ONS HUIS IN INDIE DOOR Mevrouw J. M. J. CATENIUS=van der Meijden I j 1 l UITGAVE N. V. BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ JTROINK, TE SEMARANG ONS HUIS IN INDIË N. V. ELECTRISCHE DRUKKERIJ „DE ATLAS" - 'S-GRAVENHAGE ONS HUIS IN INDIË BIJ DE KEUZE, DE INRICHTING, DE BEWONING EN DE VERZORGING VAN HET HUIS MET BIJGEBOUWEN EN ERF, NAAR DE EISCHEN DER HYGIËNE, BENEVENS RAADGEVINGEN EN WENKEN OP HUISHOUDELIJK GEBIED Mevrouw J. M. J. CATENIUS-VAN DER MEIJDEN Schrijfster van : „Naar Indië en Terug", „Nieuw volledig Oost-Indisch Kookboek", „Specerijen en Ingrediënten van de Rijsttafel"; beide laatste werken bekroond met diploma Gouden Medaille op de Haagsche Kooktentoonstelling in December 1904 N. V. Boekhandel en Drukkerij MASMAN & STROINK SEMARANG HANDBOEK DOOR Auteursrecht verzekerd MET ZUSTERLIJKE GENEGENHEID WORDT DIT BOEK AAN ALLE INDISCHE HUISMOEDERS OPGEDRAGEN DOOR J. M. J. CATENIUS- VAN DER MEIJDEN TER INLEIDING. Dit werk, dat ik aan de Dames in Indië opdraag, is bestemd zoowel voor de jeugdige Indische huismoeders, als voor de vele jonge, gehuwde vrouwen, die, zóó uit Europa gekomen, zich vreemd zullen gevoelen in hare nieuwe omgeving. Men beschouwe het als een vraagbaak, een handboek, dat men nu en dan raadpleegt. Het was een gelukkige gedachte van Mevrouw T. ter Horst-' de Boer, toen zij de vraag stelde in het Indische Damesweekblad „De Echo" (17 Mei 1903): „Wat moeten onze dochters Ieeren?" en hetzelfde onderwerp nogmaals in het „Damesweekblad van 1 Augustus 1906 behandelde. Daarbij gaf Mevrouw ter Horst-de Boer achtereenvolgens de te behandelen punten op. Haar betuig ik dan ook in de eerste plaats mijn welgemeenden dank voor de opsomming der eischen, die zij stelde. Die eischen, als hoofdzaken, worden in dit werk in de aangegeven volgorde behandeld. Men verwachte geen geleerd werk, geen specifiek technische behandeling, als door een vakman zoude worden samengesteld. Daartoe zoude over elk hoofdstuk, over de verschillende onderafdelingen zelfs, een geheel werk kunnen worden geschreven, maar .... waar zou voor den auteur van zoodanige „Huishoudelijke Encyclopaedie" in twaalf of meer deelen, een uitgever te vinden zijn ? Voor zooverre de wetenschappelijke gedeelten in dit werk aangaat, wordt hierbij gaarne mijn dank aan mijne medewerkers betuigd. Bovendien stonden mij nog tal van bronnen en uit- „ïl® heb ik zooveel mogelijk in eaasenevorm gesteld :n Ziende vele ellenlange «r/ onvermijdelijk, een aangenamer tint Ie gev ^ ^ ^ tïteJmvotZ: He, «e'rk Z'Z geraadpleegd «orden en een gesloten boek blijven! mlledig iX/TT^bZ:':ln Lr allerlei o, en aanmerkingen. n,ork nis eersteling op Indisch bZrak, een nattige vraagbaak «orden voor de „huisvrouw," voor de „moeder . J. M. J. CATEN1US- VAN DER MEIJDEN. 's-Gravenhage, October 1908. VERKLARING VAN ENKELE VREEMDE WOORDEN, UITDRUKKINGEN EN VERKORTINGEN. Bij de meeste vreemde woorden of uitdrukkingen zijn de Hollandsche benamingen tusschen haakjes vermeld ; ook komen bij vele Hollandsche woorden, waar noodig, de Maleische tusschen haakjes voor. Voor de dames, die voor het eerst Indië zullen betreden, behoeven enkele woorden nog eenige verklaring, zoo ook specifiek Hollandsche benamingen, welke Indischen dames wellicht onbekend zijn. Deze zijn : Blz. 12. Alkoof is kamertje tusschen een voor- en achterkamer gelegen, dat geen ramen (vensters) heeft. ,, 12. Bedstede is een ledikant, vastgetimmerd in een kamer, gewoonlijk op de bovenste verdieping (op den zolder).' „ 16. Atap is een soort van riet. Welit is uitgespreide atap of ook alang-alang, tusschen bamboelatten gehouden, gemiddeld lang 50 a 60 cM breed ± 1.20 M. „ 16. Kadjangmatten, soort dekmateriaal voor gebouwen, maar ook gebruikt voor wanden, zijn in elkander gevlochten droge breede bladeren van enkele wilde palmboomsoorten. „ 16. Sirappen zijn lampwerpige houten plankjes van de afmeting onzer dakpannen, plat en recht, niet omgebogen of gegolfd. „ 16. Gloempaï zijn lange smalle bamboelatten, met een er aan gesneden weerhaak; de latten worden vlak naast elkander en zoo in rijen boven elkander gelegd; men begint het dak van beneden af te beleggen. „ 23. Rabat is metselwerk, van verschillende breedte, met lichte schuine helling naar den buitenkant; wordt als vloertje om putten, ook om de buitenmuren der gebouwen, aangebracht. ,, 27. Beton is een mortelsoort, die op velerlei wijzen bij het leggen van fundeeringen en bij waterwerken wordt gebruikt; het is samengesteld uit gewone krachtige metselspecie met steenstukken, kiezel, grind enz Blz. 38. Baléh-baléh is een inlandsche bamboezen divan; doet dienst als ledikant. 39. Bogor-soort (blz. 25), Bogorsche matten. Bogor is de Indische benaming voor Buitenzorg, de Residentie van Z. Ex. den Gouverneur-Generaal. 39. Tikars zijn matjes van verschillende afmetingen, al naar het doel, waarvoor zij worden gebruikt. 44. Amben is ceintuur, buikband. 115—121 144—145. B. W. = Burgerlijk Wetboek. 'id. N.B.W. = Nederl. Burgerlijk Wetboek, id. Civ. = Code Civil. id Kh. = Wetboek van Koophandel, id. Rv. — Reglement op de burgerlijke rechtsvordering voor de Raden van Justitie, enz. id. A. B. = Algemeene bepalingen van wetgeving. id. V. = en volgend of volgende arti¬ kelen). 147. „Saja minta perskol" beteekent „ik verzoek U om voorschot." 264. „Kassian", meewarige uitroep om sympathie, ook medelijden uit te drukken. 265. Slendang is een lange doek, van inlandsch maaksel, waarin kleine kinderen worden gedragen. MODERN HEERENHUIS TE WELTEVREDEN (ARCH M J Hulsewit) A. De leer van het Materieel. I. HET HUIS (DE WONING). Als ik ergens ben, onverschillig waar, en ik laat, bij een bezoek, mijne oogen gaan over alles, wat ik zie, denk ik dikwijls bij mij zelve: „O, wat zou ik dit huis anders inrichten! Daar zou, bijvoorbeeld, een „gezellig hoekje" komen, aan dien muur zou ik een groep familieportretten hangen, hier weer een mooi Japansch schut plaatsen, met 'n paar nette stoeltjes en een tafeltje, wat mooie en nuttige lectuur er op", en zoo voort. Iedere vrouw, Indische of Europeesche, vergete nimmer het schoone Engelsche gezegde: My house is my castle. Daar ligt zooveel in die woorden. Het roept den zwerveling, in gedachten, zijn ouders en zijn geboortegrond, zijn ouderlijk huis voor den geest, een zelfde huis als dat, hetwelk hij nu, in den vreemde, zich gaat bouwen en zal inrichten. Onwillekeurig denkt hij aan zijn thuis, zijn geliefd thuis, zijn „Home, sweet Home"! Met die gedachte bezield zij elke huisvrouw. Ook hare kinderen moeten, in latere jaren, met innige gevoelens terugdenken aan het ouderlijk huis. En die taak, jonge moeders, ligt toch zoo gemakkelijk op uwen weg. Ook in het warme Indië, het land der zonne, kunt gij het den uwen zoo aangenaam en gezellig mogelijk maken, niet alleen door een doelmatige keuze van meubelen, een doelmatige verdeeling uwer kamers en galerijen, een lief en vriendelijk woord voor de kinderen en voor een ieder — waarom ook niet voor uwe bedienden? — maar ook door de bezieling, die van U uit kan gaan, ja, uit moet gaan. Bij al uw werken en streven om alles goed en net te hebben, bij uwe ver vooruitloopende gedachten — prévoir c'esi gouverner — wat zijt ge anders dan de eerste en de beste gouvernante in uw eigen paleisje? — in 't kort, bij tal van kleinigheden, die de man zoo gaarne opmerkt, al zal hij er zich zelden of nimmer over uitlaten, zij die gedachte uw richtsnoer. Onverschillig nu, of uw gezin een woning wordt toegewezen (enkele ambtenaren en veelal de officieren), dan wel dat ge zelf met uwen man een woning gaat kiezen, het ligt aan U, het huis uwer bewoning gezellig te maken. Zijt ge gebonden aan een U aangewezen huis, dan tracht ge er een keurig paleisje van te maken. De aangewezen woningen zijn van gouvernementswege („Waterstaat" of „Departement van Oorlog") gebouwd en worden ook door die takken van dienst onderhouden, althans als ze leeg zijn, schoongemaakt en verder (bewoond) geregeld onderhouden. Let er op, bij het betrekken van zoodanige woning, dat alle sloten goed zijn, alle sleutels aanwezig (niet het aantal tellen, maar óók nazien of ze op de sloten passen), dat alle ruiten heel zijn en niet enkelen gebarsten, dat de rioleering goed werkt, dat in huis en in de bijgebouwen, ook in de badkamers en privaten, de vloeren goed in orde zijn, dat alle steenen gaaf (heel) zijn, dat de paardenstal behoorlijk schoon en in orde is, de ruiven geen latwerk missen en de latierboomen aanwezig zijn. Voorts dat alle vensters ') in hoofd- en bijgebouwen, zoomede de jaloeziën, goed sluiten en niet klemmen, dat overal de windhaken aanwezig zijn en dat de sluitingen nergens te wenschen overlaten. Overtuig u, dat de badkamer niet lekt, dat de put goed, helder water geeft. Laat dat water, desnoods, chemisch onderzoeken. Er zijn tal van zaken, waarop dient gelet. Met zorg en geduld kunt ge alles behoorlijk nagaan en, omdat uw huis een z.g. „gouvernementswoning" is, opgeven aan de autoriteiten ter plaatse, wie het aangaat, wat er aan uw huis met toebehooren ontbreekt. Het gouvernement is verplicht U een goed huis, volmaakt in orde, ter bewoning aan te wijzen. Verdere bijzonderheden als daar zijn: reparatiën, kleine veranderingen of verbeteringen — in 't belang van het perceel — worden (per week bij de Genie, op andere wijze bij Waterstaat), op een staat (defectenrapport) opgegeven, waarna opname geschiedt van de gewenschte en billijk bevonden aanvragen om reparatie. Het witten -) (c. q. ook het teren) der gebouwen geschiedt minstens eenmaal per jaar bij het Departement van Oorlog — gewoonlijk na den regenmoesson. ') In Indië hebben de huizen geen ramen, wel vensters. 