[14 3 4J E 50 1434 HANDLEIDING VOOR POLITIE-BEAMBTEN. 100 Modellen voor op fe maken Processen-verbaal, wegens overtredingen van bijzondere weiïen, door H. DE GROOT. Eerste Druk. SCHAAFSMA & BROUWER - Dockum. 1906. i i' i i ,1 I Hmoj HANDLEIDING VOOR 1 ^ £ io POLITIE-BERMBTEN. 100 Modellen voor op te maken Processen-verbaal, wegens overtredingen van bijzondere wetten, door H. DE GROOT. Eerste Druk. SCHAAFSMA & BROUWER — Dockum. 1906. VOORWOORD. Nu vakonderwijs ook voor de Politie meer en meer als een eisch des tijds wordt beschouwd en, dank zij het door den Algemeenen Nederlandschen Politiebond ingesteld examen ter verkrijging van het Politie-diploma, tal van jonge mannen zich daarop toeleggen, wil het mij voorkomen, dat het in druk doen verschijnen van modellen voor op te maken processen-verbaal daartoe bevorderlijk kan zijn. Dit werkje, bestaande uit 100 modellen voor op te maken processen-verbaal wegens overtredingen van bijzondere wetten, waarvan de handhaving aan de Politie is opgedragen, kan beschouwd worden als een voortzetting van de gunstig bekende „Handleiding voor Politie-beambten, bevattende modellen voor op te. maken processenverbaal wegens de meest voorkomende overtredingen van het 3de boek van het Wetboek van Strafrecht." De modellen zijn aan de practijk ontleend en ik stelde ze samen in den vorm der „Handleiding." Moge dit boekje aan het doel beantwoorden. Enkhuizen, Mei 1906. H. de GROOT. De voortzetting van mijne „Handleiding" op deze wijze, is mij aangenaam. D. BEUNDER. Alphabetisch Register. De Romeinsche cijfers duiden aan van welke wetsartikelen modellen zijn opgemaakt. Arbeidswet . . . artikel 3 Model 1. ... . 3 ,11. ... „ 5 III. ... . 7 „IV. ... „ 8 „V. ... - 10 .VI. 11 .... „ VII. i» ... n » Besmettelijke ziekten „ 20 „ VIII. Bot er wet 2 eerste lid . . „ IX. s , 2 eerste lid . . „ X. B „ 2 vierde lid . . „ XI. s „ 2 vijfde lid . . „ XII. 3 „ XIII. , " 3 , XIV. » " Drankwet 1 tweede lid letter b „ XV. „ 1 vierde lid . . „ XVI. 11 „ XVII. » " n 32 eerste lid . . „ XVIII. n 32 eerste lid . . , XIX. n 32 eerste lid sub 1 en 2 „ XX. B 32 derde lid . . , XXI. B 32 vierde lid . . , XXII. 34 , XXIII. B 41 eerste lid . . , XXIV. 41 eerste lid sub 1 en 2 , XXV. 41 eerste en tweede lid , XXVI. ; 43 XXVII. 43 XXVIII. ALPHABETISCH REGISTER. Drankwet . . . artikel 44 Model XXIX. „ . . . . , 46 eerste lid ... „ XXX. ..... 46 tweede lid . . , XXXI. . . . . „ 50 derde lid ... „ XXXII. , . . . . , 50 zevende lid . . . „ XXXIII. , . . . . „ 50 achtste lid . . . „ XXXIV. , . . . . „ 50 negende lid. . . „ XXXV. „ . . . . „ 55 tweede lid, sub 3 . , XXXVI. Hinderwet . . . „ 1 sub 4 van art. 2 . „ XXXVII. „ . ... „ 1 sub 4 van art. 2 . „ XXXVIII. Hondsdolheid . . „ 3 „ XXXIX. Jacht en Visscherjj.) , K YT Wet op de ] " 10 XLl' id. id. , 15 „ XLI. „ „ „ 20 tweede lid ... „ XLII. , „ „ 20 tweede lid . . . „ XLIII. , 22 „ XLIV. . 27 , XLV- » 27 „ XLVI. Leerplichtwet . . „ 1 XLVII. Loterywet . . . „ 2 eerste lid .... XLVIII. , . . . „ 2 tweede lid ... „ XLIX. !> • • • n 3 L. Motor- en Rjjwielwet) 9 eerste lid LI (Stbl. 1905, 69) )" a eerste na ' • • " lji" id. id. „ 9 tweede lid ... „ LIL , » „ 9 derde lid .... „ LUI. . 14 „ LIV. » 15 „ LV. Motor- en Rjjwielreg-) „ r vr lement (Stbl. 1905 294) " 6 " LlVi' id. id. „ 8 , LVII. 8 LVIII. » 10 LIX. » 10 „ LX. , 11 „ LXI. ,18 , LXII. 16 LXIII. ALPHABETISCH REGISTER. Motor-en Rijwielreg-) i 1r7 ,T , T ArTTT lemont (Stbl. 1905, 294). artlkel 17 • • • • Model LXI\. id. id. „ 18 ..... . „ LXV. „ „ ,19 derde lid . „ LXVI. 20 ... . „ LXVII. . 23 LX VIII » 25 LXIX. MotorKenteekenbesluit, . T dd. 10 Nov. 1905, (Stct. 24 Nav. 1905. 276) " t . . . . „ LXX. id. id. 5 LXXI. Openb. midd. y. veryoer,) . Zie K- B. van 31 Juli 1880 (Stbl. 121))" ö id. id. 8 L XXIII. 9 . . . . , LXXIV. Spoorwegen, K. B. van ) . , 26 Hei 1890, deel B. ) » aa. . . . „ laa\. Spoorwegen, Algem. Reglement) 99 T VV„T voor [jen dienst op de ) * .... „ i _ die bij zijn binnenkomen in die lokaliteit aanwezig was, aldaar te zijn toegelaten. Deze verklaring werd door den aldaar aanwezigen B . . . . X oud 19 jaar, van beroep . . ., en A . . . . 53 oud 18 jaar, van beroep . . -i beiden wonende te . . bevestigd. Voornoemde tapper, die erkende houder van de, voor deze lokaliteit door Burgemeester en Wethouders te . . • verleende, vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein te zijn, verklaarde bedoelden jongen, de voor het publiek toegankelijke lokaliteit van zijn inrichting te hebben binnen zien komen en toegelaten. Van de overige in die lokaliteit aanwezige personen bleek mij niemand meerderjarig te zijn. Waarvan door mij opgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . (Handteekening) Artikel 43 der Drankwet. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij op den openbaren weg de . . . straat te • • • • en zag ik, dat een manspersoon, die naar uit de verte naar zijn slingerenden gang en dronkenmansgebaren, die hij maakte, te oordeelen, in kennelijken staat van dronkenschap verkeerde, de aan die straat gelegen tapperij, waarvoor door Burgemeester en Wethouders te aan A . . . B . . ., geboren te den • • • 18 . van beroep tapper, wonende in genoemd perceel, eene vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein is verleend, binnenging, terwijl genoemde tapper, die buiten op de stoep voor zijn tapperij stond, waardoor hij kon zien, dat die persoon kenlijk dronken was, hem daarin toeliet. Ik bleet mij eenigen tijd in de nabijheid der tapperij ophouden en toen de toegelaten beschonken persoon niet spoedig daaruit terugkeerde, ging ik daar binnen, en zag, dat deze, in tegenwoordigheid van bovengenoemden tapper, aldaar in de voor het publiek toegankelijke l-okaliteit onder gelag aanwezig was, en nadat ik hem had aangesproken bleek mij, dat hij wartaal sprak, en zijn adem naar sterken drank rook, terwijl ik, daar de tapper hem op mijn verzoek verwijderde, waarnam dat tij waggelend liep, waaruit ik afleidde, dat hij in kenlijken staat van dionkenschap verkeerde. Voorts bleek mij, dat hij was genaamd R • • • R . . . oud . jaar, van beroep . . . wonende te ... . De tapper A . . B erkende dien persoon in zijn vooi het publiek toegankelijke lokaliteit, waarin door hem krachtens vergunning van Burgemeester en Wethouders dezer gemeente sterke drank in 't klein wordt verkocht, te hebben toegelaten, niettegenstaande bij diens binnenkomen wel door hem was opgemerkt, dat die persoon in kennelijken staat van dronkenschap verkeerde. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. • ... den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 44 der Drankwet. Op heden den (datum, jaar met tijdsbepaling) zag ik (naam, qualiteit en woonplaats) dat W . . .• W . . . geboren te . . . den .... 18 . van beroep . . . wonende te . . . . die aannemer is van in aanbouw zijnde woningen te . . . . zich met de daaraan werkzaam zijnde arbeiders begaf in de tegenover die gebouwen aan de . . . straat te . . . gelegen tapperij, waarvoor door Burgemeester en Wethouders dier gemeente aan S . . . S geboren te den . . . 18 . van beroep tapper, eene vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein is verleend, waardoor ik vermoedde, dat aldaar door genoemden aannemer arbeidsloonen zouden worden uitbetaald, en daar binnengaande werd door mij gezien en waargenomen, dat deze in de voor het publiek toegankelijke lokaliteit van die inrichting op een tafeltje aan R . . . R . oud . jaar, van beroep ... en V ... V ... . oud . . jaar, van beroep . . . beiden wonende te . . . respectievelijk f . en f . uitbetaalde, voor ieder berekend naar het aantal uren, dat gewerkt was, terwijl de in die lokaliteit aanwezige vergunninghouder bovengenoemd zulks toeliet. Genoemde twee arbeiders verklaarden mij, dat zij in dienstbetrekking bij genoemden aannemer waren, en het door hun in de tapperij van dezen ontvangen geld het arbeidsloon der afgeloopen week was, wat laatstgenoemde mij bevestigde. Deze verklaarde niet te weten, dat het bij de wet verboden was in een vergunningslokaliteit arbeidsloonen uit te betalen, terwijl bovengenoemde vergunninghouder, die bekende zulks in zijn voor het publiek toegankelijke lokaliteit te hebben toegelaten, volgens zijn zeggen dat evenmin wist. Deze erkende, dat hem voor die lokaliteit door Burgemeester en Wethouders dezer gemeente eene vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein is verleend. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 46 eerste lid der Drankwet. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) was ik (naam, qualiteit en woonplaats) tegenwoordig bij eene, in de aan de . . . straat te . . . gelegen tapperij, waarin door S . . . S . . geboren te den 18 . van beroep wonende te . . ., krachtens vergunning, sterke drank in het klein wordt verkocht, door den Notaris A . . . B . oud . jaar, wonende aldaar, tevoren aangekondigde, gehouden openbare verkooping (verhuring of verpachting) van onroerende goederen, n.1. twee woningen, waarvan na veiling de aldaar aanwezige R . . . D . . oud . jaar, kooper werd, terwijl door mij werd gezien en waargenomen dat op in den hoofde genoemd tijdstip, zijnde dit tusschen twee uren vóór en twee uren na de gehouden openbare verkooping (verhuring of verpachting), de kastelein bovengenoemd aan den in dat lokaal aanwezigen W W . . oud . jaar, van beroep . . . , wonende te . op diens bestelling een glas brandewijn toediende en verkocht, en dat laatstgenoemde aan eerstgenoemde daarvoor 10 cent betaalde. Ik onderzocht den inhoud van het aan W ... W .. . verstrekte glas, wat mij door ruiken en proeven brandewijn, derhalve sterke drank, bleek te zijn, waarvoor hij volgens zijn verklaring aan den vergunninghouder bovengenoemd 10 cent had betaald. Dezen daarover hoorende, erkende op gemeld tijdstip toen in zijne lokaliteit, waarvoor aan hem eene vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein verleend, eene openbare verkooping (verhuring of verpachting) werd gehouden, aan W . . . W . . . ., hiervorengenoemd, een glas sterken drank te hebben toegediend en verkocht. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. den ... 19 (Handteekening) Artikel 46 tweede lid der Drankwet. Op heden den (datum, jaar met tijdsbepaling) toen ik (naam, qualiteit en woonplaats) in burgerkleeding als passagier gebruik maakte van het openbare middel van vervoer, de stoomboot, „Neptunus" welk vaartuig door den ondernemer R . . . R . . ., oud . jaar, wonende te . . uitsluitend wordt gebezigd tot het vervoer van personen en goederen tusschen de gemeenten ... en . . heen en terug, zijnde derhalve geen openbaar middel van vervoer in internationaal verkeer, werd door mij gezien en waargenomen, dat aan één der in de derde klasse kajuit van dat openbaar middel van vervoer aanwezige reiziger op diens bestelling door den aldaar dienstdoenden hofmeester G . . . G . . ., geboren te . den . . . 18 . ., wonende te . . . een glas brandewijn werd toegediend, waarvoor laatstgenoemde van dezen 10 cent ontving. Nadat flie persoon van den hem toegedienden drank gedronken had, maakte ik mij aan hem bekend, en onderzocht den inhoud van het hem toegediende glas, zijnde een gewoon borrelglas, wat mij brandewijn, derhalve sterke drank bleek te bevatten. Deze vei klaarde mij genaamd te zijn A . . . B . . . oud jaar, van beroep wonende te ... en erkende, dat voornoemde hofmeester hem op zijn bestelling een glas brandewijn had toegediend, waarvoor hij aan hem 10 cent betaalde. Daar de hofmeester G . . . Gr . . . deze verklaring bevestigde, verklarende wel te weten, dat het verboden is, op, ot in een openbaar middel van vervoer sterken drank toe te dienen ot te verstrekken, en de ondernemer bovengenoemd verklaarde, dat genoemd openbaar middel van vervoer niet in internationaal verkeer gebezigd wordt, is door mij van het vorenstaande op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal opgemaakt. . den 19 . . - (Handteekening) Artikel 50 (lerde lid der Drankwet. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) zag ik (naam, qualiteit en woonplaats), dat de mij welbekende J . . . J . . . oud jaar, van beroep . . . wonende te .... de voor het publiek toegankelijke lokaliteit van het aan de ... . straat alhier staande verlofhuis, waarvoor geen vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein is verleend, vau en in gebruik bij A ... B ... , geboren te . . . den . . . 18 ., van beroep . . . ., wonende in voornoemd perceel, binnenging en aldaar in de voor het publiek toegankelijke lokaliteit uit handen van laatstgenoemde een borrelglaasje, dat met helder vocht gevuld was, ontving en daaruit dronk. Ik ging daarbinnen en onderzocht den inhoud van het hem toegediende glaasje, wat mij door ruiken en proeven brandewijn, derhalve sterke drank bleek te zijn, welk glaasje een inhoudsvermogen had van hoogstens één deciliter. Den verlofhouder A . . . B . . . . daarover hoorende, erkende bovengenoemden J . . . J . . . het door mij onderzochte glas sterken drank te hebben toegediend, doch verklaarde daarvoor geen betaling te ontvangen daar J . . . J" . . . . een dienst voor hem verricht had, welke verklaring laatstgenoemde bevestigde. Eerstgenoemde bekende geen vergunning te hebben tot verkoop van sterken drank in het klein. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . (Handteekening) Artikel 50 zevende lid der Drankwet. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij, ter controleering van de naleving der Drankwet, in de, aan de . . . straat te . . . gelegen verlofslokaliteit, waarvoor aan B . . . A . . . ., geboren te . ... den . . . . 18 . ., van beroep . . . ., wonende te . . . ., krachtens vergunning van Burgemeester en Wethouders te . . d.d. . . . ., verlof tot verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank, is verleend, en werd door mij bevonden, dat in het, in die vevlofslokaliteit aanwezige buffet, een gedeeltelijk met brandewijn, wat mij door ruiken en proeven bleek, derhalve sterken drank, gevulde karaf aanwezig was, welke door mij in beslag is genomen, om zoo noodig als stuk van overtuiging te kunnen dienen. Genoemde verlofhouder, die daarbij tegenwoordig was, bekende dat hij in zijn lokaliteit, waarvoor hij verlof heeft tot verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank, den door mij in beslag genomen sterken drank aanwezig had. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 50 achtste lid der Drankwet. Op heden den (datum, jaar met tijdsbepaling) ben ik ondergeteekende (naam voluit geschreven) in hoedanigheid van (qualiteit en woonplaats) krachtens schrif'telijken last van den Heer Burgemeester der gemeente . . . . dd . . . 190 . de aan de . . . straat te . . . gelegen woning van den verlofhouder G . . . G , geboren te van beroep wonende te binnengetreden, tot de doeleinden, omschreven in artikel 54 der Drankwet, en heb ik toen voorts bevonden, dat in de verlofslokaliteit, welke alleen door een woning toegankelijk is, twee aangebroken flesschen met brandewijn, wat mij door ruiken en proeven bleek, derhalve sterke drank, aanwezig waren, terwijl in een met deze lokaliteit binnenshuis gemeenschap hebbend vertrek tien vierkante potten met oude klare, derhalve sterke drank, in voorraad waren, ieder + 1 Liter inhoudende. Den in de verlofslokaliteit aanwezigen sterken drank, heb ik in beslag genomen, zoomede den in het daarmede binnenshuis gemeenschap hebbende lokaal voorradig zijnden sterken drank, welke behoorlijk gewaarmerkt gedeponeerd zullen worden ter Griffie van het Kantongerecht te om als stukken van overtuiging te kunnen dienen, daar redelijkerwijs vermoed kan worden dat deze drank gediend heeft of bestemd was tot wetsovertreding. Voornoemde verlofhouder erkende eerstgenoemde hoeveelheid sterken drank in zijn verlofslokaliteit aanwezig, en de overige hoeveelheid in een daarmede binnenshuis gemeenschap hebbende lokaliteit in voorraad te hebben gehad. Op afgelegden ambtseed heb ik hiervan dit proces-verbaal opgemaakt, hetwelk ter voldoening aan het 5e lid van artikel 54 der Drankwet voor zoover noodig aan G . . . G . . . voornoemd, in afschrift zal worden medegedeeld. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 50 negende lid der Drankwet. Op heden den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij, (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat zich in het aan de . straat te gelegen logement, Wijk No. . waarvoor door Gedeputeerde Staten dezer Provincie, overeenkomstig het 2e lid van artikel 2 der Drankwet, eene vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein alleen aan logeergasten, aan F ... . F geboren te den ... 18 . van beroep . . . wonende aldaar is verleend, de mij welbekende D . . . D . . . oud . jaar, van beroep . . . mede aldaar woonachtig bevond, die als inwoner dezer gemeente naar redelijk inzicht niet als logeergast in dat logement kon worden beschouwd, welke een met brandewijn, wat mij door ruiken en proeven bleek, derhalve sterke drank, gevuld borrelglas voor zich op tafel had staan, waarvan hij dronk, terwijl ik zag, dat hij aan den logementhouder eenig geld overhandigde. Volgens zijn verklaring diende laatstgenoemde hem op zijn bestelling dien sterken drank toe, waarvoor hij aan hem 5 cent betaalde. De logementhouder bovengenoemd bekende aan dien persoon een glas sterken drank in zijn logement te hebben verkocht, waarvoor deze hem 5 cent betaalde, dat die persoon niet tot zijn logeergasten behoort, terwijl hij houder is van een door Gedeputeerde Staten dezer Provincie verleende vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein in een logement alleen aan logeergasten. Daar de naam van bovengenoemden D . . . D op dat tijdstip, noch den volgenden morgen, voorkwam in het bij artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde register, en hij mij verklaarde aldaar niet logeerende te zijn, noch dat voornemens was, heb ik op afgelegden ambtseed van het vorenstaande dit proverbaal opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 55 tweede lid sub .3 der Drankwet. Op heden den (datum, jaar met tijdsbepaling) zag ik (naam, qualiteit en woonplaats) dat A . . . B . . . , oud . . jaar, van beroep wonende te . . . zich bevond in den aan de . . . straat te . . . gelegen kruidenierswinkel 'W ijk . . No. . . van R ... R .... , geboren te den .... 18 . , van beroep . . . wonende te . . ., die daarin met vergunning van Burgemeester en Wethouders te . . . overeenkomstig het eerste lid, letter b van artikel 55 der Drankwet, sterken drank in bet klein verkoopt, en laatstgenoemde aan eerstgenoemde een borrelglas, dat gevuld was met drank toediende, dat laatstgenoemde den door hem ontvangen drank gedeeltelijk uitdronk en met . cent aan eerstgenoemde betaalde. De hem toegediende drank, bleek mij bij onderzoek brandewijn te zijn, derhalve sterke drank. Genoemde R .... R ... ei kende aan A B een glas sterken drank te hebben verkocht en het drinken daarvan te hebben toegelaten in zijn vergunningslokaliteit, waarin door hem een winkelnering van kruidenierswaren wordt uitgeoefend. Dit laatste leidde ik af uit de in die lokaliteit m voorraad zijnde kruidenierswaren, wat 'mij bevestigd werd, doordat ik zag, dat de mede in dien winkel aanwezige vrouw S . . . S . . . oud . jaar, wonende te . . . aldaar kruidenierswaren kocht. Hiervan is door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal opgemaakt waarbij een afschrift der vergunningsakte wordt overlegd. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 1 sub 4 van artikel 2 der Hinderwet. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat in een houten gebouwtje, staande achter de aan de . . . straat te ... . gelegen woning van R . . . D . . . , geboren te ... . den . . . . 18 . , van beroep . . . wonende in genoemd perceel . vaten petroleum, ieder gevuld met plusminus . Liter, werden bewaard, terwijl op den (datum invullen) te voren door mij was waargenomen, dat in dat gebouwtje op gelijke wijze . . . vaten petroleum, van denzeltden inhoud, werden bewaard. Genoemde R . . . D verklaarde mij geen vergunning van het gemeentebestuur te ... te hebben bekomen om aldaar een bewaarplaats van petroleum op te richten, en tevens, dat de aldaar aanwezige vorenomschreven hoeveelheid petroleum, zoomede die aldaar door mij op den ... te voren bevonden, door hem zonder vergunning van het gemeentebestuur te ... op die plaats worden bewaard, welke bewaarplaats hij volgens zijn nadere verklaring sedert den . . . daar heeft. Ik heb hiervan op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal opgemaakt. . . . . den .... 19 . (Handteekening) Artikel 1 sub 13 van artikel 2 der Hinderwet. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling), bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij in de aan de . . . straat te . . . gelegen sigarenmakerij, waarvan N . . . N . . . , geboren te . den . . . 18 . , wonende te ... , hoofd (of bestuurder) is, en werd door mij gezien en waargenomen, dat in de werkplaats aldaar, waar sigaren vervaardigd en gedroogd worden, voor die doeleinden twee droogeesten in gebruik waren. Op deze eesten, zijnde in steen gemetselde ijzeren bakken, groot . . cM. bij . cM., welke door een daaronder aangelegd vuur verwarmd werden, lagen nl. een hoeveelheid vochtige sigaren, zoomede tabaksbladeren verspreid, kennelijk met het doel die daar op te drogen. Inmiddels zag ik, dat de aldus gedroogde sigaren van de eesten werden afgenomen en in kistjes verpakt, waarna een nieuwe hoeveelheid vochtige sigaren op de eesten werd verspreid. Ik hoorde daarover bovengenoemden N . . . N . die erkende hoofd (of bestuurder) van in den hoofde genoemde sigarenmakerswerkplaats te zijn, en tevens, dat hij daarin twee eesten bestemd en gebruikt voor het drogen van sigaren, in werking heeft. \oorts verklaarde hij die inrichting omstreeks .... in werking te hebben gebracht, en dat hij daarvoor geen vergunning van Burgemeester en Wethouders der gemeente , waar wie inrichting is gelegen, heeft bekomen. "W aarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces verbaal is opgemaakt. • • • . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 3 der wet op de Hondsdolheid. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats), gezien en waargenomen, dat de in eigendom aan W ... W .. . geboren te . . . den . . . 18 . van beroep . . . wonende te . . . toebehoorende, onder diens hoede staande, zwarte hond, op den openbaren weg de . . . straat te ... , derhalve buiten een woning, of vaartuig liep, zonder voorzien te zijn van een muilkorf, volgens model vastgesteld bij Ministerieel Besluit terwijl bij op den . . . des voormiddags . uur afgekondigd, en door aanplakking en trommelslag bekend gemaakt bevelschrift van den Burgemeester te .... in welke gemeente een geval van hondsdolheid was voorgekomen, werd bevolen, dat alle honden op plaatsen bedoeld bij artikel 3 der wet van den 5den Juni 1875 (Stbl. No. 110) gedurende vier maanden van een muilkorf voorzien moeten zijn. Genoemde W . . . W . erkende eigenaar en hoeder van den door mij genoemden hond, welken ik hem aanwees en dien hij tot zich riep, te zijn. Een exemplaar van het afgekondigde bevelschrift wordt bij dit proces-verbaal overlegd. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. p . . . den .... 19 (Handteekening). Artikel 3 der wet op (le Jacht en Yisschery. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij op surveillance in de gemeente .... en werd door mij gezien en waargenomen, dat in een boschrand van een aldaar gelegen perceel bosch en heidegrond, in eigen gebruik bij A . . . M . . . oud . jaar, wonende te ... in een wildpad een viertal wild- of konijnenstrikken gesteld waren, blijkbaar om daarmede wild te bemachtigen. Ik ontstelde daarvan twee stuks en bleef mij in de nabijheid verdekt ophouden. Na aldaar ongeveer een uur te hebben gewacht, zag ik, dat de mij welbekende V . . . W . . . geboren te . . . den • . . . 18 . van beroep . . . wonende te . . . zich gehurkt bij de even te voren door mij ontstelde strikken voegde en die zóó stelde, dat daarin wild bemachtigd kon worden, waarna hij zich verwijderde. Daarop heb ik dien persoon aangehouden en naar de door hem gestelde strikken gebracht, welke aldaar volgens zijn verklaring door hem waren gesteld met het doel, om door middel daarvan wild te bemachtigen. De strikken zijn door mij in beslag genomen en worden gedeponeerd ter Griffie van het Kantongerecht te ... Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . (Handteekening) Artikel 15 der Wet op de Jacht en Yissclierjj. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij op surveillance in de gemeente .... en werd door mij gezien en waargenomen, dat zich aldaar in het veld buiten openbare wegen en voetpaden, op een perceel heidegrond van en in eigen gebruik bij S ... S ... , oud . jaar, van beroep . . . , wonende te ... , een mij onbekend manspersoon bevond, die in een zijner jaszakken een . tal wildof konijnenstrikken bij zich had. Desgevraagd verklaarde deze persoon mij genaamd te zijn W . .. . . . W , geboren te ... , den . . . . 18 . van beroep . . . , wonende te ... , welke opgave mij na informatie ter secretarie te . . . juist bleek te zijn. De op hem bevonden wild- of konijnenstrikken zullen door mij worden gedeponeerd ter Griffie van het Kantongerecht te . . . om als stukken van overtuiging te kunnen dienen. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 20 tweede lid der Wet op de Jacht en Yissehery. Op heden den (datum, jaar met tijdsbepaling), bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij op surveillance in de gemeente en werd door mij waargenomen, dat zich, op een aldaar gelegen perceel weiland van en in eigen gebruik bij W W wonende te in het veld bevond de mij welbekende S . . . . S geboren te , den • ' ' • > van beroep wonende te ... die een jachthond, waarvan hij eigenaar is, bij zich had, welke blijkbaar wild opspoorde. Inmiddels zag ik, dat die hond uit een boschwal een haas dreef en daartoe door S N ,. • • • ■ ö . . . . aangezet, dien greep, waarna die hond dat wild hem opbracht, terwijl hij geen enkele poging deed om zulks den hond te beletten, doch dezen, zooals evengemeld, op het opgespoorde wild aanzette. Desgevraagd verklaarde hij mij het consent in artikel 16 noch de buitengewone machtiging bedoeld in artikel 26 der Wet op de Jacht en Visscherij te kunnen vertoonen, daar hij geen dezer bescheiden bezat. Hij erkende geen zorg te hebben gedragen om ie beletten dat zijn hond, welken hij in 't veld bij zich had, wild opspoorde en greep terwijl hij voorgaf daarvoor geen zorg te kunnen dragen. Het doode wild heb ik in beslag genomen, en zal, zoodra doenlijk worden uitgeleverd aan den Heer Ambtenaar van het Openbaar Ministerie bi) de Kantongerechten te Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. • • • • den . . . . 