1 7 O ü 98 iiiiiiiiiiiiiiiii winning REGLEMENTEN m OP DE PENSIOENEN, VERLOVEN, VRIJE OVERTOCHT, WACHTGELDEN, NONACTIVITEITS-TRAKTEMENTEN, ENZ. VOOR | EUROPEESCHE OOST-INDISCHE AMBTENAREN. I Tweede, herziene en veel vermeerderde druk. | Bijgewerkt tot Uit0. 1918 en van aanteekeningen voorzien | DOOR | K. H. BOERS, | Oud-Secretaris bjj het Dept. der Marine in N.-I. LEIDEN. — A. W. SIJTHOFF'S UITG.-M". 1914. ' g - F 29 REGLEMENTEN. REGLEMENTEN OP DE PENSIOENEN, VERLOVEN. VRIJE OVERTOCHT, WACHTGELDEN, NONACTIVITEITS-TR AKTEMENTEN, ENZ. VOOR EUROPEESCHE OOST-INDISCHE AMBTENAREN. Tweede, herziene en veel vermeerderde druk. Bygewerkt tot Uit0. 1913 en van aanteekeningen voorzien DOOR K. H. BOERS, Oud-Secretaris bij het Dept. der Marine in N. I. LEIDEN. - A. W. SIJTHOFF'S UITG.-M". 1914. / VOORBERICHT VOOR DEN TWEEDEN DRUK. Dat een tweede druk van dit werkje door de uitgeefster wenschelflk wordt geacht, bewast wel dat de samensteller juist heeft ingezien, dat het welkom zoude zijn, niet alleen aan hen, die in den Indischen burgerlijken dienst treden of het voornemen daartoe koesteren, doch ook aan velen, die reeds in dien dienst zijn. Vele van de in dit werkje voorkomende reglementen, regelingen, enz. zijn sedert het verschijnen van de eerste uitgave vernieuwd en is met de wijzigingen en aanvullingen der overige bepalingen rekening gehouden, tot Ult°. 1913. 's-Gbavenhagb, April 1914. K. H. BOERS. INHOUD. Bladz. HOOFDSTUK A. Pensioenen. I. Reglement op het verleenen van pensioenen aan Euro- peesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië 1 Bijlage A. Model dienststaat 12 „ B. Tabel aangevende de bedragen der pensioenen van burgerlijke ambtenaren 13 Aanteekeningen II. Koninklijk Besluit van 17 Maart 1913 n°. 32, Ind. Sb. 359, houdende vaststelling van een nieuw reglement voor het weduwen- en weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië. . . 21 Reglement voor het weduwen- en weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren in NederlandschIndië 25 Ila. Maatregelen in verband met het nieuwe reglement voor het weduwen- en weezenfonds voor Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië... 57 III. Voorschrift omtrent de toekenning van onderstand aan de nagelaten betrekkingen van in en door den dienst gesneuvelde, omgekomen of overleden Europeesche Landsdienaren 55 Aanteekeningen 50 Bladz HOOFDSTUK B. Verloven. I. Reglement op het verleenen van verloven naar Europa aan Europeesche ambtenaren in Nederlandsch-Indië. 60 Bijlage A. Bepalingen regelende het constateeren deiziekte van burgerlijke ambtenaren, die een buitenlandsch verlof tot herstel van gezondheid verzoeken 66 Bijlage B. Instelling eener commissie te 's-öravenhage voor het geneeskundig onderzoek van aan den dienst in de koloniën verbonden of daarvoor bestemd personeel 72 Bijlage C. Voorloopige instructie voor de Commissie voor het geneeskundig onderzoek van aan den dienst in de koloniën verbonden of daarvoor bestemd personeel _ Bijlage D. Lijst van betrekkingen, welke bü verlof van de titularissen voor niet langer dan één jaar tijdelijk worden waargenomen Bijlage E. Schaal van verlofstraktementen voor burgerlijke ambtenaren bij verlof naar Europa 82 II. Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in Nederl.-Indië 85 III. Regeling omtrent het verleenen van kort verlof naar plaatsen, buiten Nederlandsch-Indië gelegen ... 89 Bijlage A. Regeling van de bevoegdheid tot het afgeven van geneeskundige verklaringen voor binnenlandsche verloven aan burgerlijke landsdienaren en van de wijze, waarop de plaatsen waar die verloven moeten worden doorgebracht, bepaald worden 93 Bladz. B^lage B. Bepaling in welke gevallen kort verlof naar plaatsen, buiten Nederlandsch-Indië, voor ten hoogste drie maanden en in welke gevallen het voor ten hoogste vier maanden kan worden verleend . . . 9g HOOFDSTUK C. - Overtocht naar en van Nederlandsch-Indië. I. Koninklijk Besluit, houdende vaststelling van het overtochtsreglement 97 II Reglement op de toekenning van overtocht van Nederland naar Nederlandsch-Indië en omgekeerd ten laste van de Indische begrooting gg Bijlage A. Maatregelen ter uitvoering van het overtochtsreglement. - Modellen A, B en C . . . ng Bijlage B. Regeling betreffende het toekennen van vrij transport in Indië aan personen die van hun recht op overtocht voor gouvernementsrekening naar Nederland afstand hebben gedaan Bijlage C. Extract uit de voorwaarden en vrachtprijzen betreffende het vervoer van gouvernementspassagiers met de stoomschepen der Maatschappij «Nederland" en die van den „Rotterdamschen Lloyd" .... 125 Aanteekeningen jg2 HOOFDSTUK D. Bezoldigingen van Europeesche burgerlijke ambtenaren in N-T 134 HOOFDSTOK E. I. Reglement op het toekennen van nonactiviteitstraktement, wachtgeld en onderstand aan Europeesche Landsdienaren Bladz. II. Regeling betreffende het verleenen van onderstand ten laste van de Indische geldmiddelen aan Europeesche ambtenaren van den burgerlijken dienst in Nederlandsch Indië — predikanten en van landswege bezoldigde Roomsch-Katholieke geestelijken daaronder begrepen — die uit den dienst ontslagen zijn en aan wie volgens de daaromtrent geldende bepalingen geen pensioen verleend kan worden of die niet in de termen vallen om in het genot van pensioen te worden gesteld 153 Aanteekeningen 156 AANHANGSEL. Classificatie der Europeesche burgerlijke ambtenaren bij reizen in Nederlandsch-Indië, voor rekening van den lande • 159 HOOFDSTUK A. Pensioenen. I. REGLEMENT OP HET VERLEENEN VAN PENSIOENEN AAN EUROPEESCHE BURGERLIJKE AMBTENAREN IN NEDERLANDSCH-INDIË. (Ind. SB. 1881 n°. 142, zooals dat sedert is gewijzigd en aangevuld). Art. 1. Europeesche ambtenaren, behoorende tot den burgerlijken dienst in Nederlandsch-Indië, die eervol daaruit zijn ontslagen, hebben recht op pensioen, indien zij: a. een diensttijd hebben van twintig jaren en den ouderdom van 45 jaren hebben vervuld; b. in of door de uitoefening van hun ambt of ter zake van die uitoefening, hetzij ten gevolge van gewelddadige aanranding of verzet, hetzij van met gevaar gepaarde dienstverrichtingen, wonden of gebreken bekomen hebben, die hem volstrekt ongeschikt maken langer te dienen. Hun kan na eervol ontslag uit 'sLands dienst pensioen worden verleend, indien zy: c. een diensttijd hebben van minstens tien jaren en ongeschikt worden geacht voor verderen dienst; d. een diensttijd hebben van minstens vijf jaren en door wel bewezen ziels- of lichaamsgebreken belet worden langer te dienen. Ook kan hun pensioen worden verleend, ongeacht hun diensttijd en leeftijd : O als z|j eervol uit den Indischen dienst zijn ontslagen wegens eene -) Ten aanzien van eervol uit den Indischen dienst ontslagen Europeesche urgerlijke ambtenaren, aan wie pensioen wordt verleend op grond van Reglementen. Boirs. benoeming tot Hoofd van een Departement van Algemeen Bestuur in Nederland. Het pensioen wordt verleend door den Gouverneur-Generaal, indien de ambtenaar zich tijdens zijn ontslag in Nederlandsch-Indië bevindt, anders door Ons. Art. 2. Als Europeesche burgerlijke ambtenaren worden voor de toepassing van dit reglement beschouwd Europeanen en met hen geljjkgestelden, die door Ons of door den Gouverneur-Generaal of krachtens algemeene verordeningen of bijzondere regelingen zijn aangesteld tot eenig burgerlijk ambt, waaraan eene bezoldiging ten laste der begrooting van Nederlandsch-Indië is verbonden, en wier indienststelling niet krachtens uitdrukkelijke bepaling of uit den aard der opgedragen werkzaamheden als tijdelijk te beschouwen is. Art. 3 en 4. Als diensttijd komt in aanmerking: a. de tijd, gedurende welken als Nederlandsch-Indisch burgerlijk ambtenaar bezoldiging, wachtgeld of nonactiviteits-traktement is g e n o t en. Hieronder is, behoudens hetgeen sub g wordt bepaald, niet begrepen de tijd, gedurende welken inkomsten zijn genoten, verbonden aan buitenlandsch verlof of afwezigheid uit NederlandschIndië, met vergunning der Regeering en ontheffing van het laatst bekleede ambt, tenzij in eenig geval wat betreft ontheffing, van het laatst bekleede ambt, door Ons anders wordt bepaald. De tijd, gedurende welken wachtgeld of nonactiviteits-traktement is genoten, komt telkens voor niet langer dan één jaar in aanmerking, behoudens dat wanneer gedurende dien tijd doorloopende dienstverrichtingen zijn bewezen, welke minstens één maand hebben geduurd en waarvoor eene toelage of daggeld uit 's Lands kas is genoten, deze tijd steeds in aanmerking komt en niet medetelt voor de berekening van het bedoelde jaar. b. de tijd, gedurende welken door Nederlandsch-Indische burgerlijke ambtenaren, die onderstand genieten, dan wel zonder inkomsten art 1 snb e, geldt bij de toepassing van art. 3—4 sub d, niet de voorwaarde dat de daargenoemde andere dan Indische burgerlijke dienst gevolgd moet zijn door een voor Indisch burgerlijk pensioen geldigen Indischen burgerlijken diensttijd van minstens vijf jaren. ait sLands kas zijn, doorloopende dienstverrichtingen zijn bewezen, welke minstens één maand hebben geduurd en waarvoor eene toelage of daggeld uit 'sLands kas is genoten; c. de tijd, gedurende welken iemand, zonder Nederlandsch-Indisch burgerlijk ambtenaar te zijn, civiele bezoldiging, toelage, daggeld of andere doorloopende inkomsten ten laste der begrooting van Nederlandsch-Indië heeft genoten, mits die tijd onmiddellijk is gevolgd door eene aanstelling, die hem den staat van burgerlijk ambtenaar verleend heeft, of wanneer hij niet onmiddellijk door zoodanige aanstelling gevolgd is, ten minste een jaar achtereen heeft geduurd. Hieronder is, behoudens hetgeen sub f wordt bepaald, niet egrepen de tijd gedurende welken personen, voor den Indischen ïenst ter beschikking van den Gouverneur-Generaal gesteld, inkomsten hebben genoten vóór den dag van hun aankomst in Nederlandsch-Indië; d. de tijd, anders dan als Nederlandsch-Indisch burgerlijk ambtenaar doorgebracht in eenigerlei dienst, welke in het algemeen in aanmerking kan komen voor pensioen of gagement ten laste van de Nederlandsche Staatsbegrooting, van de Koloniale begrootingen of van door de Regeering in het leven geroepen fondsen, doch niet met pensioen of gagement beloond is, hetzij uit hoofde van zijnen te korten duur, hetzij omdat door den overgang in Nederlandschlndischen burgerlijken dienst het recht op pensioen of gagement verloren ging, mits die dienst gevolgd zij door een voor Indisch urgerlijk pensioen geldigen Indischen burgerlijken diensttijd van minstens vijf jaren of door een eervol ontslag uit den Indischen ourgerlijken dienst wegens wèl bewezen ziels- of lichaamsgebreken, die niet het gevolg zijn van eigen moedwillige handelingen of ongeregeld gedrag. Onder den in het eerste lid van deze paragraaf bedoelden dienstU z«n ook begrepen de dienstjaren van het personeel, bedoeld in de eerste afdeeling der wet van 24 Juni 1864 (Ned. SB. n°. 92)»), welke, ongeacht de redenen van pensionneering in artikel 2 dier wet vermeld, voor pensioen in aanmerking zouden hebben kunnen komen. De in deze paragraaf bedoelde diensttijd telt jaar voor jaar, wanneer ij is doorgebracht binnen de keerkringen en voor de helft wanneer hij is doorgebracht buiten de keerkringen. ') Zie aanteekening IV. e. de tijd, doorgebracht in eenige betrekking of eenigerlei dienst die op zich zelf geen uitzicht gaf op pensioen, als bedoeld in het eerste lid van paragraaf d, maar die, na eene latere benoeming tot eene betrekking, wel uitzicht gevende op dergelijk pensioen, voor de berekening daarvan zou hebben medegeteld of daarvoor geldig zou kunnen zijn of worden gemaakt. Deze diensttijd komt in aanmerking onder dezelfde beperkingen, als gesteld zijn voor het in aanmerking komen van den in paragraaf d genoemden tijd, en op de wijze, vermeld in het laatste lid van die paragraaf; f. de tijd, doorgebracht in Nederlandschen dienst, met werkzaamheden in het belang van Nederlandsch-Indië, zonder uitzicht op pensioen, als bedoeld in het eerste lid van paragraaf d, mits daarop onmiddellijk is gevolgd ©ene aanstelling tot Indisch burgerlijk ambtenaar of eene aanwijzing (beschikbaarstelling) door den Minister van Koloniën om als zoodanig te worden benoemd. Deze tijd telt voor de helft; g. de tijd, gedurende welken Nederlandsch-Indische burgerlijke ambtenaren als lid der Staten-Q-eneraal buiten Nederlandsch-Indië verblijf hebben gehouden, of aan hen bij Koninklijk besluit of ingevolge Koninklijke machtiging, werkzaamheden buiten Nederlandsch-Indië zijn opgedragen, mits die werkzaamheden langer geduurd hebben dan zes maanden, en onverschillig of daaraan al dan niet eenige belooning was verbonden. Deze tijd komt in aanmerking op de wijze vermeld in het laatste lid van paragraaf d; h. de tijd, welken met Europeanen gelijkgestelden zouden hebben kunnen in aanmerking brengen bij de berekening van pensioen op den voet van het reglement op het verleenen van pensioenen aan Inlandsche burgerlijke landsdienaren. Van dezen tijd tellen slechts de laatste twee derde gedeelten mede, tot een maximum van twintig jaren. Zie aanteekeningen I, II, III en IV. Art. 5. Dienst in Nederlandsch-Indië voor dat de volle ouderdom van achttien jaren is bereikt komt voor de berekening van het pensioen niet in aanmerking. Art. 6. Bij de berekening van den voor pensioen geldenden diensttijd wordt het eindcijfer tot jaren en maanden afgerond. Overschietende dagen worden voor eene volle maand gerekend. Zie aanteekening V. Art. 7. Zij, die in het genot van pensioen wenschen te worden gesteld, moeten eene schriftelijke aanvraag daartoe indienen aan den Gouverneur-Generaal, of wanneer zij zich in Europa bevinden aan den Minister van Koloniën. Zij moeten tevens overleggen: a. een door de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië met behulp der bij haar aanwezige bescheiden geverifleerden dienststaat, bevattende al de gegevens, die voor de berekening van het pensioen noodig zyn. Het model van dien staat wordt door den Gouverneur-Generaal vastgesteld; b. eene verklaring dat alle gouvernementsstukken, zoowel oorspronkelijke als afschriften, uittreksels of minuten, welke zij onder zich mochten hebben, ter beschikking zijn gesteld der Regeering; of dat zij geen zoodanige stukken onder zich hebben. Deze verklaring kan ook in de aanvraag worden opgenomen. Zoo noodig kan bovendien worden gevorderd de overlegging van eene geboorte- of doopakte, dan wel, als zoodanig stuk niet kan worden geproduceerd, eene akte van bekendheid, afgegeven door het Hoofd van plaatselijk bestuur van de geboorte- of woonplaats van den aanvrager, op de verklaring van twee getuigen, en van de besluiten van aanstelling en andere bewijsstukken der gedane opgaven, of wel van geauthentiseerde afschriften daarvan. Zie Bijlage A en aanteekening XXIII. Art. 8. Wanneer bij aanvrage van pensioen niet al de gegevens aanwezig zijn, welke voor de berekening van het pensioen vereischt worden, kan met inachtneming der voorhanden gegevens een voorloopig pensioen worden toegekend. Art. 9. Geen pensioen wordt toegekend dan met vermelding van gronden. Art. 10. Voor een diensttijd van twintig jaren wordt het jaariyksch bedrag van het pensioen vastgesteld op driemaal de hoogste maandelijksche bezoldiging, gedurende vier en twintig maanden genoten, of op drie- maal de hoogste maandelijksche bezoldiging gedurende zestig maanden genoten, al naar gelang die bezoldiging f 1000.— of minder, dan wel meer dan f 1000.— heeft bedragen. Indien de hoogste maandelijksche bezoldiging niet genoten is gedurende vier en twintig of gedurende zestig maanden, wordt het pensioen berekend naar het gemiddelde van de hoogste en de naast daarbij komende maandelyksche bezoldigingen, in het eerste geval over vier en twintig maanden en in het tweede geval over zestig maanden. Wanneer het pensioen, berekend over de gemiddelde maandelijksche bezoldiging gedurende zestig maanden genoten, lager zou worden dan het bedrag, hetwelk als pensioen zou zijn toe te kennen, wanneer de maandelijksche bezoldiging van den ambtenaar niet boven f 1000. — ware geklommen, wordt het pensioen op dat bedrag vastgesteld. Waar de in dit artikel gestelde maatstaf ontbreekt, wordt als grondslag van het pensioen genomen de middelsom der genoten maandelijksche bezoldiging. Voor de ontvangers van het recht van successie en overgang te Batavia en Soerabaja en voor de zoutverkooppakhuismeesters strekt, in stede van de in die betrekkingen genoten inkomsten, tot grondslag voor de berekening van pensioen een bedrag, te bepalen naar een door den Gouverneur-Generaal vastgestelden maatstaf. Het jaarlijksch pensioen van hen, bedoeld bij artikel 1, b, wordt onaangozien den diensttijd bepaald op driemaal de hoogst genoten maandelijksche bezoldiging. Zie aanteekeningon VI, VII en VIII en Bijl. B. Art. 11. Onder bezoldiging worden verstaan alle traktementen en alle voordooien, geheel of gedeeltelijk traktement vervangende, die aan de ambten of bedieningen zijn verbonden, doch niet de aandeelen in de schoolgelden toegekend aan onderwijzers met de inning dier gelden belast, het genot van vrije woning of huishuur-indemniteit, van vrije geneeskundige behandeling of verstrekking van geneesmiddelen, van voeding of indemniteit daarvoor, noch de vergoeding van bureaukosten, schadeloosstellingen, reiskosten en in het algemeen alles wat onder soortgelijke titels tot vergoeding van onkosten afzonderlijk wordt toegelegd, noch belooningen voor de waarnemingen van bijzondere commissiën en tijdelijke inkomsten, toevallige baten of voordeelen. Hiervan zijn uitgezonderd de aan militaire ambtenaren en aan ambtenaren van de Gouvernements-marine en aan de door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen ambtelijke verplegers of verpleegsters toegekende voordeelen, welke tot een door den Gouverneur-Generaal vastgestelde of nader vast te stellen bedrag voor de berekening van het pensioen in aanmerking komen. Met bezoldiging worden gelijkgesteld de personeele toelagen, die ingeval van reorganisatie van een diensttak, worden toegelegd ter vervanging van vroeger genoten of in uitzicht gestelde inkomsten, welke voor de berekening van pensioen in aanmerking kwamen. Onder de „ambten en bedieningen" in het eerste lid bedoeld, worden slechts verstaan de hoofdambten of bedieningen aan een persoon opgedragen, maar niet de bijbetrekkingen, aan de uitoefening dier hoofdambten of bedieningen verbonden. Ten aanzien van de door gewezen Europeesche onderwijzers bij het particulier onderwas in Nederlandsch-Indië als zoodanig genoten inkomsten worden als bezoldiging aangemerkt de pensioengrondslagen die voor hen gegolden hebben krachtens het pensioenreglement voor Europeesche particuliere onderwijzers. Zie aanteekeniogen VII, VIII, IX, X, XV. Art. 12. Voor een diensttijd van meer of minder dan twintig jaren wordt het pensioen van een twintigjarigen dienst naar verhouding van een twintigste voor elk jaar vermeerderd of verminderd. De vermeerdering bedraagt ten hoogste tien twintigsten. Het pensioen kan niet meer bedragen dan f 9000 'sjaars. Zie aanteekening XI. Art. 13. De pensioenen worden in volle guldens verleend; onderdeelen van een gulden tellen voor een gulden. Art. 14. Het pensioen toegekend ingevolge artikel 1, §§ a, b of e, wordt voor het eerst uitbetaald over de maand, volgende op die, waarin het eervol ontslag uit 's Lands dienst is ingegaan. Ingeval pensioen wordt toegekend krachtens artikel 1, §§ c of d, wordt daarbij bepaald het tijdstip van ingang. Het pensioen wordt voor het laatst uitbetaald over de maand, waarin het wegens overlijden of om andere redenen vervalt. Art. 15. Wanneer iemand in het genot van Indisch burgerlijk pensioen weder in Nederlandsch-Indië in 'sLands dienst treedt, wordt het pensioen niet uitbetaald over den tijd, gedurende welken hij activiteitstraktement geniet. Indien hy opnieuw 's Lands dienst verlaat, wordt hem zijn vroeger of een hooger pensioen toegelegd, naarmate hij daarop volgens dit reglement aanspraak heeft. Art. 16. Het pensioen vervalt door veroordeeling tot de doodstraf of tuchthuisstraf, tenzij zoodanige veroordeeling door geheele kwijtschelding van straf gevolgd is. Ingeval van rehabilitatie wordt de gepensionneerde in het genot van zijn pensioen hersteld, te rekenen van den eersten der maand volgende op die, waarin de beslissing genomen is. Het pensioen vervalt mede, wanneer de titularis buiten onze toestemming zich in vreemden krijgsdienst begeeft of eene door eene vreemde Regeering opgedragen openbare bediening aanneemt. Zie aanteekeningen XII en XIII. Art. 17. Het pensioen is onvervreemdbaar. De titularis kan daarover op geenerlei wijze beschikken, ook niet door verpanding of beleening. Indien hij last geeft het pensioen voor hem te ontvangen, kan hij die lastgeving altijd herroepen. Alle overeenkomsten hiermede strijdig zijn nietig. Het nemen van voorschotten op pensioen, al of niet tegen rente, en tegen afgifte der pensioensakten, bij plaatselijke en gemeentebesturen, liefdadige of tot algemeen nut werkende instellingen, is niet onder de bij dit artikel verboden beleeningen begrepen, mits de bepalingen, waarnaar die voorschotten geschieden, zijn goedgekeurd, in Nederland door den Minister van Koloniën, in Nederlandsch-Indië door de Hoofden van gewestelijk bestuur. Wanneer een burgerlijk gepensionneerde in een gesticht of instelling van weldadigheid, door het openbaar gezag erkend, is opgenomen, of op welke wijze ook door zoodanige instelling of door eene burgerlijke gemeente wordt verpleegd, wordt, zoolang dit geschiedt, zijn pensioen uitbetaald aan het bestuur van dat gesticht, die instelling of gemeente. Indien het bedrag van het pensioen dat der verplegingskosten overtreft, wordt het verschil door het betrokken bestuur aan of ten behoeve van den gepensionneerde uitbetaald. Art. 18. Het pensioen wordt in zijn geheel gelijktijdig genoten met de soldij en de toelage, verbonden aan de Militaire Willemsorde en aan de benoeming tot broeder der orde van den Nederlandscben Leeuw. Art. 19. De autoriteit, die ingevolge dit reglement een pensioen heeft toegekend zal, indien uitsluitend ten gevolge van een schrijf- of rekenfout, het pensioen op een te hoog bedrag blijkt te zijn vastgesteld, zijn besluit herzien bij een nieuw besluit, dat de gronden voor de herziening moet bevatten. Aan de vermindering van het pensioen zal geen terugwerkende kracht worden toegekend. Art. 20. De burgerlijke ambtenaren betalen, ten behoeve van de pensioenen, over hunne bezoldiging, wachtgeld, nonactiviteitstraktement, verloftiaktement, toelagen, daggeld of andere doorloopende inkomsten ten laste van de Indische begrooting, genoten over een tijd, die jaar voor jaar voor de berekening van Indisch burgerlijk pensioen in aanmerking komt, twee procent, en genoten over een tijd, die voor de helft in aanmerking komt, één procent. Dezelfde contributie wordt betaald over inkomsten genoten, in anderen dienst dan Indischen burgerlijken dienst, wanneer die dienst in aanmerking komt voor Indisch burgerlijk pensioen, tenzij over die inkomsten reeds is betaald aan de Indische geldmiddelen krachtens de voor dien anderen dienst geldende pensioensbepalingen. Voor de toepassing van dit voorschrift geschiedt de berekening van de inkomsten, in militairen dienst bij de landmacht in Nederlandsch-Indië of eiders genoten, volgens een door den Gouverneur-Generaal vast te stellen maatstaf. Voor zooveel wegens de in het vorige lid bedoelde inkomsten niet voldaan is wat over den tijd, gedurende welke zij genoten werden, voldaan zou moeten zijn of worden om dien tijd te doen medetellen voor pensioen volgens de bepalingen, in verband waarmede hij voor Indisch burgerlek pensioen in aanmerking komt, moet ook dat bedrag worden betaald. Inkomsten, genoten gedurende tydelijken diensten, die buiten den Indischen burgerlijken dienst niet door eene vaste aanstelling gevolgd zijn, worden voor de toepassing van deze bepaling beschouwd als krachtens vaste aanstelling genoten. De bovenbedoelde contributies worden van de inkomsten, waarover zij geheven worden, ingehouden, wanneer bij de uitbetaling daaivan reeds vaststaat dat zij verschuldigd zijn. Indien later blijkt, dat zulks verzuimd is, of wanneer de contributies eerst later verschuldigd worden, worden zij aangezuiverd dooi inhouding van 2 procent van de daarna te genieten inkomsten, pensioen daaronder begrepen. Contributies, welke niet op de aangeduide wijze van de inkomsten kunnen worden ingehouden, worden niet ingevorderd. Zie aanteekening XVI, XVII en XXIV. Art. 21. Het reglement is niet van toepassing op ambtenaren, omtrent wier pensionneering bijzondere bepalingen zijn vastgesteld. Zie aanteekening XVII, XVIII, XIX, XX en XXI. Art. 22. Wij behouden Ons voor pensioen te verleenen aan Europeesche burgerlijke ambtenaren die, onder buitengewone omstandigheden in Nederlandsch-Indischen dienst getreden dien dienst verlaten, nadat zij ten minste vijf jaren daarin werkzaam zijn geweest, volgens de bepalingen van dit reglement een diensttijd van ten minste tien jaren voor pensioen in aanmerking kunnen brengen, en ten minste 50 jaar oud zijn. x Dat pensioen kan onafhankelijk van de bij dit reglement gestelde regelen vastgesteld worden. Ook behouden wij Ons voor in andere bijzondere gevallen, waarin bij dit reglement niet is voorzien of waarvoor het geen voldoende maatstaf ter bepaling van het pensioen oplevert, het pensioen afzonderlijk te regelen. Art. 23. Aan hen, die tusschen 1 Januari 1906 en den datum van inwerkingtreding van het Pensioenreglement voor Europeesche particuliere onderwijzers eervol uit den Indischen dienst zijn ontslagen, wordt gelegenheid gegeven om alsnog vroegeren dienst bij eene school als bedoeld in art. 1 lid 1 van dat reglement voor pensioen geldig te maken en eventueel pensioen of verhooging van pensioen te bekomen voor zoover zij daarop in verband met dien .diensttijd aanspraak verkrijgen. Met betrekking tot de geldigmaking van den bedoelden dienst voor pensioen is art. 20 lid 1 en 2 van het bovengenoemd reglement toepasselijk. Art. 24. Dit reglement treedt in werking op 1 Juli 1881. Overgangsbepalingen. I. De dienstjaren, op het tijdstip der inwerkingtreding van dit reglement, door burgerlijke ambtenaren wettig verkregen, komen ook bij de toepassing van dit reglement voor de berekening van het pensioen in aanmerking. Ten aanzien van de burgerlijke ambtenaren, die zich tijdens de inwerkingtreding van dit reglement met verlof wegens ziekte buiten Nederlandsch-Indië bevonden, of reeds zoodanig verlof hadden verkregen, wordt die verloftijd nog volgens de tijdens de afkondiging van dit reglement van kracht zijnde bepalingen bij hun diensttijd gerekend. Hetzelfde geschiedt ten behoeve van hen, die tijdens de inwerkingtreding van dit reglement in het geval verkeerden bedoeld in artikel 4, b. Ingeval vóór het inwerkingtreden van dit reglement eene betrekking is bekleed, waaraan volgens de toen geldende bepalingen een hooger minimum pensioen verbonden was dan driemaal de maandelijksche bezoldiging, treedt bij de berekening volgens artikel 10, voor den geheelen tijd, waarin die betrekking bekleed werd, een derde van dat pensioen in plaats van de maandelijksche bezoldiging aan de betrekking verbonden. II. Yoor Inlanders en met Europeanen gelijkgestelden, die by het inwerkingtreden van Ind. SB. 1892 n°. 175, burgerlijk ambtenaar waren in den zin van (dit) reglement, wordt dat reglement geacht van kracht te zijn gebleven wanneer: a. voor zooveel met Europeanen gelijkgestelden betreft, het voor hen voordeeliger mocht blijken; b. voor zooveel Inlanders betreft, zij binnen een jaar na den datum van uitgifte van Ind. SB. 1901 n°. 99, aan de Indische Regeering verklaren het reglement op zich toegepast te willen zien. Zie aanteekening XIV. HOOFDSTUK A. i. Bylage A. Zie art. 7 van het Pensioensreglement. Model Dienststaat. Ind. SB. 1881, n° 182. Dienststaat van Bekleede dienstbetrekkingen. (Op te noemen in orde van opvolging en met vermelding der besluiten van benoeming.) Traktement 's maands. DIENSTTIJD. Jaren. laanden. Dagen. Genoten inkomsten, waarover niet blijkt aan deburgerl. pensioenen te zijn gecontribueerd. Aanmerkingen. Totaal Ondergeteekende is geboren op den Geverifieerd door de Algemeene Rekenkamer op den den Mij bekend, Naar waarheid opgemaakt door mij De Secretaris (Handteekening yan den belanghebbende.) ') Voor de invulling van deze kolom zorgt de Algemeene Rekenkamer. HOOFDSTUK A. i. Bijlage B. Zie Rt. art. 10. Tabel aangevende de bedragen der pensioenen van burgerlijke ambtenaren. Maandelijksch traktement. Pensioen na 20 jaren dienst. (Zie art. 10, le al. Rt.) Een twintigste gedeelte van het jaarl. pensioen. Maandelijksch traktement. Pensioen na 20 jaren dienst. (Zie art. 10, le al. Rt.) Een twintigste gedeelte van het jaarl. pensioen. Maandelijksch traktement. Pensioen na 20 jaren dienst. (Zie art. 10, le al. Rt.) Een twintigste gedeelte van het jaarl. pensioen. Maandelijksch traktement. Pensioen na 20 jaren dienst. (Zie art. 10, le al. Rt.) J22 Je — 'f5 2175 108-75 1350 4050 202-50 1975 5925 125 375 18.75 750 2250 112.50 1375 4125 206.25 2000 6000 150 450 22.50 775 2325 116.25 1400 4200 £o._ 175 o25 26.25 800 2400 120,— 1425 4275 213.75 200 600 30.— 825 2475 123.75 1450 4350 217.50 225 675 33.75 850 2550 127.50 1475 4425 221.25 250 750 37.50 875 2625 131.25 1500 4500 225 — 275 825 41.25 900 2700 135.- 1525 4575 228 75 300 900 45.- 925 2775 138.75 1550 4650 232.50 325 975 48.75 950 2850 142.50 1575 4725 236.25 350 1050 52.50 975 2925 146.25 1600 4800 240.— 375 1125 56.25 1000 3000 150.— 1625 4875 243 75 400 1200 60.- 1025 3075 153.75 1650 4950 247.50 425 1275 63.75 1050 3150 157.50 1675 5025 251.25 450 1350 67.50 1075 3225 161.25 1700 5100 255 — 475 1425 71.25 1100 3300 165.— 1725 5175 258.75 000 1500 75.- 1125 3375 168.75 1750 5250 262.50 525 1575 78.75 1150 3450 172.50 1775 5325 266 25 5o0 1650 82.50 1175 3525 176.25 1800 5400 270.- 575 1725 86.25 1200 3600 180.— 1825 5475 273 75 600 1800 90.- 1225 3675 183.75 1850 5550 277 50 625 1875 93.75 1250 3750 187.50 1875 5625 «81*25 650 1950 97.50 1275 3825 191.25 1900 5700 285 - 675 2025 101.25 1300 3900 195.- 1925 5775 700 2100 105.— 1325 3975 198.75 1950 5850 HOOFDSTUK A. x. Aanteekeningen. I. Voor hen, die bij het inwerkingtreden van Ind. SB. 1892 n°. 175 reeds den staat van Nederlandsch-Indisch burgerlijk ambtenaar hadden verkregen of, in afwachting van eene definitieve benoeming belast waren met de waarneming eener burgerlijke betrekking en diensttijd konden doen gelden als bedoeld bjj letters c en d van artikel 3 en letter a van artikel 4 van het Reglement in Ind. SB. 1881 n . 14-, worden die artikelen geacht onveranderd van kracht te zijn gebleven. Ind. SB. 1896, n°. 36, art. 2. II. Gagement, toegekend krachtens het Reglement op het toekennen van gagement aan de Europeesche militairen beneden den rang van officier en aan de hun gelijk gestelde militaire personen (Ind. SB. 1876 n°. 44), kan niet gelijktijdig worden genoten met burgerlijk pensioen, bij de berekening waarvan krachtens het vorig artikel 3 van dit pensioensreglement — ook ingevolge aanteekening I — diensttijd als bedoeld bij de letters eend van dat artikel 3 is medegeteld. Ind. SB. 1896, n°. 36, art. 3. TTT- De paragrafen c en e van de in plaats van de voormalige artikelen 3 en 4 getreden bepaling (punt V, van Ind. SB. 1892 n#. 175) zijn in dien vorm mede toepasselijk op hen voor wie het bepaalde in aanteekening I geldt. Ind. SB. 1900, art. 2. IV. Diensttijd van personen, die, terwijl zij in Nederlandschen dienst waren, ter beschikking van den Gouverneur-Generaal worden gesteld om te worden geplaatst in eene burgerlijke betrekking in Nederlandsch- Indië neemt een aanvang met den dag van aankomst aldaar en behoort de Nederlandsche diensttijd van gewezen officieren en minderen bij de Zee- en Landmacht te worden berekend tot en met de maand, waarin hij is geëindigd, terwijl de diensttijd van gewezen mindere geëmployeerden, werklieden en bedienden bij inrichtingen van 's Rijks Zee- en Landmacht, als bedoeld bij de Wet van 24 Juni 1854 (Ned. SB. n°. 92) moet worden berekend tot en met den dag van hun ontslag of, voor zoover niet blijkt ontslag te zijn verleend, tot en met den dag, waarover hun het laatst daggeld is uitbetaald bij de inrichtingen of vaartuigen, waaraan of waarop zij werkzaam waren. Bijblad n°. 4895. V. Voor hen die by het inwerkingtreden van Ind. SB. 1901, n°. 317, reeds een diensttijd van ten minste twintig jaren voor pensioen in aanmerking kunnen brengen, worden zes of meer bü het eindcijfer van de dienstjaren overschietende maanden voor één jaar gerekend. Ind. SB. 1901, n°. 317, art. 2, a. VI. Voor de ontvangers van het recht van successie en overgang te Batavia, Semarang en Soerabaja en voor de zoutverkooppakhuismeesters wordt het bedrag, hetwelk in stede van de als zoodanig door hen genoten inkomsten, eventueel tot grondslag zal strekken voor de berekening van hun pensioen, vastgesteld als volgt: I. voor de ontvangers van het recht van successie en overgang, op één twaalfde gedeelte van het gemiddelde der jaarlijksche inkomsten aan hunne betrekking verbonden geweest gedurende de laatste tien kalenderjaren vóórdat zü haar aanvaardden, berekend na aftrek van het jaar, waarin die inkomsten het hoogst en dat waarin zü het laagst geweest zijn; II. voor de zoutverkooppakhuismeesters, op één vijftiende gedeelte van de gemiddelde jaarlijksche emolumenten aan hunne betrekking verbonden geweest gedurende de laatste drie kalenderjaren vóórdat zij haar aanvaardden; met dien verstande dat: a. voor zoutverkooppakhuismeesters, benoemd bij pakhuizen, welke in of na bovenbedoeld driejarig tijdvak zijn opgericht, dan wel gedurende dat tijdvak of een gedeelte daarvan door een Inlandschen titularis zijn beheerd, de grondslag wordt berekend naar de gemiddelde jaarlijksche inkomsten, door hen genoten gedurende de kalenderjaren van hun beheer; b. wanneer ook de in de vorige alinea bedoelde maatstaf ontbreekt, de grondslag wordt bepaald op vier vijfde gedeelten van de gemiddeld maandelijks genoten emolumenten; en c. voor de zoutverkooppakhuismeesters, die als zoodanig werkzaam waren vcór de inwerkingtreding van het bij SB. 1881 n°. 