BIJDRAGEN VAN HET PROVINCIAAL : GENOOTSCHAP VAN KUNSTEN EN : WETENSCHAPPEN IN NOORDBRABANT 1918 ! IV GENEALOGIE der Adellijke familie van Eyck door JHR. MR. A. F. O. VAN SASSE VAN YSSELT ZUID-NEDEHLANDSCHË DRUKKERIJ, 'S-HERTOGENBOSCH GENEALOGIE der Adellijke familie van Eyck. Deze familie was oudtijds gevestigd in het Zuiden der Meierij van den Bosch en zal daarom haren oorsprong ontleend hebben hetzij aan het dorp Bergeik, dat aanvankelijk Eyck heette of wel aan het Belgisch stadje Maeseyck. Er pleit echter meer voor, dat zij afkomstig was van dit stadje dan van het dorp Bergeik, omdat zij niet voerde in haar wapen een molenijzer, het typisch wapenteeken der Meierijsche, speciaal de Peel- en Kempenlandsche geslachten (waarover men zie A. de Roever in Algem. Ned. Familieblad lil p. 16, Herald. Bibliotheek 1876 p. 218 en vlgd. en Jhr. Mr. F. Beelaerts van Blokland in het Maandblad de Nederl. Leeuw XXVI p. 112 en vlgd.), maar haar wapen bestond uit drie geknotte palen van sabel op een veld van zilver. Blijkens J. Th. de Raadt Sceaux armoriés des Pays-Bas etc. I p. 118 voerden hetzelfde wapen als zij: Borch, Bosch, Elsmeer, Oillix, Grieken, Hambroeck, Hoeleden, Hove, IJzeren, Casselaer, Clerc, Cruydere, Linden, Male, Meeus, Merweke, Mondeion, Cutfet, Namelot, Oliverus, Overa, Zevenaar, Screye, Tongeren, Truyder, Vladeken, Vomei, Wambach. On est assez tenté, zoo schreef deze t. a. p. blz. 109, en général, de croire issues d'une même souche les families oortant des armoiries semblables. surtout auand elles sont originaires de la même région. Cela peut-être vrai dans bien des cas, mais souvent il n'est est rien. De même que des membres d'une familie se servaient d'armoiries tout a fait distinctes, de même aussi beaucoup de families d'un région avaient adopté des emblèmes identiques, ce qui a amené les généalogistes a les rattacher, d une faqon arbitraire, a un auteur commun, d'une existence parfois trés problématique.') En réalité, cette identité d'armoiries s'explique fréquemment par une préférence marqueé, dans certains pays, pour 1'un ou 1'autre emblème figurant, peutêtre, comme prototype sur le bouclier et la bannière de quelque grande familie. Au moyen age, chacun choisissant ses armoiries a son gré, on s'inspirait souvent de celles d un puissant voisin, et il advint ainsi que les officiers de justice, échevins, vassaux et tenanciers prirent 1'un ou 1'autre meuble héraldique de leurs souverain, suzerain, seigneur, etc. N'avons nous pas constaté, plus haut, des exemples nombreux de ce genre ? N'est ce pas un fait acquis que presque tous les échevins d'Aerschot, scellérent des trois fleurs de lis, au pied coupé, des anciens seigneurs de cette terre? qu'un grand nombre d'échevins de Heusden et de Malines introduisirent dans leurs écus les meubles de leurs anciens maitres et que beaucoup de [vassaux se servirent, parfois même sans brisure apparente, des armes pleines des families auxquelles elles obéissaient? Dit ter harte nemende zal ik mij daarom onthouden eenige gevolgtrekking te maken uit het wapen der familie van Eyck en de overeenkomst daarvan met dat der voormelde geslachten. Den stamvader der na te melden takken der familie van Eyck heb ik niet met zekerheid kunnen ontdekken, daarvoor 0 Dit deed o.a. J. B. Gramaye, daar volgens hem de Meierljsche geslachten, die het molenijzer in hun wapen voeren, zouden afstammen van den laatsten graaf van Taxandrie of Peelland, welke drie gouden molenijzers in zijn wapen had. komen toch in de alleroudste Bossche Schepenprotocollen te veel personen voor, die den naam van van Eyck voor het eerst aannamen ; mogelijk was die stamvader de in deel III van die protocollen, (dat loopt over het tijdvak 1376 83), p. 317 vso genoemde Gerrit van Eyck, de zoon van Henrick Posteels, die aldaar optreedt als eigenaar van een huis in de Peperstraat te 's Bosch, want in 1471 was reeds een Gerrit van Eyck, die ook de drie geknotte palen voerde, schepen van die stad. Blijkens eene oude genealogie der familie van Eyck, berustende in de verzameling handschriften van het Prov. Gen. van K. en W. in N.-Brabant, was echter Rodolf van Eyck, (die tot vrouw had N. Schoot, wier moeder eene van Vlierden was), de stamvader van dit geslacht, omdat hun zoon Gerard van Eyck, (die tot vrouw had N. de Louw, wier moeder eene de Kestergate was), na te noemen Gerard van Eyck tot zoon had ; werkelijk had een Gerard van Eyck een zoon Gerard, vermits blijkens Taxandria XVI p. 55 Gerard van Eyck Gerardszoon in 1506 was schepen van den Bosch en lid der III. L. V. Broederschap aldaar, doch blijkens eene Bossche Schepenakte van 1535 (Reg. no. 146 f. 198) was de na te noemen Gerard van Eyck de zoon van Goijart van Eyck. Deze Gerard van EyckGoijartszn had behalve twee bastaarden, zijnde Goijart van Eyck, onder Hoofdstuk IV te noemen, en Gerard van Eyck, van wien niets meer bekend is, van zijne wettige vrouw Maria de Borchgrave, dochter van Rycold en Luytgardis, !) die de dochter was van Petrus Udemans van Bruheze en Elisabeth N., deze kinderen : a. Mr. Goyart van Eyck, die volgt onder Hoofdstuk I. b. Peter van Eyck. Hij verleende grondrenten: in 1505 aan de kerk te Rixtel uit zijn goed te Lieshout en in 1508 aan het Vrouwengasthuis' van Agnes van den Broeck i) Hunne andere kinderen waren Petrus de Borchgrave en Heylwich de Borchgrave, non in het klooster van O. L. V. en St. Agnes te Maeseyck (Schepenreg. van 's Bosch no 188 p. 150). te 's Bosch uit de bouwhoeve het Laar (te Laar) onder Rixtel (Schepenreg. van 's Bosch n°. 102 f 299); zijne eerste vrouw was Margaretha van der Drift Goyardsdr, die reeds in 1518 was overleden, want in dat jaar was hij al hertrouwd en deed hij afstand van het vruchtgebruik harer nalatenschap ten behoeve van hun beider kinderen en van de nakinderen, die hij van zijne tweede vrouw had (Schepenreg. van 's Bosch n°. 116 f 117 en n°. 125 f 170, bij welke laatste akte het gold de helft der bouwhoeve het Laar, gelegen te Opwetten). De kinderen uit zijnen eersten echt waren: а. Oer ar d van Eyck die in 1530 eene grondrente verleende uit de bouwhoeve het Laar, gelegen onder Rixtel (Schepenreg. van 's Bosch n°. 139 f 40 vso en 146 f 147); hij was in 1535 reeds dood (ld. n°. 148 f 14) en had tot echtgenoote Margaretha de Famars, die in laatstgezegd jaar, als wanneer zij hertrouwd was met Lybrecht, zoon van Wouter Zegerszoon, afstand deed van den tocht der bouwhoeve het Laar onder Opwetten ten behoeve van hun beider kinderen. Die kinderen waren: 1. Jan, in 1534 geërfd te Tongelre. 2. Margaretha. 3. Maria. 4. Philippus. 5. Godefridus. б. Barbara. 7. Anna, die huwde met Anthonius de Ponnelloen. 8. Catharina. Deze kinderen, van welke die sub 3—7 in 1535 nog minderjarig waren, verkochten toen laatstgenoemde bouwhoeve aan na te noemen Henrick, zoon van mr. Goyart van Eyck. Hunne moeder was toen reeds hertrouwd met voorzegden Lybrecht, den zoon van Wouter Zegerszn (zie Schepenreg. van 's Bosch n°. 148 f 14). b. Henrica van Eyck, die huwde met Ardt van Beeck Janszn. (Schepenreg. van 's Bosch n°. 116 f 117). ') I. De Van Eyck's van Blaarthem en van Nuenen, Gerwen en Nederwetten. Mr. Ooijart van Eyck, hiervoren onder a vermeld, was rentmeester van den Hertog van Brabant over de stad en Meierij van den Bosch en erfde van mr. Adolph, zijnen avunculus, eene boerderij te Rixtel, die hij in 1508 verkocht aan mr. Georgius die Gruyter, doch welke daarop door zijnen broeder Peter vernaderd werd (Schepenreg. van 's Bosch no. 102 f. 288 vso). Hij bezat eenen mansus, gelegen bij de voormalige kerk te Blaarthem, bestaande uit: domus, area, ortus, horreum ovile, eorum fundi atque quondam edificum desuper stans, dictum dat Borchtken, agri pascui, etc., waaruit hij in 1525 eene grondrente verleende (Schepenreg. van 's Bosch no. 130 f. 280 vso); hij was dus toen reeds heer van het Kasteel te Blaarthem, destijds nog dat Borchtken genaamd. Ook was hij tengevolge van zijn na te melden huwelijk eigenaar van het te 's Bosch aan den hoek van de Peper- en de Weesstraat staand huis. Hij stierf in 1529 en huwde Mechteld Hals, dochter van Herbert Roelofszn en Eva van Mulsel.2) Hunne kinderen waren: a. Maria, in 1538 religieuse te Berkenrode bij Luik. b. Henrick, heer van het Kasteel van Blaarthem en schepen van den Bosch, stierf aldaar in voorzegd huis in de Peperstraat, h. Cornelia van der Dussen, (dochter van mr. Floris, heer i) Margriet, dochter van wijlen Jor Ardt van Beeck, kocht in 1588 land te Aarle. In datzelfde jaar verkocht Jor Wouter van Beeck het goed het Laar, gelegen te Overbrugge, aan Jor Peter van Eyck. In 1589 was Jor Willem van Beeck geërfd te Beek en traden voor Schepenen van Aarle enz. op Margriet van Beeck Wed. van Jor Amdt van Berckel en hare kinderen. Zij stierf op het huis Opstrijp onder Aarle. In 1610 kocht Jor Johan van Beeck beemden, gelegen te Aarle. Hunne dochter Oeertruida Hals h. met Gerlach de Roovere, van Munsterkerk, en Barbara van Boechem, ') de dochter van Amelis en Hillegond, de