VERZAMELING VAN DE BEPALINGEN BETREFFENDE DE POSTSPAARBANK IN NEDERLANDSCH-INDIE VERZAMELING VAN DE BEPALINGEN BETREFFENDE DE POSTSPAARBANK IN NEDERLANDSCH-INDIË WELTEVREDEN ALBRECHT & Co. 1916 INHOUDSOPGAVE No. Bldz. 1. Koninklijk Besluit tot oprichting eener Postspaarbank in Nederlandsch-Indië 5—10. 2. Reglement voor den postspaarbankdienst in Nederlandsch-Indië. 11—19. 3. Beschikkingen tot toekenning van rente voor inlagen boven ƒ 2400— 21. 4. Regelen, volgens welke aanvragen om terugbetaling op spaarbankboekjes, alsmede de orders van betaling door middel van de telegraaf kunnen worden overgebracht 23—24. B. Regeling van het sparen door Landsdienaren door middel van inhoudingen op hunne traktementen, enz 25—27. 6. Voorschriften voor de terugboeking bij 's Lands kassen van ten onrechte gedane inhoudingen op traktementen enz. van Landsdienaren 29. 7. Regelen betreffende het overdragen van inlagen in de Postspaarbank in Nederlandsch-Indië in de Rijkspostspaarbank in Nederland en omgekeerd 31 33. 8. Voorschriften tot bevordering van de bekendheid met en het gebruik van de Postspaarbank door militairen beneden den rang van onderluitenant 35. 9. Voorschriften betreffende het beleggen in de Postspaarbank in Nederlandsch-Indië van premiegelden van militairen 37—40. 10. Bepalingen nopens het beheer van door leerlingen op de openbare scholen bespaarde gelden 41. 11. Zekerheidsstelling door middel van postspaarbankboekjes 43—45. 12. Instructie voor den Raad van Toezicht op de Postspaarbank. 47—49. 13. Instructie voor den Directeur der Postspaarbank en den ambtenaar, die hem bij afwezigheid vervangt 51—56. 14. Instructie voor de uitoefening op de postkantoren en de bijkantoren van den djenst der Postspaarbank 57. 15. Verkorte instructie voor de uitoefening van den dienst der Postspaarbank op de hulppostkantoren 57. 16: Regelen voor de uitoefening van toezicht op het beheer van afgelegen hulppostkantoren 59, 17. Regelen voor de belegging in Nederland van gelden der Postspaarbank in Nederlandsch-Indië 61 63. 18. Regeling voor de berekening van de rente over de in 's Lands kas berustende gelden der Postspaarbank, voor zoover ze noodig zijn voor het disconteeren van venduacceptatiën 65. 19. Bepalingen tot regeling van de aanstelling, de bevordering, het ontslag enz. van het ter Directie van de Postspaarbank werkzaam te stellen personeel 67. 20. Regelingen van de uitgaven voor den dienst der Postspaarbank 69—70. . 1. KONINKLIJK BESLUIT YAN 16 OCTOBER 1897 No. 27 (INDISCH STAATSBLAD No. 296) TOT OPRICHTING EENER POSTSPAARBANK IN NEDERL ANDSCH-INDIË, zooals het is gewijzigd en aangevuld bij de Koninklijke Besluiten van 9 Januari 1903 No. 14 (Staatsblad No. 20), 2 December 1907 No. 45 (Staatsblad 1908 No. 119), 23 September 1910 No. 44 (Staatsblad No. 598) en 30 December 1915 No. 59 (Staatsblad 1916 No. 337). *) • Artikel 1. (1) In Nederlandsch-Indië wordt eene postspaarbank opgericht. (2) Zij is gevestigd te Batavia en draagt den naam van &) zooais gewijzigd Postspaarbank in Nederlandsch-Indië; deze instelling is rechts-by stbl-1916 No- s37persoon. (B) De Gouverneur-Generaal regelt het inwerkingtreden van ■de instelling. Artikel 2. Art. (2) zooals gewij¬ zigd bi) Stbl. 1916 No. 387. (1) Het beheer der postspaarbank is opgedragen aan een (Zie stbl. 1897 No. 297 ■directeur. j0.1906 No. 70). (2) Behoudens het bepaalde bij het volgend lid vertegenwoordigt de directeur de postspaarbank in en buiten rechten. (3) Wanneer de belangen van de postspaarbank in strijd zijn met die van den directeur wordt zij vertegenwoordigd door ■den voorzitter van den in artikel 3 vermelden Raad van Toezicht. (4) De directeur wordt bijgestaan door een onderdirecteur, behoudens het geval voorzien in het vorig lid. (5) By verhindering, afwezigheid of ontstentenis zoowel van den directeur als van den onderdirecteur voorziet de Gouverneur-Generaal in de tijdelijke waarneming van hunne werkzaamheden. Het desbetreffend besluit wordt in de Javasche Courant openbaar gemaakt. (6) De directeur is ondergeschikt aan den Directeur van Gouvernementsbedrijven en uitsluitend rekenplichtig aan den bij artikel 3 vermelden Raad van Toezicht. ) Ingevolge Staatsblad 1907 No. 487 moet, waar in liet Koninklijk Besluit en de daarmede verband houdende voorschriften sprake was van den „Directeur Burgerlijke Openbare Werken", worden gelezen: „Directeur van Gouvernementsbedrijven." (zie Byblad No. 5282, 6919 en 7729). (7) De goedkeuring door dien Raad van Toezieht van dedoor den directeur jaarlijks in te dienen, balans omtrent de geldelijke uitkomsten der instelling en de daarbij behoorende rekening wegens het beheer over het laatst afgeloopen kalenderjaar strekt den directeur tot ontlasting van zijn beheer, voor zooveel daarvan uit die bescheiden is gebleken. (8) De dienstvoorschriften voor den directeur en voor den onderdirecteur worden door den Gouverneur-Generaal, den Raad van Toezicht gehoord, vastgesteld. Artikel 3. (ïie Bijblad No. B281). (zie Bijblad No. 5718). (1) Op den toestand en het beheer van de postspaarbank wordt toezicht uitgeoefend door eenen Raad. (2) De Raad van Toezicht bestaat uit ten minste drie, doch ten hoogste vijf leden, die door den Gouverneur-Generaal worden benoemd en ontslagen. (3) Uit de leden wordt door den Gouverneur-Generaal een voorzitter aangewezen. (4) Na verloop van drie jaren, na het in werking treden van de postspaarbank, treedt elk jaar een der leden af, volgens daarvan op te maken rooster. (5) De aftredende is eerst na verloop van één jaar weder benoembaar. (6) Tot regeling van de werkzaamheden van den Raad van Toezicht worden door den Gouverneur-Generaal, dien Raad gehoord, de noodige voorschriften gegeven. (7) Aan den voorzitter en aan de overige leden van den Raad van Toezicht kunnen door den Gouverneur-Generaal presentiegelden worden toegelegd. Artikel 4. (zie Staatsblad 1912 No. 370). De Gouverneur-Generaal regelt den voet en de wijze, waarop inlagen in en terugbetalingen uit de postspaarbank kunnen geschieden. Artikel 5. (1) Inlagen mogen geschieden op eigen naam of ten name van een ander. (2) Als inlegger wordt beschouwd hij, te wiens name de inlage geschiedt. (3) Bij de eerste inlage wordt een spaarbankboekje ten name van den inlegger uitgereikt. (4) Hij, die eene inlage doet ten name van een ander, kan, indien zulks op een nieuw spaarbankboekje geschiedt, ter zake van de geheele of gedeeltelijke terugbetaling van het tegoed op dat boekje zoodanige voorwaarden stellen als door den Goüverneur-Generaal zullen worden toegelaten. Artikel 6. (1) Gehuwde vrouwen kunnen, zonder bijstand van hare echtgenooten, inlagen doen en terugbetaling vorderen van hetgeen te haren name in