HET L&NOSEIECHT-REGLEMENT OF HET Reglement op de Strafvordering voor de Landgerechten op Java eln Madoera ZOOMEDE \ verschillende andere bepalingen betreffende de rechtspleging bij de Landgerechten op Java en Madoera, zooals die luiden ingevolge de tot op heden daarin aangebrachte wijzigingen, met alphabetisch register BEWERKT DOOR Mr. W. J. M. PLATE. Lid van den Raad van Justitie te Soerabaja. E 19 SOERABAJA. }. M. Chs, NIJLAND, 1918. 11899 HET UNDEERECHT-REGLEMEKT OF HET Reglement op de Strafvordering voor de Landgerechten op Java en Madoera ZOOMEDE verschillende andere bepalingen betreffende de rechtspleging bij de Landgerechten op Java en Madoera, zooals die luiden ingevolge de tot op heden daarin aangebrachte wijzigingen, met alphabetisch register BEWERKT DOOR Mr. W. J. M. PLATE. Lid van den Raad van Justitie te Soerabaja. SOERABAJA. J. M. Chs. NIJLAND, 1918. VOORWOORD. De instelling der Landgerechten is nauwelijks drie jaren oud, maar de bepalingen betreffende de rechtspleging bij die rechtbanken zijn in dat tijdsverloop reeds zóó dikwijls en zóó belangrijk gewijzigd, dat de Landrechters — willen zij rechtspreken volgens de nieuwste bepalingen ■—■ eene respectabele hoeveelheid Staatsbladen moeten raadplegen. Met genoegen voldeed ik daarom aan het mij, eerst door eenen Landrechter, en daarna door den uitgever van dit werkje gedaan verzoek, om in één bundel te vereenigen het zoogenaamde „Landgerecht-Reglement" en andere bepalingen betreffende de rechtspleging bij de Landgerechten, zooals die luiden ingevolge de tot op heden daarin aangebrachte wijzigingen. Waar eene bepaling in den loop der tijden eene nieuwe redactie heeft verkregen of nieuw is ingelascht, deed ik daarachter met vette letters drukken het Staatsblad, waaraan die bepaling hare tegenwoordige redactie ontleent, terwijl ik voor den bundel — om het bijwerken daarvan zoo gemakkelijk mogelijk te maken voor dengene die daarin lust heeft —' het formaat koos van het Staatsblad van Nederlandsch-Indië. Heb ik door mijn werk iets kunnen bijdragen tot verlichting van des Landrechters taak, dan zal mij dat eene groote voldoening zijn. DE BEWERKER, Soerabaja, Januari 1918. Lijst van in dit werkje voorkomende verkortingen A. B, = Algemeene Bepalingen van Wetgeving voor Nederlandsch- Indië. Art(t). = Artikel(en). B. W. = Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië. Inv. = Invoeringsverordening van het Wetboek van Strafrecht van Nederlandsch-Indië [Staatsblad 1917 no. 497.] I. R. = Inlandsch Reglement. jo, = juncto. No., Nos. = Nummer, nummers. R- O- = Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië. R. R. =- Regeeringsreglement. Rv. = Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering, Stb. = Staatsblad van Nederlandsch-Indië. ®v' — Reglement op de Strafvordering. v- = en volgende. W. v. S. = Wetboek van Strafrecht voor Nederlandsch-Indië. [Staatsblad 1915 no. 732.1 INHOUD Blz. Lijst van verkortingen. .......... 5. Staatsblad 1914 no. 317. houdende o. m. vaststelling van „Het Land- gerecht-Reglement." met overgangsbepalingen en slotbepalingen. 9. Staatsblad 1917 no. 575. houdende wijziging van die slotbepalingen . 11. Het „Landgerecht-Reglement" of Reglement op de Strafvordering voor de Landgerechten op Java en Madoera . . 12. Staatsblad 1917 no. 577. Standplaatsen en rechtsgebied der Landge rechten. ....... 32. Staatsblad 1917 no. 576. Tijdstip van inwerkingtreding van Staatsblad 1917 no. 575. Aanwijzing van de plaatsen tot het houden der terechtzittingen van Landgerechten. Personeel en fondsen ten behoeve van de Landgerechten ...... 37, Staatshlad 1917 no. 632. Tijdstip van inwerkingtreding van Staatsblad 1917 no. 577 .40. Staatsblad 1917 no. 633. Nadere bepaling van het tijdstip van inwerkingtreding van Staatsblad 1917 no. 575 en van de artikelen 4 tot en met 9 van Staatsblad 1917 no 576 41. Bepalingen, voorkomende in verschillende reglementen, en betrekking hebbende op de Landgerechten 42. Instelling van Landgerechten. ...... 42. Benoeming van Landrechters 42. Woonplaatsen van Landrechters en Fiscaal-Griffiers 42. Bevoegdheid van Landrechters en Fiscaal-Griffiers om zich van hunne standplaatsen te verwijderen en hunne verloven. 43. Adviseurs. 43 Samenstelling, rechtsbevoegdheid, rangen z. van de Landgerechten, beëediging van Landrechters en Fiscaal-Griffiers, 43. Forum van Landrechters 45 Cassatie van vonnissen der Landgerechten 46. Eed van Landrechters en Fiscaal-Griffiers .... 46. Nasporing en vervolging van strafbare feiten, behoorende tot de competentie der Landgerechten. ... 46. Handhaving van de orde op de terechtzittingen der Landgerechten , 47, Regeling van rechtsgebied 48. Verwijzing van een zaak naar het Landgerecht door eenen Resident ......... 48. Verwijzing van eene zaak naar het Landgerecht door eenen Landraadvoorzitter 49, Verwijzing van eene zaak naar het Landgerecht door eenen Raad van Justitie. ..... 49 Tenuitvoerlegging van vonnissen der Landgerechten . 50» Alphabetisch register . . . . . , . , , ( .51. STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIE. 1 No. 317. RECHTSWEZEN, REGLEMËNTEN. Koninklijk besluit van Tl Jaauari 1914 no. 25, strekkende tot reorganisatie van de politierechtspraak op Java en Madoera. No. 25. Wij W1LHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Ne¬ derlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz., enz Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 21 October 1913 Afd. A1, no. 50; Den Raad van State gehoord (advies van 6 Januari 1914 no. 15): Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 23 Januari 1914, Afdeeling A1, no 2; Hebben goedgevonden en verstaan: Artikel I. enz. Artikel II. A. Wordt vastgesteld het aan dit besluit gehecht Reglement op de Strafvordering voor de Landgerechten op Java en Madoera. B. Het sub A. vastgesteld reglement kan worden aangeduid als „Landgerecht-reglement". Artikel lil. enz. Artikel IV. enz. Artikel V. enz. Artikel VI. Overgangsbepalingen. 1) De bij het in werking treden van de artikelen I, III, IV en V, van dit besluit, zoomede van het bij artikel II sub A daarvan vastgestelde Landgerechtreglement onafgedane gedingen, die ingevolge artikel 116 novies van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij artikel I sub 13o van dit besluit, behooren tot de kennisneming van den Landrechter, worden voor den rechter, bij wien zij aanhangig zijn, voortgezet en afgedaan overeenkomstig de te voren geldende wettelijke bepalingen. 2) Onder aanhangige gedingen worden verstaan die onafgedane, waarin vóór de inwerkingtreding van dit besluit de dag is bepaald, waarop de zaak in eersten aanleg zal dienen. 3) Het recht om tegen de vonnissen in de aanhangige gedingen middelen van voorziening aan te wenden, en de vragen welke rechter tot kennisneming daarvan bevoegd is en welke regelen tot berechting daarvan gelden; worden beoordeeld overeenkomstig de te voren geldende wettelijke bepalingen. 4) Dit besluit brengt geen verandering in de wijze van tenuitvoerlegging van vonnissen in gedingen, die bij deszelfs inwerkingtreding aanhangig zijn. Artikel VII. *) Slotbepalingen. 1) Met afwijking in zoover van het bepaalde bij het eerste lid van artikel 116 bis van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij artikel I sub 13° van dat besluit, wordt de Gouverneur-Generaal gemachtigd om geleidelijk tot vestiging van Landgerechten op Java en Madoera over te gaan, 2) Tegelijk met de ordonnantie, waarbij wordt bepaald, dat eenig gedeelte van genoemde eilanden rechtsgebied van een Landgerecht zal uitmaken, treden voor zoodanig gebiedsdeel de artikelen I, III, IV en V van dit besluit, zoomede het bij artikel II sub A daarvan vastgesteld Landgerecht-reglement in werking. 3) Voor gedeelten van Java en Madoera, nog niet behoorende tot het rechtsgebied van een Landgerecht, blijven de in het vorig lid genoemde bepalingen en het in dat lid genoemd reglement voorloopig buiten toepassing. Onze Minister van Koloniën wordt belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 27 Januari 1914. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, TH. B. PLEYTE. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën, STAAL. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, beveelt de GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië. den Raad van Nederland-Indië gehoord, dat deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië worde geplaatst en dat daarvan, voor zooveel noodig, vertalingen in de Inlandsche en Chineesche talen worden aangeplakt. Gelast verder alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving van het bovenstaand Koninklijk besluit de hand te houden, zonder oogluiking of aanzien des P£rSOOnS Gedaan te Tjipanas, den 28*'" Maart 1914. IDENBURG. De lstc Gouvernements Soecretaris, E. MORESCO. Uitgegeven den twee en twintigsten April 1914. De lste Gouvernements Secretaris, E. MORESCO. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 28 Maart 1914 No. 27). oewijugd bij Stb. 1917 No. 575 (zie blz, 8.) STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIE. 1917 No 575. RECHTSWEZEN. LANDGERECHTEN, REGLEMENTEN. Koninklijk besluit van 22 Juni 1917 No. 40 tot wijziging van artikel VII van dat in Indisch Staatsblad 1914 No. 317. No. 40. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 13 April 1917, le Afdeeling No. 70 ; Den Raad van State gehoord (advies van 15 Mei 1917 No. 38;) Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 19 Juni 1917, le Afdeeling No. 3; Hebben goedgevonden en verstaan : Artikel I. Artikel VII van Ons besluit van 27 Januari 1914, No. 25 (Indisch Staatsblad No. 317), wordt gelezen: Artikel VII. S lotbepaling. Met afwijking in zoover van het bepaalde bij het eerste lid van artikel 116 quater van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij artikel 1 onder 13» van dit besluit, wordt de Gouverneur-Generaal gemachtigd om, zoolang en voor zoover niet over een voldoend aantal rechtskundige ambtenaren voor de bezetting van de plaatsen van Landrechter kan worden beschikt, tijdelijk het ambt van Landrechter op te dragen aan een ambtenaar van het Binnenlandsch Bestuur, dan wel aan een ander daarvoor geschikt geacht persoon. Artikel II. Dit besluit treedt in werking op een door den Gouverneur-Generaal te bepalen tijdstip. *) Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 22sten Juni 1917. WILHELMINA De Minister van Koloniën, Th. B. PLEYTE. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën, E. MORESCO. ♦) 'November 1917 (Zie S.b 1917 no. 576 op blz. 37) verdaagd tot 1 December 1917. U,ie otb. 1917 no. 633, op blz. 41) LANDGERECHT-REGLEMENT of REGLEMENT op de Strafvordering voor de Landgerechten op Java en Madoera. EERSTE TITEL. Van het vóór-onderzoek en de toezending van zaken. Artikel 1. Elk Landgerecht is, gehoudens *) het bepaalde bij artikel 8, tweede lid, slechts bevoegd om kennis te nemen van feiten, binnen zijn rechtsgebied gepleegd. (Stb. 1897 no. 497 art. 15, a, j° no. 645.) (R. R. 88v.) Artikel 2. 1) Behoudens het bepaalde in den Eersten Titel A, geschiedt het vóóronderzoek in zaken, waarvan de kennisneming behoort aan de Landgerechten al naar gelang de verdachten zijn Europeanen of met dezen gelijkgestelden, dan wel Inlanders of met dezen gelijkgestelden, overeenkomstig de voorschriften van het Reglement op de Strafvordering dan wel van het Inlandsch Reglement en door de in die reglementen aangewezen autoriteiten, ieder binnen den kring van zijne ambtsbevoegdheid. (Stb. 1917 no. 323 art. II, 1°.) (B. W. 1868; 1. R. 168.) 2) Indien in een en dezelfde zaak zoowel Europeanen of met dezen gelijkgestelden als Inlanders of met dezen gelijkgestelden als verdachten betrokken zijn, geschiedt het vóóronderzoek overeenkomstig de voorschriften van het Reglement op de Strafvordering en door de in dat reglement aangewezen autoriteiten (R. O. 6.) Artikel 3. 1) Wanneer de Officier van Justitie dan wel de Resident van oordeel is dat de 'zaak voldoende is onderzocht en behoort tot de kennisneming van het Landgerecht, zendt hij de stukken ten spoedigste aan den door hem bevoegd geoordeelden Landrechter en doet hij den beklaagde, indien deze in hechtenis is, dadelij op vrije voeten stellen, tenzij hij uit anderen hoofde in hechtenis behoore te blijven. (Stb 1917 no 323 art. II, 2°.) 2) Indien het onderzoek geloopen heeft over verschillende feiten, maar slechts voor sommige de vervolging gewenscht wordt, moet bij de toezending der stukken schriftelijk worden kennisgegeven ter zake van welke feiten de toezending geschiedt. (R. O. 116 octies.) Artikel 3a. 1) Wanneer de Landrechter na ontvangst van de hem ingevolge het vorige artikel toegezonden stukken oordeelt dat het feit behoort tot de kennisneming van een anderen rechter, verklaart hij bij eenvoudige onder de verwijzing te stellen beschikking zich onbevoegd en gelast de toezending van de stukken, overeenkomstig artikel 8, vijfde lid, aan den door hem bevoegd geoordeelden rechter, Artikel 8, zesde lid, is op deze beschikking mede van toepassing. 2) Wanneer hij van oordeel is dat het feit of de verdachte, al zou bewezen worden dat hij het feit gepleegd heeft, niet strafbaar is, verklaart h„ op gel.,ke wijze de zaak voor verdere behandeling niet vatbaar. 3) Wanneer hij oordeelt dat het onderzoek nog verbetering of aanvulling noodig heeft, zendt hij de stukken aan den betrokken ambtenaar terug met opgave van hetgeen hij verbeterd of aangevuld wenscht te hebben^ Die ambtenaar gehouden daaraan gevolg te geven. (Stb. 1917 no. 323 art. II, .) *) lees behoudens*' Artikel 4. 1) De Landrechter zorgt dat alle door hem ontvangen zaken door den Fiscaal-Griffier worden ingeschreven in een register, genaamd rol van strafzaken. 2) De inschrijving moet behelzen de opgave van den naam, de voornamen, zoo na mogelijk den ouderdom, de geboorteplaats, het beroep en de woon- of verblijfplaats van den beklaagde. (B. W. 4v., 6v., 17v.) 3) De stukken van het vóóronderzoek worden door den Fiscaal-Griffier aan de rol van strafzaken gehecht. (R. O. 116 octies.) 4) Van de ingevolge artikel 3a genomen beschikkingen houdt de FiscaalGriffier aanteekening in de rol van strafzaken. (Stb. 1917 no. 323 art. II, 4°.) EERSTE TITEL A. (Stb. 1917 no. 323 art. II, 5°) Van de summiere procedure bij ontdekking opheeterdaad. Artikel 4a. 1) In geval van ontdekking op heeterdaad kan de politie den verdachte met de getuigen en deskundigen, zoo die er zijn, gelasten hetzij terstond, hetzij op een door haar &an te geven uur van dienzelfden dag of van den volgenden zittingsdag des Landrechters voor dezen te verschijnen. Zij zal zorgen zelf met hetgeen tot bewijs van het feit kan dienen teeelfder tijd mede tegenwoordig te zijn. [Sv. 24 v.; I. R. 5.] 2) De Landrechters blijven zooveel mogelijk dagelijks behalve op Zondag, ook buiten de gewone zitting-uren en zittingslokalen, op door hen te bepalen en bekend te maken plaatsen en tijden tusschen acht uur voormiddags en zes uur namiddags daartoe beschikbaar. 3) Geeft de verdachte of geven de getuigen of deskundigen aan den in het eerste lid bedoelden last geen gevolg, dan kan de Landrechter gelasten hen tegen een door hem te bepalen dag en uur te doen oproepen, en kan hij tevens, daartoe termen aanwezig achtende, een bevel van medebrenging uitvaardigen. 4) Indien, hetzij omdat twijfel bestaat aan de juistheid van den door den verdachte opgegeven naam of woonplaats, hetzij omdat hij wegens gemis van een vaste woonplaats ter plaatse of in verband met zijn maatschappelijken stand zich gemakkelijk aan de berechting kan onttrekken, gegronde vrees bestaat dat de verdachte aan den hem ingevolge het eerste lid gegeven last gevolg zal geven, kan de politie hem voor den Landrechter brengen of doen brengen. Artikel 4b. 1). De Landrechter, bijgestaan door den Fiscaal-Griffier, zal den verdachte terstond na zijn verschijning een kort verhoor afnemen. 