1434 F 47 i 434 f , HET ferval van let Kapitalisme VOORDRACHT GEHOUDEN VOOR DE JONGE BALIE TE BRUSSEL OP 7 APRIL 1892 DOOR EMIEL VANDERVELDE Uittreksel der REVUE DE BELGIQUE F 47 f GENT Samenwerkende « Volksdrukkerij », Hoogpoort, 29 1Q02 w HET Verval van Del Kapitalisme VOORDRACHT GEHOUDEN VOOR DE JONGE BALIE TE BRUSSEL OP 7 APRIL 1892 DOOR EMIEL VANDERVELDE Uittreksel der REVUE DE BELGIQUE GENT Samenwerkende « Volksdrukkerij », Hoogpoort, 29 1Q02 VOORWOORD Op vraag mijner gentsche vrienden zend ik opnieuw de voordracht m 't licht, die ik gaf op 7 April hS'92, vóór de Brusselsche Jonge Balie, zonder er andere wijzigingen aan toe te brengen dan eene verandering der cijfeis. Sinds volledigde ik deze schets in mijn bock : Het Collectivisme en de evolutie op nijvei heidsgebied (1), verschenen in igoi te Parijs in de « Société Nouvelle de Librairie et d édition » en van welk eene vlaamschc ver-taling werd gedrukt inde Samenwerkende Volksdrukkerij, Hoogpoort, Gent. E. Vanderveide. 5'Hel Collectivisme en ie evolutie op nijverkridsgebitil. !>rijs : i (rank HET VERVAL VAN HET KAPITALISME Kapitein Jeróme Becker verhaalt in zijn dagboek over zijne wederwaardigheden in het hartje van Afrika, een zeer merkwaardig onderhoud dat hij eens had met den Bonaparte der provincie Equatoria, zekere Mirammbó, 't is te zeggen, de « lijken maker », het echte type van een negerkoninkje, handelaar in menschen, ivoordief, platbrander van dorpen en zelfs menscheneter bij gelegenheid. Bij het verhaal der heerlijkheden onzer industrieele beschaving geraakte de wilde gansch in geestdrift. LTij riep uit dat voorzeker in die schoone landen de razzias (strooptochten) onbekend moesten zijn en dat men ongetwijfeld de rijkdommen broederlijk onder elkander verdeelde ? Netelige vraag voor M. Becker, die verklaart dat hij niet dierf antwoorden, dat hij niet dierf bekennen dat velen onzer « vrije » arbeiders zich gelukkig zouden achten, niet erger behandeld te worden dan de slaven van Tippou-Tib of de onderdanen van den koning Msiri. Ln Afrika, ten minste, zegt hij bondig samengevat, maakt het algemeen recht tot het bebouwen van den grond het ontstaan onmogelijk van het verschrikkelijk proletariaat dat knaagt in den schoot der moderne samenleving (i). De belgische officieren naar de Congo gezonden om het onderworpen Afrika te beschaven, komen dus tot de gedachte dat de zwarten, levende in een nog onbebouwd land, onveilig gemaakt door de Araben, verwoest door den oorlog tusschen de verschillende stammen, maar niet toegeëigend door eene klasse, onder veel oogpunten in voordeeliger economische voorvaarden leven dan de europeesche werklieden, proletariërs zonder eigendom en zonder krediet. En die tegenstelling is nochtans moeilijk uit te leggen door te zeggen dat er in onze dichtbevolkte landen te veel monden te voeden zijn, dat er niet genoeg is voor iedereen. Ln eene reeks merkwaardige studiën (2), uitsluitend gegrond op officieële doku- (1) Le Mouvement gfographique, 1884, blz. 42. (2) Blad La Révolte : cc De voortbrengselen der aarde. De voortbrengselen der nijverheid ». Parijs, 1888. menten, bewees prms Kropotkme op onomstootehjke wijze dat »t in Europa en in de Vereenigde Staten van Amerika elk jaar twee maal zoo-veel mondbehoeften en nijverheidsvoortbrengselen worden voortgebracht dan er noodig zijn om aan al de huidige behoeften van den mensch te voldoen (i). Do laatste oorzaak onzer maatschappelijke ellende vloeit derhalve niet voort uit onvoldoende voortbrengst, maar uit een grondgebrek in de verdeeling der rijkdommen. De socialisten bewezen ten andere sinds lang dat dit grondgebrek bestaat in de indeeling der moderne samenleving in twee erfelijke klassen, de eene gekenschetst door het bezit, de andere door het niet-bezit der kapitalen. Het spreekt van zelf dat, wanneer wij gewagen van bezitters en niet bezitters, er geen spraak is v;jn het bezit der verbruiksmiddelen, der levensbenoodjgheden : hoe arm een mensch ook zij, toch is hij immer bezitter van iets, al was het dan maar van zijne lompen, zijn bed en zijne korst broods. Maar wat hoofdzakelijk het kapitalistisch regiem kenschetst, is dat de enkelingen die tot de burgerklasse behooren en het monopolium bezitten van de voortbrengstmiddelen, uitsluitelijk de eigenaars zijn van de rijkdommen die men waarden kan doen voortbrengen : grond, mijnen, credietswerktuigen, al wat de intresten der kapitalen, de rente der natuurkrachten verwekt. Wat de arbeiders betreft, zij die geen van de tot hun arbeid onontbeerlijk zijnde werktuigen in bezit hebben, zij kunnen hier maar het gebruik van bekomen, wanneer zij een deel hunner voortbrengst afstaan aan dezen die er de bezitters-van zijn. En, dank aan deze heffing, heeft hij, die eigenaar is van eene voldoende hoeveelheid voortbrengstmiddelen, niet alleenlijk het volstrekt recht te leven zonder arbeid te verrichten, maar nog — krachtens de wetten op de nalatenschap — van dit voorrecht over te dragen op zijne kinderen, klein- en achter-kleinkinderen. Theoretisch bestaat er geene reden opdat zulks ophoude : tot het einde der tijden zal zijn goud jongetjes maken, zijn grond pachters vinden, zullen zijne aandeelen dividenden voortbrengen. Zoo ons burgerlijk wetboek onveranderlijk moest blijven en zoo, auderzijds, de burgerfamilies na eenige geslachten niet ontaardden, zou niets kunnen beletten dat binnen eene eeuw, dat binnen tien eeuwen, dat binnen oneindig verwijderde tijden, wanneer Sirius zou verdwijnen van den gezichteinder der Europeesche nachten, de afstammelingen der huidige kapitalisten voortgingen inet de afstammelingen van ons proletariaat uit te buiten. (i) Kropotkine : Rijkdom en ellende. Is het noódig hier aan toe te voegen dat dergelijke gebeurlijkheid niet is te leezen ? Een der duidelijkste kenmerken der maatschappelijke voortschrijding, is de langsom sneller gaande verdwijning van de erfelijkheid der lasten, der ambten, der titels en der voorrechten. In de middeleeuwen ging alles over van vader op zoon, behalve de priesterrok en de kruinschering. Wat blijft er over van dit verleden? Twee sporen : de monarchistische en de kapitalistische erfelijkheid, het recht van de opvolging der koningen, het recht van de nalatenschap der renteniers. En om deze instellingen te verrechtveerdigen roept men niet meer uitsluitelijk de grondbeginselen in die hun, bij hun ontstaan, een volstrekt karakter verleenden : het goddelijk recht voor het koninkdom ; — het natuurlijk recht voor den eigendom; het geldt vooral te weten of hun behoud ja dan neen overeenstemt met het algemeen belang. Wat het koninkdom betreft, het vraagstuk schijnt te moeten worden opgelost door de macht der dingen zelve : overal waar zij niet plotseling werden afgeschaft sterven de oude dynastieën hun eigen dood, net als die microben, ontstaan uit denzelfden teelt, wier vervoegingen uitloopen op onvruchtbaarheid. Ik herinner me op het kasteel van Rosemberg de galerij der portretten te hebben gezien van de koninklijke familie van Denemarken : zij vangt aan met den reusachtigen Chiistiaan IV, den vriend van den .Zwijger, en aan 't einde komt een kleinen prins, met misvormd gelaat en kleinen schedel. Eene enkele onderbreking — omtrent de helft der 18e eeuw — in deze wegstervende reeks; doch