2) Bij het witten verzuime men niet een weinigje gom of rijststijfsel door de kalk te roeren en '/« lepeltje indigo. Alles goed gemengd! Het verven van houtwerk heeft naar gelang van de behoefte plaats en wordt in den regel nagegaan door de z. g. „Commissie van Inspectie der gebouwen". Het kan om de 3 of 4 jaren, soms ook korter, geschieden, al naar het inzicht der beheerders van de militaire gebouwen en kampementen, die ook zeer goed begrijpen, dat verveloosheid niet alleen ontsiert, maar ten nadeele der houtwerken is. Zulke werkzaamheden, evenals witten en c. q. teren komen op rekening van het „gewoon onderhoud", waarvoor elk jaar een som wordt uitgetrokken. Bij Waterstaat zijn al de hierboven opgegeven bijzonderheden evenzoo geldig als bij de Genie. Immers de Waterstaat of, beter bekend: B. O. W., heeft residents-, regents-, assistentresidents- en controleurswoningen, de gevangenissen (boei), bruggen en wegen voor zijn rekening. Heeft men niet te maken met een aangewezen woning, maar staat het vrij, zich, waar ook ter plaatse, een huis met erf, enz. te kiezen, dan lette men op: de omgeving, op huurprijs, n. 1. of het huis niet te hoog voor huur is opgegeven, op de ligging ten opzichte der windstreken, op den grond, den bodem, of deze droog of vochtig is, op de buiten- en binnenmuren (of deze zijn aangeslagen dan wel vochtig, nattig voelen), men neme waar, of het in huis, in de galerijen en kamers bedompt \s en of het er vochtig riekt, enz. Een vochtig huis zal stellig, vooral in den regentijd, last hebben van de zeer gevreesde witte mieren (zie hierover hoofdstuk V: „Die met ons meêleven"). „Liever eenige muizen, desnoods ratten in huis dan de vernielende witte mieren!" hoort men dikwijls in Indië uitroepen, als men het over die termieten heeft. Men lette tevens op de bijgebouwen en op het erf, op den tuin, op den toestand der boomen; ook of deze te overvloedig en te weelderig om de gebouwen en bijgebouwen staan. Dan moeten zij gesnoeid worden. Eindelijk worden de verschillende, hiervoren bij de gouvernementswoningen opgegeven bijzonderheden omtrent sluitingen, deuren, vensters, badkamers, stallen, rioleering, enz. ten zeerste aan de aandacht der huursters aanbevolen. Men teekene geen contract, eer alles naar beider wensch is in orde gemaakt. Hoewel natuurlijk de smaken verschillen, zou ik verkiezen een huis, waar de morgenzon in de achtergalerij en op den achterkant schijnt. Dus voorkant naar het Westen. Men kan dan 's morgens vroeg aangenaam in de voorgalerij zitten en zich, eenigzins beschaduwd, in den voortuin met de bloemen in potten en perken bemoeien, terwijl de warme middagzon de gezellige achtergalerij niet beschijnt en de achtertuin zoomede het erf gemakkelijk hun beurt kunnen krijgen. Maar men kan vaak door omstandigheden gedwongen zijn een huis te nemen, dat den voorkant naar het N. heeft, of omgekeerd. Het is waar, de zon schijnt overal en er is niet ééne kamer, links of rechts, die niet met de buitenlucht in rechtstreeksche verbinding staat. Men heeft in Indië niet, zooals in Holland, donkere kamers, geheel van het licht afgesloten, noch alkoven. Een Indische weet niet, wat een „alkoof is, ook niet hoe een „bedstede" er uit ziet. , . , Is men door omstandigheden genoodzaakt, zelf een huis te moeten bouwen, daar er op de plaats woningnood heerscht en er geen „logement" of „hotel" is, dan staan verschillende wegen open, om zich een dak te verschaffen. Gij kunt beginnen met hulpvaardige menschen, die met uwe omstandigheden begaan zijn, te verzoeken een paar kamers (of een paviljoen), tegen een zekeren huurprijs, te mogen bewonen. Zijn er evenwel niet zulke meewarige menschen, dan moet ge wel aan het bouwen gaan, zij het desnoods een woning van bamboe en atap ') of gedekt met welits. Deze materialen zijn de goedkoopste en daarmede zijn ook het vlugst de noodige vertrekken en galerijen met tusschenwanden en dakbedekking gemaakt. Men is dan althans onder dak. _ Zoo deden wij in 1881 te Bandjar (Preanger), toen wij „op veepest" waren. Een klein inlandsch huisje met zeer groot erf (30 M. br. en 80 M. diep) werd voor ongeveer ƒ80.— gekocht, opgeruimd en aan arme inlanders geschonken. Een week later stond er een bamboezen huis met „welits" gedekt en in kamers en galerijen ingedeeld en konden wij er heerlijk wonen. Aan arbeidsloonen en materialen kostte alles, met de bijgebouwen, ± ƒ200.—. ... . Natuurlijk namen wij de noodzakelijke en gracieus aangeboden hulp van het inlandsch plaatselijk hoofd, een Wedana, gaarne aan. In die streken was toen het materiaal zéér goedkoop. In elk geval zal tegenwoordig het bouwen, naar eigen inzichten en plan, met dit opgegeven materiaal, nog geen duizenden kosten. , ... Wij hadden een goed, hoog en droog terrein uitgekozen, glooiend naar de vier zijden. Huis en bijgebouwen hadden, bij regens, nimmer last van modder of waterplassen. Wij bewoonden dat paleisje ruim tien maanden — tot ons vertrek, tot de opheffing der veepestcordons — en verkochten ons eigendom, dat als een reus in de kampong boven de andere huisjes uitstak, nog met winst. . Men kan ook van planken en verder deugdelijker materiaal bouwen; dan kost het meer en duurt de bouw langer. Opgave van prijzen gaat bezwaarlijk, daar deze zeer plaatselijk zijn en ') Atap is riet. D.w.z. een huis met rieten dakbedekking. Welits zijn stukken saamgevoegd riet, van 1 & l'/j M. breedte, tusschen gespleten bamboe geknepen. afhangen van de materialen en houtsoorten, welke men wenscht te gebruiken. Wil men ter zake de beste en volledigste inlichtingen verkrijgen, dan wordt men verwezen naar het uitmuntende werk: „Indische Bouwhygiëne" van den Heer G. W. F. de Vos, thans Luitenant-Kolonel Ingenieur te Batavia. Wordt door het Gouvernement gebouwd, dan wordt eerst het werk volgens de z. g. „analyse" begroot. Is de berekening door den tak van dienst (Hoofdbureau Genie of Waterstaat) nagegaan en goedgekeurd, dan wordt door dat departement aan het bouwen gegaan öf het geheele werk wordt „aanbesteed". De inschrijver, die het dichtst bij het totaalcijfer der begrooting komt, of dit met eene kleinigheid overschrijdt, krijgt in het tweede geval (aanbesteding) de opdracht tot bouwen. De bovengenoemde analyse is al wederom plaatselijk. Er moet n.1. rekening worden gehouden met arbeidsloonen zoowel als met materialenprijs, die aanmerkelijk verschillen tusschen de talrijke plaatsen in onzen Archipel. Wij raden dan ook toekomstige bouwers aan bij een genieofficier of een civiel-ingenieur informaties te nemen, hem beleefd om hulp en inlichtingen te vragen, die stellig gaarne zullen worden verstrekt. Ook — als het geval zich kan voordoen — bij het koopen van een huis, wordt aangeraden deskundige hulp in te roepen. Uw echtgenoot, mevrouw, kan een knap, een handig, slim handelsman zijn, maar het bouwen volgens de kunst, met zaakkennis, eischt meer dan handigheid en slimheid. Ook een architect kan men raadplegen. Het kan U iets kosten, maar die uitgave is noodig om later niet bedrogen uit te komen. Zulke deskundigen zijn eveneens in Indië de bouwkundigen, geheel iets anders dan de z.g. bouwkundigen, die, b.v. hier in den Haag, van timmermannetje beginnen en er, met opgenomen geld, maar op los gaan bouwen (revolutiebouw!). Men heeft hier honderden „bouwkundigen", maar zij zijn er ook naar. Betere titulatuur zou zijn „huizenbouwers". Het zou te ver leiden in de techniek van het bouwen door te dringen. Daartoe zou dit werk te groote uitbreiding krijgen en dat ligt ook niet in de bedoeling. Ik wijs den weg aan hoe te handelen, waar om raad en voorlichting te vragen. Men bedenke altijd dat bouwen geld kost en dat het in den regel tegenvalt! II. LUCHT EN WATER. In nauw verband met het vorenstaande mogen deze beide belangrijke levensbehoeften niet worden verwaarloosd. Het behoort, in onze Oost-Indiën, reeds lang tot het verleden, dat er niet of slechts weinig gelet werd op hygiënische eischen, toen men zoo maar een huis betrok, zonder bijzondere inlichtingen in te winnen omtrent ligging, bouw, toestand van de woning, van het erf, over het drink- en badwater, omtrent de gezondheid in de buurt en over nog vele andere punten van 'overwegend belang voor de intrekkenden. Dank zij de voortdurend toenemende beschaving, ook dank aan het streven van vele ontwikkelde mannen, is onze Oost in de laatste tientallen jaren op hygiënisch gebied aanmerkelijk vooruitgegaan. Door degelijke geschriften hebben die mannen de zaak der algemeene hygiëne zeer bevorderd. Df sedert jaren algemeen in Indië gevreesde cholera sleepte, in vroegeren tijd, de menschen dagelijks bij honderden weg; nu is zij, hoe verwoed ook, steeds gebreideld en, al blijft tusschen dood en wetenschap de treurige kamp somtijds onbeslist, toch is gewoonlijk het sterftecijfer geringer dan eertijds, het gevolg van de toepassing der moderne wetenschappelijke voorschriften bij onafwendbare epidemiën. Doctoren en ingenieurs hebben zich in dit opzicht hoogst verdienstelijk gemaakt; hun streven evenals hunne geschriften komen den volkeren van onzen uitgestrekten Archipel ten goede. Hunne werken zijn blijvende eerezuilen voor de samenstellers. Ik wijs nogmaals op het werk van den Heer G. W. F. de Vos, „Indische Bouwhygiëne", ik noem U de werken der medici C. L. van den Burg, „De Geneesheer in Nederlandsch-Indië", J. P. Dozy, „Geneeskundige Gids voor Nederlandsch-Indië", verder die van S. Friedmann, van J. A. Duurkoop, van Dr. M. Greshoff, „Nuttige Indische planten", en nog van anderen, o. a. van Dr. Hasskarl, van Bisschop Grevelink, van Prof. Dr. Treub, ten bewijze, dat al die geleerdén sedert jaren hun licht hebben laten schijnen over alle tropische