VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE COMPTABILITEIT IN NEDERLANDSCH-INDIÈ. 3e DRUK. Afgesloten op 22 Augu»tu» 1918. WELTEVREDEN N. V. BOEKH. VISSER & Co., 1918. 11865 VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE COMPTABILITEIT IN NEDERLANDSCH-INDIÊ. 3e DRUK. Afgesloten op 22 Augustus 1918. WELTEVREDEN N. V. BOEKH. VISSER <£ Co., 19 18. INHOUD. Bladz. I. Indische Comptabiliteit (Staatsblad 1917 No. 521). 1 II. Instructie en verdere bepalingen voor de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-lndië (Staatsblad 1898 No. 164) 40 III. Algemeen Burgerlijk Bestuur in Nederlandschlndië Organisatie der Departementen (Staatsblad 1866 No. 127) 63 IV. Regelen voor het administratief beheer (Staatsblad 1910 No. 312) V. Bepalingen omtrent de wijze van verificatie der ontvangsten in Nederlandsch-lndië en omtrent daarmede in verband staande onderwerpen (Staatsblad 1901 No. 325) 81 VI. Regeling omtrent de afschrijving van ontvreemde of verloren gelden uit de rekening der betrokken comptabelen (Staatsblad 1915 No. 2): 90 VII. Regeling omtrent de afschrijving van goederen, wegens bederf, vernietiging ontvreemding of verlies, uit de rekening der betrokken comptabelen (Staatsblad 1915 No. 3) VIII. Bepalingen omtrent de afschrijving van vorderingen (Staatsblad 1907 No. 327) 96 IX. Bepalingen omtrent de afschrijving van vorderingen, behoorende tot het Departement van Oorlog, voor zoover hare inning niet aan Algemeene ontvangers van 's Lands kassen is opgedragen (Staatsblad 1907 No. 328) 102 X. Bepalingen omtrent de afschrijving van vorderingen behoorende tot het Departement der Marine voor zoover hare inning niet aan Algemeene. Ontvangers van 's lands kassen is opgedragen (Staatsblad 1907 No- 329) 105 XI. Regeling van de wijze van verificatie der ontvangsten, van wege het koloniaal bestuur voor rekening van derden gedaan, en van de bemoeiingen der Bladz. Algemeene Rekenkamer te dier zake (Staatsblad 1907 No. 324) 108 XII. Vendukantoren. Bepaling dat op de ontvangsten voor rekening van het „Vendufonds" van toepassing is artikel 2 van de ordonnantie in Staatsblad 1907 No. 324 (Staatsblad 1907 No. 325) 111 XIII. Regelen en voorschriften voor het materieel beheer en bij materieele verstrekkingen (Staatsblad 1866 No. 151) . . 112 XIV. Regeling der vervolging van en het verhaal op landsdienaren, die den Lande schade hebben toegebracht (Staatsblad 1904 No. 241) 130 XV. Voorschriften voor de Algemeene Ontvangers en de hulpordonnateurs (Bijblad No. 2718) 137 XVI. Administratieve voorschriften voor de departementen van algemeen bestuur betrekkelijk de controle op de lands ontvangsten en uitgaven (Bijblad No. 2814) 170 XVII. Opmaking en indiening van jaarrekeningen (Bijblad No. 2889) 222 XVIII. Modellen (Comptabiliteit No. 19 en 20) en tijdstippen van inzending van rekeningen van comptabelen (Bijblad No. 4016) 224 XIX. Mededeelingen ten dienste der door de Algemeene Rekenkamer te bewerkstelligen controle. Model der toelichting van de jaarrekeningen der comptabelen (Bijblad No. 5906) - . 232 XX. Model (comptabiliteit No. 22) der rekening wegens * het beheer van gezegeld papier (Bijblad No. 4209) 240 XXI- Model (comptabiliteit No. 23) der drie maandelijksche opgaven van ontvangsten met daarbij behoorende bewijzen van overstorting in te dienen door de zegeldebitanten en de ontvangers van het recht van successie en overgang (Besluit van den Directeur van Financiën van 15 Juni 1877 No. 9171) 244 XXII. Model (comptabiliteit No. 24) der rekening van Algemeene Ontvangers en Ondercollecteurs in de residentie Preanger-Regentschappen, betreffende het beheer van de bewijzen van vergunning tot het slachten van rundvee of buffels en paarden of veulens (Bijblad No. 4156) 247 Bladz. XXIII. Voorschriften voor de Algemeene Ontvangers, ordonnateurs en hulpordonnateurs (Bijblad No. 4597) 254 XXIV. Voorafgaand onderzoek door de Algemeene Rekenkamer van vorderingen (Bijblad No. 7284) . . . 264 XXV. Handhaving van de modellen en tijdstippen van inzending van rekeningen aan de Algemeene Rekenkamer. Inzending van ex-officio opgemaakte rekeningen aan de Algemeene Rekenkamer (Gouvernements besluit van 1 Januari 1896 No. 1) . . 266 XXVI. Veranderingen in de modellen of tijdstippen van inzending der rekeningen van comptabelen en nieuwe regelingen met betrekking tot deze onderwerpen (Qouvernements besluit van 8Januari 1896 No. 3) 268 XXVII. Folieeren van de registers, memorialen en kasboeken van d& rekenplichtige Europeesche- en Inlandsche ambtenaren (Staatsblad 1911 No. 397). 269 XXVIII. Toepassing van het voorschrift in de laatste alinea van artikel 24 der Indische Comptabiliteitswet (Circulaire van den lsten Gouvernements Secretaris van 30 Mei 1896 No. 1129) 271 XXIX. Invordering van comptabelen der vergoedingen en boeten door de Algemeene Rekenkamer opgelegd (Circulaire van den lsten Gouvernements Secretaris van 29 October 1913 No. 2506a) 273 errata. Op blz. 1, laatste regel, wordt verwezen naar „Indisch Staatsblad 1918 Nos. 818 en 8"; dit moet zijn: „Indisch Staatsblad 1918 Nos. 218 en 8". » » 2, bij art. 2, laatste regel, moeten vervallen de woorden; „moet zijn". „ „ 3, bij art. 4, lid 1, regel 3, moetachter„Generaal" de „komma" vervallen. » » 3, bij art. 4, lid 2, regel 4, ontbreekt achter „Volksraad" en „gevoelen" een „komma". » » 3, bij art. 4, lid 3, regel 1, moet achter „tijdig" de „komma" vervallen. » » bij art. 4, lid 4, regels 1 en 2, staat: „begroot.ng"; lees: „begrooting". » » 3, bij art. 5, lid 1, laatste regel, ontbreekt achter „aangeboden" een „punt". B n 4, bij art. 5, lid 3, regel 4, moet de „komma" tusschen de woorden „het" en „aan" vervallen; bij idem regel 5, moet de „komma" achter „voorafgaande" vervallen, terwijl achter „jaar" en „beheer" de „komma" ontbreekt. „ 4, bij art. 7, lid 2, regel 1, moet achter „geplaatst" de „komma" vervallen. » " 7, had aan den voet van de noot nog moeten zijn medegedeeld dat, volgens § 12 van het rapport van 30 October 1873, Lr A, van den toenmaligen Hoofd-Inspecteur van Financiën, Mr Sprenger van Eijk, „verevenen" in de taal onzer administratie beteekent: het door de bevoegde macht ten laste der begrooting brengen van eenige som. onverschillig of dit geschiedt vóór of na de betaling. Op blz 8, regel 1, moet achter „omstandigheden" de „komma" vervallen. „ „ 8, bij art. 18, had aan het slot van lid 2 moeten zijn verwezen naar Staatsblad 1914 Nos. 548 en 749. „ „ 18, „Zie omtrent het verleenen van voorschotten op traktement enz".; daarbij had nog moeten zijn verwezen naar Staatsblad 1918 No 534 en 1919 Nos. 23 en 24. „ „ 32, bij art. 80, voorlaatste lid, regel 3, staat achter „tijdig" een „punt"; dit moet zijn een „komma". „ 32, bij art. 80, voorlaatste lid, regel 5, staat: „30ste"; lees: „30sten". . „ 41, bij art. 3, lid 1, had nog moeten zijn verwezen naar Staatsblad 1913 No 3, 1915 No 114 en 1918 Nos. 562 en 792. „ 44, bij art. 8, laatste lid, regel 3, ontbreekt tusschen „moet" en „toegepast" het woord „worden" „ „ 46, noot (l), wordt verwezen naar: „Staatsblad 1917 No 251"; lees: „Staatsblad 1917 No 521". „ 48, bij 5°, laatste regel, staat achter „eigendommen" een „punt"; dit moet zijn een „komma-punt". „ 51, bi] art. 24, regel 9, ontbreekt achter „verzamelingen" een „komma". Op blz. 52, bij art. 26, lid 1, regel 1. staat: „toets"; lees: „toetst". „ „ 52, bij art. 26, iid 2, regel 3, moet achter „lid" de „komma" vervallen. „ ,, 62, bij art. 41, laatste lid, laatste regel, staat: „toelichtingen"; lees: „toelichting", terwijl achter dat woord—tusschen haakjes- had moeten zijn verwezen naar Staatsblad 1907 No. 324, art. 7, alinea 2 — blz. 110. „ „ 74, lett. a, regel 5, staat: „een"; lees: „eene". „ „ 77, bij art. 7, (5), regel 1, ontbreekt tusschen „bij" en „artikelen" het woord „de". „ „ 78, bij (6), regel 1, moet achter „4" de „komma" vervallen. „ „ 82, bij art. 3, 2°, laatste regel, staat achter „gewijzigd" een „dubbele punt"; ditmoet zijn een „komma-punt".' „ „ 87, bij art. 12, laatste regel, ontbreekt achter „11" een „komma". „ „ 88, bij art. 14, lid 2, ontbreekt achter „noodig" een „komma". „ ,, 88 bij art. 16, lid 2, regel 2, ontbreekt het „accentteeken" op de „e" van het woord „en" na het woord „aftreding". „ 93, bij II, ontbreekt achter „navolgende" een „dubbele punt". „ 94, bij (4), d, 2e, regel 2, ontbreekt achter „Nederlandsch-Indië" een „dubbele punt". „ „ 95, bij (7), regels 3 en 4, staat: „Regelen voor het materieel"; lees: „Regelen voor het beheer van het materieel". „ 98, bij art. 4, (3), laatste regel, staat: „nvordering"; lees: „invordering". „ „ 99, bij (4), regel 3, staat: „Bestuur"; dit moet zijn: „bestuur". Op blz. 99, bij art. 5, lett. C, ontbreekt achter „die" een „komma". „ „ 112, bij le, had in een noot aan den voet der bladzijde nog moeten zijn medegedeeld, dat het aangehaald art. 6 van het Koninklijk besluit van 21 September 1866 No. 66, opgenomen in Staatsblad 1866 No. 127, thans is vervangen door art. 9 van het Koninklijk besluit van 16 September 1918 No. 60 (Indisch Staatsblad 1919 No. 2) blz. 282. „ „ 115, lett. b, laatste lid, regel 5, staat: „der afdeelingen"; lees: „dier afdeelingen", terwijl achter „afdeelingen" een „komma" ontbreekt: bij idem, regel 6, ontbreekt achter „gevallen" een „komma". „ „ 116, bij art. 10, le, regel 3, ontbreekt het „deelteeken" op de laatste „e" van het woord „machinerieen". „ „ 117, bij art. 11, lid 5, regel 7, ontbreekt achter „blijken" een „komma". „ 125, lett. b, regel 4. ontbreekt tusschen „instellingen" en „van" het woord „en". „ 134, bij art. 10, regel 2, ontbreekt achter „bepaald" een „komma". „ „ 136, regel 4. ontbreekt het „eerste haakje" voor het woord „Zie". „ „ 137, had aan den voet van noot (1) nog moeten zijn medegedeeld, dat de Directeur van Financiën bij missive G. S. van 16 Januari 1914 No. 153 is uitgenoodigd, van de hem bij G. B. van 5 Maart 1910 No. 36 (Bijblad No. 7189) verleende bevoegdheid voorloopig nog geen gebruik te maken. Op blz. 140, regel 4, moet achter „bedragen" de „komma" vervallen. „ „ 140, bij art. 4, regel 3, ontbreekt tusschen „afloop" en „elke" het woord „van". „ „ 141, bij art. 5, lid 3, regel 6, staat achter „wordt" een „komma-punt"; dit moet zijn een „dubbele punt". „ „ 142, bij art. 5, lid 5, regel 2, ontbreekt achter „zijn" een „komma". ,, „ 143, bij art. 6, lid 4, regel 6, staat: „hetregister'1; dit moet zijn: „het register". „ ,, 144, bij art. 7, regel 4, moet achter „1873" de „komma" vervallen. „ „ 145, bij art. 10, lid 2, ontbreekt achter „vastgehecht" een „punt". „ „ 145, bij art. 10, lid 3, regel 8, ontbreekt achter „gelden" een „stre.epje" en een „komma"; bij idem, regel 9, ontbreekt achter „duplo" en „model" een „komma". „ „ 146, bij art. 10. lid 9, regel 1, staat: ,,De inzending"; lees: „Deze inzending". „ „ 170, bij „Ten vierde", regel 7, ontbreekt achter „No. 1" een „komma". „ „ 171, bij art. 1, lid 1, regel 6, ontbreekt achter „uitgaven" een „komma". „ „ 171, bij art. 1, lid 2, regel 9, ontbreekt achter „betreft" een „komma"; bij idem, regel 13, ontbreekt achter „Zeemacht"' een „komma". „ „ 171, bij art. 1, lid 3, regel 3, ontbreekt achter „wijze" een „komma"; bij idem, regel 4, ontbreekt achter „ingericht" en „departement" een „komma". ^ „ 172, bij art. 1, laatste lid, laatste regel, staat: „iedere"; lees: „iederen". „ „ 172, bij art. 2, regel 4, ontbreekt achter „wijzigingen" een „komma". Opblz.172, bij art. 3, lid 2, regel 1, moet achter „gebracht" de „komma'' vervallen. „ „ 174, bij art. 7, lid 2, regel 1. ontbreekt achter „die" een „komma". „ „ 174, bij art. 7, laatste lid, regel 5, moet achter „bedrag" de „komma" vervallen. „ „ 174, bij art. 9, lid 3, regel 4, staat: „oegestane"; lees: „toegestane". „ „ 178, bij art. 16, lid 3, regel 3, staat: „een"; lees: „eene". „ „ 178, bij art. 16, lid 4, regel 3, ontbreken de „accentteekens" op de „e's" van het woord „een". „ „ 179, bij art. 17, lid 1, regel 5, ontbreekt achter „verantwoordingen" een „komma". „ „ 179, bij art. 18, lid 4, regel 3, ontbreekt achter „teruggezonden" een „komma". „ „ 180, bij art. 18, laatste lid, regel 1, ontbreekt achter „verklaring" een „komma". „ „ 180, bij art. 20. lid 1, regel 4, ontbreekt achter „ontvangers" een „komma". „ 181, bij art. 20, lid 6, regel 5, ontbreekt achter „opdrachten" een „komma". „ „ 182, bij art. 21, regel 2, ontbreekt achter„opgaven" een „komma". „ „ 184, bij art. 1, lid 1, regel 2, staat: „elke"; lees: „eiken". „ „ 185, bij art. 2, regel 3, staat: „tot de dienst"; lees: „tot den dienst"; bij idem, regel 4. staat achter „betrekkelijk" een „punt"; dit moet zijn een „komma". „ „ 232, bij „Ten derde", 1, regel 5, staat: „voor door de haar"; lees: „voor de door haar". „ „ 233, bij „voorschriften enz:", regel 4, ontbreekt achter „controle" een „komma". Op blz. 264, had aan den voet van de noot nog moeten zijn medegedeeld, dat bij G. B. van 13/3-1919 No. 49, met intrekking van alle daarmede strijdige bepalingen en voorschriften is bepaald, dat de rekeningen wegens reis-, verblijf- en transportkosten betreffende gedane reizen, vóór de betaalbaarstelling niet aan het onderzoek door de Algemeene Rekenkamer zijn onderworpen, met opdracht: I. aan de hulpordonnateurs om van bedoelde reisrekeningen bij in orde bevinding een bedrag van ten hoogste 80 fl/0'betaalbaar te stellen en zulks indien niet reeds krachtens bestaande bepalingen voorschot is genoten; II. aan de ordonnateurs, om bijaldien de vorderingen, waarop door de hulpordonnateurs vooruitbetaling is verleend, tot geen bedenking aanleiding geven, de overblijvende 20 % betaalbaar te stellen en daarna die vorderingen, evenals de reisrekeningen, waarop geene vooruitbetaling is verleend, vergezeld van de betreffende duplicaat-betalingsstukken, onverwijld aan de Algemeene Rekenkamer in te zenden. „ „ 273, lid 1, had in een noot aan den voet der bladzijde moeten zijn medegedeeld, dat het aangehaald besluit van 29 October 1913 No. 23 is opgenomen in Bijblad No 7933. Nadere wijziging van de Indische Comptabiliteitswet 1917 (Nederlandsch Staatsblad No. 275; Indisch Staatsblad No. 521). Wet Koninlilijli booluit" van 15 Maart 1919 (Nederlandsch Staatsblad No 115; Indisch Staatsblad No. 176). In het laatste lid van artikel 4 (blz. 3) wordt in plaats van „1 Juli1' gelezen: „16 Juli". Het eerste lid van artikel 5 (blz. 3) wordt gelezen: „De wetsontwerpen tot definitieve vaststelling van de begrooting worden uiterlijk op 16 October van het jaar, voorafgaande aan dat, waarin de begrooting moet werken, aan de Staten - Generaal aangeboden". In artikel 30 (blz. 12) wordt onder 1° in plaats van „artikel 9" gelezen: „artikel 7". Zie verder „Errata" op blz. 283. INDISCHE COMPTABILITEITSWET (>). REGELING VAN DE WIJZE VAN BEHEER EN VERANTWOORDING DER GELDMIDDELEN VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Vastgesteld bij de Wet van 23 April 1864, (Indisch Staatsblad No. 106), en gewijzigd en aangevuld bij de wetten van 23 April 1880, (Indisch Staatsblad No. 116), 28 Juni 1881, (Indisch Staatsblad No 194), 30 December 1882, (Indisch Staatsblad 1883, No. 33), 13 Juli 1895, (Indisch Staatsblad No. 191), 29 Juni 1903, (Indisch Staatsblad No. 315), 29 Juni 1912, (Indisch Staatsblad No. 459); 5 Maart 1915, (Indisch Staatsblad No. 311), 16 December 1916, (Indisch Staatsblad 1917, No. 115), 9 November en 15 December 1917, (Indisch Staatsblad 1918, Nos. &18 en 8) (') De volledige tekst is opgenomen in het Koninklijk besluit van 5 April 1917, No. 32 (Indisch Staatsblad No. 521), Bij elk artikel afzonderlijk is het Staatsblad vermeld, waarbij het artikel laatstelijk werd gewijzigd. Voor zoover zoodanige verwijzing niet voorkomt, heeft de tekst van het artikel geen wijziging ondergaan sedert de afkondiging van den tekst der wet bij het Koninklijk besluit van 18 October 1895, No. 30 l Indisch Staatsblad No. 225). l3te HOOFDSTUK. Van de rechtspersoonlijkheid van Nederlandsch-Indië en van de wijze van beheer van de Nederlandsch-Indische geldmiddelen. (') Afdeeling I. Algemeene bepaling. Artikel 1. (Staatsblad 1912 No. 459). NederlandschIndië is een rechtspersoon, die hetzij door den Gouverneur-Generaal, hetzij door den Minister van Koloniën wordt vertegenwoordigd. De eigendommen, baten en lasten van NederlandschIndië zijn gescheiden van die van Nederland. De geldmiddelen van Nederlandsch-lndië worden beheerd en verantwoord naar de regelen in deze wet gesteld. {Zie ook Bijblad Nos. 2810, 2910, 4150 en 6918) Afdeeling II, Van de begrooting. Artikel 2. (Staatsblad 1917 No. 115) De begrooting bestaat uit: twee hoofdstukken tot regeling van de uitgaven, waarvan het eerste betreft de uitgaven in Nederland en het tweede die in Nederlandsch-lndië; twee hoofdstukken tot aanwijzing van de middelen tot dekking der uitgaven, waarvan het eerste betreft de middelen in Nederland en het tweede die in Nederlandsch-lndië «wioet.zijH. (') Opschrift zooals het is gewijzigd en aangevuld bij de wet van 29 Juni 1912, (Indisch Staatsblad No. 459). Artikel 3. (Staatsblad 1917 No. 115). De hoofdstukken tot regeling van de uitgaven worden gesplitst in afdeelingen en deze in onderafdeelingen. De afdeelingen, die betrekking hebben op de departementen van algemeen bestuur, betreffen niet meer dan één departement. Artikel 4. (Staatsblad 1917No. 115). De begrooting wordt jaarlijks, voor elk hoofdstuk afzonderlijk, voorloopig door den Gouverneur-Generaal, en definitief bij de wet vastgesteld. De ontwerpen wordendoorden Gouverneur-Generaal aan den Volksraad bij de opening der eerste jaarlijksche gewone zitting aangeboden. Zij worden door den Volksraad met mededeeling van zijn gevoelen teruggezonden aan den Gouverneur-Generaal, die de begrooting overeenkomstig dat gevoelen voorloopig vaststelt. Indien de Volksraad de ontwerpen niet zoo tijdig, terugzendt dat de voorloopige vaststelling vóór den in het volgende lid genoemden datum mogelijk is, stelt de Gouverneur-Generaal de begrooting voorloopig vast zonder het advies van den Volksraad af te wachten. De besluiten tot voorloopige vaststelling der begroot.ng worden openbaar gemaakt door plaatsing in de Javasche Courant vóór 1 Juli van het jaar, voorafgaande aan dat. waarin de begrooting moet werken. Artikel 5. (Staatsblad 1917 No. 115). De wetsontwerpen tot definitieve vaststelling van de begrooting worden uiterlijk op het tijdstip, voor de indiening van de ontwerpen tot vaststelling der Staatsbegrooting bij artikel 124 der Grondwet bepaald, aan de StatenGeneraal aangeboden De wetten tot definitieve vaststelling treden in werking op 1 Jaauari van het dienstjaar. Zij worden geacht op dien datum in werking te zijn getreden, indien en voor zoover zij eerst daarna in Nederlandsch-Indië worden afgekondigd. In dat geval strekt de begrooting van het, aan het betrokken dienstjaar voorafgaande, jaar tot grondslag van het beheer totdat de afkondiging heeft plaats gevonden. Artikel 6. (Staatsblad 1917 No. 115). Na totstandkoming van de begrooting worden de onderafdeelingen der hoofdstukken tot regeling van de uitgaven in artikelen gesplitst, voor zoover het eerste hoofdstuk betreft, door Ons en voor zoover het tweede aangaat, door den Gouverneur-Generaal. Bij die splitsing worden de artikelen aangewezen, welke verhoogd kunnen worden door overschrijving uit de sommen, bij de betrokken afdeelingen voor onvoorziene uitgaven toegestaan. Artikel 7. (Staatsblad 1917 No. 115). Indien het belang van den dienst vordert, dat uitgaven, op het eerste hoofdstuk gebracht, in Nederlandsch-Indië worden gedaan of dat uitgaven, op het tweede hoofdstuk uitgetrokken, in Nederland geschieden, worden door Ons de betrokken sommen op het eerste hoofdstuk verminderd met machtiging aan den Gouverneur-Generaal om die op het tweede met een gelijk bedrag te verhoogen, of omgekeerd. Zoodanige af- en overschrijving betreft alleen uitgaven ten behoeve van dezelfde soort van onderwerpen. Ons besluit wordt in het Staatsblad geplaatst, en aan de Staten-Generaal, den Volksraad en de Algemeene Rekenkamers in Nederland en in NederlandschIndië medegedeeld. Artikel 8. (Staatsblad 1917 No. 115). Binnen de grenzen van eene onderafdeeling kan af- en overschrij- ving van en op artikelen, alsmede wijziging van de omschrijving van artikelen geschieden, voor zooveel het eerste hoofdstuk betreft, door Ons en voor zooveel het tweede-hoofdstuk aangaat, door den GouverneurGeneraal. Artikel 9. (Staatsblad 1917' No. 115) De overschrijving. bedoeld in het tweede lid van artikel 6, wordt bevolen, voor zoover het eerste hoofdstuk betreft, door Onzen Minister van Koloniën en voor zoover het tweede hoofdstuk aangaat, door den GouverneurGeneraal. De in den loop van het dienstjaar opkomende behoeften, die in de begrooting niet zijn omschreven, worden op dezelfde wijze op den post voor onvoorziene uitgaven der betrokken afdeeling aangewezen ('). Die uitgaven worden bij de rekening, bedoeld bij artikel 77, omschreven en verantwoord in zoovele bijzondere posten, als zij gelijksoortige onderwerpen betreffen. Artikel 10. (Staatsblad 1917 No. 115). Wanneer eene uitgaaf, waarin bij de begrooting niet is voorzien, noodzakelijk is en daarmede niet gewacht kan worden op de totstandkoming van de wet tot definitieve vaststelling van de daarvoor vereischte verhooging der begrooting, is de Gouverneur-Generaal bevoegd om aan het besluit tot voorloopige vaststelling van die verhooging uitvoering te geven. Daarvan wordt mededeeling gedaan aan den Volksraad en de Algemeene Rekenkamer in NederlandschIndië. (') Voor de affectatie op den post voor onvoorziene, uitgaven geldt als eenig criterium dat de uitgaaf hare omschrijving niet vindt in eenig artikel der begrooting. (Missive G. S. 1/8 —1889 No. 1808zie ook Bijblad Nos. 3274, 3375, 4061 en 5622). Artikel 11. (Staatsblad 1917 No. 115). Wanneer eene uitgaaf, waarin bij de begrooting niet is voorzien, zoo dringend noodzakelijk is dat daarmede niet gewacht kan worden op de totstandkoming van het besluit tot voorloopige vaststelling van de daarvoor vereischte verhooging van de begrooting, is de Gouverneur-Generaal bevoegd om een krediet boven de begrooting te openen. Daarvan wordt aan de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië mededeeling gedaan. De Gouverneur-Generaal dient zoo spoedig mogelijk een voorstel in tot verhooging van de begrooting met het bedrag van het verleende krediet. Artikel 12. (Staatsblad 1917 No. 115). Indien eene wet tot definitieve vaststelling van wijzigingen van de begrooting tot stand komt na den laatsten dag, waarop ingevolge het laatste lid van artikel 17 de dienst geopend blijft, wordt zij geacht op dien dag in werking te zijn getreden. Afdeeling III. Van het dienstjaar. Artikel 13. Het dienstjaar voor het beheer der geldmiddelen van Nederlandsch-Indië is het burgerlijk jaar. Artikel 14. (Staatsblad 1912 no. 459.) Tot den dienst van een jaar behooren: a. voor de ontvangsten: 1°. de opbrengst der producten in het dienstjaar verkocht, voor zoover die opbrengst gedurende het openstaan van den dienst is ontvangen; 2°. de belastingen en andere middelen van inkomst, gedurende het dienstjaar ontvangen; 3°. de ontvangsten, gedurende het dienstjaar gedaan, wegens opbrengst van producten over afgesloten dienstjaren; b. voor de uitgaven : de rechten gedurende het dienstjaar verkregen door de schuldeischers van den Lande, behoudens de uitzonderingen, vernield bij de artikelen 15, 16 en 49. Artikel 15. Onverevehd gebleven vorderingen betreffende afgesloten diensten worden, voor zoover zij niet zijn verjaard, gekweten uit de sommen voor onvoorziene uitgaven, bij de betrokken afdeelingen aangewezen voor het dienstjaar, waarin zij later verevend worden, en bij de rekeningen, vermeld in artikel 77, afzonderlijk verantwoord. (') Artikel 16. De voorschotten, en de sommen ter goeder rekening, vermeld bij artikel 49, behooren tot den dienst van het jaar, waarin zij zijn betaalbaar gesteld, en de kosten van verscheping en vervoer naar Nederland en van verkoop aldaar van producten, tot den dienst van het jaar, waarin de producten zijn verkocht of vergoed. (Bijblad No. 3127). Toevallige baten behooren tot den dienst van het jaar, waarin zij worden ontvangen. Artikel 17. (Staatsblad 1911 No. 115). De dienst blijft open: tot 1 April van het jaar volgende op het dienstjaar, om de werken of gedeelten daarvan en de leverantiën te volbrengen en de goederen te verschepen, waarvan de volbrenging of verscheping, volgens de verklaring van het hoofd der betrokken administratie, ten gevolge (') Verevend.—betaalbaar gesteld. Zie ook Bijblad Nos. 2256 en 3041. van omstandigheden, in die verklaring te vermelden, niet vóór den laatsten December van het dienstjaar heeft plaats gehad, alsmede voor de afrekeningen met de mijnkongsies op het eiland Banka; tot 1 Januari daaraanvolgende, om alles ten einde te brengen wat het bewerkstelligen der ontvangsten, het verevenen en ordonnanceeren der uitgaven betreft. (,Bijblad Nos. 2237 en 3038). • \ Afdeeling IV. Van de ontvangsten. Artikel 18. (Staatsblad 1912 No. 459 en 1917 No. 115). Behoudens hetgeen bij het tweede en liet derde lid van dit artikel wordt bepaald, worden geldleeningen ten laste van Nederlandsch-Indië niet aangegaan noch door Nederland^ch-lndië gewaarborgd dan krachtens de wet of krachtens besluit van den Gouverneur-Generaal, overeenkomstig het gevoelen van den Volksraad, goedgekeurd bij de wet (Zie artikel 14 Instructie Alg. Rekenkamer, Staatsblad 1898 No 164, blz. 46). Met inachtneming van nader bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen regelen is de GouverneurGeneraal bevoegd de uitgifte van Nederlandsch-Indische schatkistbiljetten of schatkistpromessen te bevelen. Verpanding of beleening van gouvernements producten op den voet van artikel 22 geschiedt krachtens machtiging van den Gouverneur-Generaal. Artikel 19. Producten van den grond of van de nijverheid, voor 's Lands rekening geteeld of voortgebracht, en niet bestemd om van gouvernementswege in het klein aan de bevolking te worden gedebiteerd, of tegen regularisatie aan departementen van algemeen bestuur te worden verstrekt, alsmede goederen in natura aan den Lande opgebracht, worden in het openbaar verkocht. Door Ons of door den Gouverneur-Generaal kan echter machtiging worden verleend tot onderhandschen verkoop, waar die in 's Lands belang noodig wordt geacht. (Zie Staatsblad 1893 No. 138 en 1894 No. 79). Artikel 20. Bruikbare goederen, voor 's Lands dienst bestemd, worden niet vervreemd. Van dit verbod zijn uitgezonderd voorwerpen, welke om dringende redenen aan derden of tot uitvoering van gouvernements werken aan aannemers worden afgestaan of verkocht. (Bijblad Nos. 2669, 4625, 4811, en 5291). Artikel 21. (Staatsblad 1912 No. 459). Andere roerende goederen, eigendom van den Lande, waarvan de verkoop in 's Lands belang wenschelijk is, worden steeds in het openbaar verkocht, tenzij door Ons of door den Gouverneur-Generaal, of namens dezen door het hoofd van het betrokken departement van algemeen bestuur, in bijzondere omstandigheden, machtiging of last wordt gegeven tot onderhandschen verkoop. (Zie Staatsblad 1916 No. 527 en Bijblad Nos. 4477 en 4625). Artikel 22. (Staatsblad 1912 No. 459). Goederen, eigendom van den Lande, worden niet vecpand of beleend. Hiervan zijn uitgezonderd de gouvernements producten, wanneer de verpanding of beleening daarvan, om dringende redenen, in 's Lands belang de voorkeur verdient boven verkoop. (Zie Bijblad Nos. 3038 en 6454; artikel 14 Instructie Algem. Rekenkamer Staatsblad 1898 No. 164, blz. 46). Artikel 23. Regelingen, strekkende tot invoering, verhooging, verlaging of afschaffing van belastingen of tot opheffing van eenig ander middel van inkomst, treden niet in werking, vóórdat bij de begrooting op die invoering, verhooging, verlaging, afschaffing of opheffing gerekend is. (Bijblad No. 4774). Artikel 24. Teruggave of vrijstelling van belasting geschiedt niet dan in de gevallen en op de wijze, bepaald bij algemeene verordeningen, vastgesteld door dezelfde of door eene hoogere macht, dan die, welke de belasting regelde. (Bijblad No. 4525). De bewijzen dier teruggaven, vergezeld van bescheiden, waaruit van de aanleiding en den last daartoe blijkt, worden overgelegd aan de betrokken Algemeene Rekenkamer. Het bedrag der teruggaven wordt gebracht in mindering van de gelijksooortige ontvangsten over het jaar, waarin de teruggave heeft plaats gehad. De bepalingen van het tweede en derde lid van dit artikel zijn van toepassing op elke teruggaaf van ontvangen gelden. Indien meer is teruggegeven dan van de ontvangsten kan worden afgetrokken, wordt het meerdere als uitgaaf verantwoord. (Zie ook Bijblad No. 4274 en de aan de Chefs van de Departementen van Algemeen Bestuur gerichte circulaire van den 7s,en Gouvernements Secretaris van 30 Mei 1896 No. 1129, blz. 271). Artikel 25. (Staatsblad 1917 No. 115). Geschillen over vorderingen kunnen in Nederland door Ons en in Nederlandsch-lndië door den Gouverneur-Generaal worden beëindigd bij dading waarop, indien het onderwerp van het geschil eene hoogere geldswaarde heeft dan ƒ 10.000, goedkeuring bij de wet is vereischt. Jaarlijks wordt door Onzen iWinister van Koloniën van de dadingen, welke geene goedkeuring bij de wet behoeven, mededeeling gedaan aan de StatenGeneraal. Artikel 26. (Staatsblad 1917 No. 115). Kwijtschelding van vorderingen wordt verleend in Nederland door Ons en in Nederlandsch-lndië door den Gouverneur-Generaal, tenzij het bedrag der kwijtschelding ƒ 10.000 te boven gaat, in welk geval zij geschiedt bij de wet. De Gouverneur-Generaal verleent geene kwijtschelding dan na het advies van de Algemeene Rekenkamer en, wanneer de in overweging genomen kwijtschelding ƒ 500 of meer bedraagt, van den Raad van Nederlandsch-lndië te hebben ingewonnen. Artikel 27. Als ontvangsten, op den dienst van het loopende jaar, worden onder de toevallige baten gebracht de sommen, die ten onrechte mochten zijn betaald, en waarvan de teruggave eerst plaats heeft na de afsluiting van de begrooting, waarop zij in uitgaaf zijn gebracht. Artikel 28. De wijze van verificatie der ontvangsten in Nederlandsch-lndië wordt door Ons geregeld in overeenstemming met deze wet. {Zie Staatsblad 1901 No. 325, blz. 81 juncto Staatsblad 1906 No. 289). Bij die regeling wordt gezorgd, dat de comptabelen minstens eenmaal 's jaars rekening afleggen aan de Algemeene Rekenkamer aldaar. Indien de comptabelen zich bij die rekeningen beroepen op bescheiden, door hen vroeger overgelegd aan de hoofden der takken van bestuur, jegens wie zij zich naar hunne instructiën hebben te verantwoorden, worden, ten verzoeke der belanghebbenden of der Algemeene Rekenkamer, aan deze die bescheiden toegezonden. Afdeeling V. Van de uitgaven. Artikel 29. De controle der uitgaven, evenals die der ontvangsten, geschiedt: in Nederland bij de Algemeene Rekenkamer aldaar, overeenkomstig de voorschriften dezer wet, en voorts naar de thans bestaande of nader vast te stellen bepalingen voor de controle der Staatsontvangsten en uitgaven, en in Nederlandsch-lndië bij de Algemeene Rekenkamer aldaar. De Algemeene Rekenkamer in Nederland deelt hare bedenkingen tegen de verevende uitgaven ten laste van het 1ste hoofdstuk der begrooting van Nederlandsch-lndië aan den Minister van Koloniën, met toezending van de bescheiden, waartoe die bedenkingen betrekking hebben, ter inzage en voor zooveel noodig ter verbetering, mede, binnen drie maanden, nadat die bescheiden bij de Kamer zijn ingekomen. Artikel 30. (Staatblad 1917 No. 115). De Minister van Financiën opent aan den Minister van Koloniën kredieten: 1°. voor de betaling der uitgaven op het 1ste hoofstuk der begrooting van Nederlandsch-lndië voorkomende, of die daarbij worden gevoegd krachtens artikel 9; 2°. ter voorziening in de behoeften van 's Lands kassen in Nederlandsch-lndië; 3°. tot het doen van anaere betalingen, die weder in de koloniale kassen terugvloeien, of waarvoor in Nederlandsch-lndië reeds gelden zijn ontvangen. Deze kredieten zullen niet te boven gaan het bedrag der volgens artikel 33 in 's Rijks schatkist gestorte gelden. Artikel 31. Uitgaven buiten of boven de begrootingen hebben niet plaats Hiervan zijn uitgezonderd de uitgaven voor aankoop, aanmaak, vervoer en verkoop van producten, en de daarmede in verband staande percentsgewijze belooningen. Afdeeling VI. Van het beheer der begrooting. Artikel 32. De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië heeft het al gemeen bestuur van 's Lands geldmiddelen en eigendommen aldaar. (Zie art. 62 R. R. en Staatsblad 1911 No. 110 en 1915 No. 332.) Artikel 33. Alle met het koloniaal beheer van Nederlandsch-lndië in verband staande ontvangsten, van welken aard ook, welke in Nederland te doen zijn, worden in !s Rijks schatkist gestort, en alle met het koloniaal beheer van Nederlandsch-lndië in verband staande betalingen, welke in Nederland te doen zijn, worden door middel van aanwijzingen op 's Rijks schatkist bewerkstelligd. Artikel 34. Behoudens het bepaalde bij artikel 49, worden geene sommen van de begrooting afgeschreven of afgezonderd, tot kwijting van vorderingen, wier bedrag eerst later kan blijken. Artikel 35. (Staatsblad 1917 No. 115). De begrotingsposten en de bij artikel 11 bedoelde kredieten worden, behoudens de bepalingen van artikel 36, middellijk noch onmiddellijk verhoogd door eenige bate, den Lande aankomende. Artikel 36. Wanneer voorwerpen, die voor 's Lands dienst zijn aangekocht of voortgebracht, worden afgestaan aan een ander departement van algemeen bestuur, dan dat, hetwelk de uitgaaf tot aankoop of voortbrenging gelastte, wordt de begrootingspost, bestemd tot aanschaffing van gelijksoortige behoeften, in het dienstjaar, waarin de afstand plaats heeft (onverschillig wanneer de aankoop of voortbrenging is geschied), voor de geschatte geldswaarde goed geschreven en met een gelijk bedrag belast het artikel, waaruit het departement van algemeen bestuur, dat de goederen behoeft, de uitgaaf tot aanschaffing kan kwijten. (Zie Staatsblad 1866 No. 151 blz. 112). Artikel 37. Landsgoederen, hoe ook genaamd, worden niet aan eenen schuldeischer afgestaan in het voordeel van het artikel der begrooting, waaruit zijne vorderine moet worden gekweten. Artikel 38. Het daarstellen van werken en het doen van leverantiën en transporten ten behoeve van Nederlandsch-lndië, geschieden op contracten van openbare aanbesteding. Alleen, wanneer Onze Minister van Koloniën of de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië zulks in 's Lands belang noodig oordeelt, kan van dien regel worden afgeweken. In dat geval wordt van de beweegredenen melding gemaakt in het besluit, waarbij de werken of leverantiën en transporten worden bevolen (vgl. Bijblad Nos. 4948 en 5843, Staatsblad 1916 Nos. 349, 350 en 632). Artikel 39. De voorwaarden van aanbesteding vermelden welke waarborgen vereischt worden, om als mededinger bij eene aanbesteding te worden toegelaten. {Zie voor onderhandsche Contracten Bijblad No. 4033). Artikel 40. De rechten en verplichtingen der administratie, van welke aanbestedingen uitgaan, zoomede die der aannemers, inschrijvers en leveranciers, en al wat verder de daarbij in acht te nemen vormen betreft, worden in Nederland door Onzen Minister van Koloniën, en in Nederlandsch-Indië door den Gouverneur-Generaal geregeld. Artikel 4!. Het is aan alle landsdienaren in Nederlandsch-indië en aan die, tot het Departement van Koloniën behoorende, verboden eenige werken of leverantiën voor Nederlandsch-lndië aan te nemen, zich daarvoor borg te stellen of daaraan, hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings, deel te hebben. Dit verbod geldt niet voor de bezoldigde of onbezoldigde hoofden der vreemde Oosterlingen in Nederlandsch-Indië. Afdeeling VII. Van het verevenen der uitgaven. Artikel 42. De vorderingen ten laste der begrooting van Nederlandsch-lndië worden verevend: door den Minister van Koloniën of zijne gedelegeerden wanneer de uitgaaf ten laste het 1ste hoofdstuk moet worden gebracht, en door den Gouverneur-Generaal of zijne gedelegeerden, wanneer de uitgaaf ten laste van het Ilde hoofdstuk moet worden gebracht. (Zie Staatsblad 1910 No. 312, blz. 73, en Bijblad Nos. 3177 en 6487). Artikel 43. Elke verevening moet gegrond zijn op het bewijs of de bewijzen van het verkregen recht der schuldeischers. (Zie Bijblad No. 4462). Artikel 44. Vereveningen op rekening of in mindering geschieden alleen voor gedane diensten, en nimmer mogen de verevende sommen dan nog overschrijden vier vijfde gedeelten der verkregen rechten, door behoorlijke bewijzen van oplevering gestaafd. {Zie Bijblad Nos. 2960, 2994 en 3250). Artikel 45. De Gouverneur-Generaal bepaalt in welke gevallen onderzoek van vorderingen ten laste van het IIe hoofdstuk der begrooting door de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-lndië noodig is vóór de betaalbaarstelling. {Zie Bijblad Nos. 7284, 7380 en 7994). Hij wijst per artikel het maximum van het bedrag aan, dat betaald kan worden zonder zoodanig voorafgaand onderzoek. Van die aanwijzing wordt aan de Algemeene Rekenkamer mededeeling gedaan. Alle bescheiden, tot de verevening en betaling gevorderd, worden aan de Algemeene Rekenkamer overgelegd. {Staatsblad 1910 No. 312, art. 9, — blz. 79). Artikel 46. Indien het onderzoek der vorderingen bij de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-lndië tot bedenkingen aanleiding geeft, waarmede de ordonnateurs zich niet vereenigen, zijn deze bevoegd de betaling te doen plaats hebben, behoudens hunne verantwoordelijkheid volgens artikel 82 dezer wet. (Zie Bijblad No. 2470). Artikel 47. Bij koloniale ordonnantie worden voor Nederlandsch-lndië bepaald de aard en vorm der bescheiden, door de schuldeischers tot staving hunner vorderingen over te leggen. (Zie art. 9 van Staatsblad 1910 No. 312, blz. 79). Artikel 48. Bij overeenkomsten wegens het doen van leveringen, het daarstellen van werken of verrichten van diensten, worden aan de aannemers of leveranciers geene interessen toegezegd, ter zake van mogelijke vertraging in de voldoening hunner vorderingen. {Bijblad No. 3113). . • Artikel 49. Voorschotten kunnen worden verleend aan aannemers of leveranciers, en, in de gevallen door Ons of door den Gouverneur-Generaal te bepalen, op traktementen, — verlofs- en non-activiteitstraktementen daaronder begrepen, — wachtgelden, gagementen, pensioenen, declaratiën wegens reis- en verblijfkosten en vaste uitkeeringen. Sommen ter goede rekening kunnen binnen de grenzen der begrooting worden verstrekt tot het doen van betalingen ten behoeve van zee- en landmacht of van andere onderwerpen van huishoudelijk beheer, door Ons of door den Gouverneur-Generaal aangewezen. Van die sommen wordt voor het sluiten van den betrokken dienst rekening afgelegd en de ongebruikte gedeelten worden in mindering gebracht van de uitgaven ten laste van de artikelen waaruit de sommen zijn gekweten. {Zie omtrent de Regelingen met betrekking tot verstrekte sommen ter goede rekening: Besluit Directeur Justitie 2212 1905 No. 1785; Besluit Directeur Financien 20/3 1909. No. 4408; Besluit Directeur Binnenlandsch-Bestuur 1113-1905 No. 126; Voorschriften. . 