142 afgekondigd reglement op het verleenen van pensioenen aan burgerlijke ambtenaren, als grondslag wordt genomen één vijftiende gedeelte van de middelsom der hoogste inkomsten, door hen gedurende twee achtereenvolgende kalenderjaren van hun beheer vóór 1881 genoten, indien dit voor hen voordeeliger is. Ind. SB. 1886, n°. 180. VII. Door SB. 1896, n°. 36 is uit artikel 10 van het reglement vervallen de alinea handelende over de aandeelen in de schoolgelden toegekend aan onderwijzers met de inning dier gelden belast. Bij genoemd SB. is evenwel bepaald dat de daarbij aangebrachte wijzigingen in de artikelen 10 en 11 betreffende de aandeelen in de schoolgelden niet toepasselijk zijn op de inkomsten van deze soort genoten vóór de inwerkingtreding van dat SB. VIII. Voor de berekening van het pensioen van onderwijzers en onderwijzeressen, die bij de inwerkingtreding van Ind. SB. 1896, n°. 36 in 's Lands dienst waren en vóór dat tijdstip met de inning van schoolgelden belast zijn geweest, indien zij naast het traktement dat tot grondslag dienen moet voor de vaststelling van het pensioenbedrag, aandeelen hebben genoten in schoolgelden, als zijnde met de inning dier gelden belast, wordt bij dat traktement opgeteld het gemiddelde 's maands van de aandeelen in schoolgelden, genoten over de maanden, waarin vóór 29 Februari 1896 nevens deze soort van inkomsten het tot dat tijdstip hoogste traktement is genoten, echter tot geen hooger bedrag dan het gemiddelde 's maands van de aandeelen in schoolgelden, genoten over de maanden, waarin nevens het traktement, dat tot grondslag dient voor de vaststelling van het pensioen, deze soort van inkomsten genoten is. Ind. SB. 1899, n°. 109. IX. De voordeelen welke ingevolge het voorlaatste lid van artikel 11 in aanmerking komen voor de berekening van het pensioen, bedragen. a. voor de militaire ambtenaren der eerste klasse ƒ140.— (een honderd veertig gulden) 's mds.; voor die der tweede en derde klasse ƒ110.— (een honderd tien gulden) 's mds.; b. voor de ambtenaren der Gouvernements Marine: voor de gezaghebbers ƒ150.— (een honderd vijftig gulden) s mds., voor de overigen ƒ100.— (één honderd gulden) 'smds.; Ind. SB. 1882, n°. 107. c. voor ambtelijk gediplomeerde verplegers en verpleegsters bij de krankzinnigengestichten in N.-I. tot een bedrag van/ 75.— smds. Ind. SB. 1903, n°. 319. X. Artikel 10 van Ind. SB. 1875, n°. 76 a, krachtens hetwelk de onderwijzers die aan het hoofd eener school voor L. O. aan Europeanen staan één tiende van het aandeel der geïnde schoolgelden genieten is vervallen. ' Ind. SB. 1903, n°. 416. XI. Voor hen die bij de inwerkingtreding van Ind. SB. 1901 n°. 317, de betrekking van Vice-President of Lid van den Raad van Nederlandsch-Indiö bekleedden of bekleed hebben, blijft het maximum pensioen ƒ 12000.— bedragen. Ind. SB. 1901, n°. 317, art. 2 b. XII. Onder de tuchthuisstraf bedoeld in artikel 16, voor zoover door den rechter in Nederland gevonnisd wordt, is te verstaan gevangenisstraf van drie jaren of eene zwaardere straf. Het gemis van genot van pensioen ten gevolge van zulk eene veroordeeling vangt aan met het tijdstip, waarop de veroordeeling in kracht van gewijsde is gegaan en duurt totdat de straf ondergaan of kwijtschelding daarvan verkregen is. Wanneer de gepensionneerde die tot bovenbedoelde straf veroordeeld is, zijne straf ondergaat in Nederland zal door den Koning en wanneer hij zjjne straf ondergaat in Nederlandsch-Indië door den GouverneurGeneraal gedurende dien tijd kunnen worden beschikt over het pensioen van den veroordeelde ten behoeve van zijne vrouw of minderjarige kinderen. Ind. SB. 1891, n°. 65 XIII. ken ten laste van de Indische geldmiddelen gepensionneerde, die is veroordeeld tot eene gevangenisstraf van drie maanden, tot hechtenis van drie maanden, tot plaatsing in eene Rijkswerkinrichting of tot eenige zwaardere straf, mist, gedurende den tijd dat hij zijne straf ondergaat of zich door de vlucht aan de tenuitvoerlegging van het vonnis onttrekt, het genot van pensioen. Ten aanzien van hem, die in Nederland zijne straf ondergaat of zich aldaar door de vlucht aan de tenuitvoerlegging van het vonnis onttrekt, behouden Wij Ons voor, daartoe termen vindende en ten aanzien van hem, die zijne straf in Nederlandsch-Indië ondergaat of zich aldaar door de vlucht aan de tenuitvoerlegging van het vonnis onttrekt, is de Gouverneur-Generaal bevoegd om: Beglementen. Boebs. „ 1°. gedurende dien tijd over het pensioen van den veroordeelde te beschikken ten behoeve van zijne vrouw, van zijne minderjarige afstammelingen in de rechte linie, of van zijne bloedverwanten in de opgaande linie; 2°. voor zoover van de sub 1° bedoelde bevoegdheid geen gebruik wordt gemaakt, hem, die uit de gevangenis of Rijkswerkinrichting is ontslagen, in het genot te stellen van eene uitkeering tot oen bedrag, dat de helft van het jaarlijksch bedrag van het pensioen niet te boven gaat. Ind. SB. 1902, n». 382. XIV. Het in het 3° lid sub I der overgangsbepalingen aangehaald art. 4, letter b, luidde vóór de wijziging van dat artikel bij Ind. SB. 1892 n°. 175: „als diensttijd komt voor de helft in aanmerking: „b de tijd, gedurende welken burgerlijke ambtenaren in Nederland „aanwezig, lid der Staten-Generaal zijn geweest, of aan hen door "ons of van Onzentwege dienstverrichtingen zijn opgedragen in het "belang van den Kolonialen dienst, mits die verrichtingen langer „geduurd hebben dan zes maanden en onverschillig of daaraan al dan ]niet eenige belooning boven het verlofstraktement was verbonden. XV. Be aandeelen van de chefs der exploitatie en de chefs van afdeelingen bij de Staatsspoorwegen in de netto-winst der lijnen onder hun beheer en de aandeelen der Gouvernementsloodsen in de opbrengst van het loodswezen, komen niet in aanmerking bij de berekening van pensioen. Bijblad n°. 4375. XVI. De categorie ambtenaren, bedoeld in artikel 10 voorlaatste alinea, behooren bfl te dragen 2 °/0 van het werkelijk bedrag van de door hen genoten emolumenten, voorzooveel de zoutverkooppakhuismeesters betreft, na aftrek van het »/5 gedeelte dat blijkens Ind. SB. 1844, n°. 14, en Bijblad n°. 1198 beschouwd wordt, als vergoeding der onkosten, door de waarneming van hun ambt veroorzaakt. Bijblad n°. 4432. XVII. Agenten der Weeskamers zijn geen ambtenaren. Wanneer z\j uit anderen hoofde den staat van Burgerlijk ambtenaar bezitten, hebben zij eventueel geen aanspraak op pensioen over de als agent genoten bezoldiging en betalen daarover geen contributie. Bijblad n°. 3943. XVIII. De pensioensbepalingen zijn niet op de particuliere geneesheeren belast met de waarneming van den burgerlijken geneeskundigen dienst toepasselijk. Bijblad n°. 433 en 1146. XIX. De van Landswege bezoldigde R.-K. geestelijken, die een kerkelflken dienst van minstens tien jaren in Nederlandsch-Indië hebben vervuld, hebben, na verkregen eervol ontslag, aanspraak op pensioen uit 'sLands kas. Het pensioen bedraagt voor ieder jaar kerkelflken dienst, in Nederlandsch-Indië verricht, in hoedanigheid a. van geestelijke van den eersten rang, honderd twintig gulden (f 120. — ) en b. van geestelijke van den tweeden rang, honderd gulden (f 100. — ). Zie Ind. SB. 1856, n°. 21, 1869, n°. 56 en 1881, n°. 205. XX. Na eene in Indië vervulden dienst van ten minste tien jaren, te rekenen van den dag van aankomst daar te lande, hebben de predikanten en hulppredikers aanspraak op pensioen uit 's Lands kas. Het pensioen bedraagt honderd en veertig gulden voor elk jaar Indischen dienst voor hen, die gedurende de twee laatste jaren, ten gevolge eener vaste benoeming, in het genot zijn geweest eener vaste bezoldiging (de periodieke traktementsverhooging niet medegerekend) van vijfhonderd gulden 'smaands; honderd en twintig gulden voor elk jaar Indischen dienst, voor de predikanten niet in de eerste categorie vallende; honderd gulden voor elk jaar Indischen dienst voor de hulppredikers; behoudens een maximum voor de drie categorieën, respectievelijk ten bedrage van acht en twintig honderd, vier en twintighonderd en twee duizend gulden 'sjaars bij twintig of meer jaren dienst. Zie Ind. SB. 1864, n°. 68,1870 n°. 57,1881 n°. 93 en 205,1892, n°. 131 en 221. XXI. Zendelingen, bij de invoering van Ind. SB. 1864, n°. 68 werkzaam als waarnemend predikant bij de Protestantsche gemeente in Nederlandsch-Indië, worden, met betrekking tot het erlangen van pensioen ten laste van den Lande, gelijkgesteld met de in dat SB vermelde hulppredikers. Ind. SB. 1872, n°. 201. XXII. Op de hulppredikers by de Inlandsche Christengemeente is het pensioensreglement voor N.-I. burgerlijke ambtenaren van toepassing. Ind. SB. 1873, n°. 9. XXIII. De geschriften over te leggen voor de toekenning van pensioen ten laste van 's Lands kas, de aan belanghebbenden uit te reiken besluiten van toekenning, alsmede de verzoekschriften ter erlanging van pensioen zijn vrij van zegel. N°. 29 der lijst van vrijstellingen in Ind. SB. 1885 n°. 131 en Bijblad n°. 4600. XXIV. Aan het bepaalde bij art. 20, 2de alinea is gevolg gegeven bij SB. 1907 n'. 494. HOOFDSTUK A. II. KONINKLIJK BESLUIT VAN 17 MAART 1913 N°. 32, IND. SB. N°. 359, HOUDENDE VASTSTELLING VAN EEN NIEUW REGLEMENT VOOR HET WEDUWEN- EN WEEZENFONDS VAN EUROPEESCHE BURGERLIJKE AMBTENAREN IN NEDERLANDSCH-INDIË. Genoemd Koninklijk besluit luidt: Art. 1. Met buitenwerkingstelling van alle bestaande bepalingen, betreffende het Weduwen- en Weezenfonds van burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië, vast te stellen het bfl dit Besluit gevoegde: Reglement voor het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië. Art. 2. Vast te stellen de navolgende Overgangsbepalingen : I. Gewezen Europeesche burgerlijke ambtenaren, in het genot van pensioen, die krachtens het oude reglement geen deelgenoot zijn in het fonds, blijven uitgesloten van het deelgenootschap. n. 1. Zij, die by de inwerkingtreding van het nieuwe reglement in het genot zijn van pensioen of onderstand ten laste van het fonds, alsmede zij, die op evenbedoeld tijdstip reeds recht hebben op een zoodanig pensioen of een zoodanigen onderstand, blijven uitkeering genieten of recht op uitkeering behouden op den voet van het oude reglement. 2. Indien eene weduwe, die pensioen geniet op den voet van het oude reglement, hertrouwt, wordt het nieuwe reglement op haar en hare kinderen van toepassing. 3. Op weduwen, die vóór de inwerkingtreding van het nieuwe reglement zijn hertrouwd, blijft zoolang het huwelijk niet ontbonden is, het oude reglement van toepassing. III. In de wijze van aanzuivering door de deelgenooten van de krachtens het oude reglement reeds verschuldigde afloopende bijdragen aan het fonds wordt geene verandering gebracht. IV. De schulden aan het fonds, nagelaten door deelgenooten, die vóór de inwerkingtreding van het nieuwe reglement zijn overleden, worden aangezuiverd op den voet van het oude reglement. V. Voorschotten, welke aan weduwen en weezen zijn verleend vóór de inwerkingtreding van het nieuwe reglement zoomede onaangezuiverd gebleven gedeelten daarvan, worden bij hun overlijden niet teruggevorderd. VI. Zij, die bij de inwerkingtreding van het nieuwe reglement facultatief deelgenoot in het fonds zijn, blijven deelgenoot op den voet van de bestaande bepalingen, terwijl ook aan de eventueel door hen na te laten betrekkingen pensioen of onderstand op den voet van het oude reglement wordt uitgekeerd. Zij kunnen echter binnen zes maanden na die inwerkingtreding aan de directie of de administratie van het fonds mededeelen, dat zij als facultatief deelgenoot op den voet van artikel 29 van het nieuwe reglement wenschen te worden beschouwd. Het nieuwe facultatieve deelgenootschap gaat alsdan in met de maand, volgende op die, waarin de mededeeling is ontvangen. Ten aanzien van de toepassing van evengenoemd artikel wordt aangenomen, dat zij 's Lands dienst hebben verlaten en alzoo hebben opgehouden verplicht deelgenoot te zijn op het tijdstip, waarop het nieuwe facultatieve deelgenootschap is ingegaan. VIL 1. De deelgenooten, die vóór de inwerkingtreding van het nieuwe reglement gepensionneerd zijn, kunnen den wensch te kennen geven dat artikel 30 daarvan voor hen buiten toepassing zal blijven. De daartoe strekkende verklaring moet binnen zes maanden na de inwerkingtreding door de Directie of de Administratie van het fonds zijn ontvangen. 2. Gepensionneerde mannelijke deelgenooten in het fonds, die de bij alinea 1 bedoelde verklaring hebben ingediend, zijn, indien zij na het bereiken van den vijf en zestigjarigen leeftijd in het huwelijk treden, verplicht de te dier zake verschuldigde contributie te voldoen in twaalf gelijke maandelijksche termijnen, ingaande met de maand, volgende op die, waarin het huwelijk is voltrokken. Bijberekening van rente heeft niet plaats. De c.q. verschuldigde verhooging wegens huwelijk met een jongere vrouw, wordt berekend op den voet van artikel 17 van het oude reglement en moet door hen ineens vóór het sluiten van het huwelijk worden voldaan. Worden de maandelijksche termijnen niet tijdig betaald of wordt de evenbedoelde verhooging niet vóór het huwelijk voldaan, dan hebben hunne uit dat huwelijk eventueel na te laten betrekkingen geen aanspraak op uitkeeringen uit het fonds en wordt ook overigens artikel 30 van het nieuwe reglement voor die deelgenooten van kracht. VIII. 1. Deelgenooten, die bij de inwerkingtreding van het nieuwe reglement tijdelijk geen gewone contributie aan het fonds behoeven te voldoen, blijven dat voorrecht behouden. Voor zoover zü vallen in de termen van artikel 7 van het oude reglement, blijft dat artikel op hen van toepassing. Bij herstel in het genot van inkomsten of bij ontslag uit den dienst met behoud van het deelgenootschap geschiedt de aanzuivering der achterstallige contributie alsdan in minstens twaalf gelijke maandelijksche termijnen, hetzij door middel van inhoudingen op de inkomsten, hetzij door middel van stortingen, op de wijze, als bepaald bij artikel 29, alinea 11, van het nieuwe reglement. IX. Gewezen landsdienaren, die bij de inwerkingtreding van het nieuwe reglement reeds in het genot zijn van onderstand, of aan wie onderstand wordt toegekend met ingang van een datum, voorafgaande aan die inwerkingtreding, blijven zoolang zij onderstand genieten deelgenoot in het fonds. X. Zij, die bij de inwerkingtreding van het nieuwe reglement vallen in de termen van artikel 15 van het oude reglement, blijven te dier zake contributieplichtig op den voet van laatstgenoemd reglement. Artikel 40 van het nieuwe reglement is op hen niet van toepassing. Art. 3. Dit besluit treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip'). ') Iügevolge Koninklijk besluit van 6 Juni 1913 n°. 53 (Ind. SB. n°. 564, is het bedoeld reglement in werking getreden, op 1 October 1913. REGLEMENT VOOR HET WEDUWEN- EN WEEZENFONDS VAN EUROPEESCHE RURGERLIJKE AMBTENAREN IN NEDERLANDSCH-INDIË. Algemeene Bepalingen. Art. 1. Het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambte naren in Nederlandsch-Indië beeft ten doel het toekennen van uitkeeringen aan de weduwen en weezen der deelgenooten. Art. 2. Overal, waar in dit reglement sprake is van „het fonds", wordt daaronder verstaan het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië. Art. 3. Voor de toepassing van artikel 20 sub c en van artikel 43 wordt een huwelijk, wettiglek voltrokken in een vreemd land, doch dat niet van waarde is naar de wetgeving van Nederland of de Koloniën, gelijkgesteld met een wettig huwelijk. Art. 4.') Onder „bezoldiging" wordt in dit reglement verstaan hetgeen als zoodanig wordt aangemerkt krachtens het reglement op het verleenen van pensioenen aan Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië. ') Zie ook artt. 28, 31 en 33. Deelgenootschap. Art. 5.») 1. Met uitzondering van hen, die den leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt en behoudens het bepaalde bij lid 11 van artikel 12, zijn alle mannelijke en vrouwelijke Europeesche burgerlijke ambtenaren deelgenoot in het fonds. 2. Het deelgenootschap vangt aan met de maand, waarover voor het eerst inkomsten als Europeesch burgerlijk ambtenaar worden genoten. 3. Het deelgenootschap eindigt in de maand, waarin men ophoudt Europeesch burgerlijk ambtenaar te zijn op den dag, waarover voor het laatst inkomsten als zoodanig worden genoten. 4. Europeesche burgerlijke ambtenaren, die den leeftijd van achttien jaren bereiken, worden deelgenoot met ingang van de maand, volgende op die, waarin zulks geschiedt. 5. Behoudens het bepaalde bij het volgende lid, worden als Europeesch burgerlijk ambtenaar aangemerkt: a. zij, die als zoodanig worden beschouwd krachtens het reglement op het verleenen van pensioenen aan Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië; b. zij, die pensioen genieten ten laste van de Indische begrooting en vóór hunne pensionneering behoorden tot de sub a genoemde categorie. 6. Roomsch-Katholieke geestelijken worden niet als Europeesch burgerlijk ambtenaar aangemerkt. 7. Bij Koninklijk besluit kunnen andere categorieën van personen dan die, in lid 5 genoemd, in het fonds worden opgenomen. Contributieplicht. Art. 6. De deelgenooten zijn verplicht aan het fonds bij te dragen in de gevallen, onder de voorwaarden en naar de regelen, bij dit reglement bepaald. ') Zie ook artt. 30 en 48. Art. 7. De bijdragen aan het fonds worden onderscheiden in gewone, buitengewone en huwelijkscontributiën. Art. 8.') 1. De gewone contributie bedraagt voor mannelijke deelgenooten v«f en voor vrouwelijke twee en een half ten honderd en wordt, behoudens het bepaalde bij het volgende lid en by de leden 6 en 7 van artikel 12, geheven van alle inkomsten, welke genoten worden ten laste van de Indische begrooting, van het fonds, of van derden wegens verrichtingen in eene openbare bediening, zoomede van alle aandeelen in ten behoeve van den Lande beheerd wordende gelden. 2. De gewone contributie wordt niet geheven: a. van huishuurindemniteit; b. van alle inkomsten, welke worden genoten als vergoeding voor gemaakte of nog te maken onkosten, wordende als zoodanig niet aangemerkt de toelagen voor receptie- en representatiekosten; c. van inkomsten, genoten voor diensten, in overwerk verricht. Art. 9. 1. Voor zoover het bedrag van de emolumenten en andere wisselvallige inkomsten, waarover contributie verschuldigd is, niet door de Algemeene Rekenkamer kan worden geverifieerd, wordt het door den Gouverneur-Generaal, op voordracht van den Administrateur van het fonds, voor elke betrekking, waaraan die inkomsten verbonden zijn en voor zoover noodig voor elk gewest afzonderlijk by tarief vastgesteld. Tot grondslag voor die tarieven strekken de door de betrokken deelgenooten onder aanbod van eede in te dienen opgaven van het gemiddeld jaarlijksch bedrag der bovenbedoelde inkomsten, over de laatste drie jaren genoten. De tarieven worden om de drie jaren herzien. 2. Voor zoover de in lid 1 bedoelde emolumenten niet onder tarief gebracht kunnen worden, zijn de deelgenooten gehouden om bij het einde van elk half jaar of, ingeval van eerder vertrek, bij ') Zie ook artt. 32 en 36. hun vertrek, onder aanbod van eede eene schriftelijke opgaaf te doen van het bedrag, genoten hetzij gedurende het halfjaar, hetzij tot het tijdstip van vertrek. Die opgaven worden ingediend aan de autoriteit belast met de betaalbaarstelling van het traktement van den deelgenoot. Art. 10. *) 1. De buitengewone contributie bedraagt voor mannen : a. bij toetreding als deelgenoot het bedrag over eene maand van de genoten wordende bezoldiging; b. bij vermeerdering van bezoldiging het bedrag van die vermeerdering over eene maand. 2. Vrouwelijke deelgenooten betalen de helft van de buitengewone contributie, welke in gelijke omstandigheden door mannelijke deelgenooten verschuldigd zou zijn. Art. II.1) 1. De huwelijkscontributie bedraagt: a. voor mannen, die bij den aanvang van hun deelgenootschap gehuwd zijn of gedurende hun deelgenootschap in het huwelijk treden, het bedrag over eene maand van de genoten wordende of laatstelijk genoten bezoldiging c.q. verhoogd met zooveel ten honderd, als de bij dit reglement behoorende tabellen aangeven. I. voor gehuwde mannen, wier bezoldiging vermeerderd wordt, het bedrag van die vermeerdering over eene maand c.q. verhoogd met zooveel ten honderd, als de bij dit reglement behoorende tabellen aangeven. c. voor vrouwen, die bij den aanvang van haar deelgenootschap gehuwd zijn of gedurende haar deelgenootschap in het huwelijk treden, dertig ten honderd van het bedrag over eene maand van de genoten wordende of laatstelijk genoten bezoldiging. d voor gehuwde vrouwen, wier bezoldiging vermeerderd wordt, dertig ten honderd van het bedrag van die vermeerdering over eene maand. ') Zie ook art. 39, en 40. ») Zie ook art. 30, lid 2, 34, 37, 38, 39, 40 en 44. 2. Bjj de toepassing van dn in hot vnri era 1 i/^ Ko>)aaUa i-~ 1 11 - ~ nvi UDUUD1UC LciUOllöIL wordt de leeftijd der echtgenooten gesteld op het b« het huwelijk o de aanstelling dan wel by de vermeerdering van de bezoldiging volbracht getal levensjaren. Art. 12. ')■ 1. De sub a van artikel 10, eerste lid, bedoelde buitengewone contributie kan ineens worden voldaan en is anders invorderbaar in zes en dertig gelijke maandelijksche termijnen, aanvangende met de maand, waarin voor het eerst gewone contributie wordt voldaan. Bij voldoening der schuld in termijnen wordt eene rente bijberekend naar reden van vijf ten honderd 'sjaars, zoodat elke termen bedraagt het /Je van het wegens contributie verschuldigde, vermeerderd met 7'/ ten honderd. '4 2. De sub a en c van artikel 11, eerste lid, bedoelde huwelijkscontributie wordt ineens in haar geheel verschuldigd bij de toetreding als deelgenoot of het sluiten van het huwelijk, doch kan worden voldaan in zes en dertig gelijke maandelijksche termijnen, aanvangende met de maand, volgende op die, waarin de schuld is ontstaan dan wel, voor zooveel aangaat de deelgenooten, die in NederlandschIndiö zonder landsinkomsten zijn of pensioen genieten, in zestig geiflke maandelijksche termijnen, eveneens aanvangende met de maand volgende op die, waarin de schuld is ontstaan en voor zooveel aan' gaat de deelgenooten, die buiten Nederlandsch-Indië zonder landsinkomsten zijn of pensioen genieten, in twintig gelijke driemaandelijksche termijnen, aanvangende met het kalenderkwartaal volgende op de maand waarin de schuld is ontstaan. Is met de aanzuivering der contributie in termijnen een aanvang gemaakt, dan wordt, indien de deelgenoot, wat zijne inkomsten betreft, in andere omstandigheden geraakt, in de wijze, waarop de aanzuivering geschiedt, geene verandering gebracht. 3. Indien de sub a en c van artikel 11, eerste lid, bedoelde huwelykscontnbutie niet is voldaan in de maand, waarin zij verschuldigd geworden is, wordt van het einde van genoemde maand af eene rente bijberekend naar reden van vijf ten honderd 'sjaars. Bij aanzuivering der schuld in termijnen bedraagt elke termijn mitsdien: ') Zie ook artt. 32, 36 en 47. a. bij betaling in zes en dertig maandelijksche termijnen het 1/s6 van hetgeen verschuldigd is bij het begin van de maand, in welke de betaling aanvangt, vermeerderd met 7*/^ ten honderd; b. bij betaling in zestig maandelijksche of twintig driemaandelijksche termijnen, respectievelijk het l/e0 of l/20 van hetgeen verschuldigd is by het begin van de maand of het kwartaal, waarin de betaling aanvangt, vermeerderd met twaalf ten honderd. Wordt artikel 13, lid 2 of lid 3, dan wel artikel 35, lid 2, op den deelgenoot toegepast, dan heeft bijberekening van rente alleen plaats, indien de schuld in termijnen wordt aangezuiverd en wel van het begin der maand af, waarin de betaling aanvangt. 4. Indien van de sub ci en c van artikel 11, eerste lid, bedoelde huwelijkscontributie een deel in termijnen is betaald, kan het overige gedeelte ineens worden voldaan. Op de bedragen der nog verschuldigde termijnen wordt dan eene rente in mindering gebracht naar reden van vijf ten honderd 'sjaars. 5. De gewone contributie, zoomede de invorderbaar geworden termijnen van de sub a van artikel 10, eerste lid, bedoelde buitengewone contributie en van de sub a en c van artikel 11, eerste lid, bedoelde huwelijkscontributie worden, indien de deelgenoot landsinkomsten geniet, van die inkomsten ingehouden. 6. De sub b van artikel 10, eerste lid, bedoelde buitengewone contributie wordt ingehouden van de inkomsten over de eerste maand der verhooging. Yan de verhooging over die maand is de gewone contributie Diet verschuldigd. 7. De sub b en d van artikel 11, eerste lid, bedoelde huwelijkscontributie wordt, indien de deelgenoot landsinkomsten geniet, ingehouden van die inkomsten over de tweede maand der verhooging en c. q. mede van de inkomsten over de daarop volgende maand of maanden, met dien verstande dat geen inhoudingen plaats hebben tot een hooger bedrag dan dat, waarmede de bezoldiging per maand is vermeerderd. Over het gedeelte van het inkomen, dat wordt ingehouden op den voet van het bepaalde in dit lid, is de gewone contributie niet verschuldigd. 8. Ingeval de deelgenoot geen inkomsten van landswege geniet, moet de verschuldigde contributie, c. q. verhoogd met de rente, gestort worden, in Nederland bij een der Rijksbetaalmeesters, in Nederlandsch-Indië bij een der algemeene ontvangers van s ands kas. De storting by de algemeene ontvangers geschiedt maandelüks. De storting b« de Rijksbetaalmeesters geschiedt driemaandelijks, met dien verstande dat in de laatste maand van elk alenderkwartaal moet worden voldaan hetgeen in dat kwartaal invorderbaar geworden is. 9. Wordt aan de in het vorige lid bedoelde verplichting niet voldaan voor zooveel het de betaling van gewone of buitengewone contributie betreft, dan ondergaat het te storten bedrag eene verhooging naar reden van vijf ten honderd 'sjaars, berekend over het qjdvak, loopende van het einde der maand of van het kwartaal, waarin de betaling moest plaats hebben, tot het einde der maand, of van net kwartaal, waarin de betaling geschiedt. 10. Zoodra gebleken is dat een deelgenoot in gebreke is, wat de •6 w ^ d6r d°°r h6m verschuldi&de gewone bedragen betreft, wordt m Nederland vanwege de Directie en in Nederlandsch-Indië vanwege de Administratie van het fonds diens aandacht gevestigd op het bepaalde m het volgende lid van dit artikel zullende hy er zich echter nimmer op kunnen beroepen dat hfl geene waarschuwing als hierbedoeld heeft ontvangen. 11. Wanneer een deelgenoot, die geen landsinkomsten geniet, een jaar achterstallig is in de betaling van zijne gewone contributie, houdt hu op deelgenoot te zijn. Het deelgenootschap wordt in dat geval alken herkregen door het opnieuw in het genot treden van inkomsten als Europeesch burgerlijk ambtenaar. 12. Door het verlies van het deelgenootschap gaat de schuld van den deelgenoot niet te niet. 13. Wordt iemand, die ingevolge het bepaalde bi) lid 11 heeft opgehouden deelgenoot te zijn, opnieuw deelgenoot, dan wordt de achterstallige contributie met de rente aangezuiverd door eene extrainhouding van tien ten honderd op de inkomsten, waarover gewone contributie moet worden voldaan. Art. 13. 1. Ieder deelgenoot, die in het huwelijk treedt, is verplicht daarvan kennis te geven m Nederlandsch-Indië aan de Administratie van betaalbaar JZ t™chenkon»t de autoriteit, die z«n inkomsten betaalbaar stelt, elders aan de Directie van het fonds. 2. Indien aan de in lid 1 bedoelde verplichting niet is voldaan binnen een jaar na den datum, waarop het huwelijk is voltrokken, wordt het bedrag der door hem verschuldigde huwelijks contributie tien ten honderd hooger. Bovendien verbeurt de deelgenoot eene boete van een ten honderd van het oorspronkelijk verschuldigd bedrag voor elke maand, welke hij na het verstrijken van dien termijn heeft laten verloopen en zulks tot de maand, waarin de schuld in haar geheel wordt aangezuiverd of waarin met de aanzuivering der schuld in termijnen een aanvang wordt gemaakt. Wat de wijze van aanzuivering ervan betreft, wordt de boete mede als eene verhooging der huwelijkscontributie aangemerkt. 3. Indien blijkt dat een deelgenoot bjj zijne toetreding tot het fonds in strijd met de waarheid heeft verklaard ongehuwd te zijn, wordt het bedrag der door hem verschuldigde huwelijkscontributie met tien ten honderd verhoogd. Bovendien verbeurt de deelgenoot eene boete van een ten honderd van het oorspronkelijk verschuldigd bedrag voor elke maand, welke na zijne indiensttreding is verloopen en zulks tot een maand, waarin de schuld in haar geheel wordt aangezuiverd of waarin met de aanzuivering der schuld in termijnen een aanvang wordt gemaakt. Wat de wijze van aanzuivering ervan betreft, wordt de boete mede als eene verhooging der huwelijkscontributie aangemerkt. Art. 14. De aanwijzing van de stukken, die voor de regeling der contributie door de deelgenooten moeten worden ingediend, geschiedt in Nederland door den Minister van Koloniën, in Nederlandseh-Indië door den Gouverneur-Generaal. Art. 15'). 1. Hetgeen een deelgenoot bij zijn overlijden nog aan het fonds schuldig is, wordt zoo veel mogelijk voldaan door inhoudingen van tien tot dertig ten honderd - ter beoordeeling in Nederland van de Directie, in Nederlandsch-Indië van de Administratie van het fonds — van het pensioen der weduwe en den onderstand der kinderen, tenzij de deelgenoot niet binnen een jaar na de voltrekking van het ') Zie ook art. 25. TABEL I. behoorende bij artikel 11 van het reglement. OUDERDOM Verhooging van de huwelijkscontributie indien een deelgenoot huwt of de bezoldiging van een gehuwden deelgenoot vermeerdert. OUDERDOM V^IST O JÜ VROUW (1) . t A N. "0 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 84 -35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 25 10 26 12 11 27 14 13 12 28 22 19 16 13 29 29 26 22 18 14 30 88 84 80 25 20 15 81 45 41 36 31 26 21 16 82 52 47 42 37 32 27 22 17 38 58 53 48 43 38 38 28 23 18 84 64 59 54 49 44 39 34 29 24 19 35 70 65 60 55 50 45 40 35 30 25 20 36 77 72 67 62 57 52 46 41 36 31 26 21 87 84 79 74 69 64 59 53 47 42 37 32 27 22 38 91 86 81 76 71 66 60 54 48 43 38 33 28 23 39 98 93 88 83 78 73 67 61 55 49 44 39 34 29 24 40 105 100 95 90 85 80 74 68 62 66 50 45 40 35 30 25 41 112 107 102 97 93 88 82 76 70 64 58 52 46 41 36 31 26 *2 119 114 109 105 101 96 90 84 78 72 66 60 54 48 42 37 32 27 48 126 121 117 113 109 104 98 92 86 80 73 67 61 55 49 44 38 33 28 44 133 129 125 121 117 112 106 100 94 88 82 76 70 64 58 52 47 41 35 29 « 140 187 133 129 125 120 114 108 102 96 90 84 78 72 66 60 54 48 42 36 80 46 146 143 140 136 132 128 123 117 111 105 99 93 87 81 75 68 61 54 49 43 87 31 47 152 149 146 143 139 185 130 125 120 114 108 101 94 88 82 76 69 62 56 50 44 38 32 48 158 156 154 151 147 148 138 133 128 123 117 110 103 97 91 84 77 70 63 57 51 45 39 33 49 164 162 160 157 153 150 146 142 137 132 126 119 112 106 99 92 85 78 71 64 58 52 46 40 34 50 170 168 166 163 160 157 154 151 146 141 135 128 121 114 107 100 93 86 79 72 65 59 53 47 41 85 61 176 174 172 169 166 163 161 158 154 149 143 136 129 122 115 109 102 95 88 81 78 67 61 55 49 43 36 62 182 180 178 175 172 169 167 164 160 156 150 143 137 130 124 118 111 104 97 90 83 76 69 63 57 51 44 37 53 188 186 184 181 178 175 172 169 166 162 156 150 145 139 133 127 120 113 106 99 92 85 78 71 65 59 52 45 38 64 194 192 189 186 183 180 177 174 171 167 168 158 153 148 142 186 129 122 115 108 101 94 87 80 73 67 60 53 46 39 56 200 197 194 191 188 185 182 179 176 172 168 164 160 156 151 145 138 181 124 117 110 103 96 89 82 75 68 61 54 47 40 6« 205 202 199 196 19a 191 188 185 182 178 174 171 167 163 158 152 146 139 132 125 118 111 104 97 90 88 76 69 62 55 48 41 67 210 207 204 201 199 197 194 191 188 185 181 178 173 168 164 159 153 146 140 133 126 119 112 105 98 91 84 77 70 63 56 49 42 68 215 213 210 207 205 208 200 197 194 191 188 184 179 174 170 165 159 153 147 141 184 127 120 113 106 99 92 85 78 71 64 57 50 43 69 220 218 216 213 211 209 206 203 200 197 194 190 185 180 176 171 165 159 154 149 142 135 128 121 114 107 100 93 86 79 72 65 58 51 44 00 225 223 221 219 217 215 212 209 206 203 200 196 191 186 181 176 171 166 161 156 150 148 136 129 122 115 108 101 94 87 80 78 66 69 62 45 61 230 228 226 224 222 220 217 214 211 208 206 202 197 192 187 182 178 173 168 163 158 151 144 138 131 124 117 110 103 96 89 82 75 68 61 64 46 62 235 233 231 229 227 225 222 219 216 213 210 207 203 198 1V3 189 185 180 176 171 165 159 153 147 140 138 126 119 112 105 98 91 84 77 70 63 55 47 68 240 238 236 234 '232 230 227 224 221 218 215 210 208 204 200 196 192 187 183 179 174 168 162 156 149 142 135 128 121 114 107 100 93 86 79 72 64 56 48 64 246 243 241 239 237 235 232 229 226 223 220 217 214 210 206 203 199 195 191 187 181 175 169 164 158 151 144 137 j30 123 116 109 102 95 88 81 73 65 57 65 250 248 246 244 212 240 237 234 [ 231 288 225 222 219 216 213 210 207 203 199 195 190 184 178 172 166 160 158 146 189 132 125 118 111 104 97 90 82 74 66 I I I i I I I I I II I I I I I 59 60 OUDERDOM VAN DEN MAN. OPMERKINGEN. 