de boeken der postspaarbank is ingeschreven. (2) Die terugbetaling geschiedt alleen aan haar, met uitsluiting van hare echtgenooten, en zulks, voor zooveel die vrouwen tot de Europeesche of met deze gelijkgestelde bevolking behooren, met afwijking van het bepaalde bij de artikelen 105 en 124 van het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië. Artikel 7. (1) Minderjarigen kunnen, zonder de tusschenkomst yan hunnen vader of voogd, inlagen doen en terugbetaling vorderen van hetgeen te hunnen name in de boeken der postspaarbank is ingeschreven. (2) De vader of voogd van een minderjarigen inlegger, behoorende tot de Europeesche of met deze gelijkgestelde bevolking, is evenwel bevoegd zich tegen de terugbetaling te verzetten. (2) Onverminderd het bepaalde bij het vierde lid van artfkel 5 van dit besluit, kan de terugbetaling ook gevorderd worden door den vader of voogd van een minderjarigen inlegger, behoorende tot de Europeesche of met deze gelijkgestelde bevolking, doch indien de minderjarige den leeftijd van 16 jaren heeft bereikt, alleen na verkregen machtiging van den Raad van Justitie, te verleenen in de gevallen en op de wijze, bepaald in artikel 393 van het Burgerlijk Wetboek voor NederlandschIndië, (4) Op hetgeen ten name van minderjarigen in de boeken der postspaarbank is ingeschreven, is het in artikel 311 van het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië bedoelde vruchtgenot niet van toepassing. Artikel 8. (1) Behoudens het bepaalde bij het derde lid van het voorgaand artikel, mogen op spaarbankboekjes verschuldigde gelden alleen aan den inlegger, of aan dengene die daartoe door hem is gemachtigd, worden terugbetaald. (2) Indien echter een inlegger het beheer over zijne goederen heeft verloren, is uitsluitend de wettelijke vertegenwoordiger gerechtigd terugbetaling te yorderen. Deze behoeft daartoe geen rechterlijke machtiging. Artikel 9. (1) De spaarbankboekjes worden kosteloos verstrekt, . (2) De Gouverneur-Generaal bepaalt in welke gevallen en onder welke voorwaarden een duplicaat-boekje kan worden afgegeven. (3) Voor een duplicaat-boekje kan 25 cent in rekening worden gebracht. Artikel 10. (1) De Regeering van Nederlandsch-Indië waarborgt zonder eenig voorbehoud aan de inleggers de teruggave hunner inlagen en de betaling der daarover verschuldigde renten. (2) Wanneer echter gelden in de boeken der postspaarbank zijn ingeschreven ten name van een inlegger, die dertig jaar heeft laten verloopen zonder eenige inlage gedaan of betaling van kapitaal of rente gevorderd te hebben, noch de rente op zijn spaarbankboekje te hebben doen bijschrijven, vervallen deze gelden aan het b\j artikel 15 bedoelde reservefonds. (2) zooals gewijzigd bjj Stbl. 1903 No. 20. Art. 12 zooala gewijzigd bi) Stbl. 1903 No. 20, (zie Bijblad No. 687( en ). Art. 13 zooals gewü zigd bij Stbl. 1903 No 20, 1910 No. 598 en 191* No. 337. Artikel 11. (1) Aan de inleggers wordt eene jaarlijksche rente toegekend van 2.4 ten honderd van hunne inlagen. (2) De rente begint te loopen met den eersten dag der maand, volgende op die, waarin de inlagen geschieden. (3) De rente, welke den 31sten December van elk jaar verschuldigd is, wordt door bijschrijving op de rekeningencourant der inleggers aan hun tegoed toegevoegd, en als zoodanig met den eersten dag van het nieuwe jaar rentegevend. (4) Voor teruggevraagde gelden is slechts rente verschuldigd tot het einde der maand, voorafgaande aan die, waarin de terugbetaling plaats heeft, of volgens de nader door den Gouverneur-Generaal vast te stellen bepalingen geacht worden té hebben plaats gehad. (5) Yoor onderdeelen van een gulden wordt geen rente vergoed. (6) Bij de vaststelling van het rente-bedrag worden gedeelten van een cent verwaarloosd. Artikel 12. (1) Yoor hetgeen boven f 2400 ten name van één inlegger in de boeken der postspaarbank is ingeschreven wordt geen rente toegekend. (2) Dit maximum geldt niet voor inlagen, welke geschieden krachtens eene algemeene of bijzondere beschikking van den Gouverneur-Generaal. Artikel 13. ' (1) De beschikbare gelden der postspaarbank mogen woiden belegd: а. in Nationale schuld, in schuldbrieven ten laste van Nederlandsch-Indië of door Nederlandsch-Indië rechtstreeks en onvoorwaardelijk voor rente en aflossing gewaarborgd, in schuldbrieven van gewesten of gedeelten van gewesten met eigen geldmiddelen in Nederlandsch-Indië, б, in fondsen, welke in aanmerking komen voor de belegging van de gelden der Rijkspostspaarbank in Nederland, c. in beleening op onderpand, voor drie maanden of op korterer termijn, van fondsen als hiervoren bedoeld en van dezulke welke hetzij door de Javasche Bank, hetzij door de Rijks postspaarbank in Nederland als zoodanig worden toegelaten (2) In Nederlandsch-Indië geschiedt de belegging, zoomede het te gelde maken van effecten en het opzeggen van beleeningen, in overleg met en onder goedkeuring van den Raad van Toezicht, en worden de aan de postspaarbank toebehoorende en door haar in pand genomen waarden in bewaring gegeven b\j de Javasche Bank. (3) Telkens wanneer daaraan behoefte bestaat wordt door den Gouverneur-Generaal voor de belegging van gelden in Nederland de tusschenkomst ingeroepen van den Minister van Koloniën. (4) Die belegging geschiedt volgens door den Minister van Koloniën vast te stellen regelen, waarbij tevens wordt voorzien in de bewaring van de bewijzen van inschrijving op de Grootboeken der Nationale Schuld en van de in Nederland aangekochte en in pand genomen effecten, alsmede in het te gelde maken van inschrijvingen en effecten en het opzeggen van beleeningen. Artikel 14 Over de, in afwachting van de belegging overeenkomstig het voorgaande artikel, in 's Lands kas berustende gelden der postspaarbank, voor zoover ze geacht kunnen worden benoodigd te zijn voor de disconteering van vendu-acceptatiën bij de Lands kassen in Nederlandsch-Indië op den door den GouverneurGeneraal te bepalen voet, wordt ten laste van de begrooting van uitgaven voor Nederlandsch-Indië aan die instelling rente vergoed naar den maatstaf van drie ten honderd 's jaars. - Artikel 15. (1) Uit de overschotten op de repten der belegde gelden worden al de kosten der postspaarbank bestreden, en van het daarna overschietende wordt een reservefonds aangelegd, waarvan de gelden worden belegd in fondsen, welke in aanmerking komen voor de belegging van de gelden der Rijkspostspaarbank in Nederland. (la) Onder de in het vorig lid bedoelde kosten worden begrepen een naar verhouding van de bezoldiging van het i personeel volgens aanwijzing van den Gouverneur-Generaal te bepalen bedrag voor kosten van wachtgelden, verloven, nonactiviteitstraktementen en pensioenen. (2) Vaste