2 » Besluit Directeur Landbouw 518-1915 No. 8131; Besluit Commandant Zeemacht 10)8-1905 No 9346; Zie voorts ook Bijblad Nos 3085, 3156, 3162, 3172, 3349, 3620. 3706, 3866, 3985, 4464, 4478, 4563, 4759, 4943, 5472, 5583, 5871, 5968, 6281, 6294, 6322, 6392, 7135, 7540, 7869, 7971, 8179, 8363, en 8433, - G.B. 27111-09 No. 20 en Staatsblad 1916 No. 35; Zie omtrent het verkenen van voorschotten op traktement enz. Staatsblad 1898 No. 72,1903. No. 419,1905 No. 280,1906 Nos. 387 en 48 f, 1907 No. 293,1909Nos. 185 en 227, 1910 Nos. 335 en 400,1911 No. 295,1912 No. 218,1914 No. 189,1915 Nos. 9 en 655,1916 Nos. 422 en 666,1917 Nos 41, 42,194, 452, 607 en 676,1918 Nos. 25 en 297. Bijblad Nos 5221,5980.6060,6184,6211, 6501, 7629, 7799, 7816, 7949, 8006, 8179. 8328, 8335. 8340, 8570, 8594 en 8801; Zie omtrent het verleenen van voorschotten op reis- en verblijfkosten Staatsblad 1882 No. 187 (art. 7.) 1883 No. 104 (art. 29) en Bijblad No. 7538). Afdeeling VUI. Van de Algemeen e Rekenkamer in Nederlandse h-lndië. Artik-1 50. De Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-lndië bestaat uit eenen voorzitter en zes leden. Zij moeten zijn Nederlanders en den vollen ouderdom van dertig jaren bereikt hebben. Artikel 51. De voorzitter en de leden der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-lndië worden door Ons Denoemd en ontslagen. De Gouverneur-Generaal zendt, door tusschenkomst van de.i Minister van-Koloniën, voor elke opengevallen plaats eene door den Raad van Nederlandsch-Indië opgemaakte en met redenen omkleede aanbeveling van drie personen aan Ons in. De Raad van Nederlandsch-lndië raadpleegt den voorzitter der Algemeene Rekenkamer alvorens eene aanbeveling te doen voor de benoeming van een lid dier Kamer. Wanneer tegelijkertijd meer dan één vacature bij de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië ontstaat, kan, behoudens Onze bekrachtiging, in de tweede of verdere vacature door den Qouverneur-Generaal worden voorzien uit eene aanbeveling van drie personen, opgemaakt door den Raad van Nederlandsch-Indië, na raadpleging van den voorzitter der Algemeene Rekenkamer. Artikel 52. (Staatsblad 1915 No. 311 en 1917, No. 115). De voorzitter en de leden der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië mogen, nevens hun ambt, geene andere betrekkingen in dienst van den Lande bekleeden. Zij mogen rechtstreeks noch zijdelings deelhebber zijn in, noch borg zijn voor eenige onderneming ten grondslag hebbende eene overeenkomst om winst of voordeel aangegaan met Nederla.dsch-lndië of met eenig gewest of gedeelte van een gewest, waarop artikel 68a van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-lndië toepassing heeft gevonden. Zij mogen, behalve openbare schuldbrieven, geene schuldvorderingen ten laste van den Lande bezitten. Zij mogen geen handel drijven, noch, anders dan als houder van aandeelen in of van obligatiën ten laste van naamlooze vennootschappen, rechtstreeks of zijdelings betrokken zijn in dien van anderen of in eenige concessie of onderneming van welken aard ook, op Nederlandsch-Indië betrekking hebbende of aldaar gevestigd. (Zie de slotalinea van art. 22 — Instructie Alg. Rekenkamer — Staatsblad 1898 No. 164, blz. 50). Artikel 53. (Staatsblad 1917 No. 115 en 1918 No. 8). De voorzitter en de leden der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-lndië kunnen uit hun ambt worden ontzet: 1°. wanneer zij wegens misdrijf, of wegens overtreding van de bepalingen betreffende 's Lands middelen en pachten, tot hechtenis of tot eene zwaardere straf zijn veroordeeld; 2°. wanneer zij in staat van faillissement verklaard of wegens schulden gegijzeld zijn; 3°. bij wangedrag of onzedelijkheid. Artikel 54. Behalve op eigen verzoek, worden de voorzitter en de leden der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-lndië uit hun ambt ontslagen, wanneer zij den leeftijd van vijf en zestig jaar hebben bereikt. Een ontslag buiten eigen verzoek kan mede worden gegeven: 1°. wanneer zij wegens aanhoudende ziels-of lichaamsziekte hun ambt niet behoorlijk kunnen vervullen of door gestadige tekortkomingen getoond hebben daarvoor ongeschikt te zijn; 2°. wanneer zij onder curatule zijn gesteld; 3°. wanneer zij bij het eindigen van hun verloftijd niet zijn teruggekeerd, en 4°. wanneer zij het verbod van artikel 52 overtreden. Artikel 55. Indien de Gouverneur-Generaal, den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord, oordeelt, dat de voorzitter of een der leden van de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië, om een der redenen in de artikelen 53 en 54 vermeld, behoort te worden ■ ontzet of ontslagen, zendt hij zijne daartoe strekkende voordracht, met alie ter zake betrekkelijke stukken, aan den Minister van Koloniën. In de gevallen, vermeld in artikel 53 en in artikel 54, No. I tot en met 4, worden aan den betrokken ambtenaar de tegen hem' bestaande bezwaren medegedeeld, en wordt hij in de gelegenheid gesteld bij de voordracht van den Gouverneur-Generaal eene schriftelijke verantwoording te voegen. De Gouverneur-Generaal is bevoegd om, inafwachting van's Konings beschikking, den betrokken ambtenaar in de gevallen in het vorig lid van dit artikel bedoeld in zijn ambt te schorsen. In diezelfde gevallen wordt de betrokken ambtenaar, desverkiezende, door toekenning van verlofstraktement en vrijen overtocht, in de gelegenheid gesteld om zich in Nederland te gaan verantwoorden. Op de betrekkelijke voordracht van den GouverneurGeneraal wordt door Ons beslist. Artikel 56. (Staatsblad 1918 No. 8.) Wanneer tegen den voorzitter of een der leden van de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië, hetzij een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding, hetzij machtiging tot opneming in een huis van bewaring of geneeskundig gesticht voor krankzinnigen is verleend, of op hem lijfsdwang is ten uitvoer gelegd, wordt hij daardoor in zijn ambt geschorst. Wanneer tegen een der in het vorig lid vermelde ambtenaren rechtsingang zonder bevel tot gevangenneming of gevangenhouding is verleend, kan de Gouverneur-Generaal, den Raad van Indië gehoord, hem in zijn ambt schorsen. Artikel 57. Schorsing in de bediening stelt den geschorsten ambtenaar op wachtgeld. Wordt hij echter niet ontzet of ontslagen, dan wordt hém, na Onze beslissing, zijn volle traktement over het tijdvak der schorsing te goed gedaan. Artikel 58. De voorzitter en de leden der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië staan te recht voor het Hoog Gerechtshof van NederlandschIndië, wegens misdrijven en overtredingen, gedurende den tijd hunner functiën begaan. Artikel 59. Met uitzondering van het geval van voorloopige aanhouding bij ontdekking op heeterdaad,. kan tegen den voorzitter en de leden der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië geen bevel tot gevangenneming worden ten uitvoer gelegd, en, in geval van ambtsmisdrijf, geene vervolging plaats hebben, dan nadat daartoe door den Gouverneur-Generaal,, op den voet en de wijze, bij algemeene verordening omschreven, machtiging is verleend. Artikel 60. Behoudens het voorschrift in de 4* alinea van artikel 55, wordt aan den voorzitter en aan de leden der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië geen verlof naar Nederland toegekend,, dan overeenkomstig de bepalingen, door Ons vast te stellen bij de instructie der Algemeene Rekenkamer. Wanneer door verlof, schorsing, ongesteldheid of andere redenen eenig lid der Algemeene Rekenkamer verhinderd wordt zijne werkzaamheden te vervullen, wordt door den Gouverneur-Generaal, zoo noodig, in de waarneming dier werkzaamheden voorzien dooi de benoeming van een tijdelijk lid. Indien het te verwachten is dat de waarneming langer dan zes maanden zal moeten duren, vraagi de Gouverneur-Generaal voor de benoeming van eer tijdelijk lid eene aanbeveling van drie personer van den Raad van Nederlandsch-Jndië en onderwerpt hij de benoeming aan Onze bekrachtiging. De tijdelijke leden worden door den GouverneurGeneraal ontslagen, wanneer door het weder invallen van gewone leden niet langer behoefte bestaat aan tijdelijke voorziening in de waarneming hunner werkzaamheden, of deze hem om andere redenen niet meer noodig voorkomt. Wanneer er twee of meer tijdelijke leden zijn, bepaalt de Gouverneur-Generaal, na raadpleging van den voorzitter, wie hunner moet aftreden. Artikel 61. De controle der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië op de uitgaven strekt zich uit tot het onderzoek: 1°. of de betrokken post van de begrooting toereikend is; 2°. of de aard der uitgave met de omschrijving van den post overeenstemt; 3°. of er geen vermenging van fondsen over verschillende dienstjaren of afdeelingen der begrooting het gevolg van kan zijn; 4°. of de overgelegde bewijsstukken beantwoorden aan de door Ons vast te stellen vereischten, om aan de comptabelen in uitgaaf te worden geleden. (Zie ook Bijblad No. 7135 en art. 35 Instructie Aig. Rekenkamer — Staatsblad 1898 No 164 — blz. 57). Artikel 62. Het beheer over het materieel, in s Lands magazijnen en andere bewaarplaatsen voorhanden, is op den voet en de wijze, bij ordonnantie te nepalen, aan het toezicht der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-lndië onderworpen. {Zie Staatsblad 1866 No. 151, 1867 No. 135, 1868 No. 18, 1872 No. 64, 1886 No. 211, 1905 No. 565, 1909 Nos. 316 en 327, 1911 No. 331 en 666 en 1914 No. 578, en Bijblad Nos. 2993 en 3554). Artikel 63. De Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-lndië is verdeeld in twee tafels. (Zie ait. 18 Instructie Alg. Rekenkamer — Staatsblad 1898 No. 164 — blz. 47). Iedere tafel beslist met drie l,eden en bij meerderheid van stemmen. Zij is bevoegd om bij onvoltalligheid met twee leden te beslissen, wanneer deze eenstemmig zijn. Artikel 64. Eene vereenigde zitting der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-lndië kan niet worden gehouden met minder dan vijf leden. Indien in eene vereenigde zitting de stemmen staken, valt het besluit ten voordeele van den comptabele. Artikel 65. De besluiten der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-lndië, waarbij het slot van rekening van een comptabele vastgesteld, of hem eene boete opgelegd wordt, worden uitgevaardigd in naaai des Konings. (Zie Staatsblad No. 1891 No. 188). De afschriften dier besluiten, aan het hoofd voerende de woorden: „ln naam des Konings", en onderteekend door den voorzitter der Algemeene Rekenkamer, hebben dezelfde kracht en worden op dezelfde wijze ten uitvoer gelegd als de grossen van in kracht van gewijsde gegane vonnissen in burgerlijke zaken. Artikel 66. De wijze van eedsaflegging en al wat verder de samenstelling en instructie der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-lndië betreft, wordt dooi Ons vastgesteld in overeenstemming met deze wet. (Zie Staatsblad 1898 No. 164 - blz. 40). Die instructie bevat de bepaling, dat de Rekenkamer verplicht is om den Gouverneur-Generaal ten allen tijde zoodanige voordrachten en mededeelingen te doen, als, volgens haar inzien, kunnen leiden tot vermindering of besparing van uitgaven en tot vereenvoudiging van het geldelijk beheer. Afdeeling IX. Van de verjaring van schuldvorderingen. Artikel 67. De termijnen van verjaring en verdere bepalingen, daaromtrent bij de Rijkswetten vastgesteld of vast te stellen, voor de indiening der vorderingen ten laste der Staatsbegroting, zijn toepasselijk op alle vorderingen ten laste van het le hoofdstuk der begrooting van Nederlandsch-lndië. Artikel 68. Alle vorderingen ten laste van het Ilde hoofdstuk der begrooting van Nederlandsch-lndië, die niet zijn ingediend binnen den tijd van achttien maanden na de opening van het dienstjaar, zijn verjaard. De Gouverneur-Generaal is bevoegd, in bijzondere omstandigheden en om redenen van noodzakelijkheid, dezen termijn te verlengen {Zie Bijblad. No. 4599). Artikel 69. De termijnen van verjaring, bij de burgerlijke wetten in Nederland en in Nederlandsch-lndië bepaald,zijn voor de begrooting van Nederlandsch-lndië toepasselijk: 1°. op alle vorderingen wegens rente van Indische • schulden, en die wegens traktementen, soldijen, pensioenen, onderstandgelden en alle anderen, welker bedrag bepaald is, en welker verevening niet afhankelijk is van eene voorafgaande oplevering van stukken door belanghebbenden; 2°. op alle verevende vorderingen waarvoor mandaten of ordonnantiën van betaling zijn afgegeven (Zie B. W. art. 1946 en volgende). Artikel 70. Door of vanwege het hoofd der betrokken administratie wordt aan den schuldeischer, zoo hij dat verlangt, bij de indiening zijner vordering een behoorlijk gedagteekend bewijs van ontvangst der ingediende stukken afgegeven. Artikel 71. Mandaten of ordonnantiën van betaling, welke in Nederlandsch-lndië niet ter voldoening zijn aangeboden binnen den termijn voor de afsluiting der begrooting bepaald, zijn vervallen. Belanghebbenden kunnen eene nieuwe betaalbaarstelling aanvragen (Zie Staatsblad 1910 No. 312, art. 5 blz. 76). Afdeeling X. Van het verbod tegen het in beslag nemen van s' Lands gelden, goederen en eigendommen. Artikel 72. Het is in Nederlandsch-lndië niet geoorloofd, dan met vooraf verkregen verlof van den rechter, beslag te leggen op:. a. Landsgelden, effecten of geldswaarde hebbende papieren, onder de administratie of onder derden berustende; b. gelden door derden aan den Lande verschuldigd; c. 's Lands roerende goederen, koopmanschappen en meubelen, onverschillig of zij in het bezit of gebruik zijn van den Lande, of zich onder derden bevinden; en d. vaste goederen en zakelijke rechten, den Lande toebehoorende. Hetzelfde verbod geldt in Nederland, wanneer het beslag gelegd wordt ter zake eener vordering, loopende ten laste der begrooting van Nederlandsch-lndië, of op gelden of goederen, die door of ten behoeve van het Departement van Koloniën beheerd worden. Artikel 73. Dat verlof moet gevraagd worden, voor beslag te leggen in Nederland, aan den Hoogen Raad, voor beslag te leggen in Nederlandsch-lndië, aan het Hoog Gerechtshof aldaar. Het openbaar ministerie wordtophetverzoekgehoord. Het verlof wordt niet verleend, tenzij summierlijk van de deugdelijkheid der vordering, waarvoor beslag gelegd wordt blijkt. Het wijst aan de goederen, op welke het beslag zal mogen worden gelegd. Zaken, die door haren aard of hare bestemming geacht moeten worden buiten den handel te zijn, of bij de wet of algemeene verordening voor geene inbeslagneming vatbaar zijn verklaard, worden in de aanwijzing niet begrepen. IIde HOOFDSTUK Van de verantwoording der geldmiddelen van Nederlandsch-lndië. Afdeeling 1. Algemeene bepalingen. Artikel 74. (Staatsblad 1917 No. 115). Het slot der rekening wordt, over elk dienstbar afzonderlijk, voorloopig door den Gouverneur-Generaal overeenkomstig het gevoelen van den Volksraad en definitief bij de wet vastgesteld. Op dezelfde wijze worden geregeld de bestemming van de voordeelige sloten en de voorziening in de dekking van de nadeelige sloten der rekeningen, telkenmale over tijdvakken van ten hoogste tien jaren. Afdeeling II. Van de verantwoording der gouvernements producten. Artikel 75. Al wie belast is met den verkoop van gouvernements producten in Nederland, doet deswege rekening en verantwoording aan den Minister van Koloniën. Die rekening toont aan: 1°. wat van die producten hier te lande is aangekomen, de hoeveelheid, die daarvan is verkocht, en wat er van in magazijn overblijft, met vermelding der soorten en oogstjaren, waaruit zij afkomstig zijn; 2°. de bruto opbrengst van hetgeen is verkocht; 3°. de gedane stortingen in 's Rijks schatkist. Daarenboven wordt door den geconsigneerde, binnen vier maanden na afloop van ieder jaar, op dezelfde wijze rechtstreeks rekening gedaan aan de Algemeene Rekenkamer in Nederland. Bij die rekening wordt verwezen: a. naar maandelijksche staten, door den directeur van het betrokken departement van algemeen bestuur in Nederlandsch-Indië opgemaakt, welke aanwijzen de hoeveelheden en soorten van de in consignatie naar Nederland afgeleverde producten, met verniel- ding der oogsten, waaruit zij afkomstig zijn, en welke staten door dengene, aan wien de producten in Nederlandsch-Indië zijn afgeleverd, voor ontvangst zijn geteekend; b. naar de bescheiden, aan den Minister van Koloniën overgelegd. De sub a en b bedoelde stukken worden door den Minister van Koloniën zoo spoedig mogelijk, tot voorbereiding van de verificatie der jaarrekening, aan de Algemeene Rekenkamer ingezonden. Artikel 76. Bij het onderzoek der jaarrekening en verantwoording in het vorig artikel omschreven, zal de Algemeene Rekenkamer de bewijsstukken aannemen, zooals ze bij den handel gebruikelijk zijn, en voorts eerbiedigen de voorwaarden, waarop de verkoop der producten heeft plaats gehad, alsmede de bij den handel bestaande usantiën. Bij verschil van opvatting daaromtrent wordt door Ons beslist. Afdeeling III. Van de rekeningen. Artikel 77. (Staatsblad 1917 No. 115). Van de begrooting wordt, onder dagteekening van hare afsluiting, eene rekening opgemaakt, voor zoover de uitgaven en ontvangsten in Nederland betreft, door Onzen Minister van Koloniën en, voor zoover die in NederlandschIndië aangaat, door den Gouverneur-Generaal. De rekening wijst in de volgorde van de in artikel 6 bedoelde splitsingsbesluiten en met de daarin opgenomen omschrijving van de afdeelingen, onderafdee- lingen en artikelen, zooals die luidt met inachtneming van artikel 8, afzonderlijk aan: in uitgaaf, het geraamde bedrag en wat daarop is verevend; in ontvang, het geraamde bedrag en wat daarop is ontvangen. Zoowel wat de uitgaven als wat de ontvangsten betreft, geeft de rekening de verschillen tusschen de ramingen en de uitkomsten aan, met toelichting van die verschillen en met aanwijzing, welke der verevende sommen voldaan, welke verschuldigd gebleven zijn. (Zie artikel 40 Instructie Algemeene Rekenkamer — Staatsblad 1898 No. 164 — blz. 60). Artikel 78. (Staatsblad 1917 No. 115.) De rekening wordt, voor zoover opgemaakt door Onzen Minister van Koloniën, aan de Algemeene Rekenkamer in Nederland en, voor zoover opgemaakt door den Gouverneur-Generaal, aan de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië gezonden. (Zie Bijblad Nos. 5574 en 6500). Zij wordt door die Colleges voorzien van eene verklaring harer bevinding en, onder mededeeling van de bedenkingen en opmerkingen, waartoe het onderzoek, ook van de overgelegde verantwoordingstukken, aanleiding geeft, binnen vier maanden na de ontvangst, voor zooveel noodig, ter beantwoording en ter verbetering. aan de inzenders teruggezonden. Artikel 79. (Staatsblad 1917 No. 115). Jaarlijks zenden de Algemeene Rekenkamer in Nederland aan Ons en die in Nederlandsch-Indië aan den GouverneurGeneraal uiterlijk op 1 April een volledig verslag van hare werkzaamheden over het afgeloopen jaar. waarin tevens worden vermeld alle ontdekte onregelmatigheden en afwijkingen van bestaande verordeningen en de maatregelen, welke zij in het belang van het beheer der geldmiddelen wenschelijk achten. Voorzien van de noodige toelichtingen wordt zoo spoedig mogelijk het eerste verslag door Onzen Minister van Koloniën aan den Gouverneur-Generaal en het tweede door den Gouverneur-Generaal aan voornoemden Minister gezonden. Beide verslagen worden daarna te zamen zoo spoedig mogelijk door Ons aan de Staten-Generaal en door den Gouverneur-Generaal aan den Volksraad medegedeeld. (Zie art. 21 Instructie Alg. Rekenkamer — Staatsblad 1898 No. 164 — blz. 50). Artikel 80. (Staatsblad 1917 No. 115). De gedeelten der rekening omtrent de uitgaven en ontvangsten in Nederland worden, na behandeling als in artikel 78 voorgeschreven, zoo spoedig mogelijk aan den Gouverneur-Generaal gezonden, die vervolgens de rekening in haar geheel doet samenstellen. Bij de ontwerpen tot voorloopige en tot definitieve vaststelling van het slot der rekening worden, nevens de rekening en hare toelichting, nog overgelegd: 1°. een staat, aantoonende het gebruik, dat is gemaakt van de kredieten, vermeld in het eerste lid sub 2°. van artikel 30; 2°. een staat, die naar onderscheiding van de dienstjaren aantoont, welke sommen wegens of vroegere dienstjaren verevende uitgaven in het afgesloten dienstjaar eensdeels uitgegeven of door verjaring vrij gevallen, anderdeels verschuldigd gebleven zijn; 3°. de mededeelingen van de Algemeene Rekenkamers in Nederland en in Nederlandsch-Indië, bedoeld aan het slot van artikel 78, benevens de ter beantwoording daarvan door Onzen Minister van Koloniën en den Gouverneur-Generaal opgemaakte nota's. De voorloopige vaststelling van het slot der rekening geschiedt zoo spoedig mogelijk en in elk geval zóó tijdig, dat het ontwerp der wet tot definitieve vaststelling daarvan aan de Staten-Generaal kan worden aangeboden uiterlijk op den 30ste Juni van het derde jaar, volgende op de afsluiting der begrooting. Wanneer door onvermijdelijke omstandigheden de aanbieding niet vóór of op dat tijdstip kan plaats vinden, wordt daarvan aan de Staten-Generaal mededeeling gedaan. (Zie ook art. 40 Instructie Alg. Rekenkamer — Staatsblad 1898 No. 164 — blz. 60). Afdeeling IV. Van de verantwoordelijkheid en vervolging der ordonnateurs en andere landsdienaren ter zake van onrechtmatige handelingen of nalatigheden, waarvoor deze niet als comptabelen kunnen worden aangesproken. Artikel 81. De geldelijke verantwoordelijkheid van den Minister van Koloniën en van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië wordt geregeld bij de wet, regelende de financieele verantwoordelijkheid van de hoofden der Ministerieele Departementen. Artikel 82. (Staatsblad 1918 No. 218). Alle landsdienaren, die als zoodanig en zonder ter zake comptabel te zijn, door onrechtmatige handelingen of door het nalaten van de zorg, waartoe zij gehouden zijn, middellijk of onmiddellijk den Lande schade toebrengen, zijn verplicht die schade te vergoeden. De vervolgingen van en het verhaal op bedoelde landsdienaren in Nederland, hunne erfgenamen of rechtverkrijgenden, geschieden volgens de regelen, bij de Rijkswetten vastgesteld of vast te stellen. Voor Nederlandsch-Indië wordt door Ons in dit onderwerp voorzien. Daarbij kan de kennisneming van geschillen ter zake worden opgedragen, hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan het administratief gezag. (Zie Staatsblad 1880 No. 198, 1904 Nos. 241 en 242 en ten Tweede, sub. g, van Staatsblad 1906 No. 358. Vgl. ook Bijblad Nos. 3795, 4689 en 6025). Artikel 83. Vóór de afsluiting van iederen dienst worden in 's Lands kas weder overgestort en alzoo tot de begrooting teruggebracht de sommen, waarover door betrokken personen meer mocht zijn beschikt, dan het beloop der aan hen verleende kredieten. (Zie Bijblad No. 2721). Artikel 84. Ingeval aan de bepaling van het vorige artikel niet mocht zijn voldaan, wordt voor de invordering der verschuldigde sommen gezorgd: in Nederland, door den Minister van Koloniën; in Nederlandsch-Indië, door den Gouverneur-Generaal. Afdeeling V. Van de verantwoordelijkheid en vervolging der comptabelen. Artikel 85. Behoudens het bepaalde bij artikel 75 zijn de personen en administratiën van Landswege belast met het ontvangen, bewaren, betalen of afleveren van gelden en geldswaarden en van het bij artikel 62 Voorschriften. 3 bedoelde materieel, comptabel, en als zoodanig verplicht aan de betrokken Algemeene Rekenkamer rekening af te leggen van het door hen gevoerd beheer. In Nederlandsch-lndië kan door den GouverneurGeneraal daarvan vrijstelling worden verleend aan hen, die, terwijl zij andere functiën bekleeden, tevens dienst doen als tusschenpersoon tusschen tiet publiek en de ontvanger van 's Lands middelen. (Zie Bijblad Nos. 5574 en 5790). De vaststelling van de modellen en tijdstippen van inzending der rekeningen wordt, voor zooveel Nederlandsch-lndië betreft, geregeld 'door den GouverneurGeneraal. (Zie art. 1 van O.B. 111-1896 No ' en G B^ 816-1896 No. 3; Staatsblad 1901 No. 325, art. 5 blz. 83 en Bijblad Nos. 2889 en 4016). Artikel 86. Al wie bevoegd is of gedelegeerd wordt tot het aangaan van schulden en tot de beoordeeling en het onderzoek van vorderingen ten laste van den Lande, alsmede tot de betaalbaarstelling daarvan, mag niet tevens zijn comptabele. In Nederlandsch-lndië kan in bijzondere geva en van dit voorschrift worden afgeweken. (Zie Bijblad ■ No. 2722). Artikel 87. De Algemeene Rekenkamers schrijven . aan de comptabelen de termijnen voor tot beantwoording harer bedenkingen en tot het indienen van bezwaren tegen de veranderingen, welke door die autoriteiten zijn gemaakt in de door hen afgelegde rekeningen. Na het verstrijken van den termijn neemt de Rekenkamer eer, besluit. (Zie art. 36 tjm 39 Instructie Alg Rekenkamer Staatsblad 1898 No. 164 blz. 58 t m > Artikel 88. Wanneer, ondanks de door een comptabele ingebrachte bezwaren tegen die veranderingen, de betrokken Algemeene Rekenkamer van meening is, niet op de door haar gemaakte veranderingen te moeten terugkomen, zal zoodanig comptabele, binnen ééne maand nadat de beslissing te zijner kennis is gebracht, daarvan herziening kunnen vorderen. Het onderzoek omtrent zoodanige herziening wordt opgedragen aan andere leden der betrokken Algemeene Rekenkamer dan die, welke de beslissing hebben voorgesteld, waardoor de rekenplichtige zich bezwaard acht. Het besluit omtrent die herziening wordt genomen in eene vereenigde zitting der betrokken Algemeene Rekenkamer. Ten allen tijde, ook na afgifte van het in artikel 96 bedoeld bewijs, is de Algemeene Rekenkamer bevoegd tot herziening van besluiten, genomen op grond van stukken, die later blijken valsch te zijn. Van den uitslag der herzieningen wordt melding gemaakt in de verslagen, bedoeld in artikel 79. {Zie Bijblad No. 2709). Artikel 89. Door den Gouverneur-Generaal wordt bepaald, welke comptabelen in Nederlandsch-Indië tot borgstelling verplicht zijn. {ZieStaatsblad 1907No.510). Artikel 90. Ter verzekering van's Lands belangen kunnen aan comptabelen voorloopig vergoedingen opgelegd worden bij besluiten van de autoriteiten door den Gouverneur-Generaal aangewezen. {Vgl. Bijblad Nos. 5574 en 6025; zie ook Bijblad No. 2589 en Staatsblad 1898 No. 210). Artikel 91. Door den Gouverneur-Generaal, of op zijnen last, wordt gezorgd: 1°. dat de borgstellingen van comptabelen naar behooren worden geregeld; en 2°. dat de akten van borgtocht in daartoe bestemde registers worden ingeschreven. Artikel 92. Aan de comptabelen, die achterlijk zijn in het inzenden hunner rekeningen, wordt in Nederland door den Minister van Koloniën, in Nederlandsch-Indië door de betrokken departementschefs een nieuwe termijn gesteld. Bij verdere nalatigheid worden de rekeningen ex officio ten koste van de nalatigen opgemaakt door een ambtenaar, daartoe in Nederland door den Minister van Koloniën, in Nederlandsch-lndië door of vanwege den Gouverneur-Generaal aan te wijzen, en wordt van het gepleegde verzuim kennis gegeven aan de betrokken Algemeene Rekenkamei, die, zoo zij daarvoor termen aanwezig acht, de nalatigen beboet. (Zie Bijblad Nos. 5574 en 7111, G.B. 1/1-96 No. 1 en 8/6-96 No. 3 en art. 16 al. 2 Instructie Alg. Rekenkamer, Staatsblad 1898 No. 164 - blz. 46/47). Voor zooveel de comptabelen inkomsten van den Lande genieten, gaat de boete niet te boven het een twaalfde gedeelte van het jaarlijksch bedrag hunner bezoldiging, of, wanneer zij procentsgewijze worden beloond, het een twaalfde gedeelte van hunne gemiddelde jaarlijksche inkomsten. Voor hen, die geen inkomsten uit s Lands kas genieten, wordt het op te leggen bedrag aan boete in geen geval hooger gesteld dan ƒ 50 voor elk verzuim. De rekeningen worden verder behandeld en afgedaan, als waren zij door de comptabelen zeiven opgemaakt en ingezonden. Artikel 93. In Nederland wordt door den Minister van Koloniën en in Nederlandsch-lndië wordt door den Gouverneur-Generaal gezorgd: 1°. dat uitvoering gegeven wordt aan de besluiten der Algemeene Rekenkamer, vermeld in artikel 88; 2°. dat worden ingevorderd de boeten en kosten, bedoeld in artikel 92. De invordering de verschuldigde sommen geschiedt bij voorkeur op de inkomsten der comptabelen, en op den door hen gestelden borgtocht, of anders op de wijze, voorgeschreven voor de invordering der directe belastingen. (Zie Bijblad No. 4075, Staatsblad 1879 No. 267 en 1912 No. 512 en de aan de Chefs der Departementen van Algemeen Bestuur (met uitzondering van den Directeur van Financiën) gerichte circulaire van den lsten Gouvernements Secretaris van 29 October 1913 No. 2506a blz. 273). Artikel 94. Indien een comptabele wordt onder curateele gesteld, voortvluchtig is of overlijdt, wordt de rekening, die hij had behooren te doen, ex officio opgemaakt door een ambtenaar, daartoe door of vanwege den Minister van Koloniën of den GouverneurGeneraal aan te wijzen. (Zie Bijblad Nos. 5574 en 7111, G. B 1/1-'96 No 1 blz. 266 en 8/6 - '96 No. 3 blz. 268 en art. 16 al. 2 Instructie Alg Rekenkamer, Staatsblad 1898 No. 164 — blz. 47). De opgemaakte rekening wordt aan den curator of erfgenamen of rechtverkrijgenden medegedeeld ; zij ontvangen inzage van de daartoe behoorende bescheiden, en aan hen wordt een redelijke termijn verleend om hunne bezwaren daartegen te doen gelden. (Zie Staatsblad 1903 No. 210). Na ontvangst van het antwoord van den curator, de erfgenamen of rechtverkrijgenden, dan wel wanneer deze den hun verleenden termijn onbenut hebben laten verstrijken, wordt de rekening overgebracht bij de Algemeene Rekenkamer, die haar in vereenigde zitting behandelt, en tegen wier besluit geene voorziening is toegelaten. De erfgenamen en rechtverkrijgenden zijn van aansprakelijkheid ontslagen wanneer drie jaren zijn verloopen: 1°. na den dood van den comptabele, zonder dat aan hen de ex officio opgemaakte rekening is medegedeeld; 2°. na het verstrijken van den aan hen tot indiening hunner bezwaren verleenden termijn, zonder dat de rekening is vastgesteld. Artikel 95. Van de boeten, in artikel 92 bedoeld, zal in Nederland door Ons, en in Nederlandsch-lndië door den Gouverneur-Generaal kwijtschelding kunnen worden verleend, na gehoord advies van de Algemeene Rekenkamer, die de beboeting heeft uitgesproken. Artikel 96. Comptabelen worden ter zake van hun gehouden beheer niet van verantwoordelijkheid ontheven dan door een bewijs deswege afgegeven door de betrokken Algemeene Rekenkamer. (Zie art. 17 en 38, 4de alinea Instructie Alg. Rekenkamer, Staatsblad 1858 No. 164 - blz. 47 en 59 - en Bijblad No. 3102). Dat bewijs ontslaat de comptabelen of hunne erfgenamen of rechtverkrijgenden niet van de verplichting tot aanzuivering der bedragen, welke zij verschuldigd zijn als een gevolg der herzieningen bedoeld in de voorlaatste alinea van artikel 88. Slotbepaling. Artikel 97. (Staatsblad 1917 No. 115). Deze we kan worden aangehaald onder den titel „Indischi Comptabiliteitswet", met bijvoeging van het jaar en het nummer van het Staatsblad, waarin de gewijzigde tekst laatstelijk is geplaatst. Bij artikel 2 der wet van 16 December 1916, (Nederlandsch Staatsblad No. 536, Indisch Staatsblad 1917, No 115), is nog bepaald: De voorschriften der Indische Comptabiliteitswet ten aanzien van de begrooting en de rekening van Nederlandsch-lndië. zooals zij luiden volgens deze wet, worden voor de eerste maal toegepast op de begrooting en de rekening betreffende het dienstjaar 1919. Ten aanzien van de begrootingen en rekeningen betreffende vroegere dienstjaren blijven de voorschriften, zooals zij vóór de totstandkoming van de wet luidden, toepassing vinden. Deze wet treedt overigens in werking op een door Ons te bepalen dag. Ingevolge het Koninklijk besluit van 10 April 1917 No. 70 (Nederlandsch Staatsblad No. 281, Indisch Staatsblad No. 522), is de wet van 16 December 1916, (.Nederlandsch Staatsblad No. 536, Indisch Staatsblad 1917, No. 115), in werking getreden op 21 Mei 1918. INSTRUCTIE EN VERDERE BEPALINGEN VOOR DE ALGEMEENE REKENKAMER IN NEDERLANDSCH-IND1Ë. Vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 15 Maart 1898 No. 9 (Indisch Staatsblad No. 164 — Zie ook Bijblad Nos. 2911, 7127 en 7135) algemeene bepalingen. Art. 1. De ambtswedde van den voorzitter der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-lndië wordt bepaald op ƒ 1500.-, die van de overige leden op ƒ 1200.