1434 3 33 . DE VLAMINGEN onder de Nieuwe Regeering. ANTWERPEN. Drukkerij K. DIRIX-VAN RIET, Muizenstraat, 13. 1910. 9iöb*- onder de Nieuwe Regeering, ANTWERPEN. Drukkerij K. DIRIX-VAN RIET', Muizens.traat, 13„ 1910. Antwerpen, Juli 1910. In Vlaamsch België werd het bericht, dat Koning Albert, bij zijne troonsbeklimming, den grondwettelijken eed oak in het Nederlandsch had afgelegd, met levendige vreugde vernomen. Het was de eerste plechtige erkenning van het goede recht onzer taal na tachtig jaren miskenning. Een Comiteit, gevormd uit vertegenwoordigers van de voornaamste Vlaamschgezinde maatschappijen des lands, kwam tot stand om dit heugelijk feit te herdenken en den Koning de dankbaarheid der Vlamingen te vertolken. Het besloot van deze gebeurtenis gebruik te maken om het huidige programma der Vlamingen in enkele bladzijden uiteen te zetten en aan den Souverein daarvan een exeirplaar te overhandigen. Die dankbetuiging aan den Koning en die samenvatting onzer verzuchtingen, zooals zijhier achter volgen, werden op groot getal afgedrukt en door heel het Vlaamsche land verspreid. Namens de Vlaamschgezinde Maatschappijen : de Liberale Vlaamsche Bond (Antwerpen) de Nederduitsche Bond (Antwerpen) het Davidsfonds het Willemsfonds de Algemeene Katholieke Vlaamsche Hoogeschooluitbreidmg het Algemeen Nederlandsch Verbond (groep België) de Katholieke Vlaamsche Landsbond het Nationaal Vlaamsch Verbond het Vlaamsch Handelsverbond de Vlaamsche Volksraad Eigen Taal, Eigen Zeden (Antwerpen) het Katholiek demokratisch Verbond (Antwerpen» de Liberale Volkspartij (Antwerpen) het Verbond der Vlaamsche Maatschappijen (Antwerpen) de Vlaamsche Wacht (Antwerpen) de Onpartijdige Vlaamsche Kring (Charleroi) de Vlaamsche Wacht (Kortrijk) hot Vlaamsch Bondgenootschap (Leuven) De Uitvoerende Commissie : Max ROOSES, Voorzitter, A. J. HENDRIX, Schrijver, Lod. DE RAET, A. C. VAN DER CRUYSSENr Adelf. HENDERICKX, J. VAN DE VENNE, Flor. HEUVELMANS, Is. VAN DOOSSELAERE, Dr A. VAN DE PERRE, Em. WILDIERS. Kul3e aan Koning (Jlber! I. SIRE, Wij wenden ons tot Uwe Majesteit uit naam der aanzienlijkste Vlaamsche maatschappijen, die zich ten doel stellen de belangen der Nederlandsche taal in België te behartigen en de grieven te doen verdwijnen, die haar gebruik belemmeren en wier voortduren de zedelijke en stoffelijke ontwikkeling van het Vlaamsche volk zou tegenwerken. Wij houden er aan, in de eerste plaats, Uwe Majesteit onze erkentelijkheid te betuigen voor de genegenheid, die zij jegens onze dierbare moedertaal aan den dag heeft gelegd. Toen Uwe Majesteit bij hare troonsbeklimming den grondwettelijken eed ook in het Nederlandsch aflegde, pleegde Zij eene daad, die men in alle landen der wereld als eene zeer natuurlijke zou aanschouwen, maar die ten onzent, in de voorwaarden, waarin wij sedert 1830 geleefd hebben, moest aangezien worden en inderdaad aangezien werd als de erkenning van een lang miskend recht, als de eerste stap op een nieuwe baan, waar voor ons reiner lucht stroomt en ruimer licht straalt. Alle Vlamingen zijn er gevoelig aan geweest, dat Uwe Majesteit Hare regeering a living met die daad van eerbiediging der gelijkheid van beide landstalen en wij voelen ons gelukkig de tolk hunner dankbaarheid te mogen zijn. Bij tal van bezoeken, als Kroonprins, aan de Vlaamsche gewesten gebracht, heeft Uwe Majesteit insgelijks de Nederlandsche taal gebezigd en Zij heeft aldus herhaaldelijk blijk gegeven van Hare hoogschatting der spraak van de meerderheid der Belgen. Telkens werd door het Vlaamsche volk zulke daad van verlichte genegenheid toegejuicht en wij zijn gelukkig met de nieuwe ook die oudere schuld van erkentelijkheid tegenover Uwe Majesteit te kwijten. Wij hebben de vaste overtuiging en eerbiediglijk uiten wij ons vertrouwen, dat Uwe Majesteit tegenover de talen harer onderdanen dezelfde regels van rechtvaardigheid en liefde zal tot richtsnoer nemen, die Zij wil volgen voor alle belangen waar hun heil en vooruitgang mee verbonden zijn. In een vrij land waar twee talen gesproken worden, elke door een nagenoeg evengroot getal der inwoners, is het wel natuurlijk dat geene van beide boven de andere bevoordeeld worde en, indien er wetten noodig zijn om hun gebruik te regelen, mogen die op geenen anderen grondslag berusten dan op dien der volkomen gelijkheid. Ten onzent is dit ongelukkig het geval niet geweest tot groote schade van het Vlaamsche volk, dat aldus verhinderd werd in zijne verstandelijke ontwikkeling, belemmerd in zijnen stoffelijken vooruitgang, gekrenkt in zijn gevoel van eigenwaarde. Volgaarne erkennen wij dat in de laatste dertig jaren eenige onzer ergste grieven door de wetgeving werden hersteld, doch talrijke en ergerlijke ongelijkheden en rechtsmiskenningen blijven voortbestaan in schier al de Staatsinstellingen : het Bestuur, het Gerecht, het Leger en hoofzakelijk het Onderwijs. De Vlaamsche burger kan zich niet altijd in rechtstreeksche betrekking stellen met de hoogere ambtenaren, omdat deze zijne taal niet verstaan. Voor de gerechtshoven is hij niet altijd zeker zijn recht te kunnen doen gelden, omdat zijne taal daar niet voldoende begrepen en gesproken wordt. In het leger kan de soldaat zich niet voelen in een groot vaderlandsch gezin omdat zijne taal er eene vreemde is. De hoofdoorzaak dier wantoestanden en der onvoldoende ontwikkeling van het Vlaamsche volk is het onderwijs, dat zoo bedeeld wordt aan de Vlaamsche leerlingen dat zij hunne moedertaal onvoldoende kennen, zoodat zij, die in het latere leven geroepen worden om deel te nemen aan het bestuur van het land, niet in staat zijn met de overgroote meerderheid der Vlaamsche burgers in die gemeenschap van spraak en gedachte te staan, die noodig is om het gezonde leven en den vooruitgang van den Staat te verzekeren. Wij hopen deze grieven eerlang te zien verdwijnen en in volle vertrouwen zien wij op tot Uwe Majesteit, overtuigd als wij zijn dat Zij met een geest van genegenheid en rechtvaardigheid de pogingen zal gadeslaan en ondersteunen, die wij aanwenden om in daden de gelijkheid te doen verwezenlijken, die ieder ons in woorden toekent. Sire, Het weze ons daarom veroorloofd de aandacht Uwer Majesteit te vestigen op het Programma der Vlamingen, dat hierna volgt. Het behelst de uiteenzetting van wat wij wenschen en vragen met het oog op de geestelijke en stoffelijke welvaart der Vlaamsche Belgen, met het oog ook op de stevige inrichting van ons Staatsbestuur, op de eendracht en den vrede onder burgers, verschillend van t^al maar eensgezind in liefde tot het vaderland. België kan zijne lotsbestemming alleen dan vervullen, Uwe Majesteit zegde het, wanneer zijne verstandelijke en zedelijke krachten zooveel mogelijk ontwikkeld worden, en die krachten kunnen niet hun hoogste peil bereiken, wanneer de groote helft van het volk belemmerd wordt in het gebruik zijner eigen taal, het natuurlijk middel om zijn geest te verrijken en zijn beschaving te volledigen. De dag, dien Uwe Majesteit te gemoet zag, waarop kunstenaars en schrijvers van Vlaanderen en Walenland den weg met hunne meesterstukken zullen bezaaien, zal voor ons niet in zijn vollen luister aanbreken dan wanneer alle burgers voor hunne taal dezelfde rechten en dezelfde liefde zullen genieten. Wij voelen in ons hart de hoop en de overtuiging ontkiemen dat Uwe Majesteit al wie het weimeent met het Vlaamsche volk zal ondersteunen in zijn pogen om de komst van dien blijden dag te verhaasten. Programma der ©lamingen aangeboden aan 2?ijns l^onillQ ^lbcrt. Na de Omwenteling van 1830, scheen de volledige verfransching en het verdwijnen der Vlaamsche (Nederlandsche) taal in Vlaamsch-België nog enkel een kwestie van tijd. De bewindvoerders, die nu het roer in handen kregen, gingen uit van het beginsel, dat, ter wille der eenheid van den Staat, in zulke hachelijke omstandigheden geboren, een degelijk bestuur van het land op ééne taal moest berusten. Zij vleidden zich met de begoocheling dat eenheid van taal in België te bereiken was door de Vlamingen tot het verwaarloozen van hun taal te brengen en tot aannemen van het Fransch, dat de officieele taal in België werd door het besluit van 16 November 1830. Met het oog op dat doel werden alle maatregelen genomen . het hooger en het middelbaar onderwijs werden volkomen veriranscht, de Vlaamsche taal werd er zelfs niet meer of nog nauwelijks onderwezen ; Fransche rechtspleging voor alle rechtbanken in 't Vlaamsche land ; volkomen verfransching van het leger; verfransching van alle takken van het bestuur , voor het minste ambt werd in Vlaamsch-België de kennis der Fransche taal verplichtend gemaakt en daarenboven werd dit gedeelte van het land overstroomd met Waalsche beambten. Aldus werd op kunstmatige wijze de noodzakelijkheid der kennis van de Fransche taal aangekweekt. Onze hoogere standen waren lang vóór 1830 verfranscht: zij zouden tegen de genomen maatregelen niet opkomen, deze zouden integendeel hun volle goedkeuring en medewerking verwerven. De Grondwet van 1831 had weliswaar in art. -3 de gelijkheid der in België gesproken talen erkend en de vrijheid voor de burgers de taal hunner keuze te gebruiken, maar deze vrijheid werd ook ingeroepen door de verfranschte ambtenaars en rechters, en bij botsing tusschen den minderen burger of terechtstaande, die niets dan Vlaamsch kende, en den boven hem aangestelde, die alleen Fransch verstond, geschiedde alles in het Fransch. Doch de verwezenlijking der taaleenheid in eenen Staat, die bestond uit een even groot getal Vlamingen als Walen, bleek weldra een ijdele poging. De taaiverdrukking wekte in de Vlaamsche gewesten misnoegdheid en verzet, die uiting vonden bij onze letterkundigen. In gloedvolle geschriften, zooals in Conscience's Leeuw van Vlaanderen, dat Epos der Vlamingen, vergeleken dezen de vernedering van heden met de glorierijke tijden van voorheen. Vertoogschriften van Vlaamsche burgers en genootschappen werden met honderden naar de Kamersgestuurd, waarenkeleleden de verdediging der Vlaamsche taalbelangen namen, in den beginne echter zonder tastbaren uitslag. Pas had dus de hooger geschetste politiek van verfransching zich klaar afgeteekend of daar weerklonk in Vlaanderen de leus : « De Taal is gansch het Volk » en daardoor verstond men dat de taal niet enkel den letterkundigen schat van het volk door de eeuwen heen omvat, maar dat zij ook is de trouwe bewaarster van zeden en overleveringen, de bezielster van alle kunst onder welken vorm ook, dat zij tevens de eenige waarborg is van verstandelijken, moreelen en niet minder van stoffelijken vooruitgang van het volk. * * ¥ Het uitsluiten onzer taal uit de hoogere Staatsinstellingen, die bij alle volkeren de stuwkrachten daarstellen van beschaving en stoffelijke ontwikkeling, had voor het Vlaamsche land