HET LOON DER BRAVEN. Boek*, Courant» en Steendrukkerij voorheen G. J. Thieme, Arnhem I. Zomer! Zoo'n zomersche dag, die zeldzamer wordt, al naarmate onze leeftijd vordert, doch die in ons aller herinnering wel bestaat, verbonden aan een morgen met klokgelui, werklui in schoone boezeroenen en zorgvuldig aangekleede kinderen, die nu niet spelen en ravotten, maar ingetogen wandelen met wederzijdsche afgunst op eikaars beste kleeren, De bijen, de vogels, de vlinders en de bloemen die voelen den Zondag mee; ze geuren en gonzen en zingen flauwer dan in de week; de honden zijn vriendelijker en minder tot blaffen en bijten geneigd, de katten dragen nauwe gekleurde lintjes om hun korte halzen, de koeien in de wei vervelen zich wat en de boerenpaarden staan wonderlijk kaal en ruig, ontdaan van al hun leergoed over den houten afsluitboom op den weg te kijken en knabbelen aan den heg of aan een twijg van een knotwilg, zooals een man, die heelemaal niet weet, wat hij nu eens zal gaan doen, ten leste op een strootje gaat bijten. Noch het paard, noch den man mogen we lastig vallen om die tijdelijke nutteloosheid van zijn bestaan; die nutteloosheid is verworven door een harden arbeid van zes dagen, het is de belooning, welverdiend als het nauwe strikje om den hals van de kat, die in de week zoo braaf de muizen ving en billijk als iederen loop der dingen in de natuur zelve. David Laarman stond voor het geopende venster van zijn kamer en keek in den zomerschen zondag, die vredig lag gespreid over het aangeharkte tuintje, waarin de stamrozen stonden boven het dorre gazon, welks oppervlakte onooglijk door mollengangen was doorwroet. Veel was er uitgebloeid in zijn tuin; de seringen en jasmijnen en veigelia's waren verworden tot dorre zaadhokjes, armoedige herinneringen aan glans en geuren. Maar de rozen beloofden nog: ieder stammetje droeg beloften van schoonheid. David Laarman was verheugd. Om die schoonheidsbeloften der rozelaars en om de beloften van het leven zelve. Het was een zondag op den kalender en het was een zondag, een sabbath, een der eersten van zijn gansche leven, een zevende dag na een lange lange week van arbeid. De zon, die gouden aster aan den blauwen hemel scheen buiten, maar in zijn binnenste scheen een andere zon. En die beide zonnen tezamen gaven hem een gevoel van warmte en een indruk van licht: welke beide gewaarwordingen in zijn binnenste versmolten tot een krachtigen golf van levensvreugde. Hij keek op zijn dorre tuintje en lachte. David Laarman was geen bizonder leelijke verschijning, hij was alleen wat onoogelijk. In zijn gezicht trokken het meest en dadelijk de aandacht: zijn kinderlijk roode wangen en de sterk geslepen glazen van zijn stalen bril; op zijn bovenlip was een lichtblonde knevel wat onregelmatig gegroeid en weinig smaakvol weggeknipt tot boven de mondhoeken; ook droeg hij een sikje; als hij sprak, kwam tusschen zijn dunne lippen het gebit wat gelig en onregelmatig te voorschijn; zijn haar was sluik en hij droeg het te kort om er een scheiding in te leggen en te lang om den altijd frisschen indruk te geven van een gemillimeterd hoofd. Hij droeg een jaspé colbert van wat verouderden snit, een liggend plat boord van onberispelijke witheid en een zwart colletje; bij de zeldzame gelegenheden dat hij drukke armbewegingen maakte, schoven er op zijn polsen ronde witte manchetten met groote paarlemoeren knoopen. De kamer, waarin hij stond, was zijn werkkamer; zijn schrijftafel was er, overladen met papperassen, een oude paardeharen armstoel er voor, tegen den wand achter groene gordijnen bevond zich zijn bibliotheek. Die dingen bijeen spraken van studie en nauwgezetten arbeid, maar ook daarvan alleen. Er waren geen kleine luxedingen, geen sierlijk vouwbeen, geen blinkende vloeidrukker of andere bibelots, die de schoolsche strengheid met een vroolijk kleurtje wat opvroolijkten en waar eens even gedachteloos mee te spelen viel tot verpoozing na lang ingespannen denken. Een bruindoorrookte pijp, een aschbak en een tabakspot, die waren er; ze lagen ordelijk bijeen. Er was verder in de kamer niets, wat boeien kon, een tafel met een vaal kleed er over, wat stoelen tegen den wand, een witte ruimte onder den schoorsteen met een rond sluitstuk in 't gat van den kachelpijp; op den schoorsteen een wekker en twee armetierige vaasjes van blauw glas; daarboven een kleine spiegel in een afschilferenden lijst. Aan den wand hing een schoolkaart van Europa en verder waren er de verschoten bloemen van het behang. Zijn vroolijkheid verleidde David tot een fluitpoging: hij spitste zijn lippen en blies de lucht uit zijn longen naar buiten; daar hij in 't geheel niet muzikaal was, kende hij geen enkel wijsje, maar ook daardoor hinderde het hem niet, dat dit geblaas in geen enkel opzicht op muziek leek; hij had evengoed met zijn tong kunnen klakken of ieder ander geluid maken, doch hij wist nu eenmaal, dat een opgewekt mensch fluit of zingt en daarom wilde hij een dier beide dingen doen, t Geurde lekker buiten en de zomersche warmte kwam met lauwe zuchten door het open raam naar binnen. David had daar al een geruimen tijd gestaan, nu wendde hij zich om, liep naar zijn schrijftafel. Er lag een zorgvuldig met een vouwbeen opengesneden dienstcouvert op, een groote gele envelop met een bedrukt hoofd „Ministerie van Koloniën". David schoof den brief er uit, vouwde hem open en herlas hem voor den vierden maal op dezen morgen. Hij glimlachte, deed den brief terug in het couvert, zette zijn bril af en poetste, al ijsbeerend door de kamer, met een tip van zijn zakdoek de zwaar geslepen glazen. Na dezen schoonmaak deed hij de deur zijner kamer open, luisterde op het portaal, keerde dan terug, liet de deur open staan, haalde een sleutelbos uit zijn zak en ontsloot een lade van de schrijftafel. Onder eenige portefeuilles, dik en zwaar van papieren, lag een pakje, in blauw vloei gewikkeld. Het vergde van David blijkbaar een zekere inspanning, een overwinning op zich zelve, een zwaar te verwerven doortastendheid, om dit pakje in de hand te nemen. Hij staarde er op, keek dan weer naar de open kamerdeur, dan naar de uitgetrokken lade, stak zijn hand aarzelend uit, trok hem weer terug. Eensklaps stond hij op, liep op zijn teenen naar de deur, sloot die zachtjes en draaide den sleutel om. Het besef van nu zeker niet overvallen te kunnen worden, gaf hem meer moed. Zijn handen beefden weliswaar, doch met onmiskenbare gedecideerdheid greep hij nu naar het blauwe vloei en ontwikkelde daaruit een wit doosje, dat eenmaal pijpen zegellak bevatte. Doch de tegenwoordige inhoud ervan ontroerde hem dermate, dat zijn oogen traanden en hij snel met de tip van zijn zakdoek ze moest drogen, daar alles voor zijn blik floerste. Hij lichte het deksel er af en legde met eerbiedige vingertoppen de voorwerpen, die het bevatte, in het omgekeerde deksel. Het waren simpele dingen: een zwart knoopje van een dameslaarsje, een verschrompelde bloem zonder steel en een kruisbandje, dat eens gediend had voor de verzending van een courant en waarop een vrouwenhand zijn adres had geschreven, David nam het knoopje in zijn hand en kneep die hand zachtjes dicht, als wilde hij het dingetje verwarmen; dan legde hij het terug in de lak doos; hij aaide over het kruisband je, legde het over het knoopje; dan eindelijk nam hij de verschrompelde bloem; het was een roos geweest, nog zaten er zacht prikkende dorentjes op de schutbladen; hij streek er langs met zijn vinger; er kwam iets starends in zijn blik. Dan, plotseling, bukte hij zich en gaf een kus op de verwelkte blaadjes. Maar alsof hij zelf schrok van deze brutale gewelddaad, zoo haastig legde hij alles weer bijeen. Het bloed was hem naar het hoofd gevlogen als had hij zichzelf betrapt op een daad, waarvoor hij zich schamen moest. Toen hij de la weer op slot had gedaan, wendde hij zich met een zucht van verlichting om, trad naar de kamerdeur en draaide zacht den sleutel terug, David Laarman had nooit geheimen voor zijn huisgenooten, zijn moeder en zijn zuster Martha en het stuitte hem als iets onwaardigs, iets onedels, dat hij thans toch gedurende enkele oogenblikken de komst van een harer had moeten vreezen. Met die pijnlijke gedachte even vervuld trad hij opnieuw naar 't geopende venster, stak zijn handen in de zakken van zijn colbert, maar dit doende, voelde hij daarin een briefkaart zitten. Hij trok die eruit, bezag het adres. „Drommels nog toe", sprak hij halfluid, terwijl hij meteen een blik wierp op het wekkerklokje, dat gejaagd op den schoorsteen stond te tikken. Haastig verliet hij het vertrek. De tuinkamer was de gezelligste kamer in het huis, dat de Laarmannen bewoonden; het was hun huiskamer. Wel hadden ze ook nog een salon, waar de oude mevrouw met angstige zuinigheid haar mooie meubels tegen licht en motten beschermde, doch die betraden ze alleen op den traditioneelen dag, dat hij „gedaan" moest worden. De meubeleering der tuinkamer was uiterst eenvoudig, doch er was in de schikking der meubelen en wandversieringen iets, dat van een prettig streven getuigde naar het scheppen van een gezellig interieur. En zooals nu 's zomers, als de tuindeuren open stonden, dan gaf dat uitzicht naar buiten al dadelijk iets weldadigs en de frissche atmosfeer en het rustige licht maakte het verblijf er zoo aangenaam dat men er vanzelf niet toe kwam critisch te gaan speuren, welke qualiteit stoelen er stond en wat er eigenlijk voor een vloerbedekking lag. Martha zat aan tafel met een potlood in de hand en een half velletje postpapier voor zich en keek, terwijl ze even peinsde naar haar moeder tegenover haar, welke laatste ijverig grijze heerensokken maasde over een theekopje. Martha leek op haar broer, maar ze miste diens bijna kinderlijke roode wangen; haar gelaatskleur was wat gelig en wat oneffenheidjes aan de huid en een paar moedervlekjes op de wang en de kin gaven er iets onfrisch aan; een indruk die de dorre lippen en de zichtbaar geplombeerde tanden nog versterkte; ze had grijze oogen en die oogen vergoedden wel veel, maakten het gezicht vaak aantrekkelijk door de vriendelijke goedhartigheid, die er uit sprak. Haar kleeding en haardracht getuigden van grooten eenvoud. Eenvoud is het kenmerk van het schoone, wat echter geenszins zeggen wil, dat alle eenvoud schoon is en evenmin, dat het tegenovergestelde van eenvoud noodzakelijk leelijk moet zijn. En het heldere inzicht in deze waarheden zou Martha bij de verzorging van haar uiterlijk goeden dienst hebben kunnen bewijzen. Het strak weggetrokken donkerblonde haar was in een stijf gevlochten vlecht saamgerold op het achterhoofd; ze droeg een blauw katoenen japon, die met te veel stijfsel was gestreken, zoodat de scherpe vouwen haar figuurtje nog hoekiger deden schijnen. David noch Martha leken op hun moeder. Mevrouw Laarman was een groote knappe verschijning, een dier vrouwen, wier geestelijk leven zoo uitsluitend blijft bij de oppervlakte der dingen, dat het nimmer felle schokken noch hevige ontroeringen ondergaat, zoodat ook het physiek, door het onverstoorde evenwicht van het zenuwstelsel, alleen maar lastige verkoudheden en digestie-stoornissen te overwinnen heeft. Tot natuurlijk de oude dag het lijf ten leste komt sloopen. Maar die oude dag had mevrouw Laarman uiterlijk nog weinig gemoeid. Heur haar was wit; in het vleezige gezicht zakten wat plooien en nu bij het maaswerk gebruikte ze een lorgnet, maar overigens leek haar welgedaanheid nog onaangetast en een trek om den mond getuigde van een rustige levenslustigheid, die alleen het eigendom is van kerngezonde menschen. Ze was eenvoudig gekleed in een ruimzittende donkergrijze japon, doch haar krachtige nog altijd mooie gestalte gaf aan alles wat ze droeg een elegante waardigheid, die ook een kenmerk was van al haar bewegingen en gebaren. Martha had al denkend met haar potlood in groote trekletters „MENU" boven aan het velletje papier geteekend, toen was ze gaan schrijven en terwijl haar moeder, zonder op te zien, luisterde, las ze als schrijvend voor: „Hors d'oeuvres, bestaande uit tomatensla, ca- „viaarbroodjes.... appetit silt.... en sardientjes „dat's een. Dan schildpadsoep en daar presenteeren „we madera bij Wat zegt u?" vroeg ze, zich zelf onderbrekend, terwijl ze haar moeder aanzag. „Ik zeg niets kind...." antwoordde deze, die inderdaad niets gezegd had, maar wel afkeurend met het hoofd had geschud. „Ga je gang maar...." „Versche zalm met worteltjes en. ..." vervolgde Martha. „Zalm!" barstte mevrouw Laarman uit. „Moet „het nu juist allemaal het duurste en fijnste „wezen?.... Daar is toch nog wel goedkoopere „visch, die óók lekker is.... kabeljauw of schol „met eiersaus." „Och moeder", suste Martha, „maar als David „het er nu voor over heeft.... Hij betaalt het „immers...." Mevrouw Laarman haalde even haar wenkbrauwen op. „Hij betaalt het?.... Ja, natuurlijk betaalt hij 't. „Wie zou 't anders moeten betalen? Ik heb geen „geld en ik wil me ook volstrekt geen airs geven, „of ik het wèl heb. „Maar als ik nareken, wat je voor al dat geëet „kan koopen.... 't is zonde en jammer...." „Kom moedertje...." vermaande Martha vriendelijk, „bederft u David's plezier nu maar niet met „zulke prozaïsche berekeningen. Hij wil zijn ouden 2 „vriend Tom nu es echt hartelijk ontvangen." „Die hartelijkheid kan ook nog wel uit iets anders „blijken, dan uit de duurte van de gerechten, zou ,,'k denken", antwoordde mevrouw, Martha haalde even haar schouders op. „Dinertjes zijn altijd duur; dat weet je vooruit. „Maar ik geef David groot gelijk, dat hij de zeldzame keer, dat hij zich eens een genoegen gunt, „dan ook maar eens echt feestelijk uitpakt." Ze zweeg even en voegde er dan op zachten toon achter: „Zijn leven is toch ook heusch zoo vroolijk niet, „moeder!" Mevrouw Laarman zag op. „Zoo?.... We zijn toch beiden dankbaar en erkentelijk voor alles, wat hij voor ons doet." Martha knikte en vervolgde nog zachter: „Maar juist hetgeen David voor ons doet, doet „hij wel een beetje ten koste van zijn eigen levensvreugde." „O ho...." riep mevrouw Laarman uit op een toon van verwerpen. „Ja.... ja", hield Martha vol. „Hij is altijd aan ,,'t werk, altijd maar aan 't studeeren en schrijven, „om geld te verdienen.... voor ons. Meent u, dat „een jonge man, zooals hij, nooit eens hunkert „naar een ander leven, of althans naar wat meer „ontspanning?" „Nee....", antwoordde haar moeder met een resolute hoofdschudding. „Ik geloof, dat David „heel tevreden is." „Tevreden?" herhaalde Martha even ongeduldig. „O ja, uit plichtsbesef. En als hij 't eens niet zou „zijn, dan heeft hij wilskracht genoeg, om zichzelf „te suggereeren, dat hij 't toch is." Mevrouw Laarman's oogen knepen even samen; ze vatte den zin niet van hetgeen haar dochter daar zei. „Dat. ... dat weet ik niet", sprak ze wat gemelijk door dat niet begrijpen. „Maar David is altijd „even gelijkmatig gehumeurd.... en als hij dan „zulke leelijke achterbaksjes had, als jij be„weert...." „Leelijke achterbaksjes!" riep Martha verontwaardigd uit. „Daar heb ik niets van gezegd!" „Nu ja", vervolgde haar moeder, „jij gebruikt „daar zulke ingewikkelde termen voor. Maar als „David zóó was.... enfin.... zooals jij zei, dan „zou hij ook wel es knorrig zijn of uit zijn hum.... „of.... Hij is ook maar een mensch!" „Och moeder...." ontviel Martha even op een toon van wanhoop, maar dan dadelijk weer anders, ging ze vriendelijk voort: „Enfin, nu verder het „menu. Na de zalm, ossenhaas met jonge groenden " Op dat oogenblik kwam David wat haastig bin- nenloopen en die laatste woorden van Martha hoorend, sprak hij vroolijk: „O.... dat's goed; zijn jullie al aan het menu „bezig? Ik was het bijna vergeten. Juist vond ik „die briefkaart van Tom in m'n zak. 'k Denk, 'k zal „ze er nog eens gauw aan herinneren." „Nee, we denken er wel om", sprak zijn moeder, n'tmenu zit zoo goed als in mekaar. Maar het zal „vreeselijk veel geld kosten, hoor!" David lachte en gaf zijn zuster een knipoogje. „Dat's niks, moeder! Ik heb nu lust om de bloemetjes eens buiten te zetten" en dan, terwijl hij zich in zijn handen wreef en de kamer op en neer stapte: „Hè, ik stel me voor, dat het zulke echte „gezellige dagen met Tom zullen zijn! Die vroolijke, „zorgelooze Tom! Maar jullie moogt wel oppassen, „want hij is een eerste klas fijnproever!" Martha lachte en voltooide het menu. „Wacht maar.... wacht maar.... fijne dinertjes „geven is geen heksenwerk. Als je maar betalen „wilt." „Juist kind", viel haar moeder met een wijzen glimlach bij. „De boterpot.... de boterpot.... dat „is 'theele geheim!" Ze ruimde haar maaswerk bijeen en stqnd op. „Is 't klaar?" vroeg ze dan, terwijl Martha haar het volgeschreven papiertje overreikte. „Geef dan „maar hier.... zoo.... in m'n sleutelmandje, dan „heb ik het bij de hand. Hoe dat allemaal op 't for„nuis moet!? Enfin, maar wacht nou es.... met „hoeveel zijn we eigenlijk? Wij drieën en Tom, dat „'s vier en Jeanne en d'r Ma en Louis.... dat's „zeven." „En Ellen", sprak David. „Ach ja, precies en Ellen.... dat's dan acht", voltooide zijn moeder en terwijl ze de kamer verliet herhaalde ze nog- „Acht.... acht.... kalfstong.. „ossenhaas.... zwezerik.... zalm voor acht men„schen! David.... David.... het geld.... het „geld....!" „Ja moeder!" riep deze haar achterna, „heeft u „maar geen zorg. ... ik heb er een lapje van zestig „voor over!" „Die goeie moeder altijd met haar prozaïsche „bedenkingen!" lachte hij, toen ze weg was. Martha glimlachte, „Och, moeder vindt het niet prettig, omdat het „huishouden dan van de week zooveel zal kosten. En ze voegde er zacht achter: „Ook, omdat het zoo „allemaal van jou moet komen, David," Met een gebaar weerde hij die bedenking af. „Kom, kom, altijd diezelfde gemoedsbezwaren. „Alsof het niet de natuurlijkste zaak van de wereld „is, dat een zoon zijn moeder onderhoudt," „En zijn zuster " sprak Martha met een inni- gen blik. „En zijn zuster!" herhaalde David hartelijk, „dat spreekt! En wat voor een zuster!" Hij streek even met zijn hand over heur haar, een liefkoozing, die hem in de uitvoering wat houterig afging, maar het ontroerde Martha nochtans. „Zoo denken alle zoons en broers niet", sprak ze, „Niet? Welnu, dan hebben ze ongelijk!" Hij lachte, ging vlak voor haar staan. „Zeg Martha.... kijk me es aan.... zie je niks „bizonders aan me?" Zijn oogen glinsterden achter zijn brilleglazen. Trouwhartig bekeek ze hem van onder tot boven en dan, zoekend naar een opmerking, die hem aangenaam zou zijn, sprak ze aarzelend: „Je ziet er zoo.... zoo levenslustig uit." „Is dat iets bizonders?" vroeg hij, even wat gedrukt. „O nee, zoo bedoel ik het niet", herstelde ze haastig. „Maar je bent in zoo'n feeststemming zou „ik haast zeggen!" „Ja!" riep hij uit, „dat is het, dat is het juist. ,,'n Feeststemming! Hoe stond dat ook laatst in dat „feuilleton? O ja „Het jubelde in hem". Zie je, dat „doet het nu bij mij ook. Het „jubelt in me". En ik „zie de heele wereld vandaag zóó.... of alles met „me mee jubelt! De zon, die schijnt.... de vogels, „die fluiten.... ik heb lust om zelf ook te fluiten.. „maar dat kan ik niet, dat weet ik wel, mijn lippen „zijn te stijf.... maar dat kan me niks schelen. ... „niks...." Hij hield eensklaps op, zag zijn zuster dan stralend aan en vroeg: „Maar weet je nu ook, waarom ik zoo vroolijk „ben?" „Natuurlijk, omdat Tom komt", antwoordde Martha. „Nou ja.... nou ja. .. . zeker. Maar daarom niet „alleen!" „Misschien is er weer een studie van je be„kroond", raadde ze. „Nee...." Hij ging bij haar zitten. „Weet je nog, „dat ik je wel es gesproken heb over een nieuwe „betrekking, die ze bij het Departement van Koloniën willen creëeren?" Martha knikte, „Ja zeker.... referendaris van. ..." „Van de afdeeling Cultuurzaken", voltooide hij, „Precies. Nu, ik heb veel, heel veel kans, dat ik „benoemd word!" „Maar David!" riep Martha verheugd. „Ssst!" deed hij. ,,'t Is nog niet zeker, en voor „mijn benoeming in de Staatscourant staat, mag je „er tegen niemand over spreken! Ik ben op het „Departement geweest, de Minister wilde zich na„tuurlijk tot niets verbinden, maar. ... hij heeft me „woordelijk gezegd, dat ik behoudens onvoorziene „omstandigheden.... heel veel kans had om be„noemd te worden. Let wel, heel veel kans. Eer een „minister zich zoo uitlaat! En vanmorgen kreeg ik „een afdruk van de instructie.... enfin een overwicht van de werkzaamheden, die aan den nieuwen „titularis zullen worden opgedragen...." Martha greep zijn hand en schudde die, „Hoe heerlijk voor je!.... Ik feliciteer je vast, „hoor!" „Nee, nee, nee!" weerde hij af, terwijl hij opstond en wat nerveuzig de kamer op en neer ging stappen, „Zoo absoluut zeker ben ik er niet van.... „gedecideerd er op rekenen, doe ik nog niet." „Ja, dat doe je wel.... dat doe je wel.... dat's „flauw!" lachte ze. „Nou ja!" antwoordde hij, instemmend met haar lach. „Maar er is toch een soort voorbehoud. Kijk, „ik zou direct komen te staan onder den inspecteurgeneraal, Die meneer heeft een dienstreis gemaakt „op Java en is daar op 't oogenblik nog niet van „teruggekeerd. Maar juist op voorstel van hem is „de betrekking gecreëerd. Je begrijpt, dat ze hem „nu ook in de benoeming willen kennen. De minister „zegt dat natuurlijk niet woordelijk, maar ik weet „daarom toch wel officieus dat de zaak opzettelijk „wordt aangehouden, tot hij terug is," David zweeg. „Ik ben er vreeselijk, vreeselijk blij om", sprak Martha. Maar hij scheen het niet te hooren; midden in de kamer was hij blijven staan, keek met gefronsde wenkbrauwen op den grond; dan ineens, als met een ruk scheen hij zich te vermannen; hij trad opnieuw op Martha toe en zijn oogen lachten met vreemden glans, toen hij fluisterde: „En.... e.... wil ik je nu nog eens iets vertelden?" Zijn stem beefde, Martha zag hem verbaasd aan. „Nog iets?" Hij knikte. „Nog iets veel. ... veel gewichtigers!" „Wat dan?" Ze glimlachte van vroolijke nieuwsgierigheid. Hij kwam met zijn zenuwachtig trekkend gezicht vlak bij het hare en stotterde dan met een half gesmoorde stem: „Ik.... ik ben.... ik ben verliefd." „Verliefd?.... Jij?" riep Martha uit, veel luider dan in de gegeven omstandigheden paste en op een toon van verbazing, die hem lichtelijk ontstemd deed vragen: „Vind je dat zöö absurd, dat ik....?" „O nee.... nee. ... heelemaal niet David", antwoordde ze haastig. „Natuurlijk niet.... maar het „verrast me zoo.... ik heb heelemaal geen idéé „wie.... ik heb nooit iets aan je gemerkt." „Zoo...." sprak hij, wat peinzend, „heb je nooit „iets aan me gemerkt?.... Och nee...." vervolgde hij dan op anderen toon, „met die dingen loop je „ook niet te koop hé?" Martha had er een kleur van gekregen. „En op wie ben je dan verliefd?" vroeg ze. „Moet je maar es raden!" plaagde hij nu vr ooi ijk, „Raden?" Ze dacht even na. „Op.... Jeanne?" vroeg ze dan aarzelend. Maar hij schudde krachtig het hoofd. „Jeanne!.... Never! Ik wensch haar een beste „man toe, maar ik zou die nooit willen zijn!" „Maar wie kan het dan in 's hemelsnaam wezen?" riep Martha met komischen wanhoop uit. „Toch nogal eenvoudig!" lachte hij. „Ken ik haar?" „Natuurlijk!" Martha opende haar mond, zei zacht: „Ellen?" Nog voor de klank van dien aarzelend uitgesproken naam geheel in haar mond gevormd was, knikte David al met een trilling van zijn gansche lichaam hevig van „ja." „Nee....!" kreet Martha verschrikt, terwijl de glimlach uit haar oogen verdween. „Ja.... ja.... ja!" riep David uit, „Op Ellen,.. „op Ellen op wie zou het anders kunnen zijn, „dan op haar? Verwondert je dat zoo?" „Och. . maar Ellen is heelemaal geen vrouw.." stamelde Martha verward, „Geen vrouw voor mij?" vulde hij aan, zonder ontstemming in zijn toon over die opmerking. „Waarom niet? Waarom minder voor mij dan voor „een ander?" „Och nee, dat is ook zoo dat is ook zoo „Natuurlijk, David...." antwoordde ze zenuwachtig. „Maar 'tverrastte me zoo ik kan er me „nog zoo slecht indenken ik heb nooit „Wanneer heb je haar gevraagd?" „Ik heb haar nog niet gevraagd", antwoordde hij rustig. Ze zag hem snel aan. „Hoe weet je dan. ... of ze ook van jou houdt?" Hij keek op zijn handen, sprak dan zacht: „Dat. ... e.... dat weet ik heelemaal niet. ... „dat is op 't oogenblik nog niets meer dan een mooie „droom van me...." Ze zwegen beiden eenige oogenblikken. Dan ging David weer zitten op de stoel, die vlak bij die zijner zuster stond en zijn stem trilde wat, toen hij herhaalde: „Ja.... een mooie heerlijke droom is dat van „me Maar weet je Martha dat ik nu over „dien droom zoo voor me zelf en ook tegenover „jou.... al zoo vrijuit durf denken en spreken. .. „dat maakt me al zoo. ... gelukkig.... en dat is „het wel in de allereerste plaats, wat zoo in me „jubelt. Het is lang zoo.... zoo heel, hèèl onbereikbaar voor me geweest.... Dat weet jij ook." Martha zag hem ernstig aan. „Ik geloof niet, dat ik je nu heelemaal begrijp, „David", sprak ze zacht. Hij glimlachte. „Ellen is heel rijk. ... Nee, daarom niet", onderbrak hij zichzelf haastig, in antwoord op Martha's verschrikten en verbaasden blik. „Integendeel. „Juist die rijkdom was lang een beletsel voor me „om haar te vragen. „Als ik trouw, dan wil ik in staat zijn mijn vrouw „behoorlijk te onderhouden. Heeft ze ook geld. hij glimlachte even, „des te beter, dat spreekt! „Maar ik zou nooit finantieël afhankelijk van „mijn vrouw willen zijn. Dat zou me tegen de borst „stuiten. Ik begrijp trouwens niet, hoe er mannen „kunnen zijn, die dat willen. En evenmin, hoe een „vrouw een dergelijke verhouding kan begeeren. „Zoolang er nog een greintje zelf-respect is.... „Enfin, maar waar ik op neer wil komen, zooals we „tot heden leefden, moeder, jij en ik, kon ik natuurlijk aan trouwen niet denken; ik verdien met „les geven en schrijven genoeg voor ons drieën, „maar niet voor nog een huishouden erbij. Maar „nu, met deze betrekking van referendaris in ,,'t vooruitzicht, waarbij ik mijn tegenwoordigen „arbeid niet hoef te staken.... nu wordt de zaak „anders. Nu kan ik trouwen en jullie toch zoo steu„nen, dat je kunnen blijven leven, zooals we tot „heden deden. „Begrijp je, zusje, dat is het, wat er in me jubelt „en juicht als de naderende stem van een groot „ongekend geluk....!" Hij greep Martha's hand en drukte die tusschen de zijne. Ze zag hem aan en haar stem was wat heesch, toen ze vroeg: „Hou je al lang van Ellen?" „Ja.... o ja.... al lang.... al héél lang! Ik kan „me zelfs geen oogenblik herinneren, dat ik haar „kende... . zonder dat ik van haar hield." Er glansde iets vochtigs in Martha's oogen. „Dus al dien tijd.... al dien tijd", sprak ze geroerd, „heb je terwille van ons die liefde verzwegen!" Hij liet haar hand los. „Terwille van jullie?. ... Nou. ... toch terwille „van mezelf ook. De omstandigheden...." „Nee David, nee...." sprak ze aangedaan, „ik „weet het wel.... terwille van moeder.... en van „mij " Hij stond op. „Kom, kom...." sprak hij onwillig. „Dat moet je „nu niet zoo.... dat is vervelend, als ik altijd zoo „aan mijn eigen voortreffelijkheden wordt herinnerd. „Ik voel dat anders dan jij...., heusch Martha!" En dan ineens, half verlegen. „Zeg.... e.... hoe vindt jij Ellen?" Ze lachte weer, schudde 't hoofd, „Och, David.... wat 'n vraag....! 