— 's maands. Art. 2. De voorzitter en leden leggen, alvorens hunne werkzaamheden aan te vangen, in handen van den Gouverneur-Generaal, of van den Vice-President van den Raad van Nederlandsch-lndië, tot het afnemen van den eed door den Gouverneur-Generaal gemachtigd, den volgenden eed (verklaring) af: „Ik zweer (verklaart, dat ik om tot voorzitter (lid) der Algemeene Rekenkamer van Nederlandsch-lndië te worden benoemd, directelijk of indirectelijk aan geene personen, hetzij in of buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb, noch beloven of geven zal". „Ik zweer (beloof), dat ik om iets in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk". „Ik zweer (beloof) getrouwheid aan den Koning en aan den Gouverneur-Generaal als's Konings vertegenwoordiger". „Ik zweer (beloof), dat ik 's Lands wetten en alle voor Nederlandsch-Indië geldende verordeningen zal in acht nemen, en de piichten mijner ambtsbediening in alle opzichten, met getrouwheid, nauwgezetheid en onzijdigheid vervullen''. „Zoo waarlijk helpe mij God almachtig!" „(Dat verklaar en beloof ik)". Art. 3. Aan de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië worden toegevoegd een secretaris en al zoodanige ambtenaren en bedienden als op de voordracht van het college door den GouverneurGeneraal wordt bepaald. {Zie Staatsblad 1903 No. 168, 1909 No. 51 en 1910 No. 78). De secretaris en de verdere ambtenaren leggen den eed af in handen van den voorzitter, — de secretaris in eene vereenigde zitting der Kamer. Het formulier, bij artikel 2 vastgesteld, wordt daarbij in acht genomen. De secretaris wordt door den Gouverneur-Generaal benoemd uit eene voordracht van drie personen, door de Algemeene Rekenkamer in te dienen. Hij wordt door den Gouverneur-Generaal geschorst of ontslagen, de Algemeene Rekenkamer gehoord. Het verder personeel wordt na raadpleging van het college door den Gouverneur-Generaal benoemd, geschorst en ontslagen, voor zoover een en ander niet aan de Algemeene Rekenkamer is overgelaten. Van den secretaris en de verdere ambtenaren zendt de Kamer aan den Gouverneur-Generaal jaarlijks conduitebeoordeelingen. Art. 4. De voorzitter, de leden en de secretaris hebben hunne woonplaats binnen den afstand van vijf kilometers van het gebouw, voor de vergaderingen van het college bestemd. De Gouverneur-Generaal is bevoegd hun in bijzondere gevallen, op het daartoe door hen gedaan verzoek en na de Algemeene Rekenkamer te hebben gehoord, te vergunnen buiten de aangewezen grens te wonen. Art. 5. De rang van ouderdom van dienst der leden van de Algemeene Rekenkamer wordt geregeld naar de dagteekening van het besluit hunner benoeming, en bij gelijktijdige benoeming naar de orde waarin hunne namen in het besluit zijn geplaatst. In geval van benoeming op denzelfden dag, doch bij verschillende besluiten, wordt de rang van ouderdom van dienst bepaald door het volgnummer van het besluit. Art. 6. De voorzitter mag zonder toestemming van den Gouverneur-Generaal zich niet langer dan driemaal 24 uren van zijne woonplaats verwijderen. Ingeval van afwezigheid, belet of ontstentenis wordt in de waarneming zijner betrekking door den Gouverneur-Generaal, den Raad van Nederlandsch-lndië gehoord, voorzien door eene tijdelijke opdracht aan een der leden. Zoolang die voorziening geen plaats heeft gehad, wordt hij door het oudste lid naar rang van ouderdom van dienst vervangen. Het lid, dat de betrekking van voorzitter waarneemt, geniet, instede van zijne eigen ambtswedde, die van voorzitter, wanneer deze laatste anders onuitbetaald zou blijven. De voorzitter is bevoegd aan de leden en den secretaris verlof te geven voor hoogstens veertien dagen. Langere verloven kunnen hun alleen door den Gouverneur-Generaal worden verleend. Behoudens het voorschrift in de vierde alinea van artikel 55 der Comptabiliteitswet ('), wordt door den Gouverneur-Generaal aan den voorzitter of de leden een verlof buiten Nederlandsch-Indië om andere redenen dan ziekte niet verleend, indien door dat verlof de afwezigheid met buitenlandsch verlof of wegens schorsing van den voorzitter en meer dan één lid of van meer dan twee leden zou ontstaan, of indien de voorzitter en één lid dan wel twee leden met buitenlandsch verlof of wegens schorsing afwezig zijn. De voorzitter en de leden, van verlof buiten Nederlandsch-Indië teruggekeerd, nemen onmiddellijk weder zitting. Behoudens bovenstaande bepalingen, zijn de voorschriften op verloven aan de ambtenaren in het algemeen van toepassing op den voorzitter en de leden der Algemeene Rekenkamer. Art. 7. De Algemeene Rekenkamer verricht haar taak overeenkomstig de bepalingen van de Comptabiliteitswet en de daarmede verband houdende verordeningen. (') Waar in de Instructie en verdere bepalingen wordt gesproken van de „Comptabiliteitswet" is daaronder te verstaan „de wet tot regeling van de wijze van beheer en verantwoording der geldmiddelen van Nederlandsch-Indië (Nederlandsch Staatsblad 1917, No. 275, Indisch Staatsblad 1917 No. 521.)" Zij vergadert ten minste eenmaal 's weeks en voorts zoo dikwijls de voorzitter het noodig oordeelt of het college daartoe besluit. Art. 8. De voorzitter oefent een algemeen toezicht uit over de werkzaamheden der Algemeene Rekenkamer. Hij waakt voor zooveel van hem afhangt voor de stipte uitvoering van de Comptabiliteitswet, van de daarmede verband houdende verordeningen, van het reglement van orde en van de instructiën voor den secretaris en voor de bureaux van het college. Hij zorgt voor de uitvaardiging van alle van de Algemeene Rekenkamer uitgaande stukken. Hij bevordert eene spoedige afdoening van zaken, en vraagt deswege verantwoording aan wien het aangaat. Hij opent alle aan de Algemeene Rekenkamer gerichte stukken. Hij arresteert alle in vereenigde zitting der Algemeene Rekenkamer genomen beslissingen. De in zoodanige zitting tot stand gekomen besluiten der Kamer, bedoeld bij artikel 65 der Comptabiliteitswet, worden door hem en alle leden, die aan het besluit hebben medegewerkt, onderteekend. Hij teekent alle origineele stukken, zoomede visa en verklaringen, welke van de Kamer in vereenigde zitting uitgaan —met medeteekening v&n den secretaris. Hij heeft het oppertoezicht over de ambtenaren en bedienden, de archieven en huishoudelijke zaken. Wanneer hij oordeelt, dat artikel 53 of artikel 54 van de Comptabiliteitswet ten aanzien van een der leden moet toegepast, geeft hij hiervan onverwijld kennis aan den Gouverneur-Generaal en verstrekt hij ter zake alle inlichtingen, welke de Gouverneur-Generaal mocht verlangen. Art. 9. De ingekomen stukken worden, indien de voorzitter zich de persoonlijke behandeling daarvan niet wenscht voor te behouden, voor zooveel mogelijk rechtstreeks ten spoedigste na de ontvangst, en overigens na in vergadering te zijn gebracht, door den voorzitter verdeeld, en ter behandeling afgegeven aan de betrokken tafels, het door den voorzitter aan te wijzen lid of den secretaris. Wanneer slechts twee leden van eene tafel aanwezig en deze niet eenstemmig zijn, treedt de voorzitter, om tot eene beslissing te geraken, als voorzittend lid der tafel op. De voorzitter opent, leidt en sluit de beraadslagingen van het college, en geeft aan ieder de gelegenheid om voorstellen te doen. Hij heeft bij het staken der stemmen eene beslissende stem, behalve in het geval vermeld in het 2de lid van artikel 64 der Comptabiliteitswet. Hij regelt het door de leden te houden persoonlijk toezicht op de werkzaamheden in de bureaux, in overeenstemming met de bepalingen van hei in artikel 23 voorgeschreven Reglement van Orde voor de vergaderingen en de werkzaamheden van de Algemeene Rekenkamer en met die van de instructie voor de bureaux. Art. 10. Voorzitter en leden van de Algemeene Rekenkamer zijn bevoegd om bij alle door het college tot den Gouverneur-Generaal gerichte adviezen, voorstellen of mededeelingen te doen blijken van hunne van het gevoelen der meerderheid, of van de gronden waaróp dit rust, afwijkende zienswijze. Art. 11. De Algemeene Rekenkamer vraagt de inlichtingen, die zij mocht behoeven van de Hoofden van Algemeen bestuur, en geeft wederkeerig de inlichtingen, die de aard harer werkzaamheden medebrengt en toelaat. Zij brengt haar gevoelen uit omtrent alle vraagpunten, waarover de Gouverneur-Generaal haar raadpleegt. Art. 12. De voorzitter, noch de leden der Algemeene Rekenkamer nemen deel aan de behandeling van zaken, hen zeiven of hunne nabestaanden binnen den derden graad van bloedverwantschap of zwagerschap betreffende. Art 13. Wanneer der Algemeene Rekenkamer uit de aan haar onderzoek onderworpen rekeningen en verantwoordingen, of uit andere bescheiden, mocht blijken van vervalsching, knevelarij, of ander misdrijf, door een comptabele als zoodanig gepleegd, stelt zij de stukken in handen van het Openbaar Ministerie. Art. 14. Bewijzen van geldleeningen, aangegaan krachtens de artikelen 14 en 18 der Comptabiliteitswet ('), worden door den Gouverneur-Generaal niet uitgegeven, dan nadat zij van het visum der Algemeene Rekenkamer zijn voorzien. (Zie Bijbl. No. 6454). Art. 15. De Algemeene Rekenkamer ontvangt mededeeling van alle Gouvernements besluiten en bepalingen. betrekkelijk 's Lands geldmiddelen en eigendommen en die van fondsen en instellingen, omtrent welker geldmiddelen en eigendommen verantwoording aan het college moet worden afgelegd. Art. 16. De Algemeene Rekenkamer wordt van het overlijden, de voortvluchtigheid of het onder curateele stellen van comptabelen, die aan haar rekening moeten (') Thans artikel 18 en 22 der Indische Comptabiliteitswet (Staatsblad 1917 No. 25IJ. afleggen, terstond onderricht door den Chef van het betrokken departement van algemeen bestuur: door toezending van een afschrift der beschikking, waarbij overeenkomstig,artikel 94 der Comptabiliteitswet een ambtenaar is aangewezen voor het opmaken der rekening van den comotabele, indien die aanwijzing van wege den Gouverneur-Generaal is geschied; en anders, door toezending — ter verdere behandeling en doorzending — van het aan den GouverneurGeneraal gericht voorstel tot aanwijzing van zoodanigen ambtenaar. De bepalingen van artikel 92 der Comptabiliteitswet zijn toepasselijk op den ambtenaar, die op den voet van dat artikel of van artikel 94 dier wet voor de opmaking der rekening van een comptabele is aangewezen. Ook van de van wège den Gouverneur-Generaal genomen beschikkingen, waarbij een ambtenaar is aangewezen tot opmaking der rekening van een nalatigen comptabele, ontvangt de Kamer dadelijk afschrift. Art. 17. De Algemeene Rekenkamer zorgt, dat het bij artikel 96 der Comptabiliteitswet bedoeld bewijs zoodra mogelijk worde afgegeven. Art. 18 Behoudens het bepaalde bij het laatste lid van dit artikel is de eerste der twee tafels, bedoeld in artikel 63 der Comptabiliteitswet belast: 1°. met al wat de controle op de ontvangsten betreft; 2°. met het onderzoek van de ontvangsten, voorkomende in de rekening bedoeld bij de artikelen 77 en 80 der Comptabiliteitswet; 3°. met het onderzoek van alle rekeningen van comptabelen, wat de ontvangsten betreft, en met de afdoening dier verantwoordingen; behalve die wegens sommen, te goeder rekening verstrekt, en de militaire geldelijke verantwoordingen; 4°. met het toezicht over het beheer van het materieel in 's Lands magazijnen en andere bewaarplaatsen voorhanden, overeenkomstig de deswege bestaande of nader vast te stellen verordeningen in verband met artikel 62 der Comptabiliteitswet; 5°. met de contröle op de borgstellingen van rekenplichtigen, met het afgeven van bewijzen als bedoeld bij artikel 96 der Comptabiliteitswet, met de geldelijke contröle op de Vendukantoren, de Wees- en Boedelkamers, de Weduwen- en Weezenfondsen van burgerlijke ambtenaren en der officieren van de landmacht in Nederlandschlndië, de schutterijen en andere fondsen en instellingen, tot inzending van verantwoording aan de Algemeene Rekenkamer verplicht, zoomede met het bij artikel 25 bedoeld toezicht op de landseigendommen. 6°. met het voorbereidend onderzoek van zoodanige andere stukken als de voorzitter aan de eerste tafel verzendt. De tweede tafel is, mede behoudens het bepaalde bij het laatste lid van dit artikel belast: 1°. met al wat de controle op de uitgaven betreft; 2°. met het onderzoek van de uitgaven, voorkomende in de rekening hierboven sub 2 vermeld; 3°. met het onderzoek van alle rekeningen van comptabelen, wat de uitgaven betreft, en met de afdoening van de verantwoordingen wegens sommen te goeder rekening verstrekt, en van de militaire geldelijke verantwoordingen; 4°. met het houden van aanteekening van opgenomen gelden op aangegane schulden en van de aflossing daarvan; 5". met het voorbereidend onderzoek van zoodanige andere stukken, als de voorzitter aan de tweede tafel verzendt. Van de sub 1° tot en met 5° van het eerste lid en de sub 1» tot en met 4° van het tweede lid van dit artikel aan de eerste en de tweede tafel opgedragen werkzaamheden worden, in het belang van eene goede werkverdeeling, zoodanige onderdeelen respectievelijk bij de bureaux der tweede en der eerste tafel verricht, als daartoe bij het reglement tot samenstelling van de bureaux der Kamer worden aangewezen. Art. 19. De leden der beide tafels worden jaarlijks en zoo noodig ook tusschentijds door den voorzitter aangewezen. Het oudste aanwezige lid naar rang van ouderdom van dienst treedt bij elke tafel als haar voorzitter op, behoudens het bepaalde bij het tweede lid van artikel 9. Art. 20. Na onderzoek in de bureaux dpr Algemeene Rekenkamer, worden de. rekeningen, verantwoordingen, betalingstukkeu en verdere bescheiden door de leden der betrokken tafels behandeld, en neemt de tafel deswege eene beslissing. De in de eerste alinea bedoelde stukken worden voor zooveel noodig door den voorzitter of een der andere leden van de tafel van een visum of verklaring voorzien. De door de tafels genomen beslissingen worden door alle leden, die er aan hebben medegewerkt, gearresteerd. De besluiten der tafels, bedoeld bij artikel 65 der Comptabiliteitswet, worden door hen onderteekend. De van de tafels uitgaande origineele stukken worden door den voorzitter of een der andere leden van de tafel geteekend. Voorschriften. Beide tafels zenden de bij haar behandelde stukken met hare beslissing deswege aan den voorzitter der Algemeene Rekenkamer, die - behalve waar het beslissingen omtrent rekeningen van comptabelen geldt waarvan herziening kan worden gevorderd - bevoegd is de stukken in eene vereenigde zitting te doen behan delen De tafel wijzigt hare beslissing overeenkomstig de beslissing van het college in vereenigde zitting, wanneer deze van de hare afwijkt. Art. 21. Alle bouwstoffen, verzameld voor het jaai. lijksch verslag, worden in vereenigde zitting beoordeeldHet verslag wordt almede in vereenigde zitting vastgesteld. Art. 22. De secretaris woont alle vergaderingen van het college bij, en houdt de notulen van het verhandelde. Met uitzondering, van de bij de tweede alinea van. artikel 65 der Comptabiliteitswet bedoelde afschriften, teekent hij alle afschriften en uittreksels. Aan belanghebbenden mogen dezen niet anders worden verstrekt dan overeenkomstig de bepalingen van het reglement van orde. De secretaris wordt bij afwezigheid vervangen door den ambtenaar dien de voorzitter der Algemeene Rekenkamer daartoe aanwijst. De bepalingen van artikel 52 der Comptabiliteitswet zijn op den secretaris en de verdere ambtenaren dek Algemeene Rekenkamer toepasselijk. Art. 23. Onder goedkeuring van den GouverneurGeneraal stelt de Algemeene Rekenkamer vast een reglement van orde voor hare vergaderingen en werkzaamheden, eene instructie voor den secretaris, een reglement tot samenstelling van, en eene instructie I voor hare bureaux, daarin aanwijzende de te houden boeken en aanteekeningen. {Zie de beschikkingen van de Algem. Rekenkamer van 4 Augustus 1898 No. 7547, 12 October 1903 No. 12990 en 3 December 1910 No. 14546 en G. B. 29 Maart 1899 No. 9, 1 November 1903 No. 28 en 19 December 1910 No. 3). De Algemeene Rekenkamer voorziet den concierge en het minder personeel van instructiën. De distinctieve teekenen van de bedienden der Algemeene Rekenkamer worden op hare voordracht door den Gouverneur-Generaal vastgesteld. (Zie Bijblad No. 5518). ONTVANGSTEN. Art. 24. De Algemeene Rekenkamer controleert de invordering en verantwoording van de lands inkomsten, met behulp van de gegevens, haar verstrekt ingevolge de met artikel 24 der Comptabiliteitswet (') verband houdende verordeningen en de daarop gegronde regelingen, en met behulp van alle andere gegevens, welke in haar bezit zijn. Zij houdt van de bovenbedoelde gegevens zoodanige aanteekeningen of verzamelingen als voor eene gemakkelijke vergelijking met de rekeningen der comptabelen en bijbehoorende stukken dienstig zijn. Art. 25. Zooveel mogelijk wordt nagegaan of de lands eigendommen, daarvoor vatbaar, in voldoende mate productief zijn, en of de betrekkelijke verordeningen behoorlijk worden nageleefd. Van den uitslag wordt melding gemaakt in het verslag bedoeld in artikel 79 der Comptabiliteitswet. (') Thans artikel 28 der Indische Comptabiliteitswet (Staatsblad 1917 No. 521). UITGAVEN. Art. 26. De Algemeene Rekenkamer toets de uitgaven aan de tot de zaak betrekkelijke algemeene verordeningen, besluiten van den Gouverneur-Generaal en voorschriften, door hem of krachtens zijne machtiging of opdracht gegeven, en aan de akten of andere van de bevoegde mjjcht uitgegane of door haar goedgekeurde titels, waarop de vorderingen gegrond zijn. Het bedrag der sommen, door de gedelegeerden, bedoeld bij artikel 42 der Comptabiliteitswet, verevend, dat niet blijkt in strijd te zijn met de in het eerste lid, bedoelde verordeningen, besluiten, voorschriften of • titels, wordt als juist aangenomen, behoudens de toepassing van artikel 41. {Zie ook Bijblad No. 3040). Art. 27. De Algemeene'Rekenkamer houdt artikelsgewijs boek van de uitgaven, en wel afzonderlijk van die, welke vóór- en van die, welke na de betaiing aan haar onderzoek worden onderworpen. Die registers worden zooveel mogelijk ingericht overeenkomstig de modellen, voor de departementen van algemeen bestuur door den Gouverneur-Generaaf vastgesteld, behoudens zoodanige bekorting van de boekingen als door verwijzing naar de bij de Kamer berustende bescheiden kan worden verkregen en behoudens aanvulling met zoodanige aanteekeningen, ah noodig zijn voor eene gemakkelijke vergelijking met de registers der departementen, en als de Kamer uit anderen hoofde zal noodig oordeelen. De sommen, waarmede de begrooting wordt goedgeschreven, worden mede artikelsgewijs in de bedoelde registers geboekt. Art. 28. Bij de toepassing van artikel 61, No. 1, der Comptabiliteitswet ten aanzien van de uitgaven vóór de betaling aan het onderzoek der Algemeene Rekenkamer onderworpen, wordt gelet op het bedrag, dat van het begrootingsartikel beschikbaar is gebleven na aftrek van de maximum-bedragen, bedoeld in artikel 45, 2de lid, dier wet, en op de latere verminderingen van die bedragen, zoomede op de uitgaven reeds door de Rekenkamer vóór de betaling goedgekeurd en op die, waaromtrent haar de toepassing van artikel 46 der meer bedoelde wet is gebleken. Art. 29. De Algemeene Rekenkamer doet van hare goedkeuring, vóór de betaling verleend, blijken op het bewijs van verevening, haar door de departementen van algemeen bestuur gezonden. Zij zendt dat bewijs terug na daarop tevens het nummer der boeking in haar register te hebben aangeteekend, en houdt de bijlagen achter, na ze voorzien te hebben van een kenmerk van het gemaakt gebruik. Heeft de Kamer bedenkingen, die haar de gevraagde goedkeuring doen weigeren, dan vermeldt zij dit op het bewijs van verevening, dat met de bijlagen en vergezeld van eene nota, bevattende de bedenkingen, terug wordt gezonden. Is de weigering gegrond op de meening, dat de uitgaaf behoort te worden aangewezen op een ander artikel der begrooting, dan wordt dit laatste in de nota vermeld. Beveelt de ordonnateur de betaling ingevolge artikel 46 der Comptabiliteitswet, dan boekt de Algemeene Rekenkamer na ontvangst van zijn bericht met de bewijsstukken de uitgaaf op het door hem aangewezen artikel en zendt zij het bericht terug na aanteekening daarop van het nummer der boeking, terwijl met de bewijsstukken wordt gehandeld volgens het slot van het lste lid. De vorm van de aanteekening door de Rekenkamer op de bewijzen van verevening te stellen, wordt door den Gouverneur-Generaal bepaald. (Zie Bijblad No. 5518). Art. 30. De uitgaven, niet vóór de betaling aan het onderzoek der Algemeene Rekenkamer onderworpen, worden door haar onderzocht, naar aanleiding van de duplicaat-ordonnantiën en mandaten, met de bewijsstukken haar toegezonden door de Hoofden der departementen van algemeen bestuur en bij goedkeuring door haar geboekt. Zij geeft van hare goedkeuring kennis aan het departement door terugzending van de aanvraag tot boeking en van een exemplaar der met de duplicaten toegezonden lijsten, nadat de aanvraag van eene verklaring, volgens een door den Gouverneur-Generaal vast te stellen model, is voorzien en de nummers der boeking zijn aangeteekend. (Zie Bijblad No. 5518.) De stukken betreffende de in de lijsten voorkomende uitgaven, waartegen bezwaar bestaat, worden teruggezonden met eene nota van bedenkingen. Geldt de bedenking het aangewezen artikel der begrooting, dan wordt aangegeven onder welk artikel de uitgaaf naar het oordeel der Kamer valt. Wordt aan de aanmerking der Rekenkamer, hetzij omtrent de uitgaaf zelve, hetzij omtrent het artikel geen gevolg gegeven, en blijkt niet dat aan de bij artikel 35, sub a, b en c gestelde eischen niet is voldaan, dan worden de uitgaven bij terugontvangst der stukken desniettemin geboekt, en wel op het artikel, door het Hoofd van het betrokken departement aangewezen, behoudens aanteekening ook bij het artikel, dat naar de meening der Rekenkamer belast moest zijn. De stukken betrekkelijk de geboekte uitgaven blijven bij de Rekenkamer berusten, voorzien van een kenmerk van het gemaakt gebruik. Overschrijding van het maximum-bedrag bedoeld in het tweede lid van artikel 45 der Comptabiliteitswet of zelfs van het geheele begrootingsartikel is geene reden om de in dit artikel bedoelde uitgaven niet te boeken; evenmin het verzuim van inzending van eene duplicaat-ordonnantie of mandaat, wanneer het oorspronkelijk stuk te recht uitbetaald en onder de bewijsstukken aanwezig is. De uitgaven, waarvoor geen ordonnantiën of mandaten behoeven te worden afgegeven, worden geboekt uit de bewijzen van die uitgaven. Art. 31. Wanneer fondsen, bij de begrooting uitgetrokken voor een departement of een tak van dienst, moeten worden te goed geschreven, tegen gelijktijdige belasting van die voor een ander departement of een anderen tak van dienst uitgetrokken, geschiedt een en ander op gezamenlijke aanvraag van de beide departementen» of op aanvraag van het betrokken departement, vergezeld van de noodige bewijsstukken. De in dit artikel bedoelde aanvragen worden behandeld overeenkomstig artikel 29. Art. 32. Wanneer de Algemeene Rekenkamer zich niet met de aanwijzing van een begrootingsartikel vereenigd heeft, doch de boeking niettemin plaats had, zal de overboeking op het vroeger door de Rekenkamer aangewezen artikel geschieden op vordering van het departement van algemeen bestuur. Van het nummer der nieuwe boeking geeft de Kamer bericht aan bedoeld departement. Art. 33. De Algemeene Rekenkamer houdt boek van de, blijkens bij haar ingekomen stukken verleende voorschotten en verstrekte sommen te goeder rekening en teekent de terugbetaling of verrekening daarbij aan. De voorschotten op traktement enz. en de sommen te goeder rekening worden aanvankelijk niet geboekt in de bij artikel 27 bedoelde registers. Hetgeen in het jaar, waarin het voorschot op traktement, wachtgeld, gagement, pensioen en dergelijken is verstrekt, niet is ingehouden of terugbetaald, wordt gebracht ten laste van het daarvoor speciaal bestemde begrootings artikel. Mocht eenige te goeder rekening verstrekte som dan we! eenig voorschot op reis- en verblijfkosten of aan een aannemer of leverancier bij de sluiting van den dienst nog niet of niet geheel door overlegging van geldige bewijzen of terugstorting verantwoord zijn, dan wordt het bedrag of het restant gebracht ten laste van het betrokken artikel. Art. 34. Het bedrag der bewijzen van gedane uitgaven (teruggaven, mutatiën van geld en dergelijke daaronder begrepen) door de departementen* van algemeen bestuur aan de Algemeene Rekenkamer gezonden, en door deze als geldig aangenomen, wordt aan het departement medegedeeld door terugzending van hel bijgevoegd borderel, voorzien van eene verklaring volgens door den Qouverneur-Qeneraal vast te stellen model. (Zie Bijblad No. 5518.) De niet als geldig aangenomen bewijzen worden teruggezonden, met opgaaf der bedenkingen. Van het toiaal bedrag der telkens als geldig aangenomen bewijzen, wordt voor elk kantoor afzonderlijk aanteekening gehouden, ter vergelijking met het totaal bedrag in de rekening van den comptabele. De als geldig aangenomen bewijzen worden van een kenmerk voorzien. Het bepaalde bij de tweede, derde en vierde alinea's van dit artikel is voor zooveel mogelijk mede van toepassing op de bewijzen van overstorting van comp- tabelen. (Zie ook artikel 8, 2ie alinea van de regeling in Staatsblad 1907 No. 324 blz. ). Art. 35. Om aan de comptabelen in uitgaaf te worden geleden, moet de ordonnantie of het mandaat: a. den rechthebbende, het onderwerp der schuld en de te betalen som in cijfers en schrijfletters, zonder schriftdelging, aanwijzen; b. de onderteekening dragen van een dergenen, die bevoegd zijn bevelen tot betaling af te geven op de kas van den betrokken comptabele of wel de onderteekening dragen van hem, die bevoegd is namens eerstgemelden te onderteekenen, ingevolge eene opdracht, gegrond op eene machtiging van den Qouverneur-Generaal; c. het dienstjaar en den begrootingspost aanwijzen; d. voor voldaan zijn geteekend door den rechthebbende zeiven of zijn vertegenwoordiger, krachtens overeenkomst of krachtens de wet, of moet zoodanige verklaring zijn afgegeven, als door den Qouverneur-Generaal, in plaats van de bedoelde voldaan-teekening, is bepaald. (Zie art. 10 van Staatsblad 1910 No. 312 —blz. 80 — en Bijblad No. 5091). De wijze, waarop moet blijken van de bevoegdheid der in 't vorig lid bedoelde vertegenwoordigers, zoomede van de erfgenamen van een schuldeischer, wordt door den Gouverneur-Qeneraal bepaald. (Zie art. 11 van Staatsblad 1910 No. 312 —blz. 80). Voor betalingen, die niet geschieden krachtens ordonnantie of mandaat, moeten de bewijsstukken voldoen aan de sub a, c en d vermelde vereischten. De toelating dier bewijsstukken in de rekening staat niet in den weg aan de toepassing van artikel 82 der Comptabiliteitswet. REKENING DER COMPTABELEN. Art. 36. De aanmerkingen van de Algemeene Rekenkamer op de rekeningen der comptabelen worden aan het betrokken departement van algemeen bestuur,, met verzoek om inlichting medegedeeld voor zoover zij aan dat departement niet reeds blijken te zijn gemaakt. Eerst na ontvangst van het antwoord wordt gehandeld overeenkomstig artikel 87 der Comptabiliteitswet, Wanneer het antwoord zich, naar het oordeel der Kamer, te lang laat wachten, geeft zij kennis aan den Gouverneur-Generaal. Aan het betrokken departement van algemeen bestuur wordt ook kennis gegeven van de redenen, waarom de Rekenkamer zich niet kan vereenigen met de wijzigingen of aanvullingen, bij het departement aangebracht ijl de staten tot toelichting der ontvangsten in de jaarrekeningen der comptabelen. Art. 37. De Algemeene Rekenkamer wijzigt de rekening der comptabelen: a. ten aanzien der ontvangsten, door herstel van onjuiste imputatiën of van dubbele boekingen, door bijvoeging van hetgeen, ofschoon niet verantwoord, toch ontvangen is, hetzij blijkens de stukkeiT van controle in t bezit der Rekenkamer, Letzij blijkens de opgaven van het betrokken departement omtrent den uitslag van zoodanige verificatiën als niet door de Rekenkamer kunnen worden verricht; b. ten aanzien der uitgaven, door het bedrag in overeenstemming te brengen met de als geldig aangenomen bewijzen. (Zie ook artikel 9 van de regeling in Staatsblad 1907 No. 324 blz. )• Art. 38. Wanneer geen slot van rekening is vast te stellen, wordt in plaats daarvan door de betrokken tafel eene eenvoudige goedkeuring verleend. Elke vaststelling van het slot eener rekening en elke goedkeuring eener rekening geschiedt onder voorbehoud van het recht tot navordering van hetgeen blijken zal ter zake van het gehouden beheer nog verschuldigd te zijn. De goedkeuring der rekening van een aftredend comptabele en van die, bedoeld in artikel 94 der Comptabiliteitswet, of de vaststelling van het slot der rekening in die gevallen, geschiedt, voor zoover de comptabele belast was met inning van gelden, niet dan na onderzoek der jaarrekeningen tot het beheer betrekkelijk, en in het gevaJ van voornoemd artikel 94 bovendien, niet dan na verificatie van het beheer door of van wege het betrokken departement van algemeen bestuur, behoudens de voorkoming van het invallen der verjaring volgens het slot van evengenoemd artikel. Het bij artikel 96 der bovengenoemde wet bedoeld bewijs wordt niet afgegeven dan na verklaring van het betrokken departement dat het geconstateerde saldo naar behooren aan den opvolger is overgegeven of in 'sLands kas is gestort, in 't laatste geval met opgaaf van kantoor en datum. Met uitzondering van het geval van artikel 94 der meerbedoelde wet, moet die verklaring ten aanzien van hen, die met de inning van gelden waren belast, tevens vermelden dat de verificatie van het beheer is afgeloopen en dat te dier zake geene vordering meer bestaat. Bestond er tengevolge der verificatie eene vordering ten laste van den comptabele, dan worden kantoor en datum van betaling opgegeven. De verklaringen, in dit artikel gevorderd, zijn niet noodig wanneer hetgeen verklaard zou moeten worden, reeds geheel aan de Rekenkamer is gebleken. Art. 39. Van alle besluite», betrekkelijk de rekeningen der comptabelen, wordt afschrift gezonden aan het betrokken departement van algemeen bestuur. Een exemplaar van al de rekeningen der comptabelen wordt bij de Algemeene Rekenkamer bewaard, nadat daarop door elk der tafels de goedkeuring is vermeld of de wijzigingen en aanvullingen zijn aangeteekend. BEGROOTINGS-REKENING Art. 40. De beoordeeling der rekening, bedoeld bij de artikelen 6$ en^iider Comptabiliteitswet, geschiedt door de Algemeene Rekenkamer in vereenigde zitting. Bij die beoordeeling worden in aanmerking genomen de cijfers van de rekeningen der comptabelen, zooals die na onderzoek door de Algemeene Rekenkamer zijn vastgesteld, al staat ook nog de gelegenheid open om er tegen op te komen volgens de artikelen "jfj, "'öen der evengenoemde wet. In de opmerkingen, bedoeld in het tweede lid van artikel 70 der Comptabiliteitswet, wordt aangeteekend over welke bedragen nog verschil zou kunnen ontstaan volgens evengemelde artikelen. Wijziging in de cijfers der rekening, tengevolge van ingebrachte bezwaren, worden onverwijld aan dea Gouverneur-Generaal medegedeeld. De opmerkingen, bedoeld in de derde alinea van dit artikel, worden zoodani? ingericht dat zij, voor zooveel nog noodig in verband met het jaarlijksch verslag van het college, voor de wetgevende macht de vereischte inlichtingen bevatten nopens de regelmatigheid der ontvangsten en uitgaven, in dier voege, dat de Staten-Generaal met volledige kennis van zaken kunnen medewerken tot vaststelling van het slot van rekening. SLOTBEPALINGEN. Art. 41. De Algemeene Rekenkamer geeft dadelijk kennis aan den Gouverneur-Generaal: a. van de overschrijding der begrooting, of van het bedrag, beschikbaar voor uitgaven, aan het onderzoek vóór de betaling onderworpen, of van dat, beschikbaar gesteld voor andere uitgaven ; b. van hare bedenkingen tegen uitgaven, waarop artikel 46 der Comptabiliteitswet is toegepast; c. van hare bedenkingen tegen uitgaven, niet vóór de betaling aan haar onderzoek onderworpen en door haar volgens artikel 30 geboekt, niettegenstaande de bedenkingen; d. van het verzuim van inzending van duplicaatordonnantiën en mandaten, bedoeld in artikel 30; e. van hare bedenkingen tegen de cijfers, bedoeld in het tweede lid van artikel 26; ƒ. van zoodanige nalatigheid in de inzending der rekeningen als aanleiding geeft tot de toepassing van het tweede lid van artikel 92 der Comptabiliteitswet, indien de aanwijzing van den ambtenaar tot opmaking der achterstallige rekening van we ge den Gouverneur-Generaal is geschied, zoomede van nalatigheid in de inzending der staten tot toelichting van de ontvangsten in de jaarrekeningen der comptabelen, en der rekeningen wegens het debiet van gezegeld papier, postzegels en dergelijke stukken; g. .van elk verzuim in de tijdige invordering van het verschuldigde. (Zie ook art. 7, 2de alinea van de regeling in Staatsblad 1907 No 324 blz. ). Voorts doet de Kamer den Gouverneur-Generaal te allen tijde zoodanige voordrachten en mededeeü'igen als, volgens haar inzien, kunnen leiden tot vermindering of besparing van uitgaven en tot vereenvoudiging. van het geldelijk beheer, en geeft zij den Landvoogd kennis van al hetgeen, waarvan de onverwijlde mededeeling in 's Lands belang door de Kamer wenschelijk wordt geoordeeld. Wanneer de Algemeene Rekenkamer wenschelijk acht dat aan landsdienaren, wegens den Lande toegebrachte schade, vergoeding wordt opgelegd, doet zij daartoe een voorstel aan den Gouverneur-Generaal. Bij elke der mededeelingen of voorstellen in dit artikel bedoeld, worden de inlichtingen gevoegd, die van de departementen van algemeen bestuur mochten zijn verkregen, zoomede de verder noodige stukke i tot bewijs of toelichtingen. Art. 42. Ten aanzien van de uitgaven van wege het Koloniaal bestuur voor rekening van derden gedaan, zoomede ten aanzien van de daartoe betrekkelijke rekeningen, en van de contröle der ontvangsten voor derden volgt de Algemeene Rekenkamer de door den Gouverneur-Generaal vast te stellen regelingen op. {Zie Staatsblad 1907 No. 324 — blz. ). Art. 43. Zoo noodig met tijdelijke terzijdestelling van andere werkzaamheden, worden met den meesten spoed onderzocht en verder behandeld de stukken betrekkelijk het onderzoek der uitgaven vóór de betaling, zoomede de bewijzen van gedane uitgaven. De geheele afdoening van de rekeningen van het beheer van hen, die niet langer een comptabel ambt bekleeden, gaat zooveel mogelijk vóór aan de afdoening der rekeningen van anderen. Het voorkomende op blz. 63 tot en met 72 is vervangen door de bepalingen in het Koninklijk besluit van 16 September 1918 No. 60 (Indisch Staatsblad 1919 No. 2). (Zie wijzigingsblad No. 1 op blz. 275). Zie verder „Errata" op blz. 283. ALGEMEEN BURGERLIJK BESTUUR IN NEDERLANDSCH-INDIË ORGANISATIE DER DEPARTEMENTEN («). A. Koninklijk besluit van 21 September 1866 (Indisch Staatsblad No. 127). Art. I. Met 1 Januari 186/ worden de takken van het algemeen burgerlijk bestuur in Nederlandsch-Indië, onder de bevelen en het oppertoezicht van den Gouverneur-Generaal, beheerd door vier directeuren, te weten voor: het Binnenlandsch Bestuur; het Onderwijs, den Eeredienst en de Nijverheid; de Burgerlijke Openbare Werken; de Financiën. Art. 2. (Staatsblad 1871 No. 92, 1872 No. 19, 1910 No. 253 en 1911 No. 467). Tot den werkkring van het Departement van Binnenlandsch Bestuur behooren: De inrichting en werking van het Binnenlandsch Bestuur, overeenkomstig de algemeene regelen en overeenkomsten; Het personeel van het gewestelijk bestuur; Het personeel van het Inlandsch bestuur; Aanraking met Inlandsche vorsten en grooten; (') Zie wal betreft het Departement van Oorlog de Algemeene Order voor het leger 1906 No. 47, Staatsblad 1906 No. 225, 1907 No. 242, 1910 No. 415, voor het Departement der Marine Staatsblad 1868 No. 57. 1898 No. 290, 1909 No. 166 en 1910 No. 194, en verder den Regeeringsalmanak. De openbare orde. (Toezicht op de naleving vart gewestelijke en plaatselijke verordeningen); Maatregelen tegen zeeroof, alsmede zorg voor uit handen van zeeroovers verloste personen; De lieerendiensten; De landelijke inkomsten v. z. b. de ongebouwde eigendommen; Tuinen en vischvijvers; De statistieke opnamen; De verpachting der nipabosschen; De verkoop en uitgifte van gronden of landerijen; Het kadaster; De ontvangst, bewaring, verkoop en verzending van 's lands producten; De middelen van vervoer en gemeenschap: a. de pakketvaart; b. het toezicht op landverhuizers; c. de uitvoering en toepassing van het reis reglement (met uitzondering van de aanbesteding en het eigen beheer van gouvernementstransporten) en het transport van reizigers uit Nederland naar Indië en uit Indië naar Nederland en elders; d. de oprichting van fabrieken. Art. 3. (Staatsblad 1911 No. 467 en 1914 No. 194). Tot den werkkring van het Departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid (') behooren: Het onderwijs zoo voor Europeanen als InlandersDe Kweekscholen voor Inlandsche onderwijzers; De ambachtscholen voor Europeeanen-, De eeredienst (Betrekkingen met den eeredienst zoowel van Europenen als van Inlanders, voor zoover de aard der eerediensten die medebrengt en zoolang (') De naam van dit departement is thans „Departement van Onderwijs en Eeredienst" (art. 3 van Staatsblad 1911 No. 467). het beginsel van afscheiding van kerk en staat geene volledige toepassing heeft gevonden. Toelating van zendelingen); De kunsten en wetenschappen. (Aanraking met wetenschappelijke instellingen). Gebouwen van oudheidkundige en historische waarde. Verzameling van voorwerpen van wetenschap en kunst; Welenschappelijke onderzoekingen en werkzaamheden (uitgezonderd natuurwetenschappen); Bevordering van de uitgaaf van nuttige boeken en van de taal-, land- en volkenkunde van NederlandschIndië; De burgerlijke geneeskundige dienst; (Toelating van burgerlijke geneeskundigen. Doctorsdjawa, vaccinateurs en Inlandsche vroedvrouwen, alsmede opleiding van dat personeel. Besmettelijke ziekten, stadsverbanden, gezondheidsetablissementen en ziekeninrichtingen. Krankzinnigengestichten); De Godshuizen en andere instellingen van weldadigheid ; De loterijen. Art. 4. (Staatsblad 1887 No. 5, li>10 Nos. 253 en 415 en 19/5 No. 656). Tot den werkkring van het Departement der Burgerlijke Openbare Werken behooren: De waterstaat, de wegen en 's Lands burgerlijke openbare werken; Het stoomwezen (onderzoek van stoomtuigen. Toezicht op hun gebruik); Het personeel der tot dit departement behoorende diensten; Het oprichten, herstellen en onderhouden van de ■onder het Departement der Marine behoorende gebouwen, uitgezonderd de kustlichtetablissementen; met dien verstande, dat de daarvoor gedaan wordende Voorschriften. uitgaven, voor zoover het Marine-Etablissement en de daartoe behoorende inrichtingen betreft, ten laste komen van het Departement der Marine-, Het beheer van 's Lands civiele pakhuizen. Art, 5. (Staatsblad 1878 No. II cn 19!O J\o. 193). Tot den werkkring van het Departement van Financiën behooren: De belastingen en middelen, verpachte of niet verpachte, voor zoover zij niet tot eenig ander departement behooren; De entrepots; De vendudepartementen; Het opmaken van hoofdstuk l der begrooting van uitgaven voor Nederlandsch-lndië, benevens van die afdeelingen van hoofdstuk 11, welke niet tot een bepaald departement van algemeen bestuur behooren; Het opmaken van de raming der middelen tot dekking der uitgaven; Het samenstellen der algemeene begrooting van Nederlandsch-lndië; De administratie en voorziening in de behoefte van 's Lands kassen; De borgstellingen van comptabele ambtenaren; Het muntwezen; De uitvoering der begrooting voor zoover die niet behoort tot een bepaald departement; Het opmaken der rekeningen van ontvangsten en uitgaven in Nederlandsch-lndië, voor zoover die niet behooren tot een bepaald departement, Het samenstellen der algemeene rekening van ontvangsten en uitgaven in Nederlandsch-lndië; Het algemeen toezicht over de ontvangsten en uitgaven en de behoorlijke inning der inkomsten, alsmede over de ontvangsten en uitgaven voor rekening van derden; De samenstelling van het verslag van den handel; De belasting op het bedrijf; Het personeel der tot dit departement behoorende diensten of inrichtingen. Art. 6. Bovendien behooren nog tot den werkkring van elk der genoemde departementen: De aanschaffing van het benoodigde voor 's Lands dienst voor zooveel het departement betreft, hetzij door inkoop, levering bij aanneming of ontbieding uit Nederland. De comptabiliteit en kosten van het departement. Art. 7. De Hoofden der departementen van algemeen bestuur vereenigen zich, op bevel van den Gouverneur-Generaal, tot een Raad van directeuren. Het reglement van orde voor de vergaderingen van dien raad wordt vastgesteld door den GouverneurGeneraal. (Zie G. B. 15/6-1855 No 1 en 14112-1907 No. 55). B. Koninklijk besluit van 30 Januari 1870 No. 24 (Indisch Staatsblad No. 42). Instelling van het Departement van Justitie. Art. 1. (Staatsblad 1874 No. 302, 1903 No. 382, 1905 No. 181, 1908 Nos. 262 en 399 en 1911 No. 234). Tot den werkkring van het Departement van Justitie in Nederlandsch-lndië behooren: a het personeel der rechterlijke macht, met uitzondering van den President van het Hooggerechtshof van Nederlandsch-lndië, de verdere beambten der Justitie, de advocaten, procururs, notarissen, deurwaarders, beëedigde vertalers; b de wees- en boedelkamers; c de toelating van Nederlanders en Westersche- en Oostersehe vreemdelingen, verwijdering van personen uit geheel Nederlandsch-Indië of uit een bepaald gedeelte daarvan en aanwijzing van bepaalde verblijfplaatsen; d. het onderzoek der door de hoofden van gewestelijk bestuur ontworpen reglementen en keuren van politie; e. het gevangeniswezen; f. de gerechtelijke statistiek en die der gevangenissen; o-, de "voorlichting van den Gouverneur-Generaal in zaken van gratie, amnestie, abolitie en dispensatie, voor zeoveel rechtszaken betreft, voorts verzoeken om meerderjarigverklaring, naamsverandering, wettiging en dergelijken; een en ander voor zoover de Gouverneur-Generaal het advies van den directeur verlangt na dat van het Hooggerechtshof; h. verzoeken betreffende naamlooze vennootschappen en zedelijke lichamen; i verzoeken om naturalisatie, k. de burgerlijke handels- en strafwetgeving en alle daarmede en in het algmeen met het rechtswezen in verband staande verordeningen; /. de buitenlandsche dagvaardingen en rogatoire commissiën; m. de strandvonderij; n. het pandelingschap; o. de legalisatiën; p. de uitlevering van misdadigers; q het toezicht op de drukpers; r. het toezich op het recht van vereeniging en ver- s het uitbrengen van rechtskundig adv.es in alle zaken, waarover dat advies door den GouverneurGeneraal wordt verlangd. t. het toezicht op het tijdig ontslag van alle tot dwangarbeid voor langer dan één jaar veroordeelde personen; u. de arbeidsinspectie en de koeliewerving; v. de identificatie door het stelsel van vingerafdrukken (daktyloscopié); w. beoordeeling van locale verordeningen welke strafbepalingen inhouden. Art. 2. (Staatsblad 1874 No. 302). De regel opgenomen in artikel 6 van het Koninklijk besluit van 21 September 1866 No. 66 (Indisch Staatsblad No. 127), is ook van toepassing op het Departement van Justitie. C. Koninklijk besluit van 28 Juli 1904 No. 28 (Indisch Staatsblad No. 380). Instelling van het Departement van Landbouw. Art. 1. Het aantal directeuren van algemeen burgerlijk 'bestuur in Nederlandsch-indië wordt vermeerderd met één en mitsdien gebracht op zes. Het aldus ingesteld nieuw departement van algemeen bestuur draagt den naam van Departement van Landbouw. (') Art. 2. (Staatsblad 1910 Nos. 253 en 415, 1911 Nos. 467 en 480, 1912 No. 545 en 1914 Nos. 194 