49 68 60 25 26 27 28 29 80 31 32 83 34 85 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 61 52 53 54 65 56 67 58 59 60 61 62 63 64 65 (') De getallen in deze ry gelden ook indien de vrouw jonger dan 20 jaar is. Is de vrouw minder dan 5 jaren jonger dan de man, dan wordt de contributie niet verhoogd. Indien het traktement meer dan 1000 gulden 's maands bedraagt, wordt over het meerdere geen verhooging volgens deze tabel berekend. TABEL II. behoorende bjj artikel 11 van het reglement. OUDERDOM VAN DEN MAN. Tabel voor de verhooging van de huwelijkseontributie indien een gehuwde deelgenoot wordt. OUDERDOM "V A. -N D -tC VROU W. OUDERDOM ■ — — — VAN DE 20) 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 MAN, 25 10 26 15 12 10 27 22 18 15 12 10 (ij d0 getallen in deze rij gelden R1 26 22 18 15 12 10 ook indien de vrouw jonger dan 20 jaar is. 40 35 30 26 22 18 15 12 10 80 50 45 40 35 30 26 22 18 15 12 10 Indien het traktement meer dan f 1000 's maands bedraagt, wordt gj 60 54 49 44 39 34 29 25 21 17 13 10 over het meerdere geen verhooging 70 64 58 52 47 42 37 32 27 22 17 13 10 volgens deze tabel berekend. 32 80 73 66 60 54 49 43 38 32 27 22 18 14 11 88 Öl 90 83 76 69 62 66 50 44 39 33 28 23 18 14 11 100 93 86 79 72 65 59 53 47 41 35 29 23 18 14 11 86 OO 111 103 95 88 81 74 68 61 54 48 42 36 30 24 19 15 12 87 122 114 106 98 91 84 77 70 63 56 50 44 38 32 26 21 16 12 OQ 133 125 117 109 101 94 87 80 73 66 59 52 45 39 33 27 22 17 13 144 136 128 120 112 101 97 90 83 76 68 61 54 47 40 34 28 23 18 14 89 155 147 139 131 123 116 109 102 95 87 79 71 63 55 47 41 85 29 24 19 15 167 159 151 143 135 128 121 114 107 99 91 82 73 64 56 50 44 38 32 26 21 16 41 179 171 163 155 148 141 134 127 120 112 103 93 83 74 66 60 53 47 40 33 27 22 17 42 191 183 175 168 161 154 147 140 133 125 116 106 96 87 78 70 63 56 49 42 35 29 23 18 48 203 195 188 181 174 167 160 152 144 136 128 119 110 100 91 82 74 66 58 50 43 36 30 24 19 44 215 208 201 194 187 180 172 164 156 148 110 131 122 113 104 95 86 77 68 59 51 44 37 31 25 20 45 228 221 214 207 200 193 185 177 169 161 153 144 135 126 117 108 98 87 77 68 60 53 45 38 32 26 21 241 234 227 220 213 206 198 190 182 174 166 158 149 139 130 121 110 99 89 79 70 62 54 46 40 33 27 22 47 254 247 240 233 226 219 211 203 195 187 179 171 162 152 143 134 123 113 102 92 82 73 65 57 49 41 34 28 23 48 267 260 253 246 239 232 224 216 208 200 192 183 174 165 156 147 137 127 116 106 96 86 77 68 58 50 42 35 29 24 49 280 273 266 259 252 245 237 229 221 213 205 196 187 178 169 160 151 141 130 120 110 100 90 80 70 60 61 43 36 30 26 50 294 287 280 273 266 259 251 243 235 227 219 210 201 192 183 174 165 156 146 135 125 114 103 92 82 72 63 54 47 40 33 26 51 308 301 294 287 280 273 266 258 250 242 234 225 216 207 198 189 180 171 161 152 141 129 117 106 95 85 76 67 58 50 42 34 27 52 322 315 308 301 294 287 280 273 265 257 249 241 232 223 214 205 196 187 177 167 157 146 134 122 110 99 89 80 70 61 52 43 35 28 53 336 329 322 315 ö08 301 294 287 280 272 264 256 248 240 232 223 214 204 194 184 174 162 150 137 125 114 103 93 83 73 63 53 44 36 29 54 350 343 336 329 322 315 308 301 294 287 280 273 265 257 249 240 231 221 211 201 190 179 167 154 142 130 119 107 96 86 76 66 66 46 38 30 55 365 358 351 344 337 33° 324 317 311 304 297 290 282 274 266 258 249 239 229 219 208 197 185 172 159 147 135 123 111 99 88 78 68 58 48 39 31 66 380 374 367 360 353 846 3±0 334 328 322 315 308 300 292 284 276 267 257 247 237 226 214 202 190 178 165 152 139 126 114 102 91 80 69 59 49 40 32 57 395 389 383 377 370 363 *68 352 346 340 334 327 319 311 303 294 285 275 265 255 244 233 221 209 197 184 171 167 143 130 117 105 93 82 72 61 51 42 33 58 410 405 399 393 388 382 376 370 364 358 352 345 337 329 321 312 303 293 283 273 262 250 239 227 214 202 189 175 161 147 134 121 108 96 85 74 63 53 43 34 59 425 420 415 410 405 400 394 388 882 376 370 363 355 347 339 330 321 311 301 291 280 269 257 245 233 220 206 192 178 164 150 137 124 111 99 88 77 66 55 45 35 60 440 436 432 427 423 418 412 406 400 394 387 380 372 364 356 317 338 328 318 308 297 286 274 262 250 237 224 210 195 181 168 155 141 128 115 103 91 79 68 57 46 36 61 455 451 447 443 439 43* *29 423 417 410 403 396 388 380 372 363 354 344 334 324 314 303 291 279 266 253 240 226 212 199 186 172 158 144 131 118 106 93 81 69 68 47 37 62 470 466 462 458 454 450 445 439 433 426 419 412 404 396 388 *79 370 360 350 340 330 319 307 294 282 269 256 243 230 217 204 190 176 162 148 134 121 108 95 82 70 59 48 38 68 485 481 477 473 469 465 460 454 448 442 435 428 420 412 404 395 386 376 366 356 845 333 321 309 297 285 272 260 247 235 222 208 194 180 166 151 137 124 111 97 84 73 61 50 39 64 500 496 492 488 484 480 475 469 463 457 450 442 484 426 418 410 401 391 881 871 360 348 836 824 312 300 288 276 '264 252 240 227 213 198 183 169 155 141 127 118 100 88 76 64 62 40 65 I 25 26 27 28 29 80 81 82 38 84 85 86 87 88 39 40 41 42 43 44 46 46 47 48 49 50 51 62 58 54 55 56 57 58 59 60 61 62 68 64 65 JTl betrekkingen Z«n achtergelaten, van die vol- f InT geg6Ven' iD W6lk geval de inhoudingen dertig tot B tig ten honderd van het pensioen en de onderstand bedragen. ten' ,D:rrUm?nh0Udlngen. onderscheidenlijk van dertig en vijftig honderd, moeten worden toegepast, indien de contributie cq het rechlf on ^ de.verschuldigde rente, niet binnen vflf jaar, nadat - recht op uitkeenng is ontstaan, kan worden aangezuiverd. 3. Indien de bij lid 1 en lid 2 bedoelde inhoudingen over een nger tydvak loopen dan voor de oorspronkelijke regeling van de JTÏÏÏ ™tr'ï: *on"0,erde°«■»« naar reden van v«f ten honderd 's jaars bperekend. „L7T ï°'Tn °iet het weduwe den onder- r J," kan WOrae" ""houden, z#„ de erfgenamen ™n den deelgenoot aansprakelijk. Art. 16. J"6 bUdragen, die verschuldigd waren op het tijdstip van hare oening, zyn onherroepelijk eigendom van het fonds. Uitkeeringen aan weduwen en weezen. Art. 17. i) 1. Aan de weduwe van een deelgenoot wordt pensioen toegekend in iA°t°r 60n 66lgenoot nagelaten weezen worden, tenzij zjj vallen in de termen van artikel 20, gesteld in het genot y'an onderstand 2^ Onder weezen worden in dit reglement verstaan minderjarige kinderen van overleden deelgenooten, die geboren zHn mf 'l huwelijk, dan wel gewettigd zijn. * Ult 66n Art. 18. 2) hJ',?0t P0nsioen wordt berekend naar de gemiddelde maandeliiksche bezoldiging, welke door den deelgenoot gedurende de LatSe twee jaren van actieven dienst werd genoten. ') Zie ook art. 38, lid 4. 2) Zie ook art. 28, 31 en 40. Reglementen. Boers. ,i^-T=r„=:=r.:.,='-= bedrag der genoten maandelijksche bezoldiging. 3 Het pensioen bedraagt. behoudens oeu —™ ^ r.r—drrr/^i^ -.. bet bedrag, dat tot grondslag voor de berekening dat bedrag een honderd gulden te boven gaat. Art. 19. 4) -tr /I tinrifirfin van een overleden mannelijke deelgenoot, wier moeder6 pensioen geniet ten laste van het fonds, bedraagt de onderstand: —^=—====^!!=== b\j een weduwenpensioen berekend naar een I berekend naar een grondslag van grondslag van f 125.— en hooger. minder dan f 125.— f 8.- 'smaands f 6.- 'smaands voor 1 kind # 2 kinderen. . • 14, " 1Q ' IQ löi"- 1) o . . !»•— » " . " 22.— » 16,— ' " " ' 9 l— 18.— » 5 of meer kinderen ^ " onderstand berekend als volgt: >) Zie ook art. 31, 32, 40, 42, 43 en 44. frL'ï,"" """ mina" hel b»"*° ™ «and, bedca gesplitst; deS*sM™r°e™besta°t'i"it dite™ "" in groep en het overige aantal kinderen Vom- ri weezen, de andere groep uit de berekening van den onderstand6 STe voor de andere groep geschiedt difi L- l aangegeven wijze, lid i. Elk der weezen heeft recht od een l Haai de SChaaI van der beide op de bovenaaneeeevfm ■ k aandeel van k0* totaal het gemiddeld JrlT^en onZT 7^™ IndieD meer zou bedragen danTemiï V°°r I6d6ren Wees alsdan er slecht drie Xén warfn ^ i. P6r ^ Z°U geDOten wordeD> ^ met een zoodanig bedrag 'dat *d "en doeide totaalsom verminderd geluk worden. g 4 de b6lde mi^sommen aan elkaar eené °»Z'n°e'J"w1"«» kinderen v.„ het bepaalde bij lid 2 mnt h- °° ' geschiedt op den voet van daarin sub . L'IJ ™r»'»fe « <•> de piaats van het genomen het pensionn wo V00r de bere^ening wordt de weduwe van een déeigenoTt "lï'J'l'i*"' Ï!" gemaakt door omstandigheden verkeerde als de »ronwCer»ïïene.Btel,8el walVt.bZZeX'rLron ZIT", "" h"n "«elgenoot moederszijde. P 0°d9r8t!",d ™ vaders, als van Art. 20. J) Geen onderstand wordt uitgekeerd: met minstensenzesdlhondertrgu]dlnamdbt bekleeden' dat wordt bezoldigd g,d.n a, '---c ™ eirr^m"issr*™- c. aan weezen, die gehuwd zijn. ') Zie ook art. 3. 1 uitkeeringen uit het fonds gaan in met den eersten der maand, volgende op die, waarin het recht daarop is ontSLaan' 2 Zij worden uitbetaald tot en met de maand, waarin de rechthebbende overlijdt of het recht op uitkeenng verliest. Art. 22. De regeling van de pensioenen en onderstanden geseWedt £ ~ - °<°r : 2' WTCr £ " en ™ "« ~ Indië elders dan op Ja „„oHtanrinB van de Administratie ^"herfo0^ ™ ^ ^ 33^5332365 «rr;rss ~ - onder voorbehoud van nadere regeling en verrekening. 4. Wanneer pensioenen of onderstanden ter beooMeehng «n* autoriteit, die ze ver'®end® ^ ® ^ worden herzien. Het te weinig r" rs vr s Cgt'ordTd! «Td.tr!s » .0 schWen aan bedrog 0, erg», gepleegd b« de aanvraag van pensioen of onderstand. De pensioenen en onderstanden ^°^do^nTawidel^ks^ofdrieniaandelitks uitbetaald. In Nederlan Generaal boe die uitbetaling zal J) Zie ook artt. 45 en 46. !) Zie ook art. 43, lid 5. Art. 24. 1. Aan de van Nederlandsch-Indië naar Nederland of van Nederland naar Nederlandsch-Indië vertrekkende weduwen en weezen kan een voorschot van eene maand op het pensioen en den onderstand worden verleend boven het hun toekomende over de maand van vertrek. Het voorschot wordt aangezuiverd door stilstand der uitkeering. 2. Voorschot op de uitkeering der moeder wordt, zoo noodig, verhaald op die der kinderen en omgekeerd. 3. Voorschot, dat niet op den voet van het bepaalde bij de twee vorige leden kan worden ingehouden van uitkeeringen ten laste van het fonds, wordt niet teruggevorderd. 4. De in lid 1 bedoelde weduwen en weezen, zoomede zij, die in Nederlandsch-Indië van vaste woonplaats veranderen, worden voorzien van een certificaat van ophouding van betaling. Art. 25. 1. De pensioenen en onderstanden zijn onvervreemdbaar. De rechthebbende kan daarover op geenerlei wijze beschikken, ook niet door verpanding of beleening. Indien de rechthebbende last geeft het pensioen of den onderstand te ontvangen, kan die lastgeving altijd worden herroepen. Alle hiermede strijdige overeenkomsten zijn nietig. 2. Onder de bij lid 1 verboden beleeningen zijn niet begrepen de voorschotten, door gemeentebesturen, liefdadige of tot algemeen nut werkende instellingen hetzij renteloos, hetzij tegen matige rente verschaft, een en ander ter beoordeeling in Nederland van den Minister van Koloniën, in Nederlandsch-Indië van het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur. 3. Op het pensioen en den onderstand mogen bij administratieven maatregel geene andere kortingen worden verleend dan die, welke uitdrukkelijk bü dit reglement zijn toegelaten. Verjaring van vorderingen ten bate en ten laste van het fonds. Art. 26. 1. De vorderingen van het fonds wegens gewone contributie, zoomede de vorderingen op het fonds wegens pensioen of onderstand verjaren door verloop van vijf jaren. 2. De vorderingen van het fonds wegens buitengewone contributie en die wegens huwelijkscontributie verjaren door verloop van dertig jaren. Voorziening in bijzondere gevallen. Art. 27. De voorgaande artikelen van dit reglement zijn niet van toepassing, voor zoover zij in strijd zijn met de bepalingen, in dit hoofdstuk vervat. Art. 28. Dienst onder genot van voorloopige bezoldiging wordt aangemerkt als actieve dienst onder genot van bezoldiging. Art. 29.l) 1 Zii die uit 'sLands dienst worden ontslagen zonder toekenning van pensioen, zoomede gepensioneerden, wier pensioen verva kunnen voor de vrouw, met wie zij gehuwd zgn op het tfldetip, waarop zij ophouden verplicht deelgenoot in het fonds te zp, voor T kleren uit dat huwelijk, voor hunne kinderen uit vroege e huwelijken en voor hunne gewettigde kinderen, die op meerbedoeld tijdstip reeds geboren waren, deelgenoot in het fonds bleven. 2 Daartoe hebben z« zich, al naar gelang hunne contributie laatstelijk in Nederlandsch-Indië of in Nederland werd voldaan, schriftelijk te wenden tot de Administratie of de Directie van het fon s. 3 Is de in het vorige lid bedoelde kennisgeving niet ontvangen binnen zes maanden na het tijdstip, in lid 1 genoemd, dan worden zij geacht van hun deelgenootschap te hebben afgezien. 4. Zoodra de Administratie van het fonds er kennis vari kirflgt^dat een deelgenoot uit 'sLands dienst is ontslagen ^er toekennrng van pensioen, dan wel dat het pensioen vaneendeelgenootisve vallen vestigt zij, indien die deelgenoot betrekkingen heeft als in STJS. » l Nederlandsch-Indië dacht op het voorkomende in de vorige drie leden van dit artikel. Op overeenkomstige wijze wordt gehandeld door de Direc üe van het fonds indien de betrokkene in Europa vertoeft. De deelgenooten kunnen er zich nimmer op beroepen dat hunne aandacht me op inhoud van bedoelde leden is gevestigd. ') Zie ook art. 48, lid 3. 5. Zy, die binnen den in lid 3 genoemden termen overlijden en zich nopens het behoud van hun deelgenootschap niet hebben uitgesproken, worden, indien zij betrekkingen nalaten als in lid 1 bedoeld, geacht deelgenoot te zijn gebleven. 6. Behoudens het bepaalde bij lid 7 wordt van hen, die vrijwillig deelgenoot zijn gebleven, gewone contributie geheven over de som die, toen zij ophielden verplicht deelgenoot te zijn, tot grondslag strekte voor de berekening van het weduwenpensioen dan wel van het fictief pensioen, bedoeld in lid 3 van artikel 19, tenzij zij op dat tijdstip bij eervol ontslag uit 's Lands dienst recht op pensioen zouden hebben kunnen doen gelden krachtens het bepaalde sub a van artikel 1 van het reglement op het verleenen van pensioenen aan Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indiö, in welk geval de contributie wordt geheven over het pensioen, dat hun alsdan zou zijn toegekend. 7. Zij, die vrijwillig deelgenoot in het fonds zijn gebleven, kunnen contnbueeren over eene lagere som dan die, in lid 6 bedoeld. Deze som mag echter niet kleiner zijn dan veertig gulden 's maands. 8. Door hen, die gewone contributie voldoen over de som, bedoeld in lid 6 of over de som, bedoeld in lid 7, wordt op dien voet aan het fonds bijgedragen tot en met de maand, waarin zij, als zij in 's Lands dienst waren gebleven, en na hun ontslag onafgebroken in Nederlandsch-Indië hadden gediend, bij eervol ontslag uit dien dienst recht op pensioen zouden hebben krachtens het bepaalde sub a van artikel 1 van het reglement op het verleenen van pensioenen aan Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië. Daarna wordt contributie geheven over het pensioen, dat hun alsdan zou zijn toegekend. Dat pensioen wordt berekend met inachtneming van de fictie dat de deelgenoot is blijven doordienen op eene bezoldiging, gelijk aan het bedrag, waarover door hem na zijn ontslag gewone contributie is voldaan. 9. Bij de berekening der uitkeeringen wordt aangenomen, dat de deelgenoot in actieven dienst is geweest tot het tijdstip, waarop hij is gaan contribueeren over een fictief pensioen en dat hij van het oogenblik af dat hij ophield verplicht deelgenoot te zijn tot evenbedoeld tijdstip eene bezoldiging heeft genoten, gelijk aan de som, waarover door hem werd gecontribueerd. 10. Deelgenooten, als in dit artikel bedoeld, hebben de door hen verschuldigde contributie kwartaalsgewijze te voldoen overeenkomstig de aanwijzingen, in Nederland van de Directie, inNederlandschIndië van de Administratie van het fonds. Indien de contributie eene maand na afloop van het kwartaal, waarover zij verschuldigd is, nog niet is voldaan, wordt de deelgenoot aan zijne verplichting tot betaling herinnerd, hetzij door de Directie van het fonds, hetzij door den algemeenen ontvanger van sLands kas in Nederlandsch-Indië, b« wien de laatste bijdrage is gestort. De deelgenoot kan er zich echter nimmer op beroepen dat h® de berinnering niet of te laat heeft ontvangen. Is de contributie nog niet gestort op den laatsten dag van het kwartaal, volgende op dat waarover zij verschuldigd is, dan houdt de nalatige op deelgenoot in het fonds te zijn. 11. Overlijdt een facultatief deelgenoot, dan is de contributie verschuldigd tot en met de maand, waarin het overlijden plaats heeft. 12 Deelgenooten, als in dit artikel bedoeld, die van woonplaats veranderen, zijn verplicht daarvan kennis te geven: a. indien zij hunne contributie in Nederland voldoen, aan de Directie van het fonds; b. indien z« hunne contributie in NederUndsch-ïndië voldoen aan den algemeenen ontvanger van 'sLands kas, b0 wien de laatstelok voldane bijdrage is gestort. 13 Door het verlies van het deelgenootschap ingevolge het bepaalde bij lid 11 gaat de schuld van den facultatieven deelgenoot aan het fonds niet te niet. 14 Wordt iemand, die ingevolge het bepaalde bij lid 11, heeft op gehouden facultatief deelgenoot te zijn, opnieuw deelgenoot, dan wordt de achterstallige contributie, vermeerderd met vijf ten hond ™ op rente, berekend over het tijdvak loopende van den eersten der maand, grover z« verschuldigd is tot den eersten ^jnaand waarin zij wordt voldaan, aangezuiverd door eene e^a-mhou g van tien ten honderd op de inkomsten, waarover gewone contnbutie moet worden voldaan. Art. 30. 1. Het deelgenootschap vervalt: a. voor den ongehuwden gepensionneerden mannekken ambtenaar die den leeftijd van vijf en zestig jaren heeft bereikt, indien hij geen minderjarige, wettige (ook gewettigde), kinderen heeft. b. voor den gehuwden gepensionneerden mannekken amtenaar, ie den leeftijd van v«f en zestig jaren heeft bereikt, indien zijne echtgenoote aan haar laatste huwelijk geen aanspraak kan ontleenen op pensioen ten laste van het fonds en hij evenmin minderjarig, wettige (ook gewettigde) kinderen bezit, en zulks met ingang van de maand, volgende op die, waarin het zes en zestigste levensjaar is ingegaan of de deelgenoot heeft opgehouden kinderen te hebben als vorenbedoeld- 2. Indien een gepensionneerd ambtenaar in het huwelijk treedt na et verstrijken van de maand, waarin hij zijn zes en zestigste levens- jaar is ingegaan, hebben zijne weduwe en zijne bij haar verwekte Kinderen geen aanspraak op uitkeering uit het fonds. Door den deelgenoot behoeft ter zake van dat huwelijk geene huwelijkscontributie oi extra-bijdrage, als bedoeld in artikel 34, te worden voldaan. 3. Het deelgenootschap vervalt voor de gepensionneerde vrouwelijke ambtenaar, die den leeftijd van vijftig jaren heeft bereikt en geen min erjarige wettige kinderen heeft, en zulks met ingang van de maand, volgende op die, waarin het een en vijftigste levensjaar is ingetreden of de deelgenoot heeft opgehouden kinderen te hebben als vorenbedoeld. Art. 31. 1. Deelgenooten wier bezoldiging, nadat z« gedurende minstens twee jaren van actieven dienst aan het fonds hebben bijgedragen, eene vermindering ondergaat, die haar doet dalen beneden het gemiddelde van hetgeen de laatste twee jaren van actieven dienst is genoten kunnen voor de door hen na te laten betrekkingen aanspraak behouden op uitkeenngen, berekend naar die middelsom. Zoolang de werkelijk genoten bezoldiging lager is dan de evenbedoelde middelsom, wordt alsdan bij de heffing van gewone en huwelijkscontributie, alsmede van extra-bijdragen, als bedoeld in artikel 34, aangenomen dat de deelgenoot een bezoldiging geniet, gelijk aan die middelsom. 2 Zjj, die van het recht, in lid 1 bedoeld, gebruik wenschen te maken, hebben binnen den tfld van drie maanden, gerekend van den eersten der maand, waarin de verminderde bezoldiging voor de eerste maal is genoten, eene daartoe strekkende verklaring in te dienen aan den Administrateur van het fonds, door tusschenkomst van de autoriteit, die de bezoldiging betaalbaar stelt. Deze verklaring kan niet worden herroepen. 3. Het bepaalde bij de twee vorige leden geldt evenzeer voor gewezen ambtenaren in het genot van pensioen en deelgenooten, als bedoeld in artikel 29, indien zij opnieuw in den dienst worden opgenomen op eene bezoldiging, welke lager is dan de som, die tot grondslag strekte voor de berekening van de uitkeeringen. 4. Zij, die binnen den tijd van beraad overlijden en zich niet hebben uitgesproken, worden, indien zij betrekkingen nalaten, die voor uitkeenng uit het fonds in aanmerking kunnen komen, geacht deelgenoo over de in lid 1 bedoelde middelsom te zijn gebleven. 5. Zij, die op den voet van het bepaalde bij lid 1 of bij lid 3 over eene fictieve bezoldiging contribueeren, zijn verplicht indien zij verlofstraktement, non-activiteitstraktement, wachtgeld of onderstand genieten berekend naar het lager inkomen, te contribueeren over het bedrag, dat hun zou toegekend zijn, wanneer zij die fictieve bezoldiging inderdaad hadden genoten. Art. 32. 1. Behoudens het bepaalde bij lid 2 van artikel 48, zijn deelgenooten, die tijdelijk geen landsinkomsten genieten, gewone c°ntnbu j® verschuldigd over het bedrag dat tot grondslag strekt voor de berekening van het weduwenpensioen, dan wel van het fictief pensioen, bedoeld in lid 3 van artikel 19. 2. Overlijdt een deelgenoot, als in lid 1 bedoeld, dan is de contributie verschuldigd tot en met de maand, waarin het overladen plaats heeft. 3. Gepensionneerden, die een ambt bekleeden, dat vreemd is aan den Indischen burgerlijken dienst, contribueeren aan het fonds over het volle bedrag van hun pensioen. Art. 33. 1. De in artikel 11, lid 2, van het reglement op het verleenen van pensioenen aan Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch- i6 bedoelde voordeelen worden tot het bedrag, waarover voor eigen pensioen wordt gecontribueerd, b« de toepassing van dit reglement als bezoldiging aangemerkt. 2. Zoutverkooppakhuismeesters worden geacht eene bezoldiging te genieten gelijk aan vier vijfden van het bedrag hunner inkomsten doorvoergelden daaronder begrepen. Art. 34.x) 1. Ongehuwden zyn bij toetreding als deelgenoot eene extra-bijdrage verschuldigd van dertig ten honderd van het bedrag hunner bezoldiging over eene maand, indien zij kinderen hebben, die b« hun overlijden aansprak op onderstand zouden kunnen maken. 2. Bij wettiging van een of meer kinderen op den voet van artikel 275 van het Nederlandsch-Indische of artikel 330 van het Nederlandsche Burgerlek Wetboek, is eene extra-bijdragen verschuldigd van dertig en on erd van het bedrag der door den deelgenoot genoten wordende of laatstelijk genoten bezoldiging. Indien de deelgenoot op het tüds ip ei wettiging niet meer in leven is, wordt deze extra-bijdrage beschouwd als eene door hem nagelaten schuld aan het fonds. Bü vermeerdering van bezoldiging moet voor die kinderen eene extrabudrage worden voldaan van dertig ten honderd van het bedrag der vermeerdering over eene maand. De ingevolge deze bepaling betaalde bedragen voor de kinderen van dezelfde moeder worden b« het aangaan van een huwelijk tusschen den deelgenoot en die moeder in mindering gebracht van de door hem aldan verschuldigde huweliikscontributie. 3. Ongehuwde mannelijke deelgenooten met wettige of door huwelijk gewettigde kinderen, die by hun overlijden aanspraak op onderstand zou en kunnen maken, zijn bij vermeerdering van hunne bezoldiging eene extra-bijdragen verschuldigd van: a. dertig ten honderd van het bedrag der vermeerdering over eene maand voor de categorie van kinderen als vorenbedoeld, die zü op oogenblik van hun toetreden als deelgenoot bezaten: ') Zie ook artt. 35, 37, 39 en 40. b. dertig ten honderd van het bedrag der vermeerdering over eene maand voor elk der categorieën van na de toetreding geboren kinderen als vorenbedoeld, die dezelfde, moeder hebben. 4. Ongehuwde vrouwelijke deelgenooten met kinderen, die bij haar overladen aanspraak op onderstand zouden kunnen maken, zijn bij vermeerdering van hare bezoldiging eene extra-bijdrage verschuldigd van dertig ten honderd van het bedrag der vermeerdering over eene maand. 5. Onder ongehuwden worden in de leden 1, 3 en 4 mede verstaan van echt gescheidenen, weduwnaars en weduwen. 6. Gehuwde mannen zijn bij toetreding als deelgenoot eene extrabijdrage verschuldigd van dertig ten honderd van het bedrag hunner bezoldiging over eene maand, indien zij kinderen bezitten, die eene andere moeder hebben dan de vrouw, met wie zij op het oogenblik van hunne toetreding zijn gehuwd en die bij hun overlijden aanspraak op onderstand zouden kunnen maken. 7. Bij vermeerdering van bezoldiging zijn gehuwde mannelijke deelgenooten met wettige of door huwelijk gewettigde kinderen, die eene andere moeder hebben dan de vrouw, met wie zij op het tijdstip van die vermeerdering zijn gehuwd en die bij hun overladen aanspraak op onderstand zouden kunnen maken, eene extra-bijdrage verschuldigd van: a dertig ten honderd van het bedrag der vermeerdering over eene maand voor de categorie van kinderen als vorenbedoeld, die zij op het oogenblik van hun toetreden als deelgenoot bezaten; b. dertig ten honderd van het bedrag der vermeerdering over eene maand voor elk der categorieën van na de toetreding als deelgenoot geboren kinderen als vorenbedoeld, die dezelfde moeder hebben. 8. De extra-bijdrage, welke verschuldigd is krachtens lid 1 en die, welke verschuldigd is krachtens lid 6, worden aangezuiverd op gelijke wijze als de huwelijkscontributie, bedoeld sub a van artikel 11, eerste ï . 9. De extra-bijdragen, welke verschuldigd zijn krachtens lid 2, worden aangezuiverd: a. op gelijke wijze als de huwelijkscontributie, bedoeld sub a van artikel 11, eerste lid, indien de bijdrage wegens de wettiging ze f moet worden voldaan. b. op geljjke wijze als de huwelijkscontributie, bedoeld sub b en d van artikel 11, eerste lid, indien de bijdrage bij vermeerdering van bezoldiging moet worden voldaan. Over het gedeelte van het inkomen, dat op dezen voet wordt ingehouden, is de gewone contributie niet verschuldigd. 10. De extra-bijdrage, welke verschuldigd is krachtens lid 3 en die, welke verschuldigd is krachtens lid 4 worden aangezuiverd op gelijke wijze als de huwelijkscontributie, bedoeld sub b en d van artikel 11, eerste lid. Over het gedeelte van het inkomen, dat wordt ingehouden op den voet van het bepaalde in dit lid, is de gewone contributie niet verschuldigd. 11. De extra-bijdrage, welke verschuldigd is krachtens lid 7, wordt aangezuiverd op gelijke wijze als de huwelijkscontributie, bedoeld sub b van artikel 11, eerste lid. Over het gedeelte van het inkomen, dat wordt ingehouden op den voet van het bepaalde in dit lid, is de gewone contributie niet verschuldigd. 12. De vorderingen van het fonds wegens extra-bijdragen, als in dit artikel bedoeld, verjaren door verloop van dertig jaren. Art. 35. 1. Indien een of meer kinderen van een deelgenoot worden gewettigd op den voet van artikel 275 van het Nederlandsch-Indische of artikel 330 van het Nederlandsche Burgerlijk Wetboek en dientengevolge bij zijn overlijden aanspraak op onderstand kunnen maken, moet door dien deelgenoot van de wettiging kennis worden gegeven: in Nederlandsch-Indië aan de Administratie van het fonds door tusschenkomst van de autoriteit, die zijne inkomsten betaalbaar stelt, elders aan de Directie van het fonds. 2. Wanneer de in lid 1 bedoelde verplichting niet is voldaan binnen een jaar na den datum, waarop de brieven van wettiging zijn verleend, worden de extra-bijdragen, bedoeld in artikel 34, lid 2, tien ten honderd hooger. Bovendien verbeurt de deelgenoot eene boete van een ten honderd van het oorspronkelijk verschuldigd bedrag, voor elke maand, welke hij na het verstrijken van dien termijn heeft laten verloopen en zulks tot de maand, waarin de schuld in haar geheel wordt aangezuiverd, of waarin met de aanzuivering der schuld in termijnen een aanvang wordt gemaakt. Wat de wijze van aanzuivering ervan betreft, wordt de boete mede als eene verhooging der extra-bedrage aangemerkt. Art. 36. 1. Wanneer onder de vermeerdering der bezoldiging van een deelgenoot voordeelen begrepen zijn, als bedoeld in artikel 11, lid 2, van het reglement op het verleenen van pensioenen aan Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië, worden de ter zake van die vermeerdering verschuldigde bijdragen aangezuiverd door maandeiyksche inhoudingen van een bedrag, gelijk aan dat, waarmede de bezoldiging in geld is vermeerderd. 2. Over het gedeelte der bezoldiging, dat wordt ingehouden op den voet van het bepaalde bij het vorige lid, is de gewone contributie niet verschuldigd. Art. 37. 1. Behoudens het bepaalde bij lid 2, is de huwelijkscontributie, bedoeld sub a en c van artikel 11, eerste lid, bij elk opvolgend huwelijk opnieuw verschuldigd. 2. Vrouwelijke deelgenooten behoeven aan huwelijkscontributie en extra-bijdragen, als bedoeld in artikel 84, in totaal nooit meer te voldoen dan dertig ten honderd van de hoogste door haar genoten bezoldiging over eene maand. Art. 38. 1. Eene vrouw, die gehuwd is met een deelgenoot in het fonds of in eenig ander onder Staatstoezicht gesteld weduwen- en weezenfonds en geen kinderen uit een vorig huwelijk heeft, die bij haar overlijden aanspraak op onderstand zouden kunnen maken, is bij hare toetreding als deelgenoot niet verplicht de huwelijkscontributie, bedoeld sub c van artikel 11, eerste lid, te voldoen. 2. Indien eene vrouwelijke deelgenoot huwt met een deelgenoot in het fonds of in eenig ander onder Staatstoezicht gesteld weduwenen weezenfonds, is zij niet verplicht de huwelijkscontributie, bedoeld sub c van artikel 11, eerste lid, te voldoen. 3. Indien eene vrouwelijke deelgenoot, die gehuwd is met een deelgenoot in het fonds of in eenig ander onder Staatstoezicht gesteld weduwen- en weezenfonds geen kinderen uit een vorig huwelijk heeft, die by haar overlijden aanspraak op onderstand zouden kunnen maken, is zij bij vermeerdering van bezoldiging niet verplicht de huwelijkscontributie, bedoeld sub d van artikel 11, eerste lid, te voldoen. 4. Kinderen van eene vrouwelijke deelgenoot, die ter zake van het huwelijk, waaruit zij geboren zijn, geene contributie heeft voldaan, hebben bij haar overlijden geen aanspraak op onderstand, tenzij de moeder van de verplichting tot betaling dier contributie was vrijgesteld ingevolge het bepaalde bij lid 2 van artikel 37. Art. 39. i) 1. De sub b van artikel 10, eerste lid, bedoelde buitengewone contributie behoeft niet te worden voldaan, indien vroeger reeds buitengewone contributie is betaald over eene bezoldiging, gelijkstaande met of hooger dan die, welke met inbegrip der vermeerdering wordt genoten. 2. De sub b en d van artikel 11, eerste lid, bedoelde huwelijkscontributie behoeft niet te worden voldaan, indien ter zake van hetzelfde huwelijk vroeger reeds contributie is betaald over eene bezoldiging, gelijkstaande met of hooger dan die, welke met inbegrip der vermeerdering wordt genoten. 3. De in artikel 34 bedoelde extra-bijdragen bij vermeerdering van bezoldiging behoeven niet te worden voldaan, indien de deelgenoot vroeger in het genot is geweest van eene bezoldiging, gelijkstaande met of hooger dan die, welke met inbegrip der vermeerdering wordt genoten en daarover toen huwelijkscontributie of extra-bijdragen heeft voldaan. Art. 40. 1. Een deelgenoot, die tijdelijk met de waarneming van een ambt is belast en dientengevolge in het genot is geraakt van een hoogere bezoldiging, is te dier zake geen huitengewone en geen huwelijkscontributie verschuldigd, indien het hoogere inkomen gedurende niet meer dan drie maanden is genoten. Evenmin behoeven alsdan door hem te worden voldaan extra-bijdragen, als bedoeld in artikel 34. ') Zie echter art. 47. 2. In het geval, bedoeld bij lid 1, komt het bedrag der verhooging bij de berekening van het pensioen en den onderstand niet in aanmerking. 3. Indien een deelgenoot tijdelijk met de waarneming van een ambt is belast en dientengevolge in het genot is geraakt van eene hoogere bezoldiging, wordt nadat die bezoldiging gedurende drie maanden is genoten, een aanvang gemaakt met de invordering, op den voet van het bepaalde bij artikel 12 en bij artikel 34, van de verschuldigde buitengewone contributie, alsmede van de eventueel verschuldigde huwelijkscontributie en extra-bijdrage. Bij de toepassing van evenbedoelde twee artikelen wordt aangenomen dat de hoogere bezoldiging is ingegaan met de maand, waarin zij voor de vierde maal wordt genoten. Art. 41. Indien een deelgenoot in een der onder toezicht van de Regeering gestelde koloniale weduwen- en weezenfondsen voor militairen overgaat in 's Lands burgerlijken dienst, wordt de contributie, welke door hem eventueel is voldaan over extra-inkomsten, genoten als gevolg van het verrichten van burgerlijke functiën met gelijktijdige uitoefening van zijn eigen ambt, overgedragen aan het fonds. Hetzelfde geschiedt met de contributie, betaald over inkomsten, welke genoten zijn gedurende de waarneming van een burgerlijk ambt zonder dat gelijktijdig militaire inkomsten zijn genoten, voor zoover die contributie meer bedraagt dan hetgeen in de functie van militair zou zijn voldaan. Art. 42. 1. Toekenning van onderstand aan weezen, die denzelfden vader hebben, doch uit verschillende moeders geboren zijn, geschiedt voor iedere categorie afzonderlijk op den voet van het bepaalde bij art. 19, met dien verstande, dat de onderstand van alle groepen van volle weezen berekend wordt naar het weduwenpensioen, waarvoor de vader bij zijn overlijden deelgenoot was. Gewettigde kinderen, wiei ouders geen huwelijk hebben aangegaan, zoomede de moederlooze kinderen, die de vader bij zijn toetreden als deelgenoot had, worden te zamen gerekend als te zijn gesproten uit één huwelijk. 2. Zoolang de door den deelgenoot nagelaten weduwe pensioen geniet ten laste van het fonds, mag het totaalbedrag van de onderstanden het bedrag van dat pensioen niet overtreffen. 