de noodlottigste gevolgen. Men kon boeken schrijven over Le Pauperisme en Flandre en deze streek met haar rijk verleden waarvan onze trotsche Hallen, Stadhuizen en Kerken de krachtige getuigenis afleggen, kon door vreemde schrijvers, zooals Wolowski, zonder tegenspraak vergeleken worden met Ierland op zijn slechtst. De verloochening van de taal had voor gevolg of ging gepaard met de verwaarloozing van de stoffelijke belangen der Vlaamsche bevolking, op gebied van nijverheid, landbouw, visscherij, scheepvaart, overal dus waar het specifiek Vlaamsche of overwegend Vlaamsche bronnen van welvaart gold. Men verloochende niet enkel de taal als middel tot verrijking en verhooging der algemeene vorming, maar ook als bron om de voortbrengingskracht en daarmee de kapitaalwaarde van het Vlaamsche gedeelte des lands te versterken. Zoo kon Julius Vuysteke in zijn Korte statistieke beschrijving van België (1870) als volgt, voor de Vlaamsche gewesten, de balans opmaken van dat veertigjarig tijdvak van Belgische onafhankelijkheid : verarming, verstandelijke en zedelijke verstomping, lichamelijke ontaarding, stoffelijke achteruitgang. Als verzet tegen deze verwaarloozing van alles wat Vlaamsch is in taal of wezen, ontstond de Vlaamsche Beweging. Steeds was haar programma : de heropbeuring van den Vlaming, de volledige ontwikkeling van alle volkskrachten, op intellectueel en stoffelijk gebied door het eenig passende middel, door de volkstaal. Is de Vlaamsche Beweging, in haren oorsprong een taal beweging, in hare gevolgen is zij een echte sociale beweging. Dit verklaarde reeds in 1869, Jonkheer de Maere, van Gent, in de Kamer van Volksvertegenwoordigers, als hij de aandacht vestigde op de economische en zedelijke minderheid der Vlaamsche tegenover de Waalsche bevolking. Jhr de Maere schreef die ongelijkheid toe aan den mangel aan volksbeschaving in Vlaanderen, door de minachting van de volkstaal veroorzaakt en besloot dat « de Vlaamsche quaestie geen literarische, noch staatkundige, maar een sociale quaestie was. » Legden de eerste aanvoerders, meestal letter- en taalkundigen, vooral nadruk op andere zijden van dit veel-omvattende programma, dan is dit heel begrijpelijk: Zij waren nog te dicht bij de gebeurtenissen om al de gevolgen ervan te kunnen beseffen. Het aanleggen en optrekken van dit gebouw van Vlaamsche beschaving, hoe eenzijdig in opvatting en inrichting het in den beginne mocht zijn, danken wij aan Vlaamsche schrijvers en geleerden, meestal volksjongens, die dikwijls onder hoon en spot, altijd onder bedekte vijandschap, daarvoor met weergalooze volharding steen voor steen hebben aangebracht. Daarom blijven de namen van Jan-Frans Willems, de eerste groote wekker van Vlaanderen, van Conscience, die « zijn volk leerde lezen », van Peter Benoit die « het leerde zingen » en van de lange schaar schrijvers en geleerden, die leden en streden voor de opbeuring van hun volk, in eerbiedvolle herinnering bij hunne landgenooten voortleven. Daarom ook verrezen in de schaduw onzer stadhuizen èn op onze markten de standbeelden van die groote mannen, als zoovele symbolen van het ontwaken en het herleven van het Vlaamsche volk. Wekkers van hun taalgenooten, werden de onaanzienlijken van vroeger als ware helden door het dankbare nageslacht gevierd. Onder deze, was Karel Lodewijk Ledeganck door zijn onver- gankelijke trilogie « De drie Zustersteden » het geweten van Vlaanderen. Na de poëtische verheerlijking van het voorgeslacht, riep hij den Vlamingen van zijnen tijd immers toe : Daarom gedenk Den heilgen wenk Van al wat u omringt. Blijf trouw aan uw verleden 1 Blijf steeds uw Vlaamschen oorsprong waard ! Wees Vlaamsch van hart en Vlaamsch van aard ! Wees Vlaamsch in uwe spraak en Vlaamsch in uwe zeden ! Uw roem en uw geluk vindt ge op dien weg alleen, Met al de heerlijkheid der dagen van voorheen 1 Ledeganck werd op 29 Augustus 1897 in zijn geboortestadje gevierd. Maar hier juichten niet enkel de uit alle oorden van het Vlaamsche land samengestroomde Vlaamschgezinden ; nevens de burgemeesters van de drie Zustersteden, waaronder de onvergetelijke Jan van Rijswijck, verscheen ook de jonge telg van België's geliefd Vorstenhuis, Prins Albert van België, die er een Vlaamsche redevoering uitsprak. Deze daad wekte diepe roering in den lande en van dien dag bracht het dankbaar volk de liefde, die het aan zijn ontslapen broeder, Prins Boudewijn, « den Vlaamschen Prins », gewijd had, op den toekomstigen Koning over. Was het niet het blijde voorteeken, dat de Vlaamsche gouwen, eindelijk eens zouden geregeerd worden door een Vorst, die hun land en hun taal zou kennen en beminnen ? * * Stellig werd menige maatregel genomen, menige wet ingevoerd tot doel hebbende Vlaamsche taalgrieven te herstellen, te beginnen met die van 17 Augustns 1873 over het gebruik der Nederlandsche taal in strafzaken tot die van 18 April 1898, waardoor de gelijkheid der beide landstalen in de uitvaardiging der wetten plechtig erkend werd. Maar de weg der volledige rechtsherstelling is op verre na niet tot ten einde toe afgelegd en menige dringend noodzakelijke hervorming wacht nog haar beslag van de wetgevende macht. Hervormingen, die België's eenheid niet bedreigen, evenmin als zij onze Waalsche broeders kunnen schaden of hun taalrecht, dat zij sedert 1830 zoo breed mogelijk genoten, in gevaar brengen. Immers van de eenheid door het prijsgeven voor de Vlamingen van hun taal en hun ganschen cultuurschat kan geen spraak meer zijn. Van die eenheid door de algemeene verfransching willen de Vla- iningen niet weten. De ware eenheid van het land eischt dat aan de beide stammen, zoowel aan de Vlamingen als aan de Walen, de gelegenheid worde verschaft zich natuurlijk en volledig te ontwikkelen, hun maximum te geven op intellectueel en stoffelijk gebied, en dit kan slechts in eigen taal gebeuren. Een andere vervreemding, gevaarlijker dan die tusschen Walen en Vlamingen, moet in Vlaamsch-België tegengewerkt worden. Het is de in sociaal opzicht zoo gevaarlijke klove tusschen de Franschsprekende hoogere standen en de Vlaamsch- sprekende massa van kleine burgers, werklieden en landbouwers. ★ * * De Vlamingen zijn geene vijanden der Fransche taal, zij zullen steeds deze taal met ijver en liefde aanleeren als de taal van de andere helft van het land, voor eigen ontwikkeling of voor het vervullen van een openbaar ambt. Maar zij streven er naar aan hunne taal de eerste plaats in VlaamschBelgië te verzekeren, zoowel in het huisgezin, in het onderwijs, als in gansch het openbaar leven. Is de Vlaamsche bevolking, met haar aloude beschaving, dit ideaal, dat bij al de Europeesche volkeren gemeengoed geworden is, dan onwaardig? Niemand zou zulks durven beweren, evenmin als dat onze taal minderwaardig of ongeschikt is voor de uitingen van wetenschap en kunst of voor hooger geestesleven. Het verlichte Nederland, waar onze taal de rol vervult die wij haar in Vlaamsch-België toewenschen, kan daarvoor borg staan. Staten met kleiner taalgebied dan het onze, zooals de Noordsche Koningrijken, zooals die van het Balkaansche Schiereiland genieten dat recht. Het gebied, waar onze taal gesproken wordt, is overigens zoo klein niet als zekeren, meestal onwetenden en Vlaamschonkundigen, steeds beweren : VlaamschBelgië, Nederland, Insulinde, Zuid-Ai'rika, haast tot aan Katanga, tot aan de grens van het Afrikaansche Rijk, dat Leopold II voor ons dierbaar vaderland als een nieuw arbeidsveld voor alle Belgen verwierf, daar weerklinkt onze moedertaal; Zuid-Afrika, waar tot diepe ontroering van alle Vlaamsche Belgen, Minister Malan aan België's toekomstigen Koning den welkomsgroet van onze Zuid-Afrikaansche taalbroeders bracht in onze dierbare moedertaal. * * * België's eerste en geliefde Koning onderteekende den 27" Juni 1856, het besluit, waardoor « de Commissie belast met het opzoeken van middelen om het gebruik van de Vlaamsche taal te regelen in hare betrekkingen met de verschillige gedeelten van het openbaar bestuur » in het leven werd geroepen. De instelling der Vlaamsche Commissie van 1856, die onder hare leden Conscience, David en Snellaert telde, was de eerste officieéle stap op de baan der rechtsherstelling van onze taal. In het merkwaardige en nog zeer lezenswaardig verslag van Dr Snellaert werden al de grieven der Vlaamsche bevolking opgesomd en de wenschelijkheid en de noodzakelijkheid van het verdwijnen dier grieven met tal van redenen bewezen. Enkele dier grieven bestaan niet meer, vele echter zijn niet hersteld, en drukken, na meer dan vijftig jaar, nog even zwaar op meer dan de helft der Belgen. Mochten deze grieven, hierachter samengevat, onder de Regeering van Koning Albert, aangevangen onder zulke blijde voorteekens, eindelijk verdwijnen tot heil der Vlaamsche bevolking, tot versterking van gansch het Rijk ! Dat is de innige wensch van de eerbiedvolle en aan het Vorstenhuis zoo verknochte Vlaamsche burgers. J{ooger Oncierunjs. De invloed uitgaande van een wel ingericht hooger onderwijs kan voor de beschaving van een volk niet te hoog worden geschat: in den grond staat de cultuurbeweging van een land rechtstreeks in verband met de hoogere ontwikkeling door de hoogescholen aangekweekt. De invloed van de hoogeschool is zoo groot omdat zij een brandpunt van beschaving is. Het is daar dat men zich verheffen moet op de hoogte der wetenschap van de geheele beschaafde wereld, om de doctors in de rechten, de geneesheeren, de leeraars, de ingenieurs, zóó te kunnen vormen dat zij, in al de deelen van het land verspreid, hunne plaats aan het hoofd der beschaving innemen, leder gediplomeerde der hoogeschool is rechtstreeks of onrechtstreeks een leider der beschaving; ieder leerling der hoogeschool moet dus bij het verlaten der Universiteit zoo goed mogelijk toegerust zijn voor zijn maatschappelijke werking. Maar wil de hoogeschool aan dit verheven ideaal beantwoorden, wil zij een brandpunt van beschaving wezen, dan moet zij in rechtstreeksche betrekking staan, eenerzijds met alle andere takken van het onderwijs, anderzijds met de groote massa van de natie zelve; de taal die in de Universiteit weerklinkt, moet de taal wezen waarin het gansche volk leeft, voelt en denkt. Daarom heeft overal de levende nationale taal het doode Latijn vervangen : niet alleen de talen der groote volkeren, zooals het Engelsch, het Fransch en het Duitsch hebben de plaats van het Latijn ingenomen; ook kleinere volkstalen zooals het Nederlandsch (in Nederland), het Zweedsch, het Deensch, het Czechisch, het Hongaarsch en andere veel minder verspreide, worden sedert jaren als voertuig van Hooger Onderwijs gebruikt en hebben thans een wetenschappelijke literatuur. In België bestaan twee Staatshoogescholen : de eene in het Walenland de andere in Vlaamsch-België. Te