'n Snoes. ... ,,'n engel.... dat spreekt immers!" „Nee, dat 's flauw!" antwoordde hij, „we praten „nu ernstig. Denk jij.... denk jij dat zij van mij „houdt?" „Je verdient het zeker." „Dat is een schrale troost." Ze lachten nu beiden. „Maar wat wil je dan, dat ik zal antwoorden?" vroeg ze. „Ik heb haar, als ze hier was.... nooit „met dat doel geobserveerd!" „Nee, dat is ook zoo.... dat is zoo", gaf hij toe „en. ... e. ... al zou ze van me houden", vervolgde hij, „dan zou ze dat toch nooit toonen.... dat doet „een meisje niet.... is 't nietwaar Martha, dat „doet een meisje niet?" Ze antwoordde niet dadelijk, haalde dan licht haar schouders op, sprak aarzelend: „Nee.... tenminste.... ik weet het niet. ..." „In ieder geval", ging hij wat haastig voort, „heb „je overmorgen met het dinertje gelegenheid haar „eens goed te observeeren. En dan moet je me eer„lijk zeggen, wat je indruk is. Beloof je dat?" Ze zag hem ernstig aan, dan knikte ze: „Ja.... dat beloof ik je." „Afgesproken!" Hij draaide even op zijn hakken, deed opnieuw een poging om te fluiten en liep dan met groote stappen den tuin in. II. David was naar buiten geloopen, omdat hij, na het uitspreken van zijn hartsgeheimen groote behoefte voelde, om alleen te zijn. Hij hield innig veel van zijn zuster; zij was de eenige tegenover wie hij zich eens geheel kon uitspreken en hij deed dit gaarne omdat hij wist, dat ze zoo eerlijk was en zoo'n werkelijk belang stelde in alles, wat hij haar toevertrouwde. Ook hechtte hij veel aan haar oordeel; ze was zoo verstandig, doorzag de dingen vaak zooveel beter dan hij. Maar juist daarom was hij thans wat teleurgesteld. In de quaestie, die hem toch het allermeeste ter harte ging, zijn liefde voor Ellen, was ze meer verschrikt en verwonderd geweest dan blij-verrast. En dat was hem geenszins ontgaan. Sedert die ervaring voelde hij zelf telkens iets van twijfel. Maar in zake liefde had Martha immers geen ondervinding; hij herinnerde zich uit hun beider jeugd geen enkel „romannetje", waarin zij een rol van beteekenis had vervuld. IJdel was ze al zoomin als hij zelf. Natuurlijk.... vroeger had hij haar zoo wel eens geplaagd, ook met Tom, toen Tom en hij beiden eerstejaars studenten waren en Tom soms met onwaarschijnlijke bevliegingen van studie-ijver met alle geweld bij David wou komen repeteeren en het dan altijd zoo wist te draaien, dat hij inplaats van op David's kamer bij zijn moeder en Martha terecht kwam, een bezoek, dat meestal hiermee eindigde, dat zijn moeder bij het tweede kopje thee kwam vragen of David nu ook maar binnen kwam, wijl dat zooveel gezelliger was. Van een serieuze liefde was echter nooit sprake geweest. Ronduit gesproken, hij wist het wel; noch Martha noch hij waren erg romantisch aangelegd, maar dat voelde hij geenszins als een gebrek; de schoonheid van de romantiek in het algemeen kon hij niet goed waardeeren; het was zoo onlogisch en zoo onnatuurlijk. Onnatuurlijk vooral. Uit den aard van zijn karakter, hield David boven alles van degelijkheid; hij was zelf degelijk en streefde er naar het altijd en onder alle omstandigheden te blijven; wuftheid en uiterlijke schijn mochten tijdelijk bekoren, de degelijke mensch zou ten slotte altijd zegevieren. Wel, dat moest immers zoo zijn; de geschiedenis 3 bewees het en het gezonde verstand kon de logische noodzakelijkheid ervan bewijzen. Toch.... zeker, zeker, op het gebied der liefde waren enkele verschijnselen, die noch logisch verklaarbaar noch op degelijkheidsgronden te verdedigen waren. Ja, de streeling van een laarzenknoopje, van een kruisbandje of een kus op een verdroogde bloem, dat waren maar vreemde handelingen in het leven van een degelijk mensch. „Evenwel, ik ben ook geenszins volmaakt", overlegde David bij zichzelf, „het zijn de zwakke plekjes „in mijn zieleleven, doch het zou een groote onlogische fout van me zijn, indien ik tot de slotsom „kwam, dat de grootheid mijner liefde juist in die „zwakke plekjes culmineert." „Ik schaam me juist over die zwakheid, maar ik „gevoel in het geheel geen schaamte om mijn „eigenlijke liefde voor Ellen, die zoo degelijk is, „als iets in mijn gansche leven ooit degelijk ge„weest is, „Verder ken ik Ellen als een degelijk meisje en „reeds als zóódanig moet ze zich ook tot mij aangetrokken gevoelen; dat kan ik zeggen zonder pedanterie. „Of nu de grootheid dier aantrekking haar identiek maakt met liefde, dat is een andere vraag. „Maar feitelijk is dat nog maar de eenige vraag, „die ik niet kan beantwoorden, zonder Ellens opinie „te weten, „De eenige...." David bleef staan en staarde op een geraniumstekje, dat in een bloempot was gestoken; het leefde wel en vormde nieuwe blaadjes, „Zou het ook bloeien?" Hij werd wat somber, toen hij bedacht wat een hopeloos triest voorwerp in de natuur een geranium is, die nimmer bloemen draagt. Om die somberheid te verdrijven, dacht hij snel weer aan Ellen, Doch zijn peinzende blik bleef ernstig en het onderwerp zijner gedachten vermocht ditmaal niet wat glans te brengen in zijn bijziende oogen. „Hoe weet je dan of Ellen ook van jou houdt?" had Martha gevraagd. Die vraag had zijn blijden gedachtengang verstoord, 'tWas waar, zekerheid dienaangaande had hij niet, maar in zijn geluksdroomen, in zijn stille plannen van de laatste twee jaren had hij voor zich toch nooit aan de mogelijkheid gedacht, dat Ellen „neen zou zeggen, als hij haar ten huwelijk vroeg. Ellen was een wees, ze was rijk, mooi en lief; ze ging veel uit; er was geen twijfel aan, ze moest al ettelijke keeren in de gelegenheid geweest ziin om een goede partij te doen. „En waarom is dat dan niet gebeurd?" sprak David hardop, terwijl hij peinzend om het gazonnetje met de belovende rozelaars liep en hij herhaalde het nog eens luider: „Waarom is dat dan niet gebeurd?" Hij bleef staan, glimlachte, kneep een oog dicht, scheen inwendig een antwoord op die vraag te hooren, knikte en zei even luid als te voren: „O zoo...." En dan spitste hij zijn lippen weer en deed een fluitpoging. Doch eensklaps zag hij schichtig om, want een damesstem achter hem riep: „O ja, daar loopt-ie.... David!" En meteen zag hij in de deuropening mevrouw Telders staan met haar dochter Jeanne en met Martha. „Ah.... dames!" sprak David, met een buiging nadertredend. „Aan het tuinieren of ben je bezig aan een studie „van de levende natuur?" vroeg mevrouw Telders met haar rumoerige hartelijkheidsstem. „Geen van beiden", antwoordde David, terwijl hij handdrukken wisselde, „ik loop eigenlijk te „kuieren, omdat het Zondag is en een mensch toch „niet altijd kan werken," Mevrouw Telders was een bizonder drukke vrouw; ze was druk in haar bewegingen, druk in haar spreken, druk tot in de kleuren van haar toilet en die drukte had iets verbijsterends voor stille rustige menschen, die plotseling in haar gezelschap komend, dezelfde gewaarwording kregen of ze vanuit een stil dorpstuintje eensklaps geplaatst werden in een tjokvol Lunapark, En zoo stil en eigenaardig verlaten en somber de ordentelijke huizen lijken, die in de buurt van zoo'n lawaaierige schelgekleurde pretplaats staan, zoo sprakeloos en teruggetrokken werden ook meestal de menschen, die vertoefden binnen de sfeer van mevrouw Telders' luidruchtig gedoe. Nochtans, schoon verre van iets te gevoelen voor de bekoring van alle Lunaparken der aarde, waren David en Martha niet al te zeer onthutst door het overbruisende lawijt harer vriendschappelijke gevoelens. Ze waren er zoo'n beetje aan gewend en ze verdroegen gaarne dit storende rumoer in hun rustige leven, terwille hunner moeder, wier vriendin en tijdgenoote de moeder van Jeanne was. Het staat wetenschappelijk vast, dat een menschenoor zich niet aanpast tot het straffeloos opvangen van sterkere geluiden, dan waarvoor het redelijkerwijze geacht kan worden gemaakt te zijn. Onvoorzichtige kanoniers en ketelmakers boeken de lawaaierigheid van hun beroep met een ontijdige doofheid. Een zoodanig effect scheen ook de luidruchtigheid van mevrouw Telders gehad te hebben op haar dochter. Jeanne was niet doof in den gewonen zin van het woord, maar het leek er naar of ze versuft was, verbijsterd en alleen na een herhaaldelijk aanporren reageerde ze nog op vragen of opmerkingen die tot haar gericht werden of waarin ze verondersteld kon worden ook eenig belang te stellen. Lichamelijk was ze welgemaakt; ze had een lief rond gezichtje, een frissche kleur en een frissche mond, blond haar en blauwe oogen, doch het eenige wat in dat gezichtje opviel, was de uiterst langzame wijze, waarop ze met haar oogen knikte. Zoo langzaam deed ze dit, dat een argelooze toeschouwer telkens dacht „Valt ze in slaap?.... ,,0 nee.... nu is ze toch weer wakker...." „Toch geen jobstijding?" vroeg David. „Geen „verhindering voor morgen, bedoel ik?" „Voor het dinertje?!" riep mevrouw Telders zoo luid, dat eenige musschen achter in den tuin verschrikt wegvlogen. „Kun je begrijpen! Heelemaal „niet! We komen dolgraag, hé Jeanne?" Eer Jeanne tijd had om je te zeggen, vervolgde de moeder al weer: „Waar is je Ma... „Maar laten we toch naar binnen gaan", onderbrak David, „het is hier zoo zonnig" en de drie dames traden op dit voorstel eenige passen achteruit, waardoor ze in de kamer terecht kwamen, David schoof stoelen aan. „Gaat u zitten...." Maar daar wilde mevrouw Telders niet van hooren. „Nee, nee, nee, ik heb geen tijd. Ik wou alleen „maar aan je Ma vragen, of ze morgen mijn Antje „soms wil hebben, voor assistentie in de keuken.... „ik dacht zoo.... om te helpen afwasschen.... ik „weet natuurlijk niet of er nog andere gasten ko„men, behalve wij...." „O ja , sprak Martha, „we zullen met z'n ach„ten zijn!" „Met zn achten!" herhaalde mevrouw Telders op een toon van ongeveinsde verbazing. „Ja , sprak David, „ik verwacht vandaag nog 'n „logé, 'n ouwe vriend van me, die terugkomt uit „Indië. Tom Munters." „Komt die terug? Dat wist ik niet", zei mevrouw Telders, Ze scheen even met haar gedachten te verwijlen in een verleden tijd. „Zoo.... zoo.... komt die terug?" herhaalde ze dan en wat verbaasd-bedenkelijk liet ze er op volgen: „Was dat een vrind van jou?" David knikte rustig, „Zeker, zeker.... althans vroeger. De laatste „jaren hebben we elkaar wel wat uit het oog verboren." Voor 't eerst in 't laatste half uur liet mevrouw Telders met een snellen blik op haar dochter, die met Martha praatte, haar stem tot een scherpe fluistering dalen, „Hij heeft nogal.... geleefd hé?" En haar gezicht werd bijna vies van bedenkelijkheid, „Ik geloof, dat er veel over hem gelasterd is", antwoordde David, „Dat is mogelijk", sprak ze op een toon, die echter duidelijk verried, dat ze aan die mogelijkheid niet het minste geloof schonk, en dan tot Martha „Wel, wel, zooveel gasten! Lieve kind, wat een „hoofdbrekens om al die menschen naar hun zin te plaatsen." „Nu, zoovéél zijn het er toch niet!" lachte Martha. „Ik zal 't genoegen hebben tusschen u en Jeanne „te zitten", zei David. „Zoo?" riep mevrouw Telders en in haar stem klonk een duidelijke toon van plezierige opluchting. „Dat vind ik prettig.... heel prettig, dat Jeanne „naast jou zit David, want zoo'n jong onschuldig „meisje en dan naast Tom met z'n. ... Kind, kijk „es even in den tuin naar de rozen hé?" onderbrak ze zich zelf, wijl haar dochter plotseling een ongewone belangstelling in het gesprek toonde. Maar Jeanne verdoezelde weer en gaapte daarna welgemanierd achter haar hand. „Enfin , vervolgde de moeder, „dat hij jouw „vriend is David, geeft me in ieder geval een zekere „geruststelling Jeanne, kind, heb je 't gehoord, „je zit naast David!" Of Jeanne het gehoord had, bleek niet. „Ik zal Ma es even roepen", zei Martha, die meteen de kamer verliet, „Heb je gefietst Jeanne?" vroeg David. „Nee...." antwoordde ze lusteloos. „Och nee " viel haar moeder in, „zoo vreese- „lijk jammer hé? 't Is zoo goed voor haar en ze „doet het zoo graag, maar 't kan niet de fiets „is kapot. ... de achterband is lek." „Dat s anders nogal gauw te verhelpen", sprak David, „kun je dat zelf niet repareeren, Jeanne?" „Ik?... . Wel nee...." zei 't meisje nu met een vreemd soort verontwaardiging. „Hé kind, je bent anders in dat soort dingen juist „zoo handig!" riep de moeder teleurgesteld uit, maar dan met een innig lachje tot David: „Hé, dat „moest jij haar nu eens leeren David, ik vind 't zoo „goed als een meisje al die werkjes kent. En dat „vindt ze heerlijk, hé kind?" Er was een kleine moederlijke handtastelijkheid noodig om Jeanne met een slappe verrukking te laten zeggen: „Ja Ma. ... heerlijk...." „Doe je 't eens David?" drong de moeder aan, „je „bent altijd welkom...." „Zeker.... zeker...." antwoordde hij, even wat verbijsterd door dien aandrang, „met plezier. ... ,,'tis in 'n minuut gebeurd. Ik zal 't eens wijzen. „Eens op 'n middag of zoo...." De binnenkomst van zijn moeder was de oorzaak, dat hij zijn belofte niet duidelijker behoefde te omlijnen, te minder wijl na een rumoerige begroeting van mevrouw Telders, deze dame met haar dochter door de vrouw des huizes werden meegevoerd naar de keuken of een ander vertrek, dat zich leende tot een intieme bespreking van huishoudelijken aard. David bleef alleen, trad op zijn wipstoel toe, een cadeau van zijn moeder en Martha bij gelegenheid van zijn dertigsten jaardag en ging daarin zitten. Hij zat er zelden in; hij had nooit tijd om eens zalig te luieren en omdat hij zoodoende het genot daarvan niet kende, verlangde hij er ook niet naar. Maar nu op dezen zonnigen zomerdag was er iets in hem, dat hem vervulde met een onweerstaanbare lust naar zoet gemijmer. Hoe gelukkig, dat zijn moeder die twee andere dames uit zijn tegenwoordigheid had weggevoerd. Het was of zijn hartsgeheim, zoolang als een teeder kiempje in zijn binnenste gekoesterd, nu hij het, door zijn openbaring aan Martha, aan het licht had gebracht, plotseling was uitgegroeid tot een forsche plant, die zijn gansche denken in beslag nam. En meer dan ooit te voren voelde hij behoefte om rustig en ernstig te kunnen mediteeren over zijn plannen en zijn toekomstidealen. Nu hij zoo zachtjes schommelde, waardeerde hij ook voor 'teerst van zijn leven die deinende beweging, terwijl hij er anders altijd katterig van werd; hij sloot zijn oogen. Maar hij deed ze dadelijk weer open, want hij hoorde achter zich het grint in den tuin kraken en toen hij omkeek, zag hij Louis Bierhof in de deuropening staan, Louis Bierhof was een jongmensch met een gladgeschoren gezicht, een omstandigheid die zijn gelaat daarom nog niet intelligent maakte. Er was eerder iets onbeschaamds in de uitdrukking van zijn oogen, doch de melk- en bloedkleur van zijn wangen gaf toch aan zijn gezicht iets meisjesachtig. Hij droeg een fijne panama en een gestreept flanellen tennispak; zijn gestalte was welgemaakt en zijn bewegingen overwogen elegant. Toen hij zijn hoed afnam, lichtte zijn scheiding als een zuivere witte lijn door de donkerblonde haren, „Bonjour David ben je alleen? Ik stoor toch „niet? „Welnee " antwoordde David, die met eenige moeite zijn teleurstelling over de stoornis in zijn plezierige gedachtengang verborg. ,,Ga zitten...." Maar Louis schudde zijn hoofd en keek heel somber. „Ik kom natuurlijk weer met een jobstijding „zeg.... ik kan morgen niet...." „Zoo?" zei David op een toon van matigen spijt. „Ben je verhinderd? Dat 's jammer." Louis knikte, „Ellendig zeg. ... ellendig," Hij zag David even aan en toen deze zachtjes meewarig met zijn hoofd bleef knikken, vervolgde hij: „Ik zou je graag willen spreken over een heele kiesche teere aangelegenheid. ... God, God, het is „zoo miserabel," „Och kom. ... is het zoo treurig?" Er was blijkbaar iets in David's toon, dat nog geen volle deelname verried in het sombere geval, want Louis zuchtte nu en zei: „Je gelooft me natuurlijk weer niet". David glimlachte, „Je hebt nog niets ongeloofwaardigs gezegd. Maar spreek je uit, de gelegenheid is gunstig." Louis legde zijn hoed onder een stoel en ging op dien stoel zitten, „Dat zal ik doen.... Heb je een sigaar voor me?" „O jawel. ..." En David presenteerde hem uit zijn koker. „Steek je zelf niet op?" vroeg Louis met iets verwijtends, terwijl hij een lucifer van David aanvaardde. „Nee...." antwoordde deze. „Flauw", Er viel een korte stilte. „Wat heb je nu?" vroeg David dan, „Kan ik morgen komen eten in dit pak?" David bekeek hem van onder tot boven, „In datte?.... Zeker!" vervolgde hij dan op beslisten toon. „Natuurlijk.... wij schrijven onze „gasten nooit voor, hoe ze gekleed moeten zijn," „Zoo.... kom jij dan ook in een tennispak aan „tafel?" „Nee.. Ik heb geeneens zoo'n flanellen broek., „ik kan niet tennissen en bovendien als gastheer „moet ik 'n beetje officieel blijven hé?" „Zie je wel!" riep Louis op bitteren toon uit, „En „die e die vriend van je, die komt, verschijnt die in een tennispak?" „Kerel, dat weet ik niet!" riep David ongeduldig uit, „Tom Munters komt hier regelrecht van Indië „en die zal wel niet in zoo'n licht sportpakje reizen, „Dat zou vrij idioot zijn en morgen aan tafel.... „Zie je wel.... zie je wel!" viel Louis in. Je „weet heel goed, dat een tennispak geen tenue is „om er mee op een dinertje te verschijnen, maar „je bent te kiesch om het vlakuit in mijn gezicht „te zeggen. Zoo ben je, dat weet ik wel, O God, „David, maar voor mij is het leven zoo hard en „wreed!" Louis zweeg, David fronste even zijn wenkbrauwen. „Je hebt zeker weer geldgebrek?" vroeg hij achterdochtig. Louis boog het hoofd op een natuurlijke geknakte wijze. „Ik ben geruïneerd", mompelde hij dan met doffe stem. „Geruïneerd! Jij?.... Je hebt nooit wat bezeten!" „Geld!" riep Louis uit, terwijl hij snel opzag. „Daar spreek ik niet eens over. Maar ik ben zedelijk geruïneerd. „Eens bezat ik een kapitaal aan zelfvertrouwen „en dat ben ik kwijt, omdat ik geen smoking heb! „Ja.... ja.... ja, jij haalt de schouders op, „maar toch is het zoo! „Als ik voel, dat ik niet comme-il-faut gekleed „ben, dan ben ik niet langer, die ik ben. „Dat kun jij niet begrijpen, jij bent een geleerde, „jij leeft voor het innerlijke der dingen, maar ik „ben een man van den buitenkant. „D'r is een tijd geweest, David, dat ik vijf pakken „had en in al die vijf pakken was ik een figuur. „Trok ik m'n smoking aan, dan was ik de raszuivere lion van de groote wereld: alle dames aanbaden me; in m'n toegeknoopt jaquet boven een „donkere streepjesbroek met plooien, hield ieder„een me voor een secretaris-generaal of minstens „voor een lid van de Rekenkamer; als ik in mijn „fluweelen jasje over straat liep, keken alle men„schen me na, omdat ze voelden dat ik een benoemde beeldhouwer, een Vlaamsche liedjeszanger „of een salon-socialist moest zijn of alle drie tegelijk en die me gezien hebben op 't vliegveld met „twee truien over elkaar en putty's om m'n beenen „en vier wollen dassen om m'n nek en 'n pijp in „m'n mond, die groetten me enthousiast, omdat ze „bij intuïtie voelden, dat ik de recordhouder van „den kortsten afstand moest zijn. „En nu.... dit is alles, wat me rest. ... 'n tennispak. ... en in de zool van m'n linkerschoen. Hij eindigde de zin niet, maar lichtte zijn been op en gunde David den aanblik van den onderkant van zijn schoen, waar een groot gat in was en waaruit een vuil stuk van een sok puilde. David glimlachte, „Pias!" 6prak hij, terwijl hij zijn hoofd schudde. „Erken tenminste David!" vervolgde Louis, „dat „het hard en wreed is, dat een man als ik, met zoo„veel kostelijke gaven, nu gedoemd is, voortaan „altijd in of op een tennisbaan te zwerven. Alleen „daar kan ik mezelf nog terugvinden! Overal elders „ben ik gejaagd, angstig, als een hert in een leeuwenkuil. „En wat zal ik moeten doen, als deze broek ook „eenmaal vuil wordt.... God!" „Dan moet je hem laten uitstoomen", zei David met een fijn lachje. Ook Louis moest even glimlachen, hij kon niet anders; maar hij bedwong het lachje zoo, dat het als een zurig trekje om zijn mond speelde. „Uitstoomen!" herhaalde hij dan. „En in dien tusschentijd?" „In dien tusschentijd?" David zag den ander aan; hij lachte nu zonder terughouding en Louis lachte mee. Dan viel de laatste eensklaps op zijn knieën en smeekte: „David.... Davidje!" „Allo.... geen flauwiteiten.... kwast, die je „bent.... sta op!" beval deze, terwijl hij Louis in zijn kraag pakte en overeind trok. „Leen me zestig gulden", smeekte deze met een benepen stem. ,,'t Hooge woord is er uit!" sprak David wat gemelijk. „Daar kwam je voor en heel die poespas „over die indrukwekkende kostuums van je, had je „wel voor je kunnen houden." „Zestig gulden maar!" herhaalde Louis, het standje negeerend, „dan kan ik een smoking koopen „en door die smoking zal ik mijn zelfvertrouwen „weer terugkrijgen." „Jawel...., dat 's heel mooi, dat zelfvertrouwen. Wat doe je daar eigenlijk mee? Enfin, ik zal „je nog weer eens helpen, maar niet omdat ik dupe „ben van je gezwets, verbeeld je dat vooral niet „hoor!" „Nee David", zei Louis deemoedig. „Kerel nog an toe, je moest toch eindelijk eens „wat degelijks aanpakken", vervolgde David op bestraffenden toon, „Ja David, dat moest ik ook. ... maar, dat ga ik „ook doen. ... ik heb 'n plan.... 'n serieus plan, „ik word vlieger." „Vlieger?" vroeg David met een wantrouwend gezicht. Louis knikte. „Ja.... aviateur. Zoodra ik iemand gevonden „heb, die me aan een kapitaaltje wil helpen om een „toestel te koopen. 't Is 'n prachtige geldbelegging, „Ik bied zeven procent. Als jij soms de voorkeur „wilt hebben....?" „Nee, nee, dankje...." weerde David af. ,,'t Is „erg attent van je, maar maak daar maar een ander „gelukkig mee. Blijf 'n oogenblik hier hè? Dan zal „ik het geld even...." 4 Hij liep naar de deur, doch voor hij die opende, wendde hij zich nog eenmaal om en sprak op ernstigen toon: „Ik help je, maar eigenlijk is 't verkeerd van me. „En wanneer ik het geld terug zal zien, dat weet ik „niet...." „Nee David, ik ook niet", antwoordde Louis. David staarde hem een oogenblik vrij barsch aan, doch daar Louis zijn oogen niet neersloeg en terugkeek met een droefgeestig-deemoedigen blik, haalde hij kort zijn schouders op en verliet de kamer. Zoodra hij de deur achter zich gesloten had, veranderde Louis geheel van houding. De droefgeestige loomheid zijner bewegingen verdween als met een tooverslag, hij vleide zich behagelijk in den schommelstoel, strekte zijn beenen uit, knipte zorgvuldig wat asch weg, die hij op zijn pantalon gemorst had, wuifde de rook van de sigaar keurend naar zich toe, trok een lichtelijk vies gezicht en maakte dan een gebaar of hij zeggen wilde: „Enfin om David plezier te doen, zal ik „hem oprooken." Dan peinsde hij even, knikte tevreden en begon zachtjes te neuriën. En al neuriënd scheen hij zich met stoute fantasie geplaatst te zien aan de dirigeerlessenaar voor een groot orkest. Hij dirigeerde. Zijn geestesoor ving de klanken op; zijn beide armen breidde hij uit en met slappe polsbewegingen hield hij de klankenstroom in rhytmisch bedwang. En juist toen hij blijkbaar een machtige polyphonische zwelling nog met moeite tegenhield op weg naar een alles overbruisend fortissimo, trad eensklaps Jeanne door een zijdeur in de kamer en humde, Louis vloog op. Ze deinsde achteruit. „Jeannel" zei hij op een smeekenden toon. „Ik.... ik dacht, dat David hier was...." sprak ze. „God!.... wat een teleurstelling voor je!" barstte hij uit. Ze schudde het hoofd. „Nee.... 'tkan me niks schelen. Ma zei, dat ik „hem zou gaan halen." Hij trad op de punten van zijn schoenen naar haar toe, greep haar hand en trok haar mee. „Neem dan in afwachting van zijn wederver,,schijnen plaats in deze rocking-chair", sprak hij, duwde haar in de stoel en liet haar schommelen. „Lekkere stoel hé?" „Ja.... nee.... niet doen", zei ze afwerend, terwijl ze hem wantrouwend aanzag. ,,'n Roos op de boezem en een zon in het hart!" sprak hij sentimenteel, terwijl hij keek naar de anjelier, die ze op haar blouse had gespeld- Ze gaf geen antwoord. „Voel je niets voor poëzie?" Jeanne schudde sloom het hoofd en gaapte. „Heb je slaap?" vroeg hij met ongeloovige verwondering. Ze sloeg haar oogen langzaam op. „Waarom?" vroeg ze dan lijmerig. „Omdat het me zou verbazen!" riep hij uit. „Je „hebt zoo'n stralende vroolijke oogopslag; uit heel „je persoonlijkheid barst zoo'n excuberante levensblijheid. Ik kan me eigenlijk niet voorstellen, dat „jij ooit slaap zou hebben!" „Toch wel... 's avonds", verzekerde ze langzaam. „Ja?" riep hij ongeloovig uit. „Heb je 's avonds „slaap?" „Natuurlijk", antwoordde ze met een flauw lachje. „Ik kan me je niet voorstellen met je oogen „dicht", sprak hij, terwijl hij zijn hoofd wat scheef hield en haar aanzag. Ze giechelde even. „Doe ze eens dicht", sprak hij. „Waarom?" „Om me te overtuigen, dat je het kunt". „Kan ik best. ..." antwoordde ze. Ze sloot haar oogen. Louis lachte verheugd, bukte zich snel over haar heen en gaf een zoen op haar frissche mond. Jeanne vloog overeind. „Dat.... dat.... mag volstrekt niet.... dat is „gemeen.... ik zal 't aan Ma. ...!" Maar Louis greep haar theatraal bij de pols en belette haar weg te loopen. „Om Godswil Jeanne, maak me niet krankzinnig „met dien ijskouden woordenstroom, die je over „m'n koortsig gloeiend brein uitstort. Voel je dan „niet, besef je dan niet, dat ik je liefheb, dat ik je „aanbid, dat m'n hart alleen kan kloppen in de „maat met jouw hart, dat m'n adem voor eeuwig „moet stokken, als m'n dorstige ooren de muziek „van je lippen niet meer vermogen in te drinken. „Doorgrond je dan niet m'n namelooze ellende, „m'n hopeloos snakken naar je eeuwige nabijheid, „m'n vurig verlangen naar een gepassioneerde kus „van je maagdelijke lippen, m'n ontembare drang „naar moederweelde.... ik wil je immers mijn „ziel geven, mijn hooggestemde ziel, m'n hart mag „je uit m'n boezem rukken; ik wil me vernederen, „me krommen onder 't echtelijk juk, jouw tenge„valle...." . .Plotseling zweeg hij, David kwam de kamer weer in, maar met een weergalooze vlugheid veranderde hij van houding en declameerde op een rederijkerstoon: „Zeg jij gerust dien vreemden heer.... „Hij krijgt ze geen van allen!" Dan glimlachte hij, maakte een buiging en sprak rustig bescheiden: „Ja, dat 's wel 'n aardig ding „hé? Huibert en Klaartje 'n tikje afgezaagd.... „O, daar is David terug!" onderbrak hij zichzelf op blijden toon. „David.... hier Jeanne wacht op „je. Ik heb haar den tijd gekort met een kleine „declamatie." David keek door zijn brilleglazen wat onderzoekend naar den een en dan naar de ander en vroeg: „Zoo Jeanne.... wat is er?" In ademlooze verbazing en verwarring had ze den woordenstroom uit Louis' mond aangehoord; nu zag ze hulpeloos naar David, stotterde: „Ma zei... „ik wou...." Dan barstte ze plotseling in tranen uit en vluchtte den tuin in. „Hé....?" zei David onthutst. „Wat mankeert O1* „ze? Louis haalde zijn schouders zeer hoog op. „Ik weet het niet. 'n Wonderlijk meisje. Ze slaapt „anders altijd; mogelijk is ze nu net wakker geworden!" „Dat 's mogelijk", sprak David wat twijfelend. „Jij hebt haar zeker wakker gereciteerd." Louis boog gevleid. „Hier is je geld", vervolgde David, hem een bankje van zestig toereikend. „Ah ja, dat 's waar ook merci!" sprak de ander nonchalant, terwijl hij 't papiertje in zijn vestjeszak stak. ,,'n Quitantie?" David glimlachte, haalde zijn schouders op. „Och nee...." ,,'n Vertrouwd adres hé?" David gaf geen antwoord, drukte flauwtjes de aangeboden hand. „Au revoir!" zei Louis, zette zijn panama op en vertrok. David zag hem hoofdschuddend na. „Pias", mompelde hij. III. Even later vertrok ook mevrouw Telders met Jeanne, welke laatste een oogenblik zoek was, doch spoedig werd teruggevonden achter in den tuin. Ze zag er een beetje vreemd en minder slaperig uit dan gewoonlijk, een omstandigheid, die de moeder blijkbaar verlokte om David nog eens te herinneren aan zijn belofte om Jeanne het herstellen van lekke fietsbanden te komen leeren, en ze deed dit zoo fluisterend en met zulke intieme blikken van verstandhouding, dat mevrouw Laarman vroeg: „Wat is dat?" „Niets.... niets", lachte Jeanne's moeder, ,,'n „apartje tusschen David en mij.... hé David? „Daar heeft niemand iets mee te maken." En zoo met nog rumoerige gilletjes en lachjes en uitroepjes ging ze heen, „Die Jeanne is toch 'n saai schepseltje hé?" zei Martha, toen ze even daarna alleen met David in de kamer was. Hij knikte, dan sprak hij glimlachend: „Maar straks is ze een oogenblik met Louis „alleen in de kamer geweest; wat er toen is voorgevallen, weet ik niet, maar toen ik binnenkwam, „was ze totaal in de war.... half huilend vluchtte „ze den tuin in," „Was Louis dan hier?" vroeg Martha verwonderd, „Ja even," „Heeft hij weer om geld gevraagd?" „Nee...." Martha zag hem onderzoekend aan. „Jawel!...." „Nee.... nee.... heusch niet...." verzekerde hij, terwijl hij vluchtig bloosde om dien leugen, „Davidje.... ik vertrouw je niet!" zei ze bestraffend, „Dat 's heel leelijk van je", lachte hij, „en je „mag met leelijke dingen mijn mooie stemming „niet bederven hoor!" Hij trad op haar toe, greep haar bij de schouders en zijn stem klonk wat heesch, toen hij vervolgde: „O Martha, wat is het leven toch mooi, als je je „oogen maar es goed open durft zetten," „Dwaze jongen.... heb je ze dan tot nu toe „dicht gehouden?" „Dicht? Nee, dat niet", antwoordde hij op denzelfden toon, „maar 't is toch net of de glazen „van m'n bril voor vandaag altijd een beetje beklagen zijn geweest.... 't is nu allemaal zoo hel- „der.... zoo licht....! Zou dat komen. ... daardoor?" vroeg hij zacht. Ze keek hem ernstig aan. „Het is toch nog zoo ver niet, David!" „Jawel.... jawel...." riep hij met een gebaar of hij haar bedenkingen afweerde, „het moet zoo „zijn.... ik voel het nu al zoo.... zoo heel dicht„bij.... of ik het al grijpen kan.... het geluk....! „Het geluk Martha! „Ja.... zie je.... jij kunt misschien niet begrij„pen hoe dat is. ... hoe ik dat bedoel.... omdat „je nog nooit...." Hij zweeg even, zag haar onderzoekend aan. „Of....?" begon hij twijfelend. „Nee.... dan „zou ik het weten, Ben jij wel es ooit verliefd ge„weest Martha?" Ze schudde het hoofd, wendde zich om, ten einde de schommelstoel weer op zijn plaats te zetten. „Nooit", antwoordde ze dan rustig. „Jawel!" riep hij uit op plagenden toon, „dat 's „waar ook.... op Tom.... vroeger...." Ze haalde haar schouders op. „Dat 's al zóó lang geleden.... we waren nog „kinderen...." „Nou, kinderen....!" herhaalde hij, „jij was „zeventien en hij twintig." Ze ging voort met stoelen te verschikken en antwoordde wat onverschillig: waren we toch al zoo oud? 't Kan ook „wel zijn. Ik herinner me niet recht meer. ... Wat „is 't warm hé?" Doch hij plaagde verder, meende dat ze dat wel aardig vond. „Wie weet.... wie weet.... als je mekaar „terug zien. ... 'tis meer gebeurd...." „Schei nu maar uit...." sprak ze eensklaps gemelijk, „die flauwiteiten, daar ben ik te oud voor...." Maar dan dadelijk die stemming overwinnend, vroeg ze met ongeveinsde belangstelling: „Van je aanstaande benoeming gesproken: Wan„neer denk je, dat die Inspecteur-generaal uit „Indië terug kan zijn?" Hij had even verwonderd opgezien bij haar wreveligen uitval, maar haar laatste vraag deed hem dien onmiddellijk vergeten. „Eiken dag kan hij hier zijn", antwoordde hij. „Hoe heet die meneer?" „Martan van Buren, 'n Schatrijke baas en iemand „met veel energie en 'n bizonderen goeien kijk op „de menschen." „Dan zal hij jouw benoeming zeker goedkeuren", sprak ze. Hij lachte gevleid. „Nou. .. . daarom? Maar wat zou hij tegen me „hebben? „O Martha'tje" vervolgde hij vroolijk. „Eerst de benoeming in de Staatscourant en dan en „dan...." Plotseling brak hij af en zong eensklaps valsch en met een heesche keelstem: „Freudvoll und leidvoll „Gedankenvoll sein....! „Jij aan 'tzingen?!" sprak Martha terwijl ze poogde iets schertsends in haar toon te leggen. „Dan loop ik weg...." Ze beet zich op de lippen, de tranen sprongen in haar oogen. Toen David, die al zingend naar de tuindeur was geloopen, omzag, was ze verdwenen. Een oogenblik keek hij verbaasd, maar de andere gedachten vervulden zijn geest zoo, dat hij er niet toe kwam verder na te denken over den oorzaak van Martha's plotseling heengaan. Hij stapte de kamer wat op en neer, 'tliep naar twaalven; dadelijk zou de meid wel komen dekken. Hoe zou hij zijn Zondag nu eens verder doorbrengen? Gaan wandelen met Mama en Martha of nog beter, een rijtoertje met ze maken. Zoon beetje 'n luxe uitgang, daar genoot zijn moeder zoo van; ze had zoo weinig weelde gekend. En hoe kort zou hij nu nog maar met haar en Martha samenwonen? Hij overlegde. 't Was nu eind Mei, zijn benoeming zou wel zoowat begin Juli ingaan, dan het engagement, Augustus, September October mogelijk, want dadelijk trouwen, dat zou Ellen denkelijk niet willen. Eer ze haar uitzet klaar had en hun huis geïnstalleerd was, dat kon niet zoo overhaast gebeuren, En bovendien, die engagementstijd, dat zou toch ook juist zoo'n zalige tijd zijn en die mocht niet zoo kort duren. Met het huwelijk kwamen ook de zorgen. Waarheen zou de huwelijksreis gaan? Hij was nooit verder in 't buitenland geweest dan Kleef en eens in Antwerpen, Maar Ellen kende de halve wereld; die zwierf heele zomers in Noorwegen, Tyrol, Zwitserland en dan ineens kreeg Martha ansichten van haar uit Rome of Weenen en zelfs uit Kaïro. Doch juist, omdat ze dat alles kende, zou ze wel niet te extravagant in haar eischen zijn en David hoopte en verwachtte, dat ze er in toe zou stemmen niet langer dan een week weg te blijven. Ze konden dan naar Königswinter gaan en daar heerlijk dwepen en droomen bij de ruïnes aan den Rijn. Hoewel, in November, was dat daar mogelijk wel wat tochtig en frisch. Enfin, niemand beter dan Ellen kon aangeven, wat nu eens een echt knus intiem en schilderachtig plaatsje was om met zijn beidjes het heerlijke leven eens echt met volle teugen onbezorgd te genieten! En als eenmaal.... Zijn gedachtenloop werd plotseling gestoord door een ongewoon geluid. Een auto scheen te stoppen voor het tuinhek; hij hoorde stemmen, een portier, dat dicht klapte een afscheidsgesprek. „Zeker... zeker..., morgenochtend..., goed.., „nee, natuurlijk...., ja...., adieu kerel.... au I" „revoir. ...! Dan reed de auto verder. Was dat bezoek voor hem? Hij verwachtte toch niemand, en 1 om Munters, die kwam op z'n vroegst met den trein van... Maar eer hij verder door kon denken, kraakte de kiezels in het tuinpad en 't volgend oogenblik stond er een meneer in de deuringang, die met een prettige, joviale stem uitriep: „Dag David, ouwe jongen! Hier ben ik!" „Tom!" riep David, even verheugd als verrast. „Jij! Ben je 't waarachtig?" „Of ik het ben? " riep de ander uit Bekijk me maar es goed!" en hij drukte David de hand en klopte hem op zijn schouder. „Beste, goeie kerel! Daar staat-ie weer voor „me.... 