3. Indien ook de door den deelgenoot nagelaten weduwe is overleden of indien zij geen aanspraak heeft op pensioen ten laste van het fonds, mag het totaalbedrag van de onderstanden het dubbele van het in lid 1 bedoeld pensioen niet overtreffen. 4. Indien de op den voet van lid 1 berekende onderstanden in verband met het bepaalde bij de twee vorige leden moeten worden verminderd, geschiedt die vermindering op zoodanige wijze dat de verhouding, die volgens de aanvankelijke berekening tusschen de onderstanden der verschillende categorieën van kinderen bestond dezelfde blyft. ' Art. 43. 1. Eene weduwe, die een nieuw huwelijk aangaat, verliest de helft van haar pensioen. Over de maand, waarin het huwelijk plaats heeft, wordt haar vol pensioen uitbetaald. 2. Bij ontbinding van haar laatste huwelijk treedt zij weder in het genot van haar vol pensioen. Over de maand, waarin de ontbinding plaats heeft, wordt haar half pensioen uitbetaald. 3. Zoolang eene hertrouwde weduwe half pensioen geniet, wordt aan hare kinderen de helft van den onderstand van volle weezen uitgekeerd, tenzij die helft kleiner is dan de onderstand, berekend op den voet van artikel 19. 4. Tot de uitbetaling van vol pensioen wordt telkenmale eerst overgegaan, nadat van de weduwe is ontvangen eene schriftelijke verklaring dat zij ongehuwd is, ook in den zin van artikel 3 van het reglement. Eene weduwe, die eene verklaring indient, welke met de waarheid in strijd is, verliest voor goed alle aanspraak op pensioen. Art. 44. 1. Indien een man by zijne toetreding als deelgenoot gehuwd is met eene weduwe, aan wie krachtens een vorig huwelijk pensioen is toegekend ten laste van een der onder toezicht van de Regeering gestelde koloniale Weduwen- en Weezenfondsen, dan wel na zijne toetreding huwt met eene weduwe als vorenbedoeld, kan hij desgewenscht aan huwelijkscontributie slechts voldoen het verschil tusschen de door hem genoten wordende of laatstelijk genoten maandeiyksche bezoldiging en de maandelijksche bezoldiging, waarmede het pensioen, Keglementen. Boers. i dat aan de weduwe vóór haar hertrouwen toekwam, correspondeert, c. q. verhoogd naar den maatstaf van de tyj artikel 11 behoorende tabellen. Is dat verschil negatief, dan wordt het verrekend met de huwelijkscontributie, welke bij vermeerdering van bezoldiging door den deelgenoot verschuldigd is. 2. De op den voet van het bepaalde bij lid 1 berekende huweiykscontributie wordt aangezuiverd op gelijke wijze als de huwelijkscontributie, welke krachtens artikel 11 moet worden voldaan. 3. De echtgenoote van een deelgenoot, door wien op den voet van het bepaalde bij het eerste lid van dit artikel geene of slechts verminderde huwelijkscontributie is voldaan, heeft, indien zij wederom weduwe wordt, ingevolge haar laatste huwelijk slechts aanspraak op pensioen tot een zoodanig bedrag dat zij, te zamen met het pensioen, hetwelk haar krachtens een vorig huwelijk toekomt, een inkomen heeft, gelijk aan het pensioen, dat correspondeert met de door den deelgenoot genoten bezoldigingen. Aan de kinderen uit het laatste huwelijk wordt, indien de moeder in leven is, onderstand toegekend op den voet van artikel 19, lid 1. Is de moeder eveneens overleden, dan genieten die kinderen onderstand op den voet van artikel 19, lid 2. In beide gevallen wordt bij de toepassing van artikel 19 aangenomen, dat de moeder ten laste van het fonds het pensioen geniet of zou hebben genoten, dat correspondeert met de door den deelgenoot genoten bezoldigingen. 4. De echtgenoote van een deelgenoot, die van de bepaling in lid 1 geen gebruik heeft gemaakt, heeft, indien zij wederom weduwe wordt, ingevolge haar laatste huwelijk aansprak op vol pensioen boven het pensioen, dat haar krachtens haar vorig huwelijk toekomt. Bij de toekening van onderstand aan de kinderen uit het laatste huwelijk wordt evenmin rekening gehouden met hetgeen aan kinderen uit een vorig huwelijk wordt uitgekeerd. Art. 45. 1. De onderstand voor kinderen, geboren na het overlijden van den vader, gaat in met de maand, volgende op die, waarin de geboorte heeft plaats gehad. 2. De onderstand voor kinderen, gewettigd na het overlijden van den deelgerechtigden vader of de deelgerechtigde moeder, wordt geacht te zijn ingegaan met de maand, volgende op die waarin het overlijden heeft plaats gehad. ^ Art. 46. ■ ^ V!rm06d6lijk overl«den van een deelgenoot, ter beoordeeling m Nederland van de Directie, in Nederlandsch-Indië van de Administratie van het fonds, kan tot de regeling van het pensioen en den onderstand worden overgegaan tegen afgifte van eene verklaring, ten genoegen van de autoriteit, door welke de regeling der uitkeenngen geschiedt, dat de gelden, welke later mochten blijken ten onrechte genoten te zijn, zullen worden teruggegeven. 2. Bij vermoedelijk overlijden van eene pensioen genietende weduwe kan op de wijze en onder de voorwaarde, in lid 1 bepaald, aan hare kinderen de onderstand van volle weezen worden toegekend. 3. Bij toepassing van lid 1 of van lid 2, wordt het tijdstip van ingang der uitkeermgen bepaald door de autoriteit, die omtrent het vermoedelijk overlijden uitspraak doet. Art. 47. Behalve in het geval, bedoeld bij artikel 12, lid 11, en in het geval dat aan een uit sLands dienst ontslagen Europeesch burgerlijk ambtenaar pensioen wordt toegekend, dat niet ingaat met de maand, volgende op die, waarin h« 'sLands dienst heeft verlaten, wordt indien een gewezen deelgenoot opnieuw tot het fonds toetreedt, bij de toepassing der bepalingen van dit reglement met zijn vorig deelgenootschap geen rekening gehouden. Art. 48. * . ,8emiS VaD het genot van Pensioen, ingevolge het onmklijk besluit m Indisch Staatsblad 1902, n°. 382 heeft fondst6n 86V0lge h6t V6rl0ren gaan van het deelgenootschap 'in het 2 In afwijking van het bepaalde b« lid 1 van artikel 32, blijven deelg0"00 en, die om de in dat lid bedoelde reden het genot ian hun pensioen missen, contributie-plichtig over het bedrag van dat 3. De contributie, verschuldigd door deelgenooten en facultatieve deelgenooten in het fonds, die om de in lid 1 bedoelde reden het genot van hun pensioen of hunnen onderstand tijdelijk missen, wordt verrekend met het niet uitbetaalde pensioen of den niet uitbetaalden onderstand. Beheer van het fonds en toezicht op dat beheer. Art. 49. 1. Het fonds wordt, onder het oppertoezicht van den Minister van Koloniën en onder het toezicht van commissarissen beheerd door een Directeur in Nederland met eene Administratie in Nederlandsch-Indië. 2. De Directie is te 's-Gravenhage gevestigd. 3. De Minister van Koloniën benoemt en ontslaat den Directeur en de commissarissen en voor zooveel noodig ook de plaatsvervangers en ondergeschikte ambtenaren. De meerderheid der commissarissen moet deelgenoot zijn in het fonds. 4. De Minister van Koloniën stelt de wijze vast, waarop het beheer in Nederland wordt gevoerd. Hij regelt de bezoldiging van den Directeur en van de ondergeschikte ambtenaren en de aan de commissarissen voor hunne bemoeiingen toe te kennen geldelijke vergoedingen en bepaalt de sommen, waarover de Directeur ten behoeve van maandof daggelders, bureauhuur en andere bureaukosten mag beschikken. 5. De inrichting der administratie in Nederlandsch-Indië, zoomede de wijze, waarop aldaar het beheer wordt gevoerd, wordt door den Gouverneur-Generaal vastgesteld in overleg met den Minister van Koloniën. 6. De kosten van beheer komen ten laste van het fonds. Voor de verrekening der uitgaven, welke in het belang van dat beheer ten laste van de Indische of van de Staatsbegrooting worden gedaan, worden in Nederland door den Minister van Koloniën, in NederlandschIndië door den Gouverneur-Generaal de noodige aanwijzigingen gedaan. 7. De Minister van Koloniën beslist hoe de beschikbare gelden zullen worden belegd en waar en hoe de geldswaardige papieren, eigendom van het fonds, worden bewaard. Art. 50. 1. In Nederland worden de ontvangsten van het fonds in 's Rijks schatkist gestort en geschieden de betalingen ten laste van het fonds uit die schatkist, hetzij rechtstreeks, hetzij door tusschenkomst van de Directie. 2. In Nederlandsch-Indië zijn de algemeene ontvangers van 's Lands kas belast met het doen van ontvangsten en uitgaven voor het fonds. 3. De regelen, bij het ontvangen en betalen in acht te nemen, worden vastgesteld in Nederland door den Minister van Koloniën, voor zoover noodig in overleg met den Minister van Financiën, in de koloniën door het koloniale bestuur. 4. De wijze van verantwoording aan de Directie van de in de koloniën gedane uitgaven en ontvangsten voor het fonds wordt door den Minister van Koloniën geregeld. 5. De Directeur is uitsluitend rekenplichtig aan den Minister van Koloniën. Art. 51. Voor het einde van elk jaar zendt de Directie van het fonds aan den Minister van Koloniën een omstandig verslag van den staat van het fonds en van haar werkzaamheden in het afgeloopen jaar. Art. 52. Om de vijf jaren, voor het eerst in het jaar 1915, stelt de Directie van het fonds een nauwkeurig onderzoek in, in hoeverre de op het fonds rustende verplichtingen door de inkomsten en bezittingen van het fonds worden gedekt en wordt in verband daarmede eene wetenschappelijke balans opgemaakt. Art. 53. 1. In het belang van het in artikel 52 bedoelde onderzoek zijn de deelgenooten verplicht om de vijf jaren, voor het eerst in het jaar 1915, telkens op 1 Januari, vragenlijsten in te vullen en in te dienen, in Nederland aan de Directie, in Nederlandsch-Indiö aan de Administratie van het fonds. Bovendien zijn de deelgenooten gehouden tusschentijds vragenlijsten in te vullen en in te dienen, telkens wanneer zulks door de Directie van het fonds noodig wordt geoordeeld. 2. Aan de deelgenooten, die verzuimen hunne opgaven in te zenden, wordt in de maand volgende op die, waarin de lijsten moesten worden ingevuld, door de Directie dan wel de Administratie van het fonds een termijn gesteld, binnen welken zij alsnog aan hunne verplichting hebben te voldoen. Wordt hieraan dan nog niet voldaan, dan wordt in Nederland door de Directie, in NederlandschIndiö door de Administratie van het fonds, aan den nalatigen deelgenoot, indien hij pensioen geniet, ten bate van het fonds eene boete opgelegd van een ten honderd van het bedrag van drie maanden pensioen. Deze boete wordt ingehouden bij de eerstvolgende uitbetaling van dat pensioen. Gelijke boete wordt iedere drie maanden van het pensioen ingehouden, zoolang de gepensionneerde in gebreke blijft de opgave in te zenden. Door de facultatieve deelgenooten, die den in het vorige lid bedoelden termijn hebben laten voorbijgaan zonder de opgaven in te dienen, is eene boete ten bate van het fonds verschuldigd van tien ten honderd van hunne gewone contributie over drie maanden, met een minimum van vijftig cent. Hun wordt een termijn voor de betaling dier boete gesteld. Bij niet-betaling binnen dien termijn gaat het deelgenootschap verloren. Slotbepalingen. Art. 54. Wanneer geschil ontstaat over de toepassing van dit Reglement, wordt daarin door Ons voorzien bij een met redenen omkleed besluit. Art. 55. Wij behouden Ons voor, voor elk bijzonder geval, waarin dit Reglement niet voorziet, bij een met redenen omkleed besluit eene afzonderlijke regeling te maken. HOOFDSTUK A. III. VOORSCHRIFT OMTRENT DE TOEKENNING VAN ONDERSTAND AAN DE NAGELATEN BETREKKINGEN VAN IN EN DOOR DEN DIENST GESNEUVELDE, OMGEKOMEN OF OVERLEDEN EUROPEESCHE LANDSDIENAREN. (Ind. SB. 1875, n°. 92, juncto 1910 n°. 234). Art. 1. Aan de nagelaten betrekkingen van burgerlijke en militaire Europeesche landsdienaren, die, in Nederlandsch-Indië, in den strijd of bij en door de uitvoering van gevorderde of bevolen dienstverrichtingen, zijn gesneuveld of omgekomen, of aan de onmiddellijke gevolgen van den strijd of van de gemelde dienstverrichtingen binnen één jaar zijn overleden, wordt een jaarlyksche onderstand toegekend; wanneer blijkt dat zij, niet vallende onder het bereik der bepalingen van het reglement, vastgesteld bij Ons besluit van 24 November 1859. n®. 70,') — ten gevolge van den hierboven bedoelden dood hunner betrekkingen aan dergelijken geldelijken onderstand behoefte hebben. De onderstand wordt verleend in Nederland door onzen Minister van Koloniën en in Nederlandsch-Indië door onzen Gouverneur-Generaal, tot zoodanig bedrag, voor zoo langen tijd en onder zoodanige voorwaarden als hun in ieder voorkomend geval, billijk en noodzakelijk zal voorkomen. ') Het bij genoemd K.B. vastgesteld reglement is het in Ind. SB. 1860, n°. 27, opgenomen: Reglement op het toekennen van pensioenen en gagementen aan de Enropeesche officieren en militairen beneden dien rang, van de in Nederlandsch-Indië aanwezige landmacht, en aan hunne weduwen en kinderen. Art. 2. De uit bovenbedoelden maatregel voortvloeiende uitgaven worden gebracht ten laste der begrooting van Nederlandsch-Indië. Zie aanteekeningen I en II. HOOFDSTUK A- m. Aanteekeningen. I. Het voorschrift is vroeger wel derwijze toegepast, dat een op grond daarvan toegekende onderstand binnen het jaar opnieuw werd verleend. Blijkens het besluit van 29 Augustus 1889, n°. 8, bestaat er geen bezwaar tegen, dat zoodanige onderstand telkens voor een bepaald in het besluit aan te wijzen kalenderjaar wordt toegekend, hetgeen in het voordeel is van de betrekkingen, nagelaten door iemand, die in het einde des jaars komt te vallen; maar wordt het vooral bjj deze ruime opvatting van de beteekenis van 's Konings aangehaald besluit noodig geacht hernieuwde toekenning van onderstand niet te doen plaats hebben binnen het jaar. Bijblad n°. 4628. Met afwijking in zoover van het bovenstaande is de Regeering van oordeel dat de onderwerpeljjke bedoelde onderstand behoort in te gaan met de maand volgende op die, waarover door den betrokken landsdienaar het laatst traktement is genoten, en niet meer met 1 Januari van het loopend kalenderjaar, tenzij buitengewone omstandigheden aanleiding mochten geven tot afwijking van den regel. Bijblad n°. 5962. II. Zie aanteekenin g n°. XIII van hoofdstuk A.i. De inhoud daarvan is ook op de hier bedoelde onderstand genietende personen van toepassing. HOOFDSTUK A. Ha. MAATREGELEN IN VERBAND MET HET NIEUWE REGLEMENT VOOR HET WEDUWEN- EN WEEZENFONDS VOOR EUROPEESCHE BURGERLIJKE AMBTENAREN IN NEDERLANDSCH-INDIË. (Ind. SB. 1913 n°. 481). A. 1. Iedere Europeaan of met Europeanen gelijk gestelde, die in 's Lands vasten burgerlijken dienst wordt benoemd, is verplicht in de maand van de aanvaarding van z\jne betrekking, door tusschenkomst van de autoriteit, die zijne inkomsten betaalbaar stelt, aan de administratie van het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië ter inzage toe te zenden zijne geboorteakte of, bij gemis daarvan, zijne doopakte, eene akte van bekendheid, dan wel eenig ander stuk, waaruit ten genoegen van die administratie zijn staat en leeftijd blijken. 2. Hij, die bij zijne toetreding tot het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië gehuwd is, is verplicht in de maand van de aanvaarding van zijne betrekking door tusscbenkomst van de autoriteit, die zijne inkomsten betaalbaar stelt, aan de administratie van genoemde instelling ter inzage toe te zenden een uittreksel uit zijne huwelijksakte. 3. Hij, die bij zijne toetreding tot het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië gehuwd is en kinderen bezit, die eene andere moeder hebben dan de vrouw, met wie hij op het oogenblik van zijne toetreding is gehuwd en die bij zijn overlijden aanspraak op onderstand zouden kunnen maken, is verplicht in de maand van de aanvaarding van zijne betrekking, door tusschenkomst van de autoriteit, die zijne inkomsten betaalbaar stelt, aan de administratie van genoemde instelling ter inzage toe te zenden de geboorte- of doopakten dier kinderen, dan wel, bij gemis daarvan, andere stukken, waaruit ten genoegen van die administratie de staat en de leefdtijd der kinderen blijken c.q. hunne brieven van wettiging. 4. Hij, die bü zijne toetreding tot het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië ongehuwd is, doch kinderen bezit, die bij zijn overlijden aanspraak op onderstand zouden kunnen maken, is verplicht in de maand van de aanvaarding van zijne betrekking door tusschenkomst van de autoriteit, die zijne inkomsten betaalbaar stelt, aan de administratie van genoemde instelling ter inzage toe te zenden de geboorteakten van die kinderen, dan wel, by gemis daarvan, hunne doopakten, akten van bekendheid, of andere stukken, waaruit ten genoegen van die administratie hun staat en leeftijd blijken. 5. Deelgenooten in het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië, die in het huwelijk treden, zijn verplicht in de maand, waarin het huwelijk is voltrokken, door tusschenkomst van de autoriteit, die hunne inkomsten betaalbaar stelt, aan de administratie van genoemde instelling ter inzage toe te zenden een uittreksel uit hunne huwelijksakte. 6. By wettiging van een of meer kinderen door een deelgenoot in het weduwen- en weezenfonds van Europeesche burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië, is deze verplicht de brieven van wettiging onverwijld, door tusschenkomst van de autoriteit, die zijne inkomsten betaalbaar stelt, ter inzage te zenden aan de administratie van genoemde instelling. 7. De administratie van het weduwen- en weezenfonds van Europeesche burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië is verplicht de van de deelgenooten ter inzage ontvangen bescheiden binnen veertien dagen na ontvangst ervan aangeteekend terug te zenden aan de rechthebbenden. B. Tot de regeling van pensioen of onderstand wordt door de administratie van het weduwen- en weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië overgegaan na ontvangst van: a. de akte van overlijden van den deelgenoot; b. de geboorteakte van ieder deelgerechtigd wettig kind, van wiens geboorte nog niet door vroegere toezending van dat stuk aan de administratie van genoemde instelling is kennis gegeven, dan wel, bi) ontbreken van die akte, de doopakte, eene akte van bekendheid of eenig ander stuk, waaruit ten genoegen van die administratie de staat en leeftijd van het kind blijken. C. De pensioenen en onderstanden ten laste van het weduwen- en weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren in NederlandschIndië worden maandelijks uitbetaald, na overlegging: a. voor zooveel aangaat de weduwen, van eene verklaring als bedoeld in artikel 43, lid 4, van het reglement voor die instelling; b. voor zooveel aangaat de weezen, van eene attestatie de vita, waarin moet zijn vermeld: 1. dat zij minderjarig zijn; 2. dat zij niet gehuwd zijn, ook niet in den zin van art. 3 van vorenbedoeld reglement; 3. dat zij geen burgerlijk ambt bekleeden, dat wordt bezoldigd met f 600.— 'sjaars of meer; 4. dat zij geen officier zijn van het Nederlandsche of Nederlandsch-Indische Leger, noch in dienst zijn van eene vreemde mogendheid. D. Onverminderd het bepaalde in de vorige alinea is de administratie van het weduwen- en weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië bevoegd overlegging te eischen van de bescheiden welke in elk bijzonder geval noodig worden geacht. E. Enz. HOOFDSTUK B. I. REGLEMENT OP HET VERLEENEN VAN VERLOVEN NAAR EUROPA AAN EUROPEESCHE AMBTENAREN IN NEDERLANDSCH-INDIË. (Staatsblad 1892, n°. 235, gewijzigd en aangevuld bij S.B. 1904 n°. 168 en 1910 n°. 679). Art. 1. 1°. In Nederlandsch-Indië worden verloven naar Europa onder genot van verlofstraktement alleen verleend aan niet bij speciale regelingen van het genot van verlof uitgesloten Europeesche ambtenaren die in vasten dienst van den Lande zijn. 2°. De verloven worden verleend door den Gouverneur-Generaal. 3°. Aan ambtenaren die op het tijdstip, waarop zij verlof vragen, geen bezoldiging, nonactiviteits-traktement of wachtgeld uit 's Lands kas ontvangen, zoomede aan hen, die in het genot van onderstand zijn, wordt verlof slechts in bijzondere gevallen, ter beoordeeling van den Gouverneur-Generaal verleend. 4°. Onder ambtenaren, bedoeld in de eerste alinea van dit artikel, worden verstaan zij, die volgens de bepalingen op het verleenen van pensioen aan Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië als zoodanig worden beschouwd. 5°. Op burgerlijke schrijvers onder het departement van Oorlog, zoomede op alle andere burgerlijke landsdienaren, die eene lagere bezoldiging dan van ƒ125.— 's maands genieten of laatst genoten hebben, is dit reglement niet van toepassing, ten ware zij ambten of bedieningen bekleeden of bekleed hebben, als bedoeld bij art. 7 van het Koninklijk besluit van 10 September 1864, n°. 47 (Ind. Staatsblad n°. 194), dan wel voor den vasten Indischen dienst uit Nederland werden gezonden. 6°. De Gouverneur-Generaal is evenwel bevoegd hun in bijzondere gevallen verlof wegens ziekte te verleenen. Zie aanteekening IX; artikel 2 van het pensioensreglement, Hoofdst. A. i. Art. 2. 1°. Verlof wegens ziekte wordt verleend voor den tyd in het geneeskundig certificaat vermeld, behoudens een maximum van twee jaren. 2°. Verlof wegens langdurigen dienst wordt verleend voor den tijd van acht maanden na ten minste zes jaren dienst in NederlandschIndië. Bedraagt de diensttijd meer dan zes jaren, dan wordt voor elk vol jaar boven dat getal de duur van het verlof met één maand verlengd, met dien verstande, dat het verlof nimmer wordt verleend dan voor langer dan één jaar. Aanspraak op verlof wegens langdurigen dienst wordt driemaal verkregen telkens na ten minste zes jaren dienst in Nederlandsch-Indië. 3°. Verlof wegens andere dringende redenen wordt, voor zoover 's Lands belang dit gedoogt, voor den tijd van hoogstens zes maanden verleend buiten bezwaar van 's Lands schatkist. Art. 3. De verloven wegens ziekte of langdurigen dienst worden verleend onder het genot van een verlofstraktement volgens artikel 5 berekend en van overtocht overeenkomstig de bepalingen dienaangaande. Zie aanteekening IV. Art. 4. 1 . Een verlof naar Europa wegens langdurigen dienst in NederlandschIndië kan, wanneer daarop aanspraak verkregen is, alleen worden geweigerd, ingeval de Gouverneur-Generaal het met de belangen van 's Lands dienst onvereenigbaar acht, dat de verzoeker zijn werkkring op het door hem aangegeven tijdstip verlaat. 2°. In zoodanig geval geschiedt de weigering by gemotiveerd besluit en wordt een termijn bepaald na welken op het verzoek kan worden teruggekomen. Art. 5. 1°. De verlofstraktementen worden berekend naar den volgenden maatstaf: Zeventig percent van de eerste ƒ125.— der maandelijksche bezoldiging; Vijftig percent van de tweede f 125. — ; Dertig percent van de volgende f 500. — en V ij f en twintig percent van elk volgend bedrag. 2°. Het verlofstraktement wordt berekend naar het bedrag van de bezoldiging verbonden aan de laatstelijk krachtens benoemingsbesluit bekleede hoofdbetrekking, tenzij gedurende minstens het laatste jaar eene hoogere bezoldiging genoten is in een andere, niet krachtens benoemingsbesluit (zooals bij waarneming, toevoeging, enz.) en niet als bijbetrekking vervulde betrekking, functie of dienst, wordende in dat geval het verlofstraktement naar die hoogere bezoldiging berekend. 3°. Als regel wordt onder bezoldiging verstaan wat daaronder volgens het reglement op het verleenen van pensioenen aan Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië begrepen is. 4°. Voor ambtenaren van de Gouvernementsmarine wordt door den Gouverneur-Generaal het bedrag vastgesteld, dat voor de berekening van het verlofstraktement in aanmerking komt. 5°. Het verlofstraktement der Europeesche onderwijzers en onderwijzeressen bij het openbaar lager en inlandsch onderwijs wordt berekend naar hunne vaste bezoldiging. 6°. Het verlofstraktement der ambtenaren, die bij een voorloopig traktement eene toelage ontvangen, wordt berekend naar het gezamenlijk bedrag dier inkomsten. 7°. In gevallen, waarin dit reglement niet voorziet, en voor ambtenaren, wier bezoldiging niet uitsluitend uit vast traktement bestaat, wordt door den Gouverneur-Generaal het bedrag of de maatstaf vastgesteld, waarnaar de berekening van het verlofstraktement zal geschieden. Zie aanteekening VI. Bijlage E. Art. 6. 1°. Als Indische diensttijd, bedoeld in artikel 2, wordt gerekend wat ook als zoodanig voor de berekening van het pensioen in aanmerking zou komen. 2°. Interrupties, waardoor de vorige diensttijd bij de beoordeeling van aanspraak op verlof wegens langdurigen dienst buiten rekening blijft, ontstaan door: a. ontslag uit 'sLands dienst; b. verlof naar Europa. 3°. Interruptie ten gevolge van een verlof als bedoeld in het laatste lid van art. 2 dat niet langer dan zes maanden geduurd heeft, blijft buiten rekening wanneer na eindiging daarvan ten minste weder drie jaren in actieven dienst in Nederlandsch-Indië zijn doorgebracht. 4°. Wanneer aan een ambtenaar dienstverrichtingen buiten Nederlandsch-Indië zijn of worden opgedragen, kan de GouverneurGeneraal bepalen dat de daarvoor buiten Nederlandsch-Indië doorgebrachte tijd ook als Indische diensttijd wordt gerekend. Zie aanteekening III. Art. 7. De noodzakelijkheid van elk verlof naar Europa wegens ziekte moet gestaafd worden door eene geneeskundige verklaring, afgegeven en ingericht volgens door den Gouverneur-Generaal vastgestelde voorschriften. Zie Bijlage A. Art. 8. Tenzij in het verlofsbesluit de datum is vermeld, gaan de verloven in: voor actief dienende ambtenaren met den eersten dag der maand, volgende op die, waarop zij opgehouden hebben dienst te doen, en voor niet actief dienenden met den eersten der maand, volgende op die, waarin zij op officieele wijze van het verlofsbesluit kennis hebben bekomen. Wanneer niet binnen drie maanden na ingang van het verlof, of, wanneer door den Gouverneur-Generaal uitstel wordt verleend, vóór het verstrijken van den nader gestelden termijn, de reis naar Europa is aanvaard, wordt het verlof beschouwd als te zijn vervallen en is de betrokken ambtenaar gehouden in 's Lands kas terug te storten al wat ten gevolge van het verlofsbesluit aan of voor hem is uitgegeven of verschuldigd. Zie aanteekening VIII. Art. 9. 1°. De verloven naar Europa onder genot van verlofstraktement kunnen door den Minister van Koloniën wegens ziekte worden verlengd met behoud van verlofstraktement, mits daardoor het verlofstraktement niet langer dan drie jaren genoten wordt. 2°. De Minister van Koloniën kan de verloven naar Europa verlengen buiten bezwaar van den Lande, wanneer 's Lands belangen het naar zijn oordeel gedoogen. 3°. Ingeval van verlenging van een verlof, dat verleend is met behoud der betrekking en tijdelijke voorziening in de waarneming daarvan, kan de Gouverneur-Generaal, zulks geraden achtende, definitief in de betrekking voorzien. Art. 10. Een ieder, aan wien verlof naar Europa is verleend, is gehouden van zijne aankomst kennis te geven aan het Ministerie van Koloniën. Art. 11. 1°. Op den door den Minister van Koloniën voor te schrijven tijd behoort de verlofganger zich bij het Departement van Koloniën aan te melden voor de regeling van zijn terugkeer naar Nederlandsch-Indië of ter verkrijging van verlofsverlenging zoo daartoe termen zijn. 2°. Zij, die in het genot zijn van een wegens ziekte verleend of verlengd verlof, of die eene verlenging van verlof wegens ziekte aanvragen, worden onderworpen aan een geneeskundig onderzoek, en de beschikking op hun verzoek om naar Nederlandsch-Indië te mogen terugkeeren of om verlenging van verlof te ontvangen wordt afhankelijk gesteld van hetgeen bij dat onderzoek blijkt omtrent hunne geschiktheid om den dienst in Nederlandsch-Indië te gaan hervatten. 3°. Ten aanzien van ambtenaren met verlof, die zich tot herstel hunner gezondheid buiten Nederland ophouden en verlofsverlenging wegens ziekte vragen, kan de Minister van Koloniën genoegen nemen met de overlegging van eene door de plaatselijke autoriteit en door een Nederlandsch gezantschap of consulaat gewaarmerkte vei klaring van een geneesheer, dat zij vooralsnog lichamelijk ongeschikt zijn om den dienst in Nederlandsch-Indië te gaan hervatten. Zie Bijlagen B en C. Art. 12. 1°. Wie tegen het einde van een wegens ziekte tot den termijn van drie jaren verlengd verlof nog niet geschikt wordt gekeurd om den dienst in Nederlandsch-Indië te gaan hervatten, wordt als definitief ongeschikt voor den dienst aangemerkt en daaruit eervol ontslagen tenzij alleen eene toevallig opgekomen ziekte van voorbijgaanden aard den terugkeer naar Nederlandsch-Indië voor het oogenblik onraadzaam maakt en de Minister van Koloniën in die omstandigheden termen vindt om eene verlofsverlenging buiten bezwaar van den Lande te verleenen. 2. In dat geval z*jn ook op zoodanige verlofsverlenging de eerste twee alinea's van artikel 11 van toepassing. Art. 18. 1 De in de artikelen 11 en 12 vervatte bepalingen omtrent aanmelding tot terugkeer naar Nederlandsch-Indië of ter verkrijging van verlofsverlenging wegens ziekte en omtrent geneeskundige onder zoekingen en finale afkeuring voor den Indischen dienst zijn ook van toepassing op ambtenaren met verlof, aan wie als zoodanig door Ons of van Onzentwege dienstverrichtingen in het belang der Koloniën z}jn opgedragen. 2. Hun kan echter, wanneer ztf volgens die bepalingen naar Nederlandsch-Indië zouden moeten terugkeeren, door den Minister van Koloniën verlenging van verlof worden toegestaan voor zoolang als ten behoeve van de bedoelde dienstverrichtingen noodig is en zij blijven dan in het genot van het hun toegekend verlofstraktement. Art. 14. 1. Door den Gouverneur-Generaal worden de noodige regelen gesteld omtrent het vertrek uit Nederlandsch-Indië van ambtenaren, die een buitenlandsch verlof wegens ziekte aangevraagd hebben, doch wier ziektetoestand niet gedoogt dat zij eene beschikking op dat verzoek afwachten. 2. Aan zoodanige ambtenaren kan, in afwachting van de beschikking van den Gouverneur-Generaal, op hun verzoek door den Minister van Koloniën, behoudens nadere verrekening met de inkomsten die zullen blijken hun toe te komen, een voorloopig traktement' worden verleend, gelijk aan het verlofstraktement, waarop ztf verondersteld worden aanspraak te kunnen maken. Zie Bijlage A. Art. 15. Wanneer een Indisch ambtenaar zich ter vervulling van dienstverrichtingen in Europa bevindt en bij het eindigen van die diénstReglementen Bokes. verrichtingen door ziekte tijdelijk verhinderd wordt naar NederlandschIndië terug te keeren, kan de Minister van Koloniën hem verlof onder genot van verlofstraktement verleenen. Op zoodanig verlof is, voor zooveel mogelijk, van toepassing hetgeen in dit besluit bepaald is aangaande verloven wegens ziekte door den Gouverneur-Generaal verleend. Art. 16. Wanneer een verlofganger vóór het einde van den hem gestelden verloftermijn in Nederlandsch-Indië terugkeert, neemt het verlofstraktement, voor zoover hij in het genot daarvan is, een einde met den laatsten dag der maand van zijne terugkomst. Art. 17. De Gouverneur-Generaal bepaalt welke betrekkingen, bij verlof van de titularissen voor niet langer dan een jaar, tijdelijk: worden waargenomen. Zie Bijlage D. Art. 18. Door aanspraken op verlof, overeenkomstig dit reglement verkregen, wordt niets te kort gedaan aan de bevoegdheid der Regeering om ontslag uit 's Lands dienst te verleenen. Zie Aanteekening L Slotbepaling. Enz. HOOFDSTUK B. i. Bijl. A. Zie Regl1. artikelen 7 en 14. Bepalingen regelende het constateeren der ziekte van burgerlijke ambtenaren, die een buitenlandsch verlof tot herstel van gezondheid verzoeken. (Ind. SB. 1913 n°. 695). Art. 1. 1. Buitenlandsch verlof wegens ziekte wordt door den GouverneurGeneraal alleen verleend op grond van eene geneeskundige ver- klaring, waarin wordt geconstateerd, dat een verlof naar Europa of van voortgezet verblijf in Europa noodzakelijk is tot herstel van de gezondheid van den verzoeker. 2. Indien de belanghebbende de beschikking op zijn verzoek niet kan afwachten zonder ernstig nadeel van zijne gezondheid, wordt dat in het certificaat of in eene nader afgegeven verklaring geconstateerd, en is het betrokken hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur bevoegd, onder nadere goedkeuring van den GouverneurGeneraal, vergunning tot dadelijk vertrek uit Nederlandsch-Indië te verleenen. Art. 2. De geneeskundige verklaringen moeten afgegeven zijn op den door de geueesheeren als zoodanig afgelegden eed. Art. 3. 1. Zij worden afgegeven door eene geneeskundige Commissie, wanneer de verzoeker geplaatst is of zich bevindt op eene plaats, waar gelegenheid bestaat de ambtenaren door eene zoodanige Commissie te doen onderzoeken, of van waar de zetel eener Commissie over land in één dag reizens te bereiken is. 2. De zetel eener Commissie wordt gerekend over land in één dag te bereiken te zijn, wanneer de afstand niet meer bedraagt dan het aantal palen, dat, bij het te goed doen van daggelden aan in dienst reizende ambtenaren, voor de verschillende wijzen van reizen in de betrekkelijke bepalingen als maatstaf is of nader zal worden aangenomen. 3. Tot het afgeven der geneeskunige verklaring is in den regel alleen bevoegd de Commissie van de standplaats van den verzoeker, b\j uitzondering die van het werkelijk verblijf. 4. Onder de Commissie van de standplaats of het werkelijk verblijf wordt, verstaan de Commissie, die het dichtst bij de standplaats of het werkelijk bedrijf zitting houdt. 5. Het werkelijk verblijf komt alleen in aanmerking: a. wanneer de verzoeker geen standplaats heeft; b. wanneer de verzoeker zich buiten zijne standplaats bevindt en de Commissie van het werkelijk verblijf van oordeel is, dat zyn gezondheidstoestand hem verbiedt naar zijne standplaats terug te keeren. 