Gent, in het midden van het Vlaamsche land gelegen, wordt het onderricht in het Fransch gegeven en daardoor is deze hoogeschool geen brandpunt van beschaving voor de omliggende bevolking. Twee Commissiën bestaande uit talrijke hoogleeraars, natuuren geneeskundigen, rechtsgeleerden en ingenieurs hebben de wenschelijkheid en de mogelijkheid eener Vlaamsche Hoogeschool tot in de kleinste bijzonderheden bestudeerd. In hunne verslagen hebben zij breedvoerig de verstandelijke, economische en sociale misstanden, voortvloeiende uit het voortbestaan der Fransche universiteit in Vlaanderen, aangetoond. De intellectueele en sociale invloed der hoogeschool in het algemeen kan niet worden betwist. Doch buiten deze algemeene reden, die meer betrekking heeft tot de verspreiding der cultuur en de verheffing van het verstandelijk peil van gansch het volk, zijn er nog andere beweegredenen, die de oprichting eener Vlaamsche Hoogeschool dringend noodzakelijk maken. Intellectueele redenen: de Vlaamsche Universiteit is een factor van gewicht voor den bloei der letterkunde, de dierbaarste schat van taal en volk; zij maakt de verspreiding van kennis door hooger onderwijs voor het volk (University Extension), volkshoogeschool, vacantieleergang, naschoolsche inrichtingen, practisch uitvoerbaar in de Vlaamsche gewesten en wordt aldus het palladium der nationaliteit. Bestuurlijke redenen : de Vlaamsche Hoogeschool moet de rechters, geneesheeren, technici, ambtenaars opleiden, die door een eerlijke toepassing der Vlaamsche wetten, eerst de ge- lïjkheid tusschen Vlaamschsprekende en Franschsprekende burgers tot werkelijkheid maken. Sociale redenen: de Vlaamsche Hoogeschool is alleen bij machte om de verschillende standen der maatschappij, de thans verfranschte hoogere standen en de Vlaamsch gebleven bevolking, nader tot elkander te brengen en aldus den socialen vrede helpen te stichten. De Commissiën, die het vraagstuk bestudeerden, besloten eenparig dat het meest practische voor het land en het minst kostbare middel was : de Hoogeschool van Gent volledig te vervlaamschen, mits bijvoeging eener afdeeling voor het Mijnwezen en van eene Hoogere Landbouwschool. Dit is niet meer de wensch alleen van de Vlaamsche geleerden en intellectueelen, die reeds in 13 Natuur- en Geneeskundige Congressen en 5 Rechtskundige Congressen bewijs gaven dat het mogelijk is en dat een goed deel onzer geleerde standen het wenschelijk acht dat een volledig hooger onderwijs in de landstaal ingericht worde. Het bekomen eener Vlaamsche Hoogeschool, door de vervlaamsching der Hoogeschool van Gent, is thans het voornaamste punt van het programma der Vlaamsche Beweging. Dit vraagstuk beheerscht de gansche toekomst van het Vlaamschsprekend gedeelte van het Belgische volk, want de Vlaamsche Hoogeschool moet aan de Vlaamsche beschaving den grondslag geven dien zij thans mist. Tecltniscïi Onclertoiis. Doch onze tijd vergt meer dan de algemeene cultuur, dan het onderwijs in de vier faculteiten van wijsbegeerte en letteren, van wetenschappen, van rechtsgeleerdheid en van geneeskunde ; het kenmerk van onze eeuw is het ongehoord opbloeien der economische bedrijvigheid. Het technisch onderwijs (vorming van ingenieurs van burgerlijke bouwkunde, van mijnwezen, technologen, enz.) is daarvan de grondslag. Daarom vragen de Vlamingen de vervlaamsching der technische scholen gehecht aan de hoogeschool van Gent met bijvoeging van eene afdeeling voor het mijnenonderricht. Immers het hooger technisch onderwijs moet aan de nijverheid- en vakscholen wetenschappelijk opgeleide bestuurders en leeraars bezorgen. De voornaamste reden wa arom deze scholen zoo opmerkelijk klein in getal zijn in Vlaamsch-België is het gebrek aan degelijke leerkrachten. De vorming van een geoefenden arbeiderstand in VlaamschBelgië wordt daardoor bemoeilijkt of zelfs onmogelijk gemaakt. In het algemeen klaagt men dat onze handenarbeid ongeoefend is gebleven en wordt toegepast op de minst winstgevende fabricaten: veie handelswaren verlaten ons land als halffabrikaten, om in andere landen verder bewerkt te worden. Dit kan vooral gezegd worden voor het Vlaamsche land, waar geene kolenmijnen of steengroeven, geen groote ijzer- of glasnijverheid, maar wel overvloedige werkkrachten aanwezig zijn, die zich moeten toeleggen op arbeid die uitteraard, op de internationale arbeidsmarkt, weinig winstgevend is : daardoor zijn de loonen in Vlaanderen zoo laag. Jaarlijks verlaten meer dan 60.000 werklieden (de Franschmans) gedurende maanden vrouw en kinderen om in Frankrijk als veldarbeiders, delvers of steenbakkers werk te vinden, terwijl in eigen land de bestbetaalde plaatsen, die meer technische vaardigheid eischen, door Walen of vreemdelingen ingenomen worden. De hoedanigheid van onze Vlaamsche arbeidskrachten dient veredeld te worden door een degelijk Vlaamsch nijverheidsen vakonderwijs. Van de goede of slechte verhouding tusschen. werkgever en arbeiders hangt dikwijls de bloei of de ondergang der onderneming af. Het Vlaamsche land heeft behoefte aan Vlaamsche Captains of industry, maar de werking van den nijverheidsbaas als sociale ingenieur kan eerst ontstaan met een Vlaamsch hooger technisch onderwijs. Het behandelen der technische vraagstukken in het Nederlandsch ten behoeve van Vlaamsche-België (bruggen en wegen, zeewezen, spoorwegen, telegraaf- en telefoonwezen, arbeidstoezicht) veronderstelt insgelijks een technische opleiding in het Nederlandsch. Eindelijk stelt de ontdekking van een uitgestrekt kolenbekken in het zuiverst Vlaamsch gedeelte van ons land, in de Kempen, tal van nieuwe vraagstukken, vooral van socialen aard. Al de misstanden hooger opgesomd zuilen zich hier voordoen, maar in veel grootere mate : de rol van den privaten ingenieur zoowel als die van den staatsingenieur zal hier zwaar zijn, zoodat het opleiden van Vlaamsche mijneningenieurs een sociale noodzakelijkheid van allereerste beteekenis is, zoowel voor de -foekomst der Kempische bevolking, als voor het gansche land. Dat zulk hooger technisch onderwijs in de Nederlandsche taal geen droombeeld is, bewijst de bloei der Technische Hoogeschool van Delft, die thans meer dan 1200 studenten telt, verdeeld over al de ingenieursvakken. Hooger Candbouiooncleripijs. De landbouw is in Vlaamsch-België, benevens de textielnijverheid, de hoofdbron van het inkomen. In de laatste vijf-en-twintig jaar heeft de Staat meer dan 20 millioen frank uitgegeven voor het landbouwonderwijs. Maar hoeveel is daarvan werkelijk nuttig besteed geworden in de Vlaamsche streek? Onze Vlaamsche landbouwers kennen geen andere taal dan het Vlaamsch en nochtans is het hooger landbouwonderwijs (te Gembloux) en nagenoeg gansch het middelbaar landbouwonderwijs in de Fransche taal ingericht. Schreef niet Tisserand, de bekende Fransche landbouwkundige: « Un enseignement supérieur reposant sur de larges bases, loin de n'être que le couronnement de Vorganisation de l'instruction agricole, en formera au contraire le véritable fondement. » Welnu van Gembloux, in het Walenland gelegen en met Fransch onderricht, gaat voor Vlaanderen rechtstreeks geen invloed uit. Is het daardoor niet dat, vergeleken bij de minder goed door de natuur bedeelde Waalsche provinciën, de verachterde toestand van den Vlaamschen landbouw niet valt te loochenen ? Deze minderheid kan overigens met cijfers bewezen worden, zoodat het vraagstuk van een Vlaamsch hooger landbouwonderwijs werkelijk voor de Vlamingen een millioenenquaestie is. Verder is, om talrijke landbouwkundig-economische en -sociale redenen, een hooger landbouwonderricht in de Nederlandsche taal voor Vlaanderen onontbeerlijk. Immers de staatsbedrijvigheid op landbouwgebied is een onmisbare voorwaarde voor de welvaart van den landbouw geworden, want langzamerhand is een wetenschappelijke leiding van het landbouwbedrijf onontbeerlijk gebleken. Het hooger landbouwonderwijs heeft daardoor meer en meer aan omvang en beteekenis gewonnen. Men heeft wel eens Vlaanderen « la terre classique de 1'agriculture » genoemd. Is de toestand nog zoo erg niet als hij met de bestaande onderwijstoestanden zou kunnen zijn, dan moet dit toegeschreven worden aan de van ouds nog voortwerkende kracht van gewoonte en slenter; maar die kracht wordt van dag tot dag van minder beteekenis in verhouding tot den snellen vooruitgang van de landbouwwetenschap in andere landen. En nochtans, meer dan elders, wordt door de overbevolking van Vlaamsch-België een vermeerdering van het productievermogen van den landbouw een sociale eisch van het allergrootste belang. De gevolgen dier overbevolking zijn een der oorzaken van de achterlijkheid van het Vlaamsche land. De landbouw en de schaarsche nijverheid zijn niet bij machte om de bevolking met voldoenden arbeid en ordentelijk loon een menschenwaardig bestaan te verzekeren, de overvloed van werkkrachten komt verder het loon drukken ; de lage Standard of life van de Vlaamsche werklieden werkt de intellectueele en moreele ontwikkeling tegen, terwijl lage loonen en onvoldoende voeding, ziekte, kindersterfte en ontaarding na zich slepen. Is dit niet de oorzaak der uitwijking van talrijke Vlaamsche werklieden naar den vreemde of naar het Walenland ? Welnu deze gedwongen uitwijking met haar beklagenswaardige gevolgen kan slechts tegengewerkt worden door verbetering der bestaanmiddelen in Vlaanderen zelf, bij middel der vermeerdering van vakkennis door nijverheid- en vakscholen, en door vermeerdering van vakkennis op landbouwgebied. Hoe winstgevend in Vlaanderen reeds de landbouw ook weze, deze kan stellig nog oneindig hooger opgevoerd worden. Maar deze vermeerdering van het productievermogen is slechts bereikbaar door een oordeelkundige samenwerking van Staat en wetenschap bij middel van een Vlaamsch hooger landbouwonderwijs, dat aan de scholen van lageren graad degelijke leerkrachten zou bezorgen. Met het oog op den te verwachten uitslag en de financieele belangen van den Staat vragen de Vlamingen, dat aan de vervlaamschte hoogeschool van Gent een Vlaamsche hoogere landbouwschool zou opgericht worden. Economische en maatschappelijke redenen, even gewichtig als diegene die gelden voor een Vlaamsch hooger landbouwonderwijs, pleiten voor het oprichten van een Vlaamsch veeartsenijkundig Instituut. Daar de Staat in de laatste jaren groote sommen heeft besteed om de school van Kuregem op de gewenschte hoogte te brengen, schijnt wel de meest practische en minst kostenvergende oplossing te liggen in de oprichting te Kuregem van een Vlaamsche veeartsenijkundige afdeeling nevens de bestaande Fransche. flQiclcielbaar Onderwijs. Het hooger onderwijs beoogt vooral het aanleeren der wetenschap en het voorbereiden tot een maatschappelijke rol ; het middelbaar onderwijs heeft in hoofdzaak tot doel het