dochter van mr. Ambrosius van Dynther). Hij stierf, kinderloos, waarna zij hertrouwde met Godefridus van Brecht zoon van Jacob en Beatrix Absalons. c. Herberta van Eyck, huwde met Hubert van Malsen, wien zij schonk eene dochter Johanna van Malsen, de huisvrouw van Joost van Vladeracken. d. Roelof van Eyck, heer van Blaarthem, Zeelst en Veldhoven, waarschijnlijk tengevolge van verpanding, want in 1658 losten de Staten-Generaal de verpanding van Blaarthem in; hij erfde van zijnen broeder Henrick het Kasteel van Blaarthem en was schepen van den Bosch en lid der 111. L. Vr. Broederschap aldaar. In eene Schepenakte van die stad van 10 Juli 1575 werd hij genoemd nobilis dominus en gezegd te zijn collator et patronus parochialis ecclesiae sancti Lamberti de Blaerthem. Zijne vrouw was Heylwich van Berckel,2) dochter van Geraert Geraertszn en Mechtildis de dochter van Rutger Berewout en Elsbene Dicbier Willemsdr.3) Beiden werden in het koor der voormalige kerk van Blaarthem begraven onder eene zerk, die aldaar voor een paar jaar nog op het oude kerkhof lag en waarop het volgende uitgebeiteld stond : >) Hunne andere kinderen waren: Jan van der Dussen, heer van Munsterkerk; Hillegond van der Dussen, huisvrouw van Henrick de Corteville, ridder en baljuw van Rijssel en Marie van der Dussen, huisvrouw van Jan de Jode, heer van Hardinxveld. 2) Haar broeder was Rutger van Berckel; tengevolge van verpanding in 1557 heer van Nuenen, Gei wen en Nederwetten en echtgenoot van Livina van Coudenhove; beiden liggen in de St. Janskerk te den Bosch begraven. Haar natuurlijke broeder was Joost van Berckel, wiens zoon was Rutger van Berckel (Schepenreg. van 's Bosch no. 232 f. 500 vso); zij was ook nog aanverwant van Aleid wed. van Jan van Berckel. 3) Deze echtelieden hadden ook nog een zoon Godefridus Berewout, die in 1507 aan Arnd, zoon van Mr. Jan Monicx den jonge, verkocht een domistadium, gelegen op het Beekveld onder Berlicum bij 's Bosch (.Schepenreg van 's Bosch no. 102 f. 54 vso.) Eyck Hals Berckel Berwout van Eyck X van Berckel Borghraf Muister Dicbier Lou ') Hier Ieet begraven Joncker Rodolf va Eyck Heere tot Blaertoum, Zeist, Velthoven. Sterf de 7 Mert A° 1580 Ende Jofferou Heylwich va Berc kei syn Huysvrouwe sterf de 3 October A° 1590. Hunne kinderen waren : a. Oerard van Eyck, die volgt onder 11. b. Goijart van Eyck, die volgt onder llc. c. Robbrecht van Eyck. d. Maria van Eyck, stierf 1594, huwde met Henrick van Doerne, heer van Liessel, stierf 1604, zoon van Everard, heer van Deurne en Liessel en Margriet van Vladeracken, erfdochter van het Hof van Tongelre, wien zij o. a. schonk : Everard van Doerne, heer van Liessel, die huwde Antonetta van Assendelft en bij haar verwekte: 1 Maria van Doerne, echtgenoote van Karei van Vladeracken, heer van de Nemelaer, 2 Cornelis van Doerne, heer van Liessel; 3 Everard van Doerne en 4 Henrick van Doerne, heer van Durendael onder Oisterwijk. e. Mechteld van Eyck huwde met Nicolaas van Oudheusden, rentmeester des Konings over het Land van Heusden, stierf 1575, zoon van Jan, heer van Oudheusden, en Margaretha Sieenwech. Hunne zonen waren Rogier en Jan van Oudheusden. ƒ. Petronella van Eyck huwde met Roelof van Lyere !) Men zie de uitwerking van dezen kwartierstaat in het Tijdschrift van Sassen 111, p. 123. Andrieszoon, weduwnaar van Yda van Berckel (dochter van Arndt en Margriet van Beeck), ') van wie hij een kind had, Margriet van Lyere, in 1600 nog onmondig. Over hen komt in het Schepenreg. van 's Bosch n°. 282 f 176 vso de navolgende akte van 19 Juli 1611 voor: Alsoo Jor Joseph de Decker had verkocht aan Jor Roelof van Lyer en diens echtgenoote Petronella van Eyck: „een steenen poirthuys met noch een steenen oeyvaersthooren metten stal tussen beyde staende met alnoch eene schuere totten schueren toe opten gracht staende naer die noirtsyde ende soo streckende van den gracht doir tot die schuere voirs. etc., met alnoch eenen hoff tegenover die oude poirte, etc.," blykens schepenbrieven van Aarle van 7 Januari 1603, zoo heeft genoemde Petronella van Eyck, laatste huisvrouw en wede van genoemde Jor Roelof van Lyer, van wien zij geene kinderen had, den tocht der helft van voorschreven goed, gelegen in de parochie en heerlijkheid Aarle, afgestaan aan Jor Adriaen de Decquere, zoon van Jor Joseph, als man van Margaretha van Lyer, eenig kind van genoemden Roelof van Lyer en diens echtgenoote Yda van Berckel, waarna genoemde Adriaen de Decquere, als man alsvoren voor de eene ~'/2, en genoemde Petronella van Eyck voor de andere 72> dat goed verkoopen aan Jor Thomas van Stakenbroeck, gouverneur der stad Qrave. g. Floris Berckel van Eyck. Hij erfde van zijnen oom Rutger van Berckel de heerlijkheden Nuenen, Gerwen en ') In 1599 werden ten overstaan van Schepenen van Aarle, Beek en Rixtel verdeeld de nalatenschappen der echtelieden J°r Arndt van Berckel en Margriet van Beeck tusschen hunne dochter Luytgaert van Berckel, echtgenoote van Jor Jacob van Crehen; de momboiren over de onmondige kinderen van J°r Jan van de Blockerye en Johanna van Berckel, dochter alsvoren; en de momboiren over Margaretha, onmondige dochter van Jor Rodolf van Lyere en Ida van Berckel, ook dochter alsvoren ; daarbij werden tevens verdeeld de nalatenschappen van de 1°" Gerard, Lambert en Cornelis van Berckel, ooms van genoemde dochters en werd toen toegescheiden aan de echtelieden Crehen : »huys ende hoff, daerin verstorven is de voirs. Jouffr. Margriet van Beeck, mit eender hoeffve daerby ende aen gelegen in de prochie van Aerle op Strijp". Nederwetten. Om de aflossing van de verpanding dier heerlijkheden te voorkomen kwam hij blijkens St. Hanewinkel Gesch. en Aardr. Beschr. der stad en Meierij van 's Bosch p. 332 12 Januari 1621 met de Kamer van Finantiën te Brussel tegen betaling eener som gelds over een, dat die verpanding nog zou voortduren gedurende een tijdvak van 20 jaren; desniettemin geschiedde de aflossing daarvan eerst na 1659. Ook erfde hij van zijnen genoemden oom en diens echtgenoote Livina van Coudenhove de helft van het Huis van Nuenen,, gestaan hebbende aan het St. Jacobs kerkhof te 's Bosch, die hij 25 Mei 1600 verkocht aan Goijart van Engeland Goijartszn, raad van 's Bosch '). Of hij te Nuenen woonde is mij niet kunnen blijken; wel stond daar in 1537 een steenen huis, genaamd de Ouden Steyn, leenroerig aan de Commanderij van het Duitsche huis te Gemert2), doch dat was niet de woning der Heeren van Nuenen; die was blijkens Hanewinkel t.a.p. 343 het Huis te Nuenen, dat te Opwetten stond en te zijnen tijde reeds bouwvallig was. Floris voornoemd huwde Hillegonda de Bever, dochter van Roelof en Anna van den Schoyte. Hij stierf 8, zij reeds 5 September 1609; beiden werden in het koor der voormalige R. Katholieke kerk te Nuenen begraven onder een blauwe zerk, waarop het volgende uitgebeiteld stond: Eyck Bever Hals Veen Borggrave Wyck Munsel Berckel Berwouts Dickbier de Louwe van Eyk van Berckel X de Bever Monincx Schuyte Mechelen van Ranst Bruheze !) Jhr. mr. A. van Sasse van Ysselt de Voorname Bossche huizen III p. 50. Jhr. mr. A. van Sasse van Ysselt als voren I p. 377 noot 1. Hier leet begraven Joncker Floris van Eyck genaemt Berckel Heer lot Nuenen Gerwen ende Nederwetten sterf de 8 September 1609 ende Jouffrouwe Hill Egonde de Bever Syn Huysvrouwen sterf den 5 Sep temb. 1609. Bidt voor de sielen Steph Hanewinkel schreef t. a. p. (zijn werk verscheen in 1803): „Voor korte jaren is de laatste afstammelinge van van Eyck overleden en onder dezen zerk begraven. Met haar is dit adelijk geslacht uitgestorven". Hij vermeldt daar niet bij of, zooals oudtijds gebruikelijk was, als de laatste van een geslacht ter aarde werd besteld, met haar ook haar wapen in het graf is neergelaten. In 1823 is bedoelde kerk opgebroken en toen is door het neerstorten harer muren gemelde zerk verbrijzeld geworden. II. Gerard van Eyck, hiervoren onder a vermeld, was heer van Blaarthem en burgemeester van Grave; hij huwde Maria Raessen, gestorven ± 1592, dochter van mr. Paulus en Adriana Vyns. Hunne kinderen waren : a. Goijart van Eyck, die volgt onder III. b. Roelof van Eyck, werd in de kerk te Wachtendonk begraven onder eene grafzerk, waarop het volgende uitgebeiteld stond: Eyck Raessen Berckel Vucht ') der Edel Ehrenfesten Joncker Roedolf van Eyck 1619. c. Everard van Eyck, was heer van het huis Op Strijp onder Aarle. Philips van Leefdael deelt in zijn handschrift over de Meierij van den Bosch, berustende in het Rijksarchief aldaar, mede, dat er te Strijp onder Aarle twee edelmanswoningen waren, beiden afkomstig van de familie van Berckel, l) Dit kwartier is valsch. Het had moeten zijn Vyns. de eene toebehoorende aan dezen Everard van Eyck, de ander aan Jor Jacob van Crehen, hiervoren op blz. 10 vermeld. Everard van Eyck trad in 1653 voor Schepenen van Gorinchem op als voogd over zijne kinderen. DenllenAug. 