goederen, aangekocht ten dienste van het beheer der postspaarbank, worden, nadat de daarvoor bestede som in 's Lands kas is teruggestort, geacht tot het reservefonds te behooren. (3) Het reservefonds blijft het eigendom van den Lande. t i (Res. v. d. Min. y. Kol. van 22 Februari 1906). Art 14 zooals gewijzigd bij Stbl. 1903 No. 20. (zie Stbl. 1903 No. 164). (la) ingevoegd bij Stbl. 908 No. 119. (zie Stbl. 1908 No. 311). (4) en (5) ingevoegd bij Stbl. 1903 No. 20. Art. 19 zooals gewij zigdbij Stbl. 1903 No. 20 Artikel 16. (1) Het reservefonds is bestemd om daaruit, bij ongenoegzaamheid van de overige bezittingen der postspaarbank, de terugbetalingen aan de inleggers te bestrijden. (2) Indien het is uitgeput en de Regeering krachtens den bij artikel 10 van dit besluit verleenden waarborg, voorschotten aan de postspaarbank heeft gedaan, worden de gelden, welke later weder voor dat fonds zouden kunnen worden afgezonderd, in de eerste plaats tot terugbetalingen van die voorschotten aangewend. Artikel 17. (1) Alle kosten van de postspaarbank worden uit de begrooting van uitgaven voor Nederlandsch-Indië gekweten. (2) De teruggave van die kosten wordt verantwoord onder de middelen tot dekking van die uitgaven. Artikel 18. (1) Vrijdom van briefport wordt toegekend voor de verzending van alle brieven en verdere stukken, die den dienst der postspaarbank betreffen. (2) Als vergoeding voor dien vrijdom wordt uit de overschotten, bedoeld by het eerste lid van artikel 15, tien cents per inlegger en per jaar aan 's Lands kas uitgekeerd. (3) Die vergoeding wordt onder de ontvangsten van den post- en telegraafdienst verantwoord. (4) Voor de toepassing van het tweede lid van dit artikel wordt niet langer als inlegger beschouwd hij, die vijfjaar heeft laten verloopen zonder eenige inlage gedaan of betaling van kapitaal of rente gevorderd te hebben of zonder de rente op zijn spaarbankboekje te hebben doen bijschreven. (5) Die termijn van vijf jaar begint telkens opnieuw te loopen van het oogenblik af, waarop de inlegger weder een of meer der in het voorgaande lid • genoemde handelingen verricht. Artikel 19. Yan zegelrecht zjjn vrijgesteld alle akten en stukken, noodig voor den inleg van gelden in en de terugbetaling daarvan door de postspaarbank, mits in of op die akten of stukken van die bestemming melding worde gemaakt, zoomede de ingevolge het tweede lid van artikel 13 door de Javasche Bank af te geven bewijzen van bewaarneming. 2. REGLEMENT ■VOOR DEN POSTSPAARBANKDIENST IN NEDERLANDSCH-INDIË. op nieuw vastgesteld bij het besluit van den Gouverneur-Generaal van 28 Juni 1912 No. 28 (Staatsblad No. 370) en gewijzigd bij de besluiten van 27 April 1914 No. 55 (Staatsblad No. 369), 5 en 24 Juni 1916 Nos. 25 en 8 (Staatsblad Nos. 412 en 450). Artikel 1. (1) Inlagen in en terugbetalingen uit de postspaarbank kunnen geschieden op alle postkantoren en post- en telegraafkantoren, zoomede op de daartoe door den chef van den post-, telegraaf- en telefoondienst, in overleg met den directeur der postspaarbank, aan te wijzen hulppostkantoren. (2) De in het voorgaand lid bedoelde kantoren en hulpkantoren zijn dagelijks, behalve op Zon- en feestdagen, gedurende de gewone diensturen open voor den postspaarbankdienst. (3) Andere hulppostkantoren kunnen op de in alinea 1 bedoelde wijze worden belast met het aannemen en uitreiken ten behoeve van het kantoor, waaronder zij ressorteeren, van spaarbankboekjes en de daarop bij dat kantoor in te leggen «f door dat kantoor terugbetaalde gelden, een en ander kosteloos. (4) Door den chef van den post-, telegraaf- en telefoondienst kan, in overleg met den directeur der postspaarbank, de aanwijzing van hulppostkantoren ingevolge alinea 1, zoomede de last bedoeld in alinea 3, worden ingetrokken. Artikel 2. In de verdere bepalingen van dit reglement zijn te verstaan: le. onder directeur: de directeur der postspaarbank; 2e. onder postambtenaren: de ambtenaar van den post- en telegraafdienst, zoomede de hulppostcommiezen; 3®. onder inleggers: de inleggers in de postspaarbank; 4e. onder kantoren: de postkantoren en de post- en telegraafkantoren ; 5e. onder hulpkantoren: de overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van artikel 1 voor den postspaarbankdienst aangewezen hulppostkantoren. Artikel 3. fl) Wie inlegger wenscht te worden, heeft het verlangen ■daartoe te kennen te geven aan een kantoor of hulpkantoor, £p zijner keuze, onder opgave van zijn naam, woonplaats, (zie Bijblad No. 6958, (294 en 7088). (3) en (4) toegevoegd bij Stbl. 1916 No. 450). betrekking of beroep, en, zoo mogelijk, van de plaats en den dag zijner geboorte, zoomede van zoodanige nadere inlichtingen zijn persoon betreffende, als noodig of dienstig kunnen zijn tot vaststelling zijner identiteit. (2) Die opgaven worden verstrekt door invulling en onderteekening van een b\j de kantoren en hulpkantoren kosteloos verkrijgbaar formulier; zij worden door den postambtenaar ingeschreven in een daarvoor bestemd register, waarin de inlegger zijne handteekening stelt. (3) Indien de eerste inlage geschiedt bij een hulpkantoor moet het in het voorgaand lid bedoeld formulier in tweevoud worden ingevuld en onderteekend. (4) Kan een inlegger niet schrijven, dan wordt met mondelinge opgaven genoegen genomen; aan den inlegger wordt de gelegenheid gegeven om in stede van zijne handteekening een duimafdruk te stellen. Artikel i. (1) Bij het doen van eene inlage ten name van een ander moeten, indien zulks op een nieuw boekje geschiedt, de voorschriften van artikel 3 worden opgevolgd door hem die de inlage doet, met dien verstande dat de in het eerste lid van dat artikel bedoelde opgaven voor zooveel mogelijk moeten worden verstrekt met betrekking tot den inlegger, dat is den persoon ,'op wiens naam wordt ingelegd. (2) Voor zoover zulks tot vaststelling zijner identiteit nog noodig wordt geacht, moeten door den inlegger de voorschriften van artikel 3 worden nageleefd, zoodra hij later zelf eene inlage doet op hetzelfde boekje, en in elk geval vóórdat hij daarop eenige terugbetaling kan erlangen. Artikel 5. (1) In het geval, bedoeld by het eerste lid van het voorgaand artikel, kan hij die de inlage doet, daarbij bepalen, dat de inlegger geene terugbetaling zal kunnen bekomen van het tegoed of van een gedeelte van het tegoed op het boekje, waarop de inlage is geschied, tenzij: a. een aan te duiden tijdstip is bereikt; b. een gestelde voorwaarde is vervuld; c. eene bepaalde gebeurtenis of omstandigheid zich voordoet. (2) Indien de vervulling van de gestelde voorwaarde afhankelijk is van hem die haar gesteld heeft, of van een ander persoon, dan vervalt zij bij diens overlijden; is de