6. Yoor de ambtenaren, niet vallende in de termen van alinea 1 van dit artikel wordt met de verklaring van één geneesheer genoegen genomen behoudende de Gouverneur-Generaal zich evenwel voor om, zoo Hem dit in speciale gevallen noodig schijnt, ook te hunnen aanzien het oordeel eener geneeskundige Commissie in te roepen. 7. Yan ieder ambtenaar, aan wien een certificaat voor verlof naar Europa wegens ziekte is uitgereikt, wordt door de Commissie dan wel door den bij de vorige alinea bedoelden geneesheer een geheim ziekteverslag, behoudens het bepaalde by art. 8 alleen voor den hoofdinspectuur, chef van den burgerleken geneeskundigen dienst bestemd, opgemaakt en aan dien hoofdambtenaar ingediend. 8. Yoor ambtenaren, die, zonder dat hun buitenlandsch verlof wegens langdurigen dienst of wegens ziekte is verleend, zich met toestemming van de bevoegde autoriteit in Europa bevinden, wordt de geneeskunige verklaring afgegeven door de geneeskundige Commissie van het departement van koloniën. Yoor zoover zjj zich tot herstel van gezondheid buiten Nederland bevinden, kan ter constateering van hunne lichamelijke ongeschiktheid om den dienst hier te lande te hervatten, genoegen genomen worden met eene verklaring, als bedoeld in de laatste alinea van art. 11 van het reglement in S B 1892 °. 235 '). Art. 4. 1. Er zullen geneeskundige Commissies zitting houden te Batavia, Buitenzorg, Magelang, Tjimahi, Semarang, Willem I, Djokjakarta, Soerakarta, Malang, Soerabaja, Padang, Koeta Radja, Makassar, Medan en Amboina. 2. Zjj bestaan uit drie geneesheeren, met inbegrip van den voorzitter. 3. Als voorzitter treedt op te Batavia, Magelang, Soerabaja en Padang de gewestelijk eerst aanwezend officier van gezondheid of diens t\jdelijken vervanger en op de overige plaatsen de oudste officier van gezondheid in rang. 4. De voorzitter voegt zich voor ieder onderzoek twee leden toe; daar, waar meer geneesheeren gevestigd zjjn, volgt hij een rooster ') Zie hoofdstuk B. i. waarop alle ter plaatse gevestigde officieren van gezondheid (te Batavia met uitzondering van den chef van den militair geneeskundigen dienst en van de op diens bureau geplaatste officieren van gezondheid) en alle stads-, gouvernements- en civiele geneesheeren voorkomen. Indien geen voldoend aantal officieren van gezondheid of stads-, gouvernements- en civiele geneesheeren beschikbaar is, kunnen ook particuliere geneesheeren om beurten worden aangewezen. 5. De geneesheeren doen het onderzoek kosteloos, behalve de particuliere geneeskundigen die voor elke vacatie den Lande een bedrag van f 10.— in rekening kunnen brengen, de vergoeding voor transportkosten daaronder begrepen. Art. 5* 1. Ambtenaren, die een certificaat van eene commissie wenschen te verkrijgen, wenden zich daartoe tot den voorzitter, aan wien door den behandelenden geneesheer eene verklaring wordt overgelegd, waarin de noodzakelijkheid van het verlof geconstateerd wordt en de ziekte is vermeld. 2. De voorzitter roept ten spoedigste na ontvangst der stukken de commissie bijeen ter plaatse door hem aan te wijzen. Daarvoor kiest hy de woning of het tijdelijk verblijf v&n den verzoeker, ingeval deze zich niet naar de commissie begeven kan. 8. De commissie heeft de bevoegdheid, de ambtenaren voor den door haar noodig geachten duur onder observatie te nemen en kan zich bij het onderzoek door den behandelenden geneesheer schriftelijk of mondeling doen voorlichten. Art. 6. 1. Is het den voorzitter niet mogelijk de commissie te doen vergaderen, zoo geeft hij daarvan eene verklaring af, en kan op de in art. 4 genoemde plaatsen der bezittingen buiten Java en Madoera volstaan worden met een certificaat van den behandelenden geneesheer, voldoende aan de eischen, bij de artikelen 1 en 2 gesteld; terwijl, bijaldien het geval zich voordoet te Buitenzorg en te Tjimahi de verzoeker voor de commissie te Batavia verschijnt, te Djokjakarta, Soerakarta, Magelang en Willem I over die te Semarang en te Malang voor die te Soerabaja. 2. De verklaring van den voorzitter moet bij de aanvrage om verlof worden overgelegd. Art. 7. 1. De Gouverneur-Generaal of de betrokken departements-chef kunnen naar aanleiding van de beslissing eener geneeskundige commissie of de verklaring van den geneesheer bedoeld in het zesde lid van art. 3 en in art. 6 een nieuw geneeskundig onderzoek gelasten. 2. Dit onderzoek wordt opgedragen aan eene hoofdcommissie te Batavia, bestaande uit drie leden, voor elk geval door den hoofdinspecteur, chef van den burgerlijken geneeskundigen dienst aan te wijzen, bij voorkeur uit de aldaar gevestigde burgerlijke geneesheeren in 's lands dienst, voorts — met vergunning van den commandant van het leger — uit de aldaar geplaatste officieren van gezondheid, ten slotte zoo noodig uit de particuliere geneeskundigen. In deze hoofdcommissie mogen geen medici zitting nemen, die te voren reeds op eenigerleiwijze in het betreffende geval betrokken zijn geweest. 3. De geneeskundige commissie, wier beslissing aan herziening wordt onderworpen, is verplicht aan de hoofdcommissie op haar verzoek alle inlichtingen te verschaffen. 4. De door de hoofdcommissie genomen beslissing, vergezeld van een voor den hoofdinspecteur, chef van den burgerlijken geneeskundigen dienst bestemd geheim ziekteverslag, wordt aan dezen hoofdambtenaar schriftelijk medegedeeld, die de autoriteit, die het onderzoek gelast heeft, met die beslissing in kennis stelt. Art. 8. Ingeval ziekteverlof wordt verleend, wordt het geheim ziekteverslag bedoeld bg alinea 7 van art. 3 en alinea 4 van art. 7 aan de geneeskundige commissie van het departement van Koloniën opgezonden. Art. 9. De reiskosten naar de plaatsen, waar de commissies, de hoofdcommissie inbegrepen, vergaderen en c.q. ook terug naar de standplaats of het werkelijk verblijf van den belanghebbende, komen voor rekening van Lande, op den voet van het reisreglement voor burgerlijke ambtenaren. HOOFDSTUK B. i. BUI. B. Zie Reglt. art. 11. Instelling eener commissie te 's-Gravenhage voor het geneeskundig onderzoek van aan den dienst in de koloniën verbonden of daarvoor bestemd personeel. (Bijblad n°. 4878). Art. 1. Te 's-Gravenhage wordt eene commissie gevestigd voor het geneeskundig onderzoek van aan den dienst in de koloniën verbonden of daarvoor bestemd personeel. Art. 2. 1. De commissie bestaat uit een voorzitter en twee leden. 2. De voorzitter wordt bjj Koninklijk besluit benoemd, voor den tijd van hoogstens vijf jaren, uit de gepensionneerde hoofdofficieren van den geneeskundigen dienst van het leger in Nederlandsch-Indië. 8. De leden worden door den Minister van Koloniën benoemd, voor den tijd van hoogstens twee jaren, uit de met verlof in Europa aanwezige officieren van gezondheid van het voornoemde leger voor zooveel zij minstens vijf jaren in Indië gediend hebben. 4. Bovendien worden door den Minister van Koloniën aangewezen twee plaatsvervangende leden gekozen uit de met verlof in Europa aanwezige en uit de gepensionneerde officieren van gezondheid, van het leger in Nederlandsch-Indië voor zooveel zij minstens vijf jaren in Indië gediend hebben. Art. 3. De voorzitter en de beide leden der commissie mogen geene praktijk uitoefenen, ook niet consultatief. Zoowel zij als de plaatsvervangende leden hebben zich overigens te gedragen overeenkomstig eene door den Minister van Koloniën vast te stellen instructie. Zie Bijlage C. Art. 4. 1. De voorzitter der commissie geniet boven zijn pensioen eene toelage naar reden van f 2400 (twee duizend vier honderd gulden) 'sjaars; de beide leden genieten boven hun verlofstraktement ieder eene toelage naar reden van f 1500 (een duizend vijfhonderd gulden) 'sjaars. 2°. De plaatsvervangende leden genieten boven hunne overige inkomsten geen andere renumeratie dan een vacatiegeld ad zes gulden per hoofd, voor eiken dag waarop zij deelnemen aan de werkzaamheden der commissie. Art* 5* 1. Ten behoeve van de commissie wordt voorts toegestaan: le voor lokaalhuur hoogstens f 1000 (duizend gulden 'sjaars; 2e voor administratie- en bedieningskosten hoogstens f 1000 (duizend gulden) 'sjaars; 3e voor onderhoud van instrumenten en meubilair hoogstens f 500 (vijfhonderd gulden) 'sjaars. 2. Voor de eerste inrichting van het keuringsbureau wordt voorts toegestaan een bedrag van hoogstens f 4000 (vier duizend gulden). Art. 6. Buiten 's-Gravenhage gevestigde personen, reeds in kolonialen dienst zijnde, die ingevolge eene vanwege den Minister van Koloniën ontvangen opdracht voor de Commissie van keuring verschijnen, genieten op den voet van de Koninklijke besluiten van 5 en 31 Januari 1884 (Staatsblad n°. 4 en 25) vergoeding van reiskosten voor de reis van de gemeente in Nederland waar zij laatstelijk in het bevolkingsregister waren ingeschreven — of, wanneer zij buitenslands gevestigd waren, van het grensstation waarlangs zü Nederland bereiken — naar 's-Gravenhage en terug, zoomede vergoeding van verblijfkosten voor den tijd gedurende welken zij zich, blijkens eene door de commissie van keuring af te geven verklaring, ten behoeve van het onderzoek te '-Gravenhage hebben moeten ophouden. Art. 7. De uitgaven ten behoeve van de in dit besluit bedoelde Commissie komen ten laste van het l8te Hoofdstuk der begrooting van Nederlandsch Indië. HOOFDSTUK B. i. Bijl. c. Zie art. 3 van Bijlage B. Voorloopige instructie voor de Commissie voor het geneeskundig onderzoek van aan den dienst in de koloniën verbonden of daarvoor bestemd personeel. (Bijblad n°. 4879). Art. 1. De voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden der Commissie leggen bij de aanvaarding hunner bediening, in handen van den Minister van Koloniën, den volgenden eed (belofte) af: „Ik zweer „(beloof) dat ik mij als voorzitter (lid, plaatsvervangend lid) der Commissie, tegenover het door mij te onderzoeken personeel op een „geheel vrij en onafhankelijk standpunt zal plaatsen, opdat mijne „adviezen naar plicht en geweten gegrond zijn op het wel begrepen „belang van den Staat." Art. 2. De Commissie is rechtstreeks ondergeschikt aan den Minister van Koloniën. Art. 3. 1. De voorzitter is aan den Minister verantwoordelijk voor de goede en geregelde uitoefening van den dienst. 2. Hij zorgt dat de voorschriften en bepalingen worden opgevolgd. 3. Hij regelt de werkzaamheden der leden. 4. Hij bepaalt de plaats en het uur der zitting, c. q. in verband met speciale opdrachten van den Minister. 5. Bij afwezigheid of verhindering van een der leden roept hü bij toerbeurt of rooster een plaatsvervangend lid op om zitting te nemen; de voorzitter wordt c. q. vervangen door den oudsten in rang van de vaste leden. 6. Hij voert de correspondentie en zorgt dat de per post te verzenden stukken tusschen tien en vier uur aan het Ministerie van Koloniën worden afgegeven. Art. 4. 1. De voorzitter ontvangt van het Ministerie van Koloniën opgave van het personeel dat voor de Commissie moet verschijnen. 2. HJj bepaalt den dag en het uur, waarop het onderzoek zal plaats hebben en roept namens den Minister den te onderzoeken persoon op om voor de Commissie te verschijnen. 3. Na afloop van het onderzoek ontvangt de belanghebbende, bijaldien hij is ambtenaar of officier en buiten 's-Gravenhage gevestigd, van den voorzitter eene verklaring betreffende het aantal dagen dat hij voor het onderzoek zich te 's-Gravenhage heeft moeten ophouden, overeenkomstig het hierbij gevoegde model D. 4. De voorzitter deelt de beslissing der Commissie binnen vier en twintig uren, nadat zij is gevallen, schriftelijk mede aan den Minister van Koloniën. Art. 5. De door de Commissie af te geven certificaten worden ingericht volgens de hierbij gevoegde modellen A, B of C. Art. 6. In bijzondere gevallen kan de Commissie, na daartoe alvorens de toestemming van den Minister verkregen te hebben, de voorlichting vragen van eene specialiteit. Art. 7. Binnen- en buitenlandsch verlof worden verleend: aan den voorzitter door den Minister van Koloniën; aan de leden en plaatsvervangende leden door den voorzitter. Art. 8. Vóór of op 1 Januari 1895 enz. HOOFDSTUK- Bi. Model A. (Zie artikel 5 van Bijl. C.) Voor hen die zich aanmelden voor terugkeer naar de Koloniën en voor hen, die in kolonialen dienst wenschen te treden. Geneeskundig Certificaat. De ondergeteekenden, uitmakende de Commissie voor het geneeskundig onderzoek van aan den dienst in de Koloniën verbonden of daarvoor bestemd personeel, verklaren bü deze, op den eed by de aanvaarding hunner bediening afgelegd, den persoon van: geschikt voor den Militairen actieven dienst in Nederlandsch-Indië1), Aldus opgemaakt in onze zitting te 's-Gravenhage, den 19 > De Voorzitter, De Leden, ') Bij ambtenaren: „geschikt voor zijn werkkring in Nederlandsch-Indië". Model B. (Zie artikel 5. van Bijl. C.) Bij afkeuringen. Geneeskundig Certificaat. De ondergeteekenden, uitmakende de Commissie voor het geneeskundig onderzoek van aan den dienst in de Koloniën verbonden of daarvoor bestemd personeel, verklaren bij deze, op den eed bij de aanvaarding hunner bediening afgelegd, den persoon van: voortdurend ongeschikt voor alle militaire diensten, uithoofde van') Aldus opgemaakt in onze.zitting te enz. ') Bü militairen: „tijdelijk ongeschikt voor den Militairen actieven dienst in Nederlandsch- Indië, uithoofde van ..." „Is geschikt voor den Militairen dienst bij de Koloniale Reserve". Bij ambtenaren: „voortdurend ongeschikt voor zijn werkkring in de Koloniën, uithoofde van ... Model C. (Zie artikel 5 van Bfll. C). Voor verlenging van verlof. Geneeskundig Certificaat. De ondergeteekenden, uitmakende de Commissie voor het geneeskundig onderzoek van aan den dienst in de Koloniën verbonden of daarvoor bestemd personeel, verklaren bij deze, op den eed bvj de aanvaarding hunner bediening afgelegd, dat zjj eene verlenging van verlof voor den tjjd van zes maanden noodzakelijk achten tot herstel der gezondheid van uithoofde van Aldus opgemaakt enz. Bjjl. D. Zie Reg*. art. 17. L^jst van betrekkingen, welke bij verlof van de titularissen voor niets langer dan één jaar tijdelijk worden waargenomen. A. Departement yan Binnenlandsch Bestuur. I. Kadaster. Ingenieur, chef van den dienst SB. 1900 n°. 132 Inspecteur en Bewaarder „ 1912 „ 160 B. Departement yan Landbouw, Ngyerheid en Handel. I. Gouvernementskinaonderneming. HOOFDSTUK. B i. Directeur Scheikundige en Administrateur SB. 1893 n°. 229 „ 1909 „ 480 II. Koffiecultuur. Inspecteur en adjunct-Inspecteur SB. 1909 n°. 379 III. Boschwezen. Chef van den dienst Inspecteur SB. 1899 n°. 106 „ 1909 „ 271 IY. 'sLands Plantentuin. Directeur SB. 1893 n°. 229 Y. Burgerlijke Veear t s enij k un dige dienst. Inspecteur en adjunct-inspecteur „ 1910 „ 581 C. Departement van Financiën. I. Inspectiën. Inspecteur van Financiën SB. 1896 n". 31 Adjunct-Inspecteur van Financiën „ 1900 „ 184 II. Opiumregie. Hoofdambtenaar chef van den dienst SB. 1900 n°. 132 Inspecteur „ 1900 „ 132 Adjunct-Inspecteur „ 1904 „ 364 III. In- en uitvoerrechten en accijnzen. Hoofdinspecteur, Chef SB. 1900 n°. 132 Inspecteur „ 1900 „ 132 Adjunct-Inspecteur „ 1900 „ 132 Controleur „ 1900 „ 132 Inspecteur- Afdeelingschef „ 1911 „ 84 Inspecteur en Adjunct-Inspecteur „ 1910 „ 681 IY. Pandhuisdienst. Chef, Souschef, Inspecteur en Adjunct-Inspecteur „ 1912 „ 162 D. Departement van Onderwijs en Eeredienst. I. Middelbaar Onderwijs. Leeraar(es) SB. 1893 n°. 229 Directeur(trice) eener inrichting van — , 1893 „ 229 II. Lager onderwijs voor Europeanen. Inspecteur SB. 1895 n°. 69 III. Inlandsch onderwijs. Inspecteur en Adjunct-Inspecteur SB. 1893 n°. 229 Directeur eener kweekschool voor Inl. Onderwijzers „ 1895 „ 69 Directeur eener kweekschool voor Inl. Ambtenaren „ 1911 „ 663 Leeraar in de rechtswetenschap bij de opleidingsscholen voor Inl. Ambt. „ 1903 „ 131 IV. Burgerlijke geneeskundige dienst. a. Krankzinnigen wezen: Geneesheer SB. 1898 n°. 229 Hoofdverplegers(sters) „ 1909 „ 480 b. Stadsgeneesheeren: te Batavia, Samarang en Soerabaja „ 1893 „ 229 c. School tot opleiding van Inl. Artsen : Directeur, tevens Leeraar, Leeraar plaats - vervangend Directeur en Leeraar „ 1902 „ 407 V. Geneeskundig Laboratorium te Weltevreden. Directeur SB. 1893 n°. 229 Onderdirecteur „ 1893 „ 229 B. Departement van Gouvernementsbedrüven. I. Spoorwegen. Hoofdinspecteur SB. 1893 n°. 229 Hoofdingenieur , 1893 „ 229 Ingenieur „ 1893 „ 229 Secretaris-Boekhouder „ 1893 „ 229 Chef der controle „ 1893 „ 229 Hoofdingenieur, chef van den spoorwegdienst en tevens van den dienst der kolenontginning ter Sumatra's Westkust „ 1900 „ 98 Chef \ „ 1900 „ 98 Afdeelingschef / _ . . „ 1900 „ 98 Chef der werkplaatsen ( 01 a 16 er 1900 „ 98 Adjunct-afdeelingschef Staatsspoorwegen. ^ 1QQQ # g8 Telegraafcontroleur ) „ 1900 „ 98 Inspecteur bij het toezicht op de spoorwegdiensten en het stoomwezen. „ 1900 „ 98 II. Post-, Telegraaf-, en Telefoondienst. Hoofdinspecteur SB. 1893 n°. 229 Inspecteur der le klasse „ 1900 „ 116 Inspecteur der 2® klasse „ „ „ „ Adjunct-Inspecteur „ „ „ » Chef van het atelier , „ > > Instrumentmaker „ „ » » Beheerder der post- en zegelwaarden „ 1903 „ 123 Beheerder van het algemeen magazijn „ » » » III. Mijnwezen. Hoofdingenieur SB. 1894 „ 287 Ingenieur der 1® klasse „ „ „ „ Ingenieur der 2® klasse „ „ „ „ IV. Landsdrukkerij. Directeur „ 1893 „ 229 V. Opiumfabriek. Ingenieur „ 1900 „ 132 Directeur „ „ , „ Plaatsvervangend Directeur „ „ „ „ "Werktuigkundige „ 1911 „ 279 Eerste expediteur „ „ „ „ Technisch ambtenaar „ „ „ „ Opzichter „ „ , „ VI. Fabrieken voor de briketteering en verpakking van zout. Hoofdmachinist „ 1909 „ 480 Secretaris-boekhouder „ „ „ „ Machinist „ „ „ „ F. Departement der Burgerlyke openbare werken. I. Stoomwezen. Hoofdingenieur „ 1909 „ 325 Ingenieur „ „ „ „ Adspirant-ingenieur „ „ „ „ Opzichter „ „ „ , II. Baggerdienst enz. Gezagvoerder aan den wal, chef van het personeel en materieel btf het drijvend baggermaterieel te Tandjong Priok „ 1893 „ 229 Chef werktuigkundige \ Gezagvoerder I _ ~ t , , . . „ 1008 „ 338 Chef van de werkplaats > " * Machinist ( ' " Baggermeester ' (*. Departement van Justitie. I. Arbeidsinspectie en koeliwerving. Inspecteur en adjunct-inspecteur SB. 1911 n°. 201 H. Departement van Oorlog. I. Photographisch atelier van den Generalen Staf. Photograaf (als hy is civiel ambtenaar) „ 1895 „ 109 Helper-Photograat (idem) „ „ , „ II. Lithographisch etablissement van idem. Graveur (als hij is civiel ambtenaar) „ 1895 „ 100 Helper-Graveur (idem) „ „ „ , Drukker (idem) „ „ „ , III. Instrumentmakers winkel van idem. Instrumentmaker (als hy is civiel ambtenaar) \ 18g. , Helper-Instrumentmaker (idem). ( " " IV. Artillerieconstructiewinkel te Soerabaja. Ingenieur-werktuigkundige Opziener Onderopziener > „ 1895 „ 109 Meesterknecht Modelmaker V. Patroonfabriek van de Pyrotechnische werkplaats te Soerabaja Opziener Meesterknecht YI. Geweermakersschool. Wapencontroleur „ 1893 „ 109 VIL Stoomtram in Atjeh. Ingenieur wertuigkundige Boekhouder, tevens Chef der controle Werktuigkundig ambtenaar Opzichter der werkplaatsen VIII. Departement. Archivaris der l6 afdeeling „ 1902 „ 182 SB 1895 n°. 109 1904 Boekhouder by de Ve afdeeling SB 1911 n°. 449 IX. Triangulatiebrigade. Ingenieur. „ 1909 , 236 F. Departement der Marine. I. Koninklijk Magnetisch en Meteorologisch observatorium te Batavia. Directeur i Onderdirecteur / » 1893 „ 229 Rekenaar ' ^ 1900 # 132 II. Scheepvaart. Inspecteur | adjunct-Inspecteur | » 1893 „ 229 III. Departement. Teekenaar n 1900 „ 132 Arcnivaris De beide beheerders der registers van schepelingen. „ 1905 „ 317 Reglementen Boers. 6 HOOFDSTUK B. i. Bijl. E. Zie Rt. art. 5. Schaal van verlofstraktementen voor burgerlijke ambtenaren bij verlof naar Europa. Is ff tl tl t| tl tl ÏI f! f| f| II || 11 |3 ll S-S §2 « « §>2 §1 S^s §g §« g£ go gjs Jo «J £ ao «o a a-sa aï a a as > > > ^ ƒ125 ' ƒ 87.50 ƒ 550 ƒ 240.— ƒ1225 ƒ 418.75 ƒ1900 ƒ 587.50 140 95.- 575 247.50 1250 425.- 1925 593.75 150 100.- 600 255.- 1275 431.25 1950 600.- 160 105 _ 625 262.50 1300 437.50 1975 606.25 170 110 — 650 270.- 1325 443.75 2000 612.50 175 112.50 675 277.50 1350 450.— 2025 618.75 180 115.- 700 285.- 1375 456.25 2050 625.- 190 120 — 725 292.50 1400 462.50 2075 631.25 200 125.- 750 300.- 1425 468.75 2100 637.50 210 130.— 775 306.25 1450 475.— 2125 643.75 , 220 135.— 800 312.50 1475 481.25 2150 650 — 225 137 50 825 318.75 1500 487.50 2175 656.25 230 140.— 850 325.- 1525 493.75 2200 662.50 240 145 — 875 331.25 1550 500.— 2225 668.75 250 150.- 900 337.50 1575 506.25 2250 675.- 275 157.50 925 343.75 1600 512.50 2275 681.25 280 159.- 950 350.- 1625 518.75 2300 687.50 300 165.- 975 356 25 1650 525.- 2325 693.75 325 172 50 1000 362.50 1675 531.25 2350 700.— 350 180.- 1025 368.75 1700 537.50 2375 706.25 375 187.50 1050 375.— 1725 543.75 2400 712.50 400 195.- 1075 381.25 1750 550.— 2425 718.75 425 202.50 1100 387.50 1775 556.25 2450 725.— 450 210.— 1125 393.75 1800 562.50 2475 731.25 475 217.50 1150 400.— 1825 568.75 2500 737.50 500 225.— 1175 406.25 1850 575.— 3000 762.50 525 232.50 1200 412.50 1875 581.25 HOOFDSTUK B- i. Aanteekeningen. I. Ambtenaren, die misbruik maken van sterken drank, mogen in geen geval ter verkrijging van een buitenlandsch verlof worden voorgedragen. Bijblad n°. 1461. II. Voorschriften om bij het doen van voorstellen tot toekenning van buitenlandsch verlof omstandig te berichten, omtrent de geschiktheid der verlofgangers om later in actieven dienst te worden hersteld. Bijblad n°. 2037, 2388 en 5588. III. In den regel wordt slechts twee malen een buitenlandsch verlof wegens ziekte aan ambtenaren toegestaan, van welken regel alleen op grond van bijzondere overwegingen zal worden afgeweken. Byblad n°. 5002. IV. By het verleenen van buitenlandsche verloven wordt voortaan geen datum van ingang meer gesteld. Bijblad n°. 5207. V. Wanneer de aan eenig ambt verbonden bezoldiging verhoogd wordt met ingang van een vroegeren datum dan dien van het betrekkelijk besluit en de ambtenaar die de betrekking op eerstbedoelden dag bekleedde, tusschen beide data buitenlandsch verlof verkregen heeft, dan wordt zijn verlofstraktement alsnog met de hoogere bezoldiging in overeenstemming gebracht. Bijblad n°. 3817. VI. Op de aan Gouvernements-passagiers gedurende den tijd van den overtocht toegelegde inkomsten wordt een voorschot verleend van: a. aan hen, die geen militair beneden den rang van officier zijn, bij vertrek naar en van Nederlandsch-Indië over het tijdvak van één maand, en zulks boven en behalve de hun toekomende inkomsten over de maand van vertrek; b. enz. Artikel 1 van Staatsblad 1898 n°. 72. NB. Zoodanig voorschot moet worden uitbetaald onder inhouding der verschillende contributiën aan de burgerlijke personen en de Weduwen- en Weezenfondsen en daarvan melding worden gemaakt in het af te geven certificaat van ophouding van betaling. Bijblad n°. 1689. VII. Verzoeken om verloven wegens ziekte, welke de verzoekers wenschen te doen ingaan op een tijdstip veel posterieur aan de dagteekening van het geneeskundig certificaat, kunnen niet worden ingewilligd. Bijblad n°. 34. HOOFDSTUK B. II. REGLEMENT OMTRENT HET VERLEENEN VAN BINNENLANDSCHE VERLOVEN AAN EUROPEESCHE EN INLANDSCHE BURGERLIJKE LANDSDIENAREN IN NEDERLANDSCH-1NDIË. (Ind. SB. 1912 n°. 198). Art. 1. 1. Aan in vasten of in tydelyken dienst zijnde Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren, waaronder begrepen de met Europeanen en de met Inlanders gelijkgestelden, kunnen binnenlandsche verloven worden verleend, hetzij wegens ziekte, hetzij wegens gewichtige redenen. 2. Bij de aanvraag van het verlof, welke schriftelijk moet worden ingediend, wordt nauwkeurig opgegeven het tijdstip van indiensttreding, zoomede krachtens welke beschikkingen en voor welken duur gedurende de laatste vijf jaren reeds binnenlandsche verloven zijn genoten. Art. 2. 1. Binnenlandsche verloven wegens ziekte en verlengingen daarvan worden alleen verleend indien bij de aanvraag is overgelegd een aan de gestelde vereischten voldoend geneeskundig certificaat, vermeldende de noodzakelijkheid van het verlof en den tot genezing noodig geachten duur daarvan, zoomede de plaats of plaatsen, waar het verlof moet worden doorgebracht. 2. Indien ter zake reiskosten aan den Lande in rekening kunnen worden gebracht, moeten die plaats of plaatsen worden aangewezen, welke met de minste kosten te bereiken zijn. ') Dit reglement is niet van toepassing op Europeesche en Inlandsche lande' dienaren bij het leger (Ind. 5 B. 1913 n°. 557). Art. 3. Behoudens de bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal om, buiten bezwaar van den Lande, wegens gewichtige redenen voor bepaalden of onbepaalden tjjd verlof toe te staan, worden de b;j het eerste lid van art. 1 bedoelde verloven verleend: а. wegens ziekte voor ten hoogste ses maanden; б. wegens gewichtige redenen voor ten hoogste drie maanden voor landsdienaren, die op Java en Madoera, en voor ten hoogste vier maanden voor landsdienaren, die in de buitenbezittingen geplaatst zyn. Art. 4. 1. Verloven wegens ziekte brengen het behoud van vol traktement mede gedurende de eerste drie maanden, terwijl ingeval van verlof wegens gewichtige redenen, als bedoeld sub. b van het vorig artikel, vol traktement behouden wordt gedurende de eerste maand voor hen, die op Java en Madoera en gedurende de eerste twee maanden voor hen die in de buitenbezittingen geplaatst zijn. 2. Tijdens den verderen duur dier verloven wordt half traktement genoten. 3. De Gouverneur-Generaal is bevoegd ook voor den verderen duur van het verlof wegens ziekte de uitkeering van vol traktement te vergunnen, ingeval de ziekte een gevolg is van bevolen of gevorderde diensten. 4. De emolumenten, aan eene betrekking verbonden, worden gedurende het geheele verlof toegekend aan — of verdeeld tusschen — de met de waarneming der betrekking belaste personen. 6. Onder emolumenten worden in deze niet verstaan de voordeelen, welke geacht moeten worden te zijn toegekend om vast ti aktement geheel of gedeeltelijk te vervangen of aan te vullen, als: picolgelden, representatiekosten, indemniteiten voor huishuur, enz. 6. Het genot van indemniteit voor reiskosten blijft aan den verlofganger geheel of ten deele verzekerd voor die ambtenaren of categorieën van ambtenaren, die daartoe worden aangewezen door den betrokken departementschef, welke autoriteit tevens het bedrag bepaalt, dat als indemniteit kan worden uitbetaald. Art. 5. Buiten het geval, bedoeld in den aanhef van art. 3, en behoudens hetgeen ten aanzien van de binnenlandsche verloven van bepaalde categorieën van burgerlijke landsdienaren bij bijzondere regelingen of instructiën is of zal worden vastgesteld, welke verloven overigens mede onderworpen zijn aan de bepalingen van dit reglement, worden de bij het eerste lid van art. 1 bedoelde verloven of verlengingen daarvan schriftelijk verleend: a. door den Gouverneur-Generaal aan den Vice-president en de leden van den Kaad van Nederlandsch-Indië en voorts aan die autoriteiten, welke ingevolge de bij dit artikel vastgestelde of aangeduide bepalingen bevoegd zijn tot het verleenen van binnenlandsche verloven, voor zoover die autoriteiten niet behooren tot het sub. d. hieronder genoemd personeel, zoomede, ten aanzien van de bij die bepalingen vermelde landsdienaren, in alle daarbij niet geregelde of niet voorziene gevallen; b. door den Vice- president van den Eaad van Nederlandsch Indië, aan den secretaris van dat college en het aan dezen toegevoegd personeel; c. door den algemeenen secretaris aan het personeel der algemeene secretarie; d. door de chefs der departementen van algemeen bestuur, aan het aan hun departement verbonden of uit anderen hoofde rechtstreeks onder hunne bevelen werkzaam personeel; e. door den procureur-generaal bij het Hooggerechtshof van Neder¬ landsch-Indië en door de officieren van justitie, aan het bij hun parket bescheiden bureaupersoneel; f. door de voorzitters van colleges, aan de leden daarvan en aan het tot die colleges behoorend of daaraan toegevoegd personeel; g. door de hoofden van gewestelijk bestuur, aan de in hun gewest gevestigde of voor den dienst in hun gewest aangewezen burgerlijke landsdienaren, voor zooveel niet overeenkomstig het bepaalde bij dat artikel de bevoegdheid toekomt aan eene andere autoriteit. 2. De autoriteit welke wegens gewichtige redenen een binnenlandsch verlof heeft verleend, is bevoegd ook na den ingang daarvan dit alsnog te wijzigen in een verlof wegens ziekte, indien uit een aan de ter zake gestelde eischen beantwoordend geneeskundig certificaat blijkt, dat reeds bij den ingang van eerstbedoeld verlof een verlof wegens ziekte noodzakelijk was. 3. Indien eenig binnenlandsch verlof of eene verlenging daarvan door eene lagere autoriteit is geweigerd, kan de betrokkene zich om herziening van de genomen beslissing tot den GouverneurGeneraal wenden. Art. 6. 1. Ingeval dringende omstandigheden verbieden te verwijlen, totdat door de bevoegde autoriteit op een verzoek om verlof is beschikt, kan de hoogste plaatselijke bestuursambtenaar toestaan dat, in afwachting van die beschikking, van het gevraagd verlof worde gebruik gemaakt. 2. Yan deze vergunning — aan welke geen aanspraken zijn te ontleenen ten aanzien van de beslissing op de aanvraag om verlof — wordt onverwijld mededeeling gedaan aan de autoriteit, tot welker bevoegdheid het verleenen van verlof behoort. Art. 7. 1. De naaste chef van den verlofganger houdt aanteekening van den dag waarop deze begonnen is: a. van het verlof gebruik te maken; b. zijne ambtsplichten weder uit te oefenen. 2. Over den tijd, waarmede het verlof is overschreden, wordt geen traktement genoten. Het daarvoor ontvangene, berekend naar verhouding tot het aantal dagen der maand, wordt in 's Lands kas teruggestort. 3. Indien billijkheidshalve daartoe termen bestaan, kan echter de autoriteit, die het overschreden verlof heeft verleend, onafhankelijk van het bepaalde bij art. 3, dit verlengen tot den dag, waarop de betrokken landsdienaar is begonnen zijne ambtsplichten weder uit te oefenen. HOOFDSTUK B. III. REGELING OMTRENT HET VERLEENEN VAN KORT VERLOF NAAR PLAATSEN, BUITEN NEDERLANDSCH-IND1Ë GELEGEN. (Ind. SB. 1910 n°. 643). Art. 1. Aan Europeesche burgerlijke ambtenaren, die krachtens de bestaande bepalingen binnenlandsch verlof kunnen bekomen, kan op den voet van deze regeling verlof worden verleend naar plaatsen, buiten Nederlandsch-Indië gelegen. Art. 2. Op zoodanig verlof zyn, behoudens het voorkomende in de artikelen 3 en 4 dezer regeling, van toepassing de ingevolge de vorenbedoelde bepalingen voor den betrokken persoon geldende voorschriften omtrent het verleenen van binnenlandsch verlof wegens andere gewichtige redenen dan ziekte. Art. 3. Onverminderd de bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal om in bijzondere gevallen verlenging van het verlof boven dat maximum toe te staan, wordt het verlof verleend voor den tijd van ten hoogste drie of vier maanden naar plaatsen of streken, welke door de autoriteit, die het verlof verleent, in hare desbetreffende beschikking uitdrukkelijk worden vermeld. De Gouverneur-Generaal bepaalt in welke gevallen het verlof voor ten hoogste drie maanden en in welke gevallen het voor ten hoogste vier maanden kan worden verleend. De verlofganger is gehouden, naar daartoe door de in de eerste alinea van dit artikel bedoelde autoriteit te geven aanwijzing, van zijn aankomst en adres kennis te geven hetzij aan den Minister van Koloniën, hetzij aan den Gouverneur-Generaal. Art. 4. Voor zoover zij bij binnenlandsch verlof aanspraak hebben op traktement, wordt door de in art. 1 bedoelde personen vol traktement genoten gedurende de eerste maand en half traktement gedurende elk der volgende maanden van het verlof. Over den tijd waarmede een verlof boven het in art. 3 vermeld maximum van drie of vier maanden is verlengd, wordt geen traktement genoten, tenzij de verlenging wegens ziekte heeft plaats gehad, in welk geval over dien tijd verlofstraktement wordt toegekend volgens den bij verloven naar Europa geldenden maatstaf. Art. 5. De tijd, met verlof op den voet van deze regeling buiten Nederlandsch-Indiê doorgebracht, onder genot van volle of halve bezoldiging, telt mede by de berekening van het aantal dienstjaren voor traktementsverhooging. Art. 6. De reis- en overtoehtskosten voor de heen- en terugreis, zoomede de uit een aanvraag om verlenging van verlof voortvloeiende kosten voor buitenlandsche telegrammen komen ten laste van den verlofganger. Art. 7. Deze regeling is niet van toepassing op burgerlijke landsdienaren tot het Nederlandsch-Indisch leger behoorende. HOOFDSTUK B ". Aanteekeningen. I. Iemand verlof wenschende om bijzondere redenen, is gehouden die redenen op te geven, evenals het noodig is, dat ziekte worde geconstateerd door een geneeskundig certificaat. Bijblad n°. 238. II. Geneeskundige certificaten moeten worden afgegeven: voor zoover zij worden verleend door burgerlijke geneesheeren, op den eed bij de aanvaarding hunner bediening afgelegd, en voor zooverre aangaat militaire artsen op den eed aan den Lande gedaan. Ind. SB. 1871, n°. 74. III. Wanneer Hoofden van gewestelijk bestuur vergunning wenschen te bekomen om voor korter of langer tijd, ter bespreking van dienstzaken hun gewest te verlaten, behooren zij hun daartoe strekkend verzoek omstandig te motiveeren en mogen zij tot het indienen daarvan niet anders overgaan dan in inderdaad urgente gevallen; niet dan in de uiterste noodzakelijkheid wordt het hun toegestaan om per telegraaf verlof aan te vragen. Bjjblad n°. 2358. IV. Hoofden van gewestelijk bestuur hebben geene bevoegdheid om aan zich zeiven binnenlandsche verloven te verleenen. Niettemin bestaat er geen bezwaar tegen, dat een Hoofd van gewestelijk bestuur, hetwelk niet zonder onherstelbaar of ernstig nadeel voor zijne gezondheid eene beschikking van den GouverneurGeneraal op zijne verlofsaanvrage kan afwachten, alvast onder nadere goedkeuring van den Landvoogd zijn gewest verlaat. Hij geeft van die handeling kennis aan den Gouverneur-Generaal en verzoekt daarop de sanctie van Zijne Excellentie. Bijblad n°. 5416. V. Deurwaarders zijn suppoosten, beambten, dienaren van de justitiën. Artikel 22 van het reglement op de R. O. geeft bevoegdheid aan de daargenoemden om aan rechterlijke ambtenaren verlof te verleenen, waaruit a fortiori de bevoegdheid volgt om dit ook te doen aan rechterlijke beambten, dus in casu aan deurwaarders. Bijblad n°. 574. VI. Binnenlandsche verloven als in het reglement bedoeld kunnen op denzelfden voet en door dezelfde autoriteiten ook worden verleend aan tijdelijke burgerlijke landsdienaren, op wier behoud in hun tijdelijk ambt wordt prijs gesteld. Ind. SB. 1897 n°. 151. VII. Voor verloven aan notarissen zie Ind. SB. 1907 n°. 485; aan ambtenaren van den P. en T. dienst: Ind. SB. 1912 n°. 697, art. 21; aan civiele geneesheeren belast met den civielen ge- neeskundigen dienst: Ind. SB. 1878 n°. 298; aan marine officieren met eene burgerlijke betrekking belast: Ind. SB. 1861 n°. 15; aan de hulponderwijzeressen: Ind. SB. 1875 n°. 102; aan het personeel b}j het Gouvernements lager onderwijs voor Europeanen: Bijblad n°. 4543; aan het Europeesch personeel der Gouvts. Marine wegens andere gewichtige redenen dan ziekte, Bijblad n°. 4074; aan militaire ambtenaren en het overige Europeesch burgerlijk personeel tot het N.-I. leger behoorende: Ind. SB. 1913 n°. 559 en aan godsdienstleeraars en zendelingleeraars: Bijblad n°. 5679. VIII. Binnenlandsch verlof na op verzoek wegens ziekte eervol uit zijne betrekking te zijn ontslagen, kan niet worden verleend. Bijblad n°. 229. IX. Wanneer aan een ambtenaar in het genot van binnenlandsch verlof buitenlandsch verlof is verleend, vervalt het eerste van zelf. Bijblad n°. 1040. X. In de beschikking betreffende verlof wegens ziekte moet de plaats, waarheen de verlofgangers zich begeven, worden opgenomen. Bijblad n°. 978. XI. Aan de Algemeene Eekenkamer moet een volledig afschrift gezonden worden van de beschikking houdende toekenning van binnenlandsch verlof aan ambtenaren en beambten. Ind. SB. 1890 n°. 228. XII. Binnenlandsche verloven worden niet verleend aan ambtenaren, die trachten buiten 's Lands dienst fortuin te zoeken. Bijblad n°. 1170. Met het oog op bovengenoemd bijblad oordeelt de Regeering het minder wenschelijk dat een departementschef zonder Hare voorkennis binnenlandsch verlof buiten bezwaar van den Lande verleent. Bijblad n". 4474 en 4915. XIII. Aan ambtenaren, die na expiratie van een binnenlandsch verlof hunne betrekking wegens ziekte of andere redenen niet weder hebben kunnen aanvaarden en dientengevolge uit hunne betrekking» dan wel uit 'sLands dienst eervol worden ontslagen, wordt het traktement niet verder uitbetaald dan tot en met den laatsten der maand, waarin het verlof is geëxpireerd. Ind. SB. 1866 n°. 33. XIY. De aan de ambtenaren bjj het B.B. toegekende reis- en representatiekosten en huishuur-indemniteit ondergaan, bij hunne wegens gewichtige redenen verleende binnenlandsche verloven geene vermindering. Bijblad n°. 3939. XV. Toelagen voor het verrichten van buitengewone werkzaamheden worden niet uitbetaald by binnenlandsche verloven. Bijblad n°. 4099. HOOFDSTUK B- n. Bylage A. Zie art. 2 van het Reglement B. II. Regeling van de bevoegdheid tot het afgeven van geneeskundige verklaringen voor binnenlandsche verloven aan burgerlijke landsdienaren en van de wijze, waarop de plaatsen waar die verloven moeten worden doorgebracht, bepaald worden. (Ind. SB. 1912 n°. 199) Art. 1. 1. De geneeskundige verklaringen, noodig tot het verkrijgen van een binnenlandsch verlof wegens ziekte en tot verlenging daarvan, moeten worden afgegeven door Europeesche of Inlandsche geneeskundigen. 2. De geneeskundige verklaringen moeten, behoudens de in de artikelen 4 en 8 vermelde uitzonderingen, voorzien z\jn van het visum, op Java en Madoera, Bali en Lombok, Banka en Onderhoorigheden') en Billiton van den betrokken inspecteerenden ') Bij afwezigheid van zijn standplaats, verhindering of ontstentenis van den betrokken inspecteerenden ambtenaar, moeten de door de Europeesche of Inlandsche geneeskundigen bij de tinwinning op het eiland Banka afgegeven geneeskundige verklaringen tot het verkrijgen van een binnenlandsch verlof wegens ziekte of verlenging daarvan, voorzien zijn van het visum van den inspecteur sous-chef van den burgerlijken geneeskundigen dienst (Ind. SB 1913 n°. 429). ambtenaar, elders van den gewestelijken eerstaanwezenden officier van gezondheid. Art. 2. Yan ieder, aan wien eene verklaring voor binnenlandsch verlof is uitgereikt, wordt door den geneeskundige, van wien dat certificaat afkomstig is, een beknopt ziekteverslag opgemaakt en zoo spoedig mogelijk aan de in de tweede alinea van art. 1 bedoelde autoriteit ingediend. Art. 3. Het in de tweede alinea van art. 1 bedoeld visum strekt tot bewijs dat hij, die het stelt, instemt met de noodzakelijkheid en den duur van het verlof, zoomede met de keuze der plaats of plaatsen, waar het verlof moet worden doorgebracht. Art. 4. 1. Is de in de tweede alinea van art. 1 bedoelde autoriteit van oordeel, dat het verlof niet noodzakelijk is, dan stelt zij, onder opgaaf van redenen, zulks op de geneeskundige verklaring bekend. 2. Ingeval die autoriteit niet instemt met den aangegeven duur van het verlof ^ vermeent bjj de aanwijzing der plaats of plaatsen, waar het verlof moet worden doorgebracht, niet voldoende het bepaalde bjj art. 2 van het verlofsreglement in SB. 1912 n°. 198 is in acht genomen, zoo vermeldt zij op de geneeskundige verklaring den door haar noodig geachten duur van het verlof ~{ de plaats of plaatsen, waarheen het verlof behoort te worden verleend. Art. 5. 1. De tot het verleenen van het verlof bevoegde autoriteit kan zulks noodig oordeelende, omtrent de noodzakelijkheid van het verlof doen beslissen door een geneeskundige commissie als voor buitenlandsche verloven is ingesteld *), wanneer zoodanige Commissie, met inachtneming van art. 3. tweede lid, der bepalingen in SB. 1885 n°. 70, van uit de verblijfplaats van den verlofsaauvrager over land in één dagreis is te bereiken. ') Zie hoofdstuk B. I. Bijl. A. 2. Maakt de in het eerste lid bedoelde autoriteit van de haar aldaar toegekende bevoegdheid gebruik, dan is het bepaalde by art. 5, alinea 3 en art. 6, alinea 1, van voormelde bepalingen van toepassing en komen de reiskosten, naar de plaats waar de commissie vergadert, en c.q. ook terug naar de standplaats van den belanghebbende, voor rekening van den lande, op den voet van de ter zake geldende bepalingen en voorschriften. Art. 6. In het geval, by art. 4 voorzien, kan de belanghebbende of de geneeskundige, die het certificaat heeft afgegeven, zich wenden tot den hoofdinspecteur, chef van den burgerlijken geneeskundigen dienst, die naar bevind van zaken zelf een beslissing zal nemen, dan wel dit zal opdragen aan een geneeskundige commissie, als voor buitenlandsche verloven ingesteld, wanneer zoodanige commissie met inachtneming van art. 3, tweede lid, der bepalingen in SB. 1885 n°. 70, vanuit de verblijfplaats van den landsdienaar, voor wien het verlof wordt noodig geacht, over land in één dagreis is te bereiken. In het laatste geval is het bepaalde bij art. 5, tweede lid, van toepassing. Art. 7. Indien, ter beoordeeling van den geneesheer, die het certificaat heeft afgegeven, belanghebbende de beschikking op zijn verzoek om verlof niet kan afwachten zonder ernstig nadeel voor zijne gezondheid, wordt dit in het certificaat of in een nader afgegeven verklaring geconstateerd en kan, onverminderd de opvolging van het bepaalde by de artt. 1, 2, 4 en 6, aan belanghebbende door den hoogsten plaatseïyken bestuursambtenaar worden toegestaan al dadeiyk van het gevraagd verlof gebruik te maken. Art. 8. 1. Het kan aan belanghebbende worden toegestaan hun verlof elders dan op de aangewezen verbiyfplaatsen door te brengen, wanneer uit het certificaat of eene nadere verklaring biykt, dat uit een geneeskundig oogpunt daartegen geen bedenking bestaat en den Lande niet meer transportkosten worden in rekening gebracht dan anders zouden kunnen worden tegoed gedaan. 2. Van de besluiten, waarbij met toepassing dezer bepaling verlof wordt verleend, wordt aan de in de tweede alinea van art. 1 bedoelde autoriteit afschrift of extract gezonden. HOOFDSTUK B. m. Bylage B. Zie art. 3 der Begeling B. III. Bepaling in welke gevallen kort verlof naar plaatsen, buiten Nederlandsch-Indië, voor ten hoogste drie maanden en in welke gevallen het voor ten hoogste vier maanden kan worden verleend. (Bijblad n°. 7352). Korte verloven naar plaatsen, buiten Nederlandsch-Indië gelegen kunnen worden verleend: a. voor den tjjd van ten hoogste vier maanden aan personen, die geplaatst zijn in een der gewesten: Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, Menado, Celebes en Onderhoorigheden, Amboina, Ternate en Onderhoorigheden, Zuid-Nieuw-G-uinea en Timor en Onderhoorigheden; b. voor den t\jd van ten hoogste drie maanden aan buiten die gewesten geplaatste personen. HOOFDSTUK C. Overtocht naar en van Nederlandseh-Indië. 1. KONINKLIJK BESLUIT, HOUDENDE VASTSTELLING VAN HET OVERTOCHTSREGLEMENT, van 28 April 1906 n°. 55 (Ind. Stbl. n°. 316) gewijzigd bij Ind. Stbl. 1908 n ■ 309, 1912 n°. 168 en 1913 n°. 177. Art. 1. Ten laste van de Indische begrooting wordt overtocht van Nederland naar Nederlandsch-Indië en omgekeerd verleend overeenkomstig de bepalingen van het bij dit besluit vastgestelde reglement. Art. 2. Bü de toepassing van het reglement worden als leden van een gezin alleen erkend de ouders en hunne ongehuwde wettige (ook gewettigde) kinderen en stiefkinderen, zoons en stiefzoons echter niet, indien zij op den dag der inscheping den vollen ouderdom van drie en twintig jaren hebben bereikt. Met wettige kinderen worden wettelijk erkende natuurlijke kinderen gelijkgesteld by de toepassing van artikel 2, § 1, sub f, van het reglement. Ingeval van echtscheiding treden de vrouw en de haar toegewezen kinderen en hare voorkinderen uit het gezin van den man en worden bij toepassing van het reglement aangemerkt als een afzonderlijk gezin met de vrouw als hoofd. Waar in het reglement sprake is van de echtgenoote, gescheiden echtgenoote, de weduwe of de kinderen van eenig landsdienaar worden daaronder niet verstaan zij, die met dien landsdienaar na Reglementen Boïbs. 7 zijn ontslag uit den dienst in het huwelijk zijn getreden, de kinderen, die uit zoodanig huwelijk zijn geboren en de kinderen, die na het ontslag zijn gewettigd, tenzij zij vóór het ontslag zijn geboren. Art. 3. Wij behouden Ons voor in bijzondere gevallen bij een met redenen omkleed besluit aan hen, die daarop volgens het reglement geen recht hebben, overtocht toe te kennen voor gouvernementsrekening van Nederland naar Nederlandsch-Indië of omgekeerd, dan wel terugbetaling te verleenen van uit eigen middelen betaalde kosten van overtocht en van verplicht verblijf aan den wa' te Batavia, als bedoeld bij artikel 19 van het reglement. Art. 4. De vergoeding der reiskosten van een landsdienaar, wien in 'slands belang wordt opgedragen de reis van Nederland naar Nederlandsch-Indië of omgekeerd langs een andere dan de gewone route te volbrengen, maakt steeds het onderwerp eener speciale regeling uit, te treffen door Ons voor zooveel betreft reizen van Nederland naar Nederlandsch-Indiö, door den Gouverneur-Generaal in alle andere gevallen. HOOFDSTUK C. II. REGLEMENT OP DE TOEKENNING VAN OVERTOCHT VAN NEDERLAND NAAR NEDERLAND NAAR NEDERLANDSCH-INDIË EN OMGEKEERD TEN LASTE VAN DE INDISCHE BEGROOTING. (Gewijzigd en aangevuld bij de Indische staatsbladen: 1908 n°. 309; 1909 n°. 589; 1910 n°. 325 en 539; 1911 n". 6, 79 en 235; 1912 n°. 168 en 266 en 1913 n". 177 en 262). Art. 1. § I. Recht op overtocht van Nederland naar Nederlandsch-Indië ten lasten van de Indische begrooting hebben: a. alle personen, die door het Departement van Koloniën ten behoeve van 's lands burgerlijken of militairen dienst in Nederlandsch-Indië derwaarts worden uitgezonden, onverschillig of zij voor tijdelijke dienstverrichtingen dan wel voor den vasten dienst bestemd zün> uitgezonderd alleen de overeenkomstig het Kon. besl. dd. 18 Augustus 1871 n°. 10 (Ind. St. n°. 176) van het Nederlandsche bij het Nederlandsch Indische leger gedetacheerde officieren wier overtocht ingevolge dat besluit ten laste van de Nederlandsche Staatsbegrooting komt; b. alle aan 's lands burgerlijken of militairen dienst in NederlandschIndië verbonden personen, die derwaarts terugkeeren om hun dienst te gaan hervatten nadat zij naar Europa waren gekomen om aldaar tijdelijk te vertoeven, hetzij met verlof, gedetacheerd of in commissie, wanneer zij de reis herwaarts hebben gedaan voor gouvernementsrekening of op eigen kosten, terwijl zij recht hadden op overtocht voor gouvernementsrekening, dan wel tijdens hun vei blijf in Europa in een positie zijn gebracht, waaraan voor hen, die zich in Indië bevinden, recht op overtocht voor gouvernementsrekening is verbonden; c. de in Nederlandsch-Indië voor den zeedienst aangenomen jongelieden, die ter opleiding daarvoor naar Nederland werden opgezonden, doch wegens ongeschiktheid voor dien dienst naar Indië moeten terugkeeren; d de leden van het gezin van hem, die de reis voor gouvernementsrekening aanneemt krachtens het bepaalde sub a of b van deze paragraaf en niet is militair beneden den rang van onderluitenant, tenzij bfl de regeling van speciale commissiën of tijdelijke dienstvervullingen bepaaldelijk is uitgemaakt dat de betrokken persoon geen aanspraak op overtocht van zijn gezin zal kunnen doen gelden; e. de leden van het gezin van den militair beneden den rang van officier, die zich voor ten minste zes jaar voor den dienst in Nederlandsch-Indië heeft verbonden, nadat hem door den Minister van Koloniën speciaal werd vergund zijn gezin met zich te voeren naar Nederlandsch-Indië; f. de leden van het gezin van den als commandant der zeemacht en chef van het Departement der Marine in Nederlandsch-Indië derwaarts vertrekkenden zeeofficier; a de bij volmacht in het huwelijk getreden echtgenooten van den in actieven dienst in Nederlandsch-Indië aanwezigen landsdienaar, wiens gezin aanspraak op overtocht kan ontleenen aan de bepalingen van dit reglement, zoomede de kinderen, die tengevolge van dat huwelijk leden van het gezin van den landsdienaar worden, met dien verstande, dat het recht op overtocht van de echtgenoote de kinderen en de stiefkinderen van een militair beneden den rang van officier afhankelijk is van de speciale vergunning van den Minister van Koloniën om zich naar Indië te begeven, h. de leden van het gezin van hem, die de reis naar NederlandschIndië heeft volbracht onder omstandigheden, die hem geen recht gaven op overtocht voor gouvernementsrekening voor zijn gezin, daarna door den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië wordt benoemd tot burgelyk ambtenaar of officier en binnen een jaar, nadat hij zijne betrekking aanvaardde, schriftelijk verzoekt dat zijn gezin hem voor gouvernementsrekening moge volgen, en hg dat verzoek eene onderhandsche behoorlijk gelegaliseerde akte overlegt, waarbij hij zich verbindt om de kosten, van gouvernementswege voor den overtocht van zijn gezin te voldoen, aan den lande te vergoeden, ingeval hij binnen den tijd van vijf jaar na de indiening van zijn verzoek uit 'slands dienst mocht worden ontslagen om andere reden dan ziels- of lichaamsgebreken, niet het gevolg van eigen moedwillige handelingen of van ongeregeld gedrag; i. de by volmacht in het huwelijk getreden echtgenoote van hem, die in Nederlandsch-Indië in tijdelijken dienst is en de kinderen, die ten gevolge van dat huwelijk leden van zijn gezin zijn geworden, en wel in de klasse waarin de man, wanneer hy in vasten dienst ware, volgens de bepalingen van dit reglement zou behooren op het tijdstip van vertrek van de vrouw, mits: wanneer er een verband is op het tijdstip van vertrek der bjj volmacht gehuwde echtgenoote, dat verband nog ten minste twee jaar loopt of zoodanig gewijzigd wordt dat het ten minste nog twee jaar zal loopen en daarenboven uit de oorspronkelijke of later aangevulde akte van verband volgt dat de verbintenis tot teruggave van pasagekosten ook geldt voor die welke betaald worden ingevolge deze bepaling; wanneer er geen verband is, de man zich verbindt om, wanneer zijn tijdelijken dienst binnen twee jaar na het vertrek zijner echtgenoote mocht eindigen om andere redenen dan overgang in vasten dienst dan wel physieke ongeschiktheid buiten zijn eigen toedoen ontstaan (ter beoordeeling van de Regeering), terug te betalen de ingevolge deze bepaling door de Regeering betaalde gelden. § II. Gelijk recht als in § I van dit artikel hebben, doch slechts voor éénmaal en voorzoover zij zich in Europa bevonden dan wel op weg daarheen waren, in de gevallen hieronder sub a en b tijdens het ontslag, in het geval sub c tijdens het overlijden van den echtgenoot of vader, in het geval sub d tijdens het vonnis van echtscheiding in de registers van den burgerlijken stand werd ingeschreven en in het geval sub e op het voor het hoofd des gezins aangegeven tijdstip: a. alle in Nederlandsch-Indië geboren personen, die eervol met toekenning van of met recht op pensioen ol gagement ten laste van de Indische begrooting uit den dienst zijn ontslagen; b. alle in Nederlandsch-Indië geboren burgeljjke ambtenaren, die - zonder recht op pensioen te kunnen doen gelden — wegens ziels- of lichaamsgebreken uit den dienst ontslagen worden, mits zij binnen twee jaar nadat hun het ontslag verleend werd de terugreis naar Nederlandsch-Indië aannemen; de in Nederlandsch-Indië geboren weduwe, zoomede alle kinderen, nagelaten door den overleden landsdienaar of gewezen landsdienaar, zoolang zij recht hebben op, of in het genot zijn van pensioen of andere inkomsten ten laste van een der weduwenen weezenfondsen voor Nederlandsch-Indische landsdienaren, d. de in Nederlandsch-Indië geboren gewezen echtgenoote van een deelgenoot in een der weduwen- en weezenfondsen voor Nederlandsch-Indische landsdienaren, wier huwelijk door echtscheiding ontbonden is; e. de leden van het gezin van hem (of haar), die de reis voor gouvernementsrekening aanneemt krachtens het bepaalde sub o, b, c of d van deze paragraaf. Art. 2. § I. Recht op overtocht van Nederlandsch-Indië naar Nederland ten laste van de Indische begrooting hebben: a. alle personen, die, onder genot van traktement ten laste der Indische begrooting, wegens ziekte of wegens langdurigen dienst, een verlof naar Europa bekomen, en zij, aan wie door de Regeering wordt opgedragen zich ter vervulling van de eene of andere taak, tijdelijk naar Europa te begeven; b. alle personen, die, voor tijdelijke dienstvervullingen in NederlandschIndië door het Departement van Koloniën uitgezonden, met vergunning der Indische Regeering naar Europa terugkeeren, uit gezonderd alleen de gedetacheerde officieren, bedoeld in artikel 1, § I, sub a, wier overtocht naar Nederland ten laste van de Staatsbegrooting komt; c. het personeel van de zeemacht, dat, tijdelijk in Nederlandsch-Indie dienst gedaan hebbende, last heeft gekregen om per particuliere gelegenheid naar Nederland terug te keeren, zoomede de jongelieden, die in Nederlandsch-Indië worden aangenomen, ten einde in Nederland voor den zeedienst te worden opgeleid; d. alle militairen beneden den rang van officier, die zich buiten Nederlandsch-Indië voor den dienst aldaar hebben verbonden en bestemd zijn om in Nederland den dienst te verlaten; e de leden van het gezin van hem, die de reis voor gouvernementsrekening aanneemt krachtens het bepaalde sub a of b van deze paragraaf, tenzij b« de regeling van speciale commissien of tijdelijke dienstvervullingen bepaaldelijk is uitgemaakt, dat betrokken persoon geen aanspraak op overtocht voor zijn gezin zal kunnen doen gelden; f. de leden van het gezin van den militair beneden den rang van officier, die de reis voor gouvernementsrekening aanneemt krachtens punt d van deze paragraaf; g. de leden van het gezin van een afgetreden commandant der zeemacht en chef van het Departement der Marine in NederlandschIndië, die naar Nederland terugkeert. § II. Gelijk recht als in § I van dit artikel hebben, doch slechts voor éénmaal en voor zoover zij zich buiten Europa bevonden, mits niet op weg daarheen, in de gevallen hieronder sub a en c tijdens het ontslag, in het geval sub d tijdens het overlijden van den echtgenoot of vader, in het geval sub e tijdens het vonnis van echtscheiding in de registers van den burgerlijken stand werd ingeschreven en in het geval sub f op het voor het hoofd des gezins aangegeven tijdstip: a. alle Europeesche burgerlijke ambtenaren en officieren, zoomede de Europeesche en Afrikaansche militairen beneden den rang van officier, die eervol met toekenning van of met recht op pensioen of gagement ten laste van de Indische begrooting uit den dienst zijn ontslagen; b. zij, die, terwijl zij tot de in Nederlandsch-Indië dienstdoende zeemacht behoorden, eervol uit den zeedienst zijn ontslagen, met toekenning van of met recht op pensioen; c. alle millitairen beneden den rang van officier, die zich buiten Nederlandsch-Indië voor den dienst aldaar hebben verbonden en binnen drie jaren nadat zij, wegens expiratie van dienst met gewoon paspoort de gelederen verlieten, de terugreis naar Nederland aannemen, welke termijn van drie jaren voor hem, die inmiddels een verband bij de legerreserve mocht hebben aangegaan, verlengd wordt met zijn diensttijd bij die reserve; d. de leden van het gezin nagelaten door: le. den overleden Europeeschen ambtenaar of officier of door hem, die overleden is terwijl hij zich in Nederlandsch Indiê bevond voor tijdelijke dienstvervullingen, waarvoor hij door het Departement van Koloniën was uitgezonden, tenzij bij de regeling zijner speciale commissie of tijdelijke dienstvervullingen bepaaldelijk is uitgemaakt, dat hij geen aanspraak op overtocht voor zijn gezin zou kunnen doen gelden; 2®. den in functie overleden commandant der zeemacht en chef van het Departement der Marine in Nederlandsch-Indië of door hem, die als zoodanig afgetreden zijnde, niet naar Europa is teruggekeerd; 3®. den overleden gewezen landsdienaar, die pensioen genoot ten laste der begrooting van Nederlandsch Indië, zoolang zü recht hebben op of in het genot zijn van pensioen of andere inkomsten ten laste van een der beide weduwen- en weezenfondsen voor Nederlandsch-Indische landsdienaren; 4e. (joor (jen militair beneden den rang van officier (in actieven dienst, gepensionneerd, gegageerd of gepasporteerd), die in Nederlandsch-Indië overlijdt, mits zij, ware de echtgenoot of vader in leven gebleven, bij diens terugkeer naar Nederland recht op overtocht voor gouvernementsrekening zouden hebben kunnen doen gelden, krachtens § I sub ƒ of § II sub f van dit artikel; e. de gewezen echtgenoote van een deelgenoot in een der beide weduwen- en weezenfondsen voor Nederlandsch Indische landsdienaren, wier huwelijk door echtscheiding ontbonden is; f. de leden van het gezin van hem (of haar), die de reis aanneemt krachtens het bepaalde bij deze paragraaf sub a, c, d, n°. 3 en e, wat den militair beneden den rang van officier betreft, mits hij: 6f een speciale vergunning bekwam om dat gezin voor gouvernementsrekening naar Nederlandsch-Indië te doen overvoeren krachtens artikel 1, § I, sub e of g ; öf in het bezit van een gezin is gekomen doordien hij gedurende zijn diensttijd met vergunning van de militaire overheid in het huwelijk is getreden; öf eindelijk, anders dan door huwelijk gewettigde kinderen heeft, die vóór zijne pensionneering of gageering zijn geboren. Art. 3. Het recht op overtocht van Nederlandsch-Indië naar Nederland vervalt voor hen, die, overeenkomstig de bepalingen op het transport in Indië, van dat recht afstand hebben gedaan, ten einde daardoor vrij transport naar eene plaats binnen Nederlandsch-Indië te verkrijgen. Art. 4. Het recht op overtocht voor gouvernementsrekening toegekend in artikel 1, § I, sub d, e en f en % II, sub e, en in artikel 2, § I, sub e, f en g, en § II sub f, geldt slechts voor die leden van het gezin, welke het hoofd des gezins op de reis vergezellen, tenzij het hoofd des gezins op zijn (haar) verzoek van den Minister van Koloniën of van den Gouverneur-Generaal schriftelijk vergunning heeft bekomen om zich door een of meer leden van het gezin, in de vergunning uitdrukkelijk aan te wijzen, te doen volgen. Het aldus voorbehouden recht om het hoofd des gezins te volgen vervalt: a. indien het hoofd des gezins komt te overlijden, op niet-eervolle wijze 'slands dienst verlaat, of zelf de reis voor gouvernementsrekening aanneemt om zich weder bij de achtergebleven leden van het gezin te voegen; b. voor hen die ophouden in den zin van dit reglement leden des gezins te zijn. Art. 5. Aan het hoofd van een gezin, dat voor gouvernementsrekening de reis maakt van Nederland Daar Nederlandsch-Indië of van Nederlandsch-Indië naar Nederland, worden uitbetaald de kosten die ingevolge dit reglement van gouvernementswege zouden zijn voldaan voor leden van dat gezin, die de reis voor gouvernementsrekening hadden kunnen medemaken, indien zij niet voor eigen rekening vooruitgezonden waren, mits het bewijs wordt geleverd, dat zij alsdan nog in leven zijn, en in geen geval tot een hooger bedrag dan hetgeen ter zake uit eigen middelen betaald is. Wanneer het hoofd van het gezin overlijdt, alvorens de reis voor gouvernementsrekening te hebben aanvaard, heeft de in de vorige alinea bedoelde restitutie plaats voor zooveel betreft de kosten, die ingevolge dit reglement van gouvernementswege zouden zijn betaald voor die leden van het gezin, die, wanneer zij niet vooruit gezonden waren, ten gevolge van het overlijden recht op overtocht voor gouvernementsrekening zouden hebben gekregen. Deze restitutie heeft — voor leden van een gezin, die de reis na 1 Januari 1904 hebben aanvaard met eene andere gelegenheid dan een stoomschip onder Nederlandsche vlag, toebehoorende aan eene maatschappij, met welke de Regeering een contract heeft aangegaan ten opzichte van het vervoer van passagiers, — alleen plaats, wanneer zulks is geschied op zoodanigen voet en onder zoodanige omstandig- heden en voorwaarden als waarop en waaronder ook gouvernementspassagiers met dergelijke gelegenheden kunnen reizen. Art. 6. Aan den landsdienaar, die, ingevolge een bevel of een verzoek der Regeering, in 'slands belang geen gebruik maakt van het hem overigens krachtens de dienaangaande bestaande bepalingen toekomende verlof naar Europa, worden de kosten uitbetaald, die hem indien hij wèl van het verlof gebruik had gemaakt op grond van artikel 5 uitbetaald zouden zijn voor de leden van zijn gezin, die tevoren voor eigen rekening naar Europa zijn gezonden. Aan de overige leden van het gezin kan de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië overtocht naar Nederland ten laste der Indische begrooting verleenen. De leden van zoodanig gezin behouden — onverminderd de rechten op overtocht, die zij to eeniger tijd uit anderen hoofde zouden kunnen doen gelden — zoolang het hoofd des gezins in 'slands dienst is, aanspraak om op 'slands kosten naar Nederlandsch-Indië terug te keeren, ten einde zich weder bij dat hoofd te voegen. Yoor die leden van een gezin, voor wie krachtens de vorige alinea van gouvernementswege kosten van overtocht zijn betaald, wordt niet andermaal voor de reis in dezelfde richting de overtocht van gouvernementswege voldaan, indien het hoofd des gezins later gebruik maakt van zijn recht op verlof, waarvan hij aanvankelijk geen gebruik maakte. Art. 7. De Minister van Koloniën kan op 's lands kosten van Nederland naar Nederlandsch Indié doen overbrengen: a. in Nederlandsch-Indië geboren burgerlijke ambtenaren en officieren in Nederlandsch-Indischen dienst, die in Nederland door eenvoudig ontslag uit den dienst verwijderd worden, — alsmede de leden van hun gezin; b. in Nederlandsch-Indiö geboren personen, die zonder middel van bestaan in Nederland worden aangetroffen en geen wettig domicilie in Europa hebben, en met hen de leden van hun gezin; c. beschuldigden, die in Nederlandsch-Indië moeten terechtstaan; d. personen, die op 'slands kosten van Nederlandsch-Indië naar Nederland zijn overgevoerd ten einde aldaar terecht te staan, wanneer hunne veroordeeling niet is gevolgd en zy zich tot het bekomen van overtocht aanmelden binnen één maand nadat de noodzakelijkheid om ter beschikking van de justitie te blijven, heeft opgehouden; e. veroordeelden, die in Nederlandsch-Indië hun straf moeten ondergaan. Art. 8. Behalve in het geval bedoeld in de eerste alinea van artikel 6, kan de Gouverneur-Generaal nog op 's lands kosten van Nederlandsch-Indië naar Nederland doen overbrengen: a. buiten Nederlandsch-Indië geboren personen, die daar te lande worden aangetroffen zonder middel van bestaan, en met hen de leden van hun gezin. b. beschuldigden, die in Nederland moeten terecht staan; c. personen, die op 's lands kosten van Nederland naar NederlandschIndië zijn overgevoerd teneinde aldaar terecht te staan, wanneer hunne veroordeeling niet is gevolgd en zij zich tot het bekomen van overtocht aanmelden binnen één maand nadat de noodzakelijkheid om ter beschikking van de justitie te blijven, heeft opgehouden; d. buiten Nederlandsen Indië geboren of door den Minister van Koloniën ter beschikking van den Gouveneur-Generaal van Nederlandsch-Indië gestelde burgerlijke ambtenaren, die in Nederlandsch-Indië door eenvoudig ontslag uit den dienst verwijderd worden, alsmede de leden van hun gezin; e officieren en militairen beneden den rang van officier (Europeanen en Afrikanen), die in Nederlandsch-Indië op niet-eervolle wijze uit het leger verwijderd worden alsmede de leden van hun gezin; f. veroordeelden, die in Nederland hun straf moeten ondergaan; g. personen, wien het verblijf in Nederlandsch-Indië wordt ontzegd krachtens artikel 45 der wet van 2 September 1854 (Ind. St. 1855 n°. 2) alsmede de leden van hun gezin; h. buiten Nederlandsch Indië geboren personen, wier opneming in een krankzinnigengesticht is gelast, wanneer het raadzaam voorkomt dat zu in een gesticht in Europa worden opgenomen en daartoe gelegenheid bestaat. Art. 9. Zü, die voor gouvernementsrekening de reis van Nederland naar Nederlandsch-Indië, of omgekeerd, volbrengen, worden onderscheiden in gouvernementspassagiers der l8te, 2de, 3de en 4de klasse. Geranschikt worden. inde lste klasse: a. burgelyke ambtenaren, die krachtens benoemingsbesluit eene burgerlijke betrekking bekleeden of bekleed hebben, waaraan eene bezoldiging is verbonden van ƒ400.— 's maands of meer; b. officieren, behoorende tot of gedetacheerd bij het Nederlandsch Indisch leger, alsmede de officieren van de Kon. Marine; in de 2de klasse: a. burgerlijke ambtenaren, die krachtens benoemingsbesluit eene burgerlijke betrekking bekleeden of bekleed hebben, waaraan eene bezoldiging is verbonden van minder dan ƒ 400—, doch niet minder dan ƒ 150.— 's maands, voor zoover de mannelijke, van minder dan ƒ 400.— 's maands, voor zoover de vrouwelijke betreft; b. onderluitenants en de andere onderofficieren der land- en zeemacht boven den rang van sergeantmajoor; de jongelieden, bestemd voor de Koninklijke Militaire Academie en de Cadettenschool, alsmede de onderofficieren bestemd voor den Hoofdcursus; in de 3de klasse: a. mannelijke burgerlijke ambtenaren, die krachtens benoemingsbesluit eene burgerlijke betrekking bekleeden of bekleed hebben, waaraan eene bezoldiging is verbonden van minder dan ƒ150.— doch niet minder dan ƒ75.— 's maands: b. de niet in de 2de klasse gerangschikt onderofficieren; in de 4de klasse: a. mannelijke burgerlijke ambtenaren, die niet in eene der drie vorige klasse gerangschikt zijn; b. militairen en schepelingen beneden den graad van onderofficier daaronder begrepen de onderofficieren der zeemacht met den rang van korporaal; c. personen, die worden overgevoerd krachtens artikel 7, sub b, c en e en artikel 8, sub a, b, ƒ, en g. Ten aanzien van de ambtenaren, voor wie is bepaald, dat de door hun genoten materieele voordeelen tot een zeker bedrag worden medegeteld voor de berekening van hun verlofstraktement, wordt bjj de toepassing van dit en van het volgend artikel, vorenbedoeld bedrag als bezoldiging beschouwd. Ongeacht het bedrag hunner bezoldiging worden in de l*te klasse gerangschikt de burgerlijke ambtenaren, die in het bezit zijn van een diploma van (c. q. van een bewijs van aanstelling tot): dokter in eenige faculteit, of arts, veearts, apotheker, ingenieur of technoloog, verkregen aan de Technische Hooge school of aan de voormalige Polytechnische school te Delft, onderwijzer(es) met hoofdakte; met goed gevolg afgelegd eind examen van een der zes studierichtingen der Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool of van een der land- of boschbouwkundige diploma's genoemd sub c, 2de, 3deen 4de van het Koninklijk besluit van 15 Januari 1897 n°. 30 (Indisch SB n". 90), zooals dit luidt ingevolge Ons besluit van 15 Mei 1906 n°. 27 (Indisch S B n°. 352), met uitzondering evenwel van dat der Landbouwschool te Buitenzorg, genoemd aan het slot van het bepaalde sub c, 4de; met goed gevolg afgelegd examen ter verkrijging van de bevoegdheid tot het geven van middelbaar onderwijs; met goed gevolg afgelegd examen voor surnumerair der registratie en domeinen of voor de surnumerair der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen; met goed gevolg afgelegd eindexamen van een seminarie of proponentsexamen, officier van de zee- of landmacht (officier-machinist daaronder begrepen); technisch ambtenaar in den rang van adspirant houtvester of houtvester of eene hoogere betrekking, bij het boschwezen in N. I., ambtenaar voor Chineesche zaken. Nimmer kunnen in eene hoogere klasse reizen dan de 2de klasse zij. die den titel voeren van: baas, hoofdopziener of hoofdopzichter, instrumentmaker, klerk, konstapel, machinist, machine-opsteller, machinedrijver, meesterknecht, modelmaker, molenbaas, onderbaas, onderopziener of onderopzichter opziener of opzichter, portier, rekenaar, reparateur, teekenaar, wagenmaker, werkman. Voorts de: beheerders van tjjdballen, bewaarders bij het Marine-Etablissement, binnenregenten der weeshuizen, boormeesters bij het Mijnwezen, burgerambtenaren b« den topographischen dienst, behalve de ingenieurs bij de triangulatie brigade, boekhouder, tevens chef der controle bij den dienst der exploitatie van den stoomtramweg in Atjeh, cipiers, deurwaarders, gezagvoerders van communicatie-vaartuigen, hopperbarges, opiumpolitievaartuigen, recherchevaartuigen, residentiestoomers en stoombaggermolens, hoofdschouten, hoofdverplegers in krankzinnigengestichten, instructeur voor den toesteldienst by den Post-, Telegraaf- en Telephoondienst, leerling-machinist, de corrector en de letterzetters bij de Landsdrukkerij te Batavia, loodsen, magazijnmeester en adjunct-magazijnmeester bij den Post-, Telegraaf- en Telephoondienst, militaire schrijvers in dienst gesteld krachtens het Kon. besl. van 27 Juli 1881 n°. 30 (Ind. besl. van 14 November 1881 n". 5), onderschouten, posthouders, schouten, stafmuzikanten, stuurlieden, topografen bij het Mijnwezen, treincontroleurs, vendu afslagers, verplegers in krankzinnigengestichten, ziekenoppassers, zoutverkoop , doorvoer- en depót-pakhuismeesters. ®eze Opdracht8 vervalt indien de voormelde gouvernementspassagier . .. zich niet... ingescheept vóór of op den ...') Wanneer de reis binnen den bepaalden tgd enz. (als in modellen A en B.) ... den ... 19 .. De... ') alg de gelijksoortige noten in model B. HOOFDSTUK C. "• Bylage B. Zie art. 3 van het Regl. Regeling betreffende het toekennen van vrij transport in Indië aan personen die van hun recht op overtocht voor gouvernements rekening naar Nederland afstand hebben gedaan [Ind. SB. 1897, n". 253, gewijzigd b$j Ind. SB. 1900, n°. 95]. Te bepalen: o. dat aan personen, die geen recht hebben op vrjj transport in Indië voor de hierna te noemen reis, doch wel op overtocht naar Nederland, wanneer ztf van laatstbedoeld recht afstand doen, vry transport op den voet der bestaande bepalingen wordt toegekend voor ééne reis in de richting Soerabaja—Padang tusschen twee plaatsen, waar gelegenheid bestaat tot inscheping op de stoomschepen der maatschappijen, waarmede door de Regeering voor den overvoer van gouvernementspassagiers naar Nederland overeenkomsten zijn aangegaan; b. dat de verklaring, waarby afstand wordt gedaan van het recht op overtocht voor gouvernementsrekening naar Nederland, ten einde daarvoor vry transport te kragen op de wj)ze als in § a bedoeld, wordt opgemaakt overeenkomstig het hieraan gehecht model en ingediend aan het Hoofd van het gewest, waaruit de reis wordt ondernomen. Model als bedoeld bij § b der regeling hierboven. VERKLARING. De ondergeteekende a)... verklaart bij deze b)... afstand te doen van Eaar recllt °P overtocht voor gouvernementsrekening van Nederlandsch-Indië naar Nederland, bijaldien aan c)... vrij transport op den voet der bestaande bepalingen wordt toegekend voor eene reis van d)... naar e). ... den ... 19 .. f) a) Naam, voornamen, titels en waardigheden van den gouvernementsreiziger of, geldt het een gezin, van het hoofd des gezins. b) Geldt het een gezin, dan moet hier ingevuld worden: zoowel voor zich zeiven zijn . „ lïï^- al8 voor h^Tt 8ezin- . . „ hem „ hem zijn c) Hier invullen: ^ of jjjj met gezin. d) Soerabaja, Semarang of Batavia. e) Semarang, Batavia of Padang. f) Handteekening. HOOFDSTUK C. u- B\jlage C. Extract uit de voorwaarden en vrachtprijzen betreffende het vervoer van gouvernementspassagiers met de stoomschepen der Maatschappij „Nederland" en die van den „Rotterdamschen Lloyd". (Bijblad n°. 7286). Art. 1. De maatschappijen stellen van hare stoomschepen, varende in de lijn tusschen Nederland en Java, beschikbaar: a. de mailschepen voor het vervoer van gouvernementspassagiers, met uitzondering van de hieronder sub b bedoelde personen; b. de vrachtbooten, welke voor beperkt passagiersvervoer zijn inge- richt en in den rechtstreekschen dienst van Java naar Nederland varen, voor den overtocht van N.-I. naar Nederland van krankzinnigen en hunne bepaaldelijk aangewezen geleiders zoomede c. q. hunne gezinnen, voor zoover al deze personen voor gouvernementsrekening overgevoerd worden. Art. 2. Erkenning als gouvernementspassagiers. Door de Maatschappij en hare agenten worden als gouvernements passagiers erkend: 1*. alle personen voor wie passage besproken wordt, in Nederland door of van wege den Minister van Koloniën, in Nederlandsch-Indië door de daartoe door den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië aan te wijzen autoriteiten; 2°. alle personen, die een schriftelijk bewijs overleggen, ten blijke dat hun van regeeringswege opgedragen of vergund is voor gouvernementsrekening de reis van Nederland naar NederlandschIndië of omgekeerd te volbrengen; deze bewijsstukken worden door de Maatschappijen en hare agenten niet langer erkend, dan tot het daarin uitgedrukte tijdstip, waarop de reis uiterlijk moet zijn aanvaard. Art. 3. Ruimte beschikbaar te houden. Enz. Art. 4. Gouvernementspassagiers der le, 2e en 3e klasse. De Maatschappijen verbinden zich om aan de gouvernementspassa giers der le, 2e en 3® klasse dezelfde voeding te verstrekken en dezelfde behandeling te doen ondervinden als bij haar gebruikelijk is voor alle particuliere passagiers in die klassen. Het is der Maatschappijen verboden gouvernementspassagiers tegen vergoeding in een lagere klasse over te voeren dan voor hen van gouvernementswege wordt betaald. Ieder gouvernementspassagier heeft, behoudens de uitzondei mg hieronder gemaakt, aanspraak op eene slaapplaats in eene hut van de klasse-inrichting, waarin hij den overtocht behoort te maken. Voor één kind beneden drie jaar wordt geene afzonderlijke slaapplaats beschikbaar gesteld. Voor twee kinderen beneden drie jaren tot één gezin behoorende, wordt één slaapplaats beschikbaar gesteld. Voor drie kinderen beneden drie jaren tot één gezin oehoorende, worden twee slaapplaatsen beschikbaar gesteld. Eene in de eerste, tweede of derde klasse reizende familie met drie of meer kinderen beneden de twaalf jaren dan wel twee of meer kinderen beneden de drie jaren, kan desverkiezende een Javaansche of daarmee gelijkgestelde bediende medenemen, zonder dat daarvoor vracht verschuldigd is. Ieder gouvernementspassagier der eerste, tweede en derde klasse heeft, ongeacht de hutbagage, recht op vrij vervoer van eene hoeveelheid bagage als hieronder aangegeven. Leeftijden van passagiers op den dag van vertrek lste van het stoomschip van Amsterdam of Rotterdam en 3de klasse, aan wal van Batavia. 2de klasse. Passagiers van twaalf jaar of ouder ... 1 M3. >00 700 Politieopziener der le kl.. . . 175 225 „ 2e „ .... 250 4o „ 2e . . . . 125 165 „ 3e „ .... 150 125 Adspirant politieopziener . . . 100 120 Kadaster. Europeesch hoofdagent. ... 70 100 chef 1000 1000 Gewapende politie. Inspecteur • • 7&0 850 Chef 900 1000 Bewaarder 7°0 700 Souschef 650 800 Landmeter 300 600 Divisiecommandant le kl. . . 400 500 Adj.-landm. met landm.diploma „ 2e „ . . . 250 300 „ zonder „ 150 150 Onderofficier-administrateur en Commies 150 loO Eur. detachementscommandant Klerk le kl 120 F. Departement van Onder- Idem idem 2e kl 100 120 wjjs en Eeredienst. Chineesche zaken. Departement. Ambtenaar voor Chin. zaken. . 300 800 Archivaris 250 400 Agrarische zaken en Expediteur 175 325 landelijke inkomsten en Europeesch onderwijs. verplichte diensten. a. Middelbaar onderwys. Inspecteur voor agrar. zaken. . 900 1200 „ „ land. inkomsten 800 1200 Inspecteur 1000 Adj.-inspecteur voor agrar. zaken 700 900 Hoogere Burgerscholen. . land. ink. . 700 800 . 1000 ... * . . " 0Rn AOO Directeur 700 louu Adjunct-controleur 250 400 550 850 Volkscredietwezen. B 450 750 Adviseur .... 1000 1200 Amanuensis (Batavia) .... 150 150 Adjunct-adviseur M M. . «mmmO ■ ■ ■ J» » Controleur 400 500 Concierge (Batavia) .... 100 150 Bureau-ambtenaar 250 400 „ (Soerabaja) .... 100 l*> I ® I « jj n | <ö BETREKKINGEN. .§ | S | BETREKKINGEN. I | I 1 b 3 " a " 3 « a a a a Prins Hendrikschool Batavia. Kweekscholen voor Inl. onderwijzers Directeur en Leeraren als H. B. S. Directeur f 550 f 750 Leeraar practisch onderwas . . f 250 f 400 Tweede onderwijzer. ! ! ! . 350 500 Amanuensis 125 125 Derde n met hoofdakte 225 425 „ . . _... , . , - . „ zonder idem. 200 300 Koningin Wilhelminasehool (Batavia). Opleidingsscholen voor Inl. _ ambtenaren. Directeur 800 1000 Leeraren als H. B. S Als b« die van Inl' onderwijzers. Leeraar practisch onderwijs . . 250 400 Leeraar in de rechtswetenschap 700 850 Amanuensis 125 125 School ter opleiding van Koningin Emmaschool art8en* (Soerabaja). Directeur 600 1000 Leeraar 350 750 Directeur en leeraren als de Ko- Onderwijzers als die b« het ningin Wilhelminasehool. Eur L q Amanuensis 125 175 Ned. Ind. artsenschool te Ambachtscursus te (Batavia) Soerabaja. Hoofdonderwijzer tevens teeken- Directeur 800 1200 leeraar 300 500 Leeraar 600 1000 Onderwijzer 150 250 ld 550 850 Onderwijzer als bij het Eur. L. O. o. Lageronaenoijx. Inspecteur 700 900 Opleidingschool voor Inl. rechtskundigen. Onderwijze rs(essen). ~ , .. „ , . Leeraar-directeur 1 Onderwuzer(es) le kl. 1 met 300 625 adjunct-directeur. . 700 1000 ld. 2e „ < hoofd- 250 575 i Onderwijzer 3e „ ) akte 200 500 „ ? J. t ' t' r> „ Onderwijzer als by het Eur. L. O. Onderwijzer 3e kl. zonder hoofd- Vrouwelijk hoofd der huishouding 100 100 akte 175 400 Onderwijzeressen met of zonder School voor zonen van hoof- hoofdakte 175 275 den en andere aanzienlijke Inlanders te Tondano, De- «. Mandach onderwijs. poksche school, Ambonsche Inspecteur 700 900 burgerschool, Menadosche s . § . g a BETREKKINGEN. .§ | | | BETREKKINGEN. .11 1 | 3 •> s • g £ S « a | » a - a • Hoofdonderwijzer als bij het Eur. Roomgch Katholieke> L. KJ. Geestelijke van den len rang . f 500 ƒ 1100 Depótvanboekenen „ „ , 2en „ . 350 750 leermiddelen. „ n n 3en „ . 150 150 Administrateur ƒ 500 ƒ 600 Geneeskundige dienst. Commies 200 200 Hoofdinspecteur 1200 1400 Volksonderwijs. Inspecteur souschef 1100 1100 T . ,A„ Inspecteur 800 1000 Inspecteur 900 1100 . «• ™> :: % 5 Ambachtsscholen Havenarts 600 1000 voor Inlanders. Stadsgeneesheer 500 1000 Gediplomeerd Eur. verpleger. . 100 150 Directeur 500 700 Chef der werkplaatsen.... 200 300 Geneeskundig laboratorium. Kunsten en weten- Directeur 800 1200 schappen. Geneeskundige 400 1000 . A . T. j i_ , mnn Amanuensis 100 150 Adviseur voor Inlandsche zaken 1000 1250 Ambtenaar voor de beoefsning Berri-berri-gesticht te Buitenvan Indische talen .... 300 1000 / a a a " a Koningin Wilheiminagast- Museum en informatiebureau huis voor ooglijders te voor technische en handels- Bandoeng. botanie. Geneesheer-directeur f 600 ƒ1000 chef conservator ƒ 400 ƒ 700 Hoofdverpleegster 150 150 Amanuensis 50 200 Verpleegster-huishoudster ... 50 50 Botanische laboratoria van Landskoepokinrichting tevens s lands plantentuin. instituut Pasteur. Botanisch assistent 350 800 Directeur 800 1200 Botanische tuin enbergtuin. Geneesheer 400 1000 Hortulanns 375 600 Administrateur 150 250 Eerste assistent-hortulanns . . 150 300 „ „ „ Tweede „ . . 125 200 G. Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, j Zoölogisch museum en laboratorium te Buitenzorg. Departement. n Conservator 200 350 a. Afdeeling Landbouw. Semi-permanent station voor Afdeelingschef 600 1000 waarnemingen over de zee- „ 500 900 fauna. Expediteur 150 300 Assistent 350 800 Correspondent voor vreemde talen 225 450 Opzichter tevens amanuensis. . 150 250 Commies-boekhouder 150 300 Agricultuur-chemische labo- r^ 'v^ris 1£l0 ratorium met bybehooren- Bibliothecaris 100 250 den proeftuin. Chef van de reproductie-ateliers 250 550 Europeesch retoucheur .... 75 125 Laborant 50 200 Opzichter van de drukkery . . 75 125 Handelslaboratorium. Autotypieoperateur 100 260 Scheikundige 500 800 Autotypie- en lynetser .... 50 125 Assistent 350 800 D,„ . . . Analist 250 400 an en uin. Laborant 50 200 Directeur 800 1200 „ , . , Geologische waarnemingen. Herbarium en museum voor Assistent 350 800 systematische botanie. Laborant. . . •'.... 50 200 Assistent 350 800 Meteorologische waarnemin- Conservator 200 350 gen. Amanuensis 50 125 Rekenaar 75 150 S S S B . p có S cn 3 tó 3 ® BETREKKINGEN. S g 1 g BETREKKINGEN. .§ g •§ g .S m cö « -S tn s x £' s' a" a Middelbare landbouwschool. Koffie. Leeraar f 350 f 800 Adjunct-Inspecteur f 600 f 800 Assistent-leeraar 100 200 Amanuensis 60 110 Koffiebereidingsetablisse- menten. Cultuurschool. _ Hoofdadministrateur (Preanger) 700 700 °° Onderadministrateur ( id. ) 200 200 Onderwuzer. 300 600 Beheerder (Madioen) .... 400 400 Opzichter-concierge 100 100 Instituut voor plantenziekte Kinaonderneming (Preanger). en cultures. Directeur 800 1000 Directeur......... 600 1000 Adjunct-directeur 500 700 . Botanist of scheikundige . . . 400 700 Phytopathologisch laborato- Entomoloog 400 500 r*um* Administrateur 225 300 Chef 400 600 Opziener . 100 200 Zoölogisch assistent 350 800 Commiesboekhouder 200 aOO Botanisch assistent 190 190 Proeftuin voor koffie. Getahpertjaonderneming. Administrateur 400 600 Directeur 800 1000 Hoofdadministrateur 500 bUO Cultuurtuin. Administrateur 250 350 Administrateur 400 600 Laborant 50 200 Assistent-hortulanus 150 300 Fabrieksopzichter 100 200 Proefstation en selectietuin Caoutchoucondernemiug. voor tweede gewassen. .... ann Administrateur 600 600 Assistent 350 800 Onzichter . 300 300 o*— 160 m óp.;.b« ::::: .» » Inspectie Inl. landbouw. Boekhouder 125 125 Inspecteur 800 1000 Machinist. . . • 200 200 2e Commies 220 280 Landbouwonderwijs Bosch wezen. Landbouwadviseur 400 600 Hoofdinspecteur 1100 1500 id. . . . " . 350 500 Inspectuur 800 1000 id. 250 400 Houtvester 325 775 Landbouwleeraar 500 800 Adspirant houtvester .... 250 250 ArtaTiivQTit iH 9AHinnpt hmitvflBtpr 1fi kl. . 275 500 BETREKKINGEN. Minimum 'a mds. Maximum 's mds. BETREKKINGEN. Minimum 's mds. Maximum 's mds. Machinist f 250 f 350 Inspecteur voor het zoutmono- Chef van de werkplaats . . . 300 450 polie en het transportwezen . f 800 f 1000 Baggermeester 250 350 Adjunct-inspecteur voor idem . 500 700 Chef afdeeling electriciteitswezen 800 1200 U1Z6D' Ingenieur bij „ 400 1000 Tolmeester 200 200 Adspirant-ingenieur » 300 1000 100 175 , t Opiumfabriek. Havenwezen. Directeur 900 1200 Adviseur 1500 1500 Ingenieur 600 900 Souschef 700 1000 le Scheikundige , 500 800 Administratief-technisch ambte- 2e „ 300 500 naar. . . . , 700 1000 Werktuigkundige 400 600 le Boekhouder 300 450 Stoomwezen. 2e ^ 2Ü0 250 Hoofdingenieur 1000 1200 Commies 150 200 Ingenieur 400 1000 Teekenaar 250 300 Adspirant-ingenieur 300 300 Magazijnmeester 350 450 Opzichter 250 450 le Expediteur 200 250 Commies 150 400 2e „ 125 165 Lands civiele pak- Expeditiebeambte le kl. ... 100 120 huizen. - 2e „ ... 75 75 3e „ . . . 50 50 Algemeene pakhuismeester te: Technisch ambtenaar .... 200 400 Tjüatjap 450 450 0pzichter 200 300 Paaoeroean 400 400 0nderopzichter 100 175 Palembang 250 250 p<)rtier 140 200 Belawan ^ 400 le Surveillant 125 125 Pekalongan en Makasser . . . 200 200 2g jqq jqq Commies 250 250 " 150 150 Landsdrukkerg. Boekhouder te Soerabaja. . . 200 200 Directeur 600 800 Commies-boekhouder te Sema- Commies 200 200 rang 150 450 Opziener 250 350 Corrector 200 300 1. Departement van Gouver- Boekhouder 250 400 nementsbedrijven. Expediteur 200 300 Technisch ambtenar 300 500 Departement. Machinedrtfver '200 300 Archivaris 250 400 Letterzetter en drukker le kl.. 150 200 Expediteur 175 326 . „ „ 2e „ . 130 140 VII. Het wachtgeld van een ambtenaar, laatstelijk tijdelijk belast geweest met de waarneming van eenig ambt, behoort te worden geregeld naar reden der inkomsten, aan zijne effectieve betrekking verbonden en niet naar reden der inkomsten, in de laatstelijk tijdelijk door hem waargenomen betrekking genoten. Bplad n°. 1801. VIII. Die zijne betrekking nederlegt ten gevolge van een bekomen verlof naar Nederland wegens langdurigen dienst, dat daarna op zijn verzoek wordt ingetrokken, heeft geen aanspraak op wachtgeld. Bijblad n°. 1771. IX. Het verzoek van een ambtenaar op wachtgeld, vroeger een inkomen genietende van f 35.— 's maands, tijdelijk als opzichter bij eenig landswerk aangesteld op een daggeld van f 5.— om verlenging van het hem toegelegd wachtgeld ook over den tijd zijner werkzaamstelling, werd door de Regeering afgewezen, uit overweging: dat wel is waar ambtenaren op wachtgeld, die in commissie worden gesteld onder genot van een daggeld, in den regel hun wachtgeld behouden, maar dat dan ook het cijfer van het daggeld zoodanig wordt gesteld, dat het gezamenlijk bedrag der inkomsten gelijkstaat met het vroeger door hen genoten traktement; en dat in het onderwerpeiyk geval de inkomsten gedurende de werkzaamstelling (wachtgeld, plus daggelden) niet geëvenredigd zouden zijn aan de vroegere bezoldiging. Bijblad n°. 2533. X. In een geval waarin een klerk, die ook bezoldiging genoot als deurwaarder, het verzoek deed om wachtgeld over beide betrekkingen, werd door de Regeering medegedeeld dat, aangezien twee hoofdbetrekkingen niet gelijktijdig door een ambtenaar kunnen worden bekleed en het aldus beschouwd moet worden dat aan bedoelden persoon één der twee betrekkingen van deurwaarder en klerk als nevenbetrekking is opgedragen, het meest in zijn belang gehandeld wordt hem wachtgeld toe te kennen over de hoogstbezoldigde dier beide betrekkingen. Bijblad n°. 4285. XI. Bü ontslag uit de betrekking onder toekenning van wachtgeld wordt tegemoetkoming in reis- en verblijfkosten verleend voor de reis van de plaats van vestiging naar die (binnen N.-I.) waar de eerste betaalbaarstelling van het wachtgeld verlangd wordt (zie art. 7 § d van het Reg*\ in Ind. SB. 1872, n°. 163 a). Het is meermalen voorgekomen dat ambtenaren, die in de termen dezer bepaling vielen, nadat hun wachtgeld overeenkomstig hun verzoek op eene plaats betaalbaar was gesteld, vroegen om dat wachtgeld op eene andere plaats betaalbaar te doen stellen, onder mededeeling dat zij op eerstbedoelde plaats geen wachtgeld hadden genoten. De Directeur van Financiën is gemachtigd op dergelijke verzoeken afwijzend te beschikken. Bijblad n°. 4323. XII. Rappel van onderstand wordt nimmer verleend. Byblad n°. 1811. XIII. Toekenning van onderstand gaat in met de maand volgende on die, waarin het verzoek daartoe is gedaan. Bijblad n°. 1995. XIV. Verzoekschriften, strekkende ter erlanging van onderstand zijn vrn van zegelrecht. Byblad n°. 4894. XV. Ambtenaren op nonactiviteit, wachtgeld of onderstand mogen, in afwachting van wederplaatsing, particuliere betrekkingen, bekleeden mits zij, zoodra het Gouvernement van hunne diensten weder gebruik wenscht te maken, daartoe beschikbaar zijn en geene handelingen verrichten, die aan hunne eventueele herplaatsing in den weg zouden kunnen staan. Bijblad n . 3464. AANHANGSEL. CLASSIFICATIE DER EUROPEESCHE BURGERLIJKE AMBTENAREN BIJ REIZEN IN NEDERLANDSCH-IND1Ë, VOOR REKENING VAN DEN LANDE. A. 1®. Met betrekking tot hunne aanspraken op transportmiddelen en tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten worden de Europeesche burgerlijke landsdienaren, volgens den maatstaf van hunne maandelijksche bezoldiging, verdeeld in vier klassen, als: 1® klasse: bezoldiging van f 1000 en daarboven. 2e „ „ „ „ 500 of meer, doch minder dan f 1000. » d ni> 160 „ , „ „ n v 500. 4e „ „ „ minder dan f 150. 2°. Onder bezoldiging wordt verstaan traktement, of, indien dat niet genoten wordt, inkomen, traktement vervangende. 3°. Die meer dan één bezoldigde betrekking bekleedt, wordt gerangschikt in de klasse, waartoe hij volgens de hoogst bezoldigde behoort. 4°. Bij eerste plaatsing en bij verplaatsing wordt de reiziger gerangschikt in de klasse, waartoe hij volgens de aanvaard wordende betrekking behoort. 5°. Hetzelfde geldt voor ambtenaren, die — al dan niet in activiteit zijnde — belast worden met de waarneming eener betrekking hooger dan de vorige door hen krachtens benoeming bekleede, zoomede voor militairen aan wie de waarneming eener burgerlijke betrekking wordt opgedragen. Zij, die buiten activiteit, met verlof of gepensionneerd zyn en zij die, niet in activiteit zijnde, worden werkzaam gesteld, anders dan in het geval bedoeld in de 5® alinea, worden gerangschikt in de klasse, waartoe zij volgens de laatst door hen krachtens benoeming bekleede betrekking behoorden. 7°. In alle hiervoren niet genoemde gevallen worden de reizigers met betrekking tot hunne aanspraken op transportmiddelen en tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten door den Gouverneur-Generaal gerangschikt in eene der klassen vermeld in alinea 1. Ind. SB. 1890, n°. 209. B. Classificatie dep gouvernementspassagiers bij overvoer met particuliere stoombooten in den Indisehen Archipel. (Ind. SB. 1861, n°. 10). Eerste klasse. a. Ambtenaren, actieve en gepensionneerde, benoemd of benoemd geweest zijnde door den Gouverneur-Generaal, met uitzondering van hen, hieronder uitdrukkelijk gebracht tot de 2e klasse; b. en c. enz. d. Gouvernementsonderwijzers(essen) (uitgezonderd kweekelingen). (Ind. SB. 1861 n°. 86, 1875, n°. 76 a). e. Europeesche gezagvoerders als schipbreukelingen (Ind. S.B. 1861, n°. 86). f. Opzieners der le en 2® klasse bij het Mijnwezen (Ind. SB, 1867, n°. 139, 1871, n°. 6). g. Opzichters der 2® en 3® klasse bij den Waterstaat en 's Lands B. O. W. (Ind. SB. 1869, n°. 22, 1876, n°. 303). h. Europeesche gezagvoerders der vaartuigen voor den dienst der in- en uitvoerrechten en accijnzen. (Ind. SB. 1874, n°. 10). i. Eerste machinist, tevens schipper van 's Lands stoombaggermolen te Batavia (Ind. SB. 1877, n°. 11). j. Lichtopzichters der 1® en 2® klasse bij den dienst der Kustverlichting. (Ind. SB. 1879, n°. 211). N.B. Dit geldt alleen de lichtopzichters die in dienst waren vóór de reorganisatie van het korps, bij Ind. SB. 1892, n°. 204; k. alle ambtenaren van den dienst der Staatsspoorwegen op Java, die, ongerekend de traktementsverhogingen, een traktement genieten van f 150.— 's maands en daarboven, met uitzondering van de machinisten (niet opzichters-machinisten), onderopzichters, bazen, onderbazen, en werklieden. (Ind. SB. 1879, n°. 315); het wettig gezin der in bovengenoemde rubrieken bedoelden. I. le machinisten bij de Gouvernementsmarine (SB. 1908 n°. 291; m. Telegraafopzichters en telefoonopzichters bij den P. T. en T.-dienst. (SB. 1911 n°. 488). n. Tijdelijke civiele gezaghebbers (SB. 1911 n°. 525: 0. Geëxamineerde commiezen der 3e klasse bij den P. T. en T.-dienst. SB. 1912 n#. 364); p. Tijdelijk waarnemende commiezen der 2® klasse bij den P. T. en en T.dienst, ook als zij niet door de regeering aangesteld zijn. (SB. 1912 n°. 364). Tweede klasse. a. alle landsdienaren, actieve en gepensionneerde, niet benoemd of benoemd geweest zijnde door den Gouverneur-Generaal, genietende of genoten hebbende een vast traktement van meer dan f 50.— 's maands; b. Europeesche of daarmede gelijkgestelde opzichters, machinisten, bazen, onderbazen en werklieden, geplaatst bij de lands-fabrieken en inrichtingen; c. Europeesche of daarmede gelijkgestelde opzichters der 2® of 3® klasse, élève-opzichters en tijdelijke opzichters of werkbazen bij de B. O. W. d. Boden, deurwaarders, hoofd- en onderschouten bij de Politie, allen voor zoover ze eene vaste bezoldiging genieten van meer dan f 50.— 's maands; e. stuurlieden, scheepsdoctoren en machinisten, als schipbreukelingen (Ind. SB. 1861, n°. 86); f. Posthouders in de resideniie Timor (Ind. SB. 1870, n°. 36); g. Werk- en ambachtslieden (tijdelijke opzichters) bij de grondpeilingen (Bijblad n°. 2576); h. Niet Europeesche detachementscommandanten bij het korps gewapende politiedienaren (SB. 1912 n°. 429); 1. Vrouwelijke landsdienaren op eene bezoldiging van ƒ50. — 's maands of minder; j. Het wettig gezin der in bovengenoemde rubrieken bedoelden. (Ind. SB. 1861, n°. 10). Derde klasse. a. Alle personen, die in 's Lands burgerlijken dienst/"50.- 's maands of minder genieten, of gepensionneerd zijnde, genoten hebben. b. het wettig gezin der sub a bedoelde. Enz. C. Bij vervoer met Hr. Ms. schepen, de schepen der GouvernementsMarine, de stoomschepen van den dienst der Bebakening en Kustverliehting en de hopperbarges in dienst van de Bataviasehe havenwerken. (Ind. SB. 1896, n». 122). a. Aan boord van Hr. Ms. schepen. 1°. Passagiers, die deelnemen aan de commandantstafel; 2°. passagiers, die deelnemen aan de officierstafel; 3». passagiers, die niet in de termen vallen om deel te nemen aan de commandants- of aan de officierstafel, doch die, wat hunne voeding aangaat, ook niet onder de dekpassagiers kunnen gerangschikt worden. b. Aan boord van de schepen der Gouvts.-marine, van de stoomschepen van den dienst der Bebakening en Kustverliehting en van de hopperbarges in dienst bij de Bataviasehe havenwerken. 1°. Passagiers der lste klasse; 2°. passagiers der 2de klasse. Tot de rubriek sub a 1°. behooren, als de le officier geen hoogeren rang bekleedt dan Luit. t/z.: de Europeesche burgerlijke lands dienaren, wier traktement / 600 's maands of meer bedraagt, en, ongeacht hun traktement, predikanten en R.-K. geestelijken; en als de le officier een hoogeren rang bekleedt dan Luitenant t/z.: de Europeesche burgerlijke landsdienaren, wier traktement ƒ 1000 's maands of meer bedraagt. Tot de rubriek sub a 2°. behooren: de Europeesche burgerlijke dienaren die bij het overtochts-reglement in hoofdstuk C. n. zijn gerangschikt in de lste klasse, voorzoover zij niet ingevolge het hier voorafgaande, in aanmerking komen om deel te nemen aan de commandantstafel. Tot de rubriek sub a 3°. behooren zij die in het reglement, in het vorig lid aangehaald, zijn gerangschikt in de 2de klasse. Tot de rubriek sub b 1°. behooren zij die aan boord van Hr. Ms. schepen zouden deelnemen aan de commandants- of aan de officierstafel. Tot de rubriek b 2°. behooren zij die bedoeld z\jn in rubriek a 3°. Tot de dekpassagiers behooren: alle passagiers die niet behooren tot de rubrieken a 1', 2°. en 3°. en b 1°. en 2°. Vrouwen en kinderen behooren tot de rubrieken als voor de echtgenooten en vaders bepaald is. D. Bij reizen langs spoorwegen. (Ind. SB. 1872, n°. 77). In spoorwegrjjtuigen der eerste klasse wordt gereisd: door burgerlijke ambtenaren sub A behoorende tot de lste en 2de klasse. In spoorwegrijtuigen der tweede klasse: door de burgerlijke ambtenaren sub A behoorende tot de 3de klasse. In spoorwegrijtuigen der derde klasse door alle overige landsdienaren. Art. 10. Personen, uit Nederland uitgezonden om tot eenig ambt te worden benoemd, worden met betrekking tot hunne rangschikking gelijkgesteld met landsdienaren, die zoodanig ambt bekleeden. Ambtenaren, militairen en schepelingen, die eervol uit 's lands dienst zijn ontslagen, vallen in de klassen, waarin de laatstelijk door hen bekleede betrekkingen of graden zijn gerangschikt. Hebben zij den dienst op niet-eervolle wijze verlaten, dan vallen zij in de daarop volgende lagere klasse. De leden van een gezin behooren tot de klasse aangegeven voor het hoofd des gezins. Weduwen behooren tot de klasse voor den overleden echtgenoot aangegeven; alleen reizende weezen tot de klasse voor den overleden vader bepaald. Vrouwen, wier huwelijk door echtscheiding is ontbonden en de leden van haar gezin, behooren tot de klasse aangageven voor den man ten tijde dat het vonnis van echtscheiding in de registers van den burgerlijken stand werd ingeschreven. De toepassing van het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid van dit artikel kan nimmer ten gevolge hebben, dat ongehuwde vrouwen en gehuwde vrouwen, die niet in gezelschap van haar echtgenoot reizen, zoomede de haar vergezellende kinderen in eene lagere klasse dan de 3de vervoerd worden. De aangegeven rangschikking geldt alleen voor ambtenaren in vasten dienst van den lande of bestemd om daarin te worden opgenomen. Ten aanzien van tijdelijk in dienst genomen ambtenaren worden de noodige bepalingen gemaakt by de aanstelling. In de gevallen bedoeld bij artikel 7 sub d en artikel 8, sub c, alsmede bij het derde lid van artikel 11, wordt telkens door den Minister van Koloniën of door den Gouverneur Generaal de klasse, waarin de overtocht zal plaats hebben, bepaald. Art. 11. Behoudens de in dit artikel vermelde uitzonderingen geschiedt de overtocht met stoomschepen onder Nederlandsche vlag en toebehoorende aan een maatschappij, met welke de Regeering een contract heeft aangegaan ten opzichte van het vervoer van passagiers. Aan gouvernements der 1ste, 2de of 3de klasse kan werden vergund de reis aan te nemen met een in geregelden dienst varend poststoomschip van de Fransche Compagnie des Messageries Maritimes, van de Engelsche Peninsular and Oriental Steam Navigation Company of van de Duitsche Nord-Deutsche Lloyd en Hamburg Amerikanische Packetfahrt Actiën Gesellschaft Oost-Azië lijn, in dezelfde klasse als waartoe zij volgens dit reglement behooren: le. wanneer, zoo mogelijk door eene verklaring van de in het eerste lid van dit artikel genoemde maatschappijen of van een harer agenten of vertegenwoordigers en anders op andere wijze ten genoegen van den Minister van Koloniën in Nederland of van de daartoe door den Gouverneur Generaal aangewezen autoriteiten in Nederlandsch-Indië aangetoond, dat er binnen een behoorlijken tijd geen plaats is in de voor hen aangewezen klasse op een stoomschip van die maatschappijen, of wanneer wordt aangetoond, dat er voor een dergelijken passagier, met het oog op den afstand tusschen de plaats, waar hij zich bevindt of waarheen hij zich begeeft en die waar hij zich kan inschepen of ontschepen, een belangrijk voordeel in gelegen is om de reis te maken met een poststoomschip van een der genoemde vreemde maatschappijen > 2e. wanneer er een zeer speciaal, dringend belang bestaat om een plaats aan te doen, die de in het eerste lid van dit artikel genoemde stoomschepen niet, maar de poststoomschepen van de betrokken vreemde maatschappij wèl aandoen, zullende in ieder bijzonder geval, omtrent het zeer speciale en dringende van het geval overeenstemming moeten bestaan, voor zooveel betreft reizen naar Nederlandsch-Indië tusschen den Minister van Koloniën en de Directie der in het eerste lid van dit artikel bedoelde maatschappijen, en voor zooveel betreft reizen naar Nederland tusschen de door den Gouverneur-Generaal aangewezen autoriteiten en de hoofdagenten der maatschappijen in Nederlandsch Indië. Met vrachtbooten, toebehoorende aan de in het eerste lid van dit artikel omschreven maatschappijen, worden vervoerd de personen, bedoeld in artikel 8, sub h. Aan alle gouvernementspassagiers kan in Nederland door den Minister van Koloniën en in Nederlandsch Indië door de daartoe door den Gouverneur-Generaal aangewezen autoriteiten worden vergund of opgedragen met een onder Nederlandsche vlag om de Kaap do Goede Hoop varend zeilschip te vertrekken, wanneer blijkt dat zulks voor hunne gezondheid dringend noodig is. Wanneer wordt aangetoond dat er een bijzonder belang is om de reis te maken langs eene andere route dan gevolgd wordt door de in de vorige alinea's van dit artikel genoemde reisgelegenheden kan de Minister van Koloniën voor eene reis van Nederland naar Nederlandsch-Indiê en de Gouverneur-Generaal voor eene reis van Nederlandsch Indië naar Nederland daartoe vergunning verleenen. Die vergunning moet de te volgen route duidelijk aangeven. Art. 12. Voor gouvernementspassagiers der 4de klasse en VQOr dQ eventuee, ter begeleiding van passagiers in die klasse aangewezen militairen -o __ a a merkingen. S I der nog niet had ? ^ was ingetreden volbracht het § — > (a) Deverbljjfdft- _ tien gulden gen worden gere- lste klasse dertiende levensbaar ^ ^ kenden»»* 2d6klar toti6nd6ieVeD8jaar twaalfde levensjaar driegulden 3de en 4de klasse, dertiende te vensjaar twaalfde leven8jaar twee gulden inscheping De schadeloosstelling wordt verleend aan de gouvernementspassagiers, die de reis gedeeltelik over land hebben gemaakt en ten gevolge van eene omstandigheid als bedoeld in het eerste lid van dit artikel ter plaatse waar zij zich zouden inschepen, niet door den gezagvoerder aan boord worden toegelaten, dan wel in de onmogelijkheid verkeeren om zich op den voor vertrek van het schip bestemden dag in te schepen, doordien het schip zich daar nog niet bevindt. Het in dit artikel opgenomen tarief geldt niet voor gouvernementspassagiers, die feitelijk deel uitmaken van een detachement. Voor hunne verpleging aan den wal wordt, zoo deze noodig blijkt te zijn, zorg gedragen door den scheepsgezagvoerder of door den detachements commandant. Deswege wordt na volbrachte reis eene gespecificeerde declaratie ingediend, zooveel mogelijk gestaafd door quitantiën. De krachtens dit artikel aan gouvernementspassagiers toekomende gelden worden voldaan op door hen daartoe na volbrachte reis in te dienen declaratiën, gestaafd door eene schriftelijke verklaring van den scheepsgezagvoerder, ten blijke, dat voor de passagiers de gelegenheid niet bestond om aan boord huisvesting en voeding te vinden. Het hoofd des gezins declareert voor het gezin. Wanneer echter de scheepsgezagvoerder aan gouvernementspassagiers, die niet bij machte zijn om de kosten van hun verblijf aan den wal te betalen, daartoe de hun krachtens dit artikel toekomende gelden verschaft, worden die gelden aan de maatschappij reederij gerestitueerd op eene door haar — na volbrachte reis — in te dienen declaratie, gestaafd door een extract uit het scheepsjournaal. Overigens gelden voor de betaling de regelen in artikel 16 vastgesteld. Art. 19. Gouvernementspassagiers der l»'®, 2de en 3de klasse, die zich te Soerabaja of te Semarang hebben ingescheept aan boord van een stoomschip onder Nederlandsche vlag, varende in geregelden passagiersdienst van Java naar Nederland, zijn — indien zij geen vergunning van den gezagvoerder krijgen om aan boord te blijven, terwijl het schip te Batavia in lading ligt — verplicht gedurende deze laaddagen aan den wal zelf te voorzien in hunne huisvesting en voeding. Zij worden daarvoor schadeloos gesteld overeenkomstig het tarief in artikel 18 opgenomen. Het derde en het laatste lid van dat artikel zijn hier toepasselijk. Art. 20. Indien het vaartuig in het geval verkeert in artikel 18 omschreven, en de gouvernementspassagiers gedurende dien tyd aan boord gehuisvest blijven, dan kan de maatschappij of reederij — na volbrachte reia — daarvoor in rekening brengen hetgeen ter zake is overeengekomen met de maatschappijen met welke de Regeering een contract heeft. Voor de betaling dezer gelden wordt na volbrachte reis gedeclareerd overeenkomstig het bepaalde bij artikel 16. Art. 21. Indien het vaartuig langer dan vier en twintig uren achtereen quarantaine moet houden, en den passagiers vergund wordt, zoolang het vaartuig in quarantaine ligt, aan boord te blijven, dan kan de maatschappij of reederij na volbrachte reis, voor de gouvernementspassagiers in rekening brengen hetgeen ter zake is overeengekomen met de maatschappijen, met welke de Regeering een contract heeft. Worden de gouvernementspassagiers gedwongen in quarantaine aan den wal te verblijven, ook wanneer dit een gevolg is van een geval als bedoeld in het tweede lid van art. 18, dan worden hun, na volbrachte reis, de onvermijdelijke uitgaven gedurende dat verblijf vergoed, mits zij daarvoor eene volledig door bewijsstukken gestaafde declaratie indienen. De declaratiön worden door den Minister van Koloniën verminderd, wanneer uitgaven in rekening zijn gebracht, die geacht worden niet bepaald noodig te zijn geweest. De in het 2de lid van dit artikel vermelde kosten kunnen, voor zooveel de gezagvoerder van het vaartuig ze voor de gouvernementspassagiers voldoet, ook aan de maatschappij of reederij terugbetaald worden, op een door haar na volbrachte reis in te dienen declaratie. Al hare declaratiën, krachtens dit artikel ingediend, behooren gestaafd te worden door een extract uit het scheepsjournaal. Art. 22. Gouvernementspassagiers, die wegens ernstige ziekte, schipbreuk of averij de reis niet kunnen ten einde brengen met het schip, waarmede zij werd aangevangen, wenden zich — zoo mogelijk onder aanbieding van eene verklaring van bevoegde hand tot staving van het beletsel om de reis te vervolgen — met een schriftelijk verzoek tot de Nederlandsche autoriteit of het Nederlandsch consulaat, ter plaatse van het oponthoud of in de onmiddellijke nabijheid gevestigd, opdat ten koste van den lande in de voortzetting der reis moge worden voorzien. Gelijk verzoek doen gouvernementspassagiers, door averij opgehouden in een noodhaven dan wel in de haven waarheen zij zich ter inscheping over land hebben begeven, indien zij kunnen aantoonen, dat het oponthoud overeenkomstig artikel 18 of 20 den Lande meer bezwaar zou veroorzaken dan voortzetting der reis met eene andere gelegenheid. Ontbreekt ter plaatse van het oponthoud de gelegenheid om de bemiddeling te vragen van een Nederlandsche autoriteit of consulaat, dan voorzien de gouvernementspassagiers, in de hierboven omschreven gevallen, zoo noodig, zelf in de voortzetting der reis, en worden hun de kosten daarvan, voor zoover die billik worden bevonden, terugbetaald. In alle hierboven omschreven gevallen handelt het hoofd des gezins voor het geheele gezin en de detachementcommandant voor het geheele detachement. HOOFDSTUK C. n. Bijlage A. Maatregelen ter uitvoering van het overtochtsreglement. (Ind SB. 1906 b°. 392 gewijzigd bij Ind. SB. 1909 n°. 537). 1. Tot het verleenen van overtocht op 's Lands kosten overeenkomstig de bestaande bepalingen aan de personen, onder de letters a, b, d, e, f en *) . . . 450 500 Eerste gouvernementssecretaris. 1000 1200 Eerste Commies l . . . . 300 400 Gouvernementssecretaris . . . 800 1000 Tweede „ l . . . . 220 280 Archivaris 400 600 Derde „ J ... . 150 200 Expediteur 400 600 Klerk — 140 Landsarcbivaris 500 800 c Departement van Algemeene R e k e n k amer. Justitie. Voorzitter 1500 1500 Hooggerechtshof van N.-I. Lid 1200 1200 President 2000 2000 Secretaris 900 1000 Vice-president 1500 1500 Minimum 's mds. Maximum 's mds. BETREKKINGEN. Minimum 's mds. Maximum 's mds. ') Die het z.g. groot ambtenaars-examen hebben afgelegd. 2) De bezoldigingen van dit administratief personeel gelden ook voor dat by de algemeene secretarie, de secretarie van den Raad van N.-I., de Algemeene Rekenkamer, zoomede dat op de hoofdbureaux van den Burgerlijken Geneeskundigen Dienst, het Boschwezen, den Post-, Telegraafen Telefoondienst, het Mijnwezen, den Postspaarbankdienst, den Pandhuisdienst, den dienst der Opiumregie en den dienst der Scheepvaart. ® a> I ^ oi S . S BETREKKINGEN. | | § g BETREKKINGEN. 1 | § f | -■ ! 8 .*= .s 5 'g 5 * 1 * a • a ' Raadsheer f uoo f 1400 Procureur-Generaal . .('sjaars) 20000 20000 Landraden. Advocaat-Generaal 1100 1200 Voorzitter. 6 van ƒ 800 ƒ 900 Griffier 700 800 „ 1 800 800 Eerste substituut-griffier ... 400 500 „ 26 700 700 Eerste deurwaarder 200 200 „ overige 600 600 Tweede „ 150 150 Ondervoorzitter. 3 van . . . 600 600 Eerste Commies i 300 300 Ongegradueerde griffiers . . . 200 300 Tweede „ ) e ')ar e 150 150 id. adjunct-griffier 150 175 Commies by de griffie .... 150 150 Translateurs. Raden van Justitie. - , . , „ Translateur te Soerakarta. . . 300 350 a. Te Batavia, Semarang en Adjunct-translateur te id . . . 175 225 Soerabaja. Translateur te Djokjakarta . . 200 350 President 1400 1400 . . ,, Vice-president 1000 1100 en boedelkamers. Lid 800 900 o. Batavia. Officier van Justitie 1000 1100 „ Substituut-officier van Justitie . 600 ' 700 10°° 10™ Griffier 600 800 60 600 Eerste substituut-griffier ! ! ! 400 500 f™18™ " ™ 600 Tweede . ... 300 300 ^djunct-secretans 450 450 Commies (Batavia en Soerabaja) 150 300 ^ekhou^er • 500 500 3e Commies. ... 150 150 Adjunct"b0ekh°uder 200 200 le Deurwaarder .....' 100 100 le Commies" ....... 300 300 •2e „ (Batavia). . . 75 5 f *em ™ 220 (Soerabaja en 3e ,dem 150 150 Semarang). . 50 50 b. Semarang en Soerabaja. 3e „ (Batavia). . . 50 50 President 800 800 b. Padang, Makasser en Medan. ... 510 500 Secretaris 500 500 President 1000 1200 Adjunct-secretaris 300 300 k'd ...... 700 700 Boekhouder 400 400 Officier van Justitie 800 1000 Commies-boekhouder .... 200 200 Subsituut-officier van Justitie . j 600 600 2de en 3de Commies als Batavia 200 200 Griffier j 400 500 Substituut-griffier 300 300 e• Padang, Makasser en Medan. Deurwaarder 50 50 President 600 600 Commies (Medan) 150 300 Lid 400 400 BETREKKINGEN. Minimum 'smds Maximum 'smds. BETREKKINGEN. Minimum 's mds. Maximum 's mds. Secretaris f400 f 400 Immigratie. Boekhouder 250 Secretaris der immigratiecommi- 3e Commies, als Batavia ... gje te Batavia f 4°0 f 4°0 Soerabaja 40® 4°0 Gevangeniswezen. Semarang 350 350 Hoofd van de afd. „Gevangenis Ambtenaren wezen" 80° d. Departement van Sous-chef. 600 800 Financiën. Inspecteur 50° 7 w . Directeur gevangenis te Djokja- epar em karta . . 600 600 Archivaris 2o° 400 n 5 van 500 500 Expediteur 150 300 „ „ 1 * 450 450 Inspectie en Controle. 1 - 40° Inspecteur 1 van 1200 1200 „ * 1 n 350 de overige .... 800 1000 „ r 1 » 300 Adjunct-inspecteur 50° 700 1 - 150 ^ Controleur 40 600 Banjoemas 500 500 200 300 Adjunct-directeur 2 van 250 -5 Ondercommies 150 150 Directeur van landsgevangenis en het dwangarbeiderskwartier sLands algem eene as . te Batavia 600 600 Ontvanger le kl. I van . . . 900 900 Adjunct-directeur 250 250 1 „ . . • ^ „0(J Directeur van het dwangarbei- 450 550 derskwartier te Mlaten (Sema- „ 2e „ ranK) 500 500 „ 3e „ 3&0 400 Cipier van 100 150 Commies ƒ 300, ƒ 200 en ƒ 150. 80 100 Klerk 80 B B 60 75 Opiumregie. Werkbazen bij gevangenissen . 125 145 Hoofdin ^ 1200 1400 Tnsnpptpur 800 1000 Arbeidsinspectie en koe- Adjunct-inspecteur 500 700 1,ewerV,"g- Controleur 350 450 Inspecteur 800 1000 Depothouders ƒ 200, ƒ250, ƒ300 Adjunct-inspecteur Sous chef. . 700 950 en f 350. Adjunct-inspecteur 600 800 p an d h u i s d i e n s t. Wervingscommissaris (Batavia en 00 n00 Semarang) 350 350 Che soo 950 ld. (Soerabaja) 250 250 Souschef Secretaris f 4°0 1 f 400 Boekhouder 250 250 3e Commies, als Batavia . . MiDimum 'smds Maximum 's mds. BETREKKINGEN. Minimum 's mds. Maximum 's md8. BETREKKINGEN. Inspecteur der le kl f 750 f 850 Adjunct-boekhouder tevens kas- „ „ 2e „ . . . . 500 700 sier f 300 f 300 Chef personeele zaken .... 400 600 Boekhouder-kassier (Padang). . 150 300 Boekhouder 300 600 Adjunct-boekhouder „ 200 200 Adjunct-boekhouder 200 275 D . .. „ . . . ti .1 , , Bedrijtsboekhouding. Pandhuiscontroleur 350 500 Technisch instructeur .... 250 450 Gouvernements-accountant. . . 600 1000 Administrateur der le kl.. . . 300 400 Adjunct-accountant 500 800 2e ... 225 275 Ambtenaar 250 500 " , * 3e n • 160 '00 e. Departement van Binnen- Adjunct-Administrateur. ... 100 145 landsch Bestuur. Ambtenaar voor de gebouwen . 350 500 Departement. In- en uitvoerrechten en accijnzen Adviseur voor de bestuurszaken der buitenbezittingen. . . . 1250 1500 Hoofdinspecteur 1200 1400 Adjunct.adviseur idem idem . . 800 1000 Inspecteur ™ 900 Archivaris 400 400 Inspecteur afdeelingschef ... 500 900 E djteur 400 400 Chef van de afdeeling Statistiek 500 800 Adjunct-inspecteur . . . . . 500 600 Europeesche bestuur s- Ambtenaar le kl. (Soerabaja) . 900 900 ambtenaren. „ „ (Semarang en Gouverneur 1500 1500 Batavia) . . 800 800 Resident van Batavia, Semarang, * n n (Padang, Ma- Soerabaja, Soerakarta en Djok- kassar en Be- jakarta 1500 1500 lavran) . . . 700 700 Van de overige gewesten . . . 1250 1250 Ambtenaar der 2e kl 500 600 Assistent-resident van Billiton . 900 900 * n 3e „ . . . . 400 500 Van de overigen het oudste vierde r< n 4e „ . . . . 175 350 gedeelte 900 900 n » 6e «... . 150 300 De overigen 600 900 Adspirant verificateur .... 90 150 Controleur 300 550 Venduwezen. Adspirant-controleur 225 225 „ Civiel gezaghebber 350 400 Vendumeester te Batavia f 450, Posthouder 150 250 f 500 en f 550. Vendumeester tevens kassier en Gewestelijke en plaatboekhouder f 300 en f 400. selyke bureaux. Boekhouder tevens kassier . . 500 500 Gewestelijke secretaris (assistent- Secretaris-boekhouder tevens resident 650 650 kassier 400 400 Overigen ƒ 400 of f 500. § 00 I § 00 S 2 BETREKKINGEN. | | j | g BETREKKINGEN. 1 | .§ I .5 ® I cs ® a " «L! £ ; a S ■ I Adjunct-houtvester 2e kl. . . . f 150 f 240 , ... Hoofdopziener 200 400 AfMk? N»verhe'd Opziener 100 250 anclel. Leerling-opziener 75 75 Chef f 600 f 1000 Chef-opnemer 200 400 Archivaris 1201 120 Opnemer 100 280 Leerling-opnemer 75 75 Museum en informatiebureau Directeur van het caoutchouc- voor econom'3c'ie kotan'e- bedrijf 700 1000 Chef 500, 900 Directeur van het proefstation Inzamelaar 250 450 van het boschwezen .... 500 800 Amanuensis 50' 200 Commies b(j dat proefstation. . 150 350 Stoeten en remonte depot H Departement der Burger- te Padelarang. hjke Openbare Werken. Directeur 600 900 Departement. Archivaris 2201 400 Passantenhuis voor dekhengsten te Bandoeng. Technisch personeel. Opziener 100 100 Ho°fdingenieur 1200 1500 Ingenieur 400 i 1000 Veeartsenykundige dienst. Adspirant-ingenieur 300 300 Inspecteur 800 1000 Architect 450 600 Adjunct-inspecteur ..." 650 800 Opzichter 200 375 Veearts ' 275 725 0nderoPz,chter 125 250 Hoofdingenieur van de gebouwen 1200 l200 Laboratorium voor veeartse- Ingenieur „ v 400 1000 nykundig onderzoek. Chef van het teekenbureau . . 250 400 Assistent 350 800 Teekenaar 200 375 Opzichter amanuensis 60 110 Bureaudienst. Laborant 50 200 n „ . .... . . Klerk 50 120 Commies (by e/a ingenieurs). . 200 300 n (bü de irrigatiebureaux) 200 450 Inlandsche veeartsenschool Boekhouder (bij idem) .... 180 180 Leeraar 400 700 ^ * 150 150 Opzichter 60 110 Bagger wezen. IJkwezen. Inspecteur 300 1000 T Adjunct-inspecteur 500 700 nspec eur 400 700 Chef werktuigkundige .... 400 700 Adjunct-inspecteur 300 600 Gezagvoerder 400 600 I i»■ I ® i» I »• BETREKKINGEN. 3 g 1 g BETREKKINGEN. J | .9 | .3 ® | s« .g s s s j a ] g S a Mijnwezen. Tweede Commies ƒ 170 f 220 Chef van het minwezen ... ƒ 1300 f 1500 Oerde id 150 150 Hoofdingenieur. '. 1100 1300 Magazijnmeester 300 400 Ingenieur 350 1000 Onder id 150 150 Topograaf 275 375 Opzichter der werkkrachten . . 90 150 Hoofdopziener 400 600 Hoofdopziener 350 450 Opziener 175 375 Opziener der le klasse.... 250 300 Onderopziener 100 200 » 2e „ . . . . 170 220 Hoofdboormeester 400 500 » 3e „ . . . . 125 150 Boormeester 175 375 Adspirant-opziener 90 110 Accountant 500 800 Werktuigkundig-electrotechnisch Archivaris 200 350 ingenieur 700 1000 Administrateur 700 1000 Chef der werkplaatsen .... 250 300 _ . Machinist der 2eklasse. . . . 170 220 Bankatinwinning. T. „ ld. „ 3e ... . 125 150 Chei ... 1200 1500 Europeesch geneesheer. . . . 400 1000 Eerst aanwezend geneesheer. 800 1200 Verbandmeester 75 120 Hoofdadministrateur 800 1100 Ziekenverpleger 50 75 Geneesheer 600 1000 Werktuigkundig electrotechnisch Zout. ingenieur 400 1200 Aankoop en aanmaak. Hoofdboekhouder 400 600 Boekhouder 250 400 Hoofddepót pakhuismeester . . 300 300 Europ. magazijnmeester. . . . 250 450 Opzichter 100 100 Hoofdmachinist 400 500 Administrateur van het gouver- Machinist 250 350 nements zoutland 300 500 Hoofdopziener 350 450 Boekhouder 250 400 Mjjnopziener 150 300 Opzichter der le klasse. ... 150 150 Booropziener 100 150 ^ * 2e „ 100 130 Leerling-booropziener .... 80 80 Pakhuisadministratie. Bouwkundig opziener .... 200 400 Topograaf 200 400 Pakhuismeester te Batavia . . 275 275 Teekenaar 200 300 » » Samarang . 250 400 Commies 200 300 » » Madoera . . 200 200 n .... „ Sumatra's W. kust. 150 150 Omb 1 linnu.inen. r, . .. , „ ,, Opzichter der 3e klasse ... 50 75 Ingenieur 450 600 Zoutverkooppakhuismeester te Mijnmeter 400 400 Padang 200 200 Boekhouder 350 450 ld. te Palembang (tevens alge- Adjunctboekhouder 250 400 meen pakhuismeester) . . . 300 500 Reglementen. Boers. 10 BETREKKINGEN. Minimum 's mds. Maximum '8 mds. BETREKKINGEN. Minimum 's mds Maximum 's mds. Fabrieken tot briketteering en verpakking. Directeur Ingenieur 8ecretaris . . . . • Boekhouder Adjunct-boekhouder Teekenaar ... • • • Commies . . • • • Eerete klerk . . • • Administrateur Eabriekschef Magazijnmeester der le klasse. Id „ 2e „ Machinist Bouwkundig opzichter der lekl. Id. „ 2e „ Opzichter le klasse . • Opzichter Post-, telegraaf- en telefoon di enst. a. Post en telegraafdienst Chef van den dienst . . ■ Administrateur (Hoofdbureau) Eerste boekhouder ( „ ) Tweede „ ( » ) Archivaris ( „ ) Teekenaar ( „ ) b. algemeene dienst en inspectie. Inspecteur . . . . - Adjunct-inspecteur Inspecteur voor den toesteldienst Beheerder der post- en zegelwaarden Magazijnmeester Adjunct-magazijnmeester Instructeur voor den toesteldienst ƒ1000 400 360 250 200 160 200 120 300 400 200 150 150 150 120 150 120 ƒ1200 1000 500 450 250 200 300 150 500 600 300 200 300 300 160 200 150 Ambtenaar voor de behandeling van magazgnszaken .... c. Technische dienst en telegraphie Hoofdingenieur, chef van den technischen dienst Ingenieur Adspirant-ingenieur . . . • Electrotechnisch ambtenaar le kl. 2e » Telegraafopzichter Chef van het atelier Instrumentmaker le kl. . . . 2e „ • • d. Kantoordienst (P. en T.-dienst). Hoofdkantoorchef Kantoorchef der le kl. « 2e - 200 ƒ 400 1100 1300 400 1000 300 300 400 600 250 450 150 400 400 700 250 350 125 250 Commies der le kl. . . „ « 2e „ 1500 1500 '• Sadiotelegraphie. 700 1000 Telegrafist der le kl 300 600 „ » 2e 150 250 Technisch ambtenaar .... 250 400 Adspirant „ ... 200 400 ^ Telefoondienst. Directeur 400 1000 Electrotechnisch ambten aar le kl. 250 350 „ « 2e „ 500 700 Kantoorchef der le kl n * 2e m . . • 400 600 „ * 3e „ . . . • 300 500 Telefoonopzichter der le kl.. • 100 260 „ . 2e , • ■ 160 400 Reparateur 700 700 625 625 560 550 475 475 400 400 350 350 150 300 200 400 100 200 200 500 100 200 1000 1300 400 600 250 450 450 500 350 425 150 300 225 325 J50 200 75 150 j I * \ B £ 8 „i 3 BETREKKINGEN. J g I | BETREKKINGEN. I g ■§ f a .» « .• -3 m Sb a | a 1 g - Postspaarbank. Commies ... ƒ 150 ƒ 300 Directeur f 800 ƒ1200 Machinist 100 200 Adjunct-directeur 400 700 Magaii«nsoPzicliter 100 200 Eerste vrouwelijke beambte . . 150 200 ^a&az'jn8bewaarder ..... loO 200 Onderopzichter weg en werken, Staatsspoorwegen. opname of aanleg. ... 100 175 Hoofdinspecteur der spoor- en Treincontroleur 170 200 tramwegdiensten 1500 1500 Toezicht op de spoor- Hoofdingenieur der le kl.. . . 1200 1350 en tramwegdiensten. Chef der exploitatie 1200 1350 Opziener der le klasse. ... 400 600 Hoofdingenieur der 2e kl.. . . 1000 1200 2e 200 we. Afdeelingschef 1000 1200 Ingenieur 400 1000 Transportdiensten. Adjunct-afdeelingschef .... 400 1000 a- Automobieldiensten. Adspirant-ingenieur 300 300 Administrateur 400 600 Adspirant-adjunct-afdeelingschef. 300 300 Werktuigkundige 3 50 350 Chef der contröle (SS. op Java) 500 700 Boekhouder tevens chef der con- b- reangertransport. tröle (Sumatra) 500 700 Administrateur 300 300 Magazijnmeester \ Adjunct-administrateur tevens Bouwkundige / commies-boekhouder .... 250 300 Werktuigkundige f Telegraafcontroleur j, . . . . 400 600 S'maran9-Kedoe transport. Vervoercontroleur l Administrateur 250 300 Hoofdstationschef I Hoofdbureauchef Departement der Marine. Souschef der contröle j Departement. Hoofdcommies ... 350 450 Secretaris 900 1000 ommies oe iou< er Beheerder van stamboekregisters 200 350 Werkmeester 250 375 Archivaris 200 400 Marine - etablissement. Opzichter opname of aanleg \ Directeur 1100 1450 weg en werken , 200 375 Hoofdingenieur van scheepsbouw 1100 1300 „ machinist ) Werktuigkundig- tevens electro- btationscommies 150 375 technisch bedrijfsingenieur. . 800 1200 Telegraaf-opzichter 125 300 Ingenieur 300 1000 Teekenaar 100 300 Hoofdopziener 350 550 Instrumentmaker 150 350 „ van het stoomwezen 350 550 Opzichter werkplaats .... 100 225 Secretaris-kassier 450 600 30Ó1!® ® « i O 5 BETREKKINGEN. |f 11 BETREKKINGEN. |1 -g 1 .2 co i® i3 " ^ " S * j s _ a a Bedrijfsboekhouder ƒ 4501 ƒ 600 Bewaarder magazijnen (artillerie) f 200 f 250 Eerste commies 250 300 Beheerder van den tijdbal . . 255 280 Tweede '200 250 Baas ernstvuurwerker .... zlv '3" rv„Ji„ " ... 150 200 Onderbaas ernstvuurwerker . . 200 350 Derae « • • A. , i «c 99^ Chef-teekenaar 350 600 Ernstvuurwerker 175 Instrumentmaker 225 300 Molenbaas-machinist bagger- Werktuigkundig teekenaar . . 250 450 molen Scheepsteekenaar 300 500 Gezagvoerder hopperbarge . - Geneesheer 550 550 j..k magnetisch Verbandmeester . ... 105 m e t e o r o 1 o g i s c h Opziener voor de polit.e 250 300 0 b a b r V h t o i' i u m. Portier Bootsman 200 Directeur 700 1100 Baas-zeilmaker 200 ' ■' Onder-directeur 500 900 Opziener scheepsbouw .... 175 325 wetenschappelijk raedewerker . 350 800 Baas ketel-scheepmaker . . . 210 360 Kekenaar. . p 55 125 Onderbaas ketel-scheepmaker . 200 350 Hoofdobservator 300 500 Baas timmerman-modelmaker \ Observator 150 300 „ sloepenmaker tevens 285 360 kuiper en mastenmaker j Scheepvaart. „ smid 28& 360 Hnnfdinsnecteur .... 1200 1400 , schilder 200 250 . . . 800 1000 Werfmachinist 200 325 A in8pecteur .... 500 700 Baas bankwerker-draaier . . . 210 360 150 200 Onderbaas „ • • • ^00 350 Hoofdbureauchef 450 600 Baas ketelmaker Ambtenaar voor de scheepvaart- Onderbaas ketelmaker .... ^ 3&u statistiek 150 250 Baas gieter » 250 325 „ koperslager i Gouvernementa Marine. • gereedschapmaker. ... 285 325 300 500 " ™°n ®Ur 250 45" Eerste stuurman 150 <*50 Onderbaas monteur l 100 125 Opziener machinesteller ... 175 325 Twee „ 70 70 Opziener houtzagerij en hout- « • ^^ • ; ; ; ; " 250 400 voorraad £io 0f 0f Magazijnmeester j 350 500 350 500 Boekhouder ( 175 175 Opziener magazijnen 250 300 wee „ SST : ::::: S S23L^::::: . «» I .2 w cs co SS a - S - Beba kening en kust- Opziener 275 375 verlichting. 2-0 3(K) Chef der werkplaats f 350 f 450 Onderopziener 200 275 Liehtopzichter 100 300 „ 175 225 Loods w e z e n Meesterknecht ....... 165 190 Loods 150 300 " ....... 155 180 Commies-boekhouder (Soerabaja) 150 250 " 145 125 150 Havendiensten. Teekenaar der le klasse . . . 150 200 Havenmeester der le klasse. . 750 950 „ „ 2e „ ... 100 140 „ 2e „ . . 550 700 „ „ 3e „ . . . 50 90 „ „ 3e „ 300 500 Opzichter bij de pyfotechnische Onderhavenmeester 250 400 werkplaats 275 350 Commies (Batavia) 150 250 Meesterknecht bij de patronen- fabriek ... 165 190 K. Departement van Oorlog. Departement. Ge weerm a kers.oho ol. Referendaris 500 700 Wapencontroleur 250 350 Eerste commies 300 400 Tweede 220 280 A t j e h-s t o o m t r a m w e g. Derde „ 150 200 Adjunct-chef ) . . Stamboekbeheerder \ Ingenieur van tractie J • • • • Archivaris | . . . . 350 450 Werktuigkundige 400 600 Bibliothecaris 1 Hoofdcommies 350 450 Burgerschryver 30 100 Werkmeester . 250 375 Topografische dienst. Opzichter weg en werken j ^ 200 375 Ingenieur brigadechef .... 800 1000 _ " . machinist , . ... Commies 150 300 Ingenieur 400 600 v, , " f Klerk 42 140 Teekenaar ! 325 375 Onderopzichter der le klasse . 125 250 Photograaf 300 400 . * " 2,e " * Lithograaf, chef 400 600 Opz.chter der werkplaatsen . . 100 225 Lithograaf 250 350 DePofchef 125 250 Steendrukker 250 350 Machm,st der *e kla8se • • • 100 Instrumentmaker 375 475 „ " "K " • • • 65 Teekenaar 100 300 Artillerie- constructie- Telegraaf- of telefoonopzichter . 125 30° winkel. Instrumentmaker 150 35® Ingenieur-werktuigkundige. . . 500 750 Treincontroleur. ...... 50 120 HOOFDSTUK E. I. REGLEMENT OP HET TOEKENNEN VAN NONACTIVITEITSTRAKTEMENT, WACHTGELD EN ONDERSTAND AAN EUROPEESCHE LANDSDIENAREN. (Ind. SB. 1905 n». 611). Art. 1. 1. Nonactiviteitstraktement wordt genoten door de niet in actieven dienst zijnde landsdienaren: a. die uit Nederland voor den dienst in Nederlandsch-Indië zyn uitgezonden, indien hun by de akte van aanstelling een voorloopig traktement of wachtgeld is toegekend; b. die uit Europa van een hun wegens ziekte of wegens langdurigen dienst verleend verlof terugkomen. 2. De eerste categorie geniet het bij de akte van aanstelling bepaalde bedrag. 3. De tweede geniet hel één derde van het laatst genoten activiteitstraktement, doch niet meer dan f 500.— 's maands. 4. Aan landsdienaren, die hun verlof hebben overschreden, wordt nonactiviteitstraktement uitbetaald van af de maand, volgende op die, waarin dat verlof is verstreken, mits z\j diligent zyn geweest in de aanvaarding der terugreis. 5. De nonactief zijnde landsdienaren, die op grond van de bepalingen van dit reglement geen wachtgeld kunnen genieten en die met verlof naar Europa zijn gegaan, zullen ook na hun terugkeer van verlof geen nonactiviteitstraktement of wachtgeld genieten, doch worden geplaatst in dezelfde positie, waarin zij verkeerden vóór hun vertrek naar Europa. Art. 2. 1. De directeur van Financiën is bevoegd nonactiviteitstraktement toe te kennen aan de uit Europa van verlof terugkeerende landsdienaren, voor zoover deze bevoegdheid niet bü eene bijzondere regeling aan eene andere autoriteit is of wordt opgedragen. 2. De toekenning van nonactiviteit geschiedt tot wederopzeggensi zullende echter telkens na verloop van een jaar, wanneer de betrokken landsdienaar dan nog niet is herplaatst, door den chef van het departement van algemeen bestuur, waaronder de laatstelijk door hem vervulde betrekking ressorteerde, dan wel, wanneer die betrekking niet onder een dier departementen ressorteerde, door het betrokken college of den betrokken chef, omtrent de redenen der niet herplaatsing moeten worden gerapporteerd. Art. 3. 1. Wachtgeld wordt genoten door de niet in actieven dienst zijnde landsdienaren: a. wier betrekking bij eene reorganisatie is ingetrokken; b. die door andere oorzaken buiten hun schuld of toedoen genoodzaakt zijn hunne betrekking te verlaten. 2. Het wachtgeld bedraagt één derde van het laatst genoten activiteitstraktement, doch niet meer dan f 500.— 's maands en wordt toegekend: 1®. bij ontslag uit de betrekking wegens ziekte of wegens andere redenen buiten schuld of toedoen van den betrokkene (uitgezonderd het geval dat het ontslag is verleend wegens ongeschiktheid of wegens intrekking der betrekking) voor ten hoogste twee jaren; 2e. bij ontslag uit de betrekking wegens ongeschiktheid voor ten hoogste één jaar; 3e. bij ontslag uit de betrekking wegens intrekking van dat ambt, tot wederopzeggens toe, zullende telkens na verloop van een jaar, wanneer de ontslagene op dat tijdstip nog niet mocht zijn herplaatst, door den betrokken departementschef of, wanneer de ontslagene niet onder een der departementen ressorteert, door het betrokken College of den betrokken chef omtrent de redenen dier niet herplaatsing moeten worden gerapporteerd. 3. Zijn na overeenkomst van de sub 1 en 2 van alinea 2 van dit artikel aangegeven termijnen de in de daarbij omschreven gevallen verkeerende landsdienaren niet herplaatst, dan wordt door den betrokken departementschef, of chef of het betrokken college overwogen of zij voor ontslag uit 's lands dienst in aanmerking behooren te worden gebracht. Art. 4. De directeur van Financiën en de autoriteiten, aan wie bij bijzondere regelingen die taak is of wordt opgedragen, zijn bevoegd wachtgeld toe te kennen aan landsdienaren: a. wier betrekking bij eene reorganisatie is ingetrokken; b. die wegens ziekte, gestaafd door een geneeskundig certificaat, eervol uit hunne betrekking zijn ontslagen; c. die van een wegens ziekte verleend verlof naar Europa intrekking hebben gevraagd en verkregen; d. die voor een bepaalden tijd ter beschikking zijn gesteld van eenige autoriteit en door het verstrijken van dien termijn buiten betrekking zijn geraakt. Art. 5. 1. Aan de niet in actieven dienst zijnde landsdienaren, voorzoover zy niet vallen in de termen van de artikelen 1 en 3 van dit reglement zal, bij gebrek aan middelen van bestaan, tijdelijk een onderstand kunnen worden verleend, ten einde in dat gebrek te voorzien. 2. De onderstand bedraagt het drie tiende gedeelte van het laatst genoten activiteits-traktement, doch niet meer dan ƒ 250. 's maands en gaat in met de maand, volgende op die, waarin het verzoek tot toekenning daarvan is gedaan. Art. 6. 1. De directeur van Financiën maakt elke drie maanden een staat op van het bedrag der nonactiviteits-traktementen, wachtgelden en onderstanden op den l8te" der maand nog voortloopende en van hen, die deze inkomsten genieten, naar de orde van de art. 1, 3 en 5 van dit reglement. 2. Van dien staat worden telkens vier exemplaren gezonden aan de Regeering en aan de chefs der departementen van algemeen bestuur en een aan de hoofden van gewestelijk bestuur, zoomede aan de overige autoriteiten en colleges, bevoegd tot benoeming van personeel. HOOFDSTUK E. II. REGELING BETREFFENDE HET VERLEENEN VAN ONDERSTAND TEN LASTE VAN DE INDISCHE GELDMIDDELEN AAN EUROPEESCHE AMBTENAREN VAN DEN BURGERLIJKEN DIENST IN NEDERLANDSCH-INDIË — PREDIKANTEN EN VAN LANDSWEGE BEZOLDIGDE ROOMSCH-KATHOLIEKE GEESTELIJKEN DAARONDER BEGREPEN — DIE UIT DEN DIENST ONTSLAGEN ZIJN EN AAN WIE VOLGENS DE DAAROMTRENT GELDENDE BEPALINGEN GEEN PENSIOEN VERLEEND KAN WORDEN OF DIE NIET IN DE TERMEN VALLEN OM IN HET GENOT VAN PENSIOEN TE WORDEN GESTELD. (K. B. 9 Maart 1904 n°. 44, Ind. SB. n°. 223). Art. 1. Aan hen, die door welbewezen ziels- of lichaamsgebreken belet zijn langer te dienen en wier diensttijd minder dan vijf jaren bedraagt, kan een tijdelijke onderstand toegekend worden, gelijk aan het pensioen dat zij hadden kunnen bekomen, wanneer zij op het tijdstip van hun ontslag een diensttijd van vijf jaren hadden gehad. Deze onderstand wordt dan voor één jaar verleend, en kan vier malen, telken voor één jaar, vernieuwd worden, als de redenen van de afkeuring van den ambtenaar nog in die mate blijken te bestaan, dat hij niet geschikt geacht zou kunnen worden om weder in den Indischen dienst te worden opgenomen. De tijdelijke onderstand kan, na gedurende vijf jaren genoten te zijn, in een tot wederopzegging voortdurenden onderstand van hetzelfde bedrag veranderd worden, zoo de redenen van afkeuring — zelve of in hare gevolgen — den titularis dan nog blijvend ongeschikt voor den Indischen dienst moeten doen achten. Wanneer aan tijdelijken onderstand, die niet door een tot weder Reglementen Boebs. 10* opzeggens voortdurende vervangen wordt, in totaal minder genoten is dan het beloop van de bijdragen aan de Indische burgerlijke pensioenen, die de ambtenaar voldaan heeft, wordt hem als aanvulling van den genoten onderstand het verschil tusschen die twee bedragen ook uitbetaald. Art. 2. Aan hen, die wegens welbewezen ziels- of lichaamsgebreken na een vijfjarigen of langoren diensttijd ontslagen doch niet in het genot van pensioen gesteld zijn, kan tot wederopzeggens toegekend worden een onderstand gelijk aan het tot volle guldens afgeronde vier-vijfde deel van het pensioen, dat hun, bij pensionneering op het tijdstip van ontslag, verleend had kunnen worden, of, indien dit vier-vijfde deel minder zou zijn dan het bedrag van het pensioen voor vijfjarigen dienst, een onderstand tot dat bedrag. Art. 3. Aan hen, die, niet op verzoek en om andere redenen dan welbewezen ziels- of lichaamsgebreken ontslagen zijn, kan: a. wanneer hun diensttijd minder dan tien jaren bedraagt, als onderstand in eens toegekend worden eene som gelijk aan het beloop van de door hen betaalde bijdragen aan de Indische burgerlijke pensioenen, welke som dan bij herplaatsing in vasten Indischen burgerlijken dienst weder te restitueeren is; b. wanneer hun diensttijd tien of meer jaren bedraagt, tot wederopzeggens toegekend worden een onderstand gelijk aan het tot volle guldens afgeronde vier-vijfde deel van het pensioen, dat hun, b« pensionneering op het tijdstip van ontslag, verleend had kunnen worden, zullende voor hen, wier diensttijd minder dan twintig jaren bedraagt, de onderstand niet langer bestendigd worden dan gedurende een tijdvak gelijk aan de helft van den diensttijd. Behoudens dezen maximalen termijn kan de sub b bedoelde ondeistand, na opgezegd te zijn, weder verleend worden. Art. 4. Onder diensttijd, als waarvan in de voorgaande artikelen sprake is, wordt verstaan diensttijd in den zin van de voor den betrokken persoon bfl z«n ontslag gegolden hebbende pensioensbepalingen. Art. 5. De in de artt. 1, 2 en 3 bedoelde onderstanden worden toegekend en opgezegd in Nederland door Onzen Minister van Koloniën, in Indie door den Gouverneur-Generaal. Voor zoolang de noodige gegevens ter vaststelling van den te verleenen onderstand ontbreken, kan een voorloopige onderstand worden toegekend. Het tijdstip van ingang van de in de artikelen 1 en 2 en in art. 3 b bedoelde onderstanden wordt bij de toestemming daarvan vastgesteld. De betaalbaarstelling van die onderstanden geschiedt op de wijze als ten aanzien van de pensioenen gebruikelijk is. Zij worden niet uitbetaald zoolang de titularis eene geregelde inkomst ten laste van den Staat of van zijne Koloniën en bezittingen geniet, en vervallen wanneer de titularis buiten Onze toestemming zich in vreemden krijgsdienst begeeft of eene door een vreemde Regeering opgedragen openbare bediening aanneemt. O y ergangsbepal ing. Art. 6. Enz. Slotbepaling. Art. 7. Onderstand volgens dit besluit wordt niet verleend dan op aanvraag van of namens den ontslagene. Tot de betaalbaarstelling wordt niet overgegaan dan nadat — bij de aanvraag of daarna — overgelegd is eene verklaring dat alle tot de gouvernementsarchieven behoorende stukken, die de ontslagene onder zich had, zoowel oorspronkelijke als afschriften, uittreksels of minuten, ter beschikking van de Regeering zijn gesteld of dat hij zoodanige stukken niet onder zich heeft gehad. HOOFDSTUK E. Aanteekeningen. I. Predikanten, van verlof naar Nederland teruggekeerd, treden van af de maand, volgende op die, waarin zij aangekomen zijn, in het genot van het laatst door hem genoten activiteitstraktement. SB. 1864 11°. 52. II. Toelagen voor de waarneming van bijbetrekkingen worden niet in aanmerking gebracht bij de berekening van nonactiviteitstraktement of wachtgeld. Bijblad n°. 44. III. Wachtgeld wordt niet toegekend aan ambtenaren, die zonder gegronde redenen daarvoor aanzoek doen; ziekte van vrouw of kinderen is geen motief om een ambtenaar wachtgeld toe te kennen. Bijblad n°. 571. IV. Bij de berekening van wachtgeld worden de materieele voordeelen aan hunne rangen verbonden: a. van militaire ambtenaren; b. van ambtenaren bi) de gouvernementsmarine; c. van wettelijk gediplomeerde verplegers en verpleegsters bij de krankzinnigengestichten. in aanmerking gebracht. Bijblad n°. 617; SB. 1888 n°. 145 en 1903 n°. 319. V. Als beginsel is aangenomen dat een voor onbepaalden tijd toegekend wachtgeld of nonactiviteitstraktement in den regel alleen door wederplaatsing eindigt. Bijblad n°. 3942. VI. Ambtenaren, teruggekeerd van een buitenlandsch verlof buiten bezwaar van den Lande, waardoor zij hunne betrekking verloren, hebben geen aanspraak op nonactiviteitstraktement. Bijblad n°. 4236.