ziekten en hare bestrijding. Wij, tijdelijke bewoners van Nederlandsch-Indië, kunnen er hen niet genoeg dankbaar voor zijn '). Twee onontbeerlijke zaken behandel ik hier in 't kort. Wij hebben, om goed en gezond te leven èn te wonen, goede lucht en goed water noodig. Er is veel te doen, ook veel te laten, *) Ook mag niet vergeten worden het nieuwe werk van Mevr. KloppenburgVersteegh, ,Indische Planten en hare Geneeskracht", verschenen bij de uitgevers van dit werk, om beide hoofdzaken, met de voor de hand liggende middelen, dienstbaar te maken aan onze behoeften, ter bestendiging der gezondheid. De lucht, die, behalve uit eenige gassen en verdere organismen, voornamelijk bestaat uit zuurstof en stikstof, oefent een grooten invloed uit op ons welzijn '). De lucht bevat ongeveer 77°/0 stikstof en ongeveer 23% zuurstof. Door onze ademhaling wordt de in de lucht aanwezige zuurstof verbruikt en daardoor koolzuur uitgeademd, zoodanig, dat de lucht in onze kamers, vooral als deze afgesloten zijn, benauwder wordt, m. a. w. wij verbruiken zuurstof en vermeerderen de stikstof. Vandaar verklaart men de benauwde lucht, die men des morgens in afgesloten slaapkamers waarneemt. Het eerste, wat dan ook gedaan wordt, is het openzetten der vensters 2), opdat de frissche buitenlucht in-, de benauwde slaapkamerlucht uitgaat. Men sluit alles des avonds af, zoowel ter wering van dievengespuis als ter bevordering der gezondheid, dus uit een hygiënisch oogpunt. Een vochtige dampkring, bij moerassige plaatsen of bij groote ondiepe rivieren en plassen, maakt de menschen ziek. Zoo is het bijvoorbeeld te Banjoe-Biroe (MiddenJava) gebiedend noodzakelijk, des avonds reeds vroeg de vensters te sluiten, daar bij een zacht Westenwindje de moerasdampen van de Rciwah-Pening over het plaatsje heentrekken, en bij velen ongemerkt de sluipkoorts doen ontstaan. Zoo is ook van algemeene bekendheid dat de avond- en nachtdauw bij prachtig maanweer ongezond op menig gestel werkt. Hoe het ook zij, men zorge des avonds dat deuren en vensters gesloten zijn, maar dat overdag alles goed geventileerd worde, zoodat men eene frissche slaapkamer binnentreedt. Tot de lucht-hygiëne behoort ook, dat niet te veel hoog geboomte en opgaand loofhout dicht bij de vensters worde geplant. Niet alleen dat deze de lucht belemmert flink in het huis te dringen, maar het herbergt tal van insecten, die des avonds op het licht binnenshuis afkomen en het den bewoners zeer lastig maken. Elk Indisch huis heeft een ruim erf, maar het is verkeerd dit zoodanig te beplanten, dat het, zooals gewoonlijk, overvol wordt. Het praatje van koelte en schaduw moge voor een deel waar zijn, aan den anderen kant kan er niet genoeg op worden ge- ') Getallen en cijfers, hier en daar vermeld, zijn, met toestemming des schrijvers, ontleend aan het werk van den Luitenant-Kolonel-Ingenieur G. W. F. de Vos. 2) In Indië heeft men geen „ramen", maar vensters, die naar binnen — en jaloeziën, die naar buiten opengaan. De meeste menschen sluiten echter jaloeziën en vensters. Jaloeziën en geen stores. De eersten zijn vast getimmerd de laatsten kunnen gesteld worden. wezen, dat te veel geboomte, vooral te veel gebladerte, schadelijk is voor de gezondheid. Toen Tjilatjap in 1884 in hooge mate ongezond was, bepaald besmet door koortsen, was een der eerste maatregelen: het omkappen van talrijke kanarie-boomen. Deze lieten, door hun dicht ineen gegroeid gebladerte, nagenoeg geen lucht, en bijna geen zonlicht door. De huizen werden daardoor vochtig, de muren sloegen uit, en op vele plekken vertoonde zich een groenachtig waas, het begin eener mosvorming. Te Banjoe-Biroe, waar een proef werd genomen op de vochtigheid eener kamer, groeiden paddestoelen op den steenen vloer en zelfs op het vensterkozijn, nadat deze kamer drie dagen lang gesloten was gebleven. Op gedragen schoenen stond de schimmel. Ook daar stonden hooge boomen vlak bij het huis. Wil men goed en gezond wonen, dan lette men op de keuze van woonplaats; is men door de betrekking hieraan gebonden, heeft men geen vrije keuze, dan doe men als hiervoren is aangegeven, ten opzichte van het openstellen en sluiten van vensters en deuren, ook ten opzichte van het geboomte. Kan men wonen waar men verkiest of wil men ergens, waar ook, een eigen huis bouwen, dan wordt niet het laagland, wel hooger gelegen gedeelten aangeraden. Aan de stranden (Batavia, Semarang, Soerabaia, enz.) is het te warm en daardoor de lucht droog, terwijl te droge lucht voor den Europeaan ongezond is, omdat zij de verdamping bevordert en te veel water aan longen en huid onttrekt. In verband met deze korte beschouwing over de lucht staat de eisch eener goede luchtverversching. Vooral in het warme Indië, waar het verschil in temperatuur binnen- en buitenshuis zoo gering is. Er moet goed voor ventilatie gezorgd worden, anders zou de lucht spoedig bederven en de menschen er binnenshuis de nadeelige gevolgen van ondervinden. Deze ventilatie is kunstmatig of natuurlijk. Tot de eerste soort rekent men: het aanbrengen van poengka's, zooals in Engelsch-Indië en op de Fransche mailbooten, ook bij enkele rijke particulieren te Batavia en het gebruik van waaiers. Tot de tweede soort draagt het materiaal bij, dat voor den bouw van het huis gebezigd wordt. Vele materialen laten door hun poreusheid veel lucht, zelfs licht door. Zoo b.v. wanden van gevlochten bamboe, van kadjangmatten; dakbedekkingen van atap, alang-alang, sirappen, bamboezen dakbedekkingen zooals in de bovenlanden van Palembang, de „gloempaï". Huizen, die op palen gebouwd zijn (Padang), laten ook van beneden lucht door, daar de vloer uit planken, dan wel uit gevlochten bamboe-betong bestaat. Al deze natuurlijke ventilatiemiddelen komen de luchtverversching ten goede, hoewel zij al wederom hunne nadeelen medebrengen. Slangen en verder modern heerenhuis te batavia (arch. p. a. j. moojen) modern heerenhuis te bandoeng ongedierte kruipen gemakkelijk door de reten, terwijl miasmen evenzeer ongehinderd het huis binnendringen. Men ziet dus dat de voordeelen der natuurlijke ventilatie vereenigd gaan met zeer onaangename, den mensch hinderlijke zaken. Heeft men onder een atappen ot sirappen dak, of van elk ander licht materiaal, een plafond aangebracht, dan moet er voor gezorgd worden, dat daarboven alles goed dicht blijft, opdat er zich geen vogels, vleermuizen of ander gedierte in nestelen. Bij huizen, die op palen zijn gebouwd, doet men goed, het geheel, onder den vloer, van den beganen grond af tot den vloer van het huis, met ijzergaas te omrasteren. Men moet onder het geheele huis door kunnen zien. Het water speelt evenzeer een belangrijke rol in 's menschen leven. Goed water, vooral zuiver, helder drinkwater is een levensbehoefte. Om in dit laatste te voorzien, wat helaas maar al te dikwijls in Indië noodig is, wordt het water bijna overal gefiltreerd. De gewone wijze, waarop dit geschiedt, is het water door een leksteen te laten druipen (in de binnenlanden). Men moet den steenen leksteen boven den goedkooperen kalken leksteen verkiezen. De prijs is wel hooger, maar men heeft stellig viermaal een witten poreuzen leksteen aan te koopen tegen één steenen. Om het water nog zuiverder te maken en, volgens sommigen, ook de bacteriën te dooden, die in het water mochten zijn, wordt op de hoeveelheid van een paar (eenige) emmers waters één bitterglaasje murias ferri (ijzerchloried) gedaan, dit mengsel goed geroerd en daarna in den leksteen gegoten. Men heeft nog andere soorten van filters in den handel gebracht, die .evenwel om de duurte of om het gecompliceerde der inrichting, dan wel om de moeite bij het onderhoud en de schoonmaak, verre achterstaan bij de specifiek Indische leksteenen. Natuurlijk moeten deze ook steeds in zindelijken staat worden gehouden. Minstens éénmaal per week moeten zij worden uitgehaald en met een schoonen borstel binnen- en buitenwerks worden gereinigd. Om het water nog beter te filtreeren, doet men dikwijls stukjes gekneusd houtskool en gruis (arèn) in den leksteen. De lichte stukjes houtskool drijven dan boven; om zulks te voorkomen wordt eerst de houtskool in den steen (op den bodem) netjes gerangschikt, daarop kiezelsteentjes gedaan, zoodat de houtskool er mede bedekt is en door die zwaarte beneden blijft, waarna pas het water voorzichtig in den steen wordt gegoten. Bij alles werke men met overleg en bedaardheid. Het water, dat in eens en met krachtigen worp in den leksteen 2 wordt gestort, zoude alle steentjes uit elkander doen stuiven en een gat boren in de beide lagen kiezel en houtskool. Het beoogde doel — waterfiltratie — zou dan niet worden bereikt. Men doet goed, bij het huren van een huis, zich te vergewissen, dat het water goed is, dat het geen schadelijke bestanddeelen bevat. Een onderzoek door den apotheker is steeds aan te bevelen. De putten, die vaak onoordeelkundig zijn geboord (of gegraven), o.a. op plaatsen dicht bij beerputten, of op moerassigen bodem, kunnen niet anders dan slecht, geïnfecteerd water bevatten. Men vertrouwe geen argumenten van den verhuurder, doch ga met gezond verstand te werk en volge den raad, het water, alvorens het huis te huren, scheikundig te doen onderzoeken. De putten worden bovendien niet altijd zoo diep geboord, dat men goed water verkrijgt. Dan worden zij ook niet met die zorg gebouwd, gemetseld, zooals bij Gouvernementsgebouwen plaats heeft. Veelal treft men putten aan, die loodrechte aarden wanden hebben en slechts gedeeltelijk zijn gemetseld. De onvoldoende diepte van vele putten ligt in de duurte van het werk. Men kan genoodzaakt zijn, door harde aard- en steenlagen te moeten boren. Wordt om de duurte