de gids schrijft deze kortstondige ras\ erbeteiing toe aan den overwegenden invloed van den eersten minister Anckarshöm. Onnoodig aan te dringen, des te meer daar heden de meeste l eden nog vrij weinig waarde hechten aan de koninklijke erfelijkheid, met deze bijzonderheid dat zij met des te meer krachtdadigheid de kapitalistische erfelijkheid verdedigen. Voor hen is de Staat de gewapende macht tegen de armen; de godsdienst is de schutswacht dei rijken; de familie, het recht op nalatenschap; maar de eigendom is de hoofdzaak, de gewijde ark die tegen allen moet verdedigd worden. Is het niet billijk, natuurlijk, onvermijdelijk dat deze die een grond, een fabriek, een kapitaal bezit, dit ter beschikking van anderen stelt mits eene schadeloosstelling? Waarom zou men er afstand van doen om de schoone oogen van zijn evennaaste ? Schait den intrest af en gij smacht de bronnen der spaarzaamheid; verbiedt het pachtverdrag en de eigenaars laten hunne landerijen braak liggen! Wij wachten ons wel dit alles tegen te spreken. Van het oogenblik dat men het kapitalaat aanneemt moet men er de gevolgtrekkingen van aannemen. De intrest en de rente willen afschaffen en het privaatbezit willen handhaven, is een appelaar willen beletten appelen voort te brengen. Maar wat de socialisten staande houden, dat is, dat van 't oogenblik dat de kapitalistische erfelijkheid meer bezwaren oplevert dan voordeelen, er een afdoend middel is tegen de misbruiken die zij na zich sleept : de vergrooting van het gemeenschappelijk domein ten hoste van het privaat domein. In eiken nijverheidstak waarvan de kapitalen aan de natie behooren — de spoorwegen b. v. — worden de rente en de intrest, met een woord, de winsten, opgeslorpt door de gemeenschap, in plaats van terecht te komen in de brandkast der enkelingen. Zoo deze wijze van toeeigening zich kwam te veralgemeenen, zoo al de voortbrengstmiddelen tot het openbaar domein kwamen, zou niemand andere bestaanmiddelen hebben dan zijn arbeid — ik spreek hier natuurlijk niet van de verzekerings- en bijstandsinstellingen — en zoo ware eindelijk het woord van een der kerkvaders veiwezentlijkt : « die niet werkt, zal niet eten ». Heden, helaas! is het al te dikwijls het tegenovergestelde : dezen die niet arbeiden, eten te veel; dezen die arbeiden eten niet genoeg. Scheininger, Bismarcks geneesheer, maakte fortuin door een sanatorium te stichten waar de rijken zich gaan ontlasten van den overvloed van hun vet, en terzelfder tijd zijn de beheeideis van Volksbelang en Vooruit het eens om u te zeggen dat men op het einde van elke veertien dagen onveranderlijk het verbruik van het brood ziet afnemen, omdat de gentsche arbeiders geen geld genoeg meer hebben om hunnen buik vol te eten. Wilt gij deze tegenstelling terugvinden in nog grooter en nog roerender afmetingen? En dit in het rijkste land van Europa, in Frankrijk, in de rijkste stad van Frankrijk, in Parijs? Men moet maar de kaart raadplegen die werd opgemaakt door M. Manouvrier, volgens de gegevens van Bertillon en aanduidende de gemiddelde gestalte der lotelingen, de hevigheid der besmettelijke ziekten, het getal der ongeletterden voor elk der twintig arrondissementen. Devoordeelige aanduidingen zijn gekleurd in rood, de onvoordeeligen in blauw. Welnu! van bij den eersten oogslag stelt men eene wezenlijke tegenstelling vast tusschen het rood, hartje der stad, en tusschen den heilloozen omtrek der voorgeborchten : aan de eene zijde is de gestalte der lotelingen beneden de gemiddelde van het ras; aan de andere zijde is zij er boven.. In het midden, daar ligt het schoone Paiijs, het Parijs der breede lanen, het Parijs dat de behoudgezinden benoemt bij de verkiezingen : de ziekten zijn er zeldzaam, de ongeletterden dun gezaaid, de gestalte is er groot. Inde Toorgeborchten integendeel heerscht uitsluitend het blauw; de scheiding der klassen teekent zich niet alleen in de tegenstelling hunner belangen of in de verscheidenheid hunner strekkingen ; zij staat nog geschreven in het gebeenderte der menschen die deze klassen uitmaken; de gemiddelde gestalte neemt af naarmate men dieper gaat in de volkswijken. En — diep symbolism — zij bereikt haar minimum in de wijk Père-Lachaise, waar de zieltogende Commune haar opperste poging samentrok en het heilig canailje harer laatste verdedigers zag sneven. In tegenwoordigheid van dergelijke feiten die, in de omheining eener enkele stad, de gezamenlijke afteekening vaststellen van meer dan eenmillioen menschen, dragen de hoogleeraren verhandelingen voor; de bourgeois kiijgen deernis en deelen soep uit, maar de socialisten sporen de oorzaken op. En onder de proletarieërs wordt het getal met den dag grooter die, op de zolderkamers of in de kelders, onder onze voeten of boven onze hoofden, ginds, in de stinkende steegjes der Miniemen parochie, verder, in de sombere stulpen van de Borinage, zich zekere vragen stellen die zwanger gaan van verpletterende orkanen. Deze bijvoorbeeld : hoeveel kost aan de gemeenschap het onderhoud van een millioennair die geen enkel arbeid levert — er zijn er voorzeker — en die elk jaar zoo wat 25 duizend frank heft op het nationaal inkomen ? De rekening is gemakkelijk : 25.ooo fr. = de prijs van tien duizend arbeidsdagen aan 2.5o fr., ongeveer het gemiddeld loon in België. Met andere woorden, dank aan die hen met de gouden eieren welke den naam draagt van kapitaal, bekomt hij die zich de moeite heeft gegeven om millioennair geboren te worden, kosteloos en elk jaar den prijs van tien duizend arbeidsdagen. Moest deze gelukkige sterveling onderhouden worden door een enkelen mensch, de arme duivel zou gedurende meer dan dertig jaar moeten arbeiden om het jaarlijksch inkomen te betalen van zijn meester -— zonder te rekenen wat hij zou moeten winnen tot eigen onderhoud. Zoo, in onze ingewikkelde maatschappelijke inrichting, het verschijnsel zich niet vertoont in deze revolutionnaire klaarheid, is het omdat de kapitalistische tienden zich verdeelen over een groot getal hoofden : in plaats van een mensch die gedurende dertig jaar werkt, zullen er, bijvoorbeeld honderd zijn die elk jaar 3o ten honderd van hun loon zullen moeten afstaan, ofwel drij honderd die verplicht zijn er 10 ten honderd van te geven. Het valt niet te betwijfelen dat, zoo het vraagstuk zich in deze uiterste termen voordeed — eigendom zondev arbeid en arbeid zondei eigendom — zoo de klassen uitsluitend samengesteld w^ren, de eene uit luie uitbuiters, de andere uit uitgebuite arbeiders, de oplossing niet lang zou achterwege blijven. Ongelukkiglijk of gelukkiglijk, zulks hangt af van de gezichtspunten, doet de klassenstrijd zich niet voor onder dergelijke eenvoudige voorwaarden. Naast de parasieten in den vollen zin des woords, zijn er in de burgerklasse een groot getal menschen, het grootste getal zelfs, die niet uitsluitend leven op anderer kosten. Het zijn tegelijkertijd arbeiders en kapitalisten : hun inkomen vloeit deels voort uit hun arbeid (honorarium en winsten), deels uit den arbeid van anderen (rente en intresten). Het is zelfs zeker en ik roep uwe aandacht op dit punt — dat voor velen hunner de eerste bron van inkomsten overvloediger zou vloeien, moest de tweede bron komen te stoppen. Inderdaad het is de mededinging der