1627 huwde hij te Oirschot Josina van Grevenbroeck, hofdame van de Gravin van Anholt, dochter van Floris en Clara de Bever. Hunne kinderen waren : a. Floris Caspar van Eyck. b. Mechteld van Eyck, erfdochter van het huis Op Strijp, h. met Lodewijk van Wijnbergen, gestorven 13 Maart 1660, zoon van Lodewijk en Henrica van Lynden, wien zij slechts één kind schonk: Lodewijk Willem van Wijnbergen, heer van het huis Op Strijp, dat hij bewoonde en dat in 1705 gezegd werd te zijn : „sijn adelycke huysinge, seer ontramponeert (ende in slechten staet), by hem selffs bewoont". c. Johanna Sophia van Eyck, non te Hooijdonk. d. Maria Petronella van Eyck, non te Houthem St. Gerlach. e. Mogelijk nog Clara Heylwich van Eyck, die in 1671 te Aarle-Rixtel testeerde. III. Goijarl van Eyck, hiervoren onder a vermeld, heer van Blaarthem, stierf 29 Augustus 1668 en werd met deze kwartieren, vermoedelijk in de voormalige kerk te Blaarthem begraven: Zijne vrouw was Mechteld van Broeckhoven, dochter van Mr. Henrick en Johanna van Weert gend van der Steghen. Hunne kinderen waren: a. Christiaan van Eyck, heer van Blaarthem en eigenaar van het kasteel van dien naam. schijnt blijkens na te melden attestatie Protestant te zijn geweest, wat in de adellijke familie van Eyck dan wel een unicum was, stierf 1670. h. 1° 1656 Johanna Elisabeth van Breugel, dochter van Simon en Catharina Eyck Raessen Berckel Vugt Broeckhoven Weert Doorne Van den Oever. van Hoorenbeek; 2e 1661 Adriana Cecilia van Eyck, dochter van Michiel, heer van Calfven en Susanna Catharina van Bueren. Laatstgenoemde vrouw schonk hem deze kinderen: 1. Anna Theresia van Eyck, erfdochter van het Kasteel van Blaarthem (waarvan de verdere lotgevallen beschreven zijn in Taxandria XXI p. 130 en vlgd.) h. met Henrick Albert van Dongelberghe. 2. Mechteld van Eyck, stierf 19 Februari 1684, werd in de vorige parochiekerk van Eindhoven begraven onder eene zerk, waarop het wapen van haar en haren man stonden, h. omstreeks 1681 met Lodewijk Willem van Wynbergen, heer van het huis Op Stryp, hiervoren reeds genoemd. ') Op hun huwelijk heeft betrekking de navolgende attestatie van Andreas Winckels, pastoor te Aarle, d.d°. 23 Juni 1681: Ego infrascriptus attestor, quod Ludovicus A. Wynbergen, Arlensis, sit catholicis parentibus, scilicet Ludovico van Wynbergen et Mechtilde van Eyck, legitimo toro natus et quia jam cum domicella Maria van Eyck vere catholica, ipsi in tertio gradu consanguinea, consanguineis ex parte matris multum applaudentibus, appetat inire matrimonium; dico cum magno applausu consanguineorum ex parte matris, illorum enim prosapia esto vere Catholica et ex parte patris in contrarium omnimo de haeretica ad tutorem (confugiunt?), qui avide saepe institit, ut praedictum suum pupillum positum in majori periculo (quandoquidem per devastationes diversis vicibus a Francis factis et onera imposita sit depauperatus) sive per officia, sive per puellam ditiorem ad haeresim alliceret. Ut igitur quam citissime istis tricis subtrahatur, hisce libenter consentio, ut coram parocho praedictae sponsae obtenta l) In 1686 was hij reeds hertrouwd met Josina van Raveschot tot Waspik, die 11 Januari 1700 in de kerk te Aarle of te Rixtel begraven werd, kinderen nalatende (een dier kinderen was reeds in 1697 overleden, een ander stierf in 1705); in 1706 trad op Maria Johanna Francisca van Liers, eerder weduwe van Tetz, als zijne douairière- dispensatione et observatis observandis in ecclesia, solemninetur matrimonium. In majorem fidem haec scripsi et subscripsi in Arle. Hij overleed in 1706 en werd in Januari van dat jaar in de kerk te Aarle of te Rixtel begraven. Hun eenig kind was Cecilia Mechtildis Josepha van Wynbergen, R. K. gedoopt te Blaarthem 21 April 1683, stierf kinderloos te Antwerpen 3 Juni 1709, nalatende „het adelycke huys met het aengelach Op Strijp", waarvan erfgenaam was Louis Franciscus baron van Raveschot de Capelle; zij h. met Assuerus Ferdinandus van Raveschot, in 1709 reeds overleden, vermoedelijk de zoon van Robbertus Paulus en Maria' Catharina Standaert. b. Roelof van Eyck, stierf kinderloos. c. Maria van Eyck, h. in 1636 met Barthold van der Voort, heer van Aldendriel (onder Mill). Zij hadden een zoon, Albert Frangois van der Voort, heer van Aldendriel, die voogd was over Cecilia Mechtildis Josepha van Wynbergen voornoemd en in 1685 h. Mathilda Sophia de Pollaert. d. Helena van Eyck h. 1698 met Charles Pierre van der Eycken, geb. 12 Febr. 1673, die den naam en het wapen van haar bij het zijne voegde. (Colonia Recueil Généal. II p. 256). Ila. Ooyart van Eyck, hierboven sub 1 b genoemd, was heer van Zeelst van Veldhoven, alsmede eigenaar van het Huis Zeelst, dat hij in 1603 met zijne na te noemen vrouw bewoonde. Waarschijnlijk door toedoen van den broeder zijner vrouw, den feilen Calvinistischen burgemeester van Utrecht Oerard Proening van Deventer, was hij de partij van den Prins van Oranje toegedaan en had hij dientengevolge 18 manschappen van het Koningsgezind garnizoen van Eindhoven overgehaald om naar die partij over te loopen. Toen de Koningsgezinde bevelhebber van die stad, Haultepenne, daarvan iets bemerkt had, zond deze een zijner soldaten naar het Kasteel van Blaarthem, alwaar Goijart van Eyck alstoen bij zijne moeder vertoefde, om te beproeven of Goijart van Eyck werkelijk deed, waarvan hij hem verdacht. Op dat slot gekomen zijnde veinsde de soldaat op last van Haultepenne naar het leger van den Prins van Oranje te willen overloopen, waarop Goijart van Eyck het volgende briefje schreef en hem medegaf voor Guillaume d'Angelis, commissaris van de monstering voor den Prins van Oranje te Diest: Ehrentfeste, besonder goede heer ende vrint. Dese edelluyden hebben my gebeden, dat ik U L soude scriven om te spreken metten capitein, dat sy mochten hebben goet tractement; 't sijn goede soldaten ende hebben lange gediend onder den heer van Hautepenne ende tselve beger ick oick. Die uwe goede frund die ghy kent. Zoodra had niet de soldaat dat briefje in handen of hij begaf er zich mede naar Haultepenne, die onmiddelijk daarop eenige zijner manschappen last gaf om Goijart van Eyck op het Kasteel van Blaarthem gevangen te nemen en naar het Kasteel van Eindhoven over te brengen. Die soldaten begaven zich daarop naar het Kasteel van Blaarthem en sloegen daar Goijart van Eyck ter neder, waarna zij zij hem er wreedaardiglijk mishandelden; zeker hadden zij hem gedood, hadde zijne zwangere vrouw zich niet tusschen hem en de woeste soldaten geworpen om hem het leven te redden. Nu sloegen zij over tot het plunderen van dat slotje, waarbij zij zelfs roofden het huisraad van zijne moeder, van een zijner broeders en van de buren, die er hunne have en goed geborgen hadden; zij deden het sans y laisser ni chieti ni chat. Van Eyck werd vervolgens door hen gevankelijk naar het Kasteel van Eindhoven gebracht, alwaar hem werd ten laste gelegd: qu'il avait iterativement suborné et seduict les soldats du regiment Haultepenne et les aidé et assisté a aller vers Pennemi; delicts de lèse — majesté — déserteurs de milice et transfuges ad hostes — qu'est capitale, y ayant versé avec dol et malice. Van Eyck ontkende tegenover zijn geschrift zijne schuld niet, doch verloor er het leven niet door, want na 5 maanden op het Kasteel van Eindhoven te hebben gevangen gezeten, werd hij, dank zij de voorspraak van eenige zijner voorname vrienden en het medelijden, dat Haultepenne met zijne hoogst zwangere vrouw had, door dezen op vrije voeten gesteld, evenwel na eerst eenen losprijs te hebben betaald aan de soldaten, die hem hadden gevangen genomen. ') Dit alles geschiedde in 1580. De vrouw van dezen van Eyck was Elisabeth Proening van Deventher Jacobsdochter, die evenals hij het Katholiek geloof getrouw bleef; zij was de dochter van mr. Jacob Pr. van D., heer van Nieuw-Herlaer en Barbara Bacx Johannesdochter. Beiden testeerden 10 December 1603 op het Huis Zeelst en vermaakten daarbij aan hunnen zoon Floris de heerlijkheid Zeelst en Veldhoven met alle appendentiën van dien en den houtschat, alsmede het Huis Zeelst, dat zij toen bewoonden, met tuin en landerijen, zoomede eene bouwhoeve te Rosmalen. Hunne kinderen waren: a. Heylken van Eyck, gedoopt in de St. Jan te den Bosch 19 April 1567, terwijl hare ouders toen op NieuwHerlaer woonden; zij was in 1603 reeds dood; b. Rutger van Eyck, gedoopt alsvoren 3 October 1568, stierf kinderloos; c. Jacob van Eyck, stierf kinderloos; d. Barbara van Eyck, evenals haar eerste man te Baexem begraven, huwde met: 1°. 1602 Andries de Pollaert, stierf 1610, zoon van Dirick en Johanna van Loon; (hunne kinderen waren: Dirck,2) Jan en Elisabeth de Pollaert); 2°. Johan van Keverberg gend Meuwen, wien zij schonk: Godard; Clara en Rudolf, den stamvader der van Keverberg's van Aldengoor.3) ') L. O. A. Houben Qesch. van Eindhoven I p. 179. 2) Zijne dochter Mathilda Sophia h. met Albert Fran?ois van der Voort, heer van Aldendriel. 