en 196). Tot den werkkring van het Departement van Landbouw behooren: 1. De landbouw, waaronder: a. de landbouw der lnlandsche bevolking; (!) De naam van dit departement is thans „Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel" (v.g.l, art. 3 van Staatsblad 1911 No. 467 en Staatsblad 1911 No. 482). b. onderwijs en practisch onderricht in land- en tuinbouw; c. Gouvernements ondernemingen van landbouw (kina onderneming in de Preanger Regentschappen; guttapercha onderneming); d. voorlichting van en aanraking met den particulieren landbouw en diens organen, onder meer door het verschaffen van gelegenheid tot het instellen van speciale onderzoekingen; 2. De veeteelt en de paardenfokkerij; 3. De burgerlijke en veeartsenijkundige dienst; 4. Visscherij en vischteelt; 4a. De vogelnestklippen, vleermuizengrotten en schildpadeieren; 5. De Gouvernemets koffiecultuur; 6. Het boschwezen; 7. Uitroeiing van schadelijk gedierte; 8. De botanische tuin te Buitenzorg c. a.; 9. Natuur wetenschappelijke onderzoekingen in direct of indirect verband met de teelt en exploitatie van gewassen, de visscherij, de veeteelt en de paardenfokkerij ; 10. Het bijeenbrengen van gegevens ten aanzien van- en het maken van verzamelingen van plantenstoffen, plantendeelen en plantaardige productei! in verband met hunne technische-, handels- en geneeskundige beteekenis; 11. Natuurwetenschappelijke werkzaamheden in het belang van de wetenschap in het algemeen, 12. Bevordering van natuurwetenschappelijk onderzoek in het algemeen, mede door het verschaffen van werkgelegenheid aan onderzoekers, en het onderhouden van aanrakingen met genootschappen en instellingen; 13. Ondersteuning aan wetenschappelijke reizen in Nederlandsch-lndië; 13a. De nijverheid, met uitzondering van de bemoeienis met de oprichting van fabrieken; 136. De handelsaangelegenheden, voor zoover zij niet tot den werkkring van het departement van Financiën behooren; 13c. Het ambachtsonderwijs voor Inlanders; 14 Uitgaaf van geschriften in verband met den werkkring van het departement; 15. De. dienst van den industrieelen eigendom. Art. 3. Alle thans aan de Directeuren van Binnenlandsch Bestuur en van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid en aan den Directeur van 's Lands plantentuin te Buitenzorg opgedragen bevoegdheden en verplichtingen, welke aangelegenheden betreffen, behoorende tot den werkkring van het Departement van Landbouw, gaan over op den Directeur van Landbouw. Art. 4. Artikel 6 van liet Koninklijk besluit van 21 September 1866 No. 66 (Indisch Staatsblad No. 127), is van toepassing op het Departement van Landbouw. D. Koninklijk besluit van 27 Juli 1907 No 31 (Indisch Staatsblad No. 406). Instelling van het Departement van Gouvernements bedrijven. Art 1. Het aantal directeuren van algemeen burgerlijk bestuur in Nederlandsch-Indië wordt vermeerderd met één en mitsdien gebracht op zeven. Het aldus ingestelde nieuwe departement van algemeen bestuur draagt den naam van Departement van Gouvernementsbedrijven. Art. 2. (Staatsblad 1909 No. 279 en 1910 Nos. 253 en 415). Tot den werkkring van het Departement van Gouvernementsbedrijven behooren de aangelegenheden betreffende: a. de brieven- en paardenposterij, telegraphie, telephonie en postspaarbank; b. het mijnwezen; c. het zout; d. de landsdrukkerij; e. de fabriekmatige bereiding en verpakking van opium; ƒ. het bedrijf der staatsspoorwegen zoomede de aangelegenheden tot dusver behandeld bij de afdeeling „spoorwegen" van het Departement der Burgerlijke Openbare Werken, met uitzondering van den dienst van het stoomwezen; g. de aanbesteding en het eigen beheer van gouvernements- transporten in Nederlandsch-lndië. Art. 3. Alle thans aan de Directeuren der Burgerlijke Openbare Werken, van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid en van Financiën en aan den Hoofdinspecteur der Opiumregie opgedragen bevoegdheden en verplichtingen, welke aangelegenheden betreffen, behoorende tot den werkkring van het Departement van Gouvernementsbedrijven, gaan over op den Directeur van Gouvernementsbedrijven. Art. 4. Artikel 6 van het Koninklijk besluit van 21 September 1866 No. 66 (Indisch Staatsblad No. 127), is van toepassing op het Departement van Gouvernementsbedrijven. REGELEN VOOR HET ADMINISTRATIEF BEHEER, VOORTVLOEIENDE UIT DE INDISCHE COMPTABILITEITSWET. Vastgesteld bij ordonnantie van 13 Mei 1910, opgenomen in Staatsblad 1910 No. 312 (Zie ook Bijblad No. 2911). Art. 1. (1) Behoudens de gevallen, waarin hunne bevoegdheid voortvloeit uit algemeene of bijzondere regelingen of uit bevelen of machtigingen van den Gouverneur-Generaal, zijn de Hoofden der departementen van algemeen bestuur, als gedelegeerden van den Gouverneur-Generaal en onder Zijne nadere goedkeuring, bevoegd tot handelingen die uitgaven ten laste van den lande ten gevolge hebben: (') (1) Bij Gouvernements besluit van 17 Januari 1916 No. 33 (Staatsblad No. 35) is bepaald, dat de Directeur van Gouvernementsbedrijven bevoegd is tot alle handelingen, die uitgaven ten laste van den Lande tengevolge hebben en die noodig zijn: a. voor de exploitatie en het beheer der onder zijn Departement ressorteerende bedrijven en diensten; b. voor alle ten behoeve dier bedrijven en diensten tot stand te brengen nieuwe werken, met dien verstande, dat deze Departementschef voor zooveel de daaruit voortvloeiende uitgaven niet vallen onder de bepaling, vervat in de tweede alinea van artikel 27 der Indische Comptabiliteitswet, (2) gehouden is te blijven binnen de grenzen van de bij de begrooting uitgetrokken fondsen, terwijl bovendien, zoowel voor zooveel betreft de uitgaven voor het beheer van den dienst van het Mijnwezen, van de Postspaarbank en van het Toezicht op de Spoor-en Tramwegdiensten als wat aangaat de uitgaven voor de uitvoering van nieuwe werken - ten behoeve van genoemde bedrijven en diensten, de in de begrooting aangaande dat beheer en die uitvoering gegeven aanwijzingen zullen moeten worden gevolgd. (2) Thans artikel 31 der Indische Comptabiliteitswet (Staatsblad 1917 No. 521). a. ingeval de uitgaaf wordt geraamd niet meer dan vijf duizend gulden te zullen bedragen en niet komt ten laste van een begrootingspost voor onvoorziene uitgaven, en de bevoegdheid niet bij een speciale regeling door den Gouverneur-Generaal is beperkt; b. indien de tijd of de omstandigheden het vragen van de machtiging van den Gouverneur-Generaal niet toelaten. (Zie Bijblad No. 8739). (2) Op de handelingen, sub a bedoeld, wordt bij maandelijksche staten, op die, sub b bedoeld, wordt dadelijk goedkeuring gevraagd. In het laatste geval wordt, bijaldien de uitgaaf komt ten laste van een begrootingspost voor „onvoorziene uitgaven", tevens de aanwijzing op dien post voorgesteld. (Zie ook Staatsblad 1916 Nos. 350 en 632 en Bijblad Nos. 3040, 2718, 2814, 4873, 5567, 6699). Art. 2. (1) Behoudens de gevallen waarin hunne bevoegdheid voortvloeit uit algemeene of bijzondere regelingen of uit bevelen of machtigingen van den Gouverneur-Generaal of van de Hoofden der departementen van algemeen bestuur, zijn de Hoofden van •gewestelijk bestuur, als gedelegeerden van den Gouverneur-Generaal en onder Zijne nadere goedkeuring, 'bevoegd tot handelingen die uitgaven ten laste van den lande ten gevolge hebben, wanneer die handelingen zóó weinig uitstel gedoogen, dat een landsbelang met benadeeling wordt bedreigd, door het uitstel, noodzakelijk voortvloeiende uit het vragen van machtiging. (2) Deze bevoegdheid is beperkt tot maatregelen, welke dadelijk voorziening aanbrengen. (3) Ingeval van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt, wordt onverwijld aan het betrokken departement van algemeen bestuur een bericht gezonden, bevattende o. a. de mededeeling, welk landsbelang bij de zaak betrokken was en in welk opzicht benadeeling dreigde, zoomede het geraamd bedrag der uitgaaf. (4) De op de zaak betrekking hebbende stukken, of afschriften daarvan, worden overgelegd. (5) De goedkeuring wordt door het Hoofd van het betrokken departement gevraagd bij maandelijksche staten of dadelijk op de wijze en overeenkomstig de onderscheiding als aangegeven in het 2e lid van het vorig artikel. (6) Het Hoofd van het betrokken departement beveelt, voor zooveel dit mogelijk is, de schorsing van den genomen maatregel, wanneer uit het ontvangen bericht niet voldoende blijkt van gevaar voor benadeeling van eenig landsbelang. (7) De bij dit artikel verleende bevoegdheid en gegeven voorschriften strekken zich ook uit tot handelingen, welke de overschrijding ten gevolge hebben van het maximum, aangewezen bij de regeling, het bevel of de machtiging, bedoeld in den aanhef van dit artikel. (Zie ook Staatsblad 1912 Nu. 556 en 1916 Nos. 151, 350 en 632 en Bijblad Nos. 3040, 2718, 2814, 4873, 5567 en 6699). Art. 3. (1) De Hoofden der departementen van algemeen bestuur zijn, als gedelegeerden van den Gouverneur-Generaal, bevoegd tot het beoordeelen, verevenen en betaalbaarstellen van vorderingen ten laste van den iande. (Zie ook Bijblad No. 7115). (2) Zij zijn bevoegd, het teekenen van ordonnantiën en bewijzen van verevening namens hen en onder hun toezicht op te dragan aan zoodanige ambtenaren of officieren als daartoe door hen worden aangewezen. (3) Van die aanwijzing wordt dadelijk keunis gegeven aan de Algemeene Rekenkamer en, door middel van het officieele nieuwsblad, algemeene aankondiging gedaan (Zie ook Bijblad No. 4525). Art. 4. (Staatsblad 1912 No. 243). (1) De Hoofden van gewestelijk bestuur zijn, als gedelegeerden van den Gouverneur-Generaal, bevoegd tot het beoordeelen, verevenen en betaalbaarstellen van tot hun ressort betrekking hebbende vorderingen ten laste van den Lande, mits de betaalbaarstelling plaats hebbe vóór 1 October van het jaar volgende op het dienstjaar, waartoe de vorderingen behooren en voorzoover overigens die bevoegdheid niet bij algemeene regelingen of bijzondere voorschriften is beperkt. (Zie ook Bijblad No. 7115 en Staatsblad 1912 No. 556). (2) Zij zijn bevoegd, in de gevallen waarin 's Lands belang zulks volstrekt vordert, het teekenen van mandaten van betaling namens hen en onder hun toezicht op te dragen aan zoodanige aan hen ondergeschikte Hoofden van plaatselijk bestuur, AssistentResidenten ter beschikking en Gewestelijke Secretarissen, als daartoe door hen worden aangewezen. (Zie ook Staatsblad 1916 No. 151). (3) Van die aanwijzing wordt dadelijk kennis gegeven aan elk der Hoofden van de departementen van algemeen bestuur en aan de Algemeene Rekenkamer, en voorts algemeene aankondiging gedaan door middel van het officieele nieuwsblad. (Zie Bijblad Nos. 32^4, 3843 en 4-525). Art. 5. Nieuwe betaalbaarstellingen, bedoeld in artikel 71 der Indische Comptabiliteitswet geschieden uitsluitend door de Hoofden der departementen van algemeen bestuur. Art. 6. (1) De Hoofden der departementen van algemeen bestuur geven ordonnantiën af op alle landskassen. (2) De Hoofden van gewestelijk bestuur geven mandaten af op alle lands-kassen in hun gewest. {Zie ook Staatsblad 1912 No. 556 en 1916 No. 151). Art. 7. (Staatsblad 1913 No. 411 en 1915 No. 635). (1) Bovenstaande bepalingen ten opzichte van de Hoofden van gewestelijk bestuur gelden niet voor den Resident van Batavia. (2) Zij zijn toepasselijk op den Resident van de Padangsche Bovenlanden ('). (3) De rechten en verplichtingen, voor den Gouverneur van Sumatra's Westkust uit bovenstaande bepalingen voortvloeiende, zijn beperkt tot het niet in 't vorig lid genoemd gedeelte van dat gouvernement ('). (4) Gelijke bevoegdheid, als bij artikel 2 aan de Hoofden van gewestelijk bestuur is verleend, wordt toegekend aan de afdeelings- of gewestelijke militaire Commandanten of, waar deze niet aanwezig zijn, aan zoodanige andere militaire autoriteiten als daartoe door den Chef van het Departement van Oorlog worden aangewezen. (5) Gelijke bevoegdheid als bij artikelen 4 (1e lid) en 6 aan de Hoofden van gewestelijk bestuur is verleend, wordt toegekend aan de Onder-Inspecteurs der Militaire Administratie. (5a) De Onder-Inspecteurs der Militaire Administratie zijn bevoegd om bij wettige verhindering het afgeven van mandaten namens hen op te dragen aan een der hun ondergeschikte officieren der Militaire Administratie, kunnende wanneer de belangen van den dienst zulks noodig maken, bij ontstentenis van officieren der militaire administratie, die bevoegdheid in (') Alinea's 2 en 3 zijn met ingang van 1 Januari 1911 buiten werking gesteld bij Staatsblad 1910 No. 667. overleg met den afdeelings- of gewestelijk militair Commandant ook worden verleend aan een anderen op de standplaats van den Onder-Inspecteur aanwezigen officier. (5b) Van eene aanwijzing als in de vorige alinea bedoeld, wordt dadelijk kennis gegeven aan den Chef van het Departement van Oorlog en aan de Algemeene Rekenkamer, en voorts door middel van het officieel nieuwsblad algemeene aankondiging gedaan. (6) Gelijke bevoegdheid als bij de artikelen 2, 4, en 6 is verleend aan de Hoofden van gewestelijk bestuur, wordt toegekend aan zoodanige tot de zeemacht behoorende officieren of onder het Departement der Marine ressorteerende ambtenaren, als daarloe door den Chef van gemeld departement worden aangewezen. (Zie Bijblad No. 3284). (7) De Hoofden van gewestelijk bestuur oefenen ten aanzien van de departementen van Oorlog en der Marine de hun in de vorige artikelen toegekende bevoegdheid alleen uit op plaatsen, waar geene tot die departementen behoorende officieren of ambtenaren daarvoor optreden. (Zie ook Staatsblad I'JIS Nos.--,n0 en 632 en Bijblad No, 3040). Art. 8. (1) Van de vorderingen, waaromtrent, ingevolge de eerste alinea van artikel 45 der Indische Comptabiliteitswet door den Gouverneur-Generaal is bepaald, dat onderzoek door de Algemeene Rekenkamer vóór de betaalbaarstelling noodig is, kan een bedrag van hoogsten vier vijfde gedeelte vóór dat onderzoek worden betaalbaar gesteld, mits zulks geschiede vóór 1 October van het jaar, volgende op het dienstjaar, waartoe de vorderingen behooren, en mits niet reeds krachtens reglementaire bepalingen voorschot is genoten. (Zie Bijblad Nos. 3167 en 7284). (2) Van die betaalbaarstellingen worden aanteeke- ningen gesteld op de bescheiden, bedoeld in het eerste lid van artikel 9. Art. 9. (Staatsblad 1912 No. 12). (1) De bescheiden, door de schuldeischers tot staving van hunne vorderingen over te leggen, moeten aantoonen, dat aan de voorwaarden is voldaan, waarop de vordering zich grondt, en worden overigens opgemaakt in den vorm bij algemeene of bijzondere voorschriften vastgesteld, of door de Algemeene Rekenkamer, in overleg met de Hoofden der betrokken departementen van algemeen bestuur, bepaald. (2) In geval de vordering in dadelijk verband staat met eene tegenvordering, wordt zulks op de bewijzen, door de landsdienaren af te geven, bekend gesteld. (3) Andere dan origineele bewijsstukken tot staving van eene vordering worden — behoudens het geval dat de oorspronkelijke stukken zijn ingediend bij een landsbureel en daarna, buiten schuld of toedoen van den schuldeischer, in het ongereede zijn geraakt — niet aangenomen, dan wanneer twee personen zich schriftelijk en ten genoegen van hem, die de betaalbaarstelling verleent, verbinden als borgen van den schuldeischer tot teruggaaf van de som, welke later blijken mocht meer dan ééns te zijn betaald. Van deze verplichting tot borgstelling zijn vrijgesteld alle schuldeischers, die betaling vorderen ter zake van werken, leveringen of transporten, welke zij niet verplicht waren voor den Lande op crediet te verrichten. (4) Andere exemplaren of afschriften van bewijsstukken worden aan de belanghebbenden niet uitgereikt, dan op uitdrukkelijke machtiging van het Hoofd van het betrokken departement van algemeen bestuur of van het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur, nadat de noodzakelijkheid daarvan voldoende gebleken is. Art. 10. (1) Hij, die betaalt, verzekert zich, dat de voor de ontvangst gestelde handteekening die is van den rechthebbende. (2) Aan hen, die hunne handteekening niet kunnen stellen, wordt, tenzij eene authentieke akte van kwijting mocht worden afgegeven, de betaling niet anders gedaan dan in tegenwoordigheid van twee, tot het onder eede afleggen van getuigenis bekwame, bij den lands-ontvanger bekende personen, die het bewijsstuk der betaling onderteekenen. Wanneer hij, die ontvangen moet, is een inlander of met dezen gelijkgestelde, wordt bij twijfel, diens identiteit gestaafd door zijn hoofd of door twee bij den lands-ontvanger bekende personen, bekwaam om onder eede getuigenis der waarheid af te leggen, die mede het stuk teekenen. Art. 11. (1) Erfgenamen of rechtverkrijgenden, zoomede gemachtigden of andere vertegenwoordigers van schuldeischers moeten in de quitantiën de bescheiden vermelden, waaraan zij hun recht ontleenen. (2) 's Lands ontvanger kan vorderen, dat hem die bescheiden worden vertoond, en des geraden achtende ook dat zij Vorden overgelegd. {Zie ook Bijblad No. 5091). BEPALINGEN OMTRENT DE WIJZE VAN VERIFICATIE DER ONTVANGSTEN IN NEDERLANDSCH-IND1Ë EN OMTRENT DAARMEDE IN VERBAND STAANDE ONDERWERPEN. Vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 1 Juli 1901 No. 54 (Indisch Staatsblad No. 325) {Zie ook Bijblad No. 2911). Art 1. De Hoofden der departementen van algemeen bestuur waken, onder de bevelen en het oppertoezicht van den Gouverneur-Generaal, dat de verordemngen en andere voorschriften, betreffende de belastingen en de overige lands-inkomsten, naar behooren worden toegepast, en dat alles, wat uit eenigen hoofde aan den Lande verschuldigd is, ten behoorlijken tijde ingevorderd en verantwoord worde. De Gouverneur-Generaal regelt de wijze waaron s"'m f M bepaling :",v"cr"ls wordt gegeven (Zie GB 5 3JiZ'l 48?"' 5S67' - Om ■ 3 /. l No. 36 en Staatsblad 1910 No. 446). Art. 2. {Staatsblad 1906 No 289) tt :zz Van BMderen, wegens bederf, vernietiging ontvreemd, ng of verlies; (Zie Staatsblad lafs No. 3- * i J Voorschriften. & een en ander met inachtneming van het beginsel dat moet zijn gebleken dat de ontvreemding, het verlies, het bederf of de vernietiging niet aan hun schuld, verzuim of onachtzaamheid is te wijten; (Zie Bijblad No. 6702). c, van goederen wegens spillage, met inachtneming van art. 51 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-lndië; (Zie Staatsblad 1854 No. 41, 1883 No. 276 en 1910 No. >97 en Bijblad Nos. 1678, 3872, 4579, 4652, 4663, 4664 en 6267. Zie ook artikel 3 van Staatsblad 1907 No. 406). Art. 3. De Algemeene Rekenkamer ontvangt ten dienste der door haar te bewerkstelligen controle mededeeling: 1°. van het bedrag der belastingen, begrepen in definitief vastgestelde leggers of kohieren van aanslag; 2°. van de verpachtingen van 's lands middelen en van alle andere overeenkomsten, besluiten of beschikkingen, waarvan eene ontvangst door een rekenplichtige het gevolg behoort te zijn of waarbij vroegere overeenkomsten, besluiten of beschikkingen van bedoelden aard worden te niet gedaan of gewijzigd: 3°. van het bedrag der kosten, bedoeld in artikel 92 der wet tot regeling van de wijze van beheer en verantwoording der geldmiddelen van Nederlandsch-lndië (Nederlandsch Staatsblad 1895 No. 145; Indisch Staatsblad 1895 No. 225); ('). 4°. van de stortingen wegens wissels op het departement van Koloniën, van de ontvangst van (') Thans Nederlandsch Staatsblad 1917 No. 275; Indtseli Staatsblad 1917 No. 521 geld uit Nederland en van andere aanvulling van eenige landskas, niet blijkende uit de aan de Rekenkamer in te dienen rekening van den comptabele met de verstrekking belast; 5°. van alle besluiten, beschikkingen en rechterlijke uitspraken, die van invloed zijn op het bedrag of de invordering van de hiervoor bedoelde inkomsten; 6°. van de processen-verbaal van opneming en overneming van eenig comptabel beheer. Art. 4. De Gouverneur-Generaal bepaalt door wie, in welken vorm en binnen welke termijnen de mededeelingen, in het vorig artikel bedoeld, zullen geschieden. (Zie Bijblad No. 5906). Ten aanzien van het in het vorig artikel sub 1 tot en met 5 bedoelde en van de vergoedingen en boeten, door de Algemeene Rekenkamer opgelegd, moet het kantoor of de administratie, voor de invordering of ontvangst aangewezen, door het betrokken departement van algemeen bestuur worden opgegeven. De termijnen worden zoodanig gesteld, dat van de mededeelingeri terstond bij het binnenkomen derjaarlijksche rekeningen gebruik kunne worden gemaakt. Art. 5. Behoudens en nevens de verplichting tot opmaking van rekeningen ingeval van aftreding, overlijden, voortvluchtigheid of onder curateele stellingen behoudens de bepaling van.artikel 9, wordt door alle comptabelen, die landsgelden te verantwoorden hebben, éénmaal 'sjaars eene rekening aan de Algemeene Rekenkamer ingediend. (Zie Bijblad Nos. 2889 en 4016 en G. B. 1/1 — 96 No. I—blz. —en 8/6 — 1896 No. 3 - bh. ). Die rekening wijst het totaal der ontvangsten gedurende het dienstjaar aan voor elke rubriek, in de wet op de middelen onder een afzonderlijk nummer of eene afzonderlijke letter voorkomende. Voor die soorten van ontvangsten, die niet zonder uitzondering behooren tot het dienstjaar, waarin zij geschieden, wijst de rekening het totaal voor ieder dienstjaar aan. Het bedrag der ontvangsten, die aanleiding geven om de begrooting van uitgaven goed te schrijven, wordt zonder-onderscheid van dienstjaar per begiootings-afdeeling aangewezen. De ontvangsten tengevolge van mutatie van geld tusschen de verschillende kassen, door wisseltrekking verzending en dergelijke middelen, zoomede de stortingen wegens wissels op het departement van Koloniën, de uit Nederland ontvangen gelden en ander* sommen tot aanvulling der kassen verstrekt, worder naar hunnen onderscheiden aard onder verschillend* rubrieken gebracht. Het saldo van het vorig dienstjaar wordt in de re kening der algemeene ontvangers in één som opge nomen. (Zie Bijblad No. 37'.0). Art. 6. Door tusschenkomst van de betrokken de partementen van Algemeen bestuur ontvangt de Alge meene Rekenkamer staten aantoonende: 1°. ten aanzien van de verschillende rubrieken, in d rekeningen voorkomende: a. het totaal bedrag van hetgeen bij het begi van het dienstjaar vorderbaar was, en va hetgeen daarop in het dienstjaar is ontvangei kwijtgescholden of afgeschreven; b. het totaal bedrag van hetgeen in het diens jaar vorderbaar is geworden, van hetgee daarop is ontvangen, kwijtgescholden of a geschreven; c. het totaal bedrag van hetgeen bij het einc van het dienstjaar nog achterstallig was; d. de oorzaken van den achterstand en de middelen, tot invordering aangewend; bovendien: 2°. ten aanzien van de inkomsten, waarop artikel 3 betrekking heeft, alsook ten aanzien van de niet onder artikel 3 vallende inhoudingen of betalingen wegens genoten voorschotten, die geen rekenplicht tengevolge hebben, en de kortingen voor de burgerlijke pensioenen, zoodanige specificatie als noodig is om voor elke vordering de tijdige betaling of inhouding en de berekening der verschuldigde interesten of boeten wegens te late betaling te kunnen contröleeren; 3°. ten aanzien der overstortingen door andere comptabelen, en der ontvangsten, bedoeld in het voorlaatste lid van artikel 5, zoodanige specificatie, als noodig is voor eene vergelijking met de rekening der andere betrokken comptabelen, en de in artikel 3 No. 4 bedoelde opgaven; 4°. ten aanzien der sommen, waarmede de begrooting van uitgaven moet worden goedgeschreven, zoodanige specificatie als noodig is om eene juiste imputatie mogelijk te maken. Art. 7. De modellen der in het vorig artikel bedoelde staten worden door den Gouverneur-Generaal vastgesteld; evenzoo de termijnen van inzending, welke zoo kort mogelijk moeten gesteld worden. (Zie Bijblad iVos. Ö906 en 6022). De staten worden door de rekenplichtigen, die de jaarrekening indienen, opgemaakt en aan het betrokken departement zooveel noodig aangevuld en gewijzigd. De aanvullingen en wijzigingen worden zooveel noodig toegelicht. Art. 8. De Gouverneur-Generaal bepaalt, zoowel zoowel bij wijze van algemeen voorschrift als voor speciale gevallen, welke vorderingen uit de rekeningen der comptabelen kunnen worden afgeschreven en van welke dier schulden nader zal worden boekgehouden, zoolang er een debiteur aanwezig en de verjaring niet ingetreden is. (Zie Staatsblad 190/ Nos. 327, 328 en 329 — blz. 96 en ). De besluiten worden aan de Algemeene Rekenkamer medegedeeld. De in artikel 6 bedoelde staten vermelden de besluiten, waarop de afschrijvingen rusten. Art. 9. De vaststelling van de tijdvakken, waarover aan de Algemeene Rekenkamer rekening moet worden gedaan van de ingevolge artikel 49 der in artikel 3, 3e, vermelde wet verstrekte sommen te goeder rekening, wordt geregeld door den Gouverneur-Generaal, met inachtneming van het tweede lid van artikel 24 en van het tweede lid van artikel 49 dier wet. (Zie Staatsblad 1902 No. 134). In die rekeningen worden de ontvangsten zoodanig gespecificeerd, als voor eene gemakkelijke vergelijking met de betreffende ordonnantiën of mandaten noodig is. Art. 10. De Algemeene Rekenkamer ontvangt mededeeling van de aflevering en de vervaardiging in Nederlandsch-lndië voor rekening van het Gouvernement, van gezegeld papier, postzegels en dergelijke stukken. Deze mededeeling blijft achterwege, wanneer de aflevering aan de Algemeene Rekenkamer moet blijken uit de rekeningen van hen, die afleverden. Het eerste en derde lid van artikel 4 gelden ook ten aanzien der mededeelingen, in dit artikel bedoeld. Art. II. Wegens het beheer van het gezegeld papier, de postzegels en dergelijke stukken, wordt I door de beheerders éénmaal 'sjaars aan de Algemeene Rekenkamer eene rekening gezonden, aanwijzende voor elke soort, waarvoor de waarde afzonderlijk te berekenen is: a. het bij het begin van het jaar aanwezige, het bedrag van elke in den loop van het jaar gedane inneming en van de vervaardiging bovenbedoeld; b. het bedrag van elke in den loop van het jaar gedane aflevering; c. het bedrag van de afschrijvingen met vermelding van de gronden, waarop zij rusten; d. het restant bij het einde van het jaar; e. het ontbrekende; ƒ. het te verantwoorden geldelijk bedrag. Art. 12. De algemeene ontvangers, chefs van postkantoren en andere comptabelen, als zoodanig tevens belast met het debiet van gezegeld papier, postzegels of dergelijke, nemen het te verantwoorden geld op in hunne rekening, bedoeld in artikel 5. Bij die rekening wordt de staat, bedoeld in artikel 11 als bijlage overgelegd- Art. 13. Indien van vorderingen ter zake van verkoop, levering of dergelijke, ingevolge eene door den Gouverneur-Generaal of krachtens zijne machtiging gemaakte regeling, op gelijke wijze rekening moet worden gedaan als van het gezegeld papier, zullen aan de Algemeene Rekenkamer dergelijke opgaven worden gezonden als ten aanzien van dat papier zijn voorgeschreven. Art-14. De departementen van algemeen bestuur doen aan de Algemeene Rekenkamer mededeeling van den uitslag hunner verificatie, der in de artikelen 11 en 12 bedoelde rekeningen, door toezending van een zooveel noodig gewijzigd exemplaar. De wijzigingen worden, zooveel noodig toegelicht. Art. 15. De wijze van verificatie der ontvangsten, van wege het koloniaal bestuur voor rekening van derden gedaan, wordt door den Gouverneur-Generaal geregeld. (Zie Staatsblad 1907 No. 324 blz. ). Daarbij, en speciaal bij de voorschriften omtrent de mededeelingen aan de Algemeene Rekenkamer, den inhoud der aan haar in te dienen rekeningen en de toelichtingen daarop, worden de in de voorgaande artikelen vervatte voorschriften zooveel mogelijk gevolgd. Art. 16. Het proces-verbaal van opneming en overneming van het beheer van een aftredend comptabele wordt, wat de ontvangsten betreft, ingericht overeenkomstig de artikelen 5, 11 en 12, en geldt buiten het geval van artikel 94 der in artikel 3, 3°, genoemde wet, als de rekening van het beheer van dien comptabele. Heeft hij het beheer zonder tusschenruimte gevoerd, èn in het jaar van aftreding en in het voorgaande, dan loopt het proces-verbaal desniettemin slechts over het jaar van aftreding indien de jaarrekening bedoeld in de artikelen 5, 11 en 12 reeds is ingediend, behoudens opneming in dat proces-verbaal van het onaangezuiverde saldo van het vorig jaar. De rekening, bedoeld in artikel 94 der bovengenoemde wet, wordt ingericht overeenkomstig de artikelen 5, 11 en 12 en het vorig lid. Art. 17. De departementen van algemeen bestuur verstrekken jaarlijks aan de Algemeene Rekenkamer de noodige opgaven voor den aanleg of de bijhouding van registers, bevattende: le. alle aan den lande toebehoorende gebouwen en zooveel mogelijk alle andere onroerende zaken van den lande; 2e. de bestemming dier gebouwen en andere zaken. Art. 18. De Algemeene Rekenkamer ontvangt van hen, die de besluiten nemen, met redenen omkleede mededeelingen: 1*. van alle machtigingen tot vervreemding volgens de artikelen 15, 16 en 17 der in artikel 3, 3°, genoemde wet; 2e. van de vrijstellingen van belasting ingevolge artikel 20 dier wet, die geene teruggave tengevolge hebben; 3e. van de dadingen en' kwijtscheldingen, andere dan die bij de wet zijn bekrachtigd of goedgekeurd. Art. 19. De Gouverneur-Generaal bepaalt het tijdstip, waarop dit besluit in werking treedt. (Zie Staatsblad 1902 No. 134). REGELING OMTRENT DE AFSCHRIJVING VAN ONTVREEMDE OF VERLOREN GELDEN UIT DE REKENING DER BETROKKEN COMPTABELEN. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië van 2 Januari 1915 No. 25 (Staatsblad No. 2). Gelet op artikel 2 van het Koninklijk besluit van 1 Juli 1901 No. 54 (Indisch Staatsblad No. 325) (zie bladz. 81), zooals dat wordt gelezen ingevolge het Koninklijk besluit van 12 Maart 1906 No. 27 (Indisch Staatsblad No. 289); Gelezen enz; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Vast te stellen de navolgende REGELING omtrent de afschrijving van ontvreemde of verloren gelden uit de rekening der betrokken comptabelen. (1). Ontvreemde of verloren gelden worden uit de rekening van den betrokken comptabele afgeschreven krachtens met redenen omkleede beschikkingen van het Hoofd van het Departement van algemeen bestuur, dat de begrootingsafdeeling beheert, ten laste waarvan het tekort moet worden gebracht, indien het bedrag, dat bij één kasopneming ontvreemd of verloren is be- vonden, niet hooger is dan ƒ 5000.— (vijt duizend gulden) en hem blijkt dat de ontvreemding of het verlies niet te wijten is aan schuld, verzuim of onachtzaamheid van den comptabele. (2). Wanneer het ontvreemd of verloren bedrag hooger is dan de in het vorig lid genoemde som, wordt de machtiging tot afschrijving verleend door den Gouverneur-Generaal. (3). Wanneer een kas-tekort ten laste van meer dan een begrootings-afdeeling moet worden gebracht, wordt tusschen de betrokken Departementschefs overleg gepleegd omtrent de afschrijving daarvan, welke niet zal plaats hebben, dan na verkregen machtiging van den Gouverneur-Generaal, voor het geval bedoeld overleg niet tot overeenstemming leidt. (4). Van alle beschikkingen, houdende machtiging tot afschrijving van gelden uit de rekening van den betrokken comptabele, wordt afschrift gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Afschrift enz. REGELING OMTRENT DE AFSCHRIJVING VAN GOEDEREN, WEGENS BEDERF, VERNIETIGING, ONTVREEMDING OF VERLIES, UIT DE REKENING DER BETROKKEN COMPTABELEN. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 2 Januari 1915 No. 26 (Staatsblad No. 3) (')• Gelet op artikel 2 van het Koninklijk besluit van 1 Juli 1901 No. 54 (Indisch Staatsblad No. 325) (zie blz. 81), zooals dat wordt gelezen ingevolge het.Koninklijk besluit van 12 Maart 1906 No. 27 (Indisch Staatsblad No. 289), zoomede op het besluit van 26 Juli 1907 No. 16 (Staatsblad No. 326); Herlezen enz. De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Met intrekking van artikel 2, ten le, van het besluit van 16 April 1903 No. 39 (Staatsblad No. 189); I. Te bepalen dat de „Regeling omtrent de afschrijving van verloren, gebroken of op andere wijze (') Bij artikel 1 van het besluit van 23 Mei 1918 No. 30 (Staatsblad No. 259) is met aanvulling van § // van het besluit van 2 Januari 1915 No. 26 (Staatsblad No. 3) bepaald, dat onder de daarbij vastgestelde regeling omtrent de afschrijving van goederen uit de rekening der betrokken comptabelen ook vallen de af te schrijven goederen, welke in het algemeen om andere redenen dan daarbij vermeld, onbruikbaar (overtollig) zijn geworden. onbruikbaar geworden goederen in materieel beheer , vastgesteld bij het besluit van 4 Februari 1896 No. 23 (Staatsblad No. 21), zooals die Regeling is aangevuld bij het besluit van 14 Januari 1905 No. 16 (Staatsblad No. 48), ook na de inwerkingtreding van het Koninklijk besluit van 12 Maart 1906 No. 27 (Indisch Staatsblad No. 289) moet worden geacht te zijn gehandhaafd tot de dagteekening van dit besluit. 11 Vast te stellen de navolgende REGELING omtrent de afschrijving van goederen, wegens bederf, vernietiging, ontvreemding of verlies, uit de rekening der betrokken comptabelen. (1) Aanvragen om machtiging tot afschrijving van goederen uit de rekening der betrokken comptabelen, wegens bederf, vernietiging, ontvreemding of verlies, worden, wanneer de afschrijving niet kan plaats hebben op den voet van het Spillage-reglement, aan de betrokken Hoofden der Departementen van algemeen bestuur ingezonden door tusschenkomst van de autoriteiten, aangeduid onder letter b van artikel 8^ der Regelen voor het materieel beheer (Staatsblad 1866 No. 151) (Zie blz. )■ (2) De Hoofden der Departementen van algemeen bestuur verleenen alsdan machtiging tot afschrijving, wanneer hun blijkt, dan het bederf, de vernietiging, de ontvreemding of het verlies niet te wijten is aan schuld, verzuim of onachtzaamheid der betrokken rekenp'lichtigen en de totale boekwaarde der af te schrijven goederen ijiet hooger is dan ƒ 5000. — (vijfduizend gulden). (3) Zij vragen den Gouverneur-Generaal om machtiging tot afschrijving, wanneer de boekwaarde hooger is dan de in de vorige alinea genoemde som. (4) Onder boekwaarde wordt verstaan: a. voor goederen, in eene prijslijst opgenomen, de waarde volgens de prijslijst van het Departement, waartoe zij behooren; b. voor goederen, niet in eene prijslijst opgenomen: le bij aanbrengst der goederen van buiten Neder- landsch-Indië: de factuurprijs; 2e bij aanschaffing of aanmaak der goederen in Nederlandsch-lndië de inkoopsprijs of kosten van aanmaak, of indien deze prijs of kosten niet bekend zijn, de geschatte waarde, vast te stellen door een door het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur te benoemen commissie van twee personen, zoo mogelijk deskundigen; leen2e verhoogd met de bij vaststelling van prijslijst waarde gebruikelijke percentages; 3e de debiet- of verkoopprijs ter plaatse waar de goederen (producten) zijn gelegen, dan wel de middenprijs van de laatste veiling, waarvan de uitslag in Nederlandsch-lndië bekend is, voorde goederen (producten), die door het Gouvernement worden aangemaakt of gewonnen, met dien verstande, dat ten aanzien van het losse zout, op plaatsen waar dit bij het gewicht wordt verhandeld, de boekwaarde wordt gesteld op ƒ 0,12 per K. G. en waar de verhandeling bij de maat geschiedt op ƒ 6,72 per pikol van 56 K. G. (5) Wat betreft de goederen (producten), niet vallende onder de vorige alinea, wordt de waarde volgens taxatie bepaald door eene commissie als bedoeld in die alinea sub b, 2e. (6) Voor zooveel het Departement der Marine betreft, wordt bedoelde commissie benoemd door de autoriteiten, genoemd in het laatste gedeelte der eerste alinea van artikel 8 der Regelen voor het materieel beheer (Staatsblad 1866 No. 151) (Zie blz: ) (7) Voor zooveel het Departement van Oorlog betreft, wordt de boekwaarde bepaald op de wijze als aangegeven in artikel 53 van de Regelen voor het materieel bij het Departement van Oorlog (Staatsblad 1882 No. 161), zooals dit artikel sedert is of zal worden gewijzigd. (8) Als totale boekwaarde wordt aangemerkt het gezamenlijk bedrag van de boekwaarden der goederen, welke bij eene opneming bedorven, vernietigd, ontvreemd of verloren zijn bevonden, afgescheiden van de toegestane spillage. (9) Voor zoover het Departement van Oorlog betreft, worden de in alinea (1) bedoelde aanvragen in stede van aan het Hoofd van genoemd Departement, ingezonden aan de chefs der betrokken afdeelingen van dat Departement, op wie alsdan van toepassing is het bepaalde in alinea 2, wordende, voor het geval de totale boekwaarde der af te schrijven goederen hooger is dan ƒ 5000.—(vijf duizend gulden), bedoelde aanvragen door hen doorgezonden aan het Hoofd van het Departement van Oorlog, dat daarop alsdan beschikt. (10) Van de door den üouverneur-Generaal en den Commandant van het Leger verleende machtiging tot afschrijving wordt afzonderlijke mededeeling gedaan aan de Algemeene Rekenkamer. Afschrift enz. BEPALINGEN OMTRENT DE AFSCHRIJVING VAN VORDERINGEN. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 26 Juli 1907 No. 16. (Staatsblad No. 327). Gelet op het Koninklijk besluit van 1 Juli 1901 No. 54 (Staatsblad No. 325) (zie blz. 81) en op de besluiten van 12 Maart 1902 No. 21 (Staatsblad No. 134), 16 April 1903 No. 39 (Staatsblad No. 189 en Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 5906); Gelezen enz.; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevpnden en verstaan: Eerstelijk: enz. Ten vierde: Tot uitvoering van artikel 8 der Bepalingen omtrent de wijze van verificatie der ontvangsten in Nederlandsch-Indië en omtrent daarmede in verband staande onderwerpen, vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 1 Juli 1901 No. 54 (Staatsblad No. 325) en gewijzigd bij dat van 12 Maart 1906 No. 27 (Staatsblad No. 289), vast te stellen de navolgende: BEPALINGEN omtrent de afschrijving van vorderingen. Art. 1. Vorderingen worden uit de rekeningen der comptabelen afgeschreven: le. indien de verjaring is ingevallen; 2e. indien de schuldenaar overleden is zonder goederen of erfgenamen na te laten, die kunnen worden aangesproken, en er geen borgen of mede-schuldenaren zijn; 3e. indien de gerechtelijke invordering, wegens onvermogen van hen, die tot betaling verplicht zijn, geen kans van slagen aanbiedt, er geen gelegenheid bestaat tot inhoudingen op door den Lande te betalen gelden en een poging tot minnelijke invordering tevergeefs is geweest, of blijkbaar tevergeefs zoude zijn, dan wel onmogelijk is; 4e. indien zij betreffen belastinggelden ontvangen, doch niet verantwoord, door daartoe bevoegde tusschenpersonen, die ter zake geen rekening afleggen aan de Algemeene Rekenkamer; 5e. wat betreft pachtschat voor op Gouvernementsgronden verleende erfpacht, indien de vorderingen oninbaar zijn geworden tengevolge van het te niet gaan van het erfpachtsrecht. (Zie Bijblad No. 7n99). Art. 2. (1) Behoudens de bepaling in artikel 3 wordt de machtiging tot afschrijving verleend door het Hoofd van gewestelijk bestuur in wiens gewest het kantoor van den comptabele gelegen is, die op het oogenblik der afschrijving met de inning der vordering is belast. (2) Vorderingen waarvan ingevolge de eerste alinea van artikel 5 nadere boekhouding behoort plaats te vinden, worden, vóór de afschrijving, overgebracht naar de registers van den comptabele in wiens ressort de debiteur verblijf houdt. Art. 3 De machtiging wordt verleend door het Hoofd van het betrokken departement van algemeen bestuur: voorschriften. 