WETTEN EN VERORDENINGEN VAN NED.-1NDIË Uitgave Hekmeijer en Corporaal No. 13 151 EPIDEMIE-ORDONNANTIE ONTSMETTINGSREGLEMENT BEPALINGEN BETREFFENDE DE BESTRIJDING VAN DE PEST BEWERKT DOOR Mr. F. C. HEKMEIJER. 04 G. KOLFF & Co. BATAVIA—WELTEVREDEN 19 15 WETTEN EN VERORDENINGEN VAN NED.^INDIÊ Uitgave Hekmeijer en torporaal No. 13 jooi£ EPIDEMIE-ORDONNANTIE ONTSMETTINGSREGLEMENT BEPALINGEN BETREFFENDE DE BESTRIJDING VAN DE PEST BEWERKT DOOR Mr. F. C. HEKMEIJER. O. KOLFF éi Co. BATAVIA—WELTEVREDEN 19 15 Bijgewerkt tot Staatsblad 1915 no. 144 en Bijblad no. 8112. INHOUD. Bl. Epidemie-ordonnantie .... 1 Wekelijksch rapport bedoeld bij artikel 9 en 10 der Ep.-ord. ... 24 Ontsmettingsreglement, Bb. no. 7407 25 Tarief voor voeding, verpleging en begrafenis van geïsoleerde personen, Bb. no. 7401 41 Uitkeering aan de weduwen en weezen van artsen en ziekenverplegers die ten gevolge van geneeskundige behandeling en de verpleging van pestlijders komen te overlijden, St. 1904 no. 461 .... 44 Regeling betreffende de verbetering en afbraak van pestgevaarlijke gebouwen, St. 1914 no. 486. 46 Aanwijzing der gewesten, waar deze regeling van toepassing zal zijn, St. 1914 no. 486 54 Voorschriften tot uitvoering, Bb. no. 8062 56 Toelichting daarop 60 Tijdelijke voorziening ten aanzien van de leiding en de uitoefening van het geneeskundig staatstoezicht voor zoover betreft de bestrijding van de pest in bepaalde streken van Ned.-lndië, St. 1915 no. 136 67 Aanwijzing van de gewesten waar St. 1915. no. 136 van toepassing zal zijn, St. 1915 no. 137. 70 Ordonnantie van 25 April 1911 St. no. 299 houdende herziening van de bepalingen tot voorkoming en beteugeling van epidemieën. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad vanNederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, de bepalingen tot voorkoming en beteugeling van epidemieën willende herzien; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: Met buitenwerkingstelling der Epidemie-ordonnantie (Staatsblad 1892 no. 45), zooals zij sedert is gewijzigd en aangevuld, en van de Pest-ordonnantie (Staatsblad 1902 no. 1 112), voorzoover die verordening, met hare latere wijzigingen en aanvullingen, niet reeds buiten werking is gesteld bij de Quarantaine-ordonnantie (Staatsblad 1911 no. 277), vast te stellen de volgende EPIDEMIE-ORDONNANTIE. HOOFDSTUK I. Van het geneeskundig toezicht. Art. 1. Het in deze ordonnantie bedoeld geneeskundig toezicht wordt uitgeoefend overeenkomstig de eerste afdeeling van het Reglement op den burgerlijken geneeskundigen dienst, vastgesteld bij de ordonnantie van 30 Maart 1882 (Staatsblad no. 97), zooals die sedert is gewijzigd en aangevuld, en verder krachtens de hieronder volgende bepalingen. Art. 2. In deze ordonnantie worden verstaan: a. onder Hoofd van plaatselijk bestuur, de Europeesche ambtenaar, die onder welken titel ook, het dagelijksch bestuur voert over een gedeelte van een gewest; b. onder geneeskundigen: le. de Inspecteurs van den burgerlijken geneeskundigen dienst en de te hunner beschikking gestelde Oouvernements artsen, zoomede in de gewesten buiten Java en Madoera, behalve de gewesten Bali en Lombok, Benkoelen, de Lampongsche districten, Banka en Onderhoorigheden en Billiton, de Gewestelijk Eerstaanwezende Officieren van Gezondheid; 2e. de Directeuren van de centrale Burgerlijke ziekeninrichtingen te Batavia, Semarang en Soerabaja en de te hunner beschikking gestelde Gouvernements artsen: 3e. de geneeskundigen, werkzaam bij van Regeeringswege ingestelde gezondheidscommissiën; 4e. de met de uitoefening van den burgerlijken geneeskundigen dienst belaste geneeskundigen; 5e. de Europeesche en Inlandsche geneeskundigen, door den Hoofdinspecteur, Chef van den burgerlijken geneeskundigen dienst,tijdelijk indienst gesteld krachtens artikel 5, vierde lid, zijner nstructie, voor zoover hun daarbij door dien Dienstchef in deze ordonnantie voorziene bemoeiingenzijn opgedragen. (gew. bij St. „1914 no. 788.) Art. 3. (1) In de gevallen, dat de tusschenkomst van geneeskundigen is voorgeschreven doch in de afdeeling geen geneeskundige is gevestigd, wordt door het Hoofd van plaatselijk bestuur telegrafisch of schriftelijk geneeskundig advies ingewonnen: op Java en Madoera, Bali en Lombok, Banka en Onderhoorigheden en Billiton bij den betrokken inspecteerenden ambtenaar; in het overig gedeelte van Nederlandsch-Indië bij den betrokken Gewestelijk Eerstaanwezenden Officier van Gezondheid of, in spoedeischende gevallen, bij een ander geneeskundige, indien deze zich in die afdeeling bevindt en spoediger is te bereiken. (2) Alleen wanneer op de bij deze ordonnantie voorgeschreven tusschenkomst van een geneeskundige niet kan worden gewacht, heeft het Hoofd van plaatselijk bestuur de bevoegdheid om, zoo noodig, aanstonds tot de voorgeschreven maatregelen over te gaan. (3) Het geneeskundig advies wordt, desvereischt, nader gevraagd. Art. 4. (1) Het Hoofd van plaatselijk bestuur geeft van hetgeen door hem krachtens deze ordonnantie wordt verricht kennis aan het Hoofd van gewestelijk bestuur en aan den betrokken inspecteerenden geneeskundige, respectievelijk Gewestelijk Eerstaanwezenden Officier van Gezondheid. (2) Indien het Hoofd van gewestelijk bestuur met de genomen maatregelen zich niet vereenigt, is het Hoofd van plaatselijk bestuur verplicht terstond overeenkomstig diens nader gegeven bevelen te handelen. Art. 5. Wanneer de uitvoering van de bepalingen dezer ordonnantie of van de krachtens haar uitgevaardigde voorschriften het vereischt, is het Hoofd van plaatselijk bestuur, alleen of vergezeld van de door hem daartoe noodig geoordeelde en aangewezen personen, bevoegd de woningen der ingezetenen huns ondanks tusschen zonsopkomst en zonsondergang binnen te treden. Art. 6. (1) Gelijke bevoegdheid, als bij het voorgaand artikel omschreven, hebben de geneeskundigen bedoeld in artikel 2, mits voorzien van eene schriftelijke machtiging van het Hoofd van plaatselijk bestuur, (gew. bij St. 1914 no. 552.) (2) Van de bevinding wordt zoo spoedig mogelijk aan het Hoofd van plaatselijk bestuur mededeeling gedaan. Art. 7. Ingeval het Hoofd van plaatselijk bestuur de bij alinea 1 van het voorgaand artikel bedoelde machtiging weigert, geeft hij hiervan, met opgave der redenen, kennis aan den Hoofdinspecteur, Chef van den burgerlijken geneeskundigen dienst. HOOFDSTUK II. Omschrijving en bekendmaking van de besmettelijke ziekten. Art. 8. De besmettelijke ziekten, waarop deze ordonnantie van toepassing is, zijn pest, cholera, pokken (variola en varioloïs), diphtheritis en buiktyphus (typhus abdominalis). (gew. bij St. 1914 no. 552.) Art. 9. (1) Onverminderd het ten aanzien van zeeplaatsen bepaalde bij artikel 3 der Quarantaine-ordonnantie (Staatsblad 1911 no. 277), is het Hoofd van plaatselijk bestuur verplicht, zoodra door geneeskundig onderzoek geconstateerd is dat zich een geval van pest, cholera of buiktyphus heeft voorgedaan, daarvan rechtstreeks, zoo mogelijk telegrafisch kennis te geven aan den Hoofdinspecteur, Chef van den burgerlijken geneeskundigen dienst, het Hoofd van gewestelijk bestuur en de gewestelijke geneeskundige autoriteit, (gew. bij St. 1914 no. 552.) (2) Deze kennisgeving wordt vergezeld van- of zoo spoedig mogelijk gevolgd door omstandige mededeelingen omtrent: o. de plaats waar- en den datum waarop het eerste geval of de eerste gevallen zich hebben voorgedaan; b. het aantal vastgestelde gevallen en dat der sterfgevallen; c. de herkomst der eerste gevallen, m.a.w. of die gevallen van buitenaf aangebracht zijn, dan wel of de ziekte ter plaatse is opgedaan; d. wat pest aangaat: het voorkomen van pest of van eene ongewone sterfte onder de ratten; e. de tengevolge van het eerste geval of de eerste gevallen genomen maatregelen. (3) Na de kennisgeving, bedoeld bij alinea 1, dient het Hoofd van plaatselijk bestuur aan den Hoofdinspecteur, Chef van den burgerlijken geneeskundigen dienst, het Hoofd van gewestelijk bestuur en de gewestelijke geneeskundige autoriteit geregeld wekelijksche rapporten in, bevattende behalve het aantal ziekte-en sterfgevallen: a. in bijzonderheden, de maatregelen genomen ten opzichte van geneeskundig onderzoek, afzondering en ontsmetting; b. bij pest tevens in het bijzonder, de maatregelen genomen tegen de ratten, (gew. bij St. 1914 no. 552.) Art.10. (1) Onverminderd het ten aanzien van zeeplaatsen bepaalde bij artikel 4 der Quarantaine-ordonnantie (Staatsblad 1911 no. 277), is het Hoofd van plaatselijk bestuur bevoegd na ingewonnen geneeskundig advies, eene plaats of landstreek besmet te verklaren overeenkomstig de volgende bepalingen. (2) Hij gaat tot die besmetverklaring over: a. indien aldaar meer dan twee niet van buitenaf aangebrachte gevallen van pest zich hebben vertoond, waartusschen oorzakelijk verband kan worden aangenomen; b. indien aldaar plotseling een aantal gevallen van cholera of buikty- phus zich voordoet (explosie), of wanneer, na de afzondering der eerst waargenomen gevallen, in aansluiting daaraan nieuwe gevallen buiten de plaats(en) van afzondering zich hebben voorgedaan; (gew. bij St. 1914 no. 552.) c. indien hem blijkt, dat aldaar pokken of diphtheritis epidemisch heerschen. (3) Hij geeft van de besmetverklaring onmiddellijk kennis aan de plaatselijke bladen en voorts, zoo mogelijk telegrafisch, aan den Hoofdinspecteur, Chef van den burgerlijken geneeskundigen dienst, het Hoofd van gewestelijk bestuur en de gewestelijke geneeskundige autoriteit; in de Buitenbezittingen ook aan de naburige Hoofden van plaatselijk bestuur. (4) De Hoofdinspecteur, Chef van den burgerlijken geneeskundigen dienst, maakt de besmetverklaring in de Javasche Courant bekend. (5) Het Hoofd van gewestelijk bestuur zorgt, zoo mogelijk telegrafisch, ,voor algemeene bekendmaking in zijn gewest en voor mededeeling aan de Hoofden van alle gewesten, die aan het zijne grenzen. (6) De Hoofdinspecteur, Chef van den burgerlijken geneeskundigen dienst, is bevoegd een nader deskundig onderzoek der voorgekomen ziektegevallen te doen instellen en de besmetverklaring op grond daarvan weder op te heffen, zoodra hij daartoe termen vindt. (7) Wekelijksche rapporten, als bedoeld in de laatste alinea van het vorig artikel, worden na de besmetverklaring ook ten opzichte van pokken en diphtherie ingediend. (8) Het Hoofd van plaatselijk bestuur heft de besmetverklaring op, indien vastgesteld is: a. dat er noch sterfgevallen, noch nieuwe gevallen van pest, cholera of buiktyphus zijn voorgekomen gedurende vijf op de afzondering, den dood of de genezing van den laatsten pest-, cholera of buiktyphuslijder volgende dagen; b. dat de pokken-of diphtheritis-epidemie heeft opgehouden; c. dat alle vereischte ontsmettingsmaatregelen zijn toegepast en, in geval van pest, tegen de ratten de noodige maatregelen zijn ten uitvoer gelegd, (gew. bij St. 1914 no. 552.) (9) Van de opheffing der besmetverklaring wordt op dezelfde wijze bericht gegeven, als in alinea 3, 4 en 5 is omschreven. Art. 11. (1) Het hoofd van een gezin; de houder of houderes van