aanleeren der talen en der beginselen van de wetenschap, alsook het ontwikkelen van den geest als voorbereiding tot de hoogere studiën. Het middelbaar onderwijs zorgt verder voor de opleiding van de meeste beambten van handel, nijverheid en bankwezen, terwijl anderzijds meest al de beambten van den Staat (Ministeriën, post- en telegraafwezen, spoorwegen), van de provinciën en de groote gemeenten in de athenea, colleges en middelbare scholen gekweekt worden. Het sociaal nut van een grondige kennis der Nederlandsche taal voor deze talrijke schaar, die de kern uitmaakt van den middelstand, is voor iedereen tastbaar. Deze middelstand is in Vlaamsch-België nog zuiver Vlaamsch ; de jongelieden die iiun middelbare studiën doen, hebben in de lagere school een hoofdzakelijk Vlaamsch onderricht gekregen, met een onvoldoende kennis van het Fransch. De opvoedkunde zoowel als hei welbegrepen belang der Vlaamsche jongens en meisjes, eischen dus dat voor gansch het middelbaar onderwijs, de moedertaal, het Nederlandsch, de voertaal weze voor de meeste vakken, de moderne talen (Fransch, Engelsch en Duitsch) uitgezonderd in zooverre deze talen door de rechtstreeksche methode worden onderwezen. Men mag wel zeggen dat dit op den huidigen dag nog nergens het geval is, al heeft de wetgevende macht ingezien dat het stelsel van volledige verfransching, dat vroeger in zwang was, niet meer te dulden was. De gegrondheid der Vlaamsche eischen werd dus principieel erkend, maar in de praktijk staat het nog treurig gesteld en nog steeds worden heele geslachten van jongens en meisjes opgeofferd, in hun natuurlijke ontwikkeling gestremd door het heilloos stelsel van verfransching dat na het jaar '30 zegevierde. ★ * * Door de wet van 15 Juni 1883 op het middelbaar onderwijs wordt bepaald, dat de leergang in het Nederlandsch op de middelbare scholen en athenea van het Vlaamsche land bij middel van het Nederlandsch moet worden gegeven, alsook de lessen in het Duitsch en in het Engelsch, totdat de leerlingen in staat zijn die studie door middel van de taal zelf, die men onderwijst, voort te zetten. Bij minstens twee leergangen van het programma, — tot nu toe de geschiedenis en aardrijkskunde en de natuurwetenschappen — zal het Nederlandsch de voertaal wezen. Deze wet had voor doel in de Vlaamsche gewesten de beide landstalen op gelijken voet te stellen, en de Vlaamsche scholieren tot de meer gegoede klassen behoorende een degelijke kennis van de taal des volks te bezorgen. Het doel van het middelbaar onderwijs zou anders moeten zijn. Het Nederlandsch zou de voertaal van de voornaamste leervakken moeten wezenr en daar de Vlaamschgezinden aannemen dat de leerling ook een grondige kennis van het Fransch opdoe, zoo zouden de bijvakken, in die taal dienen onderwezen te worden. Maar verre dat dit zou zijn, worden niet eens de voorschriften der wet van 1883 eerlijk uitgevoerd, meestal door den onwil der schooloverheden, besturende bureelen en middenbestuur, die soms alles in het werk stellen om de heilzame werking der wet te verijdelen en te dwarsboomen. Een der grootste gebreken der wet van 1883 is dat zij tal van uitzonderingen voorziet, die haar ontzenuwen, zooals de zoogezegde Waalsche afdeelingen. Een tweede gebrek is dat zij niet toepasselijk is op de vrije gestichten van middelbaar onderwijs, die nochtans evenals de Staatsgestichten het voorrecht bezitten, getuigschriften af te leveren die toegang verleenen tot de hoogeschool. Om deze ongelijkheid te doen verdwijnen en om deze gestichten aan te sporen het Nederlandsch als voertaal voor zekere vakken in te voeren, werd een wetsvoorstel door den heer Coremans ingediend, gewijzigd door de heeren Franck en Segers en thans door de Kamers met groote meerderheid aangenomen, door den Koning bekrachtigd en in het Staatsblad van 15 Mei 1910 afgekondigd. De wet Franck-Segers, die op gelukkige wijze de wet van 1883 aanvult, moet echter voor gevolg hebben de volledige uitvoering der wet van 1883 in al de middelbare scholen en athenea van het Vlaamsche land. Eerstgenoemde wet heeft, zonder het recht der Waalsche burgers in het minst te krenken, het bestaan der Waalsche afdeelingen voor de vrije gestichten geregeld : deze zullen alleen bestemd zijn voor kinderen van Waalsche ouders, en niet voor de kinderen van Vlaamschen oorsprong wier ouders zoo kortzichtig en weinig vaderlandslievend zijn dat zij hun kroost opvoeden in een vreemde taal en het alzoo onbekwaam maken, op lateren leeftijd, de sociale plichten tegenover hun Vlaamsche medeburgers te vervullen. Het blijft dus een noodzakelijke eisch dat de wet van 1883, die een minimum van Nederlandsch onderwijs oplegt, stipt, eerlijk en volledig uitgevoerd, dat mettertijd dezelfde heilzame methode van onderricht bij middel van het Nederlandsch als voertaal, tot andere hoofdvakken worde uitgestrekt, dat de vrije gestichten, in het Wlaamsch gedeelte van het land gelegen, tot het volgen derzelfde onderwijsmethode worden aangespoord, en dat, in afwachting daarvan, de pas gestemde wet stipt worde nageleefd. £ager Onderwijs. De menschelijke geest verricht in de kinderjaren den grootsten arbeid van opnemen en vergaren. Wanneer het kind, op zesjarigen leeftijd, op school komt, bestaan in de kinderziel niets anders dan voorstellingen en begrippen innig verbonden, samengegroeid en vereenzelvigd met de klanken die gediend hebben om ze tot stand te brengen. Het verstand van het kind is één met zijne moedertaal en zijne moedertaal één met zijn verstand. Wil men dus dien eersten paedagogischen regel toepassen, van het onbekende aan het bekende te knoopen, dan is de eerste eisch, die men moet stellen voor de lagere school in Vlaamsch-België : alle onderwijs der lagere school dient in de taal van het kind, dit is, in Vlaamsch-België, in het Nederlandsch gegeven te worden. * *■ Met het doel den omgang met het volk voor de hnogere verfranschte standen, voor Vlaamschonkundige beambten, politieke mannen en magistraten te vergemakkelijken, ontstond de wensch in alle lagere scholen van het Vlaamsche land een tweede taal, hat Fransch, te onderwijzen. Alsof de hoogere standen, de ambtenaars, de politieke mannen die allen middelbaar of hooger onderwijs genoten, over niet meer tijd en geld beschikten om de taal van het volk aan te leeren ! Immers de Vlaamsche kinderen verlaten in het algemeen vroegtijdig de school (11^ en 12ejaar); het schoolbezoek laat veel te wenschen over; de onderwijzer of onderwijzeres beschikt nauwelijks over den tijd om het programma uit te voeren, schier elk jaar wordt nog iets aan dat programma bijgevoegd. En dit laat zich psychologisch verstaan, als men bedenkt dat de overgroote massa der bevolking, behalve enkele bevoorrechten, die middelbare of hoogere studiën doen, geen ander onderwijs kan genieten. Aldus bepaalt de waarde van het lager onderwijs de waarde van het geslacht dat later de natie zelve zal uitmaken. Bij de talrijke vakken die op het leerplan voorkomen, komt zich nog de studie der tweede taal, het Fransch, voegen. Nu, de heer G. Segers heeft het doel en het ware wezen van de lagere school als volgt omschrevei : « In de lagere school wordt geleerd wat niemand kan missen in welken stand hij zich ook bevinde. Het moet terzelfder tijd bijdragen tot de algemeene geestesontwikkeling. » Welnu voor de massa der Vlaamsche leerlingen levert de studie van het Fransch geen nut op ; voor enkelen die later hun streek verlaten is de opgedane kennis te luttel, zoowel als voor degenen die later een openbaar ambt willen bekleeden. Door het aanleeren der tweede taal wordt de lagere school van haar natuurlijke bestemming afgeleid : om het volk een algemeene ontwikkeling te verleenen moet de school kennis en gedachten geven. In ons land willen de verfranschers haar gebruiken om nieuwe woorden, die geen nieuwe denkbeelden aanbrengen, te onderwijzen. Het kind dat Fransch leert vermeerdert daardoor met niets den schat zijner voorstellingen, begrippen, oordeelen, die gezamentlijk zijn denkmateriaal uitmaken. Een tweede taal is verder een belemmerend ofwel een'nutteloos vak op het overladen programma. Immers dan kunnen twee gevallen zich voordoen « onderwijst men op de lagere school een vreemde taal grondig dan offert men er meer tijd aan op dan er kan gemist worden bij het onderricht der onontbeerlijke vakken; besteedt men er te weinig tijd aan, dan trekt de leerling voor het latere leven er geen hoegenaamd nut uit. » (M. Rooses.) Ondanks al de ministerieele voorschriften wordt een tweede taal slechts in weinige scholen van het Walenland onderwezen, terwijl dit in de meeste scholen met Nederlandsche voertaal wel het geval is. Naar zorgvuldige berekeningen, besteedt de onderwijzer in de Vlaamsche scholen, één vijfde van den tijd aan de studie van het Fransch ; dit vijfde wordt bij andere volken, en ook bij onze Waalsche landgenooten, verstandig gebruikt om de rekenkundige kennis uit te breiden, maar vooral om de kennis der moedertaal, grondslag van alle onderwijs en bovenal van zelfonderricht door ^boeken en tijdschriften, te vermeerderen. Zorgvuldige onderzoekingen, zooals die van Dr Schuyten, hoofd van den paedologischen dienst der stad Antwerpen, leveren het bewijs dat het Fransch onderricht op de lagere scholen uiterst slechte uitslagen oplevert, terwijl het de grondige kennis van de andere vakken in den weg staat. Het verschil van programma — in het Vlaamsche land een tweede taal, in Waalsch-Belgié maar één taal, de moedertaal, — is een der oorzaken van de achterlijkheid der Vlaamsche bevolking. « Heden nog, zegt Prof. Mac Leod, is een boek of een courant, waarin meer dan de 600 alledaagsche woorden gebruikt worden, onverstaanbaar voor den Vlaming, die op onze tweetalige scholen zijn onderwijs heeft ontvangen, in het Fransch evenmin als in zijn eigen taal. Daaruit volgt dat alle hooger geestesvoedsel hem ontzegd blijft of door hem slechts met buitengewone inspanning kan genoten worden, want zoodra men wil spreken of schrijven over andere zaken dan de gansch gewone voorwerpen of gebeurtenissen, die in de beperkte volkstaal een naam hebben, is men gedwongen een aantal nieuwe woorden te gebruiken. De school moet die woorden bekend maken en aldus den weg banen voor verdere ontwikkeling. » Op 100 scholen van het Vlaamsche land zijn er 90 waar dit niet gedaan wordt... De schooluren moeten immers dienen om te leeren : cheval, chevaux; — mourir, mourant, mort, je meurs, je mourus, enz. » Terwijl men aldus in ons land, het Vlaamsche volk verknoeit, wordt in naburige landen geen tijd verloren. Daar worden generatiën gevormd, die van jaar tot jaar rneer woorden' kennen van hun eigen taal, die aldus rijker worden aan denkbeelden, aan kennis ; want ieder nieuw woord is de voorstelling van een nieuw denkbeeld. » De