't is of ik nooit ben weggeweest.... ouwe „jongen !" Tom Munters was even oud als David, maar dat was ook het eenige onbelangrijke punt van overeenkomst, dat de beide vrienden hadden. Tom was volstrekt geen mooie man, zijn gelaat was onregelmatig, maar zijn oogen waren levendig en geestig, zijn mond frisch, zijn gebit gaaf en er lag zoo'n prettige hartelijke trek op zijn gezicht, dat iedereen onmiddellijk onder de bekoring kwam van zijn persoonlijkheid en met welgevallen luisterde naar zijn warm getimbreerde stem. Een donkere vlok zijhaar had hij met zorg platgelegd over het midden van zijn hoofd, waardoor hij de kaalheid daar ter plaatse op vernuftige wijze maskeerde. Hij was slank en eenvoudig, doch smaakvol gekleed. Voor het tegenwoordige droeg hij een onberispelijk zittend reispak van grijs geruiten stof en een slap vilten hoedje; in zijn hand hield hij een citybag en een parapluhouder, David was door zijn plotseling verschijnen zoo volkomen verrast, dat het eenige seconden duurde eer hij na de begroeting weer zijn positieven bij elkaar had. Hij ontnam Tom zijn bagage en zijn hoed, legde dat alles op een stoel. „Hoe'st mogelijk...., hoe'st mogelijk!" riep hij dan uit. „Net iets voor jou om zoo uit de lucht te „komen vallen. Waar kom je ineens van daan? Ik „heb alle treinen nagezien, maar je kon op z'n „vroegst „Treinen!" riep Tom verachtelijk uit. „Maar „beste kerel, welke man van smaak reist er tegenwoordig nog met dat ouwebakken vervoermiddel? „Ik kom per auto...." „Met 'n taxi?" vroeg David. ,,'n Taxi? Waarachtig niet. Met een zestig „paards limousine direct van Genua!" „Nee.... „Toch! Maar laat ik je nou es eerst goed „aankijken hé....? Hoe gaat het je? „Best...., best...." antwoordde David, „maar „ga jij nou es gauw zitten, hier op deze schommel„stoel....!" „Graag maar mensch, je ziet er uit of je net „de honderdduizend hebt getrokken!" riep Tom uit, „zoo stralend zoo vroolijk ! „Vind je dat?" vroeg David, terwijl hij bloosde tot achter zijn ooren. „Maar 't is zoo, ik ben ook „vroolijk.... zoo, zoo vroolijk als ik misschien „nog nooit geweest ben.... maar dat.... e.... „Dat komt omdat je mij terugziet!" riep Tom met een oolijk knipoogje. „Nee of ja natuurlijk, zeker daarom „ook.... stotterde David, die zijn bril van zijn ooren haakte en de beslagen glazen met zijn zakdoek opwreef, „maar jij jij ziet er ook best „uit...., patent.... je bent verbrand." „Dat doet de zon op zee" sprak Tom. „In Indië „zag ik afwisselend geel of wit en soms groen, als „ik me nijdig maakte op zoon blauwe " David zette zijn bril weer op en lachte. „Kom, kom.... wat een opsnijderij! Jij nijdig, „de best gehumeurde man van 't Noordelijk halfrond." „Ja, maar in Indië wordt je vanzelf kribbig door „de kerrij en de lombok. Al die rommel maakt je „bloed aan t gisten, dan wordt je humeurig en opvliegend en natuurlijk dat 's in die hitte fataal! „Ik heb daar zevenmaal op punt gestaan om 'n „beroerte te krijgen van kwaadaardigheid!" „Hè, hè, hè!" deed David. „Je bent nog de oude „hoor, dat merk ik al!... Is die stoel makkelijk...?" „Zalig kerel " antwoordde Tom, die zachtjes schommelde. „En die frische lucht hier , die bijt op je huid! God.... God, wat 'n verrukkelijk „weer!" 5 „Ja... . vind jij dat ook?" vroeg David stralend, terwijl hij eveneens ging zitten. „Hoe zou dat ,(komen, dat je daar.... 'k weet niet.... zoo... ." „Dat zit in de lucht man" verzekerde Tom, „zuurstof. ..., ozoon h2 o.... of hoe heet dat ook weer.... ? David knikte. „Ja.... dat kan.... Maar zeg.... wil je wat „drinken 0f rooken?" Tom maakte een afwerende beweging met zijn hand. „Niks.... niks! Ik heb hoegenaamd nergens be„hoefte aan. Ik ben terug in Holland bij m'n goeie „ouwe DavidI.... Me voila parfaitement lieu„reuxK ... Veel Fransch gesproken de laatste „dagen besloot hij, met moeite een geeuw onderdrukkend, „Ja, dat hoor ik...." lachte David. „n Week in Parijs stil geweest. Allemachtig ,,lekker gegeten.... n lol gehad, kerel.... 't heele „corps de ballet van de Opéra Comique op panje „gefuifd.... Allegoden nog an toe.... 'n keet, „man! Maar dat's waar ook, zeg " onderbrak hij zich eensklaps, „hoe gaat het met je Ma „en met je zuster Margot ?" „Margot? ' vroeg David verbaasd, „Martha be„doel je...." „Martha? Ja ja ja natuurlijk!", riep Tom, zich voor 't voorhoofd slaande. „Hoe kan ik zoo.... „Martha bedoel ik.... ik dacht aan.... e. ... En „maken ze 'tgoed?" „Perfect, dankje. Ze verheugden zich ook zeer „op je komst". „Allemachtig hartelijk!" zei Tom met zijn innemendsten glimlach. „Ik heb je moeder ook altijd 'n „bijzonder sympatieke vrouw gevonden. Zoo. . . . „zoo.... e.... zoo echt moederlijk hé?" „Ja.... ja zeker...." knikte David blij ontroerd. „En is Martha weer thuis?" vroeg Tom, „Hoe bedoel je? Die is altijd thuis geweest" antwoordde David, „Nééé.... ik dacht.... e.... Dan ben ik in de „war. Begrijp ik niet", zei Tom wat onzeker, maar dan vlug en met prettige hartelijkheid: „God ik verlang toch zóó, zeg, om de kennismaking es te vernieuwen". „Nou maar, zij ook!" antwoordde David en dan lachend, met een plagend knipoogje. „Je bent nog ,,'n oude flirt van Martha, hé?" „Ik?" vroeg Tom wat verbaasd, maar 't zich dan blijkbaar herinnerend: „O ja...., ja.... vroeger „zeker.... Is ze nog niet verloofd?" David schudde 't hoofd. „Nee, nooit geweest ook. Och, ik geloof niet, dat „Martha een meisje is, dat ooit over die soort din- „gen hofmakerij.... 'n engagement... of „trouwen denkt " „Ho, ho! riep lom. „Dan zou ze de eenige uit„zondering van haar heele sexe zijn!" „Nou zeg...." sprak David, even met 'n zuurzoet lachje en 't beter vindend over dit kiesche onderwerp met Tom maar niet te disputeeren, vroeg dadellik er op: „Maar vertel me es, is het jou „nog al voor de wind gegaan, daarginder?" „Natuurlijk! Je weet, ik ben net als 'n kat, die „je uit n raam gooit. Ik kom altijd weer op m'n pooten terecht." „Gelukkige , zei David niet zonder eenige afgunstige bewondering. „Ik zou ze zeker alle vier „tegelijk breken." „Dat 's bijgeloof!" sprak Tom. „Ik hoor niet tot „de menschen, die denken, dat er valsch gespeeld „wordt, als hun dobbelsteenen altijd de meeste „oogen werpen. Als je maar de overtuiging vast„houdt, amice, dat je recht hebt op geluk, dan komt „het vanzelf." „Ja dat zijn theorieën" antwoordde David wat meesmuilend. „Nee, dat is practijk. 't Heele geheim is, dat je de „fortuin nooit om gunsten moet bedelen! Fortuna „is een coquette vrouw. Doe je moeite, om ze te „krijgen, dan wordt ze nukkig, maar zoodra ga je „baar negeeren.... of ze draait al om je heen. „al om je heen. ... en als je dan maar volhardt in „je onverschilligheid. .. . dan wordt het haar opeens „te machtig en dan geeft ze je ongevraagd een I«( „zoen! „Nou...." sprak David, wat geshockeerd, „maar „neem me niet kwalijk.... voor zulke zoenen „pas ik...." „Zoo?" vroeg Tom verwonderd en dan met 'n tikje goedmoedige spot in zijn oogen. „Is David uit den stam van Jozef?" „Allemachtig!" riep David, verbijsterd over zoo weinig Schriftkennis. „Nee, dat's ver mis...." Tom ging achterover in zijn stoel leunen. „Tja...." sprak hij wat peinzend en ernstig, „maar jij bent altijd nog even gewetensvol!. . Dat 's „toch zoo jammer!" „Jammer?" Er was een werkelijke schrik in die vraag van David voelbaar. Tom knikte met ernstige overtuiging. ,,'n Geweten, beste David, moet niet van zoo'n „uitgezochte speciale soort zijn. „'n Burgermansgewetentje is de grootste hinderpaal om carrière te maken." David lachte nu weer, de zelfbewuste lach van iemand, die vast staat in zijn nobel-geweten overtuiging. „Ja.... ja.... ja.... daar laat-ie ze weer op, „die fraaie vuurpijlen over sleurbegrippen. Hé? „Ja, ik weet het nog wel.... alle moraliteit is „ballast niewaar? hinderlijke ballast!" „Mo-ra-Ü-teit" herhaalde Tom, het woord met blijkbare moeite uitsprekend. „Hé, daar gaat mijn tong kapot van! „Ballast, zeg je?.... De verkondigers van jouw „geliefde moraal die houen de menschen voor, dat „ze altijd de waarheid moeten spreken, is 't niet? „Dat ze eerlijk moeten zijn.... dat ze de zedelijke „zelfbeperking met uit het oog mogen verliezen .1 „Heb ik het niet goed onthouden? „Davidje, ouwe jongen, ik predik wel niet: Lied, „steel en hang de beest uit! Maar die zich terwille' „van de waarheid levend laat verbranden, noem ik „een uilskuiken, die om *n dubbeltje eerlijkheid z'n „ iand niet durft uitsteken naar 'n ton goud, is 'n „driedubbele idioot, en die uit zedelijke ingetogen. bloost als hij 'n schoone vrouw maar aangiet. , die is alleen nog maar bruikbaar als „harembewaker." David schudde het hoofd, en er klonk evenveel verontwaardiging als bewondering in zijn toon, toen hij zei: „Ja ja de ouwe Tom komt weer heele- „maal te voorschijn.... Je meent er niks van. „niks. Dan zou je zoon goeie kerel niet zijn. Braafheid en deugd zijn bij jou toch ook geen begrip„pen uit den booze?" „Waarachtig niet!" gaf Tom toe. „Maar wat jouw „moralisten braaf noemen en deugdzaam, dat is „niet braaf en deugdzaam en dat is het ook nooit „geweest. Die begrippen waren oorspronkelijk goed „en zuiver, in den oer-tijd, wel te verstaan. „Maar toen is de beschaving gekomen, je hoog„geroemde cultuur! En die heeft die mooie oer„beteekenis op een gemeene manier een trap ge„geven en tot onherkenbaars toe verdraaid en verknoeid en 't heele vunze zoodje daarna onder „valsche vlag de maatschappij binnengesmok„keld! „En daarom beste jongen, al die braafheid en „deugd van tegenwoordig, die is mij in den grond „hevig antipathiek. „Maar dat durft en kan ieder mensch nog niet „zoo openlijk bekennen, want dan is-ie.... onzedelijk.... Brrr!" Hij zweeg even en vervolgde dan met een knipoogje naar David, die ernstig luisterde met zwaar gefronste wenkbrauwen. „Maar weet-je David, ieder gezond natuurmensch „heeft behoefte om zoo nu en dan zijn hoofd toch „es even buiten die cultuur te steken, om een luchtje „te scheppen en dan lacht-ie es vertrouwelijk en „aanmoedigend tegen den enkeling, die heel die „duffe rommel van ouwebakken zedelijkheid en bedorven philosofie aan z'n laars lapt! „En dat is ook een van de geheimen, waarom „het zoo n enkeling altijd goed gaat. „De „brave" menschen van jouw régime die „trekken wel 'n stuursch gezicht als ze hem tegenkomen, maar vlak bij, dan zeggen ze stiekum; „Bonjour.... bonjour.... ouwe jongen, ga je gooi „maar hoor als je me noodig hebt klop „maar an! En de deugdzame meisjes, die door de „reinlevende papa s gewaarschuwd zijn voor den „slechten losbol, die slaan, als ze hem tegenkomen „wel zedig haar oogen neer, maar zoodra-ie voorbij „is, dan fluisteren ze met verrukking „Zag je 'm? „Zag je 'm?.... Dat was hem nou! Hè....!!" „En s nachts droomen ze van zijn verdorvenheid!" „lom Tom!" riep David uit, terwijl hij opstond en wat zenuwachtig heen en weer ging loopen, „zooals jij de wereld ziet, zie ik hem toch „nooit En daar ben ik ook maar héél blij om!" besloot hij trouwhartig, terwijl hij voor zijn vriend bleef stilstaan en hem aanzag. „Waarom?" vroeg deze met luchtige belangstelling. „Omdat ik dan eerst mijn geloof zou moeten verbiezen in een heeleboel dingen, die ik altijd als „mooi.... of althans als goed heb gevoeld. ... en „waarnaar ik ook altijd geleefd heb", voegde hij er zacht aan toe. Tom knikte. „Hou jij je daar dan maar aan. ... dat is misschien het wijste", sprak hij. „Wil ik je eens zeg„gen hoe ik het zie? Jij woont in een solied ge„bouwd eenverdiepings-huis met dikke muren, 'n „beetje verveloos en plomp.... eigenlijk niet veel „meer dan een dobbelsteen met vierkante oogen en „een vastgeroeste windwijzer er boven op. „Maar ik.... ik woon op 'n moderne villa „meneer, met vijf verdiepingen en 'n electrische „lift, waarmee ik zoo uit de kelder boven op het „dak vlieg. ,,0 dat vrije uitzicht.... daar in de hoogte! En „mijn villa, die zit vol erkertjes en balconnetjes en „rare windwijzers, die allemaal als tollen in de „rondte kunnen draaien. ... en wel honderd ramen „en deuren zijn er in. ... „Hé?.... Trekt-je dat niet meer an?" David schudde 't hoofd. „Nee.... ik vrees, dat het erg zou tochten met „zooveel ramen en in die moderne villa's zak je „veel te gauw door de vloer in de kelder, Hoor!" sprak hij, terwijl hij een stomp gaf op den grond. „Dat dreunt wel... . maar 't is stevig!" „Wat een symboliek!" lachte Tom geamuseerd, „maar kerel, nog een ding, geloof mijn rijpe ervaring. Als je 't geluk bij je wilt houden, maak dan „dat de zon toch door een heeleboel ramen in je huis „kan schijnen. Zet alles open en wees niet bang „voor verschieten. Want verschieten is toch altijd „beter dan beschimmelen!" „Zoo", sprak David, nu weer rustiger, terwijl hij opnieuw ging zitten en een wat lossere houding trachtte aan te nemen, hetgeen hij meende te bereiken, door zijn linkerbeen over zijn rechterknie te leggen. „Zoo.... zeg dat laatste maar es tegen „m'n moeder, dan zul je es wat hooren!" Tom glimlachte en zweeg en er verliepen eenige oogenblikken, waarin ze geen van beiden iets zegden. Dan sprak Tom wat droomerig, terwijl hij z'n oogen half sloot en ophield met schommelen: „Daar zitten we nou weer bij elkaar en de tijd, „die hier voor ligt is alweer verschwunden. Wat „loopt het toch raar in de wereld, 'k Dacht er laatst „nog aan. Weet je nog David", vervolgde hij, terwijl hij meer rechtop ging zitten en David aanzag, „weet je nog wel, dat ik werd gesjeesd in 't zelfde „jaar, dat jij cum laude je candidaats haalde?" David knikte. „Toen zag het er 'n oogenblik toch gek voor je „uit", sprak hij. „Gek? Welnee, heelemaal niet. Toen begon 't „juist plezierig te worden; wat ik in de wereld „noodig had om te slagen, dat hadden alle profs „bij elkaar me toch niet kunnen leeren." „En mijn lange zware studie van dien tijd...." zuchtte David, „maakt, dat ik nu nog maar alleen „door hard werken op een fatsoendelijke manier „mijn hoofd boven water kan houden." „Dat bewijst, dat ik het goed heb ingezien", zei Tom, „Jawel.... voor je zelf. Maar als ik gedaan had, „zooals jij, dan was ik al lang van honger gestorven." „Ho! ho! Van honger sterven in de twintigste „eeuw, dat 's 'n anachronisme!" „Je bent toch niks veranderd.... niks!" riep David weer uit, terwijl hij lachend het hoofd schudde. „Maar wat heb je in Indië toch eigenlijk „uitgevoerd?" „Dat 's gauw verteld", antwoordde Tom, „Eerst „het praeludium. Ik had twintig mille geërfd van „oom Jacob; mogelijk herinner je je dat nog. Enfin, „maar die heb ik dan gebruikt om 'n jaar te leven „als een hertog!" David schudde het hoofd, „Nee, zit nou niet te knikkebollen. Het klinkt wel „'n beetje roekeloos, dat geef ik toe, maar kijk es „hier, Toen ik hoorde, dat oom Jacob dood was, „werd ik melankoliek". „En je kende hem niet eens!" riep David uit, „Juist daarom", antwoordde Tom met veel overtuiging. ,,'t Idee, dat die goeie man nou was dood- „gegaan, zonder dat ik kennis met hem had ge,,maakt! Ik was er beroerd van! „Achteraf denk ik nu wel, dat 't 'n digestie„stoornis was, maar enfin, dat wist ik toen niet. Ik „was somber.... ik had zoo'n.... zoo'n onbestemd „voorgevoel, zoo'n griezelige overtuiging in me, dat „ik nog maar juist precies één jaar te leven over „had. Eén jaar! Denk je daar nou es even in, zeg. „Eén jaar en vijf en twintig mille! „Familie had ik niet ik voelde m'n einde om „zoo te zeggen naderen Dan nog maar es één „jaar de banjer uitgehangen.... et puis mourir! „Nou, dat heb ik gedaan en ik had m'n berekening zoo haarfijn gemaakt, dat ik precies na 365 „dagen, op den tienden Juli, 's avonds om zeven „minuten over half twaalf mijn laatste riks met een „nobel gebaar als fooi aan den ober in 't Palace Hotel gaf.... Toen was de dertig mille op, Maar. „Je ging niet dood!" lachte David. „Nee, om de bliksem niet.... ik bleef springlevend.... ik was zelfs dikker geworden! Enfin, ,,'n maand leef ik op 'n heel vleiend crediet, toen „krijg ik 'n werkelijk aardige betrekking bij n „petroleum-onderneming in de binnenlanden van „Borneo.... je begrijpt, veertig mille in één jaar, „dat geeft puike relaties! „Vrije overtocht eerste klas! Natuurlijk hé? n „ex-hertog! „Maar.... aan boord maak ik kennis met 'n „theeplanter, 'n allemachtig joviaal type en die „hield niet op, of ik moest bij hem komen in Peka„longan. „Onder 'n flesch Roederer werd de zaak beklon„ken en 't contract met die Borneoman hebben we „gebruikt als fidibus om onze havanna's daarbij op „te steken." Tom leunde nu weer achterover en hield zijn handen gevouwen achter het hoofd, terwijl hij voortboomde met de rustige zekerheid van iemand, die hetgeen hij zal mededeelen zoo vast in zijn brein heeft, dat iedere vergissing is uitgesloten. „Enfin, ik wip dus uit de petroleum in de thee. ,,'n Patente baas, die theeplanter! En rijk.... 'n „erf meneer als 'n radjah, Betoel, betoel, vorstelijk! „Maar zes maanden later krijgt-ie de cholera, „Kassian! Afgeloopen. De heele zaak wordt geliqui„deert, mij liquideeren ze oo' en ik spring, dank zij „m'n prima relaties, van d thee in de koffie. „Onder ons gezegd.... petroleum.... thee.... „koffie, al die kruienierswaren lieten me nogal „koud, maar alla.... ik ga alweer gemoedereerd „met 'n groote chineesche pajong boven m'n hoofd „koffieboonen zaaien. Liefhebberij meneer! Je „hoorde ze groeien! Maar je bent in Indië hé? 'n „Verduiveld onbetrouwbare boel. Net als ik gezaaid „heb, komt er 'n banjir en die spoelt al mijn koffie„boonen naar de weerlicht. Enfin, 'k was eigenlijk „blij, want koffie dat verveelt toch bizonder gauw. ,,'s Kijken.... petroleum.... thee.... koffie... ,,o ja, toen heb ik 'n studie gemaakt over de irrigatie „van rijstsawahs.... 'k heb 'n brochure geschreven „over de rasverbetering van de Indische karbouw, „die wou ik kruisen met een zebra.... drie maan„den was ik chemist op 'n suikerfabriek in Sala„tiga... ten slotte heb ik in 't Indische Handelsblad „artikels geschreven over 'n nieuwe wijze van rub„ber-aanplant.... „Nou.... toen was 't welletjes.... toen had ik „Indië in m'n zak. . ik pakte de mail naar patria.. „en nou ga 'k me vestigen als...." Hij eindigde den zin niet, haalde een portefeuille uit zijn binnenzak, kreeg er een kaartje uit en gaf dat aan David. „Hier, daar kun je 't lezen." David staarde er even op. ,,Specialiteit in Indische cultuurzaken" las hij en dan, op een toon van onverholen verbazing, „Ben „jij dat?" „Of ik dat bèn? Ja, natuurlijk", antwoordde Tom met rustige overtuiging, „En.... e.... levert dat wat op?" vroeg David, het kaartje in zijn hand draaiend. „Geld?" „Ja....?" „Nou. ... kijk es hier. . . . nog niet. Maar dat „komt wel. Op 't oogenblik", vervolgde Tom op kalm mededeelzamen toon, „bezit ik precies evenveel, als „toen ik afstand deed van m'n hertogelijke waardigheid. ..." „Nee toch !" riep David verschrikt uit. „Maar ik bezit een kapitaal aan ondervinding", vervolgde Tom, zonder op die interruptie te letten, „Maar beste kerel", sprak David bezorgd, „je „hebt toch het noodige om den eersten tijd van te „leven?" „Nou.... e...." antwoordde Tom wat ontwijkend, „dat komt wel terecht, zeg." „Maar laat ik je dan wat leenen", sprak David op voorzichtig fluisterenden toon. „Goeie kerel " zei Tom ontroerd, „ik heb „immers niets noodig, zoolang ik bij jou.... hier...." „Maar je kunt toch niet zonder een cent op „zak...." drong David aan. „Ho ho I" zei Tom, „zonder 'n cent. Zoo „erg is 't nou niet 's Kijken", vervolgde hij, een portemonnaie te voorschijn halend, waarvan hij den inhoud inspecteerde, ,,'n Indisch dubbeltje. ... n „Italiaansche postzegel van.... tien centesimi. .. . „en ha-ha! en 'n tweefranc-stuk.... Me „dunkt hé?" ,, n Internationaal fortuin!" lachte David, ,,Maar „dat kan zoo niet hoor. Wil je honderd galden „hebben?" „Honderd? Dat s te veel!" weerde Tom af, maar dan, aarzelend ,,Weet-je.... als m'n koffers ko„men.... dat 's zoo mal...." „Nou daarom...." zei David opstaande, „Maar ik vind het toch wel 'n beetje beroerd „zeg. ... sprak Tom, „dat ik nu dadelijk begin „met van jou...." „Allo.... allo...." riep David met zijn hand wuivend, „wees toch wijzer kerel.... daar praten „we niet eens over...." Tom glimlachte met zichtbare ontroering. „Nou dan allemachtig graag", accepteerde hij, „Altijd nog dezelfde brave trouwe kerel van „vroeger, hé?" En dan op gullen toon: „Kan ik jou „nu soms eens plezier doen met die Italiaansche „postzegel. ... je bent immers philatelist?" „Dankje...." antwoordde David, het zegeltje aannemend, „Ja heel graag 'k wil 't graag „hebben. ... heel aardig van je.... Hm.... maar „nu zal ik even 't geld halen.... o.... daar is „Mama met Martha." Inderdaad kwamen de beide dames juist de kamer binnen. Hoewel David ze niet verwittigd had van Tom's onverwachte aankomst, bleek toch zijn aanwezig- held in de huiskamer haar niet in 't minst te verrassen. Een rechtgeaarde huisvrouw voelt de aanwezigheid van een vreemde in haar huis bij intuïtie. Zoowel mevrouw Laarman als Martha hadden zich dan ook verkleed en mevrouw's statigheid had door die japonnenverwisseling nog aanmerkelijk gewonnen; ze ruischte nu in haar zijden rok op koninklijke wijze naar haar gast toe. Tom was opgevlogen en drukte met hartelijke vervoering haar hand. „Dag mevrouw Laarman, wat doet me dat een „genoegen u zoo wel te mogen terugzien" en dan tot Martha, die wat bleek zag in haar koffiebruin pakje, dat wat al te zeer de kenmerken droeg van een house-made product van loffelijken ijver en goeden wil. „En daar is Martha!. .. . Maar je bent niets veranderd!" riep hij met blijde verrassing uit. „Toch wel Tom", antwoordde ze op zachten toon, „ik ben ouder geworden." „Ouder en wijzer, hé kind?" sprak haar moeder. „Jij ziet er ook uitstekend uit hoor. ... 'n echte „Indische planter lijk je!" Tom lachte en dan met een buiging: „Ik waardeer het buitengewoon, dat u me zoo „dadelijk gastvrijheid verleent. Juist het echte Hol- 6 „landsche familieleven, dat heb ik zoo heel sterk „gemist." ,,0. .. . maar daar zit je gastheer, hoor!" sprak mevrouw Laarman op David wijzend. ,,Kom, Mama", sprak deze wat ontstemd. Die nederigheidsbevliegingen van zijn moeder konden hem zoo hinderen. „Nee.... nee.... nee...." weerde ze af. „Ik „neem geen bedankjes aan voor weldaden, die ik „niet bewijs. David is hier hoofd van het gezin en „wij wonen bij hem in. En daar zijn we heel dankbaar voor, maar we geneeren ons volstrekt niet, „dat we geen geld hebben. Anders is plezieriger, „maar als je 't niet hebt, dan heb je 't niet, dat zal „Tom ook wel weten." „Zeker, mevrouw, zeker!" antwoordde Tom met veel overtuiging. „Maar", vergoelijkte hij terwille van David, „op u drukt dan toch de verantwoording „van het huishouden.... de dagelijksche beslom„ineringen...." „O ja...." sprak mevrouw Laarman, „licht dat „we iets terugdoen en...." „Denk je lang in 't land te blijven, Tom?" vroeg Martha, haar moeder onderbrekend. „Laten we gaan zitten", zei David. „Nou Martha", antwoordde Tom, toen ze allen hadden plaats genomen, „ik geloof niet, dat ik ooit „weer naar Indië terug ga." „Nu al fortuin gemaakt?" vroeg mevrouw. „Dat niet direct, mevrouw", sprak Tom, „ik zou „zelfs met Ibsen kunnen zeggen „integendeel", „Daar juist heb ik al mijn lotgevallen aan David ver„teld. Ik keer terug met een schat van ondervinding, „maar met een leege beurs." „Och...." sprak mevrouw erg lang, „dat had ik „van jou niet gedacht." „Dat is heel vleiend", zei Tom met een buiging. „Tom komt er toch wel, Mama!" lachte David. Mevrouw Laarman knikte, „En als 't niet wil", sprak ze, „dan maar een rijke „bruid, hé Tom?" „Dat is altijd de beste toevlucht voor behoef ti„gen", erkende hij, „Nu", sprak David's moeder, „dan moet je mor„gen je beste beentje maar eens voorzetten. Je hebt „aan tafel als buurvrouw een schatrijk meisje: Ellen „de Lint," Er trok iets pijnlijks over Martha's gezicht en David vroeg plotseling met vreemde stemverheffing: „Met welke boot ben je toch gekomen? Je briefkaart was niet heel duidelijk," „Met de Prinz Heinrich van de Duitsche Lloyd", antwoordde Tom, zich tot hem wendend, „En van Genua af over land?" vroeg Martha, 't gesprek met kracht in den nieuwen koers houdend. „Ja, per auto!" antwoordde Tom. „Per auto!...." riep mevrouw verbaasd uit. „Maar. ... toch. ...!" „Ja, dat was heel interessant en heel toevallig", vertelde Tom. „Ik maak aan boord kennis met 'n „zekeren meneer Martan van Buren " David kon een beweging van verrassing niet weerhouden en ook in Martha's oogen glansde iets blij's, „De Inspecteur-generaal bij het Departement van „Koloniën!...." riep David uit. „Dus hij is terug?" „Ja.... ken je hem?" vroeg Tom. David gaf een knipoogje aan Martha, glimlachte wat geheimzinnig. „Nee.... alleen maar van naam", sprak hij dan, „ga verder...." „Nou...." vervolgde Tom, „dat 's 'n verbazend „joviaal type; we raken zeer geliëerd en hij houdt „niet op, of ik moest en zou met hem mee per auto „door Italië, Zwitserland, Frankrijk, en zoo naar „huis. „Eerlijk gezegd, was hij een reddende engel in „den nood, want ik had niet verder passage geno„men dan Genua, op hoop van zegen!" „Ha ha! die Tom!" lachte mevrouw Laarman, „die heeft toch maar altijd geluk!" „Ja, daar moet je voor geboren zijn", zuchtte David. „Enfin", ging Tom voort, „ik accepteer heel „gracieus en daar gingen we! t Was eenvoudig „verrukkelijk. Overal eerste klas hotels, fijne diners „en tot slot in Parijs de opéra comique „hm 'n pracht-gebouw, die opéra comique „de Mignon gezien.... heel lief.... maar ik was „toch erg blij, toen ik hier eindelijk kon afstappen. „Ja, dat geloof ik!" zei mevrouw Laarman op een toon, die het tegendeel verried, „Heusch!" verzekerde Tom. „Je krijgt op t laatst „toch zoo'n gevoel of ze je voor n.... t lijkt op „die manier zoo gauw op klaplooperij hé? ,,'t Idéé!" riep David verontwaardigd, „als je nu „toch geïnviteerd wordt, dringend geïnviteerd! „Bovendien, als die meneer gewoon is op zoo'n voet „te reizen, dan hoeft hij zich om jouwentwil toch „niet allerlei comfort te ontzeggen. Dat zou de omgekeerde wereld zijn!" Tom kneep een oog dicht, bepeinsde de redeneering van David een oogenblik. Dan sprak hij nogal overtuigd: „Daar is veel van aan!" en vervolgens tot mevrouw Laarman: „Die David, mevrouw, die heefl „er zoo echt de slag van om 'n mensch zijn gemoed „tot rust te brengen, als hij gewetenskwellingen „heeft...." „Ja " gaf ze toe. „David vat alles nogal van „den luchtigen kant op. Dat heeft-ie van zijn vader. „Ik ben meer zwaartillend." „Nou, Mama, dat schikt nogal!" zei David. „Maar „nu moet je eens rooken hoor, ik heb speciaal voor "'ou „een sigaartje ingeslagen.... zoon fijnproever!" en hij verliet de kamer, onderwijl Martha een wenk gevend, die, dadelijk begrijpend, opstond en naar 't buffet ging. ,,'n Glas port, Tom?" „Heel graag!" accepteerde hij. „Jullie overstelpen me gewoon met weldaden!" „Och", zei mevrouw Laarman doorsjokkend op haar stokpaardje, „ik ben misschien wel eens 'n „beetje, wat je noemt „zwaar op de hand", maar „dat doen de omstandigheden des levens! Mijn man „was een braaf mensch, maar hij heeft me niks nagelaten als twee kinders en Martha en ik „die worden nou heelemaal onderhouden door „David...." „Och Ma", onderbrak Martha haar, „die familie„omstandigheden kunnen Tom toch niet interessee„ren " „Ik denk van wel... ' antwoordde ze wat koppig, „en ik geneer er me ook volstrekt niet om. Armoede „is geen schande, lieve kind! Voor al die grootdoenerij koop je niets. In mijn jeugd ben ik het „royaal genoeg gewend geweest, weet je; mijn „ouders woonden op een buiten...." „Och kom...." sprak Tom met een gebaar, dat den diepen indruk moest verraden, welke deze mededeeling op hem maakte. „Ja, 'n heel mooi huiten. ..." vervolgde mevrouw Laarman met een sterk ja knikken. „Vischlust" „heette het. ..." „Ah ja", sprak Tom begrijpend. „Daar was dan „zeker veel visch....!" „Nee. .. . nee... .!" lachte mevrouw Laarman op de wijze van iemand, die veel succes heeft met een aardigheid. „Dat was juist het zotte, daar was „geeneens een vijver en geen vischwater vond je „d'r een uur in den omtrek. En als de menschen „dat hoorden, dan zeien ze altijd: „O, dan heet dat „zeker Vischlust, omdat de menschen, die er wonen „visch lusten...." en mevrouw Laarman lachte zelf zoo om deze anecdote, dat ze even niet verder kon vertellen. Martha's mond vertrok even tot een wat pijnlijk lachje, maar Tom schaterde het gul, misschien iets te uitbundig, uit, „Ha ha heel aardig.. die 's hèèl goed.. „uitstekende mop !" „Maar de menschen, die na ons kwamen", vervolgde mevrouw eerst nog wat stooterig door onderdrukte sniklachjes, terwijl ze haar oogen afveegde, maar dan meer ernstig vertellend, „die „noemden 't Heuvelzicht. ... omdat. ... e dxn- . 11 ï»g^$* • • • „Omdat je daar 't zicht op een heuvel had", veronderstelde Tom, ook weer ernstig. Mevrouw Laarman keek verwonderd, „Ja precies... . ben je d'r wel eens geweest, dat ,,je dat zoo.... ?" „Toch niet mevrouw " antwoordde Tom. ,,'t Is nogal makkelijk te raden, hé Tom?" sprak Martha, „Nou, dat weet ik nog niet", merkte haar moeder op, ,,Ik herinner me een villa, die Vredenoord „heette en de menschen, die er woonden, hadden „altijd ruzie, dus " Ze kon de conclusie van haar betoog niet uitspreken, want David kwam weer binnen en nam Tom's aandacht in beslag door hem een sigaar te presenteeren. Inmiddels kwam Martha met de glazen port op een blaadje aandragen en bood dit eerst haar moeder aan. Doch deze weigerde uit voelbare zuinigheidsoverwegingen. „Nee kind, voor mij niet." „Kom, neemt u nu ook 'n glas voor de gezelligheid", drong Martha aan met een wenk. David maakte van dat oogenblik gebruik om Tom een bundeltje bankpapier in zijn hand te stoppen, wat deze met een knipoogje van verstandhouding in zijn binnenzak wegmoffelde. Mevrouw's protest was door Martha bezworen en toen ze allemaal zaten hief David zijn glas op en toastte: „Op Tom's behouden terugkomst! En vertel me „nu eens", vervolgde hij dan, nadat ze geklonken hadden, „blijf je de kennismaking met die meneer „Martan van Buren nog voortzetten?" „Dat zal waar wezen!" antwoordde Tom. 