liefhebbers die de vergoeding voor geestesarbeid doet dalen, het is omdat veel magistiaten en hoogleeraren renten hebben of andere bestaansmiddelen die hun toelaten, vooral waarde te hechten aan het eervolle hunner ambten, dat de rechters 5ooo frank 's jaars winnen en zekere hoogeschoolsleeraren maar 1200 frank; het is omdat veel onzer ambtgenooten de middelen hebben om breed te leven, dat zij zich kosteloos kunnen gelasten met een groot getal zaken en aldus de honorariums der min begoede advokaten doen verlagen. In niet kapitalistisch regiem, integendeel, zouden al de leeraren betaald worden zooals het heden de leeraren zijn der Staatshoogescholen; de magistraten geene andere bestaansmiddelen meer hebbende dan hunne wedde, zouden de billijke vergoeding deibewezen diensten eischen en de advokaten — voor zooveel er nog zouden blijven in eene samenleving waar de rechtsgedingen langsom zeldzamer zouden worden — de advokaten, zeg ik, zouden in hunne rangen (deze zaken moeten gezegd worden) niet meer die wezenlijke intellektueele proletariërs tellen, zonder genade vel oor ■> deeld om te leven van allerlei middeltjes. En zonderlinge zaak nochtans het is juist onder de magistraten, de advokaten, de rechtskundigen in 't algemeen, onder al dezen die eerder zouden te winnen dan te verliezen hebben bij den zegepraal van het socialisme, dat dit zijne hardnekkigste tegenstieveis ontmoet. Nog niet lang geleden legde een der grootste, zooniet de giootste onzer nijveraars, mij eene collectivistische geloofsbelijdenis af, terwijl men immer zeker is, in de verhandelingen der rechtsleerkundigen, in de rechtstijdschriften, in de mercurialen der prokureurs, ongeschonden de klassieke argumenten ten voordeele van het kapitalisme terug te vinden. Zoo gij het wilt zullen wij vluchtig deze argumenten in oogenschouw nemen en ik druk den wensch uit — niet durvende zeggen de hoop — dat de onpartijdige ontleding der winsten van de kapitalistische klasse u aantoone dat zij niet overeenstemmen met de aan de gemeenschap bewezen diensten. Deze winsten kunnen in drie hoofdbestanddeelen worden ontbonden : i° Vergoeding voor de roerende en onroerende kapitalen verzet in de onderneming; 2° Vergoeding voor den bestuursarbeid en voor alle de niet rechtstreeks betaalde diensten door den kapitalist bewezen aan de gemeenschap; 3° Verzekeringspremie tegen de risico's. Ik denk dat wij dit laatste punt buiten de bespreking kunnen laten : de arbeiders die honger lijden in tijde van crisis en die op straat worden geworpen wanneer men het werkhuis sluit, loopen minst zulke groote risico's op als de patroon die naar de failliet loopt. Te meer, zoo het risico bestaat voor de enkelingen, het bestaat niet voor de kapitalistische klasse. Zekere kolenmijnen werken met verlies, knoopen moeilijk de twee eindjes aan elkaar of worden in brand gestoken door eene grauwvuurontploffing, zooals te Anderlues, maar buiten twee of drie buitengewone jaren, verwezenlijkt de kolennijverheid in het algemeen genomen, onophoudelijk winsten. Alle andere voorwaarden gelijk blijvende zou de Staat, eigenaar wordende der mijnen, niet eens gevaar loopen verliezen te ondergaan. Van die zijde dus geen enkel argument ten voordeele van het kapitalistisch regiem. Maar daarentegen dringt men aan op de andere hoofdbestanddeelen der winst en men houdt staande dat de veralgemeening van het collectivistisch stelsel onmogelijk zou zijn, dat het behoud der kapitalistische erfelijkheid onontbeerlijk is omdat de burgerklasse een driedubbel ambt vervult dat alleen zij maar vervullen kan : ... . . r i° Het is zij die kapitaliseert, die het maatschappelijk kapitaal ophoopt; 2° die de nijverheidsvoortbrengst en de handelswerkingen bestuurt-, 3° die zich overgeeft, dank aan haar ledigen tijd, aan onbetaalden of slecht betaalden geestesarbeid. In werkelijkheid dus zouden de kapitalisten echte ambtenaars zijn met meer verantwoordelijkheid en meer initiatief; en, in weder- vergelding van hunne diensten ontvangen zij een driedubbel loon : bestuufsloon, loon voor geestesarbeid waar hunne klasse het alleenbezit van heeft, loon der ontberingen die zij zich opleggen door te sparen in plaats van alles op te maken. Dat er in deze argumentatie eenigen grond van waarheid zit zullen wij niet eens betwisten. Zoo de kapitalisten kwamen te \eiwelkén als de meisjes-bloemen van Klingson voor den zegevierenden Parsifal, men zou voorzeker bemerken dat zij niet gansch leven als parasieten; maar, daarentegen is het niet moeilijk te bewijzen : i° Dat hunne klasse meer en meer de ambten die op hun rusten vervullen op eene gebrekkige en geldverslindende wijze; 2° Dat andere tolken deze ambten zouden kunnen vervullen en van nu af zulks beginnen te doen in veel meer voldoende voorwaarden. Het is wat wij opvolgentlijk gaan onderzoeken voor de geesteswerken, het bestier der ondernemingen en de noodzakelijkheden der kapitalisatie. I. — Geesteswerken. Om zich in kapitalistisch regiem aan de kunst of aan de wetenschap te kunnen wijden moet men eene dezer twee voorwaarden kunnen vervullen, zonder welk men groot ge\aai loopt zijne dagen te gaan eindigen in het gasthuis : renten hebben of wel werken en meesterstukken voortbrengen die nuttig of aangenaam zijn aan dezen die renten hebben. De samentrekking der stoffelijke kapitalen heeft de samentrekking der geestelijke kapitalen tot onvermijdelijk gevolg. Onze beschaving is eene beschaving der minderheid. Millioenen proletariërs moeten duizende rijken onderhouden opdat dezen eenige honderden geestesarbeiders leveren. Rekening houdende met de uitzonderingen kan men zeggen dat, in eene kapitalistische samenleving vrij van alle collectivistisch mengsel, de geestesvruchten, ontzegd aan de groote menigte zonder vrijen tijd, uitsluitend behooren aan de bourgeois of aan dezen die toestemmen hunne kostgangers te worden. De uitslagen van dit alleenbezit zijn zoo gemakkelijk te voorzien als vast te stellen : weinig onafhankelijkheid voor de geestesaibeiders; weinig kansen dat hoogere persoonlijkheden ontstaan, vermits dat de keus geschiedt in een zeer beperkt midden; weinig kansen dat de denkers overleven, wiei oorspronkelijkheid het misonéism (*) kwetst van dezen die Ibsen « de logge en libeiale ;• « haat jegens het nieuwe » (Noot Vertaler). meerderheid» noemt. Het is daarentegen het gedroomd ideaal voor de middelmatigheden van alle slach, voor de patriotische lofzangers, de toondichters van Brabangonnes, de Velasquezder burgerwacht, de academievermaardheden of de bekroonden der bloemspelen en der wedstrijden van staathuishoudkunde. Maar voor de armen en de heren, de ware geleerden en de wezenlijke dichters is de kapitalistisQhe dampkring haast oninadembaar. Niets is min waar dat dit woord van Hendrik Heine : « De kunstenaars zijn misschien als de mispels die rijpen op he: stroo. )) Het Ideaal is eene bloem die wortelt in de stoffelijke bestaansvoorwaarden. Men zal nooit weten hoeveel prachtige breinen, gedrukt door de ellende met de vruchtafdrijvende vingeren, er zijn gedoofd zonder iets te hebben opgeleverd of zonder iets te hebben gegeven van wat men er mocht van verwachten. Misschien was hij een geniale mensch, die steenbakker, die niet kon lezen en wiens onbeschaafde hersenen in grootte