7 a. indien ter zake van dezelfde schuld afschrijvingen behooren plaats te hebben bij verschillende kantoren, die niet in hetzelfde gewest gelegen zijn; b. ingeval tot zekerheid eener vordering pand of hypotheek was gesteld, of indien de wanbetaling aanleiding kan geven tot ontbinding eener overeenkomst; c. indien de woonplaats of laatste woonplaats van den schuldenaar, zoo deze een Europeaan of daarmede gelijkgestelde is, onbekend is of buiten Nederlandsch-lndië ligt. Art. 4. (Staatsblad 1915 No. 154). (1) Behoudens het bepaalde bij het tweede lid van dit artikel, vermeldt de machtiging tot afschrijving, door de Hoofden van gewestelijk bestuur of die der departementen van algemeen bestuur te verleenen, het kantoor van invordering, de namen van de schuldenaren en de borgen (bij verjaarde vorderingen, voor zoover die namen nog bekend zijn), den aard der schuld, het tijdvak, waarover zij loopt of den verschijndag en de reden der afschrijving. (2) De machtiging tot afschrijving van vorderingen, voortspruitende uit belastingen, begrepen in kohieren of andere registers, door het Hoofd van gewestelijk bestuur, wordt verleend door bekendstelling van bedoelde machtiging op door den comptabele ingediende en gewaarmerkte staten en parafeering van die aanteekening door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur. (3) Van het gezamenlijk bedrag der tot afschrijving aangewezen vorderingen wegens dezelfde belasting, behoorende tot een dienstjaar wordt onverwijld na het verleenen der machtiging aanteekening gehouden bij een besluit tevens vermeldende het kantoor van nvordering en het tijdvak, waarover de schuld loopt. (4) Van de door het Hoofd van het betrokken departement van algemeen bestuur of door het Hoofd van gewestelijk Bestuur verleende machtiging tot afschrijving van vorderingen, voortspruitende uit belastingen, begrepen in kohieren of andere registers, wordt, met vermelding van het betrekkelijk besluit, aanteekening gehouden in het memoriaal van inkomsten, kohier of ander register. (5) De Algemeene Rekenkamer ontvangt een afschrift van elk besluit, waarbij machtiging is verleend tot afschrijving of aanteekening is gehouden van een verleende machtiging tot afschrijving. (6) De Hoofden van gewestelijk bestuur zenden bovendien een afschrift aan de betrokken departementen van algemeen bestuur, die voor zooveel dit mogelijk is, nagaan of de machtigingen terecht zijn verleend. Art. 5. (Staatsblad 1912 No. 310, 1914 No. 646, 1915 No. 486 en 1917 No. 33!). {1) Van de vorderingen, afgeschreven op grond van artikel 1 No. 3, met uit¬ zondering van: a. die op Inlanders wegens gerechtskosten in straf- i o t/on • b. de onaangezuiverde gedeelten der schulden van ingetrokken Gouvernements tinmijnen op Banka; c. die voortspruitende uit de voorschotten, verleend aan werklieden en schepelingen, behoorende tot de verschillende diensten ressorteerende onder het departement der Burgerlijke Openbare Werken; d. die, voortspruitende uit de voorschotten op soldijen, verleend aan de schepelingen der Gouvernements adviesbooten, der stoomschepen van den dienst der bebakening en kustverlichting en der stoomschepen en andere vaartuigen van den dienst der bestrijding van den opiumsluikhandel ter zee; e. die, voortspruitende uit aan landbouwers van Lands wege gedane verstrekkingen van plant- en ploeg materiaal en ploegvee; ƒ. die op Inlanders wegens belastingvorderingen g. die op niet-Europeesch personeel bij de onde het Departèment van Gouvernements bedrijve ressorteerende bedrijven en diensten op dag- ( maandgeld werkzaam, wegens genoten voorscho ten op te verdienen inkomsten; h. die op niet-Europeesch personeel bij de ond< het Departement van Landbouw, Nijverheid e Handel ressorteerende diensten en onderneminge op dag- of maandgeld werkzaam, wegens genote voorschotten op te verdienen inkomsten; i. die wegens schoolgelden en wegens schoolgeli verhoogingen voor leermiddelen; wordt door de comptabelen een register aar gehouden, vermeldende al hetgeen tot latere b< oordeeling der zaak dienstig kan zijn. (2) lil de maand Juli van elk jaar wordt dat r< gister aan het Hoofd van gewestelijk bestuur aangi boden met een opgaaf van de verjaarde posten e van die, welke door veranderde omstandigheden ti eenigen maatregel aanleiding zouden kunnen geve (3) De Hoofden van gewestelijk bestuur doen ( verjaarde posten doorhalen. (4) Ten aanzien van die, welke eenige kans c invordering aanbieden, nemen zij de noodig geach maatregelen of stellen die voor. (5) jaarlijks tegen September wordt door hen a£ de betrokken Chefs der departementen van algemei bestuur eene korte mededeeling gedaan van hetge< zij naar aanleiding van de drie vorige alinea's hebb< verricht, met vermelding van de bedragen, die in h laatstverloopen tijdvak van de afgeschreven posti zijn ingevorderd, van het aantal en het totaal bedr, der posten die wegens verjaring zijn doorgehaald en van het aantal en het totaal bedrag der posten die nog voortloopen, daarbij de posten tot dezelfde rubriek behoorende bij elkander tellende. Art. 6. (Staatsblad 1915 No. 154) De in de vorige artikelen aan de Hoofden van gewestelijk bestuur opgedragen werkzaamheden worden, voor zooveel de residentie Batavia betreft, verricht door de Hoofden der departementen van algemeen bestuur na. zoo noodig, den Resident van Batavia te hebben gehoord; zullende liet besluit waarbij aanteekening wordt gehouden van de verleende machtiging tot afschrijving van vorderingen, voortspruitende uit belastingen begrepen in kohieren of andere registers, zijn ingericht op de wijze als is aangegeven in het derde lid van artikel 4. Art. 7. Deze bepalingen gel'den niet voor de vorderingen. behoorende tot de departementen van Oorlog en Marine, voor zoover hare inning niet aan algemeene ontvangers van 's Lands kassen is opgedragen. (Zie Staatsblad 1907 Nos. 328 en 329 bh. 102 en 105 - en Stbl. 1907 No. 438). Ten vijfde: enz. Afschrift enz. BEPALINGEN OMTRENT DE AFSCHRIJVIN< VAN VORDERINGEN, BEHOORENDE TOT HET DEPARTEMENT VAN OORLOG, VOOR ZOOVER HARE INNING NIET AAN ALGEMEENE ONTVANGERS VAN 's LANDS KASSEN IS OPGEDRAGEN. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië van 26 Juli 1907 No. 16 (Staatsblad No. 328). Gelet op het Koninklijk besluit van 1 Juli 190 No. 54 (Staatsblad No. 325) (zie blz. 81) en op d besluiten van 12 Maart 1902 No. 21 (Staatsblad N( 134), 16 April 1903 No. 39 (Staatsblad No. 189 e Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indi No. 5906); Gelezen enz.; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: enz. Ten vijfde: Ter verdere uitvoering van artikel i der „Bepalingen omtrent de wijze van verificatie de ontvangsten in Nederlandsch-Indië en omtrent daar mede in verband staande onderwerpen", vastgesteli bij het Koninklijk besluit van 1 Juli 1901 No. 54 (Staats blad No. 325) en gewijzigd bij dat van 12 Maart 190( No. 27 (Staatsblad No. 289) en ten vervolge van arti kei 7 der bepalingen opgenomen in Staatsblad 1901 No. 327 (zie blz. 101) vast te stellen de navolgende BEPALINGEN omtrent de afschrijving van vorderingen, behoorende tot het Departement van Oorlog; voor zoover hare inning niet aan algemeene ontvangers van 'sLands kassen is opgedragen. Art. I. (1) Vorderingen worden uit de rekeningen der betrokken administratie afgeschreven: le. indien de verjaring is ingevallen; 2e. indien de schuldenaar overleden is zonder goederen of erfgenamen na te laten, die kunnen worden aangesproken, en er geen borgen of medeschuldenaren zijn, dan wel indien de schuldenaar gedeserteerd of vermist is zonder dat de door hem aan den Lande nagelaten schuld uit zijn boedel is kunnen worden vereffend. (2) Ook worden uit de rekeningen der betrokken administratie afgeschreven: le. de vorderingen op militairen beneden den rang van officier, welke op het oogenblik dat in Indië met de debiteuren wordt afgerekend, niet kunnen worden ingevorderd; daarvan uitgezonderd de vorderingen op: a. militairen die den dienst met pensioen of gagement verlaten; b. militairen op maandelijksch traktement; c. onderofficieren, die naar Nederland vertrekkenter pasporteering; 2e. de vorderingen, voortspruitende uit de voorschotten, verleend aan contractkoelies ressorteerende onder het Departement van Oorlog indien de schuldenaar overleden, wegens afkeuring ontslagen of wegens gerechtelijke veroordeeling, afgevoerd is. Art. 2. De machtiging tot afschrijving wordt elke drie maanden verleend door den Commandant van. het Leger en Chef van het Departement van Oorlog in Nederlandsch-Indië. Art. 3. (1) De machtiging tot afschrijving vermeldt de administratie, waarbij de schuld is geboekt, de namen, de qualiteiten en c.q. de stamboeknummers van de schuldenaren, zooveel mogelijk den aard der schuld, het dienstjaar waartoe zij behoort, het bedrag der schuld en de reden tot afschrijving. (2) De Algemeene Rekenkamer ontvangt een afschrift van het besluit waarbij de machtiging tot afschrijving is verleend Art. 4. (Staatsblad UW No. 438). Van de vorderingen op gedeserteerde en vermiste schuldenaren, afgeschreven op grond van artikel 1, 1" lid, ten 2e, alsmede van vorderingen op militairen beneden den rang van officier, wier wederopneming in 's Lands dienst niet is uitgesloten, afgeschreven op grond van artikel 1, 2e lid, ten lsle, wordt door de betrokken administratie en door het Departement van Oorlog aanteekening gehouden, ten einde bij terugkomst van desertie of vermissing of wederindiensttreding, de schuld weder op rekening van den betrokken schuldenaar te stellen. Ten zesde: enz. Afschrift enz. BEPALINGEN OMTRENT DE AFSCHRIJVING VAN VORDERINGEN, BEHOORENDE TOT HET DEPARTEMENT DER MARINE, VOOR ZOOVER HARE INNING NIET AAN ALGEMEENE ONTVANGERS VAN 's LANDS KASSEN IS OPGEDRAGEN. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandscli-lndië van 26 Juli 1907 No. 16 (.Staatsblad No. 329). Gelet op het Koninklijk besluit van 1 Juli 1901 No. 54 (Staatsblad No. 325) (zie blz. 81) en op de besluiten van 12 Maart 1902 No. 21 (Staatsblad No. 134), 16 April 1903 No. 39 (Staatsblad No. 189 en Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 5906); Gelezen enz. De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan : Eerstelijk: enz. Ten zesde: Ter verdere uitvoering van ,artikel 8 der „Bepalingen omtrent de wijze van verificatie der ontvangsten in Nederlandsch-Indië en omtrent daarmede in verband staande onderwerpen", vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 1 Juli 1901 No. 54 (Staatsblad No. 325) en gewijzigd bij dat van 12 Maart 1906 No. 27 (Staatsblad No. 289) en ten vervolge van artikel 7 der bepalingen opgenomen in Staatsblad 1907 No. 327 (zie blz. 101) vast te stellen de navolgende: BEPALINGEN omtrent de afschrijving van vorderingen behoorende tot het Departement der Marine, voor zoover hare inning niet aan algemeene ontvangers van 's Lands kassen is opgedragen. Art. I. (1) Vorderingen worden uit de rekeningen der betrokken administratie afgeschreven: le. indien de verjaring is ingevallen; 2C. indien de schuldenaar overleden is, zonder goederen of erfgenamen na te laten, die aangesproken kunnen worden en er geene borgen of medeschuldenaren zijn, dan wel indien de schuldenaar gedeserteerd of vermist is, zonder dat de door hem aan den Lande nagelaten schuld uit zijn boedel is kunnen worden vereffend. (2) Ook worden uit de rekeningen der betrokken administratie afgeschreven de vorderingen oplnlandsche schepelingen, welke op het oogenblik dat met de debiteuren wordt afgerekend, niet kunnen worden ingevorderd, daarvan uitgezonderd de vorderingen op Inlandsche schepelingen die den dienst met gagement verlaten. Art. 2. De machtiging tot afschrijving wordt elke drie maanden verleend door den Commandant der Zeemacht en Chef van het Departement der Marine in Nederlandsch-Indië. Art. 3. (1) De machtiging tot afschrijving vermeldt de administratie, waarbij de schuld is geboekt, de namen, de qualiteiten en c.q. de stamboeknummers van de schuldenaren, zooveel mogelijk den aard der schuld, het dienstjaar waartoe zij behoort, het bedrag der schuld en de reden tot afschrijving (2) De Algemeene Rekenkamer ontvangt een afschrift van het besluit, waarbij de machtiging tot afschrijving is verleend. Art. 4. (Staatsblad 1907 No. 438). Van de vorderingen op gedeserteerde en vermiste schuldenaren, afgeschreven op grond van artikel 1, ten 2e, wordt door het Departement der Marine aanteekening gehouden, ten einde bij terugkomst van desertie of vermissing de schuld weder op rekening van den betrokken schuldenaar te stellen. Afschrift enz. REGELING VAN DE WIJZE VAN VERIFICATIE DER ONTVANGSTEN, VAN WHGE MET KOLONIAAL BESTUUR VOOR REKENING VAN DERDEN GEDAAN, EN VAN DE BEMOEIINGEN DER ALGEMEENE REKENKAMER TE DIER ZAKE. Vastgesteld bij ordonnantie van 26 Juli 1907, opgenomen in Staatsblad 1907 No. 324 {Zie ook Staatsblad 1907 No. 325 — blz. III en Bijblad Nos. 4873, 5167 en 6699). Art. 1. De Departementen van algemeen bestuur waken, dat al hetgeen door Landscomptabelen ontvangen wordt voor rekening van fondsen, staande onder eene speciale administratie, naar behooren worde verantwoord. Hetzelfde geldt van de ontvangsten, die voor rekening van bepaalde personen of zedelijke lichamen geschieden. Zij zorgen dat- de bedoelde administratiën of personen, of de besturen van de bedoelde zedelijke lichamen, in 't bezit worden gesteld van de gegevens, die zij noodig hebben, om toe te zien, dat al hetgeen verschuldigd is worde betaald. Art. 2. Ten aanzien van de ontvangsten, die door Landscomptabelen voor rekening van derden moeten worden gedaan, andere dan die bedoeld in artikel 1, wordt gelijk toezicht uitgeoefend als ten aanzien der landsinkomsten, en geschieden aan de Algemeene Rekenkamer gelijke mededeelingen als bij artikel 3 van het Koninklijk besluit van 1 Juli 1901 No. 54 (Staatsblad No. 325) {Zie blz. 81) zijn voorgschreven, op de ingevolge artikel 4 van dat besluit bepaalde wijze en binnen de volgens dat artikel gestelde termijnen. Art. 3. Ingeval van twijfel of verschil van gevoelen, wordt door den Gouverneur-Generaal beslist of artikel 1 dan wel artikel 2 van toepassing is. Art. 4. De ontvangsten door Landscomptabelen gedaan voor rekening van derden worden opgenomen in de rekeningen, bedoeld in artikel 5, en in de staten, bedoeld in artikel 6, van het in artikel 2 genoemd Koninklijk besluit. Art. 5. De bepaling van artikel 4 is niet toepasselijk op het beheer der Wees- en Boedelkamers. Art. 6. Behoudens de bepalingen omtrent de betaling der opbrengst van openbare verkoopingen, waken de Departementen van algemeen bestuur, dat geen betalingen ten laste van eenige rekening van derden uit 's Lands kas worden gedaan boven het bedrag der gelden, daarin voor die rekening aanwezig. Art. 7. Ten aanzien van de ontvangsten bedoeld in artikel 1, controleert de Algemeene Rekenkamer, met behulp der gegevens in haar bezit, of al wat ontvangen werd, in de rekening van den betrokken comptabele verantwoord is. Ten aanzien van de ontvangsten, in artikel 2 bedoeld oefent zij controle uit op gelijke wijze als ten aanzien van de Landsontvangsten en is de bepaling in artikel 41 van hare instructie (Staatsblad 1898 No. 164) omtrent de mededeeling van verzuim in de tijdige invordering toepasselijk. Art. 8. De bewijzen van betalingen van rekening van derden worden door de Algemeene Rekenkamer aan de comptabelen in uitgaaf geleden, wanneer die betalingen berusten op een wettigen last en aan artikel 35 La. d harer instructie (Staatsblad 1898 No. 164) en de artikelen 13 en 14 van de regelen voor het administratief beheer (Staatsblad 1875 No. 25) (') is voldaan. Met de bewijzen wordt gehandeld overeenkomstig artikel 34 van evengemelde instructie. De Rekenkamer ziet met behulp van de bij haar aanwezige gegevens zooveel mogelijk toe op de naleving van artikel 6 en geeft den Gouverneur-Generaal kennis van iedere afwijking. Art. 9. De bepalingen van artikel 37 der instructie voor de Algemeene Rekenkamer (Staatsblad 1898 No 164) (zie blz. 58) zijn toepasselijk op de ontvangsten en uitgaven voor rekening van derden. Art. 10. De administratiën van fondsen, die volgens bestaande of nader te maken bepalingen aan het toezicht der Algemeene Rekenkamer onderworpen zijn, dienen verantwoordingen in op den bestaanden of nader door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen voet. Art. 11. Deze ordonnantie treedt in werking op den dag harer afkondiging. (') Thans artikelen 10 en II der regelen voor het administratief beheer (Staatsblad 1910 No. 312) (zie blz. 80). VENDUKANTOREN, BEPALING DAT OP DE ONTVANGSTEN VOOR REKENING VAN HET „VENDUFONDS" VAN TOEPASSING IS ARTIKEL 2 VAN DE ORDONNANTIE IN STAATSBLAD 1907 No. 324. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 26 Juli 1907 Aro. 16 (Staatsblad No. 325). ■ Gelet op het Koninklijk besluit van 1 Juli 1901 No. 54 (Staatsblad No. 325) (zie blz. 81) en op de besluiten van 12 Maart 1902 No. 21 (Staatsblad No. 134), 16 April 1903 No. 39 (Staatsblad No. 189 en Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 5906); Gelezen enz.: De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk enz.: Ten tweede: Met intrekking van artikel 2 van het besluit van 30 April 1886 No. 2/c (Staatsblad No. 84), te bepalen dat op de ontvangsten voor rekening van het „Vendufonds" van toepassing is artikel 2 der ordonnantie van heden (Staatsblad No. 324). (Zie blz. 108). Ten derde enz.: Afschrift enz. REGELEN EN VOORSCHRIFTEN VOOR HET MATERIEEL BEHEER EN BIJ MATERIEELE VERSTREKKINGEN. Bij de ordonnantie van 17 December 1866, opgenomen in Staatsblad 1866 No. 151, zijn vastgesteld: le. de regelen voor het materieel beheer, die het gevolg zijn van de bepaling van art. 6 van het Koninklijk besluit van 21 September 1866 No. 66, opgenomen in Staatsblad 1866 No. 127, dat aan elk der departementen van algemeen bestuur is opgedragen de aanschaffing van het benoodigde voor den landsdienst, zooveel het departement betreft, hetzij door inkoop, levering bij aanneming, of ontbieding uit Nederland; 2e. de regelen, in acht te nemen bij verstrekkingen van materieel, tot het landsbeheer behoorende, van het eene departement aan het andere, in verband tot het voorgeschrevene bij art. 36 der wet van 23 April 1%64, opgenomen in Staatsblad 1864 No. 106; ') 3e. de regelen omtrent den voet en de wijze, waarop het beheer over het materieel, in 's Lands magazijnen en andere bewaarplaatsen voorhanden, aan het toezicht der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië is onderworpen (art. 62 der wet van 23 April 1864, opgenomen in Staatsblad 1864 No. 106). ') Deze ordonnantie is gewijzigd en aangevuld bij de ordonnantiën, opgenomen in Staatsblad 1867 No. 135, 1868 No. 18, 1872 No. 64, 1886 No. 211, 1905 No. 565, 1911 Nos. 331 en 666 en 1914 No. 578. ') Thans art. 36 (resp: 62) der Indische Comptabiliteitswet (Staatsblad 1917 No. 521). REGELEN voor het materieel beheer, die het gevolg zijn van de bepaling, dat elk departement voorziet in de aanschaffing van eigen behoeften. / Art. 1. De goederen door eenig departement van algemeen bestuur aangeschaft, worden door dat departement zelf bewaard, verzorgd en beheerd. Art. 2. De goederen in 's lands algemeene pakhuizen aanwezig, worden in verband tot de behoeften bij elk departement verdeeld en onder het beheer gebracht van het departement, waartoe ze bepaald worden te behooren. Art. 3. Door de hoofden van de departementen van algemeen bestuur wordt voor de opschuring van goederen gebruik gemaakt van de lands algemeene pakhuizen, staande onder burgerlijk beheer: a. op plaatsen, waar het departement dat de goederen toebehoort, geen eigen pakhuisbeheer heeft; b. wanneer de bijzondere aard van goederen niet toelaat om ze bij eigen pakhuis in administratie te nemen. Art. 4. Bij de lands algemeene pakhuizen worden de goederen tot ieder departement behoorende afgescheiden gehouden en afzonderlijk bij de pakhuisboeken verhandeld, onder Het eigenaardig hoofd van het departement. De pakhuismeesters doen. behoudens hunne verplichting tot het afleggen van rekening aan de Algemeene Rekenkamer, van hun beheer verantwoording aan de betrokken hoofden van algemeen bestuur. {Zie Staatsblad 1909 No. 316 en Bijblad No. 4448). VOORSCHRIFTEN. 8 Art. 5. Nadat de goederen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 2. zijn verdeeld en afgezonderd en vervolgens op het eind van iedere maand, zenden de pakhuismeesters der algemeene pakhuizen, aan elk der departementen waarvoor goederen zijn opgeslagen, een staat in der aanwezige restanten. (Zie Staatsblad 1909 No. 316 en Bijblad No. 4448). Art. 6. Het voorkomende bij de artikelen 3 tot en met 5 wordt, zooveel noodig, ook in toepassing gebracht bij de militaire en marine magazijnen met betrekking tot het bewaren en verstrekken van zoodanige artikelen die niet wel bij de andere departementen in afzonderlijk beheer kunnen worden genomen, voor zoover namelijk het geringe of zeldzame van de verstrekkingen, of het eigenaardige van de bewaring (zooveel dit laatste betreft b.v. van kruit), niet aan onderlinge regularisatie de voorkeur moet doen geven. i ' Art. 7. De goederen, die plaatselijk worden ingekocht en tot dadelijk verbruik zijn bestemd, worden rechtstreeks aan den verbruiker afgeleverd en niet bij de pakhuizen ingenomen of verhandeld. Art. 8. (Staatsblad 1868 No. 18). Aanvragen tot verstrekkingen uit 's lands pakhuizen geschieden: a. te Batavia: op schriftelijke machtiging van of namens de hoofden der departementen van algemeen bestuur-, (Zie Bijblad No. 2149). b. op andere plaatsen van Java en Madoera en op bezittingen da^r buiten, — zooveel het burgerlijk beheer aangaat: op schriftelijke machtiging van de hoofden van gewestelijk- of, in spoedvereischende gevallen, van de hoofden van plaatselijk bestuur; zooveel het militair beheer betreft: op schriftelijke machtiging van zoodanige autoriteiten als door het hoofd van genoemd departement worden aangewezen en, op diens verzoek, van de hoofden van gewestelijk- of, in spoedvereischende gevallen, van de hoofden van plaatselijk bestuur; zooveel het marine beheer betreft: op schriftelijke machtiging van zoodanige officieren of ambtenaren tot het Marine departement behoorende, als door het hoofd van genoemd departement worden aangewezen; — en, op diens verzoek, van de hoofden van gewestelijk- of in spoedvereischende gevallen, van de hoofden van plaatselijk bestuur. Geen machtiging tot aanvrage wordt door of namens het departement, dat de goederen behoeft, verleend, dan nadat men zich heeft overtuigd, dat de waarde der goederen kan worden gebracht ten laste van toegestane sommen of kredieten. Zooveel het burgerlijk beheer aangaat, geschieden aanvragen tot verstrekkingen uit 's lands pakhuizen in het gewest Sumatra's Westkust, binnen de residentiën Padangsche bovenlanden en Tapanoeli, op schriftelijke machtiging van de residenten der afdeelingen of in spoedvereischende gevallen van de andere hoofden van plaatselijk bestuur in die residentiën, en elders op machtiging van den Gouverneur van Sumatra's Westkust of in spoedvereischende gevallen, van de hoofden van plaatselijk bestuur binnen die gedeelten van het Gouvernement. VOORSCHRIFTEN omtrent de behandeling der materiëele verstrekkingen van het eene departement aan het andere, in verband tot het bepaalde bij artikel 36 der wet van 23 April 1864 (') (zie ook Bijblad Nos. 2146, 5222 en 6612). Art. 9. Verstrekking van goederen tot het landsbeheer behoorende, van het eene departement aan het andere, heeft alleen plaats: als de aard van het artikel geene oplegging van eigen voorraad toelaat; als overtollige voorraad het verbruik door een ander departement wenschelijk maakt, of wanneer verstrekking om eenige andere reden in 's lands belang noodig is. Art. 10. Het materiëel tot het landsbeheer behoorende is verdeeld: le. in goederen, die voor 's lands dienst zijn aangekocht of voortgebracht in de lands fabrieken en instellingen als: machinerieen, stoomwerktuigen, buskruit, kleeding, wapenen enz; 2«. in goederen, die zijn voortgebracht door de lands instellingen, als algemeefte middelen van inkomsten en voorziening, als: produkten voor de Europeesche markt, tin en steenkolen uit eigen mijnen, zout, enz. (') Thans artikel 36 der Indische Comptabiliteitswet (Staatsblad 1917 No. 521.) Art. ll. (Staatsblad 1886 No. 211 en 1914 No. 578). De aanvragen tot verstrekking geschieden in tweevoud, volgens model lett. A. De beheerder van den voorraad, waaruit verstrekt is, verzendt in den loop van het kwartaal, volgende op dat waarin de verstrekkingen hebben plaats gehad, aan de autoriteit, die het „Fiat verstrekken" heeft verleend, eene aantooning van het verstrekte in het afgeloopen kwartaal, volgens model lett. B, vergezeld van de duplicaat aanvragen, waarop geteekend is voor de ontvangst. Het origineel der aanvragen blijft bij den beheerder berusten. De voormelde aantooningen en bijlagen worden door de buiten Batavia gevestigde autoriteiten, binnen vijf dagen na de ontvangst, gezonden aan het hoofd van het verstrekt hebbend departement. Driemaandelijks worden uit de bij dat departement ontvangen aantooningen, algemeene staten in tweevoud opgemaakt, volgens model lett. C, welke met een voorstel tot boeking volgens model lett. D aan het hoofd van het departement, waaraan verstrekt is, worden toegezonden. Nadat deze van de bij zijn departement plaats gehad hebbende boeking heeft doen blijken zendt hij de stukken aan de Algemeene Rekenkamer door. Bij verzuim van inzending van de aantooning, bedoeld bij de tweede alinea van dit artikel uiterlijk op den voorlaatsten dag van het kwartaal volgende op dat waarin de verstrekkingen hebben plaatsgehad, wordt de nalatige door het Hoofd van het departement, dat verstrekt heeft, zoo deze daartoe termen aanwezig acht, beboet met ten hoogste tien gulden (Zie ook Bijblad Nos. 3244 en 4000). Art. 12. (Staatsblad 1867 No. 135). Bij verstrekking van: a. goederen, die hetzij in-, hetzij buiten Nederlandsch-Indië zijn aangekocht, wordt de geschatte geldswaarde dier goederen in rekening gebracht (zie ook Bijblad Nos. 2097, 2736, 4811, 4840, 4841, 5022 en G.B. 211-1897-9 en 2412 — 1909 — 11). b. goederen voortgebracht in de landsfabrieken en instellingen, of alsaleemeene middelen van inkomst en voorziening, worden in rekening gebracht de prijzen bij de betrekkelijke tarieven vastgesteld. Art. 13. De geldswaarde der verstrekte goederen wordt gebracht ten laste van de begrooting van het departement waaraan verstrekt is en, voor zooveel betreft voorwerpen bedoeld sub le_ van artikel 10, ten voordeele der begrooting van het departement dat verstrekt heeft. De geldswaarde, van goederen vermeld sub 2 van artikel 10 wordt geboekt als inkomst van den Staat. Bij verbruik van laatstbedoelde goederen, door het departement onder wiens bestuur ze zijn voortgebracht, komt de geldswaarde ten laste van de begrooting van dat departement en wordt tevens geboekt als inkomst van den Staat. (Zie ook Bijblad Nos. 2097 en 4827). Art. 14. Wanneer bij een der departementen van algemeen bestuur behoefte ontstaat aan goederen waarop bij de begrooting van het betrokken dienstjaar niet is gerekend, wordt door of namens het hoofd van dat departement geen aanvraag tot verstrekking gedaan, vóór dat, op zijn voorstel, door tusschenkomst van den Directeur van Financiën in te dienen, door den Gouverneur-Generaal de noodige sommen zijn beschikbaar gesteld, op de wijze omschreven bij artikel 6 der wet van den 23sten April 1864. (') Art. 15. (Staatsblad 1905 No. 565). Bij verstrekking van goederen waarvan aanvulling uit Nederland moet plaats hebben en waarvoor, zoowel door het departement waaraan verstrekt, is als door dat hetwelk verstrekt heeft, bij het Ie hoofdstuk der begrooting, posten zijn geraamd, worden door de hoofden der beide departementen van algemeen bestuur, de noodige voorstellen aan den Gouverneur-Generaal gedaan, om daarvan aan den Minister van Koloniën kennis te geven, ten einde de vereischte overdragt van bezwaar bij het Ie hoofdstuk der begrooting geschiede. (Zie Bijblad Nos. 3421, 4827, 8189 en 8308). Art. 16. (Staatsblad 1867 No. 135). Bij verstrekking van goederen, waarvan wederaanschaffing moet plaats hebben en waarvoor het departement dat verstrekte geen post heeft, noch op het le, noch op het lle hoofdstuk der begrooting, wordt door het hoofd van dat departement, door tusschenkomst van den Directeur van Financiën aan den Gouverneur-Generaal voorgesteld : a. wanneer de wederaanschaffing in NederlandschIndië moet geschieden, daartoe de noodige sommen beschikbaar te stellen op de wijze voorgeschreven bij art. 6 der wet van 23 April 1864 (Staatsblad No. 106); (■) (') Thans artikel 9 der Indische Comptabiliteitswet (Staatsblad 1917 No. 521). b. wanneer de wederaanschaffing in Nederland moet plaats hebben, daarvan kennis te geven aan het Ministerie van Koloniën. Art. 17. Indien het departement waaraan verstrekt wordt een post op het Ie hoofdstuk der begrooting heeft, waaruit het de uitgaaf tot aanschaffing kan kwijten, en niet op het lle hoofdstuk, wordt door het hoofd van dat departement, door tusschenkomst van den Directeur van Financiën, aan den GouverneurGeneraal voorgesteld een nieuw artikel aan de betrokken afdeeling van het II* hoofdstuk toe te voegen en om daarvan kennis te geven aan den Minister van Koloniën, ten einde het noodige te verrichten tot af- en overschrijving der vereischte sommen van het le op het lle hoofdstuk der begrooting. Art. 18. Wanneer het departement dat verstrekt heeft tot wederaanschaffing van gelijksoortige goederen een post heeft op het lle, en niet op het le hoofdstuk der begrooting, terwijl de wederaanschaffing in Nederland moet geschieden, wordt door het hoofd van dat departement, door tusschenkomst van den Directeur van Financiën, aan den Gouverneur-Generaal voorgesteld daarvan kennis te geven aan den Minister van Koloniën, ten einde een artikel aan de betrokken afdeeling van het Iste hoofdstuk worde toegevoegd en het noodige verricht tot af- en overschrijving van de vereischte sommen van het II«e op het ls«e hoofdstuk der begrooting. Art. 19. (Staatsblad 1905 No. 565). Wanneer het departement dat verstrekt heeft, tot wederaanschaffing van gelijksoortige behoeften een post heeft op het iste hoofdstuk der begrooting en niet op het IIde, terwijl de wederaanschaffing in Nederlandsch-lndië moet geschieden, wordt door het hoofd van dat departement, door tusschenkomst van den Directeur van Financiën, aan den Gouverneur-Generaal voorgesteld een nieuw artikel aan de betrokken afdeeling van het llde hoofdstuk toe te voegen en om daarvan kennis te geven aan den Minister van Koloniën, ten einde het noodige te verrichten tot af-en overschrijving der vereischte sommen van het I8te op het Ilde hoofdstuk der begrooting. Van de beschikkingen genomen op de voorstellen bij dit en de artikelen 14 en 16 tot en met 18 vermeld, wordt mededeeling gedaan aan den Directeur van Financiën en aan de Algemeene Rekenkamer. REGELEN omtrent den voet en de wijze waarop het beheer over het materieel, in 's landsmagazijnen en andere bewaarplaatsen voorhanden, aan het toezicht der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-lndië is onderworpen. Art. 20. De Algemeene Rekenkamer beoordeelt alle bijzondere deelen van het materieel beheer en vordert daarvan verantwoording, op de wijze bij deze ordonnantie voorgeschreven. Art. 21. De bewaarders houden hunne boeken in duplo en zenden het duplikaat aan de Algemeene Rekenkamer, vergezeld van de bewijsstukken (fakturen, bevindingen, kwitantiën, processen-verbaal van opname enz.), voor zoover die niet reeds bij de Algemeene Rekenkamer zijn ontvangen. Indien de beheerders zich beroepen op bescheiden, reeds vroeger overgelegd aan de hoofden der takken van bestuur, worden die bescheiden, ten verzoeke der Algemeene Rekenkamer, aan haar toegezonden. De tijd van inzending der verantwoordingstukken, het materieel betreffende, wordt in verband gebracht met die van het geldelijk beheer. Art. 22. (Staatsblad 1872 No. 64 en 1911 No. 331) ('). Opname van de restanten in de bewaarplaatsen heeft plaats: (') Het bepaalde bij alinea 1 sub C en alinea 3 van artikel 22 der ordonnantie van 17 December 1866, (Staatsblad No. 151), juncto die van 3 April 1872, (Staatsblad No. 64), blijft buiten toepassing ten aanzien van de magazijnen bi- hJ' Mar,ne'Etclbhsse- ö J van de door den Directeur ment te Soerabaja van Gouverncmcntsbedrijven aan te wijzen, onder zijn Departement ressortee- rentie diensten waarbij de commercïeële boekhouding is öf zat zijn ingevoerd. Behalve in de gevallen, bedoeld bij alinea 1 sub a en ben alinea 2 van artikel 22 der ordonnantie van 17 December 1866, (Staatsblad No. 151), worden in die magazijnen opnemingen gedaan in volgender voege: I. Opneming der restanten in de magazijnen bij het MarineEtablissement te Soerabaja: a. Bij aanvulling van den voorraad door aankoop of ontvangst van nieuwe artikelen wordt het restant vóór de menging opgenomen door den betrokken bewaarder, tenzij — ter beoordeeling van den Marine-magazijnmeester — daarmede te veel tijd of te groote kosten gemoeid zijn als gevolg van het groote restant gepaard met een voor de opneming moeilijke wijze van opschuring. Meer dan één opneming van hetzelfde artikel op dezen voet behoeft binnen een tijdsverloop van 12 maanden niet plaats te hebben, tenzij noodig of wenschelijk geoordeeld door den Directeur van het Marine-Etablissement of den magazijnmeester. b. Van artikelen, waarvan de voorraad in het afgeloopen jaar niet is opgenomen, noch nul is geweest, moet het restant in den loop van het ingetreden jaar door den bewaarder worden opgenomen. Van artikelen, waarvan de voorraad door bijzondere omstandigheden gedurende de beide voorafgaande jaren niet is opgenomen, noch nul is geweest, verstrekt de magazijn- a. bij aanleiding tot twijfel omtrent goed beheer; b. bij overgang van het beheer van den eenen comptabele op den andere; c. op het einde van het dienstjaar. Bij het ledigvallen van bewaarplaatsen, of gedeelten van die welke afzonderlijk beheerd worden, geschiedt mede opname en opteekening daarvan bij procesverbaal. meester in de maand Januari een opgave aan den Directeur. Deze zorgt, dat van die artikelen binnen 3 maanden een opneming plaats heeft. Zijn er ondanks dit voorschrift na dien termijn toch nog goederen buiten opneming gebleven, dan wordt daarvan proces-verbaal in duplo opgemaakt, waarvan het origineel als bijlage in het betrekkelijke opnemingsregister wordt gehecht, en het duplicaat wordt ingediend aan den Commandant der Zeemacht. c. Ter controleering van de bewaarders doen de magazijnmeester en opziener der magazijnen gestadig eigen opnemingen van restanten in tegenwoordigheid van die bewaarders. II. Opneming der restanten in de magazijnen van de door den Directeur van Gouvernementsbedrijven aan te wijzen, onder zijn Departement ressorteerende diensten: a. Bij aanvulling van den voorraad van eenig artikel wordt het restant vóór de menging opgenomen door den betrokken bewaarder; b. Voorraden van artikelen, welke gedurende de laatste twaalf maanden niet zijn aangevuld, worden door den betrokken bewaarder opgenomen zoodra, ter beoordeeling van den Chef van dien bewaarder, eene gunstige gelegenheid zich voordoet; c. Ter controleering van den bewaarder worden door twee ambtenaren of beambten door evenbedoelden chef daartoe aan te wijzen, gestadig opnemingen van restanten in tegenwoordigheid van den bewaarder gedaan. Van de verschillen, bevonden bij de sub a,b ene hiervoren bedoelde opnemingen, wordt onder 15 December van elk jaar proces-verbaal opgemaakt. (Zie Staatsblad 1909 No. 327, juncto Staatsblad 1918 No. 393, en Staatsblad 1911 No. 666). Indien door het aanzienlijke van den voorraad de opnama op het einde van het jaar aan te groot bezwaar onderhevig is, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt en de opname op gelegener tijdstip bevolen, welk tijdstip voor de groote magazijnen en pakhuizen zoodanig kan worden bepaald, dat al de daarin opgelegde verschillende artikelen, minstens eenmaal in drie achtereenvolgende jaren kunnen zijn opgenomen. Bij de tot het Departement van Oorlog behoorende bewaarplaatsen heeft, behoudens het hiervoren nopens de groote magazijnen bepaalde, de opneming aan het einde van het dienstjaar alleen dan plaats, wanneer in het voorafgaande tijdvak van twee en een half jaar de voorraad niet in zijn geheel is opgenomen. Van alle processen-verbaal van opname en bevinding, ontvangt het betrokken hoofd van algemeen bestuur en de Algemeene Rekenkamer een exemplaar (zie Staatsblad 1909 No. 327, 1910 No. 197 en 1911 No. 666 en Bijblad Nos. 2993, 3157, 3554, 43II, 5616, 5651, 6253, 6856, 7052, 7558, 7559 en 8084). Art. 23. Bevinding van abuizen, verschillen of bederf heeft tengevolge vordering van verantwoording of herstel van het abuis door den comptabele of belasting van dezen als daartoe grond bestaat. Indien het der Algemeene Rekenkamer blijkt, dat aanleiding tot het vorderen van vergoeding van bijzondere personen bestaat, doet zij daarvan ten spoedigste mededeeling aan het hoofd van het betrokken departement van algemeen bestuur. Tegen bijzondere personen worden de vorderingen tot vergoeding zonder verwijl uitgeschreven. Art. 24. De Algemeene Rekenkamer beoordeelt: 1°. bij materiëele verstrekkingen van het eene departement aan het andere: a. de