afgezien van den bouw van een put, vooral als een perceel aan eene rivier is gelegen, dan wordt vaak volstaan met het gebruik van rivierwater. Hoe slecht, ongezond en onzuiver dit water is, is algemeen bekend. Het veroorzaakt dikwijls typhus, cholera, enz. Men gebruike, waar het vermeden kan worden, nimmer dit water. Is er, wegens droogte, of om andere redenen, geen ander water, dan verzuime men niet, vooral tijdens epidemiën, het water te koken en te „saringen" (filtreeren). In de binnenlanden nog in gebruik, heeft men tegenwoordig op groote plaatsen, o.a. te Weltevreden en Batavia, met de leksteenen afgedaan. Bij de familiën zijn deze in onbruik. Bijna overal heeft men filters, van verschillend model. De beste en gemakkelijkste filter is de Silicated Carbonfilter, die bij de groote firma's op de hoofdplaatsen te bekomen is. Deze heeft o.a. in den Zuid-Afrikaanschen oorlog zeer goed voldaan. Ook de Chamberlain filter, hoewel eenigzins gecompliceerd, kan voor het doel dienen. Even ongezond en zelfs nog onzuiverder dan rivierwater is het sawahwater '). >) Meermalen is het gebeurd, dat militairen op het oorlogsterrein, bij gebrek aan iets anders, in de hitte van het gevecht, bij grooten dorst, dezen stilden met eenige teugen sawahwater. Ziekten bleven dan niet uit; velen zelfs kregen er den lintworm door. Daarom wordt sedert een paar jaren aan de troepen, althans aan de officieren te velde, Berkefeld-waterfilters medegegeven, welke zij met zich medevoeren. 19 Nortonpompen, die veel te weinig in Indië worden toegepast, leveren goed drinkwater, maar weinig huiseigenaren maken gebruik van deze pijlwelboringen, vermoedelijk omdat het aan te schaffen materiaal te duur is. Men boort er tot 25 M. en dieper mede in den grond. Artesische putten, waarvan buiten de hoofdplaatsen slechts eenige over geheel Java worden aangetroffen, leveren altijd het beste en zuiverste drinkwater. Het is wel jammer dat, bij den grooten watertoevoer uit de artesische wellen, er zoo goed als nimmer gedacht is aan den aanleg van waterleidingen voor alle huizen, voor openbare gebouwen, pleinen en straten. Hierdoor zou, al waren de kosten nog zoo hoog, de grootste stap gedaan zijn tot verbetering van de algemeene hygiëne. De meeste ziekten ontstaan door slecht water, en dit wordt helaas over geheel Indië te veel gevonden. Zooal's bekend is, verheugt Soerabaia zich sedert eenige jaren in het bezit eener uitstekende waterleiding. Dat slecht drinkwater de aanbrenger is van de ziekteverwekkende stof en daardoor de besmetting en hiermede de epidemiën verbreidt, is bekend genoeg. . Men zorge er dus voor, dat putten voor particuliere huizen, liefst op eenigen afstand van bewoonde gebouwen, van badkamers, stallen en privaten worden geboord. Is een put goed, dan mag daar niet bij worden gebaad of gewasschen, vooral niet ^ij drinkwaterputten. Deze laatste soort van putten moet door een deksel worden gesloten, opdat geen vuil, afval, gebladerte, soms ook rijpe vruchten, in het water vallen en dit verontreinigen. Er zij, voor de ventilatie, een opening in het deksel, opdat er altijd lucht in de put kan toetreden. Een raam van ijzergaas dekke de opening. Nu en dan, doch minstens ééns per jaar, moet een put worden schoongemaakt, geledigd en de bodem met een laag grind bestrooid '). Goed water moet zijn: reukloos, smaakloos en kleurloos. Bewaart men drinkwater in koelkamers, dan wordt het in tempajangs (martevanen) gegoten en van hieruit in de filters (of in de leksteenen) gedaan. Men late het water echter niet te lang in de tempajangs staan en gebruike, na twee dagen, het oude water liever voor andere Voorheen werd aluin in 't water gedaan ook, om 't vuil te doen bezinken, murias ferri (zie pag. 17). Alleen in hooge bergstreken (en dan zelfs met bij bandjirs) kan men soms helder, zuiver rivierwater aantreffen. ') In vele putten vindt men een visch, soms meer; volgens de inlanders houden deze den put schoon en vernietigen zij de insecten, muskietenlarven (oeget-oeget) en verdere dierlijke lichaampjes. Of deze visschen in den put worden gebracht is mij niet bekend; maar de idee van een visch in 't putwater rondzwemmende in een betrekkelijk gering volume vocht, maakt er het drinkwater niet smakelijker op, dunkt mij. doeleinden, om daarna de tempajangs te reinigen en weder van versch, helder water te voorzien. Regenwater eindelijk, dat ook is te gebruiken, wordt verzameld door het hemelwater langs goten van de daken te leiden en in bakken te verzamelen. Dit water heet echter „hard" van smaak en wordt 't meest voor badwater gebruikt. Ook bij dit water, dat langs allerlei organismen, ook dierlijke stoffen, over de daken en langs de goten tot ons komt, wordt zuivering als gebiedend noodzakelijk voorgeschreven. Wat eindelijk de hoeveelheid drink- en spijswater betreft, wordt per dag voor een gezin gerekend op ± 15 L. per volwassen persoon, 6 L. per kind en 25 L. per paard. Het water, benoodigd voor alle doeleinden in huis, wordt per hoofd op ± 160 a 180 L. per dag gerekend. Daaronder is wasch-, spoel- en badwater begrepen, zoomede het water benoodigd voor het besproeien van wegen, van den tuin, voor het doorspoelen der privaten, enz. Met deze globale begrooting kan men zelf berekenen hoeveel water men gebruiken kan, als de putten op het erf, van tijd tot tijd, minder water produceeren '). a. Het Terrein. De grond, waarop een huis met al zijne bijgebouwen staat, moet goed droog gelegen zijn en in zachte glooiing zijn aangelegd, zoodat de regens niet in plassen blijven liggen, om later in ondiepe kuilen te verdampen. Het hemelwater moet zoo snel mogelijk kunnen wegvloeien. Laat het terrein, op 't oog gezien, omtrent een en ander te wenschen over, dan hure men nimmer een huis dat op zulk ongunstig terrein staat. Is men verplicht (ambtenaren, officieren) in zoodanig huis zijn intrek te nemen, dan verhelpe men de gebreken van het omliggende terrein, o.a. door het planten van den Eucalyptus en van de zonnebloem (vochttrekkende planten). Hier en daar brenge men greppels en goten aan, opdat het water zich verwijdere (zie: afwatering). Goten, uit opstaande planken samengesteld, moeten zoo zijn, dat de rand niet boven den grond uitsteekt, zelfs geen c.M. Het onpractische van zulke afvoerkanalen zal iedereen wel inzien. Gaat men zelf een huis bouwen, dan is het eerste werk na de keuze van het terrein, dit schoon te maken, droog te leggen en te „égaliseeren", waarbij soms nog enkele gedeelten opgehoogd moeten worden. . Een goede bodem waarborgt den bouw van een droog huis, mits dit uit goede materialen wordt opgetrokken; bovendien oefent ') Langdurige droogte, vulcanische werkingen, enz. hij den grootsten invloed uit op de gezondheid der inwonenden. Een zandachtige bodem is gezond, als hij weinig organische stoffen bevat; een grindbodem is zéér gezond. Daarentegen zijn klei- en alluviale bodems niet aan te bevelen. In 't algemeen zijn hoog en vrij gelegen terreinen gezond, als er geen winden overwaaien van moerassen of malariastreken. Hooge terreinen worden meestal goed geventileerd en geven het water gelegenheid gemakkelijk weg te vloeien. Lage en vochtige gronden zijn af te raden, evenals de vlakten aan den voet van heuvels gelegen. Het van boven afstroomende regenwater veroorzaakt niet alleen groote vochtigheid maar ook een te krachtigen plantengroei. Om een ongezonden bodem geschikt te maken tot woonplaats voor menschen, heeft men, sedert eeuwen, naar verschillende middelen omgezien, waarvan een der voornaamste is het draineeren, wat het „droogleggen" van het terrein beteekent. Dit draineeren geschiedt, al naar den aard van den bodem, op verschillende wijzen en bestaat in het ondergronds aanleggen van buizen, die het overtollige water afvoeren en het z.g. grondwater tot een lager peil brengen. Een eenvoudiger middel, om een ongezonden, vochtigen bodem bewoonbaar te maken, is, hem te beplanten. De vegetatie werkt over 't algemeen gunstig op de samenstelling van de lucht, omdat zij overdag koolzuur opneemt en zuurstof afgeeft. Elke begroeiing is goed: struikgewas, gras, boomen. Tot de laatste wordt in het bijzonder de reeds genoemde Eucalyptus gerekend, die snel in een vochtigen bodem opschiet en zeer veel water aan den grond onttrekt. Bovendien verspreidt deze boomsoort antiseptische welriekende uitdampingen; genezende kracht wordt aan het aftreksel der Eucalyptus-bladeren toegeschreven. Ook het beplanten van het terrein met zonnebloemen behoort tot een der beste middelen, om den bodem veel water te onttrekken. De koortswerende eigenschappen van den Eucalyptus (Euc. globulus en Euc. amygdalina zijn de beste soorten) zoowel als van de zonnebloemen zijn bekend. b. Fundeeringen en Materialen daarvoor. Heeft men nu een terrein, waarop zal gebouwd worden, schoongemaakt, drooggelegd en geëgaliseerd, dan wordt met de fundeering een aanvang gemaakt. Het „egaliseeren", dat een zacht hellend, doch geen horizontaal terrein beoogt, heeft ten doel door afgravingen en ophoogingen den bodem de noodige diepte èn gelijkheid te geven, waarop de fundeering moet worden aangelegd. Deze moet zoodanig zijn, dat het gebouw droog blijft. Bij den aanleg der fundeering is het noodig, dat de onderkant van het fundament minstens */s Meter beneden de oppervlakte van het terrein, na de egalisatie, is gelegen. Hoe grooter het huis moet worden, met hoe meer bouwmateriaal dus de druk op het fundament toeneemt, hoe steviger dit zijn moet. Het metselwerk houdt in Indië geen rekening met kelder- of sousterrainbouw. Het beste materiaal en, wat bijzonder wordt aangeraden, zooveel mogelijk — liefst alléén — porlandcement worde als specie