3; de Stein Annuaire de la Noblesse de Belgique 1865 p. 241. e. Floris van Eyck, die volgt sub I. I. Floris van Eyck, hiervoren sub e genoemd, erfde van zijne ouders het Huis Zeelst en eene daarachter gelegen bouwhoeve, die leenroerig was, en van zijnen oom Floris Berckel van Eyck de heerlijkheden Nuenen, Gerwen en Nederwetten met de warande, houtschatten en visscherij, alsmede eene huysinge, hoff, land, weyland, gelijck deze die gebruyckt heef ft ende daerinne verstorven is. Hij was ook nog eigenaar van de hoeve Ter Brugge onder Aarle-Beek. Hij stierf te Opwetten 16 Sept. 1654; zijne vrouw was Beatrix Monicx, begraven te Nuenen 20 Nov. 1639, dochter van Johan en Isabella de Bever. Hunne kinderen waren: a. Floris van Eyck, heer van Nuenen, Gerwen en Nederwetten totdat deze heerlijkheden, welke verpand waren door de Staten-Generaal, werden ingelost; noemde zich ook heer van Isendoorn ; werd gedoopt 12 Juli 1613 en h. Mechteld Jacoba van de Poll, erfdochter van Isendoorn, dochter van Gerrit en Barbara Pieck, vrouwe van Isendoorn. Hunne kinderen zullen geweest zijn: Hillegonda Catharina, religieuse te Millen ; Anna Elisabeth, religieuse te Daelheim; Jacquelina, religieuse te Soeterbeek en Florentia Mechteld van Eyck. Hiermede is echter in strijd, dat Floris v. E. en zijne genoemde echtgenoote bij hun testament, 1 September 1654 opgemaakt, voor den notaris Bailliou te Eindhoven, de tienden onder Ommel vermaakten aan hunnen oomzegger Rudolf Francis van Eyk enz. b. Johan van Eyck van Nuenen, die volgt sub II. c. Anna van Eyck van Nuenen, gestorven 29Juni 1682, erfdochter van Vredendael onder Berlicum bij 's Bosch (waarover men zie Taxandria XX p. 127), h. 1631 Cornelis van Grevenbroeck, heer van Helvoirt en Zwijnsbergen, gestorven 5 Juni 1669, zoon van Erasmus, heer van Mierlo enjohanna Bloeymans, erfdochter van Helvoirt en Zwijnsbergen. ') ') Men zie hierover Taxandria VIII p. 163. d. Godefridus van Eyck, gedoopt 29 Augustus 1618. e. Elisabeth of Isabella van Eyck, h. met Hans Melchior van Ellerborn, heer van Warrenberg. Zij stierven kinderloos. II. Johan van Eyck van Nuenen, hiervoren sub b genoemd, heer van Zeelst, gedoopt 8 November 1614, woonde op het Huis Zeelst en stierf omstreeks 1668. Zijne vrouw was Cecilia van Eyck, gestorven te Opwetten 22 Juli 1683, dochter van Roelof tot Overbruggen en Apostulina de Bever. Hunne kinderen waren : a. Rudolf Francis van Eyck tot Nuenen, die volgt sub III. b. Maria Beatrix van Eyck, h. met Johan Theodoor van Gulpen, heer van Bombay en hoog-drossaard van het Land van Dalem, wien zij schonk: 1 Johanna Helena van Gulpen, h. met Simon Hustinge van Bernauw. 2 Isabella Maria van Gulpen, h. met Cornelius Henricus van Grevenbroeck, heer van Zwijnsbergen. c. Floris Cornelis van Eyck van Mierlo, woonde in 1734 te Nuenen en in 1741 te Gestel bij Eindhoven, alwaar hij den 18 October van laatstgezegd jaar begraven werd; verkocht 14 Augustus van datzelfde jaar de hoeve het Brouwhuis te Bakel aan Barbara van Baussele, douairière van Scherpenzeel, h. Florentina Maria van Grevenbroeck, 5 Augustus 1715 in den ouderdom van 42 jaren te Mierlo kinderloos overleden, dochter van Erasmus, heer van Mierlo en Barbara Catharina van Scherpenzeel. d. Barbara Clara van Eyck, erfdochter van Warrenberg krachtens legaat van haren genoemden oom en tante, Hans Melchior van Warrenberg en Elisabeth of Isabella van Eyck, h. met Hans Adam van Bock van Patteren, zoon van Hans Werner en Ida van Efferen. e. Postulina Anna van Eyck, h. met Hendrik de Pollaert, heer van Exaeten, zoon van Dirck voornoemd. Hun zoon was Floris Andres de Pollaert, heer van Exaeten. III. Rudolf Francis van Eyck tot Nuenen, hiervoren onder a vermeld, was cornet in Staatschen dienst, geërfd te Opwetten en in 1720 reeds overleden ; hij h. Anna Margaretha de Wallop uit Eduwale, die 5 Januari 1757 op het Huis te Nuenen (onder Opwetten) stierf, slechts twee kinderen nalatende. Hunne kinderen waren : 1. Johannes Donatus van Eyck tot Nuenen, was in Keizerlijken dienst en stierf ongehuwd te Melasso op Sicilië 14 Februari 1720. 2. Maria Cecilia van Eyck tot Nuenen, 30e abdis der Munsterabdij te Roermond, stierf 12 April 1771. 3. Bernardina van Eyck tot Nuenen, religieuse in de Abdij van Herkenrode, stierf 6 Juni 1745. 4. Clara Florentia, ook wel genaamd Catharina Florentina van Eyck tot Nuenen, die volgt hieronder. 5. Barbara Richarda Teresia van Eyck tot Nuenen, aldaar gedoopt 20 September 1703, stierf jong. Clara Florentina, gewoonlijk genaamd Catharina Florentina van Eyck tot Nuenen, was de laatste van haar geslacht en stierf ongehuwd op het Huis te Nuenen onder Opwetten 13 Januari 1793. Den 16en Januari d.a. v. werd zij, zooals wij reeds zagen, in het familiegraf der van Eyck's in de voormalige kerk te Nuenen begraven. Den 21en April 1786 had zij voor Schepenen van Nuenen c.a. haren uitersten wil gemaakt, waarin het volgende voorkomt: Compareerden voor ons Schepenen in Nuenen en Gerwen ondergenoemt de Hoog Edele Welgeb. Freule, Catharina Florentia van Eyck de Nuenen, woonende ten casteele tot Opwetten, jurisdictie van Nuenen, ons Schepenen wel bekend, zijnde zy comparante gezond en fris, gaande en staande, haer verstand, memorie en uitspraak volkomen magtig en gebruikende, gelijk ons Scheepenen voorn" ten vollen gebleeken is, te kennen geevende enz. beveelt zy, testatrice, alvorens haer onsterfelyke ziele naar haar overleiden in de barmhartige handen van God Almachtig, haren Schepper, verlosser en zaligmaker en hare doode lichaam de aarde met een eerlyke en christelyke begraavenisse, Komende voorts tot dispositie harer tijdelijke goederen, legateerde zij aan: Catharina van Lierden, oudste dochter van den fiscaal van Lierden, wonende te Gent in Vlaanderen, hare diamanten oorringen en vingerring; freule Carolina de Bock, dochter van wijlen Josephus baron de Bock, fl 200 ; Carel baron de Bock, heer van Warrenberg, fl 200; freule Henriette, dochter van Emanuel de Bock, wonende te Maastricht, fl 200; de Algemeene armen van Nuenen fl 300 en aan arme of behoeftige personen 4 vaten rogge, tot brood gebakken, uit te keeren als er verschijnselen zich voordoen, dat zij zal sterven, en 6 vaten rogge, ook tot brood gebakken, uit te deelen kort na haar overlijden. Voorts bepaalde zij, dat haar erfgenaam of erfgenamen niet zullen „mogen verkopen, veralieneeren, nog beswaren haar testatrices epitaphium off begraafplaats, in de parochiale kerke van Nuenen gelegen zijnde, moetende hetzelve aldaar onverminderd en vreedig blijven" (wij zagen reeds hoe het kwam, dat deze wensch niet vervuld werd) en eindelijk stelde zij in tot hare universeele erfgename „mevrouw Anna Gysberta van Lom, douariere wylen den Hoog Welgeb. heer Antonius Josephus de Voogt, thans actueel wonende alhier ten casteele der testatrice en by derselver vooroverleiden haare byden kinderen, met name Johanna Maria Christina en Antonius Josephus Johannes Casparus de Voogt", terwijl zij tot executeur van haar testament benoemde Lambertus Bartholomeus de Voogt „meede tenzelven casteele woonende". De de Voocht's waren slechts zeer in de verte familie van haar '); die bloedverwantschap, hoe verwijderd zij ook was, zal wel de reden geweest zijn, dat zij hen op haar huis te Nuenen liet wonen en tot hare erfgenamen instelde. Lambertus Bartholomeus de Voocht was pastoor te Eerde, doch woonde reeds in 1785 op het Huis te Nuenen. i) Zie Taxandria V p. 75 en vlgd. 14 Anna Qijsberta van Lom voornoemd overleefde de testatrice, daar zij eerst 24 April te Tongelre 1793 begraven werd en erfde dus het Huis te Nuenen met bijbehoorende goederen, dat aldus in de memorie van successie dier erflaatster omschreven werd : „een huysingh, genaemt 't huys te Nuenen, met neerhuysinghe, hove, groese, een hof en bussel voor de poort, een acker nevens de dreef, ackers aan de capel" (oudtijds stond te Opwetten eene kapel), enz. Van haar werd dat kasteeltje geërfd door hare voornoemde dochter, Johanna Maria Christina de Voocht, gedoopt te Tongelre 5 April 1772, die te Nuenen 28 Januari 1798 huwde met Gerardus Dilissen, toen wonende te Helmond ; na diens overlijden hertrouwde zij den 23cn Augustus 1811 met Godefroid Leonard Loix; zij overleed te Stratum 4 Augustus 1821. Of het Huis te Nuenen toen nog bestond, is niet meer bekend ; in elk geval is er thans niets meer van over. II. De Van Eyck's van Duizel. In 1449 werd met een goed onder Hoogeloon beleend Lysbeth de Grave, huisvrouw van Gerard van Eyck; zij hadden een zoon Peeter van Eyck, die weder een zoon Gerard van Eyck had. Eerstgenoemde Gerard van Eyck was waarschijnlijk dezelfde als de Gerard van Eyck, ') 1461 reeds dood, die tot zoon had: Henrick van Eyck.2) Hij werd in 1461 met een goed onder Bladel beleend en was in 1474 al overleden ; hij huwde J) Hij was vermoedelijk dezelfde als de Gerard van Eyck, welke reeds in 1426 was overleden en tot zonen had Henrick en Gerard van Eyck, beiden in 1435 vermeld en tot dochter Katharina van Eyck, die in 1431 voorkomt als vrouw van Jan Nolleken; zijne tweede vrouw was dan Katharina van Hersel Jansdr. s) Volgens eene genealogie der familie van