deze overtroffen der Cu\ ier s of der Schiller s. Zoo een denker als Cesar De Paepe niet gansch zijn leven had moeten wijden aan allerlei onbeduidende en ondankbare bezigheden, zou zijn reeds zoo merkwaardig werk niet onvolledig zijn gebleven. Aan de beproevingen der groote mannen wier krachtdadigheid alle hinderpalen wist te boven te komen, kan men oordeelen hoevelen er onderweg zijn gebleven. Wat zou er zijn geworden van August Comte, zoo de edelmoedigheid zijner vrienden, der Littré's. en der Stuart Mill's, niet zijne armoede had gelenigd? Zou Richard Wagner zijn werk hebben voltooid zou niet Lodewijk van Beieren hem in de gelegenheid had gesteld om wat anders te toondichten dan gevoelromancen en de begeleiding der Favorite voor twee pistons ? Heden nochtans — en vooral elders dan in België — zijn er veel geleerden en kunstenaars die, zonder begoed te zijn, er toe komen eene plaats te vinden onder de zon en zich in alle zekerheid vrijlijk kunnen wijden aan hunne studieën. Maar, het is juist omdat onze moderne samenleving opgehouden heeft uitsluitend/kapitalistisch te zijn; zij hebben zulks te danken aan de collectivistische instellingen die van nu af — in sporadischen (hier en daai veistiooiden) toestand — zijn geworteld in ons burgerregiem: de musea, de openbare boekerijen, de hoogescholen met hunne gestichten en laboratoriums, al zooveel rustige werkplaatsen en beschermde cellen voor onze dichters of onze geleerden. In de middeleeuwen, de kloosters in de schaduwrijke dalen; nu, de openbare diensten in de groote steden! Staatsambtenaars, de scheikundige Pasteur, de sterrekundige Jean Houzeau, de statis- tieker Caroll Whaigt; staatsambtenaars, de drie grootste staathuishoudkundigen onzer dagen : Wagner, leeraar te Berlijn; SchaefHe, leeraar te Tubingue; Emiel de Laveleye, leeraar te Liuk. Staatsambtenaars ook om maar een enkel kunstenaar te noemen, Constantin Meunier, bestuurder van het academie van Leuven. Zoo hij niet deze zedige plaats bekleedde, zou hij wel, zonder te denken aan toegevingen opgelegd door de noodzakelijkheden van den verkoop, die heldhaftige en wrekende doeken kunnen penseelen, waar de burgers niet zouden van willen, omdat zij hartprangend zijn als de wroeging? Het is waar dat in ons land — het paradijs der kapitalisten — de instellingen nog zeer zeldzaam zijn die aldus het recht op toevluchtsoord bekrachtigen. Maar zij zullenzich onvermijdelijk vermenigvuldigen naarmate de strijdende democratie haar politieken invloed zal zien klimmen en de tijd zal komen dat het niet meer noodig zal zijn kosteloos onnutters te onderhouden om vrijen tijd te geven aan een Jan Stas of een Quetelet. Kunstenaars en geleerden zullen geen renten meer moeten bezitten om bestaanmiddelen te hebben. Verschanst in het gemeenschappelijk domein zullen de eenen, stil als benedictijnen in hunne cel, zich kunnen wijden aan de zuivere theorie, terwijl de anderen vreugdig hunne gouden schichten zullen werpen naar de Philistijnen. Anderzijds, wanneer de werking der wet of der werkstakingen aan de handswerklieden eenige uren vrijen tijd zal hebben geschonken, zullen de musea, de boekerijen, de gestichten van hooger onderwijs er niet weinig toe medehelpen om de bourgeoisie te onteigenen van haar geestelijk monopolium. Ziet wat ervan nu af geschiedt in Engeland : de drij-achten zijn er bijna een voltrokken feit en de arbeiders beginnen geheel iets anders te zijn dan levende machienen : zij bezoeken de musea, de boekerijen, stellen belang in de ingewikkeldste vraagstukken. Het hooger onderwijs vervormt zich, de hoogescholen verplaatsen zich, een leger leeraren verspreidt zich in de nijverheidscentrums. Eene pas verschenen brochuur over de reizende hoogescholen leert ons inderdaad dat de wevers van Manchester, de mijners van Durham, de metaalbewerkers van Noord-Engeland in groote menigte de leergangen van wiskunde, scheikunde of maatschappelijke huishoudkunde volgen en dat, zoo zij te ver van de stad wonen, waar de leergangen worden gegeven, zij twee of drij hunner makkers afvaardigen, die zij gelasten aanteekeningen te maken en hun dan zoo getrouw mogelijk de gegeven lessen te herhalen. Is het, in tegenwoordigheid van dergelijke feiten, nog mogelijk te beweren dat het kapitalistisch regiem onontbeerlijk is om de ontwikkeling van het geestesleven te behouden ? Ziet men integendeel niet, dat, in eene collectivistische samenleving, niets gemakkelijker zou zijn dan de kunstenaars en geleerden vrijen tijd te verleenen, hetzij door hun gemeenschappelijke premieën toe te kennen, hetzij door ze aan te stellen,voor bedieningen die weinig krachtsinspanning vergen ? Dat het zelfs niet vermetel is den dag te voorzien waarop iedereen den tijd zal hebben zich te wijden aan geestesarbeid, dat men — als in de News from nowhere (i) van Morris — wevers zal zien die staathuishoudkundigen, spinners die wiskundigen, straatvagers die geschiedschrijvers zijn, en wie weet? zelfs dichters zal zien die zullen vragen om den ruimdienst te verrichten omdat de weerzinwekkende werken het minst lang zullen duren : één uur werken op de mestpacht en het overige van den dag droomen bij het vuur of onder den blooten hemel, zou dat niet beter zijn voor een kunstenaar dan veroordeeld te zijn, om te kunnen bestaan, in een ministerie of in de opstelkantoren van een dagblad onophoudelijk over het papier te krabben ? Maar keeren wij terug tot de tegenwoordige werkelijkheid en, na betoogd te hebben dat het niet meer mogelijk is door onrechtstreeksche beschouwingen het behoud van het kapitalistisch regiem te verrechtvaardigen, laat ons overgaan tot de pogingen van rechtstreeksche verrechtvaardiging der winsten van het kapitaal. II. — Bestuur der ondernemingen Volgens de huishoudkundigen is het de vergoeding van den bestuursarbeid die het grootste deel uitmaakt der winsten : de proletariërs zouden dus niets of bijna niets winnen bij de gemeenschappelijke toeeigening, vermits men onder den vorm van jaarwedden zou moeten betalen wat nu de kapitalisten ontvangen onder den vorm van profijten. Zij zouden er zelfs bij verliezen, daar de ambtenaar zijne taak min ter harte zou nemen dan de vrije ondernemer. Het argument is niet van alle kracht ontbloot in de kleine en zelfs in de gemiddelde nijverheid, wanneer het een landbouwer geldt die arbeidt met twee of drie hoeveknechten of een spinner van Rousselaere of Eecloo die vóór het opkomen van den dag in zijne fabriek treedt, gekleed als de laatste zijner arbeiders, onverpoosd arbeidt gedurende dertien of veertien uren daags en zelfs, nadat de rustklok heeft geluid voor de anderen, zich 's avonds nog de oogen uitkijkt op zijne boekhouding. (i I Nieuws uit Nergensoord. (Noot Vertaler.) Er bestaan integendeel nijverheden die allengs talrijker worden naarmate de kapitalen zich samentrekken, waar de bestuursarbeid maar een klein deel der profijten vertegenwoordigt en waarde persoonlijkheid van den ondernemer ophoudt zich samen te smelten met deze der kapitalisten: het is het gebied der naamlooze vennootschappen, bureaucratisch bestuurd door een loontrekkend personeel. Het treffendste voorbeeld dat wij kunnen kiezen is de kolennijverheid. Verplaatsen wij ons naar het zwarte land : wij treffen er gansch een volk aan van