eene slaapstede, commensalenhuis of logement, en in het algemeen de zoodanigen bij wie personen inwonen; de schipper van een ter plaatse vertoevend vaartuig; de bestuurders van gestichten van weldadigheid, van gevangenhuizen, dwangarbeiderskwartieren, van bedelaars- en krankzinnigengestichten doen, wanneer daarin eene der in artikel 8 bedoelde ziekten voorkomt, hiervan binnen 24 uren, nadat het feit te hunner kennis is gekomen, mededeeling aan het Hoofd van plaatselijk bestuur. (2) Gelijk voorschrift geldt: le. voor militaire commandanten en commandanten van pradjoerits of van andere Inlandsche militaire korpsen, zoomede voor gezaghebbers van de schepen der gouvernements-marine en commandanten van oorlogsschepen binnengaats; 3e. voor beheerders van particuliere landerijen en bestuurders van ondernemingen van nijverheid, landen mijnbouw, wanneer een geval van besmettelijke ziekte op hun land of hunne onderneming te hunner kennis is gekomen. (3) Voor zooveel betreft Inlanders, vindt de in alinea 1 bedoelde mededeeling plaats door tusschenkomst van hunne kampong- of dorpshoofden; voorzooveel aangaat de Vreemde Oosterlingen door tusschenkomst van de hoofden of wijkmeester hunner natie. (4) Ook zonder dat hun eene mededeeling, als in de vorige alinea bedoeld, is gedaan, zijn de daar genoemde kampong- en dorpshoofden en alle verdere beambten van politie, zoomede de hoofden en wijkmeesters van Vreemde Oosterlingen, verplicht het voorkomen van vermoedelijke gevallen van besmettelijke ziekte — buiktyphus uitgezonderd — in hun ressort te rapporteeren zoodra zij daarvan hebben vernomen, (gew. bij St. 1914 no. 552.) (5) Bovendien is iedere geneesheer verplicht om, wanneer een geval van besmettelijke ziekte door hem geconstateerd wordt, onmiddellijk het Hoofd van plaatselijk bestuur daarmede in kennis te stellen. Art. 12. (1) Slaapsteden, commensalenhuizen en logementen, waarin eene besmettelijke ziekte voorkomt, worden onmiddellijk en uiterlijk binnen 24 uren na de aangifte, door de zorg van het Hoofd van plaatselijk bestuur, ten koste van den Lande, voorzien van één of, zoo noodig, van meer dan één kenmerk, dat van buiten duidelijk zichtbaar is, en dat den naam der ziekte vermeldt. (2) Zoodra uit de verklaring van een geneeskundige is gebleken, dat de ziekte geweken is en ontsmetting — voor zoover door hem noodig geacht — heeft plaats gehad, wordt het kenmerk op last van het Hoofd van plaatselijk bestuur verwijderd. (3) Bij verschil van gevoelen tusschen den geneesheer en het voormeld bestuurshoofd over de verwijdering van het kenmerk, beslist het Hoofd van gewestelijk bestuur; het Hoofd van plaatselijk bestuur kan zoo noodig de verwijdering gelasten onder nadere goedkeuring van het Hoofd van ge= westelijk bestuur. (4) Ten opzichte van andere dan in de eerste alinea genoemde verblijfplaatsen kan het Hoofd van plaatselijk bestuur mede het aanbrengen van kenmerken gelasten, indien hem zulks na geneeskundige voorlichting nuttig en noodzakelijk voorkomt. (5) Al wat verder de kenmerken betreft, als plaats en wijze van bevestiging. inrichting, enz., wordt door de Hoofden van gewestelijk bestuur vastgesteld. HOOFDSTUK 111 Afzondering, verpleging, vervoer van lijders, overledenen en voorwerpen, die besmet zijn. Art- 13. (1) Het Hoofd van plaatselijk bestuur is bevoegd, na ingewonnen geneeskundig advies, personen die aan eene besmettelijke ziekte lijden of verschijnselen verioonen, welke het ontstaan van zulk eene ziekte doen verwachten, en hen, die met zoodanige personen in aanraking zijn geweest, naar eene afzonderlijke gelegenheid ter verpleging, hetzij binnen of buiten hunne woning te doen overbrengen, het verblijf of de verblijven, waarin de lijders zich bevinden, alsmede zoo noodig alle in de nabijheid gelegen perceelen ook door de overige bewoners te doen ontruimen en bij pest of cholera deze laatsten, afgescheiden van de zieken, gedurende een termijn van vijf tot tien dagen in eene daartoe aangewezen inrichting te doen observeeren. (gew. bij St. 1914 no. 693.) (2) De niet ziek bevonden personen worden niet naar eene isoleerinrichting overgebracht, vóórdat zij zelve, hunne kleeding en alles wat zij medenemen grondig zijn gereinigd en ontsmet, terwijl zij tevens, zoo mogelijk, in de gelegenheid worden gesteld om met immuniseerende middelen te worden behandeld. (3) Na de ontruiming worden de in het eerste lid bedoelde verblijven en perceelen en alles wat zich daarin bevindt grondig gereinigd en ontsmet of verbrand volgens de regelen van het in artikel 32 bedoeld Ontsmettingsreglement. (gew. bij St. 1914 no. 693.) (4) Het hoofd van plaatselijk bestuur is mede bevoegd, na ingewonnen geneeskundig advies, een of meer verblijven, waarin gevallen eener besmettelijke ziekte zich hebben voorgedaan of nog voordoen, door een bewakingscordon als anderszins van de omgeving te isoleeren. Ook de omgevende verblijven kunnen met de besmette in deze afzondering worden begrepen. (5) Afzondering, als in de vorige alinea omschreven, van uitgebreider terreinen of gebiedsdeelen geschiedt door het Hoofd van gewestelijk bestuur. (6) Het isolement sluit in zich, dat niemand het afgezonderd gebied mag betreden, behalve zij, die ambtshalve daartoe aangewezen of bevoegd zijn, dan wel daartoe van het Hoofd van plaatselijk bestuur vergunning hebben gekregen, en dat geen binnen het geisoleerd gebied vertoevende persoon de grens daarvan mag overschrijden dan na zich te hebben onderworpen aan de voorschriften, door voornoemd bestuurshoofd, na ingewonnen geneeskundig advies, vastgesteld. Art. 14. (1) Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om bij het uitbreken van eene besmettelijke ziekte, na ingewonnen geneeskundig advies, op enkele geschikte plaatsen loodsen of pondoks te doen oprichten, tot het isoleeren van de personen, in het vorig artikel bedoeld (2) Deze gebouwtjes moeten ompaggerd zijn en door een of meer tijdelijk aan te stellen personen bewaakt worden, die voor een behoorlijke afsluiting zorg zullen dragen. (3) Tot bewakers dier gebouwtjes moeten bij voorkeur personen gekozen worden, die tegen de heerschende besmettelijke ziekte zijn geimmuniseerd. (4) De kosten van voeding, verpleging en begrafenis, waarin zoo noodig door het Bestuur wordt voorzien, moeten, voor zoover de geisoleerden niet behoeftig zijn, door hen zeiven of door hunne erfgenamen aan den Lande vergoed worden overeenkomstig een door den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid vastgesteld tarief. Art. 15. (1) Behalve in de gevallen, bij deze ordonnantie aangewezen, en behoudens van bestuurswege te geven machtiging, worden lijders aan eene besmettelijke ziekte niet vervoerd. (2) Onder hetzelfde voorbehoud is het verboden voorwerpen, die in aanraking waren met lijders of overledenen aan eene besmettelijke ziekte of met ingevolge artikel 13 geisoleerde personen, te vervoeren, te doen vervoeren, ten geschenke of in gebruik te geven of te doen geven, te nemen of te doen nemen, tenzij na ontsmetting volgens het in artikel 32 bedoeld ontsmettingsreglement. (3) Gedurende eene epidemie wordt het vervoer van militairen, dwangarbeiders, krankzinnigen en gevangenen van eene besmette naar eene onbesmette plaats zooveel mogelijk beperkt en in geen geval toegelaten zonder geneeskundig advies. Art. 16. (1) Vervoer van lijders aan eene besmettelijke ziekte naar hunne woningen, naar een ziekeninrichting of naar eenige andere, voor tijdelijke opneming van zieken bestemde inrichting, is slechts geoorloofd volgens daarvoor door het Hoofd van plaatselijk bestuur te geven algemeene of bijzondere voorschriften. (2) Het vervoer met transportmiddelen, waarin de lijders met gezonde personen huns ondanks in aanraking kunnen komen, als spoorwagens, tramwagens, stoombooten, enz., mag slechts met toestemming van het Hoofd van plaatselijk bestuur geschieden. (3) Vervoer van besmette voorwerpen naar de van bestuurswege aan te wijzen plaats voor ontsmetting of vernietiging bestemd, geschiedt met inachtneming van de voorschriften van het in artikel 32 bedoeld ontsmettingsreglement, en overigens volgens door of vanwege het Hoofd van plaatselijk bestuur te geven aanwijzingen. Art. 17. (1) De overledene aan eene besmettelijke ziekte mag zonder verlof van het plaatselijk bestuur niet worden vervoerd naar andere algemeene, bijzondere of familiebegraafplaatsen, dan die voor de ingezetenen der plaats, waar de overledene is gestorven, gebruikelijk zijn. Dit verlof wordt niet gegeven, tenzij, overeenkomstig het bepaalde bij § IV der ordonnantie van 15 December 1864 (Staatsblad no. 196), ') in gevallen van overwegenden aard. (2) Het vervoer moet langs den kortsten weg geschieden. (3) Ook is het verboden lijken van lijders aan besmettelijke ziekten in de Kerken te brengen, al liggen die langs den in de vorige alinea bedoelden kortsten weg. Art. 18. (1) Overledenen aan een besmettelijke ziekte moeten binnen 24 uren na het overlijden begraven worden. (3) Indien de zorg voor de gezondheid van de bewoners van het sterfhuis of van de bevolking zulks vereischt, kan het Hoofd van plaatselijk bestuur, des noodig ten koste van den Lande, het begraven doen bespoedigen. ~~ilT~Volgens St. 1864 no. 196 te geven door de hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur, en waar het beheer en de voorziening in de behoefte aan begraafplaatsen aan een localen raad is opgedragen volgens St. 190b no. 160 door den voorzitter van den localen raad. (3) Voor zoover in deze gevallen moet worden afgeweken van de tijdstippen, gesteld bij de artikelen 69 en 70 van het Reglement op het houden der registers van den Burgerlijken Stand voor de Europeesche en daarmede gelijkgestelde bevolking in NederlandschIndië (Staatsblad 1849 no. 25), ') zal het bij alinea 2 van artikel 69 bedoeld verlof niet gegeven worden dan na verklaring van een geneeskundige, dat de bespoediging noodzakelijk is; terwijl het begraven zonder verlof, ingevolge artikel 70, eveneens dan niet mag plaats vinden zonder eene verklaring als voren. 