terugbetaling afhankelijk van eenige gebeurtenis of omstandigheid, dan moet tevens de dag worden bepaald, waarop de voorwaarde, indien zij alsdan niet is vervuld, vervalt. Indien die bepaling ontbreektof onvolledig is, wordt het geheele beding als niet gesteld beschouwd. (3) Eene bepaling als bedoeld bij het eerste en tweede lid van dit artikel wordt gesteld op het by het tweede lid van artikel 3 bedoelde formulier, door den postambtenaar op de daarvoor in het spaarbankboekje aangewezen plaats overgeschreven, en, zoo mogelijk, door hem die haar stelde, onderteekend. (4) Zij kan door hem die haar stelde, te allen tyde worden ingetrokken. (5) Die intrekking moet geschieden bij schriftelijke mededeeling aan den directeur, hetzij rechtstreeks, dan wel door tusschenkomst van het bij het zesde lid van artikel 9 bedoelde kantoor of een daaronder behoorend hulpkantoor. (6) In de gevallen, vermeld in de voorafgaande bepalingen van dit artikel, geschiedt geene terugbetaling dan indien, ter beoordeeling van den directeur, gebleken is dat over het ingelegde mag worden beschikt. Artikel 6. (1) Yennootschappen, vereenigingen en zedelijke lichamen worden niet als inleggers toegelaten, voordat, ter beoordeeling van den directeur, gebleken is dat zij die tot dat einde zich aanmelden, daartoe de vereischte bevoegdheid bezitten. (2) Terugbetaling van hetgeen ten name van zulke inleggers in de boeken der postspaarbank is ingeschreven, mag alleen plaats hebben aan — en tegen voldaanteekening door — hen wier bevoegdheid op de in het voorgaand lid bepaalde wijze gebleken is. Artikel 7. Ieder inlegger wordt geacht door de enkele daad van inleggen, hetzij deze door hem zeiven dan wel door een ander te zijnen name is verricht, zich te hebben onderworpen aan de bepalingen van het Koninklijk besluit van 16 October 1897 No. 27 (Indisch Staatsblad No. 296) en aan die, welke ter uitvoering van dat besluit zijn of nader zullen worden vastgesteld. Artikel 8. (1) Het model van het spaarbankboekje wordt vastgesteld door den directeur. (2) Elk spaarbankboekje is voorzien van een daarop gedrukt volgnummer, van esne serieletter en van den naam van het kantoor, waardoor het is uitgegeven. (3) Ter aanduiding van het spaarbankboekje moeten steeds het volgnummer, de serieletter en de kantoornaam worden vermeld. Artikel 9. (1) Elk spaarbankboekje kan, op verzoek van den belanghebbende. worden overgeschreven op een ander kantoor dan dat, waardoor het is uitgegeven. (2) Hij moet daartoe, onder overlegging van het boekje, het verzoek doen bij laatstbedoeld kantoor, of bij dat waarop de overschrijving verlangd wordt, dan wel b\j een der onder die kantoren behoorende hulpkantoren. (3) Het verzoek wordt door het kantoor overgebracht aan den directeur, die voor de overschrijving en wederuitreiking van het boekje het noodige doet verrichten. (4) Een overgeschreven boekje blijft aangeduid met het volgnummer, de sèrieletter en den kantoornaam, bedoeld bjj het tweede lid van het voorgaand artikel. (5) De voorafgaande bepalingen zijn mede toepasselijk b\j nadere overschrijving van een reeds overgeschreven boekje. (6) In de verdere bepalingen van dit reglement wordt, met betrekking tot elk spaarbankboekje, het kantoor, waardoor het is uitgegeven, of, voor zooveel overgeschreven of nader overgeschreven boekjes betreft, het kantoor, waarop het overgeschreven of nader overgeschreven is, aangeduid als het betrokken kantoor. Artikel 10. (1) Door den directeur kan een duplicaat worden afgegeven van een boekje: le. dat ontvreemd, verloren of in het ongereede geraakt is; 2e. dat zich bevindt in handen van een ander dan den inlegger. (2) In het laatstbedoeld geval wordt de houder van het boekje door den directeur, bij aangeteekenden brief, uitgenoodigd zijne wettelijke aanspraak daarop te bewijzen. "Voldoet hij hieraan niet binnen vier weken nadat de aangeteekende brief is uitgereikt, de inontvangstneming van den brief is geweigerd, of deze door de postadministratie onbestelbaar is verklaard, dan kan een duplicaat worden afgegeven. (3) Een duplicaat wordt door den belanghebbende aangevraagd aan den directeur, met gebruikmaking van een daartoe bestemd, bij de kantoren en hulpkantoren kosteloos verkrijgbaar formulier. (4) In geval van twijfel aan de identiteit van den aanvrager kan legalisatie van zijne handteekening door een Europeeschen of Inlandschen bestuursambtenaar worden gevorderd. (5) Voor inleggers, die niet kunnen schrijven, doch die op het formulier van eerste inlage en in het register bedoeld in artikel 3 een duimafdruk hebben gesteld, wordt het in lid 3 bedoeld aanvraagformulier ingevuld door den postambtenaar, waaronder de inlegger bij wijze van handteekening eveneens een duimafdruk stelt. In geval van twijfel kan ook dan legalisatie door de in lid 4 bedoelde ambtenaren worden gevorderd. Door deze ambtenaren worden, zoo noodig, aanvragen om duplicaatboekjes opgemaakt ten behoeve van inleggers, die niet kunnen schrijven en wier duimafdruk bij de postspaarbank niet bekend is (6) Het duplicaat wordt door den directeur rechtstreeks toegezonden aan den aanvrager; van de afgifte van duplicaten geeft de directeur kennis aan alle kantoren en hulpkantoren. Artikel 11. (1) Behalve in de gevallen, voorzien bij het tweede lid van artikel 9, het eerste lid van artikel 18 en het tweede en derde lid van artikel 26, zijn de postambtenaren bevoegd en verplicht tot overneming of inhouding van spaarbankboekjes: «. waarvan een duplicaat is afgegeven; b. waarin misstellingen of verschillen worden ontdekt, welke niet door die ambtenaren kunnen worden opgelost of aanleiding geven tot het vermoeden van vervalscliing of misbruik; c. die volgeschreven of geschonden zijn, of die door langdurig gebruik of door eenige andere oorzaak een onooglijk aanzien hebben gekregen; d. waarop , het geheele tegoed wordt terugbetaald. (2) Uitgezonderd in het geval, bedoel sub d. van het voorgaand lid, wordt, bij elke overneming of inhouding van een spaarbankboekje, aan den houder daarvan een bewijs uitgereikt. Artikel 12. (1) Aan inleggers, behoórende tot de Inlandsche en met deze gelijkgestelde bevolking, wordt, gelijktijdig met het spaarbankboekje, een penning uitgereikt. (2) Tenzij omtrent hunne identiteit geenerlei twijfel bestaat, mogen aan hen geene terugbetalingen worden gedaan, indien zy niet, nevens hun spaarbankboekje, ook den daarbij behoorenden penning kunnen vertoonen. (3) Bij verlies van zulk een penning wordt door den directeur aan den inlegger een nieuwe penning uitgereikt tegen betaling van 25 cent. Artikel 13. (1) Alle inlagen en terugbetalingen worden door de postambtenaren in het spaarbankboekje ingeschreven en met hunne