Eyck had hij eenen broeder Lucas, abdijheer van Floreffe. Elisabeth, de dochter van Petrus Udemans van Bruheze en Elisabeth N., hiervoren op p. 5 vermeld. Hunne kinderen waren: a. Peter van Eyck, schout van Kempenland. In 1474 werd hij bij doode zijns vaders met gezegd goed van Bladel beleend. Ook bezat hij de helft in de bouwhoeve, genaamd de Afterhoeve, gelegen onder Waalre. Hij stierf kinderloos. b. Henrick van Eyck, overste en provisor van de Abdij van Postel, Praemonstratenser kanunnik van Floreffe en pastoor van Hooge en Lage Mierde, alwaar hij IQ April 1520 overleed. Van zijnen broeder Peter erfde hij voormelde helft in in d'Afterhoeve, die hij in 1510 verkocht aan Petrus de Borchgrave. c. Johannes van Eyck senior, 1541 geërfd te Waalre. d. Johannes van Eyck junior, 1538 geërfd te Waalre. e. Lucas van Eyck, meester des Huys van Lieshout, waarmede blijkbaar is bedoeld het Godshuis, dat de Abdij van Floreffe te Lieshout, waarvan zij heer was, bezat en waarin op de spijndagen aan de armen van wege die abdij onderstand werd verleend. (Schutjes Geschied. Bisdom van 's Bosch IV p. 710). Over zijn meesterschap van gezegd huis komt in eene Bossche Schepenakte van 19 Nov. 1513 (Reg n° 108 f. 131) het volgende voor: „Alzoe die ingesetenen des dorps van Lieshout omme te vervullen zekere zware lasten ende commeren, daerinne zy gecomen zijn overmits deser tegewordiger veeden van Geldre als van der brantschattingh oft vlamghelt onder die fakele van nootsweghen denselven Gelderschen vianden ons geheven, nadien zy met groter macht onlancsleden gekomen in den voirsc. dorpe die ingesetenen aldaer mit roof, brandt, pilgeringe ende anderszins overvallende, om heur huysen ende gueden, daerinne wesende, te salveren hebben moeten geloven ende toeseggen een zeker grote somme van penningen te betalen ende op te brengen, gedragende mitten onkosten daerop geloopen omtrent 1600 guld. tot 20 stuv, den gulden gerekent, — ende vermits zy daartoe geloofd hebben te betalen zekere rente of cijnsen, te weten mr. Goijard van Eyck 19 gulden's jaers, etc. ende vermits tusschen den Eerw. Vader in Gode en heer Gielis Henr. (?), abt van het Godshuys van Floreffe" als grondheer van het dorp Lieshout, ter eenre en de ingezetenen van Lieshout ter andere zijde geschillen zijn ontstaan over de betaling van voorschreven renten in verhouding tot de goederen, in dat dorp gelegen, zoo zijn Lucas Henrickszn. van Eyck als meester des Huys van Lieshout in den naam en van wege den Eerw. Heer Abt van Floreffe voors. ter eenre en de vermelde verleeners der grondrenten, dempto Luca praedicto, zoo voor zich en in naam der overige ingezetenen van het dorp Lieshout, n.1. Joost van Eyndhouts en Dirk Wagemans, ter andere zijde overeengekomen bedoelde geschillen te onderwerpen aan de uitspraak van scheidslieden. In 1474 werd hij met gezegd goed onder Bladel beleend en in 1517 kocht hij van Antonius van Taterbeek, priester, en Wouter, den zoon van Willem Gielmans, in hunne hoedanigheid van uitvoerders van het testament van mr. Michiel van Eyck, doctor in de medicijnen en kanunnik der collegiale kerk van St. Catharina te Eindhoven :), een erf, gelegen aldaar. Hij bezat en bewoonde te Duizel een steenen huys met twee schueren, stalle, brouhuyse, gelegen onder den parochiën van Duysell, met de collatie der capelle, staende in de plaetse der vryheyt van Eersel; dat huis was het kasteel van Duizel, dat in de kom van dat dorp aan de Groenstraat stond en gezegde kapel het bedehuis, dat in 1464 door Henrick van Eyck, ridder, wonende te Duizel, die de eerstgenoemde Henrick van den tak dezer van Eyck's zal geweest zijn, was gesticht ter eere van de H.H. Maagden Maria en Catharina en de Belijders Nicolaus en Antonius, en waarvan zijn zoon Ghiselbertus de eerste rector was ; het dient thans tot raadhuis en zal eerlang worden gerestaureerd en vergroot. *) Hij, die wel een leek zal geweest zijn, had een bastaardzoon Lucas van Eyck, die geërfd was te Aarle en h. Heyiwich, de dochter van Gerard, den zoon van Jan Andrieszn. (Schepenreg. van 's Bosch n° 148 p. 435 v50). Lucas van Eyck, die ook ridder (armiger) genoemd werd, huwde tweemaal; 1° Judoca of Josepha van Delft (die in zilver 3 roode St. Andrieskruisen, 2 en 1, voerde); 2° Arnolda van Erp, ') dochter van Jan, genaamd van Beerze en Hillegonda Heym Arndsdr. Hij en zijne beide vrouwen werden in de kerk te Duizel begraven onder eene grafzerk, waarop uitgebeiteld stond: „Hier leeght begrav. Luycas van Eyck sterf a° 1527 d° 27 April. En jouffr. Jozepha van Delft zijn ierste Huysvr. En Jouffr. Arnolda van Erp zijn tweede Huysvr." Als zinnebeeld van den naam der familie van Eyck stond verder op die zerk uitgehouwen een eikeboom met wortels en takken, aan een waarvan de wapens zijner beide vrouwen hingen, terwijl daarboven stond het wapen der familie van Eyck. In 1882 is deze zerk uit de kerk van Duizel verwijderd en gelegd onder hare deur nabij den toren. Arnolda van Erp deed als zijne weduwe voor Schepenen van 's Bosch afstand van den tocht van een huis, staande te 's Bosch op den Windmolenberg (denkelijk thans de Diepstraat genaamd) ten behoeve hunner zonen Jan en Peter en hunner onmondige kleindochter Maria van Berckel, dochter van Peter en Judoca van Eyck, waarna dezen dat huis verkochten aan Willem, zoon van Jacob Zegerszoon. Zijne kinderen waren : van de eerste vrouw a. Goijaert ven Eyck, 1527 met het goed onder Bladel beleend, erfde van zijnen vader eene bouwhoeve (mansio), gelegen te Rixtel ter plaatse genaamd Overbrugge, die hij 19 Januari 1537 verkocht (Schepenreg. van 's Bosch no 152 f. 102), woonde te Beek bij Rixtel, wellicht op het goed van de familie zijner vrouw (zie mijne Voorname Bossche huizen III p. 182), was in 1553 reeds dood zonder kinderen te hebben nagelaten, h. Johanna Monicx, dochter van Arnd, den zoon van mr. Jan Junior, den zoon van mr. Jan Senior. i) Schepenreg. van 's Bosch no 190 f. 447, alwaar ook hare kinderen en kleinkinderen vermeld zijn. b. Elisabeth van Eyck, abdis van St. Clara te Antwerpen. van de tweede vrouw (aan hare kinderen hadden mr. Oeerd en Ywan van Eyck goederen vermaakt; volgens eene genealogie der familie van Eyck had haar man ook nog een broeder Gerard, die abdijheer van Floreffe was). c. Johan van Eyck huwde 1524 Catharina van der Bruggen, dochter van Gerrit, ') schepen van 's Bosch en lid van de 111. L. Vr. Broederschap aldaar (Taxandria VI p. 167) en Hadewig Celen, die goederen onder Rosmalen en Vught bezat. Hunne kinderen, (welke met uitzondering van die sub 5 en 6 van hunnen grootvader Lucas van Eyck het kasteel van Duizel en het daarbij behoorend collatierecht erfden), waren: 1 Gerrit van der Bruggen genaamd van Eyck, die van Sophia Mulaert deze dochters had: Maria, die h. met Laurens van den Abeele Gieliszn, 1599 schout van Tongelre; Cornelia en Catharina, non. 2 Laurens van der Bruggen genaamd van Eyck h. Barbara Reynders (Schepenreg. van 's Bosch n° 190 f. 447). 3 Henrick van der Bruggen genaamd van Eyck. 4 Josina van der Bruggen genaamd van Eyck, welke h. met 1° Jan van Scharenborch, in 1597 reeds dood; 2° Ariaan Tyss, in 1599 reeds overleden. 5 Lucas van der Bruggen genaamd van Eyck, kloosterling in het klooster Mariënkroon te Heusden. i) Gerrit van der Bruggen was evenals zijne zuster Margriet, echtgenoote van Gerard Henrickszn. Hoernkens, wettig kind van mr. Laurens van der Bruggen genaamd van Eyck, die later priester was (Schepenreg. van 's Bosch n° 106 f. 51 vso) (den zoon van Jan en Mechteld N.) en Catharina van Witmeer, dochter van Goijart Peterszn. Hy bezat te Bergeik eene hoeve op den Boevenheuvel, eene in de Hel bij de kerk en de hoeve ten Berghe (Schepenreg. van 's Bosch n° 142 f. 85, 282 en 283 vso en no 143 f. 302), alsmede te Boxtel eene grondrente waarmede in 1504 hij werd beleend, in 1517, na zijnen dood, zijn zoon Mr. Goijard van Eyck en in 1521 bij doode van dezen laatste de dochter, die deze had van Jutta, de dochter van Otto Jacobszn., (welke later hertrouwd met Henrick van Dickberch gend. Stakenbroeck , zijnde Ermgaerdevan Eyck, de ech'genoote aan Bnrtholomeus Loeff van der Sloot Henrickszn., president-schepen van den Bosch 6 Catharina rvan der Bruggen genaamd van Eyck, non in het klooster Annenborch te Rosmalen. d. Peter van Eyck, die volgt onder I. e. Josina van Eyck, h. met Peter van Berckel, wien zij schonk eene dochter Maria van Berckel, die huwde met Willem van Boshuyzen Willemszn. en hem schonk 2 kinderen: Roelof en Willem van Boshuyzen. Peter van Berckel hertrouwde na haren dood met Margriet Monicx, bij wie hij verwekte eene dochter Anna van Berckel. ƒ. Sophia van Eyck, overste van het St. Geertruidklooster te 's Bosch. g. Catharina van Eyck, non. I. Peter van Eyck, hiervoren onder d vermeld, woonde in 1554 op het kasteel te Duizel. In 1553 werd hij met het goed te Bladel beleend; van zijnen vader erfde hij nog eene hoeve te Mereveldhoven, die deze in 1517 had gekocht van genoemden kanunnik mr. Michiel van Eyck; waarschijnlijk naar die beide bezittingen werd hij door Sim. van Leeuwen in zijne Batavia Illustrata II p. 863 genoemd heer van Bladel en Mereveldhoven. In 1552 begiftigde hij met het rectoraat der voormelde kapel te Eersel, toen de priester Petrus Colen daarvan afstand had gedaan, Carolus Pensart; in de daarvan opgemaakte akte wordt hij genaamd: nobilis et honorabilis Petrus de Eyck, filius quondam Lucae de Eyck, armigeri. In 1560 was hij reeds overleden. Hij huwde Anna Pels van Milheeze, dochter van Oijsbert, raad van 's Bosch, (den zoon van Johan Pels en Postulina van Campen Arendsd1".) en Johanna van Vladeracken, erfdochter van Milheeze '), (de dochter van mr. Johan van Vladeracken, heer van Geffen en Anna van der Aa). In een raam van de tegenwoordige Hervormde Kerk te ') De heerlijkheid Milheeze was afkomstig van Jan van der Aa, vrijheer van Bokhoven. Van Johanna van Vladeracken werd zij geërfd door Gerard Pels, schepen van 's Bosch, van wien die weder werd geërfd door diens zoon Jan Pels. Men zie om deze heerlijkheid nog Taxandria XIV p. 192. Berlicum bij 's Bosch stonden hunne navolgende kwartieren gebrand: Eyck Pels Erp Vladracken Bruheze Campen Wyck van der Aa Hunne kinderen waren: a. Arnolda van Eyck h. met Joan Robbert de Bever, zoon van Robbert en Margaretha van Erp van Bruheze (dochter van Willem van Erp en Maria van Wyck). Zij schonk aan de kerk te Berlicum voorbedoeld een raam, waarin deze kwartieren gebrand waren: Eyck Pels Erp Vladeracken Hun zoon Robbrecht de Bever, schepen van 's Bosch, die kinderloos stierf, werd in 1614 met het goed onder Bladel beleend en in 1638 na doode zijner moeder, die ze geërfd had van Jan Pels, met de heerlijkheid Milheeze. Hij huwde met Maria van Lanckveld, na zijnen dood vrouwe van Milheeze, dochter van Ooijart, heer van Lanckveld (een goed onder Erp gelegen, dat thans toebehoort aan Jhr. mr. Jan de Kuyper, griffier bij het Gerechtshof te 's Bosch) en Maria van Eyck, sub c te noemen. b. Apostolina van Eyck, stierf 1640, h. met Johan de Bever, woonachtig te Oisterwijk bij Tilburg, zoon van Cornelis, drossaard en kapitein en Lana van Vlierden, wien zij schonk een zoon Cornelis de Bever. Hij hertrouwde na haren dood met Catharina Pelgrom de Bye, dochter van Laurens en Judith van Veen, bij wie hij verwekte: 1°. Willem de Bever; 2°. Apostolina de Bever, h. met Roelof van Eyck tot Overbrugge; 3°. Maria de Bever, h. met Jacob de Jonge, heer van Baardwijk. ') i) Sim. van Leeuwen Batavia Illustrata II p. 864. Volgens Taxandria XIV p. 140 was haar man de alpheris Gijsbrecht van der Schout, wat echter eene vergissing moet zijn; zie v. Leeuwen t. a. p. blz 863. c. Maria van Eyck h. met 1. mr. Jacob van der Cammen, raad van 's Bosch, zoon van Franchoys Danielszoon, wien zij schonk: mr. Jacob van der Cammen, ook raad van 's Bosch, die h. Maria van Vechel, dochter van mr. Dierck Goijartszn, president-schepen van 's Bosch en Catharina van den Hanenberch; Jacquelina van der Cammen, erfdochter van Miiheeze, ') h. met [Rogier van Broeckhoven, wien zij schonk een zoon, die Miiheeze in 1697 verkocht aan Hendrick Musch; 2°. Goijart van Erp voornoemd, heer van Lanckveld en schout van Heeze, Leende en Geldrop, zoon van Walraaf, heer van Erp en Vechel en Catharina van Brecht tot Hagoort. d. Lucas van Erp. Hij verklaarde in 1589 voor Schepenen van 's Bosch, dat zijne moeder uit zijnen ouderlijken boedel voor hem 1.000 car. gulden betaald had om hem uit de gevangenis te verlossen; was in 1614 reeds dood. Zijne weduwe Johanna Brocx werd in 1599 met het halve goed onder Bladel beleend. III. De van Eyck's van Overbrugge. Bij eene Schepenakte van Helmond van 1420 verpachtten Juffrouw Katherijnen weduwe van Gherit van Eycke en haar tegenwoordige man Henric van Helmont het goed te Overbrugge. Of deze personen bestonden aan de na te noemen van Eyck's valt niet meer uit te maken; zij worden daarom slechts pro memorie vermeld. De onder dit hoofdstuk te vermelden van Eyck's heetten van Eyck tot Overbrugge, omdat zij te Rixtel ter plaatse, genaamd Overbrugge, woonden en aldaar o. a. het Blokhuis bezaten, dat er, zooals dat van Liessel (waarover men zie Taxandria XXIII p. 168), zal ge- Maria van Erp van Lanckveld wede. van Jor Robbrecht de Bever verkocht 2 October 1Ó64 (Schepenreg. van 's Bosch no 445 f. 43) de grondheerlijkheid Miiheeze met het cijnsboek, houtschat, warande, enz., leenroerig aan den Leenhuize van Rixtel, aan Jor Rogier van Broeckhoven als man van Jacquelina van der Cammen. bouwd geweest zijn om de Meierij van den Bosch tegen de strooptochten der Gelderschen te beveiligen. De stamvader van dezen tak der familie van Eyck was de op blz. 5 genoemde Peter van Eyck Oerardszoon tengevolge van diens tweede huwelijk met Heylwig, die volgens eene Bossche Schepenakte van 1518 (Reg. n°. 116 f 118) was de dochter van Joost Weels (of Swels), doch volgens eene zelfde akte van 1597 (Reg. n°. 295 f 85 vso) eene van Eyck was; vermoedelijk is deze laatste opgave foutief, zooals dat in de Bossche Schepenakten meermalen het geval is. Ik neem daarom aan dat Heylwig den naam Weels tot familienaam had; hare moeder heette Margaretha van den Berghe, wat ook verklaart hoe het kwam, dat Agnes van den Berghe Willemsdochter volgens laatstgemelde akte haar hare nicht noemde bij haar testament van 1543, waarbij zij haar onder fidei-commissair verband vermaakte een derde in een huis op den Papenhulst te 's Bosch, dat Peter, Oerard, Charles en Margriet, kinderen van Michel van Eyck, den zoon van Peter en Heylwig voornoemd, in 1597 verkochten aan den molenaar Gerard de Vriese Willemszn (Schepenreg. van 's Bosch n°. 295 f 85 vs0). Peter van Eyck had van zijne vrouw Heylwig Weels tot zoon: Michiel van Eyck tot Overbrugge, heer van het Blokhuis aldaar, drossaard der Graafschap Megen, 11 December 1571 ingevolge koop van Anna van Steenhuys weduwe van Henrich Creyel beleend met V* eener hofstede, genaamd de hoeve van Eynhoudt, gelegen onder Someren, stierf 7 Juli 1577, werd evenals zijn vrouw in de kerk te Rixtel begraven, h. Magdalena van Vladeracken, overleden 20 Dec. 1602, ') wier moeder eene Steewich was. Na zijnen dood verdeelden •) Toen zij reeds weduwe van Michiel van Eyck was deelden in 1591 voor Schepenen van Aarle, Beek en Rixtel, zij en haar zoon Peter, die zich ook nog sterk maakte voor zijne broeders en zusters, ter eenre en ]or Rogier van Oudheusden voor zich en zich sterk makende voor zijnen broeder Jan en voor Anna van Oudheusden weduwe van Jor Ardt Cuebei, ter andere zijde eene bouwhoeve, gelegen te Donk onder Beek. hunne kinderen ten overstaan van Schepenen van Aarle, Beek en Rixtel 1 Aug 1605 volgender wijze zijne nalatenschap: Juffrouw Magdalena van Fladeracken weduwe van Jonker Michiel van Eyck met haren momboir Jonker Henrick van Bongaert doet ten behoeve harer kinderen afstand van het vruchtgebruik, dat zij heeft van de goederen van haren man, waarna hare kinderen die verdeelen. En is daarbij ten deel gevallen aan: Jonker Caerle van Eyck: „het huys tot Ricxtel metten blockhuys, brouhuys, bachuys, scuer, stallinge, hoeve daer by ende aengelegen, respective met alle landen, bemden, eeuselen, hoywassen ende alle gerechticheden van dycken, straten, poteryen ende andere totten voersr. huysen ende hoeve toebehoerende, egene uuytgescheyden, enz. met conditie dat Joffrouwe Magdalena voers. oft haer belieft haeren leven lanck sal moegen bewoenen ende het recht van habitatie hebben int blockhuys ende hebben die hellicht van de vruchten van den bomgaert." Jonker Qerart van Eyck : „het goet, gelegen opte Beeckse Donck, geheten Deeverbest, met die hoeve daer by gelegen, die tegenwordelick bewoent wort bij Dyelis Oruters al met hunnen landen, weyden, heyen ende bemden, dycken, straten, poeteryen, houtwassen ende andere gerechticheden totte selve hoeve ende goederen behoerende, egene uutgescheyden."') De kinderen van Jonker Johan van Gerven verwekt bij Juffrouw Anna van Eyck\ „die hoeve tot Zoemeren gelegen, geheten die hoeve van Eynhouts met alle haere landerien, beemden, bosschen, houtwassen, eeuselen, weyen ende heyden ende generalick alle haer toebehoerten ende gerechticheden van gifften van den altaer ende andersins, gelick die hoeve aldaer is gelegen." „Ende soe Joncker Peter van Eyck, (Touste soene, by "*) Oerard van Eyck kocht in 1606 daarbij van Jor Rogier van Oudheusden en diens broeder Johan twee stukken beemd, gelegen in de parochie van Beek, hun aangekomen bij „schydinge en deylinge gemaeckt byjouffr. Magdalena van Fladeracken ende Joncker Rogier van Audthuesden". seker accordt uuyte voersr. partagie is gebleven ende uut crachte van deselve accorde van dato is gerechticht totte successie ende goeden van Jouffrouwe Margarieta van Eyck, haere sustere, hebben parthyen den voersr. Eyck voer sijn rechte van de successie by accordt toegevuecht een halff thiende met haren gerechticheyt, gelegen in de landen van Ravesteyn tot Overlangel." Zooals uit laatstgemelde scheidingsakte reeds