l7i)H Advies in zake de reglementeering van de Waterschappen der Belawan-, Deli- en Pertjoetrivieren in het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra DOOR IR. A. GROOTHOFF, Oud-Ingenieur van den Provincialen Waterstaat van Zuid-Holland. F 23 Advies in zake de reglementeering van de Waterschappen der Belawan-,Deli- en Pertjoetrivieren in het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra Oud-Ingenieur van den Provincialen Waterstaat van Zuid-Holland. DOOR IR. A. GROOTHOFF, 's-Gravenhage, 30 April 1917. Aan de Besturen van de Waterschappen der Belawan-, Deli- en Pertjoetrivieren in het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra te Medan. Ter voldoening aan de opdracht, mij verstrekt bij schrijven van Uwen Voorzitter dd. 25 Mei 1916 no. 13, heb ik de eer U hierbij mijn advies in zake de reglementeering' van Uwe waterschappen aan te bieden. Uwe opdracht werd door mij aanvaard in mijn aan Uwen Voorzitter gericht schrijven van 6 Juli 1916. De uitvoering dezer opdracht ondervond vertraging tengevolge van onvoorziene omstandigheden, waarvan uitvoerige mededeeling aan Uwen Voorzitter werd gedaan bij schrijven van 5 Maart 1917. Deze vertraging bracht één voordeel mede, n.1., dat bij het opmaken van mijn advies rekening kon worden gehouden met die nieuwste gegevens van de Pruisische waterschapswetgeving, welke gegevens door mij in een afzonderlijke publicatie over „Moderne Pruisische Waterschappen" zijn verzameld. Toezending dezer ter perse komende publicatie zal volgen. In de hoop, dat mijn advies moge bijdragen tot een rationeele ontwikkeling van de organisatie Uwer waterschappen, teeken ik, Met hoogachting, A. GROOTHOFF. ADVIES in zake de reglementeering van de Waterschappen der Belawan-, Deli- en Pertjoetrivieren in liet Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra. Het advies bevat ach teenvolgens: § 1. De opdracht (bl. 5). § 2. De wijze van oprichting en wijze van reglementeering der waterschappen (bl. 6). § 3. De rechtspositie van de opgerichte waterschappen (bl. 11). § 4. Algemeene beschouwingen ovter de ontworpen reglementen (bl. 15). § 5. Artikelsgewijze toelichting van het ontworpen „Algemeen Waterschapsreglement" (bl. 17). § 6. Artikelsgewijze toelichting van de ontworpen bijzondere waterschapsreglementen (bl. 29). § 7. Eindbeschouwingen (bl. 48). Aan het advies zijn de volgende bijlagen toegevoegd: Bijlage A. „Waterschapsverordening" van den Plaatselijken Raad van het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra (bl. 54). Bijlage B. Ontwerp van een „Algemeen Reglement voor de Waterschappen in het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra" (bl. 58). Bijlage C. Ontwerp van een „Bijzonder Reglement van het Waterschap der Deli-rivier" (bl. 64). § 1. De opdracht. Het schrijven van den Voorzitter der Waterschapsbesturen van de Belawan-, Deli- en Pertjoet-rivieren, gedagteekend Medan 25 Mei 1916 nr. 13, betreffende de mij verstrekte opdracht, bevatte de volgende bijlagen: a. een uittreksel uit de notulen der eerste vergadering van de Waterschapsbesturen d.d. 3 Mei 1916; b. een exemplaar der Verordening van den Cultuurraad d.d. 27 November 1915, waarbij die waterschappen werden ingesteld; c. drie afdrukken van gedeelten der nieuwe topographische kaart, voor zoover die toen verschenen waren; d. een exemplaar van het Voorloopig Rapport der Commissie tot onderzoek en voorbereiding eener waterschapsregeling (1912); e. een uittreksel uit de notulen der voorvergadering d.d. 22 Maart 1916 van de Waterschapsbesturen. Uit de bijlage sub a blijkt, dat er op de bestuursver- gadering van 3 Mei 1916 eenig verschil van gevoelen was omtrent de bedoeling der opdracht. In het daar gesprokene heb ik aanleiding gevonden om de opdracht aldus op te vatten, dat niet alleen reglementen zullen worden ontworpen en toegelicht, maar ook beschouwingen zullen worden gegeven omtrent verschillende daarmede in direct of indirect verband staande onderwerpen, welke van belang zijn voor een goede waterschapsorganisatie. Bedoelde beschouwingen, welke voornamelijk de wijze van oprichting en wijze van reglementeering alsmede de rechtspositie der waterschappen betreffen, zullen voorafgaan aan de algemeene beschouwingen en artikelsgewijze toelichtingen van de ontworpen reglementen, terwijl in de eindbeschouwingen een program of werkplan omtrent de administratieve en technische taak van de waterschapsbesturen ter sprake zal worden gebracht. § 2. De wyze van oprichting en wijze van reglementeering der waterschappen. De drie Waterschappen der Belawan-, Deli- en Pert- joet-rivieren zijn opgericht bij de zoogenaamde „Waterschapsverordening" van den Plaatselijken Raad van het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra d.d. 27 November 1915, afgekondigd in de Javasche Courant van 24 December d.a.v. nr. 103 en in werking getreden op den lOOsten dag na die afkondiging. De verordening, welke volledigheidshalve als bijlage A aan dit advies is toegevoegd, bestaat uit 7 artikelen. Art. 1 noemt de drie ingestelde waterschappen. Art. 2 omschrijft het gebied en de grenzen van de waterschappen onder bepaling, dat geschillen omtrent de waterscliapsgrenzen beslist worden door den Voorzitter van den Cultuurraad. Art. 3 bepaalt de instelling van besturen over de waterschappen, aan welke besturen een tweeledige taal: wordt toegekend: 1. Het uitoefenen van toezicht op den ivatertoestand, ieder in zijn eigen waterschap; 2. Het doen van voorstellen aan den Cultuurraad en wel: a. tot regeling van de waterschapstoestanden; b. tot het ondernemen van werken in het belang van het waterschap. Art. 4 regelt de samenstelling der besturen, wijst de leden, Voorzitter en Secretaris aan en geeft den Voorzitter een raadgevende stem. Art. 5 geeft den waterschapsbesturen de bevoegdheid om den Directeur der Locale Werken in het Cultuurgebied uit te noodigen tot het bijwonen hunner vergaderingen, teneinde adviezen te geven, welke ambtenaar verplicht is aan de uitnoodiging gevolg te geven. Art. 6 belast den Directeur der Locale Werken: 1. met de geregelde inspectie over de waterschappen; 2. met liet ter zake dier inspectie uitbrengen van rapporten: a. aan den Voorzitter van den Plaatselijken Raad van liet Cultuurgebied; b. aan de waterschapsbesturen; Art. 7 geeft den naam „waterschapsverordening" aan deze verordening. Over de te maken reglementen zwijgt de Waterschapsverordening, blijkbaar bij gebreke van wettelijke regelingen door het hooger gezag. Zoowel in Nederland als in Pruisen is de oprichting van waterschappen bij de wet geregeld. Zoo geeft de Nederlandsche Waterstaatswet van 10 November 1900, houdende algemeene regels omtrent het waterstaatsbestuur, o. m. uitvoering aan art. 190 van de Grondwet, volgens welk artikel de Provinciale Staten bevoegd zijn om waterschappen op te richten, te wijzigen en op te heffen en reglementen voor zoodanige instellingen vast te stellen en te wijzigen. De Pruisische Waterwet van 7 April 1913, op 1 Mei 1914 in werking getreden, stelt de oprichting van nieuwe waterschappen zelfs afhankelijk van de goedkeuring c. q. uitvaardiging van het waterschapsreglement door de bevoegde autoriteit. De Cultuurraad heeft door in de Waterschapsverordening, dus bij de oprichting der waterschappen, te zwijgen over de reglementen, deze aangelegenheid feitelijk aan de waterschapsbesturen overgelaten. Het oordeel dezer besturen in zake de reglementeering hunner waterschappen is in het toegezonden extract uit de notulen der voorvergadering van 22 Maart 1916, als volgt kenbaar gemaakt: „Alle aanwezigen zijn het met den Voorzitter eens, dat in de allereerste plaats een reglement voor de waterschappen moet worden ontworpen en aan den Cultuurraad ter goedkeuring worden aangeboden waardoor men dan een wettig houvast zal verkrijgen'. Hieruit volgt het voornemen om de reglementen der waterschappen aan de goedkeuring van den Cultuurraad te onderwerpen. Dit is m. i. juist gezien. Hjet zelfde denkbeeld is meer gepreciseerd te vinden in de bepalingen van de liiervoren genoemde Pruisische Waterwet van 1913, welke betrekking hebben op de reglementen van nieuw op te richten waterschappen zonder verplichte deelname van de belanghebbenden. De door den Regeeringspresident in Pruisen met de voorbereiding der oprichting van het waterschap, belaste Commissaris ontwerpt het reglement en laat vervolgens daarover door belanghebbenden beslissen, terwijl het reglement ten slotte aan de goedkeuring van den Regeeringspresident onderworpen wordt. Voor de Pruisische waterschappen met verplichte deelname van de belanghebbenden worden de reglementen evenwel door den Regeeringspresident zelf uitgevaardigd, welke handelwijze vrijwel overeenkomt met de totstandkoming van de Hollandsche waterschapsreglementen, welke door de Provinciale Staten vastgesteld worden bij de oprichting van het waterschap. In Pruisen en in Nederland komen de reglementen gelijktijdig met de oprichting van het waterschap tot stand. Dit kan niet meer in het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra, waar de waterschappen zonder reglementen zijn ingesteld. Hier ligt dus meer voor de hand, dat de door den Cultuurraad benoemde waterschapsbesturen hun eigen reglementen onder nadere goedkeuring van genoemden Raad vaststellen. Ten einde eenige orde te stellen op de door de besturen te maken waterschapsreglementen, waarover de Waterschapsverordening volkomen zwijgt, kan de Cultuurraad een algemeen reglement voor de waterschappen in het Cultuurgebied vaststellen, waarin in aansluiting met de Waterschapsverordening de hoofdpunten omtrent de organisatie der opgerichte waterschappen nader vastgelegd worden. De Waterschapsverordening is voor dit doel te beknopt en te vaag en is daarom meer als oprichtingsverordening te beschouwen. Het bedoelde door den Cultuurraad vast te stellen „algemeen waterschapsreglement" is meer op een lijn te stellen met het derde hoofdstuk van de Pruisische Waterwet van 1913, welk hoofdstuk algemeene regelingen omtrent waterschappen bevat. Men zou de Waterschapsverordening ook met het voorgestelde Algemeen Waterschapsreglement kunnen samensmelten tot één verordening of tot één reglement, telkens bij de oprichting van een waterschap of van een groep waterschappen uit te vaardigen in den trant van de Pruisische wetten, waarbij de zoogenaamde „Reinbaltungsgenossenschaften" d.z. waterschappen voor het reinbouden van wateren opgericht zijn vóórdat de nieuwe Pruisische Waterwet in hoofdstuk 3 de oprichting van dergelijke waterschappen regelde. Deze oprichtingswetten bepalen tevens in hoofdtrekken het doel, de inrichting en werking dier waterschappen, welke verder in onderdeelen geregeld worden in door de waterschapsorganisatie onder Koninklijke goedkeuring vast te stellen statuten of reglementen. Sinds de in werkingtreding van de nieuwe Pruisische Waterwet m.i. v. 1 Mei 1914 zijn dergelijke wetten echter overbodig geworden. Gegeven het feit, dat de Waterschapsverordening van den Cultuurraad eenmaal bestaat en als oprichtingsverordening zeer goed te aanvaarden is, wordt door mij geadviseerd om daarnaast een Algemeen Waterschapsreglement uit te vaardigen, waarin dan tevens voor alle waterschappen, bij verordening van den Cultuurraad op te richten, de hoofdpunten hunner organisatie vastgelegd kunnen worden. De uitwerking dezer hoofdpunten is over te laten aan de door de waterschapsbesturen onder nadere goedkeuring van den Cultuurraad vast te stellen Bijzondere Reglementen, ten opzichte van welke reglementen het Algemeen Waterschapsreglement dus als een soort grondwet of grondreglement fungeert. Deze verhouding is een andere dan die b.v. in de provincie Zuid-Holland bestaat tusschen het Algemeen Polderreglement en de Bijzondere Reglementen der polders. De verhouding der verschillende reglementen wordt in § 4 nog nader uiteengezet. § 3. De rechtspositie van de opgerichte waterschappen. De drie waterschappen, opgericht door den Cultuurraad, kunnen geen publiekrechtelijke lichamen zijn, daar de oprichting van publiekrechtelijke waterschappen in Ned.