gebruikt. Duur, maar goed. De hoogte van den vloer kan 30 tot 50 cM. boven den beganen grond — het z.g. „maaiveld" — worden opgetrokken. De fundeeringdikte is dan 80—100 cM. Men zie toe, dat geen zeezand voor de „mortels" (metselspecie) worde gebruikt. Dit zand zal, door zijn zoutgehalte, altijd water aantrekken en de vochtigheid van de muren bevorderen; evenzoo van den vloer. De buitenmuren trekken toch altijd min of meer vocht aan. Om dit aantrekken van vocht tot een minimum — zelfs bij overigens de beste materialen — te reduceeren, worden de muren bestreken ]) met scuwen, een verfsoort, die hen waterdicht maakt. Ook tripolie is aan te bevelen om er de muren mede te metselen; het tripolie is even goed als de gewone pleisterspecie en het cement, doch minder kostbaar dan het portlandcement. Ook kan ten slotte een vette groene olie worden aangewend, het Carbolineum avenarius. Men krabbe dan eerst de pleisterlaag van de vochtige muren af, waarna men hen op nieuw bepleistert en met het carbolineum bestrijkt. Dit carbolineum kan men zeer dun op de pleisterlaag uitstrijken; daarna moet het eerst volkomen zijn opgedroogd, alvorens de kurkdroge muren verder kunnen worden gewit of geverfd. Ook het houtwerk, dat vochtaantrekkend kan zijn, als het materiaal, door onvoldoend toezicht, van minder deugdelijk gehalte is, wordt voor opslorping van vochtigheid gevrijwaard, door het te verven, het te teren met Zweedsche teer of met koolteer, dan wel het te bestrijken met Carbolineum avenarius. Omdat dit laatste een goed voorbehoedmiddel tevens is tegen witte mieren, wordt het bijzonder aangeraden. De berekening is dat 3 K.Q. voldoende is om 10 M*. houtoppervlakte met deze zeer dunne vloeistof te bestrijken. Men kan ook hoog boven den beganen grond bouwen, b.v. 2 M. hoog. Gebruikt men steen, omdat het plan is, het hoog boven den grond opgetrokken gebouw geheel van steen te laten construeeren, dan brenge men den vloer aan op steenen pijlers, door bogen (verwulven) verbonden. ') Met scuwen worden de muren een paar malen geheel of tot zekere hoogte bestreken en ingeborsteld. ISÜl Houten gebouwen, desnoods ook bamboezen woningen, moeten, boven den grond, op steenen neuten of houten palen rusten. Hierbij worde gezorgd dat onder den vloer een krachtige luchtstrooming plaats kan hebben. Men zie wat reeds met een enkel woord hierover op pag. 17 is vermeld. Vooral lette men op, dat er geen verzamelplaats van een of ander (ledige flesschen, kisten, vaten, enz.) onder den vloer (de z.g. „kollong") wordt aangelegd. Een geheele omrastering met ijzergaas wordt daartoe aanbevolen. c. Afwatering en Goten. Bij het bouwen eener (eigen) woning worde, van den beginne af, gelet op een goede kanalizeering over het geheele terrein. Dit is de eenige wijze om een goed, droog huis en een gezonde omgeving te behouden, voor zooverre billijkerwijze, gedurende een echten, langen Westmoesson, mag worden geëischt. Tegen slagregens en wolkbreuken, die nog wel eens voorkomen, is niets bestand. Men moet daarom, al mogen het huis en het terrein hoog gelegen zijn, altijd zorgen voor een goede afwatering. De grond aan de buitenmuren van het huis, van al de bijgebouwen, om de putten, die allen een steenen muurtje van minstens 2 voet hoog moeten hebben, dient te glooien, opdat het terrein altijd lager blijve dan het bebouwde gedeelte. Dit wil echter niet zeggen, dat daartoe de grond overal in 't rond moet worden uitgegraven. Men zou hierdoor holten en lagere gedeelten krijgen, waar het water in zoude stroomen, waar zich dus plassen zouden vormen, die den bodem te veel zouden doorweeken. De beste wijze om zachte glooiïngen — vooral bij putten — aan te brengen, geschiedt door het metselen van steenen rabatten, dat zijn steenen vloeren, van ± 1 M. breedte, waterdicht gemetseld (met portlandcement). Die rabatten moeten door hunne zachte helling het water gelegenheid geven naar de goten te vloeien, die ook waterdicht moeten zijn gemetseld en eigenlijk een voortzetting zijn van de rabatten. Deze steenen of gemetselde goten moeten, eveneens onder een geringe helling, het water voeren naar de gegraven aarden slooten, achter, op zijde en vóór het geheele erf. De bloem- en grasperken voor het hoofdgebouw moeten rondom ook een weinig zijn uitgediept, zoodat het water zich in de uitgravingen kan verzamelen en van daar door gootjes naar de slooten kan wegvloeien, dan wel door den weeken bodem, om de perken, wordt „geabsorbeerd." Vóór alles zorge men voor goede afvoer- en uitloozingsgoten, zonder welke geen goede afwatering is gewaarborgd. Treft men bij het huren van een huis geen goed goten- en afwateringsstelsel aan, dan is deze omstandigheid voldoende, om van den huur af te zien, tenzij de eigenaar bïreid is, alles naar eisch te doen bewerkstelligen. Alle daken moeten ook van goten zijn voorzien, welke hier en daar uitloozen in de goten, opdat zoo verder het régenwater kan wegstroomen. d. De verdere Bouwmaterialen. Indië is rijker aan bouwmaterialen dan Holland, dan Europa. Wel placht men in het Noordelijk halfrond met rijs, stroo en leem zeer goedkoop te bouwen, toch evenaart het rijs noch het stroo het zoo sterke bamboe. Dit goedkoope materiaal is van zeer veel nut en de voornaamste grondstof voor den inboorling. Van bamboe maakt hij alles, tot zelfs eenvoudige doch geriefelijke meubels. Talrijke houtsoorten, van af het minst kostbare (tjempaka) tot het duurste hout (djatti), staan den bouwer ten dienste '). Hierbij dient gelet op de eigenschappen der houtsoorten, ook op het doel, waarvoor zij gebruikt worden. In het meergenoemde werk van den Heer G. W. F. de Vos (dat in veler handen moest zijn!) vindt men enkele dier eigenschappen vermeld, gelet op de hygiënische eischen, bij den bouw in acht te nemen. Afgescheiden van de talrijke houtsoorten, zooals ook van de overige materialen, o.a. van de cement (mortel)-soorten, moet tevens rekening worden gehouden met de soorten van daken, wanden en vloeren. Van de daken heeft men, van af de eenvoudigste soort: de welits en atappen daken, tot de stevigste, duurzaamste ook de duurste: de „Echtsche" en Fransche pannen. In prijzen zeer uiteenloopend, hangt de keuze ook af van het doel, waarmede wordt gebouwd. Een temporair optrekje kan met atap, desnoods met een goedkoope soort van sirappen worden gedekt, terwijl een groot woonhuis of een villa zal gedekt behooren te worden met goede inlandsche of met Europeesche (Fransche) dakpannen. Tot de verschillende dakbedekkingen rekent men in Indië: De atappen (rieten) daken; duren 4 -5 jaar. De welits; duren 3 jaar, ook langer naar mate van het aantal lagen, die elkander overdekken. Beide soorten van dak minimum helling 40". Tegen opwaaien worden deze soorten gedekt met windroosters. De gloempaï (bamboezen dakbedekking van gekloofde bamboe- ') Zie „de Houtsoorten van Ned,-Indië" door J. J. Duijfjes. latten; duren 3 en meer jaren, afhankelijk van het aantal lagen; helling: ook 40" è 45" (in de Palembangsche bovenlanden). De sirappen (houten planken van bepaalde afmetingen, met pinnen aan de panlatten opgehangen, ook wel er op gespijkerd — ijzerhouten sirappen. — Per vierk. Meter ± 25 stuks. Helling ± 25'. Ze kunnen 15—20 jaar duren; de djattihouten sirappen zelfs 30 jaar. De gebakken pannen van inlandsch maaksel (Palembang, Malakka en Singapore) ook van Europeesch model (de „Echtsche" de Fransche, de Vlaamsche pannen). Helling 25 ". De ijzeren daken van gegalvaniseerd gegolfd plaatijzer (ook zink). Helling ± 18°. De daken zijn duurzaam en betrekkelijk niet duur, maar warm ! Bij uitzondering wordt als tijdelijke dakbedekking asphaltvilt gebruikt (op expeditie); het vilt wordt spoedig uitgerold. Het trekt echter veel warmte aan Plafonds in hoofdgebouw en paviljoens. Deze zijn bepaald noodig bij een goed afgewerkt huis; worden van Singaporehout of van het duurdere djatti in droge, geploegde planken gemaakt. Zij worden gewit, beter nog geverfd en tegen de plafondhangers aangebracht. Die „hangers" zijn lichte, houten ribben, onder tegen de bintbalken. Aan die bintbalken worden de lampenhaken bevestigd. In Indië heeft men geen gepleisterde plafonds — geen stukadoorwerk. Ook bij atappen- en welit-dakbedekkingen worden, van goedkoop materiaal, plafonds aangebracht, ter voorkoming dat vuil, enz. in huis valt. Deze plafonds bestaan uit matten (Bogor-soort), die tegen de binnenzijde van de kap, aan latten of bamboezen worden bevestigd en het beloop van het dak volgen. Deze matten worden gewit of beplakt met Chineesch papier, dat gelijmd, gezand en gewit dan wel geverfd wordt. Deze plafonds van matwerk kunnen ook horizontaal, onder tegen de bintbalken, worden bevestigd. Men houde wel in 't oog dat deze plafonds verzamelplaatsen worden van veel ongedierte. De Wanden (muren) kunnen zijn van: nipah- of ook van arènbladeren, van de bengkoo wang, pandan-doeriebladeren, enz., kadjang geheeten, verkregrn door de bladeren in elkander te vlechten of open te slaan en ce dan, middels tot dun touw gespleten bamboe of rottan, aan elkander te rijgen. Wordt op expeditie gewoonlijk in groote hoeveelheden medegenomen. Van welits, die ook aan reepen of latten worden bevestigd, van peloepoe (gevlochten of gespleten bamboe), op dezelfde wijze bevestigd. Deze drie soorten van wanden bedekken voor het gezicht, maar laten elk geluid door. Van hout, waartoe gewone soorten worden gebezigd; Van leem en slechte inlandsche mortelsoorten; Van ijzeren platen — meer speciaal voor oorlogsgebruik — (magazijnen); deze zetten zich bij warmte uit en moeten daarom aan ééne zijde worden bevestigd, opdat ze over elkander kunnen schuiven. Van steen (dikte 1 a 11/2 steen). Deze wanden