handteekening gewaarmerkt. (2) Bij de kantoren en hulpkantoren in de bezittingen buiten Java en Madoera kunnen mede inlagen worden gedaan en terugbetalingen worden verkregen op vertoon van het by het tweede lid van artikel 11 bedoelde bewijs, indien dit is afgegeven op grond van het bepaalde sub c. van het eerste lid van dat artikel of ingevolge het bepaalde bij het tweede en derde lid van artikel 26. (3) Heeft de inlegger van die bevoegdheid gebruik gemaakt, dan worden, b\j de uitreiking van het voor dezen bestemde boekje, de voorloopig op dat bewijs ingeschreven inlagen en terugbetalingen vooraf in het boekje overgeschreven. (aangevuld bij Stbl. 1916 No. 412). Artikel 14. Inlagen en terugbetalingen zijn slechts toegestaan in bedragen van ten minste vijf en twintig cent. Aan die bedragen mogen geene halve centen worden toegevoegd. Artikel 15. Terugbetalingen uit de postspaarbank geschieden: le rechtstreeks door de postambtnaren; 2e op eene order van betaling, afgegeven door den directeur. Artikel 16. (1) Rechtstreeksche terugbetalingen zijn beperkt tot bedragen van ten hoogste ƒ 100.— mits niet uitmakende het geheele in het boekje ingeschreven tegoed van den inlegger. (2) Op hetzelfde boekje mag in een tijdvak van vier weken rechtstreeks niet meer dan ten hoogste ƒ 100.—, in eens of in gedeelten, worden terugbetaald. (3) Rechtstreeksche terugbetaling, tegen quitantie volgens model, kan alleen geschieden door of van wege het betrokken kantoor, tenzij de inlegger aan den postambtenaar persoonlijk bekend is of hij z\jne identiteit kan bewijzen door twee ten kantore bekende getuigen, in welke .gevallen ook door andere kantoren rechtstreeksche terugbetaling geschiedt. Artikel 17. (1) Ter bekoming eener terugbetaling, welke niet ingevolge het bepaalde bij het voorgaand artikel rechtstreeks kan geschieden, onderteekent de inlegger eene aanvraag volgens model, in tegenwoordigheid van den postambtenaar. (2) Die aanvraag wordt door het kantoor gezonden aan den directeur, die indien het tegoed van den inlegger zulks toelaat, en overigens zich niets tegen de terugbetaling verzet, eene order van betaling ten name van den inlegger rechtstreeks aan dezen to'ezendt. (3) De order van betaling wordt afgegeven op het door den inlegger in de aanvraag aan te wijzen kantoor of hulpkantoor. (4) Zij is voor de kantoren en hulpkantoren op Java en Madoera ééne maand en voor die op de bezittingen buiten Java en Madoera twee maanden geldig. Na het verstrijken van dien termijn is zij nietig en kan terugbetaling, anders dan op den voet van het bepaalde by het voorgaand artikel, alleen worden verkregen door de indiening van een nieuwe aanvraag, waarby de vervallen order moet worden overgelegd. Artikel 18. (1) Strekt de by het voorgaand artikel bedoelde aanvraag tot terugbetaling van het geheele bedrag van het tegoed, dan moet tevens het spaarbankboekje aan den directeur worden opgezonden. (2) Bij de door dezen af te geven order van betaling wordt alsdan tevens verrekend de rente over het verstreken gedeelte van het loopende jaar. (3) Voor die verrekening wordt als dag van terugbetaling aangenomen de dag volgende op dien, waarop de order van betaling door den directeur aan den belanghebbende wordt toegezonden. Artikel 19. Aanvragen om terugbetaling op spaarbankboekjes, tot bedragen van ten hoogste ƒ 2400.—, mits niet uitmakende het geheele bedrag van het tegoed op het boekje, alsmede de dientengevolge door den directeur af te geven orders van betaling, kunnen, volgens door den Directeur van Gouvernementsbedrüven vast te stellen regelen, worden overgebracht door middel van de telegraaf. Artikel 20. (1) Inleggers, die niet kunnen schrijven, doch die op het formulier van eerste inlage en in het register bedoeld in artikel 3 een duimafdruk hebben gesteld, stellen eveneens een duimafdruk onder de quitantiën, bedoeld in artikel 16, alsmede onder de aanvragen om terugbetaling en de orders van betaling, bedoeld in de artikelen 17 en 18. (2) Andere inleggers, die niet kunnen schr\j ven, onderteekenen de bedoelde stukken met een kruis of eenig ander handmerk. Hieronder- wordt eene verklaring gesteld, waaruit blijk dat het handmerk van den inlegger is. De verklaring wordt door twee bij het kantoor of hulpkantoor bekende getuigen onderteekend. (3) Indien een inlegger, ter bekoming eener terugbetaling, niet persoonlek op het kantoor of hulpkantoor verschijnt, moet de persoon, die hem vervangt, kunnen schrijven en eene notarieele of onderhandsche algemeene of bijzondere volmacht overleggen. Artikel 21. Op het boekje of op eene order van betaling ten name van een overledene wordt geene terugbetaling gedaan, tenzij, ter beoordeeling van den directeur, gebleken is dat de uitbetaling door de rechthebbenden wordt gevraagd. Artikel 22. (1) Het bij het tweede lid van artikel 7 van het Koninklijk besluit van 16 October 1897 No. 27 (Indisch Staatsblad No. 296) bedoelde verzet tegen terugbetalingen aan minderjarigen wordt door hen die daartoe bevoegd zijn, schriftelijk gedaan bij den directeur, hetzij rechtstreeks, dan wel door tusschenkomst van het betrokken kantoor of een daaronder behoorend hulpkantoor. (2) De ontvangst van die kennisgeving wordt door den directeur aan den persoon, die in verzet gekomen is, bericht, terwijl tevens aan den inlegger mededeeling wordt gedaan van het verzet. (zie de beschikking van ien Directeur van Gouvernementsbedryven van 31 October 1902 No. L00.:)1). i Artikel 23. (1) Voor zoover de terugbetalingen, ingevolge het bepaalde bij artikel 16, rechtstreeks kunnen geschieden, wordt aan elke wettig gedane opvrage van op spaarbankboekjes verschuldigde gelden gevolg gegeven uiterlijk binnen veertien dagen, te rekenen van den dag der opvrage. (2) De bij de artikelen 17 en 18 bedoelde orders van betaling worden aan de inleggers toegezonden uiterlijk binnen veertien dagen, te rekenen van den dag, waarop de aanvragen om terugbetaling door den directeur worden ontvangen. (3) In buitengewone omstandigheden kunnen de in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde termijnen door den Gouverneur-Generaal, den Raad van Toezicht gehoord, tot ten hoogste zes maanden worden verlengd. De daartoe te nemen beschikking wordt, vóór zy in werking treedt, in de Javasche Courant geplaatst en aan de kantoren en hulpkantoren aangeplakt. Artikel 24. De directeur geeft aan het betrokken kantoor kennis, dat, tot eene nadere mededeeling zijnerzijds, op een spaarbankboekje geene terugbetalingen mogen geschieden: le. indien b\j hem eene mededeeling is ingekomen, dat de inlegger zijn boekje mist, met de mogelijkheid dat het in verkeerde handen is geraakt; 2®. indien het bij artikel 22 bedoelde verzet