cent bedroegen. Ook deelden we mede dat er aan die wet zekere provisies verbonden waren—,,Reciprocity" en ,,Fair Trade Measures." In hun platform van 1892 hadden de Democraten zich verklaard tegen deze wet en tegen Protectie als „een roof gepleegd aan de groote meerderheid van het Amerikaansche volk, ten bate van enkelen." Zij eischten een tarief alleen voor „revenue,"—bestrijding der regeeringsonkosten. Toen hunne partij nu de zege wegdroeg moest zij natuurlijk deze zaak onder handen nemen. Na lange discussie en het aanhechten van niet minder dan 600 amendementen of toevoegsels wrerd er ten slotte eene nieuwe wet aangenomen die het Wilson-Gorman tarief werd genoemd. (1894.) Dit nieuwe tarief verminderde de inkomende rechten omtrent elf percent, zoodat thans het gemiddelde bedrag er van 37 percent bedroeg. Enkele onbewerkte materialen, waaronder vooral de wol, werden vrij toegelaten. President Cleveland weigerde deze wet le onderteekenen zoodat zij onder zijne afkeuring (veto) henen, van kracht werd. Velen met hem waren ontevreden over dezen maatregel. En van beide partijen werd verwacht dat zij deze tarief zaak zouden behandelen op hunne toekomstige Nationale conventies. De tweede zaak waarover druk gesproken werd in de enkele jaren vóór 1896, was de geldkwestie—het vraagstuk welke standaard van het muntwezen zou worden aangenomen. Over de „Bland-Allison Silver Act" in 1878 aangenomen, spraken we reeds vroeger. We deelden mede hoe die wet een bemiddelende maatregel was die de maandelijksche aanmunting van $2,000,000 tot $4,000,000 in standaard zilver dollars eischte. Velen riepen destijds dat deze aanmunting ,,oneerlijke dollars" maakte. Vóór 1873 toen het zilver nog onze standaard was naast het goud, was het metaal van deze eerste soort dat in eiken dollar zat $1.004 waard. Even meer dus dan een dollar. Maar toen de Bland-Allison wet werd uitgevaardigd was de marktwaarde van de hoeveelheid zilver die in eiken dollar was, gedaald tot 89 cents. Men begreep, zóo kon het op den duur niet gaan. In de allereerste boodschap die President Cleveland daarom aan het Congres richtte (1885) was reeds eene aanbeveling om deze Acte te herzien. Maar er kwam niets van tot aan het jaar 1890 toen Benjamin Harrison president was. , Tegen den tijd van zijne inzwering was het zilver reeds zóo verminderd dat de marktwaarde van dit metaal dat in eiken dollar zat, slechts 81 cents bedroeg. Nu begon men duidelijker dan ooit te zien dat men het zóo niet langer kon laten loopen. En zoo werd den 14 Juli 1890 besloten de Bland-Allison Acte te herroepen en er werd een nieuwe wet aangenomen—de „Sherman Silver Purchase and Coinage Act"—de wet tot Aankooping en Aanmunting van Zilver, naar haar ontwerper, den meer dan eens genoemden John Sherman, genoemd. Deze wet gelastte den Vereenigde Staten Schatmeester om elke maand omtrent een honderd en veertig tonnen gewichts van zilver aan te koopen en om dit enorme bedrag maandelijks in dollars aan te munten tot op den eersten Juli van het jaar 1891, en daarna zooverre het noodig was. Senateur Sherman zegt hiervan in zijne „Autobiography": ,,eenegroote meerderheid van den Senaat was ten gunste van vrij zilver en deze wet werd vervaardigd om eene acte tot v-rije aanmunting van zilver te voorkomen." De voorstanders van het zilver vertrouwden dat deze ontzaglijk groote maandelijksche aankoop de marktwaarde van het zilver zou doen stijgen. Maar ze werden teleurgesteld—de prijs er van daalde steeds meer en meer. Aan verschillende oorzaken weid het dalen van de marktwaarde van 't zilver toegeschreven. De directeur der Ver. Staten Munt schreef het in zijn rapport van 1893 toe aan het feit dat de voornaamste mogendheden van Europa het aanmunten van dit metaal zeer beperkt hadden. Maar vooral weet hij het aan de enorme vermeerdering van de opbrengsten der zilvermijnen in 't Westen. Waar b.v. in 1873 het totale jaarlijksche product daarvan de som van $81,800,000 bedroeg, werd er in 1892 niet minder dan $196,605,000 geproduceerd—eene vermeerdering van honderd en veertig procent!* Ook nu weer kwam de overtuiging meer en meer bij de staatslieden en het publiek op, dat er op nieuw wat aan deze kwestie moest gedaan. Die overtuiging kwam met te meer aandrang toen er gedurende Cleveland's tweede administratie plotseling een vreeselijke geldelijke paniek ontstond. Dat was in 't jaar 1893. Het jaar der Columbia Wereldtentoonstelling in Chicago. In dat gedenkwaardig jaar staakten de een na de ander, niet minder dan drie honderd'banken hunne betalingen. Overal verlamde handel en nijverheid. Duizenden * Billijkheid eischt dat we mededeelen dat b.v SeDateur Jones van Nevada, en President Andrews van Brown Universily, beweren dat bet zilver niet in werkelijkheid gedaa'd is iD waarde of aankoopsvermogen, maar dat er eene ,,verwoestend groote" stijging heeft plaats gegrepen in de waarde van het goud . Geheel deze kwestie is zeer omvangrijk en voor den leek uiterst moeilijk te vatten. van menschen geraakten zonder werk. De eene na den anderen handelaar moest zich failliet—bankroet—laten verklaren. Dit gebeurde in een tijd toen het geheele bedrag van het zilver dat in de Schatkamers te Washington of in omloop was, het reusachtige bedrag van zes honderd millioen dollars bedroeg. De paniek werd naar het schijnt veroorzaakt door de actie van buitenlandsche bezitters onzer landsschuldbekentenissen en regeeringswaarborgen. Die lieden toch waren in den waan dat ons land voornemens was om alle staatsschulden in zilveren dollars uit te betalen. En die dollars waren, wat het zilver waaruit ze gemaakt waren betrof, toen slechts 67c waard. Die plotselinge daling van af Juli 1892 toen de marktwaarde er van nog 88 cents bedroeg was hierdoor veroorzaakt dat het Britsche gouvernement de munten in Indië had gesloten voor de vrije aanmunting van zilver. (Juni 1893.) Toen nu die buitenlandsche bezitters onzer schuldbrieven die vermindering van de waarde van 't zilver gadesloegen en de vreeze hen beving dat wij ze in zilver zouden uitbetalen, haastten zij zich om die papieren te verkoopen zoo goed als zij maar konden. Natuurlijk veroorzaakte dit depressie, en ,,tight money." Dat laatste beteekent dat de bankiers ongewillig werden om hun geld uit hunne handen te laten gaan. De crisis werd zoo alarmeerend dat Pres. Cleveland eene extra-zitting van ons Congres samenriep om te beraadslagen wat te doen. Persoonlijk geloofde hij dat de voornaamste oorzaak van de paniek bestond uit den gedurigen aankoop en de gestadige aanmunting van de enorme hoeveelheden zilver elke maand. Volgens de wenschen van den president begon het Congres daarop de voorgestelde herroeping van de Sherman Acte te publikeinsche regeering van dertig jaren, maken zich ernstig en vol vertrouwen op,om 't ontwaakte verstand, de ervaring tn het geweten van hunne landgenooten (toe te spreken) in de volgende verklaring van feiten en beginselen: Voor de eerste maal sedert den Burger Oorlog heeft het Amerikaan sche volk de rampspoedige gevolgen va:i een vol en onbeperkt democratisch beheer van het gouvernement aanschouwd. Het is een register van onvergelijkelijke onbekwaamheid, oneere en ramp geweest. In administratief beheer heeft het roekelooslijk onmisbare inkomsten opgeofferd; de nasleep daarvan was een eindeloos te kort. Gewone onkosten wist het ter nauwernood te bestrijden met geleend geld. De publieke schuld heeft het in een tijd van vrede opgehoopt met een bedrag van $262,000,000. Het forceerde een handelsbalans ten onzen nadeele,het bedreigde gestadiglijk het terugkoopingsfonds, verpandde het Amerikaansche crediet aan vreemde syndicaten, en keerde al de maatregelen en gevolgen van welgeslaagde Republikeinsche regeering om. In het ruime gevolg van hunne regeeringswijze heeft het een paniek overhaastiglijk over ons gehaald, het heeft de nijverheid en den handel verwoest door een langdurigen druk (depression), het heeft onze fabrieken gesloten, het werk en 't loon verminderd, den ondernemingsgeest kreupel gemaakt en evenzeer Amerikaansche productie, terwijl het buitenlandsche concurrentie met de Amerikaansche markt aanmoedigde. Elke beweegreden van publieke veiligheid en individueel belang eischt dat het gouvernement verlost worde van de handen van dezen die zich zoo onbekwaam hebben betoond om het te besturen zonder ramp te huis en oneer daar buiten, en dat het teruggegeven worde aan de partij die het gedurende dertig jaren uitoefende met welslagen en voorspoed. „Wij vernieuwen en leggen nadruk op onze trouw aan de regeeringswijze van bescherming (protection), als het bolwerk van Amerikaansche industrieeleonafhankelijkheid, en kende munt gelastte; na dien is elke aoüar zoo gueu gcwcc» als goud. Wij zijn onveranderlijk gekant tegen eiken maatregel berekend om het geld dat in omloop is (currency) in waarde te verminderen of om liet crediet van ons land te schaden. Wij zijn daarom tegen de vrije aanmunting van zilver, behalve bij internationale overeenkomst met de voornaamste handelsnatiën van de wereld, aangaande welke (laatste) zaak wij ons eerewoord geven, dat wij haar zullen voorstaan, en totdat zulke overeenkomst kan gesloten worden moet de bestaande goud standaard gehandhaafd worden. Al ons zilveren en papieren geld moet worden opgehouden tot dezelfde waarde als het goud, en wij zijn ten gunste van alle maatregelen, bestemd om onaantastbaar op te houden de verplichtingen der Vereenigde Staten en al ons geld, 't zij in munt of papier, (tot de hoogte) van den tegenwoordigen standaard, den standaard der meest \eilichte natiën der aarde. ,,Onze buitenlandsche politiek moet ten allen tijde vast, krachtig en waardig zijn en alle onze belangen in het westelijk halfrond moeten voorzichtiglijk bewaakt en beschermd worden. De Hawaii eilanden behooren door de Vereenigde Staten gecontroleerd te worden en geene buitenlandsche mogendheid moet worden toegestaan om er zich m te mengen. Het Nicaragua kanaal behoort gemaakt te worden en bezeten en beheerd door de Vereenigde Staten; en door den aankoop der Deensche eilanden behoorden wij ons een gepast en hoogst noodig station voor onze schepen te waarborgen. Van af het uur dat het zijne eigene onafhankelijkheid verkreeg heeft het volk der Vereenigde Staten met medegevoel gadegeslagen de worstelingen van andere Amerikaansche volkeren om zich te bevrijden van Europeesche heerschappij. Wij slaan met diepe en blijvende belangstelling gade den heldhaftigen strijd der Cubaansche patriotten tegen wreedheid en verdrukkingen onze beste wenschen zijn HOOFDSTUK XV McKJNLEY WORDT GENOMINEERD. Het Platform was gelezen. Alle „planken" er van waren naar den zin van heelde vergadering, behalve éen—„de plank" over de geldkwestie. Senateur Teller bracht een voorstel in om dit gedeelte van het program te wijzigen zoodat het aldus luidde: „De Republikeinsche partij autoriseert het gebruik van beide, goud en zilver als gelijk standaard geld en verpandt haar woord dat zij hare macht zal gebruiken om te verkrijgen de vrije en onbeperkte aanmunting van goud en zilver in onze munten tegen de verhouding van zestien deelen zilver tot éen deel goud." Wij allen weten hoe deze motie ter tafel werd gelegd en heel het program, zooals in 't vorig hoofdstuk medegedeeld, werd aangenomen. Evenzeer is het bekend hoe Teller en zijne medeafgevaardigden uit de Westersche Staten die vrij zilver voorstonden, daarna de Conventie verlieten om eene zelfstandige partij te vormen, die der Vrij Zilver Republikeinsche Partij. Aan het einde van het schermutselen over het finantiëele vraagstuk begon men met het voorstellen van candidaten voor het presidentschap. Gewichtige gebeurtenis. Heel het land sloeg met belangstelling gade de „bulletins," de aankondigingen, die gedurende den loop dezer episode in de groote steden onzes lands werden aangeplakt door de groote dagbladen, met het jongste nieuws over wat daaromtrent voorviel op de Conventie. Niet het minst was die belangstelling aanwezig in Canton, het te huis van gouverneur MeKinley. Want immers, dat hij de voornaamste candidaat was, wist iedereen. De eerste spreker die iemand tot candidaat stelde was een afgevaardigde uit Council Bluffs, Iowa. Hij stelde den heer Senateur William B. Allison uit Iowa voor.* Daarna trad Henry Cabot Lodge op om den honorabelen heer Thomas B. Reed te nomineeren. Met groot applaus werd zijne rede aangehoord en groot entliusiasme werd verwekt voor dezen bekenden staatsman. Reed was een sterk candidaat. Door langen arbeid in ons Congres waar hij sinds 1876 gestadig een zetel innam en het ten slotte tot Voorzitter bracht, was hij een man van naam geworden in het Republikeinsche heir. Na den heer Lodge werd het woord verleend aan den bekenden Chauncey M. De Pew van New York, een man van Hollandsche afkomst, een machtig ,,spoorweg man" en thans senateur. Onder luid applaus stelde hij den heer Levi P. Morton voor als candidaat. Ook deze was lang geen zwak mededinger voor de eer der nominatie. Reeds vroeger (1880) had hij de kans gehad candidaat voor het vice-presidentschap te worden. In 1888 was hij als zoodanig gekozen geworden, en sedert 1894 was hij gouverneur van den machtigen staat New York, wiens delegatie op Conventies als deze steeds de sterkste is in getal en vaak evenzeer in het gehalte van de * Geboren in Perry, Ohio. 2 Maart 1829. Van 1863 tot 1871 in 't Congres. Sinds 1873 Senateur voor Iowa. zen en syndicaten veroorzaakt en nebben ae iNaue ontmoedigd en geschandvlekt. Tegenover deze vreeselijke straf kan echter éen groot vergoedend resultaat worden neergeschreven: de Democratische partij is er door verwoest. De trotsche drommen die in 1892 in triomf ons land doortrokken zijl} gebroken en maken geen gerucht 111 1896. Hunne beginselen waarop ze gepocht hebben werden door den toetssteen der practijk aangeduid als niets anders dan bedriegelijke dingen en de groote leiders der partij zijn verlaagd tot oorlogvoerende opperhoofden van kleine en oineizoenbare facties—(deelen eener partij). Hunne aanstaande Nationale Conventie is niets meer dan een nationale nachtmerrie die op komst is. Niemand durft voorgeven dat hij in staat is om eenig goed gevolg van die vergadering te voorspellen en niemand zoekt de nominatie dier conventie door te verklaren dat hij gewillig is om te staan op eenig platform dat zij zal aannemen. De waarheid is: de partij die kon opstaan terwijl de hatelijkheid der slavernij op haar rustte, de partij die tegen den oorlog was om het burgerschap (der slaven), den opbouw (van het Zuiden) en de betaling in klinkende munt te bewerkstelligen, die partij ziet zich ten laatste overmocht en uitgeput door haar eigen toedoen. Zij kromt zich aireede in de stuipen van ontbinding die te sneller werd veroorzaakt door toediening van hare eigene medicijn. Geen mensclielijk middel kan hare algeheele nederlaag bij de aanstaande verkiezing verhinderen—behalve deze conventie alleen. Indien wij ons niet vergissen dan verliest de Democratische partij haar regeeringsmacht op den vierden Maart, om het voortaan zonder deze macht te doen tot God in zijn wijsheid en genade en goedheid het goed acht 0111 zijn \ olk andermaal door haar te tuchtigen. We hebben een program aangenomen hetwelk,niettegenstaande de voorvallen heden mor- RMMMMMMMHMMMHNnMMMMMMHMMMMMMMMH HET LEVEN VAN I PRES. W. MG KINLEY echter spande het wat het finantieele aanging. Vooral eenmaal toen men besloten was om uit geldnood hem thuis te houden. Gelukkig, zijn zuster Anna had juist wat spaargeld met schoolhouden verdiend, en edelmoediglijk kwam ze hare ouders daarmede te hulpe. Wat die zuster, benevens den vader en de moeder aanspoorde tot die opoffering voor den jongen William was zekerlijk niet alleen liefde tot hem, maar ook de overtuiging dat hij met goede verstandelijke gaven was uitgerust door den Gever der talenten en een flink student was. Want dat was hij. Vooral in de mathematica muntte hij uit. Hij wist zeer goede opstellen te schrijven en kwam steeds met lof door zijne examens. Waar hij minder lust toe had was het Latijn. Zijne studiejaren aan ,,Union Seminary" liepen zoowat ten einde toen er in het leven van McKinley iets plaats greep dat vooral den Christen belang inboezemt. En dat was dat hij op zestienjarigen leeftijd lid werd in volle gemeenschap van de Methodisten kerk van Poland, de gemeente zijner ouders. Wat hem tot dien stap bewoog, wat zijne geestelijke ervaringen met den duur en den graad ervan aangaat, we zijn door gebrek aan inlichtingen niet in staat daar veel van te zeggen. Waar echter in de dagen van McKinley's jeugd het geestelijk leven in de Methodisten Kerk nog op tamelijk hoog peil stond, en de donderen der Wet nog luide weerklonken om de zielen verslagen te maken en als arme ellendelingen naar Christus te doen uitzien, en waar wij door geheel zijn leven heen liefde tot God en zijn huis meenen te mogen ontwaren, daar hebben we zeker reden om van zijne aansluiting aan de gemeente des Heeren, het goede te mogen gelooven. Een jaar na het afleggen zijner belijdenis gradueerde hij aan het plaatselijke „Seminary". Wat zou er nu van hem worden? Men besloot dat hij uiteindelijk in de Rechten zou studeeren om advocaat te worden. En zooging McKinley als zeventienjarig jongeling naar Meadville in den staat Pennsylvauia om in de „Junior" (laagste) klasse van Allegheny College zijn studiën voort te zetten. Er zou echter nog veel ongedachts en onverwachts gebeuren en veel tijds verloopen aleer hij als advocaat zou kunnen optreden. De mensch wikt maar God beschikt! In zijn eerste studiejaar noodzaakte krankheid hem om naar huis terug te keeren. Toen het nieuwe leerjaar aanving verhinderde geldnood zijne ouders om hem naar Meadville terug te zenden. En nog was die nood niet ten einde toen er iets, nog veel ergers, gebeurde. De worsteling, de bloedige worsteling tusschen het Noorden en Zuiden begon. McKinley zou nu een andere school bezoeken. De vreeselijke, harde school van den oorlog! HOOFDSTUK III. WfqT McKINLEY SOLD^T M(3(3KTE. Twaalf April 1861. Welkeen gewichtige da>* voor onze \ treenigde Staten Ook voor den held van ons verhaal. Op dien dag viel het schot dat onzen bloedigen Burgeroorlog opende. De bange, vreeselijke kamp tusschen Noord en Zuid. Bij de aanleiding er toe en 't begin er van zullen we wat moeten stilstaan om McKinley in zijne naast volgende levensjaren na te gaan. De groote en welbekende aanleiding tot dezen krijg was zooals elk weet, de slavernij. Sindsden dag dat John Rolfe, tabakverbouwer in Virginia in Augustus van het jaar 1619 de t-rste twintig negers van een Hollandsch schip (jammer, niet waar?) had gekocht, was het houden van slaven ontzaglijk uitgebreid geworden. Met name in het Zuiden onzes lands waar men de slaven in grooten getale bezigde \oor den tabaks- en katoenverbouw. Kr waren in 1860 in de elf zuidelijke staten die de confederatie vormden, niet minder dan drie en een half millioen kleurlingen in knechtschap. In het Noorden daarentegen was slechts een betrekkelijk klein getal slaven. Dat kwam omdat het fabriekwezen dat in die streken het best tierde, die slavenhouderij lang niet zoo profijtelijk maakte als in het landbouwdrijvend Zuiden met zijne uitgestrekte plantages. Door aller- lei invloeden nu was er in net JNooraen eene De weging uuistaan om de slavernij te keer te gaan. De anti-slavernij beweging in hoofdstuk II genoemd. Jaren lang schermutselde men over deze zaak. Schermutselingen met woorden in de debatteer-gezelschappen, en vooral in de zalen van het Congres te Washington. Schermutselingen met vuisten en pistolen, in verschillende noordelijke plaatsen, wanneer de regeering pogingen deed om voortvluchtige slaven te vangen en naar hunne meesters terug te sturen. Op de oostelijke grenzen van Kansas hadden van 1854 tot 1859 allerlei bloedige gevechten plaats tusschen de „Zonen van het Zuiden" en de „Vrije Staat mannen." In November 1859 had John Brown van Kansas het Vereenigde Staten arsenaal te Harpers Ferry, in Virginië, ingenomen en aldaar de vrijheid der slaven uitgeroepen. Zijne daad had de hartstochten der Zuidelijken ten hoogste opgewekt, omdat zij meenden dat Brown geheel in den geest van het Noorden had gearbeid. Dat Noorden zelf was ten hoogsten opgewonden geworden door de z.g.11. „Dred Scott Decision d.i. eene uitspraak van het Hoogste Gerechtshof der \ ereenigde Staten, in 1857 gegeven, verklarende dat slavenhouders hunne slaven naar eenig deel der Unie konden vervoeren, zonder hunne rechten op hen te verliezen. Het Noorden meende dat deze uitspraak de laatste slagboom vernietigde die de uitbreiding der slavernij over heel het land, tegenhield en dat alzoo de slavernij eene nationale instelling zou worden, nog veel erger dan een plaatselijk iets gelijk tot zooverre. Te midden van die opgewondenheid genaakte het jaar 1860 waarin men weer candidaten moest stellen voor het presidentschap. De Republikeinsche partij, in Mei van udL jaar in i^nicago in JMationale Conventie vergaderd, koos Abraham Lincoln als haar candidaat voor het hoogste ambt der Republiek. De Conventie „brandmerkte" de ,,Dred Scott Deeision," en ontkende het recht van eenige regeering om aan de slavernij bestaansrecht te geven in eenig „Territory" der Vereenigde Staten, d.i. op grondgebied dat nog geen staat vormde. In die staten echter waar slavernij reeds bestond zou het beschermd worden, omdat, zooals het Conventie platform het uitdrukte, , ,de rechten van eiken staat erkend" werden „om zijne eigen huishoudelijke instellingen tebeheeren." Het Zuiden maakte uit dit alles op, dat het Noorden zich toelegde op het afschaffen der slavernij, door middel van wetgeving of nog erger, iets wat streed tegen zijn denkbeeld van de Souvereiniteit van eiken staat. Dit was ook het gevoelen van den gouverneur van Zuid Carolina die daarom een brief schreef aan de gouverneurs der andere Zuidelijke staten, verklarende dat zijn Staat gereed stond zich van de Unie los te maken zoo de Republikeinen het aan de stembus zouden winnen. En de Republikeinen wonnen het. Lincoln zou na 4 Maart 1861 de volgende president der Unie zijn. Nauw was dat nieuws bekend in Charleston, Zuid Carolina's voornaamste stad, of men riep er algemeen en luide om afscheiding en liet vormen van een Zuidelijken Staten Bond, eene Confederatie. Hun wensch werd vervuld. Twintig December 1860 scheidde Zuid Carolina zich formeel af van de Unie. Tegen den isten Februari 1861 hadden zes andere staten, Mississippi, Alabama, Georgia, Louisiana en Texas het voorbeeld van Zuid Carolina reeds gevolgd. In die zelfde maand vormde zich de begeerde Confederatie met Jefferson Davis als president. Het Zuiden trachtte nu allerwegeom schepen, arsenalen en torten aan het algemeen gouvernement der Unie behoorend, in handen der Confederatie te krijgen. Op vele plaatsen gelukte dit zonder strijd. Echter niet alzoo met het Fort Sumter in de haven van Charleston. Majoor Anderson die daar namens de Vereenigde Staten bevel voerde, weigerde die sterkte te ontruimen en aan de Confederatie over te leveren. Dat leidde het Zuiden er toe om het fort te beschieten. Het eerste schot van dat bombardement werd gelost in den vroegen morgen van Vrijdag, 12 April 1861. Daarmede begon de Burgeroorlog naar officieele vaststelling. Zondag 14 April zag Majoor Anderson zich genoodzaakt Fort Sumter te ontruimen. Ruim zeventig tegen zeven duizend man, geen wonder! Den volgenden morgen (15 April) vaardigde President Lincoln, die ruim een maand te voren was ingehuldigd geworden, eene proclamatie uit die 75,000 man opriep om de Unie drie maanden lang in den strijd tegen het oproerig Zuiden te dienen. Jefferson Davis, het hoofd der Zuidelijken, eerlang tot eene Confederatie van elf staten aangegroeid, antwoordde Lincoln door 32,000 man te wapen te roepen. De Zuidelijken namen allereerst het Vereenigde Staten arsenaal te Harpers Ferry, noord van Washington de hoofdstad der Unie, met geweld in. Dat was een gevaarlijk iets voor die Unie. Evenzeer nam de Confederatie bezit van 's lands scheepstimmerwerf te Norfolk. Evenzeer een zware slag. Allerlei troepenafdeelingen uit het Zuiden marcheerden noordwaarts, Washington bedreigend. Toen, op 3 Mei 1861, vaardigde President Lincoln eene tweede oproeping uit voor 40,000 vrijwilligers. En onder degenen die aan die oproeping gehoor gaven was ook William McKinley. HOOFDSTUK IV. VAN RECRUUT TOT MAJOOR. Welk eene ongewone levendigheid in 't stadje Poland, O. in 't begin van Hooimaand 1861. Ongewone muziek werd er gehoord—de trommel van een Vereenigde Staten werfofficier. Ongewone opgewondenheid onder jong en oud. Wie, wie zal er teekenen om 't land te dienen tot instandhouding der Unie? Moeders hielden hun hart vast. Vaders beraadslaagden met hoofd en hart. Jeugdigen, met liefde voor hun land in 't hart, boden de een na den ander zich den werfofficier aan. Onder hen was onze McKinley. Op den elfden Juni teekendehij. Hij was toen achttien jaren oud. Slechts achttien ! Ken jongeling van middelbare hoogte, de spieren goed ontwikkeld, met zwarte haren. Onder zware wenkbrauwen stonden een paar grijze oogen, tamelijk diep in 't hoofd. Een zware kin teekende hem als een jonge man met een beslist karakter, die wist wat hij deed. In Compagnie E van het drie en twintigste Ohio Infantrie Regiment werd hij ingelijfd. Dat regiment zou zich naam maken. Zijn eerste kolonel was William S. Rosecrans, later aan het hoofd van groote legers. Zijn majoor was Rutherford B. Hayes, later President der Vereenigde Staten. Stanley Matthews, later Senator en lid van het Hoogste Gerechts- nor van onsiana, was luuenani-Koionei. rvn aan onze mcKinley. Evenals Hayes een toekomstig hoofd der natie! Twee uit een regiment! Niemand had dat kunnen voorspellen van onzen held. Als gewoon soldaat begon hij zijn krijgsmansloopbaan. Als rauw recruut! Na betrekkelijk korten oefentijd werd McKinley met zijne wapenbroeders naar West Virginia, het groote oorlogstooneel destijds, gezonden. Te Carnifex Ferry onderging hij zijnen vuurdoop. Dat was toen Rosecrans den Zuidelijken generaal Floyd aanviel en verjoeg. Trouw diende McKinley het land ook in dien tijd toen hij nog een gewoon soldaat was. Hayes getuigde later van hem: „Wanneer veldslagen moesten geleverd of diensten verricht, altijd was hij op zijn plaats. De nacht was nooit te donker, het weder nooit te koud. Er was geen ijzel of storm, geen hagel, sneeuw of regen dat in zijn weg was om prompt en effectief elk zijner plichten te vervullen." Na tien maanden langen dienst als gewoon krijgsman loonde men deze getrouwe plichtsbetrachting door hem kwartiermeester-sergeant te maken. Een onderofficier die voor de proviand moest zorgen. Ook dat werk verrichtte hij trouw en dapperlijk, en dat bracht hem eene aanstelling tot tweede luitenant in September 1862. De slag van Antietam (17 September) was daartoe de aanleiding. L,ees hoe Hayes dit eigenhandig beschreef: ,,De slag begon met het daglicht. Vóór dat daglicht waren onze mannen reeds in slagorde. Zonder morgenontbijt, zonder koffie, gingen zij in het gevecht en het duurde tot na zonsondergang. Vroeg in den namiddag waren onze mannen in dezen moeielijken strijd m_ncimeiijK uugepui cioor ge ore r aan voedsel en drank en hun moed leed er onder. Nu was de proviand verzorging van onze brigade op dien dag onder Sergeant McKinley's persoonlijk toezicht en beheer. En uit zijne handen ontving elk soldaat van het regiment koffie en warm vleesch, iets dat onder soortgelijke omstandigheden 110^ in geen ander leger ter wereld was voorgevallen. Hij drong zich door den kogelregen heen en met eigene handen deelde hij den mannen dat uit wat zoo uiterst noodig voor hen was." Inderdaad, dat was een kloekmoedige daad. Hoeveel hing er niet van af dat de krijgers voedsel en drank kregen. Hoe hadden ze het anders in den strijd kunnen volhouden? En het eischte werkelijk moed om zooiets te doen als McKinley deed. Een soldaat met musket en zwaard in een kogelregen vergeet zijn gevaar in zijn streven den vijand afbreuk te doen. Maar om zonder die wapenen in de hand heen te gaan te midden van lood en dood gewonden op te nemen en weg te dragen gelijk hospitaal soldaten doen, of, om wapenbroeders van levensmiddelen te voorzien, gelijk McKinley, dat eischt beide: onversaagdheid en koelbloedigheid. Dat eischt waren heldenmoed. McKinley mocht zich gelukkig achten dat hij het zijne had gedaan om zijn volk in den strijd en strijdvaardig te houden. Want door het staan blijven van het leger der Noordelijken werd Washington van belegering en het Noorden van het gevaar van een inval bevrijd. Eu Lincoln besloot dadelijk nadat hij hoorde van den slag bij Antietam, dat hij niet langer wachten zou met het uitvaardigen zijner beroemde Proclamatie der Vrijverklaring der slaven. Nog om een andere reden mocht onze held zich gelukkig achten dat hij alzoo had gehandeld. Zijn kloekmoedige daad toch bracht hem eerlang eene promotie tot tweede luitenant. Toen Hayes niet lang daarna aan den gouverneur van Ohio, den heer Todd, mededeelde wat de jongeling uit Poland te Antietam had verricht, riep deze uit: „Laat McKinley bevorderd worden tot tweede luitenant." Op drie en twintig September 1862 legde hij als achttienjarig jongeling het geweer ter neer om voortaan den degen te voeren als officier. Ook in zijne lioogere positie vervulde McKinley getrouw en dapper zijn plicht. In Februari, [863 werd hij reeds uit waardeering van zijne diensten tot eerste luitenant bevorderd, en in Juli van het volgend jaar had hij het reeds tot kapitein gebracht. I11 dien tijd was hij stafofficier, en werd gebezigd 0111 allerlei berichten aan bevelhebbers over te brengen. In die hoedanigheid diende hij, toen Generaal Sheridan zich te Cedar Creek onverwelkbare laurieren behaalde, door 11a een ongelooflijk snellen rid van twintig mijlen zijn vluchtend leger weêr stand te doen houden en te verzamelen en den vijand te doen vluchten. Kort voor dien slag bewees McKinley door zijne stoute gevatheid zijn vaderland een grooten dienst in eene schermutseling bij Opequan in de nabijheid van Cedar Creek. Als adjudant van Generaal Crook bracht hij een bevel aan een zekeren generaal Duval 0111 zijne troepenafdeeling eene nieuwe positie te doen innemen. Duval vroeg welken weg hij zou nemen en McKinley waagde het hem daaromtrent eenigen raad te geven. De generaal weigerde echter te gaan zonder een bepaald bevel. Nu maakte McKinley die de groote noodzaak van positieverandering inzag, van den nood een deugd en riep gebiedend uit: ,,Op bevel van Generaal Crook commandeer ik u om uwe troepen in dit ravijn een plaats te doen innemen, aan den rechtervleugel van het leger!" Dit bevel werd uitgevoerd en bracht den Noordelijken voordeel aan, zoodat kapitein McKinley er voor dank werd gezegd door den opperbevelhebber in die streken. Te Berryville werd een paard onder hem dood geschoten en als tijdelijk assistant adjudant generaal aan den staf van generaal Carroll, tot welken post hij kort daarop geroepen werd, had hij meer dan eens gelegenheid om zijnen moed en zijn beleid te betoonen. Geen wonder dat President Lincoln hem daarom op 13 Maart 1865 brevet Majoor maakte, d.i. iemand die den rang en titel var. majoor droeg zonder nog actief als zoodanig bevel te voeren. Welk eene eere voor McKinley! Even twee en twintig jaren oud en aireede hoofdofficier in het Vereenigde Staten leger! Kort na zijne bevordering tot majoor had de overgave van Generaal Robert E. Lee, den opperbevelhebber der geconfedereerden plaats te Appomattox. Dat was op den negenden April, 1865. De bloedige burgerkrijg die op drie dagen na vier lange, bange jaren geduurd had, was daarmede feitelijk ten einde gekomen. Het groote leger der Noordelijken kon afgedankt. Men trachtte nu McKinley te overreden om een officiersplaats in te nemen in een van de nieuwe regimenten van het gewone leger. Maar neen, de man die het soldatenpak had aangetrokken louter uit liefde tot zijn landen niet om bevordering en glorie, weigerde zich te laten overhalen daartoe. In September 1865 werd hij uitgemonsterd en hij trok naar Poland terug. Met vreugde ontvingen hem zijne stadge1100ten en ter zijner eere hield men een feestmaaltijd. De jonge majoor was blijde weer onder het huiselijk dak en m het vreedzame leven der burgerij terug te keereu. Toch schatte hij altijd zijne ervaring in het leger hoog als een opvoedmiddel in 't kweeken van vaderlandsliefde, in disciplinieering van lichaam en verstand, en in het onderwerpen van ,,zelf" aan gehoorzaamheid en plicht. Voor McKinley deed zijn soldaat-zijn echter meer. Gelijk menigeen in ons land hielp dit ook hem later voort in zijn politieke loopbaan. En dat was natuurlijk. Dat iemand, zoo jong als hij en arm daarenboven, het in vier jai*en tijds van rauw recruut tot brevet majoor kon brengen, hoe kon dat anders dan eene aanbeveling voor hem zijn? HOOFDSTUK V. VOOR DE BflLIE EN IN DE POLITIEK- Als twee-en-twintigjarig jong man keerde McKinley alzoo in het gewone burgerlijke leven terug. Wat zou hij nu aanvangen? Hij besloot te trachten de begeerte zijner jeugd \ ervukl te krijgen en in de rechten te gaan studeeren. Geld echter om naar eene School te gaan, ontbrak. Dientengevolge kwam hij in hetzelfde jaar waarin hij de armee verliet in het kantoor van Rechter Charles E. Glidden te Poland. Glidden was een voortreffelijk man die veel invloed op de karaktervorming van den jongen veteraan uitoefende. Zijn aard was bijzonder aantrekkelijk, en zijn oordeel gezond en vlug. Zelfs was Glidden destijds nauwelijks dertig jaren oud en zoo werd hij natuurlijkerwijze zoowel de metgezel als de leermeester van den ex-kapitein. In latere jaren sprak McKinley altijd met de meeste waardeering van zijn vriend en onderwijzer en de vriendschap die tusschen hen beiden ontstond was meer dan ordinair. De advocaats-leerling studeerde hard. Dezelfde geest van nauwgezetheid en ijver die hem als soldaat kenmerkte, openbaarde zich ook nu weêr. Niet dat hij een boekworm was. Neen. Ook in het gezellige verkeer van Poland's jeugd deed hij mede. Maar toch stond de studie bovenaan bij hem. • Na anderhalfjarige studie bij den heer Glidden was het onzen held gelukt niet alleen heel wat kennis van de rechtsgeleerdheid op te doen, maar ook wat geld te vergaderen zoodat hij de rechtsgeleerde school te Albany, N. Y. kon bezoeken! En met zulken goeden uitslag dat hij in 1867 met goed gevolg examen aflegde als rechtsgeleerde. Waar zou hij nu zich ter practijk nederzetten? Poland trok hem wel aan. Maar het was slechts een klein stadje en hij meende een grootere plaats gaf meer kans van slagen. Daarom zag hij rond en meende tenslotte in het bedrijvige Canton, in Stark County, O., de beste plaats te vinden om er zijne advocaten-loopbaan aan te vangen. Canton telde destijds ruim vijf duizend inwoners. Het was de hoofdstad der County en er waren verschillende fabrieken. Veel dus dat aantrok voor iemand die een arbeidskring zocht als McKinley begeerde. Er was nog iets dat hem derwaarts trok. Zijne zuster Anna vertoefde daar sinds enkele jaren. De zuster die ham vroager toen de geldnood hoog was zoo nobel voorthielp in zijne studie. Zij had zich in Canton als onderwijzeres een goeden naam en faam verworven. Zij kon op allerlei manier haar jongen broeder aanbevelen en voorthelpen. En daarenboven voor hem eene aangename gezellin en steeds aanwezig raadgeefster zijn. En zoo zette de jonge advocaat zich dan in 1867 in Canton ter neder. Niet lang daarna verhuisden zijne ouders ook derwaarts. Wat aangenaam gevoel moet het voor den vier-en-twintigjarigen jongen man geweest zijn toen hij voor het eerst een bordje kon uithangen met het opschrift: Wm. McKinley, attorney and counselor at i.aw. -i oen weru aai aangename gevoel zeker ook wel eens afgewisseld