BIJDRAGEN VAN HET PROVINCIAAL : GENOOTSCHAP VAN KUNSTEN EN : WETENSCHAPPEN IN NOORDBRABANT 1918 : III BESCHRIJVING van de Kasteelen, staande of gestaan hebbende in het HoIIandsch deel van : Noordbrabant : met eene inleiding en aanteekeningen van JHR. MR. A. F. O. VAN SASSE VAN YSSELT ZUID-NEDERLANDSCHE DRUKKERIJ, 's-HERTOGENBOSCH BESCHRIJVING VAN DE KASTEELEN, STAANDE OF GESTAAN HEBBENDE IN HET HOLLANDSCH DEEL VAN NOORDBRABANT. Jor Pieter van Adrichem van Dorp, die te Haarlem leefde van 1660 tot 1706, maakte van de kasteelen in Holland eene beschrijving, waarvoor hij de gegevens hoofdzakelijk putte uit de oude kronijkschrijvers en uit de werken van Jacob van Oudenhoven. Hij beschreef ze in het Latijn in een handschrift, dat thans het eigendom is van zijnen nazaat Ferdinand baron van Wijnbergen, wonende te Arnhem. Daar een deel der tegenwoordige provincie Noordbrabant oudtijds tot Holland behoorde, zoo komt in het handschrift ook menige beschrijving voor van kasteelen, die stonden of nu nog staan in dat Hollandsch deel onzer provincie. Ik heb ze, behalve voor wat betreft de kasteelen, die men oudtijds te Wijk bij Heusden aantrof, niet letterlijk kunnen overnemen, omdat zij meestal te langdradig en daardoor ook te onduidelijk zijn. Van daar dat ik daaruit de hier achterstaande uittreksels heb gemaakt, Wijk, als gezegd, uitgezonderd en wel in het Nederlandsch, wijl ik veronderstelde dat zulks voor de meeste lezers het aangenaamst zoude zijn. De beschrijving van liet kasteel van Zevenbergen is voor het grootste gedeelte van mij zelve, omdat het H. S. daarover te weinig bevat, evenals ook van mij zijn de onder de verschillende beschrijvingen geplaatste aanteekeningen. Door die aanteekeningen hoop ik hen, die wat meer van de kasteelen wenschen te weten dan ik hun hierbij geef, het gemakkelijk te hebben gemaakt zich daarvan voldoende op de hoogte te stellen. A. F. O. VAN SASSE VAN YSSELT. ALMSTEIJN was een kasteel, gelegen in de Oroote Waard. Het ontleende zijnen naam aan het riviertje de Alm. Door den St. Elisabeth s vloed van 1421 is het geheel verzwolgen. Aanteekening. Men zie hierover het Missale van de kerk te Wijk bij Heusden enz. p. 61 en vlgd. ALTENA. Bij het dorp Altena stond oudtijds op eenen heuvel een sterk slot, dat reeds in het jaar 1029 bekend was en het slot van Altena heette. Toen Dirk VII, Graaf van Holland, in 1203 te Dordrecht op sterven lag, verborg graaf Lodewijk van Loon zich op dat kasteel, om, zoodra niet de Graaf van Holland zoude overleden zijn, zich naar Dordrecht te begeven ten einde met behulp van diens echtgenoote Adelheid hunne eenio-e dochter Ada te kunnen huwen. Onmiddellijk nadat hij 's Graven dood vernomen had, begaf hij zich dan ook aanstonds van het slot van Altena naar Dordrecht en gaf Gravin Adelheid hem toen dadelijk hare dochter Ada tot vrouw; de strijd, die hierover alstoen ontstond, vindt men uitvoerig beschreven bij W van Gouthoeven, d' Oude Chronycke ende Historiën van Holland, p. 298. Het slot van Altena zal toen hebben toebehoord aan Dirck van Altena, die in 1241 stierf. Van hem erfde het zijn oomzegger Willem van Hornes, zoon van Willem en Margaretha van Altena, dochter van Dirck IV van Altena en Margaretha van Kleef. Het land en slot van Altena waren toen ter tijde een Kleefsch leen, hetwelk zij bleven tot het jaar 1332, als wanneer de Hertog van Kleef zijn recht op het Land van Altena overdroeg aan Willem III, Graaf van Holland. Een van Hornes gaf het slot van Altena ten gebruike aan Albrecht van Beieren, Graaf van Holland, die het daarop afstond aan diens zoon Willem van Oostervant. Tijdens dat deze het bezat werd dat slot verwoest. De reden daarvan was dat genoemde zoon met de Hoeksche edellieden, welke door zijnen vader Albrecht van Beieren verbannen waren, omdat zij mededaders of medeplichtigen waren aan den doodslag, in het jaar 1391 gepleegd op diens bijzit Aleid van Poelgeest en op Willem Huyser, die haar willen verdedigen, zich op dat slot teruggetrokken en het zeer versterkt en met levensvoorraad voorzien had, weshalve Graaf Albrecht van Beieren voornoemd het in 1395 belegerde en innam, waarna hij beval dat het met den grond zoude worden gelijk gemaakt exeptis duabus ingentibus turribus tanti operis reliquiis, quarum unatn vidi ac interfui, quae modo ob lapidcs ardunios, quibus constructa erat, vendita ac demolita est, ut de hoe eastro nihil restat praeter collem, qui impositum fuit, zoo schreef nog van Adrichem. Willem van Oostervant had echter reeds vóór den aanvang van het beleg het slot van Altena verlaten, omdat hij niet openlijk met zijnen vader in botsing wilde komen en zich naar den Bosch begeven. De Hoeksche edelen, welke zijn slot verdedigd hadden, konden na deszelfs inneming door tusschenspraak van twee zijner kinderen zich ook naar den Bosch begeven. De heerlijkheid Altena kwam na de onthoofding van Philips de Montmorency, graaf van Hoorn, aan Walburg van Nieuwenaer, die haar in het jaar 1600 ') aan de Staten van Holland verkocht, waardoor ook zij ophield te bestaan. Aanteekeningen. In Lud. Smids Schatkamer der Nederl. Oudheden komt ;) Dit moet wezen 1590. eene afbeelding voor van den eenigen toren van het kasteel van Altena, dien de Schr. van het H. S. nog zag. Over de heerlijkheid Altena zie men verder S. van Leeuwen Batavia lllustrata 11 p. 1299, en over de van Hornes, die heeren van Altena waren, Goethals Maison de Hornes. BESOIJEN. Het kasteel en het dorp Besoijen zijn gelegen nabij de grens van het Graafschap Holland over de Oude Maas. Hunne eerste heeren, die gesproten waren uit het huis van Strijen, droegen den naam van Besoijen. Omstreeks het jaar 1412 was daarvan heer Willem van Besoijen, wiens dochter ze ten huwelijk bracht') aan Jan van Dongen of van Dalem, gesproten uit het Huis van Arckel. Hunne dochter Beatrijs van Dongen bracht ze op hare beurt ten huwelijk aan Oerrit van Assendelft, ridder, heer van Assendelft, Cralingen, Heemskerk en Heinenoort. In diens geslacht verbleven daarna het kasteel, hoezeer het ook verwoest was en het dorp Besoijen totdat Oerrit van Assendelft Gerritszoon, heer van Besoijen, Cralingen, Heinenoort, enz., die in 1643 leefde, zonder kinderen kwam te overlijden. Na hem werd in 1651 heer van Besoijen Johan van Wittenhorst, heer van Drongelen en Gansoijen. Aanteekeningen. Men zie voor het kasteel en het dorp van Besoijen nog Jacob van Oudenhoven's Out-Hollandt p. 177 en Taxandria XI p. 28. . . Van het kasteel van Besoijen bevinden zich 3 O.