2). Is hij daarna van oordeel dat de zaak terstond door het Landgerecht kan worden afgedaan, dan gelast hij den Fiscaal-Griffier haar in te schrijven in voege als bij artikel 4 bepaald, en doet zonder nadere oproeping of vooronderzoek den verdachte terstond of den volgenden zittingsdag terechtstaan. 3) Blijkt den Landrechter echter dat de zaak niet vatbaar is voor summiere behandeling, dan verklaart hij zulks met opgave van redenen bij een eenvoudige beschikking, welke met de andere stukken, zoo die er zijn, aan de autoriteit wordt gezonden die, zoo er geen summiere procedure plaats heeft, met het vooronderzoek is belast. Artikel 4c. In het geval, bedoeld in het tweede lid van het vorige artikel, geschiedt het onderzoek ter terechtzitting op de wijze als in den Tweeden Titel bepaald, voor zoover die bepalingen met de voorschriften van dezen Titel vereenigbaar zijn. TWEEDE TITEL. Van het onderzoek op de terechtzitting. Artikel 5. 1.) De Officier van Justitie of de Resident doet de beklaagden getuigen en deskundigen schriftelijk of mondeling oproepen met aanzegging van plaats, dag en uur der terechtzitting en zorgt dat van de wijze, waarop die oproepingen hebben plaats gehad, behoorlijk aanteekening wordt gehouden, welke aanteekening tegelijk met de in artikel 3, eerste lid, bedoelde stukken aan den, Landrechter wordt toegezonden. Bij die aanzegging houdt hij rekening met den tijd, dien de Landrechter noodig kan hebben om tegenbevel te geven, wanneer deze termen aanwezig acht om gebruik te maken van de bevoegdheden, hem bij artike 3a verleend. (L. 77.) 2) De Landrechter zorgt dat de in zijn ambtsgebied met de verwijzing belaste ambtenaren behoorlijk mededeeling ontvangen van de dagen en uren, waarop hij op elk der daartoe aangewezen plaatsen in dat gebied zitting houdt. 3) Hij draagt verder zorg dat de Fiscaal-Griffier bij iedere zaak van de ingevolge het eerste lid van dit artikel gedane oproepingen behoorlijk aanteekening houdt in de rol van strafzaken. (Stb. 1917 no. 323 art II, 6o.) Artikel 6. 1) Ten dienenden dage wordt de beklaagde vóórgeroepen of, zoo hij zich in hechtenis bevindt, onder goede bewaking doch vrij van banden binnengeleid. 2) Indien de beklaagde niet verschijnt, onderzoekt de rechter of hij al dan niet behoorlijk is opgeroepen. 3) Indien de beklaagde niet behoorlijk is opgeroepen of van een wettige reden van afwezigheid heeft doen blijken, gelast de rechter dat hij worde opgeroepen tegen een naderen rechtsdag. Intusschen kan de rechter reeds dadelijk de verschenen getuigen en deskundigen hooren. Indien hij het niet noodig acht hen tegen den beklaagde te hooren, behoeft hij hen op den naderen rechtsdag niet weder te doen verschijnen, maar kan hij volstaan met hunne verklaringen aan den beklaagde te doen vóórhouden en dezen daarop te hooren. (Stb. 1917 no. 323 art. II, 7°.) 4) Indien de beklaagde behoorlijk is opgeroepen en niet heeft doen blijken van een wettige reden van afwezigheid, wordt niettegenstaande zijn afwezigheid tot het onderzoek en de berechting der zaak overgegaan. 5) Ook kan de rechter, wanneer hij voldoende gronden vindt om het niet verschijnen van den beklaagde aan diens onwilligheid toe te schrijven, gelasten dat die beklaagde tegen een naderen rechtsdag opnieuw zal worden opgeroepen met bevel van medebrenging. 6) Indien van meerdere beklaagden sommigen wel, anderen niet verse i|nen. wordt ten aanzien van de niet verschenen beklaagden gehandeld overeenkomstig de bepalingen der vier voorafgaande leden en ten aanzien van de verschenen beklaagden in elk geval tot het onderzoek en de berechting der zaak overgegaan. 7) Ingeval van veroordeeling bij verstek zal een overeenkomstig artikel 53 uitgegeven extract van het vonnis zoo spoedig mogelijk worden afgegeven aan den veroordeelde of aan zijn woning of verblijfplaats. (B.W. 17 v.) 8) De veroordeelde bij verstek kan binnen acht dagen na die afgifte tegen het vonnis verzet aanteekenen of door een daartoe schriftelijk gemachtigde doen aanteekenen bij den Fiscaal-Griffier, die daarvan in de rol van strafzaken aanteekening houdt en haar met den opposant of diens gemachtigde onderteekent. Indien laatstgenoemden niet mede teekenen, wordt de reden daarvan in de aanteekening vermeld. (Stb. 1917 no. 323 art. II, 8° ) 9) Het vezet doet de veroordee'ing bij verstek van rechtswege vervallen. Tenzij de rechter ambtshalve dan wel op verzoek van den beklaagde beslist dat de zaak op nieuw overeenkomstig de voorschriften van dezen titel wordt behandeld, wordt de zaak na verhoor van beklaagde en nadat de processtukken hem zijn vóórgehouden en hij daarop is gehoord, afgedaan. De ter terechtzitting voorgelezen verklaringen van de getuigen en de deskundigen worden als aldaar afgelegd aangemerkt. (Stb, 1917 no. 323 art. II, 9°.) 10) Het verzet wordt vervallen verklaard indien de opposant of diens gemachtigde niet verschijnt. 11) Van de in het zevende lid bedoelde afgifte wordt den Fiscaal-Griffier gerapporteerd, die daarvan aanteekening houdt in de rol van strafzaken. (Stb. 1917 no. 323 art. II, 80.) (R. O. 116 octies.) Artikel 7. 1) De beklaagde kan zich door eenen bij notarieele of ten overstaan van den Fiscaal-Griffier dan wel ondershands opgemaakte akte bepaaldelijk daartoe gemachtigde ter terechtzitting doen vertegenwoordigen, tenware de rechter mocht bevelen dat de beklaagde in persoon verschijnt, (Stb. 1917 no. 323 art. II, 10°) (B W. 1868; R. O. 116 octies; I. R. 168.) 2) Hij kan zich, zoowel in persoon als bi} gemachtigde verschijnende, door een verdediger doen bijstaan. 3) De gemachtigde en de verdediger behoeven niet uit de practizijns te worden gekozen (R.O. 185 v.) Artikel 8. 1) De rechter vraagt den beklaagde zijn naam, voornamen, ouderdom, geboorteplaats, woon- of verblijfplaats en beroep af en verklaart hem duidelijk terzake waarvan hij terechtstaat. (L. 4.) 2) Indien den Landrechter uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de zaak tot de bevoegheid van een anderen rechter behoort, verklaart hij zich in eiken stand van het geding ambtshalve of op vordering van den Fiscaal-Griffier dan wel op verzoek van den beklaagde, diens gemachtigde of den verdediger onbevoegd en verwijst (hij) de zaak naar den door hem bevoegd geachten rechter, tenzij deze een Landgerecht, Politierechter, Regentschaps- of Districtsgerecht is, in welk geval de Landrechter de zaak zal afdoen, indien de beklaagde daarin uitdrukkelijk toestemt. (Stb. 1917 no. 323 art. II, 11°.) (L. 1; I. R 93 v.. 109 v„ 368 v„ R. R. 80.) 3) Indien bij een feit, dat alleen op klachte vervolgbaar is, de klacht ontbreekt, zal de rechter de strafvordering niet ontvankelijk verklaren, tenware de beleedigde partij binnen den termijn, bij artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht voor het indienen der klacht gesteld, ter terechtzitting uitdrukkelijk verklaart de vervolging te wenschen. Van deze verklaring wordt op de rol van strafzaken aanteekening gehouden. (Stb. 1917 no 497 art. 15, b, jo. nó. 645.) 4) Indien de rechter oordeelt dat het feit, waarvoor de beklaagde terecht staat, of dat de beklaagde, ook al zou bewezen worden dat hij het feit gepleegd heeft, niet strafbaar is, verklaart hi) de zaak ambtshalve of op vordering van den Fiscaal-Griffier dan wel op verzoek van den beklaagde, diens gemachtigde of den verdediger, in eiken stand van het geding voor verdere behandeling niet vatbaar. 5) Bij verwijzing van de zaak voor l) een anderen rechter zendt de FiscaalGriffier de processtukken aan den aangewezen rechter, indien deze een Politierechter, Regentschaps- of Districtsgerecht is. anders aan den ambtenaar, belast met de vervolging van strafbare feiten, welke ter kennisneming staan van den rechter, naar wien verwezen is. (R. O. 54 v., 62, 116 octies.) 6) Indien de aangewezen rechter is een Politierechter, een Regentschaps- ol Districtsgerecht, is deze verplicht de zaak af te doen. (L. 8.) Artikel 9. 1) De rechter vraagt den beklaagde of hij erkent dan wel ontkent schuldig te zijn aan het feit, waarvoor hij terechtstaat. (Stb. 1917 no. 323, art. II, 12°.) 2) Ingeval de beklaagde, diens gemachtigde of de verdediger meent dat de beklaagde óf in het geheel niet, óf voor een anderen rechter zou moeten terechtstaan, kan hij deze verdediging dadelijk, zelfs vóór de beantwoording van de bi, het vorige lid bedoelde vraag aanvoeren. De rechter doet dadelijk daarvoor 2) uitspraak. 3) Vervolgens doet de rechter onderzoek of alle opgeroepen getuigen tegenwoordig zijn en geeft hij de noodige bevelen om te voorkomen dat zij vóór het afleggen van hun getuigenis met elkander over de zaak van den beklaagde in woordenwisseling treden. Artikel 10. Wanneer de opgeroepen getuigen niet allen zijn verschenen, kan de rechter de zaak tot een volgende, zoo min mogelijk verwijderde terechtzitting uitstellen; hij gelast in dat geval dat de afwezig gebleven getuigen opnieuw tegen die terechtzitting zullen worden opgeroepen. Artikel 11. Indien de niet verschenen getuige behoorlijk is opgeroepen, kan de rechter, wanneer hij voldoende gronden vindt om het niet opkomen van den getuige aan diens onwilligheid toe te schrijven, dezen veroordeelen tot een geldboete, de som van vijf en twintig gulden niet te boven gaande, zoomede in de kosten door de vertraging veroorzaakt en tevens gelasten dat die getuige tegen den naderen rechtsdag opnieuw zal worden opgeroepen, desnoods met bevel van medebrenging. (Stb. 1917 no. 323, art. II, IJ») Artikel 12. 1) De getuigen worden één voor één binnengeroepen in de orde, die door den rechter het meest geschiet wordt geacht. 2) De rechter vraagt den getuige af zijn naam, voornamen, ouderdom, roep en woon-of verblijfplaats; of hij den beklaagde gekend heeft vóór het plegen van het feit waarvoor deze terechtstaat; of hij bloed- of aanverwant is van den beklaagde en in welken graad en of hij tot hem staat of S^n heeft in eenige dienstbetrekking. (B. W. 4 v„ 6 v.. 17 v.. 276, 333, 350, 358, 388 393, 422, 1909; R. R. 8, 11; R. O. 11, 35; Sv. 145,1.R. 148, 265, 414, 420, Rv. .) 3) Daarna legt de getuige op de wijze van zijne godsdienstige gezindheid of van zijn landaard den eed of de belofte af van de geheele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen en wordt daarna door den rechter ondervraagd. (Rv. 177; bv. 415; I. R. 256.) 1) leet ..naar". 2) leei „daarover". 4) De getuige kan niet volstaan met de verklaring dat hij volhardt bij zijne in het vooronderzoek afgelegde verklaring. Hij mag zich niet bedienen van een geschreven opstel, maar de rechter kan hem toestaan zich bij zijn verklaring te bedienen van die geschriften of aaateekeningen, welke de rechter zal veroorloven. Artikel 13. 1| Wanneer een getuige zonder wettigen grond weigert den eed of de belofte te doen of zijne verklaring at te leggen, kan de rechter de zaak tot een nadere terechtzitting, doch niet langer dan veertien dagen uitstellen. (L. 12; Sv. 415.) 2) In dat geval zal de getuige dadelijk op last van den rechter in gijzeling gesteld en bij de nadere terechtzitting andermaal voor hem gebtecht worden. Artikel 14. Zoo de zaak niet is uitgesteld of in geval van uitstel de getuige bij zijn weigering volhardt, kan de rechter hem ter zake van zijn onwilligheid veroordeelen al naar gelang de getuige is Europeaan of met dezen gelijkgestelde dan wel Inlander of met dezen gelijkgestelde tot gevangenis ï) of ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon 2) voor den tijd van hoogstens drie maanden. (R.R. 75.) Artikel 15. Indien de ter terechtzitting afgelegde verklaring van den getuige verschilt van zijn vroegere opgaven, maakt de rechter hem daarop opmerkzaam en vraagt hem deswege opheldering. Artikel 16. 1) Men mag den getuige niet in de rede vallen. 2) Na elke afgelegde getuigenis vraagt de rechter den beklaagde of diens gemachtigde of hij daartegen iets heeft in te brengen. De beklaagde of diens gemachtigde en de verdediger hebben het recht den getuige door tusschenkomst van den rechter vragen te doen en zoowel tegen den getuige als tegen diens verklaring in te brengen al wat tot verdediging van den beklaagde kan dienen. De Fiscaal-Griffier is bevoegd om den getuige rechtstreeks vragen te stellen, mits het woord aan den rechter verzoekende. De rechter heeft het recht te beletten dat vragen gesteld worden, welke hij ongeoorloofd, onbetamelijk of niet ter zake dienende acht. 3) De rechter kan insgelijks aan den getuige, den beklaagde of diens gemachtigde alle ophelderingen vragen, welke hij tot ontdekking der waarheid noodig acht. De Fiscaal-Griffler heeft hetzelfde recht, mits den rechter het woord vragende. De laatste zin van het vorige lid is ten deze toepasselijk. (R.O. 116 octies.) Artikel 17. 1) Geen strikvragen mogen in den loop van het geding aan eenigen beklaagde of diens gemachtigde dan wel aan eenigen getuige worden gedaan en de rechter mag geen acht slaan op de antwoorden, welke op zoodanige strikvragen mochten zijn gegeven. 2) Vragen in welke een feit, door den beklaagde of diens gemachtigde dan wel door de getuigen niet beleden of opgegeven, als door hen erkend wordt aangenomen of verondersteld, moeten ook als strikvragen worden beschouwd, 1) lees „gevangenisstraf". 2) zie echter W, v. S. art. 10 en Inv. «rt. 3. Artikel 18. Wanneer de beklaagde of diens gemachtigde op de hun *) gedane vragen niet antwoordt of antwoord weigert, brengt de rechter hem zijn verplichting onder het oog en gaat daarna met de behandeling van de zaak voort. Artikel 19. 1) Wanneer de beklaagde of diens gemachtigde door onbetamelijke gedragingen de orde op de terechtzitting stoort, vermaant de rechter hem tot stilte en doet (hij) hem, wanneer die vermaning vruchteloos blijft, buiten de gehoorzaal leiden, waarna met de verdere behandeling van het geding zal worden voortgegaan en daarin uitspraak gedaan evenals of de beklaagde of diens gemachtigde daarbij ware tegenwoordig gebleven. 2) In de gevallen, bij dit en het vóórgaande artikel voorzien, blijft niettemin de verdediger van den beklaagde met diens verdediging belast. Artikel 20. 1) Elke getuige blijft na het afleggen van zijn getuigenis bij de terechtzitting tegenwoordig, tenzij de rechter hem mocht vergunnen zich te verwijderen. 2) Die vergunning wordt niet verleend, indien de Fiscaal-Griffier, de beklaagde, diens gemachtigde of de verdediger daartegen bezwaren heeft. (R. O. 116 octies). 3) De getuigen mogen op de terechtzitting niet met elkander in woordenwisseling treden. Artikel 21. Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich verschoonen: (L. 12). lc des beklaagden of medebeklaagden bloed- of aanverwanten in de rechte lijn; 2e des beklaagden of medebeklaagden bloed- of aanverwanten in de zijlijn, tot den derden graad ingesloten; 3« des beklaagden of medebeklaagden echtgenoot of vroegere echtgenoot. Artikel 22. Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschoonen zij, die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap hun als zoodanig is toevertrouwd. (Sv. 148; I R. 268; B.W. 1909.) Artikel 23. 1) De rechter kan, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van den Fiscaal-Griffier of op verzoek van den beklaagde, diens gemachtigde of den verdediger, bevelen, dat na afgelegde getuigenis een of meer der getuigen de zittingzaal verlaten en dat een of meer hunner opnieuw worden binnengelaten, ten einde, hetzij afzonderlijk, hetzij in elkanders bijzijn, nogmaals te worden gehoord. 2) Op gelijke wijze als in het vorige lid bedoeld kan de rechter getuigen met elkander confronteeren. (R. O. 116 octies.) Artikel 24. Op dezelfde wijze kan de rechter onder of na het hooren van een getuige een of meerdere beklaagden doen buitenstaan en dien getuige afzonderlijk ondervragen dan wel een of meer beklaagden doen buitenstaan ten einde een of meer der andere beklaagden buiten hunne tegenwoordigheid te ondervragen, maar hij mag daarna niet met het onderzoek voortgaan alvorens eiken beklaagde te hebben onderricht van hetgeen in diens afwezigheid is voorgevallen. *) lees: ,,/iem" Artikel 25. 