met de minder aangename vreeze of er nu wel klanten zouden komen. Menigmalen overvalt vreeze daarvoor de jongen rechtsgeleerde zoowel als den jeugdigen doctor in de medicijnen. Trouwens ook de pasbeginnende handelsman ziet wel eens allerlei sombere schimmen van dergelijke vreeze voor zich verrijzen. Gelukkig indien wij met den Heere onze loopbaan kozen en inslaan. Ook McKinley had het in den eersten tijd niet al te ruim. We lezen van hem dat hij althans reeds een halve maand zijn bordje uit . had hangen zonder dat er klanten kwamen. Maar toen kwam er plotseling iets dat hem bemoedigde. McKinley kreeg kans zijn eerste rechtsgeding te bepleiten. Dat gebeurde alzoo. Rechter Glidden kwam plotseling bij hem instappen en legde een pak papieren op zijn lessenaar. ,,Mac,'' zeide hij, ,,hier zijn de papieren ineen geding dat morgen voorkomt. Ik moet uit de stad, onderneem gij het dus voor mij." ,,Maar rechter, ik heb, zooals ge weet, nog nooit zoo iets beproefd!" riep McKinley verbaasd uit. „Wel, begin dan hiermede,"' antwoordde Glidden. McKinley begon er dadelijk over te studeeren en arbeidde geheel den nacht, ging den volgenden dag naar het gerechtshof en won het geding. Glidden bezocht hem enkele dagen later en gaf McKinley vijfentwintig dollar. Deze weigerde echter ze te nemen. „Het is te veel, rechter, voor het loon van éenendag." „Onzin, Mac," zeide Glidden, „laat u dat niet hindereu. Ik heb hen honderd dollar gevraagd en kan u gemakkelijk er een vierde van geven." Zoo was het ijs voor McKinley gebroken. Andere gedingen werden hem eerlang toevertrouwd. In een daarvan bedekte McKinley zich met advocatenroem door zijne gevatheid. Het was in een rechtszaak door een bekwaam advocaat bepleit. Iemand die zijn been gebroken had gekregen deed zijn heelmeester een rechtsgeding aan om schadevergoeding, omdat hij, zooals men beweerde, het gebroken lichaamsdeel zóo slecht had gezet, dat de man een krom been had gekregen. De advocaat van den man met dat gebogen lichaamsdeel gelastte zijn cliënt zijn been voor de oogen van het gerechtshof te ontblooten. En ja, het ^ bleek zonneklaar, de man had een krom been. Het scheen of de heelmeester voor wien McKinley pleitte het zou verliezen. Maar „Mac" betrouwde de zaak niet al te goed. „Mijnheer de rechter," riep hij, ,,ik eisch dat die mijnheer ook het andere been aan ons laat zien!" De rechter achtte dat verzoek billijk. De man ontblootte dus het andere deel en ziet—het was nog veel krommer dan het gezette. De man had van nature kromme beenen en trachtte den heelmeester te bedriegen. „Mijnheer de rechter," riep nu McKinley, „ik zie dat mijn cliënt, de heelmeester, nog veel beter voorden man gedaan heeft dan moeder Natuur toen zij zijne beenen formeerde!" Algemeen gelach ontstond er nu. Beschaamd moest de krombeenige man afdruipen. McKinley kwam als overwinnaar "uit dezen rechtsgeleerden slag. Natuurlijk verschafte hem dit meer werk. Dan was er nog iets dat hem voorthielp, zijne werkzaamheden op politiek gebied. kuilde huil meer voordeel zou aanbrengen dan de plannen hunner oude partij. Daarom arbeidde hij voort, vooral tegen den tijd der verkiezingen, om zijne omgeving door te trekken, hier en daar en overal redevoeringen houdend. En zijn vertrouwen in dezen werd niet geheel beschaamd gemaakt. Er kwam eene kentering. Gedurende de eerstvolgende jaren na zijn huwelijk kwam hij langzamerhand in aanraking met het volk van het achttiende congressioneel district waartoe benevens zijne eigene county, ook Columbiana,Mahoning en Carroll counties behoorden. In 1876,het jaar waarin zijn oude majoor Rutherford B. Hayes, tot president der Vereenigde Staten werd verkozen, stelde hij zich candidaat voor den post van congressioneel vertegenwoordiger van dat district. Eerlijk kwam hij met zijne begeerte voor den dag. Hij gaf niet voor gelijk zoovelen doen, met gemaakte nederigheid, dat hij zich alleen candidaat stelde om de wenschen zijner vrienden te vervullen. Nog veel minder wendde hij tegenzin voor om dat ambt op zich te nemen. Neen, ridderlijk kwam hij er mede voor den dag dat hij Congreslid wilde worden, dat hij meende zijne partij goede diensten te kunnen bewijzen en dat men hem verblijden zou zoo men zijne verkiezing bevorderde. Dit alles moge misschien aan sommigen te openhartig schijnen, te veel zelfvertrouwen verraden. Maar tienmaal liever dit dan de huichelarij die zoo vaak ook op politiek terrein onze handelingen kenmerkt. McKinley werd als congreslid gekozen. I11 1878 werd hij wederom afgevaardigd door zijn district, en in 1880 viel hem de eere eener andere verkiezing te beurt. Onze held was vier en dertig jaren oud toen hij het Huis onzer Nationale Vertegenwoordigers voor apostel der Protectie-idee zat McKinley gedurende zijne eerste twee termijnen in het congres. Hij kreeg zelfs den naam van ,,Pig-iron Kelley's luitenant"—d^t is zooveel als handlanger, helper. De oude Philadelphia staatsman waardeerde McKinley's verhouding tot hem als die van leerling tot onderwijzer, en meer dan eenmaal sprak hij den wensch uit dat, wanneer hij het congres verliet zijn mantel als strijder voor de protectionistische ideeën, op de schouders des vertegenwoordigers van het Achttiende Ohio district mocht vallen. Of McKinley reeds toen zijn oog gevestigd had op het leiderschap in zijne partij is moeilijk te zeggen, maar zeker is het dat hij er zich met volle borst op toelegde om doorkneed te worden in alle zaken die met het congres en den arbeid er van, en bovenal met protectie, te doen hadden. Zeer vlijtig bestu leerde hij de geschiedenis van belasting en tarief maatregelen en van hunnen invloed op nijverheidstoestanden, en zijn geheugen werd een schathuis van feiten die hem later als wapenen dienden in zijne debatten. Het wras zooals we boven reeds zeiden in het jaar dat Hayes president werd, dat McKinley in het Huis werd gestemd. Het ambtstermijn van zijn vroegeren majoor zou hem, die alles nu van nabij nagaan kon, heel wat leeren op practisch staatkundig gebied tot aanvulling van het theoretische dat hij uit zijne boeken opdiepte. In zijne inhuldigingsrede had de nieuwe president verklaard dat hij zou trachten de „kleur lijn" in de politiek, uit te wisschen, en evenzeer het „onderscheid tusschen Noord en Zuid" opdat wij een ,,vereenigd land" mochten wezen. Ook het inwendig bestuur wilde hij verbeteren. Sinds eenigen tijd was er in het congres en daar buiten heel wat sprake geweest over hervorming van den civielen dienst, aireede in Hoofdstuk II besproken. De leider van deze beweging (in de dagen van president Hayes) was de bekende Geórge W. Curtis. Reeds vóór Curtis had Lincoln de noodzakelijkheid van deze hervorming gezien. Enkele dagen na den val van Richmond, toen de president met een vriend stond te praten, zeide Lincoln, wijzende op een troep postjesjagers die voor zijne deurstonden: ,,Kijk daar eens naar! We hebben nu de Rebellie overwonnen, maar hier ziet gij iets dat nog veel gevaarlijker kan worden voor deze Republiek dan de Rebellie zelve." President Grant had ditzelfde gevaar ingezien maar had zich niet krachtig genoeg tegen dit „spoils-system"—aan den verwinnaar de buit—kunnen verzetten. En ook president Hayes maakte niet veel vordering in deze zaak. Wat kon hij doen met een massa politieke ,,bazen" buiten, en een aantal „machine politicians" binnen het congres? Moesten die heeren niet een kans hebben om hunne trouwe aanhangers met vette baantjes te beloonen? Dit alles leerde gewis wijze lessen aan McKinley, lessen die hem later te stade kwamen. Gedurende de administratie van Hayes werd er eene wet uitgevaardigd die later, toen onze held candidaat was voor het presidentschap (1896) meer dan eens ter sprake kwam. Eene wet die later invloed uitoefende op zijn regeeringsmethode, zoodat wij er even bij moeten stil staan. Het is de ,,Bland-Allison Silver Act" die we op het oog hebben. Bij de Publieke Crediet Acte van 1869 had de regeering plechtig beloofd om met klinkende munt (coin) of het equivalent er vau, ie ueiaien ane «uiivcniement scnuiuueKeniemssen (,,Bonds,") behalve in zulke gevallen waarde wet, de uitgave van zulke schuldpapieren reguleerende, had bepaald dat dezelve in papiergeld konden worden betaald. Enkele personen achtten deze wet onrechtvaardig, omdat de regeering er door kon gedwongen worden om met klinkende munt terug te betalen wat vroeger door haar was ontvangen in ,,greenbacks"* die hunne volle waarde niet hadden. Maar anderen beweerden dat, daar het altijd Verondersteld was dat de Regeering „greenbacks" met goud zou inwisselen, dat de houders der , ,Bonds" of schuldbewijzen daardoor recht hadden op uitbetaling met aangemunt geld. Toen de straks genoemde Publieke Crediet Acte was aangenomen beteekende ,,coin" of goud of zilver, maar eene wet in 1873 gepasseerd, had de zilver dollar als standaard of waardemeter, laten vallen en de goud dollar alleen als standaard laten staan. Daarom moest, zooals de wet nu stond, elke „Bond" die betaling met klinkende munt eischte, voortaan met goudgeld worden ingeruild. Eene meerderheid van het Congres zag daar een groot gevaar in voor den welstand van het land en van ons muntwezen. Zij eischte daarom eene herstelling var. het zilver. Het Huis van volksvertegenwoordigers stemde daarop ten gunste van eene vrije en onbeperkte aanmunting van zilver. Eene minderheid echter was hier tegen, omdat de enorme opbrengst der Westersche zilvermijnen het witte metaal zeer in waarde had doen dalen. Zij beweerden dat herstelling van de oude zilveren * Greenbacks, groene ruggen, eene zekere soort V. S. papiergeld, sinds 1862 door onze Regeering uitgevaardigd. Zoo genoemd naar hunne groen gekleurde achterzijde. dollar als standaard „oneerlijk geld" zou doen uitgeven, 't Congres nam daarom, als bemiddelende maatregel in Februari 1878, het „Bland-Allison Wetsontwerp" aan, 't welk de aanmunting van standaard zilver dollars ten bedrage van twee tot vier millioen dollars per maand, autoriseerde. Het bespreken dezer zaak en alles wat er mede in verband stond was zeker eene zeer nuttige oefenschool voor een man die later moest optrekken als de leider eener partij die tegenstand tegen de ,,vrije en onbeperkte aanmunting van zilver" in hare banieren had geschreven. Het een en ander dat voorviel onder de administratie van president Hayes werkte zeer verdeelend op de Republikeinsche partij. Zelfs zoo erg dat zij in twee facties of groepen gescheurd werd. De eene groep noemde zich de „Stalwarts" of ,,Thorough-Going Republicans," wat zooveel beteekent als de getrouwe, door en door loyale Republikeinen. Deze factie ijverde voor eene herbenoeming van den ex-president U. S. Grant. Hare tegenstanders—de andere factie, gaven zij den naam „Halfbreeds"—(Bastaarden), of Half Republicans. Senateur Blaine van Maine was hunne leider, gelijk senateur Conkling van New York de andere groep aanvoerde. Toen de Republikeinsche Nationale Conventie van 1880 te zamen kwam werd er bitter en lang over het candidaatschap gestreden. Ten slotte kwam men tot eene bemiddeling door Generaal Garfield van Ohio, als candidaat voor het presidentschap te kiezen en Chester A. Arthur van New York als vice president. De eerste behoorde tot de „Halfbreeds," de laatste tot de „Stalwarts." Garfield en Arthur werden zooals men weet gekozen. De verheffing van zijn staatgenoot tot het presidentschap bracht aan Mc- Kinley bevordering, want in Garfield's plaats kwam hij nu in 1881 in de „Commissie van Wegen en Middelen," eene zeer voorname commissie in ons Huis van Volksvertegenwoordigers. Wat McKinley tot deze gewichtige positie bracht was de goede reputatie die hij zich tegen het einde van zijn tweeden termijn in 't Congres verworven had. Had hij zich gedurende den eersten meest stil gehouden, tegen den tijd dat de tweede ten einde liep was dat anders geworden. Hij sprak met eene aangename en sterke stem. Hij week nimmer van zijn onderwerp af maar bleef bij 't stuk. Wel vertelde hij geene anecdoten en waagde zich evenmin aan allerlei hoogdravende spraakfiguren en verrassende, schitterende spraakwendingen, maar hij ging rechtop zijn doel aan, hij sprak op licht verstaanbare manier, en, zooals we boven reeds zeiden op logische redeneer-trant; Dat alles nu, zoowel als zijn ernstig voorkomen en bekende studieijver, had hem de achting en de bewondering van beide facties in het Huis doen winnen, en dat bracht zijne aanstelling als medelid der bovengenoemde Commissie. En zeker gaf dit alles ook aanleiding dat hem werd opgedragen om over zijnen edelen staatgenoot en voorganger eene lofrede te houden, toen deze in Sept. 1881 was overleden aan de gevolgen van een schot op boosaardige wijze op hem gelost op den tweeden Juli, 1881. Het schot van den ellendigen Charles J. Guiteau, een politiek gelukzoeker, half dwaas, half fanatiek, die later beleed dat zijn doel was om de uitvoerende macht van ons land in de handen te stellen van de factie tot welke Chester A. Arthur de vice-president behoorde. I11 het najaar van 1881 hield McKinley deze lofrede. Hoe vreemd! In 1865 had Garfield zelf eene dergelijke redevoe- zijn vele staten zoo geheel en al ,,gerrymandered," dat zij eene meerderheid stemmem hebben ten gunste van de eene politieke partij en (toch) eene congressioneele afvaardiging met een meerderheid ten gunste der andere." Ook deze tactiek maakt de loopbaan eens staatsmans soms zeer hobbelachtig. De held van ons verhaal ondervond althans op zekere hoogte wisseling op zijn politiek pad door beide deze oorzaken. In 1882 kwam hij in groot gevaar om er onder te gaan door de eerstgenoemde oorzaak. Er was eene Democratische ,,tidal wave," hooge opgolving, dat jaar. Ontevredenheid met de administratie van president Arthur in den eersten tijd van zijn termijn en ontevredenheid van sommigen dat McKinley voor de derde maal eene herbenoeming zocht, was oorzaak hiervan. Het gevolg was dat waar McKinley in 1880 eene meerderheid in zijn district had gehad van 3571 stemmen, thans bijna verslagen werd. Hij had slechts eene armzalige meerderheid van 8 zegge acht stemmen. En sommigen beweerden zelfs dat hij in de minderheid was, zoodat men pogingen in het werk stelde om hem uit het Huis van Volksvertegenwoordigers te werpen en zijn tegenpartij zijn zetel te geven. McKinley was hierover zeer onaangenaam gestemd gelijk zich licht begrijpen laat. In Washington aangekomen zocht hij zijn troost bij den heer Folger, secretaris van Finantiën destijds. Folger zelf was toen juist verslagen voor het gouvernementschap van New \ork. Grover Cleveland, de latere president had het van hem gewonnen met eene meerderheid van 192,000 stemmen —lang geen bagatel! McKinley dan zocht zijn troost bij dezen heer Folger. ,,Mijne meerderheid was slechts acht HOOFDSTUK IX. DE McKINLEY WET. Wij zijn wat wij zijn grootendeels door omstandigheden. In den weg der Voorzienigheid Gods, 't zij in 's Heeren gunst of toorn, oefenen zij zeer veel invloed uit op onze levenskeuze, karaktervorming, levensloop. Onderzoek echter, belangstellend onderzoek is evenzeer van groot gewicht omtrent ons zijn en wat daarmede in verband staat Zoo was het ook met den heer McKinley als de groote kampioen der Protectie. De toestanden in de streken waar hij was opgegroeid en waar hij als advocaat praktiseerde, moesten iemand die het welzijn zijner medeburgers recht ter harte nam, wel tot het beschermend stelsel doen overhellen. Het deel van Ohio waar McKinley leefde was in den loop des tijds een bijenkorf van nijverheid geworden. Allerlei industrieën waren er ontstaan. Hij zag zijne eigene woonplaats Canton, vooral door die nijverheids inrichtingen, uitbreiden van een stadje van 4000 inwoners tot een stad van ruim 35,000. Youngstown nam toe van 2,500 zielen toen hij nog in Poland woonde, tot eene plaats van gelijke grootte als Canton. Salem nabij zijn tehuis, Akron en vele andere plaatsen ondergingen evenzoo groote toename in bevolking. Alle deze steden en een dozijn meer in dat district, dankten veel van dezen groei aan beschermende maat- regelen. Lleveland, O. b.v. had toen McKinley eerst in het congres kwam eene bevolking van ongeveer 100,000. Reeds enkele jaren geleden telde ze 325,000 inwoners. En geheel deze groei, zoo beweert' m?n, is veroorzaakt door de ontwikkeling der ijzer, staal en aanverwante industrieën, beschermd door regeeringstarieven. Door middel van den bloei dier steden werd de landbouwende bevolking natuurlijk zeer bevoordeeld. Zij toch kreeg daardoor markten, afnemers voor hunne vruchten van weide en akker. En dat zoo dicht bij huis. Hadde de landman van Ohio zijne schapen en ossen, zijn boter en tarwe, heel naar het oosten onzes lands moeten verzenden of .zelfs over den Oceaan, dan ware het uit geweest met zijne welvaart. Dit alles nu, hoorde en zag McKinley met eigen oor en oog en het kon niet anders of hij moest in protectie een staatkundigen maatregel zien die ten hoogsten voordeelig was aan zijn district, indien niet voor heel het land. Deze practische bevinding nu werd theoretisch gesterkt door zijn zitten aan de voeten van Pig-iron Kelley en zijn onderzoek van allerlei geschriften over deze zaak, gelijk we vroeger reeds meldden. Met beslistheid stond McKinley gedurende heel zijne staatkundige loopbaan in 't congres voor Protectie. Hij was niet zooals Garfield, voor eene protectie die ten slotte leiden zou tot vrijen handel. Hij geloofde dat vrije handel een droom was van theoristen welke het verderf der nijverheid en groote armoede in de Vereenigde Staten zou veroorzaken indien practisch toegepast. Alleen de kooplieden aan de 3 steden der zeekust zouden er voordeel uit halen, meende hij. Tariefvvetten die slechts incidenteel bescherming in de hand werkten, behaagden hem geenszins. Dergelijke wetten, beweerde hij, moesten zich boven alles op protectie toeleggen en tarief wetgeving moest vasten wetenschappelijk zijn en op blijvenden bloei der nijverheids belangen gericht. Dit was dan ook het hoofddoel van den z.g.n. „McKinley Bill." Door middel van hooge inkomende rechten trachtte men twee wenschelijke dingen te bereiken. Het eerste was vermindering onzer ,,revenue," dat is's lands inkomsten, die toen onze uitgaven verre overtroffen. Het tweede was om den Amerikaanschen landbouwer zóó veel te beschermen tegen concurrentie als men reeds de belangen der nijverheid daarvoor had geschut. De inkomende rechten onder dit nieuwe tarief bedroegen gemiddeld 48 percent— hooger invoerrecht dan men ooit te voren had geëischt. Het wetsontwerp bevatte zekere provisies die „Reciprocity," ('Weder keer igh^id), werden genoemd, of ,,Fair Trade Measures," wat zooveel als billijke handelsmaatregelen beteekent. Deze provisies gaven den president macht om zekere artikelen die op de „vrije lijst" waren met invoerrechten te bezwaren indien het hem bleek dat de landen die deze artikelen herwaarts invoerden, onbillijke invoerrechten eischten van Amerikaansche landbouwproducten die door ons naar die landen werden gezonden. Deze maatregelen leidden zoo men weet tot het sluiten van handelstractaten met verschillende Europeesche en Zuid Amerikaansche landen. In deze Reciprocity had James A. Blaine vooral de hand. Laat ons enkele gedeelten overnemen uit McKinley's bekende rede tot aanbeveling en verdediging van het wetsontwerp dat naar hem genoemd werd, eene rede den zevenden ,,De landbouw belangen en toestanden van het land," zoo heet het in een ander deel dezer rede, „hebben de omzichtigste attentie der leden der Commissie (van wegen en middelen) ontvangen. En elke remedie waarvan men verwachtte dat zij binnen het terrein der tarief wetgeving lag, is in dezen ,,bill" opgenomen." „Prof. Goldwin Smith, een Canadeesche staathuishoudkundige," zoo sprak McKinley verder, „heeft gezegd aangaande de boeren in Canada en den invloed van dit wetsontwerp op hunne belangen: „Zij zullen zeer veel geschaad worden indien deze McKinley bill wordt aangenomen. De landbouw schedules zullen vooral drukken op de Canadeesche landbouwers die in Amerika een markt zoeken voor hunne eieren, hunne rogge en hunne paarden. De Europeesche markt is voor hen van weinig waarde wat die paarden aangaat Ik zie niet hoe de Canadeesche boeren hunne goederen naar de Ver. Staten kunnen sturen indien de McKinley bill eene wet zal werden! „Wat," zoo vraagt hij verder in zijne rede, „wat is de aard der aanklacht tegen dezen Bill, dat hij ons uitsluit van markten in den vreemde. Neen, (zeg ik) want wat die markten van waarde doen zijn voor onze burgers zal juist zoo aannemelijk zijn onder dezen „Bill" als onder de tegenwoordige wet. Wij plaatsen geene belasting of last of terughoudenden maatregel op Amerikaansche producten die uit dit land verzonden worden. Deze hebben zooveel vrijheid om de beste markten op te zoeken als eenige handelsmogendheid heeft, en zoo vrij om uit te gaan als hadden wij vrijen handel. De statistiek toont aan dat beschermende tarieven onzen uitvoerhandel niet gehinderd hebben, maar uai mj aiuja gestadig en grootehjks onder deze wetten toenam." Ten slotte nog de sehoone paragraaf aan het einde der redevoering. „Mij aangaande is deze positie (van protectie) eene dieps overtuiging, geene theorie. Ik geloof er in en verdedig het warm, omdat de hoogste ontwikkeling en den grootsten voorspoed van ons land er in ligt opgesloten. Hieruit vloeien voort de grootste winsten voor ons volk, de grootste gemakken (comforts) voor de massa's, de uitgebreidste bemoediging voor mannelijke aspiratiën, met de hoogste loonen, alzoo ons burgerschap meer waarde verleenend en verhoogend. En hiervan is de veiligheid en reinheid enduur van ons staatkundig stelsel afhankelijk." hoofdstuk x. DE GOUVERNEUR VflN OHIO. ,,Vreugd en droefheid gaan te zauu In dit hachlijk leven; Rozen, zacht en aangenaam Worden ons gegeven; Doornen zijn er meer of min Aan de onmisb're stelen; Veel dat zóet is aan 't begin Heeft aan 't eind iets bitters in." ,,Het leven is een staat van oorlog; tegenspoed, De post van eer voor 't echte heldenbloed." (Nicolaas Beets.) „McKinley is verslagen voor het Congres"! Zoo deelde de telegraaf in het najaar van 1890 een bericht msde dat velen met verbazing vervulde. McKinley.de liidir der Republikeinen, de hoofdauteur van het bekende wetsontwerp nog maar pas aangenomen door 's lands regeering. Hoe kon dat toch? Alweer door de twee oorzaken in een vorig hoofdstuk besproken. De Democraten waren weer aan het ,,gerrymanderen" geweest. Zij hadden het achttiende kiesdistrict in Ohio weer eens verdeeld. De oude Republikeinsche counties Mahoning en Columbiana hadden zij er nu uit gedaan en de twee steevaste Democratische counties Wayne en Holmes hadden ze aan Stark county met zijne Democratische tendenzen toegevoegd zoodat ze er op reken- neid van 3000 stemmen had gehad, won hij het glansrijk van hem. McKinley kreeg eene pluraliteit van 11,511 stemmen, het grootste aantal ooit te voren in dergelijke verkiezingen uitgebracht. Hij werd dus gouverneur van den staat waarin hij geboren werd. Twee jaren later werd hij met algemeene stemmen door zijne partij gerenommeerd en had na de stemming het genot te vernemen dat zijne meerderheid was aangegroeid tot het enorme getal van 80,995, een grootere meerderheid dan ooit te voren bekend in de historie van Ohio, behalve ten tijde van den Burgeroorlog. Hoe kwam het toch dat McKinley zoo populair was geworden in zoo korten tijd? Dat kwam voornamelijk door de nobele en ijverige manier waarop hij zijn ambt vervulde. Zijn leven onder het volk en zijn arbeid in het congres was een goede leerschool voor hem geweest. Zooals altijd wierp hij zich ook ditmaal met volle borst op zijnen arbeid. De verschillende boodschappen die hij bij de staatswet gevende lichamen indiende leverden daarvan bewijs. Men had hem wel eens aangezien voor een man met slechts éene idee— Protectie. Maar deze boodschappen bewezen iets heel anders. Zij openbaarden eene nauwkeurige kennis van de zaken van den staat en een omvangrijk inzicht in alle dingen die het belang van het publiek betroffen. Hij bediscusseerde belastingsvraagstukken, problemen van stadsregeeringen, en 't bouwen van goede wegen. Hij sprak tegen ondoordachte goedkeuring van geldleeningen door plaatselijke besturen gemaakt en voor kortere zittingen der wetgevende kamers. Alles en allerlei besprak hij. En meer dan eene zaak voerde hij ook uit. Zoo kwamen er, vooral door zijn toedoen, wetten tot bescherming van het leven van werklie- uen in umo s statuten. Op zijne aanbeveling was het dat de Ohio wet, later door andere staten gevolgd, tot stand kwam, om alle tramwagens (street cars) van vestibules te \oorzien, opdat de motorman en de conducteur beschermd mochten wezen voor het ruwe weder. Voor het verkrijgen van eene wet die de lengte van den gewonen werkdag op acht uren bepaalde, deed hij het zijne. En diezelfde deed hij in betrekking tot arbitratie—scheidsrechterlijke beslissing ten tijde van arbeidstroebelen. Door zijne bemoeiing vooral was het dat er eene Commissie (Board) van Arbitratie tot stand kwam. Aan die zelfde bemoeiing was het te danken dat de groote werkstaking in de steenkolenmijnen in de Hocking Valley en het Massillon district, tot een einde werd gebracht. Alzoo besprak en bepleitte gouverneur McKin'ey vele zaken voor zijn staat. Alzoo trachtte hij het een en ander wat hem nuttig en noodig scheen ten uit\ oer te brengen. Dat was de oorzaak van zijne populariteit en het aanwassen zijner meerderheid. Daarbij kwam nog dat hij zich persoonlijk vele vrienden maakte door minzaamheid in den omgang. In het Capitool, het regeeringsgebouw te Columbus, de hoofdstad van Ohio, was zeer weinig ceremonie toen hij er zetelde. Hij was voor oud en jong, voor arm zoowel als rijk toegankelijk. Op straat wandelend of rijdend betoonde hij zich de vriend der kinderen. De toewijding die hij ook in Ohio's hoofdstad aan zijne kranke vrouw openbaarde, boezemde respect in. Dat alles werkte mede dat men in staatkundigen zin van McKinley in die dagen had kunnen zeggen wat eenmaal aangaande Izaak werd geschreven in betrekking tot toename in tijdelijke welvaart: ,,En die man werd groot, ja Inj werd doorgaans grooter, totdat hij zeer groot geworden was." (Gen. 26:13.) Helaas, in het tijdelijke echter kwam er toen hij te Columbus was zeer veel bitters in den levensbeker van MeKinley. Daarin ging het hem juist anders dan den aartsvader. Ook hierin ondervond hij wat we boven ons hoofdstuk stelden: „Vreugd en droetheid gaan te zaam In dit liachlijk leven."' I11 1893 namelijk verloor hij zijn aardsch vermogen. Voor een vriend die eene kleine bank in Poland had, was hij borg geworden. Die vriend werd geruïneerd en trok MeKinley mede in zijn geldelijken val. Wat zou de majoor nu doen? Op oneerlijke wijze zich aan zijne verplichtingen onttrekken gelijk velen in ons land deden? Neen! , .Tegenspoed Is post van eer voor 't echte heldenbloed." Hij gaf alle zijne eigendommen en alles wat zijne gade had geërfd aan zijne schuldeischers over. Door middel van een viertal vrienden van wie W. R. Day, H. H. Kohlsaat en Marcus A. Hanna de meest bekende zijn, werd alles zoo bestuurd dat alle schulden werden afbetaald en de eigendommen die het echtpaar in Canton bezaten, nog in hunne handen bleven. Op edelmoedige wijze hielpen zijne vrienden hem in dien finantiëelen nood. Dat was zeker bovenal aan den Heere te danken die de harten en handen hiertoe bewoog. Maar ook is dit zeker als tweede oorzaak toe te schrijven aan het feit dat MeKinley van zijne zijde zich steeds een vriend betoonde op wien men betrouwen kon. Dat zullen de volgende bladzijden doen zien. Nog eene opmerking ten slotte. En wel deze: hoe vreemd dat,,Poland" zoowel geldelijk als lichamelijk hem ten val bracht. Een vriend uit het Amerikaansche „Poland" bracht finantieële ruïne. Een man die uit het Europeesche „Poland" (Polen) afkomstig was, werd later zijn moordenaar, lichamelijk. Vreemde speling van het toeval! HOOFDSTUK XI. IN NATIONALE CONVENTIES. — A(3N WOORD EN VRIENDEN TROUW. Weinig gebeurtenissen in het leven van McKinley hebben het Amerikaansche volk zooveel respect voor hem ingeboezemd als de edele manier waarop hij zich gedroeg in de Nationale Conventies der Republikeinsche partij. Met name in die van 1888 en 1892. Trouw aan het eens gegeven woord en aan den vriend die op hem bouwde kwam daarin ten duidelijkste uit in McKinley's gedrag. Vanaf het jaar 1876 was hij op deze conventies tegenwoordig geweest. In 1880 was hij er bij dat zijn staatgenoot James A. Garfield, de man die John Sherman als candidaat had voorgesteld in eene meesterlijke redevoering, zelf de keuze werd der conventie. In 1884 werd hij gekozen als lid der Commissie van Resoluties eu ontwierp het „platform," d.i. het program der partij op die samenkomst aangenomen. Als voorstander van den beroemden staatsman James G. Blaine was hij op die Conventie van 1884 tegenwoordig. En gelijk men weet werd de „gepluimde ridder" van Maine toen de keuze der vergadering, met Generaal John A. Eogan als candidaat voor het vice-presidentschap aan zijne zijde. Zoo goeden indruk maakte de vorm en inhoud van het „platform" van 1884 op enkele mannen, dat eene courant destijds uitgegeven McKinley's naam boven aan een kolom zette en er onder schreef: „Laat de man die het program van "84 opstelde onze standaarddrager voor 1888 zijn." I11 de conventie van het laatstgenoemde jaar had McKinley weder zitting. Hem waren instructies gegeven om voor John Sherman te stemmen. Maar in die conventie kwam langzamerhand dezelfde wensch op door den courantenschrijver in 1884 geuit. Zaterdag, 22 Juni toen men in het begin der stemming was, zonden al de Republikeinsche leden van het Huis, die destijds in Washington waren, te zamen een telegram aan de Conventie mededeelend dat de beste belangen der partij de nominatie van Majoor McKinley vorderden. Senator Quay van Pennsylvania, toen een leidende geest begunstigde deze begeerte. Op denzelfden dag nog, toen men aan het stemmen was bracht Connecticut een stem ten gunste van McKinley uit. En hier kwam weer zijn trouw aan zijn woord en zijne vrienden uit. Zoodra de stem van Connecticut geworpen was stond McKinley van zijnen stoel op en verhief zijne hand als een teeken aan den voorzitter dat hij de vergadering wenschte toe te spreken. Hij betrad de spreekplaats. Maar nauwelijks had hij een half dozijn woorden geuit of een machtig geroep van „McKinley! McKinley!" werd aangeheven. Het scheen alsof men de Conventie plotseling voor hem wilde doen kiezen. Maar, ongeschokt door dit teeken van de gunst der vergadering die hij zoo gemakkelijk ten eigen bate had kunnen aanwenden, bleef hij voortgaan met spreken. „Mijnheer de voorzitter en heeren der Conventie," zoo sprak hij, „ik ben hier als een der afgevaardigden van mijnen staat. Ik ben hier vol- gens de Resolutie der Republikeinsche Conventie van Ohio die met algemeene stemmen genomen werd, mij gelastende voor John Sherman te stemmen en alles te doen wat recht is om zijne nominatie te bevorderen. Ik heb die opdracht aanvaard, omdat mijn hart en mijn oordeel overeenstemden met de letter en den geest en 't doel van die Resolutie. Het heeft zekere afgevaardigden behaagd hunne stemmen voor mij uit te brengen. Voor de eere mij aangedaan, ben ik niet ongevoelig, maar omwille van de verplichting die op mij rust kan ik niet met eere stilzwijgen. Ik kan dit niet ' doen overeenkomstig het vertrouwen in mij gesteld en de geloofsbrieven die ik indiende. Ik kan dit niet doen met eerbare getrouwheid aan John Sherman die mij in deze zaak zijn vertrouwen heeft geschonken. Ik kan niet toestemmen en wil zelfs niet schijnen toe te stemmen, dat mijn naam gebruikt wordt als een candidaat voor deze Conventie Ik verzoek het niet—ik eisch het—dat geen afgevaardigde die mij niet beleedigen wil een enkele stem voor mij uitbrenge." Zoo sprak McKinley. En met ernst. Zoo dat geen enkele deputaat zijne oprechtheid betwijfelde. Een daverend applaus werd nu gehoord. De Conventie had te meer respect, werkelijke achting, gekregen voor den Ohio afgevaardigde. En wie zou niet? Zulk een doen toch—wie zal het ontkennen—eischt zelfverloochening, eischt nobelheid van karakter. Diezelfde karaktertrekken kwamen uit in de Conventie van 1892. De Nationale Conventie van Minneapolis. Majoor McKinley was de permanente voorzitter dier vergadering. Nog meer dan in de Conventie van vier jaren te voren, was er eene stemming ten gunste van McKinley. De stemmen van den eersten staat die werd opgeroepen— Alabama— waren reeds gedeeltelijk voor den Ohio gouverneur. Toen laatstgenoemde staat zelve zijn stem uitbracht bleek het dat er 44 voor McKinley waren en 2 voor Harrison. De Conventie werd een en al begeestering en wild rumoer. McKinley riep toen om orde. Hij wilde dat de stem van Ohio's afvaardiging werd aangeteekend opdat het mochte blijken wie er voor den een en wie voor den ander gestemd hadden. Dit eischte hij ter voorkoming van argwaan alsof hij zelf tegen Harrison ware. „Ik ben een afgevaardigde van Ohio," riep hij luidkeels, ,,en ik eisch dat mijn stem geteld worde!" ,,Deze heer (McKinley) is op heden geen lid van de afvaardiging?" riep de heer Foraker, het hoofd der delegatie van Ohio. Het rumoer nam toe. „Ik ben zulks wèl!" riep de ander terug, „en eisch telling van mijne stem!" ,,Uw plaatsvervanger stemde in uwe plaats!" riep Foraker nu. Nog grooter rumoer ontstond er nu en allerlei kreten werden vernomen. Maar McKinley hield niet op. De stemmen van Ohio werden geteld. Het bleek dat schier alle afgevaardigden van dien staat voor McKinley waren. Slechts eene was er voor Harrison. Dat was de stem van den man wiens geschiedenis in deze bladzijden geschetst wordt. Hij bleef getrouw aan woord en vriend, ook trots de groote verzoeking die hem nu weer voorkwam. Wij weten allen dat Harrison genomineerd werd. „Your turn will come in >96!"—(aan u de beurt in '96) riep een afgevaardigde van de 182 die tot aan het einde voor hem bleven stemmen, ten spijt van zijn protest. En die uitroep was profetie die vervuld werd. HOOFDSTUK XII. McKINLEY IN POLITIEKE VELDTOCHTEN. Een politieke veldtocht, eene „Campaign!" Eigenaardige term aan het oorlogen ontleend. En geen wonder dat men ons doen vlak voor de groote verkiezingen „veldtochten" noemt. Er is werkelijk veel overeenkomst. In den politieken, zoowel als in den werkelijken, veldtocht heeft men legers. In beide gevallen voorstanders en tegenstanders. Beide malen muziek en vaak ontzettend rumoer. En vaandels en vlaggen ontbreken gansehelijk niet. In beide gevallen liggen aan het einde gekwetsten en dooden—politieke gewonden en gestorvenen—en, wat erger is, letterlijke verminkten en gesneuvelden. In beide gevallen maakt men gebruik van wapenen. Edoch, met dit onderscheid, dat de politicus het metalen zwaard van den krijgsman in de scheede laat en zijne gladde tong er toe bezigt. En in stede van letterlijken kogel en bom krijgt men keer op keer hunne min of meer krachtige argumenten, en vaak veel te ruime beweringen. Doch ook die kwamen hierin met het moordend lood van den werkelijken krijg overeen dat ze gewoonlijk veel knaleffect maken. In deze politieke veldtochten nu heeft ook William McKinley dapper medegedaan. In zijne jonge jaren heeft hij er zich zeker vaak in vermeid, en menigmalen oorverdoovend geluid gemaakt met de kleine trompetten die de overwinnende partij vaak aan de burgerij in den dop uitdeelt,' om maar veel rumoer te maken ter ,,jollificatie." En toen hij man werd streed hij zelf mede in de eerste gelederen. Vanaf het jaar 1867 toen hij zijne eerste politieke rede hield op de sloep van Mic'nael Bitzer's huis te New Berlin tot aan de jongste campagne waarin hij als eandidaat rondging, heeft hij letterlijk duizende toespraken gehouden. En men houdt hem in dit opzicht voor een van de grootste ,,campaigners" die in de laatste helft onzer eeuw rondtrokken. De voornaamste eigenschappen die een werkelijk grooten „stump" spreker of „campaigner" maken zijn eenvoudigheid, eene heldere en sterke stem, eene aantrekkelijke persoonlijkheid, een recht af recht aan op het doel afgaan en zoovele kracht van overtuiging en lichamelijke energie dat men zijne argumenten kan afzenden als het kanon zijne projectielen—met stuwkracht er achter. Alle deze eigenschappen nu bezat McKinley. 't Is waar, hij kon niet zoo breed uitwijden en zijne gezegden met beelden ophelderen als Garfield. Hij was niet zoo magnetisch en opborrelend in't spreken als Blaine. Veel minder kon hij evenals Lincoln boeiende anecdoten bij het dozijn, verhalen. Neen—hij vertelde schier geene enkele „story." Regels uit beroemde dichters haalde hij niet aan. Jacht op prachtige uitdrukkingen, en knaleffect makende gezegden, maakte hij niet. Evenmin trachtte hij de menigte aan zijne zijde te krijgen door den tegenstander in bespottelijk daglicht te stellen. Van iets dergelijks treffen we niets aan. Hij was de verpersoonlijkte ernst als 't ware, ook in zijne toespraken. Hij begon altijd met het doel om zijne toehoorders licht te doen opgaan over eene zaak en te overreden. En, zijne denkbeelden het een na het ander logisch ontvouwend, werd hij gestadig aan vuriger, zijne diep gezette oogen schoten vonken, zijne gestalte verhief zich soms, zijne stem klonk als een trompet, en argument na argument werd als 't ware ingenageld in het brein van den toehoorder. Een zijner grootste tegenstanders moest, reeds jaren geleden, getuigen, dat hij zich altijd goed schrap moest zetten als McKinley sprak om niet door zijne redeneering te worden medegesleept. Men begrijpt lichtelijk dat al dit moest medewerken hem tot een groot „stump" spreker te maken, ook al ontbrak het meer poëtische, hoogvliegende, of de schat der anecdoten. Daarbij kwam dat McKinley wonderbaar veel kracht in reserve had. Hij werd nimmer uitgeput. Met ieder nieuw gehoor, had hij ook min of meer nieuwe, of tenminste in nieuwe lijsten gezette, punten en argumenten. Ook lichamelijk had hij veel kracht in reserve. Zoo sprak hij eenmaal in de campagne van'1894 niet minder dan zeventienmalen binnen den tijd van vierentwintig uren! Schier ongeloofelijk! I11 den veldtocht van het zooeven genoemde jaar hebben gewis niet minder dan twee millioen menschen zijne stem met eigen oor gehoord. Wonderlijk was soms de toeloop 0111 hem te hooren. In Chicago luisterden negen duizend personen naar hem. In Topeka kwamen zelfs vijfentwintig duizend en in Hutcheson in dienzelfden staat was een gehoor aanvVezig dat sommigen op dertig duizend schatten en anderen op veertig duizend. In laatstgenoemde plaats waren menschen toegestroomd uit Texas, Oklohoma, Indian Territory, Missouri en Nebraska, zoowel als uit Kansas. De vergadering greep over uag piaais en wab veigcz.ciu. vd 11 ai uc iumi iiv.migii^u van optochten, muziekkorpsen en zangvereenigingen die men som? bij ons vindt. Een van deze vereenigingen had een lied gemaakt dat de aandacht trok. Het was armzalige rijmelarij maar het was eene profetie die vervuld werd. „The man will fareslimly Who opposes McKinley In eighteen ninety-six." In Topeka reed een Populisten ex-procureur generaal in de wielrijders parade die McKinley, hem ter eere, naar de spreekplaats begeleidde. ,,Hoe kunt gij, die onzen gouverneur (I,leuelling) zelf op de Populisten Conventie nomineerde, zóo iets doen?" vroeg iemand hem. En het antwoord was echt Amerikaansch en overdrijvend: ,,Ik geloof in eer te geven aan een gouverneur die niet stelen wil en niemand heeft McKinley nog ooit van diefstal beschuldigd. Hij heeft het er nooit op toegelegd om het 't lagere element in de maatschappij naar den zin te maken. Dat heeft onze gouverneur gedaan. Indien deze Populisten troep dit jaar weer verkozen wordt zullen zij zelfs de bergen van Missouri binnen twee jaren tijds gestolen hebben." Natuurlijk laten we de beschuldiging tegen de destijdsche beheerders van den Zonnebloem Staat geheel voor rekening van den ex-procureur die zeker boos was geworden om de eene of andere stichtelijke of onstichtelijke reden. Wij deelen de anecdote alleen maar mede om te doen zien dat McKinley zich ook onder zijne tegenstanders achting had verworven. Op zijne reize door Kansas sprak de Majoor binnen twee dagen tijds voor over honderd en vijttig duizend personen. In Lincoln, Nebraska, waren achtduizend toehoorders tegenwoordig, waaronder vijfhonderd ,,koejongens" die negentig mijlen te paard hadden gereden om hem te hooren. In Omaha waren er twaalfduizend personen onder een dak verzameld om hem te hooren, het grootste aantal in Nebraska ooit in één gebouw verzameld tot op dien tijd. In Duluth, Minnesota, was een gehoor van vijftien duizend aanwezig; in Milwaukee, Wisconsin, vijftien duizend, en zoo ging het voort. In Grand Rapids, Michigan, was eene menigte van vier duizend personen saamgepakt als Hollandsche haringen in een ton. Toen hij in dienzelfden veldtocht van 1894 bet zuiden bezocht kwamen er eveneens groote drommen volks om den vroegeren majoor van het leger der Noordelijken te hooren spreken. In New Orleans was een gehoor van achtduizend personen te zamen gevloeid. New Orleans is zoo elk weet in het hartje van het Democratisch Zuiden. Een van de toehoorders, een aanhanger der vroegere Confederatie, meende McKinley een vraag te moeten doen. Zeker om hem in de war te helpen. Weerzin tegen het Noorden en spijt dat de zaak der Zuidelijken verloren was, was zeker in het gemoed van dien man. „Hoe omtrent den Force Bill?" riep deze Democraat luidkeels. „Wij stellen op heden veel meer belang in den „Board Bill," was het hoogst gevatte antwoord van den majoor en heel de vergadering barstte uit in gelach en applaus.* * De ,Force Bill" was door de Republikeinsche regeering uitgevaardigd om de gewelddrijverij en goddelooze dwingelandij der z.g.n. „Ka Klux Klan" te keer te gaan. Deze was een geheim genootschap in 't Zuiden dat 's nachts vermomd uitging om arme Inderdaad, deze veldtocht van 1894 was een zeer merkwaardige. Hij was als 't ware een middel dat hem den weg tot het Witte Huis nog veel meer opende dan te voren. Overal werd hij van aangezicht tot aangezicht met het volk bekend. Hij doorreisde de staten Indiana, Illinois, Missouri, Kansas, Nebraska, Iowa, Minnesota, Wisconsin, Michigan, Kentucky, Tennessee, Alabama, Mississippi, Louisiana, West Virginia, Pennsylvania, New York en Ohio. Toen McKinley deze campagne reis begon had hij beloofd om zesenveertig toespraken te houden. Hij hield zijn woord. En deed meer dan hij had beloofd. Aan de zesenveertig voegde hij er niet minder dan driehonderd en vijfentwintig toe! Gedurende acht weken achter elkaar hield hij gemiddeld zeven toespraken of redevoeringen per dag! Het was een lange en moeilijke veldtocht. Maar de Majoor kon het volhouden tot het einde toe. Eenmaal sprak hij daarover tot een vriend op de volgende manier: ,,Ik ben zeer gelukkig geweest. Ik dank God eiken dag mijns levens dat Hij negers te overrompelen, te geeselen en soms te verminken en te dooden, omdat zij het waagden hun wettig1 stemrecht te gebruiken. Pres. Grant ging deze geweldenarij te keer door de z.g.n. ,,Force Act'' in April 1871 door 't Congres aangenomen. De voornaamste artikelen van deze wet waren: 1. Dat de Ver. Staten gerechtshoven macht kregen om alle pogingen om iemand, blank of zwart, van de stembus weg te houden, streng te straffen. 2. In geval van nood gaf zij den President het recht om soldaten te gebruiken om ongeregeldheden te onderdrukken en de stembussen te beschermen. Natuurlijk was zulk eene wet velen Zuidelijken ten hoogste onaangenaam. ,,Board bill" beteekent zooals elk weet de rekening van een kostbaas. De woordspeling en het gepaste om over een kostbazen rekening te spreken in die dagen van armoede onder Clevelands tweede administratie was iets dat groote gevatheid verraadde. Zulle een antwoord was daarenboven veel beter dan om voor zulk een gehoor eene zaak als de tj'orce Acte en wat er mede in verband stond, te badiscusseeren. Dat had tot groote ellende kunnen leiden. zoo over mij gewaakt en voor mij gezorgd heeft dat ik deze lange reis tot het einde toe kon volbrengen zonder een enkel ongeval." Het doet ons goed om dit getuigenis waarin de Heere die krachten geeft, erkend wordt, van hem te vernemen. Allerlei gevleugelde woorden van wijsheid, die men niet zoo licht vergeet, werden door hem op die politieke rondreize uitgesproken. Zie hier enkele: ,,Het kapitaal wil zonder voordeel niet werken evenmin als de werkman zonder loon. Maar—het kapitaal kan wachten op de winsten er van,maar de arbeider kan niet wachten op zijn middagmaal." „Het kapitaal des werkmans is zijn sterke rechterarm en de bekwaamheid van zijn brein en indien die voor een maand of twee, of zes, ongebruikt gelaten worden, dan is er zooveel van het kapitaal des werkmans verloren. Wat wij heden verlangen is dat dit kapitaal belegd en gebnuikt blijve. Gij kunt dit echter niet doen indien gij Europa een deel van ons werk laat verrichten.' „Vermindering van onze eigene productie beteekent vermindering van de aanvraag van Amerikaanschen arbeid. Daar is niets goedkoop voor den Amerikaan dat van Europa komt, indien het ons volk hier werkeloos maakt." „Het duurste ding voor eenig volk is werkeloosheid en armoede." HOOFDSTUK XIII. ONZE POLITIEKE TOESTANDEN JUIST VOOR 1896. Het kookte en woelde er in ons land op staatkundig terrein in de enkele jaren die er verliepen sinds McKinley in 1890 uit het Congres werd gestemd en het jaar 1896 waarin hij genomineerd werd als candidaat voor het presidentschap. Daar was allereerst het gewichtige vraagstuk van protectie en tarief. Dan de geldkwestie—het vraagstuk over onze ,,standaards." Verscherpt werd de discussie over deze problemen door de algemeene malaise, (,,hard times") die gedurende de tweede administratie van President Cleveland ontstond—algemeene depressie, door sommigen aan het tarief, door anderen aan de standaardkwestie, door velen aan die beide, geweten. Dan was er nog het Hawaii vraagstuk, annexatie of geene annexatie. En ten slotte het probleem welke verhouding men zou aannemen tegenover Spanje en het voor vrijheid worstelend eiland Cuba. L,aat ons deze vier zaken kortelijks bespreken als voorbereiding voor het volgend hoofdstuk. Wat' t probleem van protectie en tarief betreft, de lezer herinnert zich dat we in een ander hoofdstuk mededeelden hoe in 1890 de „McKinley Bill" tot wet verheven werd en hoe krachtens dezelve de invoerrechten gemiddeld 48 2-10 per net fondament van Amerikaansche ontwikkeling en voorspoed. Deze ware Amerikaansche regeeringsmethode legt belasting op buitenlandsche voortbrengselen en bemoedigt eigene nijverheid; zij legt den last der regeeringsonkosten op buitenlandsche goederen; zij verkrijgt en waarborgt (secures) de Amerikaansche markt voor den Amerikaanschen voortbrenger; zij houdt den Amerikaanschen standaard van loon op voor den Amerikaanschen werkman; zij stelt de fabriek aan de zijde van de boerderij en maakt de Amerikaansche landbouwers minder afhankelijk van buitenlandsche aanvraag en prijs; zij verspreidt algemeene vlijt en fondeert de sterkte van allen op de sterkte van elk een. In hare redelijke aanwending is zij rechtvaardig, billijk en onpartijig, evenzeer gekant tegen buitenlandsche controle als binnenlandschen alleenhandel, evenzeer tegen sectioneele voortrekking als individueele gunstbetooning. Wij keuren sterk af het tegenwoordig democratisch tarief als sectioneel, schadelijk voor het publiek crediet en verwoestend voor onze andelsondernemingen. Wij eischen zulk een rechtvaardig tarief op buitenlandschen invoer die met Amerikaansche producten in concurrentie komt, als niet alleen genoegzaam inkomen geeft voor de nood/.akelijke uitgaven der regeering, maar ook Amerikaanschen arbeid beschermt tegen verlaging tot het gemiddeld loon van andere landen. Wij verbinden ons niet aan eenige bepaalde lijst. De kwestie van bedrag (der invoerrechten) is een practisch vraagstuk dat beheerscht wordt door de toestanden des tijds en der productie; het heerschend en niet te bemiddelen beginsel is de bescherming en ontwikkeling van Amerikaanschen arbeid en industrie. Het land eischt een rechte beslissing (van deze zaak) en begeert dan rust. „De republikeinsche partij is zonder eenige achterhouding voor .gezond geld.' Zij bracht te weeg de uitvaardiging van eene wet die hervatting der uitbetalingen in klin- voor het volle welslagen van hun vast besloten worsteling voor vrijheid. Waar het gouvernement van Spanje de beheering (control) van Cuba verloren heeft, en niet in staat is om de eigendommen en levens der Amerikaansche burgers die aldaar wonen te beschermen, of om de verplichtingen van zijne tractaten na te komen, daar gelooven wij dat het gouvernement der Yereenigde Staten daadwerkelijk zijnen invloed behoort te gebruiken en zijn goede diensten, om den {•rede te herstellen en onafhankelijkheid aan het eiland te geven." Voorts sprak dit program zich uit ten gunste van goede pensioenen voor de veteranen van het Unie leger, voor handhaving der oude Monroeleer, die geene inmenging van Europeesche mogendheden in de zaken van ons werelddeel eischt, voor het aanschaffen van eene gepaste oorlogsvloot, voor hervorming van den civielen dienst, voor vrije stemming en erkenning van de belangen en rechten der vrouwen. Dit is zoo ongeveer het geheele getal „planken" van het platform waarop McKinley straks zou staan. Natuurlijk onthouden wij ons geheel van critiek op het zoo even genoemde programma. Wij schrijven geene beoordeeling van het goede recht of onrecht, het onware of ware van de politieke beginselen en maatregelen hier voorgesteld. Op het typisch Amerikaansche overdrijven, in casu van eigen deugden en goede werken en van anderer tekortkomingen, ondeugden en misslagen, wijzen we alleen even met den vinger. Meer niet. Ons groote doel is het leven en streven jvan McKinley te beschrijven en daarom stappen we nu van het „platform" af om in het Conventiegebouw te zien hoe onze h al cl genomineerd werd als caniidaat voor het presidentschap. Daarover in een volgen:! hoofdstuk. HET LEVEN 'VAN WlLU AM McKINLEY. vijf en twintigste president der vereenigde staten van noord amerika. Voor ons Hollandsch Volk Geschetst DOOK HENRY HEETS. .Vouth proclaimed him as a Hero; Time, a Statesman; Love, a Man Death has crowneó him as a martyr " 1901. U. Holkeboer, Hollasd, Mich. VOORREDE. Toen de heer Holkeboer ons verzocht om het hier achtervolgend werkje te schrijven, aarzelden we eerst om aan zijn vereerend verzoek te voldoen. Om twee redenen. Allereerst uit tijdsgebrek van wege ambtsbezigheden. En dan uit schuchterheid om het met doornen en voetangelen bezaaide terrein te betreden, dat we moesten doorwandelen om het Leven van een man als McKinley te beschrijven. Edoch, we willigden zijn verzoek ten slotte in. Tijd meenden we te vinden door 't nachtelijk gas wat langer te laten branden dan gewoonlijk. En de schuchterheid vlood henen toen 't geweten zijn stem deed hooren en vermeldde dat geen enkel burger, allerminst de Calvinist, het recht had om dit terrein te ontvlieden als ware het een vlakte van Sodom en Gomorra en geenszins, gelijk het is, een grondgebied waarop Gods Gemeene Genade zetelt en arbeidt en waarop ieder, van welke levenspositie ook, ieder die er rechten op bezit, ook verplichtingen dienaangaande te vervullen heeft. Wij stelden ons ten doel om 't leven van McKinley te beschrijven voor ons Hollandsch volk. Om 't zóó te teekenen en zoo te omlijsten dat men niet slechts van zijn persoon iets vernam, maar ook, mocht het ons gelukken, een beter, ruimer blik kreeg in onze geschiedenis en 't leven van onze Amerikaansche natie. Iets dat naar we meenen nog niet geheel overbodig is bij meer dan een die door verschillende oorzaken verhinderd werd om zich te huis te maken in onze historie. Of het ons gelukt is, we laten het den beoordeelaren over, met een beroep op hunne welwillendheid; vooral waar 't werkje sporen mocht vertoonen van haast, door omstandigheden gevorderd. Op een paar critieke punten durfden we het niet bij kroniekmatige beschrijving te laten. Het raakte beginselen ons te dierbaar. Die het „Leven" van eenig man beschrijft moet ook trouwens meer doen dan eene „kroniek" samen te stellen, of om met witsel van lof en ,,heroworship" alles te bedekken, 't zij uit voorliefde of tenvoudig om de tijdelijke meerderheid in 't gevlei te komen. Ten slotte is't ons eene behoefte om hier openlijk onzen dank te betuigen aan den hoofdredacteur van De Wachter, den heer A. Keizer V. D. M., voor zijne hartelijke aanmoediging tot en onder het schrijven van ons werkje. De Schrijver. Grand Rapids, Mich., n Oct., 1901. P. S.—Een paar zinstorende fouten vielen ons bij vluchtige overzage van „advance" bladen in.'t oog: Op p. 120, regel 4 van boven, leze men Het voor Zij. Op p. 127, regel 7 van onder, leze men Zaljon voor Taljon. Op p. 166, regel 13 van boven, moet ,,expansion" geschrapt. INHOUD. I. Afkomst en Geboorte 9 II. McKinley's Jeugd x3 III. Wat McKinley soldaat maakte 19 IV. Van Recruut tot Majoor 23 V. Voor de Balie en in de Politiek 29 VI. McKinley's Huwelijk en Huwelijksleven. 37 VII. McKinley komt in het Congres 42 VIII. Op en neer en toch boven aan 51 IX. De McKinley Wet 57 X. De Gouverneur van Ohio 63 XI. In Nationale Conventies.—Aan woord en vrienden trouw 71 XII. McKinley in Politieke Veldtochten ... 75 XIII. Onze Politieke Toestanden juist voor 1896 82 XIV. Het Republikeinsche Platform van 1896 . 89 XV. McKinley wordt genomineerd 96 XVI. Candidaat voor het Hoogste Ambt in ons Land io4 XVII. Het Presidentschap aanvaard 111 XVIII. De Haven uit 116 XIX. Bimetalisme en Hawaii 121 XX. Hoe de Oorlogswolk ontstond i25 XXI. De Storm breekt los I3° XXII. Aan het Roer in Oorlogstijd H1 XXIII. De Zeeslag bij Manilla :49 XXIV. De Oorlog in de West Indien 156 XXV. De Vrede met zijn Grootste Vraagstuk. Imperialisme? l&2 XXVI. Samoa, het Vredes-Congres en nog Iets . 173 XXVII. McKinley en de Boeren 176 XXVIII. Voor de Tweede Maal gekozen 183 XXIX. McKinley's Laatste Daden 188 XXX. Prooi van Sluipmoord en Dood 193 Pres. Wm. McKinley. Het Leven van William MacKinley. Vijf en twintigste President der Vereenigde Staten van Noord Amerika. HOOFDSTUK I. AFKOMST EN GEBOORTE. Er is éen ding in de afkomst van President MacKinley dat vooral hem aantrekt wien Nederlandscli bloed door de aderen vloeit. En dat is dat sommigen zijner voorzaten vroeger ingezetenen zijn geweest van de Zeven Vereenigde Provinciën, roemruchtiger nagedachtenis. De grootmoeder toch van den President, mevrouw James McKinley, geboren Rose was afstammelinge van een dier Puriteinen die in het begin der zeventiende eeuw 0111 des geloofs wille naar Holland vluchtten. Ook de voorvaderen zijner eigene moeder vertoefden korter of langer tijd in de gastvrije Nederlandsche Republiek. Trekt dit in McKinley's afkomst den Nederlander aan, er is m zijne voorouders nog meer dat hem aantrekt die hart heeft voor den Naam en de zaak des Heeren. En dat is dat McKinley's voorzaten hun geboorteland verlieten om wille van geloofsvrijheid. Dat de Puriteinen, en dus ook de voorouders van McKinley's grootmoeder en moeder om wille van den Naam des Heeren Engeland verlieten, 't is overbodig om daarop te wijzen. Ieder weet dat immers. Maar dat ook de eerste McKinley's die herwaarts kwamen hier heen trokken om wille van gewetensvrijheid op het stuk van godsdienst, mag evenzeer met blijdschap worden gezegd. Die voorvaderen woonden oorspronkelijk in Schotland en warén stoere Presbyterianen. Gelijk zoovele Schotten verzetten zij zich met hart en ziel tegen de ceremoniën der Engelsclie Staatskerk. Daarom werden zij jaren lang vervolgd en soms ten bloede toe. Uit zucht naar vrijheid togen zij eerst naar Ierland. Maar ook daar vonden ze niet wat hun hart zoozeer verlangde: volkomene vrijheid om God te dienen naar hunne opvatting van 's Heeren Woord. Daarom gingen in 't jaar 1750 de twee broeders James en William McKinley naar de Nieuwe Wereld. Daar zouden ze ongestoord God kunnen dienen. Daar waren heerlijke uitzichten op maatschappelijk gebied. De laatsgenoemde vestigde zich in het Zuiden onzes lands. James McKinley vertrok naar den staat «Pennsylvania. Hier huwde hij en zijn zoon David was een der eersten die in het leger van Washington streed tegen Engeland en voor de onafhankelijkheid. Met lof diende hij zijn jong Vaderland. En zeker ook wel met lust. Geen wonder, waar de jaren- en eeuwenlange overheerder van den Schot en verdrukker van den Ier voor hem stond en hij kans kreeg nu eens even met hem te geraken. James de tweede zoon van dezen David McKinley was degene die zooals we boven reeds zeiden met mejuffrouw Rose was gehuwd. In 1807 toen dit echtpaar in Mercer County, in westelijk Pennsyl vania woonde, werd het begiftigd met een zoon dien zij den naam van William gaven, en deze William werd later de vader van den vijf en twintigsten president der Vereenigde Staten. William McKinley Sr., de vader van den lateren president wordt ons beschreven als een goed Methodist, een standvastige ,,Whig,"* later een goed Republikein, en een vurige voorstander van Protectie—bescherming van den handel door middel van inkomende rechten. \ an der jeugd af aan was hij betrokken in de bezigheid van ijzergieten. Reeds op tvvintigjarigen leeftijd trad hij in het huwelijk. De jonge dame die hij in 1827 te New Tyisbon, O., naar het huwelijksaltaar leidde, droeg den naam iran Nancy Campbell Allison. Ook zij, zooals we reeds met een woord aanduidden, was van nobele herkomst wat het godsdienstig gehalte aangaat. Zij droeg den naam Allison en stamde af van de Schotsche „Covenanters," van de edele helden die eenmaal, in hunne worsteling èn met Engeland en hngeland's staatskerk hunne belijdenis met hun eigen bloed hadden onderteekend. Er waren Allisons die in Schotland door de ruwe dragonders van den ,,bloedigen Claverhouse," waren afgemaakt toen deze van 1677 tot 1682 als het gevloekte instrument van koning Karei II de Pres- * De Whig party was de voorloopster der tegenwoordige Republikewsche. Zij was voor inwendige verbeteringen, een bef 1eQrJ?eD(J tarief, en een sterk nationaal, centraal gouvernement, in löob volgde de Republikeinsche partij haar op gelijk zij zelve vroeger de Nationale Republikeinen had opgevolgd. byteriaansche Schotten met vuur en zwaaru iraunic ic dwingen om Kpiscopaalsch te worden. Sommigen \an deze Allisons waren toen, evenals vroeger de Puriteinen, naar het gastvrije Holland gevloden en later naar Amerika getogen. Van zulke voorzaten stamde Nancy Campbell Allison af. Zij zelve bezat nog veel dat aan de stoere Covenanters herinnerde. Zij had besliste godsdienstige overtuigingen, een scherp verstand, een vasten wil, en goede bekwaamheid om eene huishouding te regeeren. Met God en met eere bracht zij niet minder dan negen kinderen groot en bereikte den gezegenden leeftijd van omtrent 90 jaren. Gedurende de eerste huwelijksjaren woonde het echtpaar te New Lisbon. De vader des huizes was daar bestuurder eener ijzergieterij. Enkele jaren later vertrok het langzaam aangroeiend huisgezin naar het dorpje Xiles in Trunibull County, Ohio, waar de heer McKinley in dezelfde bezigheid was. Hunne woning was een langwerpig houten huis, twee verdiepingen hoog. De heltt er van werd gebruikt voor een kruidenierswinkel. Schoone klimopranken bedekten een groot gedeelte van den zijgevel die naar de zijde van de dorpsstraat stond. In dat huis was het dat op den negen en twintigsten Januari 1843 de toekomstige president geboren werd. Hij was de zevende der kinderen. Naar zijnen vader ontving hij den naam William. Huis waarin McKinley geboren werd, te Niles, Ohio. HOOFDSTUK II. MacKINLEY'S JEUGD. Niet zoo heel lang bleef de familie McKinley in Niles. De zorgvuldige huismoeder, altijd de besturende geest van het gezin, was zeer begeerig dat hare kinderen eene goede opvoeding zouden ontvangen. Een veel betere dan het kleine Niles met zijne gewone lagere of district school hun kon geven. Twintig mijlen zuidoostwaarts, in Mahoning County lag het stadje Poland. Daar was een ,,seminary," eene soort hoogere burgerschool voor jongens en meisjes. Daar, meende mevrouw McKinley, was de plaats 0111 haar kroost te doen drinken van de fontein der wetenschappen, en toen William nog een knaapje was gelukte bet haar haren man te overreden om derwaarts te verhuizen. En zoo toog de familie naar Poland en nam intrek in een groot houten, wit geverfd huis, met groene blinden, geheel gebouwd naar Nieuw Engeland's patroon. Poland was hoofdzakelijk bevolkt door lieden die van Nieuw Engeland waren overgekomen. De eigenaardighede.n van dat deel der Vereenigde Staten vond men ook hier. En daar bij mogen we wel eenige oogenblikken stilstaan omdat zij in meerdere of mindere mate invloed uitoefenden op het karakter en de levensbeschouwing van hem die later het hoofd onzer natie werd. Vooral op twee dier eigenaardigheden der Nieuw Engelanders zul- len we letten. Ue eerste is hunne groote belangstelling in allerlei hervormingsbewegingen op maatschappelijk gebied. Nieuw Engeland was de bakermat der anti-slavernij beweging van vroegere dagen. Later werd er met ijver gestreden voor vrouwen-stemrecht en de hervorming van den civielen dienst.* Op heden vinden we binnen zijne grenzen de vurigste Anti-Imperialisten. De tweede eigenaardigheid der Nieuw Engelanders is hun verdeeldheid en strijden op godsdienstig gebied. Allerlei richtingen en eigenaardige godsdienstige verschijnselen ontstonden daar of vonden er hunne sterke vestingen. Denk aan de Unitariërs,f aan de Millerieten,| aan de Shakers,§ en zoovele andere meer. Iets nu van al dat eigenaardige vond men ook in de plaats waar McKinley zijne jeugd doorbracht. Het was toen juist ten tijde der anti-slavernij beweging. De vroegste bestrijders van dien ontzaglijken misstand op Amerikaanseh gebied, het in knechtschap houden der kinderen van Cham, kwamen telkens hier spreken. Garrison, Pillsbury, Henry * ,,Civil Service Reform Movement." Zoo noemt men de beweging die het z.g.n. „Spoils System," dat is het weggeven van 's land's ambten als „loon" voor politieken arbeid, tracht te keer te gaan. Daartoe eischt zij vergelijkende examens die alle candidaten voor 'siands betrekkingen eene gelijke kans geven. t Unitariërs zijn zoo ongeveer wat de Modernen in Nederland zijn. Zeer liberaal in den godsdienst. + Millerieten zijn volgelingen van W. Miller, geboren in Pittsfield. Mass. In 1843 verwachtten ze zeer stellig de wederkomst des Heeren. Velen verkochten of verlieten hunne have en stonden dagen lang op bergtoppen naar het Oosten te turen of de Heere ook kwam. § De Shakers of ,,bevers" (Haggai 2:6, 7) zijn eene zeer eigenaardige sekte. Zij noemen zich .,Believers in Christ's Second Appearance" (degenen die in Christus' wederkomst gelooven). Zij verwerpen het huwelijk en zelfverdediging, en hebben alle dingen gemeen. Door wonderlijke dansen werken zij zich tot een soort „begeestering" op. v~. wrignr, ötepnen en Abby Kelley roster, kwamen hier jaarlijks door om de vrijheid der negers in het Zuiden te bevorderen. Niet verre van Poland, in 't stadje Salem gaf men een blad uit tegen de slavernij, Anti-Slavery Bugle, een weerklank van Garrison's courant de Liberator of Bevrijder. In Poland zelve, beweerde men, was een station van den beroemden „Ondergrond Spoorweg," dat is de weg en de vervoermiddelen om slaven die uit Virginia gevlucht waren, onder bedekking van nachtelijke duisternis, naar Canada te brengen, waar ze de begeerde vrijheid konden genieten. McKinley was nog geen acht jaren oud toen de beruchte Vluchtelingen Slaven Wet in 1850 door het Congres werd aangenomen, eene wet die zoozeer tegen den zinder burgers van Poland was dat ze openlijk verklaarden niet op te zullen houden met het voorthelpen van vluchtende slaven, wat het dan ook mocht kosten. Van dit alles hoorde de toekomstige president zeker zeer veel, en ongetwijfeld oefende het invloed op zijn karakter uit. Ook wat godsdienstige verdeeldheid aanging, was Poland en omtrek een tamelijk getrouwe afdruk van Nieuw Engeland. Alexander Campbell, de stichter der zoogenaamde Disciple Kerk*, die alle Belijdenisschriften wegbant en zich alleen aan den Bijbel, of liever alleen aan het Nieuwe Testament, wil houden, predikte in die dagen herhaaldelijk in die Streken. De Dunkards waren er, vooral van andere kerkengroepen onderscheiden door hun gebruik van voetwasschen. Nabij Poland, te Omish, was een godsdienstig gezelschap dat om des gewetenswille geene knoopen duldde op de klee- * Zelve nonnen zij zich „Christian Church," „Church of Chrisv'—niet heel bescheiden! dingst ukken, maar alles met haken en oogen en lisjes vastbond, evenals Mozes met deTabernakelkleederen. De Presbyterianen in die buurt waren nog van de oude soort, precies als de tegenwoordige Covenanters. Omdat de Heere door den mond van Amos liad gezegd: „Doet het getier uwer liederen van Mij weg; ook mag Ik uwer luitenspd niet hooren," (Cap. 5:23), beschouwden ze orgels in de kerk als groote zonde, en het zingen van hymns als ongerechtigheid bedrijven. Ook de Methodisten waren daar van de strikste soort. Het dragen van gouden en zilveren sieraden en van fluweel en kant was een gruwel in hunne oogen, en wee hem die er over durfde spreken om hun kerkgebouw van een toren te voorzien, of het zelfs ,,kerk" te noemen. „Meetinghouse," dat, meenden ze, was de Bijbelsche benaming. Natuurlijk dat ook dit alles invloed uitoefende op 't karakter en de levensbeschouwing van den jongen William McKinley. I11 zulk eene omgeving nu groeide onze held op. Zijn lichaam ontwikkelde geregeld en tamelijk voorspoedig. Zijn verstandelijke vermogens werden geoefend, eerst door de gewone school en later door „Union Seminary waarvan we boven spraken als Poland's hoogere burgerschool. Het viel de familie niet-zoo gemakkelijk om den jongen William een goede opvoeding te geven. De vader was vlijtig en zuinig, maar zijn inkomen als bestuurder der ijzergieterij te Niles vanwaar hij 's Zaterdags kwam en werwaarts hij iederen Maandag heenreed, was niet groot. Te klein voor het talrijk gezin. Maar moeder McKinley wist raad. Zij nam kostgangers in huis en beredderde alles met hare dochters. Zoo gelukte het hun om William te doen studeeren. Soms Mark UDunty waarvan Lanton, zooals we opmerkten, de hoofdstad was, was destijds sterk Democratisch. De bevolking van dat landbouwend en handeldrijvend district, was grootendeels van Pennsylvania-Duitsche afkomst. Deze lieden waren ijverig, spaarzaam en zedelijk, maar zeer gehecht aan het oude. In het huiselijke hielden ze daarom, lang nadat kachels algemeen in gebruik waren in andere streken, nog geruimen tijd vast aan hunne oude steenen bakovens. Ook in hun landbouw bleven ze oude werktuigen langer dan elders gebruiken. In hunne politieke overtuiging waren ze evenzeer vasthoudend. Van huis uit waren zij Democraten die Jackson als hun grooten leider huldigden. Andrew Jackson die van 1829 tot 1837 het land als president diende. Jackson, de ruwe vechtersbaas, die Indiaan en Engelschman menige gevoelige les had geleerd. Jackson, de man naar het hart van de ruwe, stijfhoofdige, stoere pioniers die west van de Alleghany bergen eene nieuwe maatschappij in het leven riepen. De sterke strooming van den oorlog, eene strooming geheel in Republikeinsche richting, had weinig invloed uitgeoefend op de Democratische overtuiging van Stark County's inwoners. Zelfs hadden ze te midden van den burgerkrijg het zich laten welgevallen om als , ,copperheads" te worden uitgescholden en uitgejouwd. Zij geloofden er eenvoudig niet aan Jackson's voetspoor, dat het algemeene gouvernement het recht had om souvereine staten tot gehoorzaamheid te dwingen. Eene zaak echter was er die langzamerhand meer deed dan zelfs de strooming van den burgerkrijg om enkelen dezer Democraten wat te ondermijnen in hunne liefde voor en gehechtheid aan hunne oude partij. Hun landbouw en nijverheid namelijk maakte protectie—(bescherming), een min of meer wenschelijk, ja noodzakelijk iets. Nu was protectie zooals men weet altijd een geliefd denkbeeld van de Republikeinen. De Democraten stonden steeds voor vrijen handel. En waar nu langzaam maar zeker het oog der lieden van Stark county open ging voor het feit, dat protectie een ,,goed ding" voor hunne finantieele belangen was, daar was er althans eene mogelijkheid, ja ten slotte eene neiging, om de oude paden te verlaten en de nieuwe paden te kiezen. De nieuwe paden der Republikeinen. Tot die partij behoorde McKinley van jongelingsjaren af. Zijne eerste stem had hij indertijd toen hij nog in krijgsdienst was, voor Uincoln uitgebracht. Uit overtuiging had hij die partij gekozen. Uit overtuiging sloot hij zich dus ook aan bij het handjevol Republikeinen dat destijds in Canton en Stark county verspreid was. Met vreugde werd hij door die lieden begroet en kort was hij nog slechts als advocaat werkzaam toen hij reeds verzocht werd om politieke toespraken te houden. In den herfst van 1867 werd er in Ohio juist een warme staatkundige strijd gevoerd over het gouvernementschap en een aanhangsel bij de Constitutie om kleurlingen stemrecht te verleeneu. De zwarte man had steeds een ruime plaats in McKinley's hart. Had hij ook niet voor hunne vrijmaking zijn leven gewaagd, de dapperheid der kleurling troepen aanschouwd, en riep zijn rechtvaardigheidsgevoel hem niet luide toe dat verschil van huidskleur iemand toch niet van burgerrechten mocht berooven? Met warmte begon hij dus met wat men in ons land ,,stumping" noemt. uat is pontiene redevoeringen nouaen voor ae verkiezingen. Zijne eerste rede—„maiden speech" noemt men dat soms met een eigenaardige uitdrukking die schuchterheid uit aanduiden—-zijne eerste rede hield hij in het dorpje New Berlin. Van de stoep der dorpsherberg hield hij die toespraak. Als jong man van twee en twintig jaren stond hij op die geïmproviseerde tribune. Vóór hem was een gehoor dat tegen zijne gevoelens gekant was. Maar onversaagd stond hij daar en sprak het aan. En zij die die toespraak hoorden zeggen tot op heden toe, dat zij goed logisch was samengesteld, en kracht tot overtuiging bezat. Sommigen dier hoorders beweren dat zij toen reeds den jongen advocaat een voorspoedige politieke loopbaan voorspelden. De Republikeinen wonnen het in die verkiezing van 1867 hoewel het amendement op de Constitutie er niet doorkwam. Aan McKinley meende de partij dank verschuldigd te zijn voor dezen niet onbevredigenden uitslag, en toen 1869 in het land kwam overreedde men hem om voor officier van justitie voor Stark County te „loopen." Zich candidaat te stellen is beter Nederlandsch. Hij liet zich overreden. Zijne taak scheen echter hopeloos. Want hoe groot was niet de Democratische meerderheid in de County. Maar—met den ijver die hem steeds kenmerkte ging hij weder ,,stumping." Hij sprak vlot en overtuigend. Hij was zeer beleefd en voorkomend, en daarenboven eenvoudig in zijne manieren. Het een en ander maakte op de eenvoudige landlieden in Stark County een aangenamen indruk, en toen de stemmen geteld werden bleek het, o wonder! dat Wm. McKinley gekozen was als „Openbaar Aanklager" (Prosecuting Attorney). Dat eJP hem gr°otelijks in het vestigen eener goede reputatie. Ook gaf het hem gelegenheid om zich in elke crimineele zaak die voor het gerecht kwam te oefenen en te toonen wat er in hem zat. En dat alles werkte mede dat toen onze held zes en twintig jaren telde, hij voor de balie zoowel als in de politiek reeds een man was, waar men mede te rekenen had en dien men