gebleken is waren de kinderen van genoemde echtelieden van Eyck: a. Peter van Eyck, die volgt onder 1; b. Gerard van Eyck, die volgt onder I«; c. Charles van Eyck; hij erfde van zijnen vader het Blokhuis te Overbrugge, dat hij 3 Februari 1611 aan zijnen broeder Gerard overdroeg, als wanneer het gezegd werd te zijn: „een steenen huys met het groot huys, schuer, stal, backhuys ende andere timmeragien, gelegen in de parochie van Rixtel, ter plaetse genoempt Overbrugge". In 1588 had hij voor Schepenen van Aarle, Beek en Rixtel van Jor Wouter van Beeck gekocht diens „hofstadt, schuer ende schop met alnoch eenen camp lants, daaraen gelegen, gelegen inder prochien van Rixtel tot Overbrugge, genoempt 'tgoet Laer, ') d'een zyde beneven erffenis Joffr. Magdalena van Vladeracken weduwe Jwylen Joncker Michiel van Eyck, d'ander zyde beneffen erffenis der erffgenaemen wylen N. de Louwe", alsmede verschillende andere perceelen; waarschijnlijk stond op dat goed de woning, waarvan Philips van Leefdael in zijn voormeld handschrift mededeelde, dat zij toebehoorde aan de erfgenamen van Jor (Carel (Charles) van Eyck voornoemd. Charles v. E. woonde in elk geval te Overbrugge. Hij stierf kinderloos en was in 1611 gehuwd met Maria van van Berckel Hugosdochter, die in 1639 reeds was overleden. d. Margriet van Eyck. e. Anna van Eyck h. met Johan van Gerwen. i) Omstreeks het jaar 1500 verleende Gerrit, zoon van Peter, den zoon van Gerrit van Eyck, eene grondrente uit de hoeve »Telaer", gelegen onder Rixtel (Schepenreg. van 's Bosch n° 146 f. 147). I. Peter van Eyck, hiervoren onder a genoemd, woonde in 1591 te Rixtel, denkelijk op het Blokhuis, deed 23 Juni 1584 voor Schepenen van 's Bosch ten behoeve van zijne broeders en zusters vertijdenis van de hoeve van „Eynhouts", hem door zijnen vader ten huwelijk gegeven, stierf 23 Juni 1639, h. Ceciiia de Bever, die stierf 1 Mei 1619 en werd begraven in de kerk te Rixtel, dochter van Roelof, schepen van 's Bosch en Anna van den Schoyte. Zij schonk hem: a. Roelof van Eyck, die volgt onder II; b. Michiel van Eyck, die volgt onder II«. II. Roelof van Eyck tot Overbrugge, zooeven onder a genoemd, stierf omstreeks 1643, erfde de bouwhoeve Ter Brugge, gelegen onder Aarle-Beek van zijne moei Hillegonda de Bever, huisvrouw van Jor Floris van Berckel van Eyck, heer van Nuenen, huwde 1° Johanna Berewout, dochter van Anthony, (aan wien zoomede aan diens zuster Juliana Berewout 13 Februari 1606 het adellijk huis het Gagelbosch, gelegen onder Blaarthem werd toebedeeld; Schepenreg. van 's Bosch n° 657 f. 120) en Catharina van Oudheusden; 2o Apostolina de Bever, hiervoren reeds genoemd. In 1633 woonde hij op den huize het Qagelbosch voormeld. Zijne kinderen waren: Ex Ima. a. Anthony van Eyck, heer van het Gagelbosch, gedoopt 22 April 1615, stierf ongehuwd, althans kinderloos in 1652. Na zijn overlijden ontstonden, zooals blijkt uit eene Bossche Schepenakte van 1653 (Reg. no. 404 f. 67), geschillen tusschen zijne geïnstitueerde erfgenamen eenerzijds en tusschen de kinderen en kleinkinderen van wijlen Jor Floris van Grevenbroeck anderzijds, alsmede tusschen zijne vorenbedoelde erfgenamen eenerzijds en de kinderen en kleinkinderen van wijlen Jor Franchoys van Kuyck, zoomede de kinderen van wijlen Jor Adriaan van der Merwe ') en voornoemde kinderen 1) In 1595 deelden voor Schepenen van Aarle, Beek en Rixtel Jor Johan van Raveschot als man van Magaretha, dochter van wijlen Jor Johan van Merwede en Jor Adriaan Dirckszn. van Merwede zoo voor zich en als gemachtigde zijner moeder en zuster goederen, gelegen te Beek. en kleinkinderen van wijlen Jor Floris van Grevenbroeck als representanten van wijlen de Jonkers Willem en Goitschalck van Kuyck Johanszonen anderzijds, over het testament zijner grootmoeder Catharina van Oudheusden, die zij onderwierpen aan de uitspraak van Jor Floris van Eyck, heer van Nuenen, Gerwen en Nederwetten, Robert de Bever, heer van Milheeze en Jan van der Clusen, heer van Waalre, Weerde (Valkenswaard) en Aalst als scheidslieden, waarop dezen o. a. wezen voor recht, dat de goederen van Catharina van Oudheusden, gelegen onder Bokhoven, Amerzoden, Well, Genderen, Gorinchem en Nuland, zouden komen aan de erfgenamen van Jor Anthonis van Eyck. Ex 2da. b. Joh. Carel van Eyck, R. K. gedoopt te Blaarthem 20 Juli 1622, stierf kinderloos. c. Cornelis van Eyck, ') overste-wachtmeester in dienst van den Bisschop van Osnabrück en na doode van zijnen moederlijken oom Willem de Bever collator van het St. Anna en Oda's gasthuis te Oirschot. Den 18en Mei 1624 werd hij te Blaarthem R. K. gedoopt en den 18en December 1653 werd hem voor Schepenen van 's Bosch (Reg. no. 405 f. 132) uit de nalatenschappen van Anthonis van Eyck voornoemd en diens halve zuster Apostulina van Eyck toebedeeld het huis het Gagelbosch, dat daarbij gezegd werd te zijn : „een adelijck huys, genoempt het Gagelbos, met eenen watergraff omgraven sijnde, hoff, schuere, stallingen, landereyen ende weyden, dyen aenliggende, gelegen in de parochie ende heerlicheydt van St. Lamberts Blaertem, mette visschereye op de Dommele" ; de Dommelhoff, gelegen als voren, enz. Zooals wij hiervoren reeds zagen was het huis het Gagelbosch, dat, als gezegd aan Cornelis van Eyck werd toebe- ln 1608 verkocht voor Schepenen alsvoren Marya van Vladeracken weduwe van Jor Hendrik van Merven aan haren neef Jor Peter van Eyck land gelegen te Beek. ') Men zie nog over hem Taxandria VII p. 204. deeld, aanvankelijk het eigendom der familie Berewout; voor zoover bekend, was de eerste van dat geslacht, die het bezat, Arnold Berewout Roelofszn, want deze verleende in 1539 eene grondrente uit een steenen huis, staande te Blaerthem St. Lambert (Jhr. mr. A. van Sasse van Ysselt de Voorname Bossche Huizen 1 p. 206 noot 1). Over de verdere geschiedenis van dit kasteeltje zie men Taxandria XXI p. 124. Op denzelfden 18 December 1653 verkochten voor Schepenen van 's Bosch (Reg. n° 405 f. 138) Jor Cornelis van Eyck en Jor Johan van Eyck, als man zijner zuster Cecilia, aan hunnen neef Jor Michiel van Eyck eene bouwhoeve, gelegen te Overbrugge onder Rixtel, hun aangekomen als erfgenamen hunner zuster Apostulina van Eyck. Cornelis van Eyck woonde in 1671 op den huize het Gagelbosch, als wanneer hij het voor schuld verbond. Zijne vrouw was Esther Steydelin, dochter van Oabriel, advocaat, heer van 's Gravenwezel en N. Cordes. Hij overleed kinderloos 18 Augustus 1696. d. Cecilia van Eyck h. met Johan van Eyck, die te Zeelst woonde en omstreeks het jaar 1668 stierf, zoon van Floris, heer van Nuenen, Gerwen en Nederwetten en Beatrix Monicx. e. Apostulina van Eyck, stierf ongehuwd. Ia. Gerard van Eyck, hiervoren onder b. vermeld, als gezegd, door koop heer van het Blokhuis te Overbrugge, h. Johannes Lou... (de Louwe?)1), die hem schonk: a. Michiel van Eyck, die volgt onder II. b. Gerard van Eyck, priester. II. Michiel van Eyck van Overbrugge, heer van het Blokhuis te Overbrugge, alwaar hij in 1651 woonde, verbond i) In 1590 verkocht Jor Reynder Suermondt als gemachtigde van Elisabeth de Louwe weduwe van Jan Suermondt en van hare dochters Mechteld, Ysabel, huisvrouw van Jan Vaeck en Johanna Suermondt krachtens volmacht verleend voor Schepenen van Ravestein, voor Schepenen van Aarle, Beek en Rixtel eene boerderij, gelegen te Aarle. 26 Nov. 1654 voor Schepenen van 's Bosch (Reg. n° 407 f. 80) ten behoeve van Jor Nicolaas van Oudheusden zijne bouwhoeve te Rixtel, door hem verkregen van Jor Johan van Eyck en zijnen zwager Jor Cornelis van Eyck, alsmede zijn land te Someren, wegens gelden door hem opgenomen van Margriet van Oudheusden wede. Polluyn en genoemden Jor Nicolaas v. O., om daarmede binnen zeven jaren af te lossen eene roggepacht van 6 mudden rogge, welke meergenoemde Jor Nicolaas v. O. gehouden was op O. L. Vrouw Lichtmisdag te geven uit zijne goederen te Someren aan zeker beneficie, gefundeerd in de kerk te Aarle, waarvan laatstelijk rector was heer Pauwels Conincx. Hij huwde Maria Angelina van Boxmeer1) (ook wel van Mheer genaamd), hofdame van Prinses Elisabeth van Hohenzollern te Bergen op Zoom en dochter van Johan en Margaretha van Berckel. Den 19 Juli 1668 verkocht zij voor zich en namens haren man aan Philips baron van Leefdael, heer van Eethen, Meeuwen enz. „eene adelycke huyse ende hoffstede, daervan den huyse voor enige jaeren is affghebrant, met de nederhuysinge, schuere en boomgaert, enz., so groot ende cleyn als de voirs. hofftuyn en de bogaert binnen de grachte gelegen is (Schepenreg. van 's Bosch n° 449 f. 287), zijnde denkelijk de voorbedoelde woning van Charles van Eyck en 21 Juli 1668 verkocht zij als gemachtigde van haren man aan Walraaf baron van Arckel, heer van Ammerzoden „den adelycken huyse, hoeve ende bouwhuysen, staende te St. Oedenrode, ter plaetse, genoemd ten Houtte, met het recht van patronaat laïcaal of recht van collatie van twee of meer benificiën," welk goed een Boxmeer's goed was, want het behoorde in 1615 aan Henrick van Boxmeer, gehuwd met Anna van Boshuysen en in 1643 aan hunnen zoon Henrick van Boxmeer, gehuwd met Margaretha van Berckel, Hugo's dochter; zij had het in 1663 gekocht ten behoeve van haren genoemden man. Hunne kinderen waren : Men zie over haar Taxandria XV p. 107. a. Margriet van Eyck, b. Anna Elisabe.h of Isabella van Eyck, c. Maria Petronella van Eyck, allen hofdames op het Markiezenhof te Bergen op Zoom. d. Franciscus van Eyck, in Staatschen dienst, sneuvelde ongehuwd zijnde. e. Brigitta van Eyck, non. f. Carolus Franciscus van Eyck, stierf ongehuwd ; hij woonde op het huis het Leucker te Boxmeer, zijnde het stamhuis zijner moedersfamille en op het Blokhuis te Overbrugge, welk laatste huis hij 9 April 1699, toen hij op het Leucker woonde, voor Schepenen van Aarle en Rixtel (Reg. 1699—1733 f. 6) verkocht aan Johan Philips van Leefdael, heer van Waalwijk, Beek, Croy en Stiphout, als wanneer het in de Schepenregisters van Aarle-Rixtel gezegd werd te zijn „het Blockhuys met de nederhuysinge, schuer ende hoff, groot ontrent 2 loopen saet, gestaen ende gelegen alhier op de Overbrugh". Johan de Couterau, markies d'Assche, als gehuwd met Cornelia barones van Leefdael, erfgename van voornoemden Johan Philips baron van Leefdael, verkocht 6 Jan. 1712 voor Schepenen van 's Bosch (Reg. n°. 