1) De artikelen 69 en 70 van het Reglement op het houden der registers van den burgerlijken stand luiden als volgt: Artikel 69. Binnen den afstand van tien palen van het gebouw waar de acten van den burgerlijken stand worden opgemaakt, mag geen begraving geschieden zonder het verlof, vrij van zegel en kosteloos, door den ambtenaar van den burgerlijken stand af te geven, nadat hij zich, indien hij zulks noodig acht, van het overlijden zal hebben verzekerd. Buiten het geval, dat eene vroegere begraving door de policie mogt zijn toegelaten of bevolen, zal dat verlof door den ambtenaar van den burgerlijken stand niet vroeger worden verleend dan twaalf uren na het overlijden. Artikel 70. Wanneer de plaats waar de begraving moet geschieden, meer dan tien palen verwijderd is van het gebouw waar de acten van den burgerlijken stand worden opgemnakt, ral de begraving zonder verlof, doch niet vroeger dan vier en twintig uren na het overlijden, en niet anders dan in tegenwoordigheid van twee getuigen, aan wie het lijk zal zijn vertoond, mogen bewerkstelligd worden. Bij het doen der aangifte van overlijden zal moeten worden overgelegd eene door die getuigen geteekende verklaring, op ongezegeld papier geschreven, ten blijke dat de begraving volgens de bepalingen van dit artikel heeft plaats gehad. De overlegging van zoodanige verklaring is onnoodig, wanneer de aangifte geschiedt door dezelfde personen, die als getuigen bij de begraving zijn tegenwoordig geweest; mits zulks uit de acte blijke. Indien bij schriftelijke aangifte van overlijden, de begraving tevens moet plaats hebben op den in het eerste lid bepaalden afstand, zullen de aangevers ook getuigen der begraving moeten zijn. \ (4) Het Hoofd van plaatselijk bestuur, dat de bespoediging eener begrafenis noodig acht, heeft zich mede naar het in de voorgaande alinea bepaalde te gedragen. Art. 19. (1) Onverminderd de toepassing van het bepaalde bij artikel 37 der Quarantaine-ordonnantie (Staatsblad 1911 no. 277), mogen uit een besmet verklaarde plaats of landstreek, onverschillig of al dan niet besmetting dier goederen is vastgesteld, niet worden uitgevoerd lijfgoed, oude en gedragen kleederen, benoodigdheden voordagelijksch gebruik, gebruikt beddegoed, een en ander tenzij vervoerd wordende als bagage of als gevolg van verandering van woonplaats (verhuisboedel), mitsgaders vodden en lompen. (2) Het Hoofd van plaatselijk bestuur is bevoegd, na ingewonnen geneeskundig advfes, ook den uitvoer van andere goederen te verbieden. (3) Alle goederen, waarvan de uitvoer niet verboden is, worden volgens het in artikel 32 bedoeld reglement ontsmet, indien dit door het Hoofd van plaatselijk bestuur noodzakelijk wordt geacht. (4) Van die ontsmetting geeft de daartoe door dat bestuurshoofd aangewezen ambtenaar of beambte een bewijs af. Art. 20. (1) Bewoners van huizen of vaartuigen, waarin eene der in artikel 8 genoemde ziekten voorkwam, mogen geen school bezoeken dan na verloop van 8 dagen nadat de ziekte, volgens schriftelijke verklaring van eenen geneeskundige, uit de huizen of vaartuigen geweken is. Wanneer geen bevoegd geneeskundige ter plaatse gevestigd is, heeft het Hoofd van plaatselijk bestuur de bevoegdheid het verbod op te heffen. • 2) Hoofden of bestuurders van scholen mogen de in de vorige alinea bedoelde bewoners, zoolang het verbod duurt, niet tot die inrichtingen toelaten. (3) Onder scholen verstaat dit artikel scholen van voorbereidend onderwijs, met inbegrip van kinderbewaarplaatsen, zoomede scholen van lager en middelbaar onderwijs. HOOFDSTUK IV. Zorg voor ontsmetting. Art. 21. (1) Het Hoofd van plaatselijk bestuur is bevoegd in besmette verblijfplaatsen maatregelen tot ontsmetting en, na ingewonnen geneeskundig advies, ook andere hygiënische maatregelen ter voorkoming van verspreiding der ziekte voor te schrijven en, zoo noodig, te doen uitvoeren. (2) In geval van verzet tegen de in de voorgaande alinea bedoelde maatregelen, wordt het verblijf bij besluit van het Hoofd van plaatselijk bestuur gedurende een door hem bepaalden tijd gesloten verklaard. Art. 22. Het Hoofd van plaatselijk bestuur is bevoegd, na ingewonnen geneeskundig advies, huizen, keeten en vaartuigen, die brandpunten van besmetting zijn of dreigen te worden, geheel of gedeeltelijk ten koste van den Lande te doen reinigen en ontsmetten, zoomede in dringende gevallen na schadeloosstelling of onteigening overeenkomstig de voorschriften in de artikelen 24, 25, 26 en 27 dezer ordonnantie, te doen verbranden. 2 Art. 22a. In plaatsen of streken, waar een of meer gevallen van pest onder menschen of ratten zich hebben voorgedaan, is het Hoofd van plaatselijk bestuur in bijzondere gevallen, te zijner beoordeeling, bevoegd om na ingewonnen geneeskundig advies, gebouwen, zoo bewoonde als onbewoonde, en vaartuigen op kosten van den Lande te doen ontratten. (ingev. bij St. 1911 no. 394.) Art. 23. De Hoofden van plaatselijk bestuur zijn bevoegd besmette of van besmetting verdachte voorwerpen ten laste van den Lande te doen ontsmetten of overeenkomstig de voorschriften, vervat in de artikelen 24, 25, 26 en 27 dezer ordonnantie, te doen vernietigen. Art. 24. (1) Zoo vernietiging volgens schriftelijke verklaring van een geneeskundige noodig is en de eigenaren daarin toestemmen, al dan niet tegen overeen te komen en zoo mogelijk dadelijk te betalen schadeloosstelling, kan het Hoofd van plaatselijk bestuur zulks onmiddellijk gelasten. (2) In zijn daartoe te nemen besluit worden de voor vernietiging bestemde goederen, met vermelding van de namen der eigenaren, aangewezen, onder aanteekening van de toestemming der eigenaren, zoomede van de schriftelijke verklaring van een geneeskundige, waaruit van de noodzakelijkheid der vernietiging blijkt. (3) De in het besluit ter vernietiging aangewezen goederen worden door het Hoofd van plaatselijk bestuur onmiddellijk in beslag genomen. Art. 25. Indien zonder schadeloosstelling de eigenaren zeiven tot de vernietiging overgaan, is het bij voorgaand artikel bepaalde niet van toepassing, behoudens de noodige voorzorgen van bestuurwege, dat de vernietiging behoorlijk plaats vindt. Art. 26. (1) Zoo de eigenaren inde bij artikel 24, alinea 1, bedoelde vernietiging niet toestemmen, moet, overeenkomstig artikel 77 van hef Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, onteigening plaats vinden en zijn de artikelen 67, 68 en 69 der ordonnantie van 17 Januari 1864 (Staatsblad no. 6) toepasselijk. (2) Tot geene onteigening wordt overgegaan dan in gevallen van uiterste noodzakelijkheid. Art. 27. (1) Bij toepassing van het voorgaand artikel worden de goederen in het door het Hoofd van plaatselijk bestuur te nemen besluit aangewezen, met vermelding van de eigenaren en onder aanteekening van de schriftelijke verklaring van een geneeskundige, waaruit van de noodzakelijkheid der onteigening blijkt. (2) De in het besluit aangewezen goederen worden door het Hoofd van plaatselijk bestuur onmiddellijk in beslag genomen. Art. 28. In geval van herstel of overlijden van personen, als bedoeld in artikel 14, wordt met betrekking tot Ontsmetting, verbranding of vernietiging van kleedingstukken, fournituren, enz. gehandeld overeenkomstig het krachtens artikel 32 vast te stellen Ontsmettingsreglement. Art. 29 Na afloop der epidemie, welke het oprichten der in artikel 14 bedoelde gebouwtjes noodzakelijk maakte, zullen deze verblijfplaatsen, voor zoover de materialen van tijdelijken aard zijn, op last van het Hoofd van plaatselijk bestuur en onder de noodige voorzorgen verbrand worden. Art. 30. (1) Als lijken van aan besmettelijke ziekten overledenen met voer- of vaartuigen, ook voor levenden bestemd, naar de begraafplaats of vóór dien tijd naar elders vervoerd worden, moeten de transportmiddelen terstond daarna, volgens de voorschriften van het krachtens artikel 32, vast te stellen Ontsmettingsreglement ontsmet worden. (2) Op dezelfde wijze wordt, zoo dit door het Hoofd van plaatselijk betuur wordt noodig geacht, gehandeld met voer- of vaartuigen, waarmede personen vervoerd zijn, als bedoeld in de eerste alinea van artikel 13. Art. 31. De ontsmetting der in het vorig artikel bedoelde voer- en vaartuigen zal ten koste der eigenaren plaats vinden, zoo hunne middelen het toelaten. Art. 32. (1) De regelen omtrent het verbranden of op andere wijze vernietigen van voorwerpen, het vervoeren en ontsmetten van besmette en van de bij de artikelen 15 en 16 genoemde voorwerpen, zoomede de ontsmetting van gebouwen, voer- of vaartuigen worden door den Hoofdinspecteur, Chef van den Burgerlijken Geneeskundigen Dienst, bij afzonderlijk reglement vastgesteld. (2) Het Hoofd van plaatselijk bestuur neemt de noodige maatregelen ter verzekering, dat eene voorgeschreven ontsmetting behoorlijk plaats vinde. HOOFDSTUK V. Slot- en strafbepalingen. Art. 33. Bij verschil van meening over de vraag, of goederen vallen onder de toepassing van artikel 19, beslist het Hoofd van plaatselijk bestuur in hoogste ressort. Art. 34. Hij, die door onvoorzichtigheid of achteloosheid voor anderen gevaar van besmetting, hetwelk voorzien kon worden, doet ontstaan, wordt, indien hij met den aard van de ziekte bekend was, gestraft met een geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden of, voorzooveel betreft Europeanen of met dezen gelijkgestelden, met gevangenis, en Inlanders of met dezen gelijkgestelden, met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van teil hoogste drie dagen. Art. 35. Met een geldboete van ten hoogste vijftig gulden of, voorzooveel betreft Europeanen of met dezen gelijkgestelden, met gevangenis, en Inlanders of met dezen gelijkgestelden, met ten arbeid-stelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van ten hoogste zes dagen worden gestraft: le. zij, die toelating weigeren in de gevallen bij de artikelen 5 en 6 omschreven; 2c. ouders, voogden of verzorgers, die bij hen inwonende kinderen ter school zenden in strijd met artikel 20; 3e. onderwijzers, die in strijd metartikel 20 ter school komen zoomede hoofden of bestuurders van scholen, die onderwijzers in strijd met dat artikel tot de school hebben toegelaten. Art. 36. (1) Overtreding van de bepalingen der artikelen 11,13,15 (eerste en tweede alinea), 16, 17, 18 (eerste en tweede alinea), 19 en 30 of van de krachtens of teruitvoeringdierartikelen gegeven voorschriften wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste honderd gulden of, voorzooveel betreft Europeanen of met dezen gelijkgestelden, met gevangenis, en Inlanders of met dezen gelijkgestelden, met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van ten hoogste 6 dagen. (2) Gelijke straf wordt opgelegd wegens het wegnemen, verplaatsen, onleesbaar of onzichtbaar maken van het kenmerk, in artikel 12 vermeld. (3) De vernietiging der in strijd met de verbodsbepaling in artikel 19 uitgevoerde goederen kan in het vonnis, zelfs bij vrijspraak, gelast worden. Art. 37. Ieder, die de uitvoering van de voorschriften dezer verordening opzettelijk belemmert of die zich daartegen verzet, wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden en, voor zooveel betreft Europeanen of met dezen gelijkgestelden, met gevangenis, en Inlanders of met dezen gelijkgestelden, met dwangarbeid buiten den ketting van ten hoogste één jaar. Art. 38. Ter nakoming van de krachtens deze ordonnantie gegeven bevelen en voorde bewaking van verblijven, inrichtingen, plaatsen, en landstreken kan het Hoofd van plaatselijk bestuur, zoo noodig, de hulp der maritieme of militaire macht inroepen. Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking tegelijk met de Quarantaine- ordonnantie (Staatsblad 1911 no. 277). En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 25sten April 1911. IDENBURG. De Algemeene Secretaris, STAAL. Uitgegeven den zeven en twintigsten April 1911. De Algemeene Secretaris, STAAL. (Besluit van den GouverneurGeneraal van 25 April 1911 no. 1). Model wekelijksch rapport bedoeld in de artikelen 9 en 10 der Epidemie-ordonnantie, vastgesteld bij besluit v. d. Wd. Hisp., Chef v. d. Burgerl. Gen. Dienst van 4 December 1912 no. 7588, Bijblad no. 7844. Residentie Ataeenng Wekelijksch l> rapport, loopende van tot en artikel 9, al3^ 3) de Epidemie-ordonnantie (Staatsblad 1911 no. 299). artikel 10, al. 7 ' —— met . . 