in rekening gebrachte geldswaarden; b. de behandeling der verstrekking. Dit laatste ook in verband tot de afscheiding van voorwerpen, voortgebracht in de landsfabrieken en instellingen van voorwerpen voortgebracht als algemeene middelen van inkomsten en voorziening, bedoeld bij de artikelen 9, 11 en 12 dezer ordonnantie; 2°. bij verbruik van voorwerpen door het departement onder wiens bestuur ze zijn voortgebracht: of de geldswaarde, die aan de artikelen moet worden toegekend, ten laste is gebracht van de begrooting van uitgaven en is behandeld als inkomst van den Staat. Art. 25. Bevinding van overtolligen voorraad of van bederf, als gevolgen van ongenoegzame of slechte inrichting of slechten toestand van de bergplaats, of van slecht beheer door den bewaarder, geeft der Algemeene Rekenkamer aanleiding tot opmerking aan het hoofd van het betrokken departement van algemeen bestuur en, bij blijvend verzuim van redres of van voorziening, tot mededeeling aan den GouverneurGeneraal. Art. 26. Deze ordonnantie treedt in werking op den lsten Januari 1867, met uitzondering van hare artikelen 12, 13, 15, 16, 18 en 19 die, tenzij anders worde bepaald, eerst op den lsten Januari 1868 van kracht zullen zijn. Model Ll. A. AANVRAAG tot verstrekking uit den voorraad van het Departement ten behoeve van het Departement van - Goederen of artikelen u Bijzondere Voorraad -u tak van waaruit de 5 g dienst ten verstrekking ~ ïJ| . behoeve wnrrit ver- = ü> ï- Omschrijving -d waarvan de wordt ver- = g „ | g - aanvrage gezocht « ;|g oï O schiedt . - ■ ' Fiat verstrekken: , den 19 De , den 19 De Ontvangen: , den 19 De Vastgesteld bij artikel 2 van de ordonnantie van 20 Augustus 1914 (Staatsblad No. 578). Mat. beheer. Model L'. B. RESIDENTIE AANTOONING van hetgeen uit den voorraad van het Departement van is verstrekt aan het Departement van gedure ide het ... de kwartaal van 19 Datum waarop . Gieren of arti- I de verstrek- Voorraad ke)en kingen hebben waaruit de j ; Gelds- plaats gehad verstrekking; blijkens de over- plaats > ~ Omschrijvingen waarde gelegde aan- . d g Jg vragen genau ^ , den 19. De Aan den Directeur van Vastgesteld bij artikel 2 van de ordonnantie van 20 Augustus 1914 (Staatsblad No. 578). Model IA C. ALGEMEENE STAAT van hetgeen uit den voorraad van het departement van is verstrekt aan het Departement van gedurende het . de kwar- taal van 19 Hoofdstuk, afdee- Hoofdstuk, af- Gewesten Data Voorraad Goederen of artikelen iin^E'eS"art^kel'dêr deelin8 en arti" Ophelde- waar waarop waaruit Gelds- begrooting, ten kei der begroo- rende ___ —! — j : go;de waarvan of ting ten laste aanmer- ... U O, ooi waarde b.e"aming yan het waarvandesom_ kingen de verstrekkingen hebben Hoeveel , .. . d middel van inkomst, wnrripn en7 , 4 B. , . . . Omschrijving waarbij de sommen men worden enz plaats gehad neia worden ingenomen afgeschreven % ' I - " | De bovenvermelde geldswaarde ten goede ge- De bovengenoemde geldswaarde ten laste geschreven van het Departement van bracht van het Departement van of als middel van inkomst geboekt. Batavia, den 19 • Batavia, den 19 De De " Vastgesteld bij artikel 2 van de ordonnantie van 20 Augustus 1914 (Staatsblad No. 578). Model L'. D. Begrooting van NederlandscfHndië HOOFDSTUK II. Afdeelingen en DEPARTEMENTEN Dienstjaar 191 . Wordt voorgesteld de op bijgaanden staat in tweevoud vermeide sommen tot een totaal bedrag van ƒ wegens gedane verstrekkingen ten behoeve van het Departement gedurende te boeken ten bate van en ten iaste van No. Batavia, den 19 De Geboekt tot een bedrag van Het bedrag der teruggezonden stukken, aangewezen op het hierbij teruggaande exemplaar van den overgelegden staat, is Batavia, den 19 De Algemeene Rekenkamer Tafel, Vastgesteld bij artikel 2 van de ordonnantie van 20 Augustus 1914 (Staatsblad No. 578). Voorschriften. REGELING DHR VERVOLGING VAN — EN HE I VERHAAL OP LANDSDIENAREN, DIE DEN LANDE SCHADE HEBBEN TOEGEBRACHT. (') Vastgesteld bij het Koninklijk Besluit van 1 Maart 1904 No 25, Indisch Staatsblad No. 241. (Zie ook Bijblad ATos. 3795, 4689 en 6025). Art. 1 ln elk geval, waarin door de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-lndië aan den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië eene mededeeüng is gedaan, die tot het opleggen van vergoeding van aan den Lande toegebrachte schade zou kunnen leiden, op grond van artikel 82 der Indische Comptabiliteitswet, doet de Gouverneur-Generaal onderzoeken, of door den Lande schade is geleden en of de betrokken landsdienaren die schade, middellijk of onmiddellijk, door eenige onrechtmatige handeling of door het nalaten van de zorg. waartoe zij gehouden waren, hebben toegebracht. Art. 2. Indien de aan het slot van artikel 1 bedoelde vragen toestemmend worden beantwoord, wordt aan de betrokken personen, aan hunne erfgenamen of rechtverkrijgenden of. bij ontstentenis van dezen, aan de beheerders der nalatenschappen, mededeeling (') Zie voor de vervolging van — en liet verhaal op ambtenaren belast met de toepassing van het vendureglement en de bepalingen op het houden van openbare verhuringen en verpachtingen Staatsblad 1889 No 192 en Bijblad Nos. 4690en 4748. gedaan van het bedrag der op te leggen vergoeding en van de gronden, waarop zij rust, en wordt den belanghebbenden tevens een door den GouverneurGeneraal te bepalen termijn gesteld, binnen welken eene schriftelijke verdediging kon worden voorgedragen. Art 3. Nadat eene schriftelijke verdediging is ontvangen of de voor de indiening daarvan gestelde termijn is verstreken, wordt, tenzij het geldswaardig bedrag der schade vrijwillig in 's Lands kas is gestort, bij een met redenen omkleed besluit, den Raad van Nederlandsch-lndië gehoord, door den GouverneurGeneraal eene beslissing genomen en, zoo daartoe termen zijn, de vergoeding opgelegd, met vaststelling tevens van ieders aandeel daarin, indien niet één maar meer landsdienaren bij de zaak betrokken zijn. Art. 4 Hetgeen omtrent onderzoek, schriftelijke verdediging en beslissing in de voorgaande drie artikelen is voorgeschreven, geldt mede voor de gevallen, waarin de Gouverneur-Generaal, zonder ter zake van de Algemeene Rekenkamer eene mededeeling als in artikel 1 bedoeld te hebben ontvangen, van oordeel is, dat er termen bestaan te onderzoeken, of niet, naar aanleiding van artikel 82 der Indische Comptabiliteitswet, eene vergoeding behoort te worden opgelegd. Art. 5 Zij. aan wie vergoeding is opgelegd, kunnen van de besluiten van den Gouverneur-Generaal, waarbij dit is geschied, bij Ons herziening vragen. Het daartoe strekkend verzoekschrift wordt door hen ingediend uiterlijk binnen dertig dagen nadat liet besluit te hunner kennis is gebracht. Indien de betrokken personen zich in Nederlandsch-lndië bevinden, wordt liet verzoekschrift binnen den bovenbedoelden termijn aan den Gouverneur-Generaal ingediend en door diens tusschenkomst aan Onzen Minister van Koloniën verzonden. Zoolang Wij op een binnen den gestelden termijn ingediend verzoekschrift geen beschikking hebben genomen, wordt het besluit, waarvan herziening is gevraagd, niet ten uitvoer gelegd, ten ware bij dat besluit voorloopige tenuitvoerlegging is bevolen. Op verzoeken om herziening, ingediend na het verstrijken van den gestelden termijn, wordt door Ons afwijzend beschikt, zonder onderzoek van de zaak zelve. Wij behouden Ons echter voor, wegens bijzondere redenen een langeren of naderen termijn toe te staan. Wij behouden Ons mede voor, besluiten van den Gouverneur-Generaal, als in het eerste lid bedoeld, ook al is eene herziening daarvan niet of niet tijdig gevraagd, alsmede door Ons, krachtens dit artikel genomen beschikkingen, te herzien of nader te herzien, indien die besluiten of beschikkingen later mochten blijken te zijn genomen op grond van onjuiste gegevens of onjuiste voorstelling van feiten. Art. 6. Nadat de opgelegde vergoedingen betaald zijn of reeds voor die oplegging het geldswaardig bedrag der schade vrijwillig in 's Lands kas is gestort, gaan, tot het gestorte bedrag, van rechtswege op de betrokken landsdienaren, hunne erfgenamen of rechtverkrijgenden de rechtsvorderingen over, welke het Land ter zake op grond van wettelijke of contractueele bepalingen tegen derden heeft verkregen of moch; hebben behouden. Door den Gouverneur-Generaal worden aan de belanghebbenden op hun verzoek de bewijsstukken ver- strekt, welke zij noodig hebben om hun recht tegen derden geldig te maken. Art. 7. De afschriften van de besluiten, waarbij vergoeding wordt opgelegd, aan het hoofd voerende de woorden „In naam des Konings" en onderteekend door den Algemeenen Secretaris, hebben dezelfde kracht en worden, met inachtneming van de 3de alinea van artikel 5, op dezelfde wijze ten uitvoer gelegd als de grossen van in kracht van gewijsde gegane vonnissen in burgerlijke zaken. De invordering van de verschuldigde sommen geschiedt echter bij voorkeur op de ten laste der Indische begrooting komende inkomsten der betrokken personen. Art. 8. Over elk dienstjaar wordt van de in de artikelen 1 en 4 bedoelde gevallen eene lijst opgemaakt, die, met afschriften van de noodige bescheiden ter toelichting, gevoegd wordt bij de ingevolge artikel 80 der Indische Comptabiliteitswet in te dienen stukken. De lijst vermeldt voor elk geval hetzij de vrijwillige betaling, die heeft plaats gehad, hetzij de beslissing, die door den Gouverneur-Generaal is genomen. Wanneer tijdens de inzending van de lijst nog geen beslissing door den Gouverneur-Generaal is genomen in een geval waarin geen vrijwillige betaling heeft plaats gehad, wordt zulks vermeld en wordt bij de inzending van de op een volgend dienstjaar betrekking hebbende stukken, de stand der zaak medegedeeld, totdat zij is uitgemaakt. Art. 9. Indien op 1 Januari 1905 wegens schade, betrekking hebbende op den dienst van een der jaren 1896, 189/ of 1898 en overigens binnen een tijdsverloop van twee jaren, te rekenen van den dag, waarop de wét, hou- dende vaststelling van het slot der rekening van ontvangsten en uitgaven van den dienst, op welken de schade betrekking heeft, in het Staatsblad van Nederlandschlndië is afgekondigd, nog geene vergoedingen, als bedoeld in de artikelen 1 en 4, zijn opgelegd, vervalt voor de betrokken landsdienaren de aansprakelijkheid, voortvloeiende uit artikel 82 der Indische Comptabiliteitswet. | De' sloten van rekeningen betreffende de diensten van 1907, 1908, 1909, 1910, 19fl, 1912 en 1913 zijn vastgesteld respectievelijk bij de wetten van 29 December 1911, 25 April 1912, 7 Juni 1913, 15 Mei 1914, 29 October 1915, 22 September 1916 en 23 Februari 1918 (Nederlandsche Staatsbladen 1911 No 377, 1912 No. 58, 1913 No. 269, 1914 No. 204, 1915 No. 448, 1916 No. 452 en 1918 No. 122, Indische Staatsbladen 1912 Nos. 191 en 361, 1913 No. 498, 1914 No. 492, 1916 No. 28, 1917 No. 8 en 1918 No. 480)\. Overigens zijn op de verjaring der vorderingen van den Lande ter zake van krachtens dit besluit opgelegde vergoedingen, de voorschriften van het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië omtrent verjaring van toepassing. Art. 10. Behoudens hetgeen in het volgend artikel is bepaald worden de Koninklijke besluiten van 27 Augustus 1880 No. 19 (Indisch Staatsblad No. 198) en van 13 Maart 1896 No. 46 (Indisch Staatsblad No. 100), zoomede die van 21 November 1888 No. 16 (Indisch Staatsblad 1889 No. 41) en van 19 December 1890 No. 21 (Indisch Staatsblad 1891 No. 78) ingetrokken en vervallen in artikel 1 van het Koninklijk besluit van 26 Mei 1889 No. 31 (Indisch Staatsblad No. 192) de woorden: „en in alle andere gevallen, waarin de ambtenaren, belast met de toepassing van dat Reglement en van de bepalingen omtrent het houden van openbare verhuringen en verpachtingen schade aan den lande hebben toegebracht door verzuimde of onjuiste naleving of toepassing van het Reglement of de bepalingen voornoemd of van de ter uitvoering daarvan gegeven voorschriften". Art. 11. Dit besluit treedt in werking op den dag zijner afkondiging in Nederlandsch-Indië en vindt alsdan mede toepassing ten aanzien van de sedert 1 Januari 1896 reeds voorgekomen gevallen, welke tot het opleggen van vergoeding, als in artikel 1 of artikel 4 bedoeld, kunnen leiden, en waarin de bij de zaak betrokken landsdienaren niet reeds ter verantwoording zijn geroepen krachtens de Koninklijke besluiten van 27 Augustus 1880 No. 19 (Indisch Staatsblad No. 198), 21 November 1888 No. 16 (Indisch Staatsblad 1889 No. 41) of 26 Mei 1889 No. 31 (Indisch Staatsblad No. 192). In de gevallen, waarin zoodanig ter verantwoording roepen reeds heeft plaats gehad. bijven voor de voortzetting der aangevangen procedure ook verder de genoemde Koninklijke besluiten, het eerste zooals het bij Koninklijk besluit van 13 Maart 1896 No. 46 (Indisch Staatsblad No. 100) gewijzigd is, gelden. Art. 12 Dit besluit is niet van toepassing op de bij de Zeemacht en het Leger dienenden beneden den rang van officieren, op de inlandsche schepelingen bij de Gouvernements-marine, op de gewapende politiedienaren en op de tot de korpsen barisan op Madoera behoorende onderofficieren en minderen. Voor hen zijn de bestaande bepalingen nopens het opleggen van vergoedingen wegens den Lande toegebrachte schade ten aanzien van alle sedert 1 Januari 1896 voorgekomen gevallen te beschouwen als door Ons voor Nederlandscli-lndië 'voorgeschreven en worden die bepalingen bestendigd totdat ter zake door Ons op andere wijze zal zijn voorzien. Zie artikel 41 van het reglement voor de korpsen Barisans van Madoera in Bijblad No. 4755. Artikelen 45 en 387 der regelen materieel beheer bij het departement van Oorlog (Staatsblad 1882 No. 161). Artikel 81 zg. compagnies-instructie (Staatsblad 1881 No. 197). Afdeeling VIII van de Instructie voor de militaire ziekeninrichtingen (Staatsblad 1887 No. 135). Artikel 3 van G.B. 18j2 —1897 No. I opgenomen in Staatsblad No. 65, juncto Staatsblad 1894 No. 108. Zie ook ten tweede sub g van GB. '>017 — 1906 No. 31 (Staatsblad No. 358)] Mede zijn de bepalingen nopens liet opleggen van vergoedingen, wegens den Lande toegebrachte schade aan officieren der Zeemacht en van het Leger, alsmede aan de Europeesche opvarenden der Gouvernements-marine voor alle sedert 1 Januari 1896 voorgekomen gevallen, te beschouwen als door Ons voor Nederlandsch-Indië voorgeschreven. In de gevallen waarin bij de inwerkingtreding van dit besluit die landsdienaren reeds krachtens die bepalingen ter verantwoording zijn geroepen, is dit besluit niet van toepassing en blijven die bepalingen voor de voortzetting der aangevangen procedure van kracht. VOORSCHRIFTEN VOOR DE ALQEMEEiNE ONTVANGERS EN DE HULPORDONNATEURS. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 10 December IS73 No. 6, {Bijblad No. 2718) (') (Zie Bijblad No. 2911). Gelezen enz, Is goedgevonden en verstaan: Eerste lijk: Met intrekking van alle strijdige voorschriften, te bepalen: Art. 1. (Bijblad No. 5567). In plaats van het kasmemoriaal [§ 30 van de voorschriften voor het kasbeheer enz. (2)] worden door de algemeene ontvangers aangehouden: (') Bij G. B. van 5 Maart 1910 No. 36 is met buitenwerkingstelling van de voorschriften voor de algemeene ontvangers van 'stands kassen, opgenomen in het besluit van 10 December 1873 No. 6 (Bijblad op het Staatsblad No. 2718), zooals dat besluit sedert is gewijzigd en aangevuld, de Directeur van Financien gemachtigd om. ter vervanging daarvan, de noodige voorschriften vast te stellen, zullende daarbij echter behooren te worden gehandeld in overleg met de Chefs der overige Departementen van Algemeen Bestuur en ten aanzien van ook aan de Algemeene Rekenkamer in te dienen verantwoordingstukken niet tot wijziging of aanvulling van bestaande modellen of tijdstippen van inzending mogen worden besloten dan na raadpleging van dat College, onder aanteekening dat vorengemelde buitenwerkingstelling ingaat met den dag, waarop de door genoemden Departementschef vast te stellen regeling in werking treedt. Zie ook G. B van 17 Maart 1906 No. 30 en 5 Maart 1910 No. 26. (2) Bijblad No. 2009. a. registers van ontvang volgens de hierbij gevoegde formulieren (comptabiliteit Nos. 1, 2 en 3); b. een register van uitgaaf volgens hierbij gevoegd formulier (comptabiliteit No. 5). Alle ontvangsten en uitgaven, in 1874 gedaan, worden in die registers geboekt. Elke maand wordt afzonderlijk opgeteld. c. een kasboek volgens het hierbij gevoegd formulier (comptabiliteit No. 30). In dit boek worden alle ontvangsten en uitgaven dadelijk ingeschreven, met uitzondering van de voorloopig in hulpregisters van ontvang en van uitgaaf geboekte posten, waarvan de inschrijving in totaal voor elke soort van ontvangst en van uitgaaf dagelijks geschiedt. Het kasboek wordt dagelijks afgesloten met vermelding van het saldo. De algemeene ontvanger teekent onder de afsluiting aan of het boeksaldo met het saldo in kas overeenkomt, en zoo neen, welk verschil er bestaat. De Directeur van Financiën stelt de modellen vast van de hulpregisters van ontvang en van uitgaaf er bepaalt welke ontvangsten en uitgaven voorloopig in die registers worden geboekt om vervolgens maandelijks in totaal en soortsgewijze in de registers van ontvang en van uitgaaf (comptabiliteit Nos. 1, 2, 3 en 5) te worden overgenomen. Art. 2. De algemeene ontvangers houden een memoriaal van inkomsten aan, volgens hierbij gevoegd formulier (comptabiliteit No. 4). Zijn boeken daarin, te rekenen van 1 Januari 1874, alle inkomsten met wier invordering zij belast zijn onverschillig of de schuldvordering vóór of in het dienstjaar 1874 is ontstaan. De inkomsten, welke door andere comptabelen, die aan de Rekenkamer rekening afleggen, worden geïnd en overgestort bij de algemeene ontvangers, zoomede die, welke bij de betaling van bezoldiging, wachtgeld en dergelijken worden ingehouden volgens de betrekkelijke staten, ordonnanciën of mandaten, — worden niet in het memoriaal opgenomen. Evenmin worden opgenomen de inkomsten, voorkomende in ten kantore aanwezige leggers of kohieren over het loopende jaar. In die leggers of kohieren wordt de betaling aangeteekend door vermelding van de dagteekening en van het nummer der boeking in het register van ontvang, en, zoo niet de geheele vordering in eens is betaald, ook van het betaalde bedrag. Drie maanden na afloop van een jaar, worden de dan nog achterstallige posten, in leggers en kohieren voorkomende en tot dat jaar betrekkelijk, in het memoriaal overgebracht. Het memoriaal is verdeeld in tien afdeelingen. namelijk één voor elke afdeeling der begrooting, één voor de mutatiën van geld en één voor de rekeningen met derden. Elke afdeeling heeft hare eigen nommering', beginnende met één. Tusschen de onderscheiden afdeelingen en evenzoo tusschen de onderscheiden artikelen wordt bij den aanleg van het memoriaal de noodige ruimte gelaten voor latere bijboeking en aanvulling. Art. 3. De afgifte van ordonnanciën en mandaten van storting aan de schuldenaren wordt, te rekenen van 1 Januari 1874, vervangen door de opdracht tot invordering aan een algemeen ontvanger, boeking door dezen in het memoriaal van inkomsten en kennisgeving door dezen aan den schuldenaar, een en ander onverminderd de aanteekening van de in te houden of te verrekenen bedragen, op ordonnanciën en mandaten. Art. 4. (Bijblad Nos. 4873, 5774 en 6699, zie ook Bijblad No. 5167, sub III). Binnen acht dagen na afloop elke maand, voor het eerst na afloop van de maand Januari 1874, zenden de algemeene ontvangers aan den Directeur van Financiën een maandstaat in duplo volgens hierbij gevoegd formulier (comptabiliteit No. 6). De bewijzen van gedane uitgaven worden daarbij overgelegd onder bijvoeging van een staat in duplo velgens hierbij gevoegd formulier (comptabiliteit No. 7). Voor elke afdeeling der begrooting wordt een afzonderlijke staat No. 7 opgemaakt; evenzoo voor de teruggaven. Voor de rekeningen met derden en voor de mutatiën van gelden wordt de staat No. 7 departementsgewijs opgemaakt. (Zie omtrent het afgeven van Gouvernements-wissels de beschikking van den Directeur van Financiën van 24 Februari 1910 No. 3055 en de circulaire van dien Departementschef van 24 Februari 1910 No. 896/3056 en omtrent de betaling van Marine-wissels Bijblad Nos. 1036, 1527, 2139, 2168, 3526, 3825 en 4155). De uitgaven, betrekkelijk hetzelfde artikel der begrooting en hetzelfde dienstjaar, worden achter elkander vermeld; evenzoo de uitgaven betrekkelijk dezelfde rekening met derden. Nevens den maandstaat worden extracten daaruit overgelegd, bevattende de ontvangsten voor de afdeelingen Binnenlandsch Bestuur; Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid; Burgerlijke Openbare Werken; Oorlog en Marine. Elk extract bevat de ontvangsten van één afdeeling. Het van het departement van Financiën terug ontvangen exemplaar van den mandstaat wordt ten kantore van den algemeenen ontvanger bewaard. De inzending van den staat X, en van het respectenboek, bedoeld in de §§ 29 en 33 van de voorschriften voor het kasbeheer, vervalt. Art. 5. (Bijblad No. 40!>2 en artikel 1 van G.B. 1/10 —1893 No. 4, opgenomen in Bijblad No. 4873, juncto Bijblad No. 5714). De comptabelen, die hunne ontvangsten overstorten bij de algemeene ontvangers, leggen bij elke storting over eene met den datum der verzending gedagteekende en door hen onderteekende opgaaf in triplo van den aard der over te storten gelden en het bedrag, uitgedrukt in cijfers en letters. Twee exemplaren van de opgaaf worden door den algemeenen ontvanger, voorzien van eene gedagteekende quitantie, teruggegeven aan den overstorter, die een van deze exemplaren in zijn archief deponeert en het andere overlegt bij zijne verantwoording. Het derde exemplaar blijft berusten ten kantore van den algemeenen ontvanger, nadat het nummer der boeking in het register van ontvang daarop is aangeteekend. Zij. die niet op vaste tijdstippen tot overstorting verplicht zijn, zenden gelijktijdig met de bovenbedoelde drie voor den algemeenen ontvanger bestemde exemplaren der opgave, een vierde exemplaar daarvan rechtstreeks aan het hoofd van gewestelijk bestuur, dat ten deze vervangen wordt; wat betreft de overstortingen in de algemeene kassen in de ^esidentiën Padangsche Bovenlanden en Tapanoeli door de aldaar bescheiden Residenten; wat aangaat die in de kassen te Buitenzorg en te Poerwakarta door de betrokken Assistent-Residenten, en voor zooveel betreft de overstortingen in de kas ter hoofdplaats Batavia door den betrokken Inspecteur van Financiën. Voor overstortingen van denzelfden aard wordt door een comptabele op één dag niet meer dan één opgave in triplo of quadruplo verzonden. Zij, die op vaste tijdstippen tot overstorting hunner ontvangsten verplicht zijn zenden aan den algemeenen ontvanger eene met den datum der verzending gedagteekende nihil-opgave in simplo, wanneer zij op een tijdstip, voor overstorting aangewezen, geen ontvangsten hebben over te brengen. Op alle exemplaren der opgaven (ook op de nihilstaten) wordt, bij wijze van eene aan den voet van het stuk gestelde en afzonderlijk onderteekende noot, in letters vermeld de datum der laatstvorige opgave, dan wel de verklaring gesteld, dat, voor zoover den betrokken overstortenden comptabele bekend, de opgave de eerste is van denzelfden aard. De vorenstaande bepalingen gelden mede voor de overstortingen van vendugelden, op den voet van de tweede alinea van artikel 20 der Instructie voor de ambtenaren, belast met de toepassing van het Reglement op de openbare verkoopingen in NederlandschIndië (Staatsblad 1889 No. 191) ('). (2). (') Een nieuw reglement is vastgesteld bij Staatsblad 1908 No. 189, gewijzigd en aangevuld bij Staatsblad 1910 Nos. 257, 332 en 467, 1912 No. 583, 1913 No. 248, 1916 No. 583 en 1917 Nos. 262 en 558. (2) Bij Ten tweede van G.B. I 10-1893 No. 4, opgenomen in Bijblad No. 4873, juneto Bijblad No. 5714, is verder bepaald: a. dat bij terugstorting van ongebruikt gebleven gedeelten van verleende voorschotten (te goeder rekening verstrekte sommen) Art. 6. Te rekenen van 1 Januari 1874, worden alle bezoldigingen bruto in uitgaaf gesteld. Alle inhoudingen, daaronder begrepen die wegens genoten voorschot op bezoldiging enz., worden in ontvang gesteld. De inhoudingen of betalingen wegens genoten voorschot op bezoldiging enz., gedaan in het jaar, waarin het voorschot is verleend, worden geboekt onder de rubriek contra pos ten der betrokken begrootingsafdeeling. De andere (dat zijn dus die, welke geschieden in een later jaar dan dat der verleening van het voorschot) worden geboekt onder eene der rubrieken „terugbetaling van voorschotten vóór dit dienstjaar verstrekt"— voorkomende, wat de burgerlijke landsdienaren en gepensionneerden betreft, in hetregister van ontvang No. 1, en wat de departementen van Oorlog en Marine aangaat, in het register van ontvang No. 3. door de terugstorters opgaven worden opgemaakt en ingezonden, waaromtrent van toepassing is tiet bij art. I van dit besluit bepaalde ten opzichte van de opgaven, op te maken en in te zenden bij de overstorting van ontvangsten bij de atgemeene ontvangers door de comptabelen, die niet op vaste tijdstippen tot overstorting verplicht zijn; b. dat voorts alle Landsdienaren en ambtelijke colleges, welke ambtshalve bij de algemeene ontvangers gelden hebben te storten, andere dan die bedoeld sub letter a van dit artikel en in art. 1, bij elke storting overleggen eene met den datum der verzending gedagteekende en door hen onderteekende opgaaf van den aard der over te storten gelden en het bedrag, uitgedrukt in cijfers en letters, welke opgaaf door den algemeenen ontvanger, voorzien van eene gedagteekende quitantie, wordt teruggegeven aan den overstorter. Gelijktijdig met de bovenbedoelde opgaaf zendt de overstorter een ander exemplaar daarvan rechtstreeks zonder geleidebrief aan den ambtenaar, bij art. I van dit besluit aangewezen voor de ontvangst van het vierde exemplaar der stortingsopgaven, in te dienen door comptabelen, die niet op vaste tijdstippen tot overstorting verplicht zijn. Art. 7. De raden van administratie en de administrateurs van garnizoenen en hospitalen zijn verplichi tot overstorting bij de algemeene ontvangers van alk na 31 December 1873, gedane inhoudingen en van alle andere ontvangsten, alleen met uitzondering van de bij voorschot verstrekte gelden. Artikel 5 is daarbij toepasselijk. Art. 8. Op alle ordonnanciën of mandaten, waarbii voorschotten, bedoeld in art. 49 der wet van 23 April 1864 (Staatsblad No. 106) (') worden verleend, wordl het betrekkelijk artikel der begrooting aangeteekend Voor voorschotten op bezoldiging worden aangeteekend het artikel, ten laste waarvan de bezoldiging komt, en het artikel, ten laste waarvan het niet in den loop van het jaar ingehoudene of terugbetaalde deel van het voorschot moet worden gebracht. Art. 9. Van de na 31 December 1873 verleende voorschotten (gelden te goeder rekening), bedoeld in het tweede en vierde lid van art. 49 der wet van 23 April 1864 (Staatsblad No. 106), (') wordt artikelsgewijs rekening gedaan. De gedane betalingen worden in die rekening als uitgaaf gebracht. Het afgeven van ordonnanciën en mandaten voor uit het voorschot gedane betalingen vervalt. In plaats daarvan komen nieuwe artikelsgewijze voorschotten tot aanvulling van den geldvoorraad. Art. 10. (Bijblad Nos. 4873, 5300 en 6699, zie ook Bijblad No. 5167, sub II). Van alle mandaten wordt een duplicaat gehouden, (') Thans artikel 49 der Indische Comptabiliteitswet (Staatsblad 1917 No. 521). dat op in het oog vallende wijze dien naam bevat en door den hulpordonnateur of eenen daartoe door dezen aangewezen ambtenaar of officier van zijn bureau „voor afschrift" geteekend wordt. Die aanwijzingen geschieden bij besluit, dat behalve de kwaliteit ook den naam van den aangewezene bevat, en waarvan afschrift wordt verleend aan de betrokken departementen van Algemeen Bestuur en de Algemeene Rekenkamer. Aan die duplicaten worden de bewijsstukken vastgehecht De duplicaten, met uitzondering van die, in het volgend lid bedoeld, worden binnen acht dagen na afloop van elke maand aan het betrokken departement van algemeen bestuur gezonden, vergezeld van een staat in duplo volgens het hierbij gevoegd formulier (comptabiliteit No. 8) — voor zooveel betreft de mandaten andere dan die betrekkelijk de rekeningen met derden en mutatiën van gelden en van eene geleidelijst in duplo volgens het hierbij gevoegd model — wat aangaat de mandaten betrekkelijk de rekeningen met derden en mutatiën van gelden (zie ook voor model geleidelijst Bijblad No. 6699). De duplicaten van de mandaten betrekkelijk betalingen op rekening van vorderingen, welke aan het onderzoek der Rekenkamer vóór de betaling onderworpen zijn, worden gevoegd bij de stukken, welke ingevolge artikel 12 van de regelen voor het administratief beheer (Staatsblad 1866 No. 149) (') aan het betrokken departement worden gezonden. Elke staat No. 8 bevat slechts duplicaten tot ééne afdeeling der begrooting betrekkelijk. De sommen tot hetzelfde artikel betrekkelijk worden onder elkander geboekt. (') Thans artikel 9 van Staatsblad 1910 No. 312 (Zie btz. 79), zooals dat artikel is gewijzigd bij Staatsblad 1912 No. 12. ♦ Voorschriften. 10 Voor elke der verschillende rekeningen met derden en voor elke rubriek der „mutatiën van gelden" worden afzonderlijke geleidelijsten opgemaakt. De hoofden van gewestelijk bestuur zijn ook belast met de inzending van duplicaten der mandaten, welke de hoofden van plaatselijk bestuur ingevolge het bepaalde bij Staatsblad 1871 No. 86 namens hen hebben afgegeven. De inzending geschiedt, op de bovenbedoelde wijze, zoo spoedig mogelijk na afloop van de maamd. De inzending van traktementstaten en wijzigingen daarvan volgens de twee laatste alinea's van art. 23 der voorschriften voor het kasbeheer, de aanhouding van het register la. T en de inzending van staten la. T en V, bedoeld in §§ 24 en 24a dier voorschriften, gewijzigd bij besluit van 28 Januari 1870 No. 1 ('), en de inzending van staten aan de algemeene ontvangers, bedoeld sub 3 van dat besluit, vervallen wat de dienst 1874 betreft. Saldo's van onbeheerde nalatenschappen, die, na drie jaren in beheer te zijn geweest zonder dat belanghebbenden zich hebben aangemeld en waarvan het land ingevolge artikel 74 van de Instructie voor de Weeskamer (Staatsblad 1872 No. 166) door den rechter bij voorraad in het bezit is gesteld, worden door de Algemeene Ontvangers dadelijk bij de inkasstorting geboekt onder het hoofd: „Alle andere ontvangsten" (Ontvangsten van gemengden aard en toevallige baten). Bij het departement van Justitie wordt van deze saldo's een register aangehouden volgens het aan dit besluit gehecht model A (Bijblad No. 5167 — sub II). Ten tweede: enz.; Ten derde: enz. Afschrift enz. (>) Bijblad No. 2287. MODELLEN COMPTABILITEIT Nos. 1, 2, 3 en 4. Behoort bij Gouv. Besluit 10 December 1873 No. 6 (Bijblad No. 27U Comptabiliteit Nos. 1, 2, 3. Residentie Java en Madoera. Kantoor Buitenbezittingen. REGISTE^AN ONTVANG. 1. Afdeeliri'.r,anciën. 2. Afdeelingen: Regeering, Justitie, Binnenlandsch Bestuur, OnfVl*8 en Eeredienst, Landbouw, Nijverheid en Handel, Burgerlijk Openbare Werken, Gouvernementsbedrijven en Plaatselijk en Gewestelijk z'estuur- 3. Afdeelingen: Oorlog, Marine, MutatP" ge'd en rekening van derden. (') Omschrijving der ontvangsten jjj Memoriaal ^ Aanwijzing der ^ | of 5 personen, ® -g ™ j Kohier -g ^oor wje en voor « m _c _j — -v-_j ~ rekening van wie -a > "5 5 Afdee~ I Artikel Q betaald | ! ''"g > i ï I ! ! i ! II I I I i j. | | | j| | :| | jj ■ | I ' | I | | j i 1 M l ■ il mm ■ ^ ;■ ï I lH i ' ' «llÉ I Totaal (') Gewijzigd in verband met de organisatie der departementen van f"ICcn bestuur — zie blz. 63 —en de instelling van de Locale raden. Behoort bij Gouv. Besluit 10 December 1873 No. 6 (.Bijblad No. 2718). Comptabiliteit No. 4. Residentie Kantoor Afdeeling MEMORIAAL VAN INKOMSTEN. i Ontvangsten S -a Jr «s tuo ' = g van -o m j* . Boeking > £ -p O f3 CL) tJD «+~ 71 . Teruggaven \ ;q -/Remises naar andere kassen CC V Uitbetaalde stortingsbewijzen _ O ,| f j^j Uitbetaalde wissels ST ' v* z. \zi Delegatiën en andere uitgaven 3 | O voor het Depart. van Koloniën ^ — - - Wed. en weezcnfonds van bur-j gerlijke ambtenaren in N.-l. Wed.-en wezenfonds van officieren landmacht in N.-I. Wed.-en weezenbeurs van hervormde predikanten in N.-I. Officiers kleedingmagazijn. Rekening met de Inlandsche vorsten Een per mille voor de armen X en giften bij huwelijken £ « n Rekening met het roode kruis 2. Rekening wegens gestrande < of opgevischte voorwerpen bj . 3 Fonds van den watersnood cl (i ' Cl 1 Boeten en konfieskatiën g Onuitbetaalde postwissels Borgtochten Andere rekeningen met derden Totaal 1 I 1 Totaal. (Zie noot bladz. 5 Behoort bij Gouv. Besluit 10 December 1873 No. 6 (BijbladNo. 2718). (') Comptabiliteit No. 6. Jaar Residentie Maand MAANDSTAAT van den Bedrag der ontvangsten over de over de vorige Totaal maand maanden p I Aanwijzing van de bij de raming aangegeven middelen: verder Contraf>osten en Mutatiën van Geld ■ ... De ontvangsten worden afdeelingsgewijs getotaliseerd. Totaal ■ j I , Jj Bedrag over de Verzameling der ontvangsten. ov^r vor'êe Totaal maand maanden Regeering en hooge Collegiën ..... . . . . Departement van Justitie „ „ Financiën . .... .... „ , Binnenlandsch Bestuur ...... , „ Onderwijs en Eeredienst . .... „ , Landbouw, Nijverheid en Handel .... „ der Burgerlijke Openbare Werken . . . . „ van Gouvernementsbedrijven „ „ Oorlog .... „ „ Marine ... Plaatselijk en Gewestelijk zelfbestuur. . Ontvangsten van gemengden aard en toevallige baten . . T otaal .... Contraposten . Mutatiën van geld Totaal Generaal . . . . ^ Bedrag lover de over de i vorige Totaa| Uitgaven. maand maand- den ! Afdeeling 1 Regeering en hooge Collegiën „ II Departement van Justitie. . „ 111 „ „ Financien. „ IV „ „ Binnenlandsch Bestuur . . „ V „ „ Onderwijs en Eeredienst. . „ VI „ „ Landbouw, Nijverheid en Handel. .... „ VII „ der Burgerlijke Openbare Wer¬ ken . .... „ VIII „ van Gouvernementsbedrijven „ IX „ „ Oorlog . „ X „ „ Marine „ XI Plaatselijk en Gewestelijk zelfbestuur . . . Teruggaven Totaal ... Remises naar andere kassen Uitbetaalde stortingsbewijzen „ wissels Delegatiën en andere uitgaven voor het Departement van Koloniën ^ Totaal Generaal (0 Zie ook Bijblad No. 5774 en noot bladz. 140. 19 . Algemeenen Ontvanger te Over de I Over de vorige j Tntafl, maand maan! den Balans. f i r ■ I Ontvangsten Uitgaven Verschil. . • Saldo van jaarrekening van het vorig jaar Saldo van rekening van derden, blijkens onderstaarden staat Bedrag van het saldo in kas- . • I Rekening van Derden Saldo in kas op den laat- Ontvang- Uitgaven Saldo sten der sten over Totaal over de • , vorige de maand maand maand 0) j . . Aanwijzing van de verschillende hoofden van Rekening van Derden. Totaal. . . . Bestanddeelen van het saldo in Kas Geld. Bankpapier onder de ƒ 100.— Idem. van ƒ 100-— t/m ƒ 1000.— Zilver S a• Standpenningen ƒ \ b. Pasmunt. ... . . . % „ Koper Betalingstukken. Terugontvangen bij missive van den Directeur van Financiën van » , » » » van » „ • r van Totaal. • ■ Aldus opgemaakt door den Algemeenen Ontvanger, te den 19 . U) Deze kolom wordt niet ingevuld in den maandstaat over Januari 1874. Het saldo *r rekeningen van derden op 31 December 1873 is begrepen onder het bovenvermelde »saido van de jaarrekening van het vorig jaar." Behoort bij Oom. Besluit 10 December 1873 No. 6 (.Bijblad No. 2718). Comptabiliteit No. 7. Maand 19 Afdeeling begrooting (')• STAAT van uitgaven, gedaan door den algemeenen ontvanger te ______ £ Aanwijzing - van den oro 1 donnateur of hulpordon2, '< nateur Dagteeke- 3 9 ning w g- O-S w r Nommer £. o_ Dienstjaar Artikel der begrooting Betaald bedrag Bedrag per artikel Aanmerkingen I . i 1 li' I I I i ! ; I I ' , ' • I ' " j' I' ; i x | ! ' * I 'i !. I L-w—| Transporteere ƒ I ) (') Of „Rekening met derden" of „Teruggaven" ofwel„Muta- tièNBn fn^plaats van het artikel der begrooting, wordt, voor de rekening met derden en de mutatiën van geld, de aard van elke rekening of van de mutatiën ingevuld, overeenkomstig den maan - staat, en wordt in pladts van het bedrag per artikel gesteld het bedrag per rubriek van den maandstaat. Voignommer Aanwijzing van den ordonnateur of hulpordonnateur Dagteeke- 3 ? ning I * §■ r Q. 3 =5 Nommer ~* o 3 Dienstjaar Artikel der be- j * grooting Betaald bedrag Bedrag per artikel Aanmerkingen ! Per transport ƒ Totaal .... ƒ Deugdelijk verklaard tot een totaal bedrag van De Algemeene ontvanger, Behoort bij Gouv. Besluit 10 December 1873 No. 6 (.Bijblad Aro. 27IS). Comptabiliteit No. 8. Dienstjaar Afdeel i,ng der begrooting (')• Maand 19 STAAT van duplicaat-mandaten met de bewijsstukken, ingezonden door den Volgnummer Artikel der begrooting Dagteeke- : §■ ning = ! JU Nommer ~ Rechthebbende Bedrag Bedrag per artikel Nommer der boeking bij het departement Nommer der boeking bij de Alg. Rekenkamer Aanteekening der betaling (2) Aanmerkingen . den. De (') Bij uitgaven voor rekening van derden wordt de aard der rekening gesteld in plaats van de af deeling der begrooting. (2) Deze kolom wordt aan het departement en bij de Rekenkamer ingevuld. Comptabiliteit No. 30. Jaar 19 KASBOEK van den ALGEiEEffii ONTVANGER VAM 'S LANDS KAS te Behoort bij artikel 1 van het besluit van 24 Februari 1901 No. 12 (Bijblad No. 5567). O M S C H R IJ V ING Ontvangsten Uitgaven OMSCHRIJVING Ontvangsten Uitgaven '0rsch*1pten. 11 BEWERKT MODEL. Comptabiliteit No. 30. Jaar 19 KASBOEK van den ALGEMEEN EN ONTVANGER VAN 'S LANDS KAS te Behoort bij artikel t van. het besluit van 24 Februari 1901 No. 12 (Bijblad No 5567). OMSCHRIJVING Ontvangsten. Uitgaven 15 April 1900. Schoolgelden le School alhier. . . ƒ 354 20 t Overschrijvingsrecht. ...... „ 182— —— 5 Opdr. Gew. Intendant 10-4-1900 No. 98 „ 1.176 46 F Mandaat No. 1088. 25 90 ƒ 370 — \ Ordonn: B.O.W. No. 6729. „ 3.992 50 F Stortingsbewijs Soemenep La. Q5. . ,, 2.000 — l Ondercollecteur Magetan land. ink . „ 4.504— ,, 360 32 B Gerrits Gouv. grond G.B. 3-4-1900 P No. 34 120— — — P Venduacceptatie No. 84 „ 8.245 62 Pensioenen, enz. (hulpr.) „ 157 755 „ 3.413 68 ^ ƒ 6.520 315 ƒ 18.382 125 Saldo op 14 April 1900 620.343 15 —I— Saldo op 15 April 1900 . . . • „ 608.481 34 . Totaal ƒ 626,863 465 ; ƒ 626.863 46® Op heden 15 April 1900 door mij in kas bevonden ƒ 608.481.34, (zes ho' ( derd acht duizend vier honderd een en tachtig gulden vier en dertig cefller Wi De Algemeene Ontvanger, OMSCHRIJVING Ontvangsten j' Uitgaven 16 April 1900. ^oofddjaksa alhier f 362!