MALEISCH LEESBOEK.







MALEISCH LEESBOEK
DOOK
Ch. A. VAN OPHUIJSEN.
VENTJS DEDITUS LABORIBUSQUE.
LEIDEN
S. C. VAN DOESBURGH
i 9 i 2.



FIEMA P. W. M. TRAP. — BOEK- EN STEENDRUKKERIJ LEIDEN.



Bij de samenstelling van dit leesboek, waarvan de verschijning, reeds in het voorbericht mijner Maleische Spraakkunst aangekondigd, door allerlei omstandigheden vertraagd is, heb ik steeds voor oogen gehad, dat het bij het onderwijs dienst moest doen. Het bedoelt allerminst eene „Bloemlezing uit Maleische geschriften" te zijn. Ben student, die de grammatica heeft doorgewerkt en daarbij tal van op zich zelf staande, later met elkander tot eenvoudige vertaaloefeningen vereenigde zinnen heeft overgezet, levert dit werk het noodige materiaal om zijne copia verborum te vergrooten en zich vertrouwd te maken met het gébruik der woorden en hunne vormveranderingen in den zin. Ben docent geeft, naar ik hoop, deze verzameling ruimschoots gelegenheid om het in de spraakkunst geleerde te illustreeren en vast te leggen; de aandacht zijner leerlingen te vestigen op eigenaardige uitdrukkingen en op den grooten schat van spreekwoorden en spreekwijzen, die voor de kennis van taal en volk van zoo groot belang zijn, en hen naar aanleiding van het gelezene bekend te maken met het huiselijk leven, het doen en laten van den Maleier. Enkele verhalen of vertellingen leiden er als van zelf toe mededeelingen te doen omtrent allerlei, dat tot het gebied van folklore behoort.
Be 53 vertellingen en verhalen, in het leesboek opgenomen, vertegenwoordigen allerlei genres: oorspronkelijk Maleisch proza en vertalingen of naar vreemd model bewerkte stukken wisselen met elkander af. Slechts enkele daarvan zagen reeds vroeger het licht; verreweg het grootste gedeelte verschijnt nu voor de eerste maal. Ik geef ze in den regel zooals ik ze vond of in den vorm, waarin ze mij werden medegedeeld, een enkele maal eenigszins gewijzigd of in vrije bewerking.
Het komt mij onnoodig voor van elk der nummers de plaats van herkomst aan te wijzen of andere mededeelingen te doen; voor een drietal wensch ik echter eene uitzondering te maken. Be Tiga orang anak radja (N°. 50) is een intermezzo, te vinden in de te Singapoera uitgegevene Hikajat Nachoda Moeda, die niets gemeen heelt met de onder N°. 52 voorkomende vertelling van denzelfden naam. Zooals trouwens op blz. 121 ver-



meld wordt, is de Tjeritera binatang tiga ekor ontleend aan de Hikajat Bahram Sjah, waarvan eene uitgave m lithographie in voorbereiding is. De Tjeritera Sjech Makboel nam Br. Ph. S. van Ronkel in zijne Maleische Verhalen (N". 10) en de heer H. G. Klinkert in zijne Bloemlezing (blz. 191) op-, het scheen mij interessant toe ter vergelijking dat verhaal in eene andere, in velerlei opzicht zeer afwijkende redactie te geven.
Aan poëtische voortbrengselen gaf ik in dit werk, dat toch in hoofdzaak voor beginners bestemd is, geene plaats; degenen die daarmede willen kennis maken en het Maleische schrift niet machtig zijn, kunnen van hunne gading vinden in Klinkerts bovengenoemde Bloemlezing, in Br. A. A. Fokker's Maleisch Leesboek, in C. Spat's Maleische Taal, tweede stuk, enz.
Uit de Sedjarah Melajoe e. d. nam ik niets op, voornamelijk wel omdat van die werken volledige edities < Klinkert, Shellabear, enz.) bestaan, dit in ieders bereik zijn. Voor hen, die dit leesboek hebben bestudeerd en zich vertrouwd hebben gemaakt met het Maleisch-Arabisch letterschrift, zal het lezen der z.g. klassieken weinig moeilijkheden opleveren: de weinige veranderingen, die o.a. blijkens de Sedjarah Melajoe de litteraire taal in ruim drie eeuwen heeft ondergaan; de buitengewone vastheid in uitdrukkingswijze en uitdrukkingsvorm, in taal en stijl, die, al is ze uit de samenwerking van allerlei factoren te verklaren, niettemin merkwaardig blijft, — kunnen bezwaarlijk bij den lezer den indruk wekken, dat hij met letterkundige producten van zulk een ouden datum te doen heeft.
Met het gesproken Maleisch kan men in enkele der opgenomen stukken kennis maken. Toch zou eene verzameling van echtMaleische, door Maleiers opgeschreven samenspraken - ik bedoel hiermede niets onvriendelijks ten opzichte der door Europeanen vervaardigde samenspraken — van veel nut kunnen wezen als hulpmiddel bij de beoefening der spreektaal; voor hen , die zich daarop willen toeleggen, is uit de door H. von de Wall uitgegevene Tjakap-tjakap Rampai-rampai nog steeds veel te
leeren
Leiden, 23 Maart 1912. VAN OPHUIJSEN.







VERBETERINGEN.
BI7. 9, ï'. 6 v. b.: desembelihnja lees: disembelihnja
23, r. 6 v. b.: djidalan „ didjalan
„ 29, r. 7 v. o.: bedil » anak bedil
„ 58, r. 5 v. b.: itoe » itoe;
„ 71, r. 3 v. b.: perkerdjaan „ pekerdjaan
73, r. 12 v. b.: itoe!" » itoe '•
n ' • »»
„ 73, r.13 v. b.: kepadanja. „ kepadanja.
„ 104, r. 14 v. b.: kataja » ketaja
„ 160, r. 10 v. b.:-ra'iat » ra'iat
158, r. 10 v. b.: Setalah „ Setelah
„ 173,r. 3 v. o.: Assalam „ Assalamoe
173,r. 1 v. o.: 'alaikoem assalam „ 'alaikoemoe 'ssalarn
„ 198,r. 14 v. o.: 'ssalam „ 'ssalam
„ 199,1'. 5 v. b.: titah » titah
„ 200, r. 14 v. b.: 'ssalam „ 'ssalam
202, r. 6 v. b.: 'ssalam „ 'ssalam
„ 204, r.13 v. o.: 'ssalam » 'ssalam
„ 211, r. 6 v. b.: choeatir » chawatir



1. Kera peniroe.
Adalah seëkor kera melihat toeannja bertjoekoer. Setelah soedah maka berpakailah toeannja itoe, laloe keloear berdjalan-djalan. Maka kera itoepoen hendak meniroe toeannja; maka disapoekannja boeih saboen kemoekanja, laloe diambilnja pisau tjoekoer toeannja, jang amat tadjam itoe. Baroe dimoelaïnja bertjoekoer, maka tersajatlah oedjoeng hidoengnja. Maka terlepaslah pisau itoe dari pada tangannja; laloe larilah kera itoe kesana kemari sambil mendjerit. Iba hati awak mendengarnja.
2. Andjing mengedjar pelandoek.
Ada seëkor andjing mengedjar seëkor pelandoek. Makin lama makin dekatlah andjing itoe; hampir dapat pelandoek itoe. Tiba-tiba dilihatnja seëkor roesa. Maka mendoea hati andjing itoe. Berpikirlah ia didalam hatinja: „Lebih baik koetangkap roesa jang besar itoe!" Sebab itoe maka menjimpanglah ia dan dikedjarnja roesa itoe. Maka karena andjing itoe letih, tiadalah terkedjar olëhnja roesa itoe; pelandoek itoepoen lepas.
1



3. Kantjil dengan boeroeng ketitir.
Pada soeatoe hari bertemoelah seekor kantjil dengan seekor boeroeng ketitir sedang mentjari-tjari makan ditepi danau. Maka kata kantjil kepada boeroeng ketitir: „Hai saudarakoe ketitir, marilah kita berlajar sampai keseberang danau ini!" Djawab boeroeng ketitii . „Dengan apa kita berlajar?" Sahoet kantjil: „Dengan kerak nasi." Maka kata boeroeng ketitir: „Baiklah!
Maka berlajarlah kantjil dengan ketitir itoe diatas kerak nasi. Tiba ditengah-tengah danau itoe, maka dimakan kerak itoe olêh kantjil; jjikirnja soepaja boeroeng ketitir itoe bolêh mati terbenam. Serta teilihat olëh boeroeng ketitir kerak nasi itoe hampir akan habis, maka terbanglah ia. Tinggal kantjil itoe seorang diatas kerak itoe. Kerak itoepoen imkin lama makin berat. Kantjil itoe soedah hilang 'akalnja. Tlaka lama antaranja maka terbenainlah kantjil dengan kerak nasi itoe; mati lemas sekali.
Pada soeatoe hari adalah seekor andjing bei djalan \ kesana kemari akan mentjahari makanan. Tiba-tiba dilihatnja ditengah djalan sekerat daging. Maka soeka hatinja boekan boeatan, laloe berkata ia dalam batinja: „Langkah baik sehari ini! Sebagai beroleh doerian roentoeh; poetjoek ditjinta, oelam datang.
Maka digonggong andjing itoe daging itoe, hendak
4. Andjing jang loba.



dibawanja ketempat jang lengang. Serta andjing itoe melaloei seboeah titian, maka dilihatnja didalam air: ada seekor andjing poela. Maka andjing itoepoen menggonggong sekerat daging. Maka olëh karena lobanja dikehendakinja djoega daging jan^ tammk. digonggong andjing jang lain itoe. Maka sebab ia hendak menggigit, terdjatoehlah daging itoe dari dalam moeloetnja, goegoer kedalam air; U\oe disambar boeaja. Maka serta andjing jang loba itoe terdjoen kedalam air, hendak membantahi andjing jang lain itoe, maka lawannja soedahTnlang ienjap tiada tampak lagi.
5. Seëkor kera jang mati tersepit.
V"'
Adalah seboeah hoetan; didalamnja banjaklah kera doedoek diatas tjabang kajoe. Pada soeatoe hari datanglah beberapa orang oetas kedalam hoetan itoe akan meramoe, sebab hendak berboeat roemah. Maka dilihatnja sebatang kajoe jang terlaloe baik; laloe ditebangnja. Kajoe itoe terlaloe besar serta dengan beratnja, tiada terbawa olëhnja. Sebab itoe maka dibelahnja, diboeboehnja badji. Maka haripoen soedah tengah hari. Karena lapar peroetnja, poelanglah oetas itoe; badjinja ditinggalkannja djoega pada belahan kajoe itoe.
Setelah dilihat seëkor kera orang ito£ habis poelang, maka toeroenlah ia dari atas pohon kajoe, tempatnja diam itoe, laloe naik keatas kajoe jang akan dibelah itoe. Maka digerak-gerakkannja badji



itoe; tiba-tiba badji itoe terbantoen dan kajoe itoe terkatoep. Ëkor kera itoepoen tersepitlah pada belahan kajoe itoe, tiada dapat dilepaskannja; maka kera itoepoen mati. Maka orang jang membelah kajoe itoepoen datang; dilihatnja seekor kera mati tersepit, laloe diambilnja, diboeangnja.
6. Seorang sahaja perempoean.
\ Adalah seorang radja pada zaman dahoeloe kala.
Sekali peristiwa pada soeatoe hari maka datanglah seorang laki-laki membawa sahajanja kepada radja itoe, hendak didjoealnja. Maka sabda radja: „Hai N laki-laki, berapa harganja sahaja ini?" Maka sembahnja: „Ja toeankoe Sjah 'alam, bahwa harganja sahaja ini seriboe dirham." Maka titah radja kepada orang iang memegang koentji perbendaharaannja: „Bawa kemari seriboe dirham!" Maka iapoen membawa senboe dirham, laloe dipersembahkannja kepada radja. Demi dilihatnja akan dirham itoe, maka engganlah radja dari pada membeli, karena banjak harganja. Maka dititahkan radja sjahbandar itoe akan mengernbalikan dirham itoe kfdalam chazanahnja. Demi dilihat sahaja itoe radja enggan membeli dia, maka ia berdatang sembah, sembahnja: „Ja toeankoe Sjah alam, barang diteboes apalah kiranja akan jang diperhamba. Adapoen jang diperhamba, pada tiap-tiap dirham itoe soeatoe perangai jang diperhamba perangaikan. Bahwa sanja harga perangai hamba terlebih dari pada seriboe
dirham."



Maka sabda radja: „Apa perangaimoe itoe? persembahkan kepadakoe!" Djawab sahaja itoe: „Ja toeankoe Sjah 'alam, sekoerang-koerang perangai jang diperhamba, apabila soedah diteboes olêh Sjah 'alam akan jang diperhamba, maka diserahkan olêh Sjah 'alam pada tangan jang diperhamba memerintahkan pekerdjaan Sjah 'alam, nistjaja tiadalah jang diperhamba membesarkan diri jang diperhamba dan jang diperhamba ketahoeilah akan diri hamba, dari pada teboesan Sjah 'alam djoega!"
Demi didengar radja sembahnja demikian itoe, maka diteboesnja akan sahaja itoe.
7. Harimau dengan pelandoek.
Pada soeatoe hari adalah seëkor harimau berdjalandjalan didalam rimba akan mentjahari makanan. Maka sampailah ia ketepi soengai; tiba-tiba bertemoe dengan seëkor pelandoek sedang minoem air. Melihat harimau itoe pelandoek itoepoen terkedjoet; ketakoetannja tiada berhingga. Maka gementarlah segala toeboehnja, laloe ia berkata: „Ja toeankoe, radja jang besar! Apakah kehendak toeankoe datang kemari ?" Djawab harimau: „Laparkoe terlaloe amat sangat; sebab itoe engkau ini hendak koemakan." Sembah pelandoek: „Toeankoe termasjhoer radja jang 'adil; tentoe tiada maoe menganiaja patik; tiada pernah patik berboeat kesalahan kepada toeankoe."
Sahoet harimau itoe: „Djangan banjak katamoe; mari, sekarang ini djoega koemakan!" Sembah pelan-



doek: „Ja toeankoe, djikalau demikian, terlebih baik toeankoe makan anak patik djoega; sebab kalau patik mati, tiadalah jang memeliharakan dia."
„Dimanakah anakmoe itoe, hai pelandoek?" kata harimau. Sahoet pelandoek: „Ada disebeiang soengai ini patik tinggalkan; biarlah patik menjeberang mem-
bawa dia kemari."
„Hai pelandoek, alangkah tjerdikmoe!" kata harimau; „engkau hendak memperdajakan akoe roepanja. A k o e menjeberang dahoeloe; kemoedian engkaulah
menjeberang."
Sembah pelandoek: „Mana titah patik djoendjoeng.
/ Maka menjeberanglah harimau itoe berakitkan batang * pisang. Setelah ia sampai keseberang, maka ditolakkannja rakit itoe kepada tempat pelandoek itoe, seraja katanja: „Lekaslah engkau menjeberang, hai pelandoek!" Maka pelandoek itoe berseroe: „Ja toeankoe, sampaikanlah salam patik kepada anak patik! Maka larilah ia sekoeat-koeatnja sambil tertawa gelak-gelak.
la
8. Seorang sahaja Haroenoe rrasjid. .
Kata sahiboe'lhikajat; Adalah 'adat Radja Haroenoe'rrasjid, pada tiap-tiap hari rajaiiadji djanoegerahkannja kepada segala hamba sahajanja, laki laki dan perempoean, berbagai-bagai harta benda dan persalinan. Maka pada soeatoe hari raja hadji dititahkannja isikan tabak terlaloe banjak dengan dinar dan pakaian soetera dan beleaoe dan berbagai-bagai djenis Kain jang teramat indah-indah. Setelah itoe maka dititahkan Soeltan



Haroenoe'rrasjid himpoenkan segala hamba sahajanja. Setelah soedah berhimpoen, maka bersabdalah Radja Haroenoe'rrasjid: „Hai segala hamba sahajakoe! Pilihlah oléh kamoe dari pada segala sesoeatoe jang hadir disini, barang_apa jang kamoe^eman. Maka barang siapa soedah mendjabat barang itoe, ialah jang empoenja dia."
Maka segala hamba sahajanja itoepoen mendjabat tabak jang digemarinja: hanja ada seorang sahaja perempoean jang moeda, didjabatnja Radja Haroenoe'rrasjid. Maka sabda Radja Haroenoe'rrasjid: „Apakah kehendakmoe maka engkau djabat akoe ini?" Maka sembah perempoean moeda itoe: „Ja toeankoe Sjah lalam! Sabda Sjah 'alam kepada patik sekalian: Ambil olëh kamoe barang apa jang kamoe gemari! Adapoen dalam harta ini soeatoe djoeapoen tiada jang patik gemari, melainkan Sjah 'alam djoega; sebab itoeïah maka patik djabat akan Sjah lalam." Maka sabda Radja Haroenoe'rrasjid: „Bahwa akoe dan segala hartakoe, engkaulah jang empoenja dia!" Maka tatkala itoe d^idjadikan Radja Haroenoe'rrasjid akan sahaja perempoean itoe penghoeloe segala sahajanja perempoean, serta dimerdékakannja.
9. Merbah dengan mentilau.
Kata mentilau kepada merbah: „Hai merbah, hamba bermaksoed besar sekali kepada engkau; hamba hendak bertanja, adakah orang datang memanggil datang ësok ke-Poelau, sebab penghoeloe itoe hendak berkendoeri?"



Djawab merbah: „Tidak ada jang mendjempoet hamba; soerat djempoetan poen tiada hamba terima.
„Djikalau soenggoeh, ta' ada jang datang mengadjak engkau, perselangilah hamba badjoe engkau; badjoe hamba boeroek benar!" kata mentilau. Masa itoe boeloe merbah koening ëlok, dan boeloe mentilau
pirau boeroek.
Kata fherbah: „Soedi hamba memperselangi engkau, tetapi poelang dari Poelau, lekaslah balikkan!
Sahoet mentilau: „Ialah; balik dari Poelau, baharoe tiba, hamba antarkanlati!"
Maka bertoekar badjoelah mentilau dengan merbah. Kemoedian;setelah berbalik mentilau itoe daii Poelau, tiada diantarkannja badjoe merbah; hilir moedik sadja berbadjoe jang ëlok. Soedah lama antaranja, peigilah merbah itoe mentjari mentilau; sepajah-pajah mentjari, tiada djoega bertemoe. Lama berkelamaan berdjoempalah ia dengan mentilau itoe, laloe dimintanja badjoenja, katanja: „Beri badjoe 'toe, beri badjoe toe! Djawab mentilau sambil lari: „Tinggal di-Poelau,
tinggal di-Poelau!"
Itoelah sebabnja maka kini mentilau berboeloe koening, dan merbah berboeloe pirau. Dan laloe sampai sekarang.ini boenji merbah itoe meminta badjoenja, dan mentilau mengatakan: „Tinggal di-Poelau!
10. Seorang 'Arab dengan djamoenja.
Kata jang empoenja tjeritera: Sekali peristiwa pada soeatoo hari singgah kami pada soeatoe doesoen. Ada



pada doesoen itoe seorang perempoean ; soeaminja tiada diroemah. Baharoe kami sampai, maka soeaminja poen datang. Kata perempoean itoe kepada soeaminja: „Ada doea orang djamoe datang kepada kita!" Demi didengarnja kata isterinja demikian itoe, maka iapoen membawa seëkor oenta, laloe d^feembelihnja serta dipermasakkannja. Setelah soedah masak, maka kami makan setengah dari pada daging oenta itoe. Pada keësokan harinja disembelihnja poela seëkor oenta; katanja: „Toeanhamba makanlah daging oenta, jang hamba masak ini!" Maka sahoet kami: „Bahwa jang toean sembelih semalam itoe poen, belöem habis kami makan!" Maka djawabnja: „Bahwa sesoenggoehnja tiada pernah hamba memberi akan djamoe daging jang soedah bermalam!" Maka berhentilah kami tiga hari disitoe, sebab pada ketika itoe hoedjan terlaloe lebat, tiada berkepoetoesan. Tiap-tiap hari disembelihnja djoega seëkor oenta akan makanan kami.
Tatkala kami hendak berdjalan, laki-laki itoe tiada diroemah. Maka kami tinggalkan diroemahnja seratoes dinar, serta kata kami kepada isterinja: „Kami hendak kembali; toeanhamba minta ma'aflah akan kami, kepada soeami toeanhamba!"
Maka kami berdjalanlah dari sitoe. Tatkala matahari tengah naik, tiba-tiba kami dengar seorang lakilaki berseroe dibelakang kami; demikian boenji seroenja: „Mengapa kamoe beri akan dakoe harga perdjamoeankoe itoe?" Maka kami berhentilah. Setelah bertemoe dengan kami, maka katanja: „Ambil djoega dinar ini; kalau tiada kamoe maoe mengambilnja, nistjaja



koeboenoeh kamoe!" Maka kami ambillah dinar itoe; laloe poelanglah ia keroemahnja.
11. Koera koera diterbangkan boeroeng.
Adalah seboeah kolam jang amat ëlok; ditepi kolam itoe adalah doea ëkor boeroeng diam. Kedoea boeroeng itoepoen bersahabat dengan seëkor koera-koera. Maka beberapa lamanja dengan hal jang demikian itoe datanglah kemarau. Maka air kolam itoe keringlah. Maka berkatalah boeroeng itoe kepada sahabatnja koera-koera itoe: „Hai sahabatkoe! Apakah hal kami sekarang, karena air kolam ini telah keringlah? Baiklah kami berpindah kepada kolam jang lain, soepaja dapat kami mentjari makan disana. Tetapi soesah hati kami meninggalkan toeanhamba disini; sebab itoe biarlah kami bawa toeanhamba dan kami lepaskan kepada tempat jang berair, soepaja senang hati kami. Hendak poen kami menerbangkan toeanhamba, tiada bolëh, karena koelit toeanhamba itoe terlaloe keras; tiada dapat kami pagoet. Akan tetapi adalah soeatoe bitjara kami: Kami bawa soeatoe kajoe; toeanhamba gigitlah pada sama tengah kajoe itoe, maka kami terbangkan seorang soeatoe pendjoeroe. Tetapi djangan toeanhamba boekakan moeloet dari pada kajoe itoe!
Maka sahoet koera-koera: „Baiklah, mana kata toeanhamba hamba toeroetlah!"
Maka dibawalah olëh boeroeng itoe sepotong kajoe, maka digigitlah olëh koera-koera itoe, maka olëh boeroeng itoe diterbangkannjalah seorang soeatoe pen-



djoeroe. Setelah sampai boeroeng itoe terbang keatas kampoeng orang, maka hêranlah segala orang melihat hal itoe: koera-koera terbang ditengah-tengah dan doea ëkor boeroeng pada kiri kanan. Maka sekalian orang itoe poen bersoraklah serta menepoek-nepoek tangannja. Apabila didengar koera-koera akan boenji orang rioeh rendah, maka katanja: „Apa sebabnja maka orang itoe semoeanja bersorak?" Demi diboekakannja moeloetnja, maka djatoehlah ia keboemi, laloe mati.
12. §eëkor koetjing jang hendak memakan anak boeroeng dara.
Ada seorang laki-laki memeliharakan seëkor koetjing, soepaja ia menangkap tikoes jang meroesakkan dan menghabiskan barang jang ada didalam goedangnja. Maka orang itoe tiada memberi makan nasi koetjing itoe sekenjang-kenjangnja, sekadar djangan ia kelaparan djoega, agar djangan koetjing itoe mendjadi gemoek dan malas memboeroe tikoes. Adapoen koetjing itoe tiada senang hatinja; pada bitjaranja: „Toeankoe amat kikir dan bengis, selaloe menjiksakan akoe ini; hanja nasi kering sahadja diberinja. Baiklah akoe tjari makanan jang ënak."
Laloe koetjing itoe berdjalan-djalan berkeliling roemah dan kampoeng, masoek kesana kemari hendak mentjoeri makanan daging atau ikan. Tiba-tiba ia berhenti dibawah koeroengan boeroeng dara serta melihat keatas; maka sesoenggoehnja ada anak boe-



roeng dara doea ëkor, gemoek toeboehnja dan beloem ia dapab terbang; lagi poela pintoe koeroengan itoe terboeka. Maka dengan rakoesnja koetjing itoe tiada tahoe menahan lobanja dan nafsoenja jang amat sangat, serta ia koerang ingat dan koerang hati-hati, tiada diperiksanja kalau-kalau ada orang jang melihat akan dia. Maka koetjing itoe masoek kedalam koeroengan itoe. Akan tetapi tiada sampai maksoednja, sebab segala kelakoeannja itoe dilihat olëh jang empoenja boeroeng dara itoe. Maka dengan segeranja ditoetoepnja pintoe koeroengan itoe, sehingga koetjing itoe tiada bolëh lari; laloe didjeratkannja lëhër koetjing itoe, digantoengnja pada pendjoeroe koeroengan itoe.
Setelah koetjing itoe mati, maka toeannja berdjalan-djalan datang ketempat itoe dan dilihatnja koetjingnja mati tergantoeng. Maka oedjarnja: „Hai pentjoeri jang tjelaka! Mengapa engkau terlaloe rakoes, hendakkan makanan jang ënak-ënak dan banjakbanjak? Djikalau kiranja engkau sabar dan hendakkan rezeki jang tjoekoep sadja, nistjaja djaoehlah engkau dari pada tempat bahaja ini."
13. Seorang jang beladjarkan bahasa 'Ibrani.
Adalah seorang pertapa; pada siang hari ia poeasa dan pada malam hari berboeat 'ibadat ia akan Allah ta'ala; dan akan segala perintah kerdja doenia ini telah ditinggalkannjalah. Maka pada soeatoe hari datanglah seorang kepadanja. Maka terlaloe amat soe-



katjita orang pertapa itoe melihat djamoenja itoe, serta katanja: „Dari mana toeanhamba datang dan apa maksoed toeanhamba datang kepada hamba ini?" Maka sahoet djamoenja itoe: „ Bah wa hamba mendengar warta toeanhamba terlaloe amat baik, maka datang hamba mengoendjoengi toeanhamba!" Maka dikeloearkan orang pertapa itoe boeah koerma; maka dimakannja. Maka kata djamoenja: „Terlaloe baik rasanja boeah koerma ini; tiada pernah hamba rasaï koerma sebagai ini !•" Maka orang pertapa itoe menjahoet dengan bahasa 'Ibrani. Setelah didengar olëh djamoenja itoe orang pertapa itoe lain bahasanja, maka oedjarnja: „Barang toeanhamba adjarkanlah kiranja akan hamba bahasa ini, karena tiada pernah hamba dengar orang berbahasakan bahasa ini!" Maka sahoet orang pertapa itoe: „Djika soenggoeh toeanhamba hendak beladjarkan bahasa 'Ibrani ini, biarlah hamba adjarkan; akan tetapi djangan toeanhamba menjesal, karena bahasa ini amat soekar." Maka kata orang itoe: „Toeanhamba adjarkan djoega akan hamba!"
Maka diadjarkan olëh orang pertapa itoe doea tiga pajtah kata. Setelah dihafalkan orang itoe, maka iapoen kembalilah keroemahnja. Tiada berapa lama antaranja, maka diperkatakan orang itoe kata-kata 'Ibrani jang diadjarnja itoe pada soeatoe madjelis. Maka kata orang jang mendengar dia: „Bahasa apa ini kaukatakan dan dari pada siapakah kauperolëh?" Maka sahoet orang itoe: „Bahasa 'Ibrani konon namanja." Maka kata orang jang mendengar dia itoe: „Betapa siang pada bahasa 'Ibrani, dan betapa malam



pada bahasa itoe?" Maka tiadalah terdjawab olëhnja. Maka ditertawakan oranglah akan dia, sebab sia-sia pekerdjaannja itoe.
14. Seorang jang tjerdik.
Pada soeatoe hari adalah seorang Bagdad jang amat miskin pergi keloear kota itoe akan berkajoe api. Setelah diperolëhnja sebeban dahan kajoe dan rantingranting jang besar, maka poelanglah ia keroemabnja. Maka soepaja djangan orang jang berdjalan-djalan pada lorong-lorong kota Bagdad itoe.kena dahan kajoe dan ranting-ranting jang berdoeri itoe, maka berteriak ia sepandjang djalan: „Djaga, djaga! Hemat-
hëmat!" . ,
Maka adalah seorang bangsawan berdjalan, tiada
berapa djaoeh mendahoeloei si Miskin itoe. Serta
didengarnja teriak itoe, maka metalehlah ia; akan
tetapi karena pongahnja , tiadalah ia hendak menpi.
Maka terkaitlah badjoe soetera orang bangsawan itoe
dan kojaklah, karena kena doeri ranting-ranting itoe.
Maka marahlah ia, laloe disoeroehnja tangkap m
Miskin itoe dan bawa dia kehadapan toean kadi. Maka
dimintanja toean kadi menghoekoem si Miskin itoe
akan menggantikan harga badjoenja, dan akan didera
seratoes kali. Maka bertanjalah kadi itoe kepada, m
Miskin: „Bagaimana djalannja maka badjoe itoe kojak.
Maka si Miskin itoe tiada mendjawab, segatah poen
tiada dikatakannja, hanja beroelang-oelang menoen-
djoekkan moeloetnja. Maka bertanja poela kadi itoe.



„Bisoekah engkau?" Maka menganggoekkan kepalanjalah si Miskin itoe, seolah-olah mengiakan kata toean kadi itoe.
Maka kata orang bangsawan itoe: „Sekali-kali tiada bisoe si tjelaka ini; berdoesta ia, toean kadi! Lebih dari pada seperempat djam laraanja ada hamba mendengar ia berteriak. „Djaga, djaga! Hëmat-hëmat!" teriaknja. Beranikah engkau menidakkan itoe, hai tjelaka?"
Maka djawab si Miskin itoe: „Ampoen, beriboe kali ampoen, toean kadi! Sekarang ini telah toeankoe sendiri mendengar, bahwa tiada dengan salah patik badjoe itoe kojak, sebab selaloe patik berteriak: „Djaga, djaga! Hëmat-hëmat."
Maka si Miskin itoe disoeroeh lepaskan olëhkadi itoe; akan tetapi orang bangsawan itoe disoeroehnja dera doea poeloeh lima kali. Maka bermakan benarlah pengadjaran itoe; semendjak hari itoe dari djaoeh orang bangsawan itoe soedah menjisi, apabila dilihatnja datang seorang oepahan membawa beban.
15. Geroendang dengan radja.
Adalah seëkor geroendang jang hendak pergi mengalahkan seorang radja. Maka berdjalanlah ia menoedjoe roemah radja itoe. Maka ditengah djalan berdjoemPalah ia dengan seëkor poejoeh. Maka bertanja poejoeh itoe kepada geroendang, katanja: „Hai geroendang! Hendak kemana toean?" Maka sahoet geroendang itoe: „Hamba hendak pergi mengalahkan radja



itoe." Mendengar kata geroendang itoe maka gelak gemeletoek poejoeh itoe, laloe katanja: „Awak ketjil, neroet boentjit poela; sedang peroet itoe sadja tiada terbawa, konon mengalahkan radja! Tiadakah toean maloe menjeboet hendak mengalahkan radja itoe? Maka djawab geroendang: „Meskipoen awak ketjil, bermain 'akal dengan boedi!" Mendengar kata geroendang itoe sertalah poejoeh itoe.
Tiada berapa lamanja mereka itoe berdjalan, maka bertemoe poela dengan oelar dan harimau dan penjengat; maka ketiganja poen bertanja kepada geroendang itoe sebagai tanja poejoeh tadi. Maka sahoet geroendang itoe sedemikian djoega. Maka moepakatlah mereka itoe kelimanja pergi keroemah radja; geroendang itoe ditoeakannja.
Setelah tiba dihalaman radja itoe, maka beioendi iglah mereka itoe. Kata geroendang itoe: „Hai penjengat! menjoeroeklah engkau dibawah tilam radja; kalau ia doedoek sengatlah koeat-koeat! Dan engkau, hai poejoeh, pergilah engkau kedapoer; djikalau radja itoe hendak memasang damar, terbangkanlah aboe, soepaja boeta mata radja itoe! Engkau hai oelar, masoeklah kedalam perian; djika radja hendak mensambil air akan pembasoeh moekanja, tjotoklah matanja, soepaja petjah sekaff! Hendaklah ka hanmav, mengintai pada kepala tangga; kalau radja itoe
toeroen, makanlah sekali! .
Setelah soedah bermoepakat seroepa itoe, maka peigilah mereka itoe memegang djabatannja neorangseorang; akan tetapi geroendang itoe tiada soeatoe



apa kerdjanja, melainkan berdiri sadja dibalik loemboeng menëngok-nëngok perboeatan kawannja. Tiada berapa lama antaranja, matilah radja itoe Demikianlah 'akal binatang itoe mengalahkan dia.
16. Si pendjala.
Adapoen pada soeatoe hari Soeltan Chosroe bersama-sama dengan isterinja doedoek diatas pesêban. Maka dilihat Baginda seorang pendjala lagi mendjala; Baginda itoepoen kasihan melihat pendjala itoe. Maka disoeroeh Baginda panggil. Si pendjala itoepoen datanglah dengan takoetnja dan hormat taiimnja kehadapan Soeltan Chosroe. Maka Baginda mengoerniakan kepadanja beberapa dirham emas. Setelah itoe maka Baginda poen bertitah: ,,Poelanglah engkau keroemahmoe; belandjakan oeang jang koeberi kepadamoe ini!"
Maka pendjala itoepoen menerima anoegerah radja itoe; soeka hatinja tiada terperikan lagi, sebab berolëh oeang mas sebanjak itoe. Maka pendjala itoe bermohon, laloe berdjalan keloear hendak poelang keroemahnja. Maka sekonjong-konjong goegoerlah ditengah djalan oeang pendjala itoe satoe dirham emas. Maka dengan segeranja dipoengoetnja serta dimasoekkannja kedalam boengkoesannja.
Demi isteri Soeltan Chosroe melihat kelakoean pendjala itoe, maka berkatalah ia kepada Baginda: „Ja kakanda! Lihatlah pendjala jang bachil itoe; karena oeangnja satoe dirham goegoer, maka ia berlelahkan dirinja memoengoetnja. Tiadakah sampai oeang jang
2



kakanda anoegerahkan kepadanja itoe? Hendaklah kakanda soeroeh panggil pendjala itoe; tanjakanlah
^attTmaka sebab Soeltan Chosroe kasih akan isterinja, maka disoeroehnja panggil pendjala itoe. Serta pendjala itoe datang kehadapan Soeltan Chosroe dengan takoetnja, maka Baginda bertitah: „Hai pendiala! Tiadakah sampai akan belandjamoe oeang emas, iang akoe beri akan dikau tahadi? Hanja satoe dntam jang goegoer, maka engkan berlelahkandmmoe dioega memoengoetnja." Maka semtah pendjala itóe. „Ja toeankoe Sjah 'alaml Ampoen benboekali wpoen! Adapoen sebabnja maka patik poengoe dl,ham itoe, karena patik sajang akan nama toeankoe jang termeterai diatas dirham itoe; dan djika tiada pa 1 poengoet, nistjaja orang jang tiada tahoe itoe, diendjakendjaknja djoega nama toeankoe. Itoelah sebabnja maka patik poengoet." Maka Soeltan Chosroe poen tiada terkata-kata lagi, dan karena soeka hatinja mendengar sembah si pendjala itoe, maka dianoeg rahkan Baginda beberapa dirham lagi kepadanja.
17. Harta didalam tanah.
Pada zaman Radja Noesjirwan 'Adil.adalahseorang iang mendjoeal kampoengnja kepada seorang jang lain Maka didapat,olëh orang jang membeli kamP°e"S itoe didalam tanah itoe beberapa tempajan ema^ Ma^ dibawanjalah emas itoe kepada oiang ja g ] kampoeng itoe, katanja: „Akoe membeli tanah djoega,



tiada akoe membeli emas. Emas ini ambillah olëhmoe!" Maka djawab orang jang mendjoeal kampoengnja itoe: „Adapoen tanah itoe telah koedjoeal kepada engkau; maka barang apa jang engkau dapat dari dalam tanah itoe, karoenia Allah ta'ala akan dikau. Ambillah olëhmoe emas ini!" Maka kata orang jang membeli tanah itoe: „Tiada akoe maoe, karena tiada akoe beli emas ini, melainkan tanah djoega jang akoe beli."
Maka djadiiah perselisihan antara kedoea orang itoe, sebab kedoeanja tiada maoe menerima emas itoe. Maka pergilah merëka itoe bersama-sama menghadap Radja Noesjirwan 'Adil itoe serta mempersembahkan segala hal ihwalnja, dari pada permoelaannja sampai kepada kesoedahannja. Setelah didengar olëh Radja Noesjirwan akan sembah merëka itoe, maka terlaloelah soeka hati Baginda; laloe Baginda bertitah: „Adakah kamoe kedoeanja mempoenjaï anak?" Maka sembah seorang dari pada merëka itoe: „Ja toeankoe Sjah lalam! Anak patik ada seorang laki-laki." Dan sembah seorang lagi: „Ja toeankoe Sjah 'alam! Anak patik ada seorang perempoean." Maka titah Baginda: „Akoe kehendaki dikawinkan kedoeanja itoe, soepaja emas ini djangan loepoet dari pada kedoea kamoe." Maka didjoendjoeng olëh kedoea orang itoe akan titah Radja Noesjirwan 'Adil itoe.
Kata orang jang mengarang tjeritera ini: „Djika pada zaman kita ini ada perselisihan seperti jang demikian itoe, ta' dapat tiada radja itoe akan bertitah : „Adapoen emas jang engkau dapat didalam tanah itoe, jang membeli boekan jang empoenja dia dan



jang mendjoeal poen boekan jang empoenja dia, me'lainkan akoelah jang empoenja emas itoe; karena akoe zilloe'llah fi'l'alam." Maka sembah segala menten poen: „Ja toeankoe Sjah 'alam! Benarlah seperti titah doeli jang mahamoelia itoe, dan baik djoega toeankoe soeroeh periksa, barangkali banjak lagi jang lain didapatnja didalam tanah itoe."
Adapoen akan orang jang mendapat emas itoe, nistjaja bala jang besar, menimpa diatasnja.
18. Kera jang kedinginan.
Ada soeatoe boekit, banjak kera diam diatasnja. Pada soeatoe malam, setelah boelan masoek, 'alam poen kelamlah, maka bertioeplah angin nboet terlaloe amat kentjang dengan hoedjan terlaloe lebat Maka kera itoepoen kedinginanlah, gemetarlah segala toeboehnja, mentjahari tempat hendak berlindoeng. Maka lapoen lari kepada sepohon kajoe, bertedoeh dengan hoeroe-
hara boenjinja.
Tatkala itoe maka dilihat oléh kera itoe tjendawan
toemboeh, roepanja bernjala-njala seperti api;ma a dihimpoenkannja ranggas kajoe, ditimboenkannja keatas tjendawan itoe. Maka ditioepnja, disangkanja api itoe hendak beroenggoen. Maka segala kelakoean era itoe dilihat olëh seSkor boeroeng diatas boekit itoe.. Maka berkata boeroeng itoe: „Hai kera! Djangan engkau berlelah-lelah menioep tjendawan itoe; boekannja api." Dengan soeara jang njanng ia berkata,



itoepoen tiada didengarnja. Maka ditioepnja djoega olëh kera itoe akan tjendawan itoe.
Maka pada ketika itoe ada seorang hendak bertedoeh dari pada hoedjan itoe, doedoek dibawah pohon kajoe itoe; maka ia mendengar boenji soeara boeroeng mengadjar kera itoe. Maka kata orang itoe: „Hai peksi! Apa goenanja engkau mengadjar orang jang tiada menoeroet katamoe itoe?" Maka oedjar boeroeng itoe: „Bahwa pada pendengarankoe kata segala 'oelama: Djikalau seteroe sekalipoen, djika kesakitan, toendjoeki olêhmoe. Adapoen sabda nabi Allah: Kata jang benar itoe, djikalau pahit sekalipoen, katakan djoega; lagi poela jang benar dibenarkan, dan jang salah disalahkan hendaknja."
Maka oedjar orang itoe: „Sebenarnjalah katamoe itoe, akan tetapi djikalau engkau mengadjar orang, djika ditoeroetnja maka baik; djika tiada ditoeroetnja, djadi sia-sialah adanja, karena hilang adab antara goeroe dengan moerid olëh itoe. Dari pada mengadjar orang begitoe, berdiamkan diri terlebih oetama: oempama parang jang tadjam ditetakkan kepada batang jang keras, nistjaja djadi toempoellah."
Apabila boeroeng itoe melihat kera itoe tiada menoeroet katanja, maka iapoen toeroen dari atas pohon kajoe itoe, laloe ia hampir kepada kera itoe, seraja menegahkan dia menioep api tjendawan itoe. Setelah dilihat olëh kera boeroeng itoe datang, maka ditangkapnja dan ditjaboetnja boeloenja. Demikianlah pengadjar kepada orang jang bebal: kata-kata jang benar djadi salah kepadanja.



19. Si Pemandjat.
Ada seorang, si Pemandjat namanja. Tiap-tiap han kerdjanja raemandjat sadja. Pada soeatoe hari si Pemandjat' itoe pergi berdjalan-djalan kekampoeng mentjahari orang jang hendak menjoeroehkan dia menoeroenkan boeah njioer. Setelah tiba dikampoeng itoe, bertemoelah ia dengan orang jang akan mengambil boeah njioer. Kata jang empoenja njioer: „Hai toean, marilah kita mengambil boeah njioer hamba; boleh hamba oepahkan seboeah keatas, seboeah kebawahT Kata si Pemandjat: „Marilah, soepaja lekas soedah!
Setelah sampai kesana, maka dipandjat si Pemandjatlah pohon njioer itoe bergopoh-gopoh; setelah tiba diatas berhentilah ia meiepaskan penatnja. Dalam pada itoe ia berpikir-pikir dalam hatinja: „Djikalau demikian djoega oepahnja tiap-tiap hari, lekaslah hamba kaja. Berapa banjaknja dapat sehari oleh hamba? Tentoe boeah njioer jang dapat sehari ini, boleh hamba belikan akan iboe ajam. Ajam itoe hamba peliharakan baik-baik: lama-lama nistjaja kembanglah ia. Segala anaknja jang djantan hamba djoeal, jang betina hamba ternakkan poela, soepaja kembang djoea ia. Harga jang djantan itoe hamba belikan akan iboe kambing; hamba peliharakan itoe baik-baik; lama-lama kembang poela ia. Segala anaknja jang djantan hamba djoeal poela; jang betina hamba tinggalkan djoega. Oeangnja itoe hamba belikan lagi akan iboe koeda; hamba ternakkan poela. Lama-lama ta' dapat tiada



kembang djoea itoe. Segala anaknja jang betina hamba tinggalkan; jang djantan bamba djoeali. Hanja seëkor jang koeat dan ëlok hamba peliharakan, akan hamba toenggang-toenggang petang hari. Apabila hari soedab petang, hamba pergilah berkoeda hilir kampoeng moedik kampoeng. Tiba djidiilan jang loeroes, hamba patjoe; kalau tiada ia maoe berlari, hamba letjoetlah koeatkoeat."
Adapoen pada perasaan si Pemandjat sebenarnja ia mematjoe koeda; ia bertënggêk diatas pelepah itoe serasa bertënggêk diatas belakang koeda. Sebab itoe maka dioenggang oenggitkannja pelepah itoe sekoeatkoeatnja. Maka sekahlah pelepah itoe; si Pemandjat itoe djatoeh , laloe mati.
20. Pahala sedekah.
Sekali peristiwa Nabi 'Isa 'alaihi 'ssalam doedoek serta segala sahabatnja. Maka laloe seorang benara mendoekoeng boengkoesan pergi kepada tempatnja menjesah kain. Maka sabda 'Isa 'alaihi 'ssalam kepada segala sahabatnja: „Adapoen benara itoe seketika lagi matiiah, akan dibawa orang majatnja kepada kita." Demi didengar sahabatnja 'Isa berkata jang demikian itoe, maka doedoeklah merëka itoe sekalian menantikan kematian benara itoe.
Maka tatkala petanglah hari, maka kembali benara itoe dengan sedjahteranja serta mendoekoeng kainnja, Maka tertjengang-tjenganglah segala sahabat 'Isa melihat dia; pada hati merëka itoe tiada berbola Nabi



Allah lIsa' mengatakan sebabnja itoe. Maka kata segala merêka itoe: „Ja Nabi Allah! Adapoen benara itoe, dikatakan tahadi ia akan mati; sekarang ini kami lihat
hidoep." j
Maka Nabi 'Isa poen hëran melihat dia datang kem-
bali itoe, maka dipanggilnja akan benara itoe. Sabda
'Isa: „Hai benara, tjeriteraï akoe betapa halmoe.
Maka 'kata benara itoe: „Pagi-pagi tadi hamba toeroen
dari roemah hamba membawa tiga boeah apam. Maka
datang seorang fakir meminta kepada hamba: „Beii soea-
toe makanan dengan karena Allah, karena akoe lapar!
Maka hamba beri akan dia seboeah apam. Maka minta
do'alah ia akan hamba: „Dipalingkan Allah dan pada
engkau segala bahaja dan segala kedjahatan!" Maka
berdjalanlah hamba. Maka datang poela seorang laki-
laki• katanja kepada hamba: „Beri akan dakoesoeatoe
makanan, karena akoe lapar!" Maka hamba ben akan
dia seboeah apam lagi. Maka minta do'alah ia akan
hamba: „Dipeliharakan Allah engkau dari pada segala
bahaja dan kedjahatan; dilandjoetkan Allah 'oemoer-
moe!" .
Bermoela maka tatkala datang hamba kepada tempat
hamba menjesah kain itoe, maka hamoa boeka boeng-
koesan kain hamba itoe. Maka hamba lihat seekor
oelar jang bisa, hitam matanja berkilat-kilat seperti
bara api, hendak meröagoet hamba. Maka tiba-tiba
dipegang olëli malaëkat doea orang oelar itoe, dike-
loearkannja dari pada boengkoesan kain hamba itoe.
Kemana dibawanja tiadalah hamba tahoe." Maka sabda
'Isa akan dia: „Adapoen engkau ini dihidoepkan Allah



dengan sedjahteramoe, sebab pahala sedekahmoe doea boeah apam, jang kauberikan akan fakir jang lapar itoe dengan karena Allah."
21. Aboe Nawas dengan menteri Soeltan Haroenoe'rrasjid.
Pada soeatoe hari Soeltan Haroenoe'rrasjid menjoeroeh memanggil sepoeloeh orang menterinja. Setelah datang menteri itoe, maka titah Baginda kepada merêka itoe: „Adalah seboeah kolam dihadapan istanakoe ini; akoe hendak mengoedji kepandaian Aboe Nawas, pandaikah ia meiepaskan dirinja dari pada djerat, jang akan koetahan itoe. Sekarang engkau sepoeloeh orang ini koeberi seorang sebidji teloer ajam. Soedah koesoeroeh panggil Aboe Nawas. Apabila ia telah datang, maka koesoeroeh engkau sekalian toeroen kedalam kolam itoe merijelam kedalamnja, dan apabila engkau bangkit dari dalam kolam itoe, naik kedarat, ta'dapat tiada engkau sekalian membawa teloer ajam sebidji seorang kepadakoe ini."
Setelah Amiroe'lmoe'minin berkata jang demikian itoe, maka datanglah Aboe Nawas dengan segeranja, diiringkan orang jang disoeroeh memanggil dia. Serta tiha, maka menjembahlah ia. Maka Baginda poen berdjalanlah ketepi kolam, jang terseboet diatas ini, laloe bersabda kepada menterinja kesepoeloehnja itoe serta dengan Aboe Nawas, titahnja: „Adapoen kamoe sekalian ini, toeroenlah kedalam kolam ini; tjarilah olëh kamoe sekalian seorang sebidji teloer ajam. Barang



siapa tiada membawa teloer, nistjaja koehoekoem dengan hoekoeman jang amat sangat.
Setelah itoe maka segala merêka itoepoen toeroenlah kedalam kolam itoe, laloe menjelam; dan barangsiapa bangkit dari dalam kolam itoe, adalah membawa sebidji teloer ajam; teloer itoe dipersembahkannja kepada Soeltan Haroenoe'rrasjid; hanja Aboe Nawas djoega jang beloem lagi keloear dari dalam kolam itoe. Sepajah-pajah ia mentjari teloer ajam itoe didalam kolam itoe, tiada djoega diperolêhnja. Maka setelah dilihat Aboe Nawas segala menteri itoe telah mempersembahkan seboeah teloer, maka berpikiilah ia didalam hatinja: „Adapoen akoe ini, roepanja Soeltan Haroenoe'rrasjid hendak memperdgjakan akoe ini! Maka iapoen meminta do'a kepada Allah soebhanahoe wa ta'ala, soepaja bolëh lepas dari pada fitnah Baginda itoe. Setelah itoe maka Aboe Nawas poen bangkit dari dalam kolam itoe, laloe naik kedarat. Maka ia bertinggoeng dihadapan Soeltan Haroenoe'rrasjid, seraja menoeroen-naikkan tangannja seolah-olah ajam djantan mengepak-ngepakkan sajapnja, laloe berkokok.
Maka titah Baginda kepada Aboe Nawas: „Hai Aboe Nawas, mana perdjandjianmoe dengan akoe, dan dimanakah teloer, jang akan kautjari didalam kolam ini? Tadi akoe katakan: Barang siapa tiada mempeisembahkan sebidji teloer, nistjaja koehoekoemkan orang itoe. Sekalian menterikoe ini adalah mempersembahkan teloer, hanja engkau djoega seorang tiada membawa."
Maka sembah Aboe Nawas: „Ja toeankoe Sjah alam!