rechtstreeks bij hem is gedaan; 3e. indien dit om eenige andere reden noodig is. Artikel 25. In geval van twijfel aan de identiteit van hen die zich om terugbetaling aanmelden, of bij het bestaan van eenig vermoeden van vervalsching, mag door de postambtenaren geen terugbetaling geschieden, vóórdat de bij hen in het een of ander opzicht gerezen bezwaren zijn opgelost. Artikel 26. (1) De ingevolge het bepaalde bij het derde lid van artikel 11 van het Koninklijk besluit van 16 October 1897 No. 27 (Indisch Staatsblad No. 296) aan het tegoed der inleggers toe te voegen rente wordt bij de eerste daartoe zich voordoende gelegenheid door of namens den directeur in de spaarbankboekjes bijgeschreven. (2) Tot dat einde moet elk spaarbankboekje jaarlijks, in de maand waarin de eerste inlage geschiedde, bij het betrokken kantoor of een daaronder behoorend hulpkantoor worden ingeleverd, ter opzending aan den directeur, tenzij de rentebijschrijving reeds heeft plaats gehad bij gelegenheid dat het boekje om eenige andere reden in handen van den directeur werd gesteld. (3) B|j verzuim van die inlevering wordt het boekje bij de eerste aanbieding ingehouden, Artikel 27. (1) De ambtenaren die met de uitvoering van het Koninklijk besluit van 16 October 1897 No. 27 (Indisch Staatsblad No. 296) worden belast, onthouden zich aan personen, vreemd aan de administratie, eenige inlichting te verstrekken omtrent de inleggers of hun tegoed, behoudens de gevallen, bfl algemeene verordening voorzien. (2) Inlichtingen worden ook verstrekt op schriftelijke vordering van de officieren en hulpofficieren van Justitie, de rechters-commissarissen belast met de instructie van strafzaken bij de Europeesche rechtbanken in Nederlandsch-Indifi en de Europeesche ambtenaren belast met dezelfde werkzaamheid in strafzaken bestemd om voor Inlandsche rechtbanken in Nederlandsch-Indië te dienen, wanneer tegen inleggers der Postspaarbank ernstige verdenking bestaat, dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan eenig misdrijf, medeplichtigheid daaraan of strafbare poging daartoe, dan wel aan overtreding van bepalingen omtrent 's Lands middelen en pachten, waarop, behalve geldboeten en verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen ook lijfstraffen gesteld zijn. Artikel 28. (1) Maandelijks wordt een staat van in de postspaarbank ingebrachte en daaruit terugbetaalde gelden in de Javasche Courant openbaar gemaakt. (2) Omtrent den staat der instelling en van haar werkzaamheden in elk afgeloopen jaar, wordt een uitvoerig verslag uitgebracht en in druk gegeven. (2) toegevoegd by StbL 1914 No. 369.. 3. BESCHIKKINGEN TOT TOEKENNING VAN RENTE VOOR INLAGEN BOVEN ƒ 2400, ingevolge artikel 12 van het Koninklijk Besluit. By het besluit van den Gouverneur-Generaal van 19 Juni 1908 No. 10 (Bijblad No. 6876) is bepaald, dat het voorschrift, volgens hetwelk voor hetgeen boven ƒ 2400,— ten name van een inlegger in de boeken der Postspaarbank is ingeschreven geene rente wordt toegekend, niet geldt voor inlagen van reservefondsen van door den Gouverneur-Generaal, krachtens het bepaalde in het tweede lid van de bjj artikel 1 der ordonnantie van 10 Januari 1905 (Staatsblad No. 35) vastgestelde aanvulling der lijst van vrijstellingen van het zegelrecht in Nederlandsch-Indië, aangewezen credietinstellingen met philantropisch karakter. Bij het besluit van den Gouverneur-Generaal van 29 Maart 1916 No. 40 (Bijblad No ) is de bovenbedoelde uitzondering uitgebreid tot inlagen van reserve- of suppletie-fondsen van instellingen van liefdadigheid. 9 4. REGELEN, VOLGENS WELKE AANVRAGEN OM TERUGBETALING OP SPAARBANKBOEKJES, ALSMEDE DE DIENTENGEVOLGE DOOR DEN DIRECTEUR DER POSTSPAARBANK AF TE GEVEN ORDERS VAN BETALING DOOR MIDDEL VAN DE TELEGRAAF KUNNEN WORDEN OVERGEBRACHT, vastgesteld bij de beschikking van den Directeur van Gouvernenementsbedrijven van 31 October 1912 No. 10901, ingevolge artikel 19 van het 'Reglement. I. Aanvragen om terugbetaling .kunnen, op kosten van de inleggers, worden overgebracht door middel van de telegraaf, mits die aanvragen: a. het bedrag van ƒ 2400.— niet te boven gaan en niet strekken tot terugbetaling van het geheele bedrag van het tegoed op een spaarbankboekje; b. worden ingediend, en de terugbetaling moet geschieden bij het betrokken kantoor of een daaronder behoorend hulpkantoor, dan wel de inlegger aan den postambtenaar, die de aanvraag aanneemt en die de terugbetaling zal verrichten, persoonlijk bekend is of hij zijne identiteit kan bewijzen door twee ten kantore bekende getuigen. II. De inlegger, die van deze bevoegdheid wenscht gebruik te maken, heeft het verlangen daartoe te kennen te geven bij de aanbieding van eene aanvraag in den gewonen vorm; deze wordt door den postambtenaar in beknopten vorm overgebracht op een daartoe bestemd formulier, waarna het woordental bepaald en van den inlegger het volgens het vigeerend tarief voor binnenlandsche telegrammen verschuldigd bedrag der seinkosten geheven wordt. III. Wenscht de inlegger ook de order van betaling per telegraaf te zien overgebracht, dan is door hem ook het voor de overseining dier order vereischte bedrag verschuldigd. IV. Eveneens kunnen, onder het sub I gemaakte voorbehoud, per telegraaf worden overgebracht de door den Directeur af te geven orders van betaling, strekkende ter voldoening aan de hem op de gewone wijze toegezondene aanvragen; het verlangen daartoe wordt te kennen gegeven door het verschuldigd bedrag voor de seinkosten van de order van betaling in frankeerzegels aan de aanvraag te hechten. V. De aanvragen om terugbetaling en de orders van betaling, afkomstig van en bestemd voor hulpkantoren, welke telegrafisch moeten worden overgebracht, worden tusschen de betrokken kantoren en de hulpkantoren overgebracht per post, ook al zijn die hulpkantoren tevens telefoonkantoren. VI. Eveneens worden de aanvragen en orders van- en voor kantoren, welke alleen per draadlooze telegrafie te bereiken zijn, per post overgebracht naar- en van de naastb'jgelegen door een draad of kabel met Batavia verbonden kantoren. 