— tortingsbewijs La. P3 i( 500 — p mandaat No. 3112. . . " 77:95 f 7™ _ v*ctuur Kediri 14-4-1900 No. 53. . „ 25.000Ï- __ pCtiduacceptatie No. 86 o o, fe.oenen, enz. (Hulpr) ... -!_ " 1 kandrente („)... 3^m!— I " oan!~ p^fijfsbelasting („)... " | 000 — 1 " ~sn!_ PatenteeMbelaSting^( " 230;- ; " -!_ Ontrecht .(„)... „ l80j— I J o , . . - ƒ 30.849125 ƒ 4.454I34 Sa do op 15 April 1900 . . . „ 608.481:34 _!— Saldo op 16 April 1900 .. . -j- „ 634.876 25 Totaal ... ƒ 639.33059 ƒ 639.33059 ilercf heden 16 April 1900 door mii in kas bevonden ƒ 634.875.25 (zes honwitit V'er e" c'ert'® buizend acht honderd vijf en zeventig gulden vijf en 'S cent) alzoo te min f 1.— Dit verschil is door mij bijgepast. De Algemeene Ontvanger, rekeningen van derden O mutatiën van geld (') GELEIDELIJST van duplicaat met de bewijsstukken, ingezonden door maand 19 Volgnummer Rubriek der rekening of der mutatiën Dagteekening Nummer Rechthebbende Bedrag Bedrag per rubriek Nummer der boeking bij het Departement Aanteekening der betaling (2) Aanmerkingen (') Hier in te vullen de omschrijving van den aard der rekeningen of der mutatiën van geld. (2) Deze kolom wordt aan het Departement en bij de Reken- ' kamer ingevuld. Behoort bij artikel 10 alinea 3 van de bepalingen, vastgesteld bij artikel 1 van het besluit van 10 December 1873 No. 6, Bijblad No. 2718, zooals die alinea luidt ingevolge artikel 2 § II van het besluit van 12 September 1907 No. 29. Behoort bij art. 3 van het besluit van 12 September 1907 No. 29 (Bijblad No. 6699). Mij bekend : De Gouvernements Secretaris, (w.g.) M. S. KOSTER. A. MEMORIAAL VAN ONBEHEERDE NALATENSCHAPPEN, VERJARENDE NA VERLOOP VAN DERTIG JAREN, TE REKENEN VAN DEN DAG, WAAROP DE ERFENIS OPENGEVALLEN IS (ARTIKEL 835 BURGERLIJK WETBOEK). Behoort bij G. B. dd. 28 Augustus 1887 No. 21 (Bijblad No. 5167). E „ .... Waar en wanneer in 's Lands r°t wanneer opvorder- en nummer der g Omschrijving Bedrag . p uruer ordonnantie, waarbij | kas gestort aar door rechthebbenden het bedrag aan recht- Aanmerkingen hebbenden is uitgekeerd 1 | Nalatenschap van P. Sax. • i ! Overleden 23 Juni 1875. ƒ 300 75 Soerabajai 23 Mei 1879. 23 Juni 1905. ADMINISTRATIEVE VOORSCHRIFTEN VOOR DE DEPARTEMENTEN VAN ALGEMEEN BESTUUR BETREKKELIJK DE CONTROLE OP DE LANDS ONTVANGSTEN EN UITGAVEN. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 19 Januari 1875 No. 9 (Bijblad No. 2814) (zie ook Bijblad Ao. 2911). Gelezen enz; De Raad van Nederlandsch-lndië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: enz. Ten vierde: Met buitenwerkingstelling, voor zooveel dit niet reeds is geschied, van de voorschriften voor het kasbeheer en de controle op de landsuitgaven, vastgesteld bij het besluit van 22 Januari 1867 no- 1, en van de voorloopige voorschriften voor de departementen van algemeen bestuur, vastgesteld bij het besluit van 1 Januari 1874 No. 1 vast te stellen de aan dit besluit gehechte „administratieve voorschriften voor de departementen van algemeen bestuur betrekkelijk de controle op de landsontvangsten en uitgaven" en „voorschriften voor de hulpordonnateurs ten vervolge op het besluit van 10 December 1873 No. 6.". Ten vijfde: enz. Afschrift enz. £ Adm. Voorschr. ADMINISTRATIEVE VOORSCHRIFTEN voor de departementen van algemeen bestuur betrekkelijk de controle op de lands ontvangsten en uitgaven. Art. 1. (Bijblad Nos. 4873 en 6699). De departementen van algemeen bestuur houden de volgende registers aan: van uitgaven, vóór de betaling aan het onderzoek der Algemeene Rekenkamer onderworpen; van uitgaven niet vóór de betaling aan het onderzoek der Algemeene Rekenkamer onderworpen; van voorschotten; van ingediende vorderingen; van afgegeven ordonnantiën; volgens de hierbij gevoegde formulieren (comptabiliteit-Nos, 9, 10, 11, 13 en 14); voorts een register van beschikbaar gestelde sommen. De betrokken departementen van algemeen bestuur houden de noodige boekhouding aan van de ontvangsten en uitgaven voor rekening van derden gedaan zoomede van de uitgaven en ontvangsten voor het departement van Koloniën, met dien verstande, dat door het departement van Financiën boek wordt gehouden van de overige „mutatie van gelden"; wat de delegatiën naar Nederland door Civiele ambtenaren en gepensionneerden betreft met uitzondering van die door de onder de departementen van Oorlog en Marine ressorteerende Civiele ambtenaren, van welke delegatiën, evenals van die door officieren der Land-en Zeemacht door evengenoemde departementen wordt boek gehouden. Ten aanzien van elke rubriek der rekeningen met derden wordt omtrent de noodzakelijkheid van dergelijke boekhouding, de wijze waarop deze moet worden ingericht en het departement dat de boekhouding c.q. moet aanhouden, door de Chefs der departementen in onderling overleg en in elk geval in overleg met de Algemeene Rekenkamer beslist. Wanneer het overleg niet tot overeenstemming leidt, wordt de beslissing van den Gouverneur-Generaal ingeroepen. Al de in dit artikel vermelde registers worden voor iedere dienst afzonderlijk gehouden. Art. 2. In de eerste kolom van het register No 9 worden afzonderlijk aangeteekend: het totaal bedrag van het begrootings-artikel en de wijzigingen die het ondergaat, deze laatste met aanhaling der besluiten; hetgeen van evengemeld bedrag beschikbaar blijft na aftrek van hetgeen is afgezonderd voor de uitgaven niet vóór de betaling aan het onderzoek der Algemeene Rekenkamer onderworpen, en de wijzigingen ten gevolge van verandering in of niet beschikking over het afgezonderd bedrag, een en ander met aanhaling der besluiten; de tegoedschrijvingen, zoowei wegens toepassing van art 36 der wet van 23 April 1864, (Indisch Staatsblad No. 106), (l) als wegens ontvangsten, in mindering der uitgaven te brengen (contra-posten). Art. 3. De boeking der uitgaven in het register No. 9 geschiedt vóór de toezending der stukken aan de Algemeene. Rekenkamer. Wordt na de boeking eene wijziging gebracht, in het bedrag, dan wordt de post met rooden inkt doorgehaald en verwijzen de oude en de nieuwe boeking naar elkander. (') Thans artikel 36 der Indische Comptabiliteitswet (Staatsblad 1917 No. 521). Gelijke doorhaling en verwijzing geschieden in geval een ander begrootings-artikel wordt aangewezen. Art. 4. Bij de artikelen voor onvoorziene uitgaven worden in de eerste kolom vermeld de overschrijvingen op andere artikelen, zoomede alle beschikbaarstellingen voor uitgaven, rechtstreeks uit eerstgenoemde artikelen te doen. Van de voorstellen tot overschrijving of beschikbaarstelling wordt afzonderlijk aanteekening gehouden. Na beschikking op het voorstel wordt de aanteekening doorgehaald. Het onderwerp van de uitgaven, rechtstreeks ten laste der artikelen voor onvoorziene uitgaven geschiedende, wordt in de kolom van aanteekeningen vermeld. Art. 5. In de eerste kolom van het register No. 10 wort ingevuld het bedrag, voor de in dit register te boeken uitgaven afgezonderd, zoomede de wijzigingen die het ondergaat, een en ander met aanhaling der besluiten. Art. 6. In het register No. 10 geschieden, behoudens het geval bedoeld in het vóórlaatste lid van art. 31 (') der instructie van de Algemeene Rekenkamer, geene boekingen van uitgaven dan naar aanleiding van ordonnantiën of duplicaat mandaten en van bewijsstukken van uitgaven, zonder ordonnantie of mandaat gedaan. Art. 7. Alle voorschotten worden geboekt in het register No. 11. (1) Art. 30. Instructie AIgemeene Rekenkamer (Staatsblad 1898 No. 164 — Zie blz. 54 en 55). De voorschotten op bezoldiging en die waarvan rekenplicht het gevolg is, worden aanvankelijk niet geboekt in het register No. 10. Hetgeen in het jaar, waarin het voorschot op bezoldiging is verstrekt, niet is ingehouden of terugbetaald, wordt in het register No. 10 geboekt ten laste van het daarvoor speciaal bestemde artikel. Mocht eenig voorschot, welks ontvangst rekenplicht tengevolge heeft, bij de sluiting van den dienst nog niet, of niet geheel, door overlegging van geldige bewijzen of terugstorting verantwoord zijn, dan wordt het bedrag, of het restant, in het register No. 10 geboekt ten laste van het betrokken artikel. Art. 8. In het register No 13 worden de vorderingen geboekt, dadelijk nadat zij bij het departement zijn ingekomen. Op de rekeningen, die aldaar rechtstreeks worden ingediend, wordt de dagteekening der indiening vermeld, en die vermelding door of namens den departementschef onderteekend. Art. 9. In het register van beschikbaar gestelde sommen worden aangeteekend de besluiten, waarbij voor de uitvoering van werken, voor speciale werkzaamheden of andere bijzondere onderwerpen, een bedrag als maximum van uitgaaf is aangewezen. De uitgaven worden aangeteekend met verwijzing naar de stukken, waaruit zij blijken, of casu quo naar de verantwoordingen, geboekt in het register van voorschotten No. 11. Na afloop, hetzij van de zaak, hetzij van den termijn, en in elk geval jaarlijks, wordt de post afgesloten met vermelding over hooveel meer of minder dan het oegestane maximum is beschikt, in 't eerste geval met aanteekening van de maatregelen, ter zake der overschrijding voorgesteld en genomen. Blijft het bedrag of een gedeelte daarvan ook in een volgend jaar beschikbaar, dan wordt het overgebracht in het register over dat jaar, met wederkeerige verwijzing tusschen de beide registers. Art. 10. Bij de departementen van algemeen bestuur wordt artikelsgewijs aanteekening gehouden van alle gegevens, welke dienen kunnen bij de evetitueele beantwoording der vraag, of de stand der begrooting aan eenige handeling in den weg zou staan. Bij voorstellen, waaromtrent de beslissing kan afhankelijk zijn van den stand der begrooting, deelen de departementschefs mede of de begrooting de bedoelde uitgaaf toelaat. Bij elk voorstel, welks inwilliging eene uitgaaf ten laste der begrooting zal tengevolge hebben, zoomede bij elke machtiging tot zulk eene uitgaaf, wordt het betrekkelijk artikel der begrooting vermeld. Art. 11. Van alle ordonnantiën wordt een duplicaat gehouden, dat op in 't oog vallende wijze dien naam bevat en door of namens den ordonnateur „voor afschrift" geteekend wordt. Aan de duplicaten, betrekkelijk uitgaven, niet vóór de betaling aan het onderzoek der Algemeene Rekenkamer onderworpen, worden de bewijsstukken vastgehecht. Art. 12. De bewijsstukken betrekkelijk vorderingen vóór de betaling aan het onderzoek der Algemeene Rekenkamer onderworpen, worden haar gezonden met een bewijs van verevening volgens hierbij gevoegd formulier (comptabiliteit No. 12). De goedkeuring der Algemeene Rekenkamer wordt zoo noodig op het duplicaat overgenomen. Is op de vordering een gedeelte vooruitbetaald, dan wordt het duplicaat van de ordonnantie of het mandaat daartoe betrekkelijk, na boeking in het register No. 10, overgelegd met het duplicaat van het formulier No. 12, nadat het betrekkelijk gedeelte daarvan is ingevuld. Van toepassing van art. 46 der wet van 23 April 1864 (Indisch Staatsblad No. 106) (') wordt aan de Algemeene Rekenkamer kennis gegeven onder overlegging der bewijsstukken. Art. 13. De duplicaat mandaten ten laste der begrooting, met de daarbij behoorende staten No. 8, worden nagezien en zooveel noodig gewijzigd, wat de aanteekening van den begrootingspost betreft. Na boeking in de registers No. 10 en 11 worden zij — behoudens het geval van het vóórlaatste lid van het vorig artikel — met de staten No. 8, deze in duplo, aan de Algemeene Rekenkamer gezonden, onder overlegging van een voorstel tot boeking volgens bijgevoegd formulier (comptabiliteit No. 15). Wanneer er bij het departement bedenking bestaat tegen eene uitgaaf, wordt daarvan mededeeling gedaan aan den hulpordonnateur, opdat aan de bedenking zooveel mogelijk worde te gemoet gekomen. In afwachting daarvan kan de uitgaaf worden geroyeerd van den staat No. 8. Nadat aan de bedenking is te gemoet gekomen door aanvulling van de stukken, door terugstorting van het bedrag of op andere wijze, worden de stukken, zoo (') Thans artikel 46 der Indische Comptabiliteitswet (Staatsblad I9!7 No. 521). noodig met een afzonderlijken staat No. 8 in duplo en formulier No. 15, aan de Algemeene Rekenkamer gezonden. Op gelijke wijze wordt gehandeld, wanneer aan de bedenking niet wordt tegemoet gekomen en niet blijkt, dat niet is voldaan aan de eischen gesteld bij art. 37 sub a, b en c van de instructie voor de Algemeene Rekenkamer. (') Met de duplicaat-mandaten, waartegen de Rekenkamer bedenkingen heeft geopperd, wordt gehandeld als in de beide vorige alinea's is bepaald. In elk geval, waarin een duplicaat-mandaat op een anderen staat No. 8 wordt overgebracht, verwijst deze naar den eerste. De staten No. 8, behoorende bij duplicaat-mandaten, kunnen zoo noodig door of namens den departementschef worden onderteekend. Art 14. Met de duplicaat-ordonnantiën ten laste der begrooting, die geen betrekking hebben op uitgaven, aan het voorafgaand onderzoek der Algemeene Rekenkamer onderworpen, wordt gehandeld overeenkomstig het tweede, zesde en zevende lid van het vorig artikel. In den staat No. 8 wordt het woord „mandaat", vervangen door „ordonnantie". Art. 15. De wijzigingen in de vermelding van den begrootingspost, op de duplicaat-mandaten en ordonnantiën, worden op de origineele overgenomen. Het departement van Financiën ontvangt daartoe de noodige mededeelingen van de overige departementen. (') Thans artikel 35 sub a, b en c van de Instructie voor de Algemeene Rekenkamer (Staatsblad 1898 No. 164 —zie bh. 57). Voorschriften. 12 De duplicaten, die eene onjuiste aanwijzing van de begrootings-afdeeling bevatten, worden gezonden aan het departement waar zij behooren. Art. 16. (Bijblad Nos. 4873 en 6699, zie ook Bijblad No. 5167 sub IV). Na terugontvangst van een exemplaar der staten No. 8, wordt de boeking ter Aigemeene Rekenkamer, wat de ordonnantiën betreft, ingevuld in de registers Nos. 9 en 10. Bij de verzending, overeenkomstig art. 18, van bewijzen van zonder ordonnantie of mandaat gedane uitgaven ten laste der begrooting, wordt aan de Algemeene Rekenkamer een staat No. 8 in duplo gezonden en een formulier No. 15. Het opschrift van den staat No. 8 wordt daarvoor gewijzigd; in plaats van de dagteekening en het nommer van het mandaat wordt gesteld een verwijzing naar den staat waarop en het nommer waaronder de quitantie is vermeld. De duplicaat-mandaten en ordonnantiën betrekkelijk teruggaven worden, na onderzoek, aan de Algemeene Rekenkamer gezonden, vergezeld van een exemplaar van den staat No. 8 en die betrekkelijk de rekeningen met derden en mutatiën van gelden, vergezeld van eene geleidelijst in simplo. Op de ordonnantiën en mandaten van betaling of in uitgaafstelling ten laste van die rekeningen met derden waarvan elke uitgaaf moet overeenkomen met of een aangewezen deel vormen van eene te voren gedane ontvangst, wordt bekend gesteld waar en wanneer het bedrag, welks uitgaaf bevolen wordt, in 's lands kas is gestort en onder welk hoofd het is ingenomen. Art. 17. De hoofden der departementen van algemeen bestuur geven aan de onder hen ressorteerende comptabelen, met de inning van gelden belast, voorschriften tot indiening van maandelijksche of driemaandelijksche verantwoordingen wat de inrichting betreft, zooveel mogelijk overeenstemmende met de bestaande maandstaten der algemeer.e ontvangers. De overlegging van bewijzen van overstorting en teruggaaf wordt, ten aanzien van hen, die hunne ontvangsten overstorten bij de algemeene ontvangers, daarbij in dier voege geregeld, dat het totaal van de bij de staten over één jaar over te leggen bewijzen overeenstemmen met het totaal der ontvangsten. Art. 18. De als geldig beschouwde bewijzen van uitgaaf, door comptabelen overgelegd, worden, na examinatie, met een staat in duplo en een borderel volgens hierbij gevoegd formulier (comptabiliteit No. 16) aan de Algemeene Rekenkamer gezonden. Die, welke niet als geldig kunnen worden beschouwd, worden teruggezonden. Wanneer de comptabele desniettemin meent, dat zij als geldig moeten worden aangenomen, kan hij verzoeken, dat de bewijsstukken aan de Algemeene Rekenkamer worden gezonden. In dat geval wordt op het borderel No. 16 aangeteekend, dat de inzending geschiedt op verzoek van den comptabele en worden de bedenkingen tegen de geldigheid medegedeeld. Wanneer de Algemeene Rekenkamer het bedrag van eenig bewijsstuk niet in de rekening toelaat, dan wordt het teruggezonden ten einde den comptabele in de gelegenheid te stellen daarvan gebruik te maken bij het inbrengen van bezwaren tegen de beslissing der Algemeene Rekenkamer omtrent zijne rekening. Wanneer tengevolge van het niet als geldig aannemen van een bewijsstuk, dat, naar het oordeel van den departements-chef, niet vatbaar is voor verbetering of vervanging, een te kort in kas wordt aanwezig geacht en dit niet dadelijk door inkasstorting van het bedrag is gedekt, wordt van de zaak kennisgegeven aan den Gouverneur-Generaal met een voorstel omtrent den te nemen maatregel. Hetzelfde geschiedt wanneer, naar het oordeel van den departements-chef, te lang wordt gedraald met verbetering of vervanging van een bewijsstuk, of wanneer kwade trouw wordt vermoed. De bepalingen van dit artikel zijn ook toepasselijk op de uitgaven, gedaan uit gelden ter goeder rekening verstrekt, volgens het tweede en vierde lid van art. 49 der wet van 23 April 1864 (Indisch Staatsblad No. 106) ('). Eene verklaring behelzende het bedrag der als geldig aangenomen bewijsstukken, wordt gesteld op een terug te zenden exemplaar van de maandelijksche of driemaandelij ksche staten bedoeld in art. 17. Art. 19. Een exemplaar van de staten No. 7 der aigemeene ontvangers wordt, na de examinatie, door het departement van Financiën gezonden aan de betrokken departementen ter aanteekening in de registers Nos. 9 en 10 of de staten No. 8. Art. 20. (Bijblad Nos. 4873 en 5714). Bij de departementen van algemeen bestuur wordt kantoorsgewijze aangehouden een dubbel van de memorialen van inkomsten der aigemeene ontvangers zoomede aanteekening van de aan andere comptabelen speciaal opgedragen invorderingen. (') Thans artikel 49 der Indische Comptabiliteitswet (Staatsblad 1917 No. 521). De departementen van algemeen bestuur doen aan de aigemeene ontvangers opgaven toekomen van in te vorderen bedragen, ter boeking in het memoriaal van inkomsten. Zij zorgen dat alle in te vorderen bedragen, die nog in hunne boeken openstaan of behooren open te staan, aan een der kantoren van invordering geboekt worden. De bedoelde opgaven behelzen alle gegevens, die voor de boeking of invordering van belang kunnen zijn. De aigemeene ontvangers worden zooveel noodig door d? departementen ingelicht omtrent hetgeen op de invordering van invloed kan zijn. De opdrachten tot invordering, bedoeld in art. 3 der bovenaangehaalde voorschriften, opgenomen in Bijblad No. 2718, en de met zulke opdrachten gelijkgestelde opgaven van in te vorderen bedragen worden aan de aigemeene ontvangers gedaan door toezending van formulieren volgens het hierbij overgelegd model, comptabiliteit No. 28, behoudens de bijzondere'formulieren bij andere Regeeringsbeschikkingen voorgeschreven. De opdrachten en opgaven, alsmede de mededeelingen aan de aigemeene ontvangers van hetgeen op de invordering van invloed kan zijn, geschieden door tusschenkomst van de hoofden van gewestelijk bestuur, voor zoover de opdrachten enz. niet van hen zeiven afkomstig zijn. De hoofden van gewestelijk bestuur houden een register aan volgens het mede hierbij overgelegd formulier comptabiliteit No. 29, waarin worden aangeteekend zoowel de van hen afkomstige opdrachten als de door hen aan de aigemeene ontvangers doorgezonden opdrachten en opgaven als bovenbedoeld. Van de opdrachten en opgaven van anderen dan de hoofden van gewestelijk bestuur afkomstig wordt, door hen die ze deden, driemaandelijks mededeeling gedaan aan de betrokken Inspecteurs van Financiën. Van elke storting in 'slands kas ter zake van eene vordering, omschreven in eene door hen ontvangen opdracht tot invordering of daarmede gelijkgestelde opgaven, wordt door de algemeene ontvangers dadelijk kennis gegeven aan den afzender, zoo deze niet het hoofd van gewestelijk bestuur zelf is, door tusschenkomst van dit bestuurshoofd. Als hoofden van gewestelijk bestuur worden voor de toepassing der vorenstaande regelingen in de residentiën Padangsche Bovenlanden en Tapanoeli de aldaar bescheiden Residenten en in de afdeelingen Buitenzorg en Krawang der residentie Batavia de Assistent-Residenten dier afdeelingen aangemerkt, welke Residenten en Assistent-Residenten mede bevoegd zijn aan de in hun ressort gevestigde algemeene ontvangers opdrachten tot invordering te doen. Op 'den Resident van Batavia zijn de bedoelde regelingen niet van toepassing. Art. 21. Het departement van Financiën ontvangt van de overige departementen de opgaven die het noodig heeft voor het toezicht op het beheer der algemeene ontvangers. Het geeft aan de algemeene ontvangers voorschriften omtrent de inzending aan de departementen van algemeen bestuur van opgaven of afschriften der boekingen in het memoriaal van inkomsten. Art. 22. Het departement van Financiën zendt de extracten uit de maandstaten der algemeene ontvangers aan de overige departementen, nadat de overeenstemming met de maandstaten zelve gebleken is. g Deze extracten worden door laatstbedoelde departementen zooveel mogelijk vergeleken met stukken van andere comptabelen en dergelijke ten einde een voorloopig toezicht te houden op de regelmatige verantwoording door de algemeene ontvangers. Art. 23. Deze voorschriften worden voor het eerst toegepast op de dienst van 1874. OVERGANGSBEPALINGEN. Art. 24. De registers voor de dienst van 1874 blijven op den bestaanden voet ingericht. De duplicaat-ordonnantiën en mandaten, waardoor vooruitbetaling heeft plaats gehad op vorderingen aan het voorafgaand onderzoek der Algemeene Rekenkamer onderworpen, worden, wanneer dit onderzoek reeds heeft plaats gehad, aan dat college gezonden met het duplicaat van het formulier No. 12 en met een voorstel tot boeking vermeldende het nummer der boeking in het register No. 10. Daarbij worden overgelegd de bewijsstukken, die bij het onderzoek der Algemeene Rekenkamer hebben gediend en door haar niet zijn teruggehouden. Art. 25. (Bijblad Nos. 4275 en 5167 sub II). De departementen van algemeen bestuur verzoeken aan de Algemeene Rekenkamer de toezending van de rekeningen en bewijsstukken, over een of meer gedeelten van het jaar 1874 reeds ingediend. Die rekeningen treden zooveel mogelijk in plaats van de in art. 17 bedoelde. De bewijsstukken worden behandeld overeenkomstig art. 18. Van de onafgehaalde vendurendementen, en van de opbrengsten bij openbaren verkoop van gestrande en opgevischte voorwerpen, van entrepötgoederen, van geschut vee, van in rijtuigen en stations der Spooren Tramwegen achtergelaten voorwerpen en van bij de Spoor- en Tramwegdiensten onafgehaalde of onbestelbare goederen, welke tengevolge van het onbekend zijn der rechthebbenden in 's lands kas gestort en onder rekening van derden geboekt zijn en indien niet binnen zeker tijdsverloop opgevorderd lands-eigendom worden, worden bij het daarbij betrokken departement van algemeen bestuur registers aangehouden volgens het aan dit besluit gehecht model B. (Dit model is als vervallen te beschouwen door de hierbij opgenomen modellen I en II en derhalve hier niet overgedrukt). VOORSCHRIFTEN voor de hulpordonnateurs ten vervolge op het besluit van 10 December 1873 No. 6. (Bijblad No. 2718). Art. 1. (Bijblad No. 5133). De hulpordonnateurs houden, voor elke dienst afzonderlijk, een register van ingediende vorderingen en een register van afgegeven mandaten aan volgens bijgevoegde formulieren (comptabiliteit Nos. 17 en 18). De vorderingen worden in het register No. 17 geboekt, zoodra zij zijn ingediend. Eene onderteekende verklaring, vermeldende de dagteekening der indiening, wordt op de ingediende rekeningen gesteld. Worden de stukken in orde bevonden, dan worden zij dadelijk aan het betrokken departement van algemeen bestuur gezonden. Anders worden zij onder mededeeling der gebreken dadelijk terug gegeven. ■ Elke maand wordt aan elk departement opgaaf gedaan van de ingezonden stukken, die meer dan drie maanden te voren zijn ingezonden, en waaromtrent nog geen bericht is ontvangen. In het belang van het toedicht op de vlugge behandeling en doorzending der stukken, nemen de hulpordonnateurs na afloop van elke maand inzage van het register van ingediende vorderingen en houden van deze hunne verrichting telkens aanteekening door het stellen van hun paraaf of naamteekening. (Zie Bijblad No. 5133). Art. 2. Tusschen 1 en 15 Juli wordt aan de betrokken departementen kennis gegeven van alle nog openstaande vorderingen, tot de dienst van het vorig jaar betrekkelijk, met opgaaf van den datum der inzending aan het betrokken departement. Art. 3. (.Bijblad No. 4275). Het bepaalde bij art. 10 van het besluit van 10 December 1873 No. 6 is ook toepasselijk op de diensten van 1875 en volgende jaren. In de staten No. 8 Worden de voorschotten ter goeder rekening afzonderlijk artikelsgewijs opgenomen en opgeteld. De ordonnateurs en hulp-ordonnateurs geven dagelijks aan ieder der algemeene ontvangers, op wier kassen dien dag ordonnantiën of mandaten van betaling zijn afgegeven, daarvan kennis door middel van een advieslijst, volgens het aan dit besluit gehecht model. , Aan iederen algemeenen ontvanger wordt per dag niet meer dan één lijst gezonden. MODELLEN COMPTABILITEIT N08. 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17 en 18. Behoort bij Gouv. Besluit 19 Januari 1875 No. 9 (Bijblad No. 2814} Comptabiliteit No. 9. Dienst 19 Artikel REGISTE vóór de betaling aan het onderzo^; vAN UITGAVEN ^er Algemeene Rekenkamer onderworpen. g^CH l KKINGEN. ___ Beschikbaar bedrag ~~ Nommer aanteekeningen Volg- Omschrijving der boeking Ordonnantie. Beta- & Rechthebbende. der Bedrag. bijdeAlg. —— wijzigingen daarvan. nommer. uitgaaf. mer Datum* g" de vooruitbetaalde 80 PCt. J ® ® & mer. mer. inhetregisterlOvoorkomen. __ — 1 i r Behoort bij Gouv. besluit 19 Januari 1875 No. 9 (Bijblad No. 2814) Comptabiliteit No. 10. Dienstjaar Artikel REGISTE niet vóór de betaling aan het onderzo',. A N UITfiAVFN :^r Algemeene Rekenkamer onderworpen. B E S C H GEN. Ordonnantiën, Mandaten en Mandaten en betalingen Beschikbaar bedrag Ordonnantiën. :mffi'aat. '""ofmandaat""* wijzigingen daarvan. | Recht- |S j Bedrag. der boeking Omschrijving. Mg m c 1 hebbende. cc* bij de Algemeene .? o Z < '2 ■L Rekenkamer. > É . Behoort bij Gouv. besluit 19 Januari 1875 No. 9 (Bijblad No. 28)'A Comptabiliteit No. 11. Dienst registë i Ordonnancie of mandaat VERREKENINGEN, Aanteekeningen, S -g u waarbij verstrekt. - 0.a. van in het register 1 Verstrekt | .5 „ . ■ I RedraÉ J jordonnateur. Nummer. s reKcuing. oorschotten. I °°^ScHRIFTEN. 13 Comptabiliteit No. 12. No Begrooting van Ned.-Indië. Hoofdstuk li. Afdeeling Onder-Afdeeling Artikel No. van het register no. 9. Autorisatie van betaling. Dienst 19 . Departement van Ten behoeve van wordt verevend een bedrag van wegens Batavia, den De Goedgekeurd tot bovenvermeld bedrag, geboekt onder No Batavia, den De Algemeene Rekenkamer, 2e tafel. De goedkeuring wordt geweigerd om de redenen vermeld in bijgaande nota. Batavia, den - ' De Algemeene Rekenkamer, 2e tafel. Fiat betaling (') den Algemeenen Ontvanger te Batavia, de. De Voldaan: (') Casu quo in te vullen ingevolge art. 46 der wef van 23 April 1864, (Staatsblad No. 106), thans artikel 46 der Indische comptabiliteitswet (Staatsblad 1917 No. 521). Behoort bij Gouv. besluit 19 Januari 1875 No. 9 (Bijblad No. 2814). Comptabiliteit No. 12. No Begrooting van Ned.-Indië. Hoofdstuk II. Afdeeling Onder-Afdeeling Artikel ...... No. van hetregisterNo.9. Autorisatie van betaling. Dienst 19 ij Departement van < ^ Ten behoeve van c CJ D- wordt verevend een bedrag van 3 Q wegens Batavia, den. De Goedgekeurd tot bovenvermeld bedrag, geboekt onderNo. Batavia, den De Algemeene Rekenkamer, 2e tafel. De goedkeuring wordt geweigerd om de redenen vermeld in bijgaande nota. Batavia, den De Algemeene Rekenkamer, 2e tafel. Fiat betaling (') den Algemeenen Ontvanger te Batavia, den De Voldaan: (') Casu quo in te vullen ingevolge art. 46 der wet van 23 April 1864 (Staatsblad No. 106), thans artikel 46 der Indische Comptabiliteitswet (Staatsblad 1917 No. 521). Behoort bij Gouv. besluit 19 Januari 1875 No. 9 (Bijblad No. 2814). Comptabiliteit No. 13. Dienst van den 3 §* inzender. 2 2. = o 3 o bij het De- 5 partement. ' g. Ingezonden door Dagteekening der rekening. Wanneer ontvangen bij het Departement. Naam van den schuldeischer. Ter zake waarvan en termijn waarover. 03 n> d. •n L M \ 22 - / Waarop reeds betaald. Artikel der begrooting. No. van het register No. 9. Aan de Algemee11e Rekenkamer gezonden den Terug ontvangen den re 3 O 3 ff 3 O o -n n> q. ^ 2 0 o o* 1 * < < 3 CfQ O § g ff % b > 3 3 ff < ' fo p o, ® 3 ff 3 ^ ?§ïa" 3 s* "g g- £ 5' *» » S> 3 ^ 3 - 3 2 < K* 3 C/Q E. 3 S- rS ff n " crq -1 1 1 REGISTER VAN IN0^DiENDE VORDERINGEN welke vóór de betaling aan de beoordeelin- der Algemeene Rekenkamer worden onderworpen. Behoort bij Gouv. besluit 19 Januari 1875 No, 9 (Bijblad No. 2814), Comptabiliteit No. 14. Dienst 19 REGISTER V °RD O N N A N C 1 E N op 'sLands algemeen' «ssen afgegeven. Artikel | No. der boeking I i.j.1, kk/ï a er zake waarvan en d in het reKister up Nommer en datum, i Bedrag. Rechthebbende. . .. ,,, afgegeven. ; termijn waarover. begrooting. | No. 9, 10 of 11. ë ë Behoort bij Gouv. besluit 19 Januari 1875 No. 9 (Bijblad No. 2814). Comptabiliteit No, 15. DEPARTEMENT VAN Begrooting van Nederlandsch-Indië. HOOFDSTUK II. Afdeeling DIENST Wordt voorgesteld de op bijgaande in duplo vermelde sommen tot een totaal bedrag van mandaten .. . waarvoor —. zijn afgegeven door ordonnantiën ' ° ö te boeken ten laste van de daarbij vermelde artikelen. Batavia, den 19 . De Geboekt tot een bedrag van Het bedrag der teruggezonden stukken, aangewezen op het hierbij teruggaande exemplaar van de overgelegde ®taat is stQtcn Batavia, den 19 . De Algemeene Rekenkamer, 2e tafel. Behoort bij Gouv. besluit 19 Januari 1875 No. 9 (Bijblad No. 2814). Comptabiliteit No. 16. DEPARTEMENT VAN DIENSTJAAR Wordt voorgesteld de op bijgaande in duplo vermelde bewijzen van (') tot een bedrag van gedaan door als geldig aan te nemen en dat bedrag in de rekening van den comptabele toe te laten. Batavia, den 19 . De Als geldig aangenomen, ter toelating in de rekening van den betrokken comptabele een bedrag van Het bedrag der niet als geldig aangenomen stukken, aangewezen op het hierbij teruggaand exemplaar van de over- ._ , staat gelegde -staten is , Batavia, den 19 . De Algemeene Rekenkamer, 2e tafel. (') Betaling, overstorting, teruggaaf, mutatiën van geld. Behoort bij Gouv. besluit 19 Januari 1875 No. 9 (Bijblad No. 2814} Comptabiliteit No. 17. Dienst Residentie register van in g ^ welke vóór de betaling aan de beoordeeling de' Doorloopend nommer. 5' Z x « £ n CL 5 3 ft! 3 D. 3 fd < ~t tu 3 Wanneer ontvangen. Ter zake waarvan en termijn waarover. 03 O. -t su op Waarop betaald (80 pCt. van het vermoedelijk zuiver bedrag). Dagteekening en No. van het man^ Aaat. A 7 Dagteekening der opzending naar Batavia, j Aan welk departement, Dagteekening der terifg ontvangst. Tot welk bedrag verevend. Rest te betalen. Behoudens vergoeding van. Dagteekening der uitreiking aan den belanghebbende. Aanteekeningen, vermeldende o.a. de nieuwe inzending na terug ontvangst van Batavia. diende vorderingen Al 'genieene Rekenkamer worden onderworpen. Behoort bij Gouv. Besluit 19 Januari 1875 No. 9 (Bijblad No. 2814} Comptabiliteit No. 18. Residentie Dienst 19 ■p Begrooting. 'er zake waarvan en Op welke kas Nommer en datum. Bedrag. Rechthebbende. .. i „ termijn waarover. Afdeeling. | Artikel. afgegeven. REGISTER VAN A F G t QEVEN mandaten. MODEL COMPTABILITEIT N°. 28. O ro cr o n> O £ a> > O 5' C/cf 5 =f 3 & 2- Ui O) • CO O 5f 3 s 5 3 3 CTO O n> 3 < sa 3 ' GfQ 03 r-. 5L O £3 r> < 3? CL m 3 co 3 ct> 7Q ro 3 CO CL ft> c/> O 3 < &J 3 : O ? O > 0Q w L ctq n> Z n> 2 o -*• ft) CD tO <3 CO ro n> 3* O 3 —, rD 3 < S ff 5 era - £•3 S rD ^ N—. 3 -t . 3 3 ro < n) 3 O 3 < „ 3 — £J CO CO 3 r CD" 3* : f 3 d 3 <-+- : o. o : co 3 ! CL «T> m C? 3 1 co •• o ; CD »' i i Si < : : BI 3 z o co O 3 O T3 O 70 > O X H H O H 2 < O ;c O m 2 z p O O) •o »> •-t O 3 ro 3 »—t- < &s Behoort bij artikel 3 van het bes I October 1893 No. 4 (Bijblad No. > == co ro 3 (ra CD 3 CO < &3 * o co n> . r- > S» L3 7Q CL CD » 3 £" S co 3 ° ff ^ S O 3 3 < .. 3 ufQ ro Vtf/Z .4873). < 3 S* ^ ^ rt. » « £ O cd era H =t — rD S • «■=*• w < Z ! -o ^ 2- o -J — • CL «Q * | >• 3 ft> rc ' I CO co rt) o ; | C r-« (V T5 ; H M '~t CL ; m 3 -t ; —? » | & ; S z I S < : ? CO p tO p U> 3 OO CZI CL 5. ^ O 3 ~t ^ c : Q S? : c N : i S. ° : E* w i o ; co ^ : o CL 3 tra' ; MODEL COMPTABILITEIT No. 29. Behoort bij artikel 3 van het besluit van I October 1893 No. 4 (.Bijblad No. 4873). Voorschriften. 14 Comptabiliteit No. 29. REGISTER van opdrachten tot invorderi^ darmede gelijkgestelde opgaven aan de(n) algemeeneCj, >nger^ p. , Data van j 1:0 nnmmpra j?rzen~ Kantoren Namen H „ 'luw _ , . overboeking c Omschrijving. Bedrag. in 's Lands 1(1 °P~ i aan de Alge- '5 gestort. C^oor ! Ordonnantie Waar en wan- | rechtheh Bedrag- of neer bij s Lands het hoofd e j : benden mandaat. kas verhandeld. a. A. 0. < (Dit model is in de practijk niet meer gebruikelijk. Men bedient ziet1 ni0(ic^ ^ /,jcnr/lierj MODBl- Iq' ONTVANGSTEN. Bij 's lanijs kas verhandeld of over- c- geboekt naar de middelen. u> ,,, Tot wanneer ~ -£ ! .5 Waar en wan- -g g c Omschrijving. Bedrag. neer in 's lands er aa edrag. g "2 waar 5 kas gestort. °°r . J o g | en 19 . 19 , 19 . 19 ü rechthebbende" -o c ! wan. ! c ° neer. Transporteere ... UITGAVEN. Behoort bij G. B. ddo. 28 Augustus 1887 No. 21 (Bijblad No. 5167} ONTVANGSTEN. Ordonnantie Waar en | Waar en wanneer Omschrijving Bedrag of wanneer bij j Aantee- OMSCHRIJVING. Bedrag. in 's Lands kas 'S LandS ') Thans artikel 5 der bepalingen in Staatsblad 1901 No. 325 (Zie blz. 83). In de kolom, „bedrag in letters", worden de namen der maanden opgenomen en in de volgende kolommen worden de totalen der ontvangsten over elke maand ingevuld. Het totaal over twaalf maanden wordt opgeteld. Daarna worden de verbeteringen aangebracht, bedoeld in de dezerzijdsche circulaire van 4 Augustus 1874 No. 13500 (•) Is b.v. in eene kolom eene som verkeerd geboekt geworden, dan wordt die som van het totaal der bedoelde kolom over het geheele jaar afgetrokken en opgeteld bij het totaal der kolom, waarin zij geboekt had behooren te worden, met verwijzing in de kolom, „bedrag in letters", naar het nommer waaronder de abusief geboekte post. is ingenomen. Zijn er geen fouten gemaakt, dan zullen wat het totaal der landsmiddelen aangaat, de cijfers, voorkomende in de laatste kolom van den maandstaat comptabiliteit No. 6, over December in overeenstemming zijn met de cijfers der jaarrekening. In het register van uitgaaf No. 5 wordt eene recapitulatie gemaakt en worden de fouten hersteld op dezelfde wijze als voor de registers van ontvang is bepaald. In de eerste kolommen worden dan de namen der maanden en de nommers der foutieve boekingen opgenomen. (') Bijblad No. 2720. MODELLEN (COMPTABILITEIT N°s. 19 EN 20). EN TIJDSTIPPEN VAN INZENDING VAN REKENINGEN VAN COMPTABELEN. Besluit der Algemeene Rekenkamer dd". 31 Mei 1875 No. 4398 (Bijblad No. 4016) zie art. 1 van G.B. 1 — 1 — 1896 No. 1 en G.B. 8—ö—1896 No. 3. DE ALGEMEENE REKENKAMER Gelezen enz. Gelet 'op artikel 86 (') der Comptabiliteitswet en artikel 38 der gewijzigde Instructie voor de Kamer, Staatsblad 1875 No. 24; (2) Heeft besloten: le. Vast te stellen gelijk geschiedt bij deze: a. het model der jaarrekening in te dienen door de ontvangers van 's lands kassen ter voldoening aan artikel 6 van de bepalingen vervat in Staatsblad 18/5 No. 23 (3), b. het model der jaarrekening in te dienen door ontvangers van een of meer bepaalde middelen, in voldoening aan artikel 6 der bepalingen in Staatsblad 1875 No. 23. (3) 2e. Den termijn van indiening van de sub 1 vastgestelde jaarrekeningen, te stellen: (1) Thans artikel 85 der Indische Comptabiliteitswet (Staatsblad 1917 No.. 521). , n , __ (2) Vervallen, in verband met de laatste alinea van artikel 85 der Indische Comptabiliteitswet (Staatsblad 1895 No. 225, thans Staatsblad 1917 No. 521). (3) Thans artikel 5 der bepalingen in Staatsblad 1901 No. 325 (blz. 83 en 84). a. voor zooveel betreft het jaar 1874: vóór of op 15 Augustus 1875; b. voor zooveel betreft het jaar 1875 en vol" gende jaren: vóór het einde van het eerste kwartaal van het jaar volgende op dat waarover de rekening loopt. Afschrift, enz. Voorschriften. MODELLEN COMPTABILITEIT Nos. 19 en 20. Behoort bij Bijblad No. 4016. Comptabiliteit No. 19. Residentie Bed' Bedrag, der ontv Uitgaven. ___ ^e'ing I- Regeering en Hooge Collegiën Aanwijzing van de bij de raming aan- » jjj Departement van Justitie geven middelen; verder contraposten, Mu- ,, m ^ # Financiën tatiën van Geld en Rekeningen van Derden. » jy_ ^ _ Binnenlandsch Bestuur. De ontvangsten worden afdeelings- en » V. „ „ Onderwijs en Eeredienst, rubrieksgewijs getotaliseerd "VI. „ Landbouw, Nijverheid en Handel Totaal " VII. „ der Burgerlijke Openbare - Werken » VIII. „ van Gouvernementsbedrijven Bedr« ix. „ van Oorlog X. „ „ Marine ....... » XI. „ Plaatselijk en Gewestelijk zelfbe- Verzameling der Ontvangsten. . stuur sgaven Regeering en Hooge Collegiën .... _ + , Departement van Justitie ; Totaal Financiën • • • • • " Binnenlandsch Bestuur . Mutatiën van geld. ;; „ Onderwijs en Eeredienst, ir8e v „ Landbouw, Nijverheid en Handel Rekening van Derden. der Burgerlijke Openbare e Werken r8e hoofden „• Gouvernementsbedrijven Totaa, raal.... van Oorlog ( s . „ „ Marine Plaatselijk en Gewestelijk zelfbestuur. . Bedrag. Ontvangsten van gemengden aard en toe- balans. vallige baten -j ^ °p ultimo December Totaal "gsten gedurende Totaal • - Contraposten ^ Mutatiën van Geld gedurende I Rekening van Derden JL Saldo in kas op ultimo December. JAARREKENING vaTOeenen Ontvanger te. Totaal generaal Zie noot bladz. 