'tMooi„ste heb ik je nog niet verteld! Ik zou mezelf natuurlijk ontrouw geworden zijn, als ik weer niet „pardoes met m'n neus in de boter was gevallen!" „Natuurlijk!" lachte mevrouw Laarman. „Die Tom!" zei David. „Maar vertel op...." „Wel.... de man wist alweer dadelijk 'n baantje „voor me!" „'n Baantje?" vroeg David. „Ja. ... wat 't precies is, mag Joost weten, maar „d'r zit een verduiveld kranige titel aan vast „Referendaris bij het Departement van Koloniën.."! „Nee....!" riep David met zichtbare ontsteltenis uit, terwijl hij het glas, waar hij juist een teug uit wilde nemen, haastig neerzette, „Ja ja meneer Re-fer-en-da-ris,. herhaalde Tom lachend. „Is. ... is je dat toegezegd?" vroeg Tom heesch. „Maar...." begon Martha, die nog bleeker was geworden en angstig naar David zag. Doch deze legde haar met een gebaar het zwijgen op. „Nou, toegezegd...." antwoordde Tom. „Ten„minste zoo goed als.... Martan beweerde, dat ik „er voor geknipt was. The right man on the right „place.... zooals overal. Specialiteit in Indische „cultuurzaken! Ha-ha Kijk David eens beteuterd kijken van zoo'n weergalooze bofferij!.... „Geloof je me niet?" vroeg hij lachend. David gaf geen antwoord, hij knikte; zijn handen beefden; hij poogde te glimlachen. „Nou Tom. ... we gunnen het je van ganscher „harte, hoor!" sprak zijn moeder. „Morgen moet ik naar 't Departement", vervolgde Tom, de sigarenrook behagelijk naar zich toewuivend. „Och.... 'n formaliteit, maar Martan „zegt: „Doe 't maar, anders is de minister op z'n „teenen getrapt. Maar ik heb het baantje gecreëerd „en jij bent de man, die ik er me voor gedroomd „heb...." Ergo...." „Tjonge.... tjonge...." sprak mevrouw Laarman met hoofdschuddende bewondering. „Je moet „toch maar geluk hebben, 'n Ander zou er naar „snakken, hé David?" „Ja.... ja...." antwoordde deze bijna fluisterend, ,,'tis wel heel fortuinlijk...." „A propos...." zei Tom, zich tot David wendend, „kan ik morgen voor die gelegenheid een „zwart pak van je leenen.... Audiëntie!" David zag hem aan en er was iets rauws in het lachje, waarmee hij antwoordde: „Een zwart pak van mij? Om daar heen te gaan, „om... O God ja... ja zeker.., heel graag...!" „Puik! riep Tom uit en nu blijkbaar ontlast van zijn allerlaatste zorg, maakte hij het zich eens echt gemakkelijk en wiegde zachtjes in zijn stoel heen en weer. Martha staarde voor zich op den grond; David zat als wezenloos met een half open mond. Als in een droom gingen de gebeurtenissen aan hem voorbij en vaag en onwezenlijk hoorde hij j om s stem, aldoor lom's stem, waarnaar zijn moeder met belangstelling luisterde: ,,Ja.... mevrouw, dat gaat zoo in de wereld. Je „hebt van die menschen, waar Fortuna bepaald „verliefd op is, die ze altijd maar achterna rolt en „allerlei lekkerbeetjes toestopt en de anderen mogen „toekijken. Ik heb het eens gehad op Palembang „mevrouw, op 'n avondpartij bij den resident. ,,'n Smoorheete avond. Betoel, betoel, om te stik„ken. ... Ik kom aanrijden in m'n dos-a-dos en ik „roep tegen m'n jongen.... Ali....!" IV. Ellen de Lint nam 's zomers altijd een week of zes pension in Beau-Sejour. Haar huis in de stad, hoe geriefelijk en ruim het overigens ook was, werd haar dan te warm en in den stadstuin, die er bij hoorde, kon ze toch niet zoo vrij en diep ademhalen, als in het mooie park van het hotel en de prachtige bosschen en heuvels, die er onmiddellijk aan grensden. Het uitzicht op het terras van Beau-Sejour was terecht vermaard. Het hötel lag op een heuvel; heel in de diepte stroomde de rivier, aan den anderen oever begon het vlakke polderland en vooral bij zonsondergang was het vergezicht, dat het terras bood, bepaald indrukwekkend. Er waren zes en dertig torens aan den horizon te tellen. Niemand slaagde er wel ooit in de drie dozijn vol te krijgen, als zijn speurend oog soms met een tooneelkijker gewapend, den einder afzocht, maar het tellen dier spitsen was toch een plezierige en vanzelfsprekende sport voor de dagjesmenschen, die vooral ook in grooten getale naar 't uitzicht van Beau-Sejour kwamen kijken. Hoofden van scholen en gratis-gidsen van 't vreemdelingenverkeer sleepten hun gevolg altijd dadelijk maar naar de oriënteeringstafel, namen lichte examens af of verbijsterden door het etaleeren hunner aardrijkskundige kennis. Zoo ging het 's Zondags en op Christelijke feestdagen, maar in de week verschenen de dagjesmenschen in bescheidener aantal en beter qualiteit, dan was het er heel rustig, zonder saaiheid en dan bleef Ellen ook gaarne in haar prieel met een boek of een handwerk, kijkend, als ze er lust in had, naar 't geflaneer en geflirt van haar medegasten, die ze allemaal kende, maar bij wie ze zich nooit te intiem aansloot. Ze hield van haar vrijheid; ze was onafhankelijk en dit bewustzijn was haar zoo lief, dat ze in iedere poging tot nauwere aansluiting een aanslag op haar vrijheid zag; dan retireerde ze met een beslist gebaar, soms verre van vriendelijk en dit maakte, dat Ellen de Lint nogal eens beschreven werd als een nukkig en trotsch meisje. Ellen was vijf en twintig jaar; ze had grijze oogen, die met een ijskoude hooghartigheid op andere menschen konden neerzien, maar even vaak konden die oogen lachen en dan was er soms een trek om haar frisschen en niet heel kleinen mond, een trek van spot én ondeugende pret, die de persoon, wien het gold, deed wenschen mijlen ver uit haar nabijheid te zijn. Ellen had geen behoefte aan intieme vriendschap. ,,Ik zou wel een paar intieme vrienden willen „hebben", zei ze, „maar ik heb nog nooit menschen „ontmoet, die daarvoor in aanmerking kwamen en „al ontmoet ik ze nimmer, dan blijf ik toch tevre„den. Het is ongetwijfeld egoismc van me, dat ik „alleen voor mezelf wil leven, maar zoolang ik niet „iemand ontmoet, die ik beter vind dan mezelf, zal „ik dat standpunt toch niet verlaten." Het was juist tien dagen geleden, dat het dinertje bij de familie Laarman had plaals gevonden. Het was verloopen tot volmaakte tevredenheid van de gastvrouw. De zalm was voortreffelijk geweest, de ossenhaas onverbeterlijk, de kippen juist van pas gaar, de compotes, de groenten, de wijnen, het dessert, de mokka en de pousjes, er mankeerde letterlijk niets aan, „Ik heb nog nooit zoo'n goedgeslaagd diner bijgewoond", had David's moeder opgewekt en met veel voldoening verklaard, toen ze na 't vertrek der gasten, 'n beetje af, de fijne glazen met Martha nog gauw even ging omwasschen. Martha vond het ook, maar ze zag erg bleek en klaagde desgevraagd over hoofdpijn, en David scheen wat stil en soezerig door de vele wijnen. „Kleine katertjes", verklaarde Tom lachend, terwijl hij nog een versche havanna opstak, „maar ik „maak de dames mijn compliment, het was bizonder „geanimeerd, maar ook uitgezocht keurig; ik ben „er bepaald trotsch op, dat zooiets voortreffelijks „expres ter eere van mij in elkaar is gezet!" „Nou, maar 't is ook wel aan je besteed, hoor!" riep mevrouw Laarman verheugd uit. Toen excuseerde Tom zich, omdat hij nog een paar brieven moest schrijven en vertrok met de versch opgestoken havanna in den mond naar David's kamer, die deze zoolang aan hem had afgestaan. Die tien dagen waren dagen geweest, die van David's plichtmatige blijmoedigheid en zijn vertrouwen in den rechtvaardigen loop der dingen heel wat gevergd hadden, Tom's relatie met Martan van Buren, den invloedrijken dignitaris van het Departement van Koloniën, bleek volstrekt geen ij del gezwets. Toen Tom terugkwam van de audiëntie in David's geleende kleeren, vertelde hij, dat zijn vriend Martan zijn pad voor deze démarche al tevoren geëffend had en de minister had over zijn benoeming dan ook reeds gesproken als gold het een voldongen feit. „Dat doen ze wel eens meer, maar dan valt het „nog wel eens tegen", had David opgemerkt. „No question about it!" had Tom uitgeroepen, „maar a propos, wil je me excuseeren bij je moe„der en zeggen, dat ik niet kom eten, want Martan „vroeg me te dineeren met nog 'n paar lui van boord, „die nu ook zijn aangekomen." Acht dagen later stond Tom's benoeming in de courant. Het stond in 't avondblad. David las het er zelf uit voor met een zachte vreemde stem, Tom was uit, „Die Tom, die Tom!" had mevrouw Laarman lachend uitgeroepen, Martha was de kamer uitgegaan en toen ze, even voor het opruimen terugkwam, klaagde ze over pijn in haar oogen, die branderig rood zagen. Ze wachtten nog op Tom's thuiskomst, maar het werd te laat; Tom had de sleutel, ze behoefden niet op te blijven. Dien nacht stond Martha, toen ze het eindelijk drie uur had hooren slaan, zacht op, ging naar David s kamer, deed de deur behoedzaam open. „Ben jij het Martha?" vroeg hij dadelijk, „Ja...." „Wat is er?" „Kun je ook niet slapen?" „Nee", Ze stond voor zijn bed; hij lag op zijn rug met wijd geopende oogen naar boven te kijken. Beiden zwegen ze. „David , zei Martha eindelijk, terwijl ze zijn hand, die boven dek lag, aanraakte. Hij wendde zijn hoofd nu om en zag haar aan, „Kan ik iets.... voor je doen?" vroeg ze met gesmoorde stem. Hij schudde het hoofd. „Nee. ... laat me maar alleen. ..." antwoordde hij fluisterend. Toen ging ze, even zacht als ze gekomen was. Op voorstel van 1 om zouden alle aanzittenden aan het dinertje dezen avond komen theedrinken op Beau-Sejour, met het dubbele doel Ellen op te zoeken en de zon te zien ondergaan vanaf het terras, een voorstel, dat algemeene instemming had verworven. Ellen verwachtte ze. Maar 't was pas half zeven; de table d'höte was 7 juist afgeloopen en voor half acht kon het rijtuig met de bezoekers niet op Beau-Sejour aankomen. 't Was een warme dag geweest en de komende avond bracht nog niet veel koelte. Ellen liep het terras op tot aan de ballustrade en keek naar het bloeiende landschap daar in de diepte; haar kleine welverzorgde handen steunden op het staketsel; het hoofd, dat de lief gevormde hals zoo fier droeg, zakte wat voorover en in haar oogen kwam iets droomerigs, al zag ze voor haar geestesoog iets geheel anders dan de verre weiden, de rivier en de stille dorpen. En zoo vervuld was ze met haar gedachten, dat ze geen naderende voetstappen achter zich hoorde, zoodat ze eensklaps met een schrikschok omzag, toen een stem achter haar zei: „Zoo in verrukking „over het uitzicht, juffrouw de Lint?" Het was Melius, de jongste hoogleeraar aan de Leidsche universiteit, die nauwelijks dertig jaar oud, al een Europeesche beroemdheid was, een schitterende figuur in de geleerde wereld. Hij kwam evenals Ellen ieder jaar op BeauSejour met zijn gezin, maar in den laatsten winter was hij weduwnaar geworden en het had Ellen wel even geschokt, toen ze hem terug had gezien zonder zijn jonge vrouw, maar met zijn twee jongens, lieve aanvallige robbedoezen, die even vroolijk waren als immer en nu onder de hoede stonden van een zuster van Melius, een magere oudachtige juffrouw, die blijkbaar meer plichtsbesef had dan verstand om met kinders om te gaan. Ellen hield veel van de kinderen, speelde met ze, ging er soms mee wandelen, liet ze dikwijls snoepen en dit gevoegd bij het gevoel van medelijden, dat ze met den achtergebleven echtgenoot had, was oorzaak geweest tot meer intimiteit tusschen de Meliussen en haar, dan in de voorgaande jaren ooit het geval was geweest. Tot op een morgen, als Melius' zuster naar de stad was. Ze zat met hem te praten op een bank in den tuin, terwijl de kinderen bij hen speelden en zandtaartjes bakten voor Pa en tante Ellen, toen ze de blikken opving van een paar dames, die ook op Beau-Sejour waren, langs hen wandelden en daarna een zacht gefluisterd maar levendig gesprek begonnen, terwijl er een aan het einde van de laan nog even omzag. 1 oen had ze ineens een hekel aan Melius gekregen; onder een voelbaar voorwendsel had ze hem alleen met de kinderen gelaten en ze was een wandeling gaan maken, waarvan ze eerst terugkeerde, toen de lunch al bijna was afgeloopen. Sedert had ze hem ontweken en haar plaats aan tafel was zoo ver van de zijne, dat een vertrouwelijk gesprek uitgesloten was. Nu ineens stond hij achter haar en ze voelde zijn tot haar komen op deze stille plek, waar ze zich zoo heerlijk vrij voelde en onbespied dacht te mijmeren, als een onbescheiden doordringen in haar intieme leven. Een bloedgolf van boosheid kleurde haar gezichtje rood, haar oogen fonkelden. „Schrikt u van me?" vroeg hij wat onthutst. „Ik hou niet van zulke verrassingen", antwoordde ze bits. „Maar het is heusch mijn schuld niet, dat u zoo „schrok", verzekerde hij; „ik liep toevallig dezen „kant uit en eerst toen ik vlak bij was, zag ik, dat u „het was die daar stond te kijken." Hij stond zoo deemoedig voor haar, het hoofd met het al grijzende haar en de schrandere oogen, even gebogen, dat haar boosheid week en weer plaats maakte voor een gevoel van medelijden. „Och meneer Melius", sprak ze, „ik schrok, „schrikken is een ellendige gewaarwording en de „onmiddellijke reactie daarop is een gevoel van „wrevel, die zich uiten moet. Ik heb nog een tekort „aan zelfbeheersching." Terwijl ze sprak, vergleed zijn deemoedige houding geheel; er lachte iets in zijn oogen en hij stond nu rechtop en zag haar onbeschroomd aan. Melius was klein van gestalte, heel slank en uiterst zorgvuldig gekleed, doch die gesoigneerd- heid gaf hem juist door zijn kleinheid, iets popperigs. Ellen haatte kleine mannen en het zachte medelijden, dat de blik uit haar oogen even had verzacht, verdween weer en verwerd tot een koude onverschilligheid, nu ze zijn zelfvertrouwen zag terugkeeren. „Gebrek aan zelfbeheersching verraadt een rijk„dom van gevoel, juffrouw de Lint", sprak hij, zijn oogen half dichtknijpend. „Hoe is het met Dick en Freddy?" vroeg Ellen, terwijl ze tegen het staketsel leunde en langs hem heen naar den verren horizon keek, „Ze zijn met m'n zuster een paar dagen naar den „Haag", antwoordde hij. „U miste ze zeker?" „Ja.... ze kunnen anders zoo ravotten op de „speelplaats en die was vandaag zoo verlaten. .. ." „Ze zijn erg aan u gehecht", sprak hij, „Freddy „moest en zou iets voor tante Ellen meebrengen uit „den Haag. ... ik geloof een doos hopjes." „Och.... die schat...." lachte Ellen, ,,'t Zijn „snoezen van kinders...." Hij zweeg even. „Ze zullen u missen, als we weer weg gaan na de „vacantie. ..." „Och, kinderen vergeten zoo gauw", antwoordde ze met een licht schouderophalen, „daarom juist „wil ik me nooit teveel aan kinderen hechten: „dat eindigt altijd met een gevoel van teleurstelling." „Behalve als het uw eigen kinderen waren", merkte hij op. „Als het mijn kinderen waren....?" sprak ze, maar dan krachtig alle gevolgtrekkingen wegdringend, viel ze bruusk uit: „Nu ja.... dat is non„sens...." „Nonsens?" herhaalde hij met een lachje op een half vragenden, half ontkennenden toon, „de mogelijkheid zou toch niet geheel uitgesloten behoeven „te zijn, juffrouw de Lint?" Ze scheen die vraag niet te hooren en zei zacht meewarig: „Wat lijkt Freddy op zijn moeder." Zijn gezicht betrok. „Datzelfde lieve openhartige in zijn oogen", vervolgde ze, „en zelfs in zijn stemmetje is iets, wat me telkens aan mevrouw herinnert." Hij knikte en zijn mond vertrok even pijnlijk. In Ellen's oogen schitterde iets. „Nu, meneer Melius", sprak ze opgewekt, terwijl ze hem luchtig de hand reikte: „ik zal blij zijn als de jongens weer terug zijn; nu ga ik eens thee bentellen, want ik wacht gasten vanavond," Ze voelde, dat zijn hand koud was, toen hij de hare wat krachteloos drukte; dan liet ze hem staan. Melius zag haar na, hoorde hoe ze een vroolijk wijsje neuriede, als ze rank wegstapte over het grintpaadje; hij mompelde iets bij zichzelf en ging terug naar het hotel. Ellen wenkte den ouden kelner, die op het terras stond. Gedienstig schoot hij op haar af. ,,Ik verwacht over een half uurtje gasten, als die er zijn, wil je dan dadelijk voor thee zorgen, „bonbons en biscuits?" „Thee, bonbons en biscuits 'k zal er voor „zorgen, juffrouw. In uw prieël?" „In mijn prieël." Ze liep door naar het hotel. Het prieël, dat voor haar gereserveerd was, bood met wat goede wil ruimte voor een achttal menschen; het was zoo geplaatst, dat de inzittenden juist het gezicht hadden op een oprijlaan van het hotel en den drukken verkeersweg, die er langs voerde. Ellen had van haar kamer schrijfgereedschap en papier gehaald, ging in het prieël zitten en begon aan een brief. Maar ze had nog nauwelijks een zijd je vol, toen de oude kelner naar haar toekwam met een visitekaartje in de hand, „Die meneer vraagt of u hem zou kunnen ontvangen." Ellen zag wat ongeduldig op, las den naam op het kaartje, haalde haar schouders op. „Laat maar even hier", sprak ze dan kort, De kelner boog en verdween om eenige oogenblikken later terug te komen met een meneer, die vlak voor het prieël zijn hoed afnam en een diepe buiging maakte. De kelner vertrok. Met onverholen verbazing bekeek Ellen haar bezoeker. Het was een lange robuste man met een zoetsappig, bijna kinderlijk gezicht; de fletse blauwe oogen, de roode wangen en de glimmende kale schedel deden denken aan een carnaval-masker; hij hield een zwarte hooge hoed in zijn hand, droeg een pak van lichte grijze zomerstof met een gekleede jas; in 't knoopsgat van dit laatste kleedingstuk had hij een groote roode roos gestoken, zijn handen waren verborgen in bruingele gl acé's. Als antwoord op Ellen's verbaasden blik glimlachte hij zoetelijk en sprak dan met een wonderlijk hooge stem: „Herkent u me niet?" „Nee, ik heb niet het de eer", antwoordde Ellen. „De Jong van Sloterdijk", zei de bezoeker, „Ja, dat staat op 't kaartje," ,,En die naam wekt geen vriendelijke herinneringen bij u op?" „Geen vriendelijke en geen onvriendelijke." „Hoe is 't mogelijk!" sprak de bezoeker blijkbaar met evenveel verbazing als teleurstelling. „Dan zijn „we dus voor elkaar geweest, juffrouw de Lint, als „voorbijgaande schepen in een donkeren nacht." „Een zeer oorspronkelijk beeld", merkte Ellen op, hetgeen haar bezoeker gevleid deed buigen, „maar wat is nu eigenlijk de reden van uw bezoek „meneer.... e. ..Ze nam het kaartje even op: „....meneer de Jong?" „U vergunt me dus, dat ik dat meedeel?" „Was u dat dan niet van plan?" vroeg Ellen wat ongeduldig. „Niet, voordat ik de vergunning er toe bekomen „zou hebben", antwoordde de heer de Jong met een beminnelijken glimlach. „Gaarne...." sprak hij dan, als Ellen op een stoel wees, die even buiten het prieël stond en hij ging er op zitten. „Juffrouw de Lint", hernam hij met eenige stemverheffing als ware het de aanvang van een toast, „ik vroeg u of mijn naam geen „vriendelijke herinneringen bij u opwekte en dat „was geen vraag, die ik zoo maar toevallig stelde; „ik had er mijn zeer gegronde reden voor, die mogelijkheid te veronderstellen. Ik heb uw moeder „gekend." „Zoo", sprak Ellen droogjes, „ik niet." „Dat weet ik. Uw lieve moeder", vervolgde hij op sentimenteelen toon, „is helaas gestorven, toen „u eenige weken oud waart. Maar vóór dien tijd, „juffrouw de Lint, kwam ik heel veel bij uw lieve „ouders aan huis." „Och kom?" sprak Ellen met een ongeloovig gezicht. „Ja !" ging de heer de Jong voort, „en ik „was altijd welkom!" Ellen fronste even haar wenkbrauwen, doch de ander vervolgde onverstoord: „Mijn vader zaliger was een braaf maar streng „man, die de leer huldigde: „Wie zijn zoon lief „heeft, spare de roede niet". En ik wil het „wel weten", ging hij met een guitig bedoelden glimlach voort, „ik was een kleine ondeugd, „een schalk! Och, een kind, nietwaar? Enfin, „maar ik vreesde die roede toch wel eenigs„zins, ik ontvluchtte haar meermalen en ook „daarom waren de uren in het gezin van uw „lieve ouders doorgebracht, te eerder nog als „zoovele zonneplekken op mijn donker beschaduwd „levenspad. Ik voelde me daar geheel kind in huis „en u zult me willen gelooven, wanneer ik u zeg, „dat ik op mijn beurt door mijn schalksche speelsheid uw ouders heel wat vroolijke uurtjes bezorgde vol onschuldige jokkernij. „O, wat een blijdschap en gelach en gejubel was „er altijd als Dirkje kwam!" „Dirkje? herhaalde Ellen met onverholen wantrouwen, ,,Ja Dirkje, dat was ik!" riep haar bezoeker uit en hij zag Ellen aan met het gezicht van iemand, die aan een ander een heerlijk verrassende tijding brengt. „Herinnert u zich nu niet dien naam ten„minste van uw vader vernomen te hebben?" „Nee, meneer de Jong", antwoordde Ellen strak. „Ik heb nooit van Dirkje gehoord," „Vreemd!... Ongeloofelijk!" riep hij uit. „Want „voor u geboren werd, was ik eigenlijk hun kind!" Ellen antwoordde niet, maar zag haar bezoeker met een ijskouden hooghartigen blik recht in zijn fletse oogen. Doch deze vervolgde onverdroten, terwijl een zoetsappige glimlach niet van zijn gelaat week. „Ja,. ... maar u begrijpt nu toch in ieder geval „wel, juffrouw de Lint, dat mij althans die lieve „herinneringen zeer dierbaar zijn." „Jawel, dat begrijp ik", zei Ellen. „En dat de naam „de Lint" alleen al, voldoende „is om mijn gemoed te doen volschieten met.... „e.... de edelste.... en..., hoog.... reinste gevoelens hm " De heer de Jong, die eerst gesproken had op een kalmen zekeren toon, gaf bij het uitspreken dier laatste woorden blijk van een neiging tot stotteren. Er flikkerde iets in Ellens oogen. „Och kom", zei ze even glimlachend, „dat is nogal „sterk.... alleen de naam!" De heer de Jong, die zoolang zijn hoed in zijn hand had gehouden, legde die nu op het tafeltje, dat tusschen hem en Ellen stond, hij schoof zijn stoel wat dichterbij en sprak zacht: „Juffrouw de „Lint, ik heb lang nagedacht eer ik het besluit nam, ,,u dit bezoek te brengen en hetgeen ik.... hm. ... „nader met u bespreken wilde. ..." Hij zweeg, zocht naar woorden en zag Ellen wat hulpeloos lachend aan, doch daar deze met blijkbare aandacht op het vervolg van zijn mededeelingen zat te wachten, sprak hij op een toon, die van flinke rondborstigheid moest getuigen: „In de allereerste plaats acht ik het echter als man van eer „mijn plicht u een en ander mede te deelen omtrent „mezelf. Bij twijfel kunt u natuurlijk informeeren!" „O, maar meneer de Jong!" riep Ellen uit, „waar„om zou dat noodig zijn?" „Pardon pardon!" sprak hij met een edel gebaar. „Een vrouw kan op dat gebied nooit te „voorzichtig wezen. „Ik ben", vervolgde hij, niet zonder een vertoon van gewichtigheid, „wat men „noemt van een geposeerden leeftijd, De dwaas„heden van de jeugd beroeren mij niet meer, en de „machteloosheid van den ouderdom heeft hare „klauwen nog niet naar mij uitgestrekt. Ik ben derhalve volmaakt geéquilibreerd en dat evenwicht „weerspiegelt zich in een volkomen gelijkmatig „humeur. Mens sana in.... hm.... enfin u kent „dat gezegde. Verder ben ik een man, die weet, wat „hij wil, die weet wat hij kan en die zonder compli„menten of omwegen steeds recht op zijn doel af„gaat. Ik bekleed een bescheiden, maar zeer respectabele betrekking bij de Bank van leening, waar „ik kassier ben. Hm. Een positie van vertrouwen „derhalve op een honorarium van vijf en tachtig „gulden in de maand, benevens eenige emolumenten, aanspraak op pensioen, casu quo ook" en met het opheffen van zijn bruin glacé wijsvinger, legde hij een bijzonderen nadruk op deze mededeeling, „casu quo ook voor mijn wettige weduwe en minder„ jarige kinderen...." Ellen knikte met blijkbare verrassing en vroeg dan op uiterst vriendelijken toon: „En maken mevrouw en de kindertjes het goed?" Het is onmogelijk de verandering te beschrijven, die het gelaat des heeren de Jong op deze minzaam belangstellende vraag eensklaps onderging. „Mevrouw.... mevrouw. ... en. .. . de.... de „kindertjes....?" herhaalde hij stamelend en met een hoog overslaande stem. De zachte belangstellende uitdrukking week niet uit Ellen's grijze oogen. „Ja. ... u zei immers, dat u minderjarige kinde„ren had?" sprak ze. „Nee.... nee.... nee.... pardon.... pardon!" riep de Jong uit, „ik ben niet gehuwd.... heele„maal niet.... hoe zou ik....?" en dan met een zenuwachtige vaart doorpratend met een wanhopig pogen om er weer „in" te komen: „Nee.... nee.... „dat is. ... een misverstand. ... een reuze-misverstand.... integendeel.... juffrouw de Lint.... „het is juist. ... e. ... hm.... enfin.... zooals ik „zei.... vijf en tachtig gulden in de maand.... „behoudens aanspraak op pensioen. .. . casu quo.. „hm.... casu quo.... veel meer dan mijn persoonlijkheid. ... kan ik u niet aanbieden. ... maar dat „is toch.... er is natuurlijk geen haast bij.... „eenige dagen van ernstige verpleging.... pardon „overweging, juffrouw de Lint.... u begrijpt.... „het is de oude genegenheid voor uw lieve familie, „die zich bij mij als 'tware...." hij haalde even diep adem, vervolgde dan iets rustiger die „zich bij mij als 't ware heeft omgezet in een gevoel „van hoogachting en.... ik durf het woord nu nog „niet te noemen, juffrouw de Lint. ... maar ik vlei „me toch... . met alle bescheidenheid.... dat een „nadere kennismaking...." Hier stokte hij. Zijn aanspraak was geen improvisatie, maar een zorgvuldig opgestelde rede, waarbij echter gerekend was op bepaalde replieken van de zijde der toehoordster. In de logische gedachtengang van den spreker had Ellen al lang met een blozend gezichtje het hoofd moeien buigen, verlegen moeten lachen en op een bizondere wijze met haar oogen moeten draaien. En vooral omdat dit laatste uitbleef en Ellens oogen zoo verbijsterend rustig en zonder blijk van eenige emotie vlak in de zijne keken, gaapte er in zijn geheugen plotseling een hiaat. Toch kwam er nu eensklaps in die grijze vrouwenoogen iets, wat hem met vreugde vervulde, toen de eigenaresse daarvan sprak: „Ik vind het erg hartelijk en aardig, dat u op „deze manier de oude vriendschapsbanden weer „aanknoopt. Daar ben ik erg gevoelig voor. Ik kan „u niet zeggen hoe 'n genoegen het me doet nu „eindelijk eens kennis te mogen maken met. ... „Dirkje!" „Dirkje!" herhaalde de heer de Jong bijna juichend. „Die lieve kleine Dirkje...." vervolgde Ellen met een innigheid, die bijna sentimenteel was, „ik „zie hem zoo vóór me met z'n guitig gezichtje en „z'n blonde krulletjes en zijn kromme beentjes, waar „Papa me zoo vaak van vertelde. ... ik zie hem „over de kiezeltjes stappen.... zoo duidelijk, dat „het me bepaald aandoet.... „En dat u dat nu is.... u....! „O, ik ben u héél dankbaar, dat u die lieve jeugdherinneringen weer in me wakker heeft ge„maakt!" „O.... juffrouw de Lint....!" riep de heer de Jong uit met gesmoorde stem, terwijl zijn glacé handen beefden. „En ik voel het zoo...." ging Ellen voort.... „zoo als 'n heerlijke openbaring van uw kiesche onbaatzuchtige vriendschap, dat u mij...." „O. ... juffrouw de Lint.... juffrouw de Lint.. „Ellen....!" zuchtte de heer de Jong met zijn fletse oogen vol tranen. „Dat u mij...." vervolgde Ellen, „in mijn zoo „zeer gewijzigde levensomstandigheden toch nog „komt opzoeken en troosten." „Gewijzigde levensomstandigheden?" herhaalde haar bezoeker, terwijl hij zijn wenkbrauwen fronste en de tranen in zijn oogen snel verdampten. „Och ja", sprak Ellen op een zachten toon vol berusting, terwijl ze nochtans even zuchtte: „dat „zijn zoo van die tegenslagen in 't leven, U weet „mogelijk. ... of misschien ook niet... . dat ik aanhankelijk, toen Papa stierf, nogal gefortuneerd „was." De rimpels in 't voorhoofd des heeren de Jong werden dieper en zijn oogleden knipten snel van 't ingespannen luisteren. „Ik heb slechte raadgevers gehad", vervolgde Ellen, ,,in mijn onervarenheid deed ik allerlei dwaze „speculaties en binnen drie jaar was ik.... totaal „geruïneerd." Ellen zweeg even; de heer de Jong had bij die laatste woorden zijn mond plotseling opengedaan en bleef in die gaaphouding zitten, zonder blijkbaar bij machte te zijn iets te zeggen. „'t Heeft me wel een erge schok gegeven...." vervolgde Ellen op een zachten treurtoon, „m'n „zenuwen. ... och m'n zenuwen...." en ze barstte plotseling in een sniklach uit.... „Daarom ben ik „nu hier buiten", ging ze even later gekalmeerd voort, „in Beau-Sejour, om wat aan te sterken, dank „zij de liefdadigheid van een ouwe nicht van me.... „Ja het is wèl hard.... „Maar ik kom er wel weer bovenop, ziet u...." voegde ze er krachtiger achter, De heer de Jong zag snel op. „O.... dus...." sprak hij hoopvol. „Dat wil zeggen.... lichamelijk", vulde Ellen aan met een vreemde tinteling in haar oogen. „Maar „u begrijpt", vervolgde ze, „hoe echt goed het me „doet in deze pijnlijke omstandigheden eens een „trouwe vriend te ontmoeten, die. .. En meneer de „Jong", sprak ze eensklaps op een geheel anderen 8 toon, terwijl ze haar hoofd achterover wierp en hem met haar mooie oogen verleidelijk en uitdagend aanzag. „En meneer de Jong, nu weet ik „altijd nog niet de reden van uw bezoek.... U zei „straks, dat u nog iets naders met me bespreken „wilde. Wat was dat?" De heer de Jong draaide wat onrustig op zijn stoel en keek naar zijn hoed. „Iets naders.... ik. ... e. .. herinner me heusch „niet...." „En het eigenlijke doel van uw komst dan?'' drong Ellen aan, terwijl ze als half in gedachten zijn hoed van de tafel nam en die glad streek. De heer de Jong zag hulpeloos rond. „Het eigenlijke doel?.... O ja.... ja.... hm. .. „Bevalt het pension u goed?" „Het pension?" riep Ellen lachend uit. „Heeft „die vraag iets met het doel van uw komst te „maken... .7" „Juffrouw de Lint...." sprak hij, terwijl hij schichtig oprees. „Hier is uw hoed", zei Ellen, het hoofddeksel toereikend met spottende beleefdheid. „Ik zou hem „maar gauw opzetten en terugbrengen naar de „Bank van Leening, anders is die nuttige instelling „nog gesloten.... dag meneer de Jong.... nu ga „ik mijn brief afschrijven." Ellen voegde de daad bij 't woord. De heer de Jong draaide even op zijn hakken, zette zijn hoed op, boog, maar daar Ellen niet meer opzag, mompelde hij iets van een afscheidsgroet, dan wendde hij zich om, struikelde over een voetenbankje, maakte een luchtsprong en stapte dan zoo snel hij kon, het pad op naar den uitgang. V. Ellen zag hem niet eens na. Met een ijver, welks felheid eenige verontwaardiging verried, die ze weg wilde werken, vervolgde ze haar brief. Haar pen kraste eerst over het stugge papier, maar weldra schreef ze kalmer, en met een rustige bedachtzaamheid zette ze er ten slotte haar naam onder, ging dan makkelijk leunen in haar stoel en las hem over. Het was een gewone verjaarsbrief, een plichtepistel aan een oude schoolvriendin, die ze nooit meer zag, wier levensomstandigheden haar ook maar matig interesseerden, doch wier jaardag ze nooit kon vergeten, die haar ook op haar geboortedag feliciteerde met een soortgelijken brief, die behalve uit een gelukwensch, bestond uit een rijtje vragen naar gezondheid, weersomstandigheden en familiebelangen, die nooit beantwoord werden en waar ook nooit een antwoord op verwacht werd. Ellen las de laatste zinnen: „....je geniet zeker evenals ik van het mooie „weer? „Denkt je man nog niet aan verplaatsing? „Nu, met de vacantie is je jongen zeker den hee„len dag thuis? Maakt hij het zijn moedertje niet „lastig? Nu, adieu lieve, wanneer zullen we elkaar „weer eens zien? Met de beste groeten voor je man „en een verjaarskus voor jou steeds je Ellen. Ze schreef het adres en toen ze het couvert dicht maakte, zag ze juist Louis Bierhof in zijn eentje de oprijlaan van het hotel binnenstappen. Hij was zeer opvallend gekleed in een sportpak van gele drill, waarbij een rijbroek hoorde, die om de bovenbeenen heel wijd was, maar aan de knie overging in geel linnen zwachtels, die de vorm van zijn kuiten zeer voordeelig deden uitkomen. Hij droeg ook gele handschoenen, gele laarzen, een geel linnen hoed en een geel rottingen wandelstokje. Eenigszins uit dien stijl viel het voorzichtig meevoeren van eenige bloemen, waarvan de steeltjes in staniol en de rest in vloeipapier verborgen was. In Ellen's oogen glinsterde vreugde, toen ze hem zag en haastig het couvert op tafel werpend, stond ze op en riep: „Gut, zijn jullie er al? Louis was bij 't prieël gekomen, nam zijn hoed af en stak zijn hand uit. „Dag Ellen nee, ik ben er nog maar alleen." „Alleen?" herhaalde ze, bijna verschrikt, „waar „zijn de anderen dan?" „Die komen. ... 