1) Indien de rechter tot zijn vóórlichting deskundigen hoort, brengen deze ieder afzonderlijk hun gevoelen uit, na vooraf in handen van den rechter op de wijze hunner godsdienstige gezindheid of van hun landaard den eed of de belofte te hebben afgelegd dat zij dit naar hun beste weten zullen doen. (Rv. 162, 217; Sv. 36, l.R. 159, 181.) 2) De artikelen 9, derde lid, 10, 11, 12, 13, 15, 16, 17,20,21,22,23, 24,27, 29, 30 en 31 zijn, voor zooveel mogelijk, op deskundigen van toepassing. Artikel 26. 1) De rechter kan, ook op vordering van den Fiscaal-Griffier of op verzoek van den beklaagde, diens gemachtigde of den verdediger, de processen-verbaal, verslagen en andere stukken voorlezen of door den Fiscaal-Griffier doen voorlezen. 2) Ten bezware van den beklaagde wordt op geen stukken acht geslagen dan wanneer en voor zoover zij zijn voorgelezen en hij in de gelegenheid is gesteld zijne op- of aanmerkingen daartegen in te brengen. Artikel 27. In den loop van of na het getuigenverhoor vertoont de rechter den beklaagde of diens gemachtigde en, zoo noodig, den getuigen de voorwerpen, die als stukken van overtuiging dienen, en hoort hen daarover. Artikel 28. 1) Indien uit het onderzoek ter terechtzitting omstandigheden bekend zijn geworden, welke volgens de wet tot verzwaring van straf aanleiding kunnen geven, maakt de rechter ambtshalve of op vordering van den Fiscaal-Griffier den beklaagde of diens gemachtigde daarop opmerkzaam en stelt (hij) hem in de gelegenheid zich daarover uit te laten. (Stb, 1917 No. 323 art. II, 140.) 2) Zoo noodig, stelt hij de behandeling der zaak uit ten einde nieuwe getuigen of deskundigen te hooren dan wel nadere bescheiden of stukken van overtuiging te doen voorbrengen. 3) Van een en ander geschiedt aanteekening in de rol van strafzaken. 4) De rechter mag geen acht slaan op de in het eerste lid bedoelde verzwarende omstandigheden, welke den beklaagde niet zijn vóórgehouden. Artikel 29. 1) Wanneer de ter terechtzitting afgelegde verklaring van een getuige verdacht wordt valsch te zijn, vermaant de rechter den getuige ernstig de waarheid te zeggen en houdt (hij) hem de straffen voor, waaraan hij zich zou blootstellen ingeval van volharding in een onwaarachtige verklaring (W. v. S. 242.) 2) Indien de getuige volhardt in zijne van valschheid verdachte verklaring kan de rechter, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van den Fiscaal-Griffier dan wel op verzoek van den beklaagde, diens gemachtigde of den verdediger bevelen dat de getuige voorloopig in hechtenis gesteld worde. 3) In dat geval wordt terstond door den Fiscaal-Griffier opgemaakt en door dezen met den rechter onderteekend een proces-verbaal, bevattende het van valschheid verdachte gedeelte uit de verklaring van den getuige, met aanduiding van de gronden, waarop het vermoeden van valschheid berust. Daarna zendt de Fiscaal-Griffier de stukken aan de met de vervolging belaste autoriteit. (L. 1, 8; R. O. 54 v„ 62.) 4) Indien het belang der zaak zulks vordert, kan de rechter de voortzetting van het geding schorsen tot na afloop van het onderzoek tegen den getuige. (R. O. 116 octies.) 5) Wanneer de met de vervolging belaste autoriteit na het gehouden voorloopig onderzoek van oordeel is, dat er geen genoegzame grond bestaat tot vervolging van den getuige, geeft hij daarvan terstond kennis aan den Landrechter. Artikel 30. 1) Indien een beklaagde of diens gemachtigde dan wel een getuige de taal niet verstaat, waarin het onderzoek geschiedt, en de rechter noch de Fiscaal-Griffier hunne taal voldoende verstaan en spreken, zal de rechter een tolk, wiens leeftijd minstens achttien jaren moet zijn, benoemen, die op de wijze van zijn godsdienstige gezindheid of van zijn landaard in s rechters handen den eed of de belofte aflegt van getrouwelijk de hem opgedragen taak te zullen vervullen. 2) De bepaling van het vóórgaande lid is niet toepasselijk op de tolken, die bij het Landgerecht, bij eenig ander gerecht of bij eenige rechtbank als zoodanig lijn aangesteld of die door of naar aanleiding van hun betrekking als zoodanig zijn aangewezen en vóór het aanvaarden van die betrekking ambtelijk zijn beëedigd. 1 3) De Fiscaal-Griffier, de beklaagde, diens gemachtigde of de verdediger kunnen den tolk onder opgave van redenen wraken. De rechter doet daarover dadelijk uitspraak. (Rv. 33,59,798; Sv. 156; LR. 135, 275; R. O. 116 octies ) Artikel 31. 1) Wanneer een beklaagde of diens gemachtigde dan wel een getuige het gehoor- en spraakvermogen of één dezer vermogens mist en niet schrijven kan, benoemt de rechter tot tolk een persoon, die geschikt is om met den gebrekkige om te gaan. De tolk moet minstens vijftien jaren oud zijn en legt denzelfden eed of belofte op dezelfde wijze af als in het eerste lid van het vorige artikel is vermeld. Het tweede en derde lid van dat artikel is eveneens op dezen tolk van toepassing. 2) Indien de bedoelde gebrekkige personen schrijven kunnen, zal de FiscaalGriffier hun de aan hen te richten vragen en opmerkingen bij geschrift ter hand stellen en zullen zij daarop schriftelijk antwoorden, al hetwelk vervolgens zal worden voorgelezen. Op deze wijze zal ook door den gebrekkigen getuige de eed of de belofte worden afgelegd. (R. O. 116 octies.) Artikel 32. Indien in den loop van het onderzoek de noodzakelijkheid blijkt om nog andere dan de opgeroepen getuigen of deskundigen te hooren of nog andere dan de overgelegde bescheiden of stukken van overtuiging te raadplegen of te bezichtigen, beveelt de rechter de oproeping van die getuigen of deskundigen, zoo noodig met last om hen dadelijk ter terechtzitting mede te brengen en, indien mogelijk, de onmiddellijke overlegging van die bescheiden of stukken van overtuiging. Artikel 33. 1) Nadat het getuigenverhoor is afgeloopen, ondervraagt de rechter den beklaagde of diens gemachtigde, met vóórhouding van de bezwaren, die het gerechtelijk onderzoek tegen den beklaagde heeft opgeleverd. Zoo er meerdere beklaagden zijn in dezelfde zaak, ondervraagt hij hen in de volgorde, die hij het meest geschikt oordeelt. 1) Bi| het Landgerecht te Batavia is een tolk voor de Chineesche taal ia dienst gesteld bij Stb. 1917 no. 304. 2) lees; „«jfn." 2) Hij mag den beklaagde of diens gemachtigde ook gedurende den loop van een getuigenverhoor ondervragen als hij dit noodig acht. Artikel 34. 1) Na de ondervraging doet de Fiscaal-Griffier zijn requisitoir, waarvan aanteekening geschiedt in de rol van strafzaken. 2) Vervolgens wordt aan den beklaagde of diens gemachtigde en den verdediger, wanneer de beklaagde door een zoodanige wordt bijgestaan, gelegenheid gegeven om de verdediging voor te dragen. 3) De Fiscaal-Griffier mag weder antwoorden, maar de beklaagde of diens gemachtigde en zijn verdediger moeten steeds het laatste woord hebben. (Sv. 120 v., 162, 185; I.R. 280; R. O. 116 octies.) Artikel 35. 1) Hierna verklaart de rechter het onderzoek voor gesloten en doet hij dadelijk uitspraak, tenzij de zaak niet gevoegelijk terstond kan worden beslist, in welk geval hij de uitspraak kan uitstellen tot den naastvolgenden rechtdag terzelfder plaatse doch in geen geval langer dan acht dagen, den dag van het sluiten van het onderzoek daaronder begrepen. Dit uitstel wordt dadelijk in de openbare terechtzitting uitgesproken. 2) Indien de beklaagde of diens gemachtigde ter terechtzitting tegenwoordig, is, wordt de uitspraak door den Landrechter kortelijk mondeling toegelicht. (R. R. 91; L. 42 v.; Sv. 174; I. R. 342.) DERDE TITEL. Van de beslissing des rechters en van het vonnis. Artikel 36. De rechter beslist naar aanleiding van hetgeen uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken over het bewezene of niet bewezene der feiten, over hunne qualificatie, over het bewezene va;n de schuld van den beklaagde aan die feiten en over de toepassing van de straf. Artikel 37. Indien de rechter bevindt dat het feit, waarvoor de beklaagde terechtstond, of beklaagde's schuld daaraan niet bewezen is, wordt de beklaa gde vrijgesproken. Artikel 38. Wanneer de rechter den beklaagde schuldig oordeelt aan het feit waarvoor deze terechtstond, legt hij hem de op het feit gestelde straf op, behouden het bepaalde bij artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. (Stb. 1917 n°. 497 art. 15, C, jo. n°. 645.) Artikel 39. Wanneer de beklaagde aan meer dan één overtreding schuldig is verklaard, wordt voor elke overtreding zonder vermindering vrijheidsstraf opgelegd, met dien verstande dat de voor de gezamenlijke overtredingen opgelegde straffen den tijd van acht maanden niet te boven mogen gaan. 2) Indien de beklaagde, na een vroegere veroordeeling tot straf ter zake van een tot de bevoegdheid van het Landgerecht behoorende overtreding, wordt schuldig verklaard aan een overtreding, vóór die veroordeeling gepleegd, wordt de vroegere straf in rekening gebracht onder hetzelfde voorbehoud als in het vorige lid bedoeld. 3) De straffen van geldboete en verbeurdverklaring worden zonder vermindering en voor elke overtreding afzonderlijk opgelegd. Artikel 40. 1) Bij veroordeeling wordt de beklaagde tevens verwezen in de proceskosten. 2) Zijn meerdere feiten ten laste gelegd en wordt de beklaagde voor sommige daarvan veroordeeld, van de andere vrijgesproken, of ten aanzien van deze verklaard dat de zaak voor verdere behandeling niet vatbaar is, dan bleven de kosten der vrijspraak of der onvatbaarverklaring ten laste van den Lande. 3) Bij veroordeeling van medebeklaagden wegens hetzelfde feit worden zij hoofdelijk in de kosten veroordeeld. 4) Worden medebeklaagden niet wegens hetzelfde feit veroordeeld, dan wordt ieder der veroordeelden verwezen in de ten zijnen aanzien gevallen kosten. 5) Ingeval van verzet tegen een verstekvonnis wordt de beklaagde verwezen in de kosten op de verstekprocedure gevallen, zelfs indien vrijspraaak of onvatbaarverklaring voor verdere behandeling op het verzet volgt, tenware hij heeft kunnen aantoonen in de onmogelijkheid te zijn geweest om op den eersten rechtdag te verschijnen. Artikel 41. 1) Ingeval van veroordeeling of vrijspraak dan wel wanneer de zaak voor verdere behandeling niet vatbaar wordt verklaard, wordt de teruggave van de stukken van overtuiging bevolen aan den met name in het vonnis te vermelden persoon, die naar 's rechters oordeel daarop de meeste aanspraak heefti tenzij naar wettelijk voorschrift die voorwerpen worden verbeurdverklaard of de vernietiging of onbruikbaarmaking daarvan wordt gelast. 2) Aan den ter terechtzitting verschenen rechthebbende worden zij, zoo mogelijk, dadelijk na afloop der zitting afgegeven door den Fiscaal-Griffier, die zulks op de rol van strafzaken aanteekent. 3) De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen, vervaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit, kan in het vonnis worden gelast. (Stb. 1917 no. 497 art. 15. d, j0 no. 645.) Artikel 42. Het vonnis wordt door den rechter in het openbaar in tegenwoordigheid van den Fiscaal-Griffier uitgesproken, waarvan aanteekening geschiedt op de rol van strafzaken. (R. O. 29, 116 novies; L. 35, 43.) Artikel 43. 1) Het vonnis moet inhouden: (R. R. 91; Sv. 174; I. R 312) 1 ° den naam, de voornamen, den ouderdom, de geboorteplaats, de woon- of verblijfplaats en het beroep van den beklaagde; (B. W. 4v , 6v., 17v.) 2° de beslissing van den rechter ten opzichte van de gronden, waarop die beslissing berust, zonder dat het noodig is den inhoud der opgaven van den beklaagde en der verklaringen van getuigen of deskundigen op te nemen; 3° ingeval van veroordeeling, de qualificatie van het feit, waaraan wordt schuldig verklaard, de opgelegde straf, de *) duur en den aard der vervangende straf, zoomede de *) duur van den lijfsdwang bij niet voldoening van opgelegde geldboeten en de toegepaste stellige wetsbepalingen; (Rv. 580.) *) lees: „den" 4° de uitspraak omtrent de kosten en die omtrent de teruggave van de voorwerpen, die als stukken van overtuiging hebben gediend; (L. 41.) 5° de vermelding van den dag, waarop het vonnis is uitgesproken, van den naam des rechters, die het heeft gewezen, en of de beklaagde al dan niet bij de uitspraak tegenwoordig is geweest. 2) De beslissingen omtrent alle beklaagden, die gelijktijdig terechtstaan, worden in een en hetzelfde vonnis vervat. Artikel 44. Het vonnis, dat in de Nederlandsche taal op de rol van strafzaken wordt ingeschreven, moet door den rechter en den Fiscaal-Griffier dadelijk geteekend worden. (L. 35, 42; R. O. 116 novies.) Artikel 45. Van het verhandelde op de terechtzitting worden door den Fiscaal-Griffier inde Nederlandsche taal korte aanteekeningen gehouden op de rol van strafzaken, met dien verstande dat de hoofdzakelijke inhoud van de opgaven van beklaagde en van de verklaringen van getuigen of deskundigen slechts wordt vermeld, wanneer en voor zoover die van de vroegere opgaven of verklaringen afwijken, zoomede wanneer nieuwe getuigen of deskundigen gehoord worden of wanneer geen vóóronderzoek heeft plaats gevonden, Bij overeenstemming wordt dit op de rol van strafzaken aangeteekend. Op die rol wordt mede aanteekening gehouden van de gewichtige redenen, bedoeld in artikel 29 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Jndië, tengevolge waarvan de terechtzitting geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren heeft plaats gehad. (Stb, 1917 no. 323 art. II, 15°, R. O. 116 novies.) VIERDE TITEL. Van het bewijs. Artikel 46. Het bewijs dat de beklaagde het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, kan door den rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting door den inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen. (L. 4). Artikel 47. 1) Als wettige bewijsmiddelelen worden alleen erkend: 1 0 eigen waarneming van den rechter; 2° verklaringen van den beklaagde; 3 ° verklaringen van een getuige; 4° verklaringen van een deskundige; 5° schriftelijke bescheiden; 2) Feiten of omstandigheden van algemeene bekendheid behoeven geen bewijs. Artikel 48. Onder eigen waarneming van den rechter wordt verstaan die, welke bij het onderzoek ter terechtzitting door hem persoonlijk is geschied. Artkel 49. 1) Onder verklaring van den beklaagde wordt verstaan zijne bij het onderzoek ter terechtzitting gedane mededeeling van feiten of omstandigheden, hem uit eigen wetenschap bekend. 2) Zijne verklaring kan alleen ten zijnen aanzien gelden. Artikel 50. Onder verklaring van een getuige wordt verstaan zijne bij het onderzoek ter terechtzitting gedane mededeeling van feiten of omstandigheden, welke hij zelf waargenomen of ondervonden heeft, met uitdrukkelijke opgave van de redenen van wetenschap. Artikel 51. Onder verklaring van een deskundige wordt verstaan zijn bij het ondezoek ter terechtzitting medegedeeld, met redenen omkleed gevoelen over de werking, oorzaak of gevolgen van feiten of omstandigheden. Artikel 52. Onder schriftelijke bescheiden worden verstaan: 1 ° processen-verbaal en andere geschriften, in den wettelijken vormverleden door of ten overstaan van openbare ambtenaren, die daartoe bevoegd zijn ter plaatse waar zulks is geschied, en behelzende hun mededeeling van feiten of omstandigheden, door den ambtenaar zelf waargenomen of ondervonden, met uitdrukkelijke opgave van de redenen van wetenschap; (B.W. 1868; I.R. 168.] 2° geschriften, opgemaakt door ambtenaren of openbare colleges, betreffende onderwerpen behoorende tot de onder hun beheer gestelde administratie en bestemd om tot bewijs van eenig feit of van eenige omstandigheid te dienen; 3° verslagen van deskundigen, behelzende hun met redenen omkleed gevoelen over de werking, oorzaken of gevolgen van feiten of omstandigheden, mits zij hunne verslagen ter terechtzitting met eede of daarvoor in de plaats tredende belofte hebben bevestigd dan wel naar het oordeel des rechters niet ter terechtzitting hebben kunnen verschijnen en te voren waren beëedigd. VIJFDE TITEL. Van de tenuitvoerlegging der vonnissen. Artikel 53. 1) Alle vonnissen worden door of op bevel van den Resident tenuitvoergelegd. 2) Daartoe wordt hem. behoudens het bepaalde bij het vierde lid, door den Fiscaal-Griffier, zoo mogelijk op den dag van de uitspraak, voor iederen beklaagde afzonderlijk een authentiek extract van het vonnis toegezonden. 3) Het extract houdt in; den naam, de voornamen, den ouderdom, de geboorteplaats, de woon- of verblijfplaats en het beroep van den beklaagde; de qualificatie van het feit, waaraan hij is schuldig verklaard, de opgelegde straf met de bijkomende en vervangende straf, dan wel de vrijspraak of de verklaring dat de zaak voor verdere behandeling niet vatbaar is; de beslissing omtrent de kosten en de stukken van overtuiging: (B.W. 4v„ 6v„ 17v.; L. 41.) de vermelding van den dag, waarop het vonnis is uitgesproken en van den naam des rechters, die het vonnis heeft gewezen. 4) Wanneer de Landrechter daartoe termen aanwezig acht, kan hij terstond na afloop van de terechtzitting den Resident ter tenuitvoerlegging doen toekomen een tijdens de zitting ingevulden en door hem onderteekenden staat, vermeldende de in het vorige lid bedoelde gegevens nopens een of meer op die zitting veroordeelde beklaagden, inbegrepen de veroordeelden tot eene geldboete, die terstond de vervangende vrijheidsstraf wenschen te ondergaan. 5) De vonnissen worden met uitzondering van die, houdende veroordeeling tot geldboete of bij verstek, tenuitvoergelegd dadelijk na ontvangst van het extract of van den staat, bedoeld in het tweede en vierde lid. 6) Vonnissen, houdende veroordeeling bij verstek, worden tenuitvoergelegd dadelijk na het verstrijken van den in het achtste lid van artikel 6 bepaalden termijn voor verzet. 7) De Resident zendt het extract dan wel den staat, voorzien van de aanteekening van gedane tenuitvoerlegging aan den Fiscaal-Griffier terug, die ze aan de rol van strafzaken hecht en op die rol van de executie aanteekening houdt. (Stb. 1917 no. 323 art. II, 16°.) Artikel 54. 1) Indien de veroordeelde een verzoek om gratie indient of het voornemen te kennen geeft een zoodanig verzoek in te dienen, wordt met de tenuitvoerlegging gewacht totdat de beslissing van den Gouverneur-Generaal op het verzoek ter kennisse is gekomen van den Resident. AVas de tenuitvoerlegging reeds aangevangen voordat de veroordeelde het gratieverzoek indiende of het voornemen daartoe kenbaar maakte, dan blijft zij haren loop vervolgen. 2) Indien ambtshalve een voorstel wordt gedaan om aan den veroordeelde gratie te verleenen, wordt met de tenuitvoerlegging gewacht dan wel de aangevangen tenuitvoerlegging geschorst totdat de beslissing van den GouverneurGeneraal ter kennisse is gekomen van den Resident. 3) Het verzoekschrift om gratie wordt ongesloten ingediend aan den FiscaalGriffier, die daarop aanteekening houdt van den dag der inlevering en het voorts toezendt aan den rechter. 4) Van de inlevering doet de Fiscaal-Griffier onverwijld mededeeling aan den Resident. (R. O. 116 novies.) 5) Het verzoekschrift wordt door den rechter met zijn advies en de tot de zaak betrekkelijke stukken, waaronder een afschrift van al hetgeen omtrent de zaak in de rol van strafzaken is aangeteekend, gezonden aan den ambtenaar, die volgens artikel 2 met het vooronderzoek belast is. 6) Deze zendt het met zijn advies en alle tot de zaak betrekkelijke stukken aan den Procureur-Generaal, die een en ander met zijn verslag aan het HoogGerechtshof toezendt, hetwelk al de stukken met zijn consideratiën en advies ter beschikking aan den Gouverneur-Generaal doorzendt. Is de summiere procedure gevolgd, dan zendt de rechter de stukken rechtstreeks aan den Procureur-Generaal. (Stb. 1917 no. 323 art. II, 17°.) 7) ls binnen acht dagen aan het te kennen gegeven voornemen om een gratieverzoek in te dienen geen uitvoering gegeven dan wordt dadelijk tot de tenuitvoerlegging overgegaan. (R. R. 52.) Artikel 55. 1) Wanneer iemand, die vroeger tot hechtenis of tot een zwaardere straf was verwezen, opnieuw tot een zoodanige straf is veroordeeld geworden, voordat hij de hem bij het eerste vonnis opgelegde straf heeft ondergaan, wordt ten aanzien van de tenuitvoerlegging (wanneer op het tijdstip dat daartoe wordt overgegaan de eerstopgelegde straf niet reeds is verjaard) de regel gevolgd dat de opgelegde straffen na elkander worden ondergaan, te beginnen met de zwaarste. (Stb. 1917 no. 497 art. 15, e, jo no. 645( Sv. 401v.; I. R. 404 v.) 2.) (vervallen) (Stb. 1917 no. 497 art. 15, e, j° no. 645.) Artikel 56. Met opzicht tot de berekening van den straftijd wordt elke dag op vier en twintig uren en elke maand op dertig dagen .gesteld. Artikel 57. De straftijd wordt gerekend in te gaan op den dag der ten-, uitvoerlegging. Artikel 58. Alle geldboeten moeten behoudens het bepaalde in het laatste lid van het volgende artikel worden voldaan binnen acht dagen na de uitspraak indien de veroordeelde daarbij tegenwoordig is geweest, en anders binnen gelijken termijn na tot betaling te zijn aangemaand. Artikel 59. 1.) Bij niet voldoening worden na het verstrijken van dien termijn de geldboeten — met uitzondering van die in het volgende artikel genoemd — vervangen, al naar gelang de veroordeelde is Europeaan of met dezen gelijkgestelde dan wel Inlander of met dezen gelijkgestelde, door de straf van gevangenis of van ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon gedurende den tijd van ten minste één dag en van ten hoogste drie maanden, met dien verstande dat voor elk bedrag van f 50.— of daarbeneden de duur van de straf niet langer mag zijn dan tien dagen en die duur bij samenloop van overtredingen den tijd van acht maanden niet mag te boven gaan.*) 2.) Ten aanzien van overtreders, behoorende tot de Inlanders of met dezen gelijkgestelden, die op grond van persoonlijke of maatschappelijke omstandigheden naar het oordeel van den rechter daarvoor in aanmerking komen, zoomede van vrouwen, zal de geldboete door gevangenisstraf worden vervangen. 3.) De duur en de aard der vervangende straf worden in het vonnis bepaald, 4.) Indien tegen de overtreding geldboete of een vrijheidsstraf is bedreigd, mag de vervangende straf het maximum van die vrijheidsstraf niet overschrijden. 5.) Den veroordeelde kan worden toegestaan de vervangende straf te ondergaan zonder dat de termijn van betaling behoeft te worden afgewacht. 6.) De veroordeelde is bevoegd zich ten allen tijde van de vervangende straf te bevrijden door betaling van de geldboete. 7.) De betaling van een gedeelte der boete vóór of nadat de uitvoering der vervangende straf is aangevangen, bevrijdt van de uitvoering van een evenredig gedeelte der vervangende vrijheidsstraf. Dit gedeelte moet in dezelfde verhouding staan tot den geheelen duur der vervangende straf als het betaalde gedeelte der geldboete tot de geheele geldboete. 8) Aan vreemdelingen, niet ingezetenen, wordt een termijn van vier en twintig uren voor de betaling der boete gelaten, alvorens de vervangende straf wordt toegepast. 9) De vervangende straft wordt ondergaan ter hoofdplaats van de afdeeling, waar de veroordeelde heeft terechtgestaan. 10) Indien nevens geldboete een vrijheidsstraf is opgelegd, wordt de vervangende straf op dezelfde plaats ondergaan als de vrijheidsstraf. 11) De Directeur van Justitie is bevoegd in bijzondere gevallen te zijner beoor deeling afwijkingen van de voorschriften van de negende en tiende leden van dit artikel te gelasten. (Stb. 1917, no. 323, art. II, 18 °.) *] Zie echter W.v.S. artt. 3 en 30 en Inv. art. 3. Artikel 60. 1) De veroordeeling in de proceskosten kan worden tenuitvoergelegd op de goederen van den veroordeelde. (Stb. 1917 no. 497 art. 15, f, j°. no. 645.) 2) 3) 4) 5) (vervallen) (Stb. 1917 no. 497 art. 15, f, j°. no. 645.) 6) 7) 8) Artikel 61 Bij de executie tot verhaal der in het vorige artikel bedoelde proceskosten worden in acht genomen de bepalingen omtrent de tenuitvoerlegging van civiele vonnissen in het Reglement op de Rechtsvordering en het Inlandsch Reglement al naar gelang de veroordeelde is Europeaan of met dezen gelijkgesteld dan wel Inlander of met dezen gelijkgesteld, met dien verstande dat het in artikel 200 van het Inlandsch Reglement bedoeld verzoek wordt gedaan door den Resident. (Stb. 1917 no. 497 art. 15, g, j°. no. 645.) (Rv. 435 v.; I.R. 199v.) Artikel 62. 1) Alle opbrengst van geldboeten, verbeurdverklaringen en proceskosten komt ten bate van den Lande, tenzij bij eenige verordening anders mocht zijn bepaald. 2) Die opbrengst wordt steeds in 's Lands kas gestort. Bijzondere voorschriften regelen de wijze, waarop de uitbetaling geschiedt aan hen, die recht op een aandeel in de opbrengst hebben. (R.O. 71.) ZESDE TITEL. Van het vervallen, ophouden en tenietgaan van vervolgingen en straffen. Artikel 63. Niemand kan andermaal vervolgd worden wegens een feit, waarover ten zijnen aanzien bij gewijsde van den rechter is beslist. Artikel 64, Het recht tot strafvordering vervalt door den dood van den verdachte. Artikel 65 1) De bepaling van artikel 77 van het wetboek van Strafrecht lijdt uitzondering, voor zooveel aangaat het verhaal van boete of de verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen in zaken van overtreding der bepalingen op het stuk van 's Lands middelen en pachten. (Stb. 1917 no. 497 art. 6, 225 ° j ° no. 645.) 2) De vordering tot betalen van boete en die tot uitlevering van verbeurdverklaarde voorwerpen worden in die gevallen tegen de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene ingesteld en voor den burgerlijken rechter gebracht. 3) De behandeling, de uitspraak en de tenuitvoerlegging zijn dezelfde als in gewone burgerlijke zaken. (L. 60; Rv. 493v.; B. W. 113.) Artikel 66. Indien de dader is overleden nadat de veroordeeling tot straf is uitgesproken, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's Lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen, mitsgaders de kosten, op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald. (Stb. 1917 no. 497 art. 6, 225° j° no. 645; L. 65.) Artikel 67. Indien iemand na het plegen van de daad, welke tot strafvordering aanleiding kan geven, krankzinnig is geworden en die staat wordt erkend door den rechter, wordt de strafvordering geschorst tot na herstel van den beklaagde, behoudens dat de boete en verbeurdverklaring bij artikel 65 vermeld, indien de beklaagde onder curateele is gesteld, van den curator of anders van een bepaaldelijk daartoe benoemden curator kunnen gevorderd worden op de bij evengenoemd artikel voorgeschreven wijze. (B, W. 433v.; I. R. 225v.) Artikel 68. 1) Onverminderd hetgeen ten aanzien van de verjaring van sommige overtredingen bij bijzondere wettelijke bepalingen is vastgesteld, vervalt het recht tot strafvordering door verjaring na den tijd van één jaar. 2) De schorsing der strafvervolging ter zake van een praejudicieel geschil schorst de verjaring. (L. 76) Artikel 69. 1) De termijn van verjaring vangt aan op den dag, waarop het feit is gepleegd. 2) Elke daad van vervolging stuit de verjaring. Artikel 70. Het recht tot uitvoering van de straf vervalt door verloop van een termijn van twee jaren, aanvangende op den dag, waarop de uitspraak kan worden tenuitvoergelegd. Artikel 71. De rechter en de Fiscaal-Griffier moeten ambtshalve op de verjaring acht geven. (R. O. 116 novies.) Artikel 72. 1) De verjaring, welke haar aanvang heeft vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van dit reglement, wordt volgens de oude wetten berekend, (R. R. 31). 2) Indien echter de termijn van verjaring volgens de voorschriften van dit reglement korter mocht zijn, wordt de daarbij voorgeschreven verjaringstermijn gevolgd. ZEVENDE TITEL. Gemengde bepalingen. Artikel 73. De Landrechter handhaaft de orde op de terechtzitting. Zijn daartoe strekkende bevelen moeten dadelijk en stiptelijk worden opgevolgd. Hij kan hem, die op eenigerlei wijze de orde aldaar verstoort, uit de zittingzaal of het gerechtsgebouw doen verwijderen. Artikel 74, Geen rechter mag kennis nemen van een geding, waarbij hij persoonlijk, hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings, belang heeft of waarin zijn echtgenoote of een zijner bloedverwanten of aangehuwden in de rechte lijn zonder onderscheid en in de zijlijn tot den vierden graad ingesloten, betrokken is. (L. 75). Artikel 75. 1) De Fiscaal-Griffier, de beklaagde, diens gemachtigde en de verdediger hebben het recht den rechter te wraken. 2) De wraking wordt, op straffe van verval van het recht daartoe, terstond na de in het eerste lid van artikel 8 bedoelde vragen mondeling of schriftelijk voorgedragen, met opgave van alle redenen, die tot wraking aanleiding geven. Indien deze redenen eerst in den loop der zitting ontstaan zijn of aan den, wrakende partij bekend zijn geworden, zal de wraking ook in den loop van het onderzoek ter terechtzitting kunnen worden voorgedragen. 3) Dadelijk na de wraking schorst de rechter de terechtzitting en zendt hij de akte van wraking of het van de mondelinge voordracht daarvan door den FiscaalGriffier opgemaakte proces-verbaal met den meesten spoed aan den Officier van Justitie, binnen wiens ressort het Landgerecht gevestigd is. die de stukken binnen drie dagen na ontvangst met zijn conclusie aan den Raad van Justitie inzendt, welke binnen zes dagen daarna uitspraak doet. (R. O. llónovies.) 4) Deze inzending heeft niet plaats, indien de rechter in de voorgestelde wraking berust. (Rv. 34, 322.) Artikel 76. Indien de verdediging van den beklaagde een geschilpunt van burgerlijk recht betreft en door hem voldoende gronden worden aangevoerd om zijn vermeend recht waarschijnlijk te maken, schorst de rechter, wanneer hij de strafbaarheid van het feit als afhankelijk beschouwt van de beslissing van zoodanig rechtspunt, de rechtsvervolging met of zonder tijdsbepaling. (L. 68.) Artikel 77. 1.) Wanneer op een overtreding geen zwaardere straf is gesteld dan een enkele geldboete met of zonder verbeurdverklaring, kan de verdachte of beklaagde de rechtsvervolging voorkomen door met betaling van alle gemaakte rechtskosten, vrijwillig te voldoen het maximum van die boete en, ingeval van bedreigde verbeurdverklaring, door bij notarieele of voor den Fiscaal-Griffier opgemaakte akte te verklaren in de verbeurdverklaring te berusten. (B.W. 1868; I. R. 168.) 2.) Zoowel de boete als de aan verbeurdverklaring onderworpen voorwerpen kunnen aan den tot de ontvangst bevoegden ambtenaar niet anders worden voldaan of algegeven dan op schriftelijke machtiging van den rechter, aan wien de quitantie van den tot de ontvangst bevoegden ambtenaar door den verdachte of beklaagde moet worden overgebracht binnen den tijd bij de machtiging te bepalen. 3). Van de den beklaagde bij dit artikel gegeven bevoegdheid wordt hem mededeeling gedaan bij de oproeping, bedoeld in artikel 5, (Stb. 1917 no. 323 art. II, 19°.) 4.) Het hiervoren bepaalde brengt geen verandering te weeg in de bevoegdheid tot het aangaan van transactiën in de gevallen, waarin de wettelijke verordeningen die veroorloven. (R. R. 31.) Artikel 78. 1.) De Gouverneur-Generaal kan nimmer als getuige op een terechtzitting van het Landgerecht worden opgeroepen. 2.) Wanneer de getuigenis van den Gouverneur-Generaal noodzakelijk is, zal deze, na daartoe schriftelijk verzocht te zijn, den Landrechter met den FiscaalGriffier bij zich toelaten, teneinde den Landrechter in de gelegenheid te stellen hem onder eede of belofte te hooren en van dat verhoor proces-verbaal op te maken. 3) De aldus afgelegde verklaring wordt ter terechtzitting voorgelezen en staat gelijk met een ter terechtzitting beëedigde verklaring. (Sv. 413; Rv. 210.) Artikel 79. 1.) Inlandsche vorsten, zoolang zij niet als zoodanig zijn afgetreden, zoomede hun wettige vrouwen, kunnen slechts met machtiging van den Gouverneur-Generaal als getuigen worden opgeroepen. 2.) Indien de machtiging niet wordt verleend, zullen te hunnen aanzien worden in acht genomen de voorschriften van de beide laatste leden van het vorige artikel [I. R. 419). Artikel 80. 1.) Wanneer de rechter beveelt dat Inlanders of met hen gelijkgestelden den eed in den tempel of op eenige andere als heilig beschouwde plaats zullen afleggen, stelt hij de verdere behandeling der zaak tot een door hem te bepalen naderen rechtsdag uit. 2.) Deze eedsaflegging, waarvan aanteekening wordt gehouden op de rol van strafzaken, geschiedt ten overstaan van den Landrechter en den Fiscaal-Griffier. (Sv. 415; I. R. 420) Artikel 81. De vonnissen van het Landgerecht moeten aan het hoofd voeren de woorden; „In naam des Konings". *) (Rv. 435; R.R. 74; R.O. 27 ) Artikel 82. De rol van strafzaken moet steeds in het archief ter griffie van het Landgerecht blijven berusten en mag niet verplaatst worden dan in de gevallen en op de wijze, bij de wettelijke bepalingen voorzien. (R.O. 157; R.R. 31.) Artikel 83. In de rol van strafzaken moet worden melding gemaakt van de verleende gratie of vermindering van straf. (Stb. 1917 no. 323 art. II, 20o.; R.O. 116 novies) Artikel 84. Geen afschriften of uittreksels van vonnissen mogen worden uitgereikt aan hen, die geen partijen in de zaak zijn geweest, zonder machtiging van den rechter, die ze geveld heeft, en het verzoek daartoe kan alleen worden toegestaan op het bewijs dat de verzoeker daarbij belang heeft. (B.W. 1340 v., 1365.) Artikel 85. De beklaagden mogen ter hunner koste afschriften nemen of doen nemen van alle zoodanige stukken van het tegen hen ingestelde rechtsgeding als zij tot hun verdediging noodzakelijk oordeelen. Artikel 86. 1) Tot het doen van aanzeggingen, oproepingen en aanmaningen zijn bevoegd en verplicht de dienaren van de openbare macht, met dien verstande dat de hoogere ambtenaar of beambte bevoegd is den hem daartoe gegeven last aan een lageren in zijn ressort of aan een hem ondergeschikten dienaar der openbare macht over te dragen. 2) Van de gedane aanzeggingen, oproepingen en aanmaningen wordt schriftelijk, desnoods mondeling, verslag gedaan aan den ambtenaar, die den last tot het verrichten van die werkzaamheden gaf. *] Zie hierbij; Stb, 1891 no. 188. 3) Bi) ontstentenis van de zoodanige als in het eerste lid bedoeld, wordt doof den Landrechter, binnen wiens ressort de verrichting moet geschieden, een daartoe geschikt persoon aangewezen. 4) Is de woon- of verblijfplaats van den beklaagde onbekend, dan wordt de aanzegging, oproeping of aanmaning, indien deze schriftelijk wordt uitgebracht, aan het gebouw van het Landgerecht aangeplakt. (R. O. 116 bis.) Artikel. 87. 1) De ter terechtzitting geroepen en opgekomen getuigen zijn gerechtigd tot schadeloosstelling voor reis- en verblijfkosten volgens de bestaande tarieven. 2. De Landrechter moet de voor hem verschenen getuigen bekend maken met het bedrag der schadeloosstelling, waarop zij aanspraak hebben. Behoort bij het Koninklijk besluit ddo. 27 Januari 1914 no. 25 (Indisch Staatsblad no. 317.) Mij bekend : De lste Gouvernements Secretaris, E. MORESCO. STANDPLAATSEN EN RECHTSGEBIED DER LANDGERECHTEN. STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË. 1917 No. 577. RECHTSWEZEN. LANDGERECHTEN. Uitbreiding van de Landgerecht-rechtspraak over geheel Java en Madoera. *) IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, volledige uitvoering willende geven aan het in artikel 1 onder 13° van het Koninklijk Besluit van 27 Januari 1914 no. 25 (Indisch Staatsblad no. 317) vastgestelde tweede lid van artikel 116 bis van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan : Artikel I. De ordonnanties van 28 Mei en 24 October 1914 (Staatsbladen N°» 418 en 680) en 14 April 1915 (Staatsblad no. 317) worden ingetrokken. Artikel II. Landgerechten zijn gevestigd in het gewest : I. Bantam te a. Serang b. Pandeglang c. Rangkasbitoeng II. Batavia te a. Batavia b. Buitenzorg c. Tangerang d. Poerwakarta III. Preanger-Regentschappen te a. Bandoeng b. Soekaboemi c. Garoet d. Tasikmalaja ,) Landgerechten werden aanvankelijk alleen in de gewekte» Batavia, Semarang en Soerakaja ingesteld. (Stb. 1914 no. 418 jo. 1915 nos. 5|8 en 519.) fV. Cheribon te a. Cheribon b. Indramajoe V. Pekalongan te a. Pekalongan b. Tegal VI. Banjoemas te a. Banjoemas b. Bandjarnegara c. Poerbolinggo d. Poerwokerto VII. Kedoe te a. Magelang b Keboemen c. Poerworedjo d. Wonosobo VIII. Djokjakarta te a. Djokjakarta b. Wonosari IX. Soerakarta te a. Soerakarta b. Sragen X. Semarang te a. Semarang b. Salatiga c. Koedoes d. Kendal e. Karimondjawa XI. Madioen a. Madioen b. Ngawi c. Magetan d. Patjitan XII. Rembang te a. Rembang b. Toeban c. Bodjonegoro XIII. Soerabaja te a. Soerabaja b. Grisee c. Modjokerto d. Sangkapoera XIV. Kediri te a. Kediri b. Toeloengagoeng XV. Madoera te a. Pamekasan b. Bangkalan c. Sampang XVI. Pasoeroean te a. Pasoeroean b. Malang c. Loemadjang XVI. Besoeki te a. Bondowoso b. Sitoebondo c. Banjoewangi Her rechtsgebied dier Landgerechten strekt zich uit: I. dat van het Landgerecht te: a. Serang over de afdeeling Serang; b. Pandeglang over de afdeeling Pandeglang; c. Rangkasbitoeng over de afdeeling Lebak; II. dat van het Landgerecht te: a. Batavia over de afdeeling Stad en Voorsteden van Batavia; b. Buitenzorg over de afdeeling Buitenzorg en het district Meester-Cornelis van de afdeeling van dien naam; c. Tangerang over de afdeeling Tangerang en het district Kebajoran van de afdeeling Meester-Cornelis: d. Poerwakarta over de afdeeling Krawang en de districten Bekasi en T]ikarang van de afdeeling Meester-Cornelis; III. dat van het Landgerecht te: a. Bandoeng over de afdeelingen Bandoeng en Soemedang; b. Soekaboemi over de afdeelingen Soekaboemi en Tjiandjoer; c. Garoet over de afdeeling Garoet; d. Tasikmalaja over de afdeeling Tasikmalaja; IV. dat van het Landgerecht te: a. Cheribon over de afdeeling Cheribon; b Indramajoe over de afdeelingen Indramajoe en Madjalengka, V. dat van het Landgerecht te: a. Pekalongan over de afdeelingen Pekalongan en Palembang; b. Tegal óver de afdeelingen Tegal en Brebes; VF. dat van het Landgerecht te; a. Banjoemas over de afdeelingen Banjoemas en Tjilatjap; b. Bandjarnegara over de afdeeling Bandjarnegara ; c. Poerbolinggo over de afdeeling Poerbolinggo; d. Poerwokerto over de afdeeling Poerwokerto ; VII. dat van het Landgerecht te ; a. Magelang over de afdeelingen Magelang en Temanggoeng; b. Keboemen over de afdeeling Keboemen ; c. Poerworedjo over de afdeeling Poerworedjo; d. Wonosobo over de afdeeling Wonosobo; VIII. dat van het Landgerecht te; a. Djokjakarta over de afdeelingen Mataram en Koeion Progo; b. Wonosari over de afdeeling Goenoengkidoel; IX. dat van het Landgerecht te: a. Soerakarta over de afdeelingen Soerakarta, Klaten en Bojolali ; b. Sragen over de afdeeling Sragen ; X. dat van het Landgerecht te; a. Semarang over de afdeelingen Semarang en Demak ; b. Salatiga over de afdeelingen Salatiga en Grobogan; c. Kendal over de afdeeling Kendal der residentie Semarang en de afdeeling Batang der residentie Pekalongan; d. Koedoes over de afdeelingen Koedoes, Pati en Japara, met uitzondering van de Karimondjawa-eilanden; e. Karimondjawa over de Karimondjawa-eilanden: XI. dat van het Landgerecht te: a. Madioen over de afdeelingen Madioen en Ponorogo ; b. Ngawi over de afdeeling Ngawi; c. Magetan over de afdeeling Magetan ; d. Patjitan over de afdeeling Patjitan; XII. dat van het Landgerecht te : a. Rembang over de afdeelingen Rembang en Blora; b. Toeban over de afdeeling Toeban; c. Bodjonegoro over de afdeeling Bodjonegoro; XIII. dat van het Landgerecht te: a. Soerabaja over de afdeeling Soerabaja; b. Grisee over de afdeelingen Grisee, met uitzondering van het eiland Bawean en Lamongan, c. Modjokerto over de afdeelingen Modjokerto, Sidoardjo en Djombang; d. Sangkapoera over het eiland Bawean. XIV. dat van het Landgerecht te: a. Kediri over de afdeelingen Kediri en Berbek: b. Toeloengagoeng over de afdeelingen Toeloengagoeng en Blitar; XV. dat van het Landgerecht te: a. Pamekasan over de afdeelingen Pamekasan en Soemenep; b. Bangkalan over de afdeeling Bangkalan: c. Sampang over de afdeeling Sampang ; XVI. dat van het Landgerecht te: a. Pasoeroean over de afdeelingen Pasoeroean en Probolinggo; b. Malang over de afdeelingen Malang en Bangil; c. Loemadjang over de afdeelingen Loemadjang en Kraksaan en de contröle-af- deeling Besoeki der afdeeling Bondowoso; XVII. dat van het Landgerecht te: a. Bondowoso over de afdeelingen Bondowoso, met uitzondering der controle. afdeeling Besoeki, en Djember; b. Sitoebondo over de afdeeling Panaroekan. c. Banjoewangi over de afdeeling Banjoewangi. Artikel III. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 November 1917.*) En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst, en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, eieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Tjipanas, den 22»"=» September 1917J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den vijfden October 1917. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 22 September 1917 no. 7.) *) Verdaagd tot 1 December 1917 (Zie Stb. 1917 no. 632 op bli, 40.) STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË. 1917 No, 576. RECHTSWEZEN. LANDGERECHTEN. LANDRADEN, GRIFFIERS, DJAKSA'S Tijdstip van inwerkingtreding van het Koninklijk besluit in Staatsblad 1917 no. 575. Aanwijzing van de plaatsen tot het houden der terechtzittingen van Landgerechten. Personeel en fondsen ten behoeve van de Landgerechten. Indienststelling van een Adjunct -Djaksa bij eenige Landraden. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 22 September 1917 no. 7. Gelet enz. Gezien artikel 32 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië ; De Raad van van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan : Eerstelijk enz. Ten tweede; Te bepalen dat het Koninklijk Besluit van 22 Juni 1917 no, 40 ') in werking treedt op 1 November 1917. 2) Ten derde: Ten vierde : Buiten werking te stellen de artikelen 2, 3 en 5 van het besluit van 28 Mei 1914no. 55 (Staatsblad no 420) en de besluiten van 20 Augustus 1914 no. 39 (Staatsblad no. 573). 24 October 1914 no. 36 (Staatsblad no. 681), 30 Maart 1915 no. 38 (Staatsblad no. 282), 14 April 1915 no. 35 (Staatsblad no. 318) en 3 Augustus 1915 no. 32 (Staatsblad no. 489), Ten vijfde: Als plaatsen tot het houden der terechtzittingen van de bij ordonnantie van heden (Staatsblad no. 577) ingestelde Landgerechten worden aangewezen de hoofdplaatsen der gewesten, afdeelingen, en contróle-afdeelingen en voorts voor het Landgerecht te Batavia: Tandjong-Priok; Buitenzorg; Tjibinong, Tjibaroesa, Leuwiliang en Djasinga in de afdeeling Buitenzorg; Tangerang: Mauk en Blaradja in de afdeeling Tangerang en Kebajoran in de afdeeling Meester-Cornelis: Poerwakartas Bekasi in de afdeeling Meester-Cornelis, Rengasdengklok, Pisangsambo, Kedawoeng, Pegaden (Baroe), Pamanoekan en Segalaherang in de afdeeling Krawang. Bandoeng: Tjimahi inde afdeeling Bandoeng; Soekaboemi: Tjibadak in de afdeeling Soekaboemi; Indramajoe: Djatibarang, Losarang en Kandanghaoer in de afdeeling Indramajoe: Banjoemas: Maos in de afdeeling Tjilatjap; Grisees Boengah in de afdeeling Grisee en Pankatredjo en Patjiran in de afdeeling Lamongan; Pamekasan: Manding in de afdeeling Soemenep, Ten zesde: In dienst te stellen en toe te staan: A. B C en D. bij elk der Landgerechten A. te Batavia, Semarang en Soerabaja: 1) Stb. no. 575. 2) Verdaagd tot 1 December 1917 (zie Stb, 1917 no. 633 op blz. 41) één rechtskundigen Landrechter op eene bezoldiging van f 800.— (acht honderd gulden) 's maands met twee driejaarlijksche verhoogingen, elk van f 100.— (één honderd gulden) 's maands; één Fiscaal-Griffier op eene bezoldiging van f 150.— (één honderd vijftig gulden) 's maands: twee oppassers op eene bezoldiging van f 15.—(vijftien gulden) s maands ieder eene som van f 1200.— (één duizend twee honderd gulden) 's jaars voor klerken en schrijfloonen; een som van f 300.— (drie honderd gulden) 's jaars voor kantoor-en lokaalbehoeften ; B. te Buitenzorg (residentie Batavia)# Bandoeng (residentie Preanger Regentschappen), Magelang (residentie Kedoe). Djokjakarta (residentie Djokjakarta), Soerakarta (residentie Soerakarta), Salatiga (residentie Semarang), Madioen (residentie Madioen) en Malang (residentie Pasoeroean) : één rechtskundigen Landrechter op eene bezoldiging van f 700.' ■ (zeven honderd gulden) 's maands; één Fiscaal-Griffier op eene bezoldiging van f 150.— (één honderd vijftig gulden) 's maands; twee oppassers op eene bezoldiging van f 10.'—- (tien gulden) s maands ieder; eene som van f 600.— (zes honderd gulden) 's jaars voor klerken en schrijfloonen ; eene som van f 300.— (drie honderd gulden) 's jaars voor kantoor- en lokaalbehoeften ; C. te Tangerang Poerwakarta (residentie Batavia), Cheribon, Indramajoe (residentie Cheribon), Soekaboemi (residentie Preanger Regentschappen), Pekalongan. Tegal (residentie Pekalongan), Banjoemas (residentie Banjoemas), Koedoes, Kendal (residentie Semarang), Rembang, Toeban, Bodjonegoro (residentie Rembang), Grisee, Modjokerto (residentie Soerabaja,), Kediri. Toeloengagoeng (residentie Kediri), Pamekasan [residentie Madoera), Pasoeroean, Loemadjang (residentie Pasoeroean) en Bondowoso [residentie Besoeki] : één Landrechter op eene bezoldiging van f 700.— (zeven honderd gulden) 's maands, indien daartoe een rechterlijk ambtenaar, en op eene toelage van f 350, (drie honderd vijftig gulden) 's maands, indien daartoe een ander daarvoor geschikt geacht persoon benoemd wordt; één Ficaal-Griffier op eene bezoldiging van f 150,—(één honderd vijftig gulden) 's maands; twee oppassers op eene bezoldiging van f 10,— (tien gulden) s maands ieder; eene som van f600,— (zes honderd gulden) 's jaars voor klerken en schrijfloonen; eene som van f 300, — (drie honderd gulden) s jaars voor kantoor-en lokaalbehoeften. , „ . D. te Serang, Pandeglang, Rangkasbitoeng (residentie Bantam), Uaroet, Tasikmalaja (residentie Preanger Regentschappen). Bandjarnegara, Poerbohnggo, Poewokerto (residentie Banjoemas!, Keboemen, Poerworedjo, Wonosobo (residentie Kedoe) Wonosari (residentie Djokjokarta) Sragen, (residentie Soerakarta), Ngawi, Magetan, Patjitan (residentie Madioen), Sampang, Bankalan (residentie Madoera), Sitoebondo, en Banjoewangi (residentie Besoeki): eene toelage van f 30.-(dertig gulden) s maands voor den met het ambt van Fiscaal Griffier belasten ambtenaar, behalve voor dien te Serang en Wonosari; eene som van f 300,— (drie honderd gulden) 's jaars voor klerken- en schrijfloonen; eene som van f 150,— (één honderd vijftig gulden) 's jaars voor kantoor-en 'okaalbehoeften. E. bij het Landgerecht: I. te Karimondjawa: eene som van f 60,— (zestig gulden) 's jaars voor kantoor-en lokaalbehoeften. II. te Sangkapoera: één Fiscaal-Griffier op eene toelage van f 15,— (vijftien gulden) 's maands; één oppasser op eene bezoldiging van f 10,— (tien gulden) 's maands: eene som van f 50,— (vijftig gulden) 's jaars voor klerken- en schrijfloonen, eene som van f 50,— (vijftig gulden)'s jaars voor kantoor- en lokaalbehoeften. Ten zevende; Ten behoeve van elk der in artikel 6 onder B en C van dit besluit genoemde Landgerechten, met uitzondering van die te Buitenzorg, Salatiga, Tangerang, Poerwakarta, Koedoes, Kendal, Grisee en Modjokerto, beschikbaar te stellen eene som van f 157,50 [één honderd zeven en vijftig gulden, vijftig cent| voor de aanschaffing van meubilair en kantoorbenoodigdheden. Ten achtste: I Het ambt van Landrechter bij elk der in artikel 6 van dit besluit a. onder D b. onder E a. en b. genoemde Landgerechten op te dragen a. aan den Assistent-Resident der betrokken afdeeling ; b. aan den besturenden Europeeschen ambtenaar ; II. Het ambt van Fiscaal-Griffier op te dragen a. bij elk der in artikel 6 van dit besliut onder D genoemde Landgerechten, met uitzondering van dat te Wonosari, aan den adjunct van den Inlandschen ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij den ter plaatse gevestigden Landraad; b. bij het Landgerecht 1. te Wonosari: aan den Adjunct-Hoofddjaksa voor Goenoengkidoel; 2. te Karimondjawa: aan den aldaar bescheiden Inlandschen ambtenaar van het Openbaar Ministerie: 3. te Sangkapoera: aan den schrijver bij den Gezaghebber, fungeerend Controleur van Bawean, tevens fungeerend Adjunct-Djaksa aldaar. 7 en negende : Bij wijze van tijdelijken maatregel bij elk der Landraden te Pandeglang, Rangkasbitoeng, Garoet, Tasikmalaja, Keboemen, Poerworedjo, Wonosobo, Sragen en Patjitan in dienst te stellen een Inlandsch Officier van Justitie met den titel van Adjunct-Djaksa op eene bezoldiging van f 120,— (één honderd twintig gulden) 's maands. Ten tiende : Enz. Ten elfde: Te bepalen dat de artikelen 4 tot en met 9 van dit besluit in werking treden op 1 November 1917. *) Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den vijfden October 1917 De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. *) Verdaagd tot 1 December 1917. (zie Stb. 1917 no. 633 op blz. 41.) STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË. 1917 No. 632. RECHTSWEZEN. LANDGERECHTEN. Tijdstip van de inwerkingtreding van de ordonnantie in Staatsblad 1917 no 577, houdende uitbreiding van de Landgerechtrechtspraak over geheel ]ava en Madoera. IN NAAM DER KONINGIN DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-1ND1E, Den Raad van Nederlandsch-lndië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende de inwerkingtreding van de ordonnantie van 22 September 1917 (Staatsblad no. 577), houdende uitbreiding van de Landgerechtrechtspraak over geheel Java en Madoera, te verdagen ; Lettende op de artikelen 20. 29. 31 ent 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-lndië; Heeft goedgevonden en verstaan: I. Met wijziging van artikel III van de ordonnantie van 22 September 1917 (Staatsblad no. 577) te bepalen, dat gemelde ordonnantie in werking treedt op 1 December 1917. II. Deze ordonnantie treedt in werking op den dag, volgende op dien harer afkondiging. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-lndië geplaatst en. voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, O ficieren, en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Tjipanas, den 30sten October 1917. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den dertigsten October 1917. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 30 October 1917 no. 1). STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIE. 1917 No. 633. RECHTSWEZEN, LANDGERECHTEN. REGLEMENTEN. Tijdstip van inwerkingtreding van het Koninklijk Besluit in Indisch Staatsblad 1917 no. 575 en van de artikelen 4 tot en met 9 van het besluit in Staatsblad 1917 no. 576. BESLUIT VAN DEN GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-IND1Ë van 30 October 1917 No. 1. Gelet enz.; De Raad van Nederlandsch-lndië gehoord: Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: enz. Ten tweede: Met wijziging van de artikelen 2 en 11 van het besluit van 22 September 1917 no. 7 [Staatsblad no. 576] te bepalen, dat het Koninkelijk Besluit van 22 Juni 1917 no. 40 [Staatsblad no. 575] en de artikelen 4 tot en met 9 van eerstgemeld besluit in werking treden op 1 December 1917. Afschrift enz. Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië: De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den dertigsten October 1917. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. BEPALINGEN, VOORKOMENDE IN VERSCHILLENDE REGLEMENTEN, EN BETREKKING HEBBENDE OP DE LANDGERECHTEN. Instelling van Landgevechten. R. O. Artikel 1 1) De rechterlijke macht in Nederlandsch-lndië wordt onverminderd de rechtsmacht aan den militairen rechter toegekend, uitgeoefend door: de Districtsgerechtcn: de Regentschapsgerechten; de Landraden; de Landgerechten; de Residentiegerechten; de Raden van Justitie en het Hoog-Gerechtshof. Stb. 1914 no. 317 art. 1, lo.] 2) enz. Benoeming van Landrechters. *) R. O. Artikel 16. 1) Indien het ambt openvalt van Vice-President of Lid van het Hoog-Gerechtshof, van President van een der Raden van justitie op Java, van Landrechter, van Procureur-Generaal of Advocaat-Generaal bij het Hoog-Gerechtshof of van Officier bij een der Raden van Justitie, wordt in de vacature voorzien öf door benoeming bij keuze uit de gegradueerde rechterlijke ambtenaren, met dien verstande dat bij gelijke geschiktheid voor het opengevallen ambt de ranglijst den doorslag geeft, öf door benoeming buiten de ranglijst. (Stb. 1914 No. 317 art. I, 4o, jo, 1905 nos. 37 en 495. 1906 no. 118, 1907 nos. 475 en 482a en 1911 no. 252.) 2) enz. R. O. Artikel 17. 1) enz. 2) Wanneer een plaats van Lid van het Hoog-Gerechtshof openvalt en geene herbenoeming in vorigen rang krachtens de bepalingen van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-lndië moet plaats hebben, zoomede wanneer eene plaats openvalt van President, Vice-President of Lid van een Raad van Justitie, dan wel van rechtskundig voorzitter of Vice-President eener Inlandsche rechtbank, van rechtskundig Residentierechter of van Landrechter, zenden de President, de Procureur-Generaal en de Vice-President van het Hoog-Gerechtshof eene met redenen omkleede aanbeveling aan den Gouverneur-Generaal. (Stb. 1914 no. 317 art. I, 5o. jo. 1907 no. 393.) 3) enz. Woonplaatsen van Landrechters en Fiscaal-Griffiers. R. O. Artikel 21. 1) enz. 2) enz. *) Zit voor ontslag v.n Landrcchttrs R. O. «rtt. 18 v ; 6° , e» voor waarschuwingea aan Landr««hters R. O. art. 20 c. jo Stb, 3) De Landrechters en hunne Fiscaal-Griffiers moeten hunne woonplaats vestigen op zoodanige plaats binnen hun ressort als door den Gouverneur-Generaal zal worden aangewezen. (Stb. 1914 no. 317 art. I, 7° j° 1901nos. 15 art. I, F, en 273). Bevoegdheid van Landrechters en Fiscaal-Griffiers om zich van hunne standplaatsen te verwijderen en hunne verloven. R. O. Artikel 22. 1) Ieder rechterlijk ambtenaar kan, ook zonder daartoe bekomen verlof, zich van zijn vast en voortdurend verblijf of — voorzooveel betreft den Landrechter en den Fiscaal-Griffier — buiten zijn ressort verwijderen, mits, en dat zelfs in den tijd der vacantiën, niet langer dan drie dagen. (Stb. 1914 no. 317 art. I. 8°, j° 1901 nos. 15 art. I, F, en 273). 2) Verloven van ten hoogste drie maanden, met inbegrip van verlengingen, kunnen op Java en Madoera worden verleend aan de Presidenten der Raden van Justitie en der Landraden en aan de Residentierechters en Landrechters door den President van het Hoog-Gerechtshof enz. (Stb. 1914 no. 317 art. I, 8° j° 1901 nos, 15, art. I, F, en 273). Adviseurs. Bij terechtzittingen van Landgerechten in zaken van Inlanders of met hen gelijkgestelden, zijn geen Adviseurs tegenwoordig. (R. O. art. 7 j° Stb. 1901 no. 306 art, I, A, 1902 no. 85 en 1914 no. 317 art. I, 2°). Samenstelling, rechtsbevoegdheid, rang enz. van de Landgerechten, beëediging van Landrechters en Fiscaal-Griffiers enz. R O. HOOFDSTUK IIA. (Stb. 1914 no. 317 art. I, 13°), Van de Landgerechten. Artikel 116 bis. 1) In elk gewest op Java en Madoera zal minstens één Lanagerecht gevestigd zijn. 2) Bij ordonnantie wordt bepaald waar Landgerechten zijn gevestigd en welk rechtsgebied zij hebben, l) 3) De Gouverneur-Generaal bepaalt op welke plaatsen binnen het rechtsgebied zij zitting moeten houden. 2) 4) De Landrechter is bevoegd om, wanneer naar zijn oordeel het belang van den dienst dit vordert, ook buiten de door den Gouverneur-Generaal aangewezen plaatsen, doch binnen zijn rechtsgebied zitting te houden. Artikel 116 ter. Behalve op Zondag houden de Landrechters voorzooveel dit noodig en mogelijk is, dagelijks zitting. Artikel 116 quater. 1) Het Landgerecht bestaat uit een rechtskundig ambtenaar als Landrechter, bijgestaan door een Inlandsch ambtenaar, die behalve de hem ver 1) zie Stb. 1917 no. 577 op blz. 32. 2) ïie Stb- 1917 no, 576 op bl*. 37. der bij algemeene verordeningen opgedragen werkzaamheden die van Griffier verricht en den titel draagt van Fiscaal-Griffier. 2) Waar de plaatselijke omstandigheden daartoe nopen, kan de functie van Landrechter aan een niet-rechtskundig ambtenaar worden opgedragen. 3) De Gouverneur-Generaal is bevoegd om bij het Landgerecht, wanneer de werkzaamheden dit vereischen, tijdelijk een buitengewonen rechtskundigen Landrechter aan te stellen, wiens taak alsdan door hem wordt aangewezen. Artikel 116 quinquies. 1) Bij elk Landgerecht worden door of namens den Gouverneur-Generaal buiten bezwaar van den Lande een of meer plaatsvervangende Landrechters benoemd. !) 2) Behoudens bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal om bij afwezigheid, belet of ontstentenis van den Landrechter de tijdelijke waarneming van diens functiën op te dragen aan een speciaal daartoe aan te wijzen rechtskundig ambtenaar, worden in bedoelde gevallen die functiën vervuld door den plaatsvervangenden. Landrechter of één hunner naar de volgorde van benoeming, behoudens dat een rechtskundige den voorrang heeft boven een niet-rechtskundigen plaatsvervanger. 3) Een opdracht als bedoeld in het vorige lid zal als regel behooren te geschieden bij een eenigszins langdurige verhindering van den Landrechter, onder wiens plaatsvervangers geen rechtskundige is. 4) Bij afwezigheid, belet of ontstentenis, zoowel van den Landrechter als van zijne benoemde plaatsvervangers, treedt het Hoofd van plaatselijk bestuur als plaats- vervangend Landrechter op. 5) Onverminderd het bepaalde bij het tweede en vierde lid treden, voorzoover het de behandeling betreft van de in den Eersten Titel A van het Landgerechtreglement bedoelde zaken, op de afdeelingshoofdplaats in de aangegeven volgorde de plaatsvervangende Landrechters op, indien de Landrechter elders zitting houdt. (Stb. 1917 no. 323. art. I. 1°.) Artikel 116 sexies. 1) De Landrechter benoemt buiten bezwaar van den Lande een of meer buitengewone Substituut-Fiscaal-Griffiers, die bij afwezigheid, belet, of ontstentenis van den Fiscaal-Griffier diens functiën vervullen. Op elke afdeelingshoofdplaats zal minstens één zoodanige buitengewone Substituut-Fiscaal-Griffier moeten gevestigd zijn. (Stb. 1917. no. 323 art. I. 2°.) 2) De benoemde legt vóór de aanvaarding in handen van den Landrechter den bij artikel 13 omschreven eed 2) af. (Stb. 1917, no. 555 art. I, 1°) 3) Van de benoeming en eedsaflegging zoowel als van het ontslag wordt kennisgegeven aan den Directeur van justitie en aan het Hoog-Gerechtshof. Artikel 116 septies. 1) Tot het wettiglijk houden van het Landgerecht wordt vereischt de tegenwoordigheid van den Landrechter en van den Fiscaal-Griffier 2) Van al hetgeen ter terechtzitting wordt verhandeld houdt laatstgenoemde aanteekening in een daartoe bestemd register* Artikel 116 octies. 1) De Fiscaal-Griffier staat onder het toezicht en de bevelen " «SffSÜrtrk 'ÏÏZtXm.-m.-— de eedsformule blz, 64, van den Landrechter. Deze ambtenaar is niet begrepen onder de uitdrukking „Openbaar Ministerie" of „ambtenaar van het Openbaar Ministerie", waar die in het algemeen wordt gebezigd. 1) 2) (vervallen) (Stb. 1917 no. 555 art. I. 6o.) Artikel 116 novies. De Landrechters nemen, zonderonderscheid van den landaard der beklaagden, in eersten aanleg en tevens in het hoogste ressort kennis van . a. alle overtredingen, daaronder begrepen die, welke bij artikel 68 aan de kennisneming van de Districts- en Regentschapsgerechten zijn onttrokken, waarop geene zwaardere straf is gesteld dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen, en welke niet ter kennisneming aan andere rechters zijn opgedragen, b. de in de artikelen 352. eerste lid, 364, 373, 379, 384, 407, eerste lid, en 482 van het Wetboek van Strafrecht vermelde misdrijven. (Stb. 1917 no. 497 art. 9. j. jo no. 645.) Artikel 116 decies. Voor de toepassing van artikel 6 van dit reglement 2) wordt het Landgerecht als lager in rang dan de Raad van Justitie aangemerkt. Artikel 116 undecies. Het Hoog-Gerechtshof is bevoegd zich te allen tijde het bij artikel 116 septies bedoeld register te doen overleggen, (R.R. 103; R. O. 116 bis.) Forum van Landrechters. R. O. Artikel 165. 1) Het Hoog-Gerechtshof oordeelt in eersten aanleg en tevens in het hoogste ressort over alle misdrijven en overtredingen, gedurende den tijd hunner functiën begaan door: 1 0 enz. 2° enz. 3° enz. 4° enz. 5° enz. 6° enz. 7° enz. 80 enz. 9° enz, 10° de Landrechters. (Stb. 1914 no. 317 art. I, 17o j0 Stb. 1878 no. 3 en 1901 nos. 15 art. I, P, en 273J. 2) Echter worden de ambtenaren, vermeld in de nummers 2, 4, 6, 7, 8, 9, en 10, zoomede de Griffiers en Substituut-Griffiers van het Hoog-Gerechtshof en van het Hoog-Militair-Gerechtshof voor alle overtredingen zonder onderscheid, voor de Raden van Justitie vervolgd, behoudens dat overtredingen van plaatselijke keuren en politiereglementen door de Griffiers en Substituut-Griffiers van het HoogGerechtshof en van het Hoog-Militair-Gerechtshof, mitsgaders door de ambtenaren 1) Zie als uitzondering op dezen regel Sv. art, 261. (2) op biz. 49. 2) n. 1. Sv. vermeld in de nummers 2, 4, 6. 7, 8 en 9 begaan, worden berecht door den Landrechter. (Stb 1914 no. 317 art. I, 17°. j°. 1901 nos. 15 art. I. P. en 273.)' Cassatie van vonnissen der Landgevechten. R. O. Artikel 170. Behoudens de uitbreiding van het rechtsmiddel bij latere wettelijke bepalingen neemt het Hoog-Gerechtshof kennis: 1 ° van den ambtshalve door den Procureur-Generaal in het belang der wet ïngestelden eisch tot cassatie van alle door de Raden van Justitie, Residentiegerechten, Landgerechten en Landraden, zoo in burgerlijke als in strafzaken gewezen, vonnissen en beschikkingen, welke in kracht van gewijsde zijn gegaan; 2° van den voor partijen ingestelden eisch tot cassatie van de vonnissen en beschikkingen, door de Raden van Justitie gewezen in eersten aanleg entevens in hoogste ressort in burgerlijke zaken en in hoogste ressort in de strafzaken, vermeld in het derde nummer van artikel 95, gelijk mede in zaken van jurisdictiegeschillen. met uitzondering, zoowel sub lo als sub 2o, van de vonnissen in strafzaken, waarbij de beklaagden wegens het niet bewezen zijn van hunne schuld zijn vrijgesproken (Stb. 1914 no. 317 art. I, 18° jo 1912 no. 253 art. I, A.) Eed van Landrechters eu Fiscaal-Griffiers R O Artikel 13 1) De bij dit reglement ï) genoemde rechterlijke ambtenaren en rechters zullen, alvorens in bediening te treden, den navolgenden eed of belofte afleggen: (Stb. 1917 no. 555 art.1,1° j° 1901 nos. 15, art. 1. E. en 273.) Ik zweer (beloof) dat ik houw en trouw zal zijn aan den Konning ) en den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië als des Konings vertegenwoordiger; dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welken naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen mijner aanstelling aan iemand, wie hij ook zij iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven; dat ik nimmer eenige giften of geschenken zal aannemen of ontvangen van eenigen persoon, welken ik weet of vermoed eenig rechtsgeding of eenige zaak te hebben of te zullen krijgen, in welke mijne ambtsverrichtingen zouden kunnen te pas komen; dat ik voorts zijn post met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van persoon, zal waarnemen en mi, - -■*»<—■T, b""™ r StCTsT»." T «• Z" .5«. rssïsrït? f£w-R-°- "• Nasporing en vervolging van strafbare feiten, behoorende tot de competentie der Landgerechten. Sv Artikel 9. De Officieren van Justitie zijn ambtshalve belast met de nasporing en vervolging van alle misdrijven en overtredingen waarvan de ken- 18, 21,23, 27v„ 62,64, 66, v„ 72, 85, 91, 101 v„ 110,115, 162, 177v„ 188,v, 282a, 306 v., 312 enz.) l/ Zie hierbij Stb. 1891 No. 188. Sv. Artikel 19 bis. Wanneer de Officier van Justitie van oordeel is dat de zaak voldoende is onderzocht en behoort tot de kennisneming van het Landgerecht. handelt hij als bij de desbetreffende bepalingen van het Landgerecht-reglement is voorgeschreven, (Stb. 1914 no. 317 art. III. 4°; L. 2; R. O. 116 novies.) Sv. Artikel 20. 1) De Hoofden van gewestelijk en van plaatselijk bestuur zullen in hoedanigheid van hulp-officieren, op denzelfden voet als de Officieren van Justitie, de klachten of aangiften ontvangen van de misdrijven en overtredingen, waarvan de kennisneming behoort aan de Raden van Justitie en de Landgerechten, gepleegd in de plaatsen, over welke zij gesteld zijn. (Stb. 1914 no. 317 art. III, 5°. jo. 1894 no. 230.; Sv. 2,4 v., 7 v.. 18, 21 v., 26, 31,38,86, 93; L. 27 41.) 2) De ambtsverrichting, in de vorige alinea aan de Hoofden van gewestelijk en van plaatselijk bestuur opgedragen, wordt mede uitgeoefend door de AssistentResidenten voor de politie en zulks met opzicht tot de misdrijven en overtredingen, gepleegd in de afdeeling, waartoe de hoofdplaats behoort. Handhaving van de orde op openbare terechtzittingen. Sv. Artikel 254. De toehoorders zullen een betamelijk ontzag en stilzwijgen op de terechtzitting bewaren, en deze, voorzooveel zij geene belijders der Mohamedaansche1)godsdienst zijn, met ongedekten hoofde bijwonen; al wat de president tot handhaving der goede orde beveelt, zal stiptelijk en terstond ten uitvoer gelegd worden 2) (Stb. 1914 no. 317 art III, 8»; Sv. 126, 259; R.O. 29, 46; Rv. 22v„ 29; I. R. 412.) Sv. Artikel 255. ') Ingeval een of meer personen, gedurende de terechtzittingen van eenen Raad van Justitie of van het Hoog-Gerechtshof de stilte storen, of teekens van goed- of afkeuring geven, of, op welke eene wijze ook, geraas of beweging verwekken, en zij op de waarschuwing der deurwaarders zich niet dadelijk stil houden, zal hun gelast worden te vertrekken. (Stb. 1914 no. 317 art. III, 9°.) 2) Die zich daartegen verzetten, zullen op bevel van den President van het College verwijderd of naar gelang van omstandigheden gedurende den tijd der terechtzitting in bewaring gehouden worden. 3) (Stb. 1917 no. 497 art. 13 v. jo no. 645. 1914 no. 317 art, III, 9°.) 3) Van dit bevel zal aanteekening gehouden worden in het proces-verbaal der terechtzitting. (Sv. 89, 126, 161, 254, 258 v., 363; Rv. 22; I. R. 413.) Sv, Artikel 256. Wanneer de opschudding op de terechtzitting vergezeld is geweest van scheldwoorden of dadelijkheden, welke onder de overtredingen zijn te rangschikken, zullen de daarop gestelde straffen, staande de terechtzitting en dadelijk na het tot klaarheid brengen van de feiten, kunnen worden uitgesproken, tenzij de overtreding ter terechtzitting van eenen Raad van Justitie gepleegd zij door iemand, die deswege in eersten aanleg voor het Hoog Gerechtchof behoort terecht te staan, in welk geval zal gehandeld worden in voege als bij het eerste lid van het volgende artikel ten aanzien van het daar bedoelde geval is omschreven. (Sv. 65v., 255, 259. R.O. 165, 192; W.v.S. 207-241,521-528.) 1) lees: „van den Mohamedaanschen". 2) Zie ook L. art. 73, 3) Deze alinea geldt, zooals zij hier luidt, blijkens Stb. 1917 no. 497 13, v, alleen voor gebiedsdeelen, behoorende tot het rechtgebied van een Landgerecht. Daaruit mag worden afgeleid dat ook de le en de 3e alinea toepasselijk zijn voor Landgerechten, al worden die rechtbanken niet uitdrukkelijk daarin genoemd en zal dan in de 3e alinea voor „proces-verbaal" gelezen moeten worden ,,rol van strafzaken". Sv Artikel 257. 1) Indien het gepleegde feit een misdrijf daarstelt, worden de dader en de getuigen omiddellijk gehoord en ondervraagd en het daarvan op te maken proces-verbaal wordt ten spoedigste aan den bevoegden ambtenaar van het Openbaar Ministerie toegezonden. 2) Het rechterlijk college kan de voorloopige inhechtenisstell.ng van den dader bevelen indien de aard van het misdrijf daartoe volgens dit reglement *) aanle.dmg geeft (Stb. 1914 No. 317 art. III, 10°; Sv. 48, 62. 64, 66. 71. 107. 145 v. 15>, 255 v, 258; 207-241, 521-518.) Sv. Artikel 258. 1) De bepaling, vervat in artikel 255, is mede toepasselijk op de Inlanders en daarmede gelijkgestelde personen. 2) Wanneer evenwel de zoodanigen verkeeren in een der gevallen bij de twee vóórgaande artikelen voorzien, zullen zij voor den Resident worden gebracht aan ;rr,t „1 .«*. - V» voor,.»,,.™ ... °P0Td/z',T.V,T'a~r d.„ ,.ch,„ op Ie «jr Sv Artikel 259. 1) Indien de Residenten, of de ambtenaren, die hen tijdelijk ÏaÏeToeglnde^ daartoe gronden zijn, zullen de daders tevens gevat en voordien ambtenaar gebr W°rd2)n' Hiervan zal behoorlijk aanteekening worden gehouden, (Sv. 2, 6.14, 26, 28, 32, 47 v, 73 v, 256, 381.) Regeling van rechtsgebied. Sv. Artikel 260. Er zal regeling van rechtsgebied kunnen plaats hebben in ino I R 241- Stb. 1914 no. 317 art. III, 12° )0. 1900 no 119.) v, 109, 263 I. . . g che, hetzij Inlandsche rechterlijke col- 2° wanneer onderscheiden, hetzij Uuropeescne, ne« j c,r,f,aak worden "l^echt zich hebben ;z z ia ;9«oo 67. v. 20,1. R. 377.) c A,t,W.1 260 1) De verzoeken tot regeling van rechtsgebied worden . o-b*" hm""" b" ») n- 1. Sv. de in het jurisdictie-geschil betrokken rechterlijke colleges of gerechten, met bijvoeging der stukken van het geding, althans voor zooveel zijn college of gerecht betreft, hetzij door de beklaagden. (Stb. 1900 no. 119; Sv. 262.) 2] Onder de uitdrukking „Openbaar Ministerie" zijn indezen titel begrepen de Fiscaal-Griffiers bij de Landgerechten. (Stb. 1914 no. 317 art. III. 13° .) Zie verder de artikelen 262 tot en met 261 Sv. Verwijzing van eene zaak naar het Landgerecht door eenen Resident, l) I R. Artikel 81. Wanneer de Resident van oordeel is dat er genoegzame grond bestaat tot vervolging van den verdachte, handelt hij in voege als bij de vier volgende artikelen 2) is voorgeschreven. (Stb. 1914 no. 317 art. IV, 1° jo 1895 no. 9°. IR. 88 v; RO. 110.) I. R. Artikel 83 bis. Wanneer de Resident van oordeel is dat de zaak voldoende is onderzocht en behoort tot de kennisneming van het Landgerecht, handelt hij als bij de desbetreffende bepalingen van het Landgerecht-Reglement is voorgeschreven; (Stb. 1914 no. 317 art. IV, 2° L. 2.) Verwijzing van eene zaak naar het Landgerecht door eenen Landraadvoorzitter. I,R. Artikel 240b. Wanneer de president3) oordeelt dat het feit niet behoort tot de kennisneming van de rechtbank, waarvan hij voorzitter is, maar van den Landrechter, of van het Regentschaps- dan wel van het Districtsgerecht, verwijst hij de zaak bij gemotiveerde beschikking naar den door hem bevoegd geoordeelden rechter en gelast (hij) daarbij de onmiddellijke invrijheidstelling van den verdachte, zoo deze zich in voorloopige hechtenis bevindt en hij niet om andere redenen daarin behoort te blijven. (Stb. 1914 no. 317 art. IV, 6°) 2) De volgens het vorige lid genomen beschikkingen worden door den voorzitter 3) met de hem toegezonden stukken opgezonden aan den Resident, die in den zin van artikel 84 voor de verdere afdoening zorgdraagt. (Stb. 1917 no. 323. art. 111,1°. i". 1914 no. 317 art. IV, 6°.) 3) De aangewezen rechter is verplicht aan de beslissing van den president gevolg te geven. 4) De president van den Landraad zendt een afschrift der genomen beschikking, binnen vijf dagen, aan den Raad van Justitie. (Stb. 1902 no. 326 jo. 1898 no. 66 art. I, 3° en 6°.) Verwijzing van eene zaak naar het Landgerecht door eenen Raad van Justitie. I. R. Artikel 240 f, 10e lid. Indien de Raad van Justitie de beschikking vernietigt en beslist dat de zaak behoort tot de kennisneming vaneen Landgerecht binnen of buiten zijn ressort, gelast hij bij eenvoudige beschikking de terechtstelling van den beklaagde voor den bevoegd geoordeelden rechter, met last dien beklaagde, zoo 1) Zie voor de bevoegdheden van Assistent-Residenten in deze 1. R. art. 89 2) Hier is alleen van belang artikel 83 bis I» R. 3) n. 1. van dea Landraad. deze in hechtenis is, terstond op vrije voeten te stellen De Raad zendt een afschrift dier beschikking met de stukken aan den Fiscaal-Griffier van het betrokken gerecht en geeft van zijne beslissing kennis aan den hiervoren genoemden voorzitter van den Landraad. (Stb. 1914 no. 317 art. IV, 7°; R. O. J16 octies.) Tenuitvoerlegging van vonnissen der L&ndgerechten. I. R. Artikel 367. De voorschriften, in den vorigen titel *) vervat, omtrent de tenuitvoerlegging van strafvonnissen worden mede opgevolgd in zaken van overtreding, zooverre deze daarop toepasselijk kunnen zijn. (Stb. 1914 no. 37 art. IV, llo.) ») dat is Titel XII1. R. ,,V.n de rechtspleging In wken van oveetredina, welke tot de kem.ilne.ing van de Landraden behooren. Alphabetisch register. Blz. Aanmaningen. L. 86. . ....... 30. Aanverwanten van den beklaagde. L. 21. . . , 18. A a n z e g g i n g e n. L. 86 30. Adviseurs R. O. 7. . . . . . . . 43. Afschriften, — van vonnissen. L. 84. . . . . . . 30. — van andere stukken. L. 85, ..... 30. Afwezigheid. — van den Landrechter. R. O. 116 quinquies (2) . . 44. — van den Fiscaal-Griffier. R. O, 116 sexies (1) . . 44. Algemeene bekendheid van feiten. L. 47 (2). . . .23. A m bt sg e h e i m. L. 22 .18. Archief van het Landgerecht. L. 82. 30. Assistent-Resident van politie. Sv. 20 (2). .... 47. Beëediging. — van Buitengewone Substituut-Fiscaal-Griffiers R. O. 116 sexies (2), ....... 44,46. — van Fiscaal-Griffiers. R. O. 13,116 sexies (2) noot. . 44,46. — van Landrechters, R.O. 13,116 sexies (2) noot. . 44,46. Beklaagde. gemachtigde van den, — L. 6 (8), 7,18. . . . 14,15,18. last tot medebrenging van den — L. 6 (5). . . .14. verklaring van eenen— L. 47 (1), . . . . . 23. weigering van den — om te antwoorden, L. 18. . .18. Belang van eenen rechter in eene zaak. L. 74 28. Belet. — van eenen Landrechter. R.O. 116 quinquies (2). . 44. — vaneenen Fiscaal-Griffier. R.O. sexies (1). . . 44. Belofte, zie e e d, getuigen. Benoeming van Landrechters. R.O. 16(1), 17 (2). . . . 42. Berekening van den straftijd. L. 56 26. Beroepsgeheim. L. 22. 18. Bescheiden. Schriftelijke — L. 47 (1), 52 23, 24. Beslissing van den rechter. L. 36v. . . . , . .21,22. Blz. Bevel. — tot medebrenging van verdachten, getuigen of des¬ kundigen, L. 4a (3), (4). • i • • .13. — tot medebrenging van getuigen. L. 11. 13 (3). 32. . 16,17,20. — tot medebrenging van eenen beklaagde. L. 6 (5). . 14- Bevoegdheid van het Landgerecht. 1, R. O. 116 novies. . 12,45, B e w ij s. L. 46v. 23y. B e w ij s m i d d e 1 e n- L. 47v. . • . • • • * 23v. Bis in idem. L. 63. ..♦.♦•••• Bloedverwanten van den beklaagde. L. 21. , 1^. Buitengewone Landrechter. R. O. 116 quater (3) . . 44. Buitengewoon Substituut-Fiscaal-Griffiers. Benoeming van — R. O. 116 sexies (1): . . * 11' Beëediging van ^ R. O. 116 sexies (2); . • . 4 . Burgerlijk Recht. IQ Geschilpunt van — L. 76 Toepassing van — L. 61. Cassatie van Landgerechtvonnissen. R. O. 170 46- Competentie der Landgerechten. L. 1, R-O. 116 novies. . 12,45. Confrontatie van getuigen L. 23 (2) 18' 21 22 Cumulatie van straffen. L. 39 ' Curateele van eenen beklaagde. L, 67. . • • • • L ■ Dag = 24 uren. L. 56 Deskundigen. Eed of belofte van — L. 25 (1). . • • • |9. Last tot medebrenging van — L. 4a (3), (4). • • 1 • Oproeping van —L. 5 (1), 32, . . • • ■ Verhoor van — L. 25. Verklaringen van — L. 47 (1), 51 Verslagen van — L. 52. . . • • • • ' Vóórlezing en vóórhouding van verklaringen van L. ovjj. n. 23. Deuren. Sluiting der — L. 45 Dienaren van de openbare macht. L. 86 (1). .... 30. Directeur van Justitie. Bevoegdheid van den — om afwijkingen van voor- schriften te gelasten. L. 59 (11). . • Zb. Kennisgeving aan den —■ L, 116 sexies (3). Districtsgerecht. Verwijzing naar het — L. 16 (5). . . 16. 27 D o o d van deu verdachte. L. 64. , i ***** ' Blz. Doofheid van beklaagde, diens gemachtigde of getuigen. L. 31. 20. Doofstomheid van beklaagde, diens gemachtigde of getuigen. L. 31. 20. Dupliek. L. 34 (3) 21. Echtgenoot of vroegere echtgenoot van beklaagde. L. 21. 18. Eed of belofte. Aflegging van den — in een tempel of op eene heilige plaats. L. 80. ....... 30. Bevestiging door eenen — L. 53 sub 3°. 24. Formule van den — van Landrechters enz. R. O. 13. 46. Schriftelijke — L. 31 (2), ...... 20. — van Buitengewone Substituut-Fiscaal-Griffiers. R. O. 116 sexies (2) ...... 44. — van deskundigen. L. 25 (1). . . . .19. — van doove, doofstomme of stomme getuigen. L. 31 (2). 20 — van Fiscaal-Griffiers. R. O. 13, 116 sexies (2]. . 46,44. — van getuigen. L. 12 (3). ...... 16. — Landrechters. R. O. 13. . . . . . . 44(noot),46. — tolken. L. 30 (1), 31 (1) 20. Vermoeden van valschen. — L. 29. . . . .19, 20. Weigering van eenen — L. 13. . . . . .17. Eigen waarneming van den rechter. L. 47, 48. , . 23. Erfgenamen van den beklaagde. Tenuitvoerlegging van een vonnis tegen de —L. 65 (2), 66. 27, 28. Exceptie van onbevoegdheid. L. 9 (2) 13. Executie. Aanteekening van de — van vonnissen in de rol van strafzaken. L. 53 (7). . . . . . . 25. — bij herhaling van veroordeeling. L. 55 1). . , 25. Schorsing der — L. 54 (1) (2). , 25, 26. — van veroordeeling in de proceskosten. L. 60 (1). . 27. — van vonnissen. L. 53 v. . . . . . , 24 v. Extract van een vonnis. L. 53 (2), (3). ..... 24. Feiten van algemeene bekendheid L. 47 (2). .... 23. F i s c a a 1-G r i f f i e r s. Benoeming van Buitengewone Substituut - R. O. 116 sexies (1). .44. Bevoegdheid van — om zich van hunne standplaatsen te verwijderen. R. O. 22 (1). .... 43. Verloven van — R. O. 22 (2). , 43. Woonplaatsen van — R. O. 21 (3). .... 43. Fondsen ten behoeve van Landgerechten. , 38, 39. Forum van Landrechters. R. O. 165 45, 46. Geding. Schorsing van een — L. 29 (4), 75 (3), 76 . . . 19, 29. Blz. Geldboeten. Oplegging van — L. 39 (3) 22- Storting van «—■ in 's Lands kas. L. 62, . • .27. Vervangende vrijheidsstraf bij veroordeeling tot — L. 53 (4), 59 , 24, 26, Voldoening van — L. 58, 59. , > . » 26. Gemachtigde van eenen beklaagde. L. 6 (8), 7. 15. Gemengde Bepalingen. L. 73v. , , . . > 28 v. Geraas op terechtzittingen, Sv. 255 (I), , . . . .47. Geschilpunt van Burgerlijk Recht. L. 76, , . . > 29. Geschriften. van openbare ambtenaren, L. 52 sub 1 °. . .24. — van ambtenaren en colleges. L. 52 sub 2°. . . 24. Gesloten deuren. Terechtzitting met — L. 45. , , . 23. Getuigen. Beëediging van — L. 12 (3) J6. Confrontatie van — L. 23 (2), ..... 1°. Doofheid, stomheid of doofstomheid van — L. 31. . 20. Gijzeling van — L. 13 (2) 17. Inlandsche vorsten als — L. 79. , . • • 30. Last tot medebrenging van—L. 4a (3), (4), 11,13 (2), 32 ... 13,16,17,20 Oproeping van — L. 5 (1) 32 15, 20. Schadeloosstelling van — L 87 31, Verhoor van — L. 6 (3), 12 v. . . • . 14, 16, 17. Verklaringen van — als bewijsmiddelen. L. 47. . 33. Veroordeeling van afwezig gebleven — L. 11 16. Veroordeeling van — wegens onwil om den eed of de belofte af te leggen. L, 14 |7. Verschooning van — L. 21, 22. • • Vóórlezing en vóórhouding van verklaringen van—L. 6(3). 14. Weigering van — om den eed of de belofte af te leggen. L. 13 • • J7. Weigering van — om te antwoorden. L. 13. . .17. Getuigenis van den Gouverneur-Generaal. L. 78. . . 29, 30. Gevangenisstraf. — voor onwillige getuigen. L. 14. . . . • 17. — ter vervanging van geldboeten. L. 59 (1). . . 26. Gijzeling van getuigen L. 13 (1) 17- Goederen. Verhaal op de — van den veroordeelde. L. 60 (1), 61. 27. Gouverneu r-G e n e r a a 1. Getuigenis van den — L. 78. . • - • ' 30Opzending van stukken aan den — L. 54 (o). . . Machtiging van den — L. 79. . • • ^ Gratie. Verzoek om — L. 45. . . • * ■ 25. Ambtshalve voorstel tot het verleenen van — L. 51 U). Handhaving van de orde op terechtzittingen L. 73, Sv. 254 v. 28,47, 48. 17. Blz. Heeterdaad, Procedure bij ontdekking op — L. 4a, 4b, 4c. . 13, 14. Heilige plaats. Aflegging van eenen eed op eene — L. 80. . 30. Hoofd van Gewestelijk Bestuur. Ontvangst van klachten door het — Sv. 20 . 47. Hoofd van Plaatselijk Bestuur Het — als plaatsvervangend Landrechter. R.O, 116 quinquies (4' . . . . . . 44. Ontvangst van klachten door het — Sv. 20. . . 47. Hoofdelijke veroordeeling in de kosten van een geding. L 40(3). 22. H oog-Ge rechtshof van Nederlandsch-Indië. Kennisgeving aan het — Sv. 116 sexies (3). . . 44. Overlegging van een register aan het — Sv. 116 undecies. 45. Hulpofficieren van Justitie. Sv. 20. ..... 47. Inlandsche Vorsten als getuigen. L. 79, .... 30. Inlandsch Reglement. Toepassing van het — L. 61. . 27. „In naam des Konings". L. 81. ..... . 30. Inschrijving van zaken in de rol van strafzaken. L. 4. . . 13. Invrijheidstelling van verdachten. 3 (1), I.R. 240b 240f (10). 12,49,50. Kas. Storting in 's Lands — L. 62 . . . , . 27. Klacht. Vervolging op — L. 8 (3), 15. Kosten. — bij onvatbaarverklaring. L. 40 (2). . . . 22. — bij veroordeeling. L. 40 (1). ..... 22. — bij verzet tegen een verstekvonnis. L. (5). . . 22. — bij vrijspraak. L, 30 (2). ..... 22. Hoofdelijke veroordeeling in de — L- 40 (3). . 22. Storting van — in 's Lands kas. L. 62, . . . 27. — ten laste van den Lande. L. 40 (2). . . .22. Krankzinnigheid van eenen beklaagde. L. 67. . . . 28. Laatste woord. Het — is steeds aan den beklaagde, zijnen gemachtigde of zijnen verdediger L. 34 (2). . 21. Landgerecht. Verwijzing van eene zaak naar het — door eenen Landrechter. L. 8 (2). . . . .15. Verwijzing van eene zaak naar het — door eenen Raad van Justitie. I. R. 240 f (10). .... 49,50. Verwijzing van eene zaak naar het—door eenen Resident L. 3; I. R. 81, 83bis 12, 59. Verwijzing van eene zaak naar het — door eenen Landraadvoorzitter. I. R. 240b. .... 49. Verwijzing van eene zaak naar het — door eenen Officier van Justitie. L 3; Sv. 19bis, .... 12,57. Blz. Landgerechten. Bevoegdheid der — L. 1, R- O. 116 novies. . . 12,45. Instelling van — Rang der — R.O. 116 decies ^ Rechtsgebied der — . • • * ' 44 Samenstelling der-R.O. 116 septies . . . • Vestiging van — R. O, 116bis (3), • Landgerecht-Reglement 12v" 9. Vaststelling van het — Landrechter. Verwijzing van eene zaak door den eenen — naar den anderen. L. 8 (2) Landrechters. Afwezigheid van - R. O. 116 quintuies (2). . • 44. Belet van - R. O. 116 quinquies (2). . • • Benoeming van — R. O. 16.17. . • ' fc ' Bevoegdheid van — om zich van hunne standplaatsen te verwijderen. R.O. 22 (1). • • • '44 Buitengewone — R. O. 116 quater ( ). ^ Eed van — R. O. 13 ^ ^ Forum van—R.O.165 • ' 42* (nó0t). Ontslag van — R.O. 18v, . • • ■ Plaatsvervangende — R.O. 116 quinquies ( ). • • • Verlenging van verloven van — K.U. U W- • • ^ Verloven van — RO. 22 (2). • » * Waarneming van de functiën der -R.O. 166 quinqui O- ^ ^ Waarschuwingen aan — K.U. zuc. . .43. Woonplaatsen van — R.O. 21 {J/- • Lands middelen en pachten. Overtredingen van bepalingen op het stuk van 's — L. 65 (1), 66. . • 27, 28. Last tot medebrenging. -van verdachten, getuigen of deskundigen L. 4a (3), (4). 13.^ — van getuigen. L. 11, Z- ' 14, — van eenen beklaagde. L. o wJ» • • Leeftijd van tolken. L. 30 (1), 31 (1). r cc . 26, M a a n d = 30 dagen. L. ^ Maatschappelijke omstandigheden, L, 59 [2] Maximum. — van op te leggen straf. L- 39(1). . • ^ Voorkoming van vervolging door betaling van der bedreigde geldboete. L. 77 ( ), . Machtiging. — van den Gouverneur-Generaal. L. 79. . . • 30. — van den Landrechter. L. 77 [2), 84 r ?Q ... 19,20 Meineed. Vermoeden van — *'• Blz. Blz. Middelen en pachten. Overtreding van bepalingen op het stuk van 's Lands — L 65 (1), 66. . . 28, 29. Nasporing van strafbare feiten. Sv. 9. .... 46. Niet-ingezetenen. Termijn voor betaling van geldboeten door - L. 29 (8) 26. N i e t-o n t v a n k e 1 ij k verklaring. L. 8 (3). . . .15. Niet-verschijning. — van getuigen. L. lOv. ...... 16. — van beklaagden. L. 6. . . . . .14. Non bis in idem. L. 63. . . . . . . . .27. Officier van Justitie. Nasporing en vervolging van strafbare feiten door den - Sv. 9 46. Opzending van stukken aan den — L. 75 (3). . 29. Verwijzing van eene zaak door den — naar het Land- gerecht. L. 3, Sv. 19 bis. .... 12,47. Omstandigheden. Maatschappelijke — L. 59 (2) 26. — van algemeene bekendheid. L. 47 (2). . . . 23. Onbekende woon- of verblijfplaats van beklaagden. L. 86(4). 31. Onbevoegdverklaring. L. 3a (1), 8 (2) 12.15. Onbruikbaarmaking van voorwerpen. L. 41 (3). . . 22. Onderteekening van vonnissen. L. 44. ..... 22. Ontdekking op heeterdaad. L. 4a, 4b, 4c. . . 13,14. Ontslag van Landrechters. R. O. 18v. . . . , . 42 (noot). Ontstentenis. — van den Fiscaal-Griffier. R.O. 116 sexies (1). . 44. — van den Landrechter. R. O. quinquies (2). . . 44. O n v a t ba arverklaring. L. 3a (2), 4b (3), 8 (4), 40 (2). 12,13,15,16,22. Opbrengst van geldboeten, verbeurdverklaringen en proceskosten. L. 62. 27. Openbaarheid L. 42. 22. Openbaar Ministerie. R. O. 116 octies (1). . . • 44,46. Openbare ambtenaren. Geschriften van — L. 52. . . 24. Openbare macht. Dienaren van de — L. 86 (1). . . 30. Ophouden van vervolgingen en straffen. L. 63v. Oproeping van beklaagden, getuigen en deskundigen. L. 5. . 14. Oproepingen. L. 86. 30. Blz. Orde op terechtzittingen. Handhaving der — L. 73: Sv. 254v. . . . • 28, 47, Verstoring der — L. 19,73; Sv. 255. . . • 18,28,47. Overgangsbepalingen. 9. Overlijden van eenen beklaagde. L. 66 27, 28. Overtuiging. Stukken van — L. 41. . • • • • • 22. —van den rechter, L 46. . • • • "• Pachten. Overtreding van bepalingen op het stuk van 'sLands middelen en—L. 65 (1), 66 2o, Personeel bij de Landgerechten. .#•••• Persoonlijke omstandigheden. L. 59 (2). . . .26. Plaatsvervangend L a n d r e c h t e r. R.O. 116 quinquies (1). 44. Po li t ie rechter. Verwijzing van eene zaak naar den L. 8 (2). 15. P r a c t i z ij n. L. 7 (3). , Prejudicieel geschil. L. 68 (2) 28, Proceskosten. —bij onvatbaarverklaring. L. 40 (2) 22. —bij veroordeeling. L. 40 (1). , • • • • • -bij verzet tegen een verstekvonnis. L. 40 (5). . —bij vrijspraak. L. 40 (3). . • • • • • Hoofdelijke veroordeeling in de —L. 4U . • "• Storting van — in 's Lands kas. L. 6 . . • • ^ —ten laste van den Lande. L. 40 (2). Proces-verbaal. 23 —der terechtzitting. L. • —van ambtenaren. L. Procureur-Generaal. Opzending van stukken aan den-L. 54 Rang der Landgerechten. R. O. 116 decies Rechtsbevoegdheid der Landgerechten R.O. 116 novies. 45. Rechtsg ebied. —der Landgerechten. R. O. 116 bis (2). . . • ^,34v' Regeling van—Sv. Rechtsvordering. Toepassing van het Reglement op de Bur- ^ gerlijke — L. 61. • Regeling van rechtsgebied. Sv. 260v . Regentschapsgerecht. Verwijzing van eene zaak naar ^ het—L. 8 Register, zie Rol van strafzaken. Blz. Reglement. Toepassing van het—op de Burgerlijke Rechtsvordering. L. 61 27. Toepassing van het — op de Strafvordering. L. 2 (1). 12. Reiskosten van getuigen. L. 87 31. Repliek. L. 34 (3) 21. R e q u i s i t o i r. L. 34 (1) . . . . . . . . 21. Resident. Tenuitvoerlegging van vonnissen door den—L. 53v. . 24v. Verwijzing van eene zaak door den — L. 3. . .12. Rolvanstrafzaken. L. 4, 82. . . . . . . 13,30. Samenloop van overtredingen. L. 59 (1). . . . 26. Samenstelling der Landgerechten. R. O. llóquater, 116 septies (1). .......... 43, 44. Scheldwoorden. Sv. 256 47. Schorsing. — der tenuitvoerlegging van een vonnis. L 67, 68 (2). 28. — van een geding. L. 29 (4), 75 (3), 76. . . 19, 29. — van de strafvordering. L. 67, 68 (2). . . 28. Schriftelijke — antwoorden van eenen beklaagde, diens gemachtigde of getuigen. L. 31 (2). ..... 20. — bescheiden. L. 47 (1), 52 . . . . , 23, 24, — vragen aan eenen beklaagde, diens gemachtigde of getuigen. L. 31 (2) 20. S 1 o t b e p a 1 i n g (e n) 10,11. Sluiting. .— der deuren van de zittingzaal. L. 45. 23. — van het onderzoek. L. 35 (1). , . . .21. Standplaatsen. Bevoegdheid van Landrechters en Fiscaal-Griffiers om zich te verwijderen van hunne - R. O. 22 [1], 43, — van Landgerechten. ...... 32 v, — van Landrechters. R. O, 21 (3). .... 43, S t a n d s g e h e i m. L. 22 18, Stomheid van beklaagden, hunne gemachtigden of getuigen, L. 31. 20, Straffen, Vervallen, ophouden en tenietgaan van — L. 63v. 27v. S t r a f o p 1 e g g i n g, L, 38 21. S t r a f t ij d, Berekening van den — L, 56. , 26, Ingang van den — L, 57. . . . . . 26, 24v. 12. 13, 30. 26. 43, 44. 47. 28. 19, 29. 28. Blz. Strafvordering, Toepassing van het Reglement op de — L, 2 (1) 12- S t r i k v r a g e n, L, 17. . . . • • • • • • 17- Stuiting van verjaring, L, 69 (2) 28. Stukken van overtuiging, Onbruikbaarmaking van — L 41 (1), (3). . . • 22, Teruggave van — L, 41 (1), (2) 22, Vernietiging van—L, 41 (1), (3). . . . • 22, Verbeurdverklaring van — L, 41 (1). .... 22. Vóórhouding van — L, 27. 32. ..... 19, 20, Substituut — Fiscaal — Griffiers, Beëediging van — R.O. 116 sexies (2). . . • 44. Benoeming van — R.O. 116 sexies (1). . • • 44. Eed van— R.O. 13. • ™. Summiere behandeling. L. 4a, 4b, 4c, 54 (6). . . . 13,14,25. Taal van een vonnis. L. 44. . . ' • • .23. Tarieven van schadeloosstelling. L. 87 31. Tempel. Eed in eenen — L. 80 30- Tenietgaan van vervolgingen en straffen. L. 63v. . . . 27v. Tenuitvoerlegging. Aanteekening van de — van vonnissen in de rol van strafzaken. L. 53, (7). ..... 25, Schorsing der ■— van vonnissen. L. 54 (1), (2). . 25. ,—, van eene veroordeeling in de proceskosten. L. 60 (1). 27. .— van vonnissen. L. 53 v. 1. R. 367. ... 24 v.. 50. — van vonnissen bij herhaling van veroord. L. 55 (1). . 25. Terechtzittingen. buiten de gewone standplaatsen R. O. 116 bis (4). 43. Dagen en uren voor de — L, 4a. (2). • • • ' ^ Handhaving der orde op de — L. 73; Sv. 254 v. . 28, 47 v. — met gesloten deuren. L. 45. . 23. — op Zondag. L. 4a (2). ...••• 13. Plaatsen voor het houden van — 37 v. Schorsing van — L. 29 (4), 75 (3), 76. . . . 19, l ?■ Verstoring van de orde op — L. 19, 73; Sv. 253. . 18,28,47. T e r m ij n. — van verjaring. L. 99 (1), 70 28. — voor voldoening van geldboeten Zo. Teruggave van stukken van overtuiging L. 41 (1), (2), . . 22. Tijdelijke waarneming van de functiën van Landrechter. R, O, 116 quinquies [2] Toelichting van de uitspraak, L. 35(2) 21. Blz. Toezending van stukken aan het Landgerecht. — door eenen Landrechter. L. 8 (2) 15, — door eenen Raad van Justitie. I. R. 240 f (10). . 49, 50. — door eenen Resident L. 3; I. R. 81, 13 bis. . . 12, 49. — door eenen Landraadvoorzitter. I. R, 240b 49. — door eenen Officier van Justitie. L. 3; Sv. 19 bis. 12, 47. Tolk. Benoeming van eenen — L. 30, 31 20, Eed of belofte van eenen — L. 30 (1), 31 (1). . 20. Leeftijd van eenen — L. 30 (1), 31 (1). . . 20. Wraking van eenen — L. 30 (3), 31 (1). . . .20. Transactiën. L. 77 (4). 29. Uitspraak van een vonnis. L, 35 (1), 42 21, 22. Uitstel van de verdere behandeling eener zaak. L. 6, 10, 13 (1), 28 (2), 35 (1). 80 (1) 14, 16, 17, 19,21,30. Uittreksels van vonnisen, L. 84 30. Valschheid. Vermoeden van — van verklaringen. L. 29. . 19, 20. Verbeurdverklaring. L. 39 (3), 41 (1) 22, Opbrengst van eene — L. 62. . . . .27. Verblijfkosten van getuigen. L. 87 31, Verbod. — om van eene zaak kennis te nemen L. 74 . 28. — om zich langer dan drie dagen van zijne standplaats te verwijderen. R. O. 22 (1) 43. — van verplaatsing der rol van strafzaken L. 82. . 30. Verdachte. Gemachtigde van eenen — L. 7 15. Invrijheidstelling van eenen — L. (1). . . .12. Last tot medebrenging van eenen — L. 4a (3). . 13. Niet-verschijning van eenen — L. 6. . . .14. Oproeping van den — L. 5 (1) 14. Verdediger van eenen — L. 7. . . . .15. Verhoor van den — L. 4b. 4c. 8. . . . . 13, 14, 15, Vertegenwoordiging van den — L. 7. . . . 15. Verdaging van de verdere behandeling eener zaak. L. 6, 10, 13 (1), 28 (2), 35 (1), 80 (1) 14, 16, 17, 19, 21, 30. V e r d e di ge r. L. 7. , . . , , # Verdediging. L. 34(2) 21. Verjaring. Stuiting van — L. 69 (2). , . . t . .28. Termijn van — L. 69 (1) 28. — van overtredingen. L. 68, 71, 72 28. — van de tenuitvoerlegging van straffen. L. 70, 71, 82. 28. V erlenging van verloven R.O, 22 (2). , , , , , 43, Verlof R,O, 22 (2) Verloven. R. O. 22 (2) 43 43, 43. 43, Blz. Vermoeden van valschheid, L. 29, . . . . . 19 Veroordeeling. — van getuigen wegens niet verschijning. L. 11. • 16. — van getuigen wegens onwil. L. 14. . . .17. Vroegere — L. 39(2). 21. Verschooning. — van den Landrechter. L. 74 . . . . • 28. — van getuigen. L. 21, 22. ..... 18. Verslagen van deskundigen. L, 52. ...... 24. Verstek. Veroordeeling bij — L. 6, 53 (6) 14,25. Verstoring der orde op eene terechtzitting. L. 19. . . .18. Vertegenwoordiging van eenen verdachte of beklaagde L. 7. . 15. V e r v a 11 e n van vervolgingen en straffen. L. 63v. . . . 27. Vervangende straf. L. 43 (4), 59. . . , . • 24,26. Vervolgingen. — van strafbare feiten, Sv. 9. .... 46. Vervallen, ophouden en tenietgaan van L. 63v, . 27. Voorkoming van — L. 77 (1) 29. Verw ij dering. — van de orde verstorende personen uit de gehoorzaal. L. 73 -28. — van eenen beklaagde uit de gehoorzaal, L. 19. . 18. V e r w ij z i n g. — van eene zaak door den Landrechter naar den Politie¬ rechter, het Regentschapsgerecht of Districtsgerecht. L. 8 (2). . . . • • • .15. — van eene zaak naar het Landgerecht door eenen Landrechter. L. 8 (2) 15, — van eene zaak naar het Landgerecht door eenen Raad van Justitie. 1. R. 240 f (10). . . • 49, 50. — van eene zaak naar het Landgerecht door eenen Resident. L. 3; I. R. 81, 83 bis. . - • 12.49. — van eene zaak naar het Landgerecht door eenen Landraadvoorzitter. I. R. 240b. . . • 49. — van eene zaak naar het Landgerecht door eenen Officier van Justitie. L. 3; Sv. 19 bis. . • 12, 47. V e r z e t. L. 6. (8) . Verzwarende omstandigheden. Vóórh. van—L. 25 (1). . 19. Vonnis. Afschrift van een — L. 84 30. Inhoud van een — L. 43 22, 2i. Onderteekening van een — L. 44 23. Taal van een — L. 44 23. Tenuitvoerlegging van een — L. 53v 24. Tenuitvoerlegging van een — bij herhaling van veroordeeling. L. 55 (1) 25. Blz. Vóórhouding. — van bezwaren. L. 33 (1). ..... 20. — van stukken van overtuiging. L. 27. 19. — van verklaringen van getuigen en deskundigen. L, 6 (3). 14. — van verzwarende omstandigheden. L. 28 (1). . . 19. Voorkóming van vervolgingen. L. 77 (1) 29 Vóórlezing. — van stukken. L. 26 19 van verklaringen van getuigen en deskundigen. L. 6. 14. Voorwerpen van overtuiging. Onbruikbaarmaking van — L. 41 (1), (3). . . 22. Teruggave van — L 41 (1), (2). . . ! . 22. Vernietiging van — L. 41 (1), (3). j * 22. Verbeurdverklaring van — L 41 (1). . . .22 Vóórhouding van — L. 27, 32 19 20 Vorsten. Inlandsche — als getuigen. L. 79 Vreemdelingen Termijn voor betaling van geldboeten door — L- 59 (18) 26. Vrijheidsstraffen. Oplegging van -—■ L. 59. , . 26 Vrouwen. Straf voor — L. 59 (2) 26 W aarneming. Eigen — van den rechter. L. 47 (1), 48. 21. Tijdelijke van de functiën van Landrechter. R. 116 quinquies (2) Waarschuwingen aan Landrechters. R.O. 20c. ... 42 (noot). Weigering. van eenen beklaagde of diens gemachtigde om te antwoorden. L. 18 jg — van eenen getuige om den eed of belofte dan wel ver¬ klaringen af te leggen. L. 13. , , / .17. Woonplaats. — van den Fiscaal-Griffier. R. O. 21 (2). . 43 — van den Landrechter. R.O. 21 (2), ' ' 43] W r a k i n g. — van eenen Landrechter. L. 75. . . 29 — van eenen tolk. 30 (3), 31 (1). . .' ° 20. Zittingen. — buiten de gewone standplaatsen. R.O. 116 bis (3). . 43. Dagen en uren voor de— L. 4a (2). ... 13 Handhaving van de orde op — L. 73; Sv. 254v. . 28, 47v. — met gesloten deuren. L. 45. ... "3 — op Zondag. L. 4a (2). ] * * 13* Plaatsen voor het houden van — . . ' 3 Schorsing van - L. 29 (4), 75 (3), 76. '. ' 19 29 Verstoring van de orde op — L. 19; Sv. 255 . . 18,' 28! 47. Zondag. Geen terechtzitting op — L. 4a (2). ... 13