-l. pen- i\ n,t klnnt niet met het verslag van 's Rijks Oud- en nieuw Provinciaal Archief Te s Hertogenbosch over 1894 p 33 en vlgd waann men behalve de vroegere Heeren van Besoijen nog vermeld vindt dat jon . BiatrisTansdochter van Dongen vrouw var, Oeryt van 1 g 1447 'beleend werd met het ambacht van Besoijen, niet veer moien, vis scherij gruit, enz. krachtens opdracht van haren grootvader Willem van Bezoyen. teekeningen in den Topografischen atlas van het Prov. Gen. van K. en W. in N. Brabant, waarvan twee, die het kasteel als eene ruïne voorstellen van H. Pola uit het jaar 1718. BOSHUYSEN. Dit kasteel, dat aan een daarom heen gelegen bosch zijnen naam zoude hebben ontleend, was gelegen op de grens van het Graafschap Holland aan de overzijde van de Oude Maas en wel in het dorp Sprang. Het was aanvankelijk het eigendom en de woning der familie van Boshuysen, die zoude gesproten zijn uit Willem, den broeder van N. Craoul, graaf van Guines, welke een connetabel van Frankrijk was en in 1346 door de Engelschen te Caen in Normandie gevangen genomen werd. Het was diens kleinzoon Willem, de zoon van Herman Willemszoon, die hetzij door koop hetzij door erfenis eigenaar van dit kasteel werd en daar naar den naam van Boshuysen aannam. A a n t e e k e n i n g. Men zie over dit kasteel verder Jacob van Oudenhoven's Out-Hollandt p. 178, die aldaar nog mededeelt, dat het reeds sedert het jaar 1400 was in het geslacht van der Duyn door het huwelijk van Adam van den Duyn met Christina van Wielesteyn, erfdochter van Sprang. In 1654 hoorde het toe aan Jor Jacob de Jonge, heer van Valckevoort. CRAJENVELT. Jan IV van Heusden had eenen jongeren zoon Wouter, den stamvader der familie Spiering, diè zich o. a. splitste in de takken Spiering van Wel en Spiering van Aalburg. Laatstgenoemde tak bezat te Aalburg een groot kasteel, Crajenvelt geheeten, dat Jan van Aalburg, zoon van Jan Spiering, in 1431 aan den Graaf van Holland in leen opdroeg, waarop deze hem daarmede beleende. Onder dat kasteel behoorden verscheidene achterleenen en het recht van zwanendrift, Agnes Spiering van Aalburg bracht dit kasteel in 1555 ten huwelijk aan haren man Gijsbert van Heerdt, een Geldersch edelman, van hen erfde het hun zoon Palick van Heerdt, die in 1618 in het bezit daarvan werd opgevolgd door Gijsbert van Heerdt. Aanteekeningen. Men zie nog, o. a. over de beweerde afkomst der Spiei ing s uit de Heeren van Heusden, het Missale van de kerk te Wijk bij Heusden met eene bijdrage tot de geschiedenis van het geslacht Spiering p. 78 en vlgd. Van het kasteel Crajenvelt berust eene O. I. penteekening van het jaar 1649 in den Topografischen atlas van het Prov. Gen. van K. en W. in N.-Brabant. DUSSEN. Het kasteel van Dussen, dat gelegen is in het Land van Altena, zal zijn naam ontleend hebben aan het riviertje de Dussen. Het behoorde eerst toe aan de edelen, van Dussen genaamd. Daarna was het het eigendom van Walraaf van Gend, heer van Oijen, die dat slot, hetwelk toen door den oorlog verwoest was, opbouwde. In 1628 werd met dit kasteel en de heerlijkheid Dussen (-Munstkerk) beleend Eduard van Axel genaamd Jacot. Later was er heer van Eduard Francois van der Schueren, den zoon van Herman, heer van Hagoort en Ida Jacot, de dochter van Eduard voornoemd. Op dit kasteel wordt bewaard de wapenrusting van den Gelderschen veldheer Maarten van Rossum, die eens heer van Dussen was ') en met zijne Geldersche strijdknechten Holland verwoestte, doch die, nadat hij zich met keizer Karei V verzoend had, diens vijanden zoo krachtig mogelijk bestreed. Aanteekening. Men zie over dit kasteel, dat thans nog bestaat, ook nog Taxandria XXIII p. 88 en vlgd. i) Maarten van Rossum is nooit heer van Dussen geweest DEN EYNAER. Onder Drongelen slond een kasteel, genaamd het Hof van den Eynaer, dat Cornelis van der Sluys, wiens geslacht gesproten was uit de Heeren van Heusden, verkocht aan Adriana van Schagen, vrouwe van Drongelen, Sonsvelt, enz., die in 1645 nog in leven was. Aanteekeningen. De man van genoemde Adriana van Schagen wasjohan van Wittenhorst, heer van Sonsvelt en Drongelen. Hij was heer van Drongelen geworden doordien Otelina van Hargen, echtgenoote van Huijbert van Malsen, heer van Tilburg, hem die heerlijkheid in 1603 had overgedragen; zij had ze geërfd van Maria van Hargen, aan wie haar man Johan Millinck, heer van Drongelen, Eethen, Meeuwen, Waalwijk, enz. ze omstreeks het jaar 1567 had vermaakt. Te voren had Drongelen steeds bij Eethen en Meeuwen behoord. Het kasteel van Drongelen was echter het huis Gansoyen, waarover nader. Men zie over het Hof van den Eynaer nog Jac. van Oudenhoven's Beschrijvinghe der stede ende landen van Heusden p. 18. Het zoude gesticht zijn door Arent van der Sluys, den tweeden zoon van Jan VI, heer van Heusden. Eene afbeelding van dit kasteel van het jaar 1651 berust in den Topografischen atlas van het Prov. Gen. van K. en W. in N.-Brabant. GEERTRUIDENBERG. De stad Geertruidenberg met het daarbij behoorend kasteel ontleent haren naam aan de H. Gertrudis, de dochter van Pepijn van Landen, den hofmeester van den Koning van Frankrijk en naar men zegt ook den eersten hertog van Brabant; zij leefde in het jaar 660 en woonde in gezegde piaats, alwaar zij ook een bedehuis of kapel had staan. Wanneer die plaats eene stad geworden en er een kasteel 11 aebouwd is blijkt niet meer. Jan van Henegouwen, graaf van Holland, die omstreeks het jaar 1305 overleed, verbond zich o-een kastelein op zijn kasteel te Geertruidenberg te zullen plaatsen dan die was van wettige geboorte, zoodat daar toen reeds een kasteel zal hebben gestaan. Willem 111 van Duvenvoorde, welke die stad van muren deed omringen, bouwde er in 1321 een nieuw kasteel, dat zeer sterk was. Kasteleins van hetzelve waren meestal edelen van het geslacht van der Merwede ; zoo was Dierick van der Merwede heer van Eethen, Meeuwen en Baardwijk en baljuw van Zuid-Holland in 1414 en 1421, daarvan kastelein. Aanteekeningen. Men zie over dit kasteel Jacob van Oudenhoven's OutHollandt, p. 128 en vlgd., die daar nog mededeelt, dat genoemde Dierick van der Merwede, welke de partij van Jacoba van Beieren hield, het kasteel van Geertruidenberg tegen de Dordtenaars verdedigde „ende, zooals hij dat schieef, beschermt dat tegens de Belegers met groote couragie ende schiet de stadt met vyerpylen m brandt, die geheel met de Kerck afbrande ende daerna noch een swaer belegh uitgestaen hebbende, als het casteel meest afgeschoten ende geruineert was, heeft hy het ten laetsten met accoort van lijf ende goed te behouden genootsaeckt geweest over te geven. Eene afbeelding van dat kasteel, zooals het zoude geweest zijn in het jaar 1417, bevindt zich in den Topografischen atlas van het Prov. Gen. van K. en W. in N.Brabant. Over Geertruidenberg zie men voorts Mollenberg Onuitgegeven bronnen voor de geschiedenis van Geertruidenberg. HED1KHU1ZEN. Hier stond oudtijds een kasteel, dat het eigendom was van de edelen de Dulsen. Aanteekening. J. van Oudenhoven in zijne Beschrij v. der steden ende landen van Heusden p. 11 schreef daarover in 1651 : Op het Veregereyndt heeft eertijdts een slot ofte adelijck huys gestaen, dat het Edel Gheslacht van de Dulsen heeft toebehoort. HEESBEEN. Jan van Heusden de Jonge, zoon van Jan VI van Heusden en Catharina van Loon, (die in 1260 leefden), ontving voor zijn vaderlijk erfdeel het goed en de heerlijkheid Heesbeen, alwaar hij, naar men meent, stichtte het grootsche kasteel' Heesbeen, dat aldaar bij de Oude Maas stond. Het kasteel en de heerlijkheid Heesbeen bleven in zijn geslacht tot dat Geertruid van Heesbeen, erfdochter van Heesbeen, ze ten huwelijk bracht aan Hugeman van Strijen, heer van Zevenbergen. ') Omstreeks 1492 vererfden ze bij doode van Aernt van Strijen, heer van Zevenbergen, op zijne dochter Maria van Zevenbergen, echtgenoote van Cornelis de Glimes, heer van Grevenbroeck, van wie ze erfde hun zoon Cornelis van Bergen, die ze in 1555 overdroeg aan Willem Torck. Van dezen werden ze geërfd door diens zoon Lubbert Torck Tijdens dat hij ze bezat werd in 1589, toen de graaf van Mansfeldt met een leger in dienst van den Koning van Spanje Heusden wilde belegeren, het kasteel van Heesbeen, omdat het te dicht bij die stad lag, door hare inwoners afgebroken, waarna het weder is opgebouwd doch kleiner dan het vroeger was. Van laatstgenoemden eigenaar kwamen de heerlijkheid en het kasteel van Heesbeen in 1620 aan zijnen oomzegger Willem van Renesse, heer van Mal, enz., van wien ze vererfden op diens zoon Frederik van Renesse, heer van Mal Streefkerk, Nieuw-Lekkerland enz. Aanteekeningen. Over het kasteel van Heesbeen, dat reeds sedert lang niet meer bestaat, zie men nog Tijdschrift van