't rijtuig was zoo vol.... daarom ben ik maar te voet gegaan." „Zóó.... zei Ellen, wat lang, ,,ga zitten. Maar „dan ben je toch veel eerder weggegaan ook." „Ja. ..." knikte Louis, die nu zat, „iets eerder.. „ n beetje. Ik vond t wel aardig eerst nog es wat „alleen met je te kunnen babbelen. Mag ik deze „bloemen.... ?" En hij trok het vloeitje van de orchideën en bood haar die aan. „Hoe galant!" sprak Ellen, ze aannemend. „Dank „je wel.... Hm. ... orchideën!.... Wil je d'r een „van me hebben voor in je knoopsgat?" en ze trok er een uit het bouquetje en gaf hem die. Hij bracht hem aan zijn lippen. „^■ee.... ruiken doen ze niet", sprak Ellen. „Dat „doen die geforceerde bloemen nooit" en als ze juist de oude kelner in de buurt zag: „Willem ! „breng dit eens naar m'n kamer hé en laat de „portier dezen brief vanavond nog in de bus „doen." „Zeker juffrouw u heeft 43?" „Ja...." De kelner vertrok met haar schrijfmap en den brief. „Mooie avond hé?" sprak ze dan tot Louis, die haar aanstaarde. Hij knikte, vroeg dan eensklaps: „Ik kwam dicht „bij den ingang een meneer tegen in een grijs pak. „Heeft die jou soms 'n visite gemaakt?" Er lachte iets in Ellen's oogen, ,,'n Roos in zijn knoopsgat, 'n hooge hoed en 'n „erg trouwlustig gezicht?" vroeg ze, „Dat kan wel", antwoordde hij. „Ja.... die is bij me geweest", sprak Ellen. „Wat kwam die doen?" Ellen trok een half verlegen, half lachend gezicht, maar antwoordde niet. „Is 't 'n vriend van je?" vroeg Louis, Ellen knikte hevig en met veel enthousiasme. ,,'n Héél intieme vriend uit mijn jeugd.... 'n erg „aardige.... uiterst sympathieke man." „Hoe heet-ie?" „Dirkje," „Watte?" „Dirkje!" herhaalde Ellen wat luider en dan spellend, „D-i-r-k-j-e!" „Noem je hem zoo?" „Natuurlijk. Ik kan toch geen Piet tegen hem „zeggen als hij Dirkje heet." „Dus je tutoyeert hem!" concludeerde Louis op half verwijtenden toon. Ellen scheen wat verlegen te worden, maar ze kon dit niet natuurlijk genoeg veinzen. „Nee.... of ja.... ja eerlijk gezegd wèl.... „Hè, dat jij hem nu ook juist moest tegenkomen." „Hm", deed Louis, wel voelend, dat ze hem voor de gek hield, hetgeen hem nochtans rustiger maakte. „Aardig. ... trés spirituel. ... Je was aan 't schrij„ven hè?" „Ja." „Stoorde ik je?" „Nee...." „Ik zou wel eens willen weten, met wie jij zooal „correspondeert." „Zoo.... zou je dat graag willen weten", sprak Ellen. „Vind je me indiscreet?" „Je indiscretie is erg ongevaarlijk." „Omdat ik er toch niet achter kom, bedoel je?" „Juist, meneer." „Dat bewijst toch ook, dat er een piquante zij „aan is", merkte Louis op, terwijl hij zijn omzwachtelde beenen over elkaar sloeg, de hoogste knie met beide handen omvatte en Ellen doordringend poogde aan te zien. ,,'n Sigaret?" vroeg deze, een koker voor den dag halend, die ze hem geopend voorhield. Hij nam er een en Ellen zelf stak er ook een tusschen haar lippen; hij zocht in zijn zakken naar een lucifer, maar Ellen liet vlak voor zijn gezicht een zelfontsteker losknippen, zoodat hij even verschrikt terugweek. „Bangerd.... zuigi" beval ze. Hij trok zijn sigaret aan en zij volgde zijn voorbeeld. Dan zwegen ze een oogenblik beiden en bliezen de geparfumeerde rook in de lucht, „Ellen...." sprak Louis na een oogenblik, „heb „je een hekel aan me?" „Niet erg", antwoordde ze op goedhartigen toon. „Je vindt, geloof ik, dat je maar alles tegen me „zeggen kunt, hé?" „Ja, dat 's waar." Ze lachte, knikte hem toe, blies een fijn straaltje rook in zijn gezicht. „Amuseert je dat, als je zoo grof tegen me bent?" „Soms." „Ga gerust je gang; als je dat een genoegen verschaft, wil ik het graag verdragen." „Goeierd!.... Hier steek nog eens op, je sigaret „is uit.... je moet beter trekken", en ze gaf hem opnieuw een vlammetje. Hij deed, zooals ze beval, drong een glimlach weg, die even bij hem opkwam, dan vroeg hij met een treurig gezicht: „Ellen. ... mag ik eens ernstig en openhartig met „je spreken?" „Nee...." „Waarom niet?" „Ik waardeer je veel meer, als je niet openhartig „bent." „Zoo.... Je vindt me ondegelijk, dat voel ik „wel " „Nu val je me heusch mee." „Maar het zou toch wel eens kunnen...." vervolgde hij op denzelfden droefgeestigen toon, zonder op haar interruptie acht te slaan, „dat ik onder „een schijn van...." Hij aarzelde. „Van.... ?" vroeg ze. „Van een zekere luchthartigheid, Ellen, die min„der nauw verwant is aan ondegelijkheid dan jij „wel denkt.... dat ik onder die luchthartigheid 'n „gemoed verborg, dat zeer vatbaar bleek te zijn „voor hooge en edele gevoelens...." Ellen schaterde het uit. „Jij?.... O, die is prachtig! Louis, ik vind je „heusch amusant vanavond!" „Geloof je niet aan die mogelijkheid?" vroeg hij wat strak. „Wel nee!" lachte ze. Louis werd heusch boos. „Jij hebt als vrouw toch wel 'n groot voorrecht, „dat je al die dingen maar straffeloos in iemand's „gezicht mag zeggen." „Een zeer noodzakelijk privilege, beste jongen!" antwoordde ze. Hij zweeg weer eenige oogenblikken, ging dan verzitten, zuchtte en sprak half binnensmonds. ,,Ik voel me dikwijls heel ellendig." „Stumper!" „Hèèl, hèèl ongelukkig... . Kun je beseffen waar„om? vroeg hij, haar somber aanziende. „O ja, zeker, dat is héél duidelijk!" antwoordde ze. „Zoo....?" „Op hoeveel taxeer je me?" vroeg ze, terwijl ze hem met haar mooie grijze oogen vriendelijk toelachte. „Taxeeren?.... Ik, jou?" riep hij uit op een toon van hevige verontwaardiging. „Ja. ... in die buien, dat je je zoo ellendig en „ongelukkig voelt?" „Ik taxeer je heelemaal niet nooit", antwoordde hij met een beleedigd gezicht. „Nou ja, mij ! Maar m'n vermogen. Op hoe- „veel schat je dat, als je in zoo'n treurige, ellendige, rampzalige bui zit te rekenen?" „Hé.... Ellen! Hij trachtte door zijn toon in dezen uitroep een diep verwijt te leggen. „Louis-tje!" zei ze met eefc lachend knikje. „Je miskent me...." „Zou 'twaar zijn?" „We zullen over iets anders praten." „Hé ja!" Ze ging verzitten en zag hem aan met het gezicht van iemand, die geneigd is, vol aandacht te luisteren. Maar Louis zweeg. Van den grooten weg af reed een draaiorgel den tuin in en even later rumoerde een erbarmelijke muziek door den mooien zomeravond. Louis' gezicht vertrok pijnlijk, maar Ellen luisterde met blijkbaar welgevallen. Een vrouw met een geldbakje kwam naar hen toe. Ellen gaf een kwartje en keek scherp op de handen van Louis, toen de vrouw hem het bakje voorhield; hij voelde het, opende zijn portemonnaie, zocht lang, maar ineens wierp hij iets rinkelends er in. „Heb je muntgas op je kamer?" vroeg Ellen. Hij zag haar aan, haalde boos zijn schouders op, maar gaf geen antwoord. Als het orgel naderkwam, stond hij zenuwachtig op. ,,Dat 's afschuwelijk.... dat gejank.... ik zal „zeggen, dat ze...." Maar ze hield hem terug. „Om mijnentwil...." sprak ze smeekend. „Vind jij dat mooi?" vroeg hij met ongeveinsde verbazing. „Ja.... ik had zoo'n behoefte aan geestelijke „verkwikking!" ,,Na ons gesprek van zooeven!" sprak hij schamper. „Wees nu maar niet bitter", suste ze. „Je hebt „immers een bloemetje van me!" Hij maakte de orchidee los uit zijn knoopsgat. „Hier heb je het terug." „Nee, nee, nee.... laat zitten.... gauw wat!" beval ze. „Alsjeblieft, geen kuren, hoor!" Ze keek werkelijk boos. Hij gehoorzaamde, zag haar met een flauwen glimlach aan, blijkbaar onzeker of ze het meende of niet, werd dan plotseling ijselijk onverschillig, floot een airtje en sprak dan luchtig: „Zeg Ellen... 'n nieuwtje. ... ik word aviateur." „Zoo....!" Ze zag hem even aan, keek dan recht naar boven in de boomen. Hij volgde haar blik. „Waar kijk je naar?" „In dien boom zit al een paar dagen een uil met „een lamme vlerk!" „Geestig!" „Nee.... iemand, die van beesten houdt, vindt „dat heel treurig." Louis floot weer, sprak dan even luchtig als tevoren: „Ik moet er 'n leening voor plaatsen. Heb je geen „lust om aandeelen te nemen?" „Geen lust hoegenaamd." „Je kunt er anders 'n verduiveld mooie rente van „trekken", verzekerde hij. „Niet noodig...." antwoordde Ellen rustig, „ik „ben volmaakt tevreden met het beetje, wat ik „heb." „Zelf weten!" sprak Louis op den toon van iemand, die een onwillige het beste voorhoudt, maar nolens volens berust in zijn koppigheid, en blijkbaar om te bewijzen, dat de zaak hem verder volkomen koud liet, liet hij er dadelijk op volgen: „Lekker weer...." Ellen knikte. „Ja, gisteren ook." „Ja...." „En eergisteren ook. ..." Louis haalde zijn schouders op, zon blijkbaar op een bitter-ironisch scherp verwijt aan Ellens adres, toen deze laatste plotseling met een spontane juichkreet opsprong, haar sigaret wegwierp en uitriep: „Daar zijn ze!" En zonder verder naar Louis om te zien, verliet ze het prieel en liep op een draf den oprijlaan af naar den ingang. Daar hield een groote brik met een kattebak stil en dit voertuig bracht de verwachte gasten. Tom stond al op den weg en hielp mevrouw Laarman bij het uitstijgen. David verrichtte denzelfden dienst jegens Jeanne, die bij hem in de kattebak gezeten had en een erg benauwd gezicht trok, nu ze die zitplaats langs de ongemakkelijke ijzeren treedjes weer moest verlaten. De stem van mevrouw Telders, die overigens nog in 't rijtuig zat, klonk reeds boven alles uit in Ellen's ooren. De begroeting was ongeveinsd, hartelijk en luidruchtig. ,,Ha.... daar is ze.... goeien avond.... goeien „avond!...." Tom hielp nu Martha en David leidde zorgvuldig de lossing van Jeanne's moeder. Toen stonden ze allemaal op den grond en drukten ze een voor een Ellen's hand. David hield een zakelijke en ernstige bespreking met den koetsier over het terugrijden, vergeleek diens horloge met het zijne en voegde zich dan bij de anderen, die druk pratend den tuin inslenterden. Louis kwam hen nu ook tegemoet. „Kijk.... kijk...." sprak mevrouw Laarman, „Louis is er nog eerder dan wij.... jawel, meneer „vond het niet deftig genoeg in zoo'n Jan Plezier!" „Wij zaten er des te ruimer door, Mama", vergoelijkte David. „Louis offerde zich voor ons op." „Louis heeft een edele ziel", zei Ellen, „Mag ik „de familie maar eens voorgaan naar mijn prieël. De oude kelner kwam juist met het theeblad aandragen en de heeren roofden stoelen uit de naaste omgeving en zetten die in een kring om de tafel. „Hier kind...." zei mevrouw Laarman, terwijl ze een zakje koekjes uit haar réticule haalde, „dat „'s die soort, die je laatst zoo lekker vond. David „dacht er om." „Nee, pardon " sprak deze. „U zei 't zelf, „Mama...." „Erg attent van je, David", sprak Ellen vriendelijk, en dan op een stoel wijzend naast de hare: „Wil jij daar zitten?.... En de oude dames hier, „binnen in, dat is zeker uit de tocht.... Tom, jij „naast mevrouw Laarman en dan Martha hé en „Louis, jij daar en Jeanne hier.... Zoo, is dat geen „ideale schikking?" ,,'t Getuigt van diep overleg en een verbijsterende „menschenkennis", sprak Tom. „Dankje!" zei Ellen. „Wacht, nu die heerlijke „koekjes op een schaaltje...." ze snoepte er een, „neem me niet kwalijk, lieve menschen, maar die „verleiding is te groot!" „O, ik heb moeten lachen!" riep mevrouw Telders luid: „Jeanne en David zaten in de kattebak en „die Jeanne was maar telkens bang, dat-ie breken „zou!" ,,'t Kraakte ook soms bedenkelijk", zei Tom. „Dat zijn de veeren", legde David uit. „Van de „meeste kattebakken zijn de veeren, die tevens als „steun moeten dienen, van ondeugdelijke qualiteit „en indien dan de kattebak belast wordt met een „aanmerkelijk gewicht...." „Nou maar in het teruggaan moet Tom er maar „eens gaan zitten met Martha", riep mevrouw Telders, die meende, dat David uitgesproken had. „....Dan geeft dat een min of meer krakend „geluid...." voltooide David tegen Ellen, die hem vriendelijk begrijpend toeknikte en „O juist. .." zei. „Nou, maar daar heeft Martha niks tegen, hé „kind?" sprak mevrouw Laarman met een schalksch lachje. „Ik evenmin!" sprak Tom, met een buiging naar Martha. „O ja, Tom, ik feliciteer je met je benoeming tot „referendaris", sprak Ellen, „ik wou je een kaartje „sturen, maar die waren toevallig net op." „Dankje", sprak Tom. „Wanneer treed je in functie?" „Volgende week." „Wat ligt het hotel hier prachtig", merkte David op, „je hebt een mooi plekje uitgezocht, Ellen. .. . „dat uitzicht daar ginds, om daar dagelijks van te „kunnen genieten!" „Kende je het niet?" vroeg Ellen. 9 „Nee...." antwoordde mevrouw Laarman voor haar zoon, „we zijn hier nog nooit geweest. Och, „we gaan nooit uit hé? David heeft niet veel tijd „en een rijtuig is nogal erg kostbaar, als je 't alleen „moet betalen...." „De zonsondergang is hier beroemd", sprak Ellen, „Straks moeten, die zin hebben, bepaald eens naar „de oriënteeringstafel gaan." Ze was onder de hand begonnen met het theegerei uit elkaar te nemen. „Lieve menschen, ik heb „thee besteld, maar als er dames of heeren zijn, „die wat anders willen drinken...." „Nee, nee... thee... Ik snak naar een kopje... „thee.... thee!" riepen ze door elkaar. „Tom, jij ook?" vroeg Ellen, die opgemerkt had, dat hij zweeg. „Bitte." „Pas op, Ellen!" schertste David. „Tom is een „fijnproever.... een kenner!" „O ja...." riep ze, „je bent theeplanter ge„weest hé?" „Onder andere", antwoordde Tom, wat kort. „Nee kindlief...." sprak mevrouw Telders, terwijl ze Ellen de theeketel uit handen nam, „daar „moest je mij nu eens voor laten zorgen. ... nee, „nee.... jawel", bezwoer ze de tegenstribbelingen van Ellen, „dat doe ik graag. ... ik ben die huishoudelijke beslommeringen gewoon." „En ik dan. ... ? Wat denkt u wel?" vroeg Ellen lachend, terwijl ze 't nochtans overliet. „Jij moet nog bewijzen, dat je 't kunt", sprak Tom, „Ik twijfel er niet aan", zei David. „De gelegenheid om het te bewijzen wordt me „op die manier ontnomen", riep Ellen uit. „Wij willen geen proefkonijntjes zijn voor jouw „theeschenk-studies", sprak Tom. „Ellen, ik ben overtuigd, dat je op dat gebied „geen studies meer hoeft te maken!" verzekerde David, „Dankje wel, David", sprak ze, hem even op den schouder tikkend. „Ik bestier mijn eigen huishouden „toch ook!" Tom trok een laatdunkend gezicht en mevrouw Laarman merkte op wijzen toon op: „Zoolang je ongetrouwd bent, lieve, kun je niet „meepraten over het huishouden." „Juist.... precies mijn idéé!" riep Louis uit. „Jouw idéé!" herhaalde Ellen op verachtelijken toon, „Mevrouw Laarman, u heeft volkomen gelijk", sprak Tom nu. „En 't is een eigenaardigheid van „ongetrouwde vrouwen, dat ze hun tekortkomingen „op dat gebied nooit zelf inzien," „Zoo....!" riep Ellen uit, terwijl haar oogen even fonkelden. „Nu, ik begeer volstrekt niet om die „tekortkomingen te leeren kennen. Ik voel me gelukkig in mijn onwetendheid." „Ik stel het volste vertrouwen in je kennis", sprak David zacht en ernstig. „Ja.... jij waardeert me!" riep Ellen uit. „Maar „die andere menschen...." „Nou Ellen!" zei mevrouw Telders, „je praat er „zoo.... 'k weet niet.... over, maar je bent toch „geen mannenhater?" „Integendeel, mevrouw!" riep Ellen uit en dan, terwijl een ondeugende lach om haar mond trok. „Maar. ..." Ze zweeg even, „Hear!.... hear!...." riep Tom. „Maar mijn vermogen zit me in den weg!" voltooide ze. „Hè. ... hè.... hè....!" riepen eenige stemmen door elkaar. ,,'t Is zoo", sprak Ellen rustig. „Mijn vermogen „belemmert mij 't vrije uitzicht op de mannen, zoo„als die heuvels daarginds het vrije uitzicht op de „vlakte." „In die „vlakte" schuilt iets beleedigends", zei Tom. „Als ik in die vlakte iets wil waarnemen", vervolgde Ellen, zonder op die interruptie te letten, „moet ik eerst erg hoog klimmen langs allerlei steile „paadjes en als ik dan moe en wel eenmaal boven „ben, dan denk ik meestal „Wat een dwaasheid „toch, om je daar nu zoo voor in te spannen!" „Zitten er nu pretendenten naar mijn hand voor „me, dan rijst eensklaps mijn vermogen als een berg „tusschen ons in. Och, en ik weet bij ervaring, dat „om een beteren kijk op ze te krijgen, het nooit de „moeite loont, om zelfs mijn hals er maar voor uit „te rekken." „Dat geeft me geen hoogen dunk van de qualiteit „dier pretendenten", merkte Tom op. „Dat 's mijn schuld niet", antwoordde Ellen kittelig. „Denk je bijgeval, dat 't voor mij prettig is om al die idiote declaraties te moeten aanhooren?" „Je schijnt er veel last van te hebben", sprak Louis lichtelijk ironisch. „Ja, maar ik laat ze niet allemaal uitspreken", antwoordde Ellen, hem vlak in zijn gezicht kijkend. „Maar Ellen", zei David. „Voel je dan nooit eens „medelijden met iemand, die werkelijk van je houdt „en wiens liefde je niet kunt beantwoorden?" „Liefde....!" herhaalde Ellen op een verachtelijken toon, die David zichtbaar deed ontstellen. „Och", sprak Tom, terwijl hij een sigaret opstak, „en al zou die liefde oprecht zijn.... teleurgestelde liefde is net als kiespijn. Alleen de patiënt „zelf gelooft, dat-ie 't niet kwijt raakt voor z'n „laatste uur geslagen is, maar de omstanders weten „allemaal wel, dat 'theel gauw overgaat." „Precies, zoo denk ik er ook over", antwoordde Ellen, waarna ze 't schaaltje koekjes opnam en dit liet rondgaan. „Maar je mag niet al te kieschkeurig zijn, kindlief!" vermaande mevrouw Laarman. „Och, dat kan zij zich veroorloven", sneerde Louis. „Nee...." sprak Ellen, „God, ik wil desnoods „wel een man hebben, maar geen leeglooper en het „treurige is, dat tot heden al m'n halve en heele „aanbidders in mij in de eerste plaats het middel „zien, om hun finantieële positie te verbeteren," „Foei.... foei...." zei David zacht en op ontstelden toon, „Och", merkte Tom op, „dat is anders toch een „normale uiiing van de Hollandsche koopmansgeest „en als zoodanig is ze zelfs klassiek, Lees de geschiedenis er maar op na. Vroeger stond een „huwelijk altijd gelijk met een koop, enfin, 'n ge„wone handelstransactie. Dat jij er nu toevallig „van die ideale principes op na houdt, dat kunnen „die arme pretendenten toch niet helpen!" „Zoo", antwoordde Ellen en er klonk een werkelijke boosheid in haar toon, „als je dan maar weet, „dat een vrouw onmogelijk respect kan hebben „voor een man, die op haar kosten vegeteert." David knikte instemmend en er glinsterde even iets achter zijn brilleglazen. „Ik voor mij", besloot Ellen, ,,ik ken geen treuriger individu, dan de man, van wien de heele „wereld zegt, dat hij is „Le mari de sa femme"! „Dus al die verliefde ambtelooze tobbers hebben „bij jou nooit kans?" vroeg Tom. „Geen kans hoegenaamd", antwoordde Ellen kort. „Hm...." deed Tom. „Hoe zou je denken over „een referendaris?" David ontstelde zichtbaar op die vraag en Louis schoot in een schorrig lachje. Ellen wierp het hoofd in de nek. „Ik heb 't nog nooit de moeite gevonden om over „een referendaris ook maar één seconde te denken", antwoordde ze, terwijl ze hem strak aanzag. „Ze is niet makkelijk, mevrouw!" sprak Tom met een zucht, terwijl hij zich tot mevrouw Telders wendde. „Ze zal nog wel es anders praten!" voorspelde deze wijs. „Ik begrijp volkomen, dat Ellen zoo redeneert", sprak David eensklaps wat ongewoon luid en haastig voor zijn doen. „Ik vind dat heele mooie principes. ... heel degelijk. ... 'n prachtige opvatting " „Wij begrijpen elkaar, David", sprak Ellen, hem de hand reikend, die hij met een zenuwachtige blijdschap drukte. „Ja.... ja. ... zeker...." stamelde hij. „Maar Ellen, nog één vraag", sprak Louis, „weet „jij zoo zeker, dat degeen, die je gevraagd hebben, „altijd in de eerste plaats om je fortuin aanzoek „deden en niet om je persoon?" Ellen knikte met veel overtuiging. „Ja.... héél zeker, pijnlijk zeker! Dat voelt een „vrouw, die nog geen veertig is, dadelijk bij intuïtie, „beste jongen!" „Die nog gèèn veertig is", riep Tom uit. „En „daarna?" Ellen haalde haar schouders op. „Daarna?.... Och, daarna is ze allicht meer ge„neigd om zich wat wijs te laten maken!" „Hoe oud ben jij?" vroeg Tom. „Vijf en twintig, meneer." „Nog vijftien jaar!" riep Tom uit, „Eerst over „vijftien jaar krijgen al die stumperds een kans!" „Dan komen ze allemaal tegelijk!" merkte Louis schamper op. ,,'t Zal een gedrang zijn!" „Hoe denken Martha en Jeanne over het geval?" vroeg Tom, zich tot de beide meisjes wendend, die in 't geheel geen deel aan het gesprek hadden genomen. Jeanne had blijkbaar slaap en Martha zag heel bleek en weggetrokken, „Ik ben geen rijke partij, dus ik hoef er mijn „hoofd niet over te breken", antwoordde de laatste. ,,En Jeanne?" vroeg Tom door. ,,'k Weet niet", zei deze schouderophalend. „Wel nee, kind!" riep haar moeder uit. „Wacht „jij je tijd maar af!" en dan, blijkbaar om het gesprek eens een andere wending te geven, vroeg ze: „Zal ik nog eens schenken?" „Als we de zonsondergang willen zien", sprak Ellen, opstaande, „dan moeten we nu gaan kijken!" „Hé ja!" sprak David, die ook was opgestaan en geen stap van haar zijde week. „Ik geloof, dat ik „er hier al iets van zie... . 't zal prachtig zijn „heerlijk dat jé ons dat laat genieten, Ellen. ... de „heele einder is goud en e kleurenpracht. . „kijk es Tom!" riep hij met een vreemd enthousiasme. Maar Tom bleef zitten, „Dankje", antwoordde hij droogjes, „ik heb in ,,m'n leven al zooveel zonnen zien ondergaan met „en zonder kleurenpracht, 't Maakt me altijd melan„coliek!" Mevrouw 1 elders en Jeanne en mevrouw Laarman, gevolgd door Louis, traden nu ook het prieël uit. „Martha.... ga je niet mee?" vroeg Ellen vriendelijk. Ze schudde 't hoofd, wenkte haar, zei zacht: „Laat me maar zitten, ik heb hoofdpijn en als ik „me nu rustig houd, gaat het wel over," Ellen lachte haar vriendelijk toe en dan op Tom wijzend, die een nieuwe sigaret had opgestoken: „Beur hem dan wat op, als je kunt, daar heeft „hij zoo'n behoefte aan op dezen tijd van den dag." Ze zag hem uitdagend aan, maar Tom scheen haar woorden niet gehoord te hebben en keek met blijkbare belangstelling naar iets wat op den rijweg passeerde. „David!" riep Ellen luid, terwijl ze zich omwendde. De geroepene was nog niet ver, en kwam dadelijk op haar toe. „Presenteer me eens galant je arm!" lachte ze, tegelijk de hare door de zijne stekend. Zoo liepen ze de anderen na. Tom keek even naar Martha, wier oogen gesloten waren, dan zag hij Ellen en David na. Een oogenblik fronste hij zijn wenkbrauwen, dan kneep hij zijn eene oog dicht en glimlachte. VI. Toen Tom zijn hoofd weer omwendde, zag hij dat Martha juist haar oogen opende. Hij stond op, nam een paar kussens van de makkelijke stoelen en trad op haar toe. „Ga hier tegen aanleunen, die stoelen zijn zoo „hard", sprak hij op deelnemenden toon. Ze glimlachte, „Nee, dankje Tom, ik zit heusch goed; 't is erg „vriendelijk van je," „Niet noodig? Des te beter", en hij wierp de kussens terug. „Ik kom wat bij je zitten", sprak hij dan, de daad bij 't woord voegend, „er is zoo iets „griezelig verlatens in een kring onbezette stoelen „en we zitten hier nu net als in een slecht bezochte „schouwburg, dan krijg ik altijd een gevoel of 't van „vier kanten tocht." „Waarom ga je eigenlijk niet mee met de ande„ren?" vroeg ze. „Vind je 't onbeleefd tegenover Ellen?" was zijn wedervraag. „Och nee...." antwoordde ze met een licht schouderophalen, „en bovendien. ... je bent graag „een beetje anders dan 'n ander, hé Tom?" Hij lachte. „Daarin zoek ik mijn kracht, bij gebrek aan „grootscher middelen, hé?" antwoordde hij. „Wel een beetje.... zoo af en toe", bekende ze met zachte openhartigheid. ,,'t Is meer juist dan vleiend", sprak hij quasi gepiqueerd. „Daar kun je wel tegen, Tom; zoo goed ken ik „je nog wel." „Oho. ... maar jij mag ook meer tegen me zeg„gen dan een ander", sprak hij, haar lachend aanziende. Ze sloeg even haar oogen neer. „Zeg Martha", vervolgde hij dan, „dat 's ook lang „geleden, dat wij hier in deze omgeving een tête a „tête hadden." Ze knikte en antwoordde rustig: „Ja, daar zijn al weer heel wat jaren over heen „gegaan " Hij staarde even voor zich uit. „Tja. ... we leven snel. ... vanmorgen dacht ik „nog telkens aan je...." „Aan mij?" vroeg ze met lichte verwondering. „Ja. ... toen ik liep te wandelen.... al die be„kende plekjes van vroeger.... Ik kwam door dat „laantje in 't beukenbosch, waar we elkaar altijd „zoogenaamd toevallig ontmoetten. Herinner je je „dat nog?" „Zeker Tom", antwoordde ze met een glimlach, terwijl even een blos haar bleekheid wat verminderde. „Ja...." ging hij luchtig en op geamuseerden toon voort, „'n afspraakje was het toch eigenlijk „niet, maar we wisten daarom toch zeker, dat we „elkaar daar 's Woensdagmiddags om drie uur „zouden tegenkomen!" Martha lachte en opgewekt meegaand met zijn herinneringen, sprak ze: „En altijd waren we toch even verbaasd, als we „elkaar daar zagen. „Gut Tom.... dat 's ook toevallig!" riep ik dan. „Ja...." vulde hij aan, ,,en ik zei: „Hé Martha, „jij hier? Ik had niet eens gezien, dat er iemand „aan kwam." Ze lachte nu wat zenuwachtig. „Ja.... zoo hielden we ons zelf voor de gek. sprak ze. „Och we waren kinderen hé.... dwaze „kinderen...." „Dwaze kinderen", herhaalde hij, wat ernstiger. „Ja.... Toch zijn dat van die uren in je leven, „die je nooit vergeet, en waaraan je altijd zoo'n „blije herinnering houdt. Ik geloof, dat op die „Woensdagen altijd de zon scheen." Ze knikte, leunde weer wat moe achterover. „O", vervolgde hij, „ik heb in mijn latere leven ,nog zooveel vroolijke uren gekend, maar, 'k weet „niet, de herdenking daarvan is toch nooit volko„men vrij van een wrang of bitter bijsmaakje, „Alleen de veelbezongen eerste liefde blijft in iedere „menschenziel voortleven als de herinnering aan „iets moois van vlekkelooze reinheid." Ze zweeg even, sprak dan zacht: „Dat komt, omdat die herinnering altijd véél „mooier is, dan de werkelijkheid ooit was," „Nee, dat moet je niet zeggen!" antwoordde hij op levendigen toon. „En bovendien", vervolgde hij, „neem die herinnering dan maar zooals ze is. Dat je ,,'t nu niet meer zoo ziet, komt, omdat je het te „critisch bent gaan beschouwen. Maar je moet die „dagen altijd weten terug te zien in den bedriege„lijken glans van den tijd, toen je er nog in geKloofde." Martha steunde haar hoofd met een elleboog op de leuning van haar stoel. „De bedriegelijke glans.... ja...." herhaalde ze wat droomerig en dan ineens als met een rilling: „Nee, dat kan ik niet meer." ,,lk wel", sprak hij opgewekt, „En zoodoende „wordt het voor mij altijd nog weer mooier en „romantischer." „Herinner je je die buitenpartij op Zonnenheuvel „nog?" Ze knikte. Hij verzette zijn stoel wat, legde zijn elleboog op tafel, steunde daar zijn hoofd op en zag haar aan, terwijl hij verder sprak. Zijn geestige oogen tintelden en zijn onweerstaanbare levensblijheid voelde Martha op zich inwerken als een lichte vreemde roes. Ze moest hem ook aanzien en ze liet zich meevoeren op zijn gedachten met zijn herinneringen aan dien zonnigen tijd uit haar voorbije jeugd. „Och ja.... die buitenpartij...." herhaalde hij lachend, ,,'t Was eigenlijk heel ondeugend van ons. „We waren per ongeluk van 't gezelschap afgedwaald. ... hum.... hum.... 'n razend vervelend „gezelschap trouwens, weet je nog wel? Allemaal „van die zure ouwe neven en nichten...." „Ja, maar we wouen bramen zoeken!" sprak Martha. „O ja.... ja... . bramen! God, dat 's waar ook, „die stonden aan den overkant van een sloot en „daar was jij in een dolle bui ineens overgesprongen " „Ik sprong er half in!" lachte ze. „Ja.... je had een natte voet! God, ik zie je nu „ineens weer tegen den kant opklimmen met een „druipnatte bemodderde laars. Enfin, maar we „plukten heusch bramen, weet je wel en we hadden „er zooveel, dat we ze in een zakdoek van jou „deden.... ik weet 't nog precies.... een zakdoek „met een schotsch randje." „Ja.... dat's waar!" lachte ze. Tom knipoogde ondeugend, toen hij vervolgde: „Ik geloof, dat we toen wel 'n beetje erg lang „naar de allerlaatste braam hebben gezocht." „Ja, dat geloof ik ook!" riep Martha uit. De bleekheid van haar wangen had plaats gemaakt voor een blosje en in den schemer die begon te vallen in het prieël, schitterden haar oogen met vreemden glans. „Maar eindelijk hadden we die dan toch", vervolgde Tom, „en toen moesten we de sloot weer „over en...." „Nee...." onderbrak ze hem levendig, „toen zei „jij, dat het korter was, als we niet die sloot weer „over gingen, maar dwars door het bosch op het «zijpad toestaken...." „0 ja.... ja, dat is zoo", gaf hij lachend toe, „en „toen kwamen we bij het zijpad, maar toen konden „we daar niet over de sloot, omdat die te breed „was.... hé?" „Ja.... en toen moesten we weer terug!" sprak Martha. „En toen verdwaalden we...." „Ja. ..." zei Martha, „en 't begon al te scheme- „ren, 't was griezelig, ik werd heusch ongerust, „want we hoorden niets meer van de anderen. ..." „Nee...." sprak hij met een ondeugend lachje in zijn oogen, „en we wilden ze toch ook niet roe„pen " Ze beet zich even op de onderlip, lachte wat verlegen, gaf dan zacht toe: „Nee.... dat wilden we ook niet...." „En toen stelde ik voor, dat we dan maar op ,,'t kompas zouden koers houden." Martha knikte. „Gut ja.... dat 's waar!" riep ze uit, „zoo'n „klein kompasje aan je horlogeketting. ... en we „konden er geen van beiden uit wijs worden, waar „het noorden was.... 