waardeerde. Mrs. Wm. McKinley HOOFDSTUK VI. McKINLEY'S HUWELIJK EN HUWELIJKS-LEVEN. „Ghesellen en weduaers, beyde jonck en out De vryheit es beter dan silver en gout, \ olcht Paulus leere, ick en rade u niet el(anders) Blyft onghebonden." Zoo zong in de eerste helft der zestiende eeuw de oude Nederlandsehe dichteres Anna Bijns. McKinley heeft zeker nimmer iets gehoord of gelezen van deze ,,Eerwerdige Godvruchthige Catholycke ende seer vermaerde maghet," en dus ook nimmer iets geweten van haren goeden hoewel zelden opgevolgden raad. In elk geval heeft hij naar haar vermaan niet geluisterd, want—in het jaar 1871 deed hij dien zoo gewichtigen stap voor het leven eens menschen— hij trad in 't huwelijk. Degene die hij als zijne bruid naar het altaar mocht voeren was mejuffrouw Ida Saxton. Haar grootvader was een Oliio journalist, die van af het gedenkwaardig jaar 1815 een weekblad, de Ohio Repository had uitgegeven. Tot op hoogen ouderdom bleef hij in deze zaak bezig. Van hem kon gezegd dat hij het langste van alle couranten-uitgevers ten westen van de Alleghanies in zijn vak was werkzaam geweest. Een zijner zoons was James A. Saxton, die bankier werd en in den loop des tijds een kapitalist met een niet gering vermogen. Een zijner dochters droeg den naam van Ida—een meisje met vele persoonlijke aantrekkelijkheden, van flinke hoogte, met blonde haren, uitdrukkingsvolle blauwe oogen en een vlug verstand. Zij had eene goede opvoeding ontvangen en was na hare graduatie met eene zuster een tijdlang in Europa geweest. Zij was haar vaders lievelingsdochter en de begeerte zijns harten was dat zij tot in lengte van jaren zijne woning mocht vervroolijken. Toen zij van hare buitenlandsche reis was teruggekeerd nam hij zijne Ida in zijne bank om als kassier te dienen. Zijn gevoelen was dat vrouwen een of ander beroep zouden leeren zoodat zij in geval van nood haar eigen brood konden verdienen. Aan die bank nu bracht advocaat McKinley van tijd tot tijd bezoeken. Het heette dat de goede methode van zaken doen door den ouden heer Saxton, hem aantrok. Er was echter in werkelijkheid iets dat nog veel meer als magneet voor hem diende. Het was het sprekende, blauwe oog der jonge kassier. En zij van hare zijde gevoelde zich eerlang evenzeer aangetrokken tot hem. Zijn ernstig voorkomen maakte zeker indruk op haar. En de laurieren door hem in den strijd behaald vervulden haar met waardeering, bewondering en een soort aanbidding. Er is in elk jeugdig hart dat eenigszins werd opgevoed in kringen van beschaafdheid eene neiging tot wat Carlyle noemde ,,Hero-Worship aanbidding, bewondering van helden. Dat woonde ook in Ida Saxton. Dat tnok haar aan tot hem die zich zoo tot haar voelde aangetrokken. Het gevolg was dat de cuie bankier eerlang zijne hoop om zijne dochter lang in zijne woning te houden, in rook zag opgaan. En op aangename wijze onderwierp hij zich aan het onvermijdelijke. Ook hij had achting voor den jongen majoor gekregen. Op den vijf en twintigsten Januari van het jaar 1871 werd binnen de wanden van de oude Presbyterische kerk te Canton het plechtig woord uitgesproken dat den advocaat William McKinley voor dit leven samenbond met mejuffrouw Ida Saxton. Binnen dat oude kerkgebouw was de jeugdige gade gedoopt. Binnen hare wanden had zij de goede belijdenis afgelegd en gedurende eenige jaren had zij Sabbat na Sabbat aldaar een klas onderwezen in het Woord des Heeren. De Presbyterische Kerkengemeenschap was de Kerk van hare ouders en grootouders geweest en innig was zij er aan verknocht. Maar uit liefde voor haren man en om verdeeldheid in 't gezin te voorkomen zeide de jonge vröuw hare gemeente vaarwel en volgde haren echtgenoot, die zooals we zagen vanaf zijn zestiende jaar tot de Methodisten Kerk behoord had. In Canton had hij de laatste jaren, evenals zijne vrouw in de andere gemeente, in de Sabbatschool gearbeid. Het huwelijksleven van het jonge echtpaar begon onder de meestbelovende omstandigheden en vooruitzichten. De oude heer Saxton begiftigde zijne dochter met eene lieve woning aan de beste straat der stad. McKinley verheugde zich in eene goede, winstgevende praktijk en had genoeg om zijn huisgezin met God en met eere te onderhouden. Het scheen dat de vinger des Heeren hun een met rozen versierd zonnig levenspad voorgeteekend had. Helaas, al spoedig vielen er schaduwen op hun baan en de doornen der rozen lieten zich gevoelen. Twee lieve dochterkens werden hun geboren: Katie in 1871 en Ida twee jaren later. Hoe verheugden zich vader en moeder over het hun beschoren ou- derlijk genot. Maar ziet—daar drong de dood de vensteren hunner woning binnen. Beide kinderen stierven aleer de oudste den leeftijd van vier jaren had bereikt. Dat zware verlies knakte de gezondheid der fel geschokte moeder. -Voor altijd. Een zenuwongesteldheid verwoestte voor goed haar vroeger zoo krachtig gestel. Slechts met moeite kon zij loopen wanneer een sterke arm haar steunde. En dien bood haar de man harer jeugd. Welk eene smartelijke gedachte voor McKinley. Hij zag zich een kinderloos huwelijk beschoren. Naast hem eene vrouw, ongeneeselijk geknakt in hare gezondheid. Maar—en dat toont het nobele van zijn karakter—waar anderen in dergelijke omstandigheden zulke lasten ontweken hebben, daar leerde McKinley zichzelven te verloochenen, te kruisigen, en meer dan ooit te voren wijdde hij zichzelven nu aan zijne arme gade. Hij werd de bekwame verpleger, de getrouwe verzorger, de gedurige metgezel zijner vrouw, voor zooverre zijne zaken het maar eenigszins toelieten. Dertig jaren lang tot aan zijnen laatsten snik, bleef hij vol trouw en liefderijke zorge zich aan haar toewijden. Hoe treffend kwam dit uit zelfs in het noodlottig oogenblik toen hij gewond in zijn zetel terugzonk en een zijner eerste woorden was om toch zijne vrouw niet te zeer te schokken met het bericht van zijn ongeval. ij hebben McKinley lief om wille van die zelfverloochenende devotie. Wij waardeeren hem temeer omdat hij, de sterke eik, zoo gewillig was haar als klimop te doen steunen op hem. McKinley, uw privaat leven was als een blinkende sterre te midden van zoovele duisternis die het huwelijksleven der grooten der aarde ontsiert! Hoe pathetisch, hoe roerend was haar opzien tot, haar leunen op, haren geliefde. „De majoor"—zoo noemde zij haren man ook toen hij president was, als herinnering zeker aan de gelukkige jaren van hun eerste huwelijksleven toen zij met teederen trots vervuld was over de loopbaan van haren man. ,,De majoor"—dien titel sprak zij telkens en telkens uit met teederheid en waardeering in hare stem. Dat is tot prijs van onzen voormaligen president. Hij die in zijne eigene woning bemind is en geacht—hij moet een goed man zijn. Hoe kan het anders? Welk eene lieflijke herinnering voor de arme weduwe nu. Welk een navolgenswaardig voorbeeld voor heel ons volk, nu en ten allen tijde. HOOFDSTUK VII. McKINLEY KOMT IN MET CONGRES. ,, Hij is een slecht soldaat die niet generaal wenscht te worden," is een spreekwoord onder ons volk wel eens gebruikt ,,Hij is een armzalig politiek tinnegieter in ons land die niet het oog vestigt op een gouverneurszetel of op eene plaats in ons Congres," zoo denkt men in ons land vaak. En waarom niet?, Hooge idealen te hebben, ofschoon wij ze niet realiseeren kunnen teekent iets mannelijks, iets heldhaftigs. Men zegt dat McKinley van den beginne af hooge idealen had in zijn politiek streven. In ieder geval trachtte hij door voorspoed en tegenspoed, door nederlaag en overwinning heen, hooger te stijgen op de politieke ladder zijner partij. En dat kan lang niet van iedereen gezegd—van hem wordt getuigd dat hij het altijd deed ,,op een manier die rechtuit en wettig was." Door nederlaag en overwinning heen, zeiden we zooeven. En zoo was het. In het jaar zijns huwelijks, [871, was McKinley ten tweeden male kandidaat voor het ambt van Officier van Justitie —(Prosecuting Attorney). Hij werd verslagen. Dat ontmoedigde hem echter niet. Hij geloofde, langzamerhand zou er in zijne county wel eene kentering in het getij komen door dat zijne medeburgers langzaam maar zeker oog zouden krijgen voor het feit dat Republikeinsche protectiestaat- het eerst binnen trad. In December 1877 werd hij ingezworen. Samuel J. Randall was toen „speaker," dat is voorzitter. Deze was een Democraat. James A. Garfield was de erkende leider der Republikeinen De jonge man van het Achttiende Oliio district met zijn Napoleontisch gelaat—er was inderdaad overeenkomst tusschen McKinley's gelaatstrekken en die van den grooten keizer der Franschen—de jonge man met zijn Napoleontisch gelaat, zijn ernstig voorkomen en zijne bedaarde manieren, maakte spoedig indruk op zijne mede-congresleden. Hij sprak eerst slechts zeer zeldzaam, alleen over de gewichtigste onderwerpen. Maar wanneer hij sprak kreeg elk de overtuiging dat hij had gewogen wat hij voorbracht, had overdacht wat hij mededeelde, en met zooveel ernst en nadruk sprak hij gewoonlijk dat elk die overtuiging kreeg: ,,die man is in ernst over de zaak, die man weet wat hij beredeneert." Van den beginne af stelde McKinley veel belang in wat men noemt economische, staathuishoudelijke, kwesties. De kwestie van inkomende en uitvoerende rechten, van vrijen handel en van bescherming! De groote kampioen van beschermende maatregelen, om onze industrie te koesteren en aan te moedigen, was destijds William D. Kelley, congreslid voor Pennsylvania, iemand die lange jaren achtereen zijn zetel had bezet, een wandelend woordenboek van feiten aangaande onderwerpen als het tarifcf.de belastingen en de nij verheidsconditien hier en elders. „Pig-iron Kelley" werd hij genaamd omdat hij tijdig en ontijdig, ten allen tijde, er voor pleitte om hooge inkomende rechten op het ijzer te stellen. Aan de voeten van dezen ring gehouden over Lincoln den eersten onzer martelaarpresidenten, op verraderlijke wijze vermoord. In 1881 viel hij zelf op gelijke manier. En de man die juist 20 jaren later op gelijke, neen op veel meer duivelsche manier, onze derde martelaar-president zou worden, sprak nu een rede uit over James A. Garfield! Hoe vreemd loopen de zaken soms in de geschiedenis der enkelingen en der Natiën! Wij weten echter—God regeert ook dat vreemde. En beschikt het, ons ter leering. HOOFDSTUK VIII. OP EN NEER EN TOCH BOVEN fl^N. De loopbaan van den Amerikaanschen politicus gelijkt gewoonlijk veel op die van de eigenaardige slede die men tobaggan noemt. Het gaat op en neer, op en neer. Heden boven aan en morgen beneden en dan weer van voren af aan het spelletje van op en neer. Of wilt ge, er in en er uit, er uit en er in. Dat verschijnsel in onze staatkundige wereld komt voort uit tweeërlei oorzaak. De eerste en groote oorzaak is eene algemeene: onvastheid van een zeer groot aantal onzer stemmers wat beginsel en partij loyaliteit aangaat. Zeer velen onzes volks verstaan bijster weinig van wat beginsel is, wat beginselvastheid beteekent, op het gebied van politiek. Een groot getal ziet alleen of de staathuishoudkunde der regeerende partij ,,goed doet," voordeel aanbrengt, en wat rekening houdt met Anierikaansche zede. Is dit niet of niet genoeg het geval dan verwisselen eene menigte onzer kiezers vaak plotseling hunne politieke jas en er grijpt plaats wat men met eigenaardige termen een ,,political landslide," of een ,,tidal wave" noemt, eene min of meer groote ommekeer. Zoodat de partij die in 't zadel zat moet afstijgen en degene die te voet liep nu eens kan rijden op het paard des gouvernements. Zoo zagen we b.v. enkele jaren geleden dat de heer 'Cleveland, een Democraat, in 1885 het \\ ïtte Huis, de residentie van den president te Washington, kon binnen trekken als opvolger van den straks genoemden Republikein Chester A. Arthur. In 1889 moest Cleveland op zijne beurt plaats maken voor de keuze der Republikeinsche partij, Benjamin Harrison, en vreemd, tot zooverre nog nooit gezien schouwspel!—in 1893 moest de heer Harrison weer gracieuslijk wijken om ruimte te maken voor denzelfden Democratischen Cleveland, die voor hem het Witte Huis verliet. En in 1897 kwam er alweder een Republikeinsche president. Zoo vreemd gaat het soms op en neer. Maar er is zoo we zeiden nog een tweede, hoewel meer plaatselijke oorzaak. En dat is de , ,gerrymandering" tactiek van sommige staats- en stadsregeeringen. ,,Gerrymandering"' beteekenteen wijzigen van de staatkundige kaart van een staat, dat is eene nieuwe indeeling van een kiezers district zoodat zulk een district op onbillijke en willekeurige of ongewone manier verdeeld wordt om de belangen van de eene of andere partij of die van dezen of genen candidaat te bevorderen. Deze eigenaardige term is ontleend aan de practijk van gouverneur Elbridge Gerry die een van de kiezers districten in den staat Massachusetts zoo willekeurig en abnormaal had gerangschikt in het belang zijner partij dat het op de kaart zoo ongeveer den vorm kreeg van een salamander, een hagedisachtig kruipdier. Door samenvoeging van des gouverneurs stamnaam (Gerry) en de laatste twee lettergrepen van salamander, formeerde men nu dezen hoogst eigenaardige politieke term. Meer dan eenmaal heeft men in ons land de tactiek van gouverneur Gerry gevolgd zoodat b.v. een onzer voornaamste tijdschriften* in 1891 kon schrijven: ,,er * Century Magazine. October. stemmen! zeide hij op brommenden, ontevredenen toon. „Jonge man" sprak de secretaris, ,,laat me u vertellen dat acht stemmen een machtig groote Republikeinsche meerderheid is dit jaar."' Dat gaf onzen held zeker wel eenigen troost al was 't ook schraal. Maar die troost week weer, en voor nog erger gevoel van ontevredenheid, toen ten slotte de Democratische meerderheid van het Huis zijn zitting nemen onwettig verklaarde en zijn zetel toewees aan zijn Democratischen tegenstander. Dit gebeurde echter eerst aan het einde van McKinley's termijn zoodat hij dus toch zoo goed als zijne volle twee jaren uitdiende. Toen hij in 1884 zich wederom candidaat stelde, trachtte men hem afbreuk te doen door het middel dat wij zooeven eene tweede oorzaak noemden van de wisselvalligheid der carrière van een Amerikaansch staatsman. De Democratische meerderheid van de regeering van Ohio had behendiglijk zijn district „gerrymandered." Zoo ingedeeld dat men zeker was dat de Democraten nu de meerderheid zouden hebben. Reeds in 1882 had men zoo iets beproefd, maar nu werd het op nog grooter schaal gedaan. Men maakte staat op McKinley's ondergang en ,verkocht de berenhuid reeds. Maar—hoe bitter werden zijne vijanden teleurgesteld! Ditmaal was zijne 1882 meerderhei'd van acht stemmen aangegroeid tot een twee duizend tal! Zoo hielp dus het ,,gerrymanderen" geheel niet! In 1886 verkreeg McKinley eene nog grootere meerderheid—2,550stemmen—en twee jaren later verkoos men hem voor de zevende achter elkaar volgende maal. Thans met eene majoriteit van over vierduizend stemmen. Inmiddels was de Ohio afgevaardigde in het Nationale .tiuis onzer Volksvertegenwoordigers meer en meer naar den voorgrond gedrongen. In zijn termijn van 1884 tot '86 was hij vooral werkzaam geweest in het bestrijden van het zoogenoemde ,,Morrison tarief." Een „tarief" is zoo men weet eene door de regeering vastgestelde lijst van handelsartikelen met de som der uit- of invoerrechten die er van geeischt worden, er bij. Gedurende den eersten term van president Cleveland, 1885—1889 bestreed hij de z.g.n. ,,Mills Bill," een wetsontwerp in 1888 in het Huis geïntroduceerd om belasting te verminderen. Deze „Bill" was ingediend 0111 aan de begeerte van den heer Cleveland te voldoen, die in 1885 reeds den wensch had uitgesproken dat de invoerrechten op buitenlandsche goederen zóó verlaagd zouden worden dat zij juist genoeg opbrachten om de loopende regeeringsonkosten te bestrijden * Het Huis nam dit Mills wetsontwerp aan. De meerderheid er van was destijds Democratisch. McKinley's tegenkanting hielp dus uiteindelijk niets. Tot verzoeting zijner teleurstelling mocht hij echter later vernemen dat de Senaat, onze Eerste Kamer, of hooger Huis, dezen „Bill" verworpen had omdat de meerderheid van dat lichaam er een „vrije handel maatregel" in zag. En daar was zij bevreesd voor. In het jaar 1890 werd eindelijk de wensch vervuld van „Pig-iron Kelley." Zijn mantel viel inderdaad op McKinley. Kelley stierf in 1890, in Januari. Nu werd McKinley in zijne plaats gekozen als voorzitter van de Commissie van W egen en Middelen, waarvan we reeds vroeger spraken. Dat hield leiderschap van de Republikeinsche partij in. Zoo * „Tariff for Revenue only." was McKinley dus, al ging het ook open neer,tenslotte, zelts in betrekkelijk korten tijd, boven aan komen te staan als hoofd zijner partijgenooten. En als leider der Republikeinen die destijds in de meerderheid waren, was het dat McKinley nog in dat zelfde voor hem zoo gewichtige jaar 1890 zijne eigene en Kelley's lievelingsdenkbeelden aangaande ,,Bescherming'' kon ten uitvoer bretigen. Hij diende een veel besproken wetsontwerp in naar protectionistische beginselen en ideeën opgesteld—de z.g.n. ,.McKinley Bill."' Berucht volgens sommigen. Beroemd naar anderer uitspraak. In ieder geval van genoegzame beteekenis om er een afzonderlijk hoofdstuk aan te wijden. Woning van Pres. McKinley te Canton, Ohio. Mei 1890 gehouden. In betrekking tot de „schedules" op lijsten met de namen der artikelen en hunne invoerrechten erbij, zeide hij b.v. het volgende. Deze ,,bilP beveelt aan het behoud der tegenwoordige rechten op aardewerk en porce'ein. Geene andere nijverheid in de Vereenigde Staten verdient of behoeft zooveel kweekende regeeringszorge als deze. Zij eiseht groote kunstvaardigheid in een de meest voorzichtige attentie aangaande, de vele en fijne processen die het ruwe materiaal moet ondergaan om het afgewerkt product te worden. Gedurende vele jaren, tot op 1863, had deze industrie weinig of geheel geen succes in de Vereenigde Staten en maakte practiscli en commercieel slechts zeer weinigen voortgang. Aan het einde van het lage tarief tijdperk van 1860 was er slechts ééne pottenbakkerij in de Vereenigde Staten met twee kleine ovens. Kr waren toen nog geene ovens tot versiering van 't aardewerk. I11 1873, bemoedigd door het tarief en de goud premie aan de protectie toegevoegd, waren we toegenomen tot 20 pottebakkerijen met 68 ovens maar nog geen versier-ovens. Het kapitaal in de bezigheid gestoken was toen $1,020,000 en de waarde der voortbrengselen $1,180,000. In 1882 waren er 55 pottebakkerijen, 244 ovens en 26 versier-ovens. Met een kapitaal van $5.076,000 en jaarlijksche voortbrengselen ten bedrage van $5,299,140. De loonen in die fabrieken in 1882 uitbetaald, waren samen $2,387,000 en het aantal geëmployeerden 7000. In 1889 waren er 80 pottebakkerijen, 401 ovens en de versier-ovens waren toegenomen iu aantal van 26 in 1882 tot 188 in 1889. Dit alles noemde hij op om de groote voordeeleu in uitbreiding der nijverheid, door middel van protectie aan te toonen. den dat er nu ongeveer vier duizend stemmen boven de helft tegen hem zouden zijn. En daarenboven hadden zijne tegenstanders getracht om de kiezers aan hem ontrouw te maken door rond te bazuinen dat de McKinley Bill de prijzen van allerlei levensbenoodigdheden zeer had doen stijgen. Zelfs wordt er gezegd dat men in Holmes county mannen rondstuurde die zich voordeden als kramers (peddlers) in allerlei blikwaren. Deze heeren klopten bij de landbouwers in die streek aan en boden hun gewone blikken drinkbekers (tin cups) aan. „Hoeveel vraagt gij daarvoor?" vroeg menige boer of boerin. „Precies éen dollar per stuk!" „Maar man, zijt gij gek, vroeger kochten wij die altijd voor vijf of 10 cent!" „Het kan best wezen," was het antwoord, „maar we kunnen ze nu niet voor minder verkoopen. De McKinley Bill heeft zulke zware invoerrechten op blik gezet dat de prijzen van blikwaren thans enorm hoog zijn geworden." Natuurlijk, door zulke practijken werd meer dan een onnoozel landman, op eigen voordeel bedacht, tegen McKinley in het harnas gejaagd. En hoe onze held nu ook rondreisde en overal redevoeringen hield om het volk beter in te lichten, ditmaal verloor hij het. Toch had hij de groote meerderheid die tegen hem was, zooals we zeiden 4000 stemmen, tot het kleine getal van 303 teruggebracht. Maar toch—hij was verslagen. Zijn zetel in 't congres werd door een ander bezet. Dat moet bitter geweest zijn voor McKinley. Het ging hem echter zoo ongeveer als met Jozef in Egypte. Ook hij kon later zeggen dat wat hem ten kwade was bedacht, ten goede voor hem uitliep. Want de teleurstelling van 1890 ontsloot voor hem den weg tot den gouvernements- zetel van neei den staat Unio in t volgend jaar. \ an net oogenblik af dat men hoorde dat hij verslagen was voor het Congres gevoelden zijne vrienden zich opgewekt om te doen wat mogelijk was, opdat men zijne kostbare diensten toch niet ontberen zou. De Republikeinsche pers van Ohio riep luide en herhaaldelijk om zijn candidatuur voor het gouverneursambt. Dergelijke bladen in andere staten erkenden de billijkheid van zulk eene begeerte. Toen deze zaak aan McKinley werd medegedeeld verklaarde hij gewillig te zijn eene dergelijke nominatie aan te nemen indien zij vrijwillig kwam. Maar om voor die eer te strijden, daartoe gevoelde hij geen lust. Nu, hij behoefde er niet voor in 't gevecht te gaan. De Ohio Republikeinsche Conventie, in Juni 189r gehouden, benoemde hem bij acclamatie. En nu begon een verkiezingsstrijd die geheel overeenkwam met het karakter van onzen held. Hij nu stelde zich voor om het volk goed in te lichten over de staathuishoudelijke vraagstukken van d;n dag, opdat het goed mocht weten waarover de strijd liep, opdat er zoodoende verstandiglijk kon gestemd worden. Om dat te doen toog hij zelf uit om overal te spreken. Van de acht en tachtig counties die de staat Ohio bevat, bezocht hij er zes en tachtig. Niet minder dan honderd en dertig redevoeringen werden door hem uitgesproken. In die redenen verdedigde hij vooral het Wetsontwerp dat meer dan een had afgeschrikt. Hij deed dit geheel in den trant van eene latere redevoering die we van hem in druk hebben. De wet van 1890 werd ingevoerd ten bate van het Amerikaansche volk en het Amerikaansche huisgezin. Werden er fouten in gemaakt, zij werden gemaakt ten gunste van de beroepen en haardsteden van het Amerikaansche volk. Zij nam zelfs niet ésn dags werk van een enkel Amerikaansch werkman weg. Zij gaf werk en loon aan allen, meer dan zij ooit t? voren hadden. Zij deed dit door nieuwe en groote industrieën in dit land op te richten welke de aanvraag voor de bekwaamheid en het handenwerk onzer arbeiders vermeerderde. De wet had geene vrienden in Europa. Zij diende niet als drijfveer voor de nijverheid van dat werelddeel. Zij gaf geen bezigheid aan hunne arbeiders ten koste van de onzen. Gedurende meer dan twee jaren van de administratie van President Harrison en tot het einde er van bracht zij alle inkomsten op die noodig waren voor de enorme uitgaven onzer regeering, met insluiting van de interest op de publieke schuld en de pensioenen. Gedurende den tijd dat de wet in werking was kon niemand zeggen dat in de nijverheidstakken die er door werden aangedaan de loonen te hoog waren, hoewel zij hooger waren dan ooit te voren in dit of eenig ander land. Verder beweer ik dat in betrekking tot de industrieen waarop de wet invloed uitoefende, of welke de wet kweekte, geen enkel Amerikaansch verbruiker leed door prijsver meerdering van eenig binnenlands voortbrengsel dat hij kocht. Nimmer te voren kocht hij ze zoo laag, evenmin genoot hij vroeger ooit het voordeel van zoovele opene vrije binnenlandsche concurrentie." Aldus redeneerde McKinley toen hij in 1891 voor gouverneur candidadeerde. En zijn arbeid om hét volk te onderwijzen in beginselen hem dierbaar en in maatregelen die hem nuttig voorkwamen, was niet vergeefs. Hoewel hij een zeer geacht tegenstander had, wiens partijgenoot twee jaren te voren eene meerder- bespreken. ben. bherman was er zelr voor om de wet te vernietigen. Na twee maanden van debat werd de herroeping ten slotte door den Senaat en 't Huis aangenomen. Deze herroeping was naar den zin van zeer velen. Vooral in het Oosten. Maar geenszins naar dien van het Westen met zijne rijke zilvermijnen. Aanhangers van alle partijen aldaar,Republikeinen, Democraten, Populisten, en zelfs vele Prohibitionisteu, riepen met luide stem om den dubbelen standaard van vóór 1873, en vrije, onbeperkte aanmunting van zilver. En waar men nu de Sherman acte wel herroepen had maar geene nieuwe wetten hieromtrent had aangenomen, zoo lag het voor de hand dat men van de Nationale Conventies die in 1896 zouden samenkomen, uitspraak verwachtte over deze zaak. Bepaling welke verhouding elke partij hieromtrent zou aannemen. Over de derde zaak kunnen we veel korter zijn. In het voorjaar van 1893 had er in Hawaii, ook wel de Sandwich Eilanden genaamd, eene groep West van onze Stille Oceaan kusten, eene omwenteling plaats gegrepen. De koningin was er onttroond en eene Republiek uitgeroepen. De nieuwe regeering begon dadelijk onderhandelingen met ons gouvernement over annexatie, d. i., aanhechting aan ons land, aan te knoopen. President Harrison had ondertusschen de eilanden onder een Amerikaansch protectoraat (bescherming) gesteld. Vóór echter deze zaak goed geregeld was moest Harrison plaats maken voor Cleveland. Deze stuurde toen eene commissie van onderzoek naar Hawaii, en op grond van hun ongunstig verslag weigerde de heer Cleveland het protectoraat voort te zetten. Van annexatie wilde hij nog minder weten * Maar in 1894 vaardigde hij eene proclamatie uit waarbij Hawaii als eene onafhankelijke Republiek werd erkend. Vreemde zaak voorwaar! De lieerschende partij op die eilanden gewillig zich te laten aunexeeren, maar onze regeering destijds ongewillig de eilanden in ons gezin op te nemen. Natuurlijk eischte ook dit nadere bespreking op de Conventies. Omtrent Cuba kunnen we nog korter zijn op deze plaats, omdat we daaraan later een afzonderlijk hoofdstuk hopen te vrijden. Het volsta daarom, zoo we hier mededeelen dat die Parel der Antillen 11a jarenlange onderdrukking en telkens gedempten opstand in het voorjaar van 1895 weer op nieuw het vaandel van Revolutie ontplooide en onder de zinspreuk: „Onafhankelijkheid of de Dood!" een woesten, bloedigen kamp begon, een lange worsteling, waarin zeer vele opstandelingen naar het naburig land der Vereenigde Staten op zagen om sympathie en ondersteuning. En het hart onzes volks was zeer begeerig voor dat worstelend eiland te doen wat het eenigszins konde. Deze zaken waren het die vooral bediscusseerd werden. In 't volgend hoofdstuk zullen we zien wat het program der Republikeinen daarvan zeide en dus als taak voorschreef aan hunnen vaandeldrager—den held van ons verhaal.— * President Cleveland had vernomen dat in deze onderhandelingen de inboorlingen niet geraadpleegd waren. Ja, dat velen er zeer tegen gekant waren. En zonder hun consent gelustte hem reene annexatie. Daarenboven was hij uit beginsel tegen uitbreiding onzer macht over volken dieniet gepast onder onze burgerij zouden kunnen worden opgenomen. HOOFDSTUK XIV. HET REPUBLIKEINSCHE PLATFORM VfIN 1896. Eene Nationale Conventie! Welk eene typisch Amerikaansche samenkomst! Stel u voor, waarde lezer, die zoo iets nooit bijwoonde, een reusachtig groot gebouw. Vaak speciaal voor zulk eene vergadering opgetrokken. Van buiten is het met allerlei vlaggen en banieren opgesierd. Van binnen is eene groote gehoorzaal die duizenden kan bevatten. Duizende stoelen staan gelijkvloers. Gewoonlijk is die vloer wat hellend, afzakkend naar achteren waar de tribune staat. Die spreekplaats is natuurlijk hooger dan de plaats voor de toehoorders en zeer ruim. Gelijk aan het tooneel in een schouwburg. Overvloedige ruimte er op voor den voorzitter en zijne vice-presidenten, gewoonlijk legio in getal, en daarenboven voor een groot aantal rapporteurs van de voornaamste bladen van heel het land. Aan een of drie zijden van het gebouw zijn groote galerijen voor de aauschouwers. Op bepaalden tijd worden de deuren geopend en de afgevaardigden stroomen de gehoorzaal binnen. Zij zijn vergezeld van muziekkorpsen en allerlei banieren met de namen hunner candidaten er op worden door die delegaten gedragen—vaak rondgezwaaid. De afgevaardigden zitten staatsgewijze bij elkander. Een groote banier of iets dergelijks met den naam van den een of anderen staat er op duidt de sectie aan van de zaal waar de deputatie van deze of gene afdeeling van onzen grooten statenbond te vinden is. Gewoonlijk maken de afgevaardigden van den beginne af veel rumoer, en vooral wanneer de een of andere gevierde politicus op de spreekplaats verschijnt om zijnen zetel aldaar in te nemen, dan is er geen einde aan het getier, en geraas, het handklappen en roepen—en soms fluiten en hissen. Eindelijk—daar komt degene die de vergadering tot orde zal roepen. Oorverdoovend rumoer, vreeselijk voetengestamp, daverend handgeklap, een allesoverweldigend geraas. Gewoonlijk duurt dit enkele minuten. Na enkele buigingen steekt de voorzitter gebiedend de hand op, om stilzwijgen te gelasten. Men zwijgt stil. Ten minste zoo ongeveer. Nu deelt hij mede dat Dominé of Doctor of Vader of Rabbi Zoo en Zoo zal voorgaan in het gebed 0111 de samenkomst godsdienstig te openen, want wij zijn eene Christelijke natie! Nauwelijks is 't gebed gedaan of de „business" begint. En het oude rumoer vaak evenzeer. Vooral natuurlijk in gespannen toestanden. Niet zoo zeer als het te voren vast staat, of zoo goed als vast staat, wie de genomineerde zal wezen. Dit laatste was het geval in de Republikeinsche Conventie die in 1896 McKinley nomineerde. De opening er van was daarom rustig. Even rustig als die van de Conventie die in 1872 Generaal Grant ten tweeden male nomineerde. Zestien Juni, 1896, kwam de Conventie met welke we hier te doen hebben te St. Louis in den Staat Missouri te zaam. Even na de middag ure werd zij tot orde geroepen. De honorabele Thomas Carter, voorzitter van het Nationaal Comité der Republikeinsche partij, verrichtte dit werk. LJdülliö. VVCiU Cl CC11 gCUCU UI lgC£(JUUCU UJU1 UCI1 I1CCI Samuel Sale, een voornaam Joodsch rabbi. Want wij zijn eene Christelijke natie! Na het gebed nam de honorabele heer Charles W. Fairbanks van Indiana als tijdelijk voorzitter den zetel in van den heer Carter. De heer Fairbanks sprak daarna eene redevoering uit die grootendeels bestond uit eene lofspraak over de partij en hare vooruitzichten. Over het financieele vraagstuk sprak hij geen woord, wat tot teleurstelling van velen strekte. Na deze rede werd er eene commissie benoemd om een program te ontwerpen—een platform te maken, gelijk wij het noemen, en de Conventie verdaagde tot den volgenden dag. Dien volgenden dag vergaderde men om het permanent bestuur der Conventie te kiezen en de geloofsbrieven der afgevaardigden in te zien. John M. Thurston van Nebraska werd de voorzitter. Voorts deed men gedurende dien tweeden dag weinig van belang, behalve elkaar met goede woorden, en onder genot van wijn en cigaren te overreden om voor dezen of genen candidaat te stemmen. Op den derden dag der Conventie eindelijk was de commissie die het platform zou maken, gereed met hare taak. Senateur Foraker van Ohio las het ontwerp voor. We kunnen natuurlijk niet geheel dat program mededeelen. Alleen het voornaamste dat later in McKinley's presidentschap weer ter sprake komt. Het overige trekken we kort te zaam. Aldus was de aanhef er van: ,,De Republikeinen der Vereenigde Staten, door hunne afgevaardigden in Nationale Conventie vergaderd, zich beroepende voor de populaire en historische rechtvaardiging hunner beweringen op de weêrgalooze gevolgen van eene re- leiders daarvan. hen mededinger waarmede dus te rekenen was! Geruimen tijd was men bezig met deze nominatietoespraken. Niemand repte nog van den man wiens naam men vooral verwachtte op deze Conventie te hooren—William McKinley. Maar zie -daar kwam de beurt aan de afgevaardigden van Ohio. Senateur Joseph B. Foraker betrad de tribune. Oorverdoovend geraas ontstond nu. Geroep, geschreeuw, gefluit, handgeklap en voetengestamp, alles samen vormde een geraas dat hooren en zien den menschen verging. Eindelijk echter kwam er stilte. Foraker opende den mond en eene schoone rede werd door hem uitgesproken—eene rede die we der moeite waard achten hier weer te geven. Aldus sprak Foraker: ,,Mijnheer de Voorzitter en Heeren der Conventie. Het zou uiterst moeilijk zijn, indien niet geheel onmogelijk, om de onaangename ervaringen der laatste vier jaren, grooter voor te stellen dan zij zijn. Het groote geheel van de menigte van slechte gevolgen van eene Democratische Nationale Administratie mag worden opgesomd als éen ontzaglijke ramp. Het is echter een ramp geweest met minstens éen karaktertrek die het eenigszins vergoedt—de ramp is billijk geweest, dat is, niemand is aan dezelve ontkomen. Hij is gelijkelijk gevallen op alle deelen van ons land, en alle klassen van ons volk, Republikeinen en Democraten, rijken en armen, hoogen en lagen hebben allen gelijkelijk geleden. Ledigheid en haar gevolg: armoede en ellende zijn het loon geworden van den arbeid. Druk en faillissement hebben onze nering overvallen, ingekrompene waarde heeft vermogens verkwist, te korten in de inkomsten hebben de regeering verarmd, hebben uitgiften van landsschuldbewij- gen in dit gebouw aanschouwd,>,c aan de eischen en verwachtingen van het Amerikaansehe volk voldoet. Het verblijtt nu aan ons om ten slotte ons werkte kronen en te voltooien door het nomineeren van een goed candidaat. Het volk begeert een goed Republikein. Het eischt iets meer dan een wijs, vaderlandslievend staatsman. Het volk eischt een man die in zich zeiven belichaamt niet alleen al deze noodzakelijke eigenschappen, maar die daarenboven in de hoogst mogelijke mate in geldelijk karakter, in reputatie, in ambitie en in doel een precies tegenovergestelde type is van alles dat wordt beteekend en vertegenwoordigd door de vrijhandel, tekort veroorzakende, schuldbewijzen uitgevende, arbeidbezuinigende Democratische administratie. Ik sta hier om aan deze conventie zulk een man voor te stellen. Zijn naam is William McKinley." Tot zoover was de heer Koraker ongestoord voortgevaren met zijne rede. Maar zoodra hij den naam McKinley had uitgesproken brak er uit wat men later karakteriseerde als >>een tornado van applaus." Een vreeselijk, omvangrijk rumoer en tumult ontstond er in heel de zaal. Het was gelijk aan een storm op zee, met wilde, huilende windvlagen telkens en telkens. Foraker's gebaren en de hamerslagen van den voorzitter, waren langen tijd geheel machteloos om de vergadering eenigszins tot bedaring te brengen. Eindelijk echter—nadat bijna een half uur verloopen was kon de spreker weder verder gaan. Met gevatheid begon hij: „Mijne heeren van de Conventie, het schijnt dat gij den naam van mijnen candidaat reeds vroeger gehoord hebt." (Groot gelach.) , Ja waarlijk, dat hebt gij. Hij is door de geheele wereld bekend. Zijne getuigschriften maken * Foraker doelde op het spreken en zich onttrekken der Vrij Zilver Partij. melding van een privaat leven zonder blaam. Zij spreken van vierjarigen heldhaftigen dienst als een jong soldaat .