2) 19. . ingevolge »- Aantal ziektegevallen. Aantal. u ~ S "° . = c ■ë .2 „ « S ~ i . -ftn-S S £ , Desa. - „ | 3 g g j » 5 •§ -3 5 H * « H 1/5 £ ~i i j ii 1) In te vullen: „pest", „cholera", „pokken" of „diphtheritis". 2) Het eerste rapport moet loopen van af den dag, waarop zich het eerste geval heett voorgedaan tot en met den daarop volgenden Zaterdag, of, wanneer het eerste geval op een Zaterdag is voorgekomen, van Zondag tot en met Zaterdag. De volgende rapporten loopen dan van Zondag tot en met Zaterdag. 3) Door te halen wat niet op het rapport betrekking heeft. 19 Het Hoofd van Plaatselijk Bestuur. Besluit van den Wd. Hoofdinspecteur, Chef van den Burgerlijken geneeskundigen dienst van 27 April 1911 no. 1631, Bb. no. 7407, houdende vaststelling van het ontsmettingsreglement, bedoeld bij artikel 27 der Quarantaine-Ordonnantie in Staatsblad 1911 nos. 277 en 302 en artikel 32 der Epidemie-Ordonnantie in Staatsblad 1911 no. 299. No. 1631. Batavia, den 27sten April 1911. DE Wd. HOOFDINSPECTEUR, CHEF VAN DEN BURGERLIJKEN GENEESKUNDIGEN DIENST. Herlezen enz. Gelezen enz. Heeft besloten: Vast te stellen het volgende Ontsmettingsreglement enz. Afschrift enz. ONTSMETTINGSREGLEMENT, bedoeld bij artikel 27 der Quarantaine-ordonnantie in Staatsblad 1911 nos. 277 en 302 en artikel 32 der Epidemie-Ordonnantie in Staatsblad 1911 no. 299. § 1. Algemeene bepalingen. Art. 1. Ontsmetting geschiedt zoo mogelijk onder toezicht van een genees- kundige en anders van een door het plaatselijk bestuur voor zoover mogelijk na ingewonnen medisch advies aangewezen ambtenaar of beambte. Art. 2. De ontsmetting geschiedt: a. bij voorkeur in een ontsmettingsinrichting; b. met goedvinden van de in het vorig artikel bedoelden persoon ter plaatse waar zich de te ontsmetten voorwerpen bevinden. Art. 3. De tot ontsmetting dienende middelen zijn: a. toestellen; b. natuurlijke middelen; c. scheikundige middelen; Art. 4. (1) Onder ontsmettingstoestellen zijn begrepen: a. apparaten, die een mengsel van zwaveligzure en zwavelzure anhydride leveren (Clayton, Marot) of van kooloxyde en koolzuur (Nocht); b. formaline-lampen en formaline-inrichtingen (formaline-kisten, Japansche kamers); c. ovens, die stoom onder drukking of stroomende stoom leveren (ontsmettingsovens). (2) Deze toestellen worden aangewend overeenkomstig de voor elk dezer in verband met hunne constructie te geven bijzondere voorschriften. Art. 5. Natuurlijke middelen van ontsmetting zijn. Ie. zon en wind, waaraan men toegang geeft door het openzetten van ramen en deuren, het geheel of gedeeltelijk verwijderen van een dak of van een of meer zijwanden van een gebouw. Het gebouw moet aldus op drie achtereenvolgende dagen telkens gedurende 5 a 6 uur aan zon en wind worden blootgesteld; 2e. hitte, welke wordt aangewend a. in den vorm van kookhitte, door de te ontsmetten (kleinere' voorwerpen gedurende H a H uur in water of sodaoplossing uit te koken in een pan, ketel of ander vat; b. in den vorm van vuur om ijzeren en andere niet licht smeltbare metalen voorwerpen en metalen constructies te ontsmetten. Men stapelt daartoe licht brandbare stoffen, bijv. droge bamboe, om de te ontsmetten voorwerpen en onderhoudt daarmede gedurende eenige minuten een helder brandend vuur; 3e. stroomend water, mits dit zooveel stroomkracht hebbe, dat het het bed, waarin het loopt, schuurt; riolen en andere watergangen, als slokans en beekjes kunnen alleen door een sterken waterstroom in een of meer etmalen voldoende worden ontsmet. Art. 6. (1) Als scheikundige ontsmettingsmiddelen komen in aanmerking: le. versch gebluschte kalk, bereid door overgieting van ongebluschte kalk met de helft van haar gewicht aan water; alleen wanneer daarbij eene sterke warmte ontwikkeling plaats vindt is dit middel voor ontsmetting te gebruiken; 2e. kalkmelk, welke wordt verkregen door 1 deel versch gebluschte kalk te vermengen met 3 deelen water; alleen indien onmiddellijk vóór het gebruik bereid, is kalkmelk voor ontsmetting te gebruiken; ge. chloorkalk, welke minstens 20°/o werkzaam chloor bevat; zij moet in goed gesloten flesschen en beschermd tegen de inwerking van licht worden bewaard» 4e. sapocarbol-oplossing (kresolzeep-oplossing), welke telkens dadelijk vóór het gebruik moet worden aangemaakt door 1 deel sapocarbol (der Nederlandsche pharmacopee 4e uitgave) te vermengen met 9 deelen zuiver water. Bij gebrek aan sapocarbol kan lysol of creoline worden gebruikt in 5°/0-oplossingen, die echter anderhalf maal zoo lang moeten inwerken als eene sapocarbol-oplossing', 5e. sublimaat-oplossing, verkregen door één pastille van 1 gram (der Nederlandsche pharmacopee, vierde uitgave) op te lossen in 1 Liter zuiver water. Geneeskundigen en apothekers kunnen die oplossing ook bereiden door 1 gram sublimaat in kristallen of poeder en 0.4 gram keukenzout met een weinig eosine op te lossen in 1 Liter zuiver water. De flesschen, waarin sublimaatoplossing in voorraad wordt gehouden, moeten in het Nederlandsch en in de landstaal het opschrift „Vergif" dragen en in een gesloten kast worden bewaard; 6e. soda-oplossing, eene oplossing van 20 gram soda in 1 Liter water; 7e. f o rm a 1 i n e, de in den handel onder dien naam bekende 40°/o-oplossing van formaldehyde. Dit ontsmettingsmiddel verdient echter weinig vertrouwen en mag alleen worden gebezigd, wanneer betere middelen ontbreken! 8e. zeepspiritus, welke wordt verkregen door drie deelen gewone brandspiritus te vermengen met één deel groene zeep; 9e. kopersulfaat (troessi); 10e. kalium permanganaat; lle. zwaveligzuur, verkregen door het verbranden van 10 gram zwavel per kubieken Meter in goed gesloten vertrekken. (2) De scheikundige ontsmettingsmiddelen moeten onder het persoonlijk toezicht van de in artikel 1 bedoelde personen worden bereid, tenzij de oplossingen uit een apotheek zijn ontvangen. Art. 7. (1) Bij ontsmetting worde de voorkeur gegeven aan ontsinettingstoestellen! de natuurlijke ontsmettingsmiddelen zijn, waar zij kunnen worden aangewend, een krachtig hulpmiddel tot verdelging van ziektekiemen. (2) Het aanwenden van de ontsmettingsmiddelen geschiedt met inachtneming van de volgende bepalingen. § 2. Ontsmetting van schepen. Art. 8. (1) Ontsmetting van het dek geschiedt door schrobben met kalkmelk of sapocarbol-oplossing; binnen het schip gelegen verblijven, die afzonderlijk ontsmet moeten worden, worden behandeld als in artikel 11 hieronder voor vertrekken is bepaald. (2) Het inwendige van schepen wordt met Clayton-toestellen ontsmet, waarmede tevens ratten (en c. q. stemogyia-muskieten) worden gedood. Ook bij ontsmetting van een afzonderlijk ruim of tusschendek kan het Clayton-toestel met goed gevolg worden aangewend. (3) De lading wordt eveneens geclaytoniseerd of, in het geval van artikel 36 der Quarantaine-ordonnantie, gedurende een tijdruimte van twee weken in een opslagplaats opgeslagen. (4) Bij verversching van drinkwater, dat verdacht wordt met pest of cholera te zijn besmet, wordt vóór het verwijderen van den watervoorraad zoo mogelijk stoom van hooge temperatuur door de reservoirs geleid, totdat het water gedurende een kwartier gekookt heeft; is dit onmogelijk dan geschiedt de ontsmetting door het inbrengen van eene zoodanige hoeveelheid kalium permanganaat, dat het water rood wordt gekleurd; na aldus zes uur te hebben gestaan, behoort de kleur nog roze te zijn; het water wordt dan uitgepompt en na doorspoeling der reservoirs door versch drinkwater vervangen. (5) Ruim water of waterballast wordt, voordat het wordt weggepompt, zoonoodig ontsmet op dezelfde wijze als besmet drinkwater. (6) Indien het schip twee zeemijlen buiten de kust ligt, kan besmet drinken ruimwater of waterballast zonder voorafgaande ontsmetting worden uitgepompt: drinkwaterreservoirs moeten daarna echter ontsmet worden met stoom of met eene oplossing van kalium permanganaat. (7) Het gedeelte van den buitenwand van schepen, waarlangs de uit privaten en urinoirs afkomstige stoffen loopen, worden op de volgende wijze ontsmet Bedoeld oppervlak wordt eerst be- spoten met een sublimaat-oplossing, daarna geheel afgekrabt, vervolgens duchtig gewasschen met sapocarbol en ten slotte na verloop van eenige uren opnieuw geverfd. (8) Overigens wordt met besmette plaatsen of goederen in een schip gehandeld op de wijze als in de §§ 4, 5, 6 en 7 voor die plaatsen en goederen is aangegeven. § 3. Ontsmetting van spooren tramwagens, rij- en voertuigen. Art. 9. (1) Compartimenten van spoor- en tramwagens worden behandeld als in artikel 11 hieronder voor vertrekken is bepaald; de daarin aanwezige zitbanken, meubels, kleeden en gordijnen gelijk in §§ 4, 5 en 6 voor houten, lederen en geweven en gevlochten stoffen is voorgeschreven, privaten en urinoirs worden overeenkomstig het bepaalde in § 7 behandeld. (2) Van goederenwagens worden de vloeren, de wanden en het dak van binnen en buiten met kalkmelk of sapocarbol-oplossing geschrobt. Indien mogelijk worde echter de in de eerste twee alinea's van artikel 11 aangegeven behandeling aangewend. Art. 10. (1) Rijtuigen worden met sapocarbol-oplossing goed afgepoetst, de kussens en kleeden worden behan» deld zooals in §§ 5 en 6 voor die voorwerpen is aangegeven. (2) Vrachtwagens worden op dezelfde wijze ontsmet als in de eerste zinsnede van het tweede lid van het vorig artikel voor goederenwagens is voorgeschreven. (3) Lijkwagens en brandcards worden op dezelfde wijze als vrachtwagens behandeld, met dien verstande, dat gordijnen en ledergoed worden ontsmet overeenkomstig § 5. (4) Tandoe's en draagbaren van bamboe, die besmet zijn, worden verbrand; indien zij van hout zijn en verbranding ernstig bezwaar oplevert worden zij met eene sapocarbol-oplossing gereinigd; indien het geraamte van ijzer is kan dit door verhitting met vuur worden ontsmet. Het geweven goed wordt door formaline, stoom of uitkoken ontsmet. § 4. Ontsmetting van huizen en gebouwen. Art. 11. (1) Vertrekken met steenen muren of andere goed gesloten localiteiten worden met formaline-dampen behandeld. (2) Daartoe worden van die vertrekken middels het opplakken van reepen papier of het instoppen van watten of geweven goederen alle reten en openingen zooveel mogelijk luchtdicht afgesloten en de vertrekken aldus gedurende den voor het formalinetoestel voorgeschreven tijd aan de inwerking dier dampen blootgesteld. (3) Ledergoed, bont, fluweel, gewaste tijk, veeren, wollen goederen, gordijnen, beddegoed, boeken en dergelijke worden in het te ontsmetten vertrek geplaatst en aldus tegelijkertijd door de 'formaline-dampen ontsmet. (4) Indien formalinetoestellen niet beschikbaar zijn, worden de vertrekken uitgezwaveld, door zegedurende ten minste zes uur te vullen met zwaveldamp, daarna worden de gladde deelen met sapocarbol-oplossing goed afgewreven, de overige daarmede door middel van een „spray" bestoven of van spuiten bespoten, vervolgens zooveel mogelijk aan het zonlicht blootgesteld en ten slotte de vloeren, wanden en plafonds behandeld zooals in artikel 13 is omschreven. (5) Houten en bamboe-huizen worden zoo mogelijk verbrand. Ontstaat daardoor te groote schade of gevaar voor naburige perceelen dan worden zij, zoo mogelijk door geheele of gedeeltelijke wegneming van het dak, of een der wanden aan het zonlicht blootgesteld. De vloeren en omwandingen worden vervolgens behandeld als in artikel 13 is voorgeschreven. Art. 12. (1) Vloeren van hout, steen of cement worden met sapocarbol-oplossing geschrobt; aarden vloeren, binnenplaatsen en weggedeelten worden ontsmet door overgieten met kalkmelk. (2) Gewitte muren en plafonds worden met versche kalkmelk een of zoo noodigtwee malen overgewit; geteerde deelen worden overgeteerd. (3) Houten beschotten en geverfde of met een waterdichte laag bedekte muren worden met sapocarbol-oplossing goed afgepoetst. § 5. Ontsmetting van meubelen en huisraad. Art. 13. (1) Metalen voorwerpen worden, indien dit zonder schade kan geschieden, aan vuurhitte blootgesteld en anders gedurende ten minste een kwartier uitgekookt; zijn zij daartegen niet bestand, dan worden zij met sapocarbol-oplossing goed afgepoetst. 3 (2) Houten voorwerpen worden verbrand of indien daardoor de schade te groot zou worden, nat gemaakt met sublimaat-oplossing, minstens een half uur daarna met zuiver water afgewasschen en daarna met lappen drooggewreven, welke lappen daarna worden verbrand. (3) Besmet glas en aardewerk wordt gedurende een kwartier uitgekookt in soda-oplossing of in water. (4) Lederen voorwerpen worden voor den voor het toestel aangewezen tijd in een formaline-inrichting behandeld; is dit niet mogelijk dan worden zij verbrand. (5) Gevlochten stoffen als matten en tikers worden bij voorkeur verbrand; bestaat daartegen bezwaar dan worden zij met kalkmelk behandeld. (6) Gordijnen en kleeden worden behandeld als in artikel 14 voor geweven stoffen is aangegeven. § 6. Ontsmetting van lijfgoed en kleederen. Art. 14. (1) Matrassen en kussens worden in den ontsmettingsoven behandeld; is dit niet mogelijk dan worden zij verbrand. (2) Geweven goederen als bijv. kleedingstukken, lijf-en bedlinnen, beddegoed, enz. worden in een ontsmettingsoven of eene formaline-inrichting behandeld of, indien dat niet mogelijk is, uitgekookt gedurende ten minste een kwartier in water of soda-oplossing dan wel gedurende twee uren in eene sapocarbol-oplossing ondergedompeld. Laat de aard der goederen of de omstandigheden een dezer behande- lïngen niet toe dan worden zij verbrand. (3) Flanellen of wollen stoffen worden behandeld in een ontsmettingsoven of formaline-inrichting dan wel gedurende twee uur in een sapocarbol-oplossing gedompeld. (4) Lijf- en beddegoed, dat door uitwerpselen van lijders is besmet, mag niet worden uitgespoeld, maar moet direct worden ondergedompeld in eene sapocarbol-oplossing. (5) Bont, fluweel, gewaste tijk, veeren, gordijnen, tapijten, boeken en dergelijke voorwerpen worden in een formaline-inrichting behandeld of, indien dit niet mogelijk is, verbrand. (6) Lompen en vodden, papier en andere zaken van geringe waarde worden verbrand. § 7. Ontsmetting van privaten, urinoirs en andere verzamel- paatsen van vuil, zoomede van riolen, goten en waterbakken. Art. 15 (1) Privaten, urinoirs, beeren zinkputten worden met kalkmelk (10 Liter op 1 kubieken Meter) of chloorkalk (5 Liter op 1 kubieken Meter) gevuld en met dien inhoud gedurende minstens vier uur gesloten gehouden. (2) De zittingen van privaten worden met een sapocarbol-oplossing goed afgepoetst en de vertrekken v.oorts behandeld, zooals in artikel 11 is aangegeven. (3i Goten en riolen worden bij voorkeur schoongemaakt door er sterk stroomend water door te leiden en anders behandeld op de wijze van de eerste alinea. (4) Verzamelingen van straatvuil worden verbrand of anders met kalkmelk gemengd in de verhouding van 10 Liter op 1 kubieken Meter. (5) Stof, kamervuil en afkrapsel, afkomstig van besmette vertrekken moet nat worden gemaakt met de gebruikte ontsmettingsvloeistof en aldus worden verwijderd, waarbij te waken is voor het opvliegen van deze stoffen. (6) Uitwerpselen van zieken (urine, ontlasting, braaksel, sputum, etter) worden het best met kalkmelk en anders met sapocarbol ontsmet. (7) Tonnen, bakken of potten, die voor het deponeeren van besmettelijke uitwerpselen of afval worden gebezigd, moeten vooraf voor ongeveer J4 met kalkmelk (c. q. sapocarbol-oplossing) worden gevuld; de stoffen moeten daarin minstens een uur met het ontsmettingsmiddel in aanraking blijven alvorens te worden weggeworpen; de vaten moeten daarna met sapocarboloplossing worden uitgespoeld. (8) In hospitalen verdient het aanbeveling besmettelijke uitwerpselen te koken met kalium-permanganaat. (9) Waterputten kan men trachten te ontsmetten door den inhoud om de drie dagen te mengen met eene 10°/o oplossing van kopersulfaat (troessi) en wel Yx Liter oplossing per kubieken Meter van den waterinhoud van den put. (10) Badwater en mandibakken worden ontsmet door het inbrengen van kalium-permanganaat in eene hoeveelheid die het water rood kleurt; wanneer het water, na van tijd tot tijd goed te zijn omgeroerd, aldus gedurende zes uur heeft gestaan en de kleur niet lich- ter dan roze is geworden, heeft de ontsmetting plaats gehad. § 8. Ontsmetting van personen. Art. 16. (1) Personen ontsmetten zich door handen en voeten en het overige lichaam te wasschen en zoo mogelijk te borstelen met zeepspiritus en zich vervolgens met sapocarbol-oplossing na te wasschen. (2) Zij voorzien zich vervolgens van schoone kleederen, terwijl de gebruikte kleedingstukken moeten worden ontsmet. § 9. Vervoer van lijders aan besmettel ijke ziekten en van van besmetting verdachte personen, dieren en voorwerpen. Art. 17. (1) Het vervoer van lijders aan besmettelijke ziekten behoort per brancard te geschieden, tenzij een beter vervoermiddel als bijv. een automobiel of ziekenwagen beschikbaar is. (2) Is geen der in het eerste lid bedoelde vervoermiddelen beschikbaar dan geschiedt het vervoer dier lijders per tandoe of baleh-baleh c. q. in een gewoon rijtuig. (3) In ieder geval moet zorg worden gedragen dat geen uitwerpselen van de lijders buiten het vervoermiddel kunnen geraken. (4) Het vervoermiddel moet worden ontsmet en de gebezigde stoffen worden verbrand of ontsmet op een der wijzen in artikel 14 aangegeven. (5) Verdachte personen ondergaan vóór hun vertrek eene voorloopige ont- smefting, verwisselen van kleeding ^tl begeven zich te voet of per rijtuig naar de hun aangewezen inrichting. Behoudens het noodige geleide behooren op deze personen bij hun gaan naar die inrichting geen verdere voorzorgsmaatregelen te worden toegepast. De gebezigde rijtuigen moeten worden ontsmet. Art. 18. (1) Van pest verdachte ratten en muizen mogen alleen met ongeveer 1 Meter lange tangen worden aangepakt; zij worden, waar dit zonder brandgevaar kan geschieden, dadelijk overdekt met een in petroleum gedrenkte lap en met een weinig petroleum overgoten, die vervolgensin brand wordt gestoken. De oppervlakkig verbrande lijken kunnen daarna, zoo hun aantal gering is, geheel worden verbrand; bij hoeveelheden grooter dan tien moeten de lijken in een diepen kuil onder een laag versche kalk worden begraven. (2) Wanneer onverbrande rattenlijken moeten worden vervoerd, geschiede dit in een dichtgemaakt petroleumblik of ander goed gesloten voorwerp, waarin, zich een laag petroleum bevindt. (3) Personen, die belast zijn met het dooden, vangen, verbranden of transporteeren van van pest verdachte ratten, moeten alvorens hun werk te beginnen, de onbedekte deelen van het lichaam geheel met vaseline insmeren. Art. 19. (1) Besmette of van besmetting verdachte voorwerpen, die vervoerd moeten worden, worden in goed gesloten, met zink bekleede, ontsmetbare bakken gedaan of, zoo die niet voorhanden zijn, in met sublimaat gedrenkte zakken of doeken gehuld. (2) De bakken worden vervolgens met eene sapocarbol-oplossing ontsmet, de zakken of doeken worden gereinigd zooals in artikel 14 is voorgeschreven of desnoods verbrand. Ook de vervoerende personen en hunne kleederen behooren ontsmet te worden. (3) De ontsmette goederen moeten in ontsmette bakken of andersin schoone zakken of doeken worden terugbezorgd. § 10. Begraven van aan besmettelijke ziekten overledenen. Art. 20. (1) Personen, die het lijk van een aan pest overledene hebben te behandelen, besmeren de onbedekte deelen van hun lichaan vooraf met vaseline en ontsmetten zich en hunne kleederen onmiddellijk na afloop. Het laatste behoort ook te geschieden bij de behandeling van lijken van aan andere besmettelijke ziekten overleden personen. (2) Lijken van aan besmettelijke ziekten overledenen worden, indien godsdienstige bezwaren zich daartegen niet verzetten, niet ontkleed, doch in een met sublimaat-oplossing gedrenkt laken gewikkeld en zoo mogelijk gelegd in een kist, waarvan de bodem is voorzien van eene eenige centimeters dikke laag houtzaagsel of tuinaarde. (3) Ritueele wassching van bovenbedoelde lijken moet desverlangd toegestaan worden, mits het lijk op een baleh-baleh wordt gelegd boven een kuil, die van een laag van 15 centimeter versch gebluschte kalk is voorzien. Voor de wassching wordt bij voorkeur sublimaatoplossing gebezigd. De balehbaleh wordt na de wassching verbrand en de aanwezige personen en hunne kleederen ontsmet. Art. 21. Het vervoeren van lijken van aan besmettelijke ziekten overleden personen, die niet in een kist zijn gelegd, geschiedt op een baleh-baleh, waarop een tiker en een in sublimaat gedrenkt kleed; is dit laatste niet mogelijk dan worde een stuk imitatieleder gebezigd. De baleh-baleh en tiker worden verbrand, het kleed uitgewasschen en het imitatieleder ontsmet. Art. 22. (1) Graven voor aan besmettelijke ziekten overleden personen moeten minstens 1 Meter diep zijn en op den bodem zijn voorzien van een 15 centimeter dikke laag versch gebluschte kalk, die desgewenscht met een laagje aarde kan worden bedekt. (2) Het lijk van niet gekiste personen wordt met een laag aarde bedekt, waarop zoo mogelijk weder een laag versch gebluschte kalk, die vervolgens geheel met aarde wordt afgedekt. Besluit van den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid van 28 April 1911 no. 6822, Bijblad no. 7401, houdende een tarief voor voeding, verpleging en begrafenis van de krachtens artikel 13 der Epidemie-ordonnantie geïsoleerde personen. DE DIRECTEUR VAN ONDERWIJS, EEREDIENST EN NIJVERHEID. Gelezen enz. Heeft besloten: A. Aan te teekenen dat op het tijdstip van inwerkingtreding der Epidemieordonnantie (Staatsblad 1914 No. 299) buiten werking treden de dezerzijdsche besluiten: a. van 19 Februari 1892 No. 1723 en 14 November 1901 No. 14187 houdende vaststelling en wijziging van de „Regelen voor de ontsmetting van besmette voorwerpen, gebouwen, voer-of vaartuigen, privaten, riolen en andere verzamelplaatsen