tweede eisch, waaraan een gezond, en vruchtdragend lager onderwijs moet voldoen, is: op de lagere school in Vlaamsch-Belgiê, moet de moedertaal grondig aangeleerd wor den en al den beschikbaren tijd daaraan besteed; de studie van de tweede taal, het Fransch, werkt belemmerend voor de andere vakken en moet dus van hel leerplan verdwijnen. Van dezen regel, kan maar afgeweken worden in de groote centrums ; daar moet aan de leerlingen of oud-leerlingen der lagere school, gelegenheid gegeven worden het Fransch te leeren. Maar dit gebeure dan ofwel als het kind reeds zijne moedertaal grondig kent, in het vijfde of zesde studiejaar, ofwel op avondscholen, ofwel in afzonderlijke leergangen. Maar dan zal ook, voor de Vlaamsche zoowel als voor de Waalsche kinderen, de moedertaal de voertaal van het onderwijs gedurende den ganschen studietijd blijven. In de meeste scholen van den Brusselschen omtrek en niet het minst i,i de stad Brussel zelve, ziet men dezen paedagogischen regel over het hoofd : de scholen zijn volkomen verfranscht en kinderen van Vlaamschen en van Waalschen oorsprong zitten samen in dezelfde klas. Het Vlaamsch kind verliest twee jaar eer het eenig voordeel heeft van een onderwijs dat het niet verstaat. Welnu, naar de verklaring van den heer Buls, oud-burgem ester, zijn er te Brussel, 10 kinderen op 11 in dat geval. De gevolgen van dit heilloos stelsel werden meermaals bekend gemaakt door schoolopzieners, onderwijzeres en in menig onwederlegbaar geschrift van het Nationaal Vlaamsch Verbond werden ergerlijke feiten aan het licht gebracht. Na den schooltijd kunnen de Brusselsche kinderen van Vlaamschen oorsprong noch Fransch noch Vlaamsch en zijn niet bekwaam zich verder te ontwikkelen. Op de volkshoogescholen, op de openbare leergangen zijn zij niet te vinden, men treft daar kleine beambten, die middelbaar onderwijs genoten, en Waalsche uitwijkelingen aan. Aan het hoofd der werkliedenvereenigingen, van welke partij ook, staan Waalsche werklieden of ontwikkelden. De Vlaamsche Brusselaars zijn onbekwaam een degelijk — hetzij Nederlandsch, hetzij Fransch — vak- en nijverheidsonderricht te genieten. De derde eisch der Vlamingen luidt aldus : In gemeenten met gemengde bevolking en in de groote centrums dienen de kinderen naar de taal die zij spreken in Vlaamsche en in Fransche klassen geplaatst; de moedertaal blijft in dewederzijdsche afdeelingen de voertaal voor al de vakken van het onderwijs; als de kinderen een voldoende kennis hunner moedertaal bezitten, in het vijfde of zesde studiejaar, wordt met het aanleeren der tweede taal — Fransch voor de Vlamingen, Nederlandsch voor de Walen — aangevangen. föecfyfsvoezen. Het recht wordt gesproken voor het volk, ten dienste van het volk ; het belang van het volk is in dit opzicht het eenige dat tellen mag, het is boven alle particuliere belangen verheven. En nochtans bleef het rechtswezen, niet minder dan alle andere Staatsinstellingen, sedert 1830 aan verfransching lijden. Zij ook die geroepen zijn tot de hooge zending van de rechtsbedeeling, behoorentot die klasse van personen, die in VlaamschBelgië, meestal in de Fransche taal worden opgevoed en uitsluitend Fransch onderwijs ontvangen. Zij maakten gebruik van de vrijheid der talen in art. 23 der grondwet geschreven om hun taal aan den Vlaamschen betichte op te dringen. Daar bracht eerst en „vooral de wet van 17 Augustus 1873 over het gebruik der Nederlandsche taal in strafzaken verandering en verbetering aan ; het kon ook niet anders, omdat het onmenschelijke van een strafvordering in eene taal, die de beschuldigde niet verstaat, elk weldenkend mensch verontwaardigt. In 1889 (3 Mei) werd de wet verbeterd, alsook in mindere bijzonderheden door de wetten van 14 September 1891 en 22 Februari 1908. Bij de herziening der wet op het hooger onderwijs (10 April 1890) werd bepaald dat te beginnen met 1 Januari 1895 niemand nog in het Vlaamsche land een gerechtelijk ambt zou kunnen bekleeden, indien hij door een certificaat of een examen niet bewees in slaat te zijn de wet van 1889, te kunnen naleven (Wet van 4 September 1891). In 1891 werd de wet van 1889 toepasselijk gemaakt op de hoven van beroep van Brussel en van Luik, en eindelijk werd dezelfde wet van 1889 ook uitgestrekt tot het Assisenhof van Brabant (22 Februari 1908), nadat ergerlijke zaken, zooals die van Heerne, waar niet één der beschuldigden Fransch kende en de gansche rechtspleging in die taal geschiedde, het land in roering brachten. Men zou dus kunnen denken dat, wat de strafrechtspleging betreft, de Vlaamsche bevolking voldoening bekomen heeft. Maar de Vlaamsche bevolking bekomt wel wetten, maar zij worden niet nageleefd. Zij die gehoorzaamheid aan de wetten des lands gezworen hebben,zijn dikwijls de eersten om deze taalwetten te overtreden ; politieagenten, tolbeambten en allen die geroepen zijn om proces-verbaal of verslag op te stellen, doen hetzelfde. Gebrek aan voldoende taalkennis, onbekendheid met de Nederlandsche rechtstaal, ook wel eens kwade wil zijn de oorzaken waarom de Vlaming in zijn recht en eergevoel gekrenkt wordt. Naast de onkunde van de verachterde leden van rechtbanken en parketten stuit men ook nog op de kwaadwilligheid van oudere advocaten, die alles in het werk stellen om de wet te verijdelen. En tot in de laatste jaren, zagen wij in het Vlaamsche land personen, wier voldoende kennis van de volkstaal ernstig wordt in twijfel getrokken, tot rechter en procureur des Konings benoemd worden. Maar hier verkeert men in een kringloop, waaruit slechts uit te komen is door eene Vlaamsche Hoogeschool, waarvan de rechtsfaculteit alleen de kennis der Nederlandsche rechtstaal en rechtsliteratuur in Vlaamsch-België zal verzekeren. * * In Burgerlijke zaken (vredegerecht, werkrechtersraad, rechtbank van eersten aanleg (burgerlijke kamers), de koophandelsrechtbank, de beroepshoven (burgerlijk kamers), het hof van verbreking (burgerlijke kamer), scheidsgerechten) werd in taaiopzicht niets geregeld wat de burgerlijke rechtspleging betreft. De toestand is immers « onbeperkte vrijheid » voor iedereen. Deze vrijheid is voor de pleitende partijen meer theoretisch dan praktisch. Wat beteekent immers de vrijheid te pleiten in een bepaalde taal, wanneer men weet dat deze niet of slechts ten halve verstaan wordt door de rechters. Feitelijk geschiedt dan ook bijna uitsluitend, behalve voor vredegerecht en werkrechtersraad, de rechtspleging voor al deze colleges in het Fransch. Dat de Franschonkundige bevolking daardoor niet alleen op stoffelijk, maar ook op moreel gebied groote schade lijdt, hoeft geen betoog, zooals bij echtscheidingszaken, onteigeningen ten openbaren nutte, faillissementen, accoorden, enz. In Vlaanderen dient het Nederlandsch de gewone taal der burgerlijke rechtspleging te worden. De Vlamingen eischen daarom eene wet, die de rechtspleging in burgerlijke zaken, van de rechtbanken van eersten aanleg tot het hof van verbreking, zal regelen. Voor strafzaken en krijgsmisdrijven dienen de bestaande wetten eerlijk, rechtzinnig te worden toegepast. Hef Krijgswezen. Conscience heeft in de Grievencommissie van 1856 (Nota over de gevolgen van het uitsluitend gebruik van de Fransche taal in het Belgisch leger) in roerende rnaar treffende woorden het leven van den jongen Vlaamschen soldaat, met al zijn onrechtvaardigheden en kwellingen beschreven, te midden van Vlaamschonkundige onderofficieren en officieren. Sedertdien is daar weinig verandering aan toegebracht: wat vermogen de beste bedoelingen van oversten en generaals, als zij stuiten op onwetendheid van het Nederlandsch, op vooringenomenheid of slenter bij de officieren en onderofficieren. Zeker is het dan niet te verwonderen dat vreemde officieren, die bij gelegenheid onze legerinrichting leeren kennen er hun verbazing over uitdrukken. Zoo zegt de heer Petit, kapitein bij het Nederlandsch Regiment Grenadiers en Jagers, in den Militairen Spectator : « Ik begrijp niet hoe die officieren zich van hunne Vlaamsche soldaten doen verstaan. Wij hebben in Noord-Nederland alle mogelijke moeite om onze lotelingen, die niet altijd even ontwikkeld zijn, in onze eigen taal alles duidelijk te maken en hoe kunnen dit dan de Belgische officieren in een vreemde taal ? » Er is meer, de gansche moderne oorlogstaktiek veroordeelt de Belgische legerinrichting (met Vlaamsche soldaten door Vlaamschonkundige officieren en onderofficieren gedrild en aangevoerd): de minste botsing met een vreemd leger zou op weinige uren het Belgisch leger doen uiteenstuiven. Immers, de meest bevoegde militaire schrijvers, zooals Kapitein Simon, Generaal Trochu en zoovele anderen, die de oorlogen van 1870-71, den Engelsch-Boeren oorlog, den Russisch-Japanschen oorlog hebben bestudeerd, stellen aan de taktiek tal van nieuwe eischen. Zij hebben bewezen : 1° Dat een leger juist zooveel waard is als de manschappen die het samenstellen : de soldaat verliest op het slagveld zijn koelbloedigheid, en om met een dezer schrijvers te spreken : « Au combat le facteur « armement » s'efface devant le facteur « homme ». 2° Het aantal aangevoerde manschappen is niet de hoofdfactor der overwinning; dit bleek in den Boerenoorlog, en den Russisch-Japanschen oorlog op vele slagvelden. 3° De hedendaagsche slag is een kamp van soldaten. De houding van den soldaat is van des te grooter beteekenis, daar hij op het moderne slagveld aan zich zelf overgelaten is. Men strijdt niet meer in dichte gelederen; men trekt op in verspreide orde, in kleine groepen, die steeds kleiner worden, zoodat eindelijk de soldaat zich alleen bevindt tegenover den vijand. Het is dus hoogstwenschelijk dat de soldaten zooveel als mogelijk elkaar kennen : zoo wordt aangeraden, zoo weinig klassen als mogelijk op te roepen, ten hoogste zes, en a fortiori soldaten die dezelfde taal spreken of van dezelfde streek oorspronkelijk zijn, in dezelfde gelederen te plaatsen. 