5. REGELING VAN HET SPAREN DOOR LANDSDIENAREN DOOR MIDDEL VAN INHOUDINGEN OP HUNNE TRAKTEMENTEN, ENZ. op nieuw vastgesteld bij artikel 2 van het besluit van den Gouverneur-Generaal van 28 Juni 1912 No. 28 (Bijblad No. 7655). Artikel 1. Burgerlijke en militaire landsdienaren op eene vaste maandelijksche bezoldiging, daaronder begrepen zij, die in het genot zijn gesteld van nonactiviteitstractement of wachtgeld, zoomede gepensionneerden, mogen de door hen uit 's Lands kas genoten wordende inkomsten geheel of gedeeltelik doen inhouden om te hunnen name in de postspaarbank te worden belegd. Artikel 2. (1) In de verdere bepalingen van dit besluit zijn te verstaan : onder directeur: de directeur der postspaarbank; onder reglement: het reglement voor den postspaarbankdienst; onder boekjes: de spaarbankboekjes der postspaarbank; onder kantoren: de postkantoren en post- en telegraafkantoren, zoomede de voor den postspaarbankdienst aangewezen hulppostkantoren. (2) Van de bjj die bepalingen bedoelde formulieren zijn exemplaren kosteloos verkrygbaar bij den directeur en by de kantoren. Artikel 3. (1) Zij die van de bij artikel 1 bedoelde bevoegdheid wenschen gebruik te maken, het in te houden bedrag wenschen te wijzigen of de inhouding willen doen staken, doen hiervan blijken door de invulling en onderteekening, in tweevoud, van een daartoe bestemd formulier, waarvan een exemplaar rechtstreeks moet worden ingediend aan den directeur en het andere aan de autoriteit, die de inkomsten van den betrokkene betaalbaar stelt of by wie hij in betaling is. (21 Bij verandering van stand- of woonplaats of van garnizoen, wordt van de ingevolge dit besluit te doene inhoudingen melding gemaakt in de aan de betrokkenen uit te reiken certificaten van ophouding van betaling. Artikel 4. (1) Uiterlijk acht dagen na ommekomst van elke maand doen de algemeene ontvangers van 'sLands kassen aan den directeur eene opgave volgens het aan dit besluit gehecht model litt. A. toekomen van de door hen in de afgeloopen maand I (zie de circulaire var den Directeur van Gou vernementsbedrij ven van 8 Juli 1914 No. 7969) i ingevolge dit besluit gedane inhoudingen. Aan die opgaven ' voegen zü toe de staten, model litt. B., welke zij tot dit einde van de ordonnantiën en mandaten van betaling dan wel van wachtgeld-, onderstand- of pensioenstaten, waaraan zij voortaan gehecht zullen worden, afnemen. (2) De kwartiermeesters of administrateurs van garnizoenen, alsmede ambtenaren bij het binnenlandsch bestuur, aan wie gelden ter goede rekening worden verstrekt ter uitbetaling van traktementen, enz., doen uiterlijk acht dagen na ommekomst van elk maand aan den directeur eene gespecificeerde opgave, volgens het aan dit besluit gehecht model litt. C, toekomen van de door hen in de afgeloopen maand ingevolge dit besluit gedane inhoudingen. (3) Yan de vorenbedoelde modellen worden op aanvraag van wege de postspaarbank de noodige exemplaren verstrekt. Artikel 5. De bepalingen van het reglement zyn van toepassing op hen die inlegger zijn in de postspaarbank op den voet van dit besluit, behoudens deze afwijkingen: a. nadat de eerste inlage van een inlegger op de bij artikel 4 bedoelde wijze ter kennis is gebracht van den directeur wordt door dezen een boekje ten name van den inlegger uitgereikt; b. die boekjes, waarop het bepaalde bij artikel 9 van het reglement niet van toepassing is, zijn voorzien van een daarop gedrukt volgnummer en van eene serieletter; zij blyven onder berusting van den directeur, ter bijschrijving van de te zijner kennis komende inlagen, alsmede van de jaarlijks aan het tegoed toe te voegen rente, en worden alleen in handen gesteld van de inleggers, indien daarop, met toepassing van het voorkomende onder letter d. van dit artikel, eene terugbetaling moet geschieden; c. van elke ter kennis van den directeur gebrachte inlage doet deze overwijld mededeeling aan den inlegger, onder opgave tevens van het bedrag, waartoe het te zijnen name in de boeken der postspaarbank ingeschreven tegoed door die inlage is gestegen; indien de inlegger eene vergissing in die opgave vermoedt, alsook indien bedoelde mededeeling langer uitblijft dan hij, in verband met den afstand tusschen zijne woonplaats en Batavia mocht verwachten, wendt hij zich schriftelijk en rechtstreeks tot den directeur, die, na onderzoek, onmiddellijk de noodige maatregelen neemt om het bestaande verschil op te lossen of het uitblijven der mededeeling op te helderen; d. behoudens het bepaalde onder letter e. geschieden terugbetalingen op de in dit artikel bedoelde boekjes alleen op eene order van betaling af te geven door den directeur na de ontvangst van eene rechtstreeks aan dezen toe te zenden aanvraag, volgens model; de order van betaling wordt afgegeven op het in de aanvraag aan te wijzen kantoor, ter keuze van den inlegger; «. indien uit de aanvraag om terugbetaling blijkt, dat de inlegger overbrenging van de order van betaling door middel van de telegraaf verlangt, wordt door den directeur daaraan gevolg gegeven door toezending van een telegrafischen postwissel, waarvan het bedrag, vermeerderd met de onkosten, ten laste van het tegoed op het spaarbankboekje van den inlegger wordt gebracht. Artikel 6. (1) Zjj die inlegger zijn op een overeenkomstig de bepalingen van het reglement uitgereikt boekje en tevens op een boekje als bedoeld bij het voorgaand artikel, kunnen hun tegoed op het eerstbedoelde boekje doen overschrijven op het laatstbedoelde en omgekeerd. ('2) Het daartoe strekkend verzoek moet worden gedaan aan den directeur, onder overlegging van het eerstbedoelde boekje. 6. VOORSCHRIFTEN VOOR DE TERUGBOEKING BIJ 'S LANDS KASSEN VAN TEN ONRECHTE GEDANE INHOUDINGEN OP TRAKTEMENTEN ENZ. VAN LANDSDIENAREN, (opgenomen in de Circulaire van den Directeur van Gouvernementsbedrijven gericht tot de Hoofden van gewestelijk bestuur van 8 Juli 1914 No. 7969). De opgaven aan den Directeur der Postspaarbank van gedane inhoudingen op traktementen enz. van landsdienaren moeten door de Algemeene Ontvangers van 's Lands kassen worden ingediend uiterlijk acht dagen na ommekomst van elke maand, zoodat ook alleen tot dat tijdstip en niet langer ten onrechte gedane inhoudingen bjj 's Lands kassen kunnen worden teruggeboekt uit het hoofd Rekening van Derden (Postspaarbank). De mandaten tot restitutie van die ten onrechte gedane inhoudingen moeten dus worden opgemaakt en ter kennis van den Algemeenen Ontvanger worden gebracht vóórdat deze zijne maandelijksche opgave aan den Directeur der Postspaarbank heeft ingediend, waarop die inhoudingen voorkomen. In die opgave moet dan door den Algemeenen Ontvanger van dat restitutie-mandaat worden melding gemaakt onder aftrek van de gerestitueerde bedragen van het totaal bedrag dey opgave. Van de afgifte van het mandaat behoort tevens door den hulpordonnateur rechtstreeks te worden kennis gegeven aan den Directeur der Postspaarbank opdat deze kunne nagaan of daarmede door den Algemeenen Ontvanger rekening is gehoudenis echter de opgave van den Algemeenen Ontvanger eenmaal verzonden en dus het bedrag van de inhoudingen in de boeken van de Postspaarbank opgenomen, dan kan geene restitutie meer plaats hebben zonder de medewerking van den Directeur dier instelling en moet dus van dezen terugstorting van de ten onrechte gedane inhouding worden gevraagd. Hieraan kan worden voldaan zoolang de inlegger niet zelf reeds over die inhouding heeft beschikt. Het veel voorkomend gebruik om mandaten van betaling voor traktementen niet in dezelfde maand te verzilveren, waarop zij betrekking hebben, geeft aanleiding tot moeilijkheden en renteverlies voor de inleggers der Postspaarbank, zoodat e'ene beperking van dat gebruik tot mandaten, waarop geene inhoudingen voorkomen, moet worden betracht. 