of muren zijn samengesteld uit gebakken steenen (klinkers) en mortel. Bij groote hoogte kunnen zij gevaar opleveren bij aardbevingen. Bij wanden en muren dient gelet op lichttoevoer. Groote vensters. Wordt gerekend op minstens een lichtoppervlak van 1 M'2. per 30 M:!. inhoud. Eene kamer van 5X6X5 M. = 150M:i. moet dus 5 M2. licht doorlaten of 2 vensters hebben, elk 1 M. br., 2'/2 M. hoog. Vloeren. De eenvoudigste soort is wel die, welke bij den eenvoudigen inboorling in de desa wordt aangetroffen: de gewone grond, gelijk gemaakt en, waar noodig, van eenige steenen (even groote keien) voorzien. Dan de peloepoe-vloeren (gespouwen bamboe), vloeren van Bogorsch riet, kunstig gevlochten en zeer netjes; de houten vloeren ; de gewone rollaag : (klinkers op hun kant en met mortel of cement tegen elkander aan gemetseld). De rollaag worde met cement bepleisterd. De kleine vierkante inlandsche vloertegeltjes; broos en slecht; brokkelen spoedig af aan de hoeken en kunnen niet het gewicht van zware voorwerpen dragen. Zij worden beter, als zij worden bedekt met een pleisterlaag portlandcement. Tegels van portlandcement, gekleurd of ongekleurd. Hardsteenen en marmeren vloeren zijn de beste, maar ook de duurste, ook voor het onderhoud. Goed vloermaterieel zijn de tegels van grès céramique of grès artificiel. Deze zijn zeer hard en goed aan elkaar sluitend. Zij zijn ook verglaasd verkrijgbaar. Zijn zij in kleuren, dan brengt men kunstige figuren in den vloer aan: rozet in 't midden, grieksche randen langs de wanden. Huizen, die op palen zijn gebouwd, hebben peloepoe dan wel houten vloeren. De palen staan dan altijd op steenen neuten. Als men houten vloeren in een huis aanbrengt, moeten deze nooit op den grond worden geplaatst; een geventileerde ruimte moet steeds het hout van den grond scheiden. Deze korte opgaven van bouwsoorten en materialen zijn ont- 1 leend aan het werk van den kapitein-ingenieur F. R. van Roijen : „Indische Militaire Bouwkunde", evenals de volgende aanteekeningen, die der aandacht niet mogen ontgaan: men moet namelijk een doelmatige keuze doen uit de verschillende materialen, zoowel met het oog op brandgevaar als op kansen van instorten bij aardbevingen. Brandgevaar kan worden voorkomen door voorzichtigheid èn door brandbare stoffen voor den bouw af te wijzen. Zoo worden in de voornaamste steden op Java brandbare dakbedekkingen (atap, enz.) verboden. Magazijnen, toko's, met groote goedangs, waarin veel brandbaars kan zijn, zullen niet dan zeer spaarzaam van ijzer worden gebouwd, zoowel om de hitte in de magazijnen als om de ontstane vonken door wrijving veroorzaakt (brandoorzaken). Tegenwoordig zal ook op electrischen aanleg in de huizen en verdere gebouwen gelet moeten worden (kortsluiting), terwijl tegen het inslaan van den bliksem, op groote, hooge gebouwen opvangstangen op den nok van het dak (aan de uiteinden) worden aanbevolen. Bij het ontstaan van brand zal ijzer zeer spoedig zijn vastheid gaan verliezen en bij toenemende hitte, lustig medebranden, roodgloeiend worden en alles wat brandbaar is, aantasten. Ook enkele steensoorten (kalksteenen) zijn niet tegen hitte bestand. Lood en zink smelten en druipen af. Hout is, als het hard en gezond is, vrij goed tegen brandgevaar bestand en brandt slechts langzaam en moeilijk door. Zandsteen is tamelijk brandvrij materiaal, zoo ook de gewone gebakken steen. Wegens de zwaarte worden brandmuren in lndië ontraden; bij aardbevingen leveren zij, om gemelde reden, groote gevaren op. Verbrandt men niet, dan bestaat nog de kans, verpletterd te worden. Gewapend beton is het beste materiaal dat 't meeste brandvrij heet. Het bestaat uit beton, dat in de samenstellende constructiedeelen van doorgaande ijzeren staven is voorzien, zoodat het, door buigzaamheid en weerstandsvermogen, ook een goed materiaal tegen aardbevingen oplevert. Behalve tegen brandgevaar dient men de materialen ook te beschermen tegen nadeelige invloeden van buiten. In het land van warmte en vochtige atmospheer werkt de lucht sterk op alle materialen, hout, ijzer, pleister, enz Hout bederft snel, ijzer roest spoedig, verf wordt ook spoedig kleurloos, muren en kalkstukken brokkelen snel af en zoo moet men altijd deze materialen vernieuwen en is men steeds met reparatiën doende. Om deze te reduceeren, wordt het hout met stoffen bestreken (teer, carbolineum, sublimaat); hout dat in den grond wordt gestoken, wordt aan de punt verkoold. Ook goede, dikke verf behoedt het hout. Bij het bouwen bezigt men geen versch gekapt, doch geloogd hout, d. i. hout, dat gedurende eenigen tijd in het water heeft gelegen en daardoor zijne eigen sappen heeft verloren, die het eerst tot bederf zouden overgaan en dan ook het overige van het hout zouden aansteken. Ijzer wordt tegen weersinvloeden, door het bestrijken met eenige lagen menie, roestvrij gehouden. Over de (droge) menie komt dan later de kleur, welke men het ijzer geven wil. Ijzer kan ook worden „gegalvaniseerd", d. i. bedekt met een laagje zink - of men kan het bestrijken met een laagje portlandcement-mortel. Wat de verfsoorten betreft, vermijde men de vergiftige, vooral de groene soorten (weener groen, scheel groen). Er wordt nog al groen aangebracht b.v. aan jaloeziën. Tegen witte mieren wordt ook gestreden, meestal zonder gevolg. Het bestrijken van houtwerk helpt weinig, 't Meest afdoende is: het gebruik van djattihout, dat niet wordt aangetast en aanhoudende schoonmaak en toezicht (zie afd. B, hoofdstuk V). Verschillende Mortelsoorten '). (Metselspecie). Geen vloeren en muren van steen, of zij worden met mortel aan elkander gemetseld. Men heeft daartoe, naar mate van het soort van metselwerk, verschillende samenstellingen van mortel beproefd en de ondervinding heeft de volgende geldende verhoudingen als de beste voor de vele doeleinden aangewezen: Samenstelling. BESTEMMING der "g -£ ^ ^ MORTELSOORTEN. ^ E =| J f o «j ^ N O Voor het inwasschen van het bovenvlak eener koraalfundeering 1 113 8 a 10 Mortelwerk fundeeringen 1 1 [3 a 5 — ') „Ind. Mil. Bouwkunde" van F. R. van Royen. Tegenwoordig wordt ook veel Moeriahtras in den handel gebracht. 2) De maatdeelen zijn voor drooggebluschte koraalkalk. Wanneer kalkdeeg wordt gebruikt, vermindere men de cijfers tot op de helft. Gebruikt men steenkalk, dan neme men voor 1 deel koraalkalk 3/4 deel steenkalk. Samenstelling. BESTEMMING . ___ DER c c *a MORTELSOORTEN. f § £ « g Metselwerk aan buitenmuren 1 1 5 — „ „ binnenmuren ■ — 1 2 — „ „ putten ■ 1 1 3 „ „ rollagen • 1 Vi 3 — „ „ beton voor vloeren . . . . • 1 — 2 6 Tot afpleisteren van beton voor vloeren (dik 1 a 1 Va cM 1 — 2 — Tot afpleisteren van Portlandcement-vloer op metselsteen 1 — 3 i — Tot afpleisteren van metselwerk aan fornuizen . — 1 2 1 klei. „ „ „ buitenmuren 1 '/j 3 — „ „ „ binnenmuren — 1 3 — „ „ „ fornuizen — 1 l1/» 1 klei. Daar van de metselspecie veel afhangt bij den stevigen bouw van alle genoemde onderdeelen, wordt deze lijst voor zelfbouwers bijzonder vermeld. Er wordt anders spoedig met de verhoudingen geknoeid. Men lette ter dege op de bestanddeelen en ook dat er geen (nimmer) zeezand worde gebruikt (zie pag. 22). III. INDEELING VAN EEN INDISCH HUIS IN HOOFD- EN BIJGEBOUWEN. De indeeling der Indische woningen verschilt zeer met die van de Europeesche kwartieren. Ik heb eens ergens gelezen, dat de woning in het Hooge Noorden een vesting is tegen de koude, in Zuidelijk Europa en in Oostersche landen een beschutting tegen de warmte. Die beschutting brengt met zich mede: het aanbrengen van veel koelte, veel ventilatie, getemperd licht, het bouwen van huizen met groote, hoog opgetrokken (4'/2 a 5 M.) kamers en galerijen, geheel in den geest, zooals de ouden, uit de Romeinsche en Grieksche geschiedenis, hunne woningen bouwden. Er is niet veel verschil tusschen die oude bouworde en de onze in Indië. Volgens reizigers, die zoowel Indië als de klassieke landen hebben bezocht en daar oude opgegraven woningen en steden (Pompeji en Herculanum) hebben gezien, bestaat er een merk- waardige overeenkomst tusschen de oude bouworden en de inrichting van ons „Indisch huis." Men gevoelt zich, bij aankomst in Indië, onder den eersten indruk, eenigzins vreemd in huis, zelfs bij familie. Het gevoel van engte, van benauwdheid tusschen stevige, massieve huizen, zware donker gekleurde behangsels, dikke draperiën en portières, wordt bij binnenkomst al dadelijk afgeschud en men ontwaart het behagelijke gevoel van ruimte, van frischheid, zelfs in de tropische hitte, omdat alles, ook de geheele eigenaardige, volkomen van de Europeesche afwijkende, bouworde, medewerkt, dat aangename gevoel op te wekken. Hetgeen in Indië onder het woord „huis" wordt verstaan, omvat het geheele terrein (tuin, erf en complex van gebouwen), dat, naarmate van de positie of gegoedheid van den bewoner, klein of groot kan zijn, somtijds zelfs zeer uitgestrekt. Dat stuk gronds belendt weer aan een ander stuk terrein, met al wat er op is, ook wederom „een huis". En zoo gaat het door. Indië is een bloemenland; het is het ideaal van den bekenden Haagschen (Scheveningschen) doctor Eijkman, degene, die ijvert voor „bloemensteden". Vandaar, dat de steden in Indië over het algemeen zeer groote oppervlakten beslaan, temeer wijl de bouwwijze in die vulcanische streken geen huizen met twee, drie en meer verdiepingen gedoogt. In Europa wonen de gezinnen boven elkander, in huizenrijen, welke lange straten vormen, dikwijls zonder eenigen schijn van tuin of groen; in Indië wonen de gezinnen naast elkander en blijft de familie het „geheele huis'' bewonen, waartoe gerekend wordt de reeks bijgebouwen, voor de inlandsche bedienden bestemd. Alles