Sassen voor \ Peze 'eefde in 1406 en was vader van Qerrit van Striien die tot zoon had na te noemen Aernt van Strijen. ' ' Noordbrabantsche Geschiedenis, enz. II p. 155 e" III p. 34 en vlgd. Eerst in het jaar 1880 werd de heerlijkheid Heesbeen verkocht • te voren was zij nooit anders dan vererfd. Verkoopster was Mathilda gravin Wolff-Metternich, echtgenoot van graaf Bela Pongracz, kamerheer van den Keizer van Oostenrijk. Twee afbeeldingen van het tweede kasteel van Heesbeen van H Pola uit het jaar 1718 berusten in den Topografischen Tas van het Prov. Oen. van K. en W in RBraban,, zoo- mede eene afbeelding van de grafzerk van Willem Torck, heer van Heesheen en diens echtgenoote Bartha Pieck. HEUSDEN. Over het kasteel van Heusden bevat het H. S. zoo goed als niets, behalve dat het in 1359 door Albrecht van Beieren belegerd werd ; dat, toen in het jaar 1569 de Pr.nsgez.nden Heusden wilden innemen, j°r Gerard Spiering van, Wel zich met zijne getrouwen op dit kasteel terugtrok en dat bij geleeenheid door het springen van buskruit een groote brand fn Heusden ontstond, tengevolge waarvan de Pnnsgezinden zich daaruit terugtrokken; dat in lateren tijd het kasteel grootèrideels is ingestort ; dat in het jaar 1620 deszelfs grootst toren met een deel zijner muren is ingevallen en dat in h laatst der 17' eeuw in een zijner andere torens, die een buskruittoren was, de bliksem is geslagen, waardoor het laatste wat van dit kasteel nog was overgebleven, voor een goed Aoai in Hp lucht vloog of vernield werd. Uitvoeriger wordt een en ander medegedeeld door J. van Oudenhoven in zijne Beschrijv. van Heusden, door een liefhebber der oudheid vermeerderd, blz. 6 en vlgd., alwaar ook twee afbeeldingen van dit kasteel voorkomen In Topografischen atlas van het Prov. Oen. van K en W ,n N. Brabant bevinden zich daarvan nog andere afteekeningen. S van Leeuwen in zijne Batavia Illustrata II p 1301 deelt mede, dat dit kasteel omstreeks het jaar 1240 door Hertog Jan van Brabant, toen hij Heusden bezat, gebouwd werd. De geschiedenis der heerlijkheid Heusden vermeldt hij daarna verder. HOGERENBURG. In het dorp Vlijmen stond het kasteel Hogerenburg, waarvan de bouwvallen nog aanwezig zijn. HET HUIS TE MEEUWEN. Toen Jan IX, heer van Heusden, in 1334 kinderloos was komen te overlijden, maakte eerst zijn oom Jan van Heusden, heer van Drongelen, en daarna diens zoon Willem van Drongelen aanspraak op de stad, het kasteel en het land van Heusden. Willem VI van Beieren, graaf van Holland, ging echter met die buit strijken en heeft toen, om den heer van Drongelen tevreden te stellen, aan Jan van Drongelen, den tweeden zoon van voornoemden Willem van Drongelen, (diens oudste zoon Robbrecht was inmiddels tegen de Brabanters gesneuveld), gegeven de heerlijkheid Eethen en Meeuwen tot een Hollandsch erfleen. Jan van Drongelen bouwde daarop te Meeuwen een kasteel, dat hij in 1355 aan gemelden Graaf opdroeg, die hem onmiddellijk daarna daarmede beleende. Zijne heerlijkheid Drongelen bleef in het bezit van hem en zijne opvolgers in de heerlijkheid Eethen en Meeuwen tot het jaar 1567. Het kasteel van de heerlijkheid Drongelen was, zooals wij reeds zagen, het Huis Gansoyen ; het zoude gebouwd zijn door den Hertog Jan III van Brabant, toen deze na doode van Jan IX, heer van Heusden, zich in het bezit van diens goederen had gesteld ; het stond op Brabant's grondgebied. Aanteekeningen. Volgens het H. S. van Groen, dat zich bevindt in de verzameling handschriften van het Prov. Gen. van K. en W. in Noord-Brabant, had Jan van Heusden, heer van Drongelen, tot zoon Willem van Drongelen, die van zijne vrouw Hadewich van der Merwede o. a. een zoon had Jan van Drongelen, den eersten heer van Eethen en Meeuwen. Op dezen za! betrekking hebben de akte van huwelijksvoorwaarden van 17 Oct. 1376, medegedeeld in Taxandria XVI p. 300, volgens welke bij het beramen van een huwelijk tusschen Jan van Drongelen, zoon van wijlen Willem van Drongelen, ridder en tusschen Jonkvrouw Kerstine, dochter van Willem van Boxtel, ridder, werd overeengekomen, dat Jan van Drongelen, die meer dan fl. 12000 schuld had, aan zijnen toekomstigen schoonvader zou overgeven het Huis van Medewen met al zijne dorpen en goederen, opdat deze zijne schuld zoude kunnen aflossen. Groen geeft hem als zoon Jan van Drongelen die ook heer van Eethen en Meeuwen was en, volgens hem, in het bezit daarvan werd opgevolgd door Robbert van Drongelen ; dit laatste beweren moet echter onjuist zijn, daar toch Dierick van den Merwede, kastelein van Geertruidenberg in 1421 en gestorven in 1452, reeds heer van Eethen en Meeuwen en van het kasteel aldaar was, zooals blijkt uit eenen verleibrief van het jaar 1453, medegedeeld in het Tijdschrift van Sassen voor N.-Brab. Gesch., Taal en Letterkunde II p. 74, waarbij Hertog Philips Jonkvrouwe Odelye van der Merwede beleent met de goederen, die haar van haren overleden vader Dierick zijn aanbestorven en deze in 't laatst van zijn leven bezat, o. a. de heerlijkheid van „Eten" ; item de sloten en dorpen van „Medewen" en „Babilonienbroek" ; de lage heerlijkheid van Drongelen enz." „Joncfrouwe Oedelye" belooft daarbij, dat zij altijd zal erkennen „sulke makinge als her Dirck, hair vader, by onse hand gemaict heeft Jan ende Clais, hoeren bastairtbroederen". Die „makinge" bestond blijkens datzelfde tijdschrift II p. 61 en vlgd. o. a. uit de vermaking aan genoemden bastaard Clais van het dorp en de heerlijkheid Baardwijk, welke door Dierick van der Merwede in 1443 gekocht waren van Geertruut van Wykensteyn, echtgenoote van Berthelmees van Amerongen. Dierick van der Merwede werd begraven in de kerk te Meeuwen, alwaar nog een gedeelte zijner grafzerk ligt; zijne afstammelingen zijn vermeld in S. van Leeuwen Batavia lllustrata II p, 1006. Het eenig wettig kind, dat hij had, was genoemd^ Oedelye, geboren uit zijn huwelijk met Catharina van Ranst Costijnsdochter; zij bracht de heerlijkheid Eethen en Meeuwen met het kasteel van Meeuwen, alsmede de heerlijkheid Drongelen ten huwelijk aan den door Groen genoemden Robbert van Drongelen; deze verwekte bij haar een zoon Johan van Drongelen, landcommandeur der Duitsche orde te Utrecht, (die in 1492 stierf en wiens wapen was een doorsneden schild, waarvan de bovenste helft was het wapen van Drongelen, zijnde drie wielen (2 en 1) van zilver op een veld van lazuur en de onderste helft het wapen van Van der Merwede) en eene dochter Odilia van Drongelen, welke die goederen erfde en ze ten huwelijk bracht aan haren man Philips van Ranst. Zij schonk dezen een dochter Adriana van Ranst, die ook gezegde goederen erfde en ze ten huwelijk bracht aan haren man Johan Millinck, den heer van Waalwijk. Uit dat huwelijk werd o.a. geboren Lambrecht Millinck, die de heerlijkheden Waalwijk, Eethen, Meeuwen en Drongelen erfde, doch kinderloos stierf, waarna zij vererfden op diens jongeren broeder Johan Millinck. Deze laatste vermaakte, zooals wij reeds zagen, in 1567 de heerlijkheid Drongelen aan zijne vrouw Maria van Hargen en zijne overige heerlijkheden, met inbegrip van het kasteel van Meeuwen, aan zijnen neef Rogier van Leefdael Philipszoon, die een kleinzoon was van Cornelia van Ranst, de zuster van voornoemde Adriana van Ranst en de echtgenoote van Jan van Leefdael. Van Rogier van Leefdael voornoemd werd geërfd de heerlijkheid Waalwijk door zijnen zoon Jan en de heerlijkheid Eethen en Meeuwen met het kasteel van dien naam door zijne zonen Philips en Jacques. Van dezen laatste werden de heerlijkheid Eethen en Meeuwen en het kasteel van dien naam geërfd door diens zoon Philips van Leefdael, welke gehuwd was met Margaretha Clara Anna van Boshuysen, erfdochter van Stiphout en Croy. Blijkens de Navorscher 1905 p. 651 werd zij na zijnen dood, ingevolge diens testament, 1678 beleend met laatstbedoelde heerlijkheid en kasteel en na haar hun zoon Philips baron van Leefdael»). Cornelis van Brantwijck in zijne hoedanigheid van curator over diens boedel verkocht dat goed in 1692 aan Diderick van Hemert, burgemeester van Heusden; van dezen werd het geerfd door diens zoon Mr. Johan Maurits van Hemert, burgemeester van Gorinchem, van wien het weder geërfd werd door diens zuster Anna Antonia van Hemert weduwe .van Abraham van Bleyswyck, raad en vroedschap van Delft; zij schonk het in 1754 aan hun beider zoon mr. Diederick van Bleyswyck, die een zoon had mr. Abraham van Bleyswyck, welke in 1759 huwde Cecilia Geertruida Hagoort. Deze echtelieden lieten twee dochters na, van wie de eene huwde met N. van Borchharen en de andere met Zeger Tierens; zij verkochten in 1832 het kasteel van Meeuwen aan Gerrit Vermeu en, woonachtig te Waspik, wiens weduwe C. J. van Heusden het verkocht aan Hendrik Willem Bosch, fabrikant, wonende te 's Hertogenbosch, die gehuwd was met hare dochter Wilhelmina Jacoba Vermeulen ; hij brak het kasteel spoedig daarna af, zoodat er thans niets anders meer van bestaat dan dz neerhuizing. De heer J. C. Willemsen, letterkundige, thans in garnizoen te 's Bosch, bezit een charter van den navolgenden inhoud, betreffende den heer Jan van Drongelen, die in 1413 heer van Eethen en Meeuwen was: Willem bi der genaden Goids palensgrave opten Rijn, hertoge in Beyeren, grave van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende heer van Vrieslant, doen cond allen luyden, want onse geminde heer Johan van Drongelen menighen cost ende arbeyt op onsen huyse tot Gorinchem by onsen bevel gedaen heeft ende datselve huys tot onsen behoef n genealogie der familie van Leefdael is te vinden in DumontFrag- inens Généal IV p. 154 en Maandblad Nederl. Leeuw 1907 p. 258 en 1908 p. . truwelic bewaert, soe dat m'hem desz sculdich sijn vriendelic te bedancken. Soe hebben wy dairom ende om menigen truwen dienste die hy ons anders gedaen heeft ende alst God wil noch doen sal hem sulke gratie gedaen, gegunnet ende gegeven, gunnen ende geven mits desen brieve, dat alle sine luden, die nu woenachtig syn ende naemals woenachtich sullen wesen tot Ethen ende tot Meduwen voirtan mit allen horen goeden tollevry varen sullen voir alle onsen tollen, die wy nu hebben off naemaels vercrigen mogen in den onsen, tot ewigen dagen sonder enighe tolle ofte opgeset geit te betalen in eniger wys tsy binnen marcten off dair buten. Ende om dat wy voir ons ende onsen nacomelingen onsen geminden heer Johan van Drongelen ende sinen luden van Ethen ende Meduwen voirn. ende horen nacomelingen dese voirsr. vryhede vast ende gestade gehouden willen hebben tot ewigen dagen als voirsr. is, so hebben wy des tot enen getuge onsen segel aen desen brieff gehangen. Gegeven in den Hage den derden dach Novembris int jaer ons Heren dusent vier hondert ende dertien. Afbeeldingen van het Huis te Meeuwen bevinden zich in den Topografischen atlas van het Prov. Gen. van K. en W. in N. Brabant. NIEUWERVAART of KLUNDERT. Reeds in het jaar 1346 werd er gewag gemaakt van het kasteel en de heerlijkheid Nieuwervaart, die toen al behoorden aan de Heeren van Strijen. De Graven van Holland hieven binnen het gebied dier heerlijkheid van oudsher tol. In 1390 droeg Jan Ml van Polanen, heer van der Leek en Breda, deze heerlijkheid met haar toebehooren op aan Albrecht van Beieren, ruwaard van Holland, die haar onmiddellijk daarna aan hem in erfelijk leen uitgaf. In het jaar 1421 werd zij door den St, Elisabethsvloed verzwolgen en van het vaste land afgescheurd. Nadat het land, waarover die heerlijkheid zich uitstrek e la er weder boven water was gekomen, werd het omstreeks het jaar 1552 met groote kosten ingedijkt en kreeg het toen den naam van Klundert. In 1583 heeft de Prins Willem van Oranje, onder wiens heerlijkheid dat land toen ressorteerde en waarop alstoen reeds eenige huizen stonden, hetzel've rnet waNen doen omgeven. Later behoorde het toe aan Stadhouder Willem UI, Koning van Engeland. Aanteekeningen. Men zie nog over Nieuwervaart of Niervaart Jacob van Oudenhoven's Out-Hollandt p. 215 en Taxandna XXIV p. 25 611 VHet kasteel van Klundert zal zekerlijk door den St. Elisabetsvloed verwoest zijn geworden, omdat men daarna er geene melding meer van gemaakt vindt. ONSENOORT (Honsoirt). In dit tot het Land van Heusden behoorend dorp hebben de Heeren van dat dorp sedert onherdenkelijke tijden een kasteel dat zij met de heerlijkheid over datzelfde dorp ^ toudl van den Graaf van Holland. In het jaar .396 werd daarmede beleend Arent van Wyck van Honsoirt bij doode zijns vaders Jan. Hem volgde als heer van Onsenoor op zijn zoon Arent, in 1436 vermeid als heer van Honsoirt eü Nieuwkuik en dijkgraaf van het Land van Heusden. Onsenoort bleef in het bezit van het geslacht van Wyck tot het iaar 1583 als wanneer in den eigendom daarvan gnes v Wyck Huybrechtsdochter opgevolgd werd door haren schoonzoon Adrianus van Malsen, die daarin in 1638 op zijne beurt werd opgevolgd door zijnen zoon Karei, welke zich toen noemde heer van Honsoirt en Nieuwkuik. Aanteekeningen. Men zie nog over Onsenoort Taxandria VII p. 277, waaraan ik het volgende uit de Bossche Schepenprotocollen kan toevoegen: p. 282 7 r. v. o. In het jaar 1507 is Joost van Wyck, heer van Onsenoort, weduwnaar van Catharina, dochter van Roelof de Bever en Catharina. Hij had van Agnes van Nedervenne, die in 1529 als zijne weduwe optrad, deze kinderen: Huybrecht, Johanna, echtgenoote van Willem van Kessel, en Anna van Wyck. p. 283 12 r. v. o. Huybrecht van Wyck voornoemd wordt in 1532 genoemd „de schildboertige Joncker Hubrecht, zoen saliger Joost van Wyck, heer tot Onsenoort". Zijne vrouw was Cathalina Beukelaer, dochter van Philip en Johanna Sandelijn van Herenthout. p. 284 14 r. v. b. In 1564 compareerde Arnoldus, zoon van Jan, den zoon van Udeman van Wyck van Onsenoort. En uit Taxandria XV p. 163 : p. 287 15 r. v. o. Maria Ernestine Albertine van Merode, douairière van Jor Gerard van Poelgeest, werd in 1680 als moeder-voogdes over hunnen zoon Gerard van Poelgeest met Nieuwkuik beleend. Voornoemde Joost van Wyck was de zoon van Arent van Wyck en Bertrande van Wyck Willemsdr. en de kleinzoon van Arent van Wyck en Elisabeth van de Velde gezegd van Camp Claesdr. Van het oorspronkelijke kasteel van Onsenoort is thans alleen maar de toren over. Voor dien toren staat een kasteel van Iateren tijd. OUDHEUSDEN. Te Oudheusden, alwaar in het jaar 1200 een veldslag werd geleverd tusschen den Hertog van Brabant en den Graaf van Holland, die daarin de nederlaag leed en gevangen genomen werd, staat een kasteel, dat in 1579 door de Heusdenaren werd verbrand opdat het niet eene schuilplaats zoude kunnen zijn voor den vijand, die toen hunne stad wilde belegeren. Het werd „pacatis paululum rebus" weder opgebouwd. Heeren van dit kasteel waren in : 1498 Jan van Outheusden Wouterszoon. 1534 zijn zoon Jan. „ diens broeder Godschalk. 1548 Wouter, de zoon van laatstgenoemden Jan. 1593 diens zoon Jan. .. 1625 Gerrit van Outheusden in de plaats van zijnen broeder Jan, zooeven genoemd. Hij werd in den eigendom van dit kasteel opgevolgd door zijne dochter Maria, die huwde met Pieter de Huyter. Aanteekenin gen. Aan het bovenstaande is het volgende toe te voegen: De genealogie der van Oudheusden's, die behalve heer van Oudheusden ook nog heer van Huiten en Elshout waren, is als volgt ). lan van Oudheusden, raad, tresorier en bewaarder der registers en chartres van Holland, Zeeland en West-Fr.es and, zoon van Wouter Willemszn., den muntmeester-generaal van Holland kocht in 1498 Oudheusden c.a.,h. Maria Beuckelaet Thomasdr, die in 15.6 reeds dood was. Hunne kinderen waren - a. Cornelia van Oudheusden h. met Goijart de Jeger schepen van 'sBosch; b. mr. Jan van Oudheusden. stierf denkelijk kinderloos; c. Jan van Oudheusden die volgt en d Godschalk van Oudheusden, heer van Oudheusden c.a die zonder wettig oir overleed omstreeks 1548 Jan van Oudtosden hiervorl sub * genoenrd, heer van'OudheU*en^ h Marearetha Steenwech Klaasdr, erfdochter van het secre tarisambt en de vorsterij van Maasland; zij hadden o.a. eene dochter Margarethe, die voorschreven secretarisambt en vorsterii erfde en huwde met Peter Adriaense en een zoon Wouter van Oudheusden, die stierf in 1592 en °u^eus^" c a van zijnen oom Godschalk van Oudheusden erfde, zijt vrouw was Cornelia Spiering van Wel Gerardsdr., die hem schonk - c een zoon Jan van Oudheusden, welke onnoozel was I„ Idertoos stierf; zijnen vader volgde hij Oudheusden c.a. op ; en b. eenen zoon Gerard van Oudheusde , —^en zie daarover nog Maandblad van den Nederl. Leeuw 1913 p. 313. die na doode van zijn genoemden broeder heer van Oudheusden werd en huwde Huberta van Wijck van Onsenoort, die 17 Juni 1628 overleed. Zij schonk hem twee zonen, die reeds in 1627 waren overleden en eene dochter Maria Anna van Oudheusden, in 1641 bij doode haars vaders met Oudheusden c. a. beleend, h. met Pieter de Huyter, die in 1661 stierf. Genoemde Pieter de Huyter, die een zoon was van Jan en Anna de Voocht van Ryneveld, (over zijne familie zie men Navorscher XXIII p. 552 en XXXIV p. 427) verwekte bij zijne voornoemde vrouw eene dochter Charlotta Juliana de Huyter, die de heerlijkheid Oudheusden, Elshout en Huiten, alsmede het kasteel van Oudheusden van hare moeder erfde en die goederen ten huwelijk bracht aan haren man Frederik Ignatius van Bueren, zoon van Balthazar en Beatrix de Wael van Vronesteyn. Zij waren de ouders van: a. Balthazar van Bueren, heer van Oud-Amelisweerd stierf 1710. b. Johan Frederik van Bueren, heer van Oudheusden, Huiten en Elshout en van het kasteel van Oudheusden, dat zijne voogden in 1711 te huur aanboden, als wanneer het gezegd werd te zijn: „een schoon, wel doortimmerd kasteel met een binnenplaats, een groot bassecour, fraaie hoven en moestuyn, mitsgaders benedenhuyzinge, koetshuys, stallinge en een brouwery daaraan, rontom met grachten, staende te Oud-Heusden omtrent een half quartier van de stad Heusden"; hij erfde oud-Amelisweerd van zijnen genoemden broeder en stierf 1743 slechts bastaarden nalatende. c. Elizabeth Cornelia van Bueren h. met 1° Adolf van Hellenberg, luitenant der Infanterie; 2° Franss de Rouillé Philips zoon, heer van den Grooten Ruwenberg, kolonel in Staatschen dienst. d. Petronella Jacoba van Bueren, erfde Oudheusden, Huiten en Elshout en het kasteel van Oudheusden en h. met Watze Wijtzo of Valerius Vitus van Cammingha, majoor der Infanterie in Staatschen dienst. Van haar erfden die goederen achtereenvolgens hunne kinderen: Frederik Ignatius van Caramingha, stierf ongeh. 1768; Gerrit Ferdinand van Cammingha, stierf kinderloos 1770; Douwe van Cammingha, stierf kinderloos 1794; Susanna Barbaravan Cammingha, echtgenoote van Tjalling van Asbeck; van laatstgenoemden werden zij geërfd door hunne dochter Everardavan Asbeck, echtgenoote van Johannes de Rotte, van wie ze weder erfde hun zoon Jhr. Maurits de Rotte, die ze in 1846 verkocht aan Gerardus Cornelis Bax, woonachtig te Heusden, welke het kasteel van Oudheusden afbrak, waarmede hij in 1851 een aanvang maakte. Eene afbeelding van dit kasteel bevindt zich in 's Rijks Prentenkabinet te Amsterdam (collectie Roghman). Volgens J. van Oudenhoven Beschrijvinghe der stede en de landen van Heusden p. 13 stond oudtijds te Oudheusden ook nog een kasteel Nieuwenroy, waarvan in 1651 alleen nog maar de muren over waren. In het H. S. staat daarvan: quantae structurae ac magnitudinis fuerit residui parietes ac fundamenta demonstrant. Circa 1652 in peculio fuit Gerardi Hamel, scabini buscoducensis. Groen noemt het in zijn H. S. Meeuwenroij. Het Huis te STRIJEN of van OOSTERHOUT. Het kasteel van Strijen was de woning van de Heeren of Graven van Strijen en stond op de grenzen van Brabant en Holland. Zijnen naam ontleende het aan het riviertje de Stryene, dat oudtijds Brabant van Holland scheidde. De' Heeren of Graven van Strijen waren machtige personen, want behalve het landschap, dat thans Strijen heet, bevatte de heerlijkheid Strijen ook nog de Baronie van Breda, het Land van Zevenbergen, Geertruidenberg, het Markiezaat van Bergen op Zoom, Klundert enz. Aanteekeningen. Over het Huis te Strijen bevat het H. S. verder niets. Over de juiste plaats waar het stond haalt S. van Leeuwen Batavia Illustrata II p. 1236 de volgende getuigenis aan: Ik Looper van Brydorp doen kondt allen luyden by mynen eede en by mynder trouwen, dat ick den Heer van Stryen hoorden seggen, dat hy sijn huys t'Oosterhout maakte, dat hy synen thoorn leyde in Brabant en sijn cappelle in Hollandt en als den Paap misse dede, dat hy se dede in Hollandt en dat ick doe tot hem seyde : dat hy quaat te vangen waar van den Hertoge van Brabant ofte van den Grave van Hollandt, t welk was in 't jaar na den wijg te vieringen. De beschrijving van dit kasteel kan men verder aanvullen uit Jacob van Oudenhoven's Out-Hollandt p. 206; het werk van van Goor Beschrijving der stad en lande van Breda p. 361 en de Cantillon Delices du Brabant III p, 97. Volgens eerstgemeld werk zou het Huis te Strijen, dat daarin ook genoemd wordt de Burcht van Oosterhout, in 1290 gebouwd zijn door Willem van Strijen, eersten heer van Zevenbergen, wat niet waarschijnlijk is als het waar zoude zijn, dat hij het was, die de stad Zevenbergen stichtte. Aannemelijker is het daarom dat het was zijn oom Willem van Strijen, die het Huis te Strijen stichtte. Deze had slechts dochters, van welke de oudste Aleid van Strijen de heerlijkheid Strijen ten huwelijk bracht aan haren man Claes van Putten, wien zij o. a. eene dochter Oda schonk, welke ten slotte die heerlijkheid erfde en ze in 1315 vertrouwde aan haren echtgenoot Willem van Hornes en Altena, die in 1343 stierf. Hunne dochter was Johanna van Hornes, die door haar huwelijk met Jacob van Abcoude en Wijck de heerlijkheid Strijen in diens geslacht bracht waarin zij bleef tot het jaar 1459, als wanneer zij aan het Graafschap Holland kwam. Die heerlijkheid was toen echter slechts eene schaduw meer van wat zij aanvankelijk geweest was. Huwelijken, schenkingen en overstroomingen, niet in het minst die van 1421, hadden haar aanmerkelijk ingekrompen, zoodat hare Heeren zich toen al reeds sedert lang niet meer graven noemden, als zij dat ooit rechtens hadden kunnen doen. Strijen was eene hooge heerlijkheid, die voerde, zooals men dat oudtijds heette, galg en put, doch is nu, zoo schreef van Goor, by 't hooge gerecht van Oosterhout ingelijft, uyt welcken hoofde de Schoutet aldaer nog heden den titel van schoutet en kastelein van Oosterhout voert. Claes van Putten voornoemd had ook nog eene dochtei Beatrix, die aan haren tweeden man Guido van Vlaanderen het Huis te Strijen ten huwelijk bracht. Hij gaf dat, als wanneer het gezegd werd te zijn: 't wooninge te Oosterhout, die men noemde het Huys teStryen, met alle goederen daertoe behoorende, gelegen te Dongen, Dorst, Ulvenhout, Wernhout, Steelhoven, Oosterhout en Zundert, in erfpacht uit aan Willem 111 van Duvenvoorde, die in 1353 overleed. Deze legde bij het Huis te Strijen een fraai park of diergaarde aan, dat de lengte had van 500 roeden en geheel met staketsels was afgeheind ; in verloop van tijd geraakte dat park echter in verval en werd het toen aangelegd tot een bosch, dat van tijd tot tijd aanmerkelijk ver- Willem van Duvenvoorde, de zoon van genoemden Willem van Duvenvoorde, doch volgens S. van Leeuwen Batavia lllustrata 11 p. 1154 diens bastaard, liet het Hu.s te Strijen met de heerlijkheid Oosterhout na aan Jan 111 van Polanen, heer van der Leek en Breda. Van dezen kwam het aan Engelbrecht van Nassau door diens huwelijk met zijne dochter &johanna van Polanen en daardoor in het Hu.s van Oranje. Hoe het ten slotte aan het Staatsdomein kwam zulle wij zien bij de beschrijving van het kasteel van Zevenbergen. Over de plaats, waar het Huis te Strijen stond, n.1. of het al dan niet in Brabant zich bevond, komen nog eemge andere getuigenverklaringen dan de hiervorengemelde voor bij S. van Leeuwen t. a. p. II P- 1236 en vlgd., die aldaar ook eene beschrijving geeft van het Huis en de heerlijkheid Strijen. A l van der Aa in zijne Geschiedk. Beschr. van de stad Breda en hare omstreken p. 1503 en 4 deelt ook nog een.ge bijzonderheden mede over dit kasteel, waarvan thans slechts een stuk muur meer over is, terwijl de Cantillon t. a. p. er eene afbeelding van geeft ten tijde, dat er nog veel van over was. Over Willem III van Duvenvoorde en diens zoon Willem zie men nog Obreen Geschiedenis van het geslacht van Wassenaar p. 182 en vlgd. WERKENDAM. Het kasteel te Werkendam is gelegen aan de grens van het Graafschap Holland, daar toch het Land van Altena, waarin het stond, oudtijds een Kleefsch leen was. Werkendam, dat eene heerlijkheid is, toebehoorende aan den Heer van het kasteel, ontleent zijnen naam aan het riviertje de Werken, dat aldaar is afgedamd. In overoude tijden woonden daar burggraven of kasteleins. Omstreeks het jaar 1400, tijdens den oorlog tusschen Albrecht en Willem van Beieren eenerzijds en de van Arckel's anderzijds, werd Werkendam meermalen door deze laatsten verbrand en werd zijn kasteel door hen belegerd, veroverd en met den grond gelijk gemaakt. In 1440 was heer van Werkendam Wouter van der Duyn, ridder, zoon van Jan, heer van Heyenoort en N. van den Waale Woutersdochter. Tengevolge van diens kinderloos overlijden in 1451 werd hij in het bezit dezer heerlijkheid opgevolgd door zijnen broeder Adam van der Duyn, die ze naliet aan diens zoon Cornelis van der Duyn, wiens zoon Adam van der Duyn ze in 1542 verkocht aan Pieter de Chanu, ridder en kastelein van Loevestein, die haar omstreeks 1550 nog bezat. Diens dochter Anna de Chanu bracht de heerlijkheid Werkendam ten huwelijk aan haren man Laurentius van Bronckhorst, ridder. Hunne dochter Ida van Bronckhorst bracht ze ten huwelijk, eerst aan haren eersten man Otto van Arckel, daarna aan haren tweeden man Henrick van Eyck, (Eek?) die met groote kosten het kasteel van Werkendam egregiam in formam weder opbouwde. Daarna kwamen de heerlijkheid en het kasteel van Werkendam aan de edelen Oem van Wyngaerden. Omstreek 1620 waren 12 zij het eigendom van Jan Oem van Wyngaerden, voorzitter van het Hof van Holland, die ze naliet aan zijnen zoon Daniël Oem van Wyngaerden, heer van Ruysbroeck, Benthuysen, Zoetermeer, enz., kastelein van het kasteel van Woerden en baljuw aldaar, en buitengewoon gezant bij het Deensche Hof. In 1701 overleed te Batavia de heer van Werkendam. Aantee keningen. Men zie nog over Werkendam Jacob van Oudenhoven's Out-Hollandt p. 166; S. van Leeuwen Batavia lllustrata II p. 1240 en Rademaker Kabinet van Nederl. en Kleefsche oudheden IV p. 151. Zijn kasteel werd in 1841 geheel gesloopt, nadat het bij den watersnood van dat jaar grooten- deels verwoest was. _ Eene afbeelding van het kasteel te Werkendam in O. I. inkt bevindt zich in den Topografischen atlas van het Prov. Oen. van K. en W. in N.-Brabant. WYK. Parochia de Wyck ex amplissimis territorii Heusdani pagis magnifico templo et excellente turri ornata prope Mosam sita est. Hic in eminentiori loco priscis temporibus domus seu castellum stetit, nostro saeculo adhuc 't huys op den Bervh domus supra montem dicta; ad hunc collem vicini populi cum sua pecude, nondum Mosa aggeribus capto et facile alveum egrediente, se conferre ac recipere consueverant, inde loco et postmodum edificato pago nomen de Wyck inditum volunt. Praetorium hoe curia feudalis est, diversa subalterna feuda continens, ipsum comitatui Hollandiae homagium debens; multo tempere haeredium fuit nobilium de Wyck sed deficiente hujus linea masculina stirpe ad alios devolutum saeculo 17 possedit Cornelius Blanckaert, ad cujus haeredes transiit. Quod ad ipsum Wyckii dominium attinet, de ejus prio- ribus dominis haud satis constat. Sunt qui putant Balduino Juniori, Arnoldi Heusdae domini folio (qui 1168 obiit) obvenisse indeque nomen adoptasse (licet plerique eum Heeswici dominum statuant). Hic Balduinus alio nomine Cuyst seu Custyn indegitavit; verosimile est eos ex Heusdae dynastis originem trahere. Circa 1403 Wyckii dominus fuit Balduinus Cuyst, eques (forte ex Balduini Cust vel Custyn progenie), cui sucessit filius Balduinus. 1431 possedit Johannes Spiring cessione Joannis van de Poel. 1460 traditione Diderici Spiring de Wel obvenit domino Petro Damme, monasterii Middelburgensis abbati et sic per tempora abbates successerunt; anno 1561 magister Nicolaus de Castro, primus Middelburgi episcopus sed mutato religionis statu Hollandiae coaluit. In hoe districtu multa nobilium castellula exstiterunt, ut inter caetera: CRONENBURG. Verosimiliter Wilhelmo de Cronenburg, equiti Heusdas castellano, incunabula debet. Circa 1650 possedit Joannes Ingen Nulant. EYCKENSTEYN. Ab arboribus quercubus dictum quae ei circumplantatae sunt. 1650 possedit Adrianus Camons. WYCKESTEYN. Circa 1650 possedit Matheys Drossaert (Droste). In eodem territorio Spiringii de Wel ex Heusdae dynasti orti, praetorium habuere, qui et per aliquot annos Wyckii domini fuere. Aanteeken ingen. Men zie hierover nog Jacob van Oudenhoven Beschryv. der stede ende landen van Heusden p. 20; het Missale van de Kerk te Wijck bij Heusden en eene bijdrage tot de geschiedenis van het geslacht Spiering. Over Wyckesteyn, dat in 1850 is gesloopt, zie men voorts het Tijdschrift van Sassen voor Noordbrab. Geschiedenis enz. 1 p. 56. ZEVENBERGEN. Deze stad ontleent haren naam aan zeven kanalen of killen, welke oudtijds daarheen leidden en waardoor de schepen, die van de stormen te lijden hadden, zich aldaar daartegen konden bergen. De plaats, alwaar zij zich bevindt, behoorde aanvankelijk tot het Graafschap Strijen tot dat in het jaar 1290 Willem van Strijen haar in leen gaf aan Willem van Strijen, den zoon van zijnen vooroverleden zoon Hugo. Sedert dien was zij eene afzonderlijke heerlijkheid. Laatstgenoemde Willem van Strijen schijnt de stad Zevenbergen te hebben gesticht, welke daarna zich aanzienlijk uitbreidde, (zooals gebleken is uit de fundamenten van gebouwen, welke men later rondom die stad gevonden heeft,) totdat in 1421 de St. Elisabethsvloed vele van hare huizen verzwolg en de hooge zeedijk, die Zevenbergen te voren met Strijen had verbonden, wegspoelde, zoodat van toen af aan Zevenbergen door het Hollandsch Diep van Zuid-Holland werd gescheiden. Zevenbergen was oudtijds ommuurd en had alstoen binnen zijne muren een sterk kasteel staan, waarvan niet meer is na te gaan wanneer het werd gebouwd. In 1426 was heer van Zevenbergen en het kasteel van dien naam Gerrit van Strijen. ') Hij hield toen de partij van Jacoba van Beieren tegen Hertog Philips van Bourgondie. Dat was zijn ongeluk, want deze sloeg daarom in gezegd jaar het beleg van Zevenbergen en haar kasteel.2) Nadat die gedurende veertien dagen lang sterk waren belegerd en het n^Hii was de zoon van Hugeman van Strijen, den zoon van Oerrit van Strijen, die weder de zoon was van eenen Hugeman van Strijen, den zoon 2^an'^ieV!ervoor Dr?C.'r. Hermans Oeschiedk. Mengelwerk II p.361. kasteel daarbij grootendeels was verwoest, moest Gerrit van Strijen zijne stad Zevenbergen en de overblijfselen van haar kasteel aan den vijand overgeven, en werd hij zelfs gevangen genomen en met Jan van Oostende, eenen Zeeuwschen ridder, op het kasteel van Rijssel vastgezet, uit welke gevangenschap hij eerst in 1437 werd ontslagen. Zevenbergen was inmiddels ontmanteld en hield sedert dien op eene vesting te zijn. Haar kasteel werd niet meer opgebouwd; wat er van over was gebleven geraakte nog door verloop van tijd in verval en werd voorts gedurende den Tachtigjarigen oorlog verder verwoest, zoodat in het laatst der 18e eeuw slechts eenige muren en wat puin er nog van over waren; toch werden de latere Heeren van Zevenbergen nog steeds met dat kasteel beleend, wat o. a. het -geval was met Aernt van Strijen van Sevenbergen, den zoon van Gerrit voornoemd, die daarmede in 1453 werd verleid bij gift van den Graaf van Holland, welke den eigendom van Zevenbergen zal hebben gehad tengevolge van de verovering van die stad in 1426. Aernt van Strijen van Sevenbergen voornoemd was gehuwd met Maria van Vianen, erfdochter van Noordeloos, die hem o. a. schonk eene dochter Maria Magdalena van Strijen, welke van hem de heerlijkheid Zevenbergen erfde en ze ten huwelijk bracht aan haren man Cornelis de Glimes, heer van Melyn, ambtman van de stad Grave en den lande van Cuyk, meestal van Bergen genaamd omdat zijn vader Jan V de Glimes, heer van Bergen op Zoom was; hij was ook nog heer van Grevenbroeck, van Heeswijk en Dinther, Berlicum en Schijndel en eigenaar van het Hof van Zevenbergen te 's Bosch; van zijne genoemde vrouw had hij deze kinderen: a. Maximiliaan van Bergen, die de heerlijkheid Zevenbergen erfde, en in 1544 overleed zonder van zijne vrouw Anna van der Gracht kinderen na te laten. b. Leonard van Bergen. c. Cornelis van Bergen, prins-bisschop van Luik en Zwanenbroeder der 111. L. V. Broederschap te 's-Bosch, die de heerlijkheid Zevenbergen van zijnen voornoemden broeder erfde en ze in 1560 naliet aan zijnen na te noemen oomzegger Johan de Ligne. Hij had ter wille van de heerlijkheid Zevenbergen van zijn bisdom Luik afstand gedaan. d. Maria van Bergen, die huwde met Louise de Ligne en e. Margaretha van Bergen, die huwde met Floris van Egmond. Johan de Ligne voornoemd was ridder van het Uulden Vlies en gouverneur van Vriesland; hij was de zoon van Louis en Maria van Bergen voorzegd en werd in 1560 met de heerlijkheid Zevenbergen beleend. Zijne vrouw was Margaretha van der Marck, erfdochter van het Graafschap Arenberg; van daar dat hunne afstammelingen graven van Arenberg werden genoemd. Van hem werd de heerlijkheid Zevenbergen geerfd door hunnen zoon Carel, graaf van Arenberg, die daarmede 22 April 1570 werd beleend van dezen weder door diens zoon Philips, graaf van Arenberg, die daarmede 22 October 1616 werd beleend en van dezen door diens zoon Philips Fran?ois graaf van Arenberg, die daarmede 17 Mei 1642 werd beleend en in 1644 werd verheven tot hertog van Arenberg. Tijdens dat deze laatste de heerlijkheid Zevenbergen bezat werd op 8 Januari 1647 tusschen Philips IV, koning van Spanje en prins Frederik Hendrik een verdrag gesloten krachtens hetwelk de eerstgenoemde vorst aan Amaiia van Solms, de echtgenoot van den laatstgenoemde, zoude afstaan de stad en heerlijkheid Zevenbergen, waarvoor dan de Spaansche Koning aan de daarop rechthebbenden eene schadevergoeding zoude geven. Nadat prins Frederik Hendrik spoedig daarop was komen te overlijden, werd 27 December 1647 tusschen zijnen zoon, den Stadhouder prins Willem II en genoemden Koning een nader verdrag aangegaan, waarbij de heerlijkheden Turnhout en Zevenbergen aan Maria van Solms werden afgestaan. Zoowel dat verdrag als het voorgaande werden bij art. 45 van het Munstersch vredestractaat uitdrukkelijk bevestigd. Ingevolge laatstgemeld verdrag verscheen op 29 Mei 1649 de gemachtigde van voornoemden Hertog van Arenberg voor de Leenkamer van Holland en deed toen namens dezen ten behoeve van Amalia van Solms Prinses douairière van Oranje opdracht van het aldus omschreven leen Zevenbergen, waarmede zij vervolgens tot een onversterfelijk erfleen aldus werd beleend: „de stede, slot, land ende heerlyckheyt van Zevenbergen met allen zynen toebehooren, appendentien ende gerechticheyden, zoowel van leenen, erffgoederen, chijnsgoederen, eygen goeden, gorssingen ende aenwassen, die nu zijn ende in toecomende tyden wesen zullen, in aller vougen ende manieren als die Heeren van Zevenbergen die te besitten ende gebruycken plagen, behoudens ons ende onze nacomeIingen die hulde ende manschap, resort ende souverainiteyt, den inganck ende uutganck des voirs. Stede ende slot ende geen van onze ballingen van onzer Oraefschappe van Holland te onthouden ende oock in onze bede te gelden ende voorts in allen manieren, lasten en de conditiën als meer hoochgemelte Heer Phillip Frarxjois hertoch van Aerschot, etc. ende desselfs voorouders dat te houden plagen, al naer inhouden der ouden brieven ende onze Leenregisteren van Hollandt daervan wesende". De Koning van Spanje had meergenoemden Hertog van Aerschot, om dezen tot voorzegde opdracht te bewegen, schadeloos gesteld met geld en hypothekaire vorderingen, wat hij later veranderde in de stad, het land en de heerlijkheid Geldenaken (Jodoigne). Na dood van Amalia van Solms werd haar kleinzoon stadhouder Willem III met de heerlijkheid Zevenbergen beleend. Hij stelde zijnen neef Johan Carel Willem Friso tot zijnen universeelen erfgenaam in, doch desniettemin ontstonden over zijne nalatenschap geschillen tusschen dien tak der van Nassau's en den Koning van Pruisen. De Staten Generaal van de Republiek der Vereenigde Nederlanden, die door Willem III tot uitvoerders van diens testament waren benoemd, lieten zich in die kwaliteit hangende de geschillen 18 April 1705 met de heerlijkheid Zevenbergen beleenen. Om aan die geschillen een einde te maken werd op 14 Mei en 16 Juni 1732 tusschen den stadhouder Prins Willem IV en den Koning van Pruisen een verdrag gesloten, waarbij aan eerstgenoemde o. a. de heerlijkheid Zevenbergen werd toegewezen. Ingevolge dat verdrag werd na diens dood zijn zoon, stadhouder Prins Willem V, 18 October 1752 met de heerlijkheid Zevenbergen beleend. Daar de Fransche Republiekeinen in 1795 tegen hem den oorlog hadden gevoerd, werden diens bezittingen door hen beschouwd als op den vijand veroverd goed en dat dit alzoo krachtens oorlogsrecht aan de Fransche Republiek als eigendom was overgegaan. Bij het daarna tusschen de Fransche en onze Republiek gesloten allientietraktaat werd bepaald, dat deze de goederen van het Huis van Oranje in eigendom zoude verkrijgen tegen betaling van 100 milhoen guldens aan de Fransche Republiek. Op 16 April 1796 bepaalde vervolgens de Nederlandsche Nationale Vergadering, dat bedoelde goederen zouden worden gesteld onder eene algemeene administratie, die ze langzamerhand en bij bekwame gelegenheden moest verkoopen, aan welk besluit uitvoering is gegeven en daardoor hield de heerlijkheid Zevenbergen met den aankleve van dien reeds vóór 1798 op te bestaan. Constantyn