arbeiders, met of zonder vereelte handen, werklieden, ingenieurs, koolmijnbestuurders. De eenen winnnen duizend frank, anderen honderd duizend; allen niettemin zijn loontrekkenden. Maar wat men niet ziet, wat niet schijnt te bestaan, dat zijn de eigenaars. Waar zijn zij ? Waar verbergen zij zich? Aan wie behooren de kolenmijnen ? Vraagt zulks aan dien ouden kolenmijner die ginds dwaalt, en hij zal u antwoorden als vader Bonnemort in Germinal: « Ik weet het niet... aan lieden! )> Lieden die men niet kent, die nooit op den buiten komen, die hunne renten in de stad verleven en die wellicht den mijnput niet weten liggen, waar hunne familie van vader op^zoon aandeelhouder van is. Welnu! ik stel u deze vraag : Veronderstelt dat de gemeenschap deze aandeelhouders onteigent, de kolenmijnen doet terugkeeren tot het openbaar domein, op dezelfde wijze te werk ga tegenover al de nijverheden waar eigendom en arbeid volkomen zijn gescheiden, wat zal er dan veranderd zijn? Zal er eene ton kolen min op de wereldmarkt zijn? Zullen de getouwen stil liggen in de vlasspinnerijen, de self-actors in de katoenfabrieken? Zullen de arbeiders ophouden te puddlen, het metaal te pletten, lampglazen te blazen in de glasblazerijen, zullen de reusachtige kroezen ophouden de grondstoffen te verteren in de werkhuizen van scheikundige voortbrengselen? Neen ! wat er zal zijn veranderd, is dat een zeker getal parasieten — persoonlijk schadeloos gesteld — niet meer aan hunne belangwekkende nazaten de uitbuitingsmiddelen zullen kunnen overlaten, waarover zij beschikken; het is dat te beginnen van dit oogenblik de stroomen rijkdommen die den menschelijken arbeid doen ontspringen, in de kassen van den Staat of van de vennootschappen der arbeiders zullen vloeien, in plaats van zich te gaan uitstorten in de brandkasten der kapitalisten. Het is daarom dat in al de nijverheden waar op groote schaal voortgebracht wordt, waar de kapitalen in enkele handen zijn samengetrokken, waar de onderneming bureaucratisch wordt bestuurd, de collectivisten de gemeenschappelijke toeëigening eischen van de voortbrengstmiddelen. De klein-nijverheid integendeel, waar de onteigening voor 't oogenblik onoverkomelijke moeilijkheden zou verwekken en misschien ongemakken onder oogpunt van voortbrengst, zonder groote voordeelen met het oog op de verdeeling, behoort tot het domein der privaat-onderneming, heden kapitalistisch, morgen samenwerkend. III. — Kapitaliseering. De derde bediening die men aan de kapitalistische klasse toeschrijft, is de ophooping, bij middel van het sparen, der kapitalen die er noodig zijn tot de voortbrengst. Uit dit initiatief dat aan de bijzonderen wordt gelaten, vloeien er twee met elkaar in strijd-zijnde gevolgen voort die even schadelijk zijn voor-de gemeenschap: bij dezen dié sparen, de gierigheid der mier; bij dezen die niet sparen, de dwaze verkwisting van den krekel. De aan zich zelf overgelaten kapitaliseering is de ikzucht, de zucht naar eigendom, de hardvochtigheid bij de eenen, de verspilling, de onbezorgdheid, de dwaze en nuttelooze uitgaven bij de anderen. Ook aanzien wij het als een groote vooruitgang dat het gezamenlijk sparen meer en meer het persoonlijk sparen verdringt. Reeds stellen de schranderste onder de arbeiders het gemeenschappelijk erfgoed samen der onderlinge bijstandskassen, der vakvereenigingen, der samenwerkende maatschappijen, in stede van hun geld naar de spaarkas te dragen. In plaats van eigenaar te zijn van een spaarboekje van honderd frank, wordt de socialist, aangesloten bij het Volkshuis, medeeigenaar van een ontzaglijk broodfabriek, van een kolenmagazijn, van eene beenhouwerij, van een kapitaal van verscheidene honderde duizende franken. De ikzuchtige zijde van het sparen verdwijnt; zijne voordeelen vermenigvuldigen zich in het oneindige. Maar wat nog meer de mogelijkheid en de klimmende uitbreiding der gezamenlijke kapitaliseering teekent dan de van zelf ontstane pogingen der arbeiders, is de onophoudende vergrooting van het openbaar domein sedert eene halve eeuw. Van nu af bestaan er in alle landen een zeker getal nijverheidstakken waar de ophooping der kapitalen niet meer het werk is van bijzonderen, maar van den Staat of van de gemeenten. Zulks is het geval, bijvoorbeeld, voor de nijverheid der spoorwegen, posten en telegrafen, voor de diensten van water en gaz in de groote steden. Waarom zou zulks niet het geval zijn voor de kolenmijnen zooals in Pruisen, voor de tabaksnijverheid zooals in Frankrijk, voor de alcoholfabricatie zooals in Zwitserland, voor de uitbating van den telefoondienst zooals in het groot-hertogdom Luxemburg ? Welke onmogelijkheid zou er bestaan opdat het publiek domein een min of meer groot getal nijverheden opslorpe die tegenwoordig deelmaken van het privaat domein? Het meeste deel der tegenstrevers van het cóllectivism houden niet genoeg rekening dat deze leer maar de huidige vervorming verlengt. Veel burgers beelden zich naiëf in, dat het collectivistisch stelsel plots, en in eens zal gegrondvest worden of in 't geheel niet tot stand zal'komen. En ze zouden gaarne zeggen zooals Lodewijk XV : « na ons vergaat de wereld n Rodbertus belooft ons een uitstel van vijf eeuwen. Lassalle is er niet ver af ons er twee toe te staan. Het zal dus voor onze achter-kleinneven zijn. Ergo, slapen we dus op beide ooren en zoo de socialisten den onvermijdelijken vervaldag willen vooruitloopen zullen onze burgerwachtsgeweren bereid zijn om zich te verstaan met de bajonnetten onzer boeren. Maar ziet om u heen, goede lieden! Ziet de werkstakingen die talrijker worden, de oproeren die allerwege losbarsten, de opstanden die elkaar opvolgen met de regelmatigheid van natuurverschijnselen en gij zult begrijpen dat wij ons reeds in den rook der maatschappelijke omwenteling bevinden. Leest de dagbladen uit den tijd uwer grootvaders, bestudeert de fabriekswetten die een einde stellen aan den willekeur der nijverheidshoofden, begeeft u in de arbeidersvereenigingen, maakt de rekening uwer winsten en uwer lasten, raadpleegt de bladen uwer belastingen en gij zult dra vaststellen dat de inrichting van den eigendom niet meer gelijkt aan wat zij gister was, dat zij niet meer gelijkt aan wat zij morgen zijn zal. In het begin dezer eeuw was het privaatdomein alles. Heden begint het gemeenschappelijk domein iets te worden. Het beste middel om zich rekenschap te geven van het belangrijke dezerhervormingis het klimmen der begrootingen in de groote democratische landen en namelijk in Frankrijk en in Engeland. Het gaat inderdaad met de Staten zooals met de menschen : volgens het beloop hunner uitgaven kan men zich een denkbeeld vormen over de uitbreiding van hun domein. Groet deze begrooting van een milliard, zei Ihiers, in i83o, tot de Kamerleden van Frankrijk, gij zult haar niet meet zien! Heden is men gekomen tot een 4 milliard 235 millioen, meer dan 4 duizend millioen! Het is waar dat de aangroei der oorlogsbegrooting daar voor iets tusschen is, maar dezen invloed drukt niet op de gemeentebegrootingen die niettemin dezelfde veimeerdering volgen. Te Parijs namelijk behaalt het gemeentesocialisme elk jaar nieuwe veroveringen op het gebied van deri onderstand, het onderwijs, de openbare diensten, zonder de millioenen te