Adapoen jang membawa teloer itoe, semoeanja ajam betina; akan tetapi patik ini ajam djantan. Djikalau ajam betina tiada berdjantan, dimanakah dapat ia berteloer? Sebab patik djantannja, moestahil patik berteloer."
22. Orang mempertaroehkan dinar kepada seorang perempoean.
Pada soeatoe hari datang doea orang laki-laki kepada seorang perempoean dari pada kaoem Koeraisji; maka dipertaroehkan kedoea merëka itoe kepada perempoean itoe seratoes dinar, serta katanja: „Djangan toeanhamba berikan oeang ini kepada salah seorang dari pada kami, melainkan djikalau ada hadir kedoea kami djoega, maka toeanhamba berikan." Setelah itoe maka pergilah kedoeanja.
Hingga setahoen lamanja maka datang seorang dari pada kedoeanja serta katanja: „Jatoeanhamba! Bahwa tolan hamba itoe soedahlah sah mati; berilah dinar jang seratoes itoe kepada hamba'" Maka perempoean itoepoen tiada maoe memberikan dinar itoe akan dia, serta katanja: „Tiadakah kata toeanhamba kedoea itoe: Djangan toean berikan kepada salah seorang dari pada kedoea kami, melainkan kalau hadir kedoea kami? — Maka sekarang ini tiadalah hamba berikan kepada toeanhamba!"
Maka dipinta laki-laki itoe djoea serta dibawanja segala orang isi roemahnja dan orang jangsekampoeng dengan dia akan meminta dinar itoe. Maka merëka



itoepoen serta meminta dan terlaloe araat pintanja. Maka perempoean itoepoen maloelah, laloe diberikannja
akan dia dinar itoe.
Hatta maka antara setahoen lamanja datanglan laki-laki jang dikatakan tolannja mati itoe serta katanja: Toeanhamba berikanlah seratoes dinar, jang hamba pertaroehkan kepada toeanhamba!" Maka sahoet perempoean itoe: „Bahwa tolan toeanhamba telah datang ia kepada hamba meminta dinar itoe, katanja toeanhamba telah soedah mati; maka hamba berikanlah
dinar itoe akan dia."
Maka berbantahlah ia dengan perempoean itoe, laloe pergilah kedoeanja kepada Baginda 'Oemar mengadoekan halnja. Baharoe hendak dipoetoeskan Baginda 'Öemar hoekoem antara kedoeanja, maka menjembah laki-laki itoe, sembahnja: „Demi Allah, djangan toeanhamba poetoeskan hoekoem antara kedoea kami, melainkan toeanhamba soeroehkan djoea kami kedoea
kepada Baginda 'Ali!"
Maka kedoeanja poen pergilah mengadoekan halnja kepada Baginda -Ali. Maka diketahoei olêh Baginda 'Alilah bahwa perempoean itoe teraniaja. Maka sabda Baginda 'Ali: „Tiadakah kamoe katakan kepadapeiemnoean ini: Djangan kauberikan dinar itoe kepada salah seorang dari pada kedoea kami?" Maka sembah orang itoe: „Begitoelah perdjandjian hamba!" Maka sabda Baginda 'Ali akan laki-laki itoe: „Bahwa sanja hartamoe jang seratoes dinar itoe adalah pada akoe. Pergilah engkau, bawalah tolanmoe itoe kepada akoe, soepaja akoe kembalikan dinar itoe kepada kedoea kamoe.



23. Orang Padang Darat dengan orang Padang Laoet.
Ada seorang miskin hendak pergi mentjari berdjalandjalan ke-Padang Laoet, karena tiada dapat olëhnja djalan oeang di-Padang Darat. Pada ketika jang baik berdjalanlah ia ke-Padang Laoet. Soedah kira-kira doea tiga hari ia berdjalan, berternoelah ia dengan seorang Padang Laoet. Maka orang Laoet itoe bertanja, katanja: „Hai, kita orang mana?"
Djawab orang Darat: „Hamba orang Darat, hendak pergi ke-Laoet. Toean orang mana poela?"
Sahoet orang Laoet: „Hamba orang Laoet, hendak berdjalan-djalan poelalah ke-Darat. Apa maksoed toean ke-Laoet?"
Kata orang Darat: „Jang maksoed hamba ke-Laoet hendak mentjahari-tjahari djalan oeanglah ; kalau toean soeka, tolonglah olëh toean menoendjoek-noendjoeki hamba!"
Djawab orang Laoet:. „Baiklah, hendak hamba tolonglah, asal ada jang akan dapat hamba tolong."
Kedoeanja itoelah bertjakap-tjakap djoega. Kata orang Darat: „Apa jang deras disitoe, toean?"
Sahoet orang Laoet: „Jang deras disitoeialah bedil!"
Kata orang Darat: „Ëh, sesat hamba bertanja tadi itoelah. Apa dagangan jang lakoe disana?"
Djawab orang Laoet: „Dagangan jang lakoe disana, jang moerah."
Kata orang Darat: „Djanganlah berolok-olok lagi toean; berbenar-benar sadjalah!"



Kata orang Laoet: „Dagangan jang lakoe disana,
^ Orang Laoet itoe bertanja poela kepada orang Darat; katanja: „Apa dagangan jang ada lakoe di-Darat,
Djawab orang Darat: „Kain itoelah jang deraslakoe
dlKateórang I.aoet: „Djikalan eesoenggoehnja begitoe, maoekah toean berniaga di-Davat, boleh ha,nba kn.mkan kain-kain jang akan toean djoesMKma. tetaP bitjara toean? Kirimkan poela keris kepada ham . ,
iang akan hamba djoeal di-Laoet."
Djawab orang Darat: „Djikalau sebenarnja toean maoe begitoe, soedah sepoeloeh kali baik itoe aka
^Kedóeanja itoelah berniaga, seorang di-Darat seorang
di-Laoet- iang di-Laoet berkirim kaïn ke-Daiat, jang di Darat' berkirim keris ke-Laoet. Tetapi oleh jang £££ dÏinja peti kain itoe
kerisik; diatas ditoetoepnja dengan kaïn sekajoe Oleh fang di-Darat diisinja poela peti keris itoe asak-asak San batang oebi; diloear
keris Setelah soedah dikinmkan, jang di-Laoet be kata didalam hatinja: „Tandaslah si Darat^ sombong kena tipoekoe!" Kata jang di-Darat Matilah or g Laoet ini hamba perdajakan dengan batang oe, .
Setelah tiba peti jang dikinm orang Laoet itoe, dilihat orang Darat peti itoe tiada bensikam 1)enoe dengan kerisik sadja. Dilihat poela oleh orang Laoet peti jang dikirimkan orang Darat itoe tia p



berisi keris, hanja batang oebi sadja isinja. Kemoedian kedoea orang itoelah dapat mendapatkan, bersahabat berkasih-kasihan, kata orang jang empoenja tjeritera ini.
24. Hikajat seorang pertapa.
Pada soeatoe ketika orang pertapa itoe tengah sembalijang, maka djatoehlah anak tikoes betoel dihadapannja. Setelah ia sembahjang, maka dipoengoetnja anak tikoes itoe; dilihatnja terlaloe bagoes. Dalam bati orang pertapa itoe: „Kasihan anak tikoes ini! Baik akoe pohonkan kepada Toehan sarwa sekalian lalam, moedah-moedahan ia mendjadi manoesia." Maka orang pertapa itoe minta do'a kepada Allah ta'ala; maka dengan seketika itoe djoega tikoes itoe mendjadi manoesia, ja'ni seorang boedak perempoean, seperti kanak-kanak jang baharoe lahir roepanja, dan terlaloe elok parasnja. Maka orang pertapa itoe memeliharakan kanak-kanak itoe dengan sepertinja. Maka boedak itoepoen besarlah dan roepanja poen makin lama makin elok. Setelah boedak itoe sampai 'oemoer, artinja soedah bolëh kawin, berpikirlah orang pertapa itoe: „Boedak ini akoe peliharakan soedah sampai besar, dan lagi patoet djoega koepersoeamikan, karena siapa tahoe, barangkali datang penggoda sëtan, ia berboeat djahat dan akoe beroleh maloe." Maka orang pertapa itoepoen berkata kepada anaknja itoe: „Hai anakkoe! Bahwa engkau sekarang soedah besar; baiklah engkau bersoeami. Siapa kiranja kaukehendaki akan soeamimoe?" Maka kata anaknja: „Ja bapa, djika bapa



hendak menjoeroeh hamba bersoeami, tiada hamba maoe bersoeami dengan manoesia, karena roepakoe terlaloe amat bagoes!" Maka kata bapanja: „Dengan siapakah engkau maoe?" Maka kata anaknja: „Benban Radja Boelan, karena Boelan itoe ëlok, dan lagi ia terlebih koeasa dari pada segala machloek. Maka orang pertapa itoe, sebab ia sajang akan anaknja j^oe —} maka ia pergi kepada Boelan, katanja: „Hai Boelan! Bahwa ada anakkoe seorang perempoean, terlaloe ëlok roepanja, maka ia hendak bersoeamikan engkau, sebab tjahaja engkau menerangi segenap lalam, dan lagi engkau terbesar koeasa engkau." Maka sahoet Radja Boelan itoe: „Bahwa jang terlebih terang tjahajanja dari pada akoe, jaïtoe Radja Matahari, lagi poen terlebih besar koeasanja." Maka orang pertapa itoe poelanglah, memberi tahoe kepada anaknja itoe. Maka kata anaknja: „Ja bapa! pergilah mendapatkan Matahari itoe." Maka orang pertapa itoepoen pergilah kepada Matahari; seperti sembahnja kepada Radja Boelan djoega katanja. Maka kata Matahari: „Hai orang pertapa, jang terlebih koeasa dari pada akoe, jaïtoe Angin; pergilah engkau kepada Angin! Maka pikir orang pertapa: „Djikalau demikian, baiklah akoe pergi barang kemana djoega disoeroehnja." Maka orang pertapa itoe pergi kepada Angin; demikian djoega katanja. Maka sahoet Angin: „Pergilah engkau kepada Hoedjan, karena ia terlebih koeasa dari pada akoe!" Maka orang pertapa itoepoen pergilah mendapatkan Hoedjan ; demikian djoega katanja. Maka djawab Hoedjan: „Adalah jang terlebih koeasa dari pada akoe



ini, jaïtoe Awan; pergilah engkau kepada Awan!"
Maka orang pertapa itoe pergi poela kepada Awan; demikian djoega katanja. Sahoet Awan: „ Bahwa. jang lebih koeasa dari pada akoe ini, jaïtoe Goenoeng; pergilah engkau kepada Goenoeng itoe!" Maka orang pertapa itoe pergi kepada Goenoeng; demikian djoega katanja. Maka sahoet Goenoeng; „Hai orang pertapa! Jang terlebih koeasa dari pada akoe jaïtoe Tikoes, karena sehari-hari akoe digigitnja dengan gigi, jang amat keras lagi tadjam!"
Maka orang pertapa itoe terlaloe hêran, sebab seorang poen tiada maoe beristerikan anaknja itoe dan doekatjita ia; serta berpikir didalam hatinja: „Anak ini mendjadi soeatoe bala ataskoe, sebab ia tiada maoe bersoeamikan manoesia; lebih baik akoe pohonkan kepada Allah ta'ala, biar ia poelang kepada asalnja kembali!"
Asal boedak itoe dari pada tikoes, maka pada ketika itoe djoea ia mendjadilah tikoes poela.
25. Orang bodoh dengan kadi.
Adalah orang bodoh bertoedjoeh. Orang itoe moepakat menanak boeboer. Baroe masak boeboer itoe, ditjobanja bersama-sama; maka semoeanja mengatakan boeboer itoe tiada berasa garam. Maka moepakatlah ketoedjoehnja akan pergi membeli garam, tidak seorang orang. Fikiran orang itoe semoeanja: „Djikalau tiada semoeanja awak pergi membeli, barangkali dihabiskan boeboer sepeninggal awak, olëh kawannja jang tinggal
3



dfroemah. Apa jang akan awak
roegi olëh belandja dan lelah djenh. Awaknja kenjang,
awak lapar djoega." berdia-
Karena semoeanja begitoe pikirannja, maka^
lanlah ketoedjoehnja membeli nt&r
disoengkoepnja dengan ^eorang ker0emah
orang itoe berdjalan tiada seorang
rg " diat0^ boeboer
joeapoM kenjang peroetnja, barang apa jang
U —o—^
nja kepada toedoeng sadji itoe, setelan
"rfsr-rr sss sc
:r z,.~„ —z—sr.st
S-SErbr::
itoe. „Ki Hplaka ini Kini betapa bitjara dihabiskan langau tjelaka ini.
kita?" u noela? Selëra kita
ians berenam. ,?.D6tcip p «
djoega jaag malang; kalau ada dapat oeang ke,ak, kita boeat poela." be tefcapi
WTr hmbrS djoega"W ><i°eka" kel>a'ia
Si zit " ^paia
beioebah -endaknja kolakoeaodja g.
Maka^bertjalanlah ketoedjoehnja keroemah kadi.



Baroe tiba diroemah kadi, kata kadi: „Apa pengadoean engkau sekalian, katakanlah!"
Djawab orang jang bertoedjoeh itoe: „Kami kemari raengadoekan langau; boeboer kami dihabiskannja seperioek, sementara kami pergi membeli garam."
Maka tertawalah kadi itoe mendengarkan kata orang itoe. Maka kata orang itoe: „Mengapa maka toean kadi gejak? Hoekoemlah soepaja kami poelang."
Djawab kadi: „Hoekoemnja begini; dengarkan djelasdjelas! Barang dimana engkau bertemoe dengan langau, pertindjoekan sadjalah, soepaja ia habis mati!"
Malang akan toeipboeh bagi kadi itoe; hinggap langau keatas moeka kadi; maka dipertindjoekannjalah langau dimoeka kadi olëh orang bodoh itoe. Kata kadi: „Apa sebab maka hamba dipertindjoekan!"
Sahoet orang jang bodoh itoe: „Kami mempertindjoekan langau diatas moeka toean!"
Kaïena tiada tertahan olëh kadi tindjoe orang itoe, maka lari sadja ia; kepalanja habis beijgkak-bengkak. Orang bodoh itoe poelang keroemahnja; toean kadi kesakitan sadja.
26. Seorang alan-alan radja.
Pada zaman dahoeloe kala adalah seboeah negeri; maka akan radja negeri itoe, kegemarannja memeliharakan koeda jang ëlok-ëlok. Adalah seëkor koedanja koeda tëzi jang terlaloe amat dikasihinja; koeda itoe hëbat ïoepanja, lagi djinak dan patih; akan tjerdiknja tiadalah bertara pada masa itoe.



Adaüoen orang jang mendjaga koeda itoe banjak benar- maka sekaliannja mendjalankan djabatannja dengan radjin dan hernat; sebab merbka .toe mgat akan titah radja: barang siapa jang tiada menger jakan pekerdjaannja dengan sempoernanja, tadapattada akan dinjahkan. Lag. poela t.tah radja itoe. „
siapa jang datang membawa chabar, mengatotar.koeda tszi kesajangankoe itoe mati, mstjajaja akan koesoe roeh boeangkan dari dalam negenkoe.
Hatta maka pada soeatoe ban pergrl,ah i®U.*» berboeroe kedalam hoetan semendjak fadjar terbi sehingga matabari terbenam. Sete.ab Bagmda .toe kembali, maka koeda tëzi itoe diantarkan orang kekanTgnja'. Maka di.ihat oranglah kelako^n koeda.to soedah beroebah, bendak t.doer sad a tiada maoe makan, minoem poen tiada maoe Maka herkatalah orang gembala koeda itoe sama sendmnja. „Apa moe lanja maka demikian? Entah karena terlaloe3 amat lelah djerih, entah sebab dihinggapi penjakit? Seorang poen tiada tahoe. Tiga hari kemoedian dan pada ito, matilah koeda tëzi itoe. Soesah hati °^gJ®"8® djaga kandang r.-dja itoe boekan kepalang. Sega merëka itoe moeram dan po^tjat moekanja. 7pS galibnja «laloe ramai orang mendJaankan nekerdiaannja didalam kandang .toe; tidak poeto, SST berdera.-de.ai. Akan tetapi setelah mat koeda tëzi itoe, djangankan gelak, berkata poen tiada kedengaran, hanja berbisik-bisik sadja. Soenji senjap ah kandang itoe, sebab merëka itoe ingat akan titah radja itoe; sprang poen tiada hendak mempersem-



bahkan chabar koeda tezi itoe telah mati; takoet diboeangkan kenegeri jang lain.
Baharoe koeda,itoe mati, maka masoeklah alan-alan radja, ja'ni kesajangan Baginda, kedalam kandang itoe. Demi dilihatnja kelakoean gembala koeda itoe, maka ibalah hatinja, laloe katanja: „Djanganlah engkau sekalian bersoesah hati; hambalah akan mempersembahkan kepada Baginda hal koeda tezi itoe." Mendengar kata alan-alan itoe maka senanglah hati merëka itoe, dan moekanja poen berseri poela.
Maka pergilah alan-alan itoe keistana radja hendak menghadap. Serta sampai kehadapan Baginda, maka titah Baginda: „Dari manakah engkau?" Djawab alanalan: „Ja toeankoe Sjah 'alam! patik ini baharoe datang dari dalam kandang toeankoe." Maka sabda radja: „Koeda tëzi kesajangankoe itoe, apa chabarnja?" Maka sembah alan-alan itoe: „Ja toeankoe Sjah 'alam, patik lihat soedah beroebah benar kelakoeannja: ia hendak bergolëk sadja; makan ta' maoe, minoem ta' maoe. Bernafas poen ta' maoe poela, toeankoe!"
Maka titah radja: „Djikalau demikian, telah matilah koeda kesajangankoe itoe! Hai orar^ tjelaka, mengapa engkau djoega jang datang mempersembahkan chabar itoe? Tiadakah engkau ingat akan katakoe dahoeloe?" Maka sembah alan-alan itoe: „Ja toeankoe Sjah 'alam, ampoen, beriboe kali ampoen! Boekan patik jang mengatakan koeda tëzi itoe soedah ta' ada lagi; jang patik persembahkan hanja kelakoean koeda itoe, melainkan toeankoe djoega jang dahoeloe mengatakan koeda itoe mati. Maka menoeroet titah toeankoe,



boekan patik ini jang akan diboeang, melainkan toeankoe sendiri!"
Demi didengar radja itoe akan perkataan alan-
alannja itoe, maka tersenjoemlah ia sambil bertitah: Tierdik sekali engkau ini; lagi poela engkau soedah meiepaskan orang jang mendjaga kandang itoe an pada hoekoeman jang koetetapkan dahoeloe. Sebab itoe tiadalah akoe djatoehkan hoekoeman itoe atasmoe, melainkan akoe ampoenilah kesalahanmoe!
27. Seorang kanak-kanak jang tama .
Adalah seorang perempoean; perempoean itoe bertenoen dibawah roemah. Ada poela seorang boedak ketiil bermain-main dibawah roemah itoe djoega. Maka terdjatoeh anak torak dari pada tangan perempoean itoe; maka diserajanja boedak itoe; katanja „Hai kanak-kanak, tolonglah ambilkan hamba anak toiak
lt0Sahoet boedak itoe: „Ta' maoe hamba; hamba hendak
bermain-main djoega." wi*np
Maka kata perempoean itoe: „Djanganlah begitoe,
tolonglah hamba ambilkan anak torak itoe; hamba beri kelak akan dikau padi banjak."
Demi didengar boedak itoe kata jang emi ia , maka diambilnjalah anak torak itoe, laloe ^"kannja kepada perempoean itoe, seraja katanja. „Ie p J ngan tidak petang ini djoega ema ben akan ham padi banjakMaka djawab perempoean itoe: vBalk^, Tiada berapa lama antaranja petanglah an,



berhentilah perempoean itoe bertenoen. Akan boedak itoe, ia menanti djoega disana, katanja: „Manatah padi oentoek hamba, ma'? Hamba hendak poelang."
Maka diambillah olëh perempoean itoe padi sesoempit, laloe diberikannja kepada boedak itoe; tetapi boedak itoe tidak maoe menerima padi itoe, katanja: „Tadi padi banjak, kata ma'; ini sedikit, hanja sesoempit."
Maka diberi perempoean itoe sesoempit lagi; tiada djoega boedak itoe maoe, katanja: „Ini baroe doea soempit; beloem djoega banjak." Maka diambil perempoean itoe sesoempit lagi; soedah sampai lima soempit, tiada djoega boedak itoe maoe menerima padi itoe; beloem djoega banjak padi sekian itoe, katanja. „Sebab ema' djandjikan tadi padi banjak, maka hamba maoe msjjgamb.il anak torak itoe." Maka perempoean itoepoen marahiah seraja katanja: „Mengapa poela begitoe? Inilah lima soempit hamba beri oepahmoe mengambil anak torak itoe; koerang lagi sebanjak itoe?" Maka boedak itoe selaloe meminta tambah djoega sambil menangis, dan tiada ia maoe poelang.
Dalam pada itoepoen laloelah seorang biaperi. Maka bertanjalah biaperi itoe kepada perempoean itoe: „Apa sebabnja, maka boedak ini menangis-nangis djoea?" Djawab perempoean itoe: „Tadi hamba seraja boedak ini akan mengambil anak torak hamba jang terdjatoeh; hamba beri padi banjak akan oepahmoe, kata hamba. Sekarang ini soedah hamba beri lima soempit; tiada djoega ia maoe menerimanja, selaloe minta lagi sambil menangis-nangis; beloem djoega banjak, katanja."



Maka bertanja. poela biaperi itoe kepada boedak itoe: Apa sebab maka tiada djoega engkau rnaoe menerima padi sebanjak ini? Lihatlah, ada lima soempit!" Sahoet boedak itoe: „Tida' sampai; tadi djandjinja hendak memberi kepada hamba padi banjak; kini dibennja
hanja lima soempit."
Serta didengar biaperi kata boedak itoe, maka dibahaginjalah padi jang lima soempit itoe; diletakkannja tiga soempit selonggok, dan doea soempit selonggok. Setelah itoe maka bertanjalah ia kepada boedak itoe: „Nah, mana jang banjak kata engkau? jang tiga soempit inikah atau jang doea soempi itoe?" Maka djawab boedak .itoe: „Banjak jang tiga soempit ini!" Maka kata biaperi: „Djikalau banjak jang tiga soempit ini, kata engkau, ambillah olëhmoe; soempit doea boeah ini tinggal pada perempoean mi. Maka diambillah olêh boedak itoe padi tiga soempit itoe, sebab soedah diakoenja banjak, laloe poelang ali ia keroemah orang toeanja. Biaperi itoepoen berdjalan poela dari sana.
28. Seorang orang miskin.
Dahoeloe kala adalah seorang orang miskin dalam seboeah negeri; pentjahariannja mengambil kajoe api.
Pada soeatoe hari radja negeri itoe pergi berboeroe kedalam boetan, laloe bertemoe dengan orang miskin itoe. Maka kata radja itoe: „Hai, apa kerdjamoe disini?" Maka djawab orang miskin itoe: „Ampoen, toeankoe! kerdja patik ini mengambil kajoe api; ini a



pentjaharian patik setiap hari." Maka kata radja: „Berapa engkau dapat sehari djoealannja?" Djawab orang miskin itoe poela: „Empat oeang, toeankoe!" Kata radja: „Tjoekoepkah akan makanan engkau anak beranak empat oeang itoe?" Maka sembah orang miskin: „Tjoekoep ta tjoekoep ditjoekoepkan djoega. Seoeang patik makan, seoeang patik berikan kepada kawan patik jang sehidoep semati; seoeang patik bajarkan akan oetang; seoeang patik pertaroehkan."
öerta radja itoe mendengar sembah orang miskin itoe, maka termenoenglah ia; tetapi segan ia menanjakan asal oesoelnja, karena kemaloean; tiada mengerti toedjoe perkataan orang miskin itoe.
feoedah itoe maka radja itoe pergilah berboeroe; adalah kira-kira tengah hari tepat, bertemoelah Baginda dengan seëkor roesa. laloe diboeroenja dan andjingnja mengedjai ïoesa itoe. Maka roesa itoepoen pajahlah, laloe tersoengkoer; maka radja itoe melompatlah, laloe ditikamnja. Soedah itoe dibawa oranglah roesa itoe poelang keistana Baginda.
Pada keësokan harinja maka radja itoe memanggil segala menterinja hendak makan daging boeroean. Tatkala soedah makan Baginda bertjeritera kepada segala menterinja: „Hai menterikoe! kelamarin akoe bertemoe dengan seorang ditengah rimba mengambil kajoe api; maka akoe bertanja: „Berapa dapat olëhmoe dalam sehari?" Djawabnja: „Empat oeang!" Katakoe poela- „Tjoekoep akan belandja engkau anak beranak?" Djawabnja lagi: „Tjoekoep ta' tjoekoep, ditjoekoepkan djoega. Seoeang patik makan, seoeang patik berikan



kepada kawan patik jang sehidoep semati; seoeang patik bajarkan akan oetang; seoeang patik pertaroe kan." Kini akoe bertanja kepada segala menterikoe. „Apakah arti kata orang miskin itoe?"
Maka segala menteri itoepoen, seorang tiada mendiawab; maka radja itoe moerka, katanja: Sia-sia sahadja akoe bermenteri. Tanjakoe ini lagi tiada teidiawab; betapa poela kalau pertanjaan jang soekar dan nada ini lagi!" Dalam pada itoe menjembahlah peidana menteri serta berdatangkan sembah: „Ampoen toeankoe Sjah 'alam! patik tjakap mendjawabnja; tetapi patik mint* tanggoeh tiga han." Setelah itoe mak» segala menteri jang lain itoepoen poelang dengan ma-
l0Maka perdana menteri itoe berdjalanlah menoeroeti tempat Baginda berboeroe kelamarm dahoeloe dengan seorang dirinja sadja. Adalah kira-kira sedjam lamanja ia berdjalan, maka berdjoempalah menteri itoe dengan orang miskin jang bertemoe dengan radja itoe, laloe ia berkata: „Engkaujah jang bertemoe danpuijja kelamarin dahoeloe?" Maka sembah oiang miskin ftoe „lalah; apa, sebabnja maka toeanhamba menaniakan itoe?" Kata menteri: „Sebab koetanjakan benarkah engka.. persembahkan kepafe bagrada kata jang demikian-demikian? apa aiti katam ■
kanlah kepadakoe, djangan engkau ^mboe^kan bolëh engkau koeberi harta benda, tetapi djangan engkau lahirkan , jang akoe datang kepa kesini, melainkan kaubatinkan djoega! hp„itoe
Maka djawab orang miskin itoe: „Kalau begit



kata toeanhamba, baiklah!" Laloe katanja: „Jang seoeang patik makan; jang seoeang patik berikan kepada kawan patik jang sehidoep semati, artinja: patik berikan kepada bini patik. Jang seoeang patik bajarkan akan oetang, artinja itoe patik berikan kepada iboe bapa' patik. Pada masa patik toea kelak, dan pada masa anak patik telah pandai poela mentjari, maka patik ambillah pertaroehan patik itoe. Sebab patik katakan, patik membajar oetang, karena masa patik masih ketjil, patik dihidoepi iboe bapa' patik; sekarang tatkala patik telah mentjari sendiri, patik poela menghidoepinja."
Serta menteri mendengar sembah orang miskin itoe, boekan kepalang soeka hatinja; laloe orang miskin itoe dibawanja keroemahnja, diberinja harta benda beberapa banjak, hingga orang miskin itoe tiada mentjari kajoe api lagi.
Setelah tjoekoep tiga hari perdjandjian perdana menteri dengan radja itoe, maka berhimpoeniah segala menteri radja hendak mendengar djawab perdana menteri.
Maka menteri itoepoen mendjawablah akan pertanjaan baginda, sebagaimana kata orang miskin itoe. Maka soekalah hati radja itoe, serta memberi anoegerah kepada perdana menteri itoe.
29. Anak radja dengan seëkor boeroeng boelboel.
Adapoen pada zaman dahoeloe kala adalah seorang anak radja. Sekali peristiwa pada soeatoe hari per-



gilah ia bermain-main berboeroe; maka ditangkapnja seêkor oenggas jang bernama boelboel. Maka dnkatkannja kaki boeroeng itoe dengan tali, laloe diteng-
gërkannia diatas tangannja.
Maka' dengan izin Allah ta'ala boelboel itoepoen berkata; demikian katanja: „Hai anak radja'.^Apakah goenania hamba toeanhamba tangkap ini. a sahoet anak radja itoe: „Hai oenggas! Engkau hendak koesembelih." Maka kata boelboel itoe: „Demi Allah, tiadalah toeanhamba kenjang dari pada lapar, karena memakan daging hamba jang sedikit ini. Akan tetapi, diikalau toeanhamba lepaskan hamba, nistjaja hamba adjarkan akan toeanhamba tiga patah pengadjar. ia itoe terbaik dari pada toeanhamba memakan daging hamba ini. Adapoen soeatoe pengadjar dan pada tiga patah itoe hamba adjarkan kepada toeanhamba ta kala hamba lagi didalam tangan toeanhamba; dan pengadjar jang kedoea hamba adjarkan tatkala hamba bertënggër diatas pohon kajoe itoe; dan pengadjai jang ketiga itoe hamba adjarkan akan toeanhamba, tatkala hamba terbang keatas boekit itoe."
Maka kata anak radja itoe: „Hai boelboel, katakanlah olëhmoe sekarang ini pengadjar jang pertama itoe'" Maka sahoet boelboel: „Hai anak radja! Djangan toeanhamba menjesal akan pe/kerdjaan jang telah laloe." Maka dilepaskan anak radja itoe akan boeroeng boelboel itoe; laloe ia terbang bertënggër keatas
pohon kajoe.
Maka kata anak radja itoe: „Hai boelboel, katakanlah olëhmoe pengadjar jang kedoea itoe! Maka



sahoet boelboel itoe: „Hai anak radja, djangan toeanhamba benarkan barang sesoeatoe jang tiada djadi dengan 'akal; djangan toeanhamba sangka,akan soenggoeh djoega!"
Maka terbanglah ia keatas boekit, laloe bertënggërlah ia, seraja katanja: „Hai anak radja jang doengoe! Sajang sekali toeanhamba meiepaskan hamba. Djikalau toeanhamba sembelih akan hamba, nistjaja toeanhamba perolëh didalam peroet hamba doea bidji moetiara, jang doea poeloeh miskal beratnja, dan seseboeah moetiara itoe doea poeloeh riboe dirham harganja."
Demi didengar olëh anak radja itoe akan kata boelboel itoe, maka menggigitlah ia akan djarinja, serta katanja: „Wahai, sajang sekali!" — dengan menjesal akan dirinja. Maka berkata poela anak radja itoe: „Hai boelboel, katakaniah olëhmoe pengadjar jang ketiga itoe!"
Maka sahoetnja: „Hai anak radja! Bahwa sanja toeanhamba telah loepalah akan doea patah pengadjar jang hamba adjarkan itoe. Betapa poela hamba adjarkan pengadjar jang ketiga? Boekankah telah soedah hamba katakan kepada toeanhamba, bahwa djangan toeanhamba menjesal akan barang pekerdjaan jang telah laloe itoe, dan djangan toeanhamba benarkan barang apa jang tiada djadi dengan 'akal itoe akan soenggoeh djoega? Bahwa sanja daging hamba dan daiah hamba dan boeloe hamba tiada sampai satoe miskal beratnja; betapa bolêh ada doea bidji moetiara didalam peroet hamba, tiap-tiap soeatoe moetiara itoe doea poeloeh miskal beratnja?"



mate. hnplhoel itoenoen terbanglah dan
OUt5Uclil itwc 
anak radja poen poelanglah keroemahnja dengan doekatjitanja dan maloenja.
30. Entah benar!
Adalah seboeah negeri; maka radja didalam negen itoe soeka sekali mendengarkan orang bertjentera dan berhikajat. Makin ladjaib tjeritera itoe, makin terboeka hatinja. Maka se'adjaib-'adjaib tjeritera itoe, tiada pernah diseboet radja itoe bohong atau doesta, melainkan katanja hanja: „Entah benar!
Pada soeatoe hari bertitahlah radja itoe. „Djikala kiranja ada seorang jang pandai mengchabarkan soeatoe tjeritera jang koeakoe dan koeseboetkan bohong atau doesta, nistjaja koeberikanlah kepadanja seboeah roemah dengan keboen jang amat loeas!
Berpoeloeh orang datang menghadap Baginda akan bertjeritera. Akan tetapi sia-sia sadja lelah djerih orang itoe; sekalipoen tiada diseboet Baginda tjeriteranja bohong, melainkan selaloe radja itoe berkata.
Entah benar!" , ,
" Hatta maka pada soeatoe hari datanglah seorang
miskin menghadap radja itoe hendak mempersembah-
kan soeatoe tjeritera jang amat 'adjaib. Maka dengan
izin Baginda bertjeriteralah si Miskin itoe. Ja toeankoe
Sjah lalam! Pada soeatoe hari patik tanam sinh
didalam keboen patik; maka sirih itoe. aoeboe lah,
sebatang bertambah tinggi, bertambah tinggi djoea,
sehingga sampai keawan poetih. Maka pikir patik.



Baiklah akoo pandjat batang sirih ini, bolöh akoö tëngok bagaimana halnja diatas awan poetih itoe. Maka memandjatiah patik. Tiada berapa lama selangnja sampailah patik keatas awan ito©. Maka koerang senang badan patik disana, sebab sedjoek dan lembab amat. Menggeletoek gigi patik kedinginan. Maka sebab itoe patik hendak toeroen djoega; maka karena terlaloe tjepat hendak toeroen, terlepasiah tangan patik; maka djatoehlah patik keboemi, laloe masoeklah badan patik kedalam boemi sedjaoeh awan itoe diatas boemi. Sebentar itoe djoega patik poelang keroemah patik, mendjempoet tembilang akan menggalikan diri keloear loebang itoe. iiada berapa lama antaranja sampailah patik keatas moeka boemi poela. Ja toeankoe, bagaimanakah pikiran toeankoe? Bolëhkah djadi sedèmikian itoe ?"
Maka sabda radja: „Entah betoel!"
Maka sembah si Miskin itoe: „Ja toeankoe Sjah 'alam! Beloem tammat tjeritera patik. Sebab salah patik gali, maka tiadcflah patik keloear dikeboen patik, melainkan sampailah kenegeri jang lain. Maka bertanjalah patik: „Apa nama negeri ini, dan disebelah mana negeri hamba?" Maka ditoendjoekkan oranglah djalan kenegeri ini sambil berkata: „Kalau begitoe, radja jang gemar sekali mendengarkan tjeritera dan hikajat, itoelah radja toeanhamba?" Maka sahoet patik: „Sesoenggoehnja radja itoelah radja hamba. Soedahkah toean-toean menghadap radja itoe, jang kebilangan kemana-mana sebab moerahnja dan ke'adilannja?" Maka djawab orang negeri itoe: „Radja itoe tiadakami



kenal, tetapi kaoem keloearganja ada banjak dinegeri ini; semoeanja mendjadi gembala babi disini.
Mendengar kata si Miskin itoe terkedjoetlah radja itoe, laloe bertitah dengan moerkanja: „Doesta itoe!"
Maka sembah si Miskin: „Ja toeankoe Sjah 'alam; djikalau toeankoe akoe tjeritera patik bohong, patik minta toeankoe anoegerahi patik dengan roemah dan keboen seperti jang toeankoe djandjikan itoe!'
Maka dikaroeniakan radja itoelah roemah dan keboen kepada si Miskin. Maka kajalah si Miskin itoe dan senang kehidoepannja dengan anak bininja.
Akan radja itoe sekarang ini soedah kembali keiahmatoe'llah, dan sepandjang perkataan orang jang 'alim ta' ada lagi seorang radja poen diatas moeka boemi ini, jang sempat mendengarkan tjeritera jang sia-sia, sebab segala radja-radja pada zaman ini selaloe berqesahakan diri akan meramaikan negerinja dan mendatangkan kesedjahteraan dan kesentosaan keatas segala orang jang dibawah perintahnja.
31. Tiga patah kata.
Dinegeri Doerian Tinggi adalah soeatoe 'adat jang terlaloe amat 'adjaib. Djikalau ada seorang jang telah berboeat soeatoe kedjahatan atau kesalahan, maka perkaranja diperiksa dan diselidiki hakim dengan sempoernanja; akan tetapi seterang-terang salahnja, apabüa orang itoe pandai mengatakan tiga boeah kalimat jang benar-benar, sehingga tiada dapat disalahi atau



dibantahi oleh seorang djoeapoen, maka orang itoe tiada dihoekoem, melainkan dibêbaskan djoega.
Pada soeatoe hari tertangkaplah seorang penjamoen jang termasjhoer karena beraninja dan gagahnja. Berpoeloeh orang jang diboenoehnja, beratoes jang disamoennja. Maka tiada berapa lama antaranja dibawa oranglah penjamoen itoe dengan tangannja terikat kehadapan hakim; tatkala itoe terlaloe banjak sekali orang jang hadir pada tempat perhoekoeman itoe.
Kata hakim itoe: „Hai penjamoen! Tahoekah engkau akan 'adat kita tentang orang jang patoet dihoekoem?"
Sahoet penjamoen itoe: „Ja toeankoe! Tahoelah patik akan 'adat itoe. Djikalau tiada dapat patik menjeboet tiga patah kata, jang benar soenggoeh, nistjaja patik akan diboenoeh."
Djawab hakim itoe: „Ia, demikianlah 'adat kita. Katakanlah olëhmoe tiga boeah kalimat itoe! Kalau disalahi orang banjak, ta' dapat tiada engkau mati digantoeng pada hari ini djoega."
Maka sembah penjamoen itoe seraja menjembah: „Ja toeankoe! Inilah kalimat jang pertama, jang patik sangkakan benar sebenarnja djoega: Dengan toeloes hati patik memberi tahoe dan menjatakan serta mengakoe, bahwa sanja se'oemoer hidoep patik ini patik seorang jang djahat djoega."
Mendengar sembah penjamoen itoe, maka bertanjalah hakim kepada orang banjak itoe: „Hai toean-toean jang hadir! Benarkah katanja itoe?"
Maka djawab segala orang jang menghadapitoe: „Ia soenggoeh benar katanja itoe; segala perboeatannja
4



itoe tiada iana baik. melainkan djahat djoega, toeankoe !"
„Seboetkanlah kalimat jang kedoea!" kata hakim.
Maka sahoet penjamoen itoe: „Sekali-kali tiada senang hati patik menghadap toeankoe, dengan tangan patik terikat,menantikan hoekoem toeankoe.
Djawab hakim: „Katamoe itoe telah tentoe sekali benar, tiada akan dibantahi orang. Katakan kalimat
jang ketiga!"
„Ja toeankoe! Inilah kata patik jang ketiga: Djikalau sekali ini patik ini tiada diboenoeh, melainkan dibêbaskan djoega, — pertjajalah toeankoe, kalau tiada dengan paksa dibawa orang, sekali poen tiada patik datang kemari lagi menghadap toeankoe!
Maka djawab hakim itoe: „Sepandjang 'adat kita jang kawi, wadjib ataskoe membëbaskan engkau, meskipoen kesalahanmoe soedah njata dan dosamoe poen amat banjak. Sekarang ini bolëhlah engkau berdjalan kemana-mana; akan tetapi ingat-ingatlah engkau! Inilah nasihatkoe bagimoe, jang haroes kautaroeh didalam hatimoe: wadjib atasmoe tobat dan rnengoebahkan perangaimoe, soepaja diampoeni AUah soebhanahoe wa ta'ala akan dosamoe!"
Maka bermohonlah penjamoen itoe. Entah kemana
perginja tiada hamba tahoe.
32. Lima orang jang pandai.
Ada seorang orang penjoempit. Pada soeatoe hari ia hendak pergi menjoempit kedalam rimba; maka ber-



djalanlah ia membawa soempitannja. Tiada berapa lama antaranja bertemoelah ia dengan seorang pemandjat. Maka berdjalanlah kedoeanja bersama-sama. Tiada beiapa selangnja maka berdjoempalah merëka itoe dengan seorang pandai selam; maka pandai selam itoepoen serlalah. Maka berdjalan poela ketiga orang itoe; maka bertemoelah dengan seorang pandai obat, dan kemoedian dari pada itoe bersoea poela dengan seorang pandai tenoeng. Maka berdjalanlah kelima mereka itoe bersama-sama akan mentjari rezekinja.
Setelah beidjalan beberapa hari maka sampailah kelima oiang itoe kepada seboeah negeri; maka didengainja radja negeri itoe amat soesah hatinja, sebab anaknja seorang jang perempoean ; telah disambar garoeda; lagi poela tiada tentoe kemana diterbangkannja toean poeteri itoe. Maka poeaslah segala isi negeri ïadja itoe mentjari poeteri itoe; lama-lama tampak poeteri itoe diatas sebatang pohon kajoe, jang terlaloe amat tingginja, sehingga poetjoeknja menjapoe-njapoe awan. Pohon kajoe itoe terlaloe besar poela, tiada terpandjat; toemboehnja diatas goenoeng jang tiada terdaki.
Maka toean poeteri itoe menangis sadja sepandjang hari; tangisnja sajoep-sajoep kedengaran. Maka ibalah hati segala orang jang mendengarnja, dan radja itoepoen pingsan tiada chabarkan dirinja. Tiada berapa antaianja maka ingatlah radja itoe dari pada pingsannja; maka bertitahlah ia, sabdanja: „Barang siapa jang dapat mendjempoet anakkoe itoe, ialah akan mendjadi soeaminja!"



Mendengar titah radja itoe, maka pergilah orang jang berlima itoe menghadap radja itoe, sembahnja: „Ja toeankoe! Insja Allah patiklah tjakap mendjempoet padoeka anakanda itoe!" Maka titah radja. „Baiklah! Djikalau soedah engkau mendjempoet anakkoe itoe, sebentar itoe djoega bolëh akoe persoeamikan." Maka sembah orang jang berlima itoe: „Ja toeankoe! Bagaimanakah djalannja toeankoe mengawinkan! Anak toeankoe hanja seorang, dan patik ini berlima.' Maka djawab radja itoe: „Adapoen djangan engkau soesahkan hal itoe; bolëh kita oendi. Siapa jang beroentoeng, ialah akan mendjadi soeami anakkoe!" Maka sembah merëka itoe: „Patik djoendjoenglah titah toeankoe.
Setelah itoe maka diambil si penioempit itoe soempitannja, laloe disoempitnja garoeda itoe; kenalah, laloe mati, djatoeh kebawah. Maka si pemandjat poen dengan lekasnja memandjat pohon kajoe itoe. Setelai diambilnja toean poeteri itoe, maka toeroenlah ia. Maka olëh karena gopohnja terlepaslah toean poeteri dari pada tangannja, djatoeh kedalam soengai jang amat dalam. Maka olëh si penenoeng itoepoen ditenoengnjalah tentang mana tempat toean poeteri itoe; maka ditoendjoekkannja kepada si penjelam. Maka seketika itoe djoega si penjelam terdjoen kedalam soengai itoe. Tiada berapa lama antaranja maka dibawanja toean poeteri kedarat. Maka toean poeteri itoepoen pingsan, lagi loeka-loeka dan patah-patah Maka pandai obat itoe memboeat obat. Serta lekat obat itoe, maka sedjoeroes itoe djoega toean poeteri
itoe semboehlah.



Kemoedian Jari pada itoe disoeroeh radja itoe perboeat lima boeah bilik; anaknja diletakkannja didalam bilik jang ditengah-tengah; didalam bilik jang doea disebelah kiri dan kanan7 bilik tem pat, toean poeteri itoe dihantarkannja oeang banjak-banjak. Setelah itoe maka disoeroehnja orang jang berlima itoe memilih bilik jang disangkanja tempat toean poeteri itoe. Maka pandai tenoeng itoelah jang moedjoer; pada hari itoe djoega ia didoedoekkan radja itoe dengan anaknja.
33. Seorang saudagar dengan seorang pentjoeri.
Adalah seorang saudagar. Pada soeatoe hari saudagar itoe poelang keroemahnja membawa seboeah poendipoendi jang berisikan oeang emas. Maka ditengah djalan bertemoelah ia dengan beberapa orang pentjoeri. Kata seorang pentjoeri kepada kawannja: „Pandai hamba mentjoeri poendi-poendi itoe!" Maka djawab kawannja: „Moestahil katamoe itoe; seorang poen ta' dapat mentjoeri dia!" Sahoet pentjoeri jang seorang itoe: „Marilah kita bertaroeh!" Djawab segala temannja: „Baiklah!" Maka ditentoekan merëka itoelah taroehnja; setelah soedah maka kata pentjoeri jang mengakoe dirinja pandai itoe: „Tëngoklah dahoeloe!"
Maka ditoeroetnja saudagar itoe. Setelah saudagar itoe sampai keroemahnja, maka masoeklah ia kedalam seboeah bilik, laloe diletakkannja poendi-poenai itoe keatas seboeah mëdja. Telah itoe maka disoeroehnja



seorang dari pada sahajanja mengambil air. Maka sahajanja itoepoen mengambil seboeah geleta, laloe keloear dari dalam roemah. Akan tetapi karena gopohnja loepalah ia mengoentjikan pintoe; maka dengan lekasnja pentjoeri itoe masoek kedalam roemah itoe.
Maka saudagar itoepoen pergilah kepada seboeah bilik jang lain; kesitoe djoega dibawa sahajanja air itoe bagi toeannja. Maka pada ketika itoe djoega pentjoeri itoe masoek kedalam bilik tempat poendipoendi itoe; setelah diambilnja maka berlarilah ia
mendapatkan kawannja.
Maka ditjeriterakannja bagaimana 'akalnja akan memperolëh poendi-poendi itoe; maka memoedjilah merëka itoe akan kepandaiannja dan tjerdiknja. Hanja seorang dari pada temannja tiada serta memoedji pentjoeri itoe; katanja: „Sebenarnja engkau pandai dan tjerdik, akan tetapi tiada sempoerna pekerdjaanmoe itoe; ada 'aibnja sedikit." Kata pentjoeri itoe: Apakah 'aibnja itoe?" Djawab temannja itoe: „Djikalau kiranja saudagar itoe melihat poendi-poendinja telah hilang ditjoeri orang, nistjaja dimarahinja dan disiksanja dan dipajoenja sahajanja jang tiada bersalah itoe. Kalau sempoerna tjerdikmoe, ta dapat tiada pandai engkau mentjari daja oepaja, soepaja sahaja itoe djangan dimarahi toeannja."
Baiklah!" kata pentjoeri itoe; „djikalau itoe^kehendak toean-toean, bolëhlah hamba kerdjakan." Maka poelanglah ia keroemah saudagar itoe; serta tibamaka mengetoeklah ia pada pintoenja. Maka bertanjalah jang empoenja roemah itoe: „Siapa engkau? jawa



pentjoeri itoe: „Perhamba sahaja saudagar, jang empoenja kedai disebelah kedai toeanhamba."
Maka saudagar itoepoen memboeka pintoe roemahnja, laloe bertanja: „Apa hadjatmoe datang kemari?" Maka sahoet pentjoeri itoe: „Perhamba disoeroeh toean perhamba kemari; dengan salam jang diperbanjak-banjak toean hamba memberi tahoe kepada toean, roepanja sebab lalai dan lëngah toean tinggalkan seboeah poendipoendi jang berisikan oeang emas dekat pada pintoe kedai toean. Kalau seorang jang lain mendapat poendipoendi itoe, tentoe tiada akan dikembalikannja. Inilah poendi-poendi, jang disoeroeh antarkan kemari olêh toean perhamba."
Serta dilihat saudagar itoe poendi-poendinja itoe, maka berkatalah ia dengan soekatjitanja: „Demi Allah, sebenarnjalah ini poendi-poendi akoe!" Maka dipandjangkannja tangannja akan menerima poendi-poendi itoe. Maka kata pentjoeri itoe: „Ampoen, toeanhamba, ampoen! Tiada bolëh perhamba beri poendi-poendi ini, sebeloem hamba terima sepoetjoek soerat akan menjatakan, bahwa soedah hamba poelangkan oeang ini kepada toean: kalau tidak, nistjaja toean perhamba tiada pertjaja poendi-poendi ini telah perhamba poelangkan kepada toean."
Maka masoeklah dengan segera saudagar itoe kedalam biliknja hendak menoelis soerat kenjataan itoe. Maka pada ketika itoe djoega pentjoeri itoe lari sambil membawa poendi-poendi itoe. Telah berlakoe kehendak kawannja: oeang itoe telah dapat, dan sahaja saudagar itoepoen tiada akan dimarahi.



34. Boeroeng lang.
Sekali peristiwa datang seëkor lang menghadap Radja SoelSman 'alaihi 'ssalam, maka katanja: „Ja Nabi Allah! Adapoen hamba berteloer pada pohon kajoe dalam taman seorang laki-laki. Tiap-tiap tahoen diambilnja anak hamba; maksoednja hendak memoetoes anak tjoetjoe hamba; tiadalah diberinja kembang. Nistjaja maksoednja itoe akan sampai, kalau tiada ditolongi olëh Nabi Allah kiranja akan hamba, djikalau tidak dilarangkan Nabi Allah akan dia."
Demi didengar Radja Soeleman kata lang jang < emi kian itoe, maka disoeroeh panggil laki-laki jang empoenja pohon kajoe itoe. Setelah datang laki-laki itoe, maka ditanjaï olëh Radja Soeleman akan dia: „Hai laki-laki! Mengapa engkau ambil anak lang mi. Maka sahoetnja: „Adapoen hamba tabib mengobati segala hamba Allah; bahwa anaknja itoe baik akan obat. Maka kata Radja Soeleman akan dia: „Padalah engkau mengambil anaknja." Maka sahoet laki-laki itoe: „Djika demikian, djanganlah ia berteloer pada pohon-
koG "
Demi didengar olëh Radja Soeleman katanja demikian, maka moerkalah Radja Soeleman akan_ dia. Maka sabda Radja Soeleman akan doea orang setan:
Pergi kamoe kedoea diami pohon kajoe itoe! Djika naik laki-laki itoe keatas pohon kajoe itoe henda mengambil anak lang itoe dalam tahoen ini, tangkap olëh kamoe seorang sebelah kakinja; maka kamoe belah



doea akan dia: sebelah kamoe boeangkan kemasjrik dan sebelah kamoe boeangkan kemagrib."
Maka pergilah sëtan itoe mendiami pohon kajoe itoe. Maka pada tahoen jang datang itoe loepalah laki-laki itoe akan titah Radja Soeleman itoe, maka pergi ia hendak mengambil anak lang itoe. Maka tatkala ia hendak naik kealas pohon kajoe itoe, maka datanglah seorang fakir minta-minta kepadanja; pada waktoe itoe soeatoe poen tidak ada dibawanja, melainkan kembali ia keroemahnja mentjahari soeatoe makanan. Maka didapatnja sebelah apam atas para roemahnja: maka diberinja akan orang jang meminta-minta itoe. Maka fakir itoe meminta do'a kepada Allah akan dia; katanja: „Insja Allah, dipeliharakan Allah engkau dari pada segala bahaja!" Kemoedian maka laki-laki itoepoen naik keatas pohon kajoe jang dimaksoedkannja itoe, maka diambilnjalah anak lang itoe.
Maka poelanglah lang itoe kepada Radja Soeleman 'alaihi 'ssalam, mengadoekan halnja, bahwa laki-laki itoe mengambil anaknja dan mengadoekan doea orang sëtan jang mendiami pohon kajoe itoe, ia tiada maoe melarangkan laki-laki itoe. Maka dipanggil olëh Radja Soelëman doea orang sëtan itoe hendak dimoerkaï kedoeanja. Setelah datang kedoea sëtan itoe, maka kata Radja Soelëman: „Mengapa tiada kamoe kerdjakan seperti katakoe kepada kamoe kedoea itoe!" Maka sahoet kedoea sëtan itoe: „Ja Nabi Allah! Adapoen laki-laki itoe, tatkala ia hendak naik mengambil anak lang itoe, ia memberi sedekah apam akan fakir jang meminta-minta. Kemoedian ditoeroenkan Allah doea



orang malaekat dari langit, maka ditangkapnja oleh malaëkat itoe akan kami kedoea. Maka diboeangkannja seorang kami kemasjrik, seorang kami kemagiib. Maka tidaklah kami berdaja lagi hendak menangkap dia itoe karena pahala sedekahnja itoelah ia dipelihaiakan Allah dari pada kami."
35. Radja Soeleman dengan Poeteri Bilkis.
Sebermoela pada soeatoe hari Radja Soelëman beitanjakan hal boeroeng hoedhoed, sabdanja: „Kemana ia? Kita tiada melihat dia dan tiada ia datang mengoendjoengi kita. Maka djikalau ia tiada datang esok hari kepada kita, nistjaja kita hoekoemkan dia dengan hoekoem jang amat sangat dan kita soeroeh tjaboet
boeloenja."
Pada keësokan hari boeroeng hoedhoed itoe datang mengoendjoengi Radja Soelëman dengan menghamparkan sajapnja serta menjembah: „Ja toeankoe! Bahwa hambamoe telah mengelilingi oedara; maka hambamoe akan mempersembahkan soeatoe perchabaian jang indah kepada toeankoe, dan djanganlah toeankoe segera moerka kepada hambamoe." Maka sabda Radja Soeleman: „Apa jang hendak engkau persembahkan? Sembah hoedhoed itoe: „Bahwa hambamoe telah melihat soeatoe negeri jang amat bagoes dan lagi maligai tempat radjanja terlaloe indah sekali; beberapa permata, jang tiada terhisab banjaknja, terkena pada maligai itoe; tetapi radjanja itoe perempoean, poeteri



Bilkis namanja, dan nama negerinja Saba. Sajangnja ia menjembah lain dari pada Allah."
Maka sabda Radja Soeleman: „Hai hoedhoed! Bahwa sesoenggoehnja pergi kamoe bawa soerat akoe ini kepadanja dengan segera!" Maka hoedhoed poen segera membawa soerat itoe kepada poeteri Bilkis. Apabila sampai kepada poeteri Bilkis, maka poeteri Bilkis poen menerima soerat itoe; diboekanja meterainja serta dibatjanja. Setelah itoe maka ia memanggil segala menterinja jang besar-besar, katanja: „Menterikoe! Bahwa akoe telah mendapat soerat dari pada Radja Soeleman; didalamnja terseboet ia mengehendaki akoe; maka akoe hendak djoega menjampaikan kehendaknja serta akoepoen hendak djoega masoek agama jang sebenarnja." Maka sahoet segala menteri: „Bahwa pekerdjaan ini, mana kehendak toeankoe. Mana titah toeankoe, patik sekalian djoendjoeng!" Maka sabda poeteri Bilkis: „Bahwa akoe hendak menjoeroeh mengantarkan beberapa persembahan kepada Radja Soeleman ; djikalau soenggoeh ia mengehendaki akoe djoea, senistjaja dipoelangkannja segala persembahan akoe kepadanja itoe."
Kemoedian maka poeteri Bilkis poen berkirim beberapa dari pada benda dan harta, tiada terkira-kira banjaknja dan beberapa dari pada oenta dan lemboe membawa segala mata benda dan harta itoe.
Adapoen boeroeng hoedhoed itoe, setelah ia mendapat chabar jang demikian, maka dengan segeranja kembali dan menghadap Radja Soeleman dengan menghamparkan sajapnja. Maka sabda Radja: „Hai hoed-



hoed! Adakah kamoe membawa chabar jang baik?" Maka sembah hoedhoed: „Adalah toeankoe! — laloej dipersembahkannja segala sesoeatoe jang dilihatnjaj
dan didengarnja.
Sjahdan poeteri Bilkis itoe menjoeroeh mengantarkan hadiahnja itoe kepada Radja Soeleman. Maka apabila sampailah kepada Radja Soeleman, maka disoeroehnja poelangkan kembali segala hadiah Poeteri Bilkis itoe serta bersabda: „Tiada kami mengehendaki segala mata benda, melainkan kami mengehendaki radja itoe." Maka setelah poeteri Bilkis melihat segala hadiahnja tiada diterima Radja Soeleman, maka ia bersabda kepada menteri-menterinja: „Hai sekalian menterikoe! Bahwa sesoenggoehnja Radja Soeleman mengehendaki akoe; sekarang akoe hendak pergi mengoendjoengi dia. Bersiaplah kamoe sekalian!
Maka segala menteri poen bersedialah. Kemoedian dari pada itoe berdjalanlah poeteri Bilkis dengan segala menterinja dan ra'iatnja. Maka terdengarlah chabar olëh Nabi Soeleman, bahwa poeteri Bilkis hendak datang: maka Nabi Soeleman poen menjoeroeh hiasi istana Baginda dan membaiki segala djalan-djalan. Dan adalah hampir istananja disoeroeh Radja Soeleman perboeat soeatoe djalan dari pada katja jang teiang. Kemoedian dari pada itoe maka bersabda Radja Soeleman kepada tentera djin: „Hai kamoe! siapa kamoe jang dapat mengambil maligai poeteri Bilkis itoe dahoeloe dari pada ia sampai kemari?" Maka sahoet seorang dari pada djin: „Bahwa akoelah akan mendatangkan maligai itoe sebeloem poeteri itoe datang



kesini.' Maka dengan segera djin itoe membawa maligai itoe, dengan segala perhiasannja dan dengan sekedjap mata djoega dibawanja, diperdirikannja maügai itoe pada halaman istana Radja Soelëman. Maka Radja Soelëman naiklah keatas istana Baginda menantikan Poeteri Bilkis datang itoe.
Setelah Poeteri Bilkis sampai, maka dilihatnja raaligainja poen ada terdiri dekat pada istana Radja Soeleman; maka hëranlah ia. Sabda Poeteri Bilkis itoe kepada menterinja: „Baliwa maligai jang dihadapan ini seroepa maligai akoe." Maka sahoet menterinja: „Sesoenggoehnjalab ia." Kemoedian dari pada itoe maka Poeteri Bilkis itoe berdjalan diatas katja itoe; maka disangkakannja air, sebab djernihnja. Laloe disingsingnja kainnja; maka terlihatlah olëh Nabi Soelëman bahwa boeloe kaki poeteri Bilkis itoe sangat pandjang, benarlah seperti chabar orang; maka sebab itoe Nabi Soelëman memboeat perdjalanan dari pada katja akan melihat boeloe kaki Poeteri itoe.
Setelah sampai Poeteri Bilkis kepada istana Nabi Soeleman, maka ia menjerahkan dirinja kepada Nabi Soeleman dengan mengikoet agama jang sempoerna I selamat. Maka Bagindapoen nikahlah dengan Poeteri Bilkis itoe djoea adanja.
36. Orang jang salëh.
Adalah seorang laki-laki jang salëh dari pada kaoem bani Isra'il dan isterinja poen salëh. Kerdja isterinja pada tiap-tiap hari menggantih; maka soeaminja men-



djoeal benangnja kepekan. Maka dibeli orang dan padanja seemas dirham. Maka dibelinja akan makanan doea koepang dan akan kapas doea koepang. Maka digantih isterinja kapas itoe; maka dibawa soeaminja kepekan benang itoe; maka dibeli orang dari padanja seemas dirham. Demikian halnja pada tiap-tiap han.
Sekali peristiwa pada soeatoe hari orang itoe soedah mendjoeal benangnja dan hendak membeli makanan, maka dilihatnja dipekan itoe doea orang laki-laki berkelahi. Maka bertanja laki-laki jang saleh kepada kedoea merëka itoe, katanja: „Apa sebabnja maka engkau bersoempah-soempahan!" Maka berkata seorang dari pada kedoea laki-laki itoe: „Pioetangkoe seemas dirham koepinta, tiada djoega diberinja." Maka kata laki-laki jang salëh itoe: „Djanganlah engkau berkelahi. Ini ada dirhamkoe seemas, ambil akan dikau. Maka diberinjalah kepada jang empoenja pioetang itoe, maka kembalilah ia keroemahnja. Maka kata isterinja akan dia: „Mengapa tiada toeanhamba bawa akan kita makanan dan kapas?" Maka dichabarkannja pen hal ia bertemoe dengan orang jang berkelahi sebab beioetang seemas dirham itoe. „Itoepoen hamba bajarlah
oetang orang itoe", katanja.
Demi didengar olSh isterinja hal jang demikian itoe, maka soekatjitalah ia, minta do'a akan soeaminja dan dipoedjinja akan dia dengan sebaik-baik poedji dan diketjoepinja tangan soeaminja. Maka bangkitlah ia, ditjarinjalah kapas jang ada tinggal. Maka dihimpoenkannja dari pada segala kapas jang beterbangan tatkala diboesoerinja itoe dan jang ada terselat pada



segala dinding dan kapas jang leta bekas kena asap, sekaiian dihimpoenkannja, laloe digantihnja. Maka disoeroehnja djoeal benangnja kepada soeaminja kepekan. Tidak seorangpoen hendak membeli dia, sebab iram benangnja itoe. Maka kembalilah ia dengan doekanja. Maka bertemoe ia dengan seorang nelajan; dibawanja seëkor ikan olëh nelajan itoe. Ikan itoe hendak didjoealnja; tiada siapa maoe membelinja, sebab boesoek. Maka berkata nelajan itoe kepadanja: „Hai saudarakoe, mengapa engkau akoe lihat berdoekatjita?" Maka ditjeriterakannjalah peri hal benangnja tidak dibeli orang sebab letanja. Maka kata nelajan akan dia: „Marilah akoe membeli benangmoe itoe dengan ikankoe ini djoega."
Sjahdan maka didjoealkannjalah oenangnja itoe akan ikan jang boesoek itoe. Maka dibawanja keroemahnja. Maka disamboetlah olëh isterinja. Serta rninta do'a ia akan soeaminja teilaloe soekatjita ia, maka dibasoehnjalah ikan itoe, maka dibelahnja peroetnja. Hatta maka didapatnja didalam peroet ikan itoe sebidji manikam, maka diambilnja, laloe ditoendjoekkannja kepada soeaminja. Pada hal itoe kedoeanja tiada tahoe akan harga manikam itoe; kemoedian maka dibawanja olëh soeaminja kepekan, maka ditoendjoekkannja kepada seoiang saudagar tolannja jang tahoe akan harga permata. Maka dimintanja olëh saudagar itoe empat poeloeh riboe dirham serta katanja: „Engkau laki-laki fakir lagi da'if, dari mana engkau berolëh benda ini?" Maka sahoet laki-laki itoe: „Allah soebhanahoe wata'ala menganoegerahi kami." Maka tatkala didengarnja kata



laki-laki itoe jang demikian itoe, maka sjafakat ia akan dia, katanja:" Sesoenggoehnjalah Allah soebhanahoe wata'ala menganoegerahi hambanja dengan tiada
dikira-kiraï adanja!"
Maka ditawarnja poela delapan poeloeh riboe dirham; itoepoen tiada diberinja. Maka dibawanja kepada seorang laki-laki jang lain. Maka ditawarnja seratoes doea poeloeh riboe dirham. Kemoedian dari pada itoe maka didjoealnjalah kepadanja itoe; maka oeang itoe dibawanja keroemahnja, dihantarkannja kehadapan isterinja. Serta dilihat isterinja dirham itoe, maka mengoetjap sjoekoerlah kedoeanja akan Allah, jang memberi akan dia koernia itoe. Maka kata kedoeanja.
Apa kita kerdjakan dengan dirham ini!" Takdir Allah ta'ala soedah ia' berkata demikian, maka datang seorang orang, maka ditepoeknja pintoenja. Kata kedoeanja: „Apa kehendakmoe? Adapoen harta banjak pada kami; ambillah sebahagian akan kamoe. Maka kata orang itoe: „Tiada akoe maoe, djikalau tiada engkau berikan dakoe seratoes riboe dirham. Maka diberinja akan dia seratoes riboe dirham, maka diambilnja; maka kembalilah ia. Kemoedian datang poela ia, ditepoeknja pintoe orang itoe; kedoeanja dalam sembahjang. Maka dikembalikannja sekalian dirham itoe olëh orang jang meminta itoe, katanja^ „Akoe boe an orang minta-minta; karena akoe malaëkat dan langit jang ketoedjoeh, dititahkan Allah akoe kepada kamoe; demikian firman Toehan: „Adapoen hambakoe kedoea itoe telah sjoekoer ia akan dakoe dalam kesoekaiannja dan dalam kemoerahannja. Adapoen inilah balas



sjoekoer merëka itoe akoe anoegerahkan kedoeanja dalam doenia dan akoe noegerahkan dalam achirat akan merëka itoe. Dalam soerga sepoeloeh kian kaïoeniakoe akan merëka itoe, dari pada maligai dan dari pada anak bidadari."
37. Kantjil kena getah.
Ada seorang berladang djagoeng dekat pada tepi ïimba. Tiap-tiap malam djagoeng itoe dimakani kantjil, tetapi orang itoe tiada tahoe kantjil jang memakani djagoengnja itoe. Tiap-tiap pagi dilihatnja segala djagoeng jang toea-toea soedah habis dimakan binatang. Akan ditoenggoei disana, takoet; kalau-kalau ditangkap harimau. Maka diperboeatnja orang-orang, sebesar orang poela; getah didjadikannja. Orang-orang itoe ditegakkannja dekat pintoe pagar; agak hatinja, kalau tampak olëh binatang orang-orang itoe, ta' dapat tiada ia lari ketakoetan. Setelah soedah maka poelanglah ia.
Hari telah tengah malam, maka kantjil itoepoen datang keladang itoe akan memakan djagoeng. Semalam itoe boelan terang benar. Baroe kantjil tiba dekat pintoe pagar itoe, soedah tampak olëhnja seorang berdiri dipintoe pagar. Maka berbalik sadjalah ia, karena takoet kalau ditëmbak orang itoe. Sebentar lagi kantjil itoe kembalilah poela kesitoe. Baroe tiba disitoe, tampak djoega orang itoe tegak dekat pintoe pagar itoe. Ialah berbalik sadja poela.
Soedah banjak kali begitoe djoega; kata kantjil
5



didalam hatinja: „Akan dikatakan inilah orang, semendjak tadi ia tiada beralih, bergerak poen tidak; tegak disana djoega. Kalau orang, tentoe ada ia doedoek meiepaskan penatnja. Tjoba hamba hampiri, eh! Maka kantjil itoe berdjalanlah lambat-lambat menghampiri orang itoe. Soedah dekat, dilihatja boekan orang, laloe ditepoeknja kepala orang-orang itoe dengan tangan kanan. Lekat tangannja pada kepala orangorang itoe, tiada terlepaskan lagi. Ditepoeknja poela dengan tangannja jang kiri, lekat poela. Maka bengislah hatinja, dihentamkan poela dengan kaki jang kanan, itoepoen lekat djoega. Diteradjangnja poela dengan kaki jang kiri; lekat poela, tiada terlepaskan lagi. Maka tidoer sadjalah disana, sampai pagi.
Serta hari siang maka datanglah orang jang empoenja ladang itoe akan melihat ladangnja; maka dilihatnja kantjil soedah kena getah. Maka berkata ia: „Kantjil inilah gerangan, jang menghabiskan djagoeng hamba tiap-tiap malam. Nantilah, hamba
sembelih!"
Soedah itoe ditanggalinja, diikatnja poela rat-iat dengan tali kaki kantjil itoe, dibawanja poelang.
Orang peladang itoe beranak seorang perernpoean, jang ëlok roepar.ja. Setelah si peladang itoe tiba diroemahnja, maka berkatalah ia kepada anaknja: O Aminah, akoe mendapat kantjil. Tiap-tiap han, peninggalkoe keladang, beri makan djoega olehmoe,



soepaja ia djangan mati. Esoklah soedah ladangkoe kita sembelih!"
Kata anaknja: „Baiklah!"
Kantjil itoe diletakkannja dibawah loemboeng; setiap haii diberinja makan. Tiada berapa lama antaranja laloe kesitoe seSkor koetjing jang besar, lagi dengan gemoeknja. lampak olëhnja anak perempoean itoe sedang memberi makan kantjil. Soedah boedak itoe naik, maka koetjing itoe berkata kepada kantjil, katanja: „Siapa itoe, ka' kantjil?"
Djawab kantjil: „Itoelah toenangan hamba."
Kata koetjing: „Serahkan apalah kepada hamba toenangan ka' kantjil itoe!"
Sahoet kantjil: „Djikalau demikian kehendak ka' koetjing, bolëh hamba katakan kepadanja."
Kata koetjing: „Ialah, katakanlah!"
Djawab kantjil: „Djika soenggoeh akan ka' koetjing djoea toenangan hamba itoe, tanggali ikat hamba ini; soedah itoe ka' koetjing diikatkan poela. Sebab demikianlah 'adat orang bertoenangan."
Kata koetjing dengan hati jang soeka: „Baiklah!"
Ikat kantjil itoelah ditanggali koetjing; soedah tanggal koetjing itoe diikatkan poela olëh kantjil. Setelah soedah koetjing itoe terikat, maka pergilah kantjil kembah ketempatnja dahoeloe. Tiada berapa selangnja, maka si peladang itoepoen poelang; dilihatnja jang terikat dibawah loemboeng itoe boekan kantjil. Maka bertanjalah ia kepada anaknja: „Dimana kantjil itoe kauïkatkan, Aminah?"
Djawab anaknja: „Itoelah, dibawah loemboeng!"



Kata bapa: „Tiadalah kantjil dibawah loemboeng
itoe; hanja koetjing jang ada."
Sahoet si Aminah: „Tidak eh, kantjil itoe. Mengapa
kiranja koetjing poela?"
Kata bapa': „TéngoklahJcebawah!"
Djawab boedak itoe: „Eh, betapa maka ada koetjing ini; siapakah jang menimbangi?
Mendengar kata si Aminah itoe, maka berkatalah koetjing itoe; katanja: „Hai toeankoe, hamba ini kena tipoe dajalah olëh kantjil. Katanja kepada hamba tadi ia bertoenangan dengan anak toeankoe. Toenangannja itoe akan diberikannja katanja kepada hamba. Kini ia akan pergi mengatakan itoe kepada toeankoe, katanja. Sekarang ini, jang hamba minta kepada toeankoe, sebab hamba soedah kena tipoe oleh kantji itoe, hendaklah toeankoe lepaskan hamba kiranja, soepaja djangan hamba teraniaja sadja-
Maka koetjing itoe dilepaskanlah olëh orang peladang itoe. Soedah itoe maka koetjing itoe pergi mentjan kantjil itoe, akan diboenoehnja katanja. Sampai kim beloem djoega kantjil itoe dapat oleh koetjing itoe.
38. Seorang jang menjerahkan anaknja kepada Allah soebhanahoe wata'ala.
Sekali peristiwa .seorang laki-laki dari pada sahabat Aboe Bakar datang kepada 'Oemar radia Allahoe 'anhoe, dibawanja anaknja laki-laki sertanja itoe, seroepa toeanja dengan bapa'nja itoe. Maka hëran 'Oemar melihat anaknja itoe sama toeanja dengan bapa'nja itoe. Maka



kata 'Oemar akan dia: „Betapa anakmoe ini seroepa toeanja dengan dikau?" Maka kata bapa'nja: „Hai Amiroe'lmoe'minin! Adapoen bagi anak hamba ini ada soeatoe hikajat jang amat 'adjaib." Maka kata Oemai . „Betapa hikajatnja itoe? Hikajatkan olëhmoe, akoe dengar. Maka kata laki-laki itoe: „Sekali peristiwa Aboe Bakar radia Allahoe 'anhoe menjoeroeh hamba mendatangi kafir kepada soeatoe negeri jang djaoeh. Anak hamba ini lagi dalam peroet iboenja. Maka tatkala hamba hendak pergi berdjalan, hamba hantarkan tangan hamba atas peroet iboenja, maka tatkala itoe kata hamba: „Ja Toehankoe, bahwa koeserahkanlah kepadamoe anakkoe jang dalam peroet iboenja ini, dan bahwa koeserahkan pekerdjaannja kehadaratmoe. Kaupeliharakan dia kiranja dengan kesempoernaannja dan kaupeliharakan dia dari pada segala bahaja, dan kausampaikan dia kepada akoe dengan sedjahteranja; karena engkau djoea Toehan jang terlebih mengasihi hambamoe." Setelah soedah ia hamba serahkan kepada Allah, maka pergilah hamba; toedjoeh boelan lamanja hamba disana.
Takdir Allah ta'ala negeri itoepoen alahlah; hamba poen kembali. Maka hamba dapati pintoe roemah hamba poen tertoetoep; isteri hamba poen matilah. Maka datanglah segala orang jang sekampoeng dengan hamba itoe mengoendjoengi hamba. Maka hamba bertanja kepada merëka iroe: „Berapa lamanja isteri hamba mati ini?" Maka sahoet merëka itoe: „Enam boelan lamanja soedah mati." Maka hamba boeka pintoe, maka masoeklah hamba kedalam roemah itoe.



Hatta pada tengah malam djagalah hamba dan hamba doedoek pada tingkap roemah itoe, rnaka melihat hamba kepada segala koeboer. Maka hamba lihat ada jang bertjahaja pada soeatoe koeboer. Maka segera hamba pergi kepada roemah orang jang sekampoeng dengan hamba itoe. Maka hamba roeah merSka itoe; kata hamba akan merëka itoe: „Tjahaja apa terbit dari pada koeboer; sadja adakah tjahaja itoe atau baharoekah ?" Maka sahoet merëka itoe: „Ada tjahaja itoe selama soedah mati isterimoe kami tanamkan pada koeboer itoe; segala kala, pada tiap-tiap malam kami lihat tjahaja itoe ada. Pada siang harinja kami kesana, soeatoepoen tiada kami lihat.
Setelah hamba dengar kata merëka itoe demikian, maka segera hamba pergi kepada koeboer jang bei tjahaja itoe. Setelah datang hamba kesana, maka hamba lihat koeboer isteri hamba itoe belah doea. Maka hamba lihat anak hamba teronggok-onggoklah disisi majat iboenja, soedah loeloeh lantaklah melainkan soesoe iboenja djoea ada tinggal. Maka menangis hamba mengambil anak hamba ini; maka hamba ambin, dan hamba timboenkanlah koeboer iboenja itoe. Maka hamba berkata: „Ja Toehankoe, djikalau dengan djiwania isteri akoe kaukembalikan kepada akoe, ter-
J .11 1 ~ ~ V Hfnlrn
^mnnorna karnemamoe aKail uauiuamuo. i'i»»
ldlUC Oüiu uwn'w « "* 
hamba dengar soearaTdemikian boenjinja. „Hai orang moeda! Adapoen jang kauserahkan kepada Allah itoe anakmoe djoea; maka dikembalikan Allah kepadamoe dengan sempoernanja. Djikalau kauserahkan kepada Allah dengan isterimoe, nistjaja ia poen dikembalikan



Allah kepadamoe dengan sempoernanja; karena Allah ta'ala sebaik-baiknja raemeliharakan hambanja dan sebaik-baik tempat menjerahkan segala perkerdjaan. Demikianlah hikajatnja, hai Amiroe'lmoe'minin ! Adapoen anak hamba ini dilihat toea roepanja, sebab ia lama didaiam koeboer dan meminoem air soesoe iboenja jang mati itoe."
Maka hëran 'Oemar mendengar hikajatnja itoe, maka kata 'Oemar radia Allahoe 'anhoe: „Sejogianja segala hamba Allah menjerahkan segala pekerdjaannja kepada Allah, soepaja dipeliharakannja dari pada segala bahaja dan fltnah doenia dan dianoegerahinja akan pahala achirat; maka njatalah bahwa menjerahkan pekerdjaan kepada jang lain dari pada Allah, sia-sia adanja.
39. Tiga orang didaiam goea.
Kata jang empoenja tjeritera.: Pada soeatoe hari adalah tiga orang laki-laki, bertedoeh didaiam seboeah goea, sebab hari hoedjan. Maka tergoegoer batoe dari atas pintoe goea itoe, maka tertoetoeplah pintoenja. Maka hëranlah merëka itoe. Kata seorang: „Adalah diantara kita ini jang berboeat 'amal jang baik karena Allah? Moedah-moe'dahan diberi Allah koernia mengeloearkan kita dari dalam goea ini dengan rahmatnja."
Maka kata seorang dari pada merëka itoe lagi: „Ada akoe sekali berboeat 'amal jang baik. Pada soeatoe hari akoe mengoepah beberapa orang oepahan pada soeatoe pekerdjaankoe; akoe oepahkan seseorang dari



pada merëka itoe dengan oepah jang tertentoe. Maka adalah seorang laki-laki jang koeoepah itoe bekerdja hanja stspenggal hari sadja. Maka koeberi oepahnja seperti oepah orang jang banjak itoe djoega. Karena ia bekerdja akan dakoe sepenggal hari djoega, maka ditjoetja orang jang lain itoelah akan dakoe, sebab akoe menjamaï akan oepahnja dengan mereka itoe. Maka kata seorang dari pada merëka itoe kepada akoe: „Mengapa kauberi oepah kepadanja sepeiti kauberi kepada kami? — karena ia bekerdja akan dikau sepenggal hari djoega." Maka sahoetkoe akan dia: „Hai hamba Allah! Mengapa demikian katamoe kepada akoe? Karena akoe tiada mengoerangkan hakmoe, soeatoe zarrah poen tiada; lagi poela barta itoe hartakoe; bolëh koeberi sekehendakkoe."
Maka serta didengarnja katakoe demikian, ngeranlah ia akan dakoe; ditinggalkannjalah oepahnja padakoe; njahlah ia. Maka koetaroehlah oepahnja itoe dalam roemahkoe. Beberapa lama antaranja, maka datanglah seorang, dibawanja seëkor lemboe, hendak didjoealnja kepadakoe. Maka koebelikanlah oepah itoe akan lemboe. Maka beranaklah lemboe itoe, dengan anoegeiah Allah mendjadi banjaklah. Beberapa lamanja kemoedian dari pada itoe datanglah kepadakoe seorang-orang toea lagi da'if, tiada akoe kenal akan dia. Maka katanja kepadakoe: „ Adapoen hakkoe ada padamoe! — maka diseboetkannja halnja meninggalkan oepahnja pada tangankoe. Maka akoe kenallah akan dia; katakoe: „Bahwa sanja lama djoea akoe mentjahari akan dikau; terimalah hakmoe!" Maka koetoendjoekkanlah



segala lemboe itoe kepadanja; katakoe: „Inilah milikmoe belaka; ambillah olëhmoe!" Katanja kepadakoe: „Djangan apalah engkau persendakan dakoe. Milikkoe hanja sedikit. Mengapa kautoendjoekkan milikmoe sekalian itoe akan dakoe? Djika sesoenggoehnja engkau hendak memberi akan dakoe, berilah olëhmoe; djanganlah akoe kaupersenda-senda!"
Katakoe akan dia: „Demi Allah, tiadaakoe bersendasenda dengan dikau; bahwa sesoenggoehnja sekalian itoe hakmoe; oepahmoe jang tinggal pada akoe itoelah koebehkan akan seekor lemboe; djadi anak beranaklah lemboe itoe!" Maka koeberilah sekaliannja itoe kepadanja. Maka katanja: „Ja Toehankoe! Djikalau ada pekerdjaankoe ini karenamoe dan karena takoetkoe akan dikau, boekakan akan kami pintoe goea ini!"
Maka dengan takdir Allah terboekalah pintoe itoe sedikit, hingga beilihat-lihatanlah merëka itoe didalam goea itoe.
Maka kata seorang laki-laki lagi: „Bahwa sanja ada soeatoe kebadjikan koeperboeat karena Allah. Ada bagikoe ïboe dan bapa; kedoeanja toealah, dan ada bagikoe beberapa ekor kambing perahan. Maka koeperahkan soesoenja, koeberikan kepada iboe bapakoe. Soedah minoem iboe bapakoe, maka katakoe akan dia: „Akoe pergi kepada kambingkoe."
Pada soeatoe hari toeroen hoedjan jang lebat, tiadalah akoe dapat memerah kambingkoe. Maka petang hannja koeperah kambing itoe, koeantarkan air soesoenja kepada iboe bapakoe. Maka koedapati iboe bapakoe lagi tidoer; tiada akoe tinggalkan air soesoe



jang koeantarkan kepadanja itoe, melainkan akoe menanti djoega sampai soedah djaga orang toeakoe, dan hingga diminoemnja air soesoe itoe. Maüa Katanja poela: „Ja Toehankoe! Djika ada pekerdjaankoe itoe karenamoe dan karena menoentoet keredaanmoe, boekakan apalah kiranja pintoe goea inl!"
Maka terboekalah pintoe goea itoe sedikit; maka adalah berkenal-kenalan meréka itoe didalamnja.
Kata laki-laki jang seorang lagi; „Bahwa sanja adalah akoe berboeat soeatoe kebadjikan. Ada padakoe harta banjak. Maka pada soeatoe han masa kelaparan isi negerikoe, maka datang kepadakoe seorang perempoean minta tolong. Katakoe kepadanja itoe- „Demi Allah, tiada akoe maoe memben akan dikau soeatoe djoega, melainkan djika maoe engka akan dakoe." Maka enggan perempoean itoe niahlah ia. Maka dikatakan perempoean itoe halnja jang demikian itoe kepada soeaminja Kata soeaminia: „Rëdakan olëhmoe barang kehendaknja, soepaj^ berolëh kelawasan kita dengan segala isi roemahmoe. Maka datanglah perempoean itoe kepadakoe .^rtoeroet tiga kali; tiada djoega ia maoe menjampaikan mak soedkoe. Pada soeatoe bari datang poela perempoean itoe mendapatkan akoe. Maka katanja:
kirania sedekah akan dakoe karena Allah taala Tiada djoega akoe memberi kepadanja; katakoe. „Dem IC, tiada akoe maoe memben akao kan asal kauserahkan dirimoe kepada akoe. M tatkala didengarnja perkataankoe itoe.sert^ ^hatn a hal jang demikian itoe, maka diserahkannjalah dmnja



kepada akoe. Maka koesamboetkanlah kainnja dan koedoedoekkanlah dia pada sisikoe. Maka gementarlah segala anggotanja. Katakoe akan dia: „Apa moelanja maka anggotamoe gementar ini?" Katanja: „Lari pada takoet akoe akan Allah, Toehan sarwa sekalian 'alam." Maka katakoe kepada perempoean itoe: „Engkau lagi takoet akan Allah dalam kesakitanmoe ini; dan akoe dalam kesenangankoe ini tiada poela takoet akan Allah ta'ala!" Maka koelepaskanlah dia dan koeberilah kepadanja dari pada hartakoe akan kafarat dosakoe menjamboet kainnja itoe. Maka katanja lagi: „Ja loehankoe! Djika ada pekerdjaankoe itoe dengan karenamoe dan karena takoet akan dikau dan karena menoentoet kerBdaanmoe, maka boekakan apalah kiranja bagi kami pintoe goea ini!"
Maka diboekakan Allahlah pintoe goea itoe; maka
keloeailah merëka itoe dari dalam goea itoe dengan
bei kat pekerdjaan merëka itoe, karena takoet akan Allah.
40. Mimpi jang baik.
Pada zaman dahoeloe kala adalah seorang saudagar dinegeri Bagdad, jang terlaloe kajanja. Anaknja hanja seoiang, namanja 'Abdoe'lkadir. Tatkala saudagar itoe berpoelang kerahmatoe'llah, maka 'Abdoe'lkadir itoe soedah sampai 'oemoer dan sempoerna 'akalnja. Maka iapoen berniagalah. Akan tetapi betapapoen perboeatannja, soeatoepoen tiada mendjadi; sebab itoe makin han makin soesoet kekajaannja. Tiada berapa lama



selangnja, maka hampirlah habis barangnja dan wangnja. Soesah hatinja boekan kepalang; tetapi sabar
djoega ia. , , ,
Pada soeatoe malam sedang ia tidoer lelap, maka
dilihatnja seorang toea masoek kedalam biliknja. Setelah orang toea itoe dekat pada ketidoerannja, maka dipegangnja tangan 'Abdoe'lkadir itoe, sambil ia beikata: „Hai 'Abdoe'lkadir! pergilah engkau ke-Kairah; disanalah maka engkau berbahagia." Maka terdjagalah ia dari pada tidoernja; dipandangnja kekin dan kekanan, soeatoepoen tiada kelihatan. „Sebenar-benar mimpi gerangan ini!" katanja dalam hatinja.
r Doea tiga malam bertoeroetan demikian djoega mimpinja. Maka pikirannja: „Lebih baik hamba persewakan roemah ini, dan hamba pergi ke-Kairah; entah benar, entah tiada boeah mimpikoe itoe; siapa tahoe.
Maka sengadjanja itoe diperlakoekannjalah. Tiada berapa lama antaranja maka sampailah ia ke-Kairah. Karena hari soedah djaoeh malam, dan lagi oeangnja tidak ada, maka masoeklah ia kedalam seboeah mesdjid, hendak bermalam disitoe.
Ada sesa'at doea sa'at ia berbaring, maka kelihatanlah beberapa orang masdek dengan gopoh gapahnja, selakoe orang jang dikedjar. Tiada berapa selangnja masoek poela beberapa orang mata-mata jang memegang sendjata. Melihat mata-mata itoe, maka lanlah segala orang itoe, hanja 'Abdoe'lkadir seorang djoega, jang tinggal didalam mesdjid itoe. Maka ïapoen ditangkap mata-mata itoe; digotjohnja dan dipaloenja, laloe dibawanja kedalam pendjara.



Pada keesokan harinja 'Abdoe'lkadir itoe dibawa oranglah kehadapan wali negeri Kairah. Maka kata wali itoe. „Kemana kawanmoe penjamoen itoe lari; dimana tempat mereka itoe bersemboenji?"
Maka djawab 'Abdoe'lkadir:" Ja toeankoe! kalau itoe toeankoe tanjakan, tiada bolëh hamba sahoeti sebab hamba sekali-kali tiada mengenal akan orang itoe."
Kata wali: „Djangan kausangka akoe dapat kauperolok-olokkan; beri djawab jang benar-benar! Tiadakah engkau serta menjamoen dengan orang jang lari dari dalam mesdjid itoe?"
„Demi Allah dan Rasoelnja, tiada hamba kenal akan penjamoen itoe, toeankoe!"
„Djikalau benar perkataanmoe, engkau orang manakah 5 dan apa sebabnja maka engkau bermalam didalam mesdjid itoe?"
„Hamba orang Bagdad. Sebabnja hamba bermalam didalam mesdjid itoe, olèh karena soedah djaoeh malam hamba tiba dinegeri ini."
„Apa maksoedmoe datang ke-Kairah ini?"
„Ja toeankoe! tatkala hamba di-Bagdad, maka beberapa malam hamba bermimpi; mimpi itoe seroepa sadja. Pikiran hamba ta' dapat tiada mimpi itoe berma'na. Adapoen didalam mimpi itoe hamba disoeroeh seorang jang amat toea berangkat ke-Kairah; katanja: „Disanalah maka engkau berbahagia!" Sebab itoe hamba kemari; akan tetapi bahagia jang sampai sekarang ini berlakoe diatas hamba, tiada lain melainkan tali pengikat dan paloe dan pendjara, toeankoe!"



Maka tertawalah wali itoe gelak-gelak, seraja berkata: „Hai orang jang amat bebal! Kemanakah 'akalmoe? Pertjajakah engkau akan mimpi'? Akoe ini soedah tiga malam akoe bermimpi; dan dalam mimpi itoe ada seorang toea mengadjak akoe berangkat keBagdad, katanja: „Dinegeri Bagdad, dikampoeng Anoe, dilorong Anoe ada seboeah roemah, jang demikian roepanja. Dibalik roemah itoe ada seboeah taman; dalam pendjoeroe jang disebelah timoer taman itoe ada seboeah mata air; airnja memantjoer-mantjoer keatas beberapa kaki tingginja. Didalam mata air itoe adalah emas dan perak dan permata intan, tiada tepermanaï banjaknja. Pergilah engkau kesana; engkaulah jang empoenja mata benda itoe!' Demikianlah titah orang toea itoe. Bagaimana pikiranmoe? Agak hatimoe, akoe ini akan berangkat ke-Bagdad? Akoe boekan sebebal dan sedoengoe engkau, jang berdjalan sedjaoeh ini dengan tiada menaroeh oeang, akan menoentoet bahagia, jang ada didalam mimpi sadja. Lebih baik engkau poelang kenegerimoe; nah! inilah wang akan bekalmoe didjalan, dan akan penawar kesakitan jang telah kautanggoeng itoe." Sambil berkata jang demikian itoe, maka diberi wali itoe kepada 'Abdoe'lkadir seboeah poendi-poendi, jang
berisikan oeang emas.
Adapoen 'Abdoe'lkadir, serta mendengar tjeritera mimpi wali itoe, terlaloe soekatjita hatinja, sebab roemah jang ditoendjoekkan orang toea itoe dan taman itoepoen, ialah jang empoenja dia. Maka dipersegerakannja poelang ke-Bagdad. Setiba disitoe dibelinja



penggali dan tjangkoel, maka menggalilah ia pada tempat jang telah ditentoekan itoe. Tiada berapa lama antaranja tampaklah mata benda jang amat banjak. Maka soeka hatinja boekan kepalang: tiada djoega poeas hatinja memoedji Toehan, jang menaroeh kasihan akan segala hambanja.
Sebenarnja 'Abdoe'lkadir itoe berbahagia setelah ia pergi ke-Kairah, boekan ?
41. Nabi Moesa.
Sekali peristiwa Fira'oen doedoek dihadap bala tenteianja dan segala hoeloebalangnja dan menterinja dan pendëtanja sekaliannja jang tahoe pada 'ilmoe seteroe. Maka kata segala orang jang tahoe pada i'lmoe seteroe ja'ni noedjoem itoe: „Adapoen seteroemoe lagi akan diperanakkan iboenja; pada zamanmoe ini seorang kanak-kanak akan mendjadi nabi, ialah membinasakan keradjaanmoe dan agamamoe." Maka kata Fira'oen: „ Djikalau demikian kata kamoe, baik kita boenoeh segala kanak-kanak jang baharoe djadi." Maka disoeroehnja boenoeh segala kanak-kanak jang baharoe lahir pada merëka itoe. Takdir Allah ta'ala Moesa poen pada ketika itoe djadilah. Maka doekatjitalah iboe Moesa, takoet diboenoeh olëh Fira'oen akan Moesa. Maka ditoeroenkan Allah ilham kepada hati iboe Moesa, demikian boenjinja: „Hai iboe Moesa, ambil olëhmoe seboeah peti, maka masoekkan Moesa kedalamnja, hantarkan pada soeatoe sërokan soengai Nil



itoe." Hatta maka dikerdjakan olëh iboe Moesa seperti firman jang datang kepadanja itoe.
Setelah soedah dimasoekkannja Moesa kedalam pet i itoe, maka dibawanja kepada soeatoe sërokan soengai Nil itoe. Maka tatkala hendak dihantarkan iboe Moesa peti itoe kedalam soengai Nil, maka menangis iboe Moesa serta katanja: „Ja Toehankoe! Koeserahkanlah anakkoe Moesa ini dan segala pekerdjaannja kepadamoe." Maka dihantarkannja kepada sërokan soengai Nil itoe. Maka dihanjoetkan airlah peti itoe hingga datang kebawah istana 1? ira'oen, terhantai lah disana. Maka dilihat olëh kaoem Fira'oen seboeah peti terhantar dalam soengai, maka diambil merëka itoe, laloe diboekanja peti itoe; dilihat merëka itoe didalamnja seorang boedak ketjil baharoe djadi, amat baik 1 oepanja. Maka dibawa merëka itoe kepada Fira'oen. Maka hendak diboenoehnjalah olëh Fira'oen. Maka berkatalah isteri Fira'oen, jang bernama Asiah, dan ia islam, disemboenjikannja islamnja pada Fira'oen. Maka oedjarnja: „Hai radja, djangan diboenoeh boedak ini; moeda-moedahan memberi manfa'at kepada kita, kita ambil akan anak kita." Maka tiadalah djadi diboenoehnja, maka diambil olëh kedoeanja ia
akan anaknja.
Maka disoeroeh Fira'oen mentjari seorang perempoean akan menjoesoei Moesa. Maka dibawa kaoem Fira'oen segala perempoean jang ada bersoesoe dalam benoea Masir itoe, disoeroeh Fira'oen soesoei pada merëka itoe pada tiap-tiap seorang perempoean, Moesapoen tiada djoega maoe menjoesoe. Maka kata



■seorang dari pada kaoem Fira'oen itoe: „Ada perempoean seorang pada kampoeng hamba jang bersoesoe." Maka dibawa orang kepada Fira'oen. Takdir Allah perempoean itoepoen iboe Moesa. Adapoen merëka itoe tiada mengenal dia; maka disoeroeh perempoean itoe olëh Fiia'oen menjoesoei Moesa. Maka menjoesoelah Moesa.
Beiapa lamanja pada soeatoe hari Fira'oen meriba Moesa, maka dipermain-mainnja olëh Moesa djanggoet Firaoen. Maka ditarikkannja olëh Moesa; maka sakit dirasai olëh Fira'oen, laloe rasanja sampai keotaknja. Maka ngeranlah Fira'oen akan Moesa; pada ketika itoe djoega hendak diboenoehnja. Maka kata Fira'oen akan isterinja: „Ja Asiah! Adapoen ia ini koeboenoehlah!' Maka sahoet Asiah: „Apa moelanja maka hendak diboepoeh Radja akan dia?" Kata Fira'oen: „Ditarikkannja djanggoetkoe, laloe keotakkoe sakitnja; takoet ia inilah kanak-kanak jang akan membinasakan keradjaankoe dan agamakoe." Maka kata Asiah: „Adapoen ia ini kanak-kanak lagi ketjil, ta' ada baginja boedi sedikit djoeapoen. Segala pekerdjaan jang dikeidjakannja itoe tiada dengan boedi bitjaranja. Djika Radja tiada pertjaja, tjoba olëh Radja; ambil bara api, boeboeh pada soeatoe tempat dan ambil emas seperti bara itoe besarnja, boeboeh pada soeatoe tempat; maka hampirkan kepadanja. Djika diambilnja bara^api itoe, njatalah ia tidak berboedi; djika diambilnja emas, njatalah ia ber'akal, — dan njatalah barang pekerdjaannja tiada dengan boedi bitjaranja." Maka kata Fira'oen: „Benar katamoe itoe!" Maka
6



diambil Fira'oen bara api dan emas, seperti kata Asiah itoe; maka dihampirkannja kepada Moesa. Baharoe hendak diambil olëh Moesa akan em^, maka datang Djibrail menangkap tangan Moesa serta dibawania kepada bara api itoe. Maka segera dilekapkannja diarinja kepada lidahnja, maka djadi telor lidah Mo q'a tatkala berkata-kata. Maka njatalah pada hat Fira'oen mengerdjakan pekerdjaan tiada dengan bitjarania. Maka tiadalah djadi diboenoehnja.
Beberapa lama antaranja maka datang firman Alla kepada iboe Moesa: „Tatkala kauserahkan anak Moesa dan segala perkerdjaannja kepada akoe, maka sesoengp-nphnia akoe peliharakan dia dalam ombak air laoet dan akoe peliharakan dia dari pada seteroenja Fira'oen dan akoe kembalikan dia kepadamoe dengan sempo nania dan akoe soeroeh peliharakan dan pada seteroenia Fira'oen. Demikianlah segala hambakoe jang men] Shkan dirinja kepada akoe, tiada koesia-siakan serail-
njaAdapeoen pada kissah ini adalah doea 'adjaib. Pertama: Ana moelanja tertoenoe oedjoeng lidah Moesa djoea, tl ter oënoa djarinja, karena jaag mendjawat api CtaCnnJdiiea, lidahnja tiada bertemoe dengan apT' Djawab: Adapoen lidahnja tiada bertemoe dengan api tertoenoe djoega, sebab Moesa nieroeah Fira'oen bapa': adapnen djari Moesa tiadatertoe, sobab berboeat kebaktian menank
Kedoea 'adjaib: Apa moelanja hikmatAJlah menj roeh hantarkan Moesa kedalam air tatkala s0^da 71 dari pada peroet iboenja, akan Moehammad



Rasoeloe'llah salla Allahoe 'alaihi wasallama dihantarkan didarat djoea, tiada kedalam air? Djawab: karena akan Moesa 'alaihi'ssalam sabik pada 'ilmoe Allah, bah wa ia amat kerasdan penggoesar atas segala kafir' maka dihantarkan ia kepada air tatkala ketjilnja,' soepaja lemboet perangainja akan segala islam; karena air itoe perangainja melemboetkan segala jang keras. Adapoen Basoeloe'llah salla Allahoe 'alaihi wasallama lemboet perangainja, lagi pengasih dan penjajang akan segala machloek; maka dihantarkan didarat djoea tatkala ketjilnja. soepaja keras perangainja akan segala
42. Orang jang pekak.
Ada seorang orang pekak. Pekerdjaannja menggembalakan kambing. Kambing itoe adalah kira-kira~döea poeloeh ekor; seekor patah kakinja.
Pada soeatoe hari hilanglah kambingnja itoe semoeanja. Maka ditjaharinja sekeliling kampoeng, masoek keboen, keloear keboen; masoek ladang, keloear ladang; masoek rimba, keloear rimba. Maka soedah lama ia mentjari kambing itoe, tiada djoega dapat. Soesah batinja boekan kepalang. Maka berniatlah ia didalam hatinja: „Djikalau dapat kambing itoe, maka hamba sedekahkan jang patah itoe kepada orang jang menoendjoekkan tempatnja lari."
Maka ditjaharinja poela kambing itoe kedalam ladang orang. Maka didalam ladang itoe adalah seorang sedang mentjangkoel. Orang itoe pekak poela, tiada



mendengar sedikit djoeapoen; maka ia menakoer sadja
m<Setelaf'orang pekak jang kehilangan kambing itoe sampai kedalam ladang orang pekak itoe ™a*^ania- Hai toean! Adakah toean melihat kambing hamba" laloe diladang ini?" Maka pikiran orang pekak jang mentjangkoel itoe, gembala kambing jang peka itoe bertanja kepadanja berapa loeas ladang itoe Maka menoendjoeklah ia berkeliling ladang itoeï seraja katanja* „Itoelah enggan ladang hamba!' Maka pikiian orang pekak janY&langan kambing itoe, ketempat jang ditoendjoekkan orang mentjangkoel itoelah kam-
blMaka pergilah ia ketempat jang ditoendjoekkan orang
itoe Dengan takdir Allah berdjoempalah ia dengan kambingnja semoeanja. Besar hatinja boekan main. Maka diikatnja kambing itoe, laloe ^aujja poe ang keladang orang pekak jang mentjangkoel tadi. Setelah sampai maka ditanggalinjalah ikat kambing jang patah kakinja itoe; maka diberikannja kepada orang pekak " sa— katanja: „Hai toean,
ini hamba berikanlah kepada toean, sebab hamba telah berniat barang siapa menoendjoekkan kambing hamba, kepadanjalah hamba ben seBkor ^ng Jang natah kakinja ini. Kini toean ambillah kambing in , karena toean jang menoendjoekkan tempat kambing
^Adapoen orang pekak jang mentjangkoel tadimenggigil badannja, sebab ketakoetan; pada san^"* fa ditoedoeh orang itoe mematahkan kaki kambingnja



itoe. Sebab itoe tiada diterimanja kambing itoe, melainkan larilah ia hendak poelang keroemahnja. Maka orang pekak jang kehilangan kambing itoe tiada maoe moengkii akan niatnja; maka dikedjarnja orang itoe sambil membawa kambingnja jang seëkor itoe. Maka heianlah ia melihat tingkah lakoe orang peladang itoe, tiada ia maoe menerima pemberiannja kambing itoe, maka dikedjarnja djoega orang pekak itoe. Maka panas hati orang pekak jang mentjangkoel tadi; maka berhentilah ia dari pada berlari, dan berkatalah ia dengan moeka jang mërah sebagai boeah saga: „Apa sebabnja maka hamba kaukedjar djoega? Hamba tiada mematahkan kaki kambingmoe itoe!"
Maka kata orang jang poenja kambing itoe: Toean ambil djoegalah kambing ini; hamba sedekahkanlah kepada toean!" Maka orang peladang itoe salah djoega sangkanja: pada pikirannja orang itoe mengatakan djoea ialah jang mematahkan kaki kambing itoe. Maka berteriaklah ia sambil menerangkan boekan ia jang mematahkan kambing itoe. Maka orang jang empoenja kambing tiada mendengar djoega; selaloe disoeroehnja djoega menerima kambing itoe. Maka makin panaslah hati orang pekak peladang itoe, laloe ditempêlëng dan ditindjoenja orang jang poenja kambing itoe. Maka larilah ia sambil mendoekoeng kambingnja. Hëranlah ia sehabis-habis hëran memikirkan kelakoean orang peladang itoe; maka disangkakannja orang itoe gila. Akan tetapi keras djoega hatinja hendak memberikan kambing itoe kepada si peladang itoe, sebab tiada ia maoe moengkir tentang niatnja. Maka iapoen



dikedjar djoega olSh orang peladang itoe, sebab beloem
poeas hatinja menindjoe dia.
Adapoen didalam berkedjar-kedjar itoe bertemoelah merëka itoe dengan seorang orang; maka orang ïtoepoen pekak djoega; tiada ia dapat mendengar sedikitpoen tidak. Maka orang itoe telah bertjerai dengan bininja. Maka soedah beberapa kali ia didjempoet orang, soepaja ia poelang kepada bininja; tiada djoega ia maoe. Selaloe ia berdjalan hilir moedik sadja, tiada hendak poelang keroemah. Maka tiada lain katanja melainkan menjeboetkan salah bininja djoega; katanja: „Sekarang bolShlah engkau merasaJ: hamba tiada maoe poelang lagi. Meskipoen hamba d/idjempoet dengan kambing poetih, tidak djoega hamba hendak poelang!" Siang malam kambing poetih djoega jang diseboetnja.
Adapoen tjeritera ini poelang djoega kepada doea orang pekak jang berkedjar-kedjar itoe. Serta mereka itoe berdjoempa dengan orang pekak, jang soedah bertjerai itoe, maka katanja: „Hai toean, toean tolonglah sebentar selesaikan kami berdoea!" Maka kambing jang patah kakinja itoe dihantarkannja dihadapan orang pekak itoe. Maka pikiran orang pekak itoe, kambing jang patah itoe dibawa orang akan mendjempoet dia poelang, dan pada sangkanja kedoea orang itoe disoeroeh bininja mendjempoet dia. Maka katanja: „Sekali-kali tiada hamba maoe poelang; hamba soedah bertjerai dengan bim hamba. Mengapa hamba didjempoet djoega?" Maka dikerasi djoega oleh orang jang poenja kambing itoe, minta berhenti se-



djoeroes menjelesaikan perbantahannja dengan orang peladang itoe.
Maka panaslah hati orang pekak jang telah bertjerai itoe, oedjarnja: „Soedah hamba katakan, meskipoen hamba engkau djempoet, hamba tiada maoe poelang djoega!" Maka bangkitlah marahnja, laloe ditindjoenja kedoea orang pekak, jang disangkakannja soeroehan bininja itoe. Maka orang peladang itoepoen serta merasaï tindjoe itoe, maka pikirannja orang pekak itoe menjoeroeh dia mengganti kambing jang patah itoe. Maka iapoen menindjoe orang jang baroe datang itoe. Maka berhsla-hëla dan bertindjoe-tindjoelah ketiga orang pekak itoe, — dan djikalau ta' ada jang melaraikan merëka itoe, nistjaja sekarang ini masih bertindjoe-tindjoe djoega.
43. Seorang hadji Chorsani.
Ada seorang laki-laki dibenoea Chorsani, datang ia kenegeri Bagdad akan naik hadji dan dibawanja seikat tali lëhër, harganja seriboe dinar. Maka sangatlah ia hendak mendjoeal tali lëhër itoe akan belandjanja, tetapi tiadalah sampai harganja. Maka tiadalah didjoealnja. Maka laloe pergi ia kepada seorang 'atar, jaïtoe orang jang mendjoeal baoe-baoean.
Sjahdan bahwa adalah 'atar itoe termasjhoer dari pada berboeat kebadjikan akan segala manoesia, lagi kepei tjajaan. Maka dipertaroehkannjalah tali lëhër itoe kepadanja; maka iapoen pergilah naik hadji. Setelah soedah maka iapoen kembalilah kepada 'atar itoe de-



ngan membawa hadiahnja. Maka kata 'atar itoe akan dia: „Dari mana toeanhamba datang dan apa toeanhamba bawa ini?" Maka kata laki-laki itoe: „Hambalah jang empoenja tali lëhêr, jang hamba pertaroehkan kepada toeanhamba itoe." Maka 'atar itoepoen tiada maoe berkata-kata lagi, laloe ditolakkannja akan hadji itoe dari atas kedainja. Maka kata 'atar: „Engkau da'wakah akan dakoe seperti da'wamoe itoe?" Maka berhimpoenlah segala manoesia serta kata mereka itoe: „Hai hamba Allah, gilakah engkau ini? Bahwa lakilaki ini terlaloe baik lagi kepertjajaan, tiada pernah seorang djoeapoen menda'wa dia, melainkan engkau djoea!"
Maka hadji itoepoen hSranlah akan dirinja; maka datang poela ia kepada 'atar itoe serta katanja: „Hendaklah toean poelangkan kiranja tali lêhër hamba itoe!" Maka tiada djoea dipoelangkannja, melainkan disoempahinja dan dipaloenja akan dia.
Maka kata orang akan dia: „Hai hamba Allah! Pergilah engkau kepada Soeltan 'Adadoe'ldaulat, maka engkau persembahkanlah segala hal ahwalmoe dengan 'atar itoe! Bahwa sanja adalah radja itoe tahoe akan 'ilmoe firasat." Maka disoerat hadji itoe segala hal ahwalnja dengan 'atar itoe, laloe diikatnja pada oedjoeng tongkatnja, maka pergilah ia kemëdan radja itoe serta
dengan harapnja.
Kalakian maka hamba radja itoepoen datanglah menanjakan kehendaknja. Maka ditjeriterakannjalah segala hal ahwalnja itoe; maka dipersembahkannja olëh hamba radja kepada radja itoe akan sekalian



perkataannja. Maka dititahkan Radja 'Adadoe'ldaulat memanggil hadji itoe; maka iapoen datanglah. Maka sabda radja akan dia: „Pergilah engkau kepada 'atar itoe, dari pagi-pagi hari engkau doedoek pada kedainja. Djika dinjahkannja akan dikau, doedoek djoea engkau pada kedainja berbetoelan dengan dia, dari pagi-pagi hari hingga magrib dan djangan engkau berkata-kata dengan dia. Perboeatlah olëhmoe demikian itoe tiga hari lamanja hingga magrib. Maka pada hari jang keempat, akoepoen datang kepadamoe. Seraja akoe laloe, diam djoea engkau disana; djangan engkau beidiii dan djika akoe memberi salam kepadamoe, djangan engkau sahoet dan barang jang koetanjakan kepadamoe itoepoen djangan engkau sahoet. Apabila kembalilah akoe, maka pintalah olëhmoe tali lêhër itoe kepadanja; kemoedian dari itoe maka beri tahoe olëhmoe akan dakoe barang jang dikatakannja kepadamoe itoe. Djika dipoelangkannja tali lëhërmoe itoe, bawa olëhmoe kemari."
Kata jang empoenja tjeritera: Maka pergilah hadji itoe kepada kedai 'atar itoe; laloe dikerdjakannjalah sekalian barang jang diadjarkan radja itoe. Maka datanglah kepada hari jang keempat, maka radja itoepoen datanglah kepadanja dengan segala bala tenteranja. Maka tatkala dilihat radja itoe akan hadji Chorsani itoe doedoek diatas kedai 'atar itoe, maka radja itoepoen memberi salam akan dia; maka iapoen menjahoet salam radja itoe, tetapi tiada ia bergerak dari pada tempatnja doedoek itoe. Maka sabda radja itoe akan dia: „Hai saudarakoe! apabila toeanhamba



datang kenegeri Bagdad ini; dan apa sengadja toeanhamba? dan mengapa tiada toeanhamba datang mengoendjoengi hamba, dan apa sebabnja tiada toeanhamba mengatakan segala hal toeanhamba dan segala hadjat toeanhamba kepada hamba?"
Maka hadji Chorsani itoe poen tersenjoem berdiam dirinja, tiada berkata-kata. Maka sebagai djoea ditanjakan radja itoe kepadanja serta dengan maloenja dan dengan sopannja akan dia; dan segala laskarnja poen berdirilah sekalian.
Demi dilihat olëh 'atar itoe akan hal jang demikian itoe, maka iapoen pingsanlah dari pada sangat takoetnja. Maka tatkala kembalilah radja itoe, maka berkatalah 'atar itoe kepadanja, serta katanja: „Bahagia bagimoe, hai hadji! Masa mana engkau pertaroehkan kepada hamba tali lëhërmoe itoe? Moedah-moedahan ingat hamba." Maka dikatakan hadji itoe akan peri tali lëhêr itoe pada hari anoe pada ketika anoe. Maka demi didengar 'atar kata hadji itoe, maka iapoen bangkitlah seraja pergi mentjari tali lëhër itoe dalam taroehannja. Maka laloe dibawanja tali lëher itoe kepada hadji itoe serta katanja: „Sesoenggoehrijalah adalah hamba chilaf; djika tiada toeanhamba ingatkan, nistjaja loepalah hamba, karena hamba sangkakan soedah toean ambil tali lëhër itoe." Serta katanja: „Hai hadji, djangan toeanhamba katakan kepada radja itoe; senistjaja matilah akoe!" Maka diambil hadji tali lëhër itoe serta katanja* „Apa faëdahnja akoe mengatakan kepada radja itoe!" Maka pikirnja dalam hatinja: „Moedah-moedahan maoe radja itoe membeli dia!'



Maka iapoen laloe berdjalan kepada radja itoe. Maka tatkala datanglah hadji itoe, maka dipersembahkannjalah segala hal ahwalnja, itoe kepada radja. Maka pada ketika itoe djoea dititahkan radja sahajanja pergi menjoelakan 'atar itoe. Maka iapoen pergilah dengan segeranja kepada kedai 'atar itoe, maka ditangkapnja 'atar itoe, laloe digantoengkannjalah tali lëhër itoe pada batang lëhërnja; maka disoelakannja 'atar itoe dihadapan kedainja djoega, serta dilekatkannja soeatoe soerat; demikian boenjinja: „Inilah balas bagi barang siapa bepertaroehkan sesoeatoe, kemoedian dimoengkirinja."
Maka haripoen malamlah; maka diambil hamba radja itoe tali lëhër jang digantoengkannja pada lëhër 'atar itoe, laloe diberikannja kepada hadji itoe, serta ia memberi salam. Maka disahoet hadji itoe akan saiamnja. Maka kata hamba radja itoe: „Pergilah toeanhamba kepada barang tempat jang toeanhamba kehendakil"
44. Seorang menteri jang setiawan.
Tatkala Soeltan Ja'koeb datang kenegeri Chorasan hendak mengalahkan kotanja, maka Soeltan Moehammad ada didalam kota itoe. Beberapa lamanja ia berperang melawan Soeltan Ja'koeb, sehingga tiada teralahkan kota itoe. Maka segala menteri didalam kota itoe beberapa kali mengantarkan soerat kepada Soeltan Ja'koeb itoe akan menoendjoekkan djalan mengalahkan kota itoe. Tetapi ada seorang menteri, namanja Ibra-



him Hadjib, sekali poen tiada ia mengantarkan soerat kepada Soeltan Ja'koeb, hanja diam sahadja. Maka kemoedian dari pada beberapa lamanja, maka negei i itoepoen alahlah; maka Soeltan Ja'koeb doedoeklah pada pangkat keradjaan didalam negeri itoe.
Kalakian maka datanglah segala orang besar-besai didalam negeri itoe menghadap Soeltan itoe dan segala menteri poen, jang telah mengirimkan soerat dan menoendjoekkan djalan dan tipoe akan mengalahkan kota itoe, sekaliannja datanglah menghadap Soeltan Ja'koeb, serta menjatakan kesoekaannja terlebih dari pada jang lain; dan teramat banjak orang berhimpoen menghadap.
Maka Soeltan Ja'koeb berdjamoe segala orang jang datang itoe dan dianoegerahinja merêka itoe sekalian, masing-masing dengan barang jang lajak akan dia. Maka Soeltan Ja'koeb poen bertanja: Siapa jang tiada datang menghadap akoe pada hari kesoekaan ini? Maka segala menteri itoe mendjawab: „Ibrahim Hadjib djoea jang tiada datang." Maka Soeltan itoe bertanja \ poela: „Sakitkah ia, maka tiada datang kepadakoe?" Maka sembah segala menteri- „Tiada ia sakit."
Maka disoeroehnja panggil olëh Soeltan itoe akan Ibrahim Hadjib; maka iapoen datanglah menghadap Soeltan Ja'koeb. Maka Soeltan itoe melihat pada moekanja njata tanda pertjintaan dan kedoekaan; maka Soeltan itoe bertitah, demikian sabdanja: „Hai Ibrahim Hadjib! Engkaukah menteri Soeltan Moehammad, jang diharapkannja?" Maka sembah Ibrahim Hadjib itoe: „Bahkan, diperhambalah menteri Soeltan Moehammad



itoe." Maka bertanja poela Soeltan Ja'koeb: „Hai Ibrahim Hadjib! Apa sebabnja maka segala menteri Soeltan Moehammad ini sekarang menghadap akoe semoeanja; dan lagi apa moelanja, tatkala akoe lagi diloear kota ini, segala menteri mengantarkan soerat dan menoendjoekkan djalan kepada akoe, soepaja segera kota ini teralahkan, dan engkau diam, tiada mengingatkan akoe; dan apa moelanja maka pada hari ini segala menteri dan segala orang kaja-kaja datang menghadap akoe, dan engkau tiada datang mendapatkan akoe? Dan apa sebabnja sekarang, sedang engkau soedah datang, dan segala orang menghadap akoe dengan kesoekaan, dan engkau djoea mendapatkan akoe dengan menoendjoekkan pertjintaan dan kedoekaan dan masam moekamoe? Hendaklah engkau sahoeti dengan benar segala pertanjaankoe ini! Dan • djikalau tiada engkau berkata benar, nistjaja binasalah pada hari ini njawamoe dan hartamoe dan segala anak tjoetjoemoe!"
Maka sembah Ibrahim Hadjib: „Ja Soeltan! Djikalau Soeltan maoe mendengar kata jang benar dan tiada goesar akan kata diperhamba ini, maka segala perkara, jang Soeltan tanjakan kepada diperhamba, diperhamba sahoeti akan dia dengan kebenaran." Maka kata Soeltan itoe: „Tiada akoe goesar; katakanlah olëhmoe!"
Maka sembah Ibrahim Hadjib: „Adapoen akan seperkara jang Soeltan tanjakan itoe: „Apa sebabnja maka segala menteri dari dalam kota ini soedah mengantarkan soerat kepada akoe dan menoendjoek-



kan djalan, dan engkau diam djoega?" — ketahoei olëhmoe, hai Soeltan! Adapoen Soeltan Moehammad itoe didalam negeri ini radja jang 'adil dan salëh dan sembahjang lima waktoe dan dermawan dan bangsawan dan ber'ilmoe dan beradab; dan diperhamba soedah didjadikannja menteri didalam negeri ini dan diberinja anoegerah kepada diperhamba emas dan pëiak dan bagai-bagai ni'mat, jang tiada terkira-kira banjaknja; lagi poela ia harap akan diperhamba dan menjerahkan negerinja dan perbendaharaannja kepada diperhamba, soepaja jang diperhamba pada ketika kesoekaran mendjadi teman olëhnja pada membitjarakan segala kesoekaran itoe. Betapa dapat diperhamba dalam kesoekarannja itoe membitjarakan kebinasaannja dan mengirimkan soerat kepada toeanhamba dan menoendjoekkan djalan kepada Soeltan, sedang lagi hamba tiada mengenal akan toeanhamba dan beloem lagi melihat akan anoegerah toeanhamba? Masa benarkah diperhamba mengantarkan soerat dan menoendjoekkan djalan kepada seteroe toean diperhamba, jang soedah beberapa tahoen memeliharakan dipeihamba dengan kemoeliaan dan ni'rnat dan daulat, soepaja dipei hamba tolong akan dia pada ketika kesoekarannja!'
Maka sabda Soeltan Ja'koeb: „Benarlah katamoe
itoe!"
Maka Ibrahim Hadjib itoe berkata poela: „Adapoen akan seperkara lagi, jang Soeltan tanjakan itoe. Apa moelanja maka engkau tiada datang menghadap akoe, dan sekarang ini, sedang engkau soedah datang, engkau mendapatkan akoe dengan menoendjoek pertjintaan



dan kedoekaan dan masam moekamoe?" — ketahoei olëhmoe, hai Soeltan! bahwa diperhamba tiada datang menghadap toeanhamba, karena Soeltan berseteroe dengan toean diperhamba; adapoen toean diperhamba itoe, ia memeliharakan jang diperhamba dengan beberapa kebadjikan. Betapa diperhamba dapat pergi menghadap toeanhamba dengan kesoekaan, karena toeanhamba membinasakan toean jang diperhamba? Sebab itoe djoega, maka diperhamba, sedang diperhamba soedah terpanggil, datang dengan menoendjoek kedoekaan dan pertjintaan dan masam moeka diperhamba. Lagi—poela segala anak tjoetjoe toean jang diperhamba doedoek dengan kedoekaan dan pertjintaan. Betapa diperhamba doedoek menghadap Soeltan dengan kpsoekaan, seperti orang jang tiada meuaroeh maloe dan kedoekaan dan pertjintaan: diloear lain, dan didalam lain, seperti segala moenafik itoe. Inilah hal hamba dengan sebenarnja!"
Apabila Soeltan Ja'koeb menengar sembah Ibrahim Hadjib itoe, maka ia bersabda, demikian katanja: „Soebhana 'llah! Selamanja akoe menengar pari rrmnJeri jang demikian, akan tetapi beloem lagi melihat loepanja, sekarang inilah akoe melihat menteri jang benar dan menengar kata jang benar. Hai Ibrahim Hadjib! Inilah peri ahad dan peri wafa dan demikiarfi menjampaikati djandji djoega. Hai IbrahmT Hadjib! Barang jang~laloe, Tal oei ah dan tiada akan kembali lagi. Djangan teramat kautjintakan, karena demikianlah hal doenia, jang tiada kekal keadaannja itoe.".



Adapoen Soeltan Ja'koeb teramat banjak karoenianja atas Ibrahim Hadjib itoe dan didjadikannja dia mentori dan diserahkannja segala pekerdjaan negeri kepada tangannja dan dipanggilnja dia bapa'; dan segala menteri jang lain itoe dibinasakannja dengan bagai-bagai siksa, dan segala anak tjoetjoe dan kaoem keloearga menteri itoe sertanja; dan disoeroehnja orang berseroe-seroe didalam negeri itoe: „Inilah hal segala orang jang tiada menjampaikan djandji dan jang berboeat chianat akan toeannja, karena meieka itoelah tiada dapat dibilang manoesia pada antara segala manoesia jang lain!"
45. Orang jang berbahagia.
S
Adapoen tatkala Amiroe'lmoe'minin Haroenoe'rrasjid bersemajam di-Bagdad, maka pada soeatoe hari Baginda doedoek diatas tachta keradjaan, dihadap oleh segala radja-radja jang dibawah perintahnja dan segala menterinja dan hoeloebalangnja sekalian. Maka hati Baginda amat masjgoel. Tiba-tiba bertanjalah ia kepada sekalian orang jang menghadap dia, sabdanja: „Apakah
akoe ini?" .
Maka terkedjoetlah mereka itoe lagi berdiamkan
dirinja, sebab tiada tahoe akan toedjoe pertanjaan
itoe. Maka bertanja poela Baginda, titahnja: „Apakah
akoe ini?" .
Maka sembah seorang dengan soeara jang amat
lemah lemboet, seakan-akan segan ia mendjawab: „Ja
Sjah 'alam, toeankoelah Amiroe'lmoe minin!



Maka titah Baginda: „Boekan itoe ma'na pertanjaankoe. Jang hendak koeketahoei ja'ni keadaankoe dan kaiflatkoe; akan tetapi pertanjaan itoe ta' dapat tiada akan didjawab dengan kata jang benar sahadja."
Mendengar titah Baginda itoe tiada segan lagi merëka itoe mendjawab. Maka sembah seorang: „Ja Sjah 'alam, toeankoelah radja jang akbar diatas moeka boemi ini!"
„Toeankoelah seoempama matahari didalam 'alam ini!" sembah seorang jang lain.
„Toeankoelah seorang pahlawan jang terlebih gagah perkasa dari pada pahlawan jang lain!"
„Toeankoelah machloek jang teramat berbahagia!"
Berbagai-bagailah poedji-poedjian orang jang hadir itoe. Hanja seorang sahadja Jang tiada berboenji, jaïtoe seorang penghoeloe soeatoe kaoem Badoei, jang baharoe datang ke-Bagdad akan mengantarkan oepeti.
Maka titah Baginda: „Apakah sebabnja maka tiada engkau berboenji, melainkan diam djoega? Apakah ako§ ini sepandjang timbanganmoe?"
Sembah penghoeloe itoe: „Ja toeankoe Sjah 'alam! Adapoen titah toeankoe hanja perkataan jang benar sahadja jang djkehendaki. Ja Chalifatoe'llah! Sebab itoe wadjib atas patik mempersembahkan bitjara patik dengan sebenar-benarnja. Sepandjang timbangan patik, segala poedji-poedjian itoe tiada moenasabah dengan keadaan toeankoe; hanja pikiran patik toeankoelah seorang manoesia jang ta' berbahagia!"
Mendengar sembah penghoeloe itoe maka moerkalah Haioenoe rrasjid, dan sebentar itoe djoega disoeroehnja
7



tangkap kepada hoeloebalangnja. Maka ditangkap oranglah penghoeloe itoe; setengahnja hendak membawa dia kedalam pendjara, setengahnja hendak memboenoeh dia. Maka pada ketika itoe kedengaranlah titah Baginda: „Bawa kemari orang itoe!
Setelah penghoeloe itoe dibawa kehadapan Baginda, maka diikat oranglah kedoea belah tangannja, dan pada kiri kanannja berdirilah hoeloebalang dengan pedangnja terhoenoes. Adapoen penghoeloe itoe sekalikali tiada melawan dan dengan hati jang sabar serta moeka jang djernih dibiarkannja hoeloebalang itoe
mengikat tangannja.
Hatta maka tiada beberapa sa'at antaranja maka bersabdalah Baginda: „Kini katakanlah dengan njatanja apakah sebabnja maka sepandjang tunbanganmoeakoe tiada patoet diseboet akbar dan pahlawan dan bertoeah dan baik hati! Apa moelanja maka akoe kau-
seboet seorang jang ta' berbahagia?
Ja Sjah 'alam! Toeankoe berkoeasalah memboenoeh patik* akan tetapi soenggoehpoen demikian, tiada akan'patik semboenjikan pikiran patik: jang benar patik benarkan djoega; sebab demikianlah kehendak toeankoe. Adapoen tatkala patik berdjalan ke-Bagdad akan mengantarkan oepeti kaoem patik, maka terla oe amat ingin patik akan berdjoempa dengan toeankoe. Harap patik, patik akan bertemoe dengan seorang manoesia jang akbar dan bidjaksana dan pahlawan serta berdaoelat dan berbahagia. Akan tetapi sia-sialah pengharapan patik itoe. Toeankoe boekan seorang jang akbar, sebab toeankoe selaloe beroendan dengan



baiang pekerdjaan jang sia-sia dan toeankoe mendengar djoega akan perkataan pemboedjoek. Toeankoe boekan seoiang jang bidjaksana, sebab toeankoe tiada memboeat soeatoe.apa sebeloem bertanjakan timbangan dan bitjara berpoeloeh orang jang pandai. Toeankoe boekan seorang jang pahlawan, sebab kalau malam hari toeankoe tiada berani berdjalan seorang diri mendjalani segala lorong negeri Bagdad, takoet- disamoen orang. Toeankoe boekan seorang jang berbahagia, sebab boekan akbar dan boekan bidjaksana dan boekan pahlawan."
Mendengar sembah penghoeloe itoe, maka tfipgkoerlah Soeltan Haroenoe'rrasjid, serta toendoeklah kepalanja. Tiada berapa lama selangnja maka bertitahlah Baginda : "Ja penghoeloe! Walau benar katamoe itoe, ada soeatoe peri jang kauloepaï, ja'ni koeasakoe besar sekali!"
Sembah penghoeloe Badoei itoe: „Koeasa toeankoe tiada seberapa djoega!"
Maka titah Baginda: „Sepatah katakoe sahadja bolëh mendatangkan matimoe!"
Maka djawab penghoeloe itoe: „Itoekah toeankoe seboetkan berkoeasa? Djikalau demikian senistjaja seorang penjamoen, jang memboenoeh seorang jang tiada bersendjata pada malam hari, dapat dikatakan berkoeasa djoega?"
Setelah Baginda mendengar sembah penghoeloe itoe, maka bertanjalah ia: „Apakah ma'na kata berbahagia?"
Maka djawab penghoeloe Badoei itoe: „Ja Sjah lalam' Adapoen dinegeri patik diseboet orang akbar barang siapa tiada beroendan dengan barang jang sia-sia dan



tiada mengindahkan poedji-poedjian orang. «ato itoelah barang siapa jang panda.
memoetoeskan sengksta dengan tiada timbangan nrang jang lain. Pahlawan jam barang siapa jang berani menentang aebarang maia bah] pada sebarang «aktbe djoega. Berkoeasa itoelah Parang siapa jang dapat memerintahkan dinnja send Adapoen barang siapa jang menaroeh keempat Ubi at jang telah patik soboet itoe, ia itoelah sebenarnj
berbahagia adanja! Qnaitan Ha-
Maka doedoeklah termenoeng-menoeng Soeltan H
roenoe'rrasjid, dan segala orang jang hadir itoepoen
memandang penghoeloe jang berani itoe dengan mate,
jang menjatakan bentjinja jang amat sangat. Mak
tiba-tiba bertitahlah Baginda itoe dengan soeara jang
njaring: „Oeraikan talinja!" Maka hëranlah segala
orang itoe, dan dengan segeranja djoega dioeraikan
tali pengikat penghoeloe itoe. Maka Bagm a po
menjoeroeh dengan isjarat penghoeloe itoe mengham-
piri dia. Setelah hampir maka sabda Bagmda.,
langlah engkau kenegerimoe, dan kalakanlah olehmoe
kepada segala kaoem keloeargamoe, bahwa engkau
telah memberi soeatoe pengadjaran kepada akoe, jang
tiada akan koeloepaï selagi ada hajatkoe.
Mendengar sabda Baginda itoe, maka soedjoedlah penghoeloe itoe seraja men^oetjoepi akan kaki Baginda sembahnja: „Ja toeankoe Sjah 'alam! Sekarang im patik baliki perkataan jang patik persembahkan tahadi. Bahwa sanja perboeatan toeankoe mi menjatakan toeankoe seorang jang akbar, karena



itoelah tanda 'alamat orang jang akbar, djikalau hendak menerima pengadjaran dari pada orang jang lebih hina. Lagi toeankoe seorang jang bidjaksana, sebab mengambil faëdah dari pada nasihat itoe. Toeankoe seorang jang pahlawan, karena berani membenarkan jang benar dan menjalahkan jang salah. Dan lagi toeankoe berkoeasa, sebab tahoe memerintahkan hawa nafsoe. Maka olëh karena toeankoe menaroeh segala tabi'at itoe, nistjaja toeankoelah seorang jang berbahagia."
Maka akan penghoeloe itoe dianoegerahi Baginda dengan berbagai-bagai persalin dan hadiah jang indahindah. Setelah itoe maka bermohoniah ia, laloe berangkat poelang kenegerinja. Akan Soeltan Haroenoe'rrasjid, se'oemoer hidoepnja Baginda ingat djoega akan nasihat penghoeloe Badoei itoe.
46. Seorang Tjina dengan seorang oepahan.
Pada soeatoe hari beriglanglah^ seorang toean saudagar, sebab ia hendak poelang kenegeri Belanda. Terlaloe amat banjak orang Belanda dan orang 'Arab dan orang Tjina dan Keling ada menghadiri lêlang, itoe. Ramainja boekan kepalang, dan rioeh rendaËSh boenji soeara orang jang mehawar dan membeli; dari djaoeh soedah kedengaran.
Adalah seorang saudagar Tjina, jang amat kedekoet, namanja baba Lim Tjai; iapoen datang kelëlnmg itoe, sebab ia harap akan berolêh barang-barang jang indah-indah dengan harga jang moerah. Maka dibeli-



njalah pinggan dan mangkoek jang haloes-haloes. Barang itoe dimasoekkannja kedalam doea boeah peti jang ketjil dan diisinja poela tjelah-tjelahnja dengan roompoet kering dan pertja-p*ertja kain 'jang boeroek, soepaja pinggan mangkoek itoedjangan dapat beigoentjang
hendaknja. . .
Setelah soedah itoe, maka pergilah ia mentjahan seorang oepahan akan membawa poelang petinja itoe. Roemah baba itoe djaoeh djoega dari pada tempat orang berlëlang itoe; sebab itoe besar djoega oepah jang diminta orang kepadanja. Lama kelamaan dapatlah ia seorang oepahan dengan membajar oepah tiga tali. Pada pikiran baba itoe oepah jang didjandjikannja itoe terlaloe banjak djoega; tetapi apa akan diboeatnja? tiada seorang djoeapoen jang hendak membawa poelang barangnja itoe dengan menerima oepah jang koerang
dari pada tiga tali.
Maka berdjalanlah baba berdoea dengan orang koeii itoe. Tiada berapa lama selangnju maka berkatalah baba Lim Tjai itoe: „Hai kawan! Djikalau kiranja bolëh hamba koerangi oepahmoe dengan setali, maoelah hamba mengadjarkan kepadamoe soeatoe jaetQfia. jang amat baik dan lagi memberi keoentoengan. Bagaimana pikiranmoe atas perkataan hamba itoe?
Sahoet orang oepahan itoe: „Baiklah! Djikalau sesoenggoehnja baik petoea jang hendak diadjarkan kepada hamba itoe, nistjaja maoe djoega hamba membajar setali." , , ,
„Djadilah!" kata baba Lim Tjai; „dengarkanlah
bai'k-baik! Djikalau seorang mengatakan kepadamoe,



bahwa berdjalan itoe lebih baik dari pada berkoeda, djangan engkau pertjaja akan dia!"
Mendengai kata baba itoe berpikirlah orang oepahan itoe: „Sesoenggoehnja hamba ini seorang jang bodoh benai , sebab harap akan berolëh keoentoengan jang besar dengan membajar setali sahadja. Petoea baba ini tiada bergoena sedikit djoeapoen." Maka berdjalanlah ia sambil merinai:
„fei Daoed anak 'rang Padang,
Berdestar batik berënda;
Dilaoet boenga jang kembang,
Didarat koembang jang gila."
Setelah kedoea merëka itoe berdjalan beberapa lamanja, maka berkata poela baba itoe; katanja: „Hai kawan! petoea jang hamba adjarkan itoe, sebetoelnja tiada berapa mendatangkan faêdahnja. Akan tetapi, kalau oepahmoe dengan izinmoe dapat hamba koerangi setali lagi, bolëhlah hamba beri soeatoe pengadjaran kepadamoe, jang seharga dengan emas."
Maka berpikirlah orang oepahan itoe dalam hatinja: „Djikalau baik petoeanja, hamba berlaba; djika sia-sia sadja, nistjaja roegilah hamba. Siapa tahoe, barangkali bergoena djoega pengadjarannja itoe!"Patoetlah hamba
bjuua-Kan, seperti kata pantoen:
Toean Anoe dipoelau Batoe, Telang diroemah 'rang Melajoe; Pilihlah toean salah satoe, Sajang dikain, boeang badjoe!"



Setelah ia berpikir demikian itoe, maka sahoetnja: Baiklah Baba, katakanlah soepaja hamba dengar!"
Maka kata baba Lim Tjai: „Djikalau ada orang jang mengatakan, bahwa peroet jang lapar lebih senang dari pada peroet jang kenjang, djanganlah engkau pertjaja
akan dia!"
Maka pikiran orang oepahan itoe: „Sajanglah oepahkoe jang doea tali itoe! Pengadjaran jang demikian ini ta' ada goenanja sedikit djoeapoen. Soedah doea kali hamba diperdajakan si Tjina ini; djanganlah sampai tiga kali. Patoet hamba ingat tahadi akan pan toen orang toea-toea:
Adapoen baba Lim Tjai terlaloe senang hatinja, sebab ia akan membajar setali sadja akan oepah 01 ang koeli itoe; akan tetapi soenggoehpoen demikian, ia mentjari 'akal djoega, soepaja oeangnja jang setali itoepoen djangan keloear. Setelah ia berpikir beberapa lamanja, maka terbitlah soeatoe moeshhat didalam hatinja. Maka katanja: „Hai kawan, dengarlah sebentar! Telah hamba adjarkan kepadamoe petoea, jang sebetoel-betoelnja tiada bergoena sekali-kali. Sebab itoe sesampai kita keroemah hamba, hamba akan membajar oepahmoe tiga tali itoe. Sesoenggoehnja boekan hamba hendak menghilangkan oepahmoe itoe, melainkan hamba bergoerau djoega dengan engkau. Dja-
Setali pembelinja rotan, Sekoepang; pembeli kataja; — Sekali lantjoeng keoèdjian, Se'oemoer tida'5 'rang pertjaja!"



nganlah ketjil hatiraoe dan moeram moekamoe, kawan!"
Boekan kepalang soeka hati orang oepahan itoe mendengar perkataan baba itoe; maka katanja dalam hatinja: „Baik djoega kiranja hati orang Tjina ini! Roepa-roepanja ia lebih soeka mempermainkan orang!"
Seketika lagi maka berkata poela baba Lim Tjai: „Hai kawan ! Pada pikiran ham ba kawan hendak djoega mendjadi seorang jang kaja,sebagai hamba ini, boekan
„Ialah, soedah tentoe hamba soeka sekali mendjadi kaja; akan tetapi bagaimana orang jang semiskin hamba ini dapat berolêh harta?" djawab orang oepahan itoe.
„Ada djalannja akan berolëh kekajaan," kata baba itoe.
„1 en toe ada; akan tetapi siapa akan menoendjoek djalan itoe kepada hamba orang jang hina ini?" sahoet orang oepahan itoe.
„Hamba soedi djoega menoendjoek "
„Soenggoehkah kata toean itoe; maoekah toean menoendjoek djalan itoe?"
Djawab baba itoe: „Maoe djoega, kawan! a§al kawan maoe membajar tiga tali oepah hamba menjatakan daja oepaja' itoe."
„Baiklah!" kata orang oepahan itoe, „masakan tiada hamba maoe membajar tiga tali; djikalau lebih terbajar hamba, maoepoen hamba; tetapi besar kajoe, besarjtatajnja, ketjil kajoe', ketjil tatalnja!"
Maka kata baba itoe: „Dengarkanlah olëhmoe baikbaik! Djikalau ada orang jang mengatakan engkau seorang jang tjerdik dan lagi akan mendjadi hartawan kelak, djangan engkau pertjaja akan dia!"



Teiïaloe besar hati baba Lim Tjai, sebab ia berlaba tiga tali olëh menipoe seorang jang bebal, akan tetapi orang oepahan itoe ketjil sekali hatinja, lagi poen ia menjesal dan maloe akan dirinja, karena sampai tiga kali terbawa olëh orang Tjina itoe. Maka katanja dalam hatinja: „Wahai, hari ini hari tjelaka; badan lelah djerih, oepah hilang lenjap! Sebenar-benarnja hamba bodoh sekali, harap akan berolëh kekajaan dengan tiada bekerdja. Tetapi, apa poela faedahnja hamba menjesal dan berdoeka tjita? Kata orang toeatoea: Sesal dahoeloe pendapatan, sesal kemoedian apa goenanja? Djikalau kiranja hamba ingat tadi akan petoea dan nasihat bapak hamba, nistjaja tiada akan sampai maksoed si Tjina ini! Betoel djoega sebagai kata orang toea-toea:
Masaklah boeah medang sengit,
Dirambah dikirap djangan;
Membadai boeroeng atas langit,
Merendah diharap djangan!
Keling tjeti doedoek termenoeng,
Makan serikaja dengan tapai; —
Maksoed hati memeloek goenoeng;
Apa daja tangan ta' sampai!"
Tiada berapa lama antaranja maka sampailah kedoea orang itoe keroemah baba Lim Tjai. Serta tiba maka kata orang oepahan itoe: „Ja toean saudagar! Harnba minta terima kasih banjak-banjak kepada toean, seba) pengadjaran toean jang amat berfaëdah itoe! Betapa-



kah hamba membalas kebaikan toean? Inilah sadja hendaknja pembalasnja :v-gekarang ini, sebeloem kita bertjerai, hamba hendak djoega mengadjarkan kepada toean soeatoe petoea jang amat baik. Ta' oesah toean membajar oepah mengatakannja, soeatoe poen tidak!"
„Baiklah! kata baba itoe sambil tertawa, „katakanlah, hamba dengar!"
Maka tiba-tiba diempaskan orang oepahan itoe kedoea boeah peti jang berisikan pinggan mangkoek itoe ketanah seraja katanja: „Djikalau ada orang jang mengatakan kepada toean, bahwa ada seboeah pinggan atau mangkoek jang tiada petjah didalam peti ini, sekali-kali djangan toean pertjaja akan dia!"
47. Seorang jang berpoesakakan kata.
Ada seorang jang bernama Noeroe'lkamar. Ketika bapanja hampir mati, maka dipanggilnja anaknja seiaja ia bei kata kepada anaknja: „Hai Noeroe'lkamar! Pada perasaankoe mati djoega akoe ini, dan tiadalah ^ boleh akoe memeliharakan engkau lagi. Sebagai poela djikalau akoe mati, tiada soeatoe hartakoe jang koetinggalkan kepadamoe, melainkan koepoesakakan kata sadja.
Kata anaknja itoe: „Ja bapakoe! Kata apa jang hendak bapakoe poesakakan kepada hamba, soepaja hamba dengar?"
Maka kata bapanja: „Hai anakkoe! Pertama-tama: peliharakan moeloetmoe; djangan engkau berkata kepada orang dengan perkataan jang kedji dan dengan



soeara jang keras. Kedoea: peliharakan kakimoe; djangan engkau berdjalan kepada pekerdjaan jang siasia, melainkan berdjalan engkau kepada pekerdjaan jang kebadjikan. Ketiga: peliharakan tanganmoe; djangan engkau memegang barang jang sia-sia, misalnja mengambil harta orang tiada dengan izin jang empoenja dan lain-lainnja, jang boekan patoet dipegang. Keempat: peliharakan matamoe; djangan engkau melihatkan barang jang tiada bergoena, melainkan lihat jang patoet dilihatkan; oempamanja, djikalau masoek engkau kedalam roemah orang, djanganlah engkau menolëh-nolëh kesana sini, apa lagi diroemah radja dan orang besar-besar. Kelima: djikalau ada seorang meminta pertolonganmoe pada soeatoe pekeidjaan, jang patoet kautolong dia, tolong olëhmoe dengan sebolgh-bolëhnja. Keenam: djikalau ada orang memanggïT engkau makan keroemahnja, dengan segeralah engkau pergi menjampaikan hadjat orang itoe, djikalau engkau tiada sakit; dan djikalau engkau didalam pekerdjaan sekalipoen, berhentilah djoega seketika diroemah orang itoe, karena karoenia Allah Toehan sekalian 'alam itoe djangan kautinggalkan dia. Dan ketoedjoeh: djikalau ada orang berboeat dengki akan dikau, sabarlah engkau, sedapat-dapatmoe menahan dengkinja itoe. Hai anakkoe! Hoebaja-hoebaja, djangan anakkoe tinggalkan kata poesaka a_koe ini, soepaja berolëh selamat engkau se'oemoer hidoepmoe!
Maka anaknja itoepoen toendoeklah mendengarkan pengadjaran bapanja serta dengan air matanja djoega, dan ditaroehnjalah didalam hatinja segala kata poe-



saka itoe. Maka tiada berapa lama antaranja matilah bapanja; maka ditanamnjalah majat bapanja dengan sepeitinja. Setelah selesai pekerdjaan mengoeboerkan bapanja itoe, maka iapoen mendjadi hamba radja, membawa tempat sirih radja; barang kemana radja itoe pergi, ditoeroetnja djoega. Radja itoepoen terlaloe amat kasih akan dia, sebab lakoe tingkahnja dan boedi bahasanja, serta tiada pernah ia melaloei barang perintah radja itoe. Lagi poela segala poesaka kata jang ditinggalkan bapanja, selaloe diingatnja djoega.
Setelah beberapa lamanja radja itoe melihat kebaktian Noeroe'lkamar itoe kepadanja, maka radja itoepoen mengaroeniakan soeatoe pangkat kepadanja, mendjadi menteri didalam istana radja. Maka bertambah-tambahlah kebaktiannja kepada Baginda dan kepada segala isteri dan poetera Baginda; dan isi istana radja itoepoen kasihlah sekaliannja akan dia. Maka apabila menteri-menteri jang lain melihat hal Noeroe'lkamar amat dikasihi olëh Baginda, serta dipertjajaïnja pada anak isterinja itoe, maka masing-masing dengkilah akan dia dan mentjari dajalah akan mendatangkan tjelaka keatas Noeroe'lkamar itoe.
Adalah seorang menteri jang berboeat fitnah kepada jadja itoe. Pada soeatoe hari radja itoe pergi kepada soeatoe tempat akan bermain-main; tinggal disana setengah boelan lamanja. Maka Baginda poen memberi titah kepada Noeroe'lkamar akan menoenggoei segala isteri dan poeteranja didalam istana. beserta "dengan beberapa hoeloebalang jang pjlihan. Maka Noeroe'lkamar itoepoen mengerdjakanlah sebagaimana titah



Baginda, sahingga koerang tidoernja dan makannja. sebab soesah hatinja karena berdjaga itoe. Maka didalam itoepoen adalah seorang menteri terlaloe sakit hatinja akan Noeroe'lkamar itoe; seboléh-bolêhnja ditjarinja tipoe daja, akan memboeat fltnah, soepaja berolëh tjelaka menteri Noeroe'lkamar itoe. Maka adalah kira-kira deiapan hari radja itoe soedah berangkat, maka menteri besar jang sangat dengki itoepoen dapatlah soeatoe tipoe daja, laloe dikarangnja sepoetjoek soerat kepada Baginda. Maka terseboetlah didalam soerat itoe, jang menteri Noeroe'lkamar sepeninggal Baginda soedah berboeat pekerdjaan jang tiada patoet, sebab ia bermoekah dengan isteri radja jang termoeda, jaïtoe jang amat dikasihi Baginda itoe.
Setelah selesai soerat itoe, maka bermoepakatlah ia dengan menteri-menteri jang lain-lain; djikalau diperiksa Baginda kelak, biarlah sekata. Setelah soedah moepakatnja itoe, maka segêra-segera dikirimnja soerat itoe kepada radja itoe. Setelah dibatja Baginda soerat itoe, maka iapoen terlaloe amat moerkanja, laloe berangkat kembali keistananja. Setelah Baginda sampai keistananja maka diperiksanja dengan saksamanja segala menteri jang lain. Maka mengakoelah sëmoeanja sebenarnjalah seperti jang terseboet didalam soerat itoe, sebabnja merêka itoe soedah bermoepakat. Maka pertjajalah Baginda akan fitnahnja itoe, tetapi hati Baginda sajang djoega akan Noeroelkamar, olëh karena terlaloe banjak kebaktiannja. Maka berpikirlah radja itoe: „Betapa perikoe memeliharakan orang jang chianat itoe? Sebab dia, mendja-



di 'aib namakoe. Lebih baik koesoeroeh boenoeh dia, soepaja matakoe djangan kelihatan lagi akan si doerhaka itoe." Lagi poela pikiran radja itoe: „Djikalau diboenoeh akan dia dihadapankoe, tiadalah sampai hatikoe melihatkan hal matinja itoe; lebih baik koekiiim sepoetjoek soerat kepada pertanda itoe, menjoeroeh dia memboenoeh Noeroe'lkamar."
Setelah soedah radja itoe berpikir, maka radja itoepoen mengarang soerat, demikian boenjinja: „Bahwa soerat ini dari pada akoe akan memberi perintah ini kepadamoe: Setelah soedah kaubatja soerat ini, persggfira penggal olêhmoe lehër orang jang mengantarkan soerat ini; kemoedian kaubawa kepalanja kepadakoe djoea adanja." Maka dimeterainja soerat itoe, laloe disoeroehnja panggil akan Noeroe'lkamar itoe! Serta datang menteri itoe, maka bertitahlah radja itoe. „Hai Noeroe'lkamar! Bawa olëhmoe soerat ini kepada pertanda itoe; lekas-lekas engkau berdjalan, dan dengan segera djoega engkau kembali kemari!" Maka Noeroe'lkamar poen menjamboet soerat itoe dari pada Baginda, langsoeng berdjalan dengan senang hatinja mendapatkan pertanda itoe. Maka menterimenteri jang lain itoepoen soeka hatinja, apa lagi menteri besar jang sangat dengki akan Noeroe'lkamar itoe. Maka radja itoe segera memberi titah bawa isterinja jang termoeda itoe kepada tempat jang lain; maka isterinja itoepoen tahoelah dirinja kena fitnah.
Adapoen menteri Noeroe'lkamar berdjalan djoega membawa soerat kepada pertanda itoe. Maka apabila ia sampai kepada pertengahan djalan, adalah seorang



mengadjak dia makan diroemahnja jang terdin ditepi djalan itoe. Djawab Noeroe'lkamar: „Akoe ini disoeroeh Radja segera-segera!" Maka kata orang itoe; „Öampaikan hadjat hamba sebentar sadja!" Demi didengar Noeroe'lkamar orang itoe menjeboet kata hadjat, maka teringatlah ia akan kata bapanja, jang dipoesakakan kepadanja, laloe ia berhenti diroemah orang itoe; maka doedoeklah ia makan disitoe. Maka menten iang' dengki akan dia itoe, melihat terlaloe amat lambat Noeroe'lkamar itoe kembali, maka ditoeroetnja; pikirannja: „Sekali ini akoe dapat soeatoe kesalahan Noeroe'lkamar lagi; perintah radja roepanja tiada dnndahkannja; makin bertambah dosanja kepada Bagin a. Maka menteri itoepoen bertemoe dengan Noeroe'lkamar sedang doedoek makan didalam roemah orang, dengan beramai-ramai disitoe. Maka masoeklah ia mendapatkan Noeroe'lkamar, seraja katanja: „Hai Noeroe lkamai, engkau disoeroeh olêh Baginda mengantarkan sepoetjoek soerat; soedahkah engkau sampaikan atau beloemkah Maka sahoet Noeroe'lkamar: „Beloem, sebabnja hamba menjampaikan hadjat orang." Maka kata menten itoe: Mari akoe bawa soerat itoe, soepaja segeia. .a oe diberikannja soerat itoe kepada menteri itoe; ia poen
doedoek makan djoega.
Adapoen menteri itoe berdjalanlah membawa soerat radja jang diambilnja dari pada tangan Noeroe lkamar itoe. Serta sampai menteri besar keroemah pertanda itoe, maka diberikannja soerat itoe kepadanja Maka pertanda itoepoen menjamboetlah soerat itoe dengan hormatnja, laloe dibatjanja. Setelah itoe maka dengan



segera dipanggilnja sekalian hambanja serta diambilnja sebilah pedangnja. Setelah soedah maka berkata pertanda itoe: „Pegang olëhmoe akan orang ini!" Mendengar perintahnja itoe maka datanglah segala hambanja berlarian, menangkap menteri itoe: ada jang memegang kakinja, ada jang memegang tangannja dan ada jang memegang kepalanja. Setelah menteri itoe melihat orang memegang kaki tangannja itoe, maka katanja: „Mengapa kamoe pegang kaki tangankoe; hendak kamoe bagaimanakan akoe ini?" Maka pertanda itoe poen segera mengerat lêhër menteri itoe, laloe poetoes.
Adapoen menteri Noeroe'lkamar, apabila ia soedah habis makan akan menjampaikan hadjat orang itoe, maka iapoen laloe berdjalan mengikoet djalan ketempat peitanda itoe. Serta sampai, maka dilihatnja menteri jang mengambil soerat dari pada tangannja itoe soedah mati, badannja terhantar ditanah dan kepalanja lagi dipegang olëh seorang hamba pertanda itoe. Maka heranlah Noeroe'lkamar akan kekajaan Allah serta ia bertanja: „Apakah sebabnja nfflf iamoe kerat lêhër menteri ini?" Djawab pertanda itoe: „Hamba berolëh titah dari pada radja," — laloe ditjeriterakan olëh pertanda itoe hal menteri itoe membawa soerat dari pada radja kepadanja dan hal boenji soerat itoe. Setelah didengar Noeroe'lkamar tjeritera pertanda itoe, maka iapoen tahoelah dirinja kena fitnah. Maka berpikirlah ia didalam hatinja: „Sebab kebenarankoe maka Toehan sarwa sekalian 'alam menggantikan orang jang lain itoe." Setelah itoe maka kembalilah ia hen-
8



dak menghadap Baginda.Melihat menteri Noeroe'lkamar datang kepadanja, maka terlaloe amat heran radja itoe, pikirannja: „Barangkali salah karangan soeratkoe itoe, maka pertanda itoe tiada mengerat leher Noeroe 1-
kamar ini." .
Setelah sampai Noeroe'lkamar kehadapan Baginda, maka menjembahlah ia. Maka dengan segera djoega Baginda bersabda kepadanja: „Hai Noeroe'lkamar! Apa chabar pertanda itoe?" Sembahnja: „Tiada sesoeatoe chabar, toeankoe, melainkan serta patik sampHi keroemah pertanda itoe, maka patik dapatkan menteri besar jang dipertoean soedah terpenggal lehernja oleh pertanda itoe." Maka sabda radja itoe poela: „Siapa ^ jang membawa soeratkoe kepada pertanda itoe . Maka Noeroe'lkamar itoepoen mentjeriterakanlah halma memjampaikan hadjat orang jang mengadjak dia makan dan hal bapanja meninggalkan akan dia poesaka kata dan hal menteri besar jang dengki itoe datang meminta mengantarkan soerat itoe. Maka apabila Baginda mendengar tjeritera Noeroe'lkamar itoe dennkian, maka tahoelah Baginda, bahwa.Noeroe'lkamar difltnahkan olëh menteri besar itoe. Pikirannja: „Dengkinja datang kepadanja, sebab akoe kasih akan Noeroe'lkamar ini; maka itoe poen mendatangkan kebi-
nasaan keatasnja djoega."
Setelah itoe maka Noeroe'lkamar itoepoen didjadikan Baginda menteri besar, menggantikan menteri besar jang mati itoe. Maka selaloe dengan kebenaran dan ke adi an didialankannja segala perintah Baginda dan makin bert^mbTh-tambah kebaktiannja kepada Baginda adanja.