-Indië nog niet wettelijk geregeld is. De oprichting geschiedde van overheidswege door een publiekrechtelijk lichaam (de Cultuurraad), dat in de oprichtingsverordening tevens het bestuur samenstelde (art. 4 der Waterschapsverordening), de bestuurstaak voorschreef (art. 3) en het bestuur enkele bevoegdheden verleende (art. 3 en 5). Aan de hand van de Waterschapsverordening zouden de ingestelde waterschapsbesturen beschouwd kunnen worden als uitsluitend administratief-adviseerende colleges, die den Cultuurraad als publiekrechtelijk lichaam in staat moeten stellen regelend en uitvoerend ten opzichte van de waterschapsbelangen en -werken op te treden en wel met medewerking van de belanghebbenden in het waterschap. Dit administratief-adviseerend karakter strookt echter niet met hetgeen aan de totstandkoming der Waterschapsverordening is voorafgegaan, als 't ware daaraan ten grondslag is gelegd door het Voorloopig Rapport van de Commissie tot onderzoek en voorbereiding eener waterschapsregeling (1912), liet z.g. Rapport WellanRntgers. Immers wordt in dit rapport de navolging van administratieve waterschappen, zooals in de Vorstenlanden op Java opgericht zijn, niet aanbevolen, hetgeen uit de volgende aanhaling kan blijken: „Aanleiding tot de oprichting van deze waterschappen was in hoofdzaak het bezwaar, dat van de z.g. „zandbanjirs werd ondervonden, die door overstroo„ming groote schade veroorzaakten. In zooverre was „deze aanleiding dus na verwant aan hetgeen hier ter „kuste naar voorzieningen deed omzien. De verkregen „resultaten hebben echter niet aan het doel beantwoord, „eensdeels wegens de groote technische moeielijkheden, anderdeels wegens het gemis aan bindende bepalingen. „Daardoor is het waterschap uitsluitend gebleven een „adviseerend lichaam, waar de aanvragen tot het ma„ken van werken door partikulieren worden besproken, „terwijl de beslissing geheel in handen blijft van den „Resident, die met de uitgebrachte adviezen al dan niet „rekening kan houden. Eigen werken voor onderhoud „of verbetering, waartoe de middelen geheel vrijwillig „zouden moeten worden bijeen gebracht, werden tot „heden niet uitgevoerd. „Waar hier ter Oostkust gewensclit wordt: ingrijpen „in den bestaanden toestand door werken tot onderhoud „en verbetering der rivieren, scheen navolging van deze „regeling niet aanbevelenswaardig." (bl. 12). In aansluiting hierop kan ik mededeelen, dat de Indische Regeering thans besloten is tot de oprichting van publiekrechtelijke waterschappen in de Vorstenlanden en de daartoe strekkende voorstellen aan het Opperbestuur heeft ingediend. Het is te verwachten, dat te eeniger tijd ook voor het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra de mogelijkheid zal worden geopend om daar publiekrechtelijke waterschappen op te richten. Zonder publiekrechte]ijken grondslag kunnen waterschappen hun taak niet behoorlijk in vollen omvang vervullen en zich niet voldoende ontwikkelen. Met de door den Cultuurraad ingestelde zoogenaamde „proefwaterschappen" wordt voorshands niet meer dan een door de heeren Wellan en Rutgers terecht genoemd voorloopig beperkt doel nagestreefd, welk doel zij op bl. 20 van hun rapport als volgt omschrijven: „Voorloopig ligt liet echter slechts in de bedoeling om „zonder nadere wettelijke regeling, door vrijwillige groepee„ring, te pogen eenige verbetering in den bestaanden „toestand tot stand te brengen. Al zal het daarbij goed „zijn het meer verwijderde doel in het oog te houden, „hoofdzaak blijft het, te komen tot een praktisch resultaat, ten einde het bewijs te leveren, dat door eene orga„nisatie als wordt voorgesteld, werkelijk tastbare ivoor„deelen zijn te behalen of althans even tastbare nadeelen „zijn af te weren. „Slaagt deze poging, dan zal het weinig moeite kosten „om ten slotte den meest wensclielijken vorm te vinden „voor een meer blijvende aaneensluiting in alsdan vaster „te organiseeren waterschappen". Onder alsdan „vaster te organiseeren waterschappen", versta ik in mijn gedachtengang conform de gang van zaken in de Javaansche Vorstenlanden „later op publiek„reclitelijken grondslag te organiseeren waterschappen". De vraag rijst nu welke rechtsvorm het doelmatigst is voor de proefwaterschappen als voorloopers van de later in te voeren publiekrechtelijke waterschappen? Na het niet aan het doel beantwoorden van de Vorstenlandsche administratieve waterschappen moet ik dezen vorm van waterschappen ontraden en adviseer ik op grond van vroegere regelingen in Pruisen om de opgerichte waterschappen in het Cultuurgebied voorloopig op privaatrechtelijken grondslag te vestigen en wel als privaatrechtelijke stichtingen of instellingen van de Cultuurraad, waaraan belanghebbenden krachtens overeenkomsten vrijwillig deelnemen. In de oude Pruisische Waterschapswet van 1 April 1879 waren de „privaatrechtelijke waterschappen" zelfs wettelijk geregeld naast de „publiekrechtelijke waterschappen". De nieuwe Waterwet in Pruisen kent slechts publiekrechtelijke waterschappen, zoodat de vroegere privaatrechtelijke waterschappen in publiekrechtelijke moeten worden veranderd om ze als waterschappen volgens de wet in stand te kunnen houden, een overgang, welke dan later ook in liet Cultuurgebied van Sumatra's Oostkust te wachten is. *) Wensclit de Cultuurraad aan de proefwaterscliappen geen privaatrechtelijk karakter toe te kennen, maar ze te beschouwen als administratief-adviseerende colleges, dan strijdt deze opvatting feitelijk met het begrip autonomie der waterschappen als zelf besturende organisaties van belanghebbenden, welker taak een hoogere is dan een zuiver administreerend en adviseerend optreden. De benaming waterschappen sticht in dat geval veel verwarring en doet men dan verstandig den naam te veranderen in bijv. watercolleges. Het zou dan echter meer op den weg van den Cultuurraad liggen om deze colleges zelf te organiseeren en dit niet over te laten aan belanghebbenden. Waar echter mijn opdracht is uitgegaan van de belanghebbende waterschapsbesturen zelf en niet van den Cultuurraad zal ik in dit advies niet nader op het denkbeeld „watercolleges" ingaan, maar mij verder bepalen tot het uitwerken van een privaatrechtelijke waterschapsorganisatie als meest wenschelijke en doelmatige rechtsvorm vóór de wettelijke invoering van publiekrechtelijke waterschappen. *) Ook in Nederland komen privaatrechtelijke waterschappen voor nl. sommige pomp- en molenpolders in Groningen. Hun inrichting kan echter niet tot voorbeeld genomen worden. § 4. Algemeene beschouwingen over de ontworpen reglementen. Mijn advies in § 2 samenvattend kom ik tot de volgende conclusiën: 1. De Cultuurraad beschouwe de Waterschapsverordening als oprichtingsverordening; 2. De Cultuurraad stelle daarnaast vast een „Algemeen Waterschapsreglement" bevattende hoofdregels, waar aan de besturen der bij verordening opgerichte waterschappen zich hebben te houden bij het samenstellen van hunne bijzondere reglementen; 3. De door de Waterschapsbesturen vast te stellen „Bijzondere Reglementen" worden onderworpen aan de goedkeuring van den Cultuurraad. Brengt men deze conclusiën in verband met het in § 3 geadviseerde privaatrechtelijk karakter van de waterschappen, dan is het 't eenvoudigst om het Bijzonder Reglement te beschouwen als wettelijke statuten van het privaatrechtelijk waterschap. De Cultuurraad toetste den inhoud dezer statuten of Bijzondere Reglementen aan het Algemeen Waterschapsreglement en aan de Waterschapsverordening alvorens ze goed te keuren. De Waterschapsverordening en het Algemeen Waterschapsreglement beheerschen dus de statuten of bijzondere waterschapsreglenienten, welke laatste verder eeu voor elk waterschap op zich zelf bestaanbaren privaatrechtelijken grondslag moeten opleveren. Er ontstaat dan een verhouding van Algemeen Waterschapsreglement tot Bijzonder Reglement, welke het beste is te vergelijken met die bij de moderne Pruisische waterschappen, wier statuten of reglementen in nader uitgewerkten of in herhaalden vorm als grondslagen hunner organisatie vastleggen hetgeen hun opriclitingswetten of de waterwet van 1913 in hoofdlijnen aangeven. In Nederlandsche provinciën o. a. in Zuid-Holland is liet Algemeen Polderreglement daarentegen zeer uitvoerig opgesteld met liet doel 0111 gelijkluidende Bijzondere Reglementen voor honderdtallen van gelijksoortige polders overbodig te maken. De Bijzondere Reglementen van de gewone polders kunnen daardoor in Zuid-Holland zeer kort zijn en zich bepalen tot een grensomsclirijving met enkele wijzigingen of aanvullingen van het Algemeen Polderreglement, dat overigens op deze waterschappen toepasselijk verklaard wordt. De bepaling in dit polderreglement, dat in het voor eiken polder vast te stellen Bijzonder Reglement kan worden afgeweken van de bepalingen van het algemeen reglement wijst afdoende op de geheel andere verhouding tusschen de Bijzondere Reglementen en het Algemeen Polderreglement in Zuid-Holland. Het voor het Cultuurgebied ontworpen Algemeen Waterschapsreglement is zoo beknopt mogelijk gehouden, teneinde de waterschapsbesturen bij het ontwerpen hunner Bijzondere Reglementen binnen de in dat reglement en in de Waterschapsverordening gestelde bepalingen meerdere vrijheid te laten. Afwijkingen daai'\ an zijn in het geheel niet toegelaten. Toch is bij het ontwerpen dier reglementen in vele gevallen ook het Zuid-Hollandsclie Algemeen Polderreglement, dat een van de nieuwste en meest uitgewerkte provinciale reglementen op dit gebied is, met vrucht geraadpleegd kunnen worden naast de Pruisische Waterschapsvoorschriften. Bij de artikelsgewijze toelichting der ontwerpreglementen is zooveel mogelijk vermeld aan welke Hollandsclie of Pruisische bepalingen een en ander ontleend is. § 5. Artikelsgewijze toelichting van het ontworpen „Algemeen Waterschapsreglement". De hieronder volgende toelichting heeft betrekking op liet ontwerp van een „Algemeen Reglement voor de Waterschappen in het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra", dat als bijlage B hierachter is opgenomen. Artikel 1. Dit artikel is zoo geredigeerd, dat het reglement op alle waterschappen bij verordening van den Cultuurraad opgericht toepasselijk is, dus niet uitsluitend voor de drie krachtens de „Waterschapsverordening" opgerichte waterschappen geldt. Artikel 2. De uitdrukking: de zorg voor de umterstaatsbelangen, is ontleend aan art. 1 van het Algemeen Polderreglement in de provincie Zuid-Holland, luidende: „De zore: „voor de waterstaatsbelangen van alle waterstaatkun- ^ ^ „dige polders, geheel in Zuid-Holland gelegen, wordt „aan waterschappen opgedragen, voor zooveel niet bij „besluit der Provinciale Staten, door den Koning goedgekeurd, het tegendeel is bepaald." Een dergelijke uitdrukking is ook te vinden in het Rapport Wellan-Rutgers in zake de waterschapsregeling, waarin op blz. 11 besproken wordt hoe verandering dient te worden gebracht in „de zorg voor de algemeene hydrographische toestanden in het Cultuurgebied". Artikel 3. Door dit artikel wordt alle twijfel omtrent de rechtspositie der waterschappen, waarover de Waterscliaps- verordening niets bepaalt, opgeheven en deze instellingen gebracht op privaatrechtelijken grondslag. Voor verdere beschouwingen hierover wordt verwezen naar § 3 van dit advies (bl. 11—14). Artikel 4. De algemeene inhoud van de Bijzondere Reglementen is in hoofdzaak ontleend aan de moderne Pruisische waterschapswetgeving nl. aan de Oprichtingswetten van de Emscliergenossenscliaft (1904), van het Rulirverband (1913), van de Sesekegenossenschaft (1913) en aan Art. 214 van de Pruisische Waterwet van 1913, welk laatstgenoemd artikel als volgt luidt: „Die Satzung musz Bestimmungen enthalten über: „1. den Namen und Sitz der Genossenschaft; „2. den Genossenscliaftszweck unter Bezugnahme auf „den Plan des Unternehmens; „3. etwaige Anderungen des Planes; „4. die Benutzung und Unterhaltung des genossen- „scliaftlichen Anlagen; „5. die von den Genossen zu übernehmenden Bescliran„kungen des Grundeigentums und die ilmen sonst „obliegenden Verpfliclitungen; „6. das Verhaltnis der Teilnalime an den Nntzungen „und Lasten sowie am Stimmrechte; „7. Die Aufstellung des Hauslialtsplans und die Fest- „stellung und Entlastung der Rechnung; „8. Die Zusammensetzung und die Walil des Vorstan„des, die Befugnisse des Vorstandes und, wenn der „Vorstand aus mehreren Mitgliedern besteht aucli „die seines Vorsitzenden, die Formen fiir den Aus„weis der Vorstandsmitglieder und die Beurkun„dung ihrer Beschlüsse; „9. die Voraussetzungen und die Form für den Zusam„menberufung der Mitgliederversammlung oder des „an ihre Stelle tretenden Ausscliusses und die Beur„kundung ihrer Beschlüsse; „10. die Gegenstande, die der Bescliluszfassung der „Mitgliederversammlung oder des Ausschusses „unterliegen sollen; „11. die Zusammensetzung und die Wahl der Schaukom- „missionen; (§ 23T) „12. die Form fiir die Bekanntmaehungen der Genossen „schaft; „13. die öffentlichen Blatter, in welche die Bekannt„macliungen aufzunehmen sind, soweit, sie nach dem „Gesetze, der Satzung oder den Beschlüssen der Ge„nossenschaftsorgane durcli öffentliclie Blatter zu „ergehen haben. „(2) Der Satzung ist ein Verzeichnis der beteiligten „Grundstücke, Bergwerke und gewerblichen Anla• »gen mit Angabe der jeweiligen Eigentiinier sowie „der beteiligten Verbande beizufiigen. Das Verzeichnis ist auf dem laufenden zu erhalten." Artikel 5. Het Rapport Wellan-Rutgers in zake de waterschapsregeling komt op blz. 17 tot de conclusie, dat het in den regel praktischer zal zijn „de waterschappen meer te „beschouwen als belangen-organisaties, zonder daarbij „een nauwkeurige omschrijving van het grondgebied als „volstrekte basis te nemen" en wel uit de navolgende overwegingen op bl. 16: „Hoewel voor het voorgestelde proefwaterschap eene „voldoend duidelijke omschrijving van het grondgebied „mogelijk wordt geacht, zal dit in het algemeen veelal „moeielijkheden opleveren, wegens het ontbreken van „een kadaster en zelfs van eenigszins betrouwbare terreinkaarten. „Deze moeilijkheid wordt nog vergroot, omdat het „Hier niet betreft de vraag, welke gronden op een be„paald riviergedeelte afwateren, hetgeen na een nauwkeurig onderzoek en de noodige opmetingen desnoods ,,nog wel zou zijn vast te stellen, maar voornamelijk de „vraag, welke gronden in meerdere of mindere mate „door overstroomingen worden bedreigd. Het behoeft „wel geen betoog, dat de plaats en de uitwerking van „dijkbreuken en de vaststelling van de grenzen van de „gronden, welke dientengevolge schade znllen lijden, „veelal geheel ondoenlijk is." De Cultuurraad heeft duidelijke grenzen voor de opgerichte drie waterschappen vastgesteld in art. 2 van de Waterschapsverordening. Het wil mij voorkomen, dat het practiscli