148. Aldus opgemaakt door den Algemeenen Ontvanger te den 19 • Behoort bij Bijblad No. 4016. Comptabiliteit No. 20. Residentie Kantoor Nommer of letter van Bedrag . , , ... , ... ..... Stortingen in s Lands Kas en terugbetalingen het middel, bi] de Aard der ontvangsten. der Bedrag, raming der middelen (per maand). aangewezen. ontvangst Overstortingen ?nuari ;Vr1ari: k>< "hi ■"gustus i Ptember (jct°ber \°vetnber I Gember Terugbetalingen Sari &ari ::::::: te1 : : : : hni ?«•: : : §58,: :::::::::: : : : : : : : : : : : cember Totaal. .... ƒ Totaal ƒ JAARRKKENlf over het jaar 19 N. B. De aard der ontvangsten te beschrijven volgens de hoofdei, inkomsten, voorkomende in de wet op de middelen voor het betrekt dienstjaar, zoodanig, dat voor elke rubriek in die wet onder een afzo'' lijk nommer of eene afzonderlijke letter vermeld, slechts het totaü' ontvangsten wordt aangewezen. den .19 De MEDEDEELINGEN TEN DIENSTE DER DOOR DE ALGEMEENE REKENKAMER TE BEWERKSTELLIGEN CONTROLE.— MODEL DER TOELICHTING VAN DE JAARREKENINGEN DER COMPTABELEN. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 16 April 1903 No. 39 (bijblad No. 5906). Gelet op het Koninklijk besluit van 1 Juli 1901 No. 54 (Indisch Staatsblad No. 325) (Zie blz-. 81) en op het besluit van 12 Maart 1902 No. 21 (Staatsblad No. 134); Gelezen enz.: De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: enz. Ten tweede: enz. Ten derde: Krachtens de artikelen 4 en 7 der bepalingen omtrent de wijze van verificatie der ontvangsten in Nederlandsch-Indië en omtrent daarmede in verband staande onderwerpen, vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 1 Juli 1901 No. 54 (Indisch Staatsblad No. 325), en met intrekking van artikel 1 § 1 van het besluit van 23 Januari 1877 No. 9 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 3147); I. vast te stellen de aan dit besluit gehechte voorschriften, regelende van wie, in welken vorm en binnen welke termijnen de Algemeene Rekenkamer de bij artikel 3 der voorschreven bepalingen bedoelde inededeelingen voor door de haar te bewerkstelligen contröle ontvangt: II. te bepalen dat het model der toelichting van de jaarrekeningen der comptabelen, voorgeschreven in artikel 6 dier bepalingen, gelijk is aan dat, vastgesteld bij artikel 1 § II van het besluit van 23 Januari 1877 No. 9 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 3147); zullende de inzending daarvan aan de Algemeene Rekenkamer moeten geschieden vóór 1 Juli van het jaar, volgende op dat waarop de rekeningen betrekking hebben. Ten vierde: enz. Ten vijfde: enz. Afschrift enz. Voorschriften, regelende van wie, in welken vorm en binnen welke termijnen de Algemeene Rekenkamer ontvangt de mededeelingen, ten dienste der door haar te bewerkstelligen contröle bedoeld in artikel 3 der bepalingen omtrent de wijze van verificatie der ontvangsten in Nederlandsch-Indië en omtrent daarmede in verband staande onderwerpen, vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 1 Juli 1901 No. 54 (Indisch Staatsblad No. 325) (Zie blz. 81.) De mededeelingen aan de Algemeene Rekenkamer, bedoeld in artikel 3 van het Koninklijk besluit van 1 Juli 1901 No. 54 (Indisch Staatsblad No. 325), geschieden door de departementen van algemeen bestuur: die bedoeld in No. 1 : door middel van staten afzonderlijk voor elke belasting aanwijzende de rekenplich- igen met de invordering belast, en het door ieder hunner te innen bedrag. De staten worden ingediend nadat de gewone aanslag van eene belasting in een gewest geheel is afgeloopen. Suppletoire aanslagen worden medegedeeld naarmate zij voorkomen; die bedoeld in No. 2: a. wat de verpachte middelen betreft door middel van staten, aanwijzende de namen van pachters en borgen, den tijd waarover de verpachting loopt, de pachtsommen; b. overigens door afschriften van akten, besluiten of beschikkingen of door staten of opgaven, vermeldende de namen van schuldenaren en borgen, tijdvakken, verschijndagen en te innen bedragen. De staten der verpachte middelen worden ingezonden, nadat de definitieve toewijzing van de pachten in eenig gewest heeft plaats gehad. De verder genoemde afschriften, staten of opgaven naarmate de zaken zich voordoen of eens in de drie maanden: die bedoeld in No. 3: bij brief, nadat het bedrag der kosten bekend is; die bedoeld in No. 4 door toezending, binnen drie maanden na afloop van een jaar, van eene opgaaf, aanwijzende voor elk kantoor afzonderlijk het op eiken dag afgegeven bedrag aan wissels waarvoor bij dat kantoor betalingen hebben plaats gehad. Naarmate de zaken zich voordoen door mededeeling van de berichten van afzending van geld uit Nederland en van berichten van aanbrengst of voor de andere voorzieningen in gemeld No. 4 bedoeld: die bedoeld in No. 5: door toezending van extracten naarmate de zaken zich voordoen; die bedoeld in No. 6: door toezending van een exemplaar of een afschrift van het proces-verbaal binnen drie maanden na de opmaking. Alle mededeeling moeten geschied zijn vóór 1 April van het jaar volgende op dat waartoe zij betrekking hebben. Het departement kan zich van mededeeling onthouden wanneer het blijkt dat deze reeds op andere wijze heeft plaats gehad. Waar zij onvolledig is, wordt het ontbrekende aangevuld. Behoort bij het Gouv. besluit van 23 Januari 1877 No. 9 (Bijblad No. 3147). (') Comptabiliteit No. 21. / TOELICHTING van de JAARREKENING van den te OVER 19 (') Zie ook Bijblad No. 5906, Ten derde, sub II. ; , ^ u c o Vorderbaar bedrag. Aanzuivering. °"f g Rubriek g * jj Aanwijzing J> ^ —— ^ | g ' I der > | I der :£> > | | | S 5 Ontvangen. £ ï a Aanmerkingen. •5 rekening. % Bc vordering. « ~ £ 3 § g g ~ Totaal. Dagtee- R E J? > Totddl' £ 1 Ji- $ .*«53. BedraE' Si < 1 C ** ! MODEL (COMPTABILITEIT No. 22) DER REKENING WEGENS HET BEHEER VAN GEZEGELD PAPIER. Besluit der Algemeene Rekenkamer van 9 October 1885 No. 9506 (,Bijblad No. 4209). DE ALGEMEENE REKENKAMER. Overwegende, dat in verband met de bepalingen in Staatsblad 1885 Nos. 131, 133 en 135, het wenschelijk is voqrgekomen, het model der rekening wegens het beheer van gezegeld papier te wijzigen; Gelet op het besluit van 27 Februari 1877 No. 1596; Heeft besloten: Vast te stellen de aan dit besluit gehechte modellen der rekening wegens het beheer van gezegeld papier, in te dienen: a. enz: b. door de zegeldebitanten, zullende de inzending behooren te geschieden vóór 1 April van het jaar volgende op dat waarop de rekening betrekking heeft. Extract enz: Behoort bij het besluit der Algemeene Rekenkamer van 9 October 1885 No. 9506 (Bijblad No. 4209). Comptabiliteit No. 22. Residentie: Jaar 18 . JAARREKENING VAN DEN ZEQELDEBITANT TE _J 2 1 3 [ 4 5 1 6 j 7 1 8 1 9 ] 10 11_ |g TeIerS°r' Verantwoorde zegels. »^ g _ «a *. in v . Afgeschre- c c •§ J >•§"5 _ • «•, ^£5— • ja <" o -5 O 3S . , , §• . s* g « ■o „ =-°^ 73 "h-0 i s»ó - b £ i- "ï cco ï « «3 c Jjö "3 32 £ -a *a ^T3^lr2:2 2 8^ Kss5 3 sëa a 2 O «a < ö" <" -* H O °' > Gez; papier : ƒ0.05 1.50 2. ! 4. 6. 8. 10. 15. 20. 25. ! 30. 35. 40. 45. 50. 60. 70. 80. 90. 100. 200. 300. 500. Plakzegels ƒ0.05 Totaal Komt bij wegens ontvangsten ter zake van inwisseling van zegels, krachtens art: 9 van Staatsblad 1885 No. 133 (k ƒ 0.20 per stuk) Te verantwoorden geldelijk bedrag totaal generaal 18. De Zegeldebitant v.d., Voorschriften. 16 Bekoort bij het besluit der Algemeene Rekenkamer van 9 October I8& Comptabiliteit No. 22 , O ELD S W AARpjv^' 1 Het Qezegej|vi^_ 1 "zegels. ! I I I J R I Ontvangsten 0 05 150 2 4 6 8 10 15 $\ 30 35 40 45 50 60 70 80 90 100 200 300 500 0.05 : ^ 1 ! De 11 December 1885 van den administrateur van het zegel bij factuur ddo. 5 October 1885 . Den 20 December 1885 van den debitant van het gezegeld papier en de plakzegels te N. Den 22 December 1885 van den ambtenaar van de poste- lil IK I rijen, belast met het beheer der plakzegels , V j Totaal y Afleveringen *). j " Verzonden aan den debitant van het gezegeld papier en de plakzegels te S den 5 December 1885 Idem aan den administrateur van het zegel als onbruikbaar, j ' ; j ' op 25 December 1884. . . . 1 : 1 . . Totaal k Afschrijvingen. j j a. Krachtens Staatsblad 1885 i No. 131, art. 31 slotalinea, wegens ingewisseld onbruikbaar geworden gezegeld pa- j pier JE j b. Krachtens gouvernements besluit ddo v. als te zijn ontvreemd . . . ^ ^ ——— Totaal. . . , . Het bij a hierboven bedoeld —— onbruikbaar geworden geze- j |ij.; j I geld papier aan den admini- | \ strateur van het zegel verzon- j & den op den 15 Mei 1886 . . ' , Totaal als boven zie a. . j ——- — *) Hieronder niet begrepen de verkoop. 9506 (Bijblad No. 4209). MODEL (COMPTABILITEIT No. 23) DER DRIEMAANDELIJKSCHE OPGAVEN VAN ONTVANGSTEN MET DAARBIJ BEHOORENDE BEWIJZEN VAN OVERSTORTING IN TE DIENEN DOOR DE ZEGELDEBITANTEN EN DE ONTVANGERS VAN HET RECHT VAN SUCCESSIE EN OVERGANG. Besluit van den Directeur van Financiën van 15 Juni 1877 No. 9171. DE DIRECTEUR VAN FINANCIËN. Gelet op artikel 17 der administratieve voorschriften voor de Departementen van Algemeen Bestuur betrekkelijk de contröle op de landsontvangsten en uitgaven, vastgesteld bij artikel 4 van het Gouvernements besluit van 19 Januari 1875 No. 9. Heeft besloten: Eerstelijk: Vast te stellen de aan dit besluit gehechte modellen der driemaandelijksche opgaven van ontvangsten met daarbij behoorende bewijzen van overstorting in te dienen door: de zegeldebitanten en de ontvangers van het recht van successie en overgang, met bepaling dat die opgaven in duplo binnen acht dagen na afloop van elk kwartaal aan het Departement van Financiën moeten worden ingezonden en zulks te beginnen met het jaar 1877. Ten tweede: Aan te teekenen: l.e enz. 2e. dat de verantwoordingen, die tot dus verre door den administrateur van het kleinzegei, de zegeldebitanten en de ontvangers van het recht van successie en overgang worden ingediend, vervallen zijn en hiervan aan de betrokken ambtenaren zal worden kennis gegeven. Ten derde: enz: Comptabiliteit No. 23. Jaar 188 Kwartaal. KWARTAALSTAAT van den te Residentie Aard der ontvangsten. In het I" de vorige Totaa[ kwartaal. kwartalen. Totaal ... ƒ f f OVERSTORTINGEN gedurende het- kwartaal, blijkens hierbij overgelegde stortingsbewijzen. Dagteekening der storting. Bedrag. ƒ t Totaal .... ƒ Aldus opgemaakt door den te den 188 . MODEL (COMPTABILITEIT No. 24) DER REKENING VAN ALGEMEENE ONTVANGERS EN ONDERCOLLECTEURS IN DE RESIDENTIE PREANGER REGENTSCHAPPEN, BETREFFENDE HET BEHEER VAN DE BEWIJZEN VAN VERGUNNING TOT HET SLACHTEN VAN RUNDVEE OF BUFFELS EN PAARDEN OF VEULENS. Besluit der Algemeene Rekenkamer van 8 April 1885 No. 3085 (Bijblad No. 4156). DE ALGEMEENE REKENKAMER. % Overwegende, dat het wenschelijk is voorgekomen het model der rekening van algemeene ontvangers en ondercollecteurs in de residentie Preanger Regentschappen, betreffende het beheer van de bewijzen van vergunning tot het slachten van buffels en paarden te wijzigen en dat, in verband met de ordonnanciën dd° 19 Juni 1884 en 5 Maart 1885 (Staatsblad Nos. 90 en 55) eene regeling noodig is ten behoeve van het district Gandasoli (Residentie Krawang) en voor de districtshoofden in de residentie Preanger Regentschappen ; Gelet op de besluiten der Kamer van 21 Januari 1873 No. 631 en 12 October 1877 No. 10191 ; Heeft besloten: Vast te stellen het aan dit besluit gehecht mode) van: a. de aantooning van door de Algemeene Ontvangers in de residentie Preanger Regentschappen en ter hoofdplaats Poerwakarta van de residentie Krawang ontvangen en verstrekte bewijzen van vergunning tot het slachten van buffels of rundvee en paarden of veulens; b. de verantwoording van de ondercollecteurs en districtshoofden in de residentie Preanger Regentschappen en van den ondercollecteur te Poerwakarta (Krawang) wegens ter verstrekking aan de dessahoofden ontvangen bewijzen van vergunning tot het slachten van buffels of rundvee en paarden of veulens; zullende de inzending dezer jaarrekeningen moeten geschieden vóór 1 April van het jaar, volgende op dat, waarop de rekening betrekking heeft. Extract enz: * Behoort bij het besluit der Algemeene Rekenkamer van 8 April 18$ Comptabiliteit No. 24. AANTOONING van door den algemeenen ontvanger v3 bewijzen van vergunning tot het slacht; ■—1—- - —————— —— ——— —— ——■■ ! .1: 7— 1 == ;—* : Datum van Te verantwoorden Aantal. Datum van Aantal. , '„t Verantwoorde bewijzen. j—— ontvangst. bewijzen. roode groen | verstrekking. roode groene j ad f 3. ad 1 ad f 3. ad f 4. ! ; Restant onder ultimo [ Verstrekt aan (*) December 18 Ontvangen van ■ Kii « Restant onder ultimo December 18 : ' ; , Totaal [ | I Totaal I I ■ 'Vo. 3085 (Bijblad No. 4156.) slands kas te ontvangen en verstrekte van buffels of runderen en paarden of veulens. (*) den Algemeenen Ontvanger van 's Lands kas te den Ondercollecteur te of het Districtshoofd te den 18 De algemeene ontvanger van 's Lands kas te Behoort bij het besluit der Algemeene Rekenkamer van 8 April 1885 Comptabiliteit No. 24. Verantwoording van den Ondercollecteur (het Districtshoofd) te ontvangen bewijzen van vergunning tot het slachten van buffels Soort Geldswaarde Totaal Soort Geldswaarde Totaal Te verantwoorden , Verantwoorde der bewijzen. o^e- f3 f4 geidsJaarde bewijzen. roode. ^ ƒ3. ƒ4. geldswaarde. Restant onder ultimo , Verstrekt aan verschil- December 18 . !ende Dessahoofden (in Ontvangen van den Al- '°taal). gemeenen Ontvanger te ddo. — Terug ontvangen van ^rschillende Dessahoof"sn (in totaal). , ;|r v 1 i i I Verschil .... rs Restant onder ultimo I ecember 18 . Jt Totaal .... I /V Totaal .... I 'Vo. 3085 (Bijblad No. 4156). wegens ter verstrekking aan de Dessahoofden funderen en paarden of veulens. Totaal den - 18 De Ondercollecteur , Het Districtshoofd e « VOORSCHRIFTEN VOOR DE ALGEMEENE ONTVANGERS, ORDONNATEURS EN HULPORDONNATEURS Besluit van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië 20 September 1888 No. 26 (Bijblad No. 4597) zie Bijblad Nos. 4598 en 4937 en Staatsblad 1890 No. 228. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan. Ten vervolge van de voorschriften, vastgesteld bij artikel 1 van het besluit van 10 December 1873 No. 6 en artikel 4 van het besluit van 19 Januari 1875 No. 9 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië Nos. 2718 en 2814), te bepalen, dat de traktenientstaten van Europeesche en Inlandsche ambtenaren en geëmployeerden, alsmecle de ordonnantiën en mandaten — nadat de voorhanden voorraden van de daartoe thans gebezigd wordende gedrukte modellen zullen zijn verbruikt — worden opgemaakt overeenkomstig de aan dit besluit gehechte formulieren (comptabiliteit Nos. 25, 26 en 27), wat de mandaten betreft met dien verstande, dat in het formulier No. 27 het woord „Departement" wordt vervangen door: „Gouvernement „Residentie„Gewestelijke Intendance", enz. en dat het onderschrift, omtrent de onderteekening, naar omstandigheden wordt gewijzigd; behoorende de origineele ordonnantiën en mandaten (behoudens het bezigen van het witte zegelpapier voor de venduacceptatiën) te worden gedrukt op blauw papier in zwarten, en de duplicaten op blauw papier in rooden inkt (')• Afschrift enz. (') Bij Gouvernements besluit van 19 M&art 1918 No. 31 is met afwijking in zoover van het voorschrift in het besluit van 20 September 1888 Nó. 26 (Bijblad No. 4597) bepaald, dat tot tijd en wijle in het gebrek aan blauw papier zal zijn voorzien, het bij laatstgemeld besluit o.m, vastgesteld formulier Comptabiliteit No. 27 (ordonnantiën en mandaten) — behoudens het bezigen van zegelpapier voor de venduacceptatiën — ook kan worden gedrukt op wit papier, zullende indien wit papier gebezigd wordt, de origineelen behooren te worden gedrukt in blauwen en de duplicaten in rooden inkt; zijnde de Directeur van Financiën bij Gouvernements besluit van 19 October 1918 No. 29 gemachtigd om voortaan vast te stellen de soort van het papier waarop, mede van den inkt, waarin bedoeld formulier (oorspronkelijk en dubbel) behoort te worden gedrukt. Behoort bij Bijblad No. 4597. MODELLEN COMPTABILITEIT Nos. 25, 26 en 27. Voorschriften. 17 Comptabiliteit No. 25. Residentie STAAT der traktementen, toekomende aan de on^ande ambtenaren en geëmployeerden bij over de maa4 ... 19 •5 jj INH^NGEN VOOR: | | £ ■ • fj. ~ Genoten .JL 1 . , , -5 S i c jc ~ voorschot. £ . .5 c»viel weduwen- en weezenfonds, « _ « m Toelich- ■t^ouc a> ;♦-? -t: c Naam. = g "S g-g 3 g c S > g Mg 5 2f |o. 18. b-S I"* 8 I ""I ' S S s 13- 14. 16. 2een3e 19. £ 8 Totaal... Dienst 19 den 19 Voor de opmaking: Dei...:....: , Comptabiliteit No. 26. Dienst 19 Residentie STAAT der traktementen, toekomende aan de ondfStaande Inlandsche ambtenaren en geëmployeerden over de maand l"1 de afdeeling I » 1 c B So ™ J I"t 1. ■ " M S *>. He"Odieke pPr«nneele -5 Naam. Qualiteit. ^ ^ 1 S % % dements- Te zamen. Inhoudingen. | traktement, -o > g £ verhooging. toelage. , -g j= m ï H u c j3 e besluiten de nieuw in betalingkomenden zijn benoemd, overgepla6 enz.; tevens moet daarin ook melding worden gemaakt van besluiten, houdende toekenning van traktementsverhooging & en eene specificatie der inhoudingen worden opgenomen. den. Voor de opmaking: De .19 4 Comptabiliteit No. 27. No, Dienst 19 • DEPARTEMENT No van het register Afdeeling Autorisatie van betaling Onderafdeeling Artikel De Algemeene Ontvanger te betale aan - Inhoudingen: den .19 Voldaan: Comptabiliteit No. 27. No. DEPARTEMENT No. van het register Autorisatie van betaling Dienst 19 Afdeeling Onderafdeeling Artikel < < O De Algemeene Ontvanger te j O. betale aan . Q de Som van ƒ wegens Ionhudingen: den. 19 (Getd.) Voor afschrift Bijlagen: VOORAFGAAND ONDERZOEK DOOR DE ALGEMEENE REKENKAMER VAN VORDERINGEN. Besluit van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië van 13 Mei 1910 No. 42 (Bijblad No. 7284). (') Gelezen enz.: Gelet op artikel 45 der Indische Comptabiliteitswet enz.: De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Is goedgevonden en verstaan: Eerstel ij k: Zie Staatsblad 1910 No. 312. « Ten tweede: Met buitenwerkingstelling van de paragrafen I en II van artikel 2 van het besluit van !8 Maart 1901 No. 21 (Bijblad No. 5574), zoomede van het besluit van 1 Januari 1903 No. 29 (Bijblad No. 5836), van artikel 2 van het besluit van 4 Juni 1904 No. 14 (Bijblad No. 6027), van de besluiten van 7 April 1903 (') Bij Gouvernements besluit van 26 October 1915 No. 41 is bepaald dat, bij wijze van tijdelijken maatregel met voorloopige buitenwerkingstelling van artikel 2 van het Gouvernements besluit van 13 Mei 1910 No. 42 (Bijblad No. 7284), de declaratiën wegens reis-, verblijf- en transportkosten betreffende gedane reizen, aangevangen na het einde van 1915, vóór de betaalbaarstelling niet aan het voorafgaand onderzoek door de Algemeene Rekenkamer zijn onderworpen, met beperking van de bevoegdheid der hulpordonnateurs tot betaalbaarstelling van 80°/0 van het door hen juist bevonden eindcijfer der reisdeclaratiën, terwijl de overblijvende 20°!0 door de ordonnateurs zullen worden betaalbaar gesteld. No. 29, 12 Juli 1904 No. 48, 18 September 1904 No. 11 en 6 Januari 1905 No. 1 (Bijblad Nos. 5854,6041, 6078 en 6158), van artikel 2 van het besluit van 14 Juli 1905 No. 38 (Bijblad No. 6269), van het besluit van 26 Februari 1907 No. 4 (Bijblad No. 6603), van artikel 3 van het besluit van 15 Juli 1908 No. 36 en van de besluiten van 14 December 1908 No, 15 en 25 Februari 1909 No. 7 (Bijblad Nos. 6933 en 6957), te bepalen, dat voor de betaalbaarstelling aan het onderzoek door de Algemeene Rekenkamer onderworpen zijn de declaratiën wegens reis-, verblijf- en transportkosten betreffende gedane reizen, met uitzondering van: a. (Bijblad No. 7994) de declaratiën, betreffende gedane reizen langs Staats-'en particuliere spooren tramwegen van het tot de exploitatie der Staatsspoorwegen behoorend personeel; b. de declaratiën van den Havenmeester van Banjoewangi voor reizen in het belang van de voorziening in de behoefte aan brandhout voor het Qouvernements-stoomvaartuig „Valk"; c. (Bijblad No. 7380) de rekeningen, welke door onderofficieren beneden den rang van adjudantonderofficier worden ingediend wegens door hen gemaakte kosten van vervoer per staatsspoor of staatstram van hunnen inboedel bij reizen wegens overplaatsing, detacheering, tijdelijke overplaatsing en evacuatie, en bij reizen om voor eene geneeskundige commissie te verschijnen. Afschrift enz. HANDHAVING VAN DE MODELLEN EN TIJD» STIPPEN VAN INZENDING VAN REKENINGEN AAN DE ALGEMEENE REKENKAMER. INZENDING VAN EX-OFFICIO OPGEMAAKTE REKENINGEN AAN DE ALGEMEENE REKENKAMER. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. No. 1. Buitenzorg, den lsten Januari 1896. Gelet enz.: Gelezen enz.: Is goedgevoeden en verstaan: Eerstelijk: Ter uitvoering van het laatste lid van artikel 85 der Wet, 'tot regeling van de wijze van beheer en verantwoording der geldmiddelen van Nederlandsch-Indië (Indisch Staatsblad 1895 No. 225) ( ) te bepalen: le. dat ten aanzien van de modellen en tijdstippen van inzending der rekeningen van comptabelen aan de Algemeene Rekenkamer blijven gehandhaafd te dienaangaande tot dusver van kracht geweest zijnde regelingen; (') Thans artikel 85 der Indische Comptabiliteitswet (Staatsblad 1917 No. 521). Mod. en tijdst. enz. rek. Compt. e. dat de rekeningen, voor welker opmaking op den voet van artikel 92 of artikel 94 dier Wet een ambtenaar is aangewezen, aan de Algemeene Rekenkamer moeten worden ingezonden binnen denzelfden termijn als voor den comptabele zelf gesteld, te rekenen van den dag, waarop de stukken voor de opmaking benoodfgd, in het bezit van den aangewezen ambtenaar zijn gekomen. Ten tweede enz. Afschrift enz.: VERANDERINGEN IN DE MODELLEN OF TIJDSTIPPEN VAN INZENDING DER REKENINGEN VAN COMPTABELEN EN NIEUWE REGELINGEN MET BETREKKING TOT DEZE ONDERWERPEN. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië. No. 3. Tjipanas, den 8sten Juni 1896. Gelet enz.: Gelezen enz.: / Is goedgevonden en verstaan: Ten vervolge van artikel 1 van het besluit van 1 Januari 1896 No. 1 , — zie vorige bladzijde — te bepalen dat veranderingen in de modellen of tijdstippen van inzending der rekeningen van comptabelen, en nieuwe regelingen met betrekking tot deze onderwerpen worden vastgesteld door de Hoofden der betrokken departe• menten van algemeen bestuur in overleg met de Algemeene Rekenkamer, terwijl, wanneer dit overleg niet tot overeenstemming leidt, de beslissing van den Gouverneur-Generaal wordt ingeroepen. Afschrift enz. FOLIEEREN V^N DE REGISTERS, MEMORIALEN EN KASBOEKEN VAN DE REKENPLICHTIGE EUROPEESCHE- EN INLANDSCHE AMBTENAREN. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 1 Juli 1911 No. 54 (Staatsblad No. 397). Artikel 1. (Met intrekking van alle terzake bestaande voorschriften). 1. De registers, memorialen en kasboeken van de rekenplichtige Europeesche en Inlandsche ambtenaren worden niet geparafeerd doch wel gefolieerd. 2. Het folieeren van de registers, memorialen en kasboeken van de rekenplichtige Europeesche- en Inlandsche ambtenaren, voor zoover die registers, memorialen en kasboeken niet zijn voorzien van eene gedrukte bladnummering, geschiedt vóór de ingebruikneming door de betrokken comptabelen zeiven, die op het titelblad van alle door hen aangehouden registers, memorialen en kasboeken, alvorens die in gebruik te nemen, de volgende verklaring stellen: „Dit (register, memoriaal, kasboek) bevat folio's. „ den 19 »De " (handteekening). Artikel 2. De registers van ontvang en van uitgaaf alsmede de kasboeken en journalen van de Europeesche- en Inlandsche ambtenaren moeten door den comptabele zelf worden afgesloten en onderteekend en wel, voor zoover ter zake niet anders is voorgeschreven, maandelijks of zooveel vaker als er overstortingen moeten plaats hebben. Artikel 3. Dit besluit wordt voor het eerst oegepast ten aanzien van de registers, memorialen en kasboeken, betrekking hebbende op het dienstjaar 1912. TOEPASSING VAN HET VOORSCHRIFT IN DE LAATSTE ALINEA VAN ARTIKEL 24 DER INDISCHE COMPTABILITEITSWET. CIRCULAIRE. Buitenzorg, den 30sten Mei 1896. No. 1129. Aan de Chefs der Departementen van Algemeen Bestuur. Volgens de laatste alinea van het bij de Wet van 13 Juli 1895 (Indisch Staatsblad No. 191) aangevulde artikel 20 (') der Comptabiliteitswet moet bij teruggaaf van ontvangen gelden, in het geval, dat meer wordt teruggegeven dan van de ontvangsten kan worden afgetrokken, het meerdere als uitgaaf worden verantwoord. Dit voorschrift kan in de toepassing tot eenige moeielijkheid aanleiding geven, in verband met de omstandigheid dat veelal eerst bij het opmaken der begrootingsrgkening — als het dus te laat is om redressen aan te brengen — blijken kan of de ontvangposten de restitutiën toelaten. Met het oog hierop en vermits overigens eenheid van werkwijze bij verschillende Departementen ten deze wenschelijk is, heeft de Gouverneur-Generaal mij opgedragen UHEdG. mede te deelen dat in gevallen, als evenbedoeld, het eindcijfer van de betrokken begrootingsafdeeling van Uitgaven (') Thans artikel 24 der Indische Comptabiliteitswet (Staatsblad 1917 No. 521). met het bedrag, hetwelk van de ontvangsten niet kan worden teruggegeven, zal moeten worden verhoogd. Ik heb de eer mits deze van die opdracht mij te kwijten. De lste Gouvernements-Secretaris, (w.g.) NEDERBURGH. INVORDERING VAN COMPTABELEN DER VERGOEDINGEN EN BOETEN DOOR DE ALGEMEENE REKENKAMER OPGELEGD, CIRCULAIRE. Buitenzorg, den 29sten Octoberl913. No. 2506". Aan de Chefs der Departementen van Algemeen Bestuur (met uitzondering van den Directeur van Financiën). Bij het besluit van heden No. 23 waaruit het voor het archief van Uw Departement bestemd extract hiernevens gaat, zijn de in het Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië onder de Nos. 3442, 5278 en 6303 opgenomen voorschriften op de invordering der door comptabelen verschuldigde gelden ingetrokken. Bij de uitvaardiging van die voorschriften werd reeds de vraag aan de orde gesteld of, in verband met artikel 1 van Staatsblad 1875 No. 23 (sedert vervangen door Staatsblad 1901 No. 325), speciale bepalingen als hierbedoeld wel noodig waren, een vraag die destijds — ook in verband met artikel 93 der Indische Comptabiliteitswet — bevestigend werd beantwoord op grond van de overweging dat het „nuttig en wenschlijk geacht kon worden bij afzonderlijke Regeeringsbeschikking vast te stellen door wie en hoe de invordering (der schulden van Comptabelen) behoort plaats te vinden". Ofschoon het in vroegere jaren toen de beginselen van 1875 (Staatsblad No. 23) nog niet geacht konden worden wortel te hebben geschoten, inderdaad wellicht „nuttig en wenschelijk" geweest is de invordering van comptabelen der vergoedingen en boeten, door de Algemeene Rekenkamer opgelegd, speciaal te regelen, nu sedert die beginselen als volkomen bezonken zijn te beschouwen, nu Staatsblad 1898 No. 210 is uitgevaardigd en ook de bevoegdheid der Departementschefs is geregeld om in rechten op te treden (Bijblad No. 6351 en Staatsblad 1910 No. 446) en afbetaling in paijementen toe te staan (Bijblad Nos. 4048 en 5104), bestaat aan bijzondere bepalingen op de invordering der door comptabelen verschuldigde gelden geen behoefte meer. Door de mededeeling van het vorenstaande heb ik de eer aan eene van den Gouverneur-Generaal ontvangen opdracht te voldoen. De lste Gouvernements Secretaris, (w. g.) MORESCO, Wijzigingsblad No. 1. Het voorkomende op blz. 63 tot en met 72 wordt vervangen door: ALGEMEEN BURGERLIJK BESTUUR IN NEDERLANDSCH-INDIË. ORGANISATIE DER DEPARTEMENTEN. Koninklijk besluit van 16 September 1918 No. 60 (Indisch Staatsblad 1919 No. 2). Met intrekking van het Koninklijk besluit van 21 September 1866, No. 66 (Indisch Staatsblad No. 127), zooals het sedert is gewijzigd en aangevuld, te bepalen als volgt: Artikel 1. De takken van het algemeen burgerlijk bestuur in Nederlandsch-Indië worden, onder de be- * velen en het oppertoezicht van den Gouverneur- Generaal, beheerd door zeven directeuren als hoofden van even zoovele departementen, en wel voor: 1°. de justitie; 2°. de financiën; 3°. het binnenlandsch bestuur; 4°. het onderwijs en den eeredienst; 5°. den landbouw, de nijverheid en den handel; 6®. de burgerlijke openbare werken; 7°. de gouvernementsbedrijven. Artikel 2. Tot den werkkring van het Departement van Justitie behooren: a. het personeel der rechterl.ijke macht, met uitzondering van den president van het hoog-gerechtshof van Nederlandsch-Indië, de verdere beambten der Justitie, de advocaten, procureurs, notarissen, deurwaarders en beëedigde vertalers; b. de wees- en boedelkamers; c. de toelating van Nederlanders en Westersche en Oostersche vreemdelingen, de verwijdering van personen uit geheel Nederlandsch-lndië of uit een bepaald gedeelte daarvan en de aanwijzing van bepaalde verblijfplaatsen; d. het onderzoek der door de hoofden van gewestelijk bestuur ontworpen reglementen en keuren van politie en de beoordeeling en afkondiging van verordeningen van locale raden, welke strafbepalingen inhouden; e. het gevangeniswezen; ƒ. de statistiek der rechtsbedeeling en der gevangenen; g. . de voorlichting van den Gouverneur-Generaal in zaken van gratie, amnestie, abolitie en dispensatie, voor zooveel rechtszaken betreft; meerderjarigverklaring, wettiging en dergelijken; een en ander voor zoover de Gouverneur-Generaal den raad van den Directeur verlangt nevens dien van het hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië; ■ h. de erkenning van vereenigingen en de bewilliging op de statuten van Naamlooze vennootschappen; i. de naamsaanneming- en verandering, de naturalisatie als Nederlander en de gelijkstelling met Europeanen; j. de arbeidsinspectie en de koeliewerving; k. de burgerlijke-, handels- en strafwetgeving en alle daarmede en in het algemeen met het rechtswezen in verband staande verordeningen; /. de buitenlandsche dagvaardingen en rogatoire commissiën; m. de strandvonderij; n. de slavernij en het pandelingschap; o. de legalisatiën; p. de uitlevering van vreemdelingen; q. het toezicht op de drukpers; r. het toezicht op de uitoefening van het recht van vereeniging en vergadering; s. de dactyloscopie; t. de bestrijdirig van den handel in vrouwen en meisjes; u. de dwangopvoeding van ter beschikking van de Regeering gestelde minderjarige personen; v. het uitbrengen van rechtskundigen raad in alle zaken, waarover die raad door den GouverneurGeneraal wordt verlangd. Artikel 3. Tot den werkkring van het Departement van Financiën behooren: a. de belastingen en middelen, verpachte en niet verpachte, voor zoover niet tot een ander departement behoorend; b. het opmaken van de algemeene begrooting van uitgaven en inkomsten voor zoover niet behoorend tot een werkkring van een ander departement; c. de samenstelling van de algemeene begrooting; d. de uitvoering van de begrooting, voor zoover niet behoorend tot den werkkring van een ander departement; e. het opmaken der rekeningen van ontvangsten en uitgaven in Nederlandsch-Indië, voor zoover niet tot den werkkring behoorend van een ander departement; ƒ. de samenstelling van de algemeene rekening van ontvangsten en uitgaven; g. het algemeen toezicht op de ontvangsten en uitgaven en de behoorlijke inning der inkomsten, alsmede op de ontvangsten en uitgaven voor rekening van derden; h. de toekenning van non-activiteitsbezoldigingen en wachtgelden, voor zoover niet aan anderen opgedragen; i. de voorbereiding van de door de regeering toe te kennen pensioenen van Europeesche burgerlijke ambtenaren en Europeesche particuliere onder- wijzers; j het beheer en de voorziening in de behoefte van 's Lands kassen; k. het venduwezen; l. het bank- en het muntwezen; m. het beheer van de vlottende en vaste schulden; n. de dienst der in- en uitvoerrechten en accijnzen; o. de samenstelling van de statistiek van den handel en van de in- en uitvoerrechten; p. de pandhuisdienst; q. de opiumregie; r. het weduwen- en weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren. Artikel 4, Tot den werkkring van het Departement van Binnenlandsch Bestuur behooren: a. het Europeesch- en Inlandsch Bestuur, zoomede het bestuur over vreemde Oosterlingen; b. de Chineesche en Japansche Zaken, voor zoover niet reeds begrepen onder a; c. de politie; d. de agrarische aangelegenheden; e. het verleenen van vergunning tot het inwerking brengen van suiker- en indigo-ondernemingen en hetgeen daarmede in verband staat; ƒ. de toepassing van de bepalingen omtrent de oprichting van fabrieken en neringen; g. de landelijke inkomsten; h. de verplichte diensten; i. het volkskredietwezen; j. het kadaster; k. de paketvaart en andere stoomvaartdiensten in en op den Nederlandsch-lndischen Archipel; /. de uitvoering en toepassing van het reisreglement (met uitzondering van de aanbesteding en het eigen beheer van Lands transporten, en het transport van reizigers uit Nederland naar Indië en uit Indië naar Nederland en elders); m. de bevolkingsstatistiek. Artikel 5. Tot den werkkring van het Departement van Onderwijs en Eeredienst behooren; a. het onderwijs in zijn geheelen omvang, voor zoover de bemoeienis met afzonderlijke onderdeelen daarvan niet uitdrukkelijk tot den werkkring van andere departementen is gebracht; b. de eeredienst; toelating van zendelingen; aangelegenheden betreffende de Mekka-bedevaart; c. de burgerlijke geneeskundige dienst; d. de oudheidkundige dienst; e. de kunsten en wetenschappen (aanrakingen met wetenschappelijke instellingen; wetenschappelijke onderzoekingen en werkzaamheden) "voor zoover een en ander niet tot den werkkring van andere departementen behoort; ƒ. de bevordering van de uitgaaf van nuttige boeken en van de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië; g. de volkslectuur; h. het armwezen, instellingen van weldadigheid en van openbaar nut; i. loterijen en premieleeningen. Artikel 6. Tot den werkkring van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel behooren: a. de wetenschappelijke onderzoekingen inzake den landbouw, zoomede natuurwetenschappelijke onderzoekingen, niet behoorende tot den werkkring van andere departementen; b. het onderzoek en de bestrijding van plantenziekten en de uitroeiing van schadelijk gedierte; c. de landbouwvoorlichtingsdienst; d. het landbouwonderwijs; e. de landbouw-, nijverheids-en handelsstatistieken; ƒ de burgerlijke veeartsenijkundige dienst; g. het veeartsenijkundig onderzoek en onderwijs; h. de Landsondernemingen van Landbouw; i. het boschwezen; j. de visscherij; k. de nijverheid, met uitzondering van de toepassing van de bepalingen omtrent de oprichting van fabrieken en neringen; /. de handel, voor zoover hij niet tot den werkkring van het Departement van Financiën behoort; /n. het ijkwezeti; n het nijverheids- en ambachtsonderwijs voor inlanders; o. de industrieele eigendom; p. de vogelnestklippen, vleermuizengrotten en schildpadeieren. Artikel 7. Tot den werkkring van het Departement der Burgerlijke Openbare Werken behooren. a. de oprichting, het herstel en onderhond, alsmede het beheer van Landsgebouwen ten behoeve van: 1°. de burgerlijke diensten, voorzoover deze zorg niet ingevolge bijzondere regelingen aan de betrokken diensten zelve is overgelaten; 2°. het departement der Marine, uitgezonderd de kustlichtetablissementen; de inhuur van gebouwen ten behoeve van de burgerlijke diensten, met uitzondering van den dienst der Staatsspoor- en tramwegen; de aanleg, het onderhoud en het beheer van rijwegen en waar noodig ook van paden, met de daartoe behoorende kunstwerken en overzetveeren; ' het beheer van onderhoud der rivieren en andere natuurlijke waterloopen, meren en plassen en van de daartoe vereischte kunstwerken; de aanleg, het onderhoud en het beheer van bevloeiïngs- en waterkeeringswerken, kanalen voor de binnenscheepvaalt en verdere werken van waterbouwkundigen aard, voor zoover deze zorg niet aan anderen is toevertrouwd; de aanvoer, verdeeling en afvoer van water voor openbare en bijzondere doeleinden, voor zoover deze zorg niet aan anderen is toevertrouwd; de bouw; het onderhoud en de exploitatie van zeehavens, en de werken ter verbetering of instandhouding van reeden en zeegaten; het tot standbrengen, onderhouden en beheeren van drinkwatervoorzieningen, rioleeringen en dergelijke, voor zoover deze zorg niet aan anderen is toevertrouwd ; de uitoefening der in de artikelen 5 en 7 der onteigeningsordonnantie (Indisch Staatsblad 1864, No. 6) bedoelde bevoegdheden met betrekking tot de onteigening ten algemeenen nutte ten behoeve van werken ondernomen door gebiedsdeelen met eigen geldmiddelen; het stoomwezen en de veiligheid in fabrieken en werkplaatsen; k. het beheer van de laboratoria voor materiaalonderzoek; /. het beheer van 's Lands pakhuizen behoorende tot den burgerlijken dienst; m. het desgewenscht geven van vakkundige voorlichting, en hulp ten behoeve van gebiedsdeelen met eigen geldmiddelen. Artikel 8. Tot den werkkring van het Departement van Gouvernementsbedrijven behooren: a. de fabriekmatige bereiding en verpakking van opium; b. de landsdrukkerij; c. het mijnwezen; d. de Landsontginning van delfstoffen; e. de zoutregie; ƒ. de aanbesteding en het eigen beheer van transporten ; g. de brievenposterij, telegrafie en telefonie; h. de postspaarbank; i. de Staatsspoor- en tramwegen; j. het toezicht op de spoor- en tramwegdiensten; k. het waterkrachts- en electriciteitswezen. Artikel 9. Behoudens het in de vorige artikelen bepaalde draagt elk departement zorg voor: a. de aanschaffing van het benoodigde voor 's Lands dienst voor zoover zijn werkkring betreft, hetzij door inkoop, levering bij aanneming en ontbieding; b. het rekenplichtig beheer en het personeel van het departement en van de daartoe behoorende diensten, voor zoover een of ander niet aan de hoofden dier diensten is opgedragen. ERRATA. Op blz. III (Inhoud). Bij No. 1 staat: Comptabiliteit, lees: Comptabiliteitswet. » » V „ Bij No. XXVI, regel 4, staat: „Januari", lees: „Juni". „ ,, 20, bij art. 54, ten 2e, staat: ,,curatu!e", lees: „curateele". .. 57, „ „ 34, in te vullen: blz. 110. >' >• 58, ,, ,, 37, ,, ,, ,, ,, 110. i> n 61» „ „ 41, ,, ,, ,, lf 109/110. >i „ 62, ,, ,, 42, ,, ,, ,, ,, 108. ,, ,, 83, ,, ?, 5, ,, ,, ,, ,, 266 — 268. .. .. 86, „ „ 8, „ „ „ „ 102—105. ,, ,, 88, ,, ,, 15, ,, „ ,, ,, 108. ii ii 93, ,, lid (1), ,, ,, ,, 115/116. » .» 94, „ „ (6), „ „ H5. ,, „ 241, kol. 2, 3 en 4 van den staat, staat: „ver¬ antwoorde", lees: „verantwoorden". „ 265, regel9van boven,staat:,,voor",lees:„vóór". „ 266, regel 2 van onderen, staat: „te", lees: „de". „ 268, regel 2 van het besluit, staat: „zie vorige bladzijde", lees: „zie blz. 266". „ „ 270, artikel 3, regels 1 en 2. staat: „oegepast", lees: „toegepast".