48. Aboe Nawas dengan anak Masir.
Kata orang jang empoenja tjeritera: Pada. soeatoe hari datanglah seorang saudagar dari negeri Masir kedalam negeri Bagdad membawa dagangan terlaloe 1 banjak, laloe ia menjewa seboeah roemah jang' patoet akan tempatnja tfnggal berniaga. Setelah itoe maka doedoeklah ia berdjoeal beli. Tiada berapa lamanja maka iapoen bersahabat dengan orang kampoeng itoe. Telah habislah dagangannja itoe, maka iapoen hendak kembali kenegerinja; maka sebab beloem dapatperahoe toempangannja, maka iapoen tinggal pada tahoen doedoek bersoeka-soekaan dengan segala orang kampoeng itoe.
Pada soeatoe malam iapoen bermimpi nikah dengan anak toean kadi, dengan maharnja sekian-sekian banjaknja. Setelah hari siang maka iapoen berpikir didalam hatinja: „Adapoen mimpikoe ini baiklah akoe chabarkan kepada sahabat-sahabatkoe itoe." Maka pada hari itoe doedoeklah ia bertjakap-tjakap dengan sahabatnja itoe, laloe dikeloearkannja perkataan mimpinja: „Akoe bermimpi pada malam tadi, bahwa sanja akoe kawin dengan anak toean kadi itoe."
Kemoedian maka chabar itoepoen masjhoerlah; maka kadi itoepoen terdengarlah akan chabar itoe. ' Maka toean kadi itoe datanglah keroemah anak Masir itoe serta ia bertanja kepada anak Masir itoe, katanja: „Soenggoehkah engkau bermimpi kawin dengan anakkoe dengan maharnja sekian-sekian?" Maka kata anak



Masir itoe: Soenggoeh seperti kata toeanhamba itoe!
Sjahdan maka kadi itoe berkata kepadanja: „Djika begitoe, hendaklah engkau memberi mahar anakkoe itoe!" Maka djawab anak Masir itoe: „Tiadalah hambamoe maoe membajar mahar itoe, karena hamba _ bermimpi; tiadalah hamba kawin dengan sebenarnja.
Maka kadi itoepoen merampas segala harta anak Masir itoe; setelah soedah dirampasnja, maka katanja: Beloem lagi tjoekoep hartamoe ini akan pembajar mahar anakkoe itoe!" Maka olëh kadi dihalaukannja anak Masir itoe, hanja'kain dibadannja sahadja jang Tepas. Setelah itoe maka anak Masir itoepoen persii membawa dirinja barang kemana-mana mengadoekan halnja; itoepoen seorang tiada memberi djawab kepadanja. Maka iapoen mendjadilah seperti orang gila roepanja; hanja minta sedekah, maka dapat makan ia.
Hatta maka pada soeatoe hari ia berdjalan-djalan meminta sedekah kepada roemah seorang perempoean toea; maka perempoean toea itoe bertanja kepadanja: Hai polan! Engkau ini datang dan mana? Maka djawabanak Masir itoe: „Hamba ini datang dan negeri Masir membawa dagangan masoek kedalam negen Bagdad ini; maka tiba-tiba hamba mendapat ütnah jang besar. Maka habislah segala harta hamba sekalian dirampas oleh toean kadi didalam negen ini. Maka kata perempoean toea itoe: Dimana, eng au berolSh harta, jang demikian banjaknja itoe? Maka olëh anak Masir itoe, segala hal ahwalnja itoe semoeanja dikatakannja kepada perempoean toea itoe.
Maka kata perempoean toea itoe: „Baiklah eng au



pergi kepada Aboe Nawas, minta bitjarakan halmoe, dan baiklah akoe bawa engkau pergi kepada Aboe Nawas." Maka anak Masir itoepoen berkata kepada orang toea itoe: „Pergilah engkau dahoeloe kehadapan Aboe Nawas itoe; boleh engkau katakan kepadanja -segala hal ahwal akoe ini."
Setelah itoe maka pergilah orang toea itoe mendapatkan Aboe Nawas. Adapoen Aboe Nawas tengah doedoek mengadjar anak moeridnja membatja kitab Maka oleh perempoean toea itoe dichabarkannjalah kepada Aboe Nawas segala hal ahwal anak Masir itoe. Setelah itoe maka pergilah perempoean toea itoe memanggil anak Masir itoe kehadapan Aboe Nawas. Serta datang maka anak Masir itoepoen mengchabarkan segala peri halnja kepada Aboe Nawas; katanja: „Adapoen hamba ini datang dari negeri Masir membawa dagangan masoek kedalam negeri Bagdad ini* maka ahh-ahh hamba mendapat fitnah jang besar sekah: toean kadi itoe mengambil harta hamba semoeanja," — laloe ditjeriterakannja dari pada permoelaannja sampai kepada kesoedahannja. Maka kata Aboe Nawas: „Hai orang moeda! Sebagaimana kaukatakan kepada hamba ini, dapatkah kaukatakan demikian djoega dihadapan Radja Haroenoe'rrasjid ?" Maka djawab anak Masir itoe: „Bolëhlah hamba katakan dengan sebenar-benarnja!" Maka berkata poela Aboe Nawas: „Dimana engkau tinggal; dan apabila akoe hendak menjoeroeh memanggil engkau, dimana akoe soeroeh tjahan?" Maka kata anak Masir itoe: „Pada tempat perempoean toea jang berdjoeal kahwa itoe, disanalah



hamba diam, dan iapoen memberi makan akan hamba." Setelah itoe maka kembalilah ia ketempa^perempoean
toea itoe. ®
Kalakian maka Aboe Nawas poen berkata kepada anak moeridnja: „Baiklah engkau sekalian bersimpan kitab-kitab karaoe ini dan poelanglah engkau sekalian, masing-masing keroemahnja; sediakan olehmoe tjangkoel dan penggali, dan kapak dan bakoel dan batoe; dan datanglah engkau sekalian pada malam mi kepada akoe serta membawa segala perkakas itoe sekalian! Setelah itoe maka sekalian orang itoepoen pergilah masing-masing keroemahnja serta berkata sama sendirinja, katanja: ,,'Adjaib sekali ini jang hendak diperboeatkan olêh Aboe Nawas pada malam ini!
Maka segala anak moeridnja sekalian poen datanglah mendapatkan Aboe Nawas pada malam itoe seraja membawa perkakas. Maka kata Aboe Nawas: „Hai kamoe sekalian! Pergilah kamoe pada malam ini petjahkan roemah kadi itoe! Maka barang siapa bertanja kepada engkau, djangan engkau ^pedoehkan, meiainkan petjahkan djoega roemahnja itoe; katakan akoe menjoeroeh engkau memetjahkan roemah itoe. Dan barang siapa hendak memoekoel atau hendak melëmpar, maka engkau poekoel dan engkau lempar dengan batoe!" Setelah soedah Aboe Nawas itoe berkata, maka sekaliannja poen pergilah memetjahkan
roemah kadi itoe. r
Hatta maka kadi itoepoen terkedjoet dan pada tidoernja; maka katanja kepada anak moerid itoe sekalian: „Siapa jang menjoeroeh engkau memetjah-



kan roemahkoe ini?" Maka djawab anak moerid Aboe Nawas. „Goeroe kami Aboe Nawas jang menjoeroeh kami memetjahkan roemah ini!" Pada ketika itoe djoega datanglah orang kampoeng itoe hendak melawan; maka mereka itoepoen tiadalah bolëh dekat pada tempat itoe, karena anak moerid Aboe Nawas terlaloe banjak.
Setelah hari siang maka toean kadi poen masoek kedalam menghadap Amiroe'lmoe'minin Haroenoe'rrasjid akan mempersembahkan peri hal roemahnja itoe dipetjahkan oleh anak moerid Aboe Nawas. Hatta maka pada hari itoe terlaloe banjak orang berhimpoen pada madjelis itoe. Maka Soeltan Haroenoe'rrasjid menjoeroeh memanggil Aboe Nawas; maka orang itoepoen pergilah memanggil Aboe Nawas dan Aboe Nawas poen menjoeroeh memanggil anak Masir; maka laloe beidjalan bersama-sama masoek menghadap Soeltan Haroenoe'rrasjid, laloe menjembah. Maka titah Amiroe lmoe'minin kepada Aboe Nawas, katanja: „Apakah sebabnja maka engkau soeroeh petjahkan roemah kadi itoe?" Maka djawab Aboe Nawas: „Ja toeankoe Sjah 'alam •' Sebabpoen patik soeroeh petjahkan roemah kadi itoe, pada soeatoe malam patik poen bermimpi, bahwa sanja kadi datang kepada patik menjoeroeh patik memetjahkan roemahnja; sebab itoelah maka patik petjahkan, ja toeankoe Sjah lalam!" Maka sabda Amiroe'1moe minin. „Hai Aboe Nawas! Bolëhkah mimpi itoe dilakoekan; hoekoem mana jang engkau pakai itoe?" Maka djawab Aboe Nawas: „Bahwa sanja hoekoem kadi djoega jang patik bawa, ja toeankoe Sjah 'alam!"



Maka kadipoen menoendoekkan kepalanja seraja berdiamkan dirinja; sepatah tiada didjawabnja. Setelah itoe maka titah Amiroe'lmoe'minin Haroenoe'rrasjid kepada Aboe Nawas: „Hai Aboe Nawas, katakanlah olëhmoe apalah sebabnja maka demikian pekerdjaan itoe!" Maka sahoet Aboe Nawas: „Ja toeankoe Sjah 'alam! Bahwa sanja adalah seorang anak Masir datang kedalam negeri ini berniaga sambil membawa hartanja terlaloe banjak sekali. Pada soeatoe raalam ia bermimpi kawin dengan anak kadi ini dengan maharnja sekian-sekian. Maka terdengarlah chabar itoe kepada kadi; maka kadipoen pergilah mendapatkan anak Masir itoe meminta mahar anaknja itoe. Maka tiadalah maoe anak Masir itoe memberi mahar anaknja itoe; maka laloe dirampasnja segala harta bendanja, hanjalah kain dibadannja sahadja jang lepas."
Demi didengar olëh kadi akan perkataan Aboe Nawas, maka tiadalah terkata-kata lagi. Maka titah Radja Haroenoe'rrasjid: „Dimana anak Masir itoe? Maka anak Masir itoepoen datanglah kehadapan Soeltan Haroenoe'rrasjid, serta menjembah. Maka titah Amiroe'lmoe'minin: „Hai anak Masir! Apalah hal ahwalnja engkau datang kedalam negeri ini? Maka anak Masir itoe menjembah serta dikatakannja segala hal ahwalnja dari pada awalnja sampai kepada achirnja.
Setelah Soeltan Haroenoe'rrasjid mendengar perkataan anak Masir jang demikian itoe, maka Soeltan poen moerka dengan moerka jang amat sangat kepada kadi itoe, laloe dioetiatnia, dan segala hartanja disoeroehnja rampas dan berikan kepada anak Masir itoe.



Maka kadi itoepoen dihoekoemkan olëh Soeltan Haroenoe'rrasjid. Setelah soedah maka kembalilah anak Masii itoe dengan Aboe Nawas poelang keroemahnja. Maka anak Masir itoepoen hendak membalas boedi kepadanja. Maka kata Aboe Nawas: „Djanganlah engkau beri barang soeatoe kepadakoe; tiada akoe maoe menerima sedikit djoeapoen!"
Setelah itoe maka anak Masir itoe diamlah didalam negeii Bagdad; telah sampailah moesimnja, maka iapoen kembalilah kenegerinja dengan selamat sedjahtera adanja.
49. Tjeritera binatang tiga ëkor. *)
Pada soeatoe hari, setelah Bahram Sjah soedah minoem dan makan, maka iapoen berdjalan-djalan membawa togngkoes nasi tiga toengkoes akan diberikannja kepada andjing dan koetjing dan tikoes. Maka iapoen mengikoet djalan ketepi pasir. Adalah sebentar ia berdjalan maka Bahram Sjah poen sampai kebawah pohon ketagangjang amat besar; maka iapoen doedoek bersandar dibawah pohon kajoe itoe. Maka Bahïam Sjah memberikan toengkoes nasi jang tiga boeah itoe kepada andjing dan koetjing dan tikoes, katanja: „Makanlah olehmoe setoengkoes seorang!" Maka iapoen berbaring-baring dibawah pohon kajoe itoe, laloe berkata seorang dirinja dan teringat akan peroentoengannja dan persakitan jang ditanggoengnja itoe, serta
') Uit de Hikajat Bahram Sjah.



katanja: „Djikalau ada djoega tjintjinkoe jang koedapat dari pada radja djin itoe, tiadalah sepeiti ini përoentoengankoe dan kesakitankoe. Sekarang soedahlah diambil olëh si Toerani, dibawanja kepada poelau Sirandjang Petënggangan itoe; disanalah ia mendjadi radja. Djikalau hari baik, tampaklah meganja poelau itoe dari pada tempat ini." Setelah soedah berkata demikian itoe, maka iapoen menangis,laloe memandang kepada andjing dan koetjing dan tikoes; melihat binatang itoe soedahlah makan, maka iapoen beidiri, laloe berdjalan poelang keroemahnja.
Maka pada malam itoe djoea berkatalah andjing itoe: „Hai saudara koetjing dan tikoes! Adakah saudara mendengar seperti jang dikatakan toean kita pada siang hari tadi, tatkala kita makan ditepi laoet itoe?" Maka djawab koetjing: „Hai saudarakoe! A<!alah akoe mendengar kata toean kita itoe. Sekarang apa bitjara saudarakoe; maoekah saudarakoe kita mati, djangan lagi sajang kepada doenia ini? Dengan apalah kita balas goena toean kita itoe kepada kita? Hanja njawa kita itoelah akan pembalasnj_a. Maka kata koetjing: „Hai saudarakoe! Ketahoeilah olehmoe: adapoen tjintjin itoe tiadalah disini, melainkan adalah pada si Toerani; pada mega jang kelihatan itoelah tempatnja. Sekarang apa bitjara saudarakoe? Pada sangka hamba baiklah kita tjoba-tjoba berenang; djikalau ada moedah-moedahan ditolong Allah ta'ala, sampailah kita kepada poelau itoe; djikalau tiada, kembali kita. Akan tetapi hendaknja djanganlah diketahoeinja olêh toean kita. Djikalau dianja tahoe,



nistjaja kita tiada dilepaskannja pergi kesana; dan djikalau kita hendak berenang, djanganlah pada siang hari, melainkan baiklah pada malam hari, soepaja djangan tampak kepada orang kita berenang itoe. tsoklah kita berdjalan dari pada tempat ini!"
Setelah soedah moepakat, maka masing-masingpoen berdjalanlah mentjahari makanan. Setelah hari soedahlah petang, maka andjing dan koetjing dan tikoes itoepoen berhimpoenlah ketiganja pada tempatnja berhenti itoe menantikan hari malam. Setelah soedahlah malam hari, maka berdjalanlah ia ketepi laoet, laloe ia berenang ketiganja. Adapoen jang dahoeloe ialah andjing; dibelakang andjing koetjing; dibelakang koetjing tikoes, itoelah jang kemoedian; tiadalah berhenti-henti, berenang djoea. Maka beberapa lamanja beienang itoe. maka iapoen sampaiiah kepada poelau Sirandjang Petënggangan, tempat Toerani itoe mendjadi radja.
Maka haripoen sianglah; maka andjing dan koetjing dan tikoes itoepoen bersemboenjilah kepada jang semaksemak ditepi pasir poelau itoe, tiadalah diketahoei orang. Maka bermoepakatlah ketiganja itoe. Kata andjing. „Siapalah kita pergi melihati kedalam kota itoe? Maka kata tikoes: „Hai saudarakoe, pada sangka lmmba dalam kita jang bertiga ini, tiadalah seorang djoea dari pada koetjing, karena langkahnja Jiadalah terlintang; barang kemana djadi sahadja. Dan akan saudarakoe andjing poen demikian lagi, tetapi hendaklah dahoeloekan dengan soeatoe 'alamat tanda kebadjikan, soepaja sekalian orang jang banjak



kasih dan ingin akan saudarakoe: hendaklah saudarakoe dapatkan djoea dengan perlahan-lahan dan ëkor saudarakoe hendaklah digojang^göjang dan lidah saudarakoe hendaklah dioeloer-oeloerkan dan kepala saudarakoe hendaklah toendoek-toendoekkan, seolah-olah sama rata dengan' tanah. Sebagai lagi: djikalau kiranja dïsapoe-sapoe orang kepala saudarakoe dengan tapak kakinja, maka segeralah berbaring tidoer menelentang; demikianlah hendaknja jang saudarakoe Tterdjakan, — kemoedian ta'dapat tiada orang banjak semoeanja kasih akan saudarakoe. Seperti oentoeng hamba ini, dimanalah bolêh? — karena sekalian orang habis bentji kepada hamba; sebab soedahlah pintanja dahoeloe-dahoeloe kala dari pada nënëk mojang kami, meskipoen tiada berdosa diboenoeh orang djoea. Haï saudarakoe kedoeanja! Baiklah djoea hamba bersemboenji."
Setelah soedah bermoepakat itoe, maka koetjingpoen berdjalanlah mendapatkan roemah Toerani. Maka sekalian orang berkawal itoepoen tiadalah pedoelj., akan tetapi semoeanja poen tersenjoem-senjoem melihat koetjing itoe terlaloe gemoeknja. Maka koetjing itoepoen naiklah keatas istana Toerani itoe. Setelah dilihat olëh segala dajang-dajang koetjing itoe, maka segeralah ditangkapnja laloe dipangkoenja. Maka banjaklah dajangdajang itoe bereboet-reboetkan koetjing itoe. Maka terdengarlah olëh Toerani soeara segala dajang-dajang itoe hiroe biroe sadja dengan kesoekaannja. Maka kata Toerani: „Hai segala dajang-dajang, apa djoega jang kamoe soekakan sepandjang hari ini?" Maka



sembah segala dajang-dajang itoe: „Ja toeankoe, inilah ada seekor koetjing koembang datang kemari, terlaloe hitam seperti badja; sedikitpoen tiada bertjampoer dengan jang poétih. Tiadalan lagi koetjing jang baik dari pada ini." Maka kata Toerani: „Bawa kemari koetjing itoe, akoe lihat." Maka koetjing itoe dibawanja oleh dajang-dajang itoe kepadanja, laloe diambilnja koetjing itoe oleh Toerani serta dipangkoenja seraja katanja: „SoenggoehJah seperti kata kamoe sekalian tadi; tiadalah koetjing jang teiiebih baik dari pada ini. Warna boeloenja berkilat-kilat seperti akan titik. Hai segala dajang-dajang, peliharakanlah olëh kamoe koetjing ini baik-baik; berilah koetjing ini nasi, karena akoe terlaloe sajang dan kasih kepadanja!" Maka segala dajang-dajang itoe segeralah mengambil nasi, laloe diberikannja kepada koetjing itoe didalam piring' Maka koetjing itoepoen tiada pedoeli akan makanan itoe, dilihatnja poen tiada. Maka kata Toerani: „Bagaimana maka koetjing ini tiada maoe makan?" Maka diambilnja piring itoe. laloe nasinja ditoenggangkannja keatas tikar. Maka koetjing itoepoen makanlah dan tikar itoepoen didjilatnja.
Sjahdan setelah hari soedah malam, maka tikoes poetih itoepoen datanglah kepada istana Toerani itoe seraja mendekoes-dekoes dan melompat-lompat keatas peran. Setelah didengar olëh koetjing tikoes berlari-lari, malta iapoen terlaloe hëbat hendak menangkap tikoes itoe. Maka Toerani itoepoen tertawa-tawa melihat koetjing itoe terlaloe hëbat mengintai tikoes itoe. Setelah soedah hari tengah malam, maka si Toerani



itoe hendak tidoer. Maka koetjing hitam itoe datanglah kepadanja, laloe diambilnja seraja dipan^koenja, serta katanja: „Hai koetjing, djanganlah erigkau djaoehdjaoeh dari pada akoe." Setelah itoe maka diambilnja tjintiuLradja djin itoe dari dalam ikat pinggangnja, mafaditaroehnja didalam moeloetnja; laloe ia tidoei. Maka sekalian la^ii^pera^yg^.si Toerani itoe habislah dilihat oleh kóetjfl!! H". bemikianlah ia sebari-han memeliharakan tjintjin radja djin itoe: djikalau siang hari ditaroehnja dalam ikat pinggangnja dan apabila hari malam dikoeloemnja_, dibawanja tidoer.
Setelah hari "sTang1 maka andjing itoepoen datanglah kedalam istana itoe, dan seperti pengadjar tikoes itoe poen semoeanja diboeatnja. Maka sekalian orang dalam istana itoe kasihlah kepada andjing itoe. Maka andjing itoepoen pergilah kebawah roemah si Toerani itoe mentjahari-tjahari toelang-toelang jang diboeangkan oleh dajang-dajang itoe. Maka koetjing itoepoen tahoelah bahwa andjing itoe telah datang kebawah istana, laloe ia toeroen kebawah. Maka bertemoelah ia dengan andjing itoe; maka kedoeanja itoepoen bersama-samalah memakan toelang-toelang dibawah istana itoe. Maka kata koetjing kepada andjing: „Hai saudarakoe andjing, pergilah engkau dahoeloe kepada tempat kita bersemboenji itoe, kemoedian akoe datang!" Maka andjing itoepoen berdjalanlah ketepi pasir itoe. Adalah sebentar antaranja, maka koetjing itoepoen datanglah dengan segeranja. Tiada beberapa lamanja, maka iapoen sampailah kepada tempat bersemboenji itoe dan tikoes itoe adalah menanti disana. Maka ketiganja



itoepoen bermoepakatlah. Maka kata koetjing: „Hai saudarakoe kedoeanja, bagaimana sekarang bitjara kita? Adapoen tjintjin toean kita itoe soenggoehlah ada pada si Toerani itoe, akan tetapi terlaloe soekar sekaü mendapat tjintjin itoe; karena djika hari malam disimpannja dida'.am moeloetnja, dan apabila siang hari diletakkannja didalam ikat pinggangnja; dan soedah begitoe lama ham ba tiada bertjerai dengan si Toerani itoe. Sekarangpoen apalah 'akal bitjara saudarakoe kedoeanja?'' Maka kata tikoes: „Hai saudarakoe! Adapoen bitjara hamba tiadalah pandjang. melainkan g&qtoeng. malang malang . djoea; djikalau oentoeng selamat, selamat djoea. Karena dahoeloe soedahlah hamba rasa, tatkala hidoeng hamba ditjotjok marmoes dengan ëkornja, disana baroe ^menanggoeng'^azab"dari pada perasaan hamba dan bersin-bersin; berbagaibagailah jang keloear dari dalam hidoeng dan moeloet Ramba. Demikianlah bolêh dapat 'akal bitjara hamba mentjotjok hidoeng Toerani itoe dengan ëkor hamba, soepaja keloear tjintjin toean kita itoe dari dalam moeloet si Toerani itoe. Akan tetapi, apalah djadinja keloear sahadja? Siapalah menangkapnja? Ta' dapat tiada akoelah jang mengeloearkan tjintjin itoe."
Maka kata koetjing: „Hai saudarakoe! Djikalau keloear tjintjin toean kita itoe dari dalam moeloet si Toerani, maka ta'dapat tiada hambalah jang menangkapnja; akan tetapi djikalau tertangkap, apalah djadinja? Siapalah jang membawa hamba lari? — karena hamba ini tiada koeat berlari; dapat djoea olëh orang jang berkawal." Maka kata andjing: „Hai saudarakoe,



djikalau ada kiranja diperoléh jang demikian, tadapat tiada akoelah poela jang melarikan saudarakoe; djangan disoesahkan!" Setelah soedah poetoes bitjara itoe, maka kata tikoes: „Sekarang sempoernalah bitjara kita ini; akan tetapi baik djoega kita tjobakan dan pada pendapat seorang-seorang." Maka kata andjing: „Hai"saudarakoe tikoes! Tjobakanlah dahoeloe ekormoe itoe kepada loebang ambai-ambai ini; djikalau keloear ambai-ambai ini dari pada ïoebangnja, dapatlah tjmtjin toean kita itoe." Maka kata tikoes: „Baiklah, beisigaplah toean-toean kedoeanja, soepaja boleh hamba tjobakan." Maka andjing dan koetjing itoe bersigaplah. Maka tikoes itoepoen mentjotjokkan ekornja epa a loebang ambai-ambai itoe. Maka dengan seketika lagi, iapoen melompat. Maka ambai-ambai itoepoen keloearlah, laloe ditangkap oleh koetjing. Maka andjing itoepoen menangkap koetjing itoe pada pinggangnja, laloe dilarikannja terlaloe tangkas seperti angin Maka koetjing itoepoen seolah-olaTtïada chabar akan dirinja Maka kata tikoes: „Hai saudarakoe andjing, djanganlah saudarakoe tangkap pinggang koetjing itoe begitoe keras'" Setelah koetjing itoe tahoe poela akan dn in] , maka ia poen berkata: „Hai saudarakoe ^doean^ Sekarangpoen senanglah hati hamba; maka boleh kita pergi kedalam istana si Toerani itoe." Maka ketiganja
itoepoen pergilah.
Setelah sampai ia kesana, maka koetjing p naiklah keatas istana, dan andjing pergi kebawah istana itoe memakan-makan toelang, dan tikoes nai keatas peran. Setelah dilihat olêh si Toerani koetjing



itoe datang, maka segeralah diambilnja, laloe dipangkoenja dan disapoe-sapoenja. Setelah soedah ia makan dan minoenT; maka diambilnja tjintjin radja djin itoe dari dalam ikat pinggangnja, laloe ditaroehnja kedalam moeloetnja, serta ia pergi tidoer; maka koetjing itoepoen dibawanja bersama-sama. Maka tikoes itoepoen datanglah kedalanHïïlik Toerani itoe. Setelah didengar °leh koetjing tikoes itoe datang, maka segeralah ia datang mendapatkan tikoes itoe, seraja katanja: „ Adapoen si Toerani sekarang soedahlah ia tidoer." Maka andjing itoepoen bersigaplah dibawah istana itoe, dan tikoes itoe menjapoe-njapoekan oedjoeng ëkornja kepada batoe tem pat orang memipis lada, laloe pergi kepada tempat ketidoeran 'ï'oeranï itoe. Maka koetjing itoepoen doedoeklah disisi Toerani, dan bersigap dirinja. Maka tikoes itoepoen menghampiri; maka dilihatnja Toerani itoe terlaloe njedar tidoernja. Maka tikoes itoepoen ditjotjokkannja ëkornja kedalam liang hidoeng Toerani itoe. Maka Toerani terbersin, laloe keloearlah tjintjin itoe dari dalam moeloetnja. Maka segeralah ditangkapnja oiëh koetjing, maka dibawanja lari kebawah; laloe ditangkapnja pinggang koetjing itoe oiëh andjing, dilarikannja seperti kilat jang mahatangkas.
Hatta maka si Toerani terbersin-bersin djoea; beberapalah djoea keloear dari dalam moeloetnja dan hidoengnja serta dengan air matanja. Maka gemparlah segala dajang-dajang itoe. Maka kata Toerani: „Hai dajang-dajang, tangkap olëhmoe koetjing hitam itoe; soedah diambilnja tjintjinkoe!" Maka segala dajangdajang itoe segeralah mentjahari-tjahari tjintjin itoe
9



dimana terdjatoehnja, dan jsetengah dajang-dajang riboetlah mentjahari koetjing itoe; tiadalah lagi dapat. Maka kata Toerani: „Hai dajang-dajang! Manakoetjing itoe"? Tiada lain jang mengambil tjintjinkoe itoe, melainkan dianjalah." Setelah hari siang, maka iapoen menitahkan kepada segala menteri dan hoeloebalang menjoeroeh mentjahari koetjing itoe, katanja: „Djikalau bertemoe, bawa ia kepadakoe!" Maka segala hoeloebalang itoe pergilah mentjahari koetjing itoe, dan Toerani terlaloelah doekatjitanja dan menjesalnjesal akan dirinja, sebab menjasihi koetjing itoe.
Hatta maka tikoes itoepoen bersemboenjilah, tiada bolêh toeroen, sebab terlaloe banjak jang berkawal dan mentjahari koetjing itoe. Setelah hari soedah malam, maka tikoes itoepoen toeroenlah perlahan-lahan, keloear dari pada sela-sela pagar, laloe berdjalan tiada
berhenti-henti.
Hatta maka terseboetlah perkataan andjing dan koetiing itoe: Telah sampailah ia kepada tempatnja bersemboenji itoe, maka dinantinja tikoes; tiada djoea datang, sampailah pada malam hari. Maka kata andüng- „Hai saudarakoe koetjing, bagaimana sekarang ial'kita akan saudara kita tikoes itoe? Barangkah matilah ia olëh segala orang jang berkawal itoe. Maka kedoeanja itoepoen soesahlah hatinja, laloe menangis. Maka dengan seketika lagi tikoes itoepoen datanglah. Maka koetjing dan andjing itoe terlaloelah soekanja melihat saudaranja tikoes itoe, seraja katanja:
Hai saudarakoe tikoes! Sekarang apa bitjara saudarakoe; apabila kita poelang?" Maka kata tikoes: „Hai



saudarakoe kedoeanja! Pada sangka hatikoe baiklah sekarang djoega kita berdjalan poelang, sementara hari malam, sebab hoeloebalang Toerani terlaloe banjak mentjahari kita." Maka segala hal ahwal si Toerani itoe habislah dikatakannja. Setelah soedah itoe maka iapoen berenanglah ketiganja, tiada berhentihenti.
Setelah beberapa lamanja berenang itoe, maka kata tikoes: „Hai saudarakoe koetjing, ambillah hamba; tiadalah lagi hamba bolëh berenang, sebab terlaloe letih. Maka iapoen bergantoeng kepada koetjing, laloe berenang djoega. Maka tiada berapa lama antaranja, maka koetjing itoe pajahlah, rasanja hendak tenggelam; maka katanja: „Hai saudarakoe andjing, hamba terlaloe djerih!" Maka kata andjing: „Marilah hamba ïenangkan! Maka koetjing itoe bergantoeng poela kepada andjing, laloe berenang djoega. Adapoen tjintjin radja djin itoe adalah pada andjing, ditaroehkannja didalam moeloetnja. Maka hampirlah kedarat. Maka anginpoen terlaloe kentjangnja dan ombakpoen terlaloe besar. Maka andjing itoepoen tiadalah koeasa, sebab lelahnja dan angin datang dari moeka; maka katanja kepada koetjing: „Hai soedarakoe koetjing sekarang matilah kita ini!" Maka kata koetjing: „Hambapoen demikian djoega, terlaloe pajah." Maka andjing itoepoen terbenam-benam olëh ombak dan beberapa air masoek kedalam hidoengnja. Maka iapoeu lemaslah serta ternganga moeloetnja, dan ombak poen datang. Maka djatoehlah tjintjin radja djin itoe kedalam laoet. Setelah dilihat oleh seëkor ikan kapas-k^pas tjintjin



itoe bertjahaja-tjahaja, maka disambarnja, laloe ditelannja. Maka andjing itoepoen berkata: „Hai saudaTZkoe koetjing! Lepaskanlah tangan toeanhamba; adapoen tjintjin toean kita telah djatoeh kedalam laoet.' Maka koetjing itoepoen meiepaskan tangannja, seraja katanja: „Hai saudarakoe! Sekarang apalah 'akal kita lagi?" Maka tiada berapa lamanja sampailah ia kedarat, laloe menangis ketiganja. Maka kata tikoes: „Hai saudarakoe kedoeanja! Sekarang apalah bitjara kita lagi? Tiadalah berdjasa kita kepada toean kita, soedah toedjoeh harftoeajoeh malam." Maka kata andjing: „Hai saudarakoe! Sekarang hamba tiada maoe poelang kembali; biarlah hamba memboeang diri hamba kedalam hoetan soepaja matï." Maka kata koetjing: „Hai saudarakoe! Pikiran hamba tiada begitoe. Apa boleh boeat? Beloem oentoeng kita, melainkan baik djoega kita poelang; kita persembahkan kepada toean kita. Maka kata tikoes: „Ja saudarakoe koetjing! Apalah kita persembahkan kepada toean kita, karena tjintjin itoe soedah djatoeh kedalam laoet; bagaimana 'akal bitjara kita hendak mengambilnja?" Maka ketiganja itoepoen menangislah ditepi laoet itoe, seraja doedoek berhadapan dengan letihnja, tambahan poela dengan
lapar dahaganja.
Sjahdan maka terseboetlah perkataan, bahwa Bahia Sjah menanti-nanti koetjing dan andjing dan tikoes itoe tiada djoea datang, sampailah kepada malam hari, laloe ditjaharinja segenap lorong dan kampoeng, la oe ketengah padang; tiada djoega bertemoe. Maka ïapoen berpikir dalam hatinja: „Kemanakah gerangan andjing



dan koetjing dan tikoes ini? Barangkali matilah ia ditangkap harimau, karena soedah begitoe lama tiada ia poelang." Maka iapoen terlaloelah doekatjitanja. Maka beberapa hari ia pergi mentjahari binatangnja itoe. Maka pada hari jang ketoedjoeh laloelah ia ketepi laoet; dilihatnjalah dari djaoeh koetjing dan andjing dan tikoes itoe terlaloe koeroes, tidoer berhadap-hadapan ditepi laoet itoe. Maka iapoen sampailah kepada tempat andjing dan koetjing dan tikoes itoe tidoer; maka katanja: „Hai andjing, dari mana engkau ketiganja; soedah berapa hari ini akoe nanti-nanti tiada datang dan mengapa kamoe sekalian basah-basah ?" Maka ketiganja poen terkedjoet, laloe menjembah serta dengan tangisnja; katanja: „Ja toeankoe! Adapoen kami baroe datang dari poelau Sirandjang Petënggangan, tempat Toerani itoe mendjadi radja; kami pergi mendjempoet tjintjin radja djin toeankoe itoe: sebab itoelah maka kami ini basah-basah." Maka kata Bahram Sjah: „Dimana sekarang tjintjin itoe?" Maka djawab andjing: „Ja toeankoe! Adapoen tjintjin itoe te ah djatoeh kedalam laoet, laloe disambar olêh see or ikan kapas-kapas; sebab patik tiada koeasa lag'i beienang, maka masoeklah air kedalam moeloet patik dan tjintjin itoepoen djatoehlah kedalam laoet." Maka segala hal ahwal ketiganja itoe habislah ditjeriterakannja kepada Bahram Sjah dari pada moelanja sampai kepada kesoedahannja.
Setelah Bahram Sjah mendengar kata andjing dan koetjing dan tikoes itoe, maka iapoen terlaloe doekatjita, seraja berpikir dalam hatinja: „Maoe poela an-



djing dan koetjing dan tikoes ini menolong akoe, akan tetapi tiada sampai; apa bolëh boeat, soedahlah dengan takdir Allah soebhanahoe wata'ala!" — laloe ia beikata: „Hai andjing, marilah poelang ketiganja!" Maka iapoen berdjalanlah poelang keroemahnja. Setelah sampai, maka Bahram Sjah poen memberi makan bina-
tangnja itoe.
Sjahdan beberapa lama antaranja, maka pada soeatoe'hari Bahram Sjah itoe pergi bermain-main ketepi pasir serta dengan isterinja, toean poeteri Kesoemba Air Mawar, dan andjing dan koetjing dan tikoes itoe pergilah bersama-sama, dan beberapa dajang-dajang poela jang mengiringkannja. Maka iapoen bermainmainlah. Seketika disana melihat orang memoekat dan mendjaring itoe, maka datanglah orang jsoekat itoe mempersembahkan ikan kepada Bahram Sjah dan toean poeteri Kesoemba Air Mawar itoe, terlaloe banjak dan berbagai-bagai djenis ikan. Setelah hari hampirlah petang, maka sekalian mereka itoepoen poelanglah keroemahnja. Setelah sampai keroemah, maka toean poeteri Kesoemba Air Mawarpoen menjoeroeh segala dajang-dajang itoe mempersjüü^ikan itoe. Maka segala dajang-dajang itoepoen bekerdjalah, mempeisiang ikan itoe. Maka adalah diantara ikan jang banjak itoe seëkor ikan kapas-kapas terlaloe lain sekali roepanja dari pada ikan kapas-kapas jang lain; adalah seperti sinar matahari keloear dari pada badannja, dan lagi terTafoe beratnja. Maka segala dajang-dajang itoe habislah bereboet, seorang-seorang hendak mengam 1 ikan itoe. Maka terdengarlah kepada toean poeteri



Kesoemba Air Mawar segala dajang-dajang itoe hiroe biroe sahadja, laloe ia keloear, katanja: „Hai segala dajang-dajang! Mengapalah kamoe sekalian ini hiroe biroe sahadja mengerdjakan pekerdjaan kamoe?" Maka sembah segala dajang-dajang itoe: „Ja toean poeteri! Adalah seëkor ikan kapas-kapas, terlaloe indah roepanja dan bersinar-sinar tjahajanja, lain sekali dari pada segala bangsanja." Maka kata toean poeteri Kesoemba Air Mawar: „Hai dajang-dajang! Manalah ikan itoe? Bawa kemari, akoe lihat." Maka diberikannja oleh dajang-dajang ikan itoe kepada toean poeteri. Maka kata toean poeteri: „Hai dajang-dajang, benarlah seperti kata kamoe ini," — laloe diberikannja kepada Bahram Sjah, katanja: „Hai kakanda, lihatlah ikan ini terlaloe indah, tjahajanja gilang-gemilang." Maka kata Bahram Sjah: „Marilah b~awa kesini!" Setelah soedah dilihatnja ikan itoe, laloe dibelahnja peioetnja; maka dapatlah tjintjin radja djin itoe kembali. Maka iapoen terlaloelah soekatjitanja.
50. Tiga orang anak radja.
Kata sahi&oe lhikaiatj Adalah konon seorang radja, terlaloelah besar keradjaannja; maka Baginda itoe adalah berpoetera tiga orang anak laki-laki. Maka diperboeatnja gedoeng tiga boeah dan dipenoehinja dengan harta benda; dan lagi akan radja itoe, adalah ia menaroeh tiga boeah kemala. Hatta dengan beberapa lamanja ia doedoek diatas tachta keradjaannja itoe, maka iapoen sakit hampir akan mati; maka dipang-



gilnja anaknja tiga orang itoe. Adapoen akan anaknja jang boengsoe itoe lagi ketjil, baharoe tahoe bei katakata. Maka datanglah merëka itoe kehadapan ajahandanja itoe. Maka kata Baginda kepada anak jang toea, katanja: „Toeanlah kelak akan menggantikan keradjaan ajahanda didalam negeri ini. Tinggallah toean-toean tiga bersaudara baik-baik sëpeninggal ■ajahanda kelak dan djanganlah toean-toean berkelahi"]^eïahi7 Ajahanda pertaroehkan adinda kedoea itoe kepada toean, karena lagi ketjil; djanganlah disoeroehkan adinda ini berpanas-panas. Adapoen gedoeng jang tiga bosah itoe fifiboeah seorang, dan lagi kemala jang tiga bidji itoepoen demikian djoega, sebidji seorang dan barang sebagainja, mana jang ada itoe berbahagi tiga tljoega sekaliannja. Dan lagi berboeat 'adil toean ""ïïèrsaudara!" Maka sembah anaknja jang toea itoe: „Ja ajahanda! Berapalah rasanja hati ajahanda, maka t'erlebih poela hati anakanda akan adinda kedoea itoe.
Setelah soedah radja itoe berpesan kepada anaknja demikian itoe, maka Baginda poen kembalilah kerahmat Allah; maka anaknja jang ketiga itoepoen menangislah serta ditanamkannjalah majat ajahanda baginda itoe betapa 'adat segala radja-radja besar mati; demikianlah diperboeatnja. Setelah soedah maka anak jang ^pgloeng itoepoen naiklah menggantikan ajahanda
baginda itoe. • f
Hatta beberapa lamanja ia mendjadi radja itoe, maka telah habislah soedah seboeah gedoeng itoe dibelandjakannja; maka iapoen berbitjaralah dengan saudaranja jang tengah itoe, katanja: „Wah adinda,



maoekah toean menoeroet bitjara kakanda ini?" Maka sahoet saudaranja jang tengah itoe: „Mengapa kakanda berkata demikian itoe? Djikalau tiada bitjara kakanda, bitjara siapakan lagi jang adinda toeroet?" Maka soekatjitalah hati radja itoe olëh mendengarkan sahoet saudaranja itoe, seraja katanja: „Wahai adinda! Adapoen gedoeng itoe. tinggal doea boeah djoega jang berisi; maka jang seboeah itoe soedahlah habis isinja. Adinda ambillah seboeah dan akan kakanda seboeah djoega; dan kemala itoepoen ambillah olëh toean seboeah dan kakanda seboeah, dan jang seboeah lagi kita djoealkan kelak; maka harganja itoe kita bahagi doea. Dan akan si boengsoe itoe kita halaukan dari sini."
Maka saudaranja jang tengah itoepoen tertjengangtjenganglah mendengarkan kata saudaranja jang toea itoe olëh sebab hendak dihalaukannja akan saudaranja jang boengsoe itoe dari negerinja. Maka terlaloe belas kasihan rasa hatinja, laloe ia menangis, katanja: „Ja kakanda, tiadalah datang hatinja adinda melihatkan ia pergi dari negeri ini. Telah loepakah kakanda akan pesanan ajahanda dahoeloe itoe?" Maka sahoet saudaranja jang toea itoe: „Djikalau tiada toean maoe menoeroet bitjara kakanda ini, baiklah toean pergi bersama-sama dengan dia. dan djangan toean bawa apa jang ada didalam negeri ini!" Maka saudaranja itoepoen diamlah seraja toendoek berpikir dan menjapoe air matanja, katanja didalam hatinja: „Djikalau demikian, baiklah akoe menoeroetkan katanja dahoeloe; dan apabila soedah dipoelangkannja hartakoe,



baharoelah akoe pergi bersama-sama dengan saudarakoe itoe barang kemana membawa dirikoe kedoea bersaudara."
Setelah soedah ia berpikir demikian, maka katanja: „Baiklah kakanda, mana bitjara kakanda adinda toeroetlah!" Maka akan adiknja itoe telah besarlah serta dengan 'arif bidjaksananja pada barang sesoeatoe pekerdjaannja, terlebih dari pada kedoea saudaranja itoe. Hatta maka pada soeatoe hari disoeroeh radja itoe panggil akan adiknja itoe; maka iapoen datanglah menghadap kakanda baginda itoe. Maka kata saudaranja jang toea itoe: „Hai boengsoe, keloearlah engkau dari negeri ini; tiada akoe soeka engkau diam disini!" Setelah didengar olëh adiknja jang boengsoe itoe akan kata kakanda itoe demikian, maka sahoetnja: „Baiklah, akan tetapi kakanda keloearkanlah harta adinda itoe, soepaja adinda bawa baiang kemana akan djadi bekal adinda. Maka sahoet saudaranja jang toea itoe: „Dimanakah bolëh engkau berolëh harta itoe? vSekarang ini djoega njahlah engkau dari sini; akoe tiada maoe memandang moekamoe; segeralah engkau pergi!" Maka sahoet adiknja: „Ja kakanda, boekannja kakanda jang empoenja harta itoe! Boekankah ajahanda jang memberi kita tiga bersaudara ini? Boekannja kakanda seorang jang berolëh harta itoe. Djika hendak bangat adinda, oendoer dari sini, berilah harta adinda, soepaja adinda segera pergi, dan djika tiada kakanda maoe memberikan harta adind^ itoe, maka tiadalah adinda maoe oendoer dari sini." Maka sahoet saudaranja: „Hartamoe jang mana eng-



kan minta lagi kepadakoe? karena sekaliannja itoe telah habislah soedah engkau makan dari pada ketjilmoe sampailah kepada besarmoe. Dan pada sekarang ini kepada siapa poeia hendak engkau minta? Lagi poela akan kemaja itoe telah engkau boeangkan, tatkala engkau lagi ketjil engkau perboeat permainan; dan kepada siapakah hendak engkau minta sekarang ini?" Maka sahoet adiknja itoe: „Ja kakanda! Tiadakah jang lain lagi dari pada kemala akan permainan adinda? Tiadalah adinda maoe menghilangkan dia. Demikiankah pesan ajahanda kepada kakanda?"
Setelah didengar olëh saudaranja kata jang demikian itoe, maka iapoen segeralah bangkit hendak menendang akan adiknja itoe. Setelah dilihat olëh perdana menteri, maka iapoen segeralah berdatang sembah: „Ja toeankoe Sjah 'alam, djangan toean moerkakan adinda itoe, toeankoe! Baiklah doeli Sjah 'alam pergi berhoekoem pada seorang radja jang terlaloe 'adil dalam negeri Anoe itoe; banjak amat radja-radjadatang berbitjaia minta dihoekoemkan ; dengan peri hal djoega ia membitjarakan, ja toeankoe!" Maka sahoet Baginda: „Baiklah mamanda, soeroehlah berlengkap segala ra'iat tentera kita, karena akoe hendak pergi mendapatkan radja itoe. Akan si boengsoe itoe, djanganlah seorangpoen mengikoet dia; dan djikalau ada jang mengiringi dia, nistjaja koepertjeraikanlah batang lêhërnja' dari pada badannja. Dan tinggallah mamanda baik-baik menoenggoei negeri kita ini!" Maka iapoen berdjalanlah diiringkan olëh segala bala tenteranja bersamasama dengan saudaranja jang tengah itoe.