is een nauwkeurige grensbepaling van het waterscliapsgebied in het Bijzonder Reglement op te nemen, althans van de thans opgerichte waterschappen, waar immers het waterschap krachtens art. 2 van dit reglement belast wordt met de zorg voor de waterstaatsbelangen in zijn gebied. Blijkt bij het ontwerpen van de bijzondere reglementen, verordeningen of plannen van het waterschap, dat de grensomschrijving volgens de Waterschapsverordening niet kan worden gehandhaafd, welnu, dan dient zij te worden gewijzigd. Dergelijke grensveranderingen komen bij de Hollandsclie waterschappen nogal eens voor en geschieden daar door de Provinciale Staten. In de memorie van toelichting van Gedeputeerde Staten van hun ontwerp „Algemeen Polderreglement" wordt gezegd: „De eiscli eener grensomschrijving blijft „in het algemeen gehandhaafd. Tot den polder, die met „de behartiging van alle of vrijwel alle waterstaatsbe„langen der binnen de grensomschrijving gelegen landen „is belast, staat het territoir in veel nauwer verband „dan zulks in den regel bij waterschappen, met een bijzondere taak belast, het geval is." Dat een bepaalde grensomschrijving van het water- schapsgebied geenszins, zonder meer, de vastlegging van de bemoeienis aan de grenzen van een bepaald grondgebied ten gevolge lieeft, zooals door de rapporteurs Wellan en Rntgers in 1912 blijkbaar voor bet Cultuurgebied der Oostkust van Suinatra gevreesd wordt, kan verder volgen \iit de aanteekeningen van Mr. S. J. R. de Moncliy, griffier der Staten van ZuidHolland, bij de uitgave van genoemd Algemeen Polderreglement, waar bij schrijft: „De grensomsclirijving beoogt in de voornaamste „plaats te geven een omgrenzing van de landen, welker „gemeene waterstaatsbelangen door den polder worden „behartigd. Of zij tevens territoriale beperking van de „keurmakende bevoegdheid vormt — zoodat geen keur „buiten de grenzen mag werken — zal afhangen van de „beteekenis welke de Staten in elk gegeven geval aan „die grensomsclirijving van den polder hebben gebiecht, in verband met de inrichting die de polder van „ouds heeft gehad. In de latere jaren plegen de Staten „bij de herziening van een bijzonder reglement met zorg „alle objecten, waarover de polderkeur zich moet uitstrekken, binnen de grenzen te brengen. In de oudere „grensomschrijvingen echter is daarmede niet altijd tot „het binnen de grenzen gelegen gebied beperkt." In hoever de bemoeienis van het waterschap zich ook buiten de gebiedsgrenzen heeft uit te strekken, dient voor ieder geval afzonderlijk nagegaan te worden, bij bet ontwerpen van de verordeningen en plannen van het waterschap. Ook de Pruisische waterschappen, hoewel gewoonlijk voor een bepaald gebied ingesteld, kunnen hunne werkzaamheden daarbuiten uitstrekken. De voorgestelde bepaling 0111 de grenzen van het waterschap op teekeningen aan te geven is overigens ontleend aan het Algemeen Polderreglement van ZuidHolland. • Artikel 6. Het Rapport Wellan-Rutgers vermeldt als belanghebbenden (zie bl. 17): a. in de eerste plaats de Zelfbesturen; b. voorts de houders van landbonwconeessies; e. in sommige gevallen de bevolking van een of meer kampongs. De technische nota van den Directeur der Locale werken dd. 28 October 1912 noemt ook de Deli Spoorweg-Maatschappij als belanghebbende voor het ontworpen Waterschap der Delirivier. Het is hier de plaats om op de wenschelijkheid te wijzen, dat men voor de belanghebbenden als deelnemers aan de waterschappen in het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra niet het enge Hollandsche begrip „ingelanden" maar de ruimere Pruisische omschrijving van den kring der belanghebbenden volge. In het Rapport Wellan-Rutgers en in de aangehaalde technische nota, is men, hoewel eenigszins onbewust, reeds op den goeden weg. Onder „ingelanden" van liet waterschap verstaat men in Holland, met name in Zuid-Holland; „alle natuurlijke „personen en alle rechtspersonen, die, volgens de kadastrale registers, alleen of met anderen land of -water „in het waterschap in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik hebben". De Pruisische waterwet van 1913 stelt in Art. 210 de deelname aan de waterschappen open voor: /. Eigenaren van de bij het waterschap betrokken gronden, mijnen en industrieele inrichtingen; 2. Andere waterschappen en „Kommunal-, Deicli- und Fischereiverbande", die belang bij het waterschap hebben. De deelname van gemeenten komt bij de moderne Pruisische waterschappen veelvuldig voor. De voorgestelde redactie van dit artikel stelt de deelname aan het waterschap open voor een zoo ruim mogelijken kring van belanghebbenden bij den waterstaat in het waterschapsgebied, zijnde de overheid, de bevolking (Euröpeesche en inlandsche gemeenten), particuliere cultuurondernemingen, industrie- en verkeersbedrijven alsook ondernemingen op mijnbouwgebied. Artikel 7. De in dit artikel aangegeven wijze van toetreding krachtens overeenkomst tusschen de deelnemers en het waterschapsbestuur vloeit voort uit liet privaatrechtelijk karakter van de voorgestelde waterschapsorganisatie. De instelling van een vergadering of vertegenwoordiging der deelnemers naast het door den Cultuurraad ingestelde waterschapsbestuur, is wel door mij overwogen doch voorloopig om practisclie redenen ter zijde gesteld. Bij het geringe aantal belanghebbenden in de opgerichte waterschappen zou men anders twee colleges aan liet hoofd van ieder waterschap krijgen, wier samenstelling weinig uiteenloopt, hetgeen tot dubbele en daardoor vertraagde behandeling van allerlei aangelegenheden aanleiding geeft, waardoor het vertrouwen in de goede werking van een waterschapsorganisatie — vooral in de eerste moeilijke jaren van voorbereiding — ondermijnd zou kunnen worden. Het laten vervallen van wat de lieeren Wellan en Rutgers ook in hun Rapport van 1912 noemen als de „vergadering van belanghebbenden" heeft, zoolang aan het waterschap geen publiekrechtelijk karakter toegekend is, te minder bezwaar, omdat de deelnemers zich alleen vrijwillig krachtens overeenkomst verbinden en buiten hun medewerking om hun geen verplichtingen kunnen worden opgelegd, tenzij dan dezulke, waartoe de Cultuurraad als publiekrechtelijk lichaam de bevoegdheid heeft, onafhankelijk van het al of niet bestaan van waterschappen. Door het toezicht van den Cultuurraad op de verrichtingen van het waterschapsbestuur en door het openstellen van de bestuursvergaderingen voor de deelnemers, alsmede door dezen of hun gemachtigden bevoegd te verklaren om vooraf kennis te nemen en hunne bezwaren officieel in te dienen tegen de verordeningen, plannen, begrootingen, rekeningen en kadasters van het waterschap worden voldoende waarborgen geschapen voor een goeden gang van zaken ten opzichte van die deelnemers, die niet in het bestuur vertegenwoordigd zijn, welk aantal, naar uit de verschillende rapporten en nota's valt op te maken, gering zal zijn. Ten slotte zij nog gewezen op het groote bezwaar van de regeling van het stemrecht voor de Vergadering "v an belanghebbenden, aan welke regeling onder de tegenwoordige omstandigheden — zoolang de waterschapstaak nog niet voldoende nauwkeurig omlijnd is haast onoverkomelijke moeielijklieden verbonden zijn. Do opvatting van de lieeren Wellan en Rutgers blijkens hun rapport om het aantal uit te brengen stemmen evenredig te stellen met de intensiteit waarin ieder belanghebbende in de algemeene belangen betrokken is, is theoretisch zeer juist maar practisch m.i. voorloopig niet in cijfers uit te drukken. Ik stel daarom voor met de instelling van de vergadering van belanghebbenden te wachten tot de taak en de plannen van de waterschappen vasteren vorm zullen hebben aangenomen en ieders aandeel in de kosten in der minne overeengekomen zal zijn, teneinde dan op dezen grondslag het stemrecht naar billijkheid te regelen. Artikel 8. Dit artikel is zoo algemeen mogelijk gesteld, teneinde liet waterschapsbestuur de noodige vrijheid van handelen te laten bij de vervulling van haar taak binnen de door het Bijzondere Reglement nader te stellen grenzen. Artikel 9. Daar er van afgezien is om een afzonderlijke vergadering van de deelnemers in het waterschap te vormen, komt het mij wel gewenscht voor om de bestuursvergaderingen voor hen toegankelijk te stellen, opdat de niet in het bestuur vertegenwoordigde deelnemers kennis kunnen nemen van den gang van zaken. Dat de Voorzitter van den Cultuurraad en de Directeur der Locale Werken eveneens toegang verkrijgen tot de vergadering van het waterschap bestemd is duidelijk. Bij het Emscherwaterschap (Emschergenossenschaft) is men in dit opzicht nog iets verder gegaan, getuige de volgende bepaling: „Die für das Genossenscliaftsgebiet „zustandigen Ober-Prasidenten und Regierungs-Pra„sidenten sind befugt, an den Genossenscliaftsversamm„lnngen und Vorstandssitzungen im Begleitnng der „ihnen beigegebenen Beamten mit beratender Stimme „teilzunehmen oder sich vertreten zu lassen". Artikel 10. Het hier bepaalde omtrent de verordeningen en plannen van het waterschap behoeft geen nadere toelichting. Welke „verordeningen" en „plannen" vastgesteld zullen worden, is nader in de Bijzondere Reglementen der waterschappen op te nemen. Artikel 11. Dit artikel betreffende de begrootingen en rekeningen is ontleend aan de Hollandsclie Waterscliapspractijk, welke op dit punt vrijwel met de Pruisische overeenkomt. Artikel 12. Zoolang het waterschap geen publiekrechtelijk lichaam is kan de omslagplicht alleen op de vrijwillig als deelnemers toegetreden belanghebbenden gelegd worden. Omtrent „het belang der deelnemers" als grondslag voor den omslag der waterschapslasten bestaat geen verschil van meening. De lieeren Wellan en Rutgers zeggen reeds in hun Rapport van 1912: „Als grondslag „voor de kostenverdeeling dient echter voorop te staan „het belang der betrokkenen." (hl. 18). Hetzelfde is. gezegd door den Voorzitter der Waterschapsbesturen in de vergadering van 22 Maart 1916 en werd door geen der aanwezigen tegengesproken. Wel was er toen verschil van gevoelen over de mate van de betrokken belangen, hetgeen echter aan het beginsel niets afdoet. In Nederland en Pruisen geldt hetzelfde beginsel. Het voorgestelde kadaster is slechts een praktische vorm voor de opneming van hetgeen in het rapport Wellan-Rutgers genoemd wordt „algemeene ligger en bijzondere ligger", waarin de verdeeling der algemeene uitgaven en der kosten van bepaalde werken te vermelden is. Opneming in het reglement van de verdeeling, zelfs van de algemeene uitgaven, wordt voorloopig niet wel mogelijk geacht bij gebrek aan gegevens. De term „kadaster" is overgenomen van de moderne Pruisische waterschappen. Artikel 13. Deze bepaling is noodig 0111 den Cultuurraad in de gelegenheid te stellen behoorlijk toezicht op het waterschap uit te oefenen. Zij komt ook voor in het Algemeen Polderreglement van Zuid-Holland. Dit artikel alsmede art. 14 en 15 voorzien feitelijk in hetgeen het Rapport Wellan-Rutgers daaromtrent te berde brengt onder den titel „Toezicht op het waterschap" (hl. 18): „De regeling van het toezicht op de waterschappen en „het liooger beroep zou later wellicht door eene verordening van den Cultuurraad kunnen worden geregeld. Zoolang een dergelijke regeling nog niet mogelijk „is, zullen deze functies vermoedelijk door den Resident „kunnen worden uitgeoefend, die daartoe dan het advies „van den Cultuurraad of van eene bepaalde commissie „uit dien Raad zou kunnen inwinnen, waardoor het „verband praktisch blijft bestaan. „Bij de definitieve redactie van een en ander zal „gebruik kunnen worden gemaakt van de ervaring opgedaan met BJollandsche waterschappen, waarvan de „Commissie enkele der nieuwere reglementen heeft verzameld". De Cultuurraad dient alleen nog te beslissen of zijn Voorzitter dan wel een Commissie uit den Raad met het toezicht is te belasten. Het is wellicht gewensclit die beslissing dadelijk uit te lokken en in dit reglement bijv. in art. 13 vast te leggen. Artikel 14. De handelingen, waarvoor het waterschapsbestuur de machtiging van den Cultuurraad behoeft zijn vrijwel dezelfde, waarvoor volgens het Zuid-Hollandsche Polderreglement de goedkeuring van Gedeputeerde Staten vereisclit wordt. Artikel 15. De Cultuurraad is liet aangewezen lichaam voor de oplossing van de opgenoemde geschillen van min of meer huishondelijken aard. Geschillen omtrent de naleving der privaatrechtelijke overeenkomsten heliooren tot het gebied van den rechter. Invoering van een administratieve rechtspraak met liooger beroep is eerst mogelijk bij publiekrechtelijke waterschappen. Artikel 16. In de Vergadering van 22 Maart 1916 vestigt de Voorzitter der Waterschapsbesturen er als volgt de aandacht op, dat omtrent de finantieele verhouding van de waterschappen tot den Cultuurraad nog niet bepaald is: „Voorloopig hebben de waterschappen geen bescliik„king over fondsen, zoodat voor de eerste uitgaven bij „den Cultuurraad zal dienen te worden aangeklopt". Naar aanleiding hiervan is Art. 16 in het Algemeen Waterschapsreglement opgenomen. Wil de Cultuurraad een bedrag a fonds perdu of als subsidie geven ter bekostiging van de eerste uitgaven totdat de eigen begrootingen van de waterschappen in werking zijn getreden, dan dient de redactie van het artikel, dat gebaseerd is op de verstrekking van een renteloos voorschot, eenigszins gewijzigd te worden. Artikel 17. Deze bepaling is volledigheidshalve bijgevoegd. W aar liet in de bedoelinng ligt om de pas ingestelde waterschappen haar levensvatbaarheid te doen bewijzen, moet men hun opheffing niet te gemakkelijk maken. Op dezen grondslag is art. 17 ontworpen. Artikel 18. In vrije navolging van liet „algemeen reglement voor de polders in de provincie Znid-Holland", dat als „Algemeen Polderreglement" aangehaald kan worden, is hier de naam „Algemeen Waterschapsreglement" ingevoerd. Dat de beteekenis van dit reglement in het Cultuurgebied echter een geheel andere is dan in Zuid-Holland, is aangetoond in § 4, waarnaar verwezen wordt. § 6. Artikelsgewijze toelichting van de ontworpen bijzondere waterschapsreglementen. In het volgende wordt artikelsgewijze de toelichting gegeven van het als voorbeeld ontworpen „Bijzonder Reglement van het Waterschap der Delirivier", dat hierachter als bijlage C opgenomen is. Artikel 1. Naam en zetel. In navolging van de in Holland toenemende gewoonte om de benamingen van waterschappen zooveel mogelijk te bekorten wordt hier de naam „Deliwaterschap" ingevoerd. Als zetel van het waterschap komt de hoofdplaats Medan het allereerst in aanmerking. Artikel 2. Gebied'. Dit artikel vloeit voort uit Art. 2 van de Waterschapsverordening en uit Art. 5 van het Algemeen Waterschapsreglement. Voor beschouwingen over de ge- biedsbegrenzing der waterschappen wordt verwezen naar de toelichting van laatstgenoemd artikel (blz. 19). Als voorbeeld eener gedetailleerde grensomschrijving volgt hier de tekst van het desbetreffende artikel 1 van liet Bijzondere Reglement voor het Noord-Hollandsche Waterschap Drechterland, een der vier ambachten van Westfriesland, waaruit tevens kan blijken, dat het waterscliapsgebied geen aaneengeschakeld geheel behoeft te zijn, maar uit op zich zelf staande deelen kan bestaan, welke niet aan elkaar grenzen. „Het ambacht Drechterland wordt, ten oosten, zuiden „en gedeeltelijk ook ten noorden, door de Zuiderzee be„spoeld. „Aan de landzijde loopt de grens van het ambacht al„dus: beginnende aan het strand der zee op de scheiding „der gemeenten Wervershoof en Zwaag, loopt zij langs die „scheiding tot op den scheipaal tusschen Drechterland en „de Vier Noorderkoggen, staande op den zeedijk; van daar „langs de westzijde van den Buitendijk en van den Schin„keldijk tot aan den Zwaagdijk en langs diens noordwes„tel ijken teen tot aan de grens tusschen de gemeenten „Wognum en Hoorn; van daar volgt zij die grens eerst „noordwestwaarts en vervolgens zuidwestwaarts tot aan „de grens der gemeente Berkhout, om verder langs die „tusschen deze gemeente en Wognum voort te gaan tot „aan de ringsloot van den Baarsdorper meer; voorts gaat „zij ten oosten, noorden en westen om dezen polder heen „langs den buitenboord van zijn ringsloot en volgt wij„ders de noordwestelijke en zuidwestelijke grens der ge„meente Berkhout en de grens tusschen de gemeenten „Avenhorn en Ursem, tot aan den Waligsdijk; dan wendt „zij zich westwaarts langs den noordelijken teen van dien „dijk tot op den scheipaal tusschen Drechterland en Geest„merambacht, steekt bij dezen den dijk recht over en loopt „verder langs diens zuidelijken teen oostwaarts tot de „Beemsterringvaart en langs liaar buitenboord noord- en „zuidoostwaarts tot aan bet Uitwateringskanaal van de ,,Beemster, dat verder bet ambacbt begrenst tot aan de ,, Zuiderzee. „Verder beliooren nog tot Drechterland's gebied de „twee aan bet ambacbt aanbestoelde dijksparken te „weten de Winkelerdijk en de dijk van de schuitenma„kerij te JJrsem af tot aan Rustenburg." Aan de voorgeschreven teekening van het waterscliapsgebied behoeft in overeenstemming met de practijk in Zuid-Holland geen lioogere eiscli gesteld te worden dan die van een eenvoudige schetskaart, waarop de in § 2 omschreven grenzen duidelijk in lijnen en aan de hand van plaatselijke benamingen zijn te volgen. De wensclielijkheid om de grensomschrijving in het reglement meer gedetailleerd op te nemen is ook door den Directeur der Locale Werken uitgesproken op de vergadering der Waterschapsbesturen van 22 Maart 1916, waaromtrent het verslag dier vergadering het volgende vermeldt: „De heer Hoekstra meent, dat de allereerste werkzaamheid zal moeten zijn een behoorlijke vaststelling „van de grenzen van de drie waterschappen, daar de in „de verordening genoemde grenzen slechts globaal zijn „en geen bestaande kaart die zuiver aangeeft." De §§ 3 en 4 van art. 2 zijn gebaseerd op de Waterschapsverordening. Artikel 3. Doel en werkkring. Het doel is in § 1 duidelijk en zoo algemeen mogelijk gesteld, ïi.l. „de verbetering van den waterstaatkundigen toestand in liet gebied, omschreven in Art. 2." Is voor deze verbetering ook toezicht en werk buiten het 5-2 waterschapgebied noodzakelijk, dan wordt zulks door de grensomsclirijving van liet gebied volstrekt niet uitgesloten. (Zie hierover verder de toelichting van art. 5 van het Algemeen Waterscliapsreglement op bl. 19). De werkkring van het waterschap, in § 2 aangegeven, is gebaseerd op Art. 3 van de Waterschapsverordening, waarin de taak van de ingestelde waterschapsbest uien is omschreven. Het volgende is omtrent de opgenoemde onderdeelen a—e van dien werkkring op te merken: ad a. In plaats van het in de Waterschapsverordening gebruikte woord „watertoestand" is hier de Hollandsche term „waterstaat" gebruikt, die m.i. de bedoeling beter weergeeft als omvattende duidelijker behalve het geograpliiscli begrip „watertoestand" ook het technische begrip „waterwerken". Feitelijk is „waterstaat" een anthropogeographisch begrip, dat betrekking heeft op het technisch ingrijpen van den mensch in de natuurlijke gesteldheid en loop van het water, hetzij voor afwatering, waterkeering, bevloeiing of anderszins. Het gebruik van den term „waterstaat in dit artikel geeft ook directe aansluiting op Art. 2 van het Algemeen Waterschapsreglement, waarin gesproken wordt van „waterstaatsbelangen" en op het doel van het \\ aterschap n.1. de verbetering van den „waterstaatkundigen toestand". ad. b. Het instellen van waterstaatkundige onderzoekingen als onderdeel van den werkkring van het waterschap kan niet gemist worden om te komen tot de In Art. 3 der Waterschapsverordening bedoelde voorstellen aan den Cultuurraad. In Nederland en Pruisen worden geen waterschappen opgericht alvorens de door het waterschap tot uitvoering te brengen plannen vaststaan. Men heeft dan een vaste basis voor den werkkring van het waterschap, waarbij waterstaatkundige onderzoekingen verder geen of een zeer geringe rol spelen. Bij de waterschappen in het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra, waarvoor nog geen plannen technisch uitgewerkt zijn, zullen de waterstaatkundige onderzoekingen, vooral in de eerste jaren na hun oprichting, van groote beteekenis zijn en een voorname plaats op het werkprogram moeten innemen, alvorens men op uitgebreide schaal werken kan ondernemen. Het lijkt mij niet overbodig hierop bijzonderen nadruk te leggen, gelijk ook de vroegere Directeur der Locale Werken, de heer S. J. Rutgers deed in zijn rapport van 28 October 1912 betreffende de „Rivieren welke in aanmerking komen voor de oprichting van het eerste Waterschap", waarin hij o.a. dit zegt: „Niet alleen wordt tijd vereiscbt voor het verzamelen „van gegevens over afvoer en waterstanden, alsmede „voor opmetingen: het karakter van rivierverbeterin„gen eiscli ook tijd voor experimenten tijdens de uitvoering. Wel laten zich theoretisch uit de verrichte waarnemingen eenige conclusies trekken, maar de juiste „aannamen voor de verhouding van breedte en diepte, „alsook voor de hellingen die aan de taluds en den vorm „die aan de bochten gegeven moeten worden, zullen „proefondervindelijk moeten worden getoetst." ad. c, d en e. Deze werkzaamheden n.1. de regeling van waterschapstoestanden, het in beheer- en onderhoud nemen van waterstaatswerken en de uitvoering van waterschapswerken, kunnen niet achterwege blijven, tenzij men liet waterschap als een zuiver administratief-adviseerend college van den Cultuurraad wil beschouwen. De onder a, b, c, d en e genoemde onderdeelen van den werkkring van het waterschap dienen verder uitgewerkt te worden in de later te behandelen verordeningen en plannen van het waterschap. Art. 4. Deelnemers. Het voorschrift in § 1 om de belanghebbenden, die als deelnemers tot het waterschap kunnen toetreden in een geregeld, jaarlijks, bij te houden staat op te nemen, komt ook voor in art. 214 van de Pruisische waterwet van 4913, volgens welk artikel bedoelde staat als aanhangsel of bijvoegsel van het Waterschapsreglement beschouwd wordt. Het Pruisische voorschrift luidt n.1.: „Der Satzung ist ein Verzeiclinis der beteiligten Grund„stücke, Bergwerke und Gewerblichen Anlagen mit „Angabe der jeweiligen Eigentümer sowie der beteilig„ten Verbande beizufügen. Das Verzeichnis ist auf dem „laufenden zu erhalten." Wie zijn als belanghebbenden in het Deli waterschap in den Staat op te nemen ? M. a. w. wie onder de in art. 6 van het Algemeen Waterschapsreglement genoemde eorporatiën, ondernemingen en bedrijven hebben waterstaatsbelangen in het Waterscliapsgebied der Delirivier 1 Dat er meer belanghebbenden zijn dan uit de samenstelling van het waterschapsbestuur alléén zou volgen, blijkt uit het rapport van 28 October 4912 van den vroegeren Directeur der Locale werken, die omtrent de Deli-rivier het volgende rapporteert : „De Deli rivier veroorzaakt bezwaren voor ondernemingen en tevens voor den Cultuurweg en de spoorbaan 'Ivan de D. S. M,„ alsmede voor de kamponggronden „langs den Cultuurweg gelegen. Verbetering is wensche„lijk, waarbij beperking tot het gedeelte zeewaarts van „Medan voorloopig mogelijk zal zijn. M. ï. komt ook „deze rivier voor een proef in aanmerking, lelkenjaie „worden in toenemende mate klachten vernomen, o. a. ",van de bewoners van de strook tussclien de rivier en „den Cultuurweg, welke gronden ook bij niet zeer zware „banjirs onderloopen, hetgeen ook om hygiënische rede„nen moet worden bestreden. Nu de weg binnenkort tot „aan de havenplaats Belawan zal zijn doorgetrokken, „zullen bovendien de bezwaren aan verkeersbelemme„ringen verbonden meer gewicht in de schaal leggen". Als belanghebbenden, die aan het waterschap kunnen deelnemen, zijn derhalve te beschouwen, aan de hand van art. 6 van het Algemeen Waterschapsreglement. a. het landschap Deli, b. gemeenten nl. de betrokken inlandsche kampongs en wellicht ook de gemeente Medan, c. de Cultuurondernemingen, liefst ondernemingsgewijze en niet maatschappijsgewijze te vermelden, d. de Deli Spoorweg-Maatschappij en wellicht het Gouvernements-Havenbedrij f van Belawan, alook mogelijk aanwezige industriële bedrijven, die waterstaatsbelangen hebben in het waterschapsgebied. Mijnbouwondernemingen zijn, meen ik, niet in dit waterschap gevestigd. Voor het geval, dat er algemeene of gewestelijke Gouvernementsbelangen bij dit waterschap betrokken zijn, zal dit aanleiding kunnen zijn tot subsidieëring van het waterschap. Met de belanghebbenden, die als deelnemers tot het waterschap willen toetreden, worden volgens § 2 door het waterschapsbestuur overeenkomsten gesloten, waarin de omvang van de financieële verplichtingen van de deelnemende belanghebbenden ten opzichte van het waterschap nader wordt overeengekomen. Het verdient aanbeveling zich voorloopig in deze overeenkomsten te beperken tot liet stellen van een maximum jaarlijkselie bijdrage in de algemeene en voorbereidende kosten van het waterschap, aangezien het zich laat aanzien, dat deze kosten vooral in den eersten tijd niet voldoende nauwkeurig zijn op te geven. Een dergelijke handelwijze schijnt practisch en sluit zicla goed aan bij de door den heer S. J. Eutgers als volgt, aan het slot van zijn rapport van 28 October 1912, gegeven beschouwing: „Vooraf zal moeten worden nagegaan, in hoeverre de „betrokken belanghebbenden tot vrijwillige medewerking bereid zijn. „Deze zouden zich voorloopig slechts behoeven te „verbinden tot dekking der algemeene kosten, het doen „van opnemingen teneinde te geraken tot een algemeen „plan en het nemen van maatregelen tot voorziening "in het onderhoud van de genoemde rivieren. Nadat een „plan met kostenbegrooting zal zijn uitgewerkt, kan „dan door de leden van het waterschap worden beslist „of de te verwachten voordeelen tegen de kosten op- „wegen." . De toegetreden belanghebbenden onderwerpen zich aan het Bijzonder Reglement, dat als Statuten van het privaatrechtelijk waterschap is te beschouwen en voorts ook aan de verordeningen en plannen van het waterschap, voorzoover deze in de overeenkomst met name genoemd worden. Zijn er bij het sluiten van de eerste overeenkomsten nog geen verordeningen of plannen vastgesteld, dan kunnen deze buiten beschouwing blijven en later in een aanvullings- of nieuwe overeenkomst worden opgenomen. De toevoeging „volgen door het bestuur vast te stellen modellen" maakt het mogelijk de overeenkomsten, al naar de omstandigheden zich voordoen, in te richten. Deze overeenkomsten zijn privaatrechtelijk te beschouwen als de grondslagen voor het zich onderwerpen van de deelnemers aan de verordeningen en plannen van het waterschap, zoolang het waterschap geen publiekrechtelijk lichaam is, dat bevoegd is tot het maken van keuren (strafverordeningen), enz. Voor de door het bestuur vast te stellen model-overeenkomsten kan zoo noodig de bijstand van een notaris of jurist worden ingeroepen. Wensclien belanghebbenden geen overeenkomsten met het