van vuil en voor het verbranden of op andere wijze vernietigen van voorwerpen, ingevolge de ordonnantiën van 11 Februari 1892, Staatsblad Nos. 44 en 45; b. van 29 Maart 1898 No. 5384, hou- dende eene regeling van de kosten van voeding ingevolge artikel 15 van de ordonnantie in Staatsblad 1892 No. 45 geïsoleerde lijders (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 5262); c. van 5 Augustus 1910 No. 9704», houdende eene regeling van de kosten van voeding, verpleging en begrafenis van ingevolge artikel 9, c der pestordonnantie geïsoleerde personen (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 5639); B. Ter uitvoering van het voorgeschrevene bij de vierde alinea van artikel 14 van de Epidemie-ordonnantie (Staatsblad 1911 No. 299 vast te stellen het bij dit besluit behoorend tarief van de kosten van voeding, verpleging en begrafenis van de bij artikel 13 dier ordonnantie bedoelde personen, die geïsoleerd moeten worden omdat zij aan eene besmettelijke ziekte lijden of verschijnselen vertoonen, welke het ontstaan van zulk eene ziekte doen verwachten, dan wel omdat zij met zoodanige personen in aanraking zijn geweest of in hunne onmiddellijke nabuurschap hebben gewoond. Afschrift enz. TARIEF, bedoeld bij de vierde alinea van artikel 14 der Epidemie-ordonnantie, van de kosten van voeding, verpleging en begrafenis van de bij artikel 13 dier ordonnantie bedoelde personen, die geïsoleerd moeten worden omdat zij aan eene besmettelijke ziekte lijden of verschijnselen vertoonen, welke het ontstaan van zulk eene ziekte doen verwachten, dan wel omdat zij met zoodanige personen in aanraking zijn geweest of in hunne onmiddellijke nabuurschap hebben gewoond. a. De kosten van voeding en verpleging van de bovenbedoelde personen worden gesteld: voor voeding en verpleging van Europeanen en met dezen gelijkgestelden ƒ 2 (twee gulden) per dag; voor voeding en verpleging van Inlanders en met dezen gelijkgestelden ƒ 0.20 (twintig cent) per dag; terwijl bij eventueele begrafenis het bedrag der daarvoor gedane uitgaven in rekening wordt gebracht. b. Het beheer der sub a bedoelde gelden wordt opgedragen aan de daartoe door het betrokken hoofd van gewestelijk bestuur aan te wijzen personen die gehouden zijn de ontvangen gelden in 's Lands kas te storten, welke stortingen uiterlijk éénmaal per maand behooren te geschieden, (gew. bij Bb. no. 7475.) Gouvernementsbesluit van 27 November 1904 no. 7 Staatsblad no. 461, tot bepaling der bedragen van de uitkeering: 1. aan de weduwen en weezen van Europeesche artsen en aan het nagelaten wettig of onwettig gezin van Europeesche ziekenverplegers, die tijdelijk worden in dienst genomen voor de geneeskundige behandeling en de verpleging van pestlijders en die tengevolge van de waarneming dier diensten komen te overlijden; 2. aan het nagelaten wettig of onwettig gezin van voor de verzorging van pestlijders in dienst genomen Inlanders, die tengevolge van de waarneming dier diensten komen te overlijden. Gelet enz. Is goedgevonden en verstaan: Krachtens machtiging der Koningin te bepalen: le- aan de weduwen en weezen van Europeesche artsen en aan het nagelaten wettig of onwettig gezin van Europeesche ziekenverplegers, die tijdelijk worden in dienst genomen voor de geneeskundige behandeling en de verpleging van pestlijders en die tengevolge van de waarneming dier diensten komen te overlijden, wordt toegekend eene uitkeering tot dezelfde bedragen en, wat den duur der uitkeering betreft, op dezelfde voorwaarden als bepaald zijn voor pensioenen en onderstand van weduwen en weezen van Europeesche burgerlijke landsdienaren, en zulks naar reden van een maandelijksch inkomen van het hoofd van het gezin, wat de artsen betreft van ƒ 1500 's maands en wat de ziekenverplegers aangaat van ƒ 150 's maands; 2e. aan het nagelaten wettig of onwettig gezin van voor de verzorging van pestlijders in dienst genomen Inlanders, die tengevolge van de waarneming dier diensten komen te overlijden, wordt toegekend eene uitkeering van ƒ 4 's maands voor de wettige of onwettige weduwe en van ƒ 1 's maands voor elk wettig of onwettig kind tot het 16de levensjaar. Afschrift enz. Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, C. B. NEDERBURGH. Uitgegeven den eersten December 1904. De Algemeene Secretaris, C. B. NEDERBURGH. Ordonnantie van 6 Juli 1914 no. 36 Staatsblad no. 486, houdende regelen betreffende de verbetering en afbraak van pestgevaarlijke gebouwen, en de met het oog op het pestgevaar te stellen eischen nopens de oprichting van nieuwe gebouwen, de uitbreiding of verandering van bestaande gebouwen en het in gebouwen bewaren van rijstvoorraden en andere goederen. ÏN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende regelen te stellen betreffende de verbetering en afbraak van pestgevaarlijke gebouwen, en de met het oog op het pestgevaar te stellen eischen nopens de oprichting van nieuwe gebouwen, de uitbreiding of verandering van bestaande gebouwen en het in gebouwen bewaren van rijstvoorraden en andere goederen; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-lndië; Heeft goedgevonden en verstaan: Art. 1. (1) Het Hoofd van plaatselijk bestuur is bevoegd om gebouwen, op grond dat zij voor de gebruikers gevaar voor besmetting met pest opleveren, op voorstel van een geneeskundige, pestgevaarlijk te verklaren en in verband hiermede hetzij de verbetering hetzij de afbraak van zoodanige gebouwen te gelasten. (2) Hij kan, onverminderd de ter plaatse geldende wettelijke voorschriften op het bouwen, in overeenstemming met een geneeskundige de eischen aangeven, waaraan met het oog op het pestgevaar moet worden voldaan bij de oprichting van nieuwe gebouwen, de uitbreiding of verandering van bestaande gebouwen en het in gebouwen bewaren van rijstvoorraden of andere goederen. Art. 2. De pestgevaarlijkverklaring van een gebouw geschiedt bij besluit van het Hoofd van plaatselijk bestuur, tevens inhoudende eene omschrijving van de verbeteringen, welke aan het gebouw moeten worden aangebracht, dan wel de mededeeling dat het gebouw moet worden afgebroken, met bepaling van den termijn, binnen welken een en ander moet geschieden, en onder aanzegging dat wanneer binnen dien termijn de verbeteringen niet zijn aangebracht of de afbraak niet heeft plaats gehad, het gebouw buiten gebruik zal worden gesteld. Art. 3. (1) Het besluit wordt onverwijld aan den geneeskundige, van wien het voorstel is uitgegaan, medegedeeld en door aanplakking, ter plaatse door het Hoofd van plaatselijk bestuur te bepalen, bekend gemaakt. (2) Bovendien geschiedt onverwijld mededeeling van het besluit aan den eigenaar en aan dengene, die van het gebouw gebruik maakt of bij den toestand daarvan, naar het oordeel van het Hoofd van plaatselijk bestuur, rechtstreeks belang heeft, zoo hun adres bekend is en zij in de afdeeling, waarin het gebouw gelegen is, woonachtig zijn. (3) Zoo de in het vorig lid bedoelde personen niet ter plaatse wonen, doch aldaar een gemachtigde hebben, wordt de mededeeling aan dezen gedaan. Art. 4. (1) De eigenaar en degene, die van het gebouw gebruik maakt of bij den toestand daarvan rechtstreeks belang heeft, of hunne gemachtigden kunnen van het besluit tot pestgevaarlijkverklaring bij het Hoofd van gewestelijk bestuur in beroep komen binnen acht dagen, nadat hen de mededeeling van dat besluit heeft beeikt en, indien geene mededeeling heeft kunnen of behoeven te geschieden, binnen 14 dagen na den dag der aanplakking. Het beroep geschiedt middels eene mondelinge of schriftelijke kennisgeving aan het Hoofd van plaatselijk bestuur. (2) Binnen veertien dagen na het instellen van het beroep wordt hierop door het Hoofd van gewestelijk bestuur uitspraak gedaan, na raadpleging van den Inspecteur van den burgerlijken geneeskundigen dienst, onder wien de afdeeling ressorteert. (3) Het Hoofd van gewestelijk bestuur kandepestgevaarlijkverklaringbekrach- tigen dan wel intrekking of wijziging van het besluit tot pestgevaarlijkverklaring bevelen. (4) Van de uitspraak wordt onverwijld mededeeling gedaan aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, die met inachtneming daarvan zijn besluit intrekt of wijzigt: in geval van bekrachtiging betreft die wijziging alleen het vaststellen van een nieuwen termijn, als bedoeld in artikel 2. (5) De intrekking of wijziging wordt bekend gemaakt door aanplakking ter plaatse, door het Hoofd van plaatselijk bestuur te bepalen, en medegedeeld aan den appellant en aan de personen, bedoeld in artikel 3. Art. 5. (1) De geneeskundige, wiens voorstel tot pestgevaarlijkverklaring niet binnen veertien dagen door een besluit van die strekking is gevolgd, kan bij het Hoofd van gewestelijk bestuur voorziening vragen. (2) Dat Bestuurshoofd beslist zoo spoedig mogelijk na raadpleging van den Inspecteur van den burgerlijken geneeskundigen dienst, onder wien de afdeeling ressorteert. (3) Van de beslissing wordt onverwijld mededeeling gedaan aan het Hoofd van plaatselijk bestuur en, indien de pestgevaarlijkverklaring onnoodig wordt geacht, ook aan den in het eerste lid bedoelden geneeskundige; wordt bij de beslissing van het Hoofd van gewestelijk bestuur pestgevaarlijkverklaring bevolen, dan geschiedt deze bij besluit van het Hoofd van plaatselijk bestuur, met inachtneming van die beslissing en van de voorschriften van de artikelen 2 en 3. (4) Tegen een besluit tot pestgevaar- 4 lijkverklaring ingevolge uitspraak of beslissing van het Hoofd van gewestelijk bestuur is geen voorziening toegelaten. Art. 6. (1) Zoolang tegen een besluit tot pestgevaarlijkverklaring nog beroep openstaat of omtrent een ingesteld beroep nog geen uitspraak is gedaan, blijft de uitvoering daarvan opgeschort, tenzij het door het Hoofd van plaatselijk bestuur in overeenstemming met den geneeskundige, door wien de pestgevaarlijkverklaring is uitgelokt, op grond van gebleken noodzakelijkheid bij voorraad uitvoerbaar mocht zijn verklaard. (2) Wanneer en voor zoover de noodzakelijkheid der uitvoering bij voorraad niet bij de uitspraak in hooger beroep wordt erkend, kan bij dezelfde uitspraak aan den belanghebbende eene vergoeding voor de door die uitvoering geleden schade worden toegekend. Art. 7. (1) Zoodra het besluit tot pestgevaarlijkverklaring in werking is getreden, doet het Hoofd van plaatselijk bestuur bij het pestgevaarlijk verklaarde gebouw een bord aanbrengen met het van den openbaren weg duidelijk leesbare opschrift „Pestgevaarlijk", benevens zoodanige andere uiterlijke kenteekenen, als door hem noodig mochten worden geacht. (2) Dit bord en eventueel aangebrachte andere kenteekenen worden op last van het Hoofd van plaatselijk bestuur dadelijk verwijderd, zoodra het besluit tot pestgevaarlijkverklaring buiten werking is getreden. Art. 8. (1) Wanneer niet binnen den gestelden termijn is voldaan aan de in het besluit tot pestgevaarlijkverklaring ten aanzien van de aan te brengen ver- beteringen of de afbraak gestelde eischen, gelast het Hoofd van plaatselijk bestuur de buitengebruikstelling van het pestgevaarlijk verklaarde gebouw. (2) Op vertoon van den daartoe strekkenden last moet het gebouw onverwijld door de daarin vertoevende personen worden ontruimd. (3) Het mag daarna, zoolang de last niet is ingetrokken, zonder bijzondere vergunning van het Hoofd van plaatselijk bestuur, niet meer worden betreden. (4) Zoodra de bij het besluit tot pestgevaarlijkverklaring voorgeschreven verbeteringen ten genoegen van het Hoofd van plaatselijk bestuur zijn aangebracht of de afbraak is voltooid, trekt hij het besluit en, wanneer een last tot buitengebruikstelling is uitgevaardigd, ook dezen last in. Art. 9. Wanneer de uitvoering van de bepalingen dezer ordonnantie of van de krachtens deze genomen maatregelen het vereischen, zijn de Hoofden van gewestelijk en van plaatselijk bestuur, benevens de door hen schriftelijk gemachtigde personen, de laatsten op vertoon van deze machtiging, bevoegd om gebouwen, ook zonder vergunning van degenen, die het gebouw bewonen of anderszins in gebruik hebben, binnen te treden. Art. 10. (1} Volgens door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen kunnen aan hen, die als eigenaar of krachtens anderen titel bij den toestand van een gebouw rechtstreeks belang hebben, ter bestrijding der kosten van verbeteringen, als bedoeld in artikel 2, voorschotten worden toegekend, zullende aan minvermogenden die kosten worden vergoed. (2) De uit afbraak voortvloeiende schade wordt, mede volgens door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen, ook ingeval de afbraak van Overheidswege heeft plaats gehad, vergoed. Art. li. (1) Met geldboete van ten hoogste honderd gulden of gevangenisstraf dan wel tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van ten hoogste zes dagen wordt gestraft: le. hij, die in strijd handelt met de door het Hoofd van plaatselijk bestuur krachtens het tweede lid van artikel 1 gestelde eischen; 2^. hij, die wederrechtelijk een bord of eenig ander kenteeken als bedoeld in het eerste lid van artikel 7 wegneemt of onkenbaar maakt; 3e. hij, die geen gehoor geeft aan den last tot ontruiming, ibedoeld in het tweede lid van artikel 8, of die het bepaalde bij het derde lid van dat artikel overtreedt; 4e. hij, die, hoewel daartoe verplicht, binnen den gestelden termijn niet voldoet aan den last tot het aanbrengen van verbeteringen of tot afbraak. (2) Ingeval, na de ten uitvoerlegging van de straf, binnen een nader door het Hoofd van plaatselijk bestuur testellen termijn niet aan den gegeven last tot verbetering of afbraak is gevolg gegeven, wordt daartoe op kosten van den na latige van Overheidswege overgegaan. Art. 12. (1) De Gouverneur-Generaal wijst de gewesten of gedeelten van gewesten aan, waarde bepalingen van deze ordonnantie van toepassing zullen zijn. (2) De Gouverneur-Generaal is bevoegd voor het verstrekken van de in het tweede lid van de artikelen 4 en 5 bedoelde adviezen andere dan de daar genoemde geneeskundige autoriteiten aan te wijzen. Art. 13. Deze ordonnantie treedt in werking op een door den GouverneurGeneraal te bepalen tijdstip. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-lndië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 6den juli 1914. 1DENBURG. De Algemeene Secretaris, DE GRAEFF. Uitgegeven den veertienden Juli 1914. De Algemeene Secretaris, DE GRAEFF. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 6 Juli 1914 no. 36). Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 31 Augustus 1914 no. 6, Staatsblad no. 596, houdende aanwijzing van gewesten en gedeelten van gewesten waar de Regelen betreffende de verbetering en afbraak van pestgevaarlijke gebouwen enz. (Staatsblad 1914 no. 486) van toepassing zullen zijn, zoomede de bepaling van het tijdstip van de inwerkingtreding van de ordonnantie in Staatsblad 1914 no. 486. Gelet enz. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Krachtens artikel 12 van de ordonnantie van 6 Juli 1914 (Staatsblad no. 486) te bepalen, dat de bij die ordonnantie vastgestelde Regelen betreffende de verbetering en afbraak van pestgevaarlijke gebouwen enz. enz. in de volgende gewesten en gedeelten van gewesten van toepassing zullen zijn: I. de afdeelingen Batavia (Stad en Voorsteden) en Meester-Cornelis van de residentie Batavia; II. de afdeeling Grobogan van de residentie Semarang; III. de afdeelingen Bodjonegoro en Blora van de residentie Rembang; IV. de residentie Soerabaja; V. de residentie Madoera; VI. de residentie Pasoeroean, met uitzondering van de afdeeling Kraksaan; VII. de residentie Madioen, met uitzondering van de afdeeling Patjitan; VIII. de residentie Kediri. Ten tweede: Te bepalen, dat de in artikel 1 bedoelde ordonnantie van 6 Juli 1914 (Staatsblad no. 486) in werking treedt op 1 October 1914. Afschrift enz. Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, DE GRAEFF. Uitgegeven den negenden September 1914. De Gouvernements Secretaris, KINDERMANN. Gouvernementsbesluit van 31 Augustus 1914 No. 7, Bb. No. 8062 houdende voorschriften tot uitvoering van artikel 10 der ordonnantie van 6 Juli 1914 St. No. 486. Gelet enz; Gelezen enz; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Vast te stellen de aan dit besluit gehechte „Voorschriften ter uitvoering van artikel 10 der ordonnantie van 6 Juli 1914 (Staatsblad no. 486), houdende Regelen betreffende de verbetering en afbraak van pestgevaarlijke gebouwen, enz. enz." Ten tweede: Te bepalen, dat voormelde voorschriften in werkingtreden tegelijk met de ordonnantie van 6 Juli 1914 (Staatsblad no. 486). Ten derde: De betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur uit te noodigen rekening te willen houden en doen houden met de wenken, voorkomende in de bijgaande toelichting op de hoogerbedoelde voorschriften. Afschrift enz. VOORSCHRIFTEN ter uitvoering van artikel 10 der ordonnantie van 6 Juli 1914 (Staatsblad no. 486). Art. 1. (1) De voorschotten, bedoeld in het eerste lid van artikel 10 der ordonnantie van 5 Juli 1914 (Staatsblad no. 486) worden als regel verstrekt in den vorm van materialen arbeid en slechts bij wijze van uitzondering, wanneer het Hoofd van plaatselijk bestuur zulks noodig oordeelt, geheel of gedeeltelijk in geld. (2) De verstrekking geschiedt op aanvraag, individueel, voor elk gebouw slechts éénmaal en tot hoeveelheden c.q. bedragen als door het Hoofd van plaatselijk bestuur worden noodig geoordeeld. (3) De voorschotten worden renteloos verleend. (4) Bij het verstrekken van voorschot in geld boven een door het Hoofd van gewestelijk bestuur vast te stellen bedrag heeft zoo mogelijk zakelijke of persoonlijke zekerheidstelling plaats. (5) Voorschotten in den vorm van materialen moeten in ontvangst worden genomen aan de daarvoor bestemde magazijnen, waarvan er zoo mogelijk in ieder onderdistrict één wordt opgericht. De aan den voorschotnemer in rekening te brengen prijzen der mate- rialen worden vastgesteld en algemeen bekend gemaakt door het Hoofd van plaatselijk bestuur. De vaststelling dier prijzen geschiedt zoodanig, dat daarin behalve de inkoopsprijs der materialen begrepen zijn de kosten van vervoer naar de magazijnen en een billijk percentage voor spillage, brekage en bederf. (6) Bij het verleenen van voorschot in arbeid wordt den voorschotnemer in rekening gebracht het loon, dat voor den te zijnen behoeve verrichten arbeid is uitbetaald. Art. 2. (1) De terugbetaling van de voorschotten geschiedt in elk geval in geld. (2) De termijnen van terugbetaling worden door het Hoofd van plaatselijk bestuur zoodanig vastgesteld, dat zooveel mogelijk rekening wordt gehouden met de tijdstippen, waarop de voorschotnemer inkomsten geniet. Algeheele terugbetaling moet hebben plaats gevonden binnen vier jaren na den dag van verstrekking, kunnende het Hoofd van plaatselijk bestuur echter overschrijding van dezen termijn met een korten tijdsduur toestaan. Art. 3. (1) Alvorens wordt overgegaan tot uitreiking der rekeningen aan hen die voorschot in materialen - f- arbeid ontvingen, wordt de juistheid dezer rekeningen vastgesteld door een plaatselijk onderzoek. Van dat onderzoek wordt een proces-verbaal opgemaakt. (2) Dat onderzoek wordt ingesteld: a. ten aanzien van Europeanen en met dezen gelijkgestelden door het Hoofd van plaatselijk bestuur of de door hem aangewezen personen; b. ten aanzien van Inlanders door het betrokken districts- of onderdistrictshoofd of andere door het Hoofd van plaatselijk bestuur aangewezen ambtenaren of beambten; c. ten aanzien van Vreemde Oosterlingen door hunne hoofden, zoo noodig bijgestaan door daartoe door het Hoofd van plaatselijk bestuur aan te wijzen personen. Art. 4. (1) Het Hoofd van gewestelijk bestuur regelt de administratie der voorschotten en stelt de noodige modellen, ook van de in artikel 3 bedoelde rekeningen, vast. (2) Genoemd Bestuurshoofd draagt er mede zorg voor dat door de verschillende Hoofden van plaatselijk bestuur in zijn gewest, voorzoover de plaatselijke toestanden zulks toelaten, eenheid worde betracht in het verstrekken der voorschotten. (3) Het voor de administratie in dienst te stellen personeel wordt aangesteld door het Hoofd van plaatselijk bestuur. Art. 5. Als minvermogend worden beschouwd zij die, ter beoordeeling van het Hoofd van plaatselijk bestuur, ook bij ernstig willen niet in staat zijn in landbouw, handel of nijverheid een voldoend bestaan te vinden. Art. 6. (1) De schade, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de in hoofde genoemde ordonnantie wordt begroot door een door het Hoofd van plaatselijk bestuur benoemde commissie ten overstaan van eigenaren, belanghebbenden of hunne gemachtigden. Het Hoofd van plaatselijk bestuur stelt naar deze taxatie de uit te keeren schade- loosstelling vast, zoo noodig na hertaxatie. (2) Van zijne beslissing zal het den belanghebbenden vrij staan birinen 14 dagen in hooger beroep te komen bij het Hoofd van gewestelijk bestuur, dat in hoogste instantie beslist. Behoort bij artikel 1 van het besluit van 31 Augustus 1914 no. 7. Mij bekend: De Qouvernements-Secretaris, VAN VALKENBURG. TOELICHTING op de voorschriften ter uitvoering van artikel 10 der ordonnantie van 6 Juli 1914. (Staatsblad no. 486). Ad art. 1. Waar de maatregelen tot woningverbetering in de desa gewoonlijk op groote schaal toepassing zullen vinden en dus vele desabewoners in aanmerking zullen komen voor het ontvangen van voorschotten, daar behoeft het geen betoog dat de verstrekking in den vorm van geld in het algemeen niet gewenscht is. Er behoort zooveel mogelijk op aangestuurd te worden dat de bevolking in eigen arbeid hare woningen verbetert. Neemt het Gouvernement op zich zulks te doen, zij het dan ook voor rekening van de belanghebbenden, dan zal dat ongetwijfeld leiden, niet alleen tot groote vertraging in de uitvoering der zoo urgente woningverbetering, maar ook zal de noodzakelijk daaraan verbonden administratie een te grooten omvang aannemen. Zal de woningverbetering het beoogde effect bereiken dan zal de bevolking evenwel ruimschoots in de gelegenheid moeten zijn te weten te komen hoe of de beoogde verbetering