19 . (Handteekening) 4 Artikel 20 tweede lid der Wet op de Jacht eii Yissclierg. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling), bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats), terwijl de Jacht in deze provincie gesloten was, mij op surveillance in het jachtveld binnen de gemeente .... en werd door mij gezien en waargenomen, dat een manspersoon zich aldaar in het veld bevond op een perceel bosch- en heidegrond van en in eigen gebruik bij D .... C .... , wonende te . . . ., en aldaar met een geweer in jagende houding liep, kennelijk met het doel om wild op te sporen en te dooden. Nadat die persoon in mijn nabijheid was gekomen heb ik hem, teneinde zijn geweer te onderzoeken, aangehouden, hetwelk mij een dubbelloops achterlaadgeweer bleek te zijn en tevens dat het geladen was. Deze persoon, die desgevraagd opgaf genaamd te zijn N . . . N . . . , geboren te ... , den .... 18 . , van beroep . . . , wonende te ... , verklaarde mij het consent in artikel 16, noch de buitengewone machtiging bedoeld in artikel 26 der wet op de Jacht en Visscherij te kunnen vertoonen, daar hij geen dezer bescheiden bezat. Het geweer, dat ik ontlaadde, is door mij in beslag genomen en zal gewaarmerkt gedeponeerd worden ter Griffie van het Kantongerecht te Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . (Handteekening) Artikel 22 der wet op de Jacht en Visschery. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling), zijnde derhalve deze datum na den 5den Mei van dit jaar, werd door mij (naam qualiteit en woonplaats), gezien en waargenomen, dat door S S . . . , geboren te . . . . , den 18 . , van beroep , wonende te tijdens de weekmarkt te die aldaar gehouden wordt op het plein genaamd , in zijn uitstalling te midden van andere eieren . . . stuks kievitseieren blijkbaar ten verkoop had uitgestald, wat mij bevestigd werd doordat ik waarnam, dat hij deze eieren aan een der marktbezoekers, genaamd E ® • • • • > . . jaar, van beroep . . . . , wonende ^ , te koop aanbood voor . . cent per stuk. Bovengenoemde S .... S ... . erkende aldaar die kievitseieren te koop te hebben uitgestald, en verklaarde, dat hij niet wist, dat zulks op dit tijdstip niet meer was toegelaten. Ik heb die eieren in beslag genomen, en, zal die zoodra doenlijk, uitleveren aan den Heer Ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de Kantongerechten te Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. • • • • den . . . . 19 . (Handteekening) Artikel 27 eerste lid der wet op (le Jacht en Visschery. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling), werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat C . . . C . . . . , geboren te , den .... 18 . , van beroep . , wonende te .... , binnen de ge¬ meente . . . . , in een mand een viertal doode patrijzen, derhalve wild, vervoerde, terwijl in deze Provincie de jachttijd op. den . . . . , derhalve thans langer dan 14 dagen, was gesloten. De vervoerder van dat wild weigerde mij de herkomst daarvan op te geven, en verklaarde niet in het bezit te zijn van een verklaring van oorsprong of consent afgegeven door het hoofd van het bestuur der gemeente, waar de vervoerder woonachtig is. Ik heb dat wild in beslag genomen en uitgeleverd aan den Heer Ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de Kantongerechten te Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. den 19 . . (Handteekening) Artikel 27 tweede lid der wet op de Jacht en Visschery. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling), bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij in open jachttijd in het veld, binnen de gemeente , en werd door mij gezien en waargenomen, dat zich aldaar buiten openbare wegen en voetpaden op een, bij den landbouwer L . . . L . . . , wonende te . . . in eigen gebruik zijnd perceel bouwland, bevond R . . . R . . geboren te ... , den 18 . , van beroep . . . , wonende te ... , die wild, nl. een doode haas, vervoerde. Ik hield dezen persoon staande en hij verklaarde mij toen desgevraagd jachtacte noch machtiging, krachtens artikel 27 der wet van 13 Juni 1857 (Stbl. 87) afgegeven door het hoofd van het gemeentebestuur, waar genoemde vervoerder woont, te kunnen vertoonen, daar hij die bescheiden volgens zijn zeggen niet bezat. Waarna ik het door hem vervoerde doode wild heb in beslag genomen, om dat uit te leveren aan den Heer Ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de Kantongerechten te ... Ik heb hiervan op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal opgemaakt. • • • . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 1 der Leerplichtwet. (*) Op den (datum en jaar) is door mij (naam, qualiteit en woonplaats) ter requisitie van den Heer Ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de Kantongerechten te , in verband met een proces-verbaal van den schoolopziener in het Arrondissement in zake overtreding der Leerplichtwet, gehoord : M M . . . . , geboren te den .... 18 . , van beroep wonende te die verklaarde: Ik ben vader (moeder of voogd) van K . . . M . . . ., geboren den . . . ., die sedert zijn (hare) geboorte tot heden onafgebroken bij mij inwonende is, en waarvan ik verzorger ben. Het is mij bekend, dat genoemd kind op den (datum van ten laste gelegde verzuimen invullen), de school verzuimde, terwijl het nog leerplichtig was, wat met mijn weten plaats had, daar ik de hulp van dat kind noodig had, zoodat ik de aansprakelijke persoon ben voor dat schoolverzuim, dat willens en wetens plaats had, aangezien (reden omschreven) Ik heb aan het kind geen huisonderwijs verstrekt of doen verstrekken. De echtgenoote van bovengenoemden M ... 'HL , genaamd S . . . S . . . . , oud . . jaar, bevestigde deze verklaring, terwijl het hoofd der school, genaamd A B . . . . , oud . jaar, wonende te mij verklaarde, dat bovengenoemd kind als leerling der . . klasse van zijn school, die . . klassen heeft, staat ingeschreven, en zonder geldige reden de school op den (datums van verzuim invullen) verzuimde. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. den 19 . . (Handteekening) (*) De samenstelling van een proces-verbaal als hierbedoeld zal in veel gevallen afhangen van de door den A. v. h. O. M. bij het Kantongerecht gestelde vragen, die veelal verschillend zijn. Artikel 2 eerste lid der Loterjjwet. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat een mij onbekend manspersoon in den, aan de . . . straat te .... , gelegen sigarenwinkel van K .... K .... , geboren te .... , den .... 18 . , van beroep , wonende aldaar, stond, en na van dezen sigaren te hebben gekocht op aanwijzing van hem, zijne hand in een op de toonbank staande bus stak, en daaruit achtereenvolgens twee briefjes nam, welke hij na opening vertoonde aan bedoelden sigarenhandelaar, die de getrokken briefjes, waarop nummers voorkwamen, vergeleek met een lijst, en daarna aan eerstgenoemde een sigarenpijp en een doosje lucifers ter hand stelde. Daar het mg voorkwam, dat aldaar een loterij werd gehouden, waarvoor de bij de wet vereischte toestemming niet was verleend, ging ik dien winkel binnen, waarna die persoon mij desgevraagd opgat genaamd te zijn N .... N .... , geboren te den .... 18 . , van beroep . . . , wonende te . . . . , en mij verklaarde, dat hij van bedoelden sigarenhandelaar voor een kwartje sigaren kocht, en dat deze hem daarna mededeelde, dat hij het recht had twee gratis loten uit de op de toonbank staande bus te trekken, wat hij deed, en daardoor winnaar werd van een sigarenpijp en een doosje lucifers, welke voorwerpen hij mij vertoonde, en mij op mijn verzoek met de getrokken nummers, zijnde No. . . en No. . . , afstond. Het bleek dat deze nummers voorkwamen op een in dien winkel voorhanden zijnde prijslijst, waarachter de getrokken prijzeD vermeld stonden, welke ik heb in beslag genomen en met de nummers en de gewonnen voorwerpen zal worden gedeponeerd ter Griffie van het Kantongerecht te Bedoelde sigarenhandelaar erkende, zonder de bij de wet vereischte toestemming, een loterij te honden, door aan N . . . N . . . voornoemd, de gelegenheid te hebben gegeven uit een op de toonbank in zijnen winkel staande bus met loten, tweemaal een nummer te trekken, waarvoor die persoon door het lot, volgens de prijslijst winnaar werd van een sigarenpijp en een doosje lucifers, en verklaarde, dat hij van meening is wel een loterij, waaruit hij geen voordeel trekt, te mogen houden. W aarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. den .... 19 . . (Handteekening). Artikel 2 tweede lid der Loterywet. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat voor het winkelraam in de uitstalkast van den aan de . . . straat te . . . staande boekdrukkerswinkel van S . . . S . . geboren te , den . . . 18 . , van beroep boekhande¬ laar, wonende te ... , een . tal loten, der (aanduiding der loterijvereeniging), wat uit de daarop voorkomenke woorden viel af te leiden, en die genummerd waren No. . , No. . , blijkbaar ten verkoop in voorraad waren, aan koopers daartoe kenlijk aangeduid door het daarnaast gestelde opschrift: „loten der (aanduiding der loterijvereeniging) alhier verkrijgbaar a . per lot." Daar op die aandeelen (loten) niet vermeld stond of voor het houden dier loterij toestemming was verleend, ging ik dien winkel binnen en vroeg aan bovengenoemden S . . . S . . . , of hij de in zijn winkelkast door mij genoemde uitgestalde loterijbriefjes, welke ik hem aanwees, aldaar ten verkoop in voorraad had, waarop hij bevestigend antwoordde, en tevens verklaarde, dat hij om zulks aan kooplustigen kenbaar te maken het gestelde opschrift: „loten der (aanduiding der loterijvereeniging) alhier verkrijgbaar a . per lot," daar plaatste. Voorts erkende hij, dat uit niets blijkt dat voor het houden vandie loterij de bij de wet vereischte toestemming is verleend, wat hem dan ook niet bekend was. Op mijn verzoek stond hij mij een der loten No. . af, zoomede het daarnaast gestelde opschrift, welke stukken bij dit proces-verbaal worden overlegd. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 3 Loterywet. Naar aanleiding van een in het te . . . wekelijksch verschijnend en aldaar verspreid wordend nieuws- en advertentieblad van den (datum en jaar) No. . waarvan A . . . B geboren te , den 18 . , van beroep . . ., wonende te uitgever is, van de te Berlijn, derhalve buiten het rijk in Europa, aangelegde en op den . . . aldaar te houden geldloterij, voorkomende door . . . ondergeteekende als volgt luidende advertentie (zakelijke inhoud der advertentie vermelden) waardoor de deelneming in bovengenoemde geldloterij wordt opengesteld of openlijk bevorderd, is door mij (naam, qualiteit en woonplaats) op den (datum en jaar) daarover gehoord bovengenoemde uitgever, die mij verklaarde, dat hij uitgever is van het te vei-schijnend en verspreid wordend nieuws- en advertentieblad, en dat de in No. . van den . . . van dat blad voorkomende advertentie der' te Berlijn aangelegde en aldaar op den . . . . te houden geldloterij door hem is geplaatst op verzoek der ondernemers . . . overeenkomstig hem daartoe gezonden copie. Op mijn verzoek stond genoemde uitgever mij die copie af, welke met een exemplaar van het blad, waarin de advertentie is opgenomen, bij dit proces-verbaal worden overlegd, om als stukken van overtuiging te kunnen dienen. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 9 eerste lid van de Motor- en Rywielwet. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat een mij onbekend manspersoon als bestuurder van een tweewielig motorrijtuig, zijnde een rijtuig bestemd en gebruikt om mede door eene daaraan aanwezige mechanische kracht, anders dan langs spoorstaven, te worden voortbewogen (motorrijwiel), waarop hij zat, daarmede reed over den openbaren weg, de . . . straat .... te , zonder dat op of aan dat rijtuig een nummer met letter was aangebracht, derhalve daaraan niet zichtbaar was. Op mijn vordering deed de bestuurder dat motorrijtuig stilhouden, gaf desgevraagd op genaamd te zijn A . . . B . . . , geboren te ... , den .... 18 . , van beroep . . wonende te en verklaarde verzuimd te hebben op of aan bedoeld motorrijwiel, waarvan hij eigenaar is, het nummer met letter aan te brengen, hoewel hem dit door den Heer Commissaris der Koningin in de Provincie . . . , waar hij woonachtig is, was opgegeven, wat mij uit het, mij door hem vertoonde nummerbewijs bevestigd werd, terwijl de opgaven, betreffende zijn naam en ouderdom, overeenstemden met een in zijn bezit zijnd rijbewijs. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel i) tweede lid van de Motor- en Ry wiel wet. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen dat met een vierwielig motorrijtuig, zijnde een rijtuig bestemd en gebruikt om uitsluitend door eene daaraan aanwezige mechanische kracht anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen (automobiel) over den openbaren weg de te werd gereden, waarop een blijkbaar zeer jeugdig persoon als bestuurder dienst deed. Dit laatste leidde ik af uit het feit, dat deze het stuurtoestel hanteerde en voor een aldaar gelegen hotel de motor buiten werking stelde, waardoor het rijtuig stil hield, terwijl niemand der inzittenden naast hem, doch allen achter in het rijtuig hadden plaats genomen. De bestuurder, die opgaf genaamd te zijn B . . . S . . . , oud 16 jaar, van beroep . . . . , wonende te .... , verklaarde mij desgevraagd, niet in het bezit van een rijbewijs te zijn, en in opdi'acht van den eigenaar, in dat rijtuig aanwezig, als bestuurder op dat motorrijtuig dienst te doen. Desgevraagd vertoonde de door den bestuurder bedoelde persoon, die opgaf genaamd te zijn R .... R .... , geboren te ... den .... 18 . , van beroep . . . . , wonende te , mij het aan hem als eigenaar door den Heer Commissaris der Koningin in de Provincie .... afgegeven nummerbewijs, waarmede zijn opgaven en het op het rijtuig aangebrachte nummer . . en letter . . overeenstemden, terwijl hij verklaarde dat bovengenoemde B .... S .... in opdracht van hem op dat over den weg rijdend vierwielig motorrijtuig, waarvan hij eigenaar is, als bestuurder dienst deed, en hij evenmin als deze, in het bezit van een rijbewijs is. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. den 19 . . (Handteekening). Artikel 2 derde lid van de Motor- en Rywielwet. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat W . . . . W ... , geboren te ... , den . . . 18 . , van beroep . . . , wonende te . ... als bestuurder van een tweewielig motorrijtuig, zijnde een rijtuig bestemd en gebruikt om mede door eene daaraan aanwezige mechanische kracht, anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen (motorrijwiel), waarop hij zat, daarmede reed over den openbaren weg de . . . straat, te ... , terwijl mij uit het daarop aangebrachte nummer . en letter . bekend was, dat de alhier wonende rijwielhandelaar N . . . N . . . daarvan eigenaar is. Op mijne vordering deed de bestuurder dat motorrijtuig stilhouden, en verklaarde desgevraagd mij geen rijbewijs te kunnen vertoonen, daar hij dat niet bezat, en voorts, dat hij dit motorrijtuig in bruikleen had van den alhier wonenden rijwielhandelaar N N . . . , wat mij uit een ten diens name gesteld nummerbewijs, in het bezit van genoemden bestuurder, werd bevestigd, dat overeenstemde met het aan dat motorrijtuig aangebrachte nummer met letter. Genoemde rijwielhandelaar verklaarde mij het hem in eigendom toebehoorende motorrijtuig, zoomede het betrekkelijke nummerbewijs, aan bovengenoemden W ... W .... in bruikleen te hebben afgestaan. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 14 der Motor- en Rywielwet. Op den (datum en jaar) zag ik (naam, qualiteit en woonplaats), dat door den caféhouder S .... S .... , geboren te den .... 18 . , wonende te .... , door middel van een voor een der ramen van zijn café geplaatst biljet, een den volgenden dag door hem te houden rijwielwedstrijd werd aangekondigd ; daaraan de deelneming tegen een inleg van f . . . per persoon openstelde, en de prijs op ƒ . . . was gesteld. Op den bepaalden dag des na (of voormiddags) te . . . ure werd door mij gezien en waargenomen, dat door genoemden persoon op den openbaren rijksweg, genaamd . . . ., te de aangekondigde snelheidswedstrijd met rijwielen werd gehouden, waaraan ik achtereenvolgens zag deelnemen (namen, ouderdom, woonplaats enz. der deelnemers vermelden), die daartoe in mijn bijzijn door het lot aangewezen, beurtelings twee aan twee op de door hen bestuurd wordende rijwielen om het snelst tegen elkander reden over een even te voren afgebakende lengte van dien weg, hij hun snelheid naar den eerstaankomende beoordeelde, en ten slotte den prijs af.. aan den snelsten rijder, zijnde voornoemd, toekende. Genoemde S .... S .... , hierover gehoord, verklaarde, dat hij deze snelheidswedstrijd had gehouden, dat hij geen ontheffing van het verbod daartegen had bekomen, doch het alleen had gedaan om eenig bezoek naar zijn café te trekken, daar aldaar de prijsuitdeeling zou plaats hebben, wat, naar hij hoopte, ruimschoots tegen de gemaakte kosten zou opwegen. Daar genoemde deelnemers aan die snelheidswedstrijd mij eveneens verklaarden, dat bedoelde ontheffing niet aan hun was verleend, heb ik ?an het vorenstaande op afgelegden ambtseed dit procesverbaal opgemaakt. den 19 . . (Handteekening.) Artikel 15 van de Motor- en Rijwielwet. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen dat een mij onbekend persoon als bestuurder zat op een tweewielig motorrijtuig, zijnde een rijtuig bestemd en gebruikt om mede door eene daaraan aanwezige mechanische kracht, anders dan langs spoorstaven, te worden voortbewogen (motorrijwiel) waarmede hij in de kom der gemeente . . . met zoodanige snelheid, zonder met de hoorn of trompet een signaal te geven op het kruispunt der straten . . . over den weg reed, dat hij rakelings langs den kop van een voor een rijtuig gespannen paard, komende uit een der zich aldaar kruisende straten vloog, dit paard daardoor schrikte en ter zijde sprong, waardoor het rijtuig omkantelde en de daarin zittende personen in gevaar bracht, terwijl het openbaar verkeer daardoor belemmerd werd, waarbij de bestuurder van zijn motorrijwiel viel. Desgevraagd verklaarde deze mij genaamd te zijn S . . . . S . . . , geboren te . . . , den . . . 18 ., van beroep , wonende te ... , welke opgaven mij bevestigd werden uit het in zijn bezit zijnde door den Heer Commissaris deiKoningin in de Provincie . . . afgegeven nummer- en rijbewijs, met welk nummerbewijs tevens het op dat motorrijtuig voorkomende nummer . met letter . overeenkwamen. Als reden van zijn roekeloos snel rijden gaf hij op, dat hij met iemand een weddenschap had aangegaan om op zeker tijdstip te . . . . te zijn ; hij erkende onvoorzichtig zonder het geven van eenig signaal te hebben gereden, terwijl de omstandigheid zulks wel noodzakelijk maakte. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 3 van het Motor- en RJjwielreglement. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling), werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat op den openbaren weg, de binnen de gemeente .... een met een paard bespannen voertuig en een vierwielig motorrijtuig, zijnde een uitsluitend door eene daaraan aanwezige mechanische kracht, anders dan langs spoorstaven, voortbewogen wordend rijtuig (automobiel), elkander uit tegenovergestelde richting naderden, de bestuurder van laatstgenoemd rijtuig tijdig met den hoorn (of trompet) eenige signalen gaf, die op 100 Meter afstand duidelijk hoorbaar waren, die signalen op korteren afstand herhaalde, terwijl de bestuurder van het voertuig niet uitweek, en den geheelen weg ter zijner beschikking hield, waardoor het motorrijtuig, door te verre uitwijking, in aanraking kwam met in den berm van den weg staande boomen, en daardoor beschadigd werd. De bestuurder van het voertuig, die mij A . . . B geboren te .... , den 18 . , van beroep > wonende te .... , bleek te zijn, erkende voor bedoeld motorrijtuig, hoewel hij dat vroegtijdig zag naderen, niet te hebben uitgeweken, en wel, naar hij zeide, om geen andere reden dan dat de weg nog al smal was; hij meende dat een door stoom gedreven rijtuig beter in den berm kon uitwijken, dan een met een paard bespannen rijtuig. Desgevraagd verklaarde de bestuurder van het motorrijtuig, dat genummerd was No. . , letter . , mij, genaamd te zijn S . . S . . . , oud . . jaar, van beroep . ... t wonende te .... , wat mij uit een in zijn bezit zijnd rijbewijs werd bevestigd. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. den 19 . . (Handteekening.) Artikel 8 van het Motor- en Rywielreglement. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat met een motorrijtuig met meer dan twee wielen, zijnde een rijtuig bestemd en gebruikt om uitsluitend door eene daaraan aanwezige mechanische kracht, anders dan langs spoorstaven, te worden voortbewogen (automobiel) over den openbaren weg de ... te . . . . werd gereden, zonder voorzien te zijn van hoorn of trompet waarmede geluid kon worden gemaakt, waarvan ik mij nader kon overtuigen, toen bedoeld motorrijtuig voor een aldaar gelegen hotel stil hield. De bestuurder daarvan, welke opgaf genaamd te zijn S . . . S . . . , geboren te ... , den . . . 18 . , van beroep . . . , wonende te ... , verklaarde aldus te lijden, in opdracht van den in dat rijtuig aanwezigen eigenaar, genaamd W ... W , geboren te ... , den . . . . 18 . , van beroep . . . , wonende te ... , welke verklaring laatstgenoemde bevestigde. Het op dat rijtuig aangebrachte nummer . en letter . kwamen overeen met het in het bezit van den eigenaar zijnde nummerbewijs, waardoor mij diens naam en ouderdom mede bevestigd werden. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 8 van het Motor- en Rjjwielreglement. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat de mij welbekende C . . . C . . . , geboren te ... , den • • • • 18 . , van beroep . . . , wonende te , als bestuurder van een tweewielig motorrijtuig, zijnde een rijtuig bestemd en gebruikt om mede door eene daaraan aanwezige mechanische kracht, anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen (motorrijwiel), waarop hij zat, en waarvan hij eigenaar is, daarmede over den openbaren weg de .... te ... . reed zonder dat dit motorrijtuig was voorzien van een hoorn of trompet, waarmede geluid gemaakt kon worden. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. • • • • den .... 19 . . (Handteekening). 5 Artikel 10 van liet Motor- en Rywielreglement. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling), zijnde dit tijdstip tusschen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopgang, werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat P . . • P • • • > geboren te . . , den ... 18 . , van beroep . . . , wonende te . . ., als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig, zijnde een rijtuig, bestemd en gebruikt om uitsluitend door eene daaraan aanwezige mechanische kracht, anders dan langs spoorstaven, te worden voortbewogen (automobiel), daarmede reed over den openbaren weg, de straat te . . . , dat derhalve dit motorrijtuig zich op een weg bevond, zonder voorzien te zijn van een of meer aan weerszijden van het rijtuig aangebrachte lichtgevende lantaarns. Nadat de bestuurder daarvan op mijn verzoek had stil gehouden, vertoonde deze mij desgevraagd het in zijn bezit zijnd, door den Heer Commissaris der Koningin in de Provincie . . . afgegeven, rijbewijs, en erkende als bestuurder van een motorrijtuig daarmede over een weg te hebben gereden, zonder dat dit rijtuig van één of meer lichtgevende lantaarns was voorzien, terwijl hij verklaarde, dat hem het voeren van lantaarns bij lichte maan als thans het geval is niet noodzakelijk voorkwam. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening). Artikel 10 van het Motor- en Rywielreglement. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) zijnde dit tijdstip tusschen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopgang, werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien, dat een motorrijtuig op meer dan twee wielen, zijnde een rijtuig bestemd en gebruikt om uitsluitend door eene daaraan aanwezige mechanische kracht, anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen (automobiel) voorzien van het nummer . en letter . op den openbaren weg de . . . te . . . voor een aldaar gelegen hotel stil stond, derhalve zich op een weg bevond, zonder aan weerszijden voorzien te zijn van één of meer lichtgevende lantaarns. In dat hotel naar den eigenaar van genoemd motorrijtuig informeerende, gaf de aldaar aanwezige S . . . S . . ., geboren te ... , den . . . 18 . , van beroep . . . wonende te ... , zich daarvoor op, zoomede, dat hij tevens bestuurder daarvan was, en verklaarde voorts bedoeld motorrijtuig op bovengenoemden weg te hebben laten staan, zonder voorzien te zijn van één of meer lichtgevende lantaarns. Desgevraagd vertoonde hij mij het in zijn bezit zijnde nummer en rijbewijs, afgegeven door den Heer Commissaris der Koningin in de Provincie , waarmede het op dat rijtuig voorkomende nummer met letter overeenkwam, terwijl mij tevens daaruit de door den eigenaar gedane opgaven bevestigd werden. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening). Artikel 11 van het Motor- en Rywielreglenient. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) zijnde dit tijdstip tusschen een half uur na zonsondergang en een half uur vóór zonsopgang, werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat' S . . . S . . geboren te . . den . . . 18 . , van beroep . . ., wonende te . . als bestuurder van een tweewielig motorrijtuig, zijnde een rijtuig bestemd en gebruikt om mede door eene daaraan aanwezige mechanische kracht, anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen (motorrijwiel) waarop hij zat, daarmede reed over den openbaren weg de . . . te , zonder dat dit motorrijtuig was voorzien van een lichtgevende lantaarn. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handt.eekening). . Artikel 13 van het Motor- en Ky wiel regie ment. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat een motorrijtuig, zijnde een rijtuig bestemd en gebruikt om uitsluitend door eene daaraan aanwezige mechanische kracht, anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen (automobiel) op den openbaren weg de straat te anders dan met in rust ge- brachten motor stond, wat duidelijk uit het schudden van dat rijtuig, voortgebracht door het regelmatig sissen en werken der daaraan aanwezige motor, viel af te leiden, zonder dat daarbij voldoend toezicht gesteld was, daar de omstanders allen kinderen waren. Na mij eenigen tijd bij dat motorrijtuig te hebben opgehouden, meldde zich als bestuurder daarvan aan S . . . S geboren te ... , den . . . 18 . , van beroep . . wonende te . . . , wat mij uit een in zijn bezit zijnd door den Heer Commissaris der Koningin in de Provincie afgegeven rijbewijs werd bevestigd, terwijl hij mij desgevraagd verklaarde bedoeld motorrijtuig op dien weg te hebben laten staan, zonder dat hij daarbij eenig toezicht stelde. De aan die straat wonende 6 . . . W oud jaar, van beroep . . . , verklaarde mij te hebben gezien, dat genoemde bestuurder het motorrijtuig aldaar had laten staan, zooals het door mij was bevonden. Ik heb van het vorenstaande op afgelegden ambtseed dit procesverbaal opgemaakt. • • • • den . . . . 19 . (Handteekening) Artikel 16 van het Motor- en Rjjwielregleinent. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat een mij onbekend manspersoon op een door hem bestuurd wordend rijwiel zat, waarmede hij over den openbaren weg de . . . te . . . reed, welk rijwiel zoodanig van de eene zijde van den weg naar de andere slingerde, dat daardoor de veiligheid werd bedreigd, en zag ik dan ook, dat de van dien weg gebruik makende particulier S . . . S . . . , oud . jaar, wonende te ... , door bedoelden wielrijder werd aangereden, waardoor beiden op den grond vielen. Den bestuurder van dat rijwiel, die mij opgai genaamd te zijn F .... F , geboren te ... , den 18 . van beroep . . . , wonende te ... , naar de oorzaak van zijn onveilig rijden vragende, verklaarde deze mij, dat zijn rijwiel van een slecht werkend stuurtoestel was voorzien, welk stuurtoestel niet bij dit rijwiel behoorde. Ik overtuigde mij daarvan, en toen bleek mij, dat genoemd ïijwiel niet van een nauwkeurig werkend stuurtoestel was voorzien, wat oorzaak van dat onveilig rijden was. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening). Artikel 17 van het Motor- en Rywielreglement. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat een mij onbekend wielrijder op een van eene zoogenaamde freewheelinriehting voorzien rijwiel reed over den openbaren weg de te ... , welk rijwiel blijkbaar niet voorzien was van een rem waarmede het ieder oogenblik tot stilstand kon worden gebracht, daar hij bij het afrijden van een in genoemden weg gelegen brug niet tijdig kon remmen en hierdoor in botsing kwam met een ander rijtuig, waardoor hij tegen den grond viel. Ik begaf mij naar hem toe, en toen bleek mij, dat bedoeld rijwiel, waarmede die persoon even tevoren over den weg reed, niet van een rem was voorzien. Desgevraagd gaf hij mij op genaamd te zijn S . . . S . . ., geboren te . . . den . . . 18 . ., van beroep . . . wonende te ... , welke opgaven volgens den mede aldaar aanwezigen P . . . P . . ., oud . jaar, wonende te . . , die bedoelden persoon kende, juist waren. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den . . . 19 . . (Handteekening) Artikel 18 van het Motor- en Rijwielreglement. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling), werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat de mij welbekende K ... K , geboren te . . . den . . . , 18 . , wonende te . . . , als bestuurder van een rijwiel waarop hij zat, daarmede reed over den openbaren weg de . . . . gelegen binnen de gemeente . . . , zonder dat bedoeld rijwiel was voorzien van een bel, waarmede eenig geluid gemaakt, of een signaal gegeven kon worden. Genoemde persoon erkende dat, verklarende verzuimd te hebben zijn rijwiel van een bel te voorzien. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 19 derde lid van het Motor- en Rywielreglement. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat R • • R . . . , geboren te ... . den .... 18 van beroep . . . wonende te . . . , als bestuurder van een rijwiel, waarop hij zat, daarmede reed over den openbaren weg de • • • - te . . . aan welk rijwiel hij een hoorn voor het geven van signalen bevestigd had, waarvan hij bij het passeeren van een rijtuig gebruik maakte, door daarmede eenige signalen te geven, waarvan het geluid op geruimen afstand hoorbaar was, derhalve een ander geluid-signaal dan de bel gebruikte. Genoemde bestuurder verklaarde geen bel te bezitten, en daarom een hoorn voor het geven van signalen te gebruiken. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Han'dteekening) Artikel 20 van het Motor- en Rywielreglement. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) zijnde dit tijdstip tusschen een half uur na zonsondergang en een half uur vóór zonsopgang, werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat W .... W , geboren te . . . . den . . . 18 . ., wonende te . . . , als bestuurder van een rijwiel, waarop hij zat, daarmede reed over den openbaren weg de .... te ... , zonder dat dit rijwiel was voorzien van een lichtgevende lantaarn. Van het vorenstaande is door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal opgemaakt. , . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 23 van het Motor- en Rywielreglement. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) zijnde dit tijdstip tusschen een uur na zonsondergang en een uur vóór zonsopgang, werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat N . . . N . . . , geboren te . . . den . . . 18 van beroep . . . , wonende te . . . , als bestuurder van een met een paard bespannen voertuig (rijtuig of handkar enz.) geen motonijtuig of rijwiel zijnde, daarmede reed over den openbaren kunstweg, zijnde een met klinkersteenen bestrate weg, genaamd gelegen binnen de gemeente , zonder dat be¬ doeld voertuig vooraan aan de linkerzijde noch op een andere plaats voorzien was van een lichtgevende lantaarn. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . den .... 19 . (Handteekening) Artikel 25 van het Motor- en Rywielregleinent. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat A . . . B . . . , geboren te . . . den . . . 18 . . van beroep . . • wonende te . , als bestuurder van een met een hond bespannen kar buiten noodzaak reed over het langs den openbaren weg de binnen de gemeente . . . ge¬ legen rijwielpad, daarvoor kennelijk aangeduid door het vanwege het gemeentebestuur te ... . gesteld kenteeken volgens model vastgesteld bij Koninklijk Besluit van .... (Stbl. No. . .) derhalve een rijwielpad anders bereed, dan met een motorrijtuig op twee wielen of met een rijwiel. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. .... den .... 19 (Handteekening). Artikel 1 van liet Motor-Kenteekenbesluit d.d. 10 November 1905. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) zag ik (naam, qualiteit en woonplaats) dat met een vierwielig van vier zitplaatsen voorzien motorrijtuig, zijnde een rijtuig bestemd en gebruikt om uitsluitend door eene daaraan aanwezige mechanische kracht anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen, (automobiel) werd gereden over den openbaren weg de . . . te . . . waarop zoowel aan de voor- als aan de achterzijde het nummer . met letter . in roode teekens op witten grond was aangebracht, derhalve niet in witte teekens op donkerblauwen grond. De bestuurder van dat motorrijtuig, welke op mijn verzoek stilhield, gaf mij desgevraagd op genaamd te zijn N . . . N . . ., geboren te ... , den 18 . , van beroep . . ., wonende te , welke opgaven overeen kwamen met het in zijn bezit zijnde mij vertoonde door den Heer Commissaris der Koningin in de Provincie . . . afgegeven rijbewijs, waarmede tevens het op het rijtuig aangebrachte nummer met letter, hierboven genoemd, overeenstemden. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . (Handteekening) Artikel 5 van het Motor-Kenteekenbesluit d.d. 10 November 15)05. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) zijnde dit tijdstip tusschen een half uur na zonsondergang en een half uur vóór zonsopgang, zag ik (naam, qualiteit en woonplaats), dat met een vierwielig van vier zitplaatsen voorzien motorrijtuig, zijnde een rijtuig bestemd en gebruikt om uitsluitend door eene daaraan aanwezige mechanische kracht anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen, over den openbaren weg de . . . te . . . werd gereden, zonder dat het aan de achterzijde van dat rijtuig aangebrachte nummer met letter verlicht waren. Omstreeks een half uur daarna, werd door mij dit motorrijtuig, dat ik aan het aan de voorzijde daarvan aangebrachte nummer . en letter . , zoomede aan de kleur herkende, opgemerkt voor een aan de . . . straat te . . . gelegen hotel, terwijl ik den daarbij aanwezigen R . . . R . . . , geboren te . . . den . . . 18 . , van beroep . . . , wonende te . . ., als den bestuurder daarvan herkende, die mij dan ook desgevraagd verklaarde op eerstgemeld tijdstip als bestuurder van dit motorrijtuig daarmede over den openbaren weg de .... te ... te hebben gereden, zonder dat het aan de achterzijde van dat rijtuig aangebrachte nummer met letter verlicht waren. Uit een in zijn bezit zijnd door den Heer Commissaris der Koningin in de Provincie . . . afgegeven rijbewijs, werd mij bevestigd, dat hij als bestuurder van dat motorrijtuig kan worden beschouwd. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 5 K. B. van 31 Juli 1880. (Openbare middelen van vervoer.) Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij bij het aan de . . . straat alhier gelegen kantoor van N . . . N . . . , geboren te . . ., den .... 18 . , van beroep . . . , wonende te ... , die met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 2 en 3 der wet van den 23 April 1880 (Stbl. 67) een openbaar middel van vervoer, n.1. een omnibus tot vervoer van personen en goederen van de gemeente A naar de gemeente B heen en terug in werking heelt. In de daartoe betrekkelijke aankondiging van dien dienst staat o. m. vermeld, dat de omnibus iederen dag des voormiddags te 7 ure van de gemeente A . . . vertrekt en 's voormiddags te 9 ure in de gemeente B . . . aankomt. Op in den hoofde gemeld tijdstip zag ik, dat de hierbedoelde dienst werd uitgeoefend met een omnibus, dat dit vervoermiddel bespannen met twee paarden op den aangekondigden tijd n.1. te . . uur des v.m. uit de richting van . . . te . . . aankwam, en dat in de omnibus eenige reizigers hadden plaats genomen. Inmiddels zag ik, dat een kennelijk jeugdig persoon als voerman dienst deed, welke alleen op den bok van de omnibus zat en de paarden bestuurde. Nadat het rijtuig tot het uitlaten van reizigers voor gemeld kantoor had stil gehouden, ondervroeg ik den voerman daarvan naar zijn ouderdom en verklaarde hij mij genaamd te zijn S . . . S . . ., oud 16 jaar, van beroep . . . , wonende te . . . en voorts, dat hij op last en in dienst van N . . . N . . voornoemd, dienst als voerman op die omnibus had gedaan. Laatstgenoemde bevestigde dit, die tevens erkende ondernemer van den dienst te zijn, en dat hem bekend is, dat S S . . . . jonger dan 18 jaar is. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening). Artikel 8 van het K. IJ. van 31 Juli 1880. (Openbare middelen van vervoer. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij bij het, aan de . . . gracht alhier gelegen, stoombootkantoor van W ... W ... , geboren te , den . . . 18 . , wonende te ... , die, met inachtneming van bet bepaalde in de artikelen 2 en 3 der wet van den 23 April 1880 (Stbl. 67), een openbaar middel van vervoer, n.1. een stoomboot tot vervoer van personen en goederen, van de gemeente M . . . naar de gemeente E . . . heen en terug in werking heeft. Iu de daartoe betrekkelijke aankondiging van dien dienst staat o. m. vermeld, dat de stoomboot twee maal per week, en wel des . . . dags en . . dags des voormiddags te 6 ure, van de gemeente . . . vertrekt en 's voormiddags te 10 ure in de gemeente . . . aankomt. Op in den hoofde gemeld tydstip zag ik, dat de hier bedoelde dienst werd uitgeoefend met een stoomboot, dat dit vervoermiddel op den aangekondigden tijd, n.1. te 10 ure des voormiddags uit de richting van . . . te . . . aankwam, en dat zich op de stoomboot eenige reizigers bevonden. Inmiddels zag ik, dat van die boot, die tot het uitlaten van reizigers voor den wal had stil gehouden, o. m. een vaatje werd gelost, dat blijkens het opschrift buskruit bevatte, wat mij uit een door mij ingesteld onderzoek bevestigd werd. Bovengenoemde W W . . ., die als kapitein op be¬ doelde stoomboot dienst deed, erkende van dat openbaar middel van vervoer ondernemer te zijn, en verklaarde daarmede van de gemeente naar de gemeente . . . evengemeld vaatje buskruit te hebben vervoerd, dat dit niet tot de uitrusting van het vaartuig behoorde, noch aan in dienst reizende militairen of andere reizigers. Van de, in dat vaatje aanwezige pakjes buskruit, zijnde 50 stuks, ieder wegende 1 Hectogram, heb ik een pakje in beslag genomen om als stuk van overtuiging te kunnen dienen. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . (Handteekening) Artikel 9 van het K. B. van 31 Juli 1880 (Openbare middelen van vervoer). Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling), bevond ik (naam qualiteit en woonplaats) nuj bij bet, binnen de gemeente gelegen, havenhoofd, zijnde de aanlegplaats der stoomboot 'van i a ' geboren te _ _ j ■ ' ' ,van beroep wonende te . . die met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 2 en 's de,' ™ (Stbi 67>« ™ ÏSS.L 2s.„a9 tÏÏ f B,Sl"t ™" 31 ,oli m"> •» openbaar middel d, gi.f«rboot™"ok ™ S™™ » gemeente de gemeente ' t 'j ' ' en en teru&- m werking heeft. o m verm^%atetHekk+elljkl Tk0fdiging Van dien dienst staat ' ure stoomboot lederen dag des voormiddags te middags te 9 ure gemeente vertrekt en 's voor- miaaags te 9 ure in de gemeente . . . aankomt dienst werd unitii°°?e/enifld t|)'dstip' ik' dat de ^'bedoelde enst weid uitgeoefend met een stoomboot, dat dit vervoermiddel Z&'Z*rT'. *9-dis »"« mian1middeldsezSag°^b0d0att dïT P^S^omen7^ , lk> dat dit vaartuig zoo diep was geladen dat <9p idVs, dz K£erloofd- fin 1 j u°0t,t0t bet mthten van reizigers had stil gehouden staSB * »fwS CS' Bovengenoemde N . . v , , ., . SSISVdeei: r deed Iaden dat de H ^ ^ ïevens' dat hlJ dit vaartuig zoo zwaar bïïa d° Waarvan door mii ™ ^ opgemaakt "'S°'°«UDU ""'"tseea ait proces-verbaal is 19 den .... 19 . (Handteekening) 6 Artikel M van deel B van het K. B. van 26 Mei 1890 op de Spoorwegen. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling), werd door mij naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat een mij onbekend manspersoon zich in kennelijken staat van dronkenschap bevond in de derde klasse wachtkamer van het station der (naam, der onderneming) Maatschappij te hetwelk mij bleek uit het feit dat hij slingerend liep, wartaal sprak, en na hem te hebben aangesproken, bemerkte ik, dat zijn adem naar sterken drank rook. Op verzoek van den stationschef heb ik dien persoon van daar verwijderd, waarna ik hem heb overgebracht naar het bureau van politie, alwaar hij na ontnuchtering opgaf genaamd te zijn B . . . A geboren te den 18 . , van beroep wonende te . . • • , welke opgaven mij na informatie ter Secretarie aldaar juist bleken te zijn. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. den 19 . . (Handteekening). Artikel 22 van liet Algemeen Reglement voor den dienst op de Spoorwegen. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat voor den uit de richting van A komenden personentrein No. . . welke des voormiddags te . . ure te B aankomt, de openbare overweg gelegen binnen die gemeente, van den bij dé Staatsspoorweg-Maatschappij in exploitatie zijnden spoorweg, door middel van door den daarmede belasten overwegwachter genaamd ® i oud • • jaar, wonende te neergelaten afsluitboomen was afgesloten. Inmiddels zag ik, dat de mij welbekende W . ^ geboren te ) (jeil 18 . , van beroep wonende' te ..... ] terwijl de trein in aantocht was, over die afsluitboomen klom en' daarna over den op voormelde wijze afgesloten overweg liep. Hem daarover ondervragende verklaarde hij mij uit haast over dien afgesloten openbaren overweg te zijn geloopen, en erkende, dat hem dit uit den aard van zijn betrekking niet vrij stond. De stationschef, genaamd D . . . . D 0U(j • • jaar, wonende te dien ik hierover hoorde, bevestigde dit. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. , den 19 . . (Handteekening) Artikel 43 der Wet van 9 April 1875 van den dienst en het gebruik der Spoorwegen. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling), werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) gezien en waargenomen, dat W .... W , geboren te den 18 . , van beroep wonende te liep op den spoorweg der (naam der onderneming) Maatschappij , welke spoorweg gelegen is binnen de gemeente Desgevraagd verklaarde deze persoon mij, dat hem zulks u:t den aard van zijn betrekking niet vrij stond, terwijl hem door of namens den bestuurder van den dienst, noch iemand anders, daartoe toestemming was verleend. Daar de bestuurder van den dienst, genaamd S . . S . . ., oud . . jaar, van beroep wonende te .... , mij zulks bevestigde, heb ik van het vorenstaande op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 17 van de Wet op het Yeeartsenjjkundig Staatstoezicht. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling), werd in tegenwoordigheid van mij (naam, qualiteit en woonplaats) op last en aanwijzing van den Heer Burgemeester dezer gemeente, met inachtneming van het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 22 December 1894, het kenteeken, volgens model vastgesteld bij dat Besluit, met spijkers vastgehecht aan den post van de deur, die toegang geeft tot den alhier gelegen veestal van W .... W geboren te , den 18 . , van beroep landbouwer, wonende alhier, aanwij?ende, dat zich in dien stal door besmettelijke longziekte aangetast vee bevond, terwijl de eigenaar met den door den Heer Burgemeester, na overleg met den districtsveearts, bepaalden tijd, n.1., dat gedurende een maand bedoeld kenteeken aldaar geplaatst moest blijven, in kennis werd gesteld. Op den .... daaraanvolgende bleek mij, dat dit kenteeken aldaar niet meer geplaatst was, en vernam van A . . B . . , oud . . jaar, van beroep . . . . en B . . . A . . , oud . . jaar, van beroep , beiden wonende te • • • i dat dit door den eigenaar van daar was verwijderd, die verklaarden te hebben gezien, dat deze bedoeld kenmerk in den voormiddag van den van den post der deur van den veestal had afgerukt. Ik hoorde daarover voornoemden W . . . W , die erkende op genoemden datum het, op den te voren aan den post der deur van zijn veestal niet spijkers bevestigde, kenmerk, aanwijzende, dat zich aldaar door besmettelijke longziekte aangetast vee bevond, te hebben weggenomen, om, naar hij verklaarde, geen andere reden dan om te voorkomen, dat kooplieden daardoor zijn stal verdacht hielden, wat hem schade kon toebrengen. Ik vertoonde daarna het door hem afgenomen kenteeken aan den Heer Burgemeester dezer gemeente, die verklaarde, dat dit na overleg met den districts-veearts, genaamd L .... L ... , wonende te . . . . , op zijn last op den . . . . , aan den stal van W .... W ... alhier is geplaatst, en door hem bepaald was, dat bedoeld kenteeken aldaar gedurende één maand geplaatst moest blijven. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 21 van de Wet op het Veeartsen jjkundig Staatstoezicht. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) zag ik (naam, qualiteit en woonplaats), dat N N oud . . jaar, en M .... M , oud . . jaar, beiden van beroep . . . . , wonende te .... , langs den openbaren weg, de .... te .... , twee koeien vervoerden, waarvan mij bekend was, dat die afkomstig waren uit den stal van den veehouder P .... P .... , geboren te den .... 18 . , wonende te .... , in welken stal zich, blijkens het daaraan op last van den Heer Burgemeester aldaar bevestigde kenmerk, door eene besmettelijke ziekte, mond- en klauwzeer, aangetast en daarvan verdacht vee bevindt, en daarmede in dezelfde verblijfplaats in onmiddellijke aanraking is geweest. Genoemde twee personen bevestigden dit, en verklaarden desgevraagd, dat dit vee tot voor het vervoer zich, met door eene besmettelijke ziekte, mond- en klauwzeer, aangetast vee, heeft bevonden in dezelfde verblijfplaats van den veestal van . . . . , op wiens last zij dit vee vervoerden naar de markt te Ik hoorde daarover evengemelden veehouder, die erkende aan bovengenoemde twee personen last te hebben gegeven dat vee te vervoeren naar de markt te dat hij daarvan eigenaar is, en dit vee zich tevoren in zijn stal, met aan besmettelijke ziekte, mond- en klauwzeer, lijdend en daarvan verdacht vee, in dezelfde verblijfplaats heeft bevonden en daarmede in onmiddellijke aanraking is geweest, en hij het vervoer had doen plaats hebben zonder voorkennis van den Burgemeester alhier. Deze Ambtenaar bevestigde zulks , terwijl mij volgens de verklaring van den districts-veearts, den Heer A . . . B . . . , oud . jaar, wonende te .... , bleek, dat zich op boven- genoemden datum in den stal van den veehouder P P . . . , te aan eene besmettelijke ziekte monden klauwzeer lijdend vee betond, en dat het overige in die verblijfplaats aanwezige vee daarvan verdacht was. Waarvan door mij op atgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . (Handteekening) Artikel 12 der Veiligheidswet. Naar aanleiding dat van een op den aan den smidsknecht S S oud . . jaar, wonende te . . . . , in de werkplaats van de te ... . gelegen smederij, waarvan W .... W .... , geboren te ... , den .... 18 . , wonende te .... , hoofd(bestuurder) is, overkomen ongeval, waardoor de getroffene zijn gewone werkzaamheden niet kon voortzetten, noch die binnen 2 X 24 uren hervatten, door genoemd hoofd (bestuurder) tot heden niet, derhalve niet binnen 3 X 24 uren nadat het ongeval had plaats gehad, eene kennisgeving als bedoeld bij artikel 12 deiveiligheidswet aan den Burgemeester dier gemeente, waar het ongeval plaats had, werd ingediend, is door mij (naam, qualiteit en woonplaats) op den (datum en jaar) de getroffene daaromtrent gehoord, die verklaarde op den 19 . , des v. m. te . . uren, in de werkplaats van de, te gelegen, smederij, waarvan W ... W ... . voornoemd, hoofd (bestuurder) is, zich te hebben bezig gehouden met (omschrijving van den verrichten arbeid en de oorzaken en de gevolgen van het ongeval) en dat hij tengevolge daarvan zijn gewone werkzaamheden niet kon voortzetten, noch die binnen 2 - 24 uren hervatten, zijn patroon daarmede tijdig in kennis stelde en zijn gewone werkzaamheden eerst op den heeft hervat. Door den mede in dat bedrijf werkzaam zijnden D D oud . . jaar, wonende te . . . . , die volgens zijn verklaring ooggetuige van vorenomschreven ongeval was geweest, werd zulks bevestigd. Bovengenoemde W W erkende mij hoofd (bestuurder) van bedoelde inrichting te zijn en verklaarde, dat het hem bekend is, dat aan S . . . . S . . . . , op den , des v. m. te . . uren, in zijn bedrijf een ongeval overkwam, waardoor die persoon zijn gewone werkzaamheden niet kon voortzetten, noch die binnen 2 X 24 uren hervatten, en hij van dat ongeval tot heden niet, derhalve niet binnen 3 X 24 uren, schriftelijk kennis gaf aan den Burgemeester der gemeente . . . . , waar liet ongeval plaats had. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . (Handteekening) Artikel 13 der Veiligheidswet. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling), bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij in het aan de straat te gelegen perceel, Wijk . . No. . , waar brood en banket wordt vervaardigd, met gebruikmaking van een dubbelen heete luchtoven, waarvan W .... W ... , geboren te den .... 18 . , wonende te , hoofd (of bestuurder) is, en werd door mij gezien en waargenomen, dat deze in voormelde bakkerij, en diens knechten L L . . . . , oud . jaar, en N .... N .... , oud . jaar, beiden wonende aldaar, bezig waren deeg te bereiden, dat in daarvoor bestemde vormen deden en die, aldus gevuld met deeg, plaatsten in den aldaar aanwezige dubbelen heete lucht-oven, waaruit het na eeuigen tijd als voor het gebruik geschikt gemaakt brood te voorschijn werd gehaald. Uit vroegere waarneming is mij bekend, dat deze inrichting reeds langer dan een maand in werking is, daar ik op den . reeds constateerde, dat aldaar een dubbele heete lucht-oven in gebruik was, waarbij ik genoemd hoofd (of bestuurder) op zijn verplichting wees, gesteld bij artikel 13 der wet van den 20 Juli 1895 (Stbl. 137) genoemd onder een der letters a, b, c en d, waaraan door hem tot heden niet, derhalve niet binnen een maand na het in werking brengen, is voldaan. De hierboven genoemde W ... W ... , erkende in bovengenoemd perceel, op den een dubbelen heete lucht-oven voor het vervaardigen van brood in werking te hebben gebracht, dat door hem daarvan tot heden de bij artikel 13 der wet van den 20 Juli 1895 (Stbl. 137) bedoelde opgave aan den Burgemeester der gemeente waar die werkplaats is gelegen, niet is ingezonden, en dat hij hoofd (of bestuurder) van die werkplaats is. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening). Artikel 13 sub C der Veiligheidswet. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij in de, aan de . . . . straat te ... . gelegen, lompensorteerderswerkplaats, waarvan N . . . N . . . geboren te .... , den 18 . , van beroep wonende te .... , hoofd (bestuurder) is, welke werkplaats door dezen op den in werking is gebracht, terwijl door hem tot heden niet, derhalve niet binnen een maand na het in werking brengen daarvan, de bij artikel 13 der Wet van den 20 Juli 1895 (Stbl. 137) bedoelde opgave, van het aantal der aldaar in den regel verblijvende personen, aan den Burgemeester dezer gemeente, alwaar die werkplaats is gelegen, werd ingezonden, en werd door mij gezien en waargenomen, dat, op bovengenoemd tijdstip-, aldaar door (naam, voornaam, ouderdom enz* van tien of meer personen vermelden) arbeid werd verricht, door zich bezig te houden met het sorteeren en inpakken van lompen, derhalve aldaar verbleven, die mij verklaarden sedert den .... onafgebroken in dienst van bovengenoemden N . . . N werkzaam te zijn en in den regel van voormiddags . . uur tot . . uur, en van namiddags . . uur tot . . uur in diens, aan de ... straat te gelegen, werkplaats te verblijven, wat meermalen door mij werd geconstateerd. Meergenoemde N . . . N . erkende, dat in bedoelde werkplaats, waarvan hij hoofd (bestuurder) is sedert den . . . , in den regel tien of meer personen verblijven, hij die werkplaats reeds langer dan een maand in werking heeft, terwijl hij daarvan de bij artikel 13 der Wet van den 20 Juli 1895 (Stbl. 137) bedoelde opgave tot heden aan den Burgemeester der gemeente i waar die werkplaats is gelegen, niet heeft ingezonden. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. ■ . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 3 van het Koninklijk Besluit d.d. 7 December 1896 (Stbl. 215). Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij in de aan de, straat te gelegen, sigarenmakerij, waar sigaren vervaardigd en met gebruikmaking van een droogeest voor het gebruik geschikt gemaakt worden. Van die fabriek, die na 1 Januari 1897 in werking werd gebracht, is A .... B , geboren te ... , den 18 . , wonende te .... , hoofd (of bestuurder), en werd door mij gezien en waargenomen, dat in het werklokaal van die sigarenmakerij zes personen, genaamd C . . . D . . . , oud 14 jaar, E ... F ... , oud 13 jaar, G . . . H . . . , oud 12 jaar, I ... J ... , oud 20 jaar, K . . . L . . . , oud 18 jaar en M . . . N . . . , oud 17 jaar, allen van beroep sigarenmaker, wonende te .... , werkzaam waren aan het vervaardigen van sigaren, welke arbeid bestond in het strippen van tabaksbladeren, en het vormen, wikkelen en sorteeren van sigaren, terwijl mij na onderzoek bleek, dat vermeld werklokaal, waarvan de hoogte 3 Meter bedroeg, 4 Meter lang en 3 Meter breed, of in 't geheel 36 M3. groot was, derhalve voor iederen aldaar werkzaam zijnden arbeider een vrije luchtruimte van 6 M3. bevatte. Genoemd hoofd (of bestuurder), die daarbij tegenwoordig was, erkende dat, en tevens, dat hij hoofd (of bestuurder) is van meergenoemde sigarenmakers werkplaats, die door hem op den . . . , derhalve na 1 Januari 1897 in werking is gebracht, terwijl hij voorgaf, dat drukke werkzaamheden het noodzakelijk maakten om een grooter aantal arbeiders in zijn dienst te nemen dan de beschikbare ruimte van het arbeidslokaal volgens de wet toeliet. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 16 Sub 7 van liet K. B. van 7 December 1896, (Stbl. 215), zie ook K. B. d.d. 16 Maart 1903 (Stbl. 84). Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) bevond ik (naam, (qualiteit en woonplaats) mij in de, aan de ... . straat te gelegen, gasfabriek, waar lichtgas wordt vervaardigd met gebruikmaking van vier stel ovens en een krachtwerktuig, waarvan W . W . . , geboren te ... , den 18 . , wonende te ... , hoofd (of bestuurder) is, en werd door mij gezien en waaigenomen, dat aldaar ten behoeve van het personeel van genoemde gasfabriek niet aanwezig was een binnenshuis gelegen, doelmatige waschgelegenheid, als bedoeld in artikel 16, Sub 7 van het Koninklijk Besluit van 7 December 1896 (Stbl. 215) laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 16 Maart 1903 (Stbl. 84). Het komt mij voor, dat de werklieden dezer gasfabriek aan groote warmte, stof en vuil zijn blootgesteld, daar ik waarnam, dat hunne weikzaamheden bestaan in het laden en trekken van de vuren der ovens, het blusschen van gloeiende massa's cokes, en verwerken van steenkolen en cokes, waarbij groote warmte, rook, stof en damp ontstaat, en dat derhalve door genoemd hoofd (of bestuurder) van bedoelde gasfabriek niet is voldaan aan de verplichting ingevolge artikel 7 der Veiligheidswet, gesteld bij artikel 16 Sub 7 van het Koninklijk Besluit van 7 December 1896 (Stbl. 215), laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 16 Maart 1903 (Stbl. 84), niettegenstaande hem die verplichting bekend was, daar hij door mij meermalen daarop is gewezen. Hem daarover hoorende, erkende hij dat, en tevens, dat hij hoofd (of bestuurder) van bedoelde gasfabriek is, terwijl hij als reden van dat verzuim opgaf, dat hij de noodzakelijkheid van die waschgelegenheid niet inzag, daar de arbeiders hem, volgens zijn zeggen, te kennen hadden gegeven, daarvan toch geen gebruik te zullen maken. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. • . . . den .... 19 . . (Handteekening). Artikel 18 der Wet op Vereeniging en Vergadering. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) was ik (naam, qualiteit en woonplaats) tegenwoordig bij eene, in de open lucht, op een binnen deze gemeente gelegen perceel weiland, in eigendom toebehoorende aan N . . . N . . . , geboren te ... , den .... 18 . , van beroep , wonende te . . . . , te houden vergadering der alhier gevestigde afdeeling van den bond van miliciens, welke tevoren door aanplakking van strooibiljetten was bekend gemaakt, en waarin als spreker werd aangekondigd zekere A .... B , van . . . . , die het onderwerp „herhalingsoefening" zou behandelen. Nadat op het, in den hoofde genoemd tijdstip, de Voorzitter der afdeeling, bovengenoemde N ... N ... de vergadering, die door ± 200 personen was bezocht, en waarvan ik (eenige namen enz. van de aanwezigen noemen) herkende, had geopend, gaf hij het woord aan den spreker, dien hij als A . . . B . . . aan de vergadering voorstelde, die ruim een uur het aangekondigde onderwerp besprak, en mij later bleek genaamd te zijn A . . . B . . . , geboren te .... , den .... 18 . , van beroep , wonende te ... Daarna werd door den Voorzitter mededeeling gedaan van een, bij de afdeeling van het Hoofdbestuur ingekomen, als volgt luidende, motie (motie van afkeuring van zekere daad of besluit omschrijven), en stelde aan de vergadering voor deze motie ongewijzigd aan te nemen, terwijl de spreker A . . . B . . . , op verzoek van den Voorzitter, het belang daarvan uiteenzette. Aan die beraadslaging hoorde en zag ik achtereenvolgens deelnemen : C . . . D . . . , geboren te .... , den . . . , van beroep . . . . , wonende te . . . , en W . . . W . . . , geboren te .... , den 18 . , van beroep . . . . , wonende te .... , die de ingediende motie bestreden en de vergadering in overweging gaven die motie te verwerpen. Na opnieuw door den spreker A ... B ... te zijn verdedigd, werd, op voorstel van den Voorzitter, de motie ongewijzigd in stemming gebracht en met groote meerderheid aangenomen, waarna hij de vergadering sloot. Daar voor het houden van die vergadering geen vergunning van den Burgemeester der gemeente , noch van den Commis¬ saris der Koningin in deze Provincie was bekomen, hoorde ik genoemden N . . . N . . . daarover, die bekende in de open lucht een vergadering tot gemeenschappelijke beraadslagen zonder vergunning te hebben gehouden, terwijl de overige sprekers, die erkenden aan de beraadslaging te hebben deelgenomen, verklaarden niet te weten, dat daarvoor vergunning noodig was. Ik heb hiervan op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 20 der Wet op Yereeniging en Vergadering. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) was ik (naam, qualiteit en woonplaats) tegenwoordig bij een in de zaal van het, aan de . . . . straat te gelegen, café van B . . . . A ... . eenige dagen tevoren door middel van strooibiljetten bekend gemaakte gehouden openbare politieke vergadering, in welk gebouw als spreker optrad N . . . N . . . , oud . jaar,van beroep . . . . , wonende te , die een rede voering over den politieken toestand des lands hield. Inmiddels zag ik, dat zich in die vergadering een korporaal der Infanterie ophield, welke een op de gewone wijze aan een koppel bevestigden sabel droeg. Ik maakte dien persoon, welke mij opgaf genaamd te zijn R . . . R . . . , geboren te ... . den . . . . 18 . , milicien-korporaal bij het . . Regiment Infanterie . . Bat. . . Compagnie, in garnizoen te . . . . , er attent op, dat het voor hem verboden was in deze vergadering een wapen te dragen, waarop hij mij te kennen gaf, dat hij zulks niet had geweten. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den . . . . 19 (Handteekening). Artikel 1 der Yogelenwet. Zie artikel 3 K. B. van 24 October 1892. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling), bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij op den openbaren weg genaamd . te . . . . , en zag ik, dat een met grondwerk aan dien weg bezig zijnde persoon, genaamd A . . . D . . . , geboren te , den . , van beroep , wonende , met zijn schop een in een nest, in den berm van dien weg (zijnde geen plaats vallende onder de uitzonderingen genoemd in artikel 5 der Wet van den 25en Mei 1880 tot bescherming van diersoorten nuttig voor landbouw of houtteelt) aanwezig levend zoogdier, een egel (Erinaceus europaeus) opzettelijk moedwillig doodde, terwijl hij de twee in dat nest aanwezige levende jonge egels in 't water wierp, waardoor die verdronken, hij derhalve die eveneens doodde. Daar deze volgens artikel 1 van het Koninklijk Besluit van den 24 October 1892 (Stbl. 236) in 't wild levende zoogdieren te allen tijde geacht worden nuttig te zijn voor landbouw of houtteelt, heb ik van het vorenstaande op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening). Artikel 1 der Yogelenwet. Zie artikel 3 K. B. van 2i October 1892. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij op den openbaren weg genaamd . . . . onder de gemeente en zag ik, dat een mij aldaar passeerend onbekend manspersoon in een bij zich dragende mand vier levende in 't wild levende vogels, zwarte lijsters, merels of gietelingen (turdus merula) vervoerde. Ik hield dezen persoon staande, welke mij desgevraagd opgaf genaamd te zijn A . . . B . . . , geboren te ... . den .... 18 . , van beroep . . . . , wonende te , en heb de door hem vervoerde vogels, waarvan hij mij de herkomst weigerde op te geven, die genoemd worden in het Koninklijk Besluit van den 24 October 1892 (Stbl. 236) als op dit tijdstip nuttig voor landbouw of houtteelt, in beslag genomen, en daarna in vrijheid gesteld. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 1 der Yogelenwet. Zie artikel 3 K. B. van 24 October 1892. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling), bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij op de openbare weekmarkt te .... , die aldaar gehouden wordt op het plein genaamd en zag ik, dat aldaar in een mand blijkbaar ten verkoop in voorraad waren . . . levende veldleeuwerikken (alauda arvensis) terwijl ik voorts zag en hoorde, dat de daarbij staande R E . i geboren te ... , den .... 18 . , van beroep , wonende te ... , die vogels aan den mede-aldaar aanwezigen A .... B ... , oud jaar, van beroep . . . . , wonende te .... , tegen den prijs van f . . per stuk te koop aanbood. Ik heb die door R ... R .... te koop aangeboden vogels, waarvan evengenoemde persoon verklaarde eigenaar te zijn, welke genoemd worden in het Koninklijk Besluit van den 24 October 1892 (Stbl. 236) als op dit tijdstip nuttig voor landbouw of houtteelt, in beslag genomen, en daarna in vrijheid gesteld. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. den 19 . . (Handteekening) Artikel 2 der Vogelenwet. Zie K. B. d.d. 9 Juni 1893. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij op surveillance in het aan de gemeente toebehoorende en aldaar gelegen openbaar plantsoen, zijnde geen plaats als bedoeld bij artikel 5 der wet van den 25 Mei 1880 (Stbl. 89), en werd door mij gezien en waargenomen, dat A . . . B . . . , geboren te .... , den .... 18 . , van beroep . , wonende te , uit een in een aldaar staanden hollen boom aanwezig spreeuwennest, vier zich daarin bevindende spreeuweneieren uithaalde, en daarna bedoeld nest vernielde, door dat op den grond te werpen. Ik heb die, door A . . . B uitgehaalde spreeuweneieren in beslag genomen, zijnde deze eieren van de in artikel 1 der wet van den 25 Mei 1880 (Stbl. No. 89) begrepen vogels, welke genoemd worden in het Koninklijk Besluit d.d. 9 Juni 1893, tot aanvulling van het Koninklijk Besluit van den 24sten October 1892 (Stbl. No. 236) als te allen tijde nuttig voor landbouw of houtteelt, en die uitgeleverd aan den Heer Ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het Kantongerecht te Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. • ■ • • den .... 19 . . (Handteekening) 7 Artikel 1 der Wapenwet. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling), bevond ik (naam qualiteit en woonplaats) mij in den voor het publiek toegankelijke gelagkamer van de aan de ... straat te ... gelegen tapperij van A. . . . . B . . . . , en zag ik, dat aldaar een mij onbekend manspersoon aanwezig was, die in zijn handen, derhalve bij zich had, twee degenstokken, ieder gemaakt in den vorm van een wandelstok, waarin een van handvat en scherpen punt voorziene metalen degen van ongeveer . . centimeter lengte, en voor dadelijk gebruik konden worden aangewend, welke hij aan de aldaar aanwezige bezoekers te koop aanbood. Deze persoon, die mij desgevraagd opgaf genaamd te zijn R . . . R . . . , geboren te ... , den .... 