Adapoen akan adiknja itoepoen bermohonlah ia kepada segala inang pengasoehnja seraja menangis, katanja: „TinggaÏÏah inanganda sekalian baik-baik, akoe pergi membawa peroentoengan akoe!" Maka sekalian inang pengasoehnja poen menangislah seraja memeloek kaki toeannja, katanja: „liadalah sedaji. rasa hati patik sekalian meiepaskan toean bei djalan seorang diri, toeankoe; bawalah patik sekalian ini bersama-sama! Djikalau mati hidoep sertalah dengan toeankoe bersama-sama. Apatah goenanja patik sekalian doedoek didalam negeri ini?" Maka sahoet anak radja itoe sambil menjapoe air matanja: „Ja inanganda, baiklah masanja akoe ini hidoep; dan kalau mati nistjaja matilah, kelak inanganda sekalian diboenoeh olëh kakanda itoe. Biarlah akoe sahadja seorang mati didalam rimba itoe dimakan olëh segala binatang jang boeas-boeas; dan tinggallah inanganda sekalian baik-baik!" Laloe ia berdjalan seorang dirinja sambil menangis sepandjang-pandjang djalan itoe seraja berkata: „Adoehai ajahanda, lihatlah anakanda ini! Maka iapoen berdjalanlah masoek hoetan, keloear hoetan, naik goenoeng, toeroen goenoeng dan melaloei beberapa padang jang loeas-loeas dan boekit jang tinggi-tinggi.
Hatta maka beberapa lamanja ia berdjalan itoe, maka sampailah ia kehoetan dekat negeri radja jang didapatkannja itoe; maka laloe bertemoelah ia dengan majat orang jang mati diboenoeh dan tiada lagi kepalanja. Maka ia berdjalanlah poela, laloe ia bertemoe poela dengan bekas tapak kaki kerbau ditengah djalan
*— f'u.



itoe. Maka iapoen berdjalan poela, laloe ia bertemoe dengan doea orang berdjalan lengkap dengan lembing dan perisainja. Maka kata merëka itoe: „Hai orang moeda! Adakah toeanhamba bertemoe dengan orang berdjalan tadi disana? Karena hamba mentjahari saudara hamba, hilang semendjak malam tadi, tiada ia poelang."
Maka sahoet anak radja itoe: „Tiada hamba bertemoe dengan orang berdjalan, tetapi ada hamba bertemoe dengan orang mati diboenoeh ditengah djalan itoe, tiada lagi kepalanja. Maka akan orang itoe,
k-0feai ja makan sirih dan giginja hitam dan ada ia' bermisai."
Betel ah didengar olëh orang jang berdoea itoe, laloe ditangkapnjalah akan anak radja itoe seraja berkata: „Ia djoega jang memboenoeh saudara kita itoe, maka ia tahoe akan tandanja sekalian itoe."
Maka kata anak radja itoe: „Mengapakah hamba ini ditangkap, karena boekannja hamba jang memboenoeh saudara toeanhamba itoe?"
Maka sahoet orang itoe: „Bohong soenggoeh engkau ini!" Laloe diikatnja maka dibawanja berdjalan dengan ikatnja itoe. Maka seketika berdjalan laloe bertemoe poela dengan doea orang berdjalan lengkap dengan lembing perisainja; ia berdjalan gopoh-gopoh seraja ia bertanja: „Mengapakah maka orang moeda itoe diikat?"
Maka sahoet orang itoe: „Ia memboenoeh saudara hamba. Akan toeanhamba ini hendak kemana?"
Maka sahoetnja: „Hamba ini hendak mentjahari
(141)



kerbau hamba. Adakah toeanhamba melihat orang
membawa kerbau disini tadi ?
Maka sahoetnja: „Tiada hamba melihat kerbau
toeanhamba itoe."
Maka kata anak radja itoe: „Hamba tiada melihat Hno- tehani ada hamba bertemoe didjalan tadi
üci uau j wvvv*r*
bekas tapak kerbau terlaloe besar, dan boeta matanja disebelah kanan dan lagi kerbau itoe soedah toea, dan
tiada bergigi roepanja kerbau itoe.'
Maka kata orang jang empoenja kerbau itoe: „Dimanakah telah engkau djoealkan kerbau itoe?
Maka sahoet anak radja itoe: „Bilamana poela akoe mendjoeal kerbaumoe itoe dan bagaimanakah 'adatnja orang didalam negeri ini? Soedah ia bertanja kepada kita, sekarang dibalikkannja poela mengatakan kita jang mendjoealkan! Apa sebab maka dikatakan radja negeri ini 'adil, sedang ra'iatnja sedemikian ini halnja.
Maka sahoet orang itoe: „Djanganlah banjak katamoe lagi!" Laloe dibawanja kepada radjanja. Maka titah radja: „Pendjarakanlah dahoeloe, karena hari soedah malam!" Maka dipendjarakan oranglah akan
anak radja itoe.
Arkian maka saudaranja itoepoen sampailah dengai
segala ra'iat bala tenteranja pada malam itoe djoega. Maka dipersembahkan oranglah kepada Bagmda, mengatakan anak radja dari pada seboeah negen datang hendak berhoekoem dengan saudaranja; ia min a 1tjarakan kepada toeankoe disini. Maka disoeroehlah olëh Baginda beri tempat akan anak radja itoe. Maka iapoen doedoeklah seraja menantikan saudaranja, ka-



rena pada sangkanja saudaranja beloem lagi sampai kenegeri itoe. Adapoen akan halnja radja negeri itoe, setelah datang kepada ketika tengah malam dan sekalian orang poen habis tidoer, soenji senjap, maka Baginda poen keloearlah dengan seorang dirinja serta ia memakai pakaian jang boeroek-boeroek, laloe ia berdjalan berkeliling negerinja dari pada soeatoe kampoeng kepada soeatoe kampoeng dan dari pada seboeah roemah kepada seboeah roemah melihatkan hal isi negerinja. Demikianlah kelakoean Baginda itoe.
Tatkala anak radja itoe dimasoekkan kedalam pendjara, maka habislah dilepaskannja segala orang jang ada didalam pendjara itoe, laloe ia doedoek menangis didalam pendjara itoe. Maka Bagindapoen berhentilah oleh menengarkan soeara orang menangis itoe. Demikian boenjinja tangis itoe: „Wah, poetoeslah soedah harap hatikoe oleh menengarkan kata orang dan telah terboeanglah sahadja penat lelahkoe berdjalan dari negerikoe sebab menengarkan tjakap orang mengatakan radja didalam negeri ini terlaloe 'adilnja; akan tetapi akan akoe ini dipendjarakannja dengan tiada barang soeatoepoen salahkoe. Wah, matilah akoe dengan tiada berdosa!"
Setelah soedah ia mendengar boenji tangis itoe, maka Baginda poen kembalilah keïstananja. Setelah hari siang maka Baginda menjoeroehkan orang mengeloearkan orang jang didalam pendjara itoe. Maka pergilah orang jang dititahkan oleh Baginda itoe dengan segeranja; maka. dilihatnja hanjalah seorang djoea jang ada didalam pendjara itoe. Maka dibawanja pergi mengha



dap kepada radja serta sembahnja: „Ja toeankoe Sjah 'alam, terlaloe amat djahat lakoenja orang moeda ini, toeankoe! Telah habislah soedah segala orang jang dipendjarakan itoe dilepaskannja, toeankoe! Seorang poen tiada tinggal lagi, hanjalah ia seorang djoea <. 1-
dalam pendjara itoe, toeankoe!
Sjahdan maka orang jang empoenja kerbau dan orang jang mati saudaranja itoepoen datanglah menghadap Baginda. Maka titah Baginda- „Hai orang moeda! Siapakah jang menangis didalam pendjara itoe
malam tahadi?" ^
Maka sahoetnja: „Patik, toeankoe!"
Maka titah Baginda: „Dari mana orang moeda ini
datang?" a. ,
Maka sembah anak radja itoe: „Ja toeankoe Sjah
'alam! Adapoen patik datang menghadap kebawah doeli hendak minta berhoekoem kebawah doeli toeankoe. Maka itoelah saudara patik, toeankoe! jang baharoe datang," — seraja ditjeriterakannjalah segala hal ahwalnja, tatkala berbantah dengan saudaranja itoe. Maka Baginda poen menangislah oleh menengaikan tjentera anak radja itoe, terlaloelah belas kasihan rasa hatinja. Maka katanja: „Haianakkoe! Apasebabnja maka toean meiepaskan segala orang jang didalam
pendjara itoe?"
Maka sembahnja: „Ja toeankoe Sjah'alam! Adapoen orang jang dipendjarakan itoe ada djoega soeatoe salahnja, toeankoe! Tetapi akan patik ini, soeatoepoen tiada salah patik; dipendjarakan orang djoega. Sebab itoe biarlah patik seorang djoega jang teramaja doe-



doek didalam pendjara itoe!" Maka Baginda poen tiadalah terkata-kata lagi.
Tiada berapa lama antaranja maka bertanjalah Baginda kepada anak radja itoe, demikianlah katanja: „Ja anakanda! Betapakah halnja maka toean mengatakan diri toean itoe tiada bersalah? Djikalau tiada bersalah, bolëhkah ditangkap orang itoe?"
Maka sembahnja: „Ja toeankoe Sjah 'alam! Ia bertanjakan saudaranja kepada patik; maka patik katakanlah dengan sebenarnja seperti jang patik lihat, toeankoe! Maka patik poela jang ditangkapnja. Adakah 'adat manoesia jang demikian itoe? Seperti binatang djoea barang lakoenja. Djikalau soenggoehlah patik ini ada berdosa kepadanja, maoekah patik bertemoe dengan dia itoe, toeankoe?"
Maka Baginda poen memandanglah kepada orang itoe seraja bertitah: „Mengapakah maka engkau menangkap orang moeda ini dengan tiada periksamoe lagi?"
Maka sembah orang itoe: „Ja toeankoe Sjah 'alam, soedah patik periksaï, toeankoe! Demikian katanja: „Tiadalah hamba bertemoe dengan saudara toeanhamba itoe, tetapi ada hamba bertemoe dengan orang mati diboenoeh orang ditengah djalan itoe, dan majat itoe tiada lagi berkepala." Lagi poela katanja: „Orang itoe koeat makan .sirih dan giginja hitam dan ada ia berniisai.' Karena benarlah saudara patik itoe seperti jang telah dikatakannja itoe, — maka djikalau tiada oiang moeda ini jang memboenoeh dia itoe, dimanatah ia tahoe akan jang demikian itoe? - karena soedah tiada berkepala, toeankoe!"
10



Maka Baginda poen berpalinglah kepada anak radja itoe seraja berkata: „Ja anakanda! Betapakah toean mengetahoei dia koeat makan sirih ?'
Maka sembahnja: „Ja toeankoe! Patik lihat djari teloendjoeknja mërah, toeankoe! dan koekoenjapenoeh dengan kapoer. Maka pada pikir patik: orang ini koeat makan sirih, toeankoe!"
Maka bertanjalah poela Baginda: „Akan giginja hitam itoe, betapa toean ketahoei?"
Maka sembahnja: „Ja toeankoe! Patik lihat djari manisnja hitam penoeh dengan kerang, toeankoe!
Maka Baginda bertitah poela: „Betapa toean mengetahoei ada ia bermisai?"
Maka sembahnja: „Ja toeankoe! Patik lihat boeloe dadanja terlaloe amat lebat, maka djadilah patik memikirkan: ada ia bermisai, toeankoe!"
Maka sahoet Baginda: „Benarlah itoe, dan tiadalah
anakanda bersalah."
Maka sembah jang empoenja kerbau itoe: „Ja toeankoe Sjah 'alam! Akan memboenoeh orang itoe, benarlah tiada salahnja; akan sekarang ini patik jang empoenja kerbau itoe, ialah djoega jang mentjoerinja, toeankoe! Maka ia mengatakan dirinja tiada melihat kerbau itoe, toeankoe! Betapakah diketahoeinja akan kerbau patik itoe besar dan toea, tiada bergigi lagi, boeta matanja disebelah kanan ? Dan djika ia mengatakan djoega dirinja tiada mentjoeii, masakan dapat ia mengetahoei akan halnja itoe, toeankoe?"
Maka Baginda poen berpalinglah kepada anak radja



itoe sambil berkata: „Ja anakanda! Betapa perinja toean mengetahoei jang demikian itoe?"
Maka sembahnja: „Ja toeankoe! patik lihat bekas tapaknja itoe besar; maka djadilah patik katakan besar kerbau itoe."
Maka titah Baginda: „Betapa toean ketahoei kerbau itoe boeta disebelah kanan?"
Maka sembahnja; „Ja toeankoe! Patik lihat roempoet jang habis dimakannja disebelah kiri djalan djoea, toeankoe! maka pada pikiran patik: tentoelah boeta sebelah roepanja kerbau ini, ja'ni disebelah kanan."
Maka titah Baginda: „Betapa toean mengatakan kerbau itoe toea dan tiada bergigi ?"
Maka sembahnja: „Ja toeankoe! Patik lihat roempoet jang dimakannja itoe berboeloe-boeloe, toeankoe, tiada loemat, melainkan poetoes-poetoes sadja; maka pikir patik: Telah toealah soedah kerbau itoe, toeankoe, dan tiada lagi bergigi, toeankoe!"
Maka titah Baginda: „Benarlah itoe, dan tiadalah toean bersalah."
Maka orang itoepoen poelanglah, masing-masing keroemahnja. Maka saudaranja itoepoen datanglah menghadap Baginda: maka dilihatnja saudaranja itoe adalah menghadap Baginda. Maka segeralah ditegoer °leh saudaranja jang tengah itoe, katanja: „Lamakah soedah toean sampai kemari?"
Maka sahoet adinda baginda itoe: „Dahoeloe adinda sampai dari pada kakanda, akan tetapi adinda lagi dipendjarakan orang," — sambil ia mentjeriterakan



segala hal ahwalnja. Setelah didengar oleh saudaranja itoe, laloe menangislah ia seraja memeloek dan mentjioem adinda baginda itoe sambil bertanja: „Siapakah teman toean berdjalan itoe?
Maka sahoetnja: „Ja kakanda, adapoen teman adinda itoe bajang-bajang adinda, dan teman adinda berkatakata itoe margasatwa jang didalam hoetan!"
Maka kaEanda baginda poen terlaloelah belas kasihan mendengarkan kata adinda itoe seraja katanja: „Ja adinda, sabarlah toean dahoeloe! — karena apatah daja kakanda? dan djanganlah toean berketjil hati pada kakanda." Laloe ia kembali kepada saudaranja jang toea itoe, doedoek bersama-sama minta dibitjarakan halnja itoe. Maka Baginda poen tiadalah terkatakata lagi, sebab hendak membitjarakan hal anak radja jang ketiga itoe. Maka titah Baginda: „Ja anakanda ketiga, poelanglah anakanda dahoeloe! Ajahanda minta tanggoeh; toedjoeh hari lagi, maka datanglah toean-toean kemari, soepaja bolëh ajahanda bitjarakan hal itoe."
Sjahdan maka merëka itoepoen bermohonlan kepada Baginda, laloe kembali ketempatnja. Maka Baginda poen maloelah sangat serta dengan masjgoelnja; kalaukalau tiada terbitjarakan hal anak radja itoe. Maka Baginda poen menjoeroehkan orang memaloe tjapjag berkeliling negeri: „Barang siapa jang tjakap membitjarakan hal anak radja itoe, akoe djadikan dia perdana menteri memerintahkan bala tentera akoe ini. Maka orang jang memaloe tjanang itoepoen berdjalanlah berkeliling negri, sambil memaloe tjanang, katanja.



„ Hai segala toean-toean! Titah doeli jang dipertoean: barang siapa jang dapat membitjarakan hal anak radja jang baharoe datang ini, maka Baginda akan /nendjadikan dia perdana menteri akan memerintahkan bala tentera." Maka seorangpoen tiadalah menjahoeti orang jang memaloe tjanang itoe.
Hatta maka dengan hal jang demikian itoe sampailah kepada toedjoeh hari lamanja orang memaloe tjanang itoe; maka kedengaranlah kepada anak biaperi sedang doedoek dimoeka pintoenja. Maka anak biaperi itoepoen segeralah toeroen mendapatkan orang jang memaloe tjanang itoe seraja bertanja: „Apakah jang ditjanangkan ini?"
Maka sahoet orang itoe: „Hamba ini dititahkan olëh jang dipertoean— sambil ditjeriterakannjalah segala hal ahwalnja. Maka kata anak biaperi itoe: „Apatah soesahnja membitjarakan hal itoe?" Maka kata orang itoe: „Djikalau demikian, marilah toeanhamba hamba bawa menghadap radja, soepaja bolëh hamba persembahkan kebawah doeli Baginda itoe." Maka sahoet anak biaperi itoe: „Insja Allah, baiklah!" Laloe sama-sama berdjalan pergi menghadap Baginda.
Serta sampai, laloe dipersembahkannja kepada Baginda. Maka titah Baginda: „Soenggoehkah engkau tjakap membitjarakan hal anak radja itoe?"
Maka sembah anak biaperi itoe: „Ja toeankoe Sjah 'alam! Djikalau dengan titah doeli toeankoe, maka tjakaplah patik membitjarakan dia."
Maka dianoegerahkanlah olëh Baginda persalinan akan anak biaperi itoe. Maka anak biaperi poen se-



geralah pergi mengerahkan segala orang berboeat ba-^ ngoen-bangoenan ditepi pantai akan tempat Baginda melihatkan ia menghoekoemkan anak radja itoe. Setelah soedah maka sembah anak biaperi: „Ja toeankoe Sjah 'alam, silakanlah toeankoe berangkat ketepi pantai, naik keatas bangoen-bangoenan itoe, toeankoe! karena pada hari ini telah genaplah toedjoeh hari, seperti
djandji doeli Sjah 'alam itoe."
Maka Baginda poen segeralah berangkat, diiringkan olëh segala radja-radja dan hoeloebalang ra'iat sekalian. Maka anak radja jang ketiga itoepoen datanglah menghadap Baginda. Maka kata anak biaperi itoe kepada anak radja itoe: „Ja toeankoe! Apakah jang hendak
toeankoe bitjarakan itoe?"
Maka sahoet anak radja jang toea itoe: „Hamba minta hoekoemkan kemala jang doea boeah ini, karena jang seboeah itoe soedah hilang.
Maka segeralah disamboet olëh anak biaperi itoe akan kemala itoe, laloe berlari-lari hendak memboeangkan kemala itoe kelaoet, sambil berkata: „Apalah goenanja ditaroehkan, soepaja soedah bitjara kemala ini?" ,
Maka olëh anak radja jang tengah dan jang boengsoe
itoepoen berlari-lari mengoesir anak biaperi itoe, hendak merampas kemala itoe, seraja menangis, katanja: „Wah ajahanda, hilanglah roepanja ajahanda pada
hari ini!" , ,
Maka anak biaperi itoepoen kembalilah menghadap
Baginda dan akan kemala itoe diberikannjalah kepada
anak radja jang tengah itoe seboeah dan kepada ana



jang boengsoe itoe seboeah. Maka kata anak radja jang toea itoe: „Akan hamba ini, mana kemalanja?"
Maka sahoet anak biaperi itoe: „Ja toeankoe! Pada toeankoe telah adalah soedah kemala itoe; djikalau ta'ada pada toeankoe, mengapakah tiada toeankoe mengikoet akan patik berlari-lari tadi itoe? Sebab soedah adalah pada toeankoe, maka toeankoe berdiamkan diri toeankoe!"
Sjahdan maka anak radja jang toea itoepoen termangoe-mangoelah serta bermohon kepada Bagindajaloe kembali kenegerinja dengan maloenja. Maka Baginda poen beiangkatlah poelang keïstananja, diiringkan olëh segala bala tenteranja sekalian. Adapoen akan anak radja jang tengah itoepoen datanglah ia mendapatkan saudaranja jang boengsoe itoe, laloe ia berpeloek dan bertjioem dan bertangis-tangisan kedoea bersaudara, seraja katanja: „Ja adinda! Djanganlah toean pergi barang kemana dahoeloe, melainkan nantikanlah kakanda ^dinegeri ini sampai kakanda datang mendapatkan toean," — sambil dioendjoekkannja kemala itoe kepada saudaranja, katanja: „Taroehkanlah kemala ini oleh toean akan bekal kita berdjalan kelak barang kemana!"
Maka kata adiknja: „Baiklah, ja kakanda!" — seraja menjembah saudaranja serta katanja: „Berdjalanlah kakanda baik-baik; dan djika kakanda kemari kelak bawalah inanganda sekaliannja bersama-sama dengan kakanda!" Maka sahoetnja: „Baiklah, toean!" — laloe bei djalan sambil menjapoe air matanja.
Adapoen akan radja didalam negeri itoe ada ber-



poetera seorang anak perempoean, terlaloe elok parasnia; maka dikawinkanlah oleh Baginda akan poeteranja itoe kepada anak radja jang boengsoe itoe, serta diradjakan sekali akan menggantikan Baginda itoe. Maka akan anak biaperi itoepoen didjadikan perdana menteri akan memangkoe anakanda baginda itoe.
Sebermoela akan saudaranja itoepoen sampailah kenegerinja, laloe ia bersimpan segala hartanja dan harta adiknja. Setelah soedah, maka iapoen berdjalanlah mendapatkan saudaranja dengan segala inang pengasoeh saudaranja. Hatta maka tiada berapa lamanja berdjalan itoe, laloe sampailah kepada saudaranja; maka segeralah disamboet oléh saudaranja. Maka soekatjitalah hati kakanda baginda itoe oleh melihatkan adinda baginda itoe telah rnendjadi radja. Maka dipinangkan poela olëh adinda baginda itoe kenegen asing; "maka~l?esana poela kakanda baginda itoe rnendjadi radja, serta berkasih-kasihanlah kedoea bersaudaia itoe oetoes mengoetoes. Akan saudaranja jang toea itoe, telah rnendjadi miskinlah ia.
51. Aboe Nawas mendjoeal Soeltan Haroenoe'rrasjid.
Pada soeatoe hari Aboe Nawas kepoetoesan belandja Hendak poen ia pergi memohonkan belandja kebawah doeli jang dipertoean, maloe djoega rasanja, karena 'adat Soeltan Haroenoe'rrasjid pada tiap-tiap han Baginda menganoegerahkan oeang kepadanja Maka pada hari itoe kiranja tiadalah diberi oleh Baginda.



Maka pikir Aboe Nawas dalam hatinja: „Apakah dajakoe sekarang ini?" Maka didalam berpikir-pikir itoe terbitlah soeatoe daja didalam hatinja. „Baiklah Soeltan Haroenoe'rrasjid koedjoealkan!" katanja.
Setelah itoe maka Aboe Nawas poen pergilah menghadap Soeltan Haroenoe'rrasjid seraja menjembah. Maka titah Baginda: „Kemana engkau selama ini?" Djawab Aboe Nawas: „Adapoen patik ini doea tiga kali ^ pergi berdjalan-djalan didarat negeri Bagdad ini, hendak melihat orang Badoei menanam gendoem dan sebagainja. Maka sekali patik penat, laloe berhenti dibawah pohon kajoe jang amat besar; maka patik poen mendengarkan boenji-boenjian, terlaloe baik sekali boenjinja itoe. Maka patik bangoen laloe mengikoet boenji boenji-boenjian itoe; maka patik dengar boenjiboenjian itoe sangat baik seperti boenji-boenjian didalam soerga; demikianlah boenjinja itoe. Maka patik heranlah dan tertjengang-tjengang mendengarnja; maka patik berdjalan djoega. Setelah sampai keroemah orang jang memaloe boenji-boenjian itoe, maka patik laloelah hendak melihat orang itoe. Sebab itoelah maka patik tiada datang menghadap kebawah doeli Sjah 'alam."
Setelah Radja Haroenoe'rrasjid mendengar kata Aboe Nawas itoe, maka Baginda poen berahilah didalam hatinja, maka katanja: „Akoe maoe pergi hendak bermain-main kesana mendengar boenji-boenjian itoe." Maka titah Baginda kepada Aboe Nawas, katanja: "Hai menterikoe jang boediman, bawalah olêhmoe akoe pergi bermain-main ketempat itoe, soepaja akne mendengar boenji-boenjian itoe!" Maka sembah Aboe



Nawas: „Baiklah toeankoe! Pada ësok harilah toeankoe patik bawa kepada tempat itoe." Maka titah Baginda: „Hai Aboe Nawas, ada berapa djaoehnja itoe?" Maka sembah Aboe Nawas: „Adalah kira-kira doea djam perdjalanan djaoehnja, maka sampai kepada tempat itoe." Maka bertitah poela Baginda: „Ja Aboe Nawas! Djika demikian, baiklah kita bawa menteii jang lain-lain dan ra'iat sedikit-sedikit, karena perdjalanan itoe terlaloe djaoehnja, dan lagi didalam hoetan rimba." Maka sembah Aboe Nawas: „Ja toeankoe Sjah 'alam! Adapoen karena datang patik mi mempersembahkan, sebab patik ini soedah mendengar boenji-boenjian itoe; akan tetapi toeankoe beloemlah mendengarnja itoe. Kehendak hati patik toeankoe dengan patik ini sadja pergi kesana, dan djangan orang jang lain mendengar boenji-boenjian itoe. Sebab itoelah maka patik sembahkan kebawah doeli Sjah 'alam."
Demi didengar Soeltan Haroenoe'rrasjid akan perkataan Aboe Nawas itoe, maka Amiroe'lmoe'mimn poen berpikir didalam hatinja: „Baiklah akoe peigi
dengan Aboe Nawas ini!
Maka pada keësokan hari berdjalanlah Radja Haroenoe'rrasjid dengan Aboe Nawas kedarat negeri Bagdad itoe. Adapoen waktoe Baginda berdjalan itoe, maka isi istana radja itoe seorang poen tiada tahoe, karena Baginda berdjalan itoe waktoe soeboeh Maka Aboe Nawas poen membawa Soeltan pada ajaian ketempat orang Badoei jang bertanam gendoem dan djagoeng dan pisang dan keladi. Didalam pada itoe maka titah



Soeltan Haroenoe'rrasjid: „Hai Aboe Nawas! Djaoeh lagi tempat itoe?" Maka sembah Aboe Nawas: „Tiada djaoeh lagi; tampaklah soedah pohon kajoe itoe." Maka Aboe Nawas dengan Radja Haroenoe'rrasjid poen berdjalanlah pergi mendapatkan tempat itoe.
Telah sampailah kepada pohon kajoe itoe, maka sembah Aboe Nawas kepada Soeltan itoe: „Ja Sjah alam, doedoeklah Sjah 'alam dibawah pohon kajoe ini dahoeloe; biarlah patik pergi dahoeloe melihat boenji-boenjian itoe, dekat atau tiada." Maka Aboe Nawas poen pergilah kepada orang Badoei jang bertanam gendoem itoe; maka katanja kepada orang Badoei itoe: „Maoekah engkau membeli teman akoe, laki-laki jang baik lagi gemoek badannja?" Maka kata! Badoei itoe: „Dimanakah tempatnja teman toeanbamba itoe? Antarkanlah hamba ketempatnja!" Maka djawab Aboe Nawas: „Hai Badoei! Adapoen temankoe itoe, terlaloe sangat akoe sajang akan dia; dan apabila akoe bawa engkau bersama-sama dengan akoe, dan matakoe memandang moekanja, nistjaja tiadalah akoe terdjoeal dia itoe." Maka kata Badoei itoe: „Sekarang ini dimanakah kawan toeanhamba itoe?" Maka sahoet Aboe Nawas: „Marilah engkau bersama-sama dengan akoe, soepaja koetoendjoekkan dia!" Maka orang Badoei itoe dengan Aboe Nawas berdjalanlah sehingga dekat-dekat pada tempat Soeltan Haroenoe'rrasjid doedoek.
Telah sampai maka ditoendjoekkannjalah radja itoe doedoek dibawah pohon kajoe itoe. Serta dilihat olëh Badoei itoe, maka katanja: „Berapalah harganja?"



Sahoet Aboe Nawas: „Adapoen akoe beli dahoeloe seratoes dinar emas; maka sekarang poen demikian itoe djoega harganja." Setelah itoe maka kata Badoei itoe poela: „Baiklah! Inilah akoe membajar seratoes dinar kepada Aboe Nawas." Maka Aboe Nawas poen menerimalah 100 dinar itoe; kemoedian maka kata Badoei itoe: „Hai menteri radja didalam negeri Bagdad ini! Adapoen toeanhamba mendjoeal seorang teman kepada hamba ini; berilah soeatoe soeiat Jteterangan kepada bamba ini!" Setelah itoe maka Aboe Nawas poen menjoerat soeatoe soerat, ljy^sogng diberinja kepada Badoei itoe. Adapoen boenji soerat itoe demikianlah: „Bahwa sanja Aboe Nawas telah mendjoeal Soeltan Haroenoe'rrasjid kepada Badoei dengan harganja 100 dinar emas." Telah itoe maka Aboe Nawas poen kembalilah berdjalan menoeroet djalan jang lain poelang keroemahnja.
Baharoe Aboe Nawas itoe berdjalan, maka Badoei itoepoen pergilah kepada tempat Soeltan Haroenoe'rrasjid; maka katanja: „Marilah engkau poelang keroemahkoe itoe!" Maka Baginda berdjalanlah keroemah Badoei itoe; tetapi Badoei itoe tiadalah ia mengenal Soeltan Haroenoe'rrasjid. Apabila sampai keroemahnja itoe, maka disoeroehnja Soeltan itoe naik; maka doedoeklah Baginda didalam roemah itoe. Apabila hari soedah malam, maka olSh Badoei itoe poen diberinja makan Soeltan itoe; diboeboehpja pada soeatoe ^gelang kajoe nasi sedikit dengan minjak sapi sedikit ^Tikan kering sedikit. Melihat halnja jang demikian itoe, maka Baginda poen insaf akan dirinja, didalam



a inja. „Akoe ini soeatoe soeltan, jang empoenja keradjaan didalam negeri Bagdad; akoe poen berolëh makanan sekian ini!" Maka minta sjoekoer Baginda kepada Allah ta'ala; laloe didjamahnja nasi itoe sedikit, dimasoekkannja kedalam moeloetnja, karena itoelah rezekinja, jang dianoegerahkan Allah ta'ala kepadanja. Setelah soedah makan, maka Baginda poen berpikir didalam hatinja: „Aboe Nawas itoe, kemana gerangan perginja dan dihoetan mana ia sekarang ini? Diboenoeh orangkah, karena tiada tampak?" Maka Baginda poen hëranlah akan dirinja.
Alkissah maka terseboetlah perkataan orang didalam istana Amiroe'lmoe'minin. Karena Baginda tiada didalam istana itoe, maka hiroe haralah sekalian orang didalam istana; tetapi beloem lagi diketahoei orang didalam negeri itoe. Setelah hari siang maka Badoei itoepoen memben sebilah parang kepada tangan Soeltan Haroenoe'rrasjid, disoeroehnja membelah kajoe. Maka Baginda poen mengambil parang itoe, laloe dibelahkannja belakang parang itoe. Serta dilihat olëh Badoei akan hal itoe, maka Badoei itoe berpikir didalam hatinja: „Orang mana gerangan ini?" Maka Badoei itoe bertanja, katanja: „Mengapakah maka engkau membelah kajoe dengan belakang parang?" Sahoet Baginda: „Adapoen hamba ini tiada tahoe akan
pekerdjaan jang demikian ini, karena hamba tiada biasa,
Setelah itoe maka radja itoe poen bertanja kepada



Badoei itoe, katanja: „Aboe Nawas itoe, kemana perginja?" Sahoet Badoei itoe: „Adapoen Aboe Nawas itoe soedahlah ia poelang keroemahnja, karena enB^u ini soedah didjoealnja kepada akoe dengan harga 100 dinar emas; ada soerat keterangannja, jang dibenkannia kepadakoe." Maka olëh Badoei itoe diperhhatnja soerat keterangan itoe kepada Soeltan Haroenoe rrasiid Maka Baginda poen tiada terkata-kata lagi dan pada perboeatan Aboe Nawas itoe diatas dinnja. Setalah itoe maka Baginda poen berkata kepada orang Badoei itoe; katanja: „Akoe ini Soeltan Haroenoe'rrasjid, radja jang memerintah didalam negen Bagdad!" Demi didengar oleh Badoei itoe akan perkataan Baginda jang demikian itoe, maka Badoei itoe poen soedjoed menjembah kaki Amiroe lmoe minin maka sembahnja: „Ja toeankoe Sjah 'alam. Tiadalah patik sekali-kali mengetalioei akan Sjah 'alam; ampoenilah dosa patik ini!" Setelah soedah minta ampoen Badoei itoe, maka Baginda poen berkata: „Hai Ba oei, barang kauantarkan apalah akoe kedalam istanakoe. Maka sembah Badoei itoe: „Ja toeankoe Sjah alam, patik djoendjoenglah segala titah doeli jang dipertoean'" Telah itoe maka Badoei itoe poen mengam 1 kain, diperboeatnja seperti bogaian. Setelah soedah maka Soeltan Haroenoe'rrasjid poen masoeklah kedalam boeaian itoe, laloe dioesoeng oleh Badoei itoe dengan beberapa orang kawannja radja itoe, dibawanja kedalam istana Baginda. Apabila Baginda soedah sampai kedalam istananja, maka dikoerniakan Baginda seratoes dinar kepada Badoei itoe, serta kata-



nja: „Adapoen rahsia ini sekali-kali djangan engkau chabarkan kepada wazir-wazirkoe; djika ia bertanja sekalipoen, djangan engkau chabarkan!" Maka Baginda poen tiada mengeloearkan sepatah kata dari pada perdjalanannja kedarat negeri Bagdad itoe, melainkan diam djoega.
Tiada berapa lama antaranja maka radja Haroenoe'rrasjid poen memberi titah kepada orang menjoeroeh mentjari Aboe Nawas, titahnja: „Tjarilah olêh kamoe sekaian Aboe Nawas, dan barang dimana ada ia, tangkap ^ oleh kamoe sekalian; djika dapat, bawa kepadakoe!' Setelah itoe maka ditjarilah olëh orang itoe tiadalah bertemoe dengan dia; maka bertanjalah merêka itoe kepada isterinja, katanja: .Kemana perginja Aboe Nawas. Maka berkata isterinja itoe: „Sekarang tiga ari tiga malamlah soedah tiada datang keroemahnja!"
Setelah itoe maka orang itoepoen mentjari poela pada segenap kampoeng dan segenap lorong dan segenap doesoen didalam negri Bagdad itoe dan samPa kepada toedjoeh hari lamanja tiada djoega bertemoe dengan dia. Maka sekalian orang itoepoen datanglah masoek persembahkan kebawah doeli Sjah alam, mengatakan: „Tiadalah patik sekalian bertemoe dengan Aboe Nawas!" Maka Soeltan Haroenoe'rrasiid poen diamlah.
Adapoen Aboe Nawas pada hari itoe djoega ia poelang keroemahnja. Setelah ia datang, maka berpikirlah ia didalam hatinja: „Adapoen dari hal akoe ini dengan Amiroe'lmoe'minin, apalah dajakoe, soepaja akoe dapat meiepaskan dirikoe ini?" Setelah itoe maka



Aboe Nawas poen moepakat dengan isterinja, katanja: Adapoen akoe ini adalah berboeat salah jang besar kepada Soeltan itoe!" Maka kata isterinja: „Apakah dosa jang toeanhamba perboeat atas Baginda?" Sahoet Aboe Nawas: „Adapoen pada soeatoe hari akoe kekoerangan belandja kita ini; maka akoe hendak pergi menghadap mernohonkan kebawah doeli Sjah 'alam, maloelah akoe mengeloearkan kata itoe. Maka sebab itoe koebawa Soeltan itoe kedarat negen Bagdad ini kepada kampoeng orang Badoei, laloe koedjoealkan radja itoe kepada orang Badoei. Olêh sebab itoelah maka disoeroeh Sjah 'alam menangkap akoe, dan lagi hendak diboenoehnja akoe ini. Demikiatilah halnja.
Setelah soedah berkata-kata dengan isterinja, maka Aboe Nawas poen berpikir didalam hatinja: „Terlebih baik sekali koeperdajakan djoega Sjah 'alam itoe. Pada ketika itoe djoega Aboe Nawas memboeat mati dirinja, seraja katanja kepada isterinja: „Apabila ttidengar olSh Soeltan Haroenoe'rrasjid akoe telah mati, nistjaja datanglah Baginda itoe keroemah kita, dan sekalian orang poen datanglah bersama-sama mengiringkan Baginda; apabila ia sampai keroemah kita ini, maka poera-poera engkau menangis dengan tangis iang amat sangat, laloe engkau soedjoed pada kaki Baginda. Djikalau Baginda bertanja kepada engkau.
Apakah penjakit Aboe Nawas itoe?" maka engkau diawab: „Tiada apa penjakitnja; pada tengah malam tadi ia datang, laloe masoek kedalam roemah; soedah itoe ia tidoer, dan apabila hampir hari siang, patibangoenkan dia akan sembahjang soeboeh; doea tiga



kali patik rasa badannja keras dan nafasnja tiada lagi; maka sebab itoelah patik menangis." Demikianlah kata engkau kepada Amiroe'lmoe'minin, dan apabila diangkat orang djenazahkoe ini, hendaklah engkau peloek kaki Baginda itoe, serta engkau berkata: „Ja toeankoe Sjah 'alam! Djika ada koernia kebawah doeli kiranja, hendaklah toeankoe ampoeni segala dosa Aboe Nawas dihadapan chalajak jang banjak ini, dari doenia datang keachirat!" — Pada ësok hari koeperboeatlah soeatoe hikmat."
Tiada berapa selangnja maka masjhoerlah chabar orang mengatakan Aboe Nawas soedah mati; maka orang poen datanglah menghadap Soeltan Haroenoe'rrasjid, mempersembahkan Aboe Nawas soedah ta' ada lagi. Serta didengarnja maka Baginda datanglah dengan segeranja keroemah Aboe Nawas, laloe bertanja kepada bininja: „Apalah sakitnja Aboe Nawas itoe? karena akoe tiada mendengar ia sakit?" Maka mendjawablah bini Aboe Nawas sebagaimana pengadjaran soeaminja itoe.
Demi Amiroe'lmoe'minin mendengar kata jang demikian itoe, maka disoeroehnja beberapa orang bedoeandanja memanggil tabib jang pandai-pandai akan melihat penjakit didalam badan Aboe Nawas itoe. Seketika lagi maka datanglah tabib itoe menghadap Baginda, laloe memberi salam kepada Soeltan Haroenoe rrasjid. Maka Soeltan itoe poen bersabda: „Ja tabib, apatah penjakit Aboe Nawas itoe?" Maka sembah tabib itoe: „Ja Sjah 'alam! Adapoen Aboe Nawas ini telah matilah soedah." Demi didengar Soeltan
11



Haroenoe'rrasjid akan perkataan tabib itoe, maka Baginda poen menangis dan segala tabib itoepoen menangis, terlaloe sangat tangisnja itoe. Kata Baginda. „Ja Aboe Nawas, apakah dosaraoe maka engkau memboenoeh dirimoe? Apalah dosa engkau perboeat akan dakoe, akoe ma'afkan!" Dan lagi kata radja itoe: „Ja Aboe Nawas! Siapa lagi memboeat djenaka-djenaka akan menjoekakan hatikoe ini?"
Berbagai-bagailah boenji ratap sekalian orang itoe, dan"ama£ banjaklah sahabatnja Jang berhimpoen diroemah Aboe Nawas itoe. Maka dimandikan oranglah majat Aboe Nawas; telah soedah dimandikan, laloelah dikafan majat itoe; setelah soedah maka dimasoekkan orang 'Tcedalam keranda. Maka orang itoepoen hendak mengangkat majat itoe, maka isteri Aboe Nawas poen berkata kepada sekalian orang itoe, katanja: „Nantilah dahoeloe, karena adalah soeatoe pesan soeami hamba, disoeroehnja hamba sampaikan kebawah doeli Sjah 'alam!"
Maka dipersembahkan orang perkataan isteri Aboe Nawas itoe kepada radja itoe. Demi didengar Soeltan Haroenoe'rrasjid , maka Baginda poen datanglah kepada isteri Aboe Nawas; maka kata Baginda kepadanja: „Apa pesan Aboe Nawas kepada engkau? Sampaikanlah kepada akoe!" Setelah itoe maka dipersembahkan isteri Aboe Nawas pesan soeaminja itoe, seraja menangis dan menjembah kaki Baginda. Maka titah Baginda. „Barang siapa jang telah berboeat dosa akan dakoe, dan minta ampoen kepada akoe, maka koeampoeni segala dosanja dari doenia sampai keachirat." Telah



itoe maka Soeltan Haroenoe'rrasjid poen menjoeroeh himpoenkan sekalian orang itoe; telah soedah berhimpoen sekaliannja itoe, maka Baginda poen bertitah sambil memegang loeng Aboe Nawas: „Engkau sekalian mendjadi saksi pada hari kiamat, bahwa sanja akoe mengampoeni segala ^Ssa Aböe Nawas kepada akoe; tiadalah tinggal lagi dosanja kepada akoe." Demikianlah titah Soeltan Haroenoe'rrasjid.
Adapoen Aboe Nawas, serta mendengar didalam loeng itoe segala perkataan Baginda, maka berseroelah ia didalam loeng itoe dengan soeara jang amat njaring. Maka Baginda poen terkedjoet, laloe lari toenggang anggang keistananja; sekalian chatib dan imam dan |HLaJP°en larilah djatoeh bangoen, tiadalah berketahoean perginja. Maka orang banjak poen masing-masing larilah tiada tentoe tempat larinja olëh ketakoetannja. Maka pada pikiran segala orang itoe: „Tentoelah menangkap kita ini!" Maka Aboe Nawas poen bangoenlah keloear dari dalam loeng itoe, langsoeng masoek kedalam roemahnja. Maka ditanggalkannja kafan itoe dan pada badannja, laloe dipakainja pakaian sehari.11 dJ°ega. Setelah itoe maka Aboe Nawas meminta nasi kepada isterinja; maka isterinja itoepoen membenlah makan soeaminja. Setelah soedah makan, Aboe Nawas poen berdjalanlah keistana Soeltan Haroenoe'rrasjid; serta ia sampai, langsoeng masoek Kedalam menghadap Baginda.
Pada masa itoe Baginda poen adalah bersemajam dnstananja itoe. Setelah datang maka Aboe Nawa« memberi salam kepada Soeltan itoe; Soeltan poen



tiadalah menjahoet salam Aboe Nawas itoe. Maka titah Baginda: „Ja Aboe Nawas! Kerdja apakah pekerdjaanmoe tadi, mendatangkan ketakoetan kepada segala orang dan pegawai sekaliannja? Semoeanja lan djatoeh bangoen: ada jang loeka moekanja, ada jang loeka kakinja, ada jang loeka tangannja dan ada jang loeka kepalanja, masing-masing itoe sebab perboeatan-
moe itoe djoega." . .
"Uaka Aboe Nawas poen berdiamkan dinnja. Maka
bertitah poela Baginda: „Adjarkanlah 'ilmoe^itoe ke-
nadakoe!" Sembah Aboe Nawas: „Ja Sjah alam.
Adapoen 'ilmoe itoe tiada boleh patik adjarkan kepada
seorang djoeapoen; kalau patik adjarkan, nistjaja ma-
tilah patik; demikian kata goeroe patik walioe'llah
jang besar lagi keramat itoe."
Setelah didengar olSh Soeltan Haroenoe rrasj.d akan perkataan Aboe Nawas jang demikian itoe, maka titah Baginda kepada Aboe Nawas: „Dan pada han ini djanganlah engkau sekali-kali datang keistanakoe ini lagi, melintas poen djangan engkau! Demi didengar Aboe Nawas titah Baginda itoe, maka ïapoen poelanglah keroemahnja.
52. Hikajat Nachoda Moeda.
Adalah soeatoe negeri bernama 'A^nawi, terlaloe amat besar keradjaannja dan beberapa hoeloebalang jang teramat gagah dan beram tiada membilangkan lawannja serta dengan kebesarannja. Maka radja negeri



itoe bernama Seri Padoeka Soeltan Mansoer Sjah, terlaloe bidjaksana serta 'adil dengan moerahnja. Maka ialah jang menghoekoemkan dengan periksanja. Radja itoe lagi moeda beüa, beloem ia beristeri; dan Baginda itoepoen terlaloe sikapnja.
Sjahdan pada soeatoe malam Baginda beradoe; maka ia bermimpi melihat seorang perempoean, terlaloe amat elok parasnja. Maka ia berdiri dimoeka pintoe memegang hati biri-biri jang telah terendang; lagi ia memakai kain gferim~~mërah, terlaloe Indah-indah; barang lakoenja pantas manis. Maka tiba-tiba Radja poen terkedjoet, djaga dari pada tidoernja. Toeboeh Baginda tiada sedap rasanja dan ia masjgoelkan mimpinja. Maka ia" Keioear dihadap olëh segala menteri hoeloebalang sekalian. Maka Baginda poen bersabda dengan manis haloes soearanja: „Hai sekalian menterikoe! Tiadak&fr töean-toean mendengar dimana ada orang perempoean jang baik parasnja? — karena hamba bermimpi semalam melihat seorang perempoean. terlaloe amat Slok parasnja, berdiri dipintoe memegang hati biri-biri jang telah terendang dan ia berkain gerim merah. Djikalau toean-toean sekalian menaroeh kasih sajang akan hamba, tolong tjaharikan hamba. Djikalau tiada dapat, tiadalah hamba maoe beristeri sehingga hamba mati!"
Maka sekalian menteripoen toendoek, tiada berkata. alam pada itoepoen berkatalah menteri jang tertoea dari pada sekalian menteri itoe, seraja berdatang sembah: „Ja toeankoe Sjah 'alam! Biarlah patik pergi mentjahari; moedah-moedahan dipertemoekan Allah se-



bagai kehendak toeankoe!" - seraja bermohon poelang keroemahnja; dan sekalian jang menghadap poen
poelanglah keroemahnja.
Adapoen menteri jang tertoea itoe ada beranak doea orang laki-laki, terlaloe >rif bidjaksana, lagi haloes manis barang lakoenja. Maka dinamakan oleh ajahnja akan anaknja jang toea itoeJHflfisaia Manden dan jang moeda dinamakan Hoesain Mandi. Adapoen jang soeloeng itoe terlaloe tahoe akan 'ilmoe firasat dan jingboengsoe itoe terlaloe pandai memboeat gambar. Maka ajahnja poen sampai keroemahnja; laloe ia berkata kepada isterinja dari pada pen hal Radja bermimpi semalam. Anaknja poen hadir kedoeanja dan didengarnja ajahnja bertjeritera kepada ïboenja. Maka iboenja bertanja kepada ajahnja: „Djikalau demikian, pestilah toeanhamba pergi mentjahari!" Sahoet soeaminja: „Benarlah kata toeanhamba itoe!" Dalam pada itoepoen datanglah kedoea anaknja bertanja: Ja ajahanda! Apakah jang ajahanda hikajatkan kepada boenda?" Maka bapaknja poen bertjeritera poela kepada
anaknja kedoea itoe.
Setelah didengar olëh anaknja kedoea itoe, maka berkatalah ia: „Djikalau demikian, biarlah patik kedoea pergi mentjahari barang dimana tempatnja." Maka ajahnja pergi membawa anaknja kedoea kepada Baginda. Setelah sampai maka ditegoer oleh Baginda: „Hai perdana menteri! Adakah dapat sebagai hadjatkoe?" Sembah perdana menteri: „Ja toeankoe! Anak patik kedoea tjakap pergi mentjahari jang seperti hadjat toeankoe." Maka berkata Baginda: „Hai sau-



darakoe, bolehlah engkau pergi mentjahari sebagai hascatkog_ itoe?" Sembah anak menteri kedoeanja: „Djikalau dengan titah toeankoe, sebolëh-bolëhnja patik kerdjakan, sehingga datang atas njawa patik kedoea poen, patik reda." Soeltan Mansoer Sjah teraloe soekatjita Katinja mendengar sembah itoe. Maka perdana menteri poen bermohonlah kembali bertiga dengan anaknja.
Setelah sampai keroemahnja, maka kata anaknja: Ja ajahanda! Berilah hamba kaoesdan pajoeng!" Laloe dibenkan oleh ajahnja sepasarigHcaoes seorang dan pajoeng sekaki seorang ggrta beberapa dinar emas. Maka lapoen soedjoedlah pada kaki ajah boendanja, laloe ia berdjalan berdoea. Djikalau bertemoe dengan soengai, ia menjeberang maka dipakainja kaoesnja; djikalau sampai kedarat maka diboekanja. Djikalau ia masoek kedalam hoetan, maka diboekanja pajoengnjadjika ia berdjalan dipadang, maka dikatoepnja pajoengnja. Demikianlah halnja berdjalan itoe.
Hatta berapa lamanja didjalan, maka sampailah ketepi negeri Betalawi; laloe ia bertemoe dengan seorang orang toga sedang mengambil kaioe. Maka berkata ia kedoea: „Ja bapakkoe! Ini negeri mana?" Sahoet orang toea: „Negeri ini Betalawi namanja." „Dalam negeri ini adakah roemah jang tiada berdapoer dan adakah anak bapakr Maka sahoet orang toea itoe serta dengan takoetnja: „Ada anakkoe seorang." Maka berkata poela ia: „Ja bapakkoe! Doekoenglah hamba kedoea masoek kedalam negeri!" Orang toea poen takoet seraja segera-segera mengikat kajoenja;



laloe ia berdjalan dengan lekasnja. Maka ditoeroetnja olëh orang moeda itoe dari belakangnja.
Tiada berapa lama didjalan, maka bertemoelah merëka itoe dengan djambatan, sebatang boeloeh tiada berpegangan. Maka bertanja orang moeda itoe: „Ja bapakkoe, djambatan apa ini?" Sahoet orang toea: „Djambatan orang." „Ja bapakkoe! Boekan djambatan orang, djambatan monjet ini!" Maka dipakainjalah kaoesnja, laloe ia toeroen kedalam soengai itoe akan menjeberang; serta naik maka djboekanja kaoesnja.
Hatta berapa lama berdjalan, maka bertemoe dengan hoetan; laloe dikembangkannja pajoengnja. Maka dalam hati orang toea: „Orang moeda ini gila djoega rasakoe." Maka ia bertemoe poela dengan sebatang pohon langsak Kata anak menteri itoe: „Ja bapakkoe! Pohon apa ini?" Sahoet orang toea: „Pohon langsat.^ Kata orang moeda itoe: „Siapa makan boeahnja?^ Sahoet orang toea: „Jang makan boeahnja manoesia.' Maka kata orang moeda itoe: „Terlaloe salah kata bapak; sebetoelnja jang makan boeahnja ini binatang. Orang toea poen terlaloe sangat takoetnja, takoet ia akan diboenoeh olëh orang moeda itoe. Sebentaisebentar ia menolêh kebelakang, djangan dipengapakan orang moeda itoe. Dalam hati orang toea: „Gila "Sjoëga orang moeda ini!" Maka iapoen berdjalan segera-segera; maka ditoeroetnja djoega oleh orang moeda itoe.
Hatta berapa lamanja ia berdjalan, maka beitemoe poela dengan tahi. Bertanja poela orang moeda itoe: „Ja bapakkoe! Tahi apa ini?" Sahoet orang toea:



„Tahi orang!" Maka kata orang moeda: „Boekan tahi orang; tahi binatang!"
Tiada berapa lama antaranja maka sampailah meïeka itoe kedalam negeri. Laloe berkata orang moeda itoe: „Hai orang toea! Djikalau engkau poelang, sampai keroemah, berdeham dahoeloe, baharoe engkau masoek! Maka bertjerailah orang toea itoe dengan orang moeda itoe.
Adapoen orang toea poen poelanglah. Setelah sampai keroemahnja, maka masoeklah ia kedalam. Serta dilihat olëh anaknja, maka segera ditoetoepi 'auratnja, karena ia tengah mandi.
Adapoen orang moeda jang doea orang itoe pergilah kemesdjid, maksoednja hendak tinggal didalam mesdjid itoe. Akan orang toea itoe, setelah sampai, ditaroehnja kajoe itoe; maka anaknja poen menghadirkan makanan. Setelah hadir, dipanggilnja bapaknja makan. Makanlah bapaknja sambil mentjeriterakan peri hal ia bertemoe dengan orang moeda doea orang didalam hoetan dan pen orang moeda itoe bertanja kepadanja. Maka kata anaknja: „Apa katanja?" „Ia bertanja: „Ini negeri apa? Sahoetkoe: „Negeri Betalawi." Laloe dimintanja doekoeng kepada akoe. Adakah patoet permintaan jang demikian itoe? Dan lagi ia bertanja akan roemah jang tiada dapoernja. Orang moeda itoe gila djoega." Kata anaknja: „Betapa poela kelakoeannja?" Maka djawab bapaknja: „Djika ia toeroen kedalam soengai, dipakainja kaoesnja; djika ia soedah naik, diboekanja poela. Dan djika ia masoek hoetan, diboekanja pajoengnja, djika ia keloear, dikatoepnja poela pajoeng itoe.