moet worden verricht. Haar zal dus moeten worden duidelijk gemaakt in welke verhoudingen de samenstellende deelen der specie met elkaar vermengd moeten worden, hoe of de afsluitingen der bamboe's moeten worden bevestigd enz., terwijl het noodzakelijk zal blijken dat in 't algemeen een scherp toezicht op de wijze van verbetering worde uitgeoefend. Het daarvoor aan te stellen personeel kome geheel voor rekening van den lande. Kan in de dorpen er op gerekend worden dat de bewoners elkander bij zullen staan in den arbeid, op afdeelings- en onderafdeelingshoofdplaatsen, waar de band tusschen de inwoners zooveel slapper is, zal menigeen niet kunnen rekenen op hulp van anderen. Artikel 1 nu opent de gelegenheid ook voorschotten te verleenen in den vorm van arbeid. Het Hoofd van plaatselijk bestuur zal dus, wanneer hij de overtuiging heeft dat de gelaste verbeteringen niet op de juiste wijze zullen worden aangebracht, dan wel dat de voorschotnemer niet in staat is die uit te voeren of te doen uitvoeren, werklieden kunnen zenden om die tot stand te brengen. Het kan zijn dat de gelaste woningverbetering, vooral bij grootere woonhuizen, vrij aanzienlijke kosten mede zal brengen. Daarom is aan het Hoofd van plaatselijk bestuur de bevoegdheid gegeven om behalve materialen en arbeid ook geld, dan wel alleen geld, in leen te verstrekken, hetgeen vooral op hoofdplaatsen toepassing zal vinden. Ten einde deze vorderingen van den lande voldoende te verzekeren zal het Hoofd van plaatselijk bestuur persoonlijke of zakelijke zekerheidsstelling voor de richtige terugbetaling der voorschotten kunnen bedingen. In dat geval zal het gewenscht zijn met den voorschotnemer een schriftelijke overeenkomst aan te gaan, al of niet notariëel, waarin mede zal moeten worden bedongen dat de kosten der acte worden gedragen door den voorschotnemer. Mede zal daarin kunnen worden bepaald dat bij verhuizing de voorschotnemer verplicht is zijn debet in z'n geheel te voldoen op poene van dadelijke opeischbaarheid van het restant der schuld. Er bestaat reden om vervoerkosten, brekage of noodzakelijke spillage der materialen niet voor rekening van den lande te nemen. Daardoor toch wordt voorkomen dat de aangelegde prijzen belangrijk lager zullen zijn dan die door den kleinhandel bedongen. Uniformiteit in de prijzen binnen een onderafdeeling of afdeeling zal zooveel mogelijk betracht moeten worden. Althans zullen in hetzelfde district die prijzen bij de verschillende magazijnen moeten overeenstemmen: Zulks zal de administratie en controle vergemakkelijken. De beoordeeling van de hoegrootheid der voorschotten is aan het Hoofd van plaatselijk bestuur overgelaten. Ui- teraard zal aan gegoede personen in het geheel geen voorschot verleend dienen te worden. Ad art. 2. Waar verondersteld wordt dat een bedrag van ƒ 15.— a ƒ 20.— voldoende zal zijn voor de verbetering van een gewoon kamponghuis, daar zal eene afbetaling in 8 halfjaarlijksche termijnen, telkens na de padi- of tweede gewassenoogst den Inlander niet te zwaar drukken. Voor een niet-landbou wer kunnen andere termijnen gesteld worden, terwijl in welvarende desa's de termijnen van 4 jaar stellig korter kan genomen worden. De ervaring in het Ngawische heeft reeds bewezen dat vele Inlanders hun schuld voor de woningverbetering sneller aanzuiveren dan is bedongen. Ad art. 3. Dat de verificatie der rekeningen van veel belang is behoeft nauwelijks vermelding. Dat zij, indien ze behoorlijk wordt verricht, beslag legt op den ijver en werkkracht der Inlandsche ambtenaren, waarop reeds zooveel andere belangen mede aanspraken doen gelden, is duidelijk. Daarom zal het Hoofd van plaatselijk bestuur ook andere personen met deze verificatie kunnen belasten. Uiteraard zal terzake van de woningverbetering zeer veel van de ambtenaren moeten worden geeischt, zoowel van de Inlandsche als van de Europeesche; de zeer groote belangrijkheid van dezen maatregel maakt zulks onvermijdelijk en zal ongetwijfeld voor de betrokkenen een reden zijn om hunne krachtige medewerking gaarne te verleenen. Een te langdurige bemoeienis der ambtenaren met deze aangelegenheid zou echter van nadeeligen invloed zijn op hunne toewijding en zou mogelijk aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van minder gewenschte toestanden. Is daarom, nadat vooraf de noodige maatregelen zijn getroffen eenmaal besloten tot woningverbetering in een district, dan dient zij zoo spoedig mogelijk tot een goed einde te worden gebracht. Ad art. 4. De door de nassistent-resident van Ngawi den heer De Munnick, aldaar ingevoerde administratie is eenvoudig en duidelijk en het verdient aanbeveling die allerwege in te voeren. Daarbij dient evenwel in het oog te worden gehouden dat in genoemde afdeeling de verstrekking van voorschotten uitsluitend in den vorm van materialen plaats had en dat dus deze administratie, indien van dat beginsel wordt afgeweken, behoort te worden gewijzigd. De gewestelijke ambtenaren voor het Volkscredietwezen zullen bereid gevonden worden hun hulp te verleenen bij het inrichten eener administratie die, zoo eenvoudig mogelijk gehouden, toch voldoende waarborgen voor een goede controle op de met de administratie belaste personen moet aanbieden. Ad art. 5. In dit artikel is als beginsel aangenomen dat zij, die bij ernstig willen een voldoend bestaan kunnen vinden, ook in staat zijn het hun verleende voorschot terug te betalen. De letterlijke beteekenis van het woord minvermogend zou er allicht toe leiden daaronder te rangschikken alle personen die weinig of niets bezitten, doch het behoeft geen betoog, dat, bij deze ruimere opvatting van het minvermogend zijn, een aanzienlijk deel der Inlandsche bevolking onder deze catagorie zou vallen, en alsdan de kosten voor het Gouvernement verbonden aan de woningverbetering, al te hoog zouden worden. Het verdient aanbeveling de minvermogenden in den aanvang op één lijn te stellen met de niet-minvermogenden. Later kunnen dan de voorschotten verleend aan minvermogenden in de boeken worden afgeschreven. Deze gedragslijn zal de administratie vereenvoudigen. Ad art. 6. Waar artikel 10,2e lid, der ordonnantie in Staatsblad 1914 no486 imperatief voorschrijft dat de schade, voortvloeiende uit de afbraak, zal worden vergoed, is een gedeeltelijke vergoeding dier schade uiteraard uitgesloten. Alvorens de afbraak te gelasten dient daarom het Hoofd van plaatselijk bestuur de financiëele gevolgen voor het Gouvernement wel te overwegen en na te gaan of niet op andere wijzen aan het pestgevaarlijk zijn der woning een einde kan worden gemaakt. Behoort bij artikel 3 van het besluit van 31 Augustus 1914 no. 7. Mij bekend: De Gouvernements-Secretaris, VAN VALKENBURG. 5 Ordonnantie van 28 Januari 1915 St. no. 136 tot tijdelijke bijzondere voorziening ten aanzien van de leiding en de uitoefening van het geneeskundig staatstoezicht, voor zoover betreft de bestrijding van de pest in bepaalde streken van Nederlandsch-Indië. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende ten aanzien van de leiding en de uitoefening van het geneeskundig Staatstoezicht, voor zoover betreft de bestrijding van de pest in bepaalde streken van Nederlandsch-Indië, tijdelijk eene bijzondere voorziening te treffen; Lettende op de artikelen 21, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: (1) Met tijdelijke buitenwerkingstelling van alle daarmede strijdige bepalingen, inzonderheid van artikel 3 van het Reglement op den burgerlijken geneeskundigen dienst (Staatsblad 1882 no. 87 juncto 1910 no. 649) en artikel 1 der Epidemie-ordonnantie (Staatsblad 1911 no. 299), te bepalen: a. dat binnen door den GouverneurGeneraal aan te wijzen gebiedsdeelen de thans bij den Hoofdinspecteur, Chef van den Burgerlijken Geneeskundigen Dienst en de aan dezen ondergeschikte ambtenaren berustende bemoeienissen met de bestrijding van de pest worden overgedragen respectievelijk op een zelfstandigen medischen Hoofdambtenaar met den titel „Chef van den dienst der pestbestrijding" en op het aan dezen toe te voegen personeel; b. dat hetgeen in algemeene verordeningen is bepaald ten opzichte van den Hoofdinspecteur, Chef van den burgerlijken geneeskundigen dienst en van het hem ondergeschikt medisch personeel wordt geacht, voor zooveel betreft de pest en hare bestrijding in de sub a bedoelde gebiedsdeelen, te zijn bepaald respectievelijk ten opzichte van den Chef van den dienst der pestbestrijding en van het aan dezen toegevoegde medisch personeel, met dien verstande dat de verhouding van dien Chef en van dit personeel tot andere autoriteiten voor zooveel noodig nader door den Gouverneur-Generaal zal worden geregeld, terwijl de regeling der verhouding tusschen het pestbestrijdingsper- soneel onderling aan den Chef van den dienst der pestbestrijding wordt voorbehouden. (2) De bemoeienissen met de toepassing en uitvoering der Quarantaineordonnantie (Staatsblad 1911 no. 277) blijven, ook binnen het ressort van den Chef van den dienst der pestbestrijding, uitsluitend voorbehouden aan den burgerlijken geneeskundigen dienst. (3) Ingeval van geschil nopens de vraag, of eenige aangelegenheid behoort tot de competentie van den burgerlijken geneeskundigen dienst dan wel van den dienst der pestbestrijding, berust de beslissing bij den Gouverneur-Generaal. Ten tweede: De Chef van den dienst der pestbestrijding is in zaken, de pest en hare bestrijding binnen zijn ressort betreffende, de adviseur van den Directeur van Onderwijs en Eeredienst.door wiens tuschenkomst hij zijne aan de Regeering gerichte missive indient. Ten derde: Voor het overige worden de bevoegdheden en verplichtingen van den Chef van den dienst der pestbestrijding, door den Gouverneur-Generaal vastgesteld. Ten vierde: Deze ordonnantie treedt in werking op den dag harer afkondiging. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 28sten Januari 1911». IDENBURG. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den negen en twintigsten Januari 1915. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 28 Januari 1915 no. 2). Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndlë van 28 Januari 1915 no. 2, St. no. 137 houdende aanwijzing van de gewesten waarin de bij de ordonnantie in Staatsblad 1915 no. 136 getroffen bijzondere voorziening ten aanzien van de pestbestrijding van toepassing zal zijn. Gelet enz.; Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: enz. Ten tweede: Krachtens artikel 1 van de ordonnantie van heden (Staatsblad No. 136) te bepalen, dat de bij die ordonnantie getroffen bijzondere voorziening ten aanzien van de pestbestrijding van toepassing zal zijn in de gewesten Madioen, Kediri, Pasoeroean, Soerabaja en Madoera. Ten derde: enz. Ten zevende: Dit besluit treedt in werking op denzelfden datum als de ordonnantie van heden (Staatsblad No. 136). Afschrift enz. Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. De Algemeene Secetaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den derden Februari 1915. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.