Huygens Jr. deelt in zijn reisverhaal van 1649 en 1650 (jhr. mr. J. Hora Siccama Aanteek. en Verbeter op het Register op de journalen van dien Huygens p. 636) mede, dat hij op 21 Mei 1649 bevond dat „Sevenbergen een open vleck is, omtrent eens soo groot als Voorburg en dat daer een out casteel staet dat onbewoond is". Het was toen dus nog niet zoo verwoest als wel in het H. S. is verme . Thans bestaat er niets meer van. Over Zevenbergen zie men nog Jacob van Oudenhoven s Oud-Hollant p. 307 en over de Heeren van Zevenbergen en Bergen op Zoom S. van Leeuwen Batavia Illustrata II. p. 1085—1106. Twee afbeeldingen van het kasteel van Zevenbergen in O. I. inkt bevinden zich in den Topografischen atlas van het Prov. Oen. van K. en W. in N. Brabant. ZUIDEWIIN (Zijdwinde). Het kasteel en de heerlijkheid Zijdwinde zijn gelegen bij de Oude Maas, niet ver van Besoijen. Ze waren oudtijds het eigendom en de verblijfplaats van de edele heeren van Sydewinde. Als eerste hunner wordt vermeld Joannes van Strijen, zoon van Willem, heer van Strijen, die in 1290 leefde ; zijn broeder heette ook Joannes en was heer van Almonde. Later behoorde het kasteel van Zijdwinde aan de van de Merwede's, van wie het kwam aan de van Nuyssenburg'en. In 1654 leefde Diederich van Nuyssenburg, die tot vrouw had Margaretha van de Merwede. In 1648 behoorde het kasteel nog aan eenen van Nuyssenburg. Aanteekeningen. Men zie hierover nog S. van Leeuwen Batavia Illustrata II p. 1240, en Jakob van Oudenhovens Out-Hollandt p. 179. Van de heerlijkheid Zuidewijn bevinden zich onder Mr. W. Ingen Housz te Breda eenige transportakten, inhoudende het volgende : Jan van Beloys, heer van Schoonhoven en van der Goude, stadhouder van Hertog Albrecht van Beieren, ruwaard van Henegouwen, Holland, Zeeland en Vriesland, verklaart, dat te zijnen overstaan William Wildelsnesee „dat ambocht van den Hoeke van der Zijdwinne binnendijx ende buitendijcs mit winde, mit vere, mit tiende, mit viskeriën, mit voghelien ende met allen, dat den ambacht ende renten voersr. toebehooren of mach toecomen" vermaakte, voor het geval hij geene wettige geboorte zoude nalaten, aan Haedwien Janswijf van Buren en aan de kmderen, d,e zij reedi hee Of nog verkrijgen zal van genoemden Jan van Buren, haren man. En dat vermits hij, Jan van Beloys, gezien heeft eenen brief met het zegel van Graaf Willem van Henegouwen en van Zeeland, volgens hetwelk Willam Wildelsness voornoemd „dat voernoemde ambocht houdt tot een erf , hij met dat „ambocht van den Hoeke m,t zy behoeren" beleent „Hadewyen Janswijf van Bueren kinderen die zy heefft of hebben sal by Jan voirsr. , beho dens het geval, dat Willem Wildelsnesse wettige geboor zoude nalaten, 'ais wanneer deze da, ambacht zoude behoud£ alles voorts behoudens den lijftocht van „Joncfrou Beatr s heer Jans dochter van Dronghelen, Willams w.jf van W.ldels nesse Gegeven te „Sincte Gheerden berghe des dmxdage voer onser vrouwen dach purificatie in jaer ons Heeren 1363 . Hertog Albrecht van Beieren bevestigde bovenstaande akte te Schoonhoven op Pinksteravond 1366. Op den 9" dag van April 1403 beleende hij te Zierikzee Jan van Bueren me het geheele „ambocht in den Hoec van den Z'^wmdem.t allen hoeren toebehoren", hem aangekomen „by dode Willem van Wildelsnesse, sijns oems", alsmede met twee parten in het ambacht van Waspik. Genoemde Jan van Bueren droeg daarop aan Jan v Naerssen Heyndrixzoon (ook wel geheeten van Aerssen) over dat ambocht van den Hoec van der Zijtwinde rnitten dagel'ixen gerecht mit allen visscherien, uuterien, torfstekinge, vogelden; item dat zoetvelt ende die smaeU.jnde m.t wijnde, mit veren ende mit alle sinen toebehoeren b.nnend.jcx ende buytendijcx gelegen, waarna meergenoemde Hertog Albrecht dezen daarmede beleende te s Hage 8 Aug. Philips (van Bourgondie?) beleent 1. 25 (1425.) arie van Aerssen Reynout Farijszoens wyve met „het ambacht van den Zydwinde alzoe Jan van Aerssen Manen vader voornoemd dat van zijne voorouders placht te houden en haar van hem is aanbestorven. Waarschijnlijk werd van de drie laatste beleeningen de rechtsgeldigheid betwist, want Hertogh Albrecht van Beieren te 's Hage 20 September 1403 ook nog Jan van derZydwyn met dat ambocht van der Zijdwinde, alzoe groet ende alsoe cleyn als ons dat aengecomen ende bestorve was by dode Willems van der Zydwinde '), zijns broeders, noirdwaert te Meduwen toe tot den halve Masen, streckende zuytwaert op twee hondert roeden boven den heertraet, oistwaert an dat ambocht van Bisoeyen, westwaert tot Nederveen toe streckende mitten winde ende des sal Jan voirs daer off opbueren alle brucken, vertichten ende foirfeiten, die in den ambocht voirsr. verschinen zullen, dat draecht beneden tien ponden ende die zullen zijn weesz sonder ons of yemant van onsen weegen hun des in eniger wijs te bewinden gelijc anderen onsen ambochts Heeren in Zuythollant toebehoirt. Ende wairt dat in den ambocht voirsr. enige boeten vielen, die tien pont droegen of daar boven daer sael Jan voirsr. dat derdendeel aff hebben ende wy die tweedeel. Ende desgeliken sullen Jan voirsr. ende sijn nacomelingen hebben van allen denghenen, die hoir lijff ende hoir goet in den voirsr. ambocht verbueren zullen. Voert soe sal Jan voirsr. ende sijn nacomelingen hebben van allen Iantwinningen hoeren derden penninck, die in den ambocht voirsr. verschynen zullen." Hertog Albrecht beleende daarbij verder Jan van der Zydwyn met: „achte hoeve moers mitten gronde aengelegen oistwaerts aen sulcken moeren als wy lestwernen vercoft hebben, nederwairts strekkende langs den ambocht van den Zydwinde, zuytwaert opten moerwaert twee hondert roeden ende westwaerts alsoe verre als hun onse Rentmeester van Zuythollant van onser wegen by der mate leveren sal. Ende geven hun machte den voirsr. moer mitten gronde te verschizen ende zijn oirbair dair mede te doen, behoudelicken dat hy onzen Rentmeester van Zuythollant, die nu is of na-. ') Was hiJ' soms denzelfde als genoemde Willem van Windelsnesse ? maels wesen sal tot ewigen dage daer aff sal uuytreicken ende betalen tot onser behoef alle jar op Sincte Martendach in den winter of binnen veertien daegen daernaer onbegrepen achte gulden oude Brabantsche picters. Hierna werden nog met het voorschreven beleend . 1420 5 Mei Johan van der Zydwyn gelijk hij het had van onzen lieven vader en broeder voornoemd, Willem van Besoyen bij overgifte van Jan van der Zijtwijnde. Floris van Wytfliet bij overgifte van Willem van Besoyen. 1432 Dirck van der Merwede bij overgifte van Floris van Wytfliet. ^ 1462 15 Sept. verklaarde Philips (van Bourgondie) dat bij hem teruggekeerd zijn de ambachtsheerlijkheid van den Zijtwinde en acht hoeven moers, nabij die heerlijkheid gelegen en dat hij die heerlijkheid nu verkoopt aan Jan Oudaert, Heinrick van den Hout en Heinrick van den Doorne om die van hem te houden tot een onversterfelijk erfleen, zoomede vermelde moergronden. Of die verkoop effect sorteerde, blijkt niet, wel dat deze heerlijkheid later weder in het bezit van familie van der Merwede was, (waarschijnlijk de bastaardtak der van der Merwede's), van wie zij overging op die van Nuyssenburg, over welk geslacht men zie Taxandna XVIII p. 57 en 257. Het kasteel Zuidewijn werd verzwolgen door den St Elisabethsvloed van 1421. Het tegenwoordige kasteeltje van dien naam was oudtijds slechts eene steenen kamer die door de heeren van Zuidewijn metterwoon werd betrokken toen hun kasteel eene prooi der golven was geworden ; het behoort thans aan Jhr. mr. Bernard de Roy van Zuidewijn, oud-Griffier der Arondissements-Rechtbank te 's Bosch.