Dan lagi djambatan dikatakan djambatan monjet; dan lagi pohon langsat, boeahnja dikatakan makanan binatang; dan tahi manoesia dikatakannja tahi pinatang.
Boekanlah orang itoe gila?"
Maka kata anaknja: „Ja bapakkoe! Orang itoe boekan barang-barang orang; barangkali orang itoe soeroehan radja djoega roepanja. Sebab ia toeroen "kedalam ■stfëngai memakai kaoes, sebab hendak memeliharakan kakinja; dan ia masoek hoetan, dikembangkannja pajoengnja, sebab mendjagakan barangkali ada soeatoe laral dalam hoetan itoe: ada pajoengnja, tiada kena. Dan jang dikatakan roemah tiada beidapoei , itoelah mesdjid; dan lagi djambatan jang dikatakan djambatan monjët, sebab tiada berpegangan, lagi boeloeh sebatang djoega; dan jang dikatakan pohon langsat itoe makanan binatang, sebab ia didalam hoetan. Dan lagi tahi manoesia dikatakan tahi binatang, sebab ia ditengah djalan: djika manoesia, tiada boeang air ditengah djalan; jang bërak ditengah djalan, jaïtoe binatang. Dan lagi ia meminta doekoeng kepada bapak, boekan doekoeng dibelakang; ia minta mengikoet bapak. Dan lagi bapak disoeroeh berdeham-deham masoek roemah; sekiranja bapak berdeham, nistjaja dengan segera saja toetoepi 'aurat saja.
Setelah habis dikatakannja kepada bapaknja, maka ia berkata poela: „Ja bapakkoe! Dimana ada orang moeda itoe sekarang?" Sahoet bapaknja: „Ada dimesdjid." Maka Sitti Sarah poen berboeat makanan apam tiga poeloeh bidji dan kintjanja, ja'ni goela enau jang bereboes, toedjoeh mangköek dan air satoe kendi.



Laloe dipanggilnja sahajanja jang bernama Si Delima, disoeroehnja membawa makanan kepada orang jang baroe datang itoe, katanja: „Sampaikan salam akoe kepada fakir itoe dan katakan olëhmoe kepadanja: seboelan tiga poeloeh hari dan seminggoe toedjoeh hari dan air pasang tiada soeroetnja."
Maka berdjalanlah Si Delima kemesdjid itoe; setelah ia sampai kemesdjid, bertanjalah Si Delima: „Mana orang fakir jang baharoe datang?" Kata Hoesain Mandari dan Hoesain Mandi: „Apa chabar jang engkau bawa?" Djawab Si Delima: „Salam toean saja kepada toean; disoeroehnja bawa makanan ini dan toean saja berkata: „Seboelan tiga poeloeh hari, dan seminggoe toedjoeh hari dan air pasang tiada soeroetnja."
Maka fakir itoepoen memboeka makanan itoe, bet°el tiada koerang barang soeatoe apa; langsoeng dimakannja. Setelah soedah maka diberikan fakir itoe sepoeloeh emas kepada Si Delima, seraja katanja: „Hai Delima, katakanlah kepada toeanmoe: seboelan bet oei tiga poeloeh hari, dan seminggoe betoel toedjoeh hari dan air pasang tiada soeroetnja." Maka Si Delima poen poelanglah; serta sampai, dikatakannja kepada toeannja seperti kata fakir itoe. Maka Sitti Saiah poen diamlah. Setelah berapa lama antaranja, maka pada soeatoe hari Si Delima poen bertemoe dengan moekahnja ditengah djalan. Kata moekahnja: „Hai Delima! Kemana engkau ini?" Djawab Si Delima: „Akoe maoe pergi kemesdjid, disoeroeh olëh toean akoe." Oedjar moekahnja poela: „Apa jang kaubawa



ini? Marilah koelihat!" Maka Si Delima poen memboeka toedoeng sadji itoe. Kata moekahnja: „Marilah, beri akan dakoe barang sedikit, karena akoe terlaloe lapar." Maka diberinja akan moekahnja apam empat boeah dan kintjanja semangkoek. Soedah makan, diminoemnja air itoe. Setelah soedah maka Si Delima poen pergi kepada fakir itoe.
Serta ia sampai, maka berkatalah Si Delima, seperti kata jang dahoeloe itoe. Maka fakir poen memboeka toedoeng sadji itoe; dilihatnja apam itoe koerang dan kintjanja poen koerang, dan air dptendi poen koerang. Kata fakir itoe: „Hai Delima! Apa pesan toeanmoe?" Djawab Si Delima: „Ta' ada soeatoe pesan toean saja, melainkan sebagaimana sehari-hari djoega!
Maka makanlah fakir itoe. Setelah soedah makan, maka oedjarnja: „Hai Delima! katakan kepada toeanmoe: seboelan koerang empat hari dan seminggoe koerang sehari dan air beloem waktoenja soeroet ia soeroet." Maka Si Delima poen bermohon poelang.
Setelah sampai maka Sitti Sarah poen beitanja. „Apa kata fakir itoe?" Sahoet Si Delima: „Kata toean itoe: seboelan koerang empat hari dan seminggoe koerang sehari dan air beloem waktoenja soeroet, ia soeroet." Serta toeannja mendengar kata Si Delima itoe, diambilnja rotan seraja dipaloenja Si Delima serta ia bertanja : „Kepada siapa kauberi makan itoe?" Kata Si Delima: „Ja toean! Saja bertemoe dengan moekah saja; dimakannja apam itoe dan kintja serta
air itoepoen diminoemnja!"
Pada soeatoe hari berkatalah Sitti Sarah: „Ja bapak-



koe! Berilah izin akan haraba, soepaja hamba djamoe oiang fakii itoe diroemah kita ini!" Sahoet bapaknja: „Baiklah, anakkoe! Maka disoeroehnja bapaknja pergi membeli seêkor kambing; laloe dibelinja kambing biribiri jang tamboen, dibawanja poelang, disembelihnja. Setelah habis dipersiangnja, diserahkannja kepada anaknja. Maka Sitti Sarah poen segera pergi kedapoer akan beimasak makanan. Setelah siap makanan, maka iapoen berkata kepada bapaknja: „Ja bapakkoe! pergilah bapak panggil kedoea orang fakir itoe!" Maka bapaknja poen pergi mempersilakan orang itoe.
Adapoen Sitti SarafTT" setelah soedah dipermasaknja makanan, maka diambilnja hati biri-biri jang telah terendang, serta ia berkain gerim mërah, laloe berdiri dimoeka pintoe.
Setelah sampai bapaknja kemesdjid itoe, maka ia memberi salam serta hormat kepada fakir itoe seraja katanja: „Ja toean orang moeda kedoea! Dipersilakan toean kedoea olêh anak hamba keroemah hamba." Kata orang moeda itoe: „Ja bapakkoe, insja Allah, sekarang hamba berdjalan! Maka iapoen berdjalan bersama-sama orang toea itoe.
Setelah sampai keroemah Sitti Sarah, maka Hoesain Mandari dan Hoesain Mandi poen melihat Sitti Saiah ada berdiri dimoeka pintoe, lagi memegang hati biri-biri jang telah terendang dan ia berkain gerim merah. Serta tiba maka Hoesain Mandari dan Hoesain Mandi poen memberi salam, katanja: „Assalam 'alaikoem, ja Sitti!" Laloe didjawab Sitti Sarah: „Wa alaikoem assalam, ja saudarakoe! Silakanlah saudara-



koe masoek!" Masoeklah kedoea orang moeda itoe, laloe doedoek. Maka ditanja olëh Sitti Sarah, demikian katanja: „Ja saudarakoe orang moeda kedoea! Toeanhamba dari mana datang ini dan apa maksoed toeanhamba kemari dan dinegeri mana toeanhamba diam?" Sahoet Hoesain Mandari: „Adapoen hamba ini orang 'Aznawi dan hamba ini orang fakir hendak moesafir dinegeri ini, dan nama hamba Hoesain Mandari, dan ini saudara hamba, Hoesain Mandi namanja." Setelah soedah ia bertanja, maka Sitti Sarah poen pergi menjadjikan makanan. Kata Hoesain Mandari kepada Hoesain Mandi: „Hai adikkoe, gambarkanlah roepa Sitti Sarah ini, karena jang Radja mimpikan ïalah ini, tiada bersalahan lagi!" Dalam seketika itoe djoega digambar olëh Hoesain Mandi, sedikit poen tiada beisalahan dengan roepanja dan kelakoeannja.
Maka Sitti Sarah poen menjoeroeh hambanja membawa persantapan kehadapan orang moeda itoe. Setelah soedah diatoernja, maka Sitti Sarah poen beikata: „Santaplah toean kedoea bersaudara! Djangan di'aibkan, karena tiada derigan sepertinja." Maka orang moeda itoe poen makanlah bertiga dengan orang
toea itoe.
Setelah soedah merëka itoe makan, maka kata Hoesain Mandari: „Ja Sitti! Perboeatlah hamba kain gerim mërah sehelai; berapa sampai akan belandjanja. Sahoet Sitti Sarah: „Ja saudarakoe! Djikalau saudarakoe hendakkan jang haloes sekali, boleh ditjahan binbiri jang baik!" Maka diberikan orang moeda itoe oeang kepada Sitti Sarah, lima poeloeh dirham. Sete-



lah itoe, orang moeda itoepoen bermohonlah kembali kemesdjid Baroe orang moeda itoe poelang, maka Sitt Sarah poen berkata: „Ja bapakkoe! Pergilah tjahankan hamba biri-biri jang baik!" Maka bapaknia poen pergilah kepekan membeli biri-biri jang tamboen: ïbawanja poelang. Serta sampai, diambilnjalah boeloenja. Soedah itoe disembelihnja biri-biri itoe, laloe dipermasaknja.
Adapoen Hoesain Mandari, setelah ia sampai kemesdjid toe, maka berkatalah ia kepada Hoesain Mandi„Ja adikkoe, pergilah bawa gambar ini dan sepoetjoek soerat jang akan koekarang, persembahkan kebawah doeli Baginda! Maka diperboeat olëh Hoesain Mandari soerat sekeping kepada Radja 'Aznawi, boenjinja: „Soedahlah patik bertemoe dengan seorang perempoean, sebetoel-betoelnja sebagai dalam mimpi toeankoe pen halnja dan pakaiannja dan lakoe tingkahniatan imlah gambar perempoean jang toeankoe mimpian itoe. Djikalau benar seperti gambar ini, lagi poela beikenan akan toeankoe, biarlah toeankoe soeroeh samboet keman." Setelah soedah soerat Hoesain Mandari itoe, maka diberikannja kepada Hoesain Mandi seita ia berkata: „Ja saudarakoe, segera-segera saudarakoe berdjalan!"
Hatta berapa lamanja didjalan maka iapoen sampailah kenegen 'Aznawi, laloe masoek kedalam istanahendak mempersembahkan soerat itoe. Setelah soedah dipersembahkannja, maka Baginda poen memboeka soerat itoe; dilihatnja ada soeatoe gambar didalamnja. Serta ia melihat gambar itoe, maka soekatjita hati



Baginda, sebab diperolëhnja sebagai maksoed hatinja. Maka disoeroeh Baginda panggil perdana menteri.
Perdana menteri itoe poen datang dengan segerania, laloe menjembah. Titah Baginda: „Hai perdana menteri! Lengkapkan segala alat perkakas serta dengan mongkor, dan hirapoenkan segala hoeloebalang dan bawa bersama-sama dengan mamanda kenegen Betalawi." Lagi poela titah Baginda kepada Hoesain Mandi: „Hai Hoesain Mandi, engkau poen pergilah bersama-sama dengan hoeloebalang ra'iat itoe sekalian. Maka perdana menteri poen menjembah seraja peigi berlengkapkan segala perkakas dan menghimpoenkan hoeloebalang ra'iat sekalian. Setelah hadir, maka 1persembahkannja kepada Baginda, sembahnja. „Ampoen toeankoe! Telah siaplah segala alat perkakas dan hoeloebalang ra'iat semoeanja poen soedah hadir sehingga menantikan perintah toeankoe djoega! T.tah Baginda: „Pergilah mamanda bawa segala hoeloebalang dan segala ra'iat itoe bersegera-segera han ini djoega. Maka perdana menteri poen bermohon kepada baginda seraia berdjalan menoedjoe negen Betalawi.
Hatta berapa lama didjalan, maka ïapoen sampai kenegeri Betalawi; orang dalam negn itoepoen gempai mendengar boenji-boenjian terlaloe noeh rendah boenjinja: Maka bertitah Radja Betalawi: „Apakah gemp diloear negeri kita itoe? Pergilah lihat!' Berdjalan ah bedoeanda keloear negeri; dilihatnja angkatan terlalo banjak, seperti angkatan perang lakoenja. Maka bertanialah ia: „Ja toean-toean! Angkatan danmanain .
itoe: „Kami ini dari ,sgeri 'Aznaw,



hendak menjamboet isteri Radja kami!" Maka bedoeanda poen pergi mempersembahkan kepada radjanja seperti kata orang itoe. Radja itoepoen terkedjoet tiada terkata-kata, sebab tiada diketahoeinja ada soeatoe kemala dalam negerinja. Maka segala ra'iat poen berdjalan masoek kedalam negeri seraja menoedjoe keroemah Sitti Sarah itoe.
Adapoen Hoesain Mandari itoe ada ia diroemah Sitti Sarah itoe, lagi ia berhikajat dari pada peri hal mimpi radja itoe. Tiba-tiba kedengaran soeara boenji-boenjian itoe menoedjoe roemah Sitti Sarah. Setelah ia sampai, maka Hoesain Mandi poen naiklah keatas roemah Sitti Sarah; laloe bertemoelah ia dengan Hoesain Mandari; dan sekalian orang negeri 'Aznawi poen pergilah bersama-sama keroemah Sitti Sarah. Maka ajah Sitti itoe terkedjoet melihat orang banjak datang; berkata ia kepada anaknja: „Hai anakkoe! Betapakah hal orang sebanjak ini?" Sahoet anaknja: „Ja bapakkoe! Soeroehan Radja 'Aznawi hendak mengambil hamba." Serta didengarnja anaknja hendak diambil Radja, maka iapoen menangis seraja berkata: „Ja anakkoe, boeah hati bapak! Sampaikah hati anakkoe meninggalkan bapak, dan siapa poela memeliharakan bapak dalam sakitnja? Djikalau bapak wafat, siapa jang akan menanam bapak?" Sahoet a~naknja: „Ja bapakkoe! Insja Allah serahkanlah hamba kepada Toehan jang baka dan djangan bapakkoe masjgoelkan lagi akan hamba ini!"
Setelah perdana menteri itoe sampai, maka katanja kepada bapak Sitti Sarah: „Adapoen hamba da-
12



tang ini, disoeroeh olëh Radja hamba menjamboet Sitti Sarah." Maka bapaknja poen berkata: „Apatah salahnja, karena hamba dan anak hamba telah mendjadi hamba kebawah telapakan Seri Padoeka jang dipertoean djoega." Laloe" disoeroehnja berlengkap anaknja. Setelah soedah berlengkap, maka perdana menteri poen bersiap hendak kembali membawa Sitti Saiah. Setelah siap, Hoesain Mandari poen berkata: „Ja Sitti! Silakanlah Sitti naik mongkor ini!" Maka Sitti Sarah poen meniarap pada kaki bapaknja meminta ampoen serta dengan tangisnja. Maka bapaknja poen membawa anaknja naik keatas mongkor itoe. Setelah soedah anaknja naik, berdjabat tangan ia dengan Hoesain Mandari dan Hoesain Mandi seraja berkata: „Ja anakkoe kedoea, hamba pertaroehkan anakkoe Sitti Sarah kepada toean kedoea; djikalau ada bebal chilafnja, djangan toean kedoea goesari, melainkan toean adjaii_ djoega!" Setelah habis berkata maka perdana menteri poen berdjabat tangan, laloe berdjalan mengiringkan mongkor Sitti Sarah; dan jang mendjaga mongkor itoe, Hoesain Mandari dan Hoesain Mandi djoega. Setelah Sitti Sarah itoe berdjalan, maka bapaknja poen kembali keroemahnja dengan masjgoelnja.
Adapoen perdana menteri dan Hoesain Mandari kedoea bersaudara serta sekalian hoeloebalang dan ra'iat berdjalanlah. Tiada berapa lama antaranja sampailah kenegeri 'Aznavvi. Maka diwartakan orang kepada Radja 'Aznawi, mengatakan Hoesain Mandari dan segala ra'iat telah datang; maka disoeroehnja seorang menteri pergi mengaloe-aloekan Hoesain Mandaii.



Maka menteri itoepoen pergilah mengaloe-aloekan; serta ia bertemoe maka berkata menteri: „Ja anakkoe! Dipersilakan olëh Radja masoek kedalam sekali." Langsoeng dibawanja berdjalan masoek. Serta ia sampai, maka didapatinja Baginda ada menantikan dipengbadapan serta djhadap olëh sekalian menteri, dan hoeloebalang poen hadir menghadap Baginda. Hoesain Mandari poen segera mendapatkan Baginda. Setelah bertemoe, maka Baginda poen menegoer Hoesain Mandari: „Siapa serta kamoe, hai Hoesain Mandari?" Maka Hoesain Mandari segera menjembah seraja katanja: „Ja toeankoe! Jang maksoed toeankoe ada serta hamba toeankoe Hoesain Mandi!"
Hatta maka sampailah mongkor Sitti Sarah dibawa oleh Hoesain Mandi serta perdana menteri dan segala ra'iat; disoeroeh Radja bawa masoek kedalam sekali Setelah sampai, maka Sitti Sarah ditoeroenkanlah oleh Hoesain Mandi. Melihat roepa Sitti Sarah itoe gilang gemilang tjahajanja, maka Baginda poen terkedjoet hatinja. Maka disoeroeh Baginda panggil toean kadi; laloe dipanggil oranglah. Kadi itoepoen segera datang menghadap Baginda. Titah Baginda: „Ja toean kadi, nikahkan bèta dengan Sitti Sarah!" Maka kadi poen menikahkan Baginda dengan Sitti Sarah. Setelah soedah Baginda nikah, maka didjamoe Baginda segala menteri dan hoeloebalang makan dan minoem, masing-masing makanlah pada hidangannja. Telah soedah maka minoeman poela diangkat oranglah; dan piala jang bertatahkan ratna moetoe manikam diperedarkan oranglah; sekalian poen minoemlah



terlaloe ramai dengan segala boenji-boenjian. Maka rebana poen dipaloe oranglah; maka bedoeanda jang baik soeara poen bernjanjilah, terlaloe merdoe soearanja. Maka segala menteri dan hoeloebalang poen bangkitlah menari beranggap-anggapan, terlaloe ramai. Setelah hari soedah djaoeh malam, maka poelanglah segala orang jang hadir itoe, masing-masing kembali keroemahnja.
Setelah berapa lama antaranja Baginda hendak berboeroe; maka berhadirlah segala alat perboeroean dari pada djaring dan djerat serta andjlng perboeroean. Setelah soedah siap berbagai-bagai makan-makanan dan alat perkakas itoe, maka Baginda poen berdjalanlah dengan segala hoeloebalang ra'iat menoedjoe hoetan. Setelah sampai maka Baginda poen rnentjahari perboeroean, tiada berolëh perboeroean; ditjaharinja berkeliling, tiada djoega bertemoe. Tiba-tiba melintas seëkor roesa beranak doea ekor; ditembak oleh radja itoe, kenalah kepalanja, terpantjar otaknja;
maka ia poen mati.
Adapoen Baginda itoe setelah soedah ia menembak, maka berlarilah Baginda mendapatkan tempat roesa itoe. Setelah ia bertemoe, dilihatnjalah roesa itoe terhantar serta anaknja mendjilat kepala iboenja itoe. Maka Baginda poen insaf akan dirinja, sebab ia tiada beranak, laloe kembali keistananja serta dengan masjgoelnja.
Antara berapa lamanja maka Baginda poen bertitah kepada perdana menteri: „Hai mamanda, perboeatkanlah bèta seboeah kapal dan moeatkan segala haita



beta dan koeda djantan bëta poen bawa sekali!" Maka perdana menteri poen menjembah, laloe pergi bersiapkan seboeah kapal serta disoeroehkannja moeatkan segala harta jang ada didalam gedoeng Baginda. Maka gedoeng itoepoen soenjilah.
Adapoen pada soeatoe hari, setelah soedah Baginda ora"Si maka iapoen masoek kedalam, laloe berkata kepada isterinja: „Ja adinda! Adapoen kakanda mi hendak pergi bermain-main dipoelau Langkawi, karena ingin kakanda; dan lagi kakanda berpesan kepada adinda: Djikalau kakanda berbalik dari poelau Langkawi itoe, kehendak kakanda djangan tidak adinda soedah beranak seorang laki-laki, dan gedoeng itoe biar penoeh semoeanja dengan harta benda, dan koeda kakanda biar beranak djantan seëkor, dan tjintjin kakanda ta' dapat tiada ada didalam istana ini. Djikalau tiada, senistjaja kakanda akan mendjatoehkan talak keatas adinda!"
Sahoet Sitti Sarah: „Insja Allah, moedah-moedahan dikaboelkan Allah barang hadjat toeanhamba itoe!" Maka Sitti Sarah poen menjoeroeh sekalian dajangdajang berboeat perbekalan Baginda berdjalan itoe. Setelah sedia, maka Baginda poen bermohon kepada isterinja, laloe Baginda berdjalan toeroen kekapal serta diiringkan oleh segala menteri hoeloebalang ra'iat sekalian. Setelah Baginda sampai kekapal, maka titah Baginda kepada perdana menteri: „Hai perdana menteri, pertaroeh bëtalah Sitti Sarah itoe kepada mamanda; djikalau ada bebal chilafnja, tolonglah mamanda adjari dia!" Setelah soedah Baginda berpesan itoe,



maka Baginda poen berlajarlah menoedjoe poelau Langkawi.
Setelah beberapa lamanja Baginda berlajar, maka nampak poelau Langkawi itoe; tiada berapa antaranja Baginda poen sampailah kepoelau itoe, laloe berlaboeh. Setelah soedah berlaboeh, Baginda poen naik kedarat; laloe disoeroehnja naikkan kedarat segala isi kapal itoe. Setelah moesta'id orang dari pada raenoeroenkan segala harta dan perkakas itoe sekalian, maka Baginda poen bersoeka-soekaan dalam poelau itoe.
Hatta maka terseboetlah perkataan Sitti Sarah: Setelah soedah Baginda berlajar, disoeroehnja panggil Hoesain Mandari dan Hoesain Mandi. Kedoeanja poen datang. Serta tiba, maka ditegoer olëh Sitti Sarah, katanja: „Marilah saudarakoe kesini!" Kedoeanja poen menjembah seraja doedoek. Oedjar Sitti Sarah: „Ja saudarakoe kedoea! Perbaikilah olëh toeanhamba apalah kiranja seboeah kapal dan moeatkan bekal seita dengan segala alat perkakasnja; anak kapal itoe hendaknja orang perempoean semoeanja, djangan ada seorang laki-laki." Maka dengan segera djoega disiapkan anak menteri kedoea itoe seboeah kapal, sebagaimana kehendak toean poeteri itoe. Setelah siap, maka dipersembahkannjalah kepada toean poeteri. Sahoet Sitti Sarah: „Baiklah! Sekarang hendaklah saudarakoe tolong perboeatkan hamba seboeah papan tiatoer!' Bangat-bangat djoega dipenoehinja kehendak toean poeteri; diperboeatnja papan tjatoer dari pada ratna moetoe manikam, dan anaknja dari pada zamroed dan jakoet. Setelah soedah, maka dipersembahkannja



kepada Sitti Sarah. Kata Sitti- Sarah: „Ja saudarakoe, moeatkanlah djoega seëkor koeda betina; dan tjarikanlah hamba seorang toekang emas perempoean!" Maka dihadirkannja itoe sekalian. Setelah soedah, dipersembahkannja kepada Sitti Sarah, seraja katanja: „Ja toeanhamba, soedahlah hadir! Bila mana toeanhamba henda,k berangkat?" Djawab Sitti Sarah: „Ja saudarakoe, esok harilah hamba toeroen kekapal!"
Setelah keësokan harinja Sitti Sarah berangkat toeroen kekapal, dan orang jang didalam kapal itoepoen semoeanja orang perempoean. Setelah soedah sampai, Sitti Sarah poen berkata kepada Hoesain Mandan dan Hoesain Mandi: „Ja toeanhamba, peliharakanlah baik-baik olëh toeanhamba negeri ini!" Sembah kedoeanja: „Ja toeankoe, insja Allah ta'ala!" Maka Sitti Sarah poen berlajarlah menoedjoe poelau Langkawi itoe.
betelah beberapa lamanja iapoen sampailah kepoelau itoe. Maka berlaboehlah kapal itoe; serta berlaboeh, maka dipasang orang meriam. Boenji meriam itoe teidengarlah kepada Baginda; laloe disoeroeh Baginda pergi melihati kapal itoe. Dengan segera djoega seorang menteri pergi melihat kapal itoe; serta sampai maka ia bertanja: „Ja toean jang dalam kapal ini! Siapakah jang empoenja kapal ini; dan dari mana datangnja kapal ini?" Sahoet orang jang didalam kapal itoe: „Kami ini datang dari pada negri Ardap dan Nachoda kami Nachoda Moeda dipanggil orang." Maka perdana menteri poen kembalilah mempersembahkan chabar itoe kepada Baginda. Setelah sampai, menteri perdana



poen menjembah seraja berkata: „Ja toeankoe! Adapoen kapal itoe datangnja dari pada negen Ardap dan nama Nachodanja Nachoda Moeda, toeankoe! Datangnja hendak menghadap kebawah doeli toeankoe!"
Maka Baginda poen menjoeroeh samboet kepada seorang menteri akan Nachoda itoe; maka berdjalanlah menteri itoe serta dengan doea poeloeh orang akan mengiringkan dia pergi menjamboet Nachoda. Setelah sampai, ditegoer menteri itoe oleh Nachoda Moeda, seraja katanja „Silakanlah toean naik!' Menteri itoe poen naik kekapal itoe; maka berdjabat tanganlah Nachoda Moeda dengan menteri serta segala orang jang mengiringkan dia itoe. Setelah soedah, Nachoda itoepoen berkata: „Doedoeklah toeanhambaj Maka menteri itoe doedoeklah; laloe <üsorongnja olëh Nachoda djorong emas serta ia berkata: „Santaplah sirih toeanhamba!" Maka menteripoen makan sirih. Setelah habis makan sirih, kata menteri: „Ja toeanhamba, dipersilakan olëh Baginda naik bermain-main didarat!" Sahoet Nachoda: „Insja Allah!" Laloe toeroenlah ia kedarat serta dengan persembahannja.
Setelah ia sampai maka menteripoen bersembahkan^. Nachoda, toeankoe! ada bersama-sama patik bawa.^ Titah Baginda: „Pergi panggil Nachoda itoe masoek! Maka dipanggil olëh bedoeanda akan Nachoda itoe, katanja: „Ja toeanhamba, dipersilakan oleh Baginda masoek!" Nachoda itoe poen masoek. Serta terpandang olëh Baginda, ditegoernja: „Marilah Nachoda, silakan doedoek!" Nachoda Moeda itoe menjembah, laloe doedoek. Maka Baginda poen menjorongkan poea^



nja, seraja katanja; „Santaplah sirih, toean Nachoda!" Maka Nachodapoen menjembah, laloe makan sirih. Setelah itoe, Baginda bertitah: „Ja saudarakoe Nachoda! Apakah maksoed toean kemari? — karena boekan bandar ini, lagi poela bèta ini sekadar bermain-main disini djoega!" Sahoet Nachoda: „Adapoen patik ini kemari boekan karena hendak berniaga, melainkan sebab patik hendak menghadap kebawah doeli toeankoe djoea! SabdaBaginda: „Adakah barangpermainan Nachoda bawa?" Sembah Nachoda: „Tiada toeankoe! melainkan papan tjatoer djoega!"
Setelah Baginda mendengar kata tjatoer itoe, bang-
kitlah gembëranja, hendak bermain tjatoer; laloe
Baginda bertitah: „Ja Nachoda, bawalah apalah kira-
nja oleh^ toean papan tjatoer itoe, bèta hendak meli-
hat dia." Djawab Nachoda seraja menjembah: „Baik-
lah toeankoe! Esok patik persembahkan." Setelah
soedah maka Nachodapoen bermohonlah kembali kekapalnja.
Tiada berapa lama selangnja, terbitlah fadjar; laloe bersiaplah Nachoda hendak naik. Maka disoeroeh olëh Nachoda membawa papan tjatoer kepada anak perahoe, laloe berdjalan. Hatta berapa lamanja maka sampailah ia keistana Baginda. Serta masoek, Nachoda itoepoen toendoek menjembah. Maka ditegoer olëh Baginda: „Silakanlah Nachoda doedoek dekat bëta!" Laloe Nachoda itoe doedoek seraja dipersembahkannja papan tjatoer itoe kepada Baginda. Serta dilihat olëh Baginda maka katanja: „Marilah Nachoda, kita bermain tjatoer!" Sembah Nachoda: „Baiklah toeankoe!"



Tatkala Baginda hendak bermain dengan Nachoda itoe, maka titahnja, „Ja Nachoda! Apa akan taroehnja?" Sahoet Nachoda: „Ja toeankoe! Djika^ patik alah toeankoe ambillah kapal patik, toeankoe! Sete lah habis ia berdjandji, maka bermainlah Radja dengan Nachoda itoe. Alah Baginda itoe; laloe dibennia harta. Setelah beberapa papan Baginda alah itoe, habislah harta Baginda, akan tetapi hendak bermain dioega. Alah poela Baginda; laloe dibenkannja tjintjin keradjaan kepada Nachoda. Maka Nachodapoen menjembah, laloe ia kembali kekapalnja, seraja disoeroehnja perboeat olëh Nachoda kepada pandai emas iang dibawanja dikapal, sebentoek tjintjin jang seroepa dengan tjintjin Baginda itoe. Maka diperboeat-
lah olëh pandai emas itoe.
Adapoen Nachoda dan Baginda itoe bermen djoega; alah djoega Baginda itoe. Maka diberi oleh Baginda koeda kenaikannja kepada Nachoda itoe; dibawanja kekapal, dipertemoekannja dengan koeda betina jang dibawanja itoe. Hatta maka Baginda poen bertjatoer dioega; maka dialahkan Nachoda Moeda itoe dirinja. Sembah Nachoda: „Ja toeankoe, patik persembahkan seorang goendik patik kebawah doeli toeankoe. Maka bermohonlah Nachoda kepada Baginda itoe kembali
kekapalnja. ,.
Setelah sampai kekapalnja, maka ïapoen mandi
berlangir serta memakai pakaian perempoean. Sejelah soedah, dipanggilnja hambanja seorang, katanja: ,Dji a engkau sampai kehadapan Baginda itoe, katakan. Sembah soedjoed Nachoda Moeda kebawah doeli toean-



koe, disoeroeh patik membawa goendik Nachoda itoe!" Setelah berpesan, laloe ia berdjalan bersama-sama dengan hambanja itoe pergi mendapatkan Baginda.
Hatta maka sampailah merêka itoe kepada Baginda, laloe hamba itoe ditegoer olëh Baginda itoe, titahnja: „Marilah hai soeroehan Nachoda! Apakah chabar jang engkau bawa?" Sembah soeroehan itoe: „Adapoen patik ini disoeroeh oleh Nachoda membawa goendiknja akan djadi persembahan Nachoda; karena Nachoda hendak bertemoe, ada 'oezoernja, sakit kepala, toeankoe!" Setelah dilihat Baginda goendik Nachoda itoe, maka tertjenganglah ia seketika, laloe berkata: „Bawalah masoek goendik Nachoda ini!" — seraja berpesan: „Salam kita kepada Nachoda; djikalau sëhat ia, biarkh ia datang kemari, karena rindoe hati kita akan dia.' Setelah soedah Baginda berpesan masoeklah ia mendapatkan goendik Nachoda itoe, laloe dipakainja.
Ada beberapa hari antaranja, maka berpikirlah Baginda: „Baiklah akoe kembalikan goendik Nachoda itoe, ^sebab ia sakit menahankan maloenja kepada akoe!" — laloe disoeroeh Baginda kepada seorang bedoeanda bawa poelang goendik Nachoda itoe, titahnja: „Sampaikan salam kita kepada Nachoda; menerima kasih kita kepada Nachoda!" Maka berdjalanlah bedoeanda dengan goendik Nachoda itoe.
Setelah sampai, maka bedoeanda itoe bertanja: Dimanakah Nachoda?" Sahoet orang kapal: „Nachoda sakit; tiada boleh bertemoe dengan orang." Kata soeroehan itoe: „Hamba ini disoeroeh Baginda membawa goendik Nachoda ini serta menjampaikan salam



Baginda serta dengan pesannja." Maka goendik Nachoi a itoepoen dibawa orang masoek. Bedoeanda itoe kembali menghadap Baginda. laloe berdatangkan sembah: „Ja toeankoe, Nachoda sakit; tiada patik bertemoe dengan patiktoe."
Hatta maka pada hari itoe djoega Sitti Sarah poen memakai pakaian laki-laki, laloe pergi menghadap Baginda itoe. Setelah ia sampai, ditegoer oleh Baginda: „Marilah Nachoda, rindoe sangat beta!" Sahoet Nachoda: „Ja toeankoe! Sebab lama tiada patik datang menghadap, kepala patik sangat ngejfie rasanja." Kata Baginda sambil tersenjoem: „Patoet moeka Nachoda poetjat!" Setelah itoe, disoeroeh Baginda membawa persantapan; maka dibawa oranglah persantapan kehadapan Baginda. Maka diadjak Baginda Nachoda Moeda makan. Nachoda poen menjembah, laloe membasoeh tangan seraja santap; soedah santap makan sirih. Setelah itoe, iapoen bermohon kembali kekapalnja.
Hatta berapa lamanja ia diam dipoelau Langkawi bersama-sama dengan Baginda, maka ia hendak kembali kenegerinja. Pada soeatoe hari iapoen masoek kedalam menghadap radja. Setelah datang laloe ia menjembah kepada Baginda. Titah Baginda: „Mengapa Nachoda ini poet jat?" Sembahnja: Tiga hari, toeankoe, toeboeh patik ini tiada sedap rasanja.' Maka Baginda poen tersenjoem. Sembah Nachoda itoe: „Patik im datang hendak bermohon kebawah doeli toeankoe. Maka titah Baginda: „Manakala Nachoda akan berlaiar?" Sembah Nachoda: „Petang hari mi, toeankoe. laloe ia menjembah kaki Radja. Titah Baginda. „ e-



lamat Nachoda berlajar kelak; pada moesitn jang lain datanglah Nachoda kenegeri kita, karena kita segera djoega hendak kembali; telah lamalah kita diam disini!" Maka Nachoda itoepoen berdjalan toeroen keapalnja, laloe berlajar kenegerinja. Adapoen koeda Baginda dan tjintjin Baginda itoepoen dikembalikannja.
Hatta berapa lamanja ia berlajar, maka sampailah kenegerinja, laloe ia poelang keistana. Setelah berapa lamanja maka koeda itoepoen beranak djantan seroepa dengan bapaknja, dan Sitti Sarah poen beranak seorang aki-laki seroepa sekali dengan Baginda itoe. Maka dipeliharakan oleh anak menteri kedoea itoe dengan sepei tinja betapa 'adat anak radja-radja jang besar.
Adapoen adalah setahoen 'oemoer kanak-kanak itoe maka Baginda poen datang, laloe ia masoek kedalam negen, langsoeng keistana. Maka segala menteri dan kadi itoepoen masoek membawa anakanda itoe dan mengoendjoengi Padoeka Seri Soeltan itoe. Titah Bagin^,»?ai menteri-' Kanak-kanak ini, siapa empoenja anak, Sembah menteri dan segala bedoeanda: Adapoen tatkala toeankoe berlajar kepoelau Langkawi toeankoe bertitah: apabila toeankoe kembali kenegeri im, biar ada seorang anak laki-laki; inilah kanak-kanak itoe. Lagi poela hal koeda itoepoen telah beranak dan pen tjintjin keradjaan poen, semoeanja dipersembahkan oleh menteri. Maka Baginda poen hëran; titahnja: „Kanak-kanak mi, siapa iboenja?" Sembah menteri: „radoeka adinda boendanja anakanda ini." Maka Radia poen terlaloe moerka serta memegang hoeloe pedangnja itoe, katanja: „Siapa bapaknja?" Sembah menteri:



Ja toeankoe Sjah 'alam! Patik mohonkan ampoen beriboe-riboe ampoen kebawah doeli Sjah 'alam. Pada tatkala Sjah 'alam dipoelau Langkawi bermain tjatoer dengan seorang Nachoda, toeankoe! moela-moela toeankoe berikan harta dan koeda dan tjintjin keradjaan kepadanja; koeda dan tjintjin Sjah 'alam itoe dikembalikan djoega olëh Nachoda itoe." Maka titah Bagima.
Betoel!" Sembah menteri: „Kemoedian Nachoda itoe alah, maka dipersembahkannja goendiknja; tiga haii tiga malam tinggal didalam istana toeankoe bersamasama dengan toeankoe, maka toeankoe kembahkan; itoelah boendanja padoeka anakanda ini." Titah Radja: Dimanakah ia goendik Nachoda itoe?" Sembah menteri- Ada didalam istana, toeankoe!" Titah Baginda: Soeroeh ia keloear!" Maka Sitti Sarah poen keloear memakai pakaian jang dipakainja tatkala pergi kepada Radia itoe dipoelau Langkawi. Serta Baginda melihat toean poeteri itoe keloear, maka Baginda poen menggêlëng-gëlëngkan kepalanja, serta memoedji Alah ta'ala; maka baharoelah diambil oleh Baginda akan anakanda itoe, dipeloeknja dan ditjioemnja; laloe Baginda bertjermin bersama-sama dengan anakanda itoe, dilihat Baginda betoel seroepa, tiada bersalahan lagi.
Siahdan pada hari itoe Baginda menggelar padoeka anakanda itoe Radja Tahir Sjah, serta memben sedekah kepada segala fakir miskin didalam negen itoe, besar ketjil, tiada lagi terhisabkan; seorang tiada ditinggalkan, rata sekaliannja. Setelah soedah ana anda itoe oesianja sampai enam tahoen, disoeioeh Baginda beladjar mengadji. Beberapa lama mengadji,



maka terlaloe pandailah ia. Setelah 'oemoernja enam belas tahoen, maka Baginda poen meradjakan anakda itoe. Setelah soedah maka Baginda dan perdana menten doedoek pada soeatoe madarsah berboeat 'ibadat kepada Allah soebhanahoe wata'ala, memboeangkan doenia, melainkan menoentoet pahala didalam achirat djoega semata-mata.
53. Tjeritera Sjëch Makboel.
Adalah seboeah negeri, bernama Assoean; nama radjanja Malik Wan. Adapoen Baginda itoe sangat 'adil dan moerah, dan tiada koerang siasatnja atas keadaan ham ba ra'iatnja, apa lagi atas péri hal fakir dan miskin. Maka dengan hal jang demikian itoe masjhoerlah nama Baginda itoe sampai kepada keempat pendjoeroe oemi. Maka banjaklah dagang berhimpoen kedalam negen Baginda itoe mentjahari rezekinja, sehingga negeri itoe lama kelamaan mendjadi sangat ramai.
Maka terseboetlah perkataan: Pada soeatoe hari Baginda doedoek bersemajam dibalairoeng dihadap olöh segala menteri, hoeloebalang dan penggawa sekalian. Maka Baginda bertanjakan hal negeri kepada segala orang jang berdjabatap, maka didengarnja berbagai-bagai djawab, jang patoet menjedapkan hatinjaakan tetapi Baginda masih chawatir djoega, kalaukalau tiada sebagai chabar jang didengarnja itoe. Olêh sebab jang demikian tiada berapa hari selangnja Baginda itoe hendak mengoedji kebenaran segala perkataan mentennja, jang telah sampai kepadanja itoe.