rekenen uitgegeven tot het oprichten der arbeidsbeurs die in handen is der socialistische groepen en wier onderhoudskosten — ik ontleen deze vermakelijke bijzonderheid aan M. Valleroux — worden gedragen door de patent betalende handelaars en nij veraars. In Engeland overtreft de begrooting tegenwoordig- vier milliard, niets dan voor de burgerlijke diensten, hetzij het zevendubbel van 1817. En het verschijnsel doet zich nog meer in 't oogloopend voor in de gemeentebesturen wier uitgaven zijn verdubbeld sinds twintig jaar en heden meer dan anderhalf milliard bedragen. Het gemeentesocialisme — dat te Londen komt te zegepralen — heeft reeds burgerrecht verkregen in de meeste groote steden van Schotland en Engeland. Glasgow, bijvoorbeeld vei Schaft ons een vrij duidelijk denkbeeld van wat binnen eenige jaren te Brussel zal bestaan : « De gemeente heeft het verplichtend en kosteloos onderwijs inge» licht; zij bez°rgt aan de noodlijdende kinderen der openbare i) scholen een noenmaal, zij levert aan de inwoners de gaz, de ver» lichtings- en verwarmingstoestellen en zij verlicht de gemeen» schappelijke trappen der huizen met verscheidene logementen; i) eigenaarster der trams stelt zij bijna kosteloos 's morgens en a 's avonds treins ter beschikking der werklieden; zij heeft baden, » zwemplaatsen, openbare waschhuizen ingericht; zij deed nog » meer: na de overbevolkte wijken te hebben onteigend heett zij n huizen gebouwd die zij verhuurt aan de minst begoede huisge» zinnen. » Om deze klimmende uitgaven te dekken neemt de gemeenteraad van Glasgow, zooals de andere Engelsche gemeenteraden — buiten de ontleeningen — zijn toevlucht tot twee bronnen van inkomst : de belastingen en de winsten der vermaatschaplijkte nijverheden. Deze laatste bron begint zeer overvloedig te vloeien : volgens M. Sidney Webb omvat het gemeenschappelijk domein namelijk het vierde der tramlijnen en de helft der gazgestichten van Groot-Britannië. Wat zich voordoet in Engeland antwoordt reeds eenigermate op eene vraag die zich natuurlijker wijze vóór den geest opdoet: doorwelke wegen en middelen zou het mogelijk zijn het kapitalistisch ïegiem vreedzaam te hervormen? De masuirs zitten op hun boom en zullen zich niet laten onteigenen zonder te schreeuwen. Niemand betwist dat de moeilijkheden aanzienlijk zijn. Niettemin, ofschoon het vrij waarschijnlijk is, dat deze vervorming zal belemmerd worden door blinden wederstand, daarna bespoedigd en vereenvoudigd door revolutionnaire beroeringen, kan men meenen, kan men zelfs hopen dat zij zich in zekere landen in der minne zal voltrekken bij middel van opvolgentlijke onteigeningen. Dezen die geneigd zijn zulks voor onmogelijk te houden mogen deze twee uiterst belangrijke beschouwingen niet uit het oog verliezen: i0 de onvermijdelijke verhooging der Staatshulpbronnen; 2° de klimmende gemakkelijkheid der onteigeningen, naarmate het gemeenschappelijk domein zal vergrooten. Verhooging der hulpbronnen die den Staat zal kunnen bezigen tot den terugkoop nieuwe nijverheden: inderdaad, de belastingen zaifelr verminderen voor deze die leven en arbeiden, maar daarentegen zullen wij meer en meer dezen treffen die niet werken, of beter, die niet meer werken: de eigenaars, door de rente en de geconsolideerde waarde te treffen, de dooden door het erfenisrecht in te krimpen of de erfenisbelastingen te verhoogen, — zonder te rekenen dat de socialistische staat een groot getal der huidige lasten zou doen verdwijnen. In België, bijv., zou men, op eene begrooting van 160 millioen — de openbare schuld en de begrooting van spoorwegen die eene winst oplevert, daargelaten — de 3 1/2 millioen van de burgerlijke lijst, de 8 millioen van de .begrooting der eerediensten en de 70 millioen van de oorlogsbegrooting kunnen afschrappen. Anderzijds is het klaarblijkend dat de onteigeningen gemakkelijker zullen geschieden naarmate het gemeenschappelijk domein zich zal uitbreiden. Iedere maal dat eene nijverheid zal gesocialiseerd worden, zal de Staat beschikken over grootere hulpbronnen om andere nijverheden op te slorpen. Zoodanig dat, naar alle waarschijnlijkheid, de snelheid waarmede wij naar het collectivistisch regiem stappen onophoudelijk zal vergrooten, zooals den loop eener komeet die de zon nadert. Er is meer. Wanneer de Staat de groote nijverheden zal hebben onteigend zullen dezen die buiten zijn gebied blijven daarom niet ontsnappen aan zijn invloed. Zijne inrichting zal tot toonbeeld dienen voor de bijzondere ondernemingen ; hun voornaamste klant geworden zal hij hun maatregelen kunnen opleggen in het voordeel der werklieden, die bestemdzijnom de werking der nijverheidswetten te volledigen. Het is hetgeen van nu af geschiedt in zekere parijsche nijverheden waar de reeksprijzen, opgelegd door de stad aan de ondernemers van openbare werken, ten slotte tot grondslag zijn genomen geworden voor de vergelding van alle werken, zelfs bij de bijzonderen. Het is klaarblijkelijk dat in deze voorwaarden de kapitalisten er zullen toe komen, zich nagenoeg te moeten aanzien als ambtenaars; eene nijverheid waar de arbeidsdag zou bepaald zijn door de wet, waar de arbeiders zouden deelen in de winst, met de patroons gezamenlijke verdragen zouden opmaken, met hen zouden beraad, slagen in de verzoen- en scheidsraden, zou minstens zooveel gelijken aan een openbaren dienst als aan eene bijzondere onderneming. Daarenboven moet men rekening houden met de zekere vorderingen van het cooperatief regiem, dat men het spontane (*) collectivisme zou kunnen noemen. De broodnijverheid levert ons hierover in België «en merkwaardig voorbeeld. Wie zou in 1880, toen de Gentsche socialisten Vooruit stichtten met een kapitaal van 3ooo frank, gezegd hebben dat, tien jaar later, een gansch leger samenwerkers zou bestaan in elk nijverheidscentrum ? Het is alzoo dat er nu te Brussel meer dan 18 duizend leden in het Volkshuis zijn, zonder de leden mede te rekenen van andere niet-socialistische samenwerkende maatschappijen. Hetzij dus meer dan 18 duizend gezinnen, eene bevolking van meer dan 70 duizend verbruikers die in het gezamenlijk bezit zijn van de werktuigen tot vervaardiging van het brood. Wat zal het dan binnen eenige jaren zijn, vermits iedereen — katholieken, socialisten en deze die noch vogel noch visch zijn — medewerkt tot hetzelfde doel : de bakkers die voor eigen rekening werken, onteigenen, ontkapitalen? Al de strekkingen van de nijverheid der huidige wereld werken mede tot de ontbinding van het kapitalistisch regiem : de coöperatie in de klein-nij verheid; het Staatscollectivism in de groot-nijverheid; de vorderingen van de werkersvereeniging en de nijverheidswetgeving in alle de voortbrengsttakken. In de verdeeling der maatschappelijke rijkdommen verhoogt het deel van den Staat en van de arbeiders: dus als noodzakelijk gevolg vermindert het deel van het kapitaal; de toenemende invloed van het gemeenschappelijk gebied oefent op den taks der winsten eenen zulken orvermijdelijken en onwederstreef baren invloed uit als de maan op het peil van de zeetijen. Er zullen min of meer schokken, crisissen, schommelingen van ondergeschikt belang zijn, maar het is onvermijdelijk dat het collectivisme zekeren dag de overheerschende macht zal uitmaken. In dergelijke