7. REGELEN BETREFFENDE HET OVERDRAGEN YAN INLAGEN IN DE POSTSPAARBANK IN NEDERLANDSCH-INDIË IN DE RIJKSPOSTSPAARBANK IN NEDERLAND EN • OMGEKEERD, vastgesteld bij overeenkomst op den 31sten Juli 1906 te 's-Gravenhage tusschen de Ministers van Waterstaat en van Koloniën gesloten, waarvan aanteekening is gehouden bij het besluit van den Gouverneur-Generaal van 5 Augustus 1906 No. 21 (Bijblad No 6520). Artikel 1. (1) In Nederland vertoevende inleggers in de postspaarbank in Nederlandsch-Indië zijn bevoegd het bedrag van hun tegoed te doen overschrijven op de Rijkspostspaarbank. (2) Omgekeerd zijn in Nederlandsch-Indië vertoevende inleggers in de Rijkspostspaarbank bevoegd hun tegoed op de postspaarbank daar te lande te doen overschrijven, een en ander met inachtneming van de hierna gestelde regelen. ') Artikel 2. (1) De inlegger, dié van de in het voorgaand artikel bedoelde bevoegdheid wenscht gebruik te maken, geeft, al of' niet door tusschenkomst van een voor den spaarbankdienst aangewezen postkantoor of hulppostkantoor, onder inlevering van zijn spaarbankboekje, van zijn voornemen kennis aan de directie der spaarbank, die het heeft uitgegeven, welke directie het hem zonder bijschrijving van rente, afgesloten en afgeteekend weder doet toekomen. Indien het tegoed meer bedraagt dan het maximum waarover door de spaarbank waarop overgeschreven zal worden, rente wordt vergoed, dan wordt het tot dit maximum afgesloten en het meerdere aan den inlegger terugbetaald of desverlangd op naam van een nieuwen inlegger ingeschreven, wiens boekje, indien ook hij van de bevoegdheid, in art. 1 bedoeld, wenscht gebruik te maken, eveneens afgesloten, afgeteekend en aan den rechthebbende toegezonden wordt. *) By het besluit van den Gouverneur-Generaal van 9 Maart 1916 No. 2 is bepaald, dat overschrijving van het tegoed van inleggers in de Postspaarbank in Nederlandsch-Indië op de Rijkspostspaarbank in Nederland alleen is toegelaten, voor zoover dat tegoed gedurende ten minste 6 maanden, dadelijk voorafgaande aan den datum van de aanvraag om overschrijving, op een spaarbankboekje is ingeschreven geweest. (2) Van elke uit dezen hoofde plaats gehad hebbende afsluiting, geeft de eene directie aan de andere aanstonds kennis, onder vermelding van de gegevens, die noodig zijn tot vaststelling van de identiteit van den houder van het boekje. Het formulier voor deze kennisgevingen wordt door de directiën in onderling overleg vastgesteld. Het vermeldt ook of het afgesloten boekje al dan niet een duplicaat is. Artikel 3. De inlegger, die de in art. 1 bedoelde overschrijving verlangt, levert zijn spaarbankboekje in bij een postkantoor of bij een hulppostkantoor, dat aangewezen is voor den dienst der spaarbank waarop hij z\jn tegoed wenscht overgeschreven te zien, ter opzending aan de directie dier postspaarbank. Hij doet daarbij op de voor inleggers in die postspaarbank voorgeschreven wijze zijne identiteit constateeren. Artikel 4. (1) Indien de vergelijking vanhet aangeboden spaarbankboekje, met de nopens de afsluiting daarvan ontvangen gegevens geen aanleiding geeft tot bedenkingen, wordt het tegoed, vermeerderd met de rente, welke daarop verschuldigd is volgens de voorschriften der spaarbank, die het boekje heeft uitgegeven, overgebracht op een spaarbankboekje der instelling waarop de overschrijving wordt verlangd, tegen intrekking van het oorspronkelijke boekje, dat door de directie van laatstbedoelde instelling teruggezonden wordt aan de postspaarbank, die het heeft uitgegeven. (2) Van elke overschrijving geeft de spaarbank, die haar verricht heeft, kennis aan de spaarbank, die het oorspronkelijk boekje heeft uitgegeven, onder mededeeling, dat zij haar voor het overgeschreven bedrag in rekening-courant heeft gedebiteerd. Artikel 5. (1) De inlegger, die van de in art. 1 bedoelde bevoegdheid tot overschrijving gebruik heeft gemaakt, is onderworpen aan de bepalingen, welke gelden voor de spaarbank, waarop zyn tegoed is overgebracht. (2) Om zijn tegoed weder overgeschreven te krijgen op de spaarbank waarvan hij oorspronkelijk inlegger is geweest, heeft hij opnieuw te handelen als in de artikelen 2 en 3 is bepaald. Artikel 6. De wederzijds in rekening-courant gestelde voorschotten dragen rente en wel die, welke voor rekening van de Postspaarbank in Nederlandsch-Indië z\jn gedaan, naar den rentevoet der Rijkspostspaarbank, thans 2.64 pet.; die welke voor rekening van de Rijkspostspaarbank zijn gedaan, naar den rentevoet der Postspaarbank in Nederlandsch-Indië, thans 2.4 pet. Artikel 7. (1) De directie der Rijkspostspaarbank zendt eene driemaandelijksche rekening-courant aan den Minister van Koloniën. (2) De verrekening der saldo's geschiedt door storting of door betaalbaarstelling van het bedrag bij de Nederlandsche Bank te Amsterdam. 8. VOORSCHRIFTEN TOT BEVORDERING VAN DE BEKENDHEID MET EN HET GEBRUIK VAN DE POSTSPAARBANK DOOR MILITAIREN BENEDEN DEN RANG VAN ONDERLUITENANT, alsmede ter verzekering eener goede uitvoering van het bepaalde sub c van artikel 1 van het Gouvernements besluit van 2 Juni 1899 No. 33 (belegging van gelden voor militairen, die zijn geplaatst in de 2e klasse van militaire discipline) zijn gearresteerd bij Kabinets-dispositie van den Commandant van het Leger van 23 November 1901, en laatstelijk met de daarin aangebrachte wijzigingen afzonderlijk in druk uitgegeven in 1916. 9. VOORSCHRIFT BETREFFENDE HET BELEGGEN IN DE POSTSPAARBANK IN NEDERLANDSCH-INDIË VAN PREMIEGELDEN VAN DE IN NEDERLAND VOOR DEN KOLONIALEN DIENST AANGEWORVEN MILITAIREN, DIE ZICH IN NEDERLANDSCH-INDIÈ REËNGAGEEREN, opgenomen in de Algemeene Orders voor het Indisch Leger van 1914, onder No. 36 sub III gewijzigd bij No. 33 van 1915 en No van 1916. § 1 De belegging van de premiegelden, bedoeld in artikel 1 van het Koninklijk besluit van 9 November 1909 No. 60 en in artikel 3 van het Koninklijk besluit van 8 Juli 1910 No. 47, zal voor den vervolge plaats hebben in de Postspaarbank in Nederlandsch-Indië. § 2 De aldus te beleggen gelden worden zoodra mogelijk, nadat zij van den kwartiermeester zyn ontvangen, door den €ompagnies-(detachements-)commandant ten postkantore gestort op overeenkomstige wijze als. is aangegeven in § 26 van