(boy soldier) op de slagvelden der Republiek onder zulke dappere generaals als Philip H. Sheridan. Van twaalf jarigen uitstekenden dienst in de hallen van 't congres, in gemeenschap met groote leiders van het Republikeinisme. Vier jarigen dienst vermelden zij als gouverneur van Ohio. Maar—boven alles—naar tegenwoordige eischen gemeten (munt hij uit) als leider van het Huis der Volksvertegenwoordigers en auteur van de McKinley Wet, eene wet onder welke de arbeid een beter loon ontving en het land grootelijks toenam in welvaart. Geen andere naam voldoet zoo volkomen aan de eischen van het Amerikaansch volk en geen ander man beheerscht zoo absoluut hunne harten en hunne genegenheden. De pijlen van nijd, kwaadwilligheid en achteruitzetting liggen gebroken en schadeloos aan zijne voeten. Zij zijn aireede afgeschoten en te vergeefs verschoten. De pijlkoker is ledig en hij is ongedeerd. En dit is zóo omdat het volk hem kent, hem vertrouwt, hem gelooft, hem bemint, en geene poging om hem te onderschatten kan slagen. Zij weten dat hij een vaderlandslievend man is en zij weten dat hij een Amerikaan is uit de Amerikanen. Zij weten dat hij wijs is, dat hij bekwaam is en waar, en zij begeeren hem als president der Vereenigde Staten. Zij hebben dit aireede te kennen gegeven, niet in dit of dat deel (onzes lands) maar in al de staten en al de deelen er van, van Oceaan tot Oceaan en van de Golf tot de Meren. Zij verwachten van ons dat wij hun een kans geven om voor hem te kunnen stemmen. Het is onze plicht om het te doen. Indien wij dezen plicht vervullen zullen wij vreugde geven aan hunne harten, begeestering voorden veldtocht en triomfante victorie voor onze zaak, en hij op zijne beurt zal ons eene administratie geven onder welke het land een nieuw tijdperk van voorspoed te huis zal binnen gaan, en van roem en eere in 't buitenland. Bij al deze teekenen van het heden, alle deze beloften voor de toekomst, in den naam van de zes en veertig afgevaardigden van Ohio onderwerp ik zijne aanspraken aan uwe overweging." Zoo sprak Senateur Foraker. De voorzitter, de heer Thurston, ondersteunde deze nominatie en hield eene schitterende lofrede op den uitstekenden voorstander van Protectie. Afgevaardigden van het verre Zuiden—van Eouisiana en Alabama ondersteunden de voorstellen der mannen van het Noorden en Westen en toen de stemmen kort daarop werden opgenomen bleek het, dat van de 902 uitgebrachte stemmen het groote aantal van 661^ op McKinley was vereenigd. Reed ontvinger 84^, Morton 58 en Allison 35^. De heer Quay van Pennsylvania kreeg er 61% en Don Cameron evenzeer van Pennsylvania, precies één. Toen de uitslag bekend was ontstond er wederom een oorverdoovend rumoer. Daarna stelde de heei Lodge voor om de nominatie algemeen te maken, 't welk werd ondersteund door den heer Depew en andere mannen van name. Alle afgevaardigden sprongen op hunne voeten op de vraag des voorzitters of men de keuze algemeen wilde maken. En alzoo werd William McKinley de candidaat der Republikeinen voor het Presidentschap. De heer Gerrit Hobart van New Jersey, een man van Hollandsche afkomst, werd hem later ter zijde gesteld als candidaat voor het vicepresidentsambt. „Het volk heeft eene overwinning behaald te St. Louis," zoo schreef de Republikeinsche New York Tribune kort daarop. „William McKinley is genomineerd geworden voor het presidentschap der Vereenigde Staten omdat hij voor de rede en de verbeelding des volks, veel meer de verpersoonlijking is der Kepublikeinsche politiek die het land voorspoedig maakte en hield, dan eenig ander burger." Maar alzoo sprak de Democratische World uit dezelfde groote stad van het vroegere Nieuw Nederland: ,,De nominaties te St. Eouis zijn een triomf voor de geldmacht, voor den alleenhandel en voor de schraapzucht. Majoor McKinley is de verkoren Apostel van deze machten, hun eigenaardige vertegenwoordiger en advocaat." Welk een verschil in oordeel! De buitenlandsche pers was over het algemeen maar weinig op haar schik met McKinley's benoeming. Wat we liefst toeschrijven aan vreeze voor het eigen welzijn. We sluiten dit hoofdstuk met een paar oordeelvellingen aan die pers ontleend. De Independance Beige, te Brussel, schreef: ,,Het is onmogelijk om de nominatie van McKinley met tevredenheid te beschouwen. Zijn naam is een manifest vol bedreigingen tegen Europa. Hij is synoniem met een bijna uitsluitend tarief. Rondom McKinley zijn daarenboven vergaderd al de Jingoes en Chauvinisten die zich bemoeien met de Cubaansche kwestie en met het Venezuela dispuut." Het Amsterdamsche Handelsblad dacht evenmin gunstig over deze nominatie. Aldus luidde het slot van een artikel hierover: „Indien McKinley verkozen is zal hij staan bij het Republikeinsche devies: ,Aan de overwinnaars behoort de buit.' Hij zal zich omringen met persoonlijke vrienden in welker handen hij zoo zacht als stopverf zal zijn. Zijne buitenlandsche politiek zal geleid worden om applaus van de galerijen te erlangen en zulke toepassingen van de Monroe leer mogen met vertrouwen verwacht worden als tot onverwachte gevolgen zullen leiden. Eene kalme toekomst kan niet voorspeld worden voor de Vereenigde Staten met McKinley als president." HOOFDSTUK XVI. CflNDIDAAT VOOR HET HOOGSTE 0MBT IN ONS LAND. Aller oog, door de breedte en lengte des lands, vestigde zich nu op den inwoner van het betrekkelijk kleine Canton, den gouverneur, den ex-congresman, William McKinley. Enkele dagen na zijne benoeming kwam eene commissie, door de Conventie afgevaardigd, tot hem om hem officieel te verwittigen van de nominatie. Naar gewoonte sprak de candidaat hun toe. In die toespraak gewaagde hij vooral van het tarief, van protectie en reciprociteit, „die tweelingsmaatregelen van eene echt Amerikaansche politiek" zooals de majoor het uitdrukte en van de geldkwestie. Ook gaf hij te kennen dat hij het geheele St. Louis program nauwlettend had nagegaan en dat 't zijne volkomen goedkeuring weg droeg. Republikeinsche bladen zooals de New York Tribune, de Omaha Bee en zelfs Democratische bladen als de Philadelphia Times en Record en de Boston Herald, waren tevreden over wat McKinley bij die gelegenheid sprak. Niet alle couranten spraken echter alzoo. Vooral over de geldkwestie. ,,Majoor McKinley moet het nog eens over probeeren om eene duidelijke verklaring te geven van zijne inzichten over dit onderwerp in zijnen formeelen ,Brief van Aanneming,' " zoo schreef de onafhankelijke Republikeinsche Ledger van Philadelphia. ün McKinley gat een helderder verklaring niet alleen aangaande zijne overtuiging over het muntvraagstuk, maar ook over andere problemen iii dien Brief van Aanneming, die 27 Augustus, 1896, aan de pers werd overgegeven. In omtrent tien duizend woorden zette hij zijne gevoelens uiteen. I11 dezen veldtocht, zoo sprak hij daarin, zouden de hoofdvraagstukken wezen de geldkwestie en het tarief. ,,Totdat eene internationale overeenkomst is verkregen," verklaarde hij, ,,is het de duidelijke plicht van de Vereenigde Staten 0111 den goudstandaard op te houden." En wederom: ,,De Republikeinsche partij heeft zich verklaard ten gunste van internationale overeenkomst en indien verkozen zal het mijn plicht zijn om alle geoorloofde middelen te gebruiken om dit voor te staan. De vrije aanmunting van zilver,* in dit land zou internationaal bimetalismef uitstellen, indien niet geheel verslaan." De heer McKinley beweerde dat de slechte tijden niet mochten worden toegeschreven aan den gouden grondslag van ons geld maar aan den gedeeltelijken vrijen handel door de Democraten teweeg gebracht. ,,De eerste plicht der Republikeinsche partij indien zij wederom in de regeermacht des lands v/ordt hersteld zal zijn het uitvaardigen van een tariefvvet die genoeg geld zal inbrengen om de noodzakelijke en eerlijke administratiekosten des Gouvernements te bestrijden, eene wet die * Deze vrije onbeperkte aanmunting van zilver met eene verhouding van 16 deelen zilver tot 1 deel goud, was zooals men weet, opgenomen in het program der Democraten, die kort na de Republikeinen eene conventie hielden tn Chicano. Wüliam J. Bri/an werd gekozen als hun vaandeldrager en eandidaat voor het presidentschap. t Bimetalisme, het hebben van tvhe metalen als geldstandaard. Tegenover Monometalisme. zóó gemaakt is dat zij de voorkeur geett aan binnenianüsclie producten en eene gepaste bescherming aan eigen arbeid en eigen markt." Ook in dezen Brief sprak de Majoor het uit dat hij het St. Louis program goedkeurde, en reciprociteit, beperking der landverhuizing, ruime pensioenen, het opbouwen van onze handelsmarine en verbetering van den civielen dienst werden speciaal door hem besproken. Ook over deze verklaringen van McKinley was het oordeel zeer verschillend. Onze oude dichter Cats schreef eenmaal : „Die wil timmeren aen den wegh Moet hooren Alleman's ghezegh." McKinley was nu aan het timmeren aan den openbaren weg, en dat in een land vol politieke tinnegieters van allerlei slag, geen wonder dat dus allerlei zeer uiteenloopende oordeelvellingen in druk verschenen. Daarenboven, de kwestiën vau den dag waren van het grootste gewicht en van zeer aangrijpenden aard. Iedereen schier, vrouwen zoowel als mannen, werden propagandisten die met ijver en bezieling de eene of andere zijde der zaak voorstonden. Overal, op de straat, in spoorwaggons en in s'oombooten, in hotels, kantoren en te huis, overal werd drukke discussie gevoerd. Vooral over de „zilverkwestie." Geen wonder dus dat ook couranten van allerlei kleur druk deze politieke zaken bespraken, en met name dezen Brief van Aanname onder den hamer namen. Onder de Republikeinsche couranten van de stad New York verklaarde de meer dan eens genoemde Tribune dat de Brief „de harten der ,eerlijkgeld' mannen van elke partij had doen trillen van genot, gelijk sinds jaren geene verklaring had gedaan, en de eerlijke voor- standers van vrije aanmunting die de redeneeringen er van weerstaan kunnen zijn inderdaad buiten het bereik (van overtuiging.)" De Republikeinsche Leader van Cleveland sprak als volgt: ,,De gelukkige bekwaamheid van den schrijver om zaken juist op de rechte manier uit te drukken was nimmer beter bewezen. Er is geene ontduiking en geene verwarring, geen om den tuin leiding en geene duisterheid. Alles is klaar en sterk en recht op de zaak af. De groote kampioen van Protectie staat bij zijne vlag en de leer zijner partij, op eene wijze die de legerscharen van het Republikeinisme met bezieling vervult De brief is den leider die hem schreef waardig. De leider is waardig het uur waarin we zijn. Hoerah voor McKinley!" Democratische bladen daarentegen riepen er min of meer luide over dat McKinley de zaken van de standaard niet recht begreep, ten minste niet recht voorstelde, en enkelen gaven zelfs den indruk aan hunne lezers dat de Majoor aan den leiband liep van de heeren bankiers van het goud syndicaat. Hevig werd er voorts in den veldtocht die dien zomer en 't najaar van 1896 plaats greep, gestreden. Overal grepen nieuwe partijsplitsingen plaats. Aan de zijde der Republikeinen schaarden zich die Democraten die tegen vrijzilver waren, hoewel ze nominaal een eigen stel candidaten hadden gesteld. Aartsbisschop Ireland van St. Paul schreef in een open brief aan de handelsmannen zijner stad dat hij tegen het platform der Democraten en tegen de candidaten er van was omdat zij eene bedreiging waren van de welvaart der maatschappij. Vele Roomschen volgden hem in deze over- tuiging. Ook een zeer groot getal Duitscne kiezers cue meermalen voor de Democraten gestemd hadden, kozen ten gunste van McKinley. De Democraten vonden steun in de Vrijzilver Republikeinen die hunne candidaten kozen en in de partij der Populisten die den heer Bryan benoemden als ook hun candidaat voor het presidentschap. Overal dus nieuwe verdeelingen en samenvoegingen. Groote belangstelling wekte dit alles op in geheel de beschaafde wereld. Buitenlandsche couranten waren er telkens vol van. Vooral de geldkwestie die heel de wereld raakte, ten minste tot op zekere hoogte, en het tarief vraagstuk waarbij,vooral de handel in Europa groot belang had, waren ook hierdoor zaken van zoovele belangstelling. Velen hoopten dat Bryan zou verkozen worden. Enkelen meenden dat hij een goede kans liep om aan het roer te komen. De meesten echter kregen langzamerhand de overtuiging dat de Republikeinen ditmaal zouden triomfeeren. En die overtuiging bleek gegrond te zijn. Toen de nationale verkiezingen op den derden November van het jaar 1896 gehouden waren bleek het dat William McKinley en Gerrit A. Hobart niet alleen een beslissende meerderheid hadden ontvangen van de presidentieele kiezers, maar ook de grootste pluraliteit van de volksstem die ooit in eene dergelijke verkiezing was uitgebracht. Het groote aantal van 7,104,779 stemmen was door het volk op den heer McKinley uitgebracht, zijnde 601,854 meer dan William J. Bryan op zich vereenigde. Laatstgenoemde ontving er 6,502,925. Dit beteekent heel wat wanneer men in het oog houdt dat in menige verkiezing de volksstem zoo ongeveer gelijk was. Ja, toen de Republikein Hayes verklaard werd de keuze te wezen in 1876, had hij slechts 4,033,950 van de populaire stemmen gekregen en Tilden, een Democraat, 4,284,885. Toen in 1888 Harrison verkozen werd had deze 5,439,853 stemmen des volks op zich vereenigd en de verslagene Cleveland 5,540,329. Met glans was McKinley er dan door gekomen. Ditzelfde gebeurde nog beter toen de presidentieele keurstemmen later officieel werden uitgebracht.* Van deze toch waren er 271 voor McKinley en slechts 176 voor zijn Democratischen opponent. „Het is eene beroemde victorie!" schreef de Chicago Times-Herald. ,,Geen ander candidaat van zijne partij of van eenige andere partij heeft ooit op zoo triomfantelijke wijze de zege weggedragen in zulk een uitgebreid deel van de Unie. Geen andere candidaat van zijne partij of van eenige andere partij heeft ooit zulk eene overweldigende volksstem ontvangen. Geen andere candidaat van eenige partij brak ooit de slagboomen van sectioneel vooroordeel zóo nêer of wischte zoo uit de merkteekenen van factioneelen twist als deze Ohio proteetionist den derden November, 1896. De overwinning voor goede * Het is misschien niet geheel overbodig hier aan te teekenen dat het volk eigenlijk niet den president en viee-president kiest.^ \\ at het volk eigenlijk kiest zijn wat genoemd worden ,,presidential electors." Dt Z3n worden door de staatsconventies aangewezen. Hun aantal in eiken staat is gelijk aan dat van de congresleden (senateurs en vertegenwoordigers) die eiken bepaalden staat te Washington in de Bondsregeering vertegenwoordigen. Deze „electors" komen, gewoonlijk in het Kapitool van hunnen respectieven staat, te zamen op den tweeden Maandag in Januari na de verkiezing. Zij maken daar drie lijsten van hunne stemmen op. Eene van die lijsten gaat naar den President—per post. De andera wordt hem door een specialen boodschapper gezonden. De derde lijst wordt gedeponeerd bij den rechter van het V. S. gerechtshof van het district waarin deze kiezers samen komen. De lijsten van'alle de staten worden geopend en geteld op den tweeden Woensdag van Februari daarop volgend, in tegenwoordigheid der beide huizen van ons Congres. Eerst daarna is de verkiezing officieel in orde. regeering is overweldigend boven de schitterendste hope van da „gezond geld'' enthusiasten. Het groote conservatieve, vaderlandslievende gevoel van het land heeft met groote kracht gesproken. De bolwerken van wet en orde in deze republiek zijn oninneembaar." De London Times sprak: „Het Amerikaansehe volk heeft de gelukwenschen van de geheele wereld verdiend. Zij hebben het karakter der Republiek voor eerlijkheid en waardigheid gehandhaafd." Bladen in Canada spraken op dezelfde manier. Ook de Duitsche couranten merkten hetzelfde op, ofschoon b.v. de Tcigeszeituvg niet kon nalaten te zeggen: „De victorie is behaald door 't goud der bankiers en groote kapitalisten die ongeloofelijke sommen onder de kiezers verdeeld hebben." Op den vijfden November zond de heer Bryan een telegram met gelukwenschen aan McKinley, er aan toevoegend: „Wij hebben de vraagstukken onderworpen aan het Amerikaansehe volk en hun wil is wet." Ja, waarlijk. lin volgens dien wil zou straks den held van ons verhaal de groote eere beschoren worden, eene eere die we grooter achten dan de kroning van Keizer of Czaar—hij zou worden ingezworen als President dek Vereenigde Staten. HOOFDSTUK XVII. HET PRESIDENTSCHAP AANVAARD. „Geef Heer, den Koning uwe Rechten, En uw Gerechtigheid Aan 's Konings Zoon om uwe knechten Te richten met beleid. Dan zal hij al uw volk beheeren, Rechtvaardig, wijs en zacht En uw ellendigen regeeren, Hun recht doen op hun klacht." Zoo zong eenmaal in de woorden onzer berijming de koninklijke dichter „Voor Salomo," bij diens kroning. En die zangbede opgevat in Republikeinschen trant, mogen ook wij wel telkens de onze maken wanneer weer een nieuw hoofd onzes volks wordt ingezworen. Plechtige gebeurtenis die iedere vier jaar op den vierden of vijfden Maart plaatsgrijpt. Voor de oogen van onze volksvertegenwoordiging, voor de oogen van groote drommen volks die zich verdringen rondom de opene tribune verklaart de in te zwerene dat hij getrouw, naar best vermogen, de constitutie zal handhaven en onze natie dienen. Ook McKinley werd alzco ingezworen op Donderdag den vierden Maart van het jaar 1897. Op den ouden Bijbel zijner geliefde moeder die de verheffing haars zoons tot het hoogste ambt in ons land mocht bijwonen, leidde hij den eed van getrouwheid pleclitiglijk af. Voorwaar, een plechtig oogenblik, alzoo te staan en te beloven voor het aangezicht van God en de menschen, alzoo drager te worden van het gezag van Gods wege op hem neergelegd, alzoo ontvanger te worden der majesteit des Heeren die naar de Bijbelsche opvatting rust op de wettige overheid als Dienaresse Gods. Of 'de heer McKinley het juiste inzicht in deze zaak had, is zeer te betwijfelen. Ook hij was zeker gelijk de meesten onzes volks doorzuurd met de valsclie leer die den naam draagt van volkssouvereiniteit, en die verklaart dat de overheid dienaresse des volks is, van het volk macht ontvangend, zonder dat er recht oog is voor de Souvereiniteit van Hem die de Heer is der heeren en de Koning der koningen. Bij alle gebrek echter aan het inzicht in die Calvinistische idee, heeft hij echter toch gewisselijk het groote gewicht er van gevoeld. Ja, wij weten zulks beslist. Aan den uitgaanden President Cleveland verklaarde hij hoe zwaar de gedachte hem woog van persoonlijke verantwoordelijkheid, dat hij nu in eigen persoon en alleen als ' t ware verantwoordelijk zou zijn voor het wel of wee van heel onze natie. En als christen mogen we van hem verwachten dat in die gewichtige ure ook uit zijn hart zekerlijk een bede oprees gelijk aan die van den jongen Salomo ten tijde der aanvaarding zijner regeering: „Geef dan aan uwen knecht een verstandig hart om uw volk te richten, verstandelijk onderscheidende tusschen goed en kwaad; want wie zou dit uw zwaar volk kunnen richten? Naar oude gewoonte sprak de nieuwe president daarna eene inhuldigingsrede uit. Zij telde nog geene vier duizend woorden. In hoofdzaak hield hij zich in deze rede aan de lijnen reeds vroeger door hem getrokken in de Toespraak en in den Brief van Aanneming alreeds door ons medegedeeld. Uit vreeze van 111 herhaling te vallen zullen we er daarom geene gedeelten van aanhalen. De toon er van was waardig. De inhoud conservatief en voorzichtig. Op verre weg de meesten onzes volks maakte zij een goeden indruk en het vertrouwen werd öf gewekt öf versterkt dat het roer van ons schip van staat ten minste aan een voorzichtig en wijs stuurman was toevertrouwd. ,,De inhuldigingsrede van den heer McKinley," zoo getuigde zelfs de Democratische Sentinel van Indianapolis, ,,is bewonderingswaardig. Behalve zijne verklaring over het onderwerp der hervorming van den eivielen dienst... .zijn zijne gezegden zeer duidelijk en standvastig tot handhaving van de beloften zijner partij." Natuurlijk dachten niet alle bladen van de linkerzijde er alzoo over. De Omaha World-Herald noemde McKinley' s inhuldigingsrede op het best eene teleurstelling. En de Pittsburg Post wees er op dat ook hierin weer uitkwam dat het karakter van den president dat van een , ,compromiser" was,-een man die altijd te bemiddelen zocht. Maar ook dit verschil in oordeel was wel te verwachten. Er zijn menschen die van hunnen naaste nooit iets goeds zien, en zelfs al merken ze het op,toch nimmer iets plezierigs aangaande hem mededeelen—geboren bedillers, met de kwaal van vitzucht tot in hart en nieren doorgedrongen. Ditzelfde verschillende oordeel kwam ook uit aangaande het cabinet— de verschillende ministers, of, zooals men ze in ons land noemt, de secretarissen, die de President om zich heen schaarde als zijne officieele raadgevers. Als secretaris van staat—den voornaamsten minister—koos McKinley den meer dan eens genoemden heer John Sherman, een drie en zeventig jarig man, broeder van den bekenden generaal W. 1. Sherman, een man die over eene halve eeuw gezeten had in 't Congres, sinds 1855 als' volksvertegenwoordiger en sinds 1861 als senateur, en die allerlei gewichtige diensten aan zijne partij en aan ons land had bewezen. Sommige couranten beschreven hem als een voorzichtig en veilig raadsman, doorkneed in de staatkunde en sterk. Anderen echter, waaronder zelfs de Times van Philadelphia, die ten gunste van McKinley was, noemden hem een man die niet een „ideaal staatsman" was maar iemand ongestadig in zijne politieke handelingen. Als Schatmeester—minister van finantiën—werd de heer Lyman J. Gage, een bankier uit Chicago, gekozen, een man evenzeer verschillend beoordeeld. Generaal Alger, een bekend staatsman uit Michigan, werd minister van oorlog. De heer James A. Gary van Maryland nam de portefeuille van postmeester-generaal. John D. Long werd secretaris der marine, Cornelius N. Bliss van binnenlandsche zaken, James Wilson van landbouw, en de heer Joseph McKenna werd Advocaat-Generaal. ,,Een cabinet voor practicaal werk,'" „een eerlijk en ijverig lichaam," zoo schreven sommige bladen. „President McKinley's cabinet is misschien een tamelijk billijke vertegenwoordiging wanneer men bedenkt dat zijne leden gekozen werden zoowel van wege hunne geographische locatie als van wege hunne bekwaamheid." De altijd eigenaardige New York Sun gaf van deze heeren van het cabinet eene penneschets die we even overschrijven om er ons hoofdstuk mede te besluiten: „John Sherman, een bekende hoeveelheid, als onzeker bekend. Lyman J. Gage, bekend als een zeer schoon man. Russell A. Alger, bekend als iemand die de ,Star Spangled Banner' kent als hij haar ziet. John D. Long, bekend aan Massachusetts. Josepli McKenna, bekend aan de gerechtshoven van California, en gunstig bekend. James Wilson, bekend aan Iowa en het plantenrijk. James A. Gary, aan Maryland bekend. Cornelius N. Bliss, bekend als iemand die het cabinet tegen zijne persoonlijke wenschen binnentrad." HOOFDSTUK XVIII. DE HflVEN UIT. Voorwaar, lang geene gemakkelijke taak rustte er op den man die op den vierden Maart van het jaar 1897 zijne plaats innam aan het roer van ons schip van staat. Waar hij de haven uitliep om op de politieke zee het hem toevertrouwde vaartuig te sturen naar de havens van rust en welvaart, volgens het reisplan door het program der Nationale Conventie voorgeschreven en door hem aanvaard, daar. had hij van den beginne af allerlei moeilijke zaken en vraagstukken voor zich. Allereerst had hij te worstelen met het ellendige probleem dat telkens weer voor onze presidenten opduikt, het probleem der postjesjagerij. McKinley had zooals we zagen zich uitgesproken ten gunste van hervorming van den civielen dienst. Maar hij was schaars een dag in 'tambt of allerlei slag van naar postjes hongerige menschen bestormden hem reeds, evenals uitgehongerde wolven in Rusland den reiziger somtijds nazetten. Eer hij veertien dagen te Washington resideerde waren er reeds zoo bijna 100,000, zegge bijna een honderd duizend brieven met verzoeken om het eene of andere postje in de verschillende Gouvernements Departementen ingekomen. Ja, toen de heer McKinley nog te Canton was, zoo wordt er gezegd, waren die verschillende verzoeken reeds legio in getal .en een groote, uitputtende Het Witte Huis te Washington, D. C. last voor zijne kracht en geduld. In het eerst hield de nieuwe president zich getrouw aan zijne voornemens om alleen in den weg van onderzoek en verdiende bevordering ambten te verleenen. Aldus liet een Democratisch blad, de Detroit Free Press zich uit over deze zaak—en zekerlijk niet ter oneere van onzen held, evenmin als van zijnen Democratischen voorganger: ,,Waar hij nimmer tevoren in het Congres had gediend kwam de heer Cleveland naar Washington met de beste begrippen van zijnen officieelen plicht. Hij had den indruk dat eeu publiek ambt een zeer gewichtige en verantwoordelijke betrekking was en hij stond er op, dat hij in het Witte Huis was om het land te dienen in plaats van de postjesjagers. Dit was een van zijne eerste .vergissingen.' Het was eene vergissing die den heer Cleveland de sympathie en de aanhankelijkheid kostte van duizenden Democraten die verzorgd wilden worden, en het ontnam hem de genegenheid en medewerking van Senateurs en Congresleden die begeerden dat men voor de postjesjagers zou zorgen. Maar, nu zien we dat de heer McKinley met geheel zijne publieke loopbaan om hem te vermanen, in dezelfde, op staatkundigen zelfmoord uitloopende wijze van doen zich stort. Wij zien dat hij uit het Witte Huis uitgaat om eene wandeling te nemen om de aanhoudende verzoeken der postjesjagers te ontgaan. Wij vernemen dat hij de Republikeinen vertelt om naar huis te gaan en wat te wachten. Wij hooren zeggen dat alle plaatselijke ambten in het geheele land, zooals die van collectanten van invoer- en uitvoerrechten, districts advocaten en gerechtsdienaars, postmeesters, enz., door de tegenwoordige ambtenaars bekleed zullen blijven totdat hun termijnen uit zijn, en ook de consulaire benoemingen zullen in de eerste maand of wat niet worden opgenomen. Het zal een groote slag wezen voor een zeker element in de Republikeinsche partij indien het hoort dat President McKinley voornemens is om Cleveland's vergissing te herhalen. Maar—het land kan dat best verdragen." Voorwaar, wij herhalen het, niet ten oneere is dit getuigenis voor den man over wien deze bladzijden handelen. Maar wel levert het ons een .ontnuchterend inzicht in wat er vaak omgaat in de kringen die de regeeringsmaeht in handen hebben. Lincoln was waarlijk recht toen hij op het euvel der postjesjagerij als een groot gevaar wees. Tot onze smart moeten we mededeelen dat later wel eens de vreeze de harten van ware patriotten heeft vervuld dat McKinley zich niet altijd zoo cordaat heeft gehouden. Moeilijk, zeer moeilijk zal het zekerlijk ook wezen om tegenover allerlei politieke vrienden ten allen tijde te doen wat eisch is des gewetens! Een ander vraagstuk, moeilijk op telossen, was het tekort in de lands-inkomsten dat er destijds bestond. Van af het jaar 1894 was dat tekort gestadig grooter geworden en het werd berekend dat het in 't jaar 1897 reeds de enorme som van $200,000,000, zegge twee honderd millioen dollars, bedroeg. De groote en dreigende behoefte aan geld om de loopende regeeringsonkosten te bestrijden noodzaakte den president om eene speciale boodschap aan het Congres te zenden waarin hij verklaarde, dat herziening van het tarief eene dringende behoefte, ja, eene gebiedende noodzakelijkheid was. Om dit gedaan te krijgen was voor den president lang geen gemakkelijk iets. Wel.had hij eene flinke meer- aerneia aan zijne zijde 111 de eene atdeeling van onze wetgevende macht. In het Huis van Volksvertegenwoordigers waren n.1. 213 Republikeinen tegen 118 Democraten en 24 Populisten. Maar in den Senaat stond het er niet zoo goed bij wat effectieve meerderheid aanging. Daar zaten destijds 37 goud Republikeinen in, 8 goud Democraten, 10 zilver Republikeinen, 26 zilver Democraten en 9 Populisten. En met zulk een Senaat, door geene partij beheersht, en antiRepublikeinsch bij meer dan eene gelegenheid, was het verkrijgen der gewenschte wetgeving van den beginne af moeilijk en het welslagen twijfelachtig. Maar zonder bemoeizucht of trots, doch met bewonderingswaardigen tact, volharding en gezond verstand, wist de president de wettige macht van zijn ambt en den invloed zijner eigene beleefde maar krachtige persoonlijkheid zóo aan te wenden dat er tariefherziening kwam. De Dingley Tarief Wet werd uitgevaardigd. Het doel van dezen maatregel was zooals de aanhef te kennen gaf: „Om in de onkosten der regeering te voorzien en om de nijverheid der Vereenigde Staten aan te moedigen." De Dingley Wet verschilt van de WilsonGorman Acte in verschillende voorname opzichten. Zij nam de wol van de vrije lijst af, benevens huiden en andere onbewerkte materialen en plaatste die op de lijst van goederen waarvan men invoerrechten eischte. Daarenboven verzwaarde zij de invoerrechten op wollen fabricaat, op zijde en andere gewoven goederen. Ook eischte de wet bepaalde inkomende rechten op zekere goederen zonder naar de waarde er van te vragen, b.v. veertig cents voor elke „yard" zijde die ingevoerd werd, in plaats van zooals vroeger de goederen naar hunne waarde (ad valorum), liooger of lager te belasten. Het Diugley Tarief was een eenigszins bemiddelende maatregel, niet geheel naar den zin van eenige bepaalde partij, maar de werking er van was wat men begeerd had. Zij leverde aan het land genoegzame gelden op om de onkosten der regeering te bestrijden in dagen van vrede, en evenzeer bereikten de beschermende provisies er van het voorgestelde doel. Herleving der industrie en verbetering van den handel begon langzamerhand door geheel het land zich te openbaren. Vooral de uitvoerhandel nam onder de administratie van McKinlev, met name gedurende het laatste gedeelte er van eene ongekende vlucht, zoodat heel de wereld er zich over verbaasde, ja wat meer is, er een dreigend gevaar in begon te zien en dat tot op den huidigen dag doet. Binnen een kwart eeuw tijds heeft onze uitvoer zich meer dan verdubbeld, en nog gestadig neemt hij toe. In 1898 b.v. bedroeg de totale waarde der naar het buitenland uitgevoerde goederen de kapitale som van $1,200,000,000, de waarde van wat in ons land werd ingevoerd tot het bedrag van $600,000,000 overtreffend. Zoo begoh dus de heer McKinley met de vervulling van wat hij plechtig op zich had genomen in betrekking tot het tarief, de eerste en dringendste behoefte. Hoe hij de overige zaken in het partij-programma genoemd, trachtte te behandelen, hopen we in een nieuw hoofdstuk te zien. HOOFDSTUK XIX. BIMETALISME EN HAWflll. „Gelukkig hij en vrij en vroed, Die neen durft zeggen, neen, Dat bondig woord, vol mannen moed, Tot iedereen. Neen tot zijn kind, zijn vriend, zijn vorst, En tot de schare—neen! Uit hooge niet, maar vrome borst, Neen—schoon alleen. Ons Ja volgt menig lang berouw, Te laat, te wreed, te spaê.... Voor 't onbedachte woord der trouw Is geen genaê. Ons laf, ons roekloos Ja baart pijn, Bezwaart, verstrikt, voert meê.. .. Ons neen wekt haat, kost moeite en strijd Doch baart ons vreê." {De Genestet.) „Wall street" wilde hebben dat McKin'ey „ja" zou zeggen op haar dringend verzoek, openlijk, maar vooral onderhands geuit, om de zaak van het Bimetalisme maar te laten rusten, ook al noemde het Republikeinseh program het. „Wall street" beteekent, zooals heel de wereld weet, de geldmacht in ons land, naar het centrum er van, de nauwe, kleine, op Oud-Hollandsche manier aangelegde straat in het vroegere Nieuw Amsterdam. Maar McKinley was te veel man van eer om zulks te aoen en nij zeiue op ai uie adiiiucken—„neen! Ik zal doen wat ik kan om uit te voeren wat ik hieromtrent op mij nam." Een en vijftig en een vijfde per cent van onze stemmers had de plank van 't Republikeinsch platform die bimetalisme begunstigde indien het verkregen kon. worden in overleg met andere groote mogendheden, goedgekeurd. Zes en veertig en een half per cent stemgerechtigden had zich verklaard ten gunste van dadelijke invoering van den dubbelen standaard, de Democraten. Hier was dus eene verklaring van zoo goed als heel ons volk ten gunste van bimetalisme, ook al verschilde men onderling over de wijze van doen om de begeerde zaak tot stand te brengen. Met ernst en oprechtheid vatte McKinley toen het tarief vraagstuk ten einde was, de taak ter' hand om te zien wat er aangaande eene nationale overeenkomst te doen was. Hij verachtte de bedekte influistering van enkelen, zelfs van aanzienlijke personen, met name uit Wall street, die hem in 't oor gaven dat men met dat deel van 't Republikeinsch program geen ernst moest maken. Het was er, beweerde men, in alleen om conservatieve bimetalisten voor de partij te doen stemmen en om na de verkiezing te worden vergeten. „Neen," sprak hij, en telkens, ,,neen!" En er werd eene commissie benoemd om naar Europa te gaan om met de voornaamste regeeringen aldaar de zaak te bespreken. De Commissie vertegenwoordigde de voornaamste partijen en deelen des lands. Senateur Wolcotl van Colorado was de voorzitter. De Democratische vroegere vice-president Adlai E- Stevenson een der leden. De taak dezen heeren opgedragen was om allereerst juiste berichten in te winnen wat de gedachte en de houding der voornaamste Europeesche gouvernementen was aangaande deze zaak. Met name of Frankrijk, Groot Brittanje en Duitschland er neiging toe hadden om door internationale overeenkomst een tweemetalig muntstelsel in het leven te roepen. Dan, ten tweede, was hunne taak om eene beweging die dit zou bewerkstelligen op den been te brengen en op allerlei manier te bevorderen in den naam der Regeering van ons land. Het werk dezer Commissie werd met bekwaamheid en getrouwheid verricht. Edoch, het bleek dat behalve in Frankrijk, geen staat te maken was op de medewerking van Europa. Ten minste niet voor dien tijd. Onverrichter zake keerde dus het comité terug. En toch was zijn arbeid niet geheel vergeefs geweest. Hij leerde toch aan heel ons volk dat het eene schier hopelooze onderneming was, om in het gezicht van dezen tegenstand of ten minste ongewilligheid van Europa aan invoering van een dubbelen standaard te denken, tenzij men een reusachtig vraagstuk wilde beginnen dat vreeselijke gevolgen voor ons land zou kunnen hebben. En daarenboven was de uitzending der commissie een bewijs dat trouw aan het verpande woord, een eerlijk streven om het programma zijner partij uit te voeren, in den man woonde dien zoovelen met vertrouwen hadden gekozen als het hoofd der natie. In betrekking tot de Sandwich eilanden (Hawaii) trachtte McKinley evenzeer zijn woord te houden. Den zestienden Juni van het jaar 1897 zond de president een tractaat voor de annexatie dezer eilanden groep naar den Senaat. Het was geteekend door de vertegenwoordigers van de Vereenigde Staten en die van de republiek van Hawaii. De boodschap des presidents die dat tractaat vergezelde wijdde er over uit dat de incorporatie van deze eilanden groep in het politieke lichaam der Vereenigde Staten een noodzakelijk en gepast aanhangsel was van de keten der gebeurtenissen die van het vroegste tijdperk onzer geschiedenis af tot op heden, de betrekking tusschen ons land en Hawaii beheerscht hadden. Veel, zeer veel werd er over dit vraagstuk gediscusseerd. En geen wonder, omdat allerlei moeilijke vragen zich opdeden, vooral over de relatie waarin de inboorlingen, de Japanneezen, enz., van die eilanden groep zouden staan tot ons land, en tot het burgerrecht.* En misschien had die discussie nog langen tijd geduurd, ware niet de oorlog uitgebroken tusschen ons en Spanje. Met haasten werd toen, den zevenden Juli, 1898, de annexatie der eilanden naar den wensch van McKinley en de overheerende partij op Hawaii zelve, tot stand gebracht. En zoo zijn we ongemerkt gekomen tot dat wat altijd liet merkwaardigste feit zal blijven van de Administratie van onzen vijf en twintigsten president—den oorlog met Spanje. * Volgens de N. Y. World van die dagen bestonden de inwoners uit ,,een gemengd, melaatsch en in slavernij gehouden volk, 15,000 onkundige Portugeezen, 30,000 half barbaarsche inboorling Hawaiianen, 10,000 boosaardige bastaards, 15,000 Chineezen en 25,000 Japanneezen." Geen wonder dat er zeer tegen opgezien werd deze lieden tot eandidaten voor ons burgerschap te bevorderen—wat toch billijkerwijze uit de annexatie zal moeten voortvloeien. Tenzij wij evenals de rijken van Europa er koloniën op nahouden met taxatie zonder representatie! HOOFDSTUK XX. HOE DE OORLOGSWOLK ONTSTOND. Aan het einde der zestiende eeuw waren de Spanjaarden de eenige Europeesche natie die blijvende koloniën hadden op het vasteland van Noord Amerika. Reeds in 1565 legden zij den grondslag van de stad St. Augustine in Florida. Daarenboven bezaten zij de West Indische eilanden, het grootste deel van Zuid Amerika, en de Philippijnsche eilanden in het verre Oosten. Wat grondgebied aanging was Spanje toenmaals het machtigste rijk van de geheele aarde. Overbekend is het dat Philips de Tweede, de bloeddorstige aartsvijand onzer vaderen, er zich op beroemde dat in zijn gebied de zon nooit onderging. N11 dit was wel zoo. Maar hoogmoed komt voor den val en met alle gepoch over het schijnen van de zon der natuur begon reeds bij het lev^n van dezen zelfden Philips de figuurlijke zon van Spanje—de zon des geluks en voorspoeds—duidelijk in glans en in schijnsel te verminderen. De Heere God kon niet langer gedoogen dat Spanje onder de arme heidensche inboorlingen in Mexico en Peru, en onder de Protestantsche bewoners van de Nederlanden huishield als tyran, als barbaar, als bloeddorstig en gouddorstig moordenaar. Daarom liet Hij hunne voorspoedzon tanen en nederdalen, langzaam maar zeker. Als middel om dit teweeg te brengen gebruikte Hij de steeds aanwassende macnt van ae z,even rrovmcen aer Vereenigde Nederlanden en die van het steeds krachtiger wordend Albion. Toch maakte Spanje zelfs nog tegen het einde der negentiende eeuw aanspraak op het grootste deel van West Indie, op Mexico, het schiereiland van Floridaeu heel het land west van de Mississippi. Ook de landen in Zuid Amerika huldigden het nog steeds meerendeels. Binnen eene kwart eeuw echter, welk een ommekeer! Zuid Amerika wierp het lang gearagene en diep gehate juk van de schouders, het eene land na het andere. In 1802 werd het reusachtig grondgebied dat Louisiana heette door Spanje aan Frankrijk afgestaan. In 1821 werd het tractaat goedgekeurd waarin Florida aan ons verkocht werd. In datzelfde jaar scheurde Mexico, dat onafhankelijk werd, heel de uitgebreide streek die thans het zuidwesten der Unie vormt, van Spanje af. Zoo hield het dus alleen de West Indische koloniën Cuba en Porto Rico over, en in het oosten de Philippijnsche eilanden. Die koloniën echter behandelde het altijd zeer, zeer stiefmoederlijk. Cuba b.v., de parel der Antillen, zooals Columbus het genoemd had, „het allerschoonste eiland dat oogen ooit gezien hadden," zooals hij het uitdrukte, werd jaren en jaren lang vertrapt met ijzeren hiel en uitgezogen met de gretigheid des bloedzuigers. Ten hoogste willekeurig werd ' t Cubaansche volk sedert eeuwen behandeld. Het genoot evenmin burgerlijke als politieke, als godsdienstige vrijheid. Het schoolwezen was allerellendigst onderhouden. Een vreeselijke schuldenlast door Spanje gemaakt in oorlogen met de Zuid Amerikanen werd op het reeds zoo zwaar belastte eiland gelegd. De verschillende takken van landbouw en nijverheid waarin de Cu- banen hun bestaan moesten zoeken, werden op allerlei wijze belast en' bemoeilijkt. Dit was vooral het geval met de voornaamste bronnen des bestaans: de suikerteelt en den tabaksbouw. Daarenboven had er op rechterlijk gebied allerlei ontzettende knoeierij plaats. Rechters, advocaten, klerken en andere ambtenaren kwamen uit Spanje op Cuba met hetzelfde doel als velen onzer voorzaten naar Indië trokken in dienst der Oost Indische Compagnie: om rijk te worden. En daar legden ze het met alle geweld op toe, tot grief en uitzuiging der armé Cubanen. Liep er al eens een eerlijk ambtenaar tusschen—wee hem! Het duurde niet lang of hij werd afgezet of minstens verplaatst naar eenen post waar hij niemand in de kaart kon kijken. Alle deze ongerechtigheden leidden de inwoners van het schoone maar uitgemergelde Cuba telkens en telkens tot opstand. De laatste ontstond in 1868. Op den tienden October van dat jaar proclameerde de heer Carlos M. Cespedes, omringd door 140 man de Republiek van Cuba en werd aangewezen als haar hoofd. Later werd Salvador Cisneros president en ten slotte de later zoo bekende generaal Garcia. Tien jaren lang duurde deze krijg die door beide zijden op zulke barbaarsche wijze werd gevoerd, dat onze president Grant er sterk tegen protesteerde. Eindelijk werd er in 1878 te Taljon vrede gesloten. Spanje deed als voorwaarden van vrede allerlei schoone beloften van meerdere vrijheid aan de Cubanen, eene zachtere regeering en eene zekere mate van vertegenwoordiging in de regeering. Het duurde echter niet lang of de Spanjaarden hielden wederom op hunne bekende Spaansche wijze tehuis op het schoone eiland, en na lang smeulen van het oude opstandsvuur brak het ten slotte weer op nieuw uit in t begin van 1895. Met belangstelling sloeg ons Amerikaansch volk den strijd gade. Met bewondering las men hoe José Marti en generaal Calixto Garcia en Maximo Gomez, Antonio Maeéo, en Jesus Rabi, om anderen niet te noemen, den Spanjaarden slag na slag toebrachten en met blijdschap vernam men hoe van tijd tot tijd scheepjes met geweren, ammunitie en andere benoodigdheden voor de opstandelingen van uit Amerikaansche havens de Cubanen hadden bereikt. Ook onze regeering nam met groote belangstelling kennis van den gang van zaken. Reeds in 1896 verklaarde president Cleveland in eene boodschap aan het Congres dat wij een groot belang hadden bij Cuba, zoo wel op gronden van menschlievendheid, als op die van geldelijken aard Hij besloot zijne mededeeling met de verklaring dat, terwijl de Vereenigde Staten gewillig waren om Spanje een billijk termijn te geven om Cuba tot rust te brengen, zoo konden we toch niet toestaan dat de bloedige kamp een onbepaalden tijd zou voortgaan. Toen president McKinley zijn ambt aanvaardde was de worsteling nog altijd aan den gang en vreeselijker dan 'te voren. Hem viel het te beurt metterdaad te doen wat zijn voorganger als mogelijk had voorgesteld—het beëindigen van dezen oorlog. Bij den dag werd het duidelijker dat Spanje onmachtig was de zaken op de rechte wijze ten einde te brengen. Te meer daar ook de inwoners der Philippijnen in 1896 het vaandel des oproers hadden ontrold. Niet gereedelijk echter kwam McKinley tot den zoo gewichtigen stap om metterdaad een einde aan de worsteling te maken. Hij wist wat oorlog Was. Zelf had hij gezien wat Generaal Sherman er van getuigde: „War is heil!" Ten laatste echter werd hij als gedwongen om met geweld van wapenen tusschen beide te komen om het pleit te beslechten ten gunste der verdrukte Cubanen. Twee oorzaken leidden hem daartoe: De gruwelen en moordtooneelen door den Spaanschen opperbevelhebber op Cuba aangericht en het in de luchtvliegen van een onzer oorlogschepen in de haven van Cuba's hoofdstad. Bespreken we dat in een volgende afdeeling. HOOFDSTUK XXI. DE STORM BREEKT LOS. o Droevig Land, bijna Woestijn, Daar God en Vrijheid is verdwenen, Daar Hel en Dwang bewoonders zijn! De dag, als alles schijnt verlooren, Als Vorsten weigren u te hooren, En ieder uwe klachten schroomt, Als Wanhoop heerscht in ziel en zaaken, Die dag zal uw verlossing naken (O. Z. Van Haren.) Als uiterste remedie zond Spanje in 't laatst van 1896 een man naar Cuba die bij heel de beschaafde wereld in slechten reuk stond. Het was de generaal Weyler, een man \an Duitsche afkomst maar door en door „Spaansch" in hart en nieren en in methode van oorlog voeren. „Weyler de Slachter," ,,de Alva der Negentiende Eeuw," ,,de Hyena van Spanje," dat waren titels die men hem somtijds toekende. Met harde hand trachtte hij den opstand meester te worden. Hij deed veelzins als de Britsche opperbevelhebbers in Zuid Afrika. Zij hebben het hem wis afgekeken! Soms werden groote overwinningen uitgebazuind. Dan werd er geproclameerd dat er alleen maar enkele kleinere troepen van opstandelingen waren overgebleven. \\ ederom werd er een bevelschrift uitgevaardigd dat men met de gevangen rebel- len korte metten zou maken en ze eenvoudig als Dancneten zou opknoopen. Dan werd er gezegd dat de suikerplantage^ weer spoedig den arbeid zouden hervatten. Evenals de mijnwerken in de Zuid Afrikaansche Republiek! Maar middelerwijl sloegen Gomez, Maceo en Garcia slag op slag. ,,Wien de goden willen verderven, dien maken ze eerst dol," is een oud heidensch spreekwoord. Zoo ging het met Weyler. In dolle woede liet hij allerlei gruwelen bedrijven. Zoo werd er b.v. indertijd aangaande hemzelven medegedeeld dat hij eerst een Cubaansch knaapje liet spelen met zijn revolver. Daarna gebood hij. het om den loop er van in zijn mondje te steken. Niets kwaads vermoedend en het als spel opvattend, deed het jongske zulks. Toen schoot de duivelsche wreedaard de revolver af, door den mond en 't achterhoofdje van het kind! Enkele autentieke voorbeelden van de gruwelen op Cuba aanschouwd gedurende Weyler's schrikbewind ontleenen we aan een werkje dat een paar jaar geleden onder ons verscheen, uit de pen van een Hollandschen Amerikaan.* ,,De Cubaansche overste Jesus Rabi," zoo meldt dat boek, „had de stad Baire bemachtigd. Een Spaansche troep onder bevel van majoor Garrido kwam daarna opdagen en zag de gesneuvelden en gewonden' Woedend geworden door dit gezicht begon men nu een algemeene slachting. Een moeder moest het aanzien dat haar * .,Het Verdrukte Cuba ai zijne Verlossing." De uitgever is de heer J. B. Hulst, Grand Rapids, Mich. Wie de schrijver is wordt niet aangegeven en zelfs ontvangt de lezer in de voorrede den raad: „Vraag niet naar hem die de geschiedenis schrijft, maar naar Hem, Die de geschiedenis maakt." Een wijzy raad zeer zeker! Die echter beide, het boek en den heer uitgever kennen, kunnen niet nalaten zich de vraag te stellen of er tusr-chen den schrijver die ongenoemd is en den uitgever die bekend is niet een zeer intiem vei band bestaat. HOOFDSTUK XXI. DE STORM BREEKT LOS. o Droevig L,and, bijna Woestijn, Daar God en Vrijheid is verdwenen, Daar Hel en Dwang bewoonders zijn! De dag, als alles schijnt verlooren, Als Vorsten weigren u te hooren, En ieder uwe klachten schroomt, Als Wanhoop heerscht in ziel en zaaken, Die dag zal uw verlossing naken (O. Z. Van Haren.) Als uiterste remedie zond Spanje in 't laatst van 1896 een man naar Cuba die bij heel de beschaafde wereld in slechten reuk stond. Het was de generaal Weyler, een man van Duitsche afkomst maar door en door „Spaansch" in harten nieren en in methode van oorlog voeren. ,, Weyler de Slachter," ,,de Alva der Negentiende Eeuw," ,,de Hyena van Spanje," dat waren titels die men hem somtijds toekende. Met harde hand trachtte hij den opstand meester te worden. Hij deed veelzins als de Britsche opperbevelhebbers in Zuid Afrika. Zij hebben het hem wis afgekeken! Soms werden groote overwinningen uitgebazuind. Dan werd er geproclameerd dat er alleen maar enkele kleinere troepen van opstandelingen waren overgebleven. Wederom werd er een bevelschrift uitgevaardigd dat men met de gevangen rebel- icu kotlc menen zou maKen en ze eenvoudig ais Dancueten zou opknoopen. Dan werd er gezegd dat de suikerplantage^ weer spoedig den arbeid zouden hervatten. Evenals de mijnwerken in de Zuid Afrikaansche Republiek! Maar middelerwijl sloegen Gomez, Maceo en Garcia slag op slag. ,,Wien de goden willen verderven, dien maken ze eerst dol," is een oud heidensch spreekwoord. Zoo ging het met \\ eyler. In dolle woede liet hij allerlei gruwelen bedrijven. Zoo werd er b.v. indertijd aangaande hemzelven medegedeeld dat hij eerst een Cubaansch knaapje liet spelen met zijn revolver. Daarna gebood hij.het om den loop er van in zijn mondje te steken. Niets kwaads vermoedend en het als spel opvattend, deed het jongske zulks. Toen schoot de duivelsche wreedaard de revolver af, door den mond en 't achterhoofdje van het kind! Enkele autentieke voorbeelden van de gruwelen op Cuba aanschouwd gedurende Weyler's schrikbewind ontleenen we aan een werkje dat een paar jaar geleden onder ons verscheen, uit de pen van een Hollandschen Amerikaan.* ,,De Cubaansche overste Jesus Rabi," zoo meldt dat boek, ,,had de stad Baire bemachtigd. Een Spaansche troep onder bevel van majoor Garrido kwam daarna opdagen en zag de gesneuvelden en gewonden* Woedend geworden door dit gezicht begon men nu een algemeene slachting. Een moeder moest het aanzien dat haar * .,Het Verdrukte Cuba (ii zijne Verlossing." De uitgever is de heer J. B. Hulst, Grand Rapids, Mich. Wie de schrijver is wordt niet aangegeven en zelfs ontvangt de lezer in de voorrede dea raad: ,,Vraag niet naar hem die de geschiedenis schrijft, maar naar Hem, Die de geschiedenis mankt." Een wijza raad zeer zeker. Die echter beide, het boek en den heer uitgever kennen, kunnen niet nalaten ziih de vraag te stellen of er tus^chen den schrijver die ongenoemd is en den uitgever die bekend is niet een zeer intiem verband bestaat. zesjarig dochtertje geslacht werd en daarna schoot men haar een kogel door het hoofd. Een andere jongedochter werd opgehangen en een opschrift aan haar lijk gehecht, gaf te lezen: ,Den dood aan alle deelnemers aan de rebellie.' In November, 1895, werd Kolonel Molina geslagen bij Cayo Espino door den Cubaanschen Generaal Eacret. Molino een zaagmolen aldaar binnen tredende, bemerkte dat zich eenige personen in het zaagsel verborgen hadden. De soldaten schoten er op in. Later rond men er dertig lijken van mannen, vrouwen en kinderen. Een Spaansche kolom trok Guatao binnen. De inwoners werden tot in hunne huizen achtervolgd en in hunne eigene kamers doodgeschoten. Ouden en kranken werden in hunne legersteden vermoord ,,Een brief gevonden op het lijk van een Spaansch soldaat, luidde als volgt: ,Nu worden al de gevangenen het hoofd afgeslagen. In alle kolommen zijn er mannen, die de kleedij van de bevolking des lands dragen, met verborgene wapenen. Men treedt alle landhoeven binnen, noodigt de bewoners buiten en doodt ze, daar alle troepen orders hebben om allen, die men gevangen neemt, te dooden.' Die arme lieden zouden dan gevangenen heeten! Men weigerde zelfs de geslachte Cubanen te begraven, zeggende: ,Cubaansche lichamen zijn voor de honden en de zwijnen.' Velen der ongelukkige inboorlingen werden voor levenslang verbannen naar de eilanden bij de Afrikaansche kusten. Men verzocht Weyler om het Roode Kruis toe te staan beide de Spaansche en Cubaansche soldaten die gewond waren op het slagveld, te verzorgen. Weyler beantwoordde dit edel en onpartijdig verzoek met een: ,Neen, wij verlangen het n.ooue jvruis niet. vv ij Diengen alle gewonde rebellen om, zooals ze verdiend hebben. Ze zijn verraders en verdienen den dood. Wat mijne eigene gewonden betreft, daar kan ik zelf- wel voor zorgen.' De hospitalen der opstandelingen werden overal verwoest. Patiënten, dokters en ziekenoppassers, ze werden allen, zonder uitzondering, vermoord." Tot zooverre de aanhaling. Zoo hield Spanje tehuis op Cuba destijds. Is het niet gruwelijk—hartverscheurend? Hoe kon de Heere der Heirscharen het dulden? Ook personen die Amerikaansch burgerrecht bezaten werden door Weyler mishandeld. • Daarbij kwamen de ellenden van het zoogenaamde Reconcentrado stelsel. Om den opstandelingen alle hulp van die zijde af te snijden gebood Weyler dat alle niet strijdende Cubanen zich zouden concentreeren—samentrekken, binnen de Spaansche legerplaatsen of minstens binnen het bereik der Spaansche kanonnen. In kampen, goed omringd, vooral door ijzerdraad, en bewaakt door schildwachten, of anders binnen wel omringde steden werden nu de Cubaansche vrouwen en kinderen, en zulke mannen als om een of andere reden niet naar de opstandelingen waren gegaan, vergaderd. Hunne woningen verbrand, hunne oogsten verwoest, hun geld geroofd. Zonder kleeding soms en deksel werden de ellendigen samengebracht onder dit Reconcentrado stelsel, gelijk de Spaansche Term luidt. Slechts eene zeer beperkte hoeveelheid lands rondom die plaatsen was hun tot bebouwing overgegeven. In die legerplaatsen moesten ze maar zeiven zien om zich levensbenoodigdheden te verschaffen. Natuurlijk, alle han- del en nijverheid stond zoo goed als stil. Het bebouwen van de enkele stukken gronds rondom deze plaatsen waS onzeker door invallen van rebellen en veel te onbeduidend om de duizende ingeslotenen te voeden. Het wel te voorziene geval was dat binnen korten tijd een vreeselijke hongersnood met al de begeleiders en den nasleep er van—besmettelijke ziekten, krankzinnigheid en dood. Vreeselijk begon het er weldra uit te zien in deze reconcentrado kampen. Erger nog dan in dergelijke plaatsen in Zuid Afrika, zoover ons ten minste bekend is. De couranten dier dagen waren er vol van, ook bij alle pogingen van Weyler om de zaken te bedekken. Meer dan ooit gevoelde onze regeering en het volk dat zulke gruwelen niet mochten blijven voort•duren. En dat zoo vlak vóór onze deur! Den veertienden Februari, 1897, nam daarop onze Senaat een besluit aan zulke correspondentie te voeren met onze consuls op Cuba als ons het klaarste licht zou verspreiden over den werkelijken toestand aldaar. Men wilde zeker wezen dat het er werkelijk zoo gruwelijk te keer ging en uitzag als de couranten mededeelden. En de ingezondene mededeelingen onzer consuls bewezen dat men de zaken waarlijk niet overdreven had voorgesteld. Vreeselijke dingen kwamen uit in deze consulaire correspondentie. Laat ons enkele dier officieele berichten mededeelen. Een der vreeselijkste verslagen luidde als volgt: „Wij zagen bij een bezoek aan een der kampen, vier honderd en zestig vrouwen en kinderen op den blooten grond neer geworpen, door elkaar opeengehoopt als dieren, sommigen stervende, anderen ziek, en weer anderen reeds gestorven; zonder de minste reinigheid, of de geringste hulp, zoodat men geen droppel water kon erlangen; zonder godsdienstigen of zedelijken bijstand, een ieder stervende waar hij gevallen was. Voor dit beperkt getal „reconcentrados," was het sterftecijfer tusschen veertig en vijftig per dag, verleenende dus ongeveer tien dagen levens voor elk persoon, en dat tot vreugde van de autoriteiten, die de snoode politiek van Weyler, om de Cubanen uit te roeien, goedkeurden en steunden. Deze arme lieden ontvingen eerst voedsel nadat ze acht dagen in greppels hadden doorgebracht, tenzij ze zich wilden verzadigen met het slechte voedsel dat zelfs de stervenden afwezen. Op ons eerste bezoek waren wij tegenwoordig bij het sterven van een ouden man die van dorst is bezweken. Toen wij verschenen bad hij ons, om Gods wil, hem drinken te geven. Wij zochten water, gaven het hem en vijftien minuten daarna blies hij den laatsten adem uit. Hij was drie dagen zonder water geweest. Onder de vele sterfgevallen, was er een die wij onmogelijk kunnen vergeten. Er leeft nog een eenige getuige, een jong meisje van 18 jaren, die schijnbaar levenloos daar heen gelegen had; aan haar rechterhand lag het lijk eener jonge moeder, met haar kindje, nog levende en zich vast klemmende aan de kille borst zijner moeder; aan hare linkerzijde lag het lijk eener vrouw, met haren zoon in de armen; een weinig verder eene arme stervende vrouw met haar veertienjarig dochtertje in hare armen. Deze laatste was krankzinnig van pijn en stierf vijf of zes dagen daarna niettegenstaande men haar zoo goed mogelijk verzorgde. In een hoek was eene stervende vrouw, omringd door hare kinderen die haar stilzwijgend aanstaarden zonder traan of klacht. Zij zei ven geleken op spoken zoo vreeselijk waren zij vermagerd aoor uen nungei. En dan komt wat later een vreeselijke volzin voor in dat rapport—een zin die duizend onnoembare gruwelen voor de verbeelding schetst: „Indien een jong meisje van schoone gedaante ingebracht werd, zou zij gewis de prooi van de verfoeilijkste behandeling worden." Vreeselijk klom het sterftecijfer. Van de 101,000 geconcentreerden in de provincie Havana alleen, stierven er 52,000. In de stad Santa Clara vielen bijna 7,000 uit de 14,000 inwoners den dood ten prooi. En dat binnen den tijd van een jaar. Krachtig protesteerde McKinley tegen deze gruwelen. Maar Spanje bekommerde er zich luttel om. Ten slotte deed de president den beslisten eisch om onmiddelijk en effectief Cuba tot rust te brengen. De Spaansche regeering begreep nu dat het ernst was en riep Weyler thans terug om hem door een zachteren man, den generaal Blanco, te vervangen. Precies zooals zij vroeger den wreeden Alva in Nederland deed vervangen door den zachteren Requesens en Parma. Maar evenals daar, zoo kwam Spanje ook op Cuba te laat. Zelfs een aanbod vau zelfregeering baatte niet. Wel lieten enkele zwakkelingen en halfhartigen zich door hem overreden en verblinden, gelijk, helaas! ook in de Nederlanden gebeurd is, maar het gros der opstandelingen wilde niets van zijne voorstellen weten. Men vertrouwde den erfvijand niet. En daarenboven, zooals Gomez en de zijnen het duidelijk uitdrukten: „Men zou met niets tevreden wezen dan volslagene onafhankelijkheid." Hoe lang dit alles nog geduurd zou hebben is moeilijk te zeggen. Maar plotseling gebeurde er iets—onverwacht als een donderslag uit een helderen hemel, dat aan de zaken in een oogwenk een heel andere wending gaf voor het Amerikaansehe volk. In den nacht van vijftien Februari, 1898, vloog plotseling het Vereenigde Staten oorlogschip de „Maine in de lucht terwijl het voor anker lag in de haven van Havana. Twee officieren en 264 matrozen vonden in de golven hun graf of verdronken in de kajuiten. Een vreeselijke schok voer door geheel onze natie. Algemeen dacht men aan duivelsch verraad, zoo vaak door den Spanjool uitgeoefend. Die gedachte werd versterkt door dat eene commissie van onderzoek kort daarop constateerde dat het schip getroffen was -geworden door een onderzeesclie mijn. De couranten wisten daarenboven te verhalen dat er eene week voor de ontploffing plaats greep, dagelijks een bejaard Spanjaard voor ons consulaat te Havana verschenen was, die den beambten herhaaldelijk smeekte: ,,Zendt de Maine weg! Om Gods wille, zendt de Maine weg!" Men hield den man voor krankzinnig. Maar na het in de luchtspnngen begon men er anders over te denken, te meer daar de man spoorloos verdwenen was. Wel betuigde Spanje zijn onschuld. Wel constateerde een comité dat van zijne zijde de zaak onderzocht, dat de ranip een gevolg was van ontploffing binnen in het schip. Maar heel de natie dacht er anders over en door de lengte en breedte onzer republiek klonk de vreeselijke kreet waarin de wraak zich uitte: ,,Remcmber the Maine!" De president zond thans eene boodschap aan het congres waarin hij verklaarde dat de oorlog op Cuba een einde moest nemen ,,in den naam van menschelijkheid, in den naam van beschaving, en in den naam van Amerikaansclie belangen, welke ons het recht geven en den plicht opleggen 0111 te spreken en te nanaeien. is.ori uadiup ndia na zaak onder den hamer. Een voorstel om de Cubaansche Republiek formeel als zoodanig te erkennen, kwam er niet door. Maar op 19 April, 1898 namen beide deelen van onze Wetgevende Macht eene gezamenlijke resolutie aan inhoudende wat volgt: 1. Dat het volk van Cuba is, en volgens recht behoort te zijn, vrij en onafhankelijk. 2. Het Congres eischte dat Spanje dadelijk al zijne krijgsmacht van het eiland zou terug trekken. 3. De president werd geautoriseerd om al onze krijgsmacht, te land en te zee, te gebruiken om deze resoluties effectief uit te voeren. 4. De Vereenigde Staten verklaarden plechtig dat wanneer de bevrediging van Cuba ten volle zou zijn voltooid dat wij de regeering en de controle van het eiland aan het \oliv er van zouden overlaten. Reeds vroeger (8 Maart) gaf het Congres aan den president het recht om de enorme som van $50,000,000 te gebruiken voor het aanschaffen van meerdere oorlogschepen en krijgsbenoodigdheden. Wat ging er een gejuich op uit het gansche volk na deze actie van onzen McKinley en het Congres. Ieder partij, elke sectie, iedere leeftijd en kunne jubelde. N11 zond onze president op 20 April een ultimatum, eene laatste verklaring aan Spanje. Aldus luidde het: „Indien op het middaguur van Zaterdag a. s., den 23Sten April, er aan dit gouvernement, door dat van Spanje geen vol en bevredigend antwoord wordt gezonden op deze eischen en op dit besluit der Resoluties waardoor de \ rede op Cuba ons zal worden verzekerd, zoo zal de President, zonuer naaer Denent, voortgaan de macht en de autoriteit te gebruiken, die hem is verleend en gelast door genoemd besluit, en wel in zulk een mate als noodig mag blijken, om datzelve te verwerkelijken." Algemeen verwachtte men dat hierop de krijg zou uitbarsten. Daarom riep de president alvast 125,000 man te wapen. (23 April.) Van alle zijden snelde men uit. Uit Oost, \\ est en Noord. En—wat vooral aangenaam was voor heel onze natie—ook uit het Zuiden, vroeger zoo rebelleerend, kwamen scharen van jongelingen zich aangeven om 't land te dienen. En mannen die vroeger onder 't vaandel der Confederatie bevel voerden, boden nu hun zwaard weer aan ten dienste der Unie. Als vroeger te Jericho, door het hoorngeblaas, zoo vielen onder ons de oude muren van afscheiding en sectiegeest, plotseling neêr door het geluid der ontploffing van de Maine. Wijs handelde McKinley door aan Zuidelijken als generaal Fitzhugh Lee en generaal Joseph Wheeler later, voorname bevelhebbersplaatsen te geven. Heel het Noorden juichte dit grootmoediglijk toe. Nu werden onze vloten alvast zeewaarts gezonden. De latere admiraal Sampson ontving het bevel over een vloot om Havana en andere havens op Cuba te blokkeeren. Commandeur Schley moest het „vliegend eskader" organiseeren. Cheral, vooral in t zuidoosten onzes lands, werden troepen samengetrokken. Zoo werd alles gereed gemaakt om den vijand aan te vallen indien de krijg uitbrak. En dat geschiedde. Eer onze gezant in Spanje's hoofdstad tijd had om het ultimatum te overhandigen zond men hem reeds zijne paspoorten met de verklaring dat alle diplomatieke betrekkingen tusschen Spanje en ons waren afgebroken. Op 24 April verklaarde de Spaansche regeering dat er oorlog bestond tusschen Spanje en de Vereenigde Staten. Daags daarna vaardigde ons Congres, op verzoek van den president, eene formeele oorlogsverklaring uit. De wolk van den krijg, langzaam gevormd, dreigend van aanzien, verwoesting predikend en bloedstorting,ontlastte zich ten slotte in den storm des oorlogs. Voor Cuba, ,,dat droevig land, bijna woestijn," gelijk van Haren zong van Nederland, zou ,,de dag der verlossing naken."' HOOFDSTUK XXII. (3AN HET ROER IN OORLOGSTIJD. ,,o Scheepken, dierbaar Vaderland Door't woên bedreigd van zooveel golven! o Scheepken, dank zij hooger hand, Nog in dat schuim niet gantsch bedolven! Ach! op dien dollen Oceaan Wiens waatren donderen en slopen Hoe zal het met u verder gaan?" Zoo vroeg de groote dichter Da Costa eenmaal in zijn ,,De Hulk van Staat." Zoo vroeg ook menig Amerikaansch burger toen de oorlog werd verklaard. Het schip van staat te besturen in vredestijd—hoevele bekwaamheid eischt dit niet? Maar om zulks te doen ten tijde van oorlog, waarin golven hoog slaan en bruisend klotsen tegen het vaartuig—waarin allerlei verborgene klippen in den weg kunnen zijn, en waarin de eigene bemanning menigmalen öf het hoofd verliest öf het hart—hoe ontzettend veel moeilijker dan stuurman te zijn. Geen wonder dat dus onder ons volk de vraag werd vernomen: „maar hoe zal het nu gaan met McKinley aan het roer?" Laat ons bezien in dit hoofdstuk hoe het met den Stuurman ging in de hoogst moeilijke dagen juist voor en in het begin van den oorlog. Het was vooral na de vreeselijke ramp met de Maine looze uren zijn oog en hart vaak uitzag naar den Heere Die kracht geeft aan zijn volk naardat de dag is en van Wien we somtijds zingen: „Wie U aanroept in den nood Vindt uw gunst oneindig groot." Het volk en menig heethoofdig lid van het congres, begreep weinig van de dralende houding van McKinley in die dagen Meer dan éen courantier en congreslid en dozijnen van politieke tinnegieters begonnen hem reeds te blameeren over wat zij laakbare weifelmoedigheid noemden, of zelfs aan gebrek aan „moed" durfden toe te schrijven. „Eén stuurman aan wal heeft meer verstand van scheepvaart dan dozijnen te water," zoo ongeveer luidt een oud spreekwoord. Gelukkig dat het ook hier geen waar woord is. In ieder geval—later zagen de neuswijze berispers van den president de zaak wel beter in. Toen het ten slotte bleek dat oorlog onvermijdelijk zou worden werd de last op de schouders van den president zoo al niet zwaarder—daar de crisis toen doorstaan was—dan toch omvangrijker dan te voren. Spanje was aireede op voet van oorlog. Wij ganschelijk niet. Het leger niet. En evenmin de vloot. Van Spanje hoorde men dat het' een leger van twee honderd duizend soldaten had op Cuba en Porto Rico—als ' t ware voor onze deur. De marine van dat land, zoo was toen de meening, was in geenendeele geringer dan de onze. Welk een arbeid was er dus noodig om zich vaardig te maken voor zulk een vijand! Vooral een drietal zeer gewichtige zaken moesten door McKinley en zijn cabiuet worden verricht. Tehuis, in eigen land, moest tweedracht worden vermeden. Als éen man moest het volk staan. Dan, groote voorbereidingen waren noodig 0111 een reusachtig leger samen te trekken, te kleeden, te voeden, en van krijgsbenoodigdheden zoowel als van medicijnen te voorzien. De vloot eischte evenzeer mannen, uitrusting, krijgsvoorraad, kolen en wat niet meer. Het derde, wat zelfs een zeer groot vereischte was, bestond in zulke diplomatieke stappen te nemen en connecties te vormen als noodig waren om een verbond van Europa tegen ons, of zelfs eene alliantie van eenige mogendheid met Spanje, te verhinderen. Veeleer moest de goede gezindheid van heel de overige beschaafde wereld gewonnen of behouden. En hoe, zoo mogen we wel vragen, heeft McKinley deze driedubbele taak verricht? Wat de eerste en laatste zaken die we noemden aangaat, we zullen allen moeten toestemmen dat hij loffelijk slaagde in deze dingen. En wat het tweede aangaat, de voorbereiding van leger en vloot—o we weten het allen goed, er gebeurde meer dan een ding dat niet was wat het behoorde te zijn. Het „gebalsemde vleesch" van generaal Alger verspreidt nog zijn onaangenamen geur. De mobilisatie, de kampeering, het inschepen, de medische hulp en dergelijke practische dingen meer—allerlei gebrek aan beleid, kortzichtigheid en onbekwaamheid kwam aan den dag. En geenszins willen wij McKinley vrijpleiten van schuld aan het geven van officiersplaatsen aan jongelieden wier eenige aanbeveling soms bestond in den goeden naam dien hun vader of oom droeg, of het wegschenken van andere goede posities aan sommige lieden louter omdat zij eene goede politieke „pull" hadden, om hen naar voren te trekken—of om als „kruiwagen" te dienen. Neen, neen, verre zij het er van daan om dit alles te vergoelijken. Maar toch, trots dat alles, kunnen ook wij onzen president den lot niet onthouden die hem zoo herhaaldelijk werd toegezwaaid (door der zake kundige mannen in het buitenland, lof over de snelheid, de degelijkheid en het veelszins onovertroffene van onze preparatie voor den Spaanschen oorlog. Het was geen laffe veinzerij die b.v. de London Times deed schrijven dat de heer McKinley een zeer groote mate van staatsmausbeleid had betoond, zoowel in de zaken die leidden tot den oorlog als in het verschaffen van de verschillende zaken die uit den krijg voortvloeiden. Ook na de oorlogsverklaring was zijn gedrag en beleid— we kunnen niet anders zien—veelszins loffelijk. Toen de diplomatiek haar laatste woord had gesproken kon zelfs de grootste heethoofd niet langer billijk klagen over aarzeling. De bijna autocratische macht hem toevertrouwd gebruikte hij zoo goed hij het inzag om den krijg zoo beslist en kort mogelijk te maken. Laat ons juist hier het woord gunnen aaii iemand die zelf in deze zaken een vakkundige is—generaal A. B. Nettleton.