waterschapsbestuur te sluiten, dan vervalt vanzelf het idee van vrijwillige groepeering van de belanghebbenden in den vorm van een waterschap en daarmede de geheele opzet van de ingestelde waterschappen, die alsdan een lijdend en kwijnend bestaan tegemoet zullen gaan. Artikel 5. Samenstelling en vergaderingen van het Bestuur. Daar de Cultuurraad zich de geheele samenstelling van het waterschapsbestuur in de Waterschapsverordening voorbehouden heeft, kan daaromtrent in het Bijzonder Reglement geen nadere regeling getroffen worden. Privaatrechtelijk is dit zoo te beschouwen, dat het waterschap een „instelling" of „stichting" is van den Cultuurraad, bij welker oprichting (Zie de Waterschapsverordening), de Cultuurraad zich de samenstelling van het bestuur voorbehouden heeft, dus is het waterschap geen „vereeniging" in den gewonen zin. De verdere bepalingen van dit artikel zijn geïnspireerd op de voorschriften in Nederland en Pruisen en behoeven feitelijk geen toelichting. § 6. Taak van het bestuur. Dit artikel is eveneens een combinatie van Hollandsche en Pruisische bepalingen omtrent de taak van de waterschapsorganen. Een bijzondere toelichting komt mij hier ook overbodig voor. De in § 8 voorgeschreven jaarlijksche schouw kan ingevolge § 10 aan een Schouwcommissie worden opgedragen. Artikel 7. Taak van den Voorzitter. De omschrijving van des voorzitters taak is ontleend aan het Algemeen Polderreglement in Zuid-Holland. De vervanging van den Voorzitter is het beste te regelen in het reglement van orde, dat het bestuur ingevolge art. 5 § 7 kan vaststellen. Artikel 8. Personeel. De secretaris is onder het personeel gerekend en zijn betrekking met het penningmeesterschap vereenigbaar verklaard, omdat het mij wil voorkomen, dat liet secretariaat op den duur niet bij den Secretaris van den Cultuurraad kan blijven berusten. Als overgangsmaatregel is dit tijdelijk wel te aanvaarden en kan het zeer nuttig werken, maar over eenigen tijd dient het bestuur vrij te zijn in de keuze van den secretaris, die zich vrijei aan de administratieve taak van het Waterschap kan wijden. Er is niets geen bezwaar, dat eenzelfde persoon voor meer dan één waterschap als secretaris en penningmeester optreedt. Zulks komt in Holland veelvuldig voor. Een dergelijke vereeniging van waterschapsbetrekkingen heeft zijn practiselie zijde en financieele voordeelen. Omtrent het overige personeel vermeldt dit artikel alléén, dat de instructie daarvoor door liet bestuur wordt vastgesteld, evenals de instructie ïoor den secretaris en den penningmeester. Het is noodig, dat de formatie van het vaste technische personeel in liet Bijzonder Reglement wordt opgenomen, maar zoolang daaromtrent niets bepaalds bekend is en nog met tijdelijk personeel of met behulp van het personeel van Locale Werken c.q. van Gouvernementspersoneel gewerkt wordt, kan m. i. een regeling van de formatie voorloopig achterwege blijven. Op de kwestie van het technisch waterscliapspersoneel wordt in de eindbeschouwingen (§ 7 van mijn advies) nader teruggekomen in verband met het werkplan. Artikel 9. Verordeningen. Verordening a regelt het toezicht op particuliere waterstaatswerken, die vóór de in werking treding van de verordening tot stand zijn gebracht, bijv. bestaande dijken en afwateringskanalen. De toevoeging „bij welker instandhouding en gebruik het waterschapsbelang betrokken is" maakt het mogelijk om gewone drainages in het belang van de aanplant van één onderneming buiten de verordening te houden. Zijn meerdere ondernemingen of andere belanghebbenden (zelfbestuur, spoorwegbedrijf enz.) in het waterschap bij een zelfde afwatering betrokken, dan verdient het aanbeveling dergelijke gemeenschappelijke drainages of afwateringen op den bij de verordening behoorenden ligger te brengen (§ 2). Zoolang het waterschap geen publiekrechtelijk lichaam is, geschiedt het plaatsen op den ligger (zie § 3) krachtens overeenkomst met de betrokken belanghebbenden, tenzij de Cultuurraad zelf de bevoegdheid heeft om dergelijke waterstaatswerken aan het toezicht van een door haar geschapen instelling i. c. het waterschap te onderwerpen. Verordening b regelt liet toezicht op na de in werkingtreding der verordening door particulieren nieuw aan te leggen waterstaatswerken, eveneens met een beperking n.1. „bij welker aanleg het waterschapsbelang betrokken is." Dit toezicht kan scherper geregeld worden dan dat ingevolge de verordening a en moet ook meer preventief werken, opdat er orde en regelmaat kome in den aanleg van particuliere waterstaatswerken, waarhij het waterschapsbelang betrokken is. Het is geen eisch, dat de waterstaatswerken stuk voor stuk met een eigennaam op den verordeningsligger geplaatst worden; men kan ze in groepen onderbrengen bijv. als „dijken aan beide oevers van de Delirivier" en „afwateringskanalen in een bepaald gebiedsdeel van het waterschap" enz. Verordening c betreft een meer ingrijpende regeling nl. van de waterstaatswerken, welke door het waterschap in beheer, onderhoud of gebruik zijn overgenomen van derden. Het geval kan zich o.a. voordoen, dat een onderneming of andere aanlegger van een bestaand waterstaatswerk dit niet meer in stand houdt of van het helleer, onderhoud of gebruik afstand wenscht te doen 0111 welke redenen dan ook. Is het waterschapsbelang bij de instandhouding van een dergelijk werk betrokken, dan is de aangewezen weg, dat het waterschap beheer, onderhoud of gebruik overneemt op nader overeen te komen voorwaarden (o.a. het geheel of gedeeltelijk vergoeden van de onderhoudskosten door den aanlegger van het werk), waarna liet waterschapsbestuur zulk een waterstaatswerk op den ligger van verordening c brengt. Ook kan het initiatief tot overname van het water scliapsbestuur zelf uitgaan. Gaat het waterstaatswerk geheel in eigendom over aan het waterschap, zoodat er in de administratieve behandeling geen onderscheid is tusschen dit werk en nieuwe eigen waterscliapswerken, dan dient het gebracht te worden op den ligger van verordening d, welke uitsluitend betrekking heeft op de aan het waterschap toebehoorende waterscliapswerken waarover het dus volledige zeggenschap heeft. Indien de verordeningen van het privaatrechtelijk waterschap in sommige gevallen wegens gemis aan rechtskracht niet tot het beoogde doel kunnen voeren, zal de Cultuurraad als publiekrechtelijk lichaam met hare verordeningen en keuren moeten bijspringen. Het niet publiekrechtelijk waterschap mist n.1. de bevoegdheid tot het vaststellen van rechtsgeldige keuren (strafverordeningen). Artikel 10. Plannen. De splitsing der plannen in een algemeen plan, eventueel nog in onderdeden te splitsen, en in bijzondere plannen ligt voor de hand. Men komt daardoor spoediger tot overeenstemming en dus tot geleidelijke uitvoering van de noodige werken tot verbetering van den waterstaatkundigen toestand in liet waterschapsgebied. Zoodra het waterschapsbestuur met een groep van belanghebbenden in het waterschap tot overeenstemming komt, wat betreft de kosten van een waterstaatswerk, kan daartoe worden besloten krachtens een „bijzonder plan", dat geenszins aan liet „algemeene plan" behoeft aan te sluiten. Een zoo algemeen plan, waaraan alle bijzondere plannen zonder uitzondering aangesloten kunnen worden, kost te veel tijd van voorbereiding. Wil men binnen niet te langen tijd tot de uitvoering van plannen komen, dan dient men voor de opgerichte rivierwaterschappen ongeveer als volgt te werk te gaan: a. In het algemeen plan neme men uitsluitend de eigen¬ lijke rivierverbeteringswerken op en wel in bepaalde onderdeden, waardoor een vaksgewijze verbetering van de rivieren mogelijk wordt door normaliseering van de bedding, het afsnijden van bochten, bescherming van taluds enz. De daardoor te bereiken betere afvoer van het rivierwater komt aan alle belanghebbenden, die tot het afwateringsgebied van de hoofdrivier behooren, ten goede. Alle belanghebbenden moeten dus bijdragen in de kosten van het algemeene plan. b. Tot de bijzondere plannen rekene men: 1. bedijkingen langs de rivier of zijrivieren, voor zoover deze niet onmiddellijk met de normaliseeringswerken sub a samenhangen; 2. afwateringen van bepaalde terreincomplexen, hetzij langs natuurlijken weg, hetzij door bemaling, loozende op de rivier of zijrivieren, welke zonder bepaald verband met de rivier normaliseering uitvoerbaar zijn; 3. inpoldering van lage terreinen; 4. bevloeiingen. De aan de uitvoering dezer bijzondere plannen verbonden voordeelen zullen als regel slechts aan een beperkt aantal belanghebbenden ten goede komen, die dus alléén de kosten hebben te dragen. Door het algemeene plan zooveel mogelijk te beperken en de bijzondere plannen uit te breiden tot al hetgeen, zonder met het algemeene plan in botsing te komen, op zichzelf uitvoerbaar is, kan men tot een practisclie werkverdeeling komen, welke sneller tot resultaten voert. Er dient vooral gewaakt te worden tegen neigingen om de bijzondere plannen in te groote mate afhankelijk te maken van liet algemeene plan. Zulk een centraliseering van de plannen werkt verlammend op liet tempo van uitvoering doordat de tijd van voorbereiding te lang wordt. Het voorstel tot dekking van de kosten (§§ 2 en 3) is te baseeren op de raming van kosten en dient aan te geven welke bijzondere inkomsten (recognitiën, buur- of pacbtopbrengsten als anderszins), mogelijke subsidïên en te heffen waterschapslasten de kosten van aanleg en onderhoud zullen dekken. Nadat bet plan met bijbehoorende raming van kosten en voorstel tot dekking van de kosten door bet bestuur vastgesteld en door den Cultuurraad goedgekeurd is, wordt het in tusschen het bestuur en de betrokken deelnemers te sluiten aanvullings-overeenkomsten (eventueel in nieuwe overeenkomsten met nieuwe deelnemers) opgenomen, waarbij het noodige omtrent de financieele verplichtingen kan worden overeengekomen. Artikel 11. Begrootingen en rekeningen. De onderscheiding in algemeene en bijzondere begrootingen en rekeningen spreekt voor zich zelf en vergemakkelijkt het overzicht over de financiën. Daar de bijzondere begrootingen uitsluitend voor de uitvoering van plannen bestemd zijn, zal men voorloopig alleen niet de algemeene jaarlijksche begrooting kunnen volstaan, waarin ook zijn op te nemen de kosten van voorbereiding der plannen. De bepalingen .van dit artikel zijn hoofdzakelijk ontleend aan het Zuid-Hollandsche Algemeene Polderreglement. Artikel 12. Waterschapslasten en kadaster. Onder „andere inkomsten" worden verstaan: a. Subsidiën van overheidswege of van particuliere zijde; b. Inkomsten uit bezittingen (huur, pacht of andere opbrengsten van aan het waterschap toebehoorende gronden en gebouwen); c. Kecognitiën wegens door het waterschap verleende vergunningen, in de verordening nader te bepalen; d. Ontvangsten wegens diensten door het waterschap bewezen bijv. door overname van beheer en onderhoud van waterstaatswerken. De splitsing van de in bet kadaster op te nemen bijdragen van de deelnemers in „algemeene" en „bijzondere" loopt parallel met de splitsing van de begrootingen en rekeningen. Het kadaster vormt de basis van de in de begrootingen op te nemen waterschapslasten, welke lasten voor iederen deelnemer aan het waterschap binnen de in het kadaster vastgelegde grenzen en verhoudingen der bijdragen moeten blijven. Het kadaster op zijn beurt berust op de door het bestuur met de deelnemers gesloten overeenkomsten, waarin de financieele verplichtingen geregeld zijn. Het kadaster geeft dus een overzicht van de verdeeling der waterschapslasten onder de deelnemers, binnen de grenzen van de hiervoren genoemde overeenkomsten, welke contracten aan de heffing van de waterschapslasten feitelijk rechtskracht geven. De inrichting van zoo'n kadaster is niet zoo gemakkelijk te ontwerpen. In mijn eindbeschouwingen zal daarop nog worden teruggekomen. Verschillende moderne Pruisische waterschappen hebben een kadaster, hetwelk jaarlijks of in tijdvakken van meerdere jaren wordt vastgesteld. Omvat het kadaster na verloop van jaren tenslotte alle deelnemers met hun algemeene en bijzondere bijdragen, dan kan worden overwogen een en ander in het Bijzonder Reglement van het waterschap op te nemen. Voor de opgerichte waterschappen in het Cultuurgebied schijnt een jaarlijksche vaststelling van het kadaster voorloopig het meest practisch. Artikel 13. Verhouding tot den Cultuurraad. Zie hieromtrent de toelichting bij de artikelen 13 en 14 van iliet Algemeen Waterschapsreglement. De redactie van § 1, dat het toezicht van den Cultuurraad beperkt tot controle of de verrichtingen van het waterschapsbestuur in overeenstemming zijn met het Bijzonder Reglement, 'de verordeningen en plannen van het waterschap alsmede met de door den Cultuurraad uitgevaardigde verordeningen, reglementen en besluiten, maakt bet duidelijk, dat de Cultuurraad zich zal hebben te onthouden van allerlei inmenging in de watersehapsaangelegenheden, welke niet rechtstreeks met bedoelde controle verband lioudt. Een dergelijke bepaling is ook te vinden in art. 217 van de Pruisische Waterwet van 1913, luidende: „(1) Die Genossenscliaft stelit nnter der Aufsicht des „Staates. „(2) Die Aufsicht besclirankt sicli auf die ordnungs„maszige Ausfiihrung, Unterhaltung und Wieder„herstellung der genossenscliaftlichen Anlagen „sowie darauf, dass die Angelegenheiten der „Genossenscliaft in Übereinstimmung mit den „Gesetzen und der Satzung verwaltet werden". Het toezicht op de waterschapswerken reken ik te behooren tot liet toezicht op de verrichtingen van het waterschapsbestuur, onder welke verrichtingen ook \ alt het onderhouden, herstellen en uitvoeren van de waterschapswerken. § 2 herhaalt art. 14 van het Algemeen Waterschapsreglement. § 3 behandelt de geschillen en komt ongeveer overeen met het desbetreffend artikel van het Algemeen Polderreglement in Zuid-Holland nl. Art. 166: „Gedeputeerde Staten beslissen alle geschillen om„trent de toepassing van dit en van het bijzonder regle„ment tusschen het bestuur en de vergadering \ an „stemgerechtigde ingelanden, alsmede alle geschillen „betreffende hunne inrichting tusschen polders en an- „dere waterschappen". Van de beslissingen van Gedeputeerde Staten, krachtens dit artikel gegeven, staat beroep op de Kroon open naar de voorschriften van de artikelen 19, 21 en 26 der wet van 10 November 1900, houdende algemeene regels omtrent het waterstaatsbestuur. De regeling van liet liooger beroep voor de privaatrechtelijke waterschappen in het Cultuurgebied kan in dit stadium wel achterwege blijven, daar indien bij de geschillen de overeenkomsten, tusschen het waterschapsbestuur en de deelnemers gesloten, in het geding komen, een uitspraak van den burgelijken rechter kan worden uitgelokt. Zie overigens de toelichting van art. 15 van het Algemeen Waterschapsreglement. Artikel 14. Bekendmakingen. Worden er bekendmakingen op nog andere wijze dan de hiergenoemde publicatie in Medansche bladen gewenscht, clan dienen zij in dit artikel mede opgenomen te worden. Artikel 15. Opheffing van het waterschap. Voor het geval, dat een uitvoeriger bepaling van de wijze en gevolgen der opheffing gewensclit wordt, wordt bier aangehaald de inhoud van de artikelen 280, 281 en 282 der Pruisische Waterwet van 1913: „Art. 280. (1). Nach Auflösung der Genossenschaft „erfolgt die Liquidation durch den Vorstand „oder die durch Satzung oder Beschlusz der „Genossenschaft dazu berufenen Personen. „Art. 281. Bis ziir Beendigung der Liquidation gelten „fiir die staatliche Aufsicht und die Rechts„verhaltnisse der bisherigen Genossen unter „einander Sowie zu dritten Personen die Be„stimmungen dieses Gesetzes und der Sat„zung, soweit sicli nicht aus den Wesen der „Liquidation ein anderes ergibt. „Art. 282. (1). Nach Beendigung der Liquidation wer„den die Bticher und Schriften der aufgelös„ten Genossenschaft von der Aufsichtsbe„hörde in Verwahrung genommen. „(2). Die Genossen und ilire Rechtsnachfol„ger liaben das Recht, die Biicher und „Schriften einzusehen und zu beniitzen.T' § 7. Eindbeschouwingen. Thans aan het einde van mijn advies gekomen, wil ik er vooral op wijzen, dat mijn voorstellen niet anders bedoelen dan een, in de gegeven omstandigheden en naar mijn persoonlijke inzichten, meest doelmatige voortzetting van het werk aan het organisatiegebouw der waterschappen in liet Cultuurgebied, waarvan de voor-ontwerpen door de heeren Wellan.en Rutgers in hun Rapport zijn geschetst en welks fundament door de Waterschapsverordening is gelegd. Mijn plan van verderen opbouw had zicli uit den aard der zaak aan fundament en voor-ontwerpen aan te sluiten, zij bet ook met enkele noodig geacbte wijzigingen in verband met elders opgedane ervaringen. Ware mijn advies vóór de oprichting der proefwaterschappen gevraagd, dus vóór het totstandkomen der Waterschapsverordening, dan zou ik in de eerste plaats hebben aangeraden: Richt geen waterschappen op, vóórdat op zijn minst de technische plannen in al gemeene lijnen ontworpen en begroot zijn en men das in hoofdtrekhen weet van wellen omvang de technische, administratieve en financieele taak van het waterschap zal worden. Aldus wordt in Nederland en ook in Pruisen te werk gegaan bij de oprichting van waterschappen. Zelfs wordt in de Pruisische Waterwet van 1913 voorgeschreven, dat het reglement van het op te richten waterschap moet bevatten de aanduiding van het technisch plan en van de eventueel daarin aangebrachte veranderingen. De technische voorbereiding van de plannen voor een op te richten waterschap geschiedt in Nederland op twee wijzen: a. van overheidswege en wel door de Provincie, met name door ambtenaren van den Provincialen Waterstaat zooals in Friesland; b. van particuliere zijde door de belang])ebbenden, die daartoe een Comité of Commissie van Voorbereiding, ter zijde gestaan door een technisch adviseur, in het leven roepen, zooals veelal in de meeste provinciën gebeurt, o. a. in Zuid-Holland, waar ik onlangs nog heb medegewerkt aan een particuliere actie tot vorming van een Commissie van Voorbereiding in zake de opi'ichting van een Scheepvaart-Waterschap in het Westland. Deze voorbereiding nu is voor de waterschappen der Belawan-, Deli- en Pertjoetrivieren niet geschied. Men heeft ze zonder plannen en reglementen opgericht. Mijn advies heeft, zooals uit de ontworpen reglementen en gegeven toelichtingen en beschouwingen duidelijk blijkt, sterk rekening gehouden met dit feit en de daaruit voortvloeienden stand van zaken en zich daarbij zoo goed mogelijk aangesloten. In dit licht beschouwe men mijn advies, daar anders sommige afwijkingen van de gebruikelijke waterschapspraktijk niet wel verklaarbaar zijn. Zoo o.a. het weglaten van de vergadering der belanghebbenden. Waar mijn advies ten slotte heen wil is dit doel, dat de zonder plannen en reglementen opgerichte waterschappen in liet Cultuurgebied op zicli nemen om op privaatrechtelijken grondslag al die werkzaamheden te verrichten, welke onmisbaar zijn voor de latere vestiging van degelijk georganiseerde publiekrechtelijke waterschappen en welke elders gewoonlijk aan de oprichting voorafgaan. Daartoe dient achtereenvolgens te geschieden: 1. Het vaststellen van een: a. Algemeen Waterschapsreglement; b. Bijzonder Reglement; c. Staat van belanghebbenden. 2. Het regelen van de huishoudelijke taak in engeren zin door het vaststellen van: a. het reglement van orde op de bestuursvergaderingen; b. het huishoudelijk reglement; c. de instructiën voor secretaris, penningmeester en verder personeel. 3. Het sluiten van overeenkomsten tusschen het waterschapsbestuur en de belanghebbenden. Deze overeenkomsten kunnen aanvankelijk een voorloopig karakter dragen en zich bepalen tot de vaststelling van jaarlijksche bijdragen in de kosten van bestuur en van administratieve en technische voorbereiding der verordeningen en plannen. 4. Het opmaken van jaarlijksche kadasters, begrootingen en rekeningen op grond van de overeenkomsten sub 3. 5. Het maken van de noodige verordeningen volgens het Bijzonder Reglement. 6. Het ontwerpen der plannen: a. Algemeen plan; b. Bijzondere plannen. De werkzaamheden sub 1—4 zijn meest van administratieven aard en kunnen door het waterschapsbestuur verder behandeld worden aan de hand van mijn advies. Alleen zal later bij de vaststelling van bijzondere bijdragen in het kadaster, bestemd voor de uitvoering van plannen, technische voorlichting van den ontwerper dier plannen niet gemist kunnen worden. De aangelegenheid sub 5, het maken van verordeningen, is van administratief-technischen aard. De waterstaatswerken, waarop de verschillende verordeningen toegepast zullen worden, dienen technisch nagegaan te worden. Het wil mij voorkomen, dat de Directeur der Locale Werken de aangewezen ambtenaar is om dit onderzoek te leiden, dat voorloopig wellicht eenigszins beperkt moet worden om te spoediger tot resultaten te komen. Uitbx*eiding van dit onderzoek, dat op zich zelf betrekkelijk eenvoudig is te achten, kan te allen tijde plaats vinden. Men kan het bijv. streeksgewijze doen door het waterschap in verschillende gebiedsdeelen onder te verdeelen. Het ontwerpen der plannen, sub 60. genoemd, is zuiver technisch werk en wordt in Nederland en Pruisen als onderdeel van de voorbereidende werkzaamheden tot oprichting van bet waterschap opgevat. Zulks geschiedt dan öf van overheidswege of van particuliere zijde, zooals hiervoren reeds gezegd is. In het Cultuurgebied zullen de plannen voor de reeds opgerichte waterschappen het beste van de waterschappen zelf kunnen uitgaan, hoewel deze werkwijze voor de later op te richten waterschappen geen aanbeveling verdient. Voor bedoelde waterschappen der Belawan-, Deli- en Pertjoetrivieren zal daartoe een technische dienst zijn te organiseeren. Daarbij kan op verschillende wijzen te werk worden gegaan. Welke richting men echter ook inslaat, in elk geval zal in het oog zijn te houden, dat de Directeur der Locale Werken de hoofdleiding zal hebben te geven. Zijn medezeggenschap in de plannen van het waterschap is te vergelijken met die van den Hoofdingenieur van den Provincialen Waterstaat ten opzichte van te maken plannen voor nieuwe waterschappen. De inrichting van zoo'n technischen ivaterschapsdienst te ontwerpen valt buiten het bestek van mijn advies. Ik wil er alleen op wijzen, dat men bij Nederlandsche waterschappen dien dienst gewoonlijk zeer eenvoudig inricht en voor buitengewone gevallen, zooals bij de herstelling der dijkbreuken in Noord-Holland na Januari 1916 is voorgekomen, daaraan bijzondere uitbreiding geeft, waarbij zooals in Waterland het waterschapsbestuur en -personeel bijgestaan wordt door den Provincialen Waterstaatsdienst (te vergelijken met den dienst der Locale Werken) of zooals in Drechterland het be- stuur de hulp inroept van een ingenieur-adviseur i.c. mijn persoon, waarbij ik tijdelijk voor de dijkwerken optrad als ingenieur van liet waterschap Drechterland. Een dergelijke scheiding van gewonen dienst, bestaande uit vast personeel en buitengewonen dienst van tijdelijk of hulppersoneel verdient navolging, te meer daar de drie in het Cultuurgebied opgerichte waterschappen moeten zorgen voor het ontwerpen van plannen, welke in Nederland steeds vóór de oprichting van een waterschap gereed worden gemaakt en die dus feitelijk niet tot de gewone taak van het waterschap behooren. Daarmede ware dan de buitengewone technische dienst te belasten, welke dienst zonder bezwaar voor de drie waterschappen gecombineerd zou kunnen worden, hetgeen financieele en personeelbesparing beteekent. *) De gewone technische diensten van de waterschappen kunnen beter gescheiden blijven. Aangezien een doelmatige organisatie van de gewone en buitengewone technische diensten van liet grootste belang is te achten voor het welslagen van het werk der waterschappen, leg ik hierop een bijzonderen nadruk. Mogen de waterschapsbesturen dit punt vooral niet uit het oog verliezen. Ten slotte nog een enkel woord over de inrichting van liet waterschapskadaster, noodig voor de uitvoering der plannen, hoewel dit vraagstuk momenteel niet urgent is, zoolang alleen algemeene bestuurskosten en kosten van voorbereiding dier plannen omgeslagen moeten worden. Bestudeering van de Pruisische waterschapskadasters zal daarvoor van veel nut kunnen zijn en van meer belang voor de waterschappen het Cultuurgebied dan het nagaan van de verschillende omslagstelsels van Nedei- *) In Pruisen worden de werken van kleinere waterschappen soms in hun geheel aan den technischen dienst van een grooter waterschap opgedragen. Dit is o.a. geschiedt met de werken van het Sesekewaterschap, welker voorbereiding en uitvoering in handen is van den Emschei'waterschapsdien.st te Essen. landsche waterschappen, welke veelal op verouderde grondslagen berusten. Evenals het ontwerpen van de inrichting der technische waterschapsdiensten reken ik ook dat van de waterschapskadasters als vallende buiten mijn tegenwoordige opdracht. Wat betreft de kadasterinrichting is in mijn publicatie over „Moderne Pruisische Waterschappen" een voorbeeld opgenomen n.1. liet kadaster van het Emscherwaterschap met uiteenzetting van de grondslagen, waarop het berust. Naar dezelfde publicatie kan worden verwezen voor een uitvoeriger toelichting van sommige punten van mijn advies. Bovendien kunnen de daarin gegeven wettelijke voorschriften betreffende waterschappen van dienst zijn bij het toepassen der door mij ontworpen reglementen, welke opzettelijk beknopt zijn gehouden. Men zal daarom in mijn ontwerpen niet die uitvoerigheid van de Pruisische voorschriften aantreffen. Het bestuur kan sommige daarvan desgewensclit in de nader op te stellen huishoudelijke en orde-reglementen alsook in de instnictiën opnemen, terwijl enkele andere ook bij het uitoefenen van de bestuurstaak leiding kunnen geven. Men voorkomt daarmede, dat de voor het Cultuurgebied zoo nieuwe waterschapsorganisatie dadelijk in een te eng keurslijf wordt gestoken. De ontworpen reglementen laten voldoende speelruimte. Hiermede heb ik het slot van mijn eindbeschouwingen bereikt, waarmede mijn taak, naar de in § 1 van mijn advies'vermelde opvatting van de opdracht, geeindigd is. 's-Gravenhage, April 1917. A. GROOTHOFF, Oud-Ingenieur van den Provincialen Waterstaat van Zuid-Holland. BIJLAGE A. W aterschapsverordening van den Plaatselijken Kaad van het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra. Verordening op de instelling van de waterschappen der Belawan-, Deli- en Pertjoet-rivieren in het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra. Artikel 1. In het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra worden ingesteld drie waterschappen, te weten: 1. het waterschap der Belawan-rivier, 2. het waterschap der Deli-rivier, 3. het waterschap der Pertjoet-rivier. Artikel 21. (1) Het gebied der in het vorig artikel vermelde waterschappen strekt zich uit van een kustlijn langs de straat van Melakka in het Noorden tot den grooten weg van Bindjei over Medan naar Loeboeq Pakam in liet Zuiden. Voorts is: a. vanhetwaterschapderBelawa n-r i v i e r: de Westelijke grens: de Westelijke begrenzingen der ondernemingen Rotterdam A en B, Paja Bakoeng, Boeloe Tjina en Bloemai, de Oostelijke grens: de grenslijn tusschen de ondernemingen Soengei Mentjirim, Klambir Lima, Kloempang en Terdjoen eenerzijds, en Soengei Sikambing, Helvetia en Maryland anderzijds; b. van het waterschap der Deli-rivier: de Westelijke grens: zie hiervoor de omschrijving van de Oostelijke begrenzing van het waterschap der Belawan-rivier; de Oostelijke grens: een denkbeeldige rechte lijn getrokken van af de administrateurswoning Polonia naar het Zuidwestelijke hoekpunt van de onderneming Saentis, en verder de Westelijke begrenzing van laatstgenoemde onderneming; c. van het waterschapder Pertjoet-rivier: de Westelijke grens: zie hiervoor de omschrijving van de Oostelijke begrenzing van het waterschap der Deli-rivier; de Oostelijke grens: de landschapsgrens tusschen Deli en Serdang. (2) Geschillen omtrent de grenzen der waterschappen worden beslist door den voorzitter van den Cultuurraad. Artikel 3. Over de waterschappen worden besturen ingesteld, die het toezicht uitoefenen op den watertoestand ieder in zijn eigen waterschap en den plaatselijken raad van het Cultuurgebied de noodige voorstellen doen tot regeling van de waterschapstoestanden en tot het ondernemen van werken in het belang van liet waterschap. Artikel 4. (1) Het bestuur van elk waterschap wordt voorgezeten door den assistent-resident van Deli en Serdang en als secretaris bijgestaan door den secretaris van den plaatselijken raad van liet Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra. (2) De voorzitter belegt en leidt de vergaderingen en heeft daarin een raadgevende stem. (3) Leden van het bestuur zijn: a. van het waterschap der Belawa n-r i v i e r: de Toengkoe Besar van Deli, de controleur van Beneden Deli, de Hoofdadministrateur der Deli Maatschappij, de Hoofdadministrateur der Tabaks Maatschappij Arendsburg, de Hoofdadministrateur der Deli Cultuur Maatschappij, de Hoofdadministrateur der Medan Tabak Maatschappij ; b. van het waterschap der Deli-rivier: de Toengkoe Besar van Deli, de controleur van Beneden Deli, de Hoofdadministrateur der Deli Maatschappij, de Hoofdadministrateur der Medan Tabak Maatschappij, de Hoofdadministrateur der Deli Cultuur Maatschappij, e. vanhetwaterschapderPertjoet-rivier: de Toengkoe Besar van Deli, de controleur van Beneden Deli, de Hoofdadministrateur der Deli Maatschappij, de Hoofdadministrateur der Deli Cultuur Maatschappij, de Hoofdadministrateur der Amsterdam Deli Compagnie. (4) De raad kan bij besluit wijziging brengen in het aantal leden der besturen der in deze verordening genoemde waterschappen, zoomede in de samenstelling dier besturen. Artikel 5. De besturen der waterschappen zijn bevoegd den directeur der Locale Werken tot het bijwonen hunner vergaderingen uit te noodigen tot het geven van adviezen, aan welke uitnoodiging die ambtenaar verplicht is gevolg te geven. Artikel 6. De directeur der Locale Werken wordt belast met de geregelde inspectie over de waterschappen en brengt ter zake rapport uit aan den voorzitter van den plaatselijken raad van het Cultuurgebied en aan het waterschapsbestuur. Artikel 7. Deze verordening kan worden aangehaald als de „Waterschapsverordening". De Voorzitter van den Plaatselijken Raad van het Cultuurgebied der Oostkust Medan, van Sumatra, 27 November 1915. S. VAN DER PLAS. Afgekondigd in de Javasche Courant van 24 December 1915 no. 103. BIJLAGE B. Ontwerp van een Algemeen Reglement voor de Waterschappen in het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra. l Artikel 1. Dit reglement is van toepassing op de waterschappen, ingesteld krachtens verordening van den Plaatselijken Raad van het Cultuurgebied. Artikel 2. Elk waterschap wordt belast met de zorg^ voor de waterstaatsbelangen in zijn gebied volgens zijn bijzonder reglement, verordeningen en plannen. Artikel 3. De door den Plaatselijken Raad van het Cultuurgebied ingestelde waterschappen zijn privaatrechtelijke instellingen. Artikel 4. Het bestuur van elk waterschap stelt een bijzonder reglement vast, inhoudende bepalingen omtrent: 1. De naam en zetel van het waterschap; 2. Het gebied; 3. Het doel en de werkkring; 4. De deelnemers; 5. Het bestuur; 6. Het personeel; 7. De verordeningen; 8. De plannen; 9. De begrootingen en rekeningen; 10. De waterschapslasten; 11. De onderwerpen, waarvan bij dit reglement de nadere regeling is voorgeschreven; 12. Al hetgeen in het belang van het waterschap noodig wordt geoordeeld, mits het niet in strijd is met de bepalingen van dit reglement en met de verordeningen van den Cultuurraad. De bijzondere reglementen zijn onderworpen aan de goedkeuring van den Cultuurraad, evenals elke latere wijziging of aanvulling dier reglementen. Artikel 5. Van het gebied van elk waterschap wordt onder toezicht van den directeur der Locale Werken een teekening in dubbel opgemaakt, waarop de grenslijnen zijn getrokken. Van deze teekeningen, welke door den Voorzitter van den Cultuurraad worden gewaarmerkt, wordt het eene exemplaar in het archief van den Cultuurraad en het andere in dat van het waterschap bewaard. Artikel 6. Aan het waterschap kunnen deelnemen: a. de zelfbesturende landschappen; b. de gemeenten, zoowel Europeesche als inlandsche; c. de cultuurondernemingen; d. de industriëele ondernemingen, daaronder begrepen haven-, spoorweg- en tramwegondernemingen; e. de mijnbouwondernemingen; die waterstaatsbelangen hebben in het waterscliapsgebied. Artikel 7. De toetreding van de in art. 6 genoemde belanghebbenden als deelnemers in het waterschap is niet verplichtend maar vrij en geschiedt krachtens een tusschen het waterschapsbestuur en den toetredenden belanghebbende te sluiten overeenkomst, waarin de belanghebbende verklaart zich aan het bijzonder reglement en de verordeningen van het waterschap te onderwerpen en waarin de omvang van de financiëele verplichtingen van den belanghebbende tegenover het waterschap nader wordt bepaald. Artikel 8. Het waterschapsbestuur vertegenwoordigt het waterschap tegenover derden. Het bestuur is bevoegd tot alle handelingen, vallende binnen den werkkring van het waterschap, voor zoover in het bijzonder reglement niet anders is bepaald. Artikel 9. De vergaderingen van de waterschapsbesturen zijn toegankelijk voor de deelnemers in liet waterschap, voor den Voorzitter van den Cultuurraad en den directeur der Locale Werken. Artikel 10. De verordeningen en plannen van het waterschap zijn onderworpen aan de goedkeuring van den Cultuurraad en mogen niet in strijd zijn met het bijzonder reglement. Artikel 11. De begroetingen en rekeningen van liet waterschap zijn onderworpen aan de goedkeuring van den Cultuurraad. Zij vermelden alle ontvangsten en uitgaven van het waterschap. Van elk plan, dat tot uitvoering komt, wordt een afzonderlijke begrooting en rekening opgemaakt. Buiten de posten van een begrooting kan geen uitgaaf geschieden dan in de gevallen van dringend of dreigend gevaar. Artikel 12. Omslagplichtig in de waterschapslasten zijn de belanghebbenden in het waterschap, welke als deelnemers zijn toegetreden. Als grondslag voor den omslag geldt de onderlinge verhouding der betrokken waterstaatsbelangen van de deelnemers. Het bestuur van het waterschap stelt jaarlijks een kadaster vast, bevattende de namen der omslagplichtige deelnemers, hunne bijdragen in de waterschapslasten en de waardeering hunner waterstaatsbelangen. Het kadaster is onderworpen aan de goedkeuring van den Cultuurraad. Artikel 13. Het waterschap is onderworpen aan het toezicht van den Cultuurraad. Het waterschapsbestuur is verplicht aan den Voorzitter van den Cultuurraad de inlichtingen te verstrekken en de stukken en bescheiden ter inzage te geven, welke door hem betreffende het waterschap verlangd worden. Artikel 14. Het waterschapsbestuur behoeft de machtiging van den Cultuurraad: a. voor liet aangaan van geldleeningen, uitgezonderd leeningen ter voorziening in de behoefte aan kasgeld voor het loopende dienstjaar; b. het koopen of op andere wijze verkrijgen, het vervreemden en op welke wijze ook bezwaren van onroerende zaken of rechten; c. het treffen van dadingen; d. het voeren van rechtsgedingen; e. het aangaan van overeenkomsten van blij venden aard, welke den waterstaat van den polder betreffen. Artikel 15. De Cultuurraad beslist alle geschillen omtrent de toepassing van dit reglement, het bijzonder reglement en de verordeningen en omtrent de uitvoering van de plannen van het waterschap tusschen het bestuur en de deelnemers, alsmede alle geschillen tnsschen de waterschappen onderling. Artikel 16. De Cultuurraad stelt ter beschikking van het waterschapsbestuur een renteloos voorschot van ten hoogste ƒ voor het bekostigen van de voorbereidende werkzaamheden gedurende den tijd, welke aan het eerste dienstjaar der begrooting voorafgaat. Artikel 17. De Cultuurraad gaat alleen dan over tot opheffing van het waterschap, indien het bestuur in een voltallige vergadering met algemeene stemmen de opheffing wenscht. Artikel 18. Dit reglement kan worden aangehaald als Algemeen Waterschapsreglement en treedt in werking op den dag harer afkondiging in de Javasche Courant. BIJLAGE C. Ontwerp van een Bijzonder Reglement van het Waterschap der Delirivier. Artikel 1. Naam en zetel. Het krachtens de waterschapsverordening van 27 November 1915 door den Plaatselijken Raad van het Cultuurgebied der Oostkust van Sumatra ingestelde waterschap der Delirivier draagt den naam van „Deliwaterscliap" en is gevestigd ter hoofdplaats Medan. Artikel 2i. Gebied. § 1. Het gebied van het waterschap, zooals omschreven in art. 2 sub. b. der waterschapsverordening wordt begrensd door de roode grenslijnen, getrokken op de bij dit reglement belioorende sclietsteekening, van welke teekening twee exemplaren door den voorzitter van den Cultuurraad worden gewaarmerkt. Het eene exemplaar wordt in het archief van den Cultuurraad, het andere in dat van het waterschap bewaard. § 2. De grens van het waterschap loopt aldus: beginnende aan het strand der zee, bij loopt zij landwaarts langs tot aan het zeestrand bij en langs dit strand tot het punt van uitgang. § 3. Geschillen omtrent de grenzen van liet waterschap worden beslist door den voorzitter van den Cultuurraad. § 4. Veranderingen in de grenzen van het waterschap worden door den Cultuurraad vastgesteld. Artikel 3. Doel en werkkring. § 1. Het waterschap heeft ten doel de verbetering van den waterstaatkundigen toestand in het gebied, omschreven in Art. 2. § 2. De werkkring van het waterschap omvat: a. het uitoefenen van toezicht op den waterstaat in zijn gebied; b. het instellen van waterstaatkundige onderzoekingen ; c. het regelen van de waterschapstoestanden; d. het in beheer en onderhoud nemen van waterstaatswerken ; e. het ondernemen van werken in het belang van het waterschap. Artikel 4. Deelnemers. § 1. Als deelnemers kunnen tot het waterschap toetreden de belanghebbenden in het waterschap, die vermeld zijn in een door het bestuur jaarlijks onder nadere goedkeuring van den Cultuurraad vast te stellen staat van belanghebbenden. § 2. De toetreding geschiedt krachtens tusschen de belanghebbenden en het waterschapsbestuur te sluiten overeenkomsten volgens door het bestuur vast te stellen modellen, waarin de omvang van de financieële verplichtingen van de belanghebbenden tegenover het waterschap nader wordt bepaald. § 3. De toegetreden belanghebbende wordt deelnemer in het waterschap en onderwerpt zich aan: a. het bijzonder reglement; b. de verordeningen en plannen, welke in de overeenkomst genoemd zijn. Artikel 5. Samenstelling en vergaderingen van het Bestuur. § 1. Het bestuur van het waterschap wordt benoemd door den Cultuurraad, die bij besluit wijziging kan brengen in het aantal leden alsmede in de samenstelling van het bestuur. § 2. De voorzitter belegt en leidt de vergaderingen, welke toegankelijk zijn voor de deelnemers aan het waterschap, den Voorzitter van den Cultuurraad en den Directeur der Locale Werken. Op schriftelijk verzoek van twee bestuursleden is de Voorzitter verplicht binnen 10 dagen een bestuursvergadering te beleggen. § 3. De oproep voor de vergadering wordt schriftelijk en zooveel mogelijk met opgave van de te behandelen onderwerpen, 6 dagen vóór den dag der veigadering, gezonden aan: a. de leden van het bestuur; b. de deelnemers in het waterschap; c. den Voorzitter van den Cultuurraad; d. den Directeur der Locale Werken. Onderwerpen, niet in de oproepingsbrieven vei meld, worden niet behandeld, tenzij op verlangen van twee leden. § 4. Het bestuur is bevoegd besluiten te nemen, indien buiten den voorzitter minstens 3 leden aanwezig zijn. § 5. De leden van het bestuur brengen ter vergadering ieder een stem uit. De voorzitter heeft daarin een raadgevende stem. Alle besluiten worden met meerderheid van stemmen genomen. Over zaken wordt mondeling, over personen met gesloten en ongeteekende briefjes gestemd. Bij staking van stemmen over zaken beslist de voorzitter, over personen het lot. § 6. Van iedere bestuursvergadering worden notulen opgemaakt, welke na vaststelling aan het einde deibijeenkomst of in de eerstvolgende bijeenkomst onmiddellijk door den voorzitter, den secretaris en een der leden worden onderteekend. § 7. Het bestuur kan een reglement van orde voor zijn vergadering vaststellen. Artikel 6. Taak van het bestuur. § 1. Het bestuur vertegenwoordigt het waterschap in en buiten rechten. § 2. Het is belast met de regeling en besturing van de huishouding van het waterschap, voor zoover die niet aan den voorzitter zijn opgedragen, en kan daarvoor een huishoudelijk reglement vaststellen. § 3. Het is belast met het toezicht over de waterstaatswerken, binnen het waterschap gelegen, krachtens verordening, tenzij het toezicht daarover aan ander gezag is opgedragen. § 4. Het beheert alle werken, welker beheer krachtens verordening bij liet waterschap berust. § 5. Het is belast met de zorg voor het onderhoud van alle werken en eigendommen aan het waterschap toebelioorende, en van alle waterstaatswerken, welker onderhond krachtens verordening op het waterschap rust. § 6. Het is heiast met de uitvoering van alle werken, waartoe volgens de plannen van het waterschap, genoemd in Art. 10, besloten is. § 7. Het is belast met de handhaving van de bepalingen in verordeningen van den Cultuurraad, welke een handeling verbieden zonder voorafgaande vergunning of (machtiging van het waterschapsbestuur, en met de handhaving van andere bepalingen in zoodanige verordeningen, waarvan de handhaving aan het waterschapsbestuur is opgedragen. § 8. Het is verplicht eenmaal 's jaars de bij het waterschap in beheer, onderhoud, gebruik of uitvoering zijnde werken te schouwen. § 9. Het is bevoegd en verplicht bij dringend of dreigend gevaar al de vereisclite maatregelen te nemen en te doen uitvoeren, onder gehoudenheid om daarvan aan den Cultuurraad zoo spoedig mogelijk kennis te geven. § 10. Het kan voor de behandeling van bepaalde aangelegenheden Commissiën benoemen, welker werkzaamheden en bevoegdheden in het huishoudelijk reglement zijn te regelen. De Commissiën werken onder toezicht van het bestuur en zijn aan diens aanwijzingen gebonden. Artikel 7. Taak van den Voorzitter. § 1. De voorzitter is hoofd van het bestuur, vertegenwoordigt het bestuur naar buiten en is belast met de uitvoering der besluiten van het bestuur. § 2. Hij zorgt, voor zooveel van hem afhangt, dat de plichten aan liet bestuur opgelegd, getrouw worden vervuld en doet alles, wat noodig is om zulks voor te bereiden en te bevorderen. § 3. Hij lieeft bet toezicht op de, getrouwe plichtsbetrachting en bet gedrag van bet personeel van bet waterschap en is bevoegd hun behoudens hunne instructiën de bevelen te geven, welke hem in bet belang van het waterschap gewenscht voorkomen. § 4. Hij teekent alle stukken, welke van het bestuur uitgaan. § 5. Hij is bevoegd en verplicht bij dringend of dreigend gevaar, wanneer de drang der omstandigheden geen voorafgaande bijeenroeping van het bestuur gedoogt, op eigen gezag de vereischte maatregelen te nemen en te doen uitvoeren, onder gehoudenheid om daarvan zoo spoedig mogelijk kennis te geven aan de bestuursleden. Bij afwezigheid ter plaatse van den voorzitter heeft de oudste der aanwezige bestuursleden de macht en het gezag, in het voorafgaande aan den voorzitter toegekend. Zij zijn gehouden om zoo spoedig mogelijk aan den voorzitter bericht te doen van hetgeen door hen uit kracht van deze bepaling verricht is. De voorzitter geeft daarvan aan de overige bestuursleden kennis. § 6. Bij afwezigheid, ziekte of ontstentenis wordt de voorzitter vervangen door een daartoe door het bestuur vooraf aangewezen lid. Artikel 8. Personeel. § 1. Het bestuur wordt bijgestaan door een secretaris, voor de eerste maal te benoemen door den Cultuurraad, een penningmeester en ander personeel te benoemen door het bestuur. De betrekkingen van secretaris en penningmeester zijn vereenigbaar. § 2. De instructiën van den secretaris, den penningmeester en het overige personeel worden vastgesteld door het bestuur, evenals het reglement, dat de jaarwedde van den secretaris en de aanstellings- en dienstvoorwaarden van het door het bestuur benoemde personeel regelt. § 3. De secretaris woont de vergaderingen bij van het bestuur en ontwerpt daarvan de notulen; hij bewaart het archief en houdt den inventaris daarvan bij. Alle stukken, welke van het bestuur uitgaan, worden door den secretaris mede onderteekend. § 4. De penningmeester doet alle ontvangsten en alle uitgaven van het waterschap, welke door hem in de volgorde, waarin zij plaats hebben, in een register worden aangeteekend. Hij is verantwoordelijk voor het hem opgedragen beheer en doet jaarlijks onder overlegging der bescheiden aan het bestuur rekening van de door hem voor het waterschap gedane ontvangsten en uitgaven. Artikel 9. Verordeningen. § 1. Het bestuur van het waterschap stelt onder nadere goedkeuring van den Cultuurraad de volgende verordeningen vast: a. Verordening betreffende het toezicht op bestaande waterstaatwerken, niet in beheer, onderhoud of gebruik bij het waterschap, bij welker instandhouding en gebruik het waterscliapsbelang betrokken is; b. Verordening betreffende het toezicht op nieuwe waterstaatswerken, niet tot de waterschapswer- ken behoorende, bij welker aanleg bet waterscliapsbelang betrokken is; c. Verordening betreffende het beheer, onderhoud en gebruik van de waterstaatswerken, welker beheer, onderhoud of gebruik aan het waterschap is overgegaan; d. Verordening betreffende de aan het waterschap toebehoorende waterstaatswerken. § 2. Bij elke verordening behoort een ligger van de waterstaatswerken, waarop de verordening van toepassing is verklaard. § 3. Het brengen van waterstaatswerken, niet aan het waterschap toebehoorende, op den betrekkelijken ligger geschiedt krachtens overeenkomst met de betrokken belanghebbenden of volgens besluit van den Cultuurraad, naar gelang wie over de waterstaatswerken te beschikken heeft. § 4. Het ontwerp eener verordening wordt door het bestuur gedurende dertig dagen ter inzage gelegd, waarvan de bekendmaking in een of meer plaatselijke bladen geschiedt. Gedurende dezen termijn hebben belanghebbenden de bevoegdheid hunne bezwaren betreffende bet ontwerp schriftelijk aan het bestuur te zenden. De ingekomen bezwaarschriften worden door liet bestuur behandeld en na beslissing, van zijn beschouwingen voorzien, overgelegd bij de aan den Cultuurraad ter goedkeuring aangeboden verordening. Artikel 10. Plannen. § 1. Het bestuur van het waterschap stelt onder nadere goedkeuring van den Cultuurraad de volgende plannen vast: «. Algemeen plan tot verbetering van den waterstaatkundigen toestand in liet waterschapsgebied, welk plan in afzonderlijk vast te stellen onderdeelen gesplitst kan worden; b. Bijzondere plannen van aanleg, verbetering of herstelling van waterstaatswerken, al of niet in aansluiting met bet algemeene plan, welker afzonderlijke uitvoering door het waterschapsbelang gevorderd wordt; § 2. Bij elk plan behoort een raming van kosten en een voorstel tot dekking van de kosten. § 3. Het ontworpen plan niet raming van kosten en voorstel tot dekking van de kosten wordt vóór de vaststelling door liet bestuur gedurende dertig dagen ter inzage gelegd, waarvan de bekendmaking in een of meer plaatselijke bladen geschiedt. Gedurende dezen termijn hebben belanghebbenden de bevoegdheid hunne bezwaren betreffende het ontwerp schriftelijk aan het bestuur te zenden. De ingekomen bezwaarschriften worden door het bestuur behandeld en na beslissing, van zijn beschouwingen voorzien, overgelegd bij het aan den Cultuurraad ter goedkeuring aangeboden plan. Artikel 11. Begrootingen en rekeningen. § 1. Het bestuur van het waterschap stelt onder nadere goedkeuring van den Cultuurraad de volgende begrootingen en rekeningen vast: a. Een algemeene begrooting en een algemeene rekening vermeldende alle ontvangsten en uitgaven van bet waterschap, welke niet op de uitvoering van plannen betrekking liebben; b. Bijzondere begrootingen en bijzondere rekeninningen, vermeldende alle ontvangsten en uitgaven van liet waterschap, welke op de uitvoering van plannen betrekking hebben, met dien verstande, dat voor elk goedgekeurd plan of onderdeel van liet algemeene plan een afzonderlijke begrooting en rekening wordt vastgesteld. § 2. De algemeene begrooting en rekening wordt jaarlijks opgemaakt over liet dienstjaar, loopende van den eersten Januari tot den laatsten December. De bijzondere begrootingen en rekeningen worden opgemaakt over door het bestuur te bepalen tijdvakken. § 3. Het ontwerp eener begrooting of rekening wordt door het bestuur gedurende veertien dagen ter inzage gelegd, waarvan de bekendmaking in een of meer plaatselijke bladen geschiedt. Gedurende dezen termijnen hebben belanghebbenden de bevoegdheid hunne bezwaren betreffende het ontwerp schriftelijk aan het bestuur te zenden. De ingekomen bezwaarschriften worden door het bestuur behandeld en na beslissing, van zijn beschouwingen voorzien, overgelegd bij de aan den Cultuurraad ter goedkeuring aangeboden begrooting of rekening. § 4. Buiten de posten van een begrooting kan geen uitgaaf geschieden dan in de gevallen van dringend of dreigend gevaar. '§ 5. De algemeene begrooting van uitgaven voor het loopende jaar geldt tevens als'voorloopige begrooting voor liet volgende jaar gedurende den tijd, dat de begrooting voor dat jaar nog niet in werking is. § 6. Het wijzigen van een begrooting en het doen van af- en overschrijvingen op de posten van uitgaaf eener begrooting geschiedt op overeenkomstige wijze als het vaststellen eener begrooting en is eveneens aan de goedkeuring van den Cultuurraad onderworpen. Artikel 12'. Waterschapslasten en Kadaster. § 1. De niet door andere inkomsten gedekte uitgaven van het waterschap vormen waterschapslasten, welke door bijdragen van de deelnemers krachtens hun met het bestuur gesloten overeenkomsten gedekt worden. § 2. Het bestuur van het waterschap stelt jaarlijks een kadaster vast, waarin zijn opgenomen de deelnemers en hunne bijdragen in de waterschapslasten, welke bijdragen zijn te onderscheiden in: a. Algemeene bijdragen, niet bestemd voor de uitvoering van de plannen van het waterschap; b. Bijzondere bijdragen, uitsluitend bestemd voor de uitvoering van de plannen van het waterschap. § 3. In het kadaster is op te nemen de waardeering van de algemeene waterstaatsbelangen van de deelnemers als grondslag voor de bepaling van hunne algemeene bijdragen alsmede de waardeering van de bijzondere waterstaatsbelangen van de deelnemers, betrokken bij de uitvoering der plannen, als grondslag voor de bepaling van de bijzondere bijdragen. § 4. Aan het kadaster zijn in den loop van het jaar op gelijke wijze vast te stellen bijvoegsels toe te voegen, indien door onvoorziene omstandigheden een verhooging der bijdragen met minstens een vierde deel noodig is. § 5. Het ontwerp van het kadaster wordt een maand vóór de datum van vaststelling in afschrift toegezonden aan de bijdragende deelnemers, welke bevoegd zijn hunne bezwaren betreffende het ontwerp schriftelijk aan het bestuur te zenden. De ingekomen bezwaarschriften worden door het het bestuur behandeld in een vergadering, waarin de deelnemers of hunne gemachtigden hunne schriftelijke bezwaren mondeling kunnen toelichten. Daarna wordt het kadaster vastgesteld en aan den Cultuurraad ter goedkeuring aangeboden, vergezeld van de bezwaarschriften, het verslag der mondelinge toelichting van de bezwaren alsmede de beschouwingen en beslissingen daaromtrent van het bestuur. § 6. Het goedgekeurde kadaster wordt in afschrift aan de bijdragende deelnemers toegezonden, waarna de bijdragen van de deelnemers invorderbaar zijn in driemaandelijksclie termijnen, vervallende in de eerste helft van de tweede maand van elk kwartaal. Artikel 13. Verhouding tot den Cultuurraad. § 1. Het toezicht van den Cultuurraad op het waterschap bepaalt zich tot het nagaan, of de verrichtingen van het waterschapsbestuur in overeenstemming zijn met het bijzonder reglement, de verordeningen en plannen van het waterschap alsmede met de door den Cultuurraad uitgevaardigde verordeningen, reglementen en besluiten. § 2. Het bestuur van het waterschap is verplicht de machtiging van den Cultuurraad te vragen voor: a. Het aangaan van geldleeningen ten laste van het waterschap, uitgezonderd leeningen ter voorziening in de behoefte aan kasgeld voor het loopende dienstjaar; b. het koopen of op andere wijze verkrijgen, het vervreemden en op welke wijze ook bezwaren van onroerende zaken of rechten; c. het treffen van dadingen; d. Het voeren van rechtsgedingen; e. Het aangaan van overeenkomsten van blijvenden aard, welke den waterstaat van den polder betreffen; § 3. Alle geschillen omtrent de toepassing van dit reglement en de verordeningen en omtrent de uitvoering van de plannen van het waterschap tusschen het bestuur en de deelnemers alsmede alle geschillen tusschen de waterschappen onderling, worden beslist door den Cultuurraad, na beide partijen gehoord. Artikel 14. Bekendmakingen. Alle openbare bekendmakingen van het waterschap geschieden in een of meer plaatselijke bladen ter hoofdplaats Medan. Artikel 15, Opheffing van het waterschap. Het waterschapsbestuur verzoekt de opheffing van het waterschap aan den Cultuurraad, zoodra een voltallige bestuursvergadering met algemeene stemmen daartoe besluit. De gevolgen der opheffing van het waterschap worden door den Cultuurraad in overleg met het waterschapsbestuur geregeld. ■