't vloog al maar in de „rondte....!" „Ja. ... ja....!" sprak hij en dan zelf de bekoring ondergaande van deze herinneringen, vervolgde hij op wat gedempten toon, terwijl hij zich nog wat meer tot haar boog: „Is het niet of het gisteren „gebeurde, Martha. .. . ? .... Zoo romantisch werd „het toen, 't was heelemaal avond geworden, maar „de maan scheen. ... ik zie alles weer voor me. .. . „ik zie mezelf.... ik zie jou naast me.... we liepen „door een bosch van hooge dennen en tusschen die „roode stammen hing zoo'n vreemde schemer.... „die alles onwezenlijk maakte.. Weet je 't nog. . ?" Ze antwoordde niet, maar ze knikte, haastig of 10 ze wilde zeggen: ,,Ja. .. . ja.. . . verder. .. . verder " Een vreemde lach van extase was in haar oogen, ze ademde snel. „Jij werd bang. ..." vervolgde hij met zijn innige klankvolle stem, „en toen zei ik, dat we elkaar dan „moesten vasthouden. ... en arm in arm gingen we „onder die boomen voort. Die stilte daar...." fluisterde hij, „die wonderlijke stilte.... onze voe„ten zonken onhoorbaar in het weeke mos.... we „spraken niet.... „Zoo zwoel en geurig was het onder die den„nen.... de hemel konden we niet zien.... maar „voor ons lag een open plek.... daar scheen de „maan op. ... zoo witblauw.... weet je wel?... . ,,'t Was bijna plechtig.... als 't zonlicht door een „kerkraam, zoo straalden die blauwe bundels maanlicht daar neer.... „Ineens bleven we staan.... in 't midden van „die open plek, zat een haas met zijn lange ooren „recht omhoog. ... we zagen zijn oogen glanzen. „Toen werd het heelemaal een nacht van elfen en „feeën.... een sprookjesnacht.... een sprookjes„woud. ... „Boven ons hoofd begon een vogel te fluiten en „we fluisterden.... sssst.... de nachtegaal! Och, „Martha.... 't is onder die omstandigheden altijd „de nachtegaal, die zingt.... „Toen vergaten we heelemaal, dat we nog neven „en nichten hadden. . . . We dachten, dat dit bosch „de gansche wereld was.... en dat die gansche „wereld ons behoorde.... „Zooals die vogel toen zong in den zomernacht.. „zoo heb ik nooit weer een vogel hooren zingen. .. . „we durfden niets te zeggen, omdat elk ander ge„luid die zoete droom van jonge liefde zou verstoren Maar ik sloeg mijn arm om je heen, „Martha. .. . trok je naar me toe.... en. ..." „Tom. .. .!" kreet ze eensklaps hijgend. Verschrikt ging hij rechtop zitten, stamelde verward: „Zie je. ... zoo. ... zoo levendig kan ik me dat „alles weer herinneren.... zoo zie ik dat alles „weer terug...." „Ja.... ja...." sprak ze heesch en stootend, „ik weet het wel. ... zoo zie je dat alles v/eer terug „in. ... in den bedriegelijken glans van den tijd. .. „waarin je nog aan die dingen kon gelooven. en dan met een plotselinge rauwheid in haar stem, terwijl ze hem hevig aanzag: „En wat een dwaas„heid hé?.... wat een dwaasheid!.... wat een „krankzinnigheid....!" „Wat bedoel je?.... Ik. ..." „Om daarin te gelooven als je jong bent...." ging ze hartstochtelijk voort, terwijl ze haar bevende handen in elkaar sloeg, „... .als je liefhebt. . .. „God.... God.... dat het geluk je dan zoo kan „verblinden dat je gelooft dat je gelooft.. „daarin...." Een plotseling opwellende snik onderbrak haar woorden. „Martha...." begon hij met ontroerde stem, maar ze maakte een afwerend gebaar, en terwijl haar gansche lichaam rilde en schokte, sprak ze stootend, als voor zich heen: „Och wat zeg ik toch allemaal... . wat praat ik „toch n onzin.... 'n onzin" en dan met een korte huivering lachend ,ik doe zoo idioot, Tom „zoo.... och die nonsens...." Hij trachtte haar te kalmeeren door op een gemoedelijk vriendelijken toon te zeggen: „De dagen van onze jeugd komen nooit meer „terug, Martha.... maar de herinnering eraan hou „je je heele leven...." Maar toen hij 't gezegd had, schaamde hij zich, dat hij niets anders wist uit te brengen dan deze grove banaliteit. Maar juist de ongevoeligheid die uit die holle opmerking sprak, bracht Martha weer tot haar zelf. Ze lachte even met oneindige bitterheid. „Ja dat is zoo troostend, hé?" sprak ze dan. Hij sloeg zijn oogen neer. Martha stond op, liep achter hem om het prieël uit, streek even met de hand over haar voorhoofd, deed een paar stappen op en neer, haalde diep adem, kwam dan terug en wendde zich dan weer tot Tom. „Je moet maar niet op me letten als ik vreemd „doe, Tom...." sprak ze op volkomen beheerschten, schoon zachten toon, „ik ben wat zenuwachtig.. „en daardoor wat overgevoelig.... dat is alweer „geleden. Maar juist nu kwam me dat eigenlijk „heel slecht van pas." Ze ging tegenover hem zitten. „Ik moet je een bekentenis doen, Tom." Hij had wat in elkaar gedoken gezeten, had zich ellendig gevoeld om wat hij begreep misdaan te hebben jegens haar, maar nu kwam hij overeind en zag haar aan. „Aan mij?" vroeg hij zacht, en met een vage ongerustheid in zijn stem. Martha knikte, „Ja.... nee, je kunt heelemaal niet bevroeden, „wat ik zeggen wil. ... ik had straks geen hoofdlijn, ik heb dat voorgewend, toen ik merkte, dat „jij hier bleef.... omdat ik je alleen wilde spre„ken." „Ik ben tot je dienst", sprak hij dan met voelbare verluchting. „Ben je " vroeg Martha „erg ingenomen „met die benoeming van je tot referendaris?" „Ingenomen?" Hij haalde zijn schouders op, her- kreeg zijn gewone luchthartige wijze van spreken cn argumenteeren weer. „Dat zal moeten blijken. „Ik heb geen flauwe notie, wat voor 'n ambt het „eigenlijk is en waaruit mijn werkzaamheden zullen „bestaan. Hoe kom je daar zoo bij?" Ze scheen die vraag niet te hooren, vervolgde: „Geeft het je voldoening, dat je 't geworden „bent?" „Voldoening? Nee. ... dat is het woord niet. Ik „ben gewoon, dat de buitenkansjes vanzelf naar me „toe komen rollen zoodra ze dan bij me zijn, „raap ik ze op.... dat is de eenige inspanning, die „ik me getroost. Maar voldoening?.... Nee... „Voldoening van iets hebben, zie je", betoogde hij, „dat s nu eigenlijk 't eenige plezierige gevoel, waar„van ik altijd verstoken blijf. „Dat spreekt van zelf, hé? „Je hebt voldoening na een inspanning, een opoffering maar ik span me nooit in en ik offer „me nooit op en niemand heeft dat nog ooit „van me geëischt!" Hij glimlachte. „En als iemand nu eens een offer van je vroeg?" sprak ze, hem strak aanziende. „Dat is ondenkbaar " »^ee- • • • ik wilde je er een vragen." „Jij?" „Ja.... o, maar niet voor mezelf...." onder- brak ze zich met een handgebaar, .. .„voor David." „Ik begrijp je niet", antwoordde hij, even zijn wenkbrauwen fronsend. „Tom", sprak ze nu volkomen rustig, „ik geloof „niet, dat het tegenover jou noodig is, de goeie „eigenschappen van David op te sommen.' „Nee.... dat is zeker niet noodig", antwoordde hij hartelijk. „David is de beste en braafste kerel, „die ik nog ooit ergens ontmoette. Ik beschouw hem „als mijn trouwste vriend." „Zoo " Een glans van voldoening kwam in haar oogen. „En als je nu je trouwste vriend eens, „zonder dat je 'twist, een heel groot verdriet had „gedaan. ... een héél groot verdriet... . ?" „Ik?" vroeg hij met ongeveinsde schrik. „Ik David „een verdriet aangedaan?.... Dat is niet waar.., Ze glimlachte wat treurig. „Het is, helaas, maar al te waar, Tom. Luister „eens. Denzelfden middag, toen jij bij ons kwam, „vertelde David mij in 't grootste vertrouwen, dat „hij op 't punt stond, om zijn ideaal verwezenlijkt „te zien. Hij was zoo blij.... zoo aandoenlijk blij, „zou 'k haast zeggen hij liep te fluiten en te „zingen. ... en eer hij dat doet...." „Ja.... ja...." beaamde Tom, „zeg dat wel..." „eer hij daar toe komt die brave kerel „maar nu je 't zegt, herinner ik me ook, dat het mij „opviel en dat ik zei: „Je ziet er uit of je de „honderdduizend hebt getrokken" en dat hij toen „antwoordde: „Ja, ik ben ook vroolijk zoo „vroolijk, als ik misschien nog nooit geweest ben.. . „ik zal je later wel es vertellen, waarom!" Maar ik ,.heb natuurlijk vergeten om er later naar te vra„gen! zuchtte Tom wat mistroostig en dan levendig: „Maar waarom was dat dan vertel..,." „liet was", begon Martha en er trilde nu toch iets in haar stem toen ze verder sprak, „omdat hij „dienzelfden dag meende zekerheid gekregen te „hebben, dat hij benoemd zou worden tot.... referendaris bij het Departement van Koloniën." lom rees op van zijn stoel. „Dezelfde betrekking, die ik ?" vroeg hij hevig ontsteld. „Dezelfde betrekking, die jou al was toegezegd „door dien inspecteur-generaal, en die je nu " ,,0, maar dat is verschrikkelijk!" riep Tom uit. „Waarom hebben jullie dan gezwegen, toen je „hoorden, dat ik " Martha haalde even haar schouders op en glimlachte wat weemoedig. „Als je David kent, hoef je dat niet te vragen", sprak ze. „Geen klacht is er over zijn lippen ge„komen, geen woord van miskenning. . van teleurstelling. En het moet hem toch zoo heel hèèl „veel gekost hebben." „Wel, God allemachtig!" riep Tom uit, terwijl hij als verslagen weer op zijn stoel terugviel. „En ,,mij heeft-ie nog zijn zwarte pak geleend om op „audiëntie te gaan.. . . zijn eigen kleeren heeft-ie „gegeven om mij een dragelijk figuur te laten „slaan.... en hij zelf.... O nee.... dat is te „erg.... dat is te erg. „En waarom.... waarom in Godsnaam?.... „Ik.... die als 'n klaplooper. ... als 'n gelukzoeker.... bij jullie ben komen binnenvallen..!" Hij had onwillekeurig wat luider gesproken in zijn diep gevoelde spijt over hetgeen Martha hem openbaarde. Martha voelde dat hij niet veinsde, dat zijn verontwaardiging oprecht was en dit ontroerde haar. Noch zij, noch Tom, hadden de voetstappen gehoord, die het prieel van de achterzijde naderden. Onder de boomen was de schemering snel gevallen. Een gestalte was naderbij gekomen, toegeslopen op het geluid der stemmen en bleef nu staan, verscholen achter de stam van een dikken beuk. „Och Tom", sprak Martha, „David was niet zoo „erg verwonderd over jouw geluk. Hij weet wel.... „en hij erkent het zonder een zweem van bitterheid. ... dat het altijd naar jou toekomt en hem „de rug toedraait. Maar 't was nu zóó hard.... „ook nog om een andere reden...." sprak ze wat zachter, „zoo erg.... erg hard, dat ik besloot... . „o, ik loop er al dagen mee rond.... om jou te „vragen, om je te smeeken, Tom, of jij om zijnent„wil nog voor die benoeming wilt bedanken." „Maar natuurlijk!" riep hij uit met spontane hartelijkheid. „Natuurlijk zal ik bedanken, die „brave kerel.... die goeie David.... dat spreekt „immers vanzelf.... wat kan mij dat baantje „schelen.... ik had 't moeten weten.... dat je me „dat nu ook niet eerder gezegd hebt. ... den eigen „dag nog. ... wat maal ik om dat referendaris„ambt...." Hij zweeg plotseling; een gedachte scheen hem eensklaps pijnlijk te treffen; hij klemde zijn lippen op elkaar, staarde angstig voor zich uit. „Verduiveld " mompelde hij dan, „Nee „dat 's nou ellendig...." Martha zag hem verschrikt aan. „Wat is er?" vroeg ze en dan streng: „Kost het „je toch teveel om dat offer te brengen?" „Nee, Martha.... nee...." sprak hij gejaagd, zijn hoofd met beide handen omklemmend, „je be„grijpt me niet.... ik wil tienmaal meer opofferen „voor David. ... God.... God. ... Wat is dat „beroerd.... wat is dat ellendig. ... maar de „samenloop van omstandigheden " hij stampvoette.... „O, ik kan je dat niet zeggen.... niet „uitleggen " „Dus je weigert?" vroeg ze angstig. „Weigeren.... weigeren...." herhaalde hij wanhopig. „lom, ik smeek je", bad Martha met gevouwen handen, „weiger het niet!" „Maar je kunt.je kunt niet begrijpen, Martha, „wat je van me vraagt juist nu nu " Ze werd doodsbleek, doch met^vaste, schoon gesmoorde stem sprak ze: „Tom, maar jij kunt wel begrijpen, wat het mij „moet kosten jou dit te vragen, een dienst.... 'n „gunst.... na hetgeen we.... na ons gesprek van „zooeven...." Getroffen zag hij haar aan. „Martha!" sprak hij op zachten toon, „was het „dan toch zoo, wat ik een oogenblik.... ik had „geen vermoeden, dat na zooveel jaren...." „Nee.... nee. .. . niet verder...." fluisterde ze met bevende stem, „zeg niets meer. . niets meer.. „daarover. ..." „Het spijt me zoo", sprak hij verslagen, „dat ik „je dat niet bespaard heb.... ik ben een egoïst. ... „geluk maakt egoïstisch." Ze poogde iets te zeggen, maar haar lippen schenen verlamd; uit haar wit gezicht zagen haar oogen hem met angstige droefheid aan. Hij zweeg even, dan plotseling boog hij het hoofd en sprak op doffen toon: „Nu begrijp ik je.... en dat je nu toch terwille „van David.... ja. ... dan moet je wel héél veel „van je broer houen ik ik wist niet, dat ,,jc zoo lief kon hebben...." „Nee.... dat wist je niet...." fluisterde ze toonloos. „Martha", sprak hij en zijn stem beefde, ,,ik zie „je in dit oogenblik... . veel grooter.... veel hoo„ger.... nee.... verhevener dan in den tijd, die „achter ons ligt.... „Ik zal nooit voor je zijn. ... wat je toen mogelijk in je geluksdroomen van me verwachtte.... „en wat jij toen voor mij was.... dat ben je nu „niet meer voor me.... „Maar ik geloof, dat hetgeen ik nu voor je voel, „toch hooger staat. ... omdat het blijft en niet vergankelijk is en langzaam uitdooft... als we ouder „worden.... „Ik heb je niet lief, Martha... . maar ik heb. . . . ,,ik heb eerbied voor je. .. . eerbied als 'n geloovig „kind voor de Madonna...." Hij stond op, zijn gezicht vertrok zenuwachtig, dan, eensklaps, stootte hij met een heesche stem de v/oorden er uit: „Ik zal het doen. ..." En op hetzelfde oogenblik had hij het prieël verlaten en was in de duisternis verdwenen. Martha was half opgerezen, toen hij die laatste woorden sprak, ze had haar hand naar hem uitge- stoken met een spontaan gevoel van dankbaarheid. Maar nu hij was heengegaan, viel ze terug in haar stoel, sloeg de beide handen voor het gelaat en begon zacht te schreien. VII. Eenige oogenblikken later verliet Martha ook het prieël en ze was nauwelijks weg, of de gestalte, die zich verscholen had achter den beukenboom, kwam behoedzaam te voorschijn, zag wat schuw rond en trad dan het prieël binnen. Het was Jeanne, Ze tuurde scherp in het schemerdonker naar alle stoelen, naar de tafel en het theegerei, als verwachtte ze daar interessante dingen te zullen vinden en als dit niet het geval bleek te zijn, stelde ze zich tevreden met de hand uit te strekken naar de schaal koekjes, er twee af te grijpen en die gulzig in haar mond te stoppen. Ze knabbelde nog, toen ze achter zich voetstappen hoorde en ietwat onthutst omziende, herkende ze Ellen. ,,Zoo Jeanne", sprak deze verwonderd, „ben jij „hier alleen? Kind, het wordt zoo donker hé....? „Op het terras zijn de lantaarns al aan. Scheelt er „wat aan?" ,,Ik verveel me zoo", sprak ze lijzig. „Vervelen? Wel, dat spijt me voor je. Waar heb ,,je de anderen gelaten? Ik zoek ze," „Bij den vijver", antwoordde Jeanne op landerigen toon en dan wat slap-lusteloos neervallend op een stoel: „Die Louis is zoo vervelend. ... en „David ook. ... Ik vind 't hier niets prettig." „Maar schepseltje", sprak Ellen, „daar moet je „je een beetje tegen in zetten, tegen zulke verveel„buien, want dan vinden de menschen jou ten slotte „ook vervelend." „Maar ik vind jou niet vervelend", zei Jeanne nu, met wat meer betoning, terwijl ze met een schuw lachje naar Ellen opzag. „0, mij niet?" vroeg Ellen. Daar ben ik tenminste „blij om." „En. ... e. ... nog iemand niet", zei Jeanne nu, terwijl ze op een verlegen-geheimzinnige wijze glimlachte, „Nog al iemand? Wie is dat dan wel?" vroeg Ellen, „je Ma zeker," „Ma! herhaalde Jeanne met een vreemde verontwaardiging. „Nee.... 'n heel andere.... maar dat „zeg ik aan geen mensch." „Vertel het mij dan maar", zei Ellen, begrijpend dat het meisje behoefte had om zich uit te spreken, hoewel het kind haar gruwelijk verveelde en ze niet de minste belangstelling voelde voor haar zoogenaamde geheimen. „Dan lach je me toch uit", sprak Jeanne. „Heusch niet." „Heusch niet?" „Kijk!" En Ellen stak twee vingers omhoog. Jeanne zag voorzichtig om zich heen en terwijl er plotseling een gansch ongewone glans van levenslust in haar oogen tintelde, fluisterde ze snel: „Tom!" „Wat?" riep Ellen op veel luider toon, dan onder deze omstandigheden noodig of wenschelijk was. „Ja.... Tom!" herhaalde Jeanne met een enthousiast knikken van haar hoofd. ,,Tom?.... O. .. . zoo.. ik verstond niet goed. . „zoo, zoo.... vind je Tom zoo....?" sprak Ellen nu wat verward en dan eensklaps scherp ondervragend: „Was Tom zooeven hier?" Jeanne knikte. „Ja, met Martha. ..." Ellen keek even met gefronste wenkbrauwen voor zich, dan sprak ze als bij zich zelf: „O ja.... Martha had hoofdpijn.... ik wist „het." Ze glimlachte even. „Ik heb net lekker gehoord, wat ze zeien", sprak Jeanne nu. „Foei!" vermaande Ellen. Heb je geluisterd?" „Nou...." „Dat mag je nooit doen. Dat 's lang niet netjes „hoor. Maar.... e. ... waar hadden ze 't over?" vroeg ze zacht. „ k Weet niet goed", zei Jeanne met een grinnikend lachje, „over een betrekking van „refera...." „Van referendaris!" sprak Ellen, wat teleurgesteld en dan met een onverschillig schouderophalen: „Dat kan. Tom is pas benoemd. Zoo. . . . had„den ze 't daarover? Interessant." „Martha zei, dat-ie bedanken moest", sprak Jeanne, geprikkeld door de weinige belangstelling, die Ellen voor 't geval aan den dag legde. „Bedanken moest? vroeg Ellen verwonderd. „Wie?" „Wel Tom " antwoordde Jeanne. „Dan zou „David het worden, die wou zoo graag." „Zei Martha dat? vroeg Ellen met stijgende belangstelling, die ze nochtans trachtte te verbergen. „Ja...." „En.... e.... wat zei Tom toen?" Jeanne grinnikte weer. „k Weet niet.... die dee zoo gek?" „Wat gek?. .. . Wat bedoel je, gek?" vroeg Ellen ongeduldig. „Nou, eerst zei-ie van ja.... maar toen ineens 11 „weer van niet, omdat 't nu zoo moeilijk voor hem „was.... en toen zei Martha iets, maar dat verstond ik niet.... en toen hoorde ik Tom zeggen, „van David en dat-e...." Ze zweeg. „Nou?...." vroeg Ellen met gespannen aandacht. Jeanne schokschouderde wat en draaide met haar hals. ,,'t Is eigenlijk zoo gek...." zei ze weer, met een lachje. „Och zanik toch niet van gek...." riep Ellen uit. „Nou, maar je moet niet vertellen, dat ik het je „gezegd heb, hoor, want dat zou ik gemeen vinden", zei Jeanne. „Nee.... nee!" riep Ellen driftig uit. „Ik vertel „niks.... aan niemand.... en wat toen.... wat „toen....7" „Nou", vervolgde Jeanne, „en toen zei-ie, dat-ie „niet van haar hield." „Van wie niet?" vroeg Ellen. „Wel, van Martha! Maar dat-ie zoo'n eerbied „voor haar had of zoo iets. ... en toen zei-ie in„eens: „Ik zal het doen" en toen liep-ie weg." Ellen zag Jeanne met groote oogen aan, terwijl in haar voorhoofd rimpels kwamen van 't ingespannen denken. „Zoo.... zoo...." sprak ze eindelijk, „zei hij, „dat hij het doen zou, dat hij bedanken zou, niettegenstaande.... ei, ei...." en dan eensklaps luchtig met een vroolijken lach: ,,'n Raar gesprek, hoor!" „Ik moest zoo lachen", grinnikte Jeanne. „Want „ze konden mij niet zien." „Leuk!" lachte Ellen terug. „En.... e.... wat „zeien ze toen nog meer?" „Anders niks.... want toen liep-ie weg, hé?" „O ja, dat 's waar. Maar verstond je dat wel „goed, dat Tom eerst weigerde?" „Ja.... ja.... zeker!" riep Jeanne uit met ongewone levendigheid, „want hij zei nog: „ik wil „tienmaal meer voor David opofferen. ... maar dit „niet.... ik kan je dat zoo niet zeggen.... niet „uitleggen. .. . Hij was zoo zenuwachtig!" „Och kom!" Ellen staarde voor zich uit en een triomfantelijk lachje speelde om haar lippen. „Hoe vindt jij Tom?" vroeg Jeanne nu zacht. „Wat?" vroeg Ellen, als ontwakend. „Hoe vindt jij Tom?" herhaalde Jeanne. „Ik? Zoo.... wel 'n aardige meneer; 't gaat „nogal. En jij?" vroeg ze luchtig. Jeanne kwam vlak bij haar staan en fluisterde dan op hartstochtelijken toon, terwijl haar oogen schitterden: „Ik ben dol op hem!" Even vloog een trek van verontwaardiging over Ellen's gezichtje; haar lippen bewogen zich of ze iets wilde zeggen van: „Wat verbeeld je je....!" maar ze beheerschte zich onmiddellijk en sprak op een toon van vriendelijke belangstelling: „Och kom.... is 'twaar?" Jeanne knikte hevig. „Ja.... zeg, wat denk je, zou hij mij ook aardig „vinden?" „Jou?" Nou, daar is veel kans op, denk ik", antwoordde Ellen. „Wat denk je zelf?" ,,'k Weet niet. Vind je 't gek, als ik 't hem „vraag?" „Als je hem vraagt of hij van je houdt?" „Ja." Ellen haalde even haar schouders op en dan met een ondeugenden glans in haar oogen: „Och.... 't is geen gebruik! Maar gek.... nee.. „Heb je zoo'n geweldige haast om het te weten?" ,,'k Zou 't zoo lekker vinden tegenover David en „Louis. Louis behandelt me altijd net, of ik niet „goed wijs ben!" sprak Jeanne. „Hoe 's 't mogelijk!" riep Ellen. „En Ma wil aldoor, dat ik David aanhaal." „Aanhaal!" herhaalde Ellen met onverholen weerzin. „Jasses.... David is een respectabele, „brave man." „Wil jij hem hebben?" vroeg Jeanne. „Dat weet ik niet. Hij heeft me nooit gevraagd ,,of ik hem hebben wou." "Ik wil Tom hebben!...." riep Jeanne. „Alleen „Tom en niemand anders Ssst!" onderbrak ze zich eensklaps en dan op angstig gedempten toon: „Daar komt-ie," Ellen zag om. Inderdaad kwam Tom daar aanslenteren; hij was blijkbaar in gedachten verdiept, maar toen hij Ellen bemerkte, versnelde hij zijn stap wat en kwam naar haar toe. „Toe laat me met hem alleen", smeekte Jeanne, Ellen's oogen schitterden. „O zeker, kindlief. ... met plezier" en ze verliet het prieël. Tom, die vlak bij was, bleef staan. „Ga je weg?" vroeg hij merkbaar teleurgesteld. „Ja.... ik ga de anderen eens halen...." riep ze vroolijk, terwijl ze hem passeerde. „De zon is „nu wel onder." Hij bleef staan, zag haar na; een bittere trek kwam op zijn gezicht, toen hij mompelde: „Ja, die „is net onder." Dan trad hij 't prieël in, liet zich landerig vallen op de eerste stoel de beste, prevelde half voor zich heen een verwensching. „Hm...." deed Jeanne. Verschrikt zag hij op en tuurde in 't schemerdonker. „Wie is dat.... ?" En dan herkennend met hoorbare wreveligheid: „Zoo Jeanne. ... zit jij hier?.. ,,'k Zag je niet." „Ja.... ik ben het", sprak ze met een lachje van verwachting. Hij strekte zijn beenen uit, vouwde zijn handen achter zijn hoofd, zocht vergeefs naar een onderwerp voor discours, zei dan lusteloos: „Mooi weer." Jeanne, die achter in het prieël half was weggescholen, toen ze hem zag naderen, kwam wat meer naar voren, ging eindelijk aarzelend en met een half verlegen lachje naast hem zitten. „Ja...." sprak ze met een 'n beetje 'n geaffecteerde kinderstem, „....ik.... e.... ik vind 't „zoo prettig, dat je me gezelschap komt hou„den." „Hm.... 't genoegen is geheel aan mij", bromde hij. „Ik.... ik ga straks ook naast je zitten in 't rij„tuig", zei Jeanne. „Nee.... ik ga loopen", antwoordde hij droogjes. „Loopen?" „Ja.... Louis rijdt mee terug.... ieder op z'n „beurt." „O.... ik...." begon Jeanne, maar ze onder- brak wat ze zeggen wilde met een zenuwachtig lachje. „Wat?" vroeg Tom, terwijl hij zijn hoofd naar haar toe wendde. „Zal.... zal ik met je meeloopen?" vroeg ze. „Meeloopen?" herhaalde hij verbaasd. „Welnee, „waarom? Jij kunt in 't rijtuig, in de kattebak met „Louis...." „Maar ik loop liever met jou", sprak ze zacht. „Nee, nee...." antwoordde hij knorrig, „jij moet „rijden, zeg ik " „Maar ik loop liever met jou!" herhaalde ze half huilend. „Wat?...." Een beetje onthutst over 't onverwachte, trachtte hij haar te kalmeeren. „Nee.... nee. ... lieve kind.... heusch Jeanne, „dat gaat niet.... kijk es hier.... 't is erg frisch „in de avondlucht. ... in de bosschen moet je reke„nen.... en je bent maar dun gekleed.... en als „je dan es kou vatte.... en je raakte aan 'thoes„ten.... dat zou verschrikkelijk.... Hm.. Hier. . „neem nog een koekje....!" „Hij greep het schaaltje en hield het haar voor. „Nee. ...!" riep ze op een huiltoon, „ik wil geen „koekje.... ik wil...." En dan, angstig: „Ben „je.... ben je dan al geëngageerd....?" „Watbliefje?" vroeg Tom perplex, terwijl hij haar met de schaal koekjes in de hand beteuterd aanstaarde. Jeanne had geen gelegenheid meer iets te antwoorden. Want eensklaps verscheen mevrouw Laarman voor den ingang van het prieël, op den voet gevolgd door den ouden kelner, die een brandende petroleumlamp droeg, welke hij midden op de tafel plaatste. „Zoo.... nu hebben we licht!" sprak Tom, blij dat er afleiding kwam. ,,'t Wordt mij te frisch hoor", zei David's moeder, ,,ik kom bij jullie zitten.... zoo 's avonds is het „toch gauw kil. ... 's kijken, waar is m'n.... m'n „doekje?" „Is dit het?" vroeg Tom, die het gezochte voorwerp op een stoel zag liggen en als mevrouw Laarman „Ja precies" zei, sprak hij: „Laat ik u es „helpen" en hij sloeg het haar om. „Dankje Tom, dankje", zei mevrouw Laarman, „altijd even galant hé? Vind je ook niet, Jeanne?" Jeanne gaf geen antwoord, doch daar mevrouw Laarman dit ook niet verwachtte, en heel aangenaam zat in de rechte stemming om gezellig te keuvelen, vervolgde ze: ,,'t Is hier anders erg mooi.... 'n prachtig park, „Doet me denken aan m'n jeugd. Mijn ouders woon„den op een buiten, weet-je." „Och kom?" sprak Tom, met meer verbazing dan de beleefdheid mogelijk gedoogde, doch hij meende, dat hij David's moeder hiermee een plezier deed en dat bleek ook het geval, want ze vertelde dadelijk met veel animo door. „Ja 'n prachtig buiten had je moeten „zien! „Vischlust" heette het." „O ja " wilde Torn zeggen, die zich nu herinnerde, dat hij het verhaal al kende en de komende anecdote, die er bij hoorde, doch hij slikte die woorden bijtijds in, liet alleen een onbestemd gebrom hooren, dat onverflauwde aandacht verried. „Ja „Vischlust", vervolgde mevrouw Laarman, „en t gekke was, dat er in den vijver en uren in „den omtrek geen visch te bespeuren viel." "Hééé! deed Tom met geweldige verbazing, "Tja , zei mevrouw Laarman, even smekkend van genoegen over t effect, „en als de menschen „dat hoorden, dan zeien ze: „O, dan heet dat zeker „zoo, omdat de menschen, die er wonen, graag „visch lusten!" Tom bulderde het uit van 't lachen. „Die is „goed.... ha ha.... heel aardig.... verduiveld „goed gevonden omdat de menschen, die er „wonen. ... hij is goed.... hij is prachtig!" en hij veegde zijn oogen af. Mevrouw Laarman gierde hartelijk mee en vervolgde wat stootend door de telkens opwellende lachaanvallen: „Maar toen de menschen, die er na ons inkwa„men. ... die noemden 't „Heuvelzichi ', omdat ze „daar.... e.... dinges...." „Ah juist, jawel precies heel aardig!" riep ïom, opstaande, want de anderen kwamen juist in club druk pratend en lachend van het terras af. Mevrouw Laarman vertelde het restant der anecdote nu aan Jeanne, die er heelemaal geen notitie van nam, wat David's moeder gelukkig niet belette om er zelf nog heel veel plezier van te hebben. „Ah, daar zitten ze alle drie!" riep mevrouw Telders, „kijk es hoe gezellig met zoon brandende „lamp!" ,,'t Is benijdenswaardig iederen dag van zoo'n „omgeving te kunnen genieten", sprak David, die aan de zijde van Ellen straalde van een soort verheven vreugde. „Eerst de ondergaande zon, die het „firmament in vuur en vlam zette en nu de maan „met zijn vredigen zilveren glans!" „Hm.... hm.... David wordt poëtisch!" zei Louis. „Ben jij niet onder den indruk, Tom?" vroeg mevrouw Laarman. „Geweldig mevrouw", antwoordde deze. „Tom is niet vatbaar meer voor Hollandsche „natuurindrukken", zei Ellen, „die is verwend door „zijn Indische theetuinen." „Wie wil er nog thee?" riep mevrouw Telders, de theepot bij de lamp houdend, „derde trek...." „Slap maar geurig", zei Louis. Tom stond op, „Ik ga de terugreis eens aanvaarden", sprak hij, „anders is de maan ook onder.... en dan mis ik „m n laatste kans om nog n mooien natuurindruk „op te vangen." Ellen had wat verschrikt opgezien; nu keek ze boos en zei op snibbigen toon: „Haast je dan maar een beetje...." lom wisselde handdrukken met allen en terwijl hij dat deed, antwoordde hij, half binnensmonds, maar zoo, dat het feitelijk tot Ellen gericht was: „Ja, anders zou ik de stemming van andere men„schen ook nog kunnen bederven.... dag mevrouw „leiders.... Jeanne.... Louis...." en als hij bij Ellen kwam: „Dag Ellen " Hij zei het zoo als terloops zonder eenige betoning, dat ze de opzet er van voelde. „Dag meneer de referendaris", antwoordde ze hard, terwijl ze hem uitdagend aanzag. „Bonsoir David...." zei Tom nog en toen verliet hij het prieel en wandelde weg. „Me dunkt", sprak mevrouw Telders, „dat we „ook niet te lang meer moeten wachten met wegrijden hé? t Is s avonds frisch en dan in een open „rijtuig." ,,Ja.... ik zal zeggen, dat hij inspant", sprak David, die naast Ellen gezeten, mef deze bereidwillige belofte een zucht van spijt niet weerhouden kon, wijl de vervulling ervan een einde maakte aan de hemelsche vreugde, die deze avond hem had geschonken. „Aannemen!" riep hij op luiden toon, en als de oude kelner aan kwam sloffen: „Wil je „aan den koetsier zeggen, dat hij inspant?" „Jawel meneer... ik geloof dat-ie al bezig is.. David zag op zijn horloge en knikte. „Goed. ... dan past hij op zijn tijd." „Jeanne!" riep Louis uit, terwijl hij snel een blik wierp op Ellen, om te zien hoe deze zich zou houden als hij werk maakte van een ander, „Jeanne, „wij gaan in de kattebak, hé?" Maar tot zijn groote verbazing reageerde Ellen hoegenaamd niet op deze uitnoodiging, terwijl Jeanne daarentegen tot ieders ontsteltenis in tranen uitbarstte. „Gut, kind. ... wat heb je?" vroeg haar moeder. „Zoo'n.... zoo'n. ... kiespijn!" snikte ze. „Mogelijk wat te veel koekjes gegeten", onderstelde David. „Nee, dat kan niet!" riep mevrouw Telders, lichtelijk gebelgd uit. „Ze heeft juist zoo'n bizonder „mooi gebit.... zoo gaaf en sterk!" Ellen ging naar Jeanne toe, fluisterde haar wat in. Dadelijk bedaarde het schreien. Jeanne zag haar met betraande oogen aan. Ellen fluisterde weer wat. Dan lachte ze door haar tranen heen. „Gaat 't over?" vroeg mevrouw Laarman. Jeanne knikte. „Ellen kan tooveren!" riep David uit met ongeveinsde bewondering. „Ellen", riep Louis, „mag ik ook eens bij je ko„men, als ik kiespijn heb?" „Nou ik zou die visite maar liever uitstellen, tot „ik weer beter was", antwoordde ze. „Ja, dat zeg ik ook!" riep mevrouw Laarman. „Het rijtuig is voor, meneer!" zei de oude kelner op dat oogenblik. Allen stonden op. „Ik zal de familie uitgeleide doen", sprak Ellen, terwijl ze mevrouw Laarman een arm gaf en zoo tusschen deze en David in, mee naar den uitgang wandelde. Louis verliet het laatst het prieel, draalde weer en zoodra hij zich onbespied wist, legde hij zijn geel wandelstokje over een paar stoelen en liep dan op een draf de anderen achterna. „Ellen", sprak David, toen hij met zijn hoed in de hand bij 't rijtuig stond, waar de anderen al in zaten, „ik heb het een heerlijke en onvergetelijke „avond gevonden," „Ja.... jullie hebben het ook extra getroffen „met het weer", antwoordde ze tot allen tegelijk. „Zit je goed, Jeanne?" vroeg ze lachend, terwijl ze op de kattebak toetrad. „Best...." knikte deze, „Martha, ik kom van de week eens bij je om dat „borduurpatroon, hoor!" riep ze dan in het rijtuig zelf, „Ja.... goed.... goed....!" riepen Martha en haar moeder terug en daar David nog steeds blootshoofds op den beganen grond bleef, voegde mevrouw Laarman hem toe: „Kom jongen, stap in en zet je hoed op, je bent „pas geknipt." Toen gehoorzaamde David en zette zich wat bedachtzaam naast mevrouw Telders. „Klaar koetsier!" riep Ellen. „Daag. ... daag!" klonken de verschillende stemmen dooreen. Ellen wuifde; 't rijtuig reed weg. 