maatschappij, waarde kapitalen des te moeilijker plaatsing zullen vinden naarmate het privaat domein enger afmetingen zal hebben, is het onbetwistbaar -dat de renteniers, de nietsdoeners, de onnutters het leven lastig zullen hebben. Daarentegen zal de gemeenschap beschikken over een prachtig (*) Van zelfs ontstane. (Noot Vertaler.) erfgo'ed dat haar zal toelaten krachtig te handelen, door instellingen vari allen aard, op de verstandelijke, zedelijke en stoffelijke ontwikkeling van allen en van ieder harer leden. En dank aan deze vorderingen zal men niet alleen den intrest en de rente zien verdwijnen, opgeslorpt door de gemeenschap, maai ook den vergeldingsvorm die men het loonstelsel noemt. Voorzeker is het mogelijk te denken dat dit stelsel gehandhaafd blijve in collectivistisch regiem : de arbeiders van M. Vandenpeereboom of dezen die in Vooruit arbeiden onder de bevelen van mijn vriend Eduard Anseele, zijn zoowel loontrekkenden als de vrouwen der gentsche vlasfabrieken of de metaalbewerkers v^n de VieilleMontagne. Ons ideaal kan echter niet zijn eene gemeenschappelijke organisatie van den arbeid alleen, die de vormen der huidige nijverheid zou eerbiedigen. Wij streven vurig naar de zedelijke verbeteringen die de samenwerking van alle voortbrengers vooreerst zullen mogelijk maken, en misschien ook — want er is geen ideaal dat niet kan worden verwezenlijkt door de toekomst de anarchistische gemeenschap, overvloeiende van broederlijkheid en van rijkdommen, waar elkeen, vei'richtende wat hem goeddunkt, als te Thélème, zou geven volgens zijne krachten en zou nemen volgens zijne behoeften. Maar om tot daar te komen, moeten de zoo overoude en nog zoo onbeschaafde herseiilobben oneindig ontwikkeld en verfijnd worden. En het is aan onmiddelijke stoffelijke hervormingen dat men de eerste hoofdbestanddeelen dezer hervorming moet vragen ; opdat zuiver bloed naar de hersenen vloeie is er eene voldoende voeding van noode : scheppen wij samenwerkende maatschappijen ; opdat de menschen kunnen minnen en denken, moet er vrije tijd zijn: verminderen wij de werkuren ; opdat de uitspanningsuren met vrucht worden gebezigd, is het van noode dat de arbeiders niet verbeest zijn door den genever. Welnu kost wat kost moeten de drankstokers onteigend worden, moet het alcoolmonopolium worden ingericht, moet men trapsgewijze de voorbrengst van den alcool verminderen. Dit zal geld gewonnen zijn : de millioenen die den Staat zal uitgeven om te beletten dat men nog drinkt zullen niets zijn tegenover de millioenen die men heden verteert om zijn verdriet te verdrinken, om zijné ellende te vergeten of om te beletten dat de maag van honger schreeuwt. Men moet rekening houden met de zedelijke vormveranderingen die zullen voortvloeien uit deze hervormingen en uit al deze die de vorderingen van het collectivistisch socialisme volgen of er mede gepaard gaan, om naar juiste waarde de sombere voorspellingen zijnei tegensti evers te schatten : dalend voortbrengstvermogcn van den aibeid naarmate/ den colleitivislischen eigendom zich zal uitbreiden; bestendige kwetsing der persoonlijke vrijheid, officieel, of vernietigd door de alvermogendheid van den Staat; onmogelijkheid om weeldeuitgaven ie doen, die de bekooilijkheid zijn van het leven, de bloem onzer moderne beschaving. \\ at vooreerst het voortbrengstvermogen van den arbeid betreft, wij hebben reeds doen opmerken dat de nijverheden waar de collecti vistische formuul toepasselijk wordt, reeds onder technisch oogpunt al de kenmeiken dragen van een openbaar beheer. \\ aarom zou de bestuurder eener kolenmijn min naarstig worden omdat zijne jaarwedde hem zou betaald worden door den Staat in plaats van hem verzekerd te worden door eenige honderde aandeelhouders ? \\ anneer men het vraagstuk beschouwt langs geldelijken kant is de stuwkracht van beide stelsels vrij gelijk. Maar men moet ten gunste dei collectivistische oplossing rekening houden van een zedelijken factor wiens invloed immer zal klimmen; in plaats van de ondergeschikte ambtenaars te zijn eener naamlooze maatschappij, gehoorzamende aan het bevel van eenige beheerders, zullen deze die heden het nijverheidsleger bestieren, openbare mannen woiden, bekleed door de arbeiders zeiven met een mandaat van vertrouwen, niet alleenlijk geprikkeld door hunne persoonlijke eerzucht maar nog door altruïstische gevoelens die, men moet het erkennen, onophoudelijke vorderingen maken. De officieren onzer legers deinzen voor geen enkel offer terug, zelfs niet vooi dit van hun leven, om hun vaandel te doen zegevieren. Moet men min \ ei wachten van de officieren van het nijverheidsleger, wanneer zij zullen ophouden galeiwachters of minstens de oversten van soldeniers te zijn.' Zou men deze zelfverloochening, deze krachtdadigheid, deze solidariteit die men van de menschen verkrijgt, wanneei het geldt lood naar hunne evenmenschen te zenden, niet mogen verwachten wanneer er kwestie zal zijn hun brood te verschaffen? Wat dezen betreft die beweren, dat de veralgemeening van het collectivisme de menschelijke vrijheid zou smachten in al hare uitingen, men kan zich vergenoegen te antwoorden dat, alle reden plaats gegeven, niets zou zijn veranderd : het zou even treurig zijn onder de dwingelandij der Staatsbedienden of onder deze van de bedienden der patroons te staan. Maar wij kunnen deze zuiver negatieve argumenten ter zijde laten, omdat het klaarblijkelijk is dat de zedelijke vorderingen, die de vervorming van het economisch regiem noodzakelijk en mogelijk maken, een evenwijdigen invloed zullen uitoefenen op het politiek regiem. Wij geven het volkomen toe dat onze moderne Staat, de Staat-gendann, de Staat-iiachtwakei, zeer slechtde veelvuldigebedieningen Zóu vervullen die hem zouden worden opgelegd in collectivistisch regiem. Het ware alsof men de brigadiers der gendarmerie wilde gelasten met het bestieren der werkhuizen, de politiekommissarissen met het besturen der hoogescholen, de generaals met het bewaren der musea of het sluiten der boekerijen. De kapitalistische Staat heeft de reqeering der menschen ten doel : hij heeft gecentraliseerde machten, ministers met vuisten, getrouwe burgerwachten, krijgskrachten die blindelings aan het bevel gehoorzamen, noodig : verbreidt zijn gebied en gij schept eene uitgestrekte kazerne of eene republiek van kantoorratten. De collectivistische Staat integendeel zal het beheer der zaken ten doel hebben; hij zal een gedecentraliseerdeorganisatie, mannen van wetenschap en ondervinding, nijverheidskrachten van noode hebben, waaraan men vooral de vrijwillige beweging en het initiatief zal vragen. Met de strekking der privaatondememingen om openbare diensten te worden komt de strekking overeen der openbare diensten om zelfstandig te worden. De toeëigening door den Staat vergt geenszins — dat men zulks wel wille opmerken de uitbating door den Staat : niets zou dezen beletten de arbeidswerktuigen met of zonder renteplicht ter beschikking der gemeenschappen van arbeiders te stellen. En nu, om te feindigen, enkele woorden over eene tegenwerping die — in een onlangs gehouden onderhoud — een onzei geleeidste raadsleden van het Hof zeer bezorgd scheen te maken. « Maai, zegde hij mij, wie zal in uwe collectivistische samenleving nog