Pada soeatoe malam keloearlah Baginda dari dalara istana dengan diam-diam dan memakai tjara derwis, dengan seboeah tongkat pada tangannja sambil membawa seboeah boentil. Maka berdjalan-djalanlah Baginda berkeliling negeri itoe, masoek lorong, keloeai lorong, dan didjalaninja beberapa djalan jang ketjilketjil; sekonjong-konjong sesatlah ia, sampai a a ginda kepada soeatoe karapoeng.
Maka perdjalanan Baginda itoe amat sanga menj dihkan pikirannja, sebab segala pegawaï negen roep* rija amat melalaikan kewadjibannja; karena Bag nda itoe tiada bertemoe dengan orang jang berkawal atau jang bersambang; sekaliannja habis tidoei njenja i Maka ditjoba Baginda mendjagakan mereka itoe, akan tetapi tiada terdjagakan; masing-masing senang berdengkoer dan berkeloeboeng dengan selimoetnja. Maka ÏïïbU berdjalan Baginda itoe
sahkan hal segala pegawai negen., t«da «me>epakat perkataan merêka itoe dengan perboeatannja La kelamaan maka terlihatlah kepada Bagmdi*
haia api terkelip-kelip, sebagai hendak berdata g sembah „Ja toeankoe Sjah 'alam! Telah penatlah k^ranja toeankoe berdjalan-djalan sekelihng negen desa dan kampoeng; banjaklah kiranja jang ad.jub jang telah sampai kepada toeankoe; akan tetapi, dja nganlah toeankoe loepakan akan berhenti pada tempat patik jang hina leta 'n^ ö06Pa^ dap toeankoe berlepaskan lelali dan menghiboerkan
^OlSh0sebab amat soenji senjap ditempat itoe, maka



berbagai-bagailah kedengaran soeara binatang jang ketjil-ketjil. Maka boenji jang berdjenis-djenis matjam itoe seakan-akan hendak berdatang sembah Kepada Baginda itoe: „Ja toeankoe Sjah 'alam! Telah lamalah patik sekalian disini, baharoe inilah patik sekalian didatangi olëh toeankoe; tetapi soeatoe poen tiada persembahan kami, hanjalah djika ada rëda hati toeankoe akan melihat tempat kesoekaan kami: dimana ada tampak seboeah pelita terkelip-kelip, disanalah tempat kediaman seorang jang baik boedi dan ta wak koel."
Maka demikian djoega boenji boeroeng poenggoek dan boeroeng hantoe jang bersahoet-sahoëtan itoe, seolah-olah boenji-boenjian jang hendak menghiboerkan doekatjita Baginda itoe.
Maka perkataan jang sir itoe serta boenji-boenjian jang sebagai didengar dengan hati ma'rifat Baginda, mengajoenkan kaki Baginda menoedjoe kepelita itoe. Maka berpikirlah Baginda: „Tjahaja apakah gerangan itoe dan roemah siapakah jang sedjaoeli ini dari pada desa dan kampoeng?"
Lama kelamaan maka sampailah Baginda ketempat pelita itoe. Maka disitoe didengar Baginda adalah soeara oraiig jang bernjanji, tanda kesoekaan hati; olëh itoe terpaksa Baginda hendak mengetahoei dengan mata telinga siapakah orang itoe dan apakah perboeatannja pada waktoe djaoeh malam begitoe.
Setelah hampir Baginda disitoe, maka mengintailah Baginda dari pada tjelah-tjolah dinding akan mengetahoei hal didalam roemah itoe. Maka dilihat Baginda
13



didalam roemah ketjil itoe adalah orang doedoek menghadapi doea tiga matjam penganan djoeadah jang ënak-ënak. Maka sedjoeroes lagi orang itoe mementing gamboes dengan lagoe jang merdoe, apa lagi ffiföëroetkannja dengan njanji jang amat bagoes dan boeah njanjian itoe seolah-olah memaksa Baginda masoek kedalam; akan tetapi sebab pikiran Baginda hendak mengetahoei dengan sempoernanja lakoe tingkah orang itoe sebeloera ia masoek, maka tetaplah Baginda mengintaikan dia dari loear. Kebetoelan seketika lagi orang itoe berdirilah menari seoiang diiinja dengan tari jang amat indah.
Maka pikir Baginda: „Apabilakah gerangan ia akan berhenti dari pada hal jang demikian ini? Maka setelah berpikir demikian itoe, Baginda poen berseroeseroe sebagai seroe derwis jang meminta derma, dengan menjeboet kata sebagai kebiasaan derwis meminta sedekah didalam negeri itóe, jaïtoe: „Ja
Fattah, ja Razzak!"
Maka serta orang itoe mendengar seroe jang demikian itoe, tahoelah ia diloear roemahnja ada orang derwis iang datang meminta sedekah, serta hëranlah ia bahwa pada djaoeh malam demikian itoe masih ada orang jang berdjalau menoentoet rezekinja. Maka seroe itoepoen didjawabnja dengan soeara jang manis, katanja: „Masoeklah, derwis; djangan engkau takoet!" — sambil diboekakannja pintoe. Maka masoeklah derwis itoe kedalam; laloe berkatalah ahli bait: „Doedoeklah
dahoeloe, hai derwis!"
Maka doedoeklah derwis itoe sambil melihat kekiri



dan kekanan akan mengetahoei keadaan didalam dan perkakas roemah itoe. Bahwa sanja roemah itoe hanja seboeah pondok jang soedah boeroek, sekadar tjoekoep akan melindoengi dari pada panas dan dingin sadja; dan perkakas roemah poen ta' adalah lain dari pada sehelai tikar permadani jang hampir loesoeh, seboeah pelita jang diperboeat dari pada beling, seboeah bantal, seboeah gamboes dan lagi doea, 'tiga boeah piring mangkoek.
Setelah doedoeklah soedah derwis itoe, maka bertanjalah ahli bait itoe; demikian katanja: Hai derwis! Mengapa maka toeanhamba sampai sedjloeh malam ini masih berdjalan djoega menoentoet rezeki?"
Maka pertanjaan itoe didjawab olëh Baginda demikian: „Pada sehari tadi hamba telah keloear dari ïoemah hamba pada pagi-pagi hari; maka telah penata hamba berdjalan berkeliling negeri ini; tiada baïang seorang djoeapoen jang memberi derma'"
„Djikalau begitoe," kata ahli bait, „tentoelah toeanhamba beloem mendapat barang soeatoe makanan." „Sebenarnja demikiaulah djoega."
„Wah, kasihan benar, derwis! Makanlah olëh toeanhamba dengan segala kesoekaan apa jang ada pada hadapan toeanhamba ini dari pada serba makanan dan minoeman. Inilah rezeki toean dari pada Toehan kita!" F
„Alhamdoe li'llahi rabbi'1 'alamin, sjoekoer! Marilah kita bersama-sama makan, ja toean!"
Maka berapa besar hati ahli bait itoe mengawani 'awdnnja itoe memakan makanan dan meminoem



minoeman itoe. Maka sedang mereka itoe makan, Bagiiida itoepoen hendak mengetahoei sehabis-habisnja tentang orang itoe. Maka bertanjalah Baginda: „Ja toean ahli bait! Sesoenggoehnja hamba menaroeh heian hati melihat penganan jang sebanjak mi lagi dengan lazatnja, pada hal toean seorang diri didalam roemah infdari manakah toean perolëh segala itoe?
Diikalau kiranja telah sempoernatoeanhambamakan, bol'ëhlah hamba chabarkan hal ahwal hamba disim.
Telah menerima sjoekoerlah hamba kepada Toehan jang Razzak, dan menerima kasih hamba akan toean, bahwa hamba telah mendapat rezeki ini.
Dengarkanlah, hai derwis! Bahwa Toehan kita kaja memberi rezeki akan hambanja dengan tiada dapat dikira-kirakan, asal sadja kita beroesaha; sebab Toehan selama-lamanja sexta dengan oiang jang ei
oesaha."
„Apakah oesaha toean itoe?
Oesaha hamba mentjahari kajoe api dihoetan. Dalam sehari dapatlah doea, tiga ^bejias; itoelah hamba dioealkan. Maka dapatlah doelt, sedoeic doea doeit, itoelah hamba belikan penganan seperti jang toeanhamba lihat ini. Bila makanan ini tiada terhabiskan olêh* hamba, maka ësok harinja hamba sedekahkan kepada segala orang fakir dan miskin. Demikianlah
pekerdjaan hamba tiap-tiap hari. Maka soenggoehpoen
hamba seorang jang miskin, - tetapi beloem djoeg hendak hamba menoentoet rezeki dengan memmtaminta, sebab jang demikian itoe pada pendapat hamba, mehinakan diri dan tiada diredai Toehan ki a.



„Sebenamjalah kata toeanhamba itoe. Akan hamba inipoen tiada djoega hendak meminta-minta; tetapi apa 'akal hamba? karena ta' tahoelah dan ta' dapatlah hamba mentjahari pekerdjaan."
„Ah masa! Djika sebenarnja ditjahari, masakan tida' dapat; asal hendak, dapatlah!"
„Adakah toean rëda membawa hamba bersama-sama dalam pekerdjaan toeanhamba?"
„Dengan segala soeka hati hamba seorang berolëh kawan."
„Apabilakah bolëh hamba toeroet?"
„Djika ta' ada 'oezoer, ësoklah; apatah salahnja?"
„Baiklah toean; ësok hamba toeroetlah!"
„Bawa sadjalah sebilah kapak atau lading, djadilah; bolëhlah kita bersama-sama masoek hoetan mentjahari kajoe."
„Mohonlah hamba, toean, kembali!"
„Baiklah, tetapi hamba harap djika ada kerêdaan toeanhamba, hamba hendak bermain-main sedikit, menoendjoekkan besar hati hamba berolëh kawan sebagai toeanhamba ini: pandjang besar, lagi tegap."
„Permainan apa, toean?"
„Tegaklah toean menari atau berdana, soepaja hamba penting gamboes ini."
Maka bermainlah bersoeka-soekaan orang kedoea itoe dengan amat manis lakoenja dan soeka hatinja, berganti-ganti menari dan mementing gamboes. Penatpenat beidana, bernjanji dengan beberapa lagoé~jahg merdoe-meidoe. Maka setelah beberapa lamanja merëka itoe bermain-main bersoeka-soekaan demikian itoe, maka



berkatalah derwis itoe, katanja: „Toean! Senang benarlah hati hamba pada malam ini berdjoempa dengan toean, bersoeka-soekaan sebagai orang jang telah lama berkenalan; tetapi karena ësok hari kita akan mentjahari rezeki kita, baiklah kita berhenti dahoeloe, soepaja bolëh kita tidoer."
„Benarlah kata toeanhamba itoe; marilah kita tidoer !"
„Boekan begitoe, toean; biarlah hamba kembali, hanja hamba minta tanja dimanakah hamba nantikan toean ?"
„Nantikan sadjalah hamba dipintoe rimba, karena dari sitoelah hamba biasa masoek."
„Baiklah; hamba mohon!"
„Silakan!"
„Assalamoe 'alaikoem!"^
„Wa 'alaikoemoe 'ssalam! Ingat ësok djangan loepa, poekoel delapan pagi toean ada dipintoe rimba."
„Baiklah! Siapakah nama toeanhamba?"
„Nama hamba Sjëch Makboel."
Sjahdan maka Baginda bersegeralah kembali keïstana, takoet kalau-kalau kesiangan; siapa tahoe, diketahoei orang kelak. Maka sepandjang djalan ta' soedahlah Baginda memikirkan hal baik boedi orang itoe, hidoep dengan senang hatinja, tetap dalam pentjaharian dan diam didalam pondok jang seboeroek itoe. Maka semalam-malaman itoe Baginda tiada beradoe baiang sekedjap, dan tatkala sianglah hari maka segeralah Baginda menitahkan menteri-menteri, soepaja djangan seorang djoeapoen diizinkan mengambil kajoe, kaïena



waktoe ini kajoe amat bergoena akan pekerdjaan negeri. Maka pada ketika itoe djoega dititahkan Baginda seorang hoeloebalang menoenggoei dipintoe rimba, akan menghambat orang jang hendak berkajoe. Adapoen sebabnja maka Baginda memberi titah jang demikian itoe karena Baginda hendak mengetahoei hal Sjëch Makboel, betapa kesoedahannja djikalau bertoetoep pintoe rezekinja.
Maka terseboetlah perkataan Sjëch Makboel, tatkala bangoen dari pada tidoernja, maka sembahjanglah ia, dan keloearlah ia dari dalam roemahnja akan menjedekahkan makanan jang masih berlebih semalam tadi. Setelah itoe maka diambilnja kapak dan talinja akan pergi berkajoe. Maka tatkala ia hendak masoek kepintoe rimba itoe, maka kata hoeloebalang jang berkawal disitoe: „Hai Sjëch! Ketahoeilah olëhmoe bahwa akoe ini dititahkan Baginda berkawal disini akan menegah segala orang jang laloe disini pergi bei kajoe, sebab Baginda akan mempergoenaken kajoe. Djika engkau hendak berkajoe, ta' bolëhlah engkau masoek!"
„Adapoen pentjahariankoe tiap-tiap hari berdjoeal kajoe, maka sekarang dilarangkan Baginda poela; nistjaja matilah akoe kelaparan!"
„Itoe ta' tahoelah akoe; kehendakmoelah!"
„Ma sja Allah! Beginilah, hai hoeloebalang! Petang kelak koeantarkan keroemahmoe seberkas kajoe."
„Djangan engkau berani berkata sekali lagi demikian; koegasak kepalamoe; segeralah engkau eniah dari sini!"



Sjahdan maka Sjëch Makboel itoepoen oendoerlah dari sana, sambil melihat-lihatkan dervvis jang telah berdjandji dengan dia itoe. Maka oleh sebab telah sedjam lamanja ia bernanti disitoe, ta' djoega tam pak, maka berdjalanlah ia menoedjoe kepasar; sebab pikirannja barangkali disitoe bolêhlah ia mendapat rezekinja. Serta sampailah ia kepasar, maka dilihatnja adalah peti beberapa boeah bertimboen. Maka berpikirlah ia: „Barangkali peti itoe akan dibawa kemana-mana; baiklah koetanjakan kepada saudagar jang empoenja."
Laloe bertanjalah ia kepada seorang orang jang berdiri dekat peti-peti itoe, katanja: „Assalamoe'alai-
koem, toean!"
„Wa 'alaikoemoe 'ssalam! Apa chabar?" ^
„Chabar baik, toean! Hamba ini, kalau bolëh, hendak meminta pekerdjaan, toean; barang apa djoea poen."
„Baiklah! Hendakkah engkau membawa peti-peti ini kekedai jang diseberang itoe? Berapakah kaupinta
oepahnja?" . .
„Ah, itoe mana-mana kasihan toean sadjalah itoe.
„Koeberi engkau seroepiah; hendak begitoe? Ajoeh
angkatlah!"
„Baiklah, toean! Bismi'llah!"
Laloe diangkatnja peti itoe dengan pantasnja dan dibawanja ketempat jang ditoendjoekkan itoe. Setelah selesailah, maka datanglah saudagar _itoe kepadanja memberi oepahnja, sambil berkata: „Esok datanglah engkau kemari poela; ada lagi barang jang akan 1angkat kesana, tetapi djangan terlambat engkau datang, sebab akoe hendak lekas, terboeroe.



„Baiklah toean; insja Allah bangatlah hamba datang!"
Sjahdan maka setelah diterimanja oepahnja itoe, maka senanglah hatinja, sebab ia mendapat rezekinja, sambil ia mengoetjap -beberapa sjoekoer kepada Toehan jang Esa. Maka pergilah ia kekedai orang berdjoeal penganan, maka dibelikannjalah segala doeitnja itoe akan makanan jang bermatjam-matjam dan jang lazatlazat; laloe poelanglah ia keroemahnja. Hampir waktoe magrib baharoelah ia sampai keroemahnja. Setelah sedjoeroes berlepaskan lelah, laloe pergilah ia mengambil air sembahjang, akan sembahjang magrib.
Setelah selesai ia dari pada sembajang 'isja, maka disadjikannjalah makanan dan penganan jang telah dibelinja itoe; laloe doedoeklah ia dengan tertib dan sopan santoen sebagai didalam madjelis. Setelah makan dan minoem dan selesai dari pada memakan penganan itoe, maka dipentingnjalah gamboesnja lagoe dana, laloe ditoeroetkannja dengan njanji jang merdoe, dan berdirilah ia menari seorang dirinja. Bila penatlah ia, maka berhentilah ia doedoek memakan penganan dan meminoem minoeman.
Sjahdan maka terseboetlah perkataan Baginda: Tatkala malamlah hari, maka Baginda itoepoen berpikir dalam hatinja: „Marilah akoe keloear sebagai kelamann menoedjoe keroemah Sjëch Makboel!" Maka sebentar itoe djoega ia memakai pakaian derwis, laloe keloear dari dalam istananja. Beberapa lamanja Baginda berdjalan itoe, maka sampailah keroemah Sjëch Makboel itoe; laloe Baginda mengintai dari-tjelah dinding. Maka apa jang dilihat Baginda semalam, adalah



djoega pada malam ini. Maka Baginda poen beis?)op. „Ja Fattah, ja Razzak!"
„Engkau derwis, masoeklah; tolakkan sadjalah pin-
toe; ta' berkoentji!"
„Assalamoe 'alaikoem!"
„Wa 'alaikoemoe 'ssalam! Mengapa engkau bohong? Poeas hamba menantikan engkau dipintoe rimba,
haram tampak!"
„Djanganlah toeanhamba inarah, ja Sjech! Sesoenggoehnja hamba datang djoega kepintoe rimba, tetapi
terlambat, sedikit, olëh 'oezoer sedikit. Tetapi 
„Tetapi, tiada bertemoe dengan hamba, sebab sesoedah hamba nantikan engkau sedjoeroes, ta' tampak djoega, laloelah hamba kepasar."
„Ia benarlah ta' kelihatan toean disitoe. Mengapa toean kepasar; tiadakah toean pergi berkajoe?" „Ma sja Allah, ma sja Allah!"
„Mengapa; mengapa?"
„Ah, nantilah hamba tjeriterakan; marilah kitamakan minoem dahoeloe, laloe bermain-main sedikit, soepaja senang hati dahoeloe. Allah ta'ala kaja soenggoeh!
Maka Sjëch Makboel itoepoen mementing gamboesnja sambil bernjanji dan tegak, laloe menari seorang dirinja. Dalam pada itoepoen Baginda hëran benar melihat keadaan orang jang begitoe, tiada menaioeh doekatjita; patoetlah toeboehnja segemoek itoe, lagi poela berminjak. Sedang Baginda berpikir demikian itoe, maka kata Sjëch Makboel: „Sekarang datanglah kepada pergantianmoe; engkau poela menari dan ber-
lagoe!"



Maka berdirilah Baginda, laloe bernjanji dan menari sedapat-dapatnja menoendjoekkan kesoekaan hati sadja sebab sebenarnja Baginda ta' tahoe jang demikian itoe.' Maka tertawa gelak-gelaklah Sjêch itoe melihat tari dan mendengar njanji Baginda itoe, seraja katanja: „Engkau ta tahoe menari dan menjanji!"
„Ia benarlah, toean! sekadar hamba toeroet bersoeka hati djoega."
„Itoe baik, baik sekali! Selamanja haroeslah segala manoesia itoe ada soeatoe waktoe, tempatnja bersoeka-soekaan; karena peri jang demikian itoe menghilangkan kesoesahan dan menerbitkan kesoekaan; ta dapat tiada kesëhatan badan tiada koerang djoega melainkan bertambah-tambah poela."
Maka doedoeklah Baginda, laloe bertanjakan hal jang hendak dichabarkan Sjëch itoe tahadi, katanja: „Bagaimanakah hal toean sehari tadi?"
„Ma sja Allah, ma sja Allah, betoel; dengarlah! Sesoedah hamba keloear menjedekahkan makanan jang lebih semalam, laloelah hamba sandang kapak menoedjoe kepintoe rimba. Tatkala hamba hendak masoek, dilarangkan oleh seorang hoeloebalang radja mengambil kajoe, sebab Baginda akan mempergoenakan kajoe. Maka hamba nantikan engkau sedjoeroes, ta tampak, laloelah kepasar hendak..."
„Lalim benar radja itoe "
Maka derwis itoe ditampar olêh SjSch Makboel, laoe katanja: „Tjih, diam engkau! Beloem bolëh dikatakan radja itoe lalim; entah amat bergoena kajoe akan radja itoe, dan lagi "



„Ah, lalim benar "
„Tidak lalim!" — maka ditamparnja sekali lagi derwis itoe —. „Meskipoen dilarangkan mengambil kajoe, ta' adakah kiranja pekerdjaan jang lain? Tentoe tidak koerang, asal kita hendak beroesaha. „Kemana toean tja....?"
„Kemana hamba tjahari?.... Kepasar. Disana hamba dapat oepah seroepiah mengangkat peti-peti. Inilah makanan jang hamba belikan dengan doeit itoe." „Bolëhkah ësok hamba toeroet, soepaja hambapoen
menerima oepah poela?"
„Dengan segala soeka hati; apatah salahnja? Baiklah bekerdja dari pada meminta-minta, boekan?
„Sebab hari telah djaoeh malam, mohonlah hamba. Ësok dimana hamba nantikan toean?"
„Dipasar."
„Baiklah; assalamoe 'alaikoem!"
„Wa 'alaikoemoe 'ssalam; djangan tida'!"
„Insja Allah!"
Sjahdan maka Baginda poen tergopoh-gopoh kembali keïstana, sebab Baginda hendak melarangkan saudagar-saudagar dipasar memakai orang oepahan. Setiba Baginda diistana, maka dititahkan Baginda seorang hoeloebalang akan mentjanangkan ësok pagi-pagi dipasar: „Tidak bolëh barang seorang saudagar djoeapoen memakai orang oepahan; djikalau perloe akan dipakai, hendaklah dipinta kepada Baginda. Siapa melanggar atau melaloei titah ini akan dihoekoem "
Setelah sianglah hari, maka titah Baginda ditjanangkanlah sekeliling pasar. Maka ta'adjoeblah segala



saudagar mendengar titah jang demikian itoe; tetapi apa hendak dikatakan, soedah demikian titah Baginda.
Sjahdan tatkala terbangoenlah Sjëch Makboel dari pada tidoernja, maka keloearlah ia menjedekahkan makanan jang berlebih kelamarin itoe; serta soedah bei segeralah ia hendak pergi kepasar mendapatkan djandjinja dengan saudagar, jang mengoepahkan dia kemann itoe. Setiba ia dipasar, maka pergilah ia menemoei saudagar itoe, laloe katanja: „Mana barang jang akan dioesoeng, toean?"
o, o, tjelaka sekarang! Tiadakah kedengaran olehmoe tjanang Radja tadi pagi?"
„Tiada, toean, sebab roemah hamba amat djaoehnia dari pasar."
„Dengarlah! Kami saudagar-saudagar ta' boiëh mengoepah orang; djikalau perloe orang akan kami pakai,
h kami pinta sadja kedalam. Begitoe titah; sebab itoe sekarang ...
„Matilah hamba, toean! Biarlah hamba mengerdja-
kan pekerdjaan toean jang iain, soepaja dapat rezeki hamba.
„Ia sesoenggoehnja kasihan benar hatikoe hendak menolong engkau; djika tida', ta'kan koesoeroeh datang kemarin. Kalau diketahoei Baginda kelak kena hoekoem atau denda akoe. Sebab itoe, tjaharilah rezeki moe pada tempat jang lain!"
Dengan soeara jang menjatakan soesah dan sedih hatinja memberi salamlah ia kepada saudagar itoe; maka dengan toelang jang lêtak tegaklah ia, laloe berdjalan sambil berpikir, dimanakah gerangan ia akan



mendapat rezekinja. Maka masoeklah ia kepada soeatoe simpangan djalan ketjil, laloe terlihatlah olëhnja doea tiga orang sedang membasoeh-basoeh kain, jang bertimboen-timboen, jaïtoe benara. Maka pikiinja kalau-kalau disinilah ia bolëh toeroet bekerdja. Maka dihampirinja orang jang sedang membanting-banting kain itoe, katanja: „Assalamoe 'alaikoem!"
Maka olëh sebab orang itoe sedang siboek bekerdja, ta' kedengaranlah salam Sjëch Makboel itoe olëhoiang itoe. Maka dengan soeara jang keras dioelanginjalah salamnja itoe. Demi dilihat olëh orang jang bekerdja itoe seorang orang koeli datang kesitoe, maka kata seorang dari pada merëka itoe: „Apa kehendakmoe kemari?"
„Ja toean, hamba ini kalau boleh, minta peker-
djaan disini."
„Apa, apa kehendakmoe?"
Ja toean! Hamba ini hendak minta kasihan toean; kalau bolëh hamba minta pekerdjaan disini.''
„Koelihat pada pakaian dan romanmoe, ta'kan engkau pandai dalam pekerdjaan membasoeh kain. Tetapi tjobalah; koelihat pekerdjaanmoe dahoeloe! Basoehlah kain ini doea tiga helai; minta saboen kepadanja!" — sambil ia menoendjoek kepada seorang oepahannja.
„Baiklah toean!"
Maka dengan tiada berpikir pandjang lagi, laloelah ia membasoeh kain itoe dengan lekas dan bersih, serta tiada meroesakkan kain. Maka tatkala pekeidjaan Sjëch itoe dilihat olëh benara itoe, soekalah hatinja melihat pekerdjaannja, lekas dan bersih. Maka



berkatalah ia, katanja: „Hai Makboel! Akoe biasa mengoepah sesen seheiai; hendakkah engkau sebegitoe? J hendak, ini ada kain seratoes helai; basoehlah!"
„Ah toean, itoe poen mana kasihan toean sadjalah!" aoe diambilnja kain itoe, dibasoehnja. Maka poetlga Petang soedahlah dibasoehnja kain itoe Sesoenggoehnja besar amat hati benara itoe melihatkan pekei djaan Makboel itoe lekas dan bersih dengan tiada koerang soeatoe apa. Maka katanja: „Hai Makboel! lm oepahmoe seroepiah, dan ini Jagi sepoeloeh sën pembenankoe kepadarnoe; ësok datanglah kemari; ada agj kaïn-kaïn jang akan dibasoeh. Hendakkah engkau?" „ hamdoe li'llah, toean! Esok pagi datanglah hamba
„Baiklah!
„Hamba mohon, toean!" „Ia!"
Maka pergilah Maknoel kepasar akan membeli nasi dan penganan; maka dibawanjalah poelang dan diperboeatnja sebagai wiridnja tiap-tiap hari dan malam jam doedoeklah ia makan minoem, bergamboes, menan dan menjanji. Maka tatkala malamlah hari, maka keloear Baginda menoedjoe tempat Makboel, sebagai jang telah terseboet diatas ini djoega, laloe berkata: wJa Fattah, ja Razzak!''
„Masoeklah, derwis!"
'alaikoem! Wah, pajah hamba kantoean dipasar, haram ta' tampak."
„Memang ta' tampak; sebab tatkala hambameminta pekerdjaan kepada saudagar itoe, laloe katanja ta'



berani memakai orang, sebab demikian titah Bagmda.
„Lalim boekan-boekan Radja kita: seroepa itoe menoetoep pintoe rezeki hamba ra'iatnja. Lebih ...
„Apa lebih; apa lebih? — Asal hendak bergerak,
masakan peroet ta sesak! . .
„Dari mana toean dapat makanan ini?
Maka mendjawablah Sjëch Makboel:
„Allah ta'ala bersifat kaja,
Rahman dan rahim itoelah dia;
Rezeki machloek diakoeinja,
Petang dan pagi tiada chalinja!
Laloelah dipentingnja gamboes sambil bernjanji dan dianggoeknja kawannja mengatakan soeroeh tegak menari Maka berdirilah Baginda menari, laloe ditoeroetkan poela olêh Makboel. Maka 'asjiklah kedoeanja menari, sampai djatoeh bangoen; demikianlah soekanja merëka itoe. Maka tatkala penatlah rnereka itoe, laloe doedoek minoem makan serta bertjakap ini itoe. Maka penghabiskan tjakap merëka itoe, Baginda berdjandji ésok hari hendak toeroet mengambil oepah pada benara itoe. Setelah habislah tjakap perdjandjian itoe, maka bermohon poelang Baginda dengan memben
salam kepada Makboel. _
Setelah Baginda sampai keistananja, maka dititahkannja panggil seorang hoeloebalang. Setelah hoeloebalang itoe tiba dan menjembah mendjoendjoeng do , maka Baginda poen bertitah: „Hoeloebalang. so pagi-pagi pergilah engkau mendjempoet benara itoe,
bawa kemari!"



Sembah hoeloebalang itoe: „Toeankoe!"
Setelah pagi-pagi hari segeralah djoega hoeloebalang itoe pergi mendapatkan benara, laloe dibawanja kedalam masoek menghadap. Demi dilihat olëh Baginda benara itoe datang, dari djaoeh-djaoeh telah Baginda bertitah, titahnja: „Benara!"
Sembah benara: „Toeankoe!"
„Semendjak dahoeloe selamanja pakaiankoe poelang baik; tetapi sekarang ini, lihat ini... semoea kojakkojak! Barangkali engkau ada memakai orang baharoe; baik ditjahari sahadja jang lain; tentoe orang baharoe itoe ta' baik dipakai."
„Toeankoe, patik mohon ampoen, beriboe kali ampoen! Sesoenggoehnja demikianlah halnja; tetapi tentoelah seketika ini djoega akan patik enjahkan patik itoe, toeankoe!"
„Ia soedahlah!"
Adapoen marahnja benara itoe kepada Makboel tiadalah berhingga; sebab karena dialah maka Baginda itoe moerka. Setiba ia diroemahnja, dilihatnja Sjëch Makboel soedah ada menantikan dia; laloe Makboel itoepoen memberi salam kepada benara itoe dengan pengharapan jang baik, katanja: „Assalamoe 'alaikoem!"
„Ia, salammoe itoe akoe terimalah; tetapi meskipoen akoe berdjandji dengan engkau hari ini akan membasoehkan kain-kainkoe, sekarang ta' djadilah engkau mengerdjakan pekerdjaankoe; sebab ini akoe baharoe dari dalam; akoe dititahkan Radja menghadap. Maka Baginda terlaloe moerka akan dakoe, sebab banjaklah pakaian jang kojak-kojak olëhmoe. Soedahlah, soedah!
14



Oesah kaudjawab lagi! Akoe ta' sempat; enjahlah engkau, pergilah!"
Mendengar kata benara itoe, maka terkedjoetlah Sjëch Makboel: berdiri memangkoe tangan sambil toendoek kepalanja, hampir terbit air matanja. Katanja: „Mati hamba ta' makan, toean! Kasih ..
„Kasih, kasih..., apa kasihan? Sebab engkau maka akoe dimoerkaï Baginda; pergilah!"
„Allah toe ..."
„Apa Allah, apa? — Kalau engkau ta' hendak pergi, koeteriakkan engkau maling!"
Maka hati Makboel terlaloe amat iba sekali dan seakan-akan poetoes 'akalnja; maka pergilah ia sambil memikirkan halnja. Dimanakah ia akan berolSh iezekinja? Maka dinanti-nantinja djoega kawannja derwis, soepaja bolSh diadjak moepakat tentang peri hal kehidoepannja; akan tetapi derwis itoe poen ta djoega datang. Maka olëh sebab ta' djoega nampak, maka poetoeslah asanja, laloe berdjalanlah ia kesana kemari dengan hati jang tiada tetap.
Allah ta'ala kaja soenggoeh! Tengah ia berdjalan dengan berpikir itoe, maka sampailah ia kepada perhimpoenan laskar jang sedang beladjar baris. Maka berhentilah ia melihatkan tingkah lakoe laskar itoe doedoek, tegak, berdjalan, berlari, menëmbak dan sebagainja, beratoer dengan menoeroet perintah penghoeloenja. Maka berpikirlah Sjëch Makboel : „Akoe kira baiklah akoe mendjadi laskar; makan dapat, pakaian dapat; roemah bagoes, perkerdjaan begitoe moedah sadja. Sebentar akoe pandai; tidak sebagai si



bodoh itoe: doea tiga kali ditoendjoekkan penghoeloenja, beloem djoega dapat. Djikalau akoe mendjadi laskar ta' lamalah akoe, tentoe mendjadi penghoeloelah akoe."
Setelah ia berpikir demikian itoe, maka tetaplah hatinja, dan tiada menaroeh choeatir sedikit djoeapoen; laloe dihampirinja penghoeloe laskar itoe dengan salamnja. Maka marahlah penghoeloe laskar itoe, katanja: „Siapa engkau dan orang mana engkau, maka berani engkau datang kemari? Tiadakah engkau tahoe kami ini laskar Radja?"
„Toean! Hamba ini minta djadi laskar, toean."
„O, itoe maksoedmoe?" — Sesoenggoehnja penghoeloe laskar itoe mëmang hendak mentjahari laskar. — „Nah, baiklah! Siapa namamoe?"
„Nama hamba Makboel, toean! — Berapa gadji hamba, toean?"
„Ha, ha, ha! Beloem tentoe soeatoe apa, soedah engkau tanjakan gadji. Dengarlah dahoeloe, soepaja engkau tahoe."
„Baiklah, toean!"
„Marilah, toeroet akoe!"
Maka olëh penghoeloe laskar itoe dibawanja akan Makboel kebentëng, laloe diberinja akan dia pakaian laskar selengkapnja dan seboeah terboes, sepasang sepatoe, sebilah pedang. Maka kata penghoeloe laskar itoe: „Makboel, hari ini engkau djadi laskar Radja; tiap-tiap pagi engkau beladjar baris dari poekoel 8 sampai poekoel 11, sehingga engkau pandai. Sekarang boleh engkau poelang keroemahmoe, asal pagi poe-



koel 7 engkau ada disini. Gadjimoe baharoe-baharoe ini hanja 15 roepiah seboelan; kalau engkau lekas pandai, lekas poela gadjimoe bertambah. Sekarang engkau terima oeang 10 roepiah; oeang ini tidak lain, melainkan derma Radja kepada orang jang baharoe masoek laskar. Hari ini engkau bëbas; bolëh pergi sekehendak hatimoe; tetapi êsok pagi moelaï baris. Me-
ngerti ?" ^
„Mengerti, toean! Terima kasih banjak!"
„Ia, nah, bolëhlah pergi! Ingat, ja?"
„Toean!"
Wah, alangkah besar hati Makboel waktoe itoe, Allah dan Rasoel jang tahoe! Sebagai anak kambing 'oemoer tengah doea boelan, sebagai londjak laboe dibenam, sebagai katjang direboes seboetir, melondjak kiri, melondjak kanan, dengan memakai pakaian laskar, terboes mërah berdjamboel, pedang tergantoeng pada lamboengnja, sepatoenja berkësot berderik-derik.
Kotjak boekan main!
Kemana Sjëch Mak boel itoe? Kepasai membawa oeangnja 10 roepiah itoe; laloe dibelikannja serba makanan jang lazat-lazat, dibawanja poelang. Oeangnja tinggal tiga ringgit. Waktoe magrib sampailah ia keroemahnja; pelita dipasangnja, tikar dihampaikannja, makanan disadjikannja, laloe makan minoem ia. Setelah itoe maka ia bersja'ir dan berlagoe, menan dan berdana sambil bergamboes. Wah, soekanja boekan boeatan!
„Ja Fattah, ja Razzak!"
„Silakan masoek, derwis!"



„Ai, ai! Apa ini? kata derwis itoe sambil menggëlëng dan menganggoek.
„Tentoe pakaian ini engkau hërankan, tetapi kalau hamba chabarkan dari awalnja sampai kepada achirnja, bertambahlah hëranmoe."
„Ajoehlah toean, chabarkan, koedengarkan!"
„Lebih dahoeloe kita minoemlah sedikit!"
Maka makan minoemlah merëka itoe sedjoeroes, laloe Makboel bertjeritera mentjeriterakan perdjalanannjasehari tadi. terkadang-kadangterlaloe moeram tjahaja moekanja, tatkala mengchabarkan halnja jang pertama; dan kemoedian terbit memantjar sinar kesoekaan pada dahinja dan kilat jang djernih keloear dari pada matanja waktoe ia sampai mentjeriterakan peri ia mendjadi laskar dan sampai kepada ketika ia doedoek bertjakap-tjakap itoe. Maka setelah djaoeh malam, maka poelanglah Baginda keistananja.
Maka demikianlah pekerdjaan kedoea merëka itoe tiap-tiap malam, hingga pada penghabisan oeang Makboel itoe.
Adapoen Makboel itoe amat dikasihi olëh penghoeloe laskar itoe, sebab deras adjarnja dan tahoe ia akan segala kewadjibannja; dan Makboel poen besar hatinja, sebab ia dikasihi itoe, apa lagi mendengar kata penghoeloenja ia tentoe lekas akan berolëh tambahan gadji. Maka pada soeatoe hari tatkala oeangnja telah habislah, dan ta' dapat 'akal akan mengadakan rezekinja seperti sediakala, maka digadaikannjalah mata pedangnja seroepiah. Dengan oeang itoe dibelinjalah makanan, laloe dibawanja poelang; dan



tiba diroemah dikerdjakannjalah sebagai wiridnja itoe, hingga datanglah poela Baginda. Maka setelah merëka itoe makan minoem, menari, bergamboes dan bernjanji, maka kata Sjëch Makboel: „Hai derwis kekasihkoe, lihatlah ini!" — laloe dihoenoesnja pedangnja jang soedah digantinja dengan bilah, ditoendjoekkannja
kepada Baginda.
Maka derwis itoe memandangi pedang bilah dengan hëran dan tertjengang dan beberapa kali beroelangoelang menentang mata Sjëch Makboel, laloe katanja: „Apa itoe? Bilah?"
Sjëch Makboel itoe poen menganggoek, tangannja digëlëng-gelëngkannja isjarat membatinkan rahsia itoe, dan berkata perlahan-lahan dengan nafas pandjang: „Tjelaka, tjelaka! Kalau diketahoei penghoeloekoe, nistjaja sampai kepada Baginda.... O, o, tjelakalah akoe!"
„Apa moelanja maka begini?"
„Tatkala oeangkoe telah habis dan tiada akoe dapat 'akal akan berolëh ini," — (tangannja menoendjoek kepada makanan itoe) — „maka koetjaboet mata pedangkoe, koegadaikan kepada seorang saudagar seroepiah; itoelah jang seroepiah itoe. Sebab itoe rahsia ini djangan engkau chabarkan kepada seorang djoeapoen. Banjak-banjaklah do'amoe soepaja selamat akoe, karena doea hari lagi akoe akan menerima gadji; bolëhlah akoe meneboes mata pedang itoe."
„Masakan hamba hendak memboekakan rahsia ini! Tetapi bagaimana hal toean êsok hari?"
„Allah ta'ala kaja. Masa kita ta'kan dapat rezeki!"



Setelah lamalah mereka itoe bertjakap-tjakap dan bersoeka-soekaan, maka bermohonlah Baginda poelang.
Sjahdan pada pagi harinja bersemajamlah Baginda diatas koersi keemasan, dihadap olëh segala menteri dan hoeloebalang; maka Baginda poen bertitah, titahnja: „Ketahoeilah olëh menteri-menterikoe, bahwa malam tadi ada seorang dajang-dajang, jang berboeat angkara didalam istanakoe. Maka ta' oesahlah menterimenteri bertanja apa-apa lagi, hanja dajang-dajang itoe koepinta dipantjoeng pada hari ini djoega. Olëh sebab itoe segeralah menterikoe kerahkan laskar dan tjanangkanlah sekeliling negeri hal ini, soepaja berhimpoenlah segala ra'iatkoe akan mengambil pengadjaran dari pada hal jang terdjadi."
Maka bermohonlah segala menteri mendjoendjoeng doeli; laloe dikerdjakannjalah dengan segera perintah Baginda itoe. Maka tiada berapa lama antaranja siaplah semoeanja.
Adapoen Baginda telah mengikat seorang kekasihnja dajang-dajang didalam istana, serta soedah diterangkan Baginda kepadanja, bahwa sesoenggoehnja ia tiada akan beroleh tjatjat binasa. Maka dajang-dajang itoe dibawa orang ketengah padang pemantjoengan; maka dipadang itoe telah bersaf-saf laskar jang pilihan, berdjëdjër dengan pedangnja masing-masing; maka keloearlah Baginda kesana, diiringkan olëh menteri hoeloebalang dan ra'iat sekalian. Setelah Baginda sampai kesana, maka dengan segera djoega Baginda bertitah kepada penghoeloe laskar itoe: „Hai penghoeloe laskar, pilihlah diantara laskarmoe jang terlaloe tjakap bermain pe-



dang; soeroeh ia bermain pedang lebih dahoeloe, kemoedian sambil bersilat, ia memantjoeng dajang-dajang itoe!"
„Toeankoe! — Arnoes! Bersilatlah engkau lebih dahoeloe, kemoedian baharoe memantjoeng!"
Mendengar perintgih penghoeloenja, maka tampillah Arnoes laloe bermain pedang. Demi dilihat Baginda ia bersilat itoe, maka titahnja: „Penghoeloe laskar, mari! Orang itoe beloem pandai bermain pedang; djangan ia disoeroeh memantjoeng. Jang lain poela!
Sembah penghoeloe laskar: „Toeankoe!" laloe katanja: „Bahram, engkau!"
Permainan Bahram poen tiada berkenan kepada Baginda; maka titah Baginda: „Penghoeloe laskar, mari! Ta' ada kiranja jang pandai? Orang ini ta' tahoe. Soeroeh seorang jang lain lagi!"
Demikianlah titah Radja: lepas seorang, seorang, hingga penghabisannja sampai kepada Makboel. Maka tatkala Baginda melihat Makboel, hampir tiada tertahan hati Baginda djangan tertawa, karena teringat akan pedang bilah si Makboel itoe. Maka Makboel poen bersilatlah. Baik ta' baik, melainkan dibaikkan Baginda; laloe Baginda memanggil penghoeloe laskar menjoeroeh berhenti sebentar orang jang bersilat itoe. Maka sabda Baginda: „Hai penghoeloe laskar, siapa nama orang itoe? Berapa lama ia soedah mendjadi laskar?"
„Toeankoe, adapoen nama patik itoe Makboel, toeankoe! Patik itoe orang baharoe, tetapi segera djoega ia pandai."



„Soeroeh lah dia memantjoeng, tetapi lebih dahoeloe djoega ia bersilat!"
„Toeankoe!.... Makboel! Pada hari ini engkau dititahkan Baginda memantjoeng dajang-dajang itoe; segeralah kerdjakan!"
Maka Makboel poen berdatang sembah kepada Baginda, sembahnja: „Harap diampoen sembah patik jang hina leta ini, beriboe-riboe ampoen kebawah doeli toeankoe Sjah 'alam! Adapoen patik ini dititahkan memboeangkan patik itoe, akan tetapi.... Ampoen, beriboe-riboe ampoen kebawah doeli toeankoe Sjah' 'alam! Adapoen pedang patik ini, menoeroet sepandjang mimpi patik, ia bertoeah. Djikalau kiranja patik itoe tiada berdosa kelak, bolëh dilihat kekajaan Allah soebhanahoe wata'ala, toeankoe!"
„Ah!" — (hampir-hampir tida' tertahan Radja akan tertawa) „Djanganlah engkau berbanjak-banjak tjakap; kerdjakan sadjalah, soedah! Masakan kedjadian apa-apa?! Kerdjakanlah segera-segera!"
Sjahdan maka Makboel poen bermain tanganlah dengan tjakapnja, serta hatinja berdebar-debar. Setelah sedjoeroes ia bermain itoe, maka dihampirinja dajangdajang itoe karena akan dipantjoengnja. Maka dengan tjakap dan pantas ia menghoenoes pedangnja itoe, laloe diparapnja lëhër dajang-dajang itoe. Maka sebetoelnja patahlah pedang itoe dengan koeasa Allah; maka laloe patahan pedang bilah itoe dipoengoet olëh Makboel, dipersembahkannja kebawah doeli Baginda. Maka pada ketika itoe djoega Baginda poen tertawa gelak-gelak dengan tiada terkira-kira, hingga ta' di-



53. Tjeritera Sjech Makboel.
sangka akan ada keeoedahannja; peloeh kesoekaan Baginda poen terbitlah. Maka segala menteri-menteri hoeloebalang ra'iat sekalian heranlah boekan boeatcin melihatkan kelakoean Baginda jang demikian itoe.
Hanja beberapa sa'at sadja lama antaranja, setelah selesailah Baginda dari pada tertawa-tawa itoe, maka Baginda poen menitahkan Makboel datang hampir. Setelah Makboel menghampiri Baginda dengan hormat ta'limnja, dan dengan sembah soedjoednja kebawah doeli Sjah 'alam, maka Baginda poen bertitah dengan soeara jang njaring, titahnja: „Hai Makboel! Kenalkah engkau akan dakoe? Djangan engkau takont, pandanglah olëhmoe akan dakoe dengan pandang jang sempoerna!"
Setelah Makboel menjembah mendjoendjoeng doeli, maka dipandangnja sedjoeroes seri wadjah Baginda, laloe kepada kaki Baginda. Maka berdatang sembahlah Makboel, demikian sembahnja: „Ampoen toeankoe, beriboe-riboe ampoen, patik jang hina leta berdatang sembah kebawah doeli toeankoe Sjah 'alam! Adapoen barang apa penglihatan patik, ta' beranilah patik be-
persembahkannja."
„Tida' mengapa, hendaklah engkau katakan djoega,
djika apa sekalipoen!"
„Ampoen toeankoe, beriboe-riboe ampoen sembah patik jang hina leta kebawah doeli toeankoe! Adapoen djikalau ta' akan moerka toeankoe, adalah doeli toeankoe patik peramat-amati seolah-olah seroepa dengan seorang derwis, jang biasa datang tiap-tiap malam keroemah patik makan minoem, menari, bernjanji



bersoeka-soekaan, bergamboes dan berdana. Dalam pada itoepoen sembah patik: masakan patik itoe akan sama. dengan doeli toeankoe Sjah 'alam."
Maka segala orang jang mendengar sembah Makboel
jang demikian itoe, ada jang sangat amarah dan ada
jang geli hati, hanja Baginda seorang djoega jang
terlaloe amat sangat soeka dan besar hatinja, sehingga
wadjah Baginda amat berseri-sen. Maka pada ketika
itoe Baginda poen meminta kepada seorang dajang-
dajang, jang dibawa Radja bersama-sama, memper-
sembahkan pakaian derwis Baginda itoe. Maka pakaian
itoe laloe dipakai Baginda didalam madjelis itoe. Se-
telah itoe maka Baginda berseroe: „Ja Fattah, ja
Razzak!... Ja kekasihkoe Makboel, lihatlah akan moekakoe!"
Maka Makboel poen molihat kepada seri wadjah Baginda dan segala pakaian Baginda. Maka menjembahlah Makboel dengan takoetnja serta berdatang sembah: „Ampoen toeankoe, patik ini ha "
„Hai Makboel, sekali-kali djangan engkau takoet; bahwa sanja akoe inilah derwis jang tiap-tiap malam datang keroemahmoe, dan akoelah jang engkau terima dengan segala soeka hati, dan akoe djoega jang engkau perdjamoe dengan penganan jang lazat-lazat; dan kitalah bersama-sama bergamboes dan menan dan bernjanji dan berdana; dan akoelah jang engkau tampar doea kali pada bahoekoe ini, tatkala akoe mengat.akan radja kita terlaloe lalim dan menoetoep pintoe rezeki ra'iatnja, boekan?"
Maka Baginda itoepoen menjoeroeh Sjëch Makboel



berdiri, dan disoeroehnja berdiri pada sebelah kanan Baginda; maka bertitahlah Baginda kepada segala menteri, hoeloebalang ra'iat sekalian, jang hadir itoe: „Hai menteri-menterikoe dan hoeloebalang raliat semoeanja! Pada hari inilah akoe mengangkat kekasihkoe Makboel mendjadi perdana menteri; dan kepada segala hambakoe jang berdjabatan akan koechabarkan kelak barang apa jang telah koelihat dengan matakoe sendiri tentang pekerdjaannja seorang-seorang, dan^bagaimana peri halnja mendjalankan kewadjibannja.
Setelah itoe maka Baginda poen berangkat masoek kedalam istananja bersama-sama dengan Sjëch Makboel; maka segala menteri, hoeloebalang ra'iat sekalian poen poelanglah, masing-masing keroemahnja.
Tam mat.



ISI KITAB.
1. Kera peniroe Moeka.
2. Andjing mengedjar pelandoek . . i
3. Kantjil dengan boeroeng ketitir 2
4. Andjing jang loba ... 2
5. Seëkor kera jang mati tersepit 3
6. Seorang sahaja perempoean ^
7. Harimau dengan pelandoek g
8. Seorang sahaja Haroenoe'rrasjid g
9. Merbah dengan mentilau • • • ^
10. Seorang 'Arab dengan djamoenja . ' g
11. Koera-koera diterbangkan boeroeng 20
12. Seekor koetjing jang hendak memakan anak boeroeng dara 6
13. Seorang jang beladjarkan bahasa 'Ibrani. . 12
14. Seorang jang tjerdik ' j
15. Geroendang dengan radja 1C>
16. Si Pendjala 17
17. Harta didalam tanah ' jg
18. Kera jang kedinginan 9n
19. Si Pemandjat 
20. Pahala sedekah 
21. Aboe Nawas dengan menteri Soeltan Haroenoe'rrasjid 25
22. Orang mempertaroehkan dinar kepada seorang perempoean 
23. Orang Padang Darat dengan orang Padang Laoet . * 29 M:. Hikajat seorang pertapa 31



Moeka.
25. Orang bodoh dengan kadi 33
26. Seorang alan-alan radja 
27. Seorang kanak-kanak jang tama' 
28. Seorang orang miskin ^0
29. Anak radja dengan seëkor boeroeng boelboel.... 4d
30. Entah benar! 
31. Tiga patah kata 
32. Lima orang jang pandai 
33. Seorang saudagar dengan seorang pentjoen .... öó
ï ... 56
34. Boeroeng lang 
35. Radja Soelêman dengan Poeteri Bilkis <->»
36. Orang jang salëh 
37. Kantjil kena getah • • • • ■ ■ • 0
38. Seorang jang menjerahkan anaknja kepada Allah soeb-
hanahoe wata'ala 
39. Tiga orang didalam goea ^
40. Mimpi jang baik 
41. Nabi Moesa 
42. Orang jang pekak . 
43. Seorang hadji Chorsani 
44 Seorang menteri jang setiawan 
45. Orang jang berbahagia 
46. Seorang Tjina dengan seorang oepahan jui
47. Seorang jang berpoesakakan kata 
48. Aboe Nawas dengan anak Masir ^
49. Tjeritera binatang tiga 
50. Tiga orang anak radja • • • *
BI. Aboe Nawas mendjoeal Soeltan Haroenoe rrasjid . . 152
52. Hikajat Nachoda moeda igi
53. Tjeritera Sjëch Makboel