't Laatst zag ze de hoed van David, waarmee deze met breed gebaar in haar richting bleef wuiven. VIII. Toen Ellen terugwandelde naar het hotel, was het geheel donker geworden. Op het terras zat niemand meer; de oude buitenkelner zette met behulp van een jongen de stoelen in elkaar, schoof de tafeltjes onder de veranda. Telkens draaiden ze een lamp uit. De avond was zwoel en de maan dreef tusschen wat lichte wolkjes. Ellen wilde naar haar kamer gaan, doch ze bedacht, dat ze haar taschje nog in het prieël had laten liggen en daar de lamp daar toch brandde, liep ze er nog even naar toe. 't Was er wonderlijk leeg met al die kris en kras door elkaar geschoven stoelen. Ze vond haar taschje tusschen de rommel van de thee, die nog op tafel stond; daar was ook nog de bijna onaangeroerde schaal koekjes. De koekjes van David! Ze glimlachte even wat medelijdend, toen ze ze zag en stak er een in haar mond. Hoe gelukkig zou die kleinigheid David maken, indien hij dat wist, bedacht ze. Die goeie brave David! Twee witte uiltjes snorden om de lamp en brandden hun teere pootjes aan 'tglas; ze verjoeg ze met haar hand; naar buiten fladderden ze. In den lichtstreep, die uit het prieel straalde, kon ze ze nog ver volgen. Eensklaps viel haar oog op een wandelstok, die over een paar stoelen lag. Van wie die zou zijn? Ze nam hem in haar hand. David hield er zulke fatterigheden niet op na; 't moest van Louis zijn of van Tom. Van Tom? Ze staarde wat peinzend op den grond, terwijl ze met de stok figuurtjes trok in het zand. Maar eensklaps zag ze op. Haastige voetstappen naderden van den kant van den rijweg en plotseling zag ze in 't licht van de lamp iemand recht op haar toe komen. De wandelstok slipte uit haar handen; een wonderlijke huivering rilde door haar rug, dan ineens voelde ze, dat ze vuurrood werd. Het was Tom. Vijf seconden later stond hij tegenover haar. „Ik ben het...." sprak hij. „Tom.... ?" zei ze zacht en half vragend. „Ik.... ik.... e.... heb wat vergeten", stotterde hij; zijn toon was norsch. „Vergeten?...." vroeg ze, hem aanziende. „Ja.... m'n wandelstok...." loog hij. „O. ... die heb ik gevonden. ... hier", sprak ze v/at teleurgesteld en daardoor ontstemd, nu ze daaruit afleidde, dat zijn motief om terug Le komen, geen voorwendsel was, „Hé....!" sprak hij verbaasd en dan na een oogenblik aarzelens: „... .Hm.... o ja. ... ja, dat „is 'm.... ik wist 't wel.... 't Spijt me, dat ik je „heb laten schrikken", voltooide hij dan vormelijk, terwijl hij de wandelstok van haar overnam. „O, ik schrik zoo gauw niet", antwoordde ze. „Des te beter.... bonsoir Ellen...." Hij nam zijn hoed af, boog en ging heen. „Bonsoir", antwoordde ze koeltjes. Ze zag hem na. Nog in het schijnsel van de lamp, op eenige meters afstand van het prieël, wendde hij zich weer plotseling om en riep: ,,'n Heerlijke avond, hé?" Er was iets minder onverschilligs in zijn toon. „Ja, heerlijk!" riep ze wat vriendelijker terug. „Bonsoir!" riep hij op denzelfden toon, „Bonsoir!" Maar in stede van nu heen te gaan, kwam hij met groote stappen weerom, ging vlak voor haar 12 staan, keek haar recht in de oogen en vroeg: „Zei je iets?" „Ik zei bonsoir." „Anders niet?" „Nee." „Ik dacht toch...." „Wat r'acht je?" „Niks." Er viel een stilte. Ze zagen elkaar aan, en poogden beiden ijskoud te kijken, „Hm", deed hij eindelijk, „ik wou je toch nog „iets vragen...." „Zoo...." „Ja. Waarom zei je, toen ik straks weg ging, „zoo spottend „Dag meneer de referendaris?" „Spottend?" Ze haalde haar schouders op. „Hee„lemaal niet spottend. Integendeel. Ik bedoelde het „waardeerend. Je weet hoe ik denk over heeren, „die geen bezigheid hebben. .. . dus...." „Ja, ja, dat weet ik", antwoordde hij, „dat weet „ik zeker. ... die edele principes van je, heb je „vanavond nog verkondigd. Ze maakten heel veel „indruk.... op David", besloot hij met een schamper lachje. „Dat prouveert voor David", sprak ze strak. „Geluk er mee", antwoordde hij driftig. „Dank je." Ze knikte hem wat sarrend toe, doch als hij een beweging maakte om heen te gaan, vroeg ze met rustige belangstelling: „Je verlangt er zeker wel erg naar om in functie „te treden, hé?" Er trilde iets zenuwachtigs in zijn kaken, toen hij antwoordde: „O ja erg." „Volgende week hé?" vroeg ze door, hem scherp aanziende, „Ja.... volgende week.... Tenminste...." onderbrak hij zichzelf eensklaps op onverschilligen toon, „Ten minste?" vroeg ze met blijkbare verbazing. Hij haalde zijn schouders op, lachte even verachtelijk en sprak: „Och.... ik denk er hard over om nog maar te „bedanken," „Te bedanken?" Haar oogen schitterden, doch haar verbazing scheen ongeveinsd. Hij ontweek haar blik echter, antwoordde kort: „Ja." „Waarom?" Nu zag hij haar aan, „Daarom!" antwoordde hij, terwijl hij zijn wenkbrauwen wat pijnlijk fronste en een vergeefsche poging deed om luchtig te spreken, ,,'k Heb er geen „lust in.... de werkkring schijnt me niet erg „amusant toe...." Ze liet hem geen oogenblik los. „Schijnen? In jouw geval zou ik dat toch liever „maar eerst eens willen ondervinden." „Nee", sprak hij nu ijselijk onverschillig, „dat „hoeft niet.... Ik voel bij intuïtie, dat het 'n verdelend baantje is.... niks voor mij." Ze keek bedenkelijk. „Zoo." „Verachtelijk hé?" „Och...." Ze haalde haar schouders op. „Ja natuurlijk vind jij dat verachtelijk!" viel hij plotseling uit. „Natuurlijk... dat wist ik wel. . Ik.." Hij zweeg een oogenblik. „Bonsoir!" sprak hij dof en wilde gaan. „Tom!" sprak ze en er was nu iets zachts in haar stem, dat hem verwonderd deed opzien en weer verleidde om te blijven. „Wat?" vroeg hij nochtans somber. „Is er 'n bepaalde reden, waarom je zoo plotseling bedankt?" „Nee...." antwoordde hij onwillig. „Dus 'tis zoo maar.... een gril van je?" „Ja." ,,'tWas dus", vroeg Ellen met bijzonderen nadruk, „in het geheel geen opoffering voor je?" ,,'n Opoffering?" herhaalde hij verwonderd en dan koppig, „Welnee! Ik heb geen lust in dat baan„tje.... ik wil geen betrekking hebben" en dan, zich hoe langer hoe meer opwindend: „Ik hoor nu „voor goed tot die categorie van mannen, waar jij „zoo'n hekel aan hebt.... Dat wil ik nu zoo.... „dat trekt me juist bizon der aan.... dat is mijn „genre. Ik zal trachten een rijke vrouw te krij„gen.... dan kan ik op haar kosten verder voort „vegeteeren en den heelen dag luieren.... en dan „mogen ze me uitschelden voor een leeglooper.... „en 'n onbeduidendheid en. ... en voor.... 't kan „me niet schelen, waarvoor.... en dan moet jij „me je rug maar toedraaien voortaan.... ik zal „wel maken, dat ik je niet meer ontmoet.... dan „hoef je je niet meer aan me te ergeren.... en „dan.... dan heb je ook geen kans om zoo uit dt „hoogte op me neer te zien en zoo spottend te „kijken.... Want dat wil ik niet verdragen", barstte hij eensklaps hevig uit. „....Versta je „dat?.... dat je me zoo aanziet.... zoo...." Ellen week even achteruit, verschrikt door den plotselingen uitval, maar in haar oogen straalde een blijde lach. Hij zag het niet, schaamde zich eensklaps over zijn gebrek aan zelfbeheersching. „Nöh...." deed hij wrevelig, „ik ben bezig me „aan te stellen... ,'n pathalogisch verschijnsel... . „degeneratie.... mijn grootvader was zeker 'n „epilepticus... . bah! ' En dan haar aanziende, vervolgde hij bitter: „Je lacht me uit,... ja je „hebt groot gelijk. ... ik ben 'n idioot." „Ik heb heelemaal geen plan om je uit te lachen, f, Fom , sprak Ellen nu ernstig en op zachten toon, „ik geloof, dat ik meer reden heb om je te bedonderen." „Wat bewonderen?" vroeg hij niet zonder eenig wantrouwen. „Je zegt me de heele waarheid niet." „Jawel," „Nee.... nee Tom, dat je bedankt.... dat is „geen gril!" „Dat. ... dat is het wel." „Nee...." „Hoe kom je daaraan?" „Je bedankt , sprak ze, terwijl haar oogen schitterden, „.... terwille van een ander.... terwille „van David!.... Ja.... ja.... zoo is het!" riep ze, een ontkenning van hem afwerend, „ik weet „het.... ik weet het...." „Dat is een onvergeeflijke domheid van Martha", mompelde hij ontevreden. Ellen schudde krachtig het hoofd. „Nee, Martha heeft me niets gezegd. ... zij niet. „En wat doet het er toe! Beken nu maar, dat het „zoo is, hé?" Hij haalde zijn schouders op. „Och, nou ja! Als je 't dan toch weet. David had „er op gerekend en was dood ongelukkig, nu hij ,,'t niet kreeg. ... Ik wist het niet.... en ik kreeg „het zonder vragen.... zonder verdienste.... 't „werd me toegegooid. ... en ik ving het op... . net „als altijd.... maar David is een brave kerel „die honderdmaal meer waard is dan ik.... een werker. ... een zwoeger... . dus daarom." Hij zweeg even, besloot dan bitter, half voor zich heen: „En wat kan mij die betrekking ook sche„len!.... „O...." sprak Ellen, op een toon of die laatste opmerking haar erg tegenviel. „O. .. . dus dan was „het offer, wat je bracht, ook eigenlijk niet zoo heel „groot !" „Ja, dat was het wèl!" borst hij heftig uit. „Hè.... en de betrekking kon je niets schelen?" zei ze, met een plagerig, half naïf lachje. „Nee. .. .!" antwoordde hij, buiten zich zelve en dan, terwijl hij haar bijna met ontzetting aanzag, sprak hij met gesmoorde stem: „Waarom vraag je dat, Ellen?" Ze antwoordde niet, klemde de lippen opeen en sloeg de oogen neer. „Zou je me zoo graag die bekentenis willen afpersen?" vroeg hij met bevende stem. „Zou je dat „zoo'n voldoening geven?...." en als ze bleef zwijgen: „Jij weet.... jij wèèt, waarom het een „offer van me was O, dat dat is niet goed „van je.... dat is onwaardig." „Nu, eensklaps sloeg ze haar oogen op; ze stonden vol tranen. „Zeg het me toch...." sprak ze zacht en met bevende stem. Hij deed een stap achteruit. „Ellen....!" „Zeg het me toch...." herhaalde ze smeekend. „Waarom.... ? ... .waarom?" stamelde hij met vreemde ontroering. „Omdat.... en eensklaps zich in zijn armen werpend, fluisterde ze met een nauw bedwongen snik, „omdat ik ook van jou hou, Tom!" „Ellen!" juichte hij nu, haar lieve figuurtje vast tegen zich aandrukkend. „O Tom.... Tom...." sprak ze, „ik was zoo „bang, dat je van me weg zou gaan." „Lieveling.... lieveling", antwoordde hij, „in dit „geluk van me, durf ik niet gelooven." „Geloof er maar in.... geloof er maar in", fluisterde ze, haar gezichtje tot hem opheffend. Hij kuste haar mond en haar oogen, dan vatte hij haar beide polsen, en zag haar aan met een half verlegen lach. „Maar je principes dan over je weet „wel.... ik ben nu niets...." „Mijn principes?" riep ze bijna juichend. „Daardoor zijn het immers ook maar principes!" Hij lachte en liet haar los. „En je fortuin. .. . dat als een berg zal oprijzen „tusschen mij en jou en je 't vrije uitzicht belem„mert?" „Geef me je hand, Tommie!" sprak ze, de zijne grijpend en innig drukkend, dan vliegen we „samen op een drafje naar den top.... en daar „ligt de hèèle wereld voor onze voeten!" „Mijn lieve, lieve Ellen!.... God, wat een ingeving is dat van me geweest, om terug te komen!" ,,'n Ingeving?" herhaalde ze verwonderd. „Wel „nee.... 't was toch om je wandelstok?" Hij lachte. „Dit is de mijne niet. ... ik heb er niet eens een „gehad!" „O! o! o!" deed ze dreigend. „Dat had ik moeten „weten!.... Maar van wie is-ie dan?" Hij haalde zijn schouders op. „Van Louis, mogelijk!" en hij wierp hem terug in 't prieel. „Kindje", sprak hij dan innig, „ze „draaien daarginds de laatste lichten op het bordes „uit.... ik heb meestal een hekel aan mijn verstand, maar nu zegt het me, dat ik heen moet „gaan, en ik wil gehoorzamen...." Ze vleide zich tegen hem aan en fluisterde ondeugend: „Och mijn lief, wil nog wat marren." Hij wees naar boven: „Galathea.... 't is de maan!" antwoordde hij op denzelfden toon, maar dan eensklaps hartstochtelijk: „Schat, die je bent, maar nog „één kus op je lippen...." „Ssst!" deed ze, zich plotseling van hem losmakend. De oude kelner kwam aansloffen in de richting van het prieël. „De ellendeling!" mompelde Tom, maar als het mannetje vlak bij was, wees hij eensklaps naar boven. „Kijk.... kijk.... wat is dat?" Ellen keek, de oude kelner keek en Tom drukte snel zijn lippen op Ellen's mond. „Nacht, kindje!" fluisterde hij. Dan ineens was hij weg. Ellen sloot even haar oogen en haalde diep adem. „Nacht Tommie.... lieve, lieve Tommie!" sprak ze zacht in de richting, waarin zijn voetstappen nog klonken. De oude kelner had niets bespeurd in de lucht, maar hij had heel lang gekeken en toen hij eindelijk weer op de aarde zag en die meneer verdwenen was, toen had hij even geglimlacht. Oude kelners weten veel, maar zeggen weinig. „Willem", sprak Ellen, „een van de heeren heeft „hier zijn wandelstok laten liggen.... mogelijk „wordt hij nog gehaald. . . . dan weet je ervan." „Jawel juffrouw zeker juffrouw. Ik kan hier to^h opruimen?" „Ja.... ik ga naar mijn kamer...." „Wel te rusten, juffrouw." „Goeien nacht, Willem." Dan ging ze naar het hötel. De oude kelner haalde zijn assistent er bij, schoof de kopjes in elkaar, zette alles op het theeblad en gaf het dan den assistent te dragen. Als deze er mee vertrok, zette hij de stoelen wat recht en hij hield juist zijn hand boven 't lampeglas om de vlam uit te blazen, toen hij voetstappen hoorde en weldra een meneer in een geel pak voor hel prieel zag staan. 't Was Louis, Hij zag er verhit en moe uit, als iemand die hard heeft geloopen. „O.... goeien avond", sprak hij dan wat krakend, „ik geloof, dat ik hier.... e.... mijn wandelstok". De oude kelner boog, glimlachte verheugd. „Uw wandelstok meneer.... zeker meneer. .. . „ik heb hem daar juist gevonden" en hij reikte Louis zijn eigendom toe met een gezicht vol blijde verwachting. „Merci", sprak Louis, weinig verrukt, terwijl hij een beweging maakte om een fooi uit zijn zak te halen, maar zich halverwege scheen te bedenken en het naliet. „Is.... e. .. . is juffrouw de Lint.... ?" begon hij wat aarzelend. „Juffrouw de Lint is al lang naar bed", antwoordde de oude kelner op afgemeten toon, „Zoo.... och zoo.... hé.... hm!" deed Louis wat onzeker op zijn hakken draaiend. „Jawel", zei de ander nog eens nadrukkelijk. „Hm.... wil je dan de juffrouw wel te rusten „voor me wenschen?" vroeg Louis met vreemde deftigheid. ,,'k Zal 't er morgenochtend meedeelen." „Goeien avond", zei Louis geaffecteerd en met zijn wandelstok om zijn duim draaiend, trok hij af. De oude kelner zag hem even na, dan trad hij opnieuw naar de lamp, hield zijn hand boven 't glas. „Goeien avond", imiteerde hij laag en verachtelijk. En blies de lamp uit. IX. Tom was weg bij de Laarmans. Den morgen, volgend op de rijpartij naar BeauSéjour, had hij plotseling een brief gekregen, naar hij zeide, van een oom in Breda, wiens bestaan hij vergeten was, doch die hem nu eensklaps wilde spreken over belangrijke familieaangelegenheden. Voor mevrouw Laarman was 't geval een puzzle van belangrijke onbegrijpelijkheid. „Is 't een oom van moeders zijde?" had ze gevraagd. Tom had geknikt, lichtelijk verstrooid. „Ja, mevrouw, de jongste broer van mijn vader." „O...." had mevrouw na een korte stonde van perplexheid gezegd: „dus van vaderzijde?" „Ja.... ja, precies." En toen wou mevrouw met vriendelijke belangstelling graag meer weten. Of die oom getrouwd was en of hij kinderen had en of hij in een groot huis woonde en of Tom er van erven moest, en daar Tom op alles ja zei, waren er veel ingewikkelde onbegrijpelijkheden, waar ze in het geheel niet uitraakte en Tom evenmin, totdat de oom eindelijk veranderde in een verren neef, waarna Martha en David het maar het beste vonden, het onderwerp af te leiden naar de omstreken van Breda met Ginniken, en toen herinnerde mevrouw Laarman zich, dat ze vroeger een vriendin had gehad, die uit Ginniken kwam, een meisje Tondels of Bonderse of zoo iets, mogelijk kende Tom haar wel, of iemand van dien naam. Tom zei zich te herinneren, dat hij die naam Tondels of Bonderse of zoo iets wel eens gehoord had, toen hij in zijn jeugd bij dien oom, die een verren neef was, logeerde; hij dacht, dat het een dominé was, maar mevrouw Laarman zweefde zoo iets voor, dat hij een hooge betrekking had bij de registratie; aan het einde van al die vage souvenirs was het ontbijt ook afgeloopen en toen vertrok Tom meteen, na een hartelijk afscheid en de belofte, dat hij gauw zou schrijven, en in ieder geval binnen een dag of wat terug zou zijn. Mevrouw Laarman liep dien heelen dag nog te denken over de Pa van dat meisje Tondels of Bonderse of zoo iets. Dien avond, toen ze thee dronken in de tuinkamer; David was er ook, daar Tom zijn kamer in zoo'n vreemde chaos had achtergelaten, dat hij er zich niet thuis in voelde, terwijl zijn hoofd bovendien niet stond naar ingespannen arbeid, dien avond kreeg mevrouw Laarman de zekerheid, dat Tom het in ieder geval mis moest hebben, want dat dat meisje d'r Pa niet in Ginniken woonde, maar in Dinteloord, dat schoot haar nu juist te binnen. „En dat ligt ergens anders dan Ginniken", zei ze. David bevestigde dit met een hoofdknik en liep de gang in naar de voordeur, wijl hij juist de post hoorde. „Tom is toch een wispeltureling", sprak mevrouw Laarman op dat moment, met een zucht, die het besluit moest wezen van een lange reeks overpeinzingen over dien heer. Martha knikte en keek wat onrustig naar de deur. „Waar is David heen?" vroeg haar moeder nu. „Haalt de post", antwoordde ze, vreemd kortaf. Ze luisterde, meende iets te hooren in de gang van papiergeritsel, ,,'k Wacht niks", zei mevrouw zonder belangstelling, terwijl ze haar thee uitdronk. David kwam weer binnen. Martha had even een blik geworpen op zijn gezicht; dan sloeg ze haar oogen neer, slikte een paar maal zenuwachtig, stond op, ging naar de theetafel. David zag er vreemd en verschrokken uit. Er was bijna iets wilds in zijn oogen, zoo onrustig en op- gewonden stonden die achter zijn brilleglazen. Hij hield de courant en een paar drukwerken in zijn hand, maar als hij die op tafel wierp, kraakte er iets in zijn binnenzak of hij daar een papier in verborgen had. „Brieven, jongen?" vroeg zijn moeder. Hij gaf niet dadelijk antwoord, vouwde de courant open, verschool er zich achter. „Nee moeder", sprak hij dan wat schor. De courant trilde in zijn handen. Als mevrouw Laarman eenige oogenblikken later de kamer verlaten had, liet hij het blad op den grond vallen. „Martha!...." fluisterde hij dan heesch, „Mar„tha " „Wat is er?" vroeg ze. Ze zag doodsbleek; hij merkte het niet op. „Hier... . gauw, een brief van het Departement „ongeloofelijk. ... hier", zijn bevende hand trok het couvert schier in stukken. ... „hier.... God. .. „God.... Tom heeft bedankt.... vandaag.... „en ik...." Ze had werktuigelijk den brief aangepakt, het papier uit 't couvert genomen; ze staarde op wat machineschrift, op een handteekening eronder met een slangige krul. „Ben je blij?" vroeg ze dan toonloos. „Blij...." herhaalde hij bevend, ,,ik geloof het „niet. ... het is een droom. ... ik zal dadelijk wak„ker worden. ..." Haar oogen werden vochtig; ze legde haar hand op zijn schouder. „David....!" Hij greep die hand en ze voelde dat de zijne klam was als die van een koortslijder. „Ik kan het nog niet gelooven. .. ." herhaalde hij, ,,'t is allemaal zoo hevig.... de eene schok na „de andere. ... 't is zoo.... zoo. ... angstig onwaarschijnlijk. Maar het staat er toch duidelijk!" riep hij eensklaps uit, als wilde hij alle twijfel haastig verbannen, en hij vouwde den brief open, las half luid brokstukken.... de heer T. Munters, die alsnog verzocht heeft om intrekking zijner be-i noeming ddo. 11 dezer. .. . gaarne vernemen of u uwe sollicitatie handhaaft.... in welk geval.... te vervoegen bij den Heer Inspecteur-generaal. . . . „Martha " fluisterde hij, „verbeeld je toch „eens. ... dat het terecht komt...." „Het komt terecht!" sprak ze met overtuiging, terwijl een blijde glans in haar oogen lichtte. „En dat.... dat ik bij Ellen kom....!" Ze beet zich op de lippen. „Sssst!" deed ze dan haastig, „daar is Mama." Hij stak den brief opnieuw in zijn zak, nam de courant op, veinsde te lezen. Maar hij zag geen letter. 13 „Kom....!" sprak hij eensklaps zoo opgewekt en luid, dat zijn moeder verbaasd opzag. „Kom. ... de avond is zoo heerlijk. ... ik wil de „lucht eens in.... laten we gaan wandelen!" En ze gingen met zijn drieën en David tracteerde op taartjes en praatte zoo druk of hij koorts had; Martha zei bijna niets, maar lachte telkens met een vreemden weemoedigen trek om haar mond. Mevrouw Laarman had medelijden met de menschen, die hun vermaak zoeken in wufte slechtigheid. „Als je, zooals wij, oppassend bent, dan kun je geluk koopen voor weinig geld", doceerde ze. En met deze blijde overtuiging stapte ze dien avond in haar bed. Een week later stond David's benoeming in de Staatscourant. Het is veelal een wonderlijk spel van het lot, dat benoemingen en examen-uitslagen eerst in de allerlaatste plaats ter oore komen van den man, die er toch het meeste belang bij heeft en zoo was Louis Bierhof de eerste, die het nieuwtje, kersversch opgedaan bij een ongenoemde relatie van het departement, met een gezicht vol ongeveinsde vreugde in den huize Laarman kwam binnendragen. Mevrouw Laarman begreep er niets van. David benoemd tot dezelfde betrekking, die Tom had en Tom, die bedankt had en die de volgende week in functie zou treden en nog even haastig was vertrokken naar een verren neef in Ginniken.... Haar verwarring steeg ten top, toen er even later een hartelijk telegram van Tom kwam uit Deventer. Louis kon haar niet uit het labyrinth van onbegrijpelijkheden helpen; David zelf straalde van een soort trotsche vreugde, Martha lachte telkens zenuwachtig blij en dan ineens weer trok haar gezicht weg en kwam er in haar oogen een uitdrukking van stille angst. Louis merkte al die nuances niet op, hij voelde zich plezierig gestreeld door het succes, dat zijn nieuwtje had; hij rookte een sigaar van David, een extra fijne uit het kistje, dat aangeschaft was voor het dinertje ter eere van Tom; hij dronk een glas port op de benoeming en nog een paar andere op verschillende gezondheden en toen vergat hij van lieverlede het doel van zijn komst en weidde langdradig en onduidelijk uit over het succes van zijn pogingen om een vliegmachine te bemachtigen. Een of andere rijke fuif broeder van Louis was zoo onder den indruk gekomen van zijn grootsche aviatische plannen, dat hij hem blanco crediet had gegeven en Louis had hiervan met zijn aangeboren bescheidenheid gebruik van gemaakt door dadelijk de hand te leggen op een spliksplinternieuwe eendekker, die toevallig te koop was. En hij had er al mee gevlogen; bij die proefvlucht had een windstoot zijn toestel ondersteboven gesmeten, toen hij eenige honderde meters boven den grond was. Nooit tevoren had iemand een vliegtuig zulke rare capriolen zien maken; Louis dacht, dat hij stierf, deed zijn oogen dicht; eenige oogenblikken later had hij veilig de aarde weer bereikt en was meteen wereldberoemd. Den volgenden dag al verscheen zijn naam met vette letters op de aanplakborden; de sportrubrieken der bladen lieten alle andere gebeurtenissen onvermeld en gewaagden uitsluitend van de weergalooze prestaties van het plotseling opgedoken vlieg-genie: Louis Bierhof. „Bierhof vliegt." „Louis Bierhof, de keizer der „Lucht"! „Onze Louis, de populairste aller vlie„gers!" Holland weer vooraan!" Deze en soortgelijke opschriften schreeuwden met groote zwarte letters op witte strooken papier van alle straathoeken. Louis was al geïnterviewd ook. De interviewer gewaagde van: de onbegrijpelijke bescheidenheid van onzen nationalen luchtheld. .. . Gaat u zitten, sprak hij met een vriendelijk handgebaar, zoodra we tot zijn eenvoudige maar smaakvolle appartementen hadden kunnen doordringen.... deze mondaine gentleman-vlieger, die iets in zijn oog heeft, wat tegelijkertijd herin- nert aan den blik uan den zeeman en van den Braziliaanschen condor.... Hierover en over nog veel meer vertelde Louis aan zijn drie toehoorders, die op verschillende wijzen verbijsterd waren door zijn vermoeiende bespraaktheid. Als hij eindelijk weg was, tot aller opluchting, had David drie entreekaarten in zijn hand, plaatsen op de gereserveerde tribune van het vliegveld, waar boven Louis voor een rijkmakend honorarium zijn levensgevaarlijke kunsten zou vertoonen. Ze gingen er heen; David's levenslustigheid kende geen grenzen; hij bestelde zelfs een rijtuig, omdat zijn moeder het eind niet zou hoeven te loopen en de trams te vol waren. Op de gereserveerde tribune zagen ze dadelijk Jeanne en haar moeder, die met parasols en handen wenkten, zoodra ze de Laarmannen in het oog kregen. X. Op een middag, omstreeks twee uur, toen Martha in de huiskamer zat te naaien, werd de deur zacht geopend en keek David voorzichtig door een kiertje in de kamer. „Mama er niet?" vroeg hij fluisterend. Martha zag op. „Nee, Mama is boven; ze kleedt zich." Dit antwoord stelde hem blijkbaar gerust en hij trad binnen. En zoodra hij binnen was, kwam een breede glimlach op zijn gelaat in antwoord op het bijna verbijsterd-vragende gezicht, waarmee Martha hem aanzag. „Daar sta je van te kijken, hè?" lachte hij met blijkbare voldoening. David had zich gekleed. Hij droeg een zwarte gekleede jas, dezelfde, die Tom had aangetrokken, toen hij op audiëntie ging; die jas had David al eenige jaren, doch toen hij hem liet maken, was hij minder gezet dan thans. Het gevolg was, dat de knoopen nu plooien trok- ken in zijn lenden, die doorliepen tot op zijn rug; in het knoopsgat van een der revers had hij een roode roos gestoken, het schoone voortbrengsel van een der belovende rozelaars uit den tuin, waarin tevoren zooveel verdord was; met zorg had hij hem uitgekozen; het mocht geen knop meer zijn en ook geen volwassen bloem, die ieder oogenblik zijn blaadjes kon laten vallen, en een groen schutblad moest er zichtbaar achter zitten; hij droeg verder een half hoog boord, dat hem zichtbaar hinderde en hem noopte zijn hoofd voortdurend achterover te houden, hetgeen met zijn bril iets verwaands aan zijn voorkomen gaf; onder dat boord zat een das van weerschijn zijde, met wisselende bruinrood-groene kleuren; op zijn hoofd stond een hooge hoed, die zorgvuldig was afgeborsteld en geglansd, doch aan den bovenrand een ruigte vertoonde, die hardnekkig weerstand had geboden aan alle pogingen om hem mede glad te strijken; in zijn hand hield hij een paar nieuwe bruinroode glacè's. „Ik ben blij, dat ik je nog even alleen tref", sprak hij en dan wat verlegen: „Mama heeft me „ook gezien." „In dit toilet?" Hij knikte. „Wat heb je gezegd?" vroeg ze, lichtelijk ongerust. „Dat ik mijn opwachting ging maken bij den „minister; 't is maar, om Mama er buiten te houden „zoolang het.... niet gedecideerd is", besloot hij, terwijl in zijn voorhoofd wat rimpels trokken. „Ja, dat is het beste", gaf Martha toe, terwijl ze zich even afwendde en in den tuin keek. „En.... e. ..., hoe vind je nu, dat ik er uit zie?" vroeg hij met een lachje van verwachting. „Zou je niet liever een zwarte das aandoen?" antwoordde ze aarzelend. „Zwart? Waarom? Dat is zoo stemmig. Ik geef „natuurlijk wel toe", vervolgde hij, ,,'t is altijd een „gewichtig en zelfs een plechtig oogenblik in je „leven, als je een meisje ten huwelijk vraagt.... „ook voor het meisje is het dat. .. . maar het is toch „tevens een heel feestelijk en blij moment. ... en „dan vind ik zoo'n kleurtje juist wel in stijl." „Ja.... als je 't zoo beschouwt", sprak ze flauwtjes. Hij keek even in den spiegel en verduwde iets aan de das. „Och, ik voor mij houd niet van die fatterig„heidjes, dat weet je wel, maar die man in die „dassenwinkel zei, dat het heel modern was.... „dus Zeg Martha", ging hij voort, terwijl hij zich omwendde en daarna bij haar op een stoel ging zitten: „je vindt er toch niks geks in, dat ik „zoo dadelijk na mijn benoeming aanzoek doe?" Ze schudde het hoofd. „Nee", antwoordde ze dan zacht: „Gek vind ik „dat niet. Waarom zou je langer wachten?" „Dat doet me plezier!" sprak hij opgewekt. „Zelf „denk ik er ook zoo over, maar jij ziet soms zooveel „scherper.... Ja, dat 's waar, dat had ik je al eer„der willen vragen. Heb jij nu.... e.... zoo nog „wel eens op haar gelet, zooals je beloofde.... „hoe Ellen zich tegenover mij.... zoo volgens jouw „oordeel.... hé?" Ze had de handen in haar schoot gevouwen, wrong die wat zenuwachtig heen en weer, terwijl ze haar oogen neersloeg. „Ik heb daar eigenlijk niet meer aan gedacht. .." antwoordde ze dan, na een oogenblik zwijgens, „toen de kans op je benoeming toch verkeken „was...." „Zoo", sprak hij, wat teleurgesteld, „maar nee, „dat's waar".... gaf hij dan toe, „dat is ook „zoo... . toen bestond er geen aanleiding meer „om.... Maar bepaald een indruk, dat Ellen een „hekel aan me heeft, heb je toch ook niet gekregen hé?" „O nee, dat zeker niet!" antwoordde ze met overtuiging en dan hem aanziende: „Maar...." „Maar....?" vroeg hij glimlachend. „Tusschen van iemand houden" en „een hekel „aan iemand hebben", liggen nog allerlei nuances." De glimlach verstierf op zijn gezicht. „Jawel natuurlijk dat weet ik ook wel. „Maar dien avond op Beau-séjour och Mar- „tha", sprak hij met lichte ontroering in zijn stem, „toen heb i k toch wel den indruk gekregen, dat. .. „dat Ellen in ieder geval graag in mijn gezelschap „is.... er was tusschen ons zoo iets vertrouwelijks... bijna iets innigs... ze zocht telkens mijn „gezelschap.... ze riep me soms al uit de verte. ... „en dan ineens stak ze haar arm door de mijne en „trok me mee... o, die avond... ik was zoo vol... „zoo vol... 