weeldeuitgaven kunnen doen? Wie zal de Champagne en de Bouigogne wijnen drinken? )> Ik heb getracht zijne gewettigde onrust te bedaren door hem te doen opmerken dat het ideaal niet bestaat in juist iedereen vier frank daags te betalen en alle burgers het verplichtend schoenen poetsen op te leggen. Niettemin moet men het zich niet ontveinzen dat de trapsgewijze daling der profijten van het kapitaal voor uitslag zal hebben de weeldeuitgaven op veel afdoender wijze in te kiimpen dan de wetten tegen de weelde weleer voorgesteld door den ouden Cato. Maar hier nog is het zeer waarschijnlijk dat de gedachten zich teizelfdertijd als de omstandigheden zullen wijzigen en dat de openbare weelde, rijk aan genietingen voor allen, in ïuime mate de bijzondere weelde, die zooveel ellende en smarten kost, zal ondei schuiven; want men kan het als regel stellen dat de meest overbodige zaken worden voortgebracht door lieden die de noodzakelijkste dingen missen. Hebt'gij er reeds aangedacht, eene jonge vrouw ziende in de eerste loges van den schouwburg, dat er aan elk harer kleedingstukken bloed en tranen kleven : de grondstof van haar ivooren waaier is een slachtand van een olifant, gestolen in een of ander negerdorp, en Stanley zal 11 zeggen dat er geen enkel in Europa komt zonder dat hij het leven van een of meer negers heeft gekost; haar kanten omslagdoek werd voor een hongerloon gemaakt door een dier kleine ongelukkigen, die door den aard van haar arbeid zelve noodzakelijk tot de longtering zijn gedoemd ; de batiest van haar zakdoek werd Wellicht geweven door een dier werklieden van Cambrai die, volgens de bekentenis van een minister, zoover gedreven zijn dat zij op de ópen plaatsen der stokerijen de pulp der suikerbeeten gaan eten, waar zelfs de varkens niet van willen; en zoo gij me vraagt van waar heure diamanten komen, wijs ik u terug naar dit interview van kapitein Becker, waar deze verklaart dat in de mijnen van de Kaap de negerarbeiders nacht en dag worden bewaakt door gewapende galeiwachters die gelast zijn — om te vermijden dat dè zwarten de kostbare steenen zouden inslikken — met het ontleden hunner uitwerpselen, na hun eerst een purgeermiddel te hebben toegediend. Wij denken niét genoeg aan deze zaken. De vrouwen weten niet hoeveel elk harer juweelen aan verloren krachten en.aan geslachtofferde levens vertegenwoordigen. De kinderen der rijken worden buiten aanraking met den arme opgevoed; zij kennen er haast het bestaan niet van, zooals de prins uit de hindo^sche legenden, door zijn vader gevangen gehouden in zijne schoone paleizen en zijne bloeiende tuinen, opdat hij de gelegenheid niet zou hebben gehad de smarten en de ellende dezer wereld te aanschouwen. Maar meer en meer worden deze onwetendheden onmogelijk, want de armen dringen in de tuinen en vergaderen rond de paleizen : de eenen vragen brood, omdat zij verhongerd zijn; maar er zijn er anderen die wel iets anders viagen : wat zij willen, wat zij eischen, wat zij desnoods zullen nemen, dat is eene plaats onder de zon, onder de zon van kunst en wetenschap. Zij vragen niet alleenlijk het collectivisme der stoffelijke rijkdommen, maar ook het collectivisme der intellectueele schatten. Daarbij, het eene gaat niet zonder het andere : het kapitalisme brengt de privaatweelde, de fragmentaire (stuksgewijze) wetenschap en de kunst voor de kunst mede, « wanhopige formuul der kunstenaarsnaturen die de echo hun niet meer hooien beantwoorden » ; het socialisme zal de gemeenschappelijke weelde, de samengeschikte en bewuste wetenschap tot een maatschappelijk doel, de kunst begrepen door de massa en door haar beviucht, ontwikkelen. Wanneer de menschheid, in stede van verslaafscht te worden door dé machienen, zal gediend worden door hare ijzeren slaven, zal men opnieuw zien geboren worden de bloeigetijden die Griekenland deed ontluiken, dank aan den vrijen tijd die zijne slaven van vleesch het gaven. Zooals in de eeuw van Pericles zullen de huizen eenvoudig zijn, maar in de pracht der monumenten zullen allen de stralende schoonheid der meesterwerken kunnen aanschouwen. En dan zullen de oneenigheden en geschillen die ons scheiden en ons verscheuren verdwijnen, om plaats te maken voor eene verstandelijke gemeenschap, voor dit diep geloof dat onze voorouders hebben gekend gedurende de hvee groote tijdperken van hunne geschiedenis : de polytheistische (*) -oudheid, in den tijd toen de blankheid der goden van het Parthenon zich afteekende op den zuiveren hemel van Athene; de christene middeleeuwen, toen de nederigste der ambachtslieden zoowel als de hoöghartigste der wijsgeeren het hoofd bogen onder de booggewelven der gothische tempels. (*) Veelgodige. (Nool Vertaler). Leest en ontwikkelt U! De volp'iule lirochnren zijn vcrkrijsltaar in , Gent : PER STUK PER 100 Godsdienst, eigendom, huisgezin .... 2 ctm fr. 1.— Redevoering voor A. S. in de Kamer, door Anseele. 2 » » 1.— Een ernstig woord aan onze broeders van den buiten. 2 » i> i.5o Het congoleesche gevaar . . ■ • 2 » » 1. |o Kerk en leger, eene voordracht in den Vrijdenhersbond van Gent . . . • • • • 2 » » i.5o Zwarte bilan, door E. Vandervelde . . • 2 » » i.5o Vermindering der werkuren 2 » i.5o De diefstal op de beetwortels, döor Leo . . . 2 » » 1 5o De werkmanswoningen, door P. De Bruyne . , 2 » » i.5o De sohoolvoeding . . . • - ■ ■ 2 » » 1. 5o De Commune van Parijs, door P. De Bruyne . . 2 » » 1.5o Gevolgen van het kapitalistisch regiem . . . 2 » » 1. 5o Het militarism, ziedaar de vijand, door Furnémont. 2 » » 1 ■ 5o De Werklieden-partij en de dronkenschap, door Vandervelde . . ■ ■ • • • 2 » » i.5o Reglement der toepassing van het minimum van dagloon iir stadswerken . . . ■ 2 » » i.5q Wat willen de socialisten, door Bertrand. 5 » >' 3.— Opgepast, opgepast, de socialisten komen 5 » » 3.— Catechismus van den onderlingen bijstand 5 » ;> 3. Schetsen uit de geschiedenis van den buiten . . 5 » » 3- De beursroovérijen in de Kamers,f: door Bertrand . 5 » » 3.— Naar het Collectivism of Socialism, d. Vandervelde. 5 » » 3. Proces De Brouckère-I.ekeü . . . • • 5 " " 3. Opbouwend Socialisme, door Clerebaut. . . 5 » Wet op het betalen der loonen, door Max Hallef . 5 » » 3. Godsdienst en wetenschap \ " " j ' De gedaanteverandering 5 » " Heeft de mensch eene ziel . • - ■ • 5 " " 3. God of Natuur, hoe is uw naam . . . • 5 » "3. De onvrije wil • . • - " Twaalf Meizangen voor het feest van Eersten Mei . » » ->• Zaak Schuermans • 5 " » 3.— Liederenbundel, Fransche en Nederlandsche socialistische liederen 10 » — Het tweede Syndikaal Congres 10 " " Rijk en Arm. door Rienzi 10 " 8 °- Het kapitalistisch tijdvak, door Leo . ■ 10 " " "• De folterkampen der Boers, door Vandervelde. . 10 » » 0. Is vrijdenkerij gevaarlijk ? z" " " ®- Tot aanval en verdediging 10 " " °- Christus in 't Vaticaan u> " " j|' Op allerzielendag, berijmd verhaal. . • 10 a » ». Volksalmanak Vooruit 1898, 1899, 1900, 1901, 1902, ' 1903, ieder aan .10 » Collectivisme op nijverheidsgebied, door Vander- velde, 255 bladz. . . . • • ' / ' Kapitalisme en Socialisme, door Rienzi . . . 60 ctm » Goede gezondheid, door Dr Terwagne . . 60 » >• 4°- — Gezin Van Paemel, door Cyriel Buysse, . . . • 1 Ir. De Verborgenheden des Volks, per atlevering . . 10 ctm 5 deelen genaaid : fr. 20.—