* Sprekende over het onderwerp, door ons aangeraakt, zijn beleid in den oorlog, zegt deze heer: ,,En hier kwam de grootste van vele verrassingen. Te jong om lioogen rang te hebben bereikt, of groote verantwoordelijkheid te hebben gedragen, gedurende zijn dienst in den Burgeroorlog, was het niet bekend dat hij in latere jaren veel aandacht had gewijd aan militaire zaken. Velen, misschien de meesten, verwachtten, nadat de vijandelijkheden begonnen waren, dat de president, als geen krijgsman zijnde, feitelijk ter zijde zou treden om het beleid van den krijg, * In de American MontMy, Vol. XVIII. "v-i i^iauiv.u v_ü uuvuv.iv,ii vaw . ^iULUViJ iv.il, dein ^WtlCUUC mannen van het vak over te laten. Naar neen, zelfs indien hij geneigd ware geweest alzoo te handelen, twee ontdekkingen moeten hem dan zeker anders hebben gestemd. De eerste was clat de lange tijd van vrede geen enkel officier zoo had doen ontwikkelen in militaire kundigheden dat men hem onwillekeurig de leiding van alles zou toevert-ouwen, zooals b.v. Grant gedurende de laatste jaren van den Unie-oorlog. De tweede ontdekking was, dat ei onder de heeren vakkundigen zooveel verschil in opinie was dat dit hunnen raad grootendeels onbruikbaar maakte en men gedwongen was de toevlucht te nemen tot Grant'soubeschrevenen regel van handelen: ,,In buitengewone omstandigheden raadpleeg eerst met uwe onderbevelhebbers en doe dan naar het u zelf het beste voorkomt." Door deze ontdekkingen oefende de president van den beginne af, en dat zonder trots en inbeelding, dat gezag uit, waarmede de Constitutie hem bekleedde, dat van opperbevelhebber van het leger en de vloot. Gebruik makend van het beste talent in beide deelen onzer krijgsmacht, met zeldzame scherpzinnigheid of geluk den rechten bevelhebber op de rechte plaats stellend, voorzichtig om de wetten der krijgskunst niet te overtreden, formuleerde hij zelf een krijgsplan, bepaald en beslist in de hoofdzaken en buigzaam in nevenzaken en zulke gebeurlijkheden als niemand voorzien of beheerschen kon. Admiraals en generaals handelden volgens dit plan en voerden met prachtige energie en degelijkheid de bevelen uit die uit het Witte Huis voortkwamen, hoewel zij hen bereikten door de gewone kanalen der ondergeschikte autoriteiten. Deze ongeëvenaarde campagne was beraamd, tot eenheid gebracht, en met kracht bezield aan de eenvoudige conferentie tafel in het Witte Huis, waar zijn eigen woord altijd finaal en beslissend was. Reeds bij het begin van de vijandelijkheden werd er een duidelijk voorbeeld geleverd van wat hier gezegd is. Het is een feit dat het eerste Telegram aan Commandeur Dewey gezonden binnen vier en twintig uren na de oorlogsverklaring, hem bevelende om dadelijk naar Manilla te zeilen en de Spaansche vloot in Philippijnsche wateren te nemen of te vernielen door den president gedicteerd was en op zijne aanwijzing gezonden, tegen het advies van alle cabinetsleden behalve één." Zoo getuigde generaal Nettleton aangaande den man aan het roer toen de oorlogsstorm loeide. Ook in den veldtocht tegen Santiago kwam de energie van den president uit. Door heel den oorlog heen bleek hij een bekwaam stuurman te zijn. Amerika mocht dankbaar zijn dat de God der natiën een man met zijn hoofd en hart in die dagen aan ons land beschikt had. Dat hopen we ook nog later op te merken. Slaan we echter allereerst een oog op het beloop van den strijd te water en te land. HOOFDSTUK XXIÏI. DE ZEESLAG BIJ MANILLfl. "Seehelden! wacker volk! peckbroecken! rappe gasten! Op, ruckt nu wederom de vlaggen van de masten; Gaet, jaeght eens op een nieu den Spanjaert over boort! De see en haer gevolgh, daer zijt ge toe gewent, Daer is uw eigen huijs, uw eigen element. Al wat op aerde leeft, al watter is geschapen, Dat kent zijn eijgen kracht, en weet zijn eijgen wapen, Jae, weet wat hem gemack of eenig voordeel doet, E11 hoe het naer den eijsch sijn vijant krencken moet. De leeu vecht met de klau, de stier gebruijckt den horen, Het paert slaet met den voet, een haen met felle sporen— De see is uw geweer, gebruijckt daar uw gewelt, Daar is geen twijfel aan, de Spanjaert moet geve li!" Het was de Nederlandsche dichter Jacob Cats die in 1637 dit vermaan aan zijne landgenooten toeriep in een gedicht, vervaardigd toen M. H. Tromp admiraal werd. Het was de Amerikaansche president William McKinley die in 1898 iets dergelijks, maar veel korter en krachtiger door middel van een telegram toeriep aan onzen krijgsheld George Dewey, die door de uitvoering er van ook admiraal werd. Het beroemde telegram: „Capture or destroy the Spanish fleet." Dewey was toen de oorlog uitbrak met een eskader aan de zuidoost kust van China, nabij de Britsche bezitting Hong ling echter werd iedere droomende en slapende Spanjool wakker. Van het eiland Corrigedor, aan den ingang der baai, weerklonk een schot. Langzaam en statig stoomden negen grijsgeverfde schepen binnen. Aan hunne masten wapperden de sterren en strepen. Het was de vloot van Dewey. Onverschrokken voer hij de baai in. Hij wist het, er waren onderzeesche mijnen. Het was hem niet onbekend dat op Corrigedor eiland en aan het vasteland allerlei borstweringen waren, van kanonnen voorzien. Maar hij wist ook dat daar binnen een vloot lag aangaande welke de president hem had bevolen: ,,Neem haar of verniel haar"— en Dewey, vastberaden en onversaagd, stoomde daarom binnen. De nachtelijke duisternis begunstigde hem in zijnen stouten tocht. Ongemerkt waren de Olympia, de Bal timore, de Raleigh, de Petrel, de Concord en de Boston de een na den ander voorbij de batterijen van Corrigedor eiland gevaren. Doch toen een volgend schip, de Hugh McCulloch passeerde, werd dat opgemerkt en een schot van het fort dat er opgericht was, weerklonk plotseling luide. De onzen beantwoordden dat vuur met verschillende schoten, maar inmiddels stoomde men voorwaarts en voorwaarts naar Manilla en Cavité. Vóór onze vloot lag Cavité, en onder de beschermende batterijen daarvan negen schepen der Spanjaarden. Juist vijf minuten na zes, sprongen plotseling twee onderzeesche mijnen vlak voor het vlaggeschip van Dewey—de Olympia. Gelukkig deerden zij het schip niet. Slechts enkele minuten daarna begon een batterij te Cavité te spelen. De snuggere kanonniers! Zij raakten bijna hunne eigene versterkingen te Manilla! Spoedig echter begonnen ze beter te mikken. Het gevecht werd ernst. Enkele schoten raakten ons. JNu schaarden onze schepen zich in een langwerpigen cirkel, het eene schip het ander volgend als de verschillende paarden en koetsen van een draaimolen. De Olympia ging voorop in die cirkelvaart. Precies negentien minuten voor zes, op een afstand van 5,500 ellen.begon Dewey's vlaggescliip het eerst tot den Spanjaard te spreken dóór zijne monden van metaal. Langzaam verder stoomend en voor de volgende schepen plaatsmakend kregen ook die eene kans om los te branden. En het hielp! Toen de Olympia voor de vijfde maal zijn kringvaart begon was er reeds op vijf Spaansche schepen brand ontstaan. Toch hielden de Spanjolen zich dapper, maar hun mikken was ellendig. Vandaar dat onze schepen betrekkelijk weinig leden. Toen Dewey's schip voor de vijfde maal den Spanjaard de laag had gegeven, trok het zich terug. De Spanjaarden juichten luide. Zij geloofden dat de Amerikanen op de vlucht sloegen. Groot was hunne vreugde. Onmiddelijk werd er naar Madrid, de Spaansche hoofdstad, getelegrafeerd dat de vloot van Dewey verslagen was. Met waanzinnige blijdschap werd heel Spanje vervuld. Hoe werden ze versterkt in hunne grootheidswaanzin en in hun pochen over hunne meerderheid boven de „Yankee varkens," zooals ze ons noemden. Arm Spanje! Welk eene vreeselijke ontnuchtering volgde er binnen enkele uren! Dewey was verre van verslagen. Hij wilde zijn volk tijd geven 0111 ontbijt te gebruiken. Ook wilde de vlootvoogd tijd hebben om eene genoegzame hoeveelheid van ammunitie bij de kanonnen te hebben. Dat was het terugtrekken als verslagenen! Geen op de vlucht slaan! Veeleer een teeken van koelbloedig- neia, van onverscnrokkenneid, van vertrouwen dat de zege de onze was. Zoo handelt de kat aleer zij de muis die in haar macht is finaal afmaakt; eerst spelen, dan afmaken. Ja, afmaken! Dat gebeurde letterlijk toen de onzen om ongeveer elf ure weer kwamen opdagen om hun cirkelvaart en beschieting te hervatten tot pijnlijke teleurstelling der Spanjolen. En.tot hun ondergang! Hoe dapper de admiraal Montejo ook met de Reitia Christina op de Olympia afstuurde; hoe ook twee torpedo-booten stoutmoediglijk Dewey's schip tot op korten afstand naderden, het hielp niet. De onzen schoten te goed, te vlug. Het een na het andere Spaansche schip vloog in den brand of verzonk in de golven of liep op het strand. Om half een haalde het laatste Spaansche vaartuig dat daartoe nog in staat was de vlag neder als teeken dat zij het opgaven, en dienzelfden namiddag kon onze bevelhebber het volgend telegram aan den president sturen: Manilla, i Mei. „Eskader arriveerde te Manilla met dageraad, heden morgen. Onmiddelijk den vijand aangegrepen. De volgende schepen vernietigd: Reina Christina, Castilla, Don Antonio de Ulloa, Isla de Lu zon, Isla de Cuba, General Lezo, Marqués del Duero, Corres, Velasco, Isla de Mindanao, een transport en een zee batterij te Cavité. Het eskader is ongedeerd; alleen enkele mannen zijn een weinig gewond " Dewey. Drie dagen daarna kwam het volgend bericht: ,,Ik heb bezit genomen van Cavité, en de versterkingen er van verwoest. Heb de versterkingen aan den ingang van de baai verwoest, het garnizoen op eerewoord loslatend. Ik beheersch de baai volkomenlijk en kan de stad (Manilla) ten eenigen tijde innemen." Dewey. De vloot had McKinley's bevel trouw uitgevoerd. De Spaansche vloot was vernield, en dat totaal. Dewey had zelfs meer gedaan dan het telegram hem gelastte. Hij had eene versterkte plaats ingenomen. En het uiteindelijk gevolg zijner victorie bracht ons land tot een gewichtig keerpunt in onze geschiedenis. Het bracht het gewichtige vraagstuk van koloniale bezittingen in 't verre Oosten, voor de rechtbank van het verstand en ' t geweten onzes volks. Aireede den elfden Mei besloot de regeering troepen naar de Philippijnen te zenden onder bevel van generaal Wesley Merritt. Veertien dagen daarna verlieten 2,500 man San Francisco. Inmiddels staken de opstandelingen in die eilanden stouter dan ooit het hoofd op. Den zesden Juni telegrafeerde Dewey dat de rebellen verschillende overwinningen hadden behaald in de provincie Cavite en 1800 man en 50 officieren der Spanjaarden hadden gevangen genomen. Daags na dien proclameerde Aguinaldo, het hoofd der opstandelingen de onafhankelijkheid der Philippijnen onder de bescherming der Vereenigde Staten. Zeventien Juni rapporteerde Dewey dat Aguinaldo feitelijk Manilla omsingeld had. -De beste verstandhouding heerschte tusschen den leider onzer vloot en die der Philippijnen zoolang Dewey in die streken bleef. Helaas! waarom duurde dit niet voort, evenals op Cuba? HOOFDSTUK XXIV. DE OORLOG IN DE WEST INDIEN. Zoo was er dan te Manilla eene Spaansche vloot vernield. Onze steden aan de kusten des Stillen Oceaans konden nu geheel vrij adem halen. Maar onze zeehavens aan de oostkust waren niet geheel zonder bezorgdheid. Waarom? Omdat de telegraaf ' t bericht had gebracht dat eene Spaansche vloot met vier gepantserde schepen en drie torpedo-boot vernielers de Kaap Verdische eilanden had verlaten om naar de Noord Amerikaansche kusten te stevenen. Wat, zoo dit eskader onze zeesteden eens beschoot? vroeg meer dan een beangstigd oosterling. Onze vlootvoogden Sampson en Schley ontvingen nu last om die tweede vloot op te zoeken en in bezit te nemen of te vernielen. Maar waar, waar zou men de vloot vinden? De Oceaan is zoo groot. Temeer daar de berichten over dit eskader van admiraal Cervera, zoo heette de opperbevelhebber, zoo vaag en tegenstrijdig waren. Nu heette Cervera hier, dan weer daar te zijn. Het was een verstoppertje spelen naar het scheen. Weken duurde dit. Inmiddels deed onze regeering wat zij kon om een leger gereed te krijgen tot een inval in Cuba, om met Gomez en zijne dapperen samen te werken tot den val van Spanje. Op 25 Mei werden 75,000 andere mannen te wapen geroepen. Op 30 Mei scheepten zich de eerste troepen die naar Cuba zouden gaan te Tampa in Florida in. Gelukkig dat men daarvoor klaar was. Want juist een dag te voren had men eindelijk, ja, eindelijk het spoor van Cervera ontdekt. Hij was de haven van Santiago aan de zuidoostelijke kust van Cuba binnengeloopen. Schley had dit het eerst gezien en terstond die haven geblokkeerd. Cervera was in deflesch — ,,bottled up"—zooals onze vlootvoogd het noemde. En zoo was het werkelijk. En hij was in de flesch om eerlang ,,op de flesch" te geraken. Op 1 Juni kwam Sampson ook te Santiago aan. Onze vloot telde nu elf groote schepen. Men voelde zich ,,klaar" voor den vijand. Indien—hij maar er uit kwam. Maar dat was juist de moeilijkheid. Cervera kwam niet. En of nu Sampson en Schley al riepen op de manier van admiraal Tromp in 1639 voor Duins: „Hier uit zoo ge durft met uw (zestig) galjoenen Hier zijn we, bevecht ons in de opene zee," Cervera kwam toch niet. En om hem op te zoeken in de haven van Cuba, dit was te gewaagd. De ingang er toe was lang, nauw, bochtig. Daarenboven was het bekend dat alles goed beschermd was door onderzeesclie mijnen zoowel als door batterijen te land. Wat zou men nu doen? Cervera's vloot was wel in de flesch, maar de mogelijkheid bleef altijd over dat zij onder bedekking der nachtelijke duisternis ontsnappen kon. Hoe dat te verhinderen? Sampson besloot om een kurk in de flesch te doen door in het midden van het kanaal een schip te doen zinken om zoo de haven voor de groote Spaansche schepen te versperren. Luitenant Hobson, een zuidelijke, vroeg of hij dit werk mocht ondernemen. Het werd toegestaan en met zeven matrozen voer hij in een kolensehip de Merrimac de haven binnen. (3 Juni.) Het gelukte hem het vaartuig te laten zinken. Wat een zeer koene daad was, waarin hij en de zijnen aan het grootst mogelijk gevaar waren blootgesteld. Later werd hij dan ook de held van den dag—meer dan hij kon dragen. En ook meer dan het feit zelve verdiende. Want het was eeDe gedeeltelijke mislukking daar het schip den weg slechts halverwege versperde. Later had men er heel wat berouw van dat men zulks gedaan had en was wat blijde dat het zóó onvolkomen gedaan was dat Cervera met zijne vloot de Merrimac voorbij kon stoomen. Inmiddels moest men maar wachten en wachten voor het havengat en wie weet hoe lang? Toen ons gouvernement Cervera's aankomst te Santiago vernam, gebruikte het dubbelen ijver om nu derwaarts troepen te verzenden. Van de landzijde wilde men stad en vloot, in samenwerking met Sampson en Schley, aanvallen. Half Juni ongeveer waren er reeds heel wat troepen ter bepaalder plaatse. Ook Goinez had den generaal Garcia met het oostersche Cubaansche leger derwaarts gezonden. Vele diensten bewezen deze in lompen gehulde, maar dappere patriotten aan ons leger. Meer dan helaas door velen erkend is geworden! Langzamerhand sloten de onzen, gesteund door Garcia, de Spanjaarden in en bij Santiago in. Generaal Shafter was opperbevelhebber. Steeds nauwer cordon werd om hen heen getrokken. Op den eersten en tweeden Juli kostte ons dat vele mannen. We verloren 1600 soldaten aan dooden en gewonden. Dapper streden onze krijgers. Vooral onderschèidden zich de „Ruwe Rijders," meerendeels voormalige „koejongens," onder bevel van Dr. Wood, later gouverneur van Cuba, en Theodore Roosevelt. El Canev bezorgde hun lauweren. Spanje verloor die eerste twee Juli dagen veel, zeer veel mannen aan dnoden, gekwetsten en gevangenen. Toen gebeurde er iels waarnaar vooral Sampson en Schley zeer verlangend hadden uitgezien. Cervera kreeghet te benauwd in hel bestormde Santiago. Daar blijven kon hij niet, mocht hij niet, wilde hij niet, tenzij hij zichzelf met schande wilde overladen. Gelijk een hert, door honden fel benauwd en in een hoek gedrongen somtijds plotseling zich omkeert en zijne vervolgers tegemoet ijlt met de hope dat het zoo misschien nog zou ontsnappen al is het duizend kansen tegen een, zoo deed Cervera nu. Aan den morgen van 3 Juli, om half tien stoomde de admiraal plotseling met zijn eskader de haven uit. Arme, hoewel dappere Cervera! Nauwelijks was hij buitengaats of van Schley's vlaggeschip Brooklyn ging de kreet op: , ,De Spanjaarden komen uit de haven!" Toen begonnen beide zijden te vuren. Beide zoo snel als ze konden om elkander te vernielen. Yreeselijk werd er geschoten. Het einde was vooraf te bepalen. De Spaansche admiraal met zijne zes schepen had luttele kans in een slag met tene machtige vloot van elf schepen, waaronder vier eerste klasse kruisers. Daarenboven, zooals later bleek, waren zijne oorlogsbodems zeer gebrekkig uitgerust door dieverij van Spaansche grooten en aannemers. Binnen drie uren tijds was heel de vijandelijke vloot een aantal brandende, hulpelooze wrakken, vele Spanjaarden lagen op den bodem der zee en Cervera zelf was een krijgsgevangene aan boord van het vlaggeschip van Schley, die juist toen het bevel voerde. Ten tijde van den strijd toch was Sanipson, de opperbevelhebber, afwezig. Spoedig echter kwam hij opdagen met zijne New ) 'ork en om kwart na drie van den derden Juli 1898 telegrafeerde hij het volgende van Siboney, nabij Santiago: ,,De vloot onder mijn bevel biedt der natie als een Vierde Juli geschenk de verwoesting van Cervera's vloot aan. Geen enkel schip ontvluchtte. De vloot trachtte om 9:30 v. m. te ontsnappen, en om 2 ure n. m. zat het laatste schip de Chrislobal Colon zestig mijlen van Santiago op het strand en haalde de vlag neer: de Infanta Maria, Oquendo en Viscaya werden op het strand gejaagd en verbrandden of sprongen in de lucht binnen 20 mijlen van Santiago. De Furor en Plutoii werden vernield binnen vier mijlen afstands van de haven. Ons verlies was één gedood en twee gewond. Het verlies des vijands waarschijnlijk verscheidene honderden door middel van kanonnen, ontploffingen en verdrinken. Omtrent 1300 gevangenen, insluitend Admiraal Cervera." Sampson. Wat ging er een gejuich op onder ons volk toen deze groote triomf bekend werd. En er werd een Vierde Juli gevierd, blijder, dankbaarder, dan sinds vele, vele jaren! Wat zelden gebeurt op dien dag, geschiedde toen op vele plaatsen—ér gingen woorden en liederen van dank op tot den Heere der heirscharen, die zulk eene heerlijke victorie had toegevoegd aan Dewey's schitterende overwinning. En op 6 Juli vaardigde de president eene proclamatie uit dat heel de Natie een Dankdag zou vieren. Hoe gepast! Met de vernieling der vloot was de kracht zoowel als de moed der bezetting van Santiago gebroken. Veertien Juli gaf de bevelvoerende officier, generaal Toral, zich aan Shafter over. Den volgenden dag werden de sterren en strepen over de regeeringsgebouwen geheschen, en daarenbo- ven kwamen 24,000 Spanjaarden uit de provincie Santiago zich overgeven. De oorlog op Cuba was daarmede feitelijk beëindigd. Heel het land jubelde toen Santiago viel. Naar sommiger meening had men veel te lang daarmede gedraald. En daar was ook iets van aan. Eene onbegrijpelijke traagheid had zich van sommige aanvoerders meester gemaakt, traagheid die öf uit lafheid of uit vreeze öf uit onbekwaamheid voortsproot. En het was alleen door de doortastendheid van den hoofdpersoon in ons verhaal, McKinley, dat de zaak werd doorgezet. Van nu voortaan kwam er ook gang in 't werk om Porto Rico, een klein Spaansch eiland ten oosten van Cuba, in bezit te nemen. Generaal Miles, de opperbevelhebber van ons leger, kwam aan het hoofd dezer onderneming. Aireede op 29 Juli gaf Ponce, de voornaamste handelsstad van Porto Rico, zich over zonder slag of stoot, en heel het eiland lag open voor hem. Vele steden ontvingen hem met open armen. Maar reeds twee dagen voor hij Ponce innam had Spanje om vredesvoorstellen laten vragen. Den dag waarop de stad werd ingenomen verklaarde McKinley dat hij met den vijand over vrede wilde handelen. En juist toen ons leger op den twaalfden Augustus gereed stond om eens ernstig den strijd aan te binden en vol begeerte zich aangegord had, kwam het voor velen teleurstellend bericht —,,er is een wapenstilstand gesloten. De oorlog is uit." Zoo bleek het ook feitelijk te zijn. Een protocol of voorloopig ontwerp van een vredestractaat werd dien dag te Washington geteekend. $20,000,000 voor de publieke werken die de regeering van het moederland er op gebouwd had. Volgens eene vroegere bepaling verbonden we ons om alle Spaansehe troepen op Cuba kosteloos naar Spanje terug te brengen. Een heel eigenaardige en misschien ongehoorde gebeurtenis! Dit werd echter gedaan en op Nieuwjaarsdag 1899 verlieten de laatste Spaansehe soldaten Havana en de Amerikaansclie vlag begon over het paleis en 't kasteel dier oude stad te wapperen. Welk eene blijdschap voor Cuba toen de laatste der verdrukkers uit het gezicht verdween! Blijdschap vooral voor het revolutie-leger, dat trots alle gebrek, trots naaktheid, honger, ellende en verguizing toch tot het einde toe had gestreden om Cuba vrij te krijgen. Wat moet er niet hebben omgegaan in het hart van dien edelen krijger Maximo Gomez toen hij korten tijd daarna in triomf Havana werd ingehaald! Och, hadde men op de Philippijnen maar evenzeer te zamen kunnen handelen. Helaas! daar zag het ^r heel anders uit. Sinds Dewey plaats maakte voor generaal Wesley Merritt was de verhouding tusschen de onzen eene heel andere geworden. Er ontstond een staat van spanning. Men vertrouwde elkander niet. Aguinaldo vreesde dat wij zijn volk zouden behandelen als onderhoorigen, en de eilanden als koloniën. En daartoe had hij geen lust. Vandaar de spanning die dagelijks grooter werd. Inmiddels had onze Senaat het vredestractaat onder handen genomen, want op zijne goedkeuring wachtte het. Over de twee eerste punten van het verdrag was men het eens. Maar over het artikel dat over het afstaan der Philippijnen handelde, was een groot verschil van gedachten. Ken aantal onzer Senateurs, beiden Democraten en Republikeinen, wilde wel dat Spanje deze groep liet varen, maar niet dat ze feitelijk aan ons werd afgestaan. Deze staatslieden, waaronder velen mannen van name waren en ervaren in de staatkunde, geloofden dat de annexatie der Philippijnen die in dezen afstand aan ons begrepen was, veeleer een last dan een voordeel voor ons zoude zijn. Zij stelden voor dat wij, evenals met Cuba, als voogden van die eilanden zouden handelen totdat het volk er van bekwaam zou wezen om zichzelf te regeeren en te beschermen. De meerderheid van den Senaat meende echter dat de annexatie der Philippijnen het beste zou wezen voor allen die het aanging. Zij stelde voor om ze te regeeren op de manier van Alaska— een territoriaal plan voor onbepaalden tijd. Terwijl deze discussiën aan den gang waren bracht de telegraaf plotseling het bericht dat de inboorlingen onder Aguinaldo onze troepen te Manilla hadden aangevallen. Van hunne zijde wordt het beweerd dat de onzen niet alleen door uitdagende houding hen lang hadden gesard, maar ook het eerste schot op hen gelost.-- Hoe het zij—het lont was in het kruit geworpen. De krijg tusschen ons en de Philippijnen die onafhankelijkheid begeerden, was uitgebarsten. Een krijg die * Aguinaldo beweerde zulks in een manifest getiteld „Autentiek Overzicht van de Philippijnsehe Revolutie'" De Sprinefield Hepublicun publiseerde het 25 Jan. 1901. Volgens dat manifest lokten de onzen den strijd niet alleen uit en begonnen te schieten, maar toen hii aan den gang was weigerde onze bevelhebber generaal Otis, om een wapenstilstand uit te roepen om de zaak te bespreken en in der minne te schikken. ,.Sinds het gevecht is uitgebroken moet het nu maar voortgaan tot het bitter einde toe," y volgens Aguinaldo. Of alles hiervan waar is, wie zal het beslissen? In elk geval toch kunnen we niet anders eelooven dan dat, hadae men aan de Philippijnen even als aan de Cubanen uiteindelijke onafhankelijkheid beloofd, en waarom niet? dat dan vele dezer ellenden zoo niet alle, voorkomen waren geweest. stroomen van Amerikaansch en nog meer van Philippijnsch bloed heeft gekost, die tonnen gouds heeft verzwolgen, die allerlei zedelijke en lichamelijke ellenden heeft gebracht zoowel over onze eigene soldaten als over de inboorlingen een krijg waarvan het einde zelfs nu, na tweejarigen kamp, nog niet in het zicht is. Toen het nieuws dat deze strijd was begonnen \\ ashington bereikte verwekte het veel opschudding. Vooral de Senaat werd er door onthutst, en den dag na het ontvangen der tijding werd het tractaat des vredes dadelijk goedgekeurd met 57 stemmen tegen 27 stemmen. De Philippijnen, zoowel als Porto Rico en Guam werden daardoor ons grondgebied—onze bezittingen. De Senaat koos voor „expansion" —uitbreiding van ons gezag, ook over het volk dat zich niet gewillig onder onze vlag wilde scharen. De president vooral was degene die onze Volksvertegenwoordigers daartoe aanspoorde. Hierdoor ontstond er in onze politieke wereld een nieuw, groot en gewichtig vraagstuk—dat van het z.g.n. „Imperialisme," door sommigen verwisseld met „Expansion, vooral in het eerst toen deze problemen voor ons volk opdoken, n.1. kort nadat Dewey vasten voet in de Philippijnen had gekregen. Toch behoeft en behoort men onder deze twee uitdrukkingen niet éen zaak te verstaan. „Expansion be- teekent uitbreiding en duidt aan de uitzetting, de vergrooting onzer Unie door het opnemen in onzen kring van zulke landen die van den beginne af bedoeld waren om integrerende, wezenlijke, bestanddeelen van onzen Statenbond te vormen, bestanddeelen uiteindelijk met gelijke voorrechten als eenig ander deel onzer Unie. Deze „Expansion heeft plaats gegrepen in ons land sinds bijna een volle eeuw. Eerst door den aankoop van Louisiana in 1803, en toen door dien van Florida (1819). Mexico stond ons in 1848 een groot deel van onze Zuidwest af, en in 1853 nog een ander, kleiner stuk, de Gadsdon Aankoop. Het groote gebied van Texas werd door een samenloop van allerlei omstandigheden in i!H5 geannexeerd. Al deze stukken land kwamen onder de vleugelen der Unie met het bepaalde doel dat de inwoners er van in den loop des tijds onze medeburgers zouden worden en het grondgebied verdeeld in staten, met gelijke rechten als de anderen. ,, Imperialisme" beteekent onderons, naar de meest gangbare terminologie, het aanhechten van landen aan onze Unie zonder dat men bedoelt of begeert om die in den loop des tijds wezenlijke bestanddeelen van onzen Statenbond te maken, en zonder den inwoners er van een deur open te zetten om zich langs wettigen weg vol burgerrecht te verschaffen. Die landen worden dan veeleer beschouwd als koloniën, of liever, als ,,aanhoorigheden" (dependencies) en de bewoners er van zijn feitelijk onze onderdanen die wel belast worden maar geen aandeel in onze regeering hebben. Tegen zulk Imperialisme waren zeer velen onzes volks, die zich anti-Imperialisten noemden. Zij waren tegen het z.g.n. Imperialisme gekant, allereerst omdat dit, naar ze openlijk verklaarden, streed tegen de Verklaring van Onafhankelijkheid. Bij voorkeur haalden ze daaruit dezen zin aan: dat regeeringen hunne rechtvaardige macht van de toestemming der geregeerden ontvingen. Ten andere beweerden zij dat de Constitutie aan onzen president en ons congres alleen beperkte macht gaf, d.i. om ïemanu uam uc ^ om, op andere wijze dan door haar omschreven. Ten derde was men tegen taxatie zonder vertegenwoordiging in de regeering, iets dat reeds door de vaderen in den strijd tegen Engeland tyrannie genoemd was. Vervolgens werd beweerd dat er in een Republiek als de onze geene plaats was voor „onderdanen." Ook wees men er op dat het hebben van buitenlandsehe bezittingen ons zou afbrengen van het oude beginsel der vaderen om zich niet met de aangelegenheden van Europa te bemoeien—de Monroe leer. Dan ook zou deze staatkunde het instandhouden van groote legers eischen en eene machtige vloot, wat tegen onze traditiën streed. Daarbeneven zouden overzeesche aanhoorigheden de deur openen voor groote knoeierijen in de ambtenaarswereld, gelijk bij Spanje en Rome 't geval was. En ten slotte ontkenden de antiimperialisten dat wij van God of menschen 't recht hadden ontvangen om eenig volk te dwingen met geweld zich aan onze heerschappij te onderwerpen onder wat voorwendsel ook, 't zij dat der beschaving, der kerstening, der nuttigheid of wat dan ook. Beiden, anti-imperialisten zoowel als bladen die McKinle> overigens' ondersteunden in zijn Philippijnsche politiek, maakten hem er een grief van dat hij met den Sultan van de Sulu eilandengroep in de Philippijnen, eene overeenkomst had gesloten waarbij deze tegen betaling van een jaargeld ons oppergezag erkende, omdat deze vorst in zijn land twee instellingen heeft die met onze Constitutie en traditie vloekten: slavernij en veelwijverij. En nu, zooals uit wat we boven reeds zeiden valt af te lei- clen—de president koos ten gunste eener politiek die uitbreiding van ons gezag over de Philippijnsehe eilanden inhield, in den zin dat zij onderhoorigheden onzer Unie zouden zijn. Dit liet zich reeds eenigszins afleiden uit zijne welbekende redevoeringen over Nationale Plicht en Bestemming door hem in October, 1898, gehouden bij gelegenheid zijner reize naar Omaha om aldaar de Trans-Mississippi Tentoonstelling te bezoeken. Duidelijker kwam dit uit toen MeKinley in den nazomer van 1899 eene redevoering hield voor eene Methodisten ,,camp-meeting" te Ocean Grove, N. J. Evenzeer trad dit aan den dag toen hij het Tiende Regiment Pennsylvania vrijwilligers pas van Manilla teruggekeerd, kort 11a de camp meeting, toesprak. Beide malen kwam het uit dat de Philippijnen onder 'onze vlag moesten leven en onze autoriteit erkennen. Nog duidelijker, en wel zoo dat men dienaangaande niet langer behoefde te twijfelen, sprak MeKinley over deze zaak op eene reize die hij in 't najaar van 1899 ondernam door onze Middel Staten en 't Noordwesten. Te Cleveland, O., zeide hij: „Vrede zal komen, en ik vertrouw en geloof, binnen kort komen, en wij zullen in staat zijn om aan deze volkeren in de Philippijnen een regeering van vrijheid en wet te geven ..*... .eene regeering onder de onbetwiste souvereiniteit der Vereenigde S/aten.'" Te Minneapolis sprak hij aangaande diezelfde eilanden: dat zij „onder de weldadige souvereiniteit der Vereenigde Staten gehouden zullen worden betwijfel ik niet." Eindelijk sprak hij deze gevoelens officieel uit in zijne Boodschap aan ons Congres in December 1899. En aan die politiek heeft MeKinley zich gehouden tot aan zijnen dood toe. Hoewel hij steeds, wat ook beginsellooze lieden hem influisterden over het annexeeren van Cuba, er altijd nobel en trouw voor uitkwam: ,,dat eiland moet eerlang zijne eigene zaken besturen:" hoewel hij ongetwijfeld wat „nuttig" wasvoor had met de Philippijnen. toch heeft hij nooit, tot aan zijn dood toe, de uiteindelijke onafhankelijkheid dier eilanden voorgestaan. Door menigeen die den president overigens achtte, is dit diep betreurd. De Buffalo Express, een onafhankelijk Republikeinsch blad. noemde McKinley's Philippijnsche staatkunde ,,de éénegroote vergissing der administratie. Democratische bladen gingen zelfs zoo ver om het den president als een misdaad aan te wrijven dat hij zonder congres-besluit met de Philippijnen oorloogde! Een onzer godsdienstige leiders had den moed om het beginsel dat aan 't Imperialisme ten grondslag ligt te karakteriseeren als: ,,anti-gereformeeid, anti-godsdienstig, anti-christelijk, antimaatschappelijk en anti-kerkelijk. * Een diep denker en bekwaam en vervooruitziend staatsman als Dr. A. Kuyper van Nederland veroordeelde deze politiek van McKinley scherp in zijne „Varia Americana. zijne „Evolutie en in de Standaard.t Ook vele anderen zoowel in Duitschland en Frankrijk* als in Nederland keurden dit sterk af. Zoo schrijft Ds. Winckel b.v. nog in de jongste Heraut.\ „Toen de Ver. Staten van Noord Amerika er toe overgingen om den oorlog aan Spanje te verklaren, konden alleen zij zich daarin vinden die verwachtten, dat die oorlogsverklaring slechts plaats had om de Spaansche nederzettin- * Ds. L. J. Hulst, De Wachter. 13 Juni 1900. t De standaard, 14 Sept. 1900. X No. 1239, 29 Sept. 1901. gen in Noord Amerika vrij te maken van het juk der Spaansche overheersching. We waren verzoend met de vernietiging van de Spaansehe vloot doordat we meenden dat de Ver. Staten van N. A. tusschenbeide gekomen waren om de verdrukte Philippijnen te verlossen. Doch wat zag men van achteren! Zij die als bevrijders waren opgetreden stelden zich als bezitters en overwinnaars aan en de ongelukkige bevolking die eerst zooveel te lijden gehad had, doordat ze zich voortdurend had weten te onttrekken aan het Spaansehe juk, moest weêr de wapenen opnemen om zich tegen het misbruik van macht van de zijde der Ver. Staten te verdedigen. Dit is eene zwarte vlek op de loopbaan van McKiuley, dien we overigens als Christen en als mensch moeten v/aardeeren." Te verklaren is dit doen van McKinley uit de verwisseling van twee begrippen—recht en nut—door den jammerlijken invloed der hedendaagsche Evolutiegeest die onze moreele atmosfeer bezwangert, en die als „recht" wil doen voorkomen alles wat slechts „nuttig" is, een invloed waaraan ook onze overledene president helaas niet ontsnapt is, gelijk uit sommige zijner redevoeringen duidelijk blijkt. Maar hoe verklaarbaar ook—goedkeuyen kunnen wij zijn doen niet. En we bejammeren het dat zijn blazoen ontsierd is door deze politiek. We betreuren dit om McKinley's wille. Om des beginsels wille bovenal. En ook om wille van onze geliefde Republiek. Hoe kunnen we zóó ons verdedigen tegen de wereld? En—wat meer is—hoe kan Gods zegen op ons als land rusten waar we eene politiek volgen die in strijd is met de fundamenteele beginselen onzer Republiek, beginselen die ons aanspoorden en kracht gaven om Brittanje's juk af te werpen, beginselen op welke we trotsch zijn voor heel de wereld en die we hoogschatten als kostelijke juweelen? Daarom kunnen we niet nalaten als Da Costa te roepen: ,, l 'olhard Amerika van 't Westen tot het Oosten, Om hoogten te vertreên en needrigen te troosten. En moge, zooals hij zingt, ons „werelddeel Europa blijven leeren om vrijheid, orde en licht, naar 't Westen zich te keeren." HOOFDSTUK XXVI. S0MOA. HET VREDES-CONGRES EN NOG IETS. In het jaar 1878 hadden de Vereenigde Staten een kolenstation verkregen te Pago Pago, op het eiland Tutuila in den Stillen Oceaan. Tutuila behoorde bij de groep die men gewoonlijk de Samoa eilanden noemt. Onze vaderen heetten ze „Schippers eilanden." Deze groep had verschillende vorsten of liever opperhoofden, die het elkander telkens lastig maakten en voor de blanke nederzetters, Duitschers, Britten en Amerikanen, zeer onveilig. Dit leidde er toe dat de Samoa eilanden in 1889onder gezamenlijke bescherming kwamen van Duitschland, Engeland en de Vereenigde Staten. Ook dit echter vlotte niet te best en toen er in 't laatst van 1898 een groote twist ontstond onder de inboorlingen over de opvolging van hunne koningen, begonnen ook de deputaten der beschaafde mogendheden met elkander te krakeelen. Zelfs ontstonden er bloedige schermutselingen. Dat eindeloos twisten moede kwam de president met Duitschland en Groot Brittanje overeen om een einde te maken aan de gezamenlijke beschermheerschappij, en liever elk een of meer eilanden voor eigene rekening te nemen. Men werd het met elkander eens en in 't najaar van 1899 werd ons het eiland Tutuila toegewezen. Het eiland zelve is klein en beteekent weinig voor landbouw en nijverheid. Maar de naven er van, rago rago, is veciszm» \uuiucnciij^ onze scheepvaart in den Stillen Oceaan, zoodat het volk zich verblijdde dat in den weg des vredes deze aangelegenheid was in orde gebracht. Nog meer verheugde men er zich over toen onze Senaat kort na het goedkeuren der verdeeling van Samoa ook het bekende Haagsche \ redesconferentie Tractaat goedkeurde. Den i8den Mei, 1899, was volgens een voorstel door den Czaar van Rusland in Augustus van het vorig jaar gemaakt, eene groote vergadering van afgevaardigden van schier alle beschaafde volken in den Haag samengekomen om met elkander te beraadslagen over algemeene ontwapening en scheidsrechterlijke uitspraak in geval van internationale verwikkelingen. Niemand droomde zich gouden bergen van de conferentie. Want zij zelve negeerde Bulgarije om Turkije te behagen. Der Zuid Afrikaansche Republiek en den Oranje Vrijstaat werd geene uitnoodiging gezonden uit vreeze dat men anders Groot Brittan je mocht krenken; de Paus was om geene deelname verzocht om wille van Italië, enz. En terwijl de Czaar zelve in den Haag zich voordeed als een engel des lichts en des vredes, geeselde hij op eigen grondgebied de arme Finnen als een beul, ze beroovend van de laatste overblijfselen hunner onafhankelijkheid. Maar toch—men hoopte dat er iets goeds uit zou voortkomen en was daarom verblijd toen de Senaat het verdrag door de Conferentie opgesteld, goedkeurde. Dit tractaat hield in dat de beschaafde mogendheden een Hof van Arbitratie zouden onderhouden in den Haag om in voorkomende internationale verwikkelingen de volkeren met scheidsrechterlijke uitspraak te dienen. * Sommige bladen staken van den beginne af den draak met de werkzaamheden der Conferentie. Jusltce een Londensch blad, wees er op dat Amerika terwijl de vergadering aan den arbeid was, voortging de Philippijnen te beoorlogen. ,,De Czaar," zoo ging het voort, ,,de voornaamste voorstander des vredes, heeft zich krachtiger dan ooit voor den oorlog voorbereid Engeland, de aarts-huichelaar, nadat het de Snedaneezen door slachterij tot onderwerping heeft gebracht, heeft (middelerwijl) de Boeren met algemeene slachting ten offerande bedreigd tenzij ze deden wat zij niet voornemens zijn te doen, en zoo voort. Een afgrijselijk kluchtspel inderdaad." Helaas! zoo was het— de Boeren ondervonden dat alretde voor de inkt der onderteekeningen van het tractaat schaars was opgedroogd, gelijk we in een volgend hoofdstuk hopen te zien. Voor we die, vooral voor ons volk zoo gewichtige zaak, bespreken moeten we nog twee dingen opnoemen die voorvielen in het laatste jaar van McKinley's eerste termijn. Het eerste is dat onze Secretaris van Staat, John Hay, die den heer \V. R. Day als zoodanig was opgevolgd, in 't voorjaar van 1900 er in slaagde om aan onzen handel in China eene ,,opene deur" te verschaffen, d.i. gelijke voorrechten won voor onze fabrikanten en kooplieden in het , ,Hemelsche Rijk" als die van de meest bevoorrechte natiën, iets wat tot hiertoe niet het geval was. In dezelfde lente maakte ons Congres 'ook een einde aan de meer dan eens genoemde geldkwestie. Eene wet toen aangenomen maakte de goud dollar de standaard eenheid van waarde, en eischte dat alle andere munt daarnaar gemeten worde Wat McKinley op zijne reize door het Noordwesten in Oct., 1899 te Ackley in Iowa het eerst bekend maakte: , ,Wij zijn op een goud basis en we bedoelen er op te blijven," was nu in wetgeving uitgedrukt. Edoch ook hier bleek nog trouw aan t eens verpande woord. De wet toch voorzag in het doorvoeren van internationaal bimetalisme wanneer het „raadzaam en uitvoerbaar zal zijn om hetzelve te verkrijgen door gemeenschappelijke actie van de voornaamste handelsnatiën der wereld." HOOFDSTUK XXVII. McKINLEY EN DE BOEREN. . ,The lost for gold and lost for empire found That the bold Dutchman dared their way to block: They joined their force to sweep him from the grouad; Move. said the Sea: I will not said the Rock. For twenty years the Sea has shouted. Go: For twenty years the Rock has answered. Xo! Xow breaks the tempest! Xow the lightnings leap! And Boer and Briton join in final strife. And we. afar. be wildered sit " ( Edzcard /. Wheeler.) Twaalf October. 