's nachts heb ik liggen schreien in mijn „bed.... niet van verdriet.... ik weet het zelf „niet ik geloof, dat het iets was van een geluk, „dat ik niet goed begrijp.... nog niet tenminste.. „Gevoel is soms een slechte raadsman, David , antwoordde ze, als hij even zweeg. =» „Je wilt me ontnuchteren, om mijn eigen best„wil", sprak hij, zichzelf weer wat meester, „maar „zoo ben ik niet, of ik laat mijn verstand toch ook „meepraten.... maar als ik dat doe, dan weet ik „toch ook wel, dat Ellen geen meisje is, dat met „haar gevoelens te koop loopt, en.... „Juist daarom", viel Martha hem zacht maar met nadruk in de rede, „juist omdat ze niet met „haar gevoelens te koop loopt, zou het toch wel „eens kunnen zijn, dat Ellen s hart niet vrij meer „is, David, zonder dat jij 't weet. „Nee o nee!" riep hij half ongeduldig uit. „Dat is het laatste, waar ik bang voor ben en dat „bedoelde ik ook niet; ik wou alleen zeggen, dat „Ellen harerzijds niets heeft kunnen laten merken, „omdat ik geen enkele toespeling maakte op mijn „gevoelens.... maar een ander.... o nee!" Hij schudde krachtig het hoofd. „De menschen, „die Ellen kent, ken ik ook.... en wat zou haar in „dat geval beletten om haar engagement publiek te „maken?" Martha's handen beefden. „Maar", sprak ze moeilijk, ,,'t Zou toch kunnen „wezen, dat juist in de laatste dagen...." Hij onderbrak haar met een wat vreemd luidruchtigen lach: „Nou ja.... ja, zeg.... zoo kun „je wel aan de gang blijven. Misschien sta ik wel „gelijk met een medeminnaar op de stoep. Nee, „daarover geen zorg!" Hij stond op, wreef zich in de handen. „Ik zal je wat anders zeggen", sprak hij dan. „Er is veeleer iets, wat me bizonder aangenaam „heeft getroffen en me werkelijk hoopvol stemt. ... „meer nog dan die kleine vriendelijkheidjes van „haar." „Wat dan?" vroeg Martha verwonderd. David poogde een slim knipoogje te geven. „Haar principes zoo over het huwelijk. Heb je „daar niet naar geluisterd, wat ze daarvan zei? „Dat ging recht naar me toe. Daar voelde ik zèö „in mee. En dat heb ik haar gezegd ook. Die hartgrondige minachting voor mannen, die niets om „handen hebben, die maar vegeteeren op kosten „van hun rijke vrouw, die soort echtgenooten, zoo„als zij dat zoo leuk-verachtelijk uitdrukte, die „iedereen aanduidt met den kleineerenden titel van „Le mari de sa femme!" „Zie je, Martha, dat is in ieder geval een belangrijk punt van sympathie tusschen ons tweeën. Ik „moet daar aldoor aan denken. En ik heb mijn „meening, mijn.... enfin.... mijn adhaesie aan „die beginselen ook volstrekt niet onder stoelen of „banken gestoken; ik heb meermalen heel krachtig „en duidelijk gezegd: „Ja, dat vind ik ook of: „Dat ben ik volkomen met je eens." „En.... weet je.... dat bezwaar kan ze ten „minste tegen mij niet hebben en zoo ken ik Ellen „wel.... die principes zijn haar dierbaarder dan „alle andere overwegingen. — hm. ... Hij zweeg even, zette zijn hoed af, streek hem nog als liefkoozend wat op met zijn mouw, vroeg dan, terwijl hij op de roos in zijn knoopsgat wees: „Hoe vind je dat?" Martha had zwijgend voor zich uitgestaard, terwijl hij sprak, nu zag ze op. „Laat je die erin?" vroeg ze verschrikt. „Ja natuurlijk!" riep hij uit. „n Roos.... n „bloem! Bloemen zijn immers altijd en overal op „hun plaats. En ik vind, dat 't zoo.... 'k weet „niet.... zoo levenslustig staat en vooral ook „iets... losser... net als die das. Oèh Martha'tje", vervolgde hij dan met een goedigen glimlach, „zoo„veel zelfkennis bezit ik ook wel, hoor, om in te zien, „dat. ... dat mijn persoonlijkheid een beetje uiter„lijke tooi wel gebruiken kan. .. . tenminste wan„neer ik voornemens ben een aangenamen indruk „te maken op een vrouw. „En althans Ellen houdt daar wel van; ik, in mijn „hart eigenlijk niet, maar om harentwil...." Hij streek even met zijn vinger langs de binnenzijde van het schrijnende boord, ,,'n Jong meisje „zoekt nu eenmaal vóór alles de poëtische zijde der „dingen! „A propos, vind je 't niet wat vreemd, dat ik „na dat telegram nog niets van Tom heb gehoord? „Zou hij achteraf soms weer spijt hebben over zijn „bedanken?" Martha schudde 't hoofd. „Nee, dat denk ik niet", antwoordde ze dan, „en „al was dat zoo, dan zou hij dat toch zeker niet „laten merken." David drukte voor den spiegel staande zorgvuldig de hooge hoed weer op zijn hoofd en dan blijkbaar nogal voldaan over zijn eigen verschijning, stapte hij met voorzichtige passen de kamer wat op en neer, terwijl hij aandachtig pluisjes en haartjes wegknipte en blies van zijn vest en van zijn jas en broek. Dan eensklaps schudde hij met inwendige pret het hoofd en sprak: „Wat een kapitale inval is dat „toch van hem geweest om te bedanken! 't Is toch „een raar, wispelturig heer! En 't komiekste van „het geval is, dat hij geen flauwe notie heeft, hoe 'n „onschatbare dienst hij er mij mee bewijst. Denk „erom, dat jij je nooit verspreekt hoor, en je niet „laat ontvallen, dat het voor mij zoo'n groote teleurstelling was." „O nee.... ik zal wel oppassen", antwoordde Martha zacht, terwijl ze wat starend naar buiten keek. „Want dan zou hij nu nog het land er over heb„ben, dat hij 't mij afkaapte.... zoo is Tom", zei David. Ze knikte, peinsde een oogenblik en vroeg dan eensklaps: „Je hebt toch belet gevraagd bij Ellen?" Hij zag haar verschrikt aan. „Nee!.... Dat 's onhandig van me, hé? Maar „och, ze zal wel thuis zijn.... ik ga opzettelijk „vroeg.... 't is net half drie geslagen.... 't cou„pétje zal dadelijk wel voor zijn", en terwijl hij die laatste woorden sprak, begon hij zijn handschoenen aan te trekken. „Zeg Martha", vervolgde hij dan zacht, „mis- „schien breng ik haar wel dadelijk in triomf mee „terug f" „Ja.... misschien", antwoordde ze bijna toonloos, „Hé.... wat zeg je dat saai! Twijfel je toch 'n „beetje, of ze....?" Ze slikte een paar maal, voor ze antwoorden kon, „Och.... David, ik...." bracht ze dan met moeite uit. Hij kwam bij haar staan en vroeg op zachten toon: „Vind je de gedachte, dat ik ga trouwen, niet erg „prettig, Martha?" Ze knikte, haar lippen trilden, „Het is ook wel een beetje egoïstisch van me", sprak hij, wat heesch. „Maar we zullen daarom „toch nog wel heel veel samen zijn, Mama jij en „ik. ... en Ellen houdt ook veel van jullie.... nie„waar zusje?" Ze hief haar hoofd tot hem op en zag hem aan, dan sprak ze met bevende stem: „David.... ik weet niet. ... maar ik wensch zoo „innig dat.... dat alles zal gaan, zooals je hoopt. . „zooals je verdient. Maar.... als het nu eens „anders.... zie je.... dat kan toch.... je weet „niet.... zul je dan niet vergeten, dat er toch „andere menschen zijn, die zooveel.... zoo heel „veel van je houden.... Moeder en ik.... David, „ik. ... ik zou 't zoo vreeselijk.... vreeselijk akelig" „vinden, als jij verdriet moest hebben.... daar„om ik...." Ze had zijn hand gegrepen, kon niet verder spreken. „Kom.... kom.... kom...." antwoordde hij, zelf ontroerd, „zoo moet je nu niet.... we praten „nu nog niet over verdriet. ... dat is voorbarig. ... „we leven nu nog in het stadium van de hoop." Hij lachte wat zenuwachtig, deed dan een poging om kalm-ernstig te spreken. „En als het zoo moet „wezen als Ellen niet " Plotseling hield hij op, klemde de tanden op elkaar; er beefde iets in zijn kaken. Met beide handen greep ze zijn arm vast en smeekte: „Toe David stel het nog uit stel het nog „uit wacht.... wacht tot je tot je „Tom hebt gesproken", fluisterde ze angstig. „Ik „weet niet.... ik geloof " Maar hij maakte zich van haar los en riep vreemd luidruchtig. „Och wat.... ik geloof nog niets.... „maar ik weet één ding zeker.... als ik Ellen niet „vraag, zal ik haar zeker nooit krijgen, want ze zal „naar mij niet toekomen. ... Allo! Het zal wel los„loopen!" Hij greep met zenuwachtige ruwheid haar hand, drukte die. „Daar is 't rijtuig. Dag hoor!...." en i volgende oogenblik had hij de kamer verlaten. Martha vloog op met een beweging of ze hem nog terug wilde halen, maar voor ze de deur bereikt had, bleef ze slaan, klemde de lippen op elkaar. Ze hoorde de voordeur dichtslaan; even later reed het rijtuig weg. Ze wendde zich om en toen ze een blik in den spiegel wierp, schrok ze van haar eigen bleekheid. „Als haar moeder binnen zou komen...." Ze wreef haar wangen, om het bloed er in terug te jagen, dan, even wat duizelig, hield ze zich aan een stoelleuning vast. Ze beefde zoo. Een oogenblik daarna kwam haar moeder inderdaad de kamer binnen. „Kind.— David al weg?" „Ja Ma. daar juist." „Ik hoorde een rijtuig 'k dacht het Wat „heb je rooie wangen...." ,,'t Is zoo warm", loog ze, zich afwendend, terwijl ze een paar stappen naar buiten in den tuin deed. Maar ze schrok zichtbaar, toen ze daar eensklaps mevrouw Telders en Jeanne door het hek naar binnen zag komen. ,,^ou komen we nog eens officieel feliciteeren!" riep Jeanne's moeder al dadelijk. Martha had zich snel beheerscht. 14 „Erg hartelijk!" sprak ze en dan naar binnen roepend: „Mama.... visite!" Mevrouw Laarman trad ook den tuin in en begroette de bezoekers. „Laten we buiten blijven", stelde ze voor, „'tis „zulk mooi weer." Na den avond op Beau-Sejour had David wat stoelen en een tafeltje naar buiten gebracht, in de zwakke schaduw van wat vlierstruiken; van daaruit was het heele tuintje te overzien en ook van de passage op de straat, waarin het huis stond, kon vanaf die plek genoten worden. De dames namen er nu plaats. „Waar is-ie?" vroeg mevrouw Telders. „Op audiëntie", zei mevrouw Laarman, op gewichtigen toon en mevrouw Telders onderging er den invloed van, want ze merkte op: ,,'t Is 'n erge eervolle positie hoor, en 't klinkt „zoo deftig: Referendaris bij het Departement van ,,Koloniën." Och, en 't zou mij nu niks verwonderen, nu David toch eenmaal aan zoo'n ministerie „zit, dat hij dan ook nog eens Minister wordt." „Dat 's anders nog een heele sprong", meende David's moeder. „Och", zei mevrouw Telders twijfelend. „Dat „weet ik nog niet.... 'k Geloof niet, dat Minister ,,'n moeilijk vak is." ,,'t Is wel voordeelig", dacht mevrouw Laarman, „en dat 's 'n voornaam ding, weet je." Hierover waren de beide oude dames het volmaakt eens. „David zeker in de wolken?" vroeg mevrouw Laarman. Zijn moeder knikte, „Dat kim je begrijpen; den laatsten tijd was hij „juist nogal erg stil, hé Martha, maar nou is hij „omgekeerd als een blad aan een boom. En je moet „hem zien.... 'n deftigheid.... nou! Je kent er „David compleet niet uit terug!" Martha knikte en wilde iets zeggen tot Jeanne, die steeds maar naar boven keek. Doch mevrouw Telders was haar voor. „Ja.... Jeantje, die is ook veranderd.... hé „kind.... ? „en dan met een knipoogje tot de beide anderen, „een en al adoratie voor Louis." „Hij vliegt vandaag!" zei het meisje in vreemde extase, terwijl ze blijkbaar in de wolken iets zocht. „Ja, hij vliegt vandaag!" herhaalde haar moeder, „maar ik zeg, kind, hij zal nog genoeg vliegen, ga „nu vanmiddag maar eens mee om David te felici,.teeren." „Willen we een eindje de straat oploopen?" vroeg Martha, die groote behoefte voelde eens even uit 't gezelschap der twee oude dames te geraken. Met het hoofd steeds naar den hemel gericht, knikte Jeanne toestemmend en zoo verlieten de twee meisjes den tuin. „Wordt dat iets tusschen Jeanne en Louis?" vroeg mevrouw Laarman op eenigszins bedenkelijken toon. Jeanne s moeder haalde haar schouders op. „Och, als Louis niet verongelukt, heeft hij mis„schien een mooie toekomst voor zich.... och „heere.... en ze is doodelijk van hem.... het „schaap.... vandaag vliegt hij weer.... dan is ze „niet te houen.... maar hij zou ons hier komen „halen, heeft-ie beloofd, einders was ze ook nooit „meegegaan." „ t Is toch maar een ijzig bestaan", vond mevrouw Laarman, „en dan 't idee, dat je man altijd maar „ergens in de lucht hangt." „Dat went", meende Jeanne's moeder. „Och", vervolgde ze, „ik heb vroeger wel eens een hoopje „gehad, dat het nog eens iets zou worden tusschen „haar en David." „Hoe kom je daar bij?" riep mevrouw Laarman uit. „Nou ja " antwoordde mevrouw Telders een beetje geraakt. „Jeanne brengt nogal wat mee. ... „dat zou je niet tegenvallen en later.... e.... „heeft ze ook nog te wachten. En dan David „is zoo stil en teruggetrokken.... die twee karak„ters, dat zou best samen gaan...." „O nee.... o nee...." riep mevrouw Laarman uit, het denkbeeld heelemaal verwerpend, „dan ken „je David niet.... En bovendien die maalt niet „over trouwen. Och, k zal niet zeggen, als ik er „es niet meer ben.... en dan 'n weduwe of zoo „met 'n paar aardige kinderen.... Maar jonge „meisjes hij kijkt er geeneens naar als hij „zijn boeken maar heeft.... en zijn werk. „Enfin", sprak mevrouw Telders, „we hoeven er „niet over te praten, want Jeanne zou nou toch „ook niet willen." Doch als David's moeder haar wenkbrauwen fronste bij die opmerking, liet ze er vergoelijkend op volgen. „Ik mag David altijd heel graag.... 't is altijd „een erg oppassende brave jongen geweest." ,,'n Braaf mensch, dat is-ie", bevestigde zijn moeder met een voldanen hoofdknik. Op dat oogenblik kwam Martha alleen den tuin weer in. „Waar is Jeanne?" riep mevrouw Telders. Martha lachte. „Ze was niet te houden, ze is op de tram gestapt „en naar 't vliegveld gegaan; Louis Bierhof vliegt. „Zie je wel!" riep mevrouw Telders uit, „niet zonder eenige voldoening over de doortastendheid harer dochter, „ik dacht het al!" „En wie hebben we daar?" zei mevrouw Laar- man verbaasd, terwijl ze half oprees van haar stoel. Martha zag om; ze werd eensklaps doodsbleek. Voor het tuinhek had een victoria stil gehouden en daaruit stapten Tom en Ellen. Ellen zag er allerliefst uit; ze was geheel in het wit en onder een kleine witte hoed met een panache van reigerveeren keek guitig haar stralend jong gezichtje. Tom was ongewoon deftig in een zwarte cutaway met donkergrijze pantalon en een gewone fantasiehoed. Hij lachte toen hij de verbaasde gezichten zag van de drie dames. ,,Maar Tom!" riep mevrouw Laarman, „Ben jij „dat nu ineens.... ik dacht, dat je in Deventer „zat.... en Ellen. ... en dat zoo saampjes?" Ze wisselden handdrukken en Tom antwoordde: „Ja mevrouw, we komen David feliciteeren en „meteen zelf gelukwenschen in ontvangst nemen „in verband met onze verloving, die vandaag „publiek wordt! Mag ik u mijn meisje voorstellen!" „Nee, maar....!" riep Jeanne's moeder, die sprakeloos was van verrassing. „O die Tom.... die Tom.... zoo'n slimmerd!" riep David's moeder uit. „Daarom heeft-ie bedankt „voor referendaris. . . . nou was 't niet meer noodig „hé?. .. . Zoo'n geluksvogel toch!. ... Foei. ... „foei!.... Ik sta er van te kijken, hoor. Maar ik „feliciteer jullie van harte en hoop dat je mekaar „lang in gezondheid mogen bezitten!" en dit zeggende omhelsde ze Ellen en drukte Tom nog eens de hand, „Wat zeg jij ervan, Martha?" vroeg Ellen lachend, „was 't een verrassing voor je?" Ze schudde het hoofd, trachtte even te glimlachen. „Nee.... 'n verrassing is het niet voor me", sprak ze zacht, „Wist je 't?" vroeg Ellen vertrouwelijk, „Ja.... ik had het gezien", antwoordde Martha. „Geloof je, dat ik gelukkig met hem zal zijn?" Martha greep Ellen's hand en haar stem beefde toen ze zei: „Ja.... en ik wensch het je ook toe.., „jullie beiden," „Dankje", sprak Ellen eenvoudig, terwijl ze Martha een kus gaf. „En waar zit mijn opvolger nou?" vroeg Tom, die zich even met de oude dames onderhouden had, terwijl hij rondzag. „Die is naar den minister", antwoordde mevrouw Laarman. „Je had hem moeten zien. ... heelemaal „in 't zwart... . 'n deftigheid.... en 'n roos in zijn „knoopsgat!" ,,'n Roos in zijn knoopsgat?" lachte Tom. „Alle- „machtig, de minister zal in zijn nopjes zijn." „Och, maar die roos zal hij er wel uitgedaan „hebben", sprak Martha. „Waarom kind?" vroeg haar moeder, ,,'t Staat „vriendelijk!" „Is David tevreden?" vroeg Tom, terwijl hij Martha ernstig aanzag. Ze knikte, sloeg haar oogen neer. „Ja— .ja zeker.... hij is erg.... voldaan." „Geen wonder!" riep mevrouw Telders uit, ,,'t is „een mooie titel ook, hé?" „Ja, die ben jij nu kwijt, Tom!" zei mevrouw Laarman. „Kunt u begrijpen!" lachte deze. „Ik laat op mijn „kaartjes drukken: „Oud-referendaris bij het Departement van Koloniën" in twee regels. Dat klinkt ,,nog veel deftiger." „Ik ben ook zoo echt blij voor David", sprak Ellen op hartelijken toon, „juist een betrekking, die „hij zoo erg ambieerde, hoor ik, hé?" „Ja....!" sprak zijn moeder en dan met trots: „Maar David verdient het ook wel!" „Zeker", gaf Ellen toe. „Hij is altijd zoo'n echte „oppassende brave man geweest, niewaar?" „Daarom", antwoordde mevrouw Laarman, „en „zulke menschen komen ook altijd goed terecht; „zooveel rechtvaardigheid is er nog wel in de „wereld. De braven worden beloond! Ja, ja, Tom", schertste ze met een opgeheven vinger, „knoop dat „in je oor!" Tom boog. „Heel gevoelig voor het compliment, mevrouw, „ik heb voor mezelf ook nooit iets anders ver„wacht!" „Wat zullen we nou hebben?" riep mevrouw Telders uit, toen er weer een rijtuig stilhield voor het hek, waar een groote juichende menschenmassa zich om verdrong. „Heere, wat zit daarin?" riep mevrouw Laarman lichtelijk ontsteld. „Hoera!.... hoera!.... leve Bierhof!" riep het volk. r,Gut, het is Louis!" zei Tom. „Met Jeanne!" sprak Martha, even glimlachend. Het was inderdaad Louis Bierhof, die regelrecht van het vliegveld kwam, waar hij blijkbaar nieuwe lauweren had geoogst. Hij had zijn leeren helm nog op, zag overigens pikzwart, droeg een dikke groene trui en een witte cache-nez en hield een pijp in zijn mond, waar hij koelbloedig uit rookte. Jeanne was bij hem en hield zijn arm vast, zoo innig en stevig, alsof ze vreesde, dat hij einders ieder oogenblik weer van haar weg kon vliegen. „Leve mevrouw Bierhof!" riep een enthousiast oud heertje, dat meteen kushandjes wierp naar Jeanne. „Hoera voor Bierhof en zijn vrouw!" juichten ze van alle kanten. Louis, die nog niet was uitgestapt, hield staande in het rijtuig een korte redevoering, die-beantwoord werd met een donderend hoera, waarna beiden uitstapten en het volk zich verspreidde, met uitzondering van een paar opgeschoten jongens en meisjes, die nog een poosje voor het hek bleven gluren en ginnegappen, daarna scheldwoorden riepen en eindelijk afdropen. Jeanne vloog op het gezelschap af. „Record.... record!" riep ze opgewonden. „Dames.... Tom!" zei Louis naderkomend, 't laatste snelheidsrecord geslagen met 1/8 „seconde tweeduizend pop verdiend „Hoera!" „Hallo, ouwe jongen", sprak Tom, „ik feliciteer „je van harte, maar je mag het mij ook doen. . . . „Mag ik je mijn meisje voorstellen?" en hij stak zijn arm door dien van Ellen, die hem met een ondeugend lachje aanzag, „Watte?" vroeg Louis perplex. „Zijn jullie geëngageerd?. ... Bliks.... Hm.... Doet me allemachtig veel genoegen." Hij draaide even op zijn hakken en dan plotseling Jeanne, die vlak bij hem stond, bij de hand vattend, sprak hij driftig: „En Ellen. . . . mag ik „jou dan mijn meisje voorstellen?" ,,Ho. ... ho.... nee.... nee!" riep mevrouw Telders, „zoover is 't nog niet!" „Mevrouw Telders!" zei Louis, „een aviateur „doet alles veel gauwer dan een ander. En Jeanne „en ik, wij kunnen niet langer wachten.... geen ,dag en geen nacht!" ,,'t Volk heeft het zooeven al geroepen!" sprak Tom. „Leve meneer en mevrouw Bierhof." „Jawel.... 'tvolk...." zei mevrouw Telders geringschattend. „Juist het volk!" riep Louis. „Vox populi vox Deï!" „O.... schattebout!" zuchtte Jeanne, zich in zijn armen werpend, terwijl ze een zoen gaf op zijn vuil gezicht. „Kind, ben je heelemaal stapel?" riep haar moeder. ,,'t Is me 'n komedie!" lachte mevrouw Laarman, „zoo meteen komt David ook nog thuis met een „meisje!" „Hoera!.... daar is-ie net!" riep Tom. En inderdaad verscheen daar David aan het tuinhek. Hij zag er uit, zooals hij gegaan was, de roos in zijn knoopsgat was nog onverlept, alleen zijnhooge hoed stond wat achterover op zijn hoofd en hij zag en vreemd en half verschrokken uit. Hij aarzelde ook zichtbaar, toen hij al die menschen in den tuin zag. Maar Tom liep met uitgestoken hand op hem toe, gevolgd door Ellen. „David, beste kerel.... wèl gefeliciteerd hoor „met je benoeming.... dat deed me nu toch zoo „allemachtig veel plezier, toen ik dat las!" David drukte de aangeboden hand, maar hij zag verwilderd rond. „Wat een belangstelling?" mompelde hij. „Meneer de referendaris!" sprak Ellen met een vriendelijk guitig lachje, „ik feliciteer je, hoor. „Dankje Ellen...." antwoordde hij, even met zijn hand langs zijn voorhoofd strijkend. „Ben je content?" vroeg Tom. „Ja ja.... zeker", stamelde hij. „Dan hebben we allebei wat we hebben wilden", sprak Tom en dan Ellen naar zich toetrekkend: „Jij de betrekking en ik.... haar!" „Wat. ... wat bedoel je?" stotterde David. „Ja ja, David!" lachte Ellen, terwijl ze haar hoofd tegen Tom's schouder legde. „Tom en ik zijn „verloofd!" „Verloofd?" herhaalde hij op vreemden, afwezigen toon en dan met een wezenloos lachje: „O.... „ja.... nu begrijp ik het pas.... jij en Tom.... „ik ben wat " „Kijk hem daar nu es in de war zijn!" lachte Tom, „hij feliciteert ons niet eens. „Jawel.... jawel!" sprak David heesch, „ik „feliciteer je... Ellen, ik... ik feliciteer je... ik... „God.en eensklaps liet hij beiden staan en liep door naar het tafeltje, waar de anderen zaten. Daar vloog Louis op hem af, en trok Jeanne mee. „Cher maitre... zegen ons! Wij zijn ook verloofd!" David begreep blijkbaar niet recht, waar Louis op doelde. Hij lachte wat, gaf allen een hand, doch als hij bij Martha kwam, zag hij haar een oogenblik aan. Ze zag doodsbleek, fluisterde snel een paar woorden, dan trad ze toe op Ellen en Tom, begon een gewoon gesprekje. Na eenige oogenblikken namen deze twee laatsten afscheid; Ellen had nog een paar intiemen, die ze even wilde verrassen op dezelfde manier. „Ontzettend druk dat je 't dadelijk hebt!" riep Tom, „engagementskaarten bestellen....!" „Juist goed voor je!" zei mevrouw Laarman en dan tot Ellen: „Houdt hem aan 't werk hoor, kind!" Ellen trok Tom aan zijn oor. „En of Hij zal weten, dat-ie getrouwd is!" lachte ze. „Old man!" zei Tom. David krachtig op den schouder kloppend, „hou je maar goed hoor. „overwerk je niet, want daar betalen ze niet voor.. „ik kom es gauw oploopen." David was werktuigelijk opgestaan, mompelde iets van een afscheid terug. „Dag David", zei Ellen, haar handje uitstekend. Hij greep dat handje en er sidderde iets in hem. „Dag.... dag Ellen...." sprak hij bijna fluisterend en tegelijk wendde hij zich om. „Wij moeten ook gaan, hoor!" zei mevrouw Telders. „Dan breng ik u en Jeanne naar huis!" sprak Louis. „Nee, dat kan niet, je ziet er veel te raar uit", antwoordde de oude dame, „met dat ding op je „hoofd." Na eenige discussie kwamen ze overeen, dat Louis zich eerst zou gaan verkleeden en dan dien middag bij Telders mocht komen eten. Louis vertrok na een uitvoerig afscheid en daar er juist een taxi voorbij rammelde, holde hij die na, sprong er in en was verdwenen. Mevrouw Telders en Jeanne namen afscheid van David en wandelden met mevrouw Laarman en Martha den tuin door naar de straat. Martha liep mee tot aan het tuinhek; daar bleven ze nog staan napraten: mevrouw Telders en haar moeder en Jeanne, allen nog vol over de nieuwtjes van den dag; Ellen en Tom liepen nog in de verte innig gearmd. De oude dames konden niet aan een eind komen, Jeanne's moeder was luidruchtiger dan ooit; eindelijk stak ze haar arm nog door die van mevrouw Laarman, en Martha met een hoofdbeweging uitnoodigend om ook mee te gaan, zei ze: „Toe, wandel „een eindje mee op, dan zal ik je dat nog even ,uit vertellen " Maar Martha excuseerde zich, nam afscheid, liep terug den tuin in. Ze wilde David zien. Waar was hij? Zou hij gevlucht zijn naar zijn kamer; ze was bang, ze wist niet waarom, maar ze had een gevoel of ze stond vlak voor het gebeuren van een onheil. Ineens zag ze hem zitten, nog in den tuin, bij het tafeltje. Hij zat op de bank, wat in elkaar gezakt, staarde voor zich op den grond. Hij keek niet op, toen ze naderbij kwam. Even bleef ze voor hem staan, zonder iets te zeggen. Dan legde ze haar hand op zijn schouder. „David...." sprak ze fluisterend en als hij bleef zwijgen en zich gansch niet verroerde: „David.... „toe " Zonder op te zien, greep hij eensklaps haar hand en klemde die tusschen de zijne. „Je hebt haar niet thuis getroffen", sprak ze bevend. „Nee " antwoordde hij moeilijk, „....dat is „ook het eenige.... het eenige, wat me bespaard „is.... Nu is het allemaal voorbij. .. voor altijd. .. „voor eeuwig...." Hij had haar hand losgelaten, even opgekeken, en Martha kreeg een schok van ontroering toen ze zag hoe diep-weemoedig en verslagen hij er uit zag. „Maar er zijn toch andere menschen, David, die „zooveel van je houen...." „Ja. ... ja.... dat weet ik wel.... dat weet ik „wel...." sprak hij dof, „dat heb je straks ook „gezegd en Martha jij wist, dat zij " Ze schudde het hoofd. „Nee.... nee.... maar ik vermoedde...." „Je vermoedde, maar je durfde het vermoeden „niet uitspreken. ... en ik begreep dat.... maar „wilde niet begrijpen. ... och ja.... t was zoo n „mooie droom en ik was zoo bang om wakker „te worden. .. maar als ik jou niet had, Martha... vervolgde hij met een nauw bedwongen snik, „dan „zou ik tegen niemand mijn leed kunnen uitkladgen. ... jij weet alles.... Och.... och, ik hield „zoo veel.... zoo innig veel van Ellen.... al zoo „lang zoo heel lang heb ik op de illusie „geleefd, dat ze ook van mij... en die illusie stuwde „me vooruit. ... die gaf me zoo'n geestkracht. Ze wist niets te antwoorden en ze durfde ook geen woord te zeggen, omdat ze bang was, dan te zullen gaan schreien. „Och , vervolgde hij, „ik weet het wel, ....jij „hebt nooit liefgehad.... nooit zóó.... die soort „liefde. ... jij kunt niet heelemaal beseffen hoe dat „is hoe 'n pijn dat doet en hoe 'n bitter, „bitter leed je daarvan ondervindt en wees „daar ook maar dankbaar om dat je het niet „kent want het is zoo schrijnend zoo schrii- „nend " Ze stond rechtop bij hem en staarde over hem heen, haar gezicht trilde, maar ze hield haar mond krampachtig gesloten. Hij zuchtte even diep en stootend en dan wat meer beheerscht, vervolgde hij met een treurig lachje. s „Tja 't is niet erg manlijk van me, hé „dat ik nou zoo 't zal misschien wel eens overgaan.. .. langzaam... . later.... als mijn jeugd „voorbij is.... Dit is de eerste en eenige mooie „droom van mijn leven geweest... voortaan droom „ik niet meer.... ik zal wakker blijven.... wak„ker blijven...." Als werktuigelijk trok hij de roos uit zijn knoopsgat, liet die op den grond vallen, zette zijn voet er op en vertrapte hem. Dan zag hij Martha aan. " is toch nog zooveel David zooveel wat „blijft. je werk.... je nieuwe betrekking", fluisterde ze. Hij glimlachte bitter. 15 „Mijn nieuwe betrekking!.... Ja, dat was ook „eens een illusie van me. Maar.... maar nu ik „Tom gezien heb, zoo.... zoo met Ellen... . nu „heb ik een gevoel of ik een hond ben, die ze 'n „stuk brood hebben toegegooid, dat ze zelf niet „meer lusten." „David!" sprak Martha bevend, „nee nee... „dat mag je niet zeggen dat is onredelijk „dat is onbillijk.... je hebt nu verdriet om.... „maar overigens.... mag je niet klagen, niet zoo „bitter zijn je werk dat wordt toch gewaardeerd. ..." Er kwam een trek op zijn gezicht, die Martha nooit te voren bij hem had waargenomen. „Gewaardeerd!" herhaalde hij op verachtelijken toon, terwijl hij vuurrood werd en zijn lippen trilden van ingehouden toorn. „Ja.... ja, dat is het „juist.... dat vervloekte waardeeren.... Denk je „soms", vroeg hij hevig, „dat ik dat zelf niet op„merk om me heen.... al die menschen, die me „zoo sympathiek vinden.... zoo plichtsgetrouw... „zoo ijverig.... ik ben immers zoo'n oppassende, „brave man....! „O ja.... ze waardeeren me zoo.... maar veel „sterker dan die waardeering God betere 't... „voel ik hun medelijden.... dat vervloekte soort „medelijden.... dat zoo gauw overgaat in een „soort goedmoedige spot. ... „En waarom? Waarom? „O, daar schijnt iets beklagenswaardigs en tegelijkertijd iets belachelijks te wezen in iemand.... „die altijd zijn plicht doet...." „Nee, David.... ' sprak Martha half schreiend en angstig door zijn vreemde heftigheid. „Ja.... dat is wèl zoo. ... dat is wèl zoo. ..." riep hij uit en dan als vertwijfeld zijn hoofd tusschen zijn handen nemend, mompelde hij half voor zich heen; „Maar wat dat is.... wat dat toch „is dat begrijp ik niet daar denk ik al zoo „lang over.... maar dat schijn ik niet te kunnen „begrijpen.... och God.... en dat maakt me juist „zoo wanhopig!" Hij bleef even zoo zitten, dan, na een oogenblik zag hij Martha, die hem angstig gadesloeg, weer aan, haalde even met een moedeloos gebaar zijn schouders op en sprak zacht en treurig: „Ik heb toch altijd goed geleefd altijd mijn „best gedaan.... en er is zooveel geluk op de „wereld.... is daar dan ook niet een klein deel „voor mij bij? „Kijk eens naar Tom.... die zijn heele leven „nooit iets nuttigs heeft uitgevoerd.... en zelfs „Louis is op 't oogenblik nog beter af dan ik. „Waarom is dat zoo.... waarom? „Zie je Martha, ik heb altijd mijn plicht ge„daan.... dat durf ik tegenover jou wel hardop te „zeggen. .. . maar ik heb mijn plicht altijd gevoeld „als een noodzakelijkheid en daarom verhef ik er „me ook niet op. „Maar het is toch wel hard, dat.... dat juist „de overtuiging, dat ik mijn plicht deed.... me nu „geen voldoening meer geeft. „Ik geloof nu.... dat ik misschien gelukkiger „zou geweest.... en geworden zijn.... als ik mijn „plicht maar eens wat meer had verzaakt...." „Dat denk je nu", sprak ze hevig ontroerd, „on„der den invloed van je groote verdriet...." „Nee.... nee...." weerde hij af, „het is zooals „ik zeg.... het is zoo.... ik weet, dat het in strijd „is met alle moraliteitsbegrippen, maar het is zoo.." Hij stond op, legde nu zijn hand op Martha's schouder en zag haar aan met een treurige glimlach. „Kijk", sprak hij, „ik heb eens een verhaaltje „gelezen van een jongen, die zijn heele leven de „lessen, die zijn ouders en onderwijzers hem had„den ingeprent, onthield en in practijk bracht. „Het was een brave jongen, een oppassende „jongen, een jongen, Martha, die nooit iemand „kwaad deed. „Ja.... maar 't ging hem heel slecht. „Op een keer, zag hij, dat een vriendje van hem „in een boom was geklommen en daar de appels „stal van een boer. „Zijn moeder had hem geleerd, dat stelen zonde „was en daarom ging hij den boomgaard in, hield „zijn vriendje voor, dat hij kwaad deed, er uit „moest komen en de appels moest teruggeven aan „den eigenaar. „Die eigenaar kwam juist aanloopen. „De jongen in den boom sprong er haastig uit „en viel boven op zijn brave vriendje dat hem verboden had. „Dat brave vriendje viel en de boer vloekte hem „uit en gaf hem een pak ransel. „En de slechte jongen, die de appels had gestolen, liep met zijn zakken vol weg...." David zweeg. „Maar de jongen, die hem waarschuwde", sprak Martha, „die had dan toch voor zichzelf de voldoening, dat hij...." David onderbrak haar met een handgebaar. „Nee.... nee.... dat heb ik mijn heele leven „ook gedacht.... maar och Martha", sprak hij eensklaps op hartstochtelijken toon, „nu zie ik wel „in, dat die jongen met de appels in zijn zak toch „heel wat beter af was!" Martha zag hem aan en wilde iets antwoorden. Maar David schudde krachtig het hoofd, drukte even haar hand en liep dan eensklaps met snelle schreden naar het huis toe.