4° In deze voorwaarden van slagleveren valt er niet meer te rekenen op de stem van den officier noch op de straffende tucht. De tucht, die het plicht is te ontwikkelen heden ten dage moet steunen op het vertrouwen en de liefde. ★ * * Hoe dat vertrouwen, hoe die liefde aangekweekt tusschen soldaten en officieren die dezelfde taal niet spreken, die elkaar niet verstaan, tenzij door een taalman? De minister van Binnenlandsche Zaken verklaarde in de laatste militaire bespreking dat thans, krachtens de militiewet, 57 Vlamingen optrekken tegen 43 Walen, zoodat ons leger, op oorlogsvoet 180.000 man bedragende, samengesteld is uit 102.600 Vlamingen en 77.400 Walen. De wet van 1909 zal aan dien toestand weinig verandering brengen, gezien de sociale stratificatie van ons land : er zullen eenige ontwikkelden meer ingelijfd worden, maar de kern van het leger zal blijven bestaan uit Vlaamschsprekende kinderen uit het volk. De wetenschappelijke redenen hooger opgegeven, zoowel als de samenstelling van het leger, eischen grondige hervormingen in onze krijgsinrichting. Deze zijn : 1° Een gewestelijke indeeling der manschappen, die zou toelaten aan de Vlamingen hun militaire opvoeding in het Nederlandsch te geven met vervlaamsching van al de diensten die bij het leger behoor en. De gewestelijke indeeling bestaat reeds in werkelijkheid in het Belgische leger, namelijk voor de vestingsartillerie (Antwerpen, Luik, en Namen) en voor enkele linieregimenten. Men raadplege te dien aanzien het stuk door het Ministerei van oorlog uitgegeven : Etat indiquant la répartition entre les différents corps de l'armée des miliciens de la classe 1909. De gewestelijke indeeling, die bestaat in alle groote landen ter wille der mobilisatie, zou toelaten de regimenten en de batterijen van het Vlaamsche land in het Nederlandsch te besturen en te drillen, en insgelijks de regimentscholen van het Vlaamsche land te vervlaamschen. 2:' De officieren die onder hunne bevelen Vlaamsche soldaten hebben, moeten een grondige kennis van het Nederlandsch bezitten. Daarom dient de wet van 5 Mei 1888 en de besluiten ter uitvoering derwijze gewijzigd dat alle kandidaten ter militaire school een grondig examen over het Nederlandsch zoowel als over het Fransch met gelijk aantal te winnen punten, ondergaan. Onze Waalsche landgenooten kunnen in dezen maatregel geen ernstigen grief vinden, immers alles zou alleen neerkomen op het afschaffen van de keus tusschen het Nederlandsch, Duitsch, Engelsch en Latijn. Waar de Vlamingen zich zooveel moeite en kosten opleggen om de tweede taal aan te leeren, mag; men wel evenveel opoffering van Waalsche of in het Fransch opgevoede jongelingen vergen. Een ernstige kennis der Nederlandsche taal moet ook geëischt worden van de krijgsgmeesheeren, heelmeesters en apothekers. Vlaamschonkundige geneesheeren voor Vlaamsche soldaten leveren niet enkel gevaar op voor zieke soldaten, maar ook voor de anderen, die steeds zouden moeten gewaarschuwd worden tegen zekere gevaren. Wie kennis nam van de jongste opzoekingen van Dr Bayet en de Duitsche specialisten over de gemakkelijkheid van besmetting door syphilis, zelfs voor den meest onschuldigen soldaat, zal dadelijk vatten hoe noodzakelijk een vertrouwelijke omgang tusschen geneesheer en soldaat is, niet alleen voor dezen laatsten, maar ook voor zijne omgeving als hij huiswaarts keert. 3° In de militaire school dient insgelijks aan het Nederlandsch in verband met bovengemelde hervormingen een grootere plaats ingeruimd te worden. 4° In de cadettenschool van Namen, waar thans alles Fransch is, moeten twee afdeelingen ingericht worden, een Vlaamsche en een Fransche; in de eerste zouden de vakken bepaald in de wet van 1883, in het Nederlandsch gegeven worden. De opgesomde hervormingen zouden aan het leger meer stevigheid geven dan thans het geval is ; het onderricht der Vlaamsche manschappen zou oneindig beter, sneller geschieden, wat met den verkorten diensttijd een dringende eisch wordt, en het moreel gezag der officieren zou er bij winnen. Zij zouden ook voor de Vlamingen een der groote grieven wegnemen, die meer dan de helft der Belgen tegen de bestaande legerinrichting doen gelden. Eindelijk zou het leger er een meer nationaal karakter door krijgen. Vaderlandsliefde en weerbaarheid zouden er door gebaat worden. Hef fèesïuur. In geen enkelen tak der Staatsbedrijvigheid werd de politiek van centralisatie en eenmaking door algemeene verfransching zoo stelselmatig doorgevoerd als in de verschillende bestuurlijke diensten. In alle landen, worden de betrekkingen aan den Staat aanzien als het patrimonium van allen, omdat alle burgers gelijke belastingen opbrengen. Moest dit als waarheid gelden, daar op 100 inwoners er 60 Vlamingen en 40 Walen zijn, dan zouden de ambten in gelijke verhouding moeten staan of dan zou men ten minste evenveel Vlamingen als Walen in het Staatsbestuur moeten aantreffen. « Door allerlei misbruiken schijnt de bureaucratie stelselmatig de Vlamingen van al de ambten en inzonderheid de hoogste, te willen verwijderen », zegt Didascalos in Open Brieven gericht tot den heer Helleputte, Minister van spoorwegen, Posterijen, Telegrafen en Telefonen. In deze brieven werd ook gewezen op de schreeuwende ongelijkheid tusschen Walen en Vlamingen, wat het getal bekleede plaatsen betreft. Tot voor weinige jaren, en thans nog in zekere middenbesturen, was voor de aanwerving van de beambten en ambtenaars, hetzij bij keuze of door examen, van de kennis van het Nederlandsch, geen spraak, zelfs indien de ambtenaar gedurende zijn gansche loopbaan in het Vlaamsche land moest gevestigd blijven. De wet van 22 Mei 1878 regelt het gebruik van de Nederlandsche taal in het bestuur en moesteen einde maken aan de bestuurlijke willekeur gepleegd tegenover de Vlaamsche burgers. De grootste leemte dezer wet is wel dat zij niet zorgde voor een ordentelijke uitvoering door regels te stellen voor het aanwerven van het personeel. In alle besturen werden dadelijk vertaalbureelen ingericht, om de onkunde der beambten en ambtenaars in zake de taal van meer dan de helft der Belgen te verbloemen. Ofwel, men benoemde in eenen dienst van 7 of 8 beambten één Nederlandschkundige, dat ontsloeg zoowel de oversten als andere beambten en de in de toekomst nog te benoemen beambten van alle kennis van het Nederlansch. Waar men wel rekening wil houden met de kennis van het Nederlandsch, moeten de Vlaamsche kandidaten examen afleggen over hun eigen taal, maar daarenboven moeten zij nog even goed Fransch kennen als de Waalsche candidaten, die hun gansche opvoeding in hun eigen taal genoten hebben : de Waalsche candidaat moet slechts ééne taal kennen. Dit schrikt de Vlaamsche jongelingen af: zoo komt het dat voor zekere examens van het Ministerie van Spoorwegen, waar zoogezegde Nederlandsche en Fransche examens ingericht worden, voor het eerste het getal candidaten het getal te begeven plaatsen niet altijd bereikt, terwijl voor het Fransch examen vier of vijfmaal meer candidaten dan noodig zich voordoen. Men kan niet houden staan dat in Vlaamsch-België de jongelieden minder verstandig zijn dan in het Walenland, de reden dat het onderwijs slechter is in het Vlaamsche land kan ook niet gelden ; en nog minder de reden dat aldaar de economische toestand beter, en dus de plaatsing der jongelingen in nijverheid en handel gemakkelijker is. De ware oorzaak zijn : de draconische voorschriften op de kennis van het Fransch, die een jongeling met Vlaamsch lager, of zelfs met lager middelbaar onderwijs nooit kan verwerven gelijk de Waalsche candidaat. Wat de ambtenaren betreft, hetzij in bestuurlijke hetzij in technische diensten, die treden in het bestuur krachtens een universiteitsdiploma, zonder dat er in de meeste gevallen zelfs spraak is van het Nederlandsch : dit is het geval in de diensten van bruggen en wegen, mijnen, zeewezen, spoorwegen, enz. De wet van 1878 zegt geen woord over de betrekkingen van de ambtenaren onder elkander. Dat punt is echter van een kapitaal belang. Het is algemeen bekend dat in de verschillende takken van het Bestuur het Fransch alleen geduld wordt, al gold het een sluiswachter van Vlaanderen schrijvende aan eenen overste te Brussel. Dit verwaarloozen van de Nederlandsche taal sluit niet alleen de Vlamingen buiten talrijke ambten, het heeft ook voor gevolg dat de moreele en stoffelijke belangen van Vlaamsch-België niet genoegzaam worden behartigd. De overtalrijke Vlaamsch- onkundige beambten en ambtenaars van het Middensbestuur hebben geen betrekking methetVlaamscheland, velen minachten of kennen deze streek niet en onbekend maakt onbemind. Dezelfde ambtenaars, gewonnen en geboren in 't Waalsche land, bevorderen deze streek op velerlei wijze. (Brieven van Didascalos). Nog in ander opzicht heeft deze overheersching van Vlaamschonkundige beambten zeer nadeelige gevolgen voor de algemeene ontwikkeling en de economische opvoeding van de Vlamingen. Naarmate de bedrijvigheid van den Staat uitbreiding nam, naarmate hij als cultuurstaat optrad, heeft hij voor taak genomen de geestelijke en stoffelijke belangen van de burgers te bevorderen ; eene zijde daarvan is het uitgeven van boekdeelen, werken over onze nijverheden, over de visscherij, over de statistiek van bevolking, nijverheid en landbouw, over den handel, zooals de verslagen van onze bezoldigde consuls, driejaarlijksche verslagen overallerhandeStaatszaken, enz. Deze werken komen we! te recht in de Vlaamsche volksbibliotheeken : maar het volk kunnen zij niet helpen, zij zijn allen in het Fransch opgesteld. Aldus wordt feitelijk de Vlaming van de weldaden van den cultuurstaat uitgesloten, en dat door goed betaalde ambtenaars die hun ambt niet naar bshooren kunnen vervullen. Duizend feiten van denzelfden aard geven voor de achterlijkheid van Vlaamsch-België duidelijke oorzaken genoeg aan. In andere landen, waar de ambtenaars die minachting niet gevoelen voor de taal van meer dan de helft des volks, bestaan deze misbruiken niet: in Zwitserland zijn alle uitgaven tweetalig (Duitsch en Fransch), in Hongarije, in Zweden insgelijks, niettegenstaande het beperkt taalgebied. Heeft overigens de uitgave van het tweetalig Treinboek niet glansrijk bewezen, dat tweetalige uitgaven niet noodzakelijk dubbele of meerdere kosten na zich slepen ? Om in deze, voor Vlaamsch-België in alle opzichten nadeelige toestanden, verbetering te brengen, vragen de Vlamingen, naast een degelijk onderricht van het Nederlandsch in de officieele en vrije gestichten van middelbaar onderwijs, een Vlaamsche Hoogeschool; en eene ambtenaarswet die zou bepalen : 1° dat de taal van het innerlijk bestuur in Vlaamsch-België het Nederlandsch, in Waalsch-België het Fransch zij; dat in het middenbestuur de twee talen op gelijken voet zouden staan ; 2U dat bij de aanwerving van beambten en ambtenaars voor Vlaamsch-België een grondige kennis van het Nederlandsch zou geëischt worden, evenals in het Walenland van het Fransch ; voor het middenbestuur zou een grondige kennis van beide landstalen opgelegd worden; 3° dat al de bevorderingsexamens, die vooral betrekking hebben op dienstzaken, in Vlaamsch-België zouden afgelegd worden in het Nederlandsch ; in het Walenland, in het Fransch, en in het middenbestuur, naar keuze van den beambte, in het Nederlandsch of in het Fransch ; 4° dat al de uitgaven en drukwerken voor het publiek of voor den inwendigen dienst bestemd in het Nederlandsch en in het Fransch, en tegelijkertijd, zouden uitgegeven worden. Vlaamsche Stoffelijke belangen. Sedert eenige jaren leeft men in zekere Belgische kringen in een roes van optimisme, die in 1905, met de verjaringsfeesten, zijn hoogtij vierde: hooge handelscijfers, bloeiende nijverheid, druk scheepvaartverkeer, het moest alles dienst doen om België's welvaart en rijkdom in bladen, tijdschriften en boeken luide te verkondigen. Beschouwt men echter deze schitterende cijfers van naderbij, dan ondervindt men aldra, dat alle Belgen zich niet in dezelfde mate mogen verheugen over hun rechtmatig aandeel in dien welstand. Onze Vlaamsche landbouwersstand, onze Vlaamsche burgerij, onze Vlaamsche arbeidersklasse, bereiken niet hun vollen groei bij gebrek aan de noodige verstandelijke werktuigen : gebrek aan algeineene ontwikkeling, gebrek aan vakkennis zijn de oorzaken der intellectueele en economische achterlijkheid van dit gedeelte van het Belgische volk. Hoeveel Vlaamsche werkkracht is er in Vlaamsch-België niet verloren gegaan door de stelselmatige verwaarloozing der volkstaal, werkkracht, die opgewekt, dienstbaar gemaakt door een realistischen blik op de ware behoeften van het volk, aan Vlaanderen een ander uitzicht zou gegeven hebben. Alleen de lagere school is overwegend Vlaamsch, al het andere onderwijs in handelsscholen, technische scholen, hoogeschool, alles is op Franschen leest geschoeid. Zoo kan de Vlaming niet die normale en geleidelijke ontwikkeling genieten, die men bij alle vrije volken gadeslaat. De uitslagen bleven niet uit: Vlaanderen is het land van de lage loonen en van den langen arbeidsduur. De onwetendheid en de zedeloosheid is er veel grooter dan in het Walenland, het grootste getal gevangenen zijn Vlamingen ; dit geldt ook voor de landloopersgestichten. Vlaanderen levert het grootste getal ongeletterde ingelijfde soldaten op. Een groot gedeelte van onze Vlaamsche bevolking, door het ontbreken van middelen van bestaan in eigen land, is op weg een soort veestapel te worden, waaruit kudden Europeesche koelies worden geworven : Franschmans, lagere arbeiders in de nijverheidsinrichtingen en de kolenmijnen van het Walenland, aardwerkers over gansch België, overal waar men zwaar werk voor weinig loon te verrichten heeft. Maar Vlaamsch-België wordt overstroomd met technische ambtenaars in alle diensten : arsenalen van den spoorweg, zeewezen, enz., die de taal van het volk niet kennen, in dit volk geen belang stellen en er nooit in gemeenschap mede komen ; dus noch beschavenden invloed, noch verheffing der technische waarde van hun Vlaamsche onderhoorigen, van zich kunnen laten uitgaan. De verfransching is de vernedering. Het is ook de onwetendheid en de ellende. Twee specifiek-Vlaamsche nijverheden zijn daarvoor kenschetsend : de scheepvaart en de zeevisscherij. Naar verhouding van de Belgische bedrijvigheid op ander gebied, zijn wij voor de visscherij in de rij der volkeren de laatste. Hoe kan het anders : van Staatswege werd niets gedaan ten gunste dezer Vlaamsche nijverheid. Terwijl alle landen rechtstreeks of onrechtstreeks hunne visscherij bevorderden, werd ten onzent alles gedaan om de reederijen te ontmoedigen ; vele premiën werden afgeschaft. Deze lijdensgeschiedenis kan men nagaan in het werk door het Ministerie van Nijverheid en Arbeid, uitgegeven (Enquête sur la pêche maritime, 1909). Achter haar gordel van rosse duinen scheen lang de zee een onbekende wereld aan wier uitbating niemand dacht. De groote nijverheid beschermen en begunstigen, ziedaar de eenige economische politiek der Regeeringen sedert 1830 tot op onzen tijd; haar innerlijk sterk te maken door het verleenen van allerlei voordeelen op bestuurlijken weg, haar verkeerswegen te verzekeren door het sluiten van handelsverdragen of stellen van invoerrechten, dit was de leus. De kool-, ijzer- en glasnijverheid was immers in België de nijverheid. Zoo werd de zee verwaarloosd als vervoermiddel, in de zeevaart, en als nimmer uitgeputte voorraadkamer, in de visscherij. Die verwaarloozing strekt zich uit tot de visschersbevolking en de menschen der kust in het algemeen. Toen in 1845-47 de helft der Vlaamsche bevolking door de omwenteling in de productiewijze en door het mislukken van den oogst van de openbare weldadigheid moest leven, als de Vlaamsche bevolking, dreigde ten onder te gaan in kommer en ellende, dacht noch de Regeering, noch de goed betaalde staf Waalsche ambtenaars er aan in de zee, voor de toekomst, eene bron van voedsel en van geldopbrengst tevens, te zoeken. Bij andere crisissen, in 1863 (katoencrisis), in 1880 (landbouwcrisis) evenmin. Een uur van de zee vinden de menschen een meer dan schriel bestaan in het bewerken van een plekje gronds. Terwijl ons land overbevolkt is, in de dorpen en vele steden de visch een weeldeartikel is, laat men ten onzent de vischrijke ruimten der zee aan onze naburen over. Is er in de laatste jaren daarin verandering gekomen, dan danken wij dit grootendeels aan de belangstelling door den Koning, als Kroonprins, aan onze visschers getoond. Laten wij hopen dat het werk der Ibis den weg zal openen tot menige dringende hervorming. * * * Alhoewel Vlaamsch-België drie zeehavens bezit en een der prachtigste stroomen van Europa, zijn wij jin de laatste halve eeuw niets vooruitgegaan op gebied van scheepvaart en dat in een tijdperk waar handel en nijverheid een ongehoorde vlucht namen. Daar vooral zijn hervormingen noodig : het gansche zeewezen is een Fransche dienst, onze zeevaartscholen van Antwerpen en Oostende zijn verouderde instellingen, maar het Fransch beeedt er de eereplaats. Zoowel op het schoolschip L'Avenir als vroeger op de ongelukkige Comte de Smet de Naeyer, is gansch het onderwijs Fransch, het Vlaamsch wordt niet eens geëischt bij het ingangsexamen, alhoewel deze private instelling jaarlijks 300.000 frank aan den Staat kost, meer dan het Conservatorium en het Hooger Handelsinstituut van Antwerpen te zamen. Aan het Antwerpsch Atheneum worden twee leergangen van zeevaartkunde en scheepsbouw, in het Fransch gegeven. Maar hier — zoowel als op het schoolschip — zullen de uitslagen er van wel niet schitterend zijn. Cursussen over zeevaartzaken in 't Fransch geven, is nutteloos werk verrichten ; de Walen immers leveren noodzakelijk in kleine mate onze zeevaarders. Overal waar men den blik werpt op Vlaamsch-België ondervindt men dat taalbelang en stoffelijk belang één zijn. Niets dat België groot en welvarend kan maken mag ongebruikt blijven, ook niet de taal die voor meer dan de helft der Belgen, het zekerste middel is. In onzen tijd van « uitbreiding » mag immers geen kracht verwaarloosd worden, die tot doel heeft het productie-vermogen der natie te bevorderen : een dezer krachten is de taal. Kunsten en Cetieren. In de kunst, het hoogste geestelijk goed van een volk, heeft zich zeker het nationaal eigen Vlaamsch karakter, na de ontwaking van het Vlaamsche gevoel, het treffendst uitgesproken : de kunst is immers de sterkste en zuiverste uitdrukking van 's volk verzuchtingen en betrachtingen, lijden en strijden. De kunstenaars werden trotscher op hun Vlamingschap en zochten bezieling in eigen levenskring. Zoo knoopten onze Vlaamsche schilders zich vast aan de schitterende overlevering der oude meesters. Herreyns en Wappers waren de voorloopers van eene kunstbeweging die aan onze schilderschool den luister van voorheen zou teruggeven. Om enkel van de niet meer levende kunsttenaars te spreken, hoeveel namen van schilders treft men hier aan, die de tolk en de spiegel van hun volk en geboortegrond waren: De Keyzer, De Winne, Coosemans, Ooms, Verstraete, Lies, Verwee, Artan, Agneessens, Boulenger, Alfred en Jos. Stevens, A. de Vriendt en nevens nog zoovele anderen, vooral Leys en Hendrik De Braekeleer. Door het trouw blijven aan « eigen schoon » schiepen zij een werkelijk levende en oorspronkelijke kunst en waren aldus de eer en de roem van het Belgische vaderland in de XIXe eeuw. « De Vlamingen, zegde de heer Karel Buls voor eenige jaren in eene redevoering over de Geestesontwikkeling van België, de Vlamjngen die aan dien (vreemden) invloed ontsnappen en er dikwijls tegen inwerken, hebben beter hun eigen karakter behouden. De « Retrospectieve Tentoonstelling van Belgische kunst » is, in werkelijkheid, eerder de verheerlijking van de Vlaamsche dan van de Belgische Kunst geweest. De meesterstukken van onze aldus gemonsterde kunstproductie sedert 1830, zijn zoowel wat getal als wat hoe- danigheid betreft, aan Vlaamsche kunstenaars te danken. De catalogus, waaraan de heer A. J. Wouters het gelukkig denkbeeld had biographische schetsen toe te voegen, heeft ons toegelaten vast te stellen, dat er op 173 schilders en beeldhouwers, 102 Vlamingen waren ». Antwoordende op de bewering van een criticus dat om volkomen hoogere kunstenaars te worden, onze schilders langer hadden moeten school gaan, voegt de heer Buls er bij : « De gevolgtrekking, door den heer DumontWilden uit zijne constalatie gehaald, is dat onze kunstenaars hun geest zouden moeten ontwikkelen. Maar, letten wij op! Zoodra wij hooger dan de lagere school willen streven en de trappen van middelbaar en hooger onderwijs willen beklimmen, wordt onze opleiding uitsluitend Fransch en is van aard om aan de helft van ons volk zijn eigen karakter te doen verliezen. Indien ons de Retrospectieve Expositie zulke bewonderenswaardige schilders heeft getoond, dan is het wellicht omdat zij zich hadden kunnen afzonderen en aldus hun ingeboren eigenaardigheid hadden kunnen bewaren. » Een kunst, die onder den invloed van vreemde zeden, vreemde taal, vreemde kunstbegrippen staat, draagt in zich de kiemen van ontaarding, verdorring en onvruchtbaarheid. Daarom behoeven onze beeldende kunstenaars algemeene ontwikkeling zoowel als kunstopleiding in eigen taal. Deze dringende eisch voor het kweeken van gezonde en levende kunst is verre van] verwezenlijkt : onze kunstscholen blijven voor een goed deel nog Fransch, en het Hooger Instituut voor Schoone Kunsten te Antwerpen, schier uitsluitend door Vlaamsche jongens bezocht, is nog grootendeels een Fransche inrichting. Daar ook moet verandering komen. * * * Maar de wedergeboorte van den Vlaamsch nationalen geest bepaalde zich niet bij den herbloei der beeldende kunsten. De muziek, die wellicht nog nauwer met het volksleven verbonden is, werd insgelijks van* Vlaamschen geest doordrongen. Eene schaar toondichters- schiepen tal van muzikale gewrochten van hooge beteekenis, lyrische drama's, cantaten, liederen getoonzet op de teksten der Vlaamsche dichters. Waelput, W. De Mol, Blaes, Gevaert, Antheunis en zoovele nog levende toonkunstenaars, waarvan de naam op aller lippen ligt en die menigen triomf in het buitenland behaalden, hebben aan de vaderlandsche muziekkunst, eenen luister bijgezet, die men te vergeefs in vroegere eeuwen zou zoeken, al waren de Nederlanden der XVI1' eeuw dan ook de bakermat der hedendaagsche toonkunst. Boven hen allen, staat als een reus Peter Benoit : hij schonk niet alleen aan zijn vaderland zijne heerlijke muzikale scheppingen, hij was ook een wekker en een leider, die niet terugschrok voor vijandschap. Door het gesproken en geschreven woord, verdedigde hij de stelling dat wij in de muziek naast de groote wereldkunstgroepen onze eigene onafhankelijke plaats alleen kunnen verwerven door de loutering en de ontwikkeling van onzen eigen aard en onze volkskunstopvatting. Door zijn streven ontstond het Koninklijk Vlaamsch Conservatorium te Antwerpen, de burcht der Vlaamsche muzikale kunstopvatting. Als wekker van de Vlaamsche muzikale kunstuiting, opende hij een nieuw en ruim arbeidsveld voor onze nationale toondichters, de Vlaamsche Opera, die reeds menig merkwaardig en alom toegejuicht gewrocht voor dit Vlaamsche kunstvak in het leven riep. Zijn aldus de mogelijkheid en het nut van een Vlaamsche muzikale opleiding door de feiten bewezen, dan valt het des te meer te betreuren, dat het Koninklijk Conservatorium te Gent, in het hart van het Vlaamsche land gelegen, nog steeds een volkomen Fransche inrichting blijft; alsook dat aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel niet eens een leergang van Nederlandsche voordracht, noch een van \'laamschen zang bestaat, alhoewel de hoofdstad meer dan veertig levenskrachtige Vlaamsche tooneelmaatschappijen en een bloeienden Koninklijken Mlaamschen Schouwburg bezit. Door het voortbestaan van zulke even onlogische als onrechtvaardige toestanden worden de Vlamingen nog maar al te dikwijls in hunne kunstontwikkeling gestremd of vertraagd ; door een verfranschend onderwijs loopen zij gevaar hun Vlaamsch karakter, en aldus mettertijd alle echte oorspronkelijkheid, te verliezen. Voor hen, evenals voor al de andere door middelbaar en hooger onderwijs ontwikkelde Vlamingen, moet het mogelijk gemaakt worden eene geleidelijke en volledige kunstopleiding in eigen taal te genieten. Dan zullen én schilderkunst én beeldhouwkunst én toonkunst nog een veel hoogeren bloei, dan thans reeds het geval is, beleven, tot eer van den Vlaamschen stam, tot eer van het Belgische vaderland. * * Ondanks de bevoorrechting der Fransche taal en de verbanning van het Vlaamsch uit alle officieele instellingen, kwam de Vlaamsche letterkunde na 1830, tot een, in vroegere tijden, ongekenden bloei. De herinnering aan een verleden vol heldendaden en roem, het gejubel om de ontwaking van een sedert eeuwen sluimerend volk waren de stuwkrachten van deze herleving der vaderlandsche letteren op Vlaamschen bodem : Jan Frans Willems, de vader der Vlaamsche beweging, Hendrik Conscience, de heraut en de wekker bij uitnemendheid, de dichters Prudens Van Duyse, Ledeoanck, Vuylsteke, Dautzenberg, Van Beers, Hiel, Frans de Cort, De Geyter, Rodenbach, en vooral Guido Gezelle, de prozaschrijvers David, Snellaert, De Laet, Sleeckx, de gebroeders Snieders, Tony Bergman, Courtmans, Jan Van Rijswijck herdenkt het volk dankbaar, terwijl het hun werken blijft lezen en beminnen. En naarmate de grondleggers onzer letterkundige Wedergeboorte verdwenen, trad een steeds talrijker en veelzijdiger wordende jongere schaar van dichters en prozaschrijvers op, die als sieraad van welke letterkunde ook zouden schitteren. Kan aldus de Vlaamsche literatuur van dezen tijd met trots op menig gewrocht van hooge beteekenis wijzen, haar ontbreekt nog zooveel, wat in elk beschaafd land aan de letteren met liefde wordt toebedeeld : een Vlaamsch hooger onderwijs, een ontwikkelde hoogere stand, die met de letterkunde meeleeft, een gestadige erkenning en aanmoediging van Staatswege. De Vlaamsche letterkunde mist inderdaad den steun dergenen, die in elk ander land de keurbende uitmaken van de kenners en voorstanders der letteren, dat zijn de hoogere standen, die juist die atmosfeer van cultuur moeten vormen, onontbeerlijk voor het ontstaan en gedijen van hoogeren literairen arbeid. Door eigen verfransching verblind en door eene pers misleid, die alles wat Vlaamsch is, negeert of doodzwijgt vervullen de hoogere standen in Vlaamsch-België in geenerlei wijze deze hooge zending, in een woord, zij zijn geen leiders van de beschaving. Hetzelfde gebrek aan waardeering, ontmoet maar al te dikwijls nog, de Vlaamsche letterkunde van wege het Staatsbestuur, waar het geldt het verleenen van stoffelijke voordeelen en het geven van den moreelen steun, die de kunst in de oogen van het publiek aanzien bijzet: alzoo blijft nogmaals de Regeering te kort aan haren plicht als cultuurstaat tegenover de Vlaamsche woordkunstenaars en hun taal, de taal nochtans van de meerderheid der Belgische burgers. Aan het eerste euvel, kan slechts langzamerhand verholpen worden, door een degelijk aanleeren van het Nederlandsch door de gegoede klassen, in een vervlaamscht middelbaar en hooger onderwijs. D , ... Aan het tweede moet onmiddellijk een einde komen : In Belgie dienen de twee literaturen, de Nederlandsch-Belgische zoowel als de Fransch-Belgische, op gelijken voet behandeld te w^rden zoowel wat het verleenen van stoffelijke voordeelen betreft, als het toekennen van den moreelen steun dien de Staat door het gezag zijner vertegenwoordigers en ambtenaars aan de letterkunde kan verschaffen. In de vorige bladzijden werden, in zeer korte trekken, de belangrijkste grieven der Vlaamsche bevolking bekend gemaakt alsook de gewenschte maatregelen om die te doen verdwijnen. Feiten, cijfers en statistieke opgaven, al zijn die van aard al het onrechtvaardige van den huidigen toestand in he vo licht te stellen, bleven achterwege om dit stuk niet te overla In de plechtige Zitting van 23 December 1909 waarin onze jonge Koning zijn tweetaligen eed aflegde, werden door zijne Majesteit woorden uitgesproken, die diepen indruk maakten op allen die Vlaanderen hartstochtelijk liefhebben en voor de Vlaamschen stam een heerlijke toekomst wenschen en daarvoor werken in wetenschap, kunsten of letteren. De Koning zegde immers in zijne Toespraa . « Maar de rijkdom legt plichten op aan de volkeren, zoowe » als aan de enkelingen : alleen de geestelijke en zedelij » krachten eener Natie bevorderen hare welvaart. >> Is een der grootste en dringenste plichten van de bew voerders dan niet die Vlaamsche Hoogeschool op te richten die alle Vlaamsche geleerden onontbeerlijk achten v°of geestelijke en moreele ontwikkeling van het Vlaamsch gedeelte des lands ? Zegde de Koning niet verder : « Zoo zal het Belgisch volk ongeschonden bewaren het » heilig erfgoed, ontstaan door den arbeid van zoovele geslac » ten ; zoo zal het zijn weg vervolgen tot de «wdzartie vereen» ging van den arbeid en de wetenschap, terwijlkunsteiia » Vlaanderen en uit het Walenland den weg met hunne » meesterstukken zullen bezaaien. » De Vlamingen blijven den Koning innig dankbaar v verheven taal: *ü zullen er de bevestiging m Ben van _ de volledige gelijkstelling van de beide stammen, die in België Tonen niet alleen op het gebied vao kunst en letteren, maar ook waar het de onontbeerlijke voorwaarden geldt, van een normalen groei der beschaving. Deze groei der volkskracht is in Vlaanderen maar mogelijk wanneer aan al hare uitingen als grondslag ligt, de moedertaal. Geen factor van beschaving kan hier gering geacht worden, want allen dragen bij om de echte nationale ontwikkeling te bevorderen. Daarom vragen de Vlaamschgezinden de volledige erkenning der rechten van het Nederlandsch in het lager onderwijs, in het middelbaar onderwijs, in het hooger onderwijs, in het technisch en landbouwonderwijs, in alle takken van bestuur, in het gerecht, in het krijgswezen, voor hei behartigen van de stoffelijke belangen zoowel als voor de bevordering van wetenschappen, kunsten en letteren. België is klein en door taalverscheidenheid wordt het nog in twee deelen gesplitst. De stichters der Belgische nationaliteit hadden gedroomd van eenen Staat met ééne taal ; maar alles sedert 80 jaar heeft geleerd dat die droom niet te verwezenlijken is. De Vlamingen hebben een te rijk verleden, het nationaliteitsgevoel is bij hen te sterk opdat zij hun taal en hun ganschen cultuurschat zouden prijsgeven. Er blijft dus niets over, dan uit die tweetaligheid al het mogelijke nut te trekken, met iederen stam zich natuurlijk te laten ontwikkelen. Is Zwitserland, waar drie talen gesproken en erkend worden, daarom minder sterk, is daarom de vaderlandsliefde minder vurig, wordt daardoor de Staat in zijne geestelijke en economische ontwikkeling geschaad ? Want al hebben de Vlamingen hun taal lief, al strijden zij voor hun zelfstandigheid, zij zuilen nooit uit het oog verliezen dat België een tweetalig land is, dat de Walen hunne landgenooten zijn. Hun ideaal is immers ééne natie te vormen samengesteld uit twee broederlijk vereenigde stammen, waarvan elk gelijke rechten geniet in het bezigen hunner wederzijdsche taal. Naar die hoogere eenheid streven de Vlaamschgezinden, wanneer zij door gesproken of geschreven woord alles in het werk stellen om Vlaamsch-België op verstandelijk en economisch gebied sterk en gezond te maken, om een Vlaamsche Hoogeschool te bekomen, die de noodige geleerden, de noodige geestelijke leiders zal bezorgen, om het werk van Jan-Frans Willems, van Conscience en van Snellaert te voltooien. Namens de Uitvoerende Commissie : De Verslaggever, Lod. de RAET. }{et u>as niet mogelijk in cliï Programma t>el< betoijsroeringen in te lassc^en; als groncls^ac en toelichting vermelden wij He volgende Ge schriften, die ooi* den Koning aangeboden wer den : 1. Van Beers. Het Hoofdgebrek van ons middelbaar Onderwijs. 1879. 2. Max Rooses. Het Fransch in de lagere School. 1892. 3. Prayon-Van Zuylen. De Belgische Taalwetten. 1892. 4. Hamelius. Histoire politique et littéraire du Mouvement flamand. 189- 5. Het Land der Vlamingen. (« Neerlandia », nr 7, 1904.) 6. Bui.s. La Culture intellecluelle en Belgique. 1905. 7. Bossaerts, Van Laar en Plessers. Het Vlaamsch Programma. 1906. 8. L. de Raet. Een economisch Programma voor de Vlaamsche Beweging 1906. 9. L. de Raet. Over Vlaamsche Volkskracht. 1906. 10. Paul Fredericq. Geschiedenis der Vlaamsche Beweging. 1906. 11. Vermeylen. Vlaamsche en Europeesche Beschaving. j2. Id. Les Lettres flamandes en Belgique. 1907. 13. L. Dosfel. De Belgische Wetten op het Gebruik der Nederlandsche Tac 1908. 14. O. Segers. De Voertaal'van het Onderwijs. 1908. 15. Didascalos. 34 Open Brieven aan Minister Helleputte. 1909. 16. Verslag der Hoogeschool-Commissie. (1909.) 17. Het Vlaamsch als Voertaal van Hooger Onderwijs. Leuven, 1909. 18. Willemsfonds. Wetten op het Gebruik en het Onderwijs van de Nedt landsche Taal in België. 1909. 19. Georges Margot. Le Flamand a l'Universitè. 1910. 20. La Question flamande dans l'Enseignement. 1910. 21. Nationaal Vlaamsch Verbond. Het Vlaamsch in de Brussetsche Scholc 22. Mac Leod. Taal en Kennis.