1S99. Lang znlt gij in herinnering blijven bij "t Hollandsche ras. waar t ook zijne tenten opsla. De teerling werd toen geworpen. De oorlog verklaard tusschen de Zuid Afrikaansche Republiek en den Oranje Vrijstaat aan de eene. en Groot Brittanje aan de andere zijdeOp dien dag beantwoordde Engeland kort en ontkennend het beroemd ultimatum van president Kruger. Op dienzelfden dag betraden generaal Koek en zijne mannen biddend den met het bloed der Afrikaners ge wijden grond van Xatal. Eene jammerlijke, vreeselijke. bloedige worsteling begon toen. Eene worsteling op leven en dood. Een rassenstrijd. En toch een kamp tusschen mannen die belijden te buigen voor éen God. te beminnen éenen Heer. te staan opeen fondament! Een strijd met eene overmate van on- recht, goddeloosheid en geweldenarij aan de zijde des sterkeren, en eene overmate van geduld en edelmoedigheid aan die des zwakkeren. Een kamp die menig Leonidas voortbracht, meer dan een Thermopilae deed aanschouwen, en Arnolds van Winkelried en strijdbare Gideons teelde in verveelvuldigde getalen. Hoe deze God en menschen onteerende krijg ontstond—heel de wereld weet het. En met groote belangstelling sloeg heel die wereld de worsteling gade. De Turk, de Pers, de Tartaar, zoowel als de meer beschaafde volkeren. Ook onze natie. Eerst was de sympathie in ons land zeer verdeeld door gebrek aan inlichting van de zijde der Boeren. Wat het grootste deel onzes volks wist was uit Engelsche bronnen geput en noodzakelijkerwijze den Zuid Afrikaander nadeelig. Door meerdere informatie echter, waarin de zijde der Boeren en de rechtvaardigheid hunner zaak later werd voorgesteld sloeg langzamerhand het overwicht der sympathie onzer natie ten gunste der worstelende Republieken over. Dat kwam vooral door die betere inlichting. Maar ook door onze ingeborene sympathie voor wat we den ,,under dog" noemen, de zwakste partij in een gevecht. En dan ook deed de dappere en niet te vergeten ,,succesvolle" manier waarop de Boeren in den eersten tijd streden, groote scharen.tintelen met belangstelling voor hen. Want „succes" is onder ons eene macht waarvoor millioenen zich buigen zonder veel te vragen. Toen kwam de snelle marsch van Eord Roberts door den Vrijstaat, de overgave van generaal Cronjé te Paardeberg, 27 Februari, 1900, en de inname van Bloemfontein (14 Maart). Sinds geruimen tijd hadden de voorstanders van de zaak der Boeren begeerd dat ons gouvernement Engeland zou verzoeken om den oorlog te eindigen. MeKinley echter achtte zich daartoe niet geroepen. Een paar dagen voor de inneming van Bloemfontein ontving hij echter eene formeele aanvrage. Door middel van onzen Consul te Pretoria verzochten toen de Zuid Afrikaansehe regeeringen aan de onze om tusschenbeide treding (interventie), om aan de vijandelijkheden een einde te maken. De president bracht dit verzoek over aan het Engelsche gouvernement, er zijne ernstige hope bij openbarend dat een weg mocht gevonden worden om vrede te maken. Daarbij verklaarde hij dat hij blijde zou zijn om op eenige vriendelijke manier zulk een aangenaam resultaat te bevorderen. Hierop antwoordde de Britsche eerste minister, Lord Salisbury, reeds den volgenden dag. De president bedankend voor de vriendelijke belangstelling door hem getoond, moest hij verklaren dat de regeering van Hare Majesteit Koningin \ ictoria geene interventie van eenige mogendheid kon aannemen. \ redesvoorstellen door de presidenten Kruger en Steyn dienzelfden tijd gemaakt werden kortaf van de hand gewezen. De strijd bleef voortgaan. Xu begonnen de Boeren vrienden in ons land te roepen, dat onze president uit zichzelven (his own initiative) bemiddeling zou aanbieden volgens artikel III van het Haagsche Vredestractaat. Dit artikel luidde: De ondergeteekende mogendheden achten het nuttig dat een of meer mogendheden niet betrokken in den strijd, uit zichzelve, zoo verre als de omstandigheden zich daartoe leenen, hunne goede diensten of bemiddeling aanbieden aan de strijdende staten. De mogendheden niet be- trokken m den strijd heböen net reent om nunne gucuc diensten of hunne bemiddeling aan te bieden zelfs gedurende den loop der vijandelijkheden. Het uitoefenen van dit recht kan nooit door een der strijdende partijen, wie ook, eene onvriendelijke daad worden geacht." De ,,Pro-Boers," zooals de vrienden der Zuid Afrikaanders genoemd werden, beweerden dat de president nog niets uit zijn eigen initiatief had gedaan, ja dat er bij het verzoek aan Salisbury gericht geheel geen sprake was van handelen naar het Haagsch tractaat. Wat gedaan werd was eenvoudiglijk een overbrengen van een verzoek van de eene bevriende mogendheid tot de andere, een dienst dien we eenige oorlogvoerende natie ter wereld zouden bewijzen, afgedacht van alle geschillen van den strijd. McKinley liet zich echter niet tot een dergelijke daad brengen. Op geene enkele manier betoonde hij officieel dat de zaak der strijdende Boeren hem ter harte ging. Toen het buitengewoon gezantschap uit Zuid Afrika—de heeren Fischer, Wolmarans en Wessels in Mei 1900 bij hem ter audiëntie was leidde hij hen uit tot de veranda achter het Witte Huis en vestigde hunnen blik op het Washington Monument—het gedenkteeken van den man die eenmaal de Amerikaansche opstandelingen tot overwinning voerde tegen dezelfde macht die nu de Republieken verwoestte. Misschien was dit bedoeld als bemoedigende wenk, wie weet? Maar toen ze den mond openden om te spreken over de zaak die hen bovenal ter harte ging verontschuldigde de president zich plotseling—en de audientie was ten einde. Toen later stemmen van protest werden gehoord tegen het uitvoeren van paarden en muilezels uit onze zuidelijke ha- icua uditi ijuiu .-uiiK.a. Kwam aanuie exporiaue geen eraae. Hoe ook gedurende weken en maanden meer dan één verzoek aan hem werd gericht, dat onze regeering in vriendelijke maar duidelijke termen aan Engeland zou zeggen dat wij met leedwezen de vernietiging der Zuid Afrikaanseke Republieken gadesloegen, zonder daarom met bedreigingen te komeH, zooals sommige heethoofden wilden—het baatte alles niets. McKinley bleef een ledig toeschouwer, en bleef dat tot zijnen dood toe. Zeer vele Boeren vrienden heeft dit diep gegriefd. En met teleurstelling vervuld. Vooral de Xederlandsche pers riep er luide schande over. Ook onder ons volk in de nieuwe wereld zelve ging menige klacht op over de apathie van McKinley. En geen wonder. Het onrecht in Zuid Afrika schreide ten hemel. Zoo licht kon er een officieel woord van protest geuit, of minstens van sympathie, gelijk we deden in de worsteling van Polen. Hongarije. Griekenland, Armenie, en vooral in Engeland's moeite met Venezuela! En—last but not least—was daar het precedent van onze actie in de Cubaansche kwestie. Ook hij die dit schrijft kan 't niet ontveinzen hoe diep hem de apathie van McKinley smart. En zondig voor God acht hij dat werkeloos aanschouwen, zoowel als liefdeloos, tegenover onze mede-republikeinen in Zuid Afrika, ook afgedacht van stamverwantschap. Edoch—wij kunnen niet medegaan met hen die in dezen McKinley zondaar achten boven anderen. Vooreerst, het Congres was voor het meerendeel niet voor de Boeren. Wij weten hoe alle moeite om eene resolutie van sympathie te zien aangenomen door onze wetgevende kamers, vergeefs was. En zekerlijk was met die stemming van 't Congres te rekenen in een land waar de stem der meerderheid als die des volks wordt geacht. De uitvoer van paarden kon, naar bevoegde zijde mededeelde, niet verboden daar onze Bondsregeering geene voldoende autoriteit had om diergelijken handel, al is het in oorlogstijd, aan banden te leggen. Misschien is het om dezelfde reden dat het overigens sterk sympathiseerend België, ja zelfs Nederland, dergelijken uitvoer niet keert! En wat nu formeel protest aangaat, vooral Europa valle ons daarover niet te hard daar ook dat werelddeel niet protesteert tegen Engeland's doen. Zelfs het Nederlandsch ministerie dat den eminenten man als hoofd heeft die ons volk bij de laatste verkiezing aanried om ten minste niet voor McKinley te stemmen, ook al mede omdat zijne herkiezing „het laatste vonkje van hoop op interventie voor onze stamgenooten in Afrika zou blusschen,"* en die zoo herhaaldelijk luide en welsprekend getuigde tegen Engeland, zelfs dat ministerie heeft tot heden toe niet geprotesteerd. De jongste troonrede gewaagde zelfs met geen enkel woord van den Zuid Afrikaanschen krijg. Reden waarom het Handelsblad, het cabinet gispte en een onzer bladenj de veel beteekenende woorden publiceerde: ,,Wij kunnen niet begrijpen, dat hij, die Amerika zulk een raad gaf, nu zelf het hoofd in den schoot legt, zonder Engeland te verwittigen, dat zijn gedrag een schande is voor de menschheid en zonder, ook al kostte het zijn positie, op te komen voor het Recht van zijn eigen volk, al woont het in een ander werelddeel. * Dr. A. Kuyper in De Standaard, 14 SepU 1900. t Ons Vaandel. Santiago ontmoetten, een man met Hollandsen Dioea, met helder hoofd, met moedig hart, vol energie: Theodore Roosevelt. In zijn geval zocht het ambt den man. Niet andersom, zooals gewoonlijk in ons land. Slechts noode gaf Roosevelt zijne toestemming om zich eandidaat voor ' t vice-presidentschap te laten stellen. Het Philadelphia program bevatte weinig nieuws. ' t Begon met eene opsomming van wat er al was voorgevallen onder McKinley's administratie. Het wees op den voorspoed dien we hadden genoten, vooral op de toeneming van onzen uitvoerhandel, en met voldoening sprak het van den gelukkigen uitslag van den Spaanschen oorlog, waardoor, zooals men het uitdrukte, ,,de wedergeboorte der vrijheid" aan tien millioenen volks was geschonken. Voorts verklaarde het „platform" zich tegen de „trusts" en vóór reciprociteit, beperking van invoer van goedkoope arbeidskrachten, hulp aan onze scheepvaart, ruime pensioenen en bevordering van de degelijkheid van den civielen dienst. Ook vóór den goud standaard. Wat de administratie gedaan had aangaande Hawaii, Samoa, en Zuid Afrika werd goedgekeurd, en in één adem werd vasthouden van de Monroe leer betuigd. Evenzoo werd McKinley's Philippijnsche staatkunde geapprobeerd terwijl aangaande Cuba de vroegere belofte van onafhankelijkheid werd herhaald. Dit, met korte trekken, was het platform waarop het onderwerp van ons geschrift, in 't jaar 1900 kwam te staan. Ook nu verklaarde hij wederom zijne instemming met het Republikein sch program in de gewone Toespraak en in den Brief van Aanneming die eerlang volgde. Op eigenaardige wijze werd de strijd van 1900 gestreden. Er was namelijk verschil, groot verschil, over de vraag waar de kamp ditmaal eigenlijk over ging—wat de voornaamste vraagstukken waren waarover het volk beslissen moest. De Democraten waren vooral luide in het betuigen dat de grootste brandende strijdvraag het Imperialisme was. ,,The Republic, not the Empire," stond allerwege in hunne banieren. Hun program had daar dan trouwens ook allen nadruk op gelegd. De Republikeinen daarentegen ontkenden dat het over iets dergelijks ging en legden allen klem op de voortduring van voorspoed en het gevaarlijke van voor vrijzilver te stemmen. Inderdaad, opmerkelijk was dit verschil over wat eigenlijk de strijdvragen waren. The Literary Digest xroeg in het nummer van n Aug., 1900: ,,Is Zilver of Imperialisme de hoofdzaak waar 't over gaat?" en onder dat opschrift schreef dat voortreffelijk en onpartijdig blad: ,, De couranten schijnen niet in staat te zijn om overeen te komen over welke punten zij zullen strijden in den veldtocht van 1900. Niet alleen kunnen de Democratische en Republikeinsche bladen het er niet over eens worden of zilver of imperialisme de hoofdzaak is waarover het gaat, maar de Democraten van het Oosten en Zuiden verschillen in meening van die van het Westen, en de Republikeinen van het Westen verschillen van de Republikeinen in 't Oosten. Het blijkt dat de Westersche Republikeinen samenstemmen met de Oostelijke en Zuidelijke Democraten dat zilver geen strijdvraag is, terwijl de Westersche Democraten en de oostelijke Republikeinen stoutelijk beweren dat dit de hoofdzaak is. Deze verwarring, leidt de Detroit Free Press (onafhankelijk) er toe 0111 ironisch op te merken, dat ,,indien president McKinley bewijst dat Imperialisme geen strijdvraag is en de heer Bryan aantoont dat 16 tot i geer pont van strijd is. zuDen we veel helderder inricht krijger, in deen veldtocht."" De held van ons verhaal begaf zich in dezen tamp niet persoonlijk in den strijd. Wat zekcï&ij ^ ook zeer was voor den be^Ieeder der hoogste waar¬ digheid in ons land. De candidaat voor het vice-pres:dentschap echter, arbeidde zooveel te meer. Toen de heer Roosevelt den tweeden November zijne rondreize als spreker voltooid, had hij niet minder dan 567 steden bezocht en (y-- toespraken "thoiKlen. ïte heer Bryan was evenm... verre van ledig. Ook hij doorreisde het land van west tot oosren noord tot zuid. overal zijne beginselen verdedigend. Op eenen dag (29 October overtrof hij alle zijne voorgangas op dergelijke tochten door dertig toespraken te honden, zoodat heel de wereld zich verbaasde over zijne uithoudendheid. Zijne ijver echter, baatte niet. Van den beginne af was de uitslag niet zeer twijfelachtig voor wie de neigingen en redeneeringen van de massa's onzer natie kende. Hetvrij- zilver vraagstuk waaraan de heer Bryan meende zich te moeten honden. weerhield velen van zijne partij te kiezen hoewel zij overigens *iit oppositie tegen McKinley's Phihpp:jnsche politiek geneigd mochten zijn de ReptiWikeinsche gelederen te verlaten. De voorspoed dien we onder het beheer des laatstgenoemden genoten hadden overreede vroegere aanhangers van Bryan om ditmaal voor McKinky te stemmen. Zoo voorspelde alles dat de man die in 1S96 zegevierde ook in 1900 wederom zon winnen. En zoo bleek het ook toen de stembussen werden geopend op 6 November. \\ illiam MeKinley had de meerderheid in 2S staten die gezi- menlijk 292 keurstemmen ten zijnen gunste zouden werpen. Bryan, die het won in 17 staten, zou slechts 155 dezer stemmen erlangen. De populaire meerderheid van McKinley bestond uit 7,206,677 stemmen, een groot aantal meer dan hij zelfs in het gedenkwaardig jaar 1896 verkreeg. Den vierden Maart, 1901, werd onze held ten tweede male ingezworen als president der Vereenigde Staten. Theodore Roosevelt legde voor onzen Senaat den eedvan trouwe plichtsvervulling af. Een nieuw regeeringstijdvak lag nu voor McKinley open zoo 't scheen. Een tijdvak dat meerderen vrede beloofde en nog meerderen bloei voorspelde. Met meer vertrouwen dan ooit zag men hem staan aan het roer van onze staatshulk. Helaas! niet lang zou het duren. Schaars een half jaar en dat roer zou ontzinken aan zijne stervende hand. Hoe heel anders zijn Gods wegen soms dan de onze. Hoe diep soms zijne paden! HOOFDSTUK XXIX. McKINLEY S LAATSTE D(3DEN. Het laatste jaar waarin McKinley aan het hoofd onzer natie stond kenmerkte zich door verschillende feiten die wel niet buitengewoon gewichtig waren, maar toch veel staats^ beleid eischten en wel waardig zijn te worden aangestipt. Een dier feiten had zelfs ons land tot groote moeilijkheden kunnen brengen, ware het den president niet gelukt door weldoordachte staatkundige grepen dit te voorkomen. Dat was de Chineesche kwestie. Een door en door reactionaire partij, de Boksers, die China uitsluitend voor de Chinêezen opeischte en vijandig was van westersche beschaving, had daar het drakenhoofd opgestoken, vele zendelingen en inboorling-christenen gedood, gebouwen verwoest, en zelfs de vreemde gezanten in Peking belegerd. De voornaamste mogendheden, ook ons land, zonden toen krijgslieden die Peking innamen, de gezanten bevrijdden en de Chineezen tuchtigden. Daarmede echter waren enkele Europeesche machten niet tevreden. Zij wilden het ,,Hemelsche Rijk" onder elkander deelen als buit! Met name Rusland. De president wilde dat echter niet toestaan, verzette zich vastberaden, en China kwam er af met de betaling eener groote schadevergoeding. Wel mag dat rijk blijde zijn dat het hoofd onzes volks zich alzoo gehouden heeft! En meer dan een die Amerika bemint verheugde er zich over dat we zoo ontsnapt waren aan wat een maalstroom van politieke verwikkelingen dreigde te worden, zoowel als knoop van ongerechtigheid. Eere aan McKinley voor zijn verzet legen landdieverij! In 't laatst van Grasmaand, 1901, begaf de president zich op reis om 't Zuiden en Westen onzes lands te bezoeken. Zes weken lang zou de tocht duren en 15,000 mijlen wilde men afleggen. Met eerbied en zelfs met gejuich, begroetten de vroegere aanhangers der Confederatie hem. De Democratische Atlanta News, uit 't hartje van 't Zuiden, schreef destijds: ,,Er is veel critiek uitgeoefend op het doen van den president in zekere zaken, maar hij wordt algemeen en naar verdienste en waarde geschat door mannen van alle partijen, als een patriot die niettegenstaande de beperkingen zijner omgeving en enkele staatkundige daden die wij betreuren een hooge type is van Amerikaansclie mannelijkheid, ernstiglijk begeerig om het goed van het algemeen te bevorderen." De president was niet in staat zijn reisplan uit te voeren. In Californië werd de gade zijner jeugd krank. Krank ten doode toe. En ook nu weer betoonde hij zijne trouw en liefde jegens haar—dag noch nacht week hij van hare zijde totdat zij eenigszins hersteld was en met hem naar 't Witte Huis kon terugkeeren. Wie, die de kranke gadesloeg in San Francisco en den sterken man aan hare sponde, had toen kunnen denken dat hij nog eerder den dood ten prooi zou vallen dan de zwakke, teere vrouw? IJdeler dan ijdelheid is onze kracht voorwaar. Nauw van de reis teruggekeerd werd de aandacht van den president vooral op Cuba gevestigd. Senateur Platt had een aanhangsel doen vasthechten aan de oorspronkelijke Cubaansche Resolutie van den Senaat. Dat amendement eisehte o.a. dat de Republiek van Cuba nooit hare onafhankelijkheid of eenig grondgebied zou afstaan aan andere mogendheden en dat zij enkele plaatsen voor militaire en scheepvaart doeleinden op het eiland aan ons zou verkoopen of verhuren, opdat wij te beter in staat mochten zijn voor hare onafhankelijkheid in te staan. De constitutioneele Conventie van Cuba, saamgekomen om eene grondwet te formeeren, weigerde om dat Platt aanhangsel goed te keuren. Onze regeering hield echter vol dat aanname hare eisch was, en zoo was Cuba genoodzaakt zich hier bij neder te leggen, hoe moeilijk haar dit ook viel en pijnlijk. En geen wonder. Voorts bemoeide de president zich met plannen om een kanaal te graven door Amerika op zijn smalst, 't zij door de landengte van Panama, of, zooals het nu schijnt te worden, dwars door de Centraal Amerikaansche Republiek Nicaragua heen. Door verschil met Engeland echter, naar aanleiding van het Clayton-Bulwer Tractaat (1850), dat onzijdigheid van zulk een waterweg vorderde, wat onze regeering niet naar den zin is, kreeg deze zaak tot hiertoe haar beslag nog niet. Toch zal er eerlang wel iets dergelijks tot stand komen. Hetzelfde kan gezegd van zijne onderhandelingen tot aankoop der Deensche West Indische eilanden. Ook van deze zaak zag McKinley de voleinding niet. Den vierden September, 1901, ging de president naar Buffalo ter bijwoning der Pan-Amerikaansche Tentoonstelling. Vrijwillig ging hij er heen. ten bate van het algemeene goed. Om de reusachtige onderneming der Exposi- Tempel der Muziek, waar Pres. McKinley geschoten werd. tie voort te helpen, om onder zijn vont ie zijn en lui na. ic spreken. Blijde toog hij naar Bnffalo. Zijne gade was wederom in zoo verre hersteld dat zij hem kon begeleiden als altijd. Zijn politiek was in het oog der meerderheid des volks een succes geweest. Zoo pas had hij in China eene zedelijke overwinning behaald over het oude, landhongerig Europa. De opene deur aan 't Aziatisch vasteland had den handel verblijd en bemoedigd. In de Philippijuen scheen hij zijne plannen te kunnen doorzetten. Aguinaldo, het hoofd der opstandelingen, was reeds lang in zijne macht. De Cubaansche kwestie was zoo goed als beslecht. Sectionalisme, de haat tusschen Zuid en Noord, had van zijn hand den doodsteek ontvangen. Welvaart en vrede troonde op onze heuvelen en vooruitgang doorwandelde onze dalen. Vóór hem lag nog een tijdperk van ruim drie jaren om te regeeren over de machtigste, vrijste Republiek der gansclie aarde. Had hij geene reden om blijde te zijn toen hij Buffalo introk om met zijn volk feest te vieren? Den vijfden September hield hij voor saamgedrongene scharen eene rede, door velen als zijne beste begroet. Hij sprak daarin woorden van staatsmanswijsheid die lang zullen leven. Hij wees op den vooruitgang onzer eeuw op allerlei gebied. Hij pleitte voor reciprociteit. \ an mogelijke tarief verlaging indien onze regeeringsonkosten en nijverheid het toelieten, sprak hij. Voorts wees hij op onze behoefte aan meerdere handelsschepen en eindigde met een slotwoord dat als een zegewensch klinkt en nog lang v/eerklinken zal: „Mijne heeren, laat ons steeds gedenken dat ons welzijn ligt in eendracht, niet in strijd; en dat onze werkelijke uit- nemendheid berust in de overwinningen des vredes en niet in die des oor logs. Wij hopen dat allen die hier vertegenwoordigd zijn mogen worden aangespoord tot een hooger en edeler pogen voor hun eigen goed en dat der wereld Onze ernstige bede is dat God genadiglijk voorspoed, geluk en vrede zal schenken aan al onze naburen en dezelfde zegeningen aan alle volkeren en machten der aarde." Heel de wereld juichte mede met het gehoor in Buffalo toen deze woorden werden vernomen. Zij begroette hem ais een man gevierd en zeer gewenscht- Uit menig gemoed rees wellicht de bede op: ..Ach God der volkeren, geef dien man gena en levenstijd deze idea'en te verwerkelijken.'' Hoe vreemd! Hoe dubbel vreemd. Hoe tiendubbel jammerlijk! Toen nog "t gejubel weerklonk sloop in diezelfde Expositie reeds een man rond. gelijk een adder schuifelt onder "t gras. zijn prooi steeds naderend. £en man, het hart vervuld met muichelmoordende plannen door hem ingeblazen die Judas bezielde en Balthazar Gerards. Arme. arme McKinley. moet alzoo uw einde zijn? Eer. einde als dat des Groot en Zwijgers, en dat van Lincoln en van Garfield? HOOFDSTUK XXX. PROOI VAN SLUIPMOORD EN DOOD. In the midst of sunny waters, lo! the mighty Ship of State Staggers, bruised and torn and wounded by a derelict of fate, One that drifted from its moorings, in the anchorageof hate. On the deck our noble Pilot, in tlie glory of liis prime, Lies in wo-impelling silence, dead before his hour or time, Victim of a mind self-centered, of a godless fooi of crime.... (lilla Wheeler Wilcox.) De president hield eene receptie in den Tempel der Muziek te Buffalo. 't Was Vrijdag, 6 September, na den middag. In den morgen had hij het heerlijk en ontzaglijk wonder van Amerika aanschouwd, dat wonder zoo groot en zoo grootsch, waarbij het menschenkind zich zoo klein, zoo nietig gevoelt—de Niagara Watervallen. Om half vier betrad hij wederom de tentoonstellingsgronden. Uit twintig duizend kelen steeg een luid gejuich op toen hij den Muziek Tempel naderde, naar links en rechts buigende. Eerbiedig week de dichte schare echter uit om voor hem plaats te maken toen hij 't gebouw binnentrad. Luid en lieflijk speelde het groote orgel in den Tempel het nationale lied dat ieder harte dat ons land bemint sneller doet kloppen zoo 't oor het verneemt: „America"—,,My Country, 't Is of Thee!" Binnen 't gebouw was ruimte gemaakt voor den president en zijn gevolg. Naast hem, aan de linkerzijde stond de heer Milburn, president der txpositie: recni» ae neer \_ortelyou. McKinley's geheimschrijver. Tegenover hem een geheim politieagent, 't Volk zou een der. hoofdingangen binnen komen, voorbij den president gaan, hem de hand geven, en dan door een der uitgangen aan de achterzijde uitgaan. Zoo echt democratisch zoo'n receptie; zoo door en door republikeinsch! Daar traden de scharen gelidsgewijze den president voorbij. Hik stond een wijle sul en schudde hem de hand. Met lachend, sympathiek gelaat stond hij voor hen. Hartelijk drukte hij elks hand. De Génestet behoefde hem niet toe te roepen: ,,o Tintel uw hart in den druk van uw hand, Ik dank voor een vinger, twee drie " Iedereen werd alzóó door hem begroet, klein en groot, man en vrouw, blank en zwart. Toen een vreemdeling voorbij ging. te bedeesd des presidents hand te vatten, riep hij dezen glimlachend toe: ,,Hold on there: give me your hand"—„Wacht even. geef mij uwe hand." McKinley wilde niemand voorbij laten gaan zonder de hand te schudden. Vooral was hij voorkomend tegenover kinderen. Hij liefkoosde hen op de wang of leide zijne hand op het hoofd en lachte hen vaderlijk toe. Herinnerden zij hem niet aan zijne eigene lievelingen, nu reeds verteerd tot stof in Canton's vredigen doodenakker? Een dame en een klein meisje waren juist voorbijgetreden na zulk eene groetenis en zagen nog even terug naar den president, verrast door zijne vriendelijkheid. Op hen volgde een jong man. Zijn gelaat verried vreemde afkomst. Maar het zag er nog zeer jongensachtig uit. Niemand verdacht hem van snooden toeleg. Zijne rechterhand was als gebonden in een zaïcaoeK. iuaar ook uu hciu unn un^woons geacht, daar meer dan een soms met verbonden arm of hand op dergelijke recepties komt. Een vriendelijke lach van McKinley begroette den jongeling. De president dacht zeker dat de rechterhand zeer was en maakte eene beweging om de linker te schudden. Hoe voorkomend! De jonge man stak echter niet de linkerhand uit. Maar de rechter — de gevloekte rechter — de hand des verraads met een revolver door den zakdoek verborgen Snel stak hij die hand uit, en er knalde plotseling een schot en nog een ■ ■ • • McKinley was geschoten met duivelschen toeleg, leon czolgosz. Qp judasachtige manier. Zoo deed Bathasar Gerards eens toen Vader Willem viel in Delft.. . .Met een onbeschrijfelijken blik van verbijstering, verwarring, afgrijzen, verwondering, zag de president naar den man die hem zoo Satanisch behandelde. De vuige sluipmoordenaar bleef niet lang staan. Een neger, Parker, die hem volgde, wierp zich op hem als een tijger op zijn prooi, nam hem bij 4e keel, en verhinderde hem een derde schot te lossen. Anderen schoten ras toe om Parker te helpen. Inmiddels begon de president als te wankelen. De lieer Milburn en Cortelyou, en een geheim politieagent, Geary, vingen hem op. Enkele droppelen bloeds baanden zich een weg door de doorschoten jas. „Ben ik geschoten, Geary?'' vroeg McKinley kalm. ,,Ik ben bevreesd van wel, Mr. President," sprak deze. Men voerde hem nu naar een stoel, dicht bij, en maakte zijne kleederen los. Cortelyou boog zich over zijn gewonden meester. „Cortelyou—wees voorzichtig," fluisterde deze hem toe. „Vertel 't Mevrouw McKinley voorzichtig!" Altijd die teedere en toch zoo mannelijke liefde tot de huisvrouw zijner jeugd! Hoe lieflijk, hoe aandoenlijk! Nu merkte hij er iets van hoe men als woedende honden zich op den moordenaar had geworpen. „Laat niemand hem kwaad doen," sprak hij met eene handbeweging naar den booswicht. Was daar niet iets in van den geest des Heeren die luide bad voor 't moordenarenrot dat Hem mishandelde? Spoedig werd de president vervoerd naar een tijdelijk hospitaal op de tentoonstellingsgronden. Om half zes begon men hem te opereeren tot onderzoek der wonden. De eene kogel was aireede uit de eene wonde gevallen. Hij had het borstbeen slechts licht gewond. De andere was door de maag heen gedrongen en verdwenen in de zenuwen van de ruggegraat naar men vermoedde. Maar men vond hem 'niet. Dat stukske moordend lood zou met hem gaan naar 't graf. En—'t zou hem ten grave voeren. Eerst meende men dit niet. Des Zondags, 8 September, waren duizende gebeden voor den president opgestegen. Uit prachtige kathedralen, uit eenvoudiger kerken, uit bedehuizen van loggen en van zoden. En Maandag scheen het of God ze ver- noord naci. £,r Kwam gunsug nieuws uil nei mus van uen heer Milburn werwaarts de gewonde reeds Vrijdags vervoerd was. Ook Dinsdag was het nieuws gunstig, en men juichte reeds. Ook mevrouw McKinley. Nog 's Vrijdags had haar huisdokter, de heer Rixey haar het treurig nieuws verteld: „Den president is een ongeluk overkomen .... hij is bezeerd geworden," had deze gezegd. „Vertel mij alles, houd niets verborgen voor mij!" zoo riep de arme vrouwe. ,,Ik zal moedig zijn, ja, ik zal moedig zijn om zijnentwille." En Dr. Rixey had haar alles gezegd. Fel schokte het grievend nieuws haar, maar toch, zij hield zich moedig, zij 't tengere klimop zoo gewend om op den „majoor" te steunen als haar eikeboom. De heele wereld juichte mede met mevrouw McKinley en onze natie over ' t bemoedigend nieuws van de legerstede des kranken. Ook de geneesheeren hadden goeden moed. Vooral Woens-. dag. En Donderdagmorgen toen de president een weinig voedsel was toegediend. Ons volk deelden ze mede: „McKinley betert!" Tot hem zei ven spraken ze reeds van terugkeer naar het Witte Huis op den eersten October. Maar—op eens—o bittere teleurstelling!—hoe werd al die hope den bodem ingeslagen, die blijdschap veranderd in rouwe, op Donderdag namiddag, 12 September! Ja—McKinley zou naar het Witte Huis terugkeeren, zelfs eerder nog dan de doctoren hadden gezegd—maar—dood, rustend in de laatste zwarte woning die ook de inwoners van het Witte Huis wacht! Dien Donderdag namiddag vertoonde zijn hart plotseling teek enen van zwakheid. Om half negen 's avonds was hij reeds ernstig ongesteld. Op Vrijdag mor- gen—wat een vreeselijk ontwaken voor lieel de Natie! Met groote zwarte letters, die den dood voorspelden, vermeldden de ochtendbladen van zijnen achteruitgang. Koud vuur (gangrens) zooals 't later bleek, werkte doodend in hem als een kanker zich steeds verbreidend. Wat zwarte Vrijdag volgde! Wat vreeze, met hope gemengd was in den boezem onzer natie. De hope verdween, de vrees trad steeds meer naar voren, de rouwe volgde haar steeds dichter, naar mate de zon dien dag zich meer ter kimme neigde. „Laat mij die boomen zien; zij zijn zoo schoon!" zoo had hij tot zijne ziekenverpleegsters gezegd dien morgen toen zij de gordijnen wilden neertrekken. Hij had ze aanschouwd. Voor 't laatste zijns levens. Des avonds was hij meest bewusteloos. Van tijd tot tijd opende hij zijne oogeu en lachte vriendelijk. Langzamerhand. merkte hij dat hij aan 't sterven was. Om zeven ure dien avond verzamelde hij zijne laatste krachten om naar en om zijne gade te vragen. Zij kwam, de arme vrouw, met wankelende schreden. Het gelaat van haar stervenden man werd opgehelderd door een glimlach toen zij over hem boog. Zij kuste en liefkoosde hem. Zij streek over zijne haren met haar bleeke hand. Als eene moeder tegenover het kind van haren schoot, hare lieveling, zoo zat de arme' vrouwe over hem gebogen. Zij spraken met elkander, woorden te teeder om door meuschenooren te worden opgevangen. Toen kwamen er snikken en er kwam zielroerend, hart doordringend geween. En zij voelden de diep geschokte gade weg van 't sterfbed. Voor 't laatste had zij haar man levende gezien. Zij deed wat zij kon om zich moedig te houden. „Om zijnentwille, om zijnentwille," fluisterde zij snikkend. Nu overspreidden de schaduwen des doods het gelaat van den president, duidelijker en meer dan te voren. Tegen acht ure bewogen zijne lippen zich zwakskens. De heelkundigen bogen het oor over hem om zijne laatste woorden op te vangen. Een hunner, Dr. Mann, schreef ze neêr: „Nearer my God to Thee, nearer to Thee," („Nader mijn God tot U—nader tot U,") zoo fluisterde hij. En met ingehouden adem luisterden zij naar zijne roerende woorden: „Though like the wanderer, The sun gone down; Darknessbe over me, My rest a stone, Yet in my dreams I'd be, Nearer my God to Thee; Nearer to Thee." Aan het einde van dat schoone vers gekomen begon zijne stem te falen en zij werd schier onhoorbaar. „Angels to beckon me''.. .. dat was het laatste wat men kon verstaan. Toen openden zich zijne oogen. De laatste maal. ,,Goodbye, goodbye all"—zeide hij—„vaartwel, vaart allen wel. Dit is Gods weg, niet de onze, zijn wille geschiede!" Daarna verloor hij zijn bewustzijn. Zijne familieleden kwamen binnen de een na den ander en kusten zijn voorhoofd waar de dood reeds zijn stempel op drukte, en fluisterden voor' t laatst zijn naam. Zijne eabinetsleden kwamen binnen. Elk nam nog eens de hand, zoo vaak gedrukt, nu kil, en klam met het zweet des doods. Mark Hanna strompelde naar 't sterfbed zijns vriends. ,,Mr. President! Mr. President!" riep hij. met stokkende stem. Geen antwoord kwam. „William! William!" riep nu de oude vriend deshuizes. En nog geen antwoord. Daar was Eén, liooger dan de hoogsten en grooter dan de grootsten der aarde die hem riep. Langzamerhand, luttel bij luttel week het leven uit den stervenden man. Soms was het moeilijk uit te maken of 't hart nog klopte. Ten laatste stond het stille, gansch stille. De dood trad als overwinnaar te voorschijn uit de worsteling met het leven en met de kunst der menschenkinderen. William McKinley, de Vijf en Twintigste President der Vereenigde Staten ontsliep om kwart na twee ure in den vroegen morgen van Zaterdag 14 September, 1901. Heel de wereld was geschokt toen de telegraaf de tijding bracht: ,,de President is dood." Ook Theodore Roosevelt. Snel vloog hij henen uit de Adirondack bergen naar Buffalo, en niet ontroerde ziel legde hij den eed af als president onzer Unie, nog dienzelfden Zaterdag. Hij, de diepgeschokte weduwe, de cabinetsleden en heel het hart onzes volks, volgde daarna het stoffelijk overschot des dooden, eerst naar Washington, en later naar Canton in Ohio. Eene tombe op den doodenakker daar ontving zijn gebeente op Donderdagnamiddag 19 September, om daar te rusten, wil 't God, tot op dien Dag dat de Bazuin zal slaan om ze allen te roepen ten Oordeel ook presidenten. Wel hem die den Rechter van dien Dag des Heeren, hier leert zoeken als zijn Heil en Heul, zijn Rots om in te schuilen, zijn Dicht om Hem te volgen.. Voor eene wijle stond alles stil door heel ons land dien zwarten Donderdag der begrafenis. De raderen der fabrieken, de wielen onzer spoorwagens. Zelfs de telegraafmachines staakten hun getik. En uit millioenen kelen stegen de liederen op die de president zoo zeer bemind had—het lied zijns sterfbeds: „Dead, kindly Light." Gebeden gingen er ook op voor land en volk, voor den nieuwen president —en voor de arme weduwe die voortaan alleen haar pad bewandelen moet. Heel de natie was in rouwe, en vervuld met droefheid. Behalve—zeer enkelen Met name de wetteloozeu, de kinderen der ongerechtigheid, zij die de roode vlag opsteken als een zinnebeeld en signaal van bloed en van verdelging en zich Anarchisten noemen die alle gezag verwerpen. Ook Eeon Czolgosz, hun vloekgezel, rouwde niet en weende niet. Hij weende alleen, gelijk een lafaard doet, toen hij 't gebouw betrad waar hij wist dat de dood zich zou opmaken om hem, ter dood veroordeeld, reeds op 27 September, zijne doodelijke stroomen van electriciteit door 't hart te zenden, in 't eerst van Slachtmaand of reeds vroeger. Door ' t hart te zenden als gerechte straf voor den wreeden slachter, den vuigen sluipmoordenaar van een drager van Gods hoog gezag in de Vereenigde Staten, een man groot en goed, schoon zondaar en feilbaar als wij allen— William McKinley. ; s