in groen en tuinen. En, daar in de groote steden, b.v. te Batavia, waartoe de bovenstad Weltevreden wordt gerekend, slechts het geringste deel Europeesch is en dit deel bepaalde buurten of wijken bewoont, volgt daaruit dat de duizenden inlanders, Chineezen, Arabieren en verdere vreemde volkeren — verreweg het aanzienlijkste deel der bevolking — zich in hun aangewezen plaatsen (kampongs, wijken en kampen) metterwoon gegroepeerd hebben, naast en om die Europeesche wijken. Ik schat Batavia in omtrek ongeveer tweemaal de grootte van Amsterdam '). De Europeesche huizen bestaan, in de eerste plaats, uit hoofden bijgebouwen. Het eerste, het voornaamste, staat midden op het geheele terrein en is de woning des meesters en van zijn gezin. J) Tegen het zielental van Amsterdam, ruim 500,000, telt Batavia met de voorsteden (o. a. Meester Cornelis) slechts een bevolking van pl. m. 173,000 zielen. Een bewijs, dat de menschen, dus ook hunne huizen, er veel meer ruimte beslaan, een bewijs tevens dat er aanmerkelijke lappen grond voor tuinen zijn bestemd. In zielental volgt Soerabaia pl m. 150,000, Semarang pl. m. 96,600 en Padang pl. m. 91,440 (Volkstelling 1905). Achter dat hoofdgebouw bevinden zich, dikwijls in twee rijen, ter weerszijden, op liet achtererf en tegenover elkander gelegen, de bijgebouwen. De huizen der gegoeden hebben vóór, aan weerszijden en achter een tuin, althans de noodige ruimte om er desgewild een tuin van te maken. Het achterrein wordt, als de ruimte nu niet zoo uitgestrekt is, tot erf en grasvlakte ingericht, waar het pluimvee zich ongestoord kan ophouden. Een en ander is, in korte trekken, het schema onzer Europeesche huizen. Het a. Hoofdgebouw heeft een groote voorgalerij, gewoonlijk zoo lang als de frontbreedte van het gebouw zelf; dan een binnengalerij, die door een breede gang of doorloop met de ruime achtergalerij is verbonden. In de achteigalerij huist het gezin het meest, vooral overdag. Daar worden ook de maaltijden gebruikt. Zooals boven gezegd, zijn de meeste galerijen even lang als de breedte van het hoofdgebouw, terwijl de kamers in de gang uitkomen. In zeer groote huizen komen de voor- en achterkamers, middels glazen deuren, ook in voor- en achtergalerij uit. Zulke woningen hebben in den regel drie kamers aan weerszijden van de gang, zoodat — behalve de glazen deuren voor en achter drie (houten) deuren in de gang uitkomen. Tal van varianten bestaan natuurlijk op bouw en inrichting, zoodat men weinig, zooals in Europa, huizen van hetzelfde type vindt Alleen officiers- z.g. kampements-woningen wijken in dit opzicht van 's bouwers grilligheid af. Op de goedkoopte gebouwd en alles haarfijn volgens analyse berekend, is er met ruimten, materialen (overigens van de beste soort) gewoekerd en gelijken die woningen op kazernes. Daar in den regel geen verdieping op het huis staat, hebben al de vertrekken en galerijen hooge muren, van ± 5 M. Dikwijls vindt men nog afgeschoten kamertjes (de kleinste in afmetingen) op zijde in de achtergalerij en daarin uitkomend; soms ook dergelijke vertrekken in de groote voorgalerij. b. De bijgebouwen, die zich, aan weerszijden achter het hoofdgebouw, naar het achtererf uitstrekken, bevatten vooraan: een paviljoen, uit één, soms twee in elkander loopende vertrekken, achter elkander gelegen en, daarachter, doorloopende reeksen kamers en verdere accesoires van het huis, bestaande uit provisiekamers, keuken, bediendenkamers, badkamers, stallen, privaten, enz. Van de grootte, ook van den maandelijkschen huurprijs van het huis, hangt het aantal der verschillende vertrekken en verdere accessoires af. Bij de badkamers wordt aanbevolen eenige glazen dakpannen aan te brengen, tevens de vensters aan den binnenkant met witte verf te bestrijken en aan de buitenzijde van ijzeren traliewerk te voorzien (of ijzergaas). De bak voor het badwater mag, tot den bovenrand gemeten, niet hooger zijn dan 80 c.M. Hij moet geheel van portlandcement zijn gepleisterd en van een uitloozingsgat worden voorzien, dat het water gelegenheid geeft weg te vloeien naar de goten. De paardenstallen mogen geen gladden vloer hebben, terwijl, wat de ruimte betreft, voor ieder paard gerekend moet worden op een plaats van 1.60 M. breedte op 2.50 M. lengte. Voor groote paarden (Australische paarden en Swanrivers) wordt gerekend op 1.80 M. breedte en 3.20 M. lengte, per dier. De bijgebouwen hebben, aan den kant van het erf, een doorloopende galerij of „afdak", ter breedte van 2 a 2'/s tot 3 M., terwijl z.g. „overloopen" of afdakjes, het hoofdgebouw aan beide kanten met de paviljoens verbinden. In den regentijd, of westmoesson, behoeft men zich dus niet in den drup of in den zwaren regen te begeven, om van de eene plaats in de gebouwenreeksen, naar de andere te gaan. De indeeling der verschillende kamers, met bestemming voor de bedienden, is een kwestie van den heer en de vrouw des huizes, soms in overleg met het verlangen van enkele (oude, getrouwe) bedienden. Keuken, badkamers, stallingen en privaten, ook de putten op het erf —- soms een naast de badkamers — wijzen van zelf hunne bestemmingen aan. Zoo ook de hokken en verdere verblijven voor de dieren, die men op het erf houdt: kippen (leg- en slachtkippen), eenden, kalkoenen, duiven, enz. c. Erf en Tuin. Het terrein, achter het hoofdgebouw en tusschen de bijgebouwen gelegen, wordt het „erf" genoemd. Daar vindt men, als het groot genoeg is, nog ruimte voor een tuintje, natuurlijk klein aangelegd: eenige perken met mooie, kleurige bloemen. Die dit tuintje net willen sieren, omgeven de perken met mooie witgekalkte bloempotten. Verder worden op het erf, achteraan, de hokken voor kippen, eenden en ander gevogelte gevonden en dikwijls een put, door een kadjangwand omgeven, waar de bedienden zich in de open lucht — in den regel 's avonds of 's morgens zeer vroeg — baden. Daar vindt men ook, bij de keuken, als het ware in't verlengde van het galerijafdak, een open loodsje, waar bordenrekken en PLATTEGROND VAN EEN HEERENHUIS TE SEMARANG (ARCH. D. W. Hinse) PLATTEGROND VAN EEN HEERENHUIS C. A. (GEWOON MODEL; SCHAAL 1:500) verdere gelegenheden staan voor de keukenbenoodigdheden : leksteenen, dan wel filters, enz. Een open gedeelte, bij de hokken, gewoonlijk met zeer weinig gras begroeid, wijst de plek aan, waar het pluimvee zijn voeder krijgt. De tuin is, bij een eenigszins goed, ruim huis, voor en aan weerszijden van het hoofdgebouw, ook voor de paviljoens, gelegen. Gewoonlijk treft men in de tuinen ook groote boomen aan, vaak enkel klapperboomen. Trouwens, ook op het erf zal men, bij f'e meeste huizen, enkele hooge boomen vinden. Zooals meermalen gezegd, Indië is een land van weelderig groen; de steden en vlekken zijn er alle, tot zelfs de kampongs, groote, in groen verscholen verblijven van de bevolking. Dames stellen prijs op het bezit van mooie bloemen en verzorgen de planten gaarne zelve. Waar Europeanen wonen zal men in den regel goed verzorgde tuinen zien; deze hebben breede wegen om een middenperk en verder ruime perken, vol mooi gras, waar men veel bloempotten en vazen van inlandsch aardewerk zal vinden. De tuinlieden verstaan de kunst die potten en vazen netjes te rangschikken, zoodat de inrijweg, die om het middenperk is aangelegd, smaakvol wordt belijnd door net onderhouden, gekalkte of lichtbruin geschilderde potten op voetstuk. Het middenperk heeft een goed onderhouden grasrand. Gewoonlijk is het in den vroegen morgen, 6—7 uur, dat de vrouw des huizes zich vóór, in haren tuin, ophoudt, de bloemen verzorgt en hare orders aan den tuinman geeft. Men heeft te Batavia prachtige tuinen, die d'an ook zeer veel aan onderhoud kosten, maar tevens de fraaiste collecties bloemen, soms de duurste verzamelingen bladen bevatten. Men herinnere zich de croton-rage, ongeveer 30 a 35 jaren geleden! Groote grasvelden, ter zijde van het huis, kan men benutten, door er, op enkele tijden van den dag, als het niet te warm is, of wanneer het niet zwaar regent, het vee te laten grazen. Ook de paarden kan men, bij goed weder, nu en dan ter zijde van het huis laten grazen. Er moet dan altijd een paarden- of staljongen zijn, terwijl de koewachter op het vee heeft te letten. Men late paarden en runderen (ook geiten) niet op elkanders terrein grazen. Dat de grasoppervlakten altijd goed onderhouden moeten zijn, dat er geen gaten in den grond, noch stukken scherp glas (beling) of zware steenen in het gras mogen zijn, zal men begrijpen. Daar op te letten is óók het werk van de vrouw des huizes. Des morgens kan zij, in 1 a 11/a uur, zeer veel nagaan. Men gedooge, bij een goed onderhouden tuin, nimmer, dat er kippen en verdere pluimvee in ronddwalen en gaten in het terrein krabben (tjakar). Bovendien lusten die dieren zeer gaarne de jonge, uitbottende blaadjes. 