529 f 293) gezegd Blokhuis c.a. aan Johan van Proijen, 's lands deurwaarder, woonachtig te 's Bosch; wat er verder van geworden is, is mij onbekend. lla. Michiel van Eyck, hiervoren onder b vermeld, heer van Calfven, eene heerlijkheid onder Ossendrecht (zie Taxandria IV p. 22 en vlgd.). raad en rentmeester-generaal van Leuven in het kwartier van Leuven, stierf 5 September 1660, 76 jaren oud zijnde en werd bij de Augustijnen te Leuven begraven, h. Susanna Catharina van Bueren, stierf 25 Juli 1654, dochter van Jacob, burgemeester van Antwerpen en Anna Steydlin. Hunne kinderen waren: a. Helena vön Eyck, geestelijke dochter. 15 b. Judocus van Eyck. c. Pieter van Eyck, meijer van Haelen. d. Engelberl van Eyck. raad en rentmeester-generaal van Leuven, Kwartier van Brabant, stierf 3 April 1659, 29 jaren oud zijnde, begraven bij de Augustijnen te Leuven, h. 22 Februari 1657 Louise de Plaines, geboren 26 September 1631, stierf 9 April 1714, dochter van Frans en Florenciade Lalaing. Hunne kinderen waren: 1 Florence Michaele, geboren 30 November 1657, stierf 1716, non te Forêt bij Brussel. 2 Mariejeanne, geboren 30 Augustus 1659, h. 12 Augustus 1678 te Leuven Charles Robert van Dongelberghe, baron van Corbeke, gedoopt te Brussel 9 Juli 1660, stierf aldaar 16 Februari 1726. Hunne dochter Ludovica Johanna werd 24 Februari 1702 op het Kasteel van Blaarthem gedoopt en is Ursulien geworden. e. Adriana Cecilia van Eyck, h. 22 Augustus 1661 Christiaan van Eyck, eigenaar van het Kasteel van Blaarthem, stierf 1670, zoon van Goijart, oud-heer van Blaarthem en Mechteld van Broeckhoven. ƒ. Jacob Rudolph van Eyck, na doode van zijnen genoemden broeder raad en rentmeester-generaal van Brabant in het Kwartier van Leuven, bezat eene bouwhoeve te Beek bij Aerle, h. N., dochter van mr. Jan Pino, die hem schonk: 1. Alonso Rudolf, overleden als alpheris. 2. Maria Francisca, religieuse van het H. Graf te Turnhout. 3. 14 stierven jong. g. Gabriel van Eyck, luitenant der Cavalerie in Staatschen dienst, gesneuveld te Cassel in 1677. h. Antoinette van Eyck h. met Peter van Ufflingen, raadsheer te Spiers. i. Jean Baptiste van Eyck h. N. van Kessel. IV. De bastaardtak der familie van Eyck. Gerard van Eyck, in den aanvang dezer bijdrage vermeld, had eenen natuurlijken zoon, Goijart van Eyck geheeten, ') die de stamvader werd van dezen tak, waarvan de leden ook tot de aanzienlijken van Brabant behoorden. Die bastaard was door zijn huwelijk met zijne na te noemen vrouw eigenaar van het huis genaamd In Hispaniën of Spanje, staande aan de Markt te 's Bosch, dat hij in 1508 (Schepenreg. van 's Bosch n°. 103 f 269 vs0) verkocht aan den wijntavernier Joseph, zoon van Henrick Dirckszn. van den Stadeacker, van wien het erfde diens dochter Dirixken, echtgenoote van mr. Godevaert Lombaerts van Enckevoirt, die het in 1558 verkocht (Schepenreg. van 's Bosch n°. 200 f 291) aan Marcelis, zoon van Jan, den zoon van Jan Hermanszn. van Bergen, als echtgenoote van Judith, de zuster van Dirixken voornoemd. Hij huwde Heylwig, dochter van mr. Henrick Ghysels (den zoon van Ghijselbertus, zoon van Dirck Ghysels en Katharina, dochter van Jacob Knode Janszoon) en Elisabeth van Stiphout Jacobsdochter. die hem schonk: a. Heylwich van Eyck h. met Henrick, zoon van Willem Gysselen, die in 1563 aan mr. Godevaert Lombaerts van Enckevoirt verkocht eene Bouwhoeve, gelegen op Beekveld onder Berlicum bij 's Bosch. aa. Denkelijk ook nog Adam van Eyck. b. Frederick van Eyck (Schepenreg. van 's Bosch n°. 133 f 409 vso). c. Elisabeth van Eyck h. met Goijart van Vechel, rentmeester en schepen van 's Bosch, zoon van Dirck Goijartszn. en Mechteld van Aerle Henricksdr. ') Catharina van Eyck Qoyarts dr, huisvrouw van Henrick van den Broeck, noemde hem haren nepos. Zij legateerde hem eene grondrente uit de bouwhoeve het Laar (Schepenreg. van 's Bosch n0 116 f. 118). Zij stierf omstreeks 1519. d. Jaspar van Eyck, schepen van 's Bosch en rentmeesterontvanger van den Prins van Oranje in het Kwartier van Hooge Zwaluwe, was in 1586 reeds overleden en h. Barbara, dochter van genoemden Joseph van den Stadeacker Henrickszn en Yckene, de dochter van Mathijs Brugmans. Zij schonk hem deze kinderen: a. Goyart van Eyck, die volgt onder I. b. Yda van Eyck h. met Jacob van Merssel. c. Heylwich van Eyck. !. Qoyart van Eyck, hiervoren onder a genoemd, voerde blijkens zijn zegel het volle wapen der adellijke van Eyck's, evenals zijn zoon Caspar. Hij was rentmeester der contributiën en commissaris van de monstering. In 1576 huwde hij Heylwig Bacx, dochter van Jacob, rentmeester van Brabant in het Kwartier van den Bosch en Anna Hack, bij welke gelegenheid de Bossche Regeering op 13 Augustus een aam wijn schonk. Hunne kinderen waren : a. Catharina van Eyck, stierf 16 Febr. 1635, huwde met Mr. Maarten Fierlandts, raad en rentmeester-generaal der Domeinen van Brabant in het Kwartier van den Bosch, die in 1610 kocht het huis in de Postelstraat te 's Bosch, dat naar hem de Fierlandtspoort geheeten werd. Hij was zoon van Symon Fierlandts, ook raad en rentmeester-generaal alsvoren en Theodora de Wolff en werd begraven in de Sint Catharinakerk te 's Bosch onder eene grafzerk, waarop zijn wapen en dat der adellijke familie van Eyck uitgebeiteld waren en daaronder dit grafschrift, dat echter blijkbaar verkeerd is overgeschreven : Jacét et hic Amplissimus Dns Martinus Firlants eorum filius nobilis paterni stemmatis, animi status, ac tumuli aequus haeres, successor moestissimae conjugis ac nobilis Domicellae Catharinae van Eyck previus antae obiit 15 febr. 1622. b. Anna van Eyck, stierf ongehuwd vóór 1654, woonde in 1745 te Heusden. > c. Caspar van Eyck, die volgt onder II. d. Jan Jacob van Eyck, stierf 26 Maart 1657, begraven te Utrecht onder eene grafzerk, waarop zijne acht kwartieren en daaronder het voormelde wapen van van Eyck stonden en dit grafschrift: Wel Ed. Geb. J°r Jan Jacob van Eyk, in sijn leven wijt beroemde en hooggeagte musicijn, Directeur van alle de klokwerken ende horologien op den Dom en de stad Utrecht. ]) Gestorven 26 Martij 1657 en hieronder dit gedicht: Van Eyk van 't braaff geslagt der Baxen leyt hieronder God nam 't hem in 't oog maar gaff 't weer in 't oor, In mond en vingeren en scherpheyd van gehoor, In fluyt en klokkenspel een aller eeuwen wonder. Men zie verder over hem Oud-Holland jg. 1883 p. 97 en vlgd. en Navorscher le serie XXIV p. 418. Zijne vrouw was Claeske Peters uit Dordrecht. II. Caspar van Eyck, hiervoren onder c vermeld, was eerst luitenant der ruiterij in Staatschen dienst, daarna kastelein, dijkgraaf en drossaard der stad en lande van Heusden, stierf op het Kasteel te Heusden 3 Mei 1643, huwde Susanna de Rechtere, begraven te Heusden 12 Juli 1637. Hunne kinderen waren: 1. een kind, begraven te Heusden 16 Januari 1628. 2. Godevaert, gedoopt te Heusden 4 Febr. 1624, leefde nog 1638, doch stierf zonder nakomelingen. 3. Willemijn Heylwich, ged. alsvoren 13 Juni 1625, stierf in dat jaar. 4. Marcellus, ged. alsvoren 31 Jan. 1627, begr. te Heusden 19 Oct. 1635. 5. Barbara, ged. alsvoren 3 Sept. 1628, begr. te Heusden 12 Juli 1637. 6. Johannes, ged. alsvoren 23 Mrt. 1631, begr. te Heusden 23 Apr. 1637. 7. Heylwich Anna, ged. alsvoren 20 Aug. 1634, begr. te Heusden 15 Jan. 1635. (TaxandSiXVerpe'd123)n ^ ^ Cari"0n dCr St' Jatlskerk te 's Bosch 8 Heylwich Anna. ged. alsvoren 18 Oct. 1635, begr. te Heusden 10 Nov. 1724, h. 1° Oct. 1653 William Brogh, schepen van Heusden, geb. te Orave, stierf 12 April 1663; 2o. te Heusden 19 Sept. 1666 Mr. Justus Beelaerts, burgemeester en president-schepen van Heusden, geb. aldaar 28 Juni 1637, stierf aldaar 8 Januari 1695, zoon van Sebastiaen enjohanna de Oraeff.