18 . , van beroep koopman, wonende te .... , erkende, niet voorzien te zijn van een machtiging tot het bij zich hebben van een wapen, terwijl hij niet geacht kan worden te vallen onder de uitzonderingsbepalingen van artikel 3, 1°. tot 8°. der wet van den 9en Mei 1890 (Stbl. 81), noch behoort tot de in bet Koninklijk Besluit van den 27en September 1890 genoemde ambtenaren. De genoemde voorwerpen, waarin hij verklaarde handel te drijven, en die mij voorkomen wapenen te zijn, heb ik in beslag genomen, gewaarmerkt en zullen worden gedeponeerd ter Griffie van het Kantongerecht te ... , om als stukken van overtuiging te kunnen dienen. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 1 der Wapenwet. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, (jualiteit en woonplaats) een persoon, die in beschonken toestand op den openbaren weg de ... . straat te ... . verkeerde, in bewaring gesteld, terwijl ik bij f'ouilleering in een zijner jaszakken een met . . scherpe patronen geladen revolver bevond, die tot dadelijk gebruik kon worden aangewend, welk wapen hij reeds op het evengemeld tijdstip, toen ik hem aanhield op gemelden openbaren weg bij zich moet hebben gehad. Ik heb dat vuurwapen in beslag genomen en vertoonde dat aan den in bewaring gestelde, nadat deze voldoende ontnuchterd was, die opgaf genaamd te zijn K .... K ... , geboren te • • • • . den . . . 18 . , van beroep . . . , wonende te • • • . , en verklaarde, dat de hem vertoonde revolver zijn eigendom is, die op bovengenoemd tijdstip op den openbaren weg de ... straat te bij zich te hebben gehad, en geen machtiging te hebben tot het bij zich hebben van een wapen. Daar deze persoon niet geacht kan worden te behooren tot de in het Koninklijk Besluit van den 27 September 1890 genoemde ambtenaren, noch valt onder de uitzonderingsbepalingen van artikel 3, 1°. tot 8°. der Wet van den 9en Mei 1890 (Stbl. 81) heb ik van het vorenstaande op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal opgemaakt, terwijl het door mij in beslag genomen wapen gewaarmerkt zal worden gedeponeerd ter Griffie van het Kantongerecht te ... . • • • . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 18 zevende lid der Woningwet. Op heden, den (datum jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats), gezien en waargenomen, dat het den vorigen dag, ter uitvoering van een Raadsbesluit d.d vanwege Burgemeester en Wethouders der gemeente door de zorg van den gemeente-opzichter aldaar, aan de, bij A ■ • • B . . . , geboren te . . . , den . . . 18 . , van beroep . . . . , wonende te . . . , in eigen gebruik zijnde, aan de . . straat alhier staande woning, Wijk . ., No. . ., bevestigde kenteeken, zijnde, een houten bord met het opschrift „onbewoonbaar verklaarde woning," bedoeld bij artikel 18, 7de lid der Woningwet, door genoemden A . . . B van die woning werd weggenomen, door de spijkers, waarmede het aan den muur was bevestigd, daaruit te trekken, waarna hij dat kenteeken over de straat wierp, hetwelk daardoor niet meer aan de bestemming beantwoordde. Bedoelde persoon, daarover hoorende, erkende genoemd kenteeken dat den vorigen dag vanwege Burgemeester en Wethouders alhier aan zijn woning was bevestigd, te hebben weggenomen, als reden daarvoor opgevende, dat hij van meening is, dat bord niet aan zijne woning te behoeven te dulden. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. • • • • den .... 19 . . (Handteekening). Artikel 38 tweede lid der Woningwet. Op lieden, den (daturn, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en, woonplaats) gezien en waargenomen, dat de aan de straat te , Wijk . , No. . , staande aan K . . . K . . . , geboren te ... , den . . . 18 . , van beroep . . . . , wonende te .... , toebehoorende en laatstelijk bij dezen in gebruik zijnde schoenmakerswerkplaats, zijnde derhalve een gebouw laatstelijk niet als woning gebezigd, bedoeld bij artikel 38 tweede lid der Woningwet, zonder schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders der gemeente , door G . . . G . . . , geboren te den .... 18 . , van beroep , wonende in voornoemd perceel, met zijn gezin als woning in gebruik was genomen, wat ik uit de daarin aanwezige meubelen, beddegoed enz. afleidde, terwijl ik waarnam, dat de vrouw des huizes op een onder een in dat perceel aanwezige rookgeleiding staande brandende kachel eten bereidde. Genoemde G .... G ... , die daarin met zijn gezin verblijf hield, erkende die werkplaats zonder schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders te als woning in gebruik te hebben genomen, welke hij van den eigenaar K . . . K . . . . voor den prijs van .... huurde, terwijl hem bekend was dat bedoeld perceel laatstelijk als werkplaats, doch niet als woning was gebezigd. Bovengenoemde K . . . K . erkende eigenaar van bedoeld perceel te zijn, en als zoodanig dat aan G G . . . . zonder schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders te .... in huurgebruik te hebben gegeven, en tevens, dat hij zelf dat gebouw laatstelijk als schoenmakers werkplaats bezigde. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 43 eerste lid der Woningwet. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling) werd door mij (naam, qualiteit en woonplaats) ter voldoening aan de mij door den Burgemeester dezer gemeente verstrekte opdracht geconstateerd, dat de aan de . straat te ... staande in eigendom aan W . . . W . . . , oud , jaar, van beroep . . . . , wonende te , toebehoorende woning, Wijk . . No. . . , welke bij Raadsbesluit dezer gemeente d.d onbewoonbaar werd verklaard, ten blijke waarvan die woning van het bij arlikel 18 zevende lid der Woningwet bedoelde kenteeken was voorzien, terwijl de termijn van ontruiming van die woning op den 1.1. was vastgesteld, derhalve reeds was ver loopen, op bovengenoemden datum door den bewoner S . S . . . . , geboren te . . . , den . . . . 18 . , van beroep ."..., niet was verlaten, wat ik uit de daarin aanwezige meubelen, beddegoed enz. afleidde, terwijl de bewoner met zijn gezin, waarvan hij hoofd is, daarin verblijf hielden. Deze verklaarde mij, dat het hem bekend is, dat hij deze woning op den .... reeds had moeten ontruimen, dat de eigenaar hem de woning niet meer ter bewoning afstaat, en het hem niet onmogelijk is geweest andere huisvesting te bekomen, daar de bouwvereeniging „ Werkmanslust" alhier een woning ter zijner beschikking stelde, welke hij niet heeft aanvaard om reden hij van meening is, dat de gemeente hem van een woning moet voorzien. In mijn tegenwoordigheid werd hem door genoemde bouwvereeniging een hem passende woning aangeboden, waarop hij echter niet inging. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. ■ • . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 10 der Wet op de Maten en Gewichten. Op heden, den (datum, en jaar) bleek mij (naam, qualiteit en woonplaats) dat in het te verschijnend en aldaar verspreid wordend dagblad van den (datum en jaar) No. . waarvan R . R • • • » oid . jaar, van beroep . , wonende aldaar uitgever is, door den Notaris W . . . . W eene aankondiging betrekkelijk bij de maat rerkocht wordende onroerende goederen, eenige perceelen weiland, gelegen binnen het Rijk in deze gemeente werd gedaan, nader omschreven in de als volgt luidende advertentie (zakelijke inhoud der advertentie vermelden) waarbij de oppervlakte van dat weiland is uitgedrukt met andere benamingen dan volgens artikel 3 der wet van den 7 April 1869 (Stbl. 57) daarvoor mag worden gebezigd. Genoemde uitgever verklaarde mij, de hiervoren omschreven aankondiging op verzoek van den Notaris W ... W ... . in het door hem uitgegeven te . . . verschijnend en verspreid wordend dagblad van den . . . No. . overeenkomstig hem daartoe door evengemelden Notaris gezonden copie te hebben geplaatst. Op mijn verzoek stond hij mij die copie af, en na vergelijking met de in genoemd dagblad voorkomende aankondiging, bleek mij, dat die daarmede geheel overeenkwam. Ik hoorde daarover meergenoemden Notaris genaamd W W . . . , geboren te . . . , den ... 18 . , wonende te . . . , die erkende in het in den hoofde genoemd dagblad een aankondiging van verkoop van binnen de gemeente . . . gelegen onroerende goederen, eenige perceelen weiland, die bij de maat verkocht worden, te hebben doen plaatsen, en die daarin met andere benamingen, dan bij de wet aangegeven genoemd had, terwijl naar hij voorgaf, daarvoor geen andere reden bestonden dan, dat de bewoners in die streek beter van de door hem gebezigde benamingen op de hoogte zijn De door mij' in beslaggenomen copie zal met een exemplaar van het dagblad waarin bedoelde aankondiging voorkomt bij dit procesverbaal worden overgelegd. Ik heb hiervan op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal opge- lli cl cl KL. • • • • den . . . . 19 , . (Handteekening). Artikel 11 der Wet op de Maten en Gewichten. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling), bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij in den aan de . . . straat te . . . . . staanden kruidenierswinkel van G . . . G . . . , geboren te . . . den . . . 18 . , van beroep winkelier en koopman, wonende te . . . , en werd door mij gezien en waargenomen, dat in dien winkel, zijnde een plaats bestemd of gebruikt tot het verknopen, inkoopen, afleveren en in ontvangst nemen van waren, voorhanden was, een strijker, zijnde een van hout vervaardigden stok van . centiemeter lengte, uitmakende een deel deimede aldaar voorhanden zijnde inhoudsmaat bestemd tot het meten van granen, zaden, boonen, erwten, of soortgelijke waren, voorzien van het vastgestelde afkeuringsmerk, een gelijkzijdigen driehoek. Genoemde G . . . G . . . erkende dien strijker aldaar voorhanden te hebben en tevens, dat de maat in zijn winkel bestemd is tot het meten van granen, zaden, boonen, erwten, of soortgelijke waren en, dat zijn winkel niet is een plaats waar maten, gewichten, werktuigen en gasmeters vervaardigd, of hersteld worden, waarna dit voorwerp door mij is in beslaggenomen ten einde, behoorlijk gewaarmerkt, te worden gedeponeerd ter Griffie van het Kantongerecht te ... . Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. den 19 . . (Handteekening.) Artikel 11 der Wet op de Maten en Gewichten. Op heden, den (datum, jaar met tijdsbepaling) bevond ik (naam, i|ualiteit en woonplaats) mij in het Postkantoor te , terwijl dit voor het publiek open was en werd door mij gezien en waargenomen, dat aldaar, in de afdeeling bestemd voor de pakketdienst, zijnde een plaats waar gewichten strekken tot grondslag van heffingen en nndere ontvangsten voorhanden was een koperen gewicht, zijnde een twee Hecto-Gram, niet voorzien van het voor dit jaar bepaalde goedkeuringsmerk de letter ... in drukvorm (schrijfvorm). Ik heb dat gewicht in beslag genomen, om als stuk van overtuiging te kunnen dienen en zal het, behoorlijk gewaarmerkt, worden gedeponeerd ter Griffie van het Kantongerecht te De Directeur van bovenbedoeld Postkantoor, genaamd E . . . D . . . . , geboren te .... , den .... 18 . , wonende te .... , erkende genoemd voorwerp op bovenomschreven plaats en tijd voorhanden te hebben gehad. Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. • • . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 11 der wet op de Maten en Gewichten. Op den (datum, jaar met tijdsbepaling), bevond ik (naam, dualiteit en woonplaats) mij op de openbare weekmarkt te ... . die aldaar gehouden wordt op het plein genaamd .... zijnde een plaats bestemd of gebruikt tot het verkoopen, inkoopen, afleveren, in ontvangst nemen van waren, en werd door mij gezien en waargenomen, dat C . . . D . . . , geboren te ... , den . . . 18 . , van beroep . . . , wonende te . . ., in zijne uitstalling op vorengeineld marktplein voorhanden had een koperen gewicht zijnde een Kilogram, voorzien van het vastgestelde afkeuringsmerk een gelijkzijdigen driehoek. Genoemde C . . . D . . . erkende, dat gewicht aldaar voorhanden te hebben, waarna het door mij is in beslaggenomen ten einde, behoorlijk gewaarmerkt, te worden gedeponeerd ter Griffie van het Kantongerecht te ... . Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. . . . . den .... 19 . . (Handteekening) Artikel 11 der Wet op de Maten en Gewichten. Op heden den (datum, jaar met tijdsbepaling), bevond ik (naam, qualiteit en woonplaats) mij in den aan de straat te staanden kruidenierswinkel van W ... W ... , geboren te , den 18 . , van beroep wonende te . . . . , en werd door mij gezien en waaigenomen, dat in dien winkel, zijnde een plaats bestemd of gebruikt tot het verkoopen, inkoopen, afleveren en in ontvangst nemen van waren, voorhanden was, een metalen inhoudsmaat voor natte (droge) waren, zijnde een '/2 Liter, waarop het voor dit jaar ( • • • ) vereischte ijk of' stempelmerk, de letter '. . niet voorkwam. In tegenwoordigheid van bovengenoemde(n) W . . W die ei kende die maat aldaar voorhanden te hebben en tevens, dat zijn winkel niet is een plaats waar maten, gewichten, weegwerktuigen en gasmeters vervaardigd of hersteld worden, heb ik dit voorwerp in beslag genomen ten einde behoorlijk gewaarmerkt, te worden gedeponeerd ter Griffie van het Kantongerecht te Waarvan door mij op afgelegden ambtseed dit proces-verbaal is opgemaakt. • • • • den .... 19 . (Handteekening)