3 Tegen vogels is helaas weinig te doen. Men kan zê nu en dan verjagen, als zij verwoestingen bij enkele teere plantjes aanrichten, maar dat verjagen gebeurt zeldzaam. Dat men, schoone bloemen kweekend, last heeft van kleine dieverijen, is helaas een euvel, waaraan weinig kan worden gedaan. Wij slapen des middags, als het op z'n warmst is, en dan plegen de plukkerijen plaats te hebben, soms door andermans bedienden. De daders liggen gewoonlijk op het kerkhof. Om die reden — afgescheiden van netheid zijn de verschillende erven altijd door steenen muren, ijzeren hekwerk, houten schuttingen, 't meest nog door paggers (heggen of omheiningen) van levend groen van elkander gescheiden. De laatste soort, de goedkoopste, belet evengoed het inkijken van en het begluren door inlanders. Men is in eigen huis gaarne vrij en bant ook gaarne het gevoel van begluurd te worden. Men sta eigen bedienden nimmer toe, openingen in den pagger te maken, om een weg, b.v. naar de kampong, te bekorten. Een ieder ga vóór in en uit. Over de putten is reeds in deze afdeeling, sub II „Lucht en Water" het noodige vermeld. Gewoonlijk zijn er in een goed huis twee putten, waarvan die met het beste water voor huiselijk gebruik (keuken, drinkwater), de andere, minder goede, voor badwater en bediendengeplas wordt aangewezen. De eerste put dient te worden overdekt. IV. HUISRAAD. Verhuist men l) van de eene woning naar de andere, dan tracht men de meubelen, die men heeft medegebracht, zoo voordeelig mogelijk in het nieuwe huis te plaatsen. Men is dan gebonden aan hetgeen men reeds heeft. Dit behoeft trouwens in Indië geen bezwaar te zijn — mits men zorge voor eenige overeenstemming tusschen het soort meubilair en de kleuren. Plaats geen zwart gepolitoerde wipstoelèn bij een bruine mahoniehouten tafel. En de verscheidenheid van het soort meubilair is haast in elk huis, vooral in de binnenlanden of in de buitenbezittingen, zoo algemeen, dat velen de menschen in Indië verdenken weinig smaak te bezitten. !) Sedert korten tijd heeft men te Batavia, Semarang en andere groote plaatsen, emballeurs en expediteurs, zoodat men geen vendutie behoeft te houden. De prijzen zijn billijk. Alles wordt goed verpakt en verzorgd. Men accordeere te voren. Iemand, pas uit Europa gekomen, begrijpt niet, hoe zoo'n chaos van meubels ooit door de bewoners „bij elkaar is gehaald . En toch is niets natuurlijker. Er wordt n.1. op elke vendutie gekocht en bijgekocht, totdat men wordt overgeplaatst of naar Europa gaat, om dan zelf de beurt voor een vendutie te krijgen. Maar men wil koopen, om een gedachtenis te hebben aan den persoon, die vertrekt. Door dat koopen van velerlei soorten meubels ontstaat allengs die verscheidenheid, die opvalt, vooral als men pas uit Holland komt, waar meer gelet wordt op lijn en kleur, op stijl en „ensemble". Dit kan in Indië niet, omdat men met den besten wil niet anders kan, dan telkens eenig stuk te koopen, al is het nog zoo gering. Gelukkig hij, die weinig geld besteed heeft aan zoogenaamden „rommel". Richt men zich geheel nieuw in, dan neme men djattihouten "meubilair, dat duur maar duurzaam is. Tegenwoordig is gecireerd djattihout zeer in den smaak. a. Meubilair. De menschen, die op eene plaats komen en zich moeten inrichten, kunnen hiertoe twee wegen bewandelen. le. koopen zij alles, nieuw en bij elkander passend, bij de vele Chineesche of inlandsche meubelmakers; het Europeesche meubilair (voor de binnengalerij) in een der groote Europeesche toko's; öf 2e. ze vullen hunne woning, door achtereenvolgens verschillende vendutiën af te loopen, maar hebben dan gewoonlijk een inboedel, die menigeen verbaasd doet staan. Bijna geen enkel stuk, dat bij een ander past. De eerste wijze van aankoop is wel de duurste. Nieuw goed, vóóral van djattihout, is altijd duur, te meer als alles in bepaalden stijl is uitgevoerd. De tweede wijze is minder kostbaar en kan men, door af en toe te koopen, zijn tijd afwachten. Gaat het duur op een vendutie, dan koope men niet. Met dat al krijgt men, zooals gezegd, gewoonlijk allerlei soort van meubilair. Die nu oog heeft voor en eenige artistieke opvatting omtrent drapeeren, omtrent de plaatsing der eenigszins bij elkander passende meubelen, weet nog een vrij goed aanzien te geven aan de inrichting. Vooral zullen haak- en kantwerkjes en de talrijke „petits riens", die de gezelligheid in zeer hooge mate aanbrengen, veel kunnen bijdragen tot een behagelijk geheel. Dit hangt van den persoon af, die de keuze bepaalt en de plaatsen aanwijst voor de meubels naar de verdeeling, de bestemming der verschillende kamers. Men houde rekening met de witte kleur der muren. De voorgalerij wordt niet overdadig gemeubileerd. Een ovale marmeren tafel, welker grootte afhangt van de ruimte der galerij, en om die tafel de noodige, zes of acht, wipstoelen. In de hoeken marmeren of mahoniehouten knaapjes, met het een of ander voorwerp er op, of wel eenige groote palmen in sierlijk bewerkte Japansche bloempotten. Een paar beeldjes, of anders kleine Japansche kakimona's tegen den achterwand der galerij, volmaken het geheel, waarbij de kroonlamp, boven de middentafel, niet mag ontbreken. In vele woningen vindt men in de voorgalerij een afgeschoten hoek, inplaats van een zijkamer, waar het „gezellig zitje" wordt gemaakt en men een ronde tafel, van kleine afmeting, met stoelen er om heen, vindt. Die hoek heeft aan de straatzijde een muur met openslaand venster, overigens loopt de geheele galerij met dezen hoek in één stuk door. Men is in dit hoekje door drie muren beschut, wat vooral in den west-moesson veel tot de gezelligheid bijdraagt. Zulke „gezellige hoekjes" vindt men meestal in de officierswoningen op Java en elders. Zijn er, ter weerszijden van de voorgalerij, zijkamers, die op straat uitzien, dan worden zij gewoonlijk bestemd voor kantoor van den heer en voor werkkamer van de vrouw des huizes. Al huist men gaarne in de achtergalerij en wijst de huisvrouw daar de werkplaats aan voor de naaister, toch heeft zij voor zich zelve, waaide ruimte het toelaat, gaarne een kamer, waarin alles bij elkander is te vinden aan schrijfgarnituur, confecties, linten, strikjes, enz., alles in kasten keurig net gerangschikt. Is het gezin met veel kinderen gezegend, dan wordt van zelf de werkkamer, die mama voor zich zelf had willen bestemmen, een kinderslaapkamer of speelkamer. De verdere kamers ter weerszijden van het huis worden bestemd voor slaap- en kleedkamers. De beide achterste kamers, die kleiner van afmetingen zijn, worden, de eene tot provisiekamer (goedang), de andere tot speelkamer voor kinderen, of tot logeerkamertje ingericht. Ook de voorkamer, tegenover mijnheer's kantoor (mevrouw's werkkamer), kan tot logeerkamer worden ingericht. De binnengalerij, eigenlijk de doorloopgalerij, om door het huis naar de achtergalerij te gaan, als niet een gang de binnen- met de achtergalerij verbindt, worde ook met tact gemeubeld. De vele deuren die dan op deze galerij uitkomen, maken het dikwijls moeilijk, haar gezellig in te richten, tenzij men er veel geld aan wil besteden en Japansche schermen dan wel deurversieringen (portières) aan laat brengen. Maar men vergete nimmer dat overdaad schaadt. In het midden der binnengalerij, als die ruim genoeg is, plaatse men, onder de kroonlamp, eene ottomane. Tegen de muren de daarbij passende stoelen van hetzelfde bekleedsel. In den regel behoudt de binnengalerij het meest het Europeesch cachet, natuurlijk naar de Indische eischen gewijzigd. Een paar kleine spiegelkasten tegen den achtermuur voltooien het geheel. Niet te veel luxe- en fantasievoorwerpen doe men in die kasten. Enkele knaapjes, ook een paar speeltafeltjes, sieren de verdere hoeken. Gewoonlijk worden in zoo n binnengalenj twee gelijke groote spiegels tegenover elkander gehangen, rechts en links, in het midden. Vier gravures, twee aan weerszijden van eiken spiegel, encadreeren deze. De grootte dezer stukken moet zich naar die der spiegels regelen. . De achtergalerij moet, behalve de etenstafel, die in het midden onder de lamp staat, een gezellig hoekje hebben, waar de familie overdag en 's avonds huiselijk kan zitten. In deze galerij worden de gemakkelijke stoelen en de lange divans gevonden, zoomede het buffet en de borden- en etenskast. Overigens is er gewoonlijk in de achtergalerij nog ruimte genoeg, om een hoek voor de kinderen te bestemmen, waar zij gezellig bij elkander kunnen spelen, als slecht weder het spelen in den tuin belet. Voor een aanrechttafel, evenals voor de naaimachine, als deze niet op mevrouw's werkkamer staat, wordt ook een geschikte plaats gekozen. Schilderijen en photo's, desnoods nog een paar lioekétagères met snuisterijen en eenige mooie planten of bloemen in Japansche potten, hier en daar met smaak geplaatst, voltooien '^Over de inrichting der slaapkamers behoeft niet veel te worden vermeld. Men richte die naar eigen idéé in, maar zorge dat het bed niet vlak bij het venster sta en ook niet in den tocht tusschen deur en venster. In een der hoeken plaatst men gewoonlijk het enorme groote ledikant, dat gemiddeld 2 M. lang, 1.80 M. breed en ± 2.30 M, hoog is. . Een sempiran (schut tevens kapstok, met groen saai bekleed of met gewoon gordijngoed of cretonne behangen) belet het inkijken in de slaapkamers. Niets dan het noodzakelijke, als: een kleerkast een waschtafel met toebehooren en eenige stoelen maken het'overige meubilair dezer vertrekken uit. Bij mevrouw moet een waschtafel met alle toebehooren ook tot kaptafel dienen. Hoe minder vol de kamer is, hoe meer speling lucht, licht en wind in de slaapkamer hebben, hoe gezonder de vertrekken zijn hoe aangenamer en kalmer de slaap zal wezen. Nachttafeltjes, zoo die er zijn (in Indië overigens weinig bekend), moeten steeds dicht of gesloten zijn, evenals de kleine geheime gemakken en de verdere attributen op de kinderkamer. Men koope steeds die voorwerpen met deksels en zie toe dat het dcigelijksch gebruik van verdund carbol(water) nimmer worde veronachtzaamd. .... Heeft men de zorg voor het meubileeren der beide paviljoens, dan worde in denzelfden geest gehandeld als hierboven. Het voorgalerijtje spaarzaam doch net gemeubeld. De voorkamer als ziten ontvangkamer ingericht, de achterste of slaapkamer volgens dezelfde eischen als die van het hoofdgebouw. De bedienden kunnen zich naar eigen goedvinden in hunne kamers installeeren. Men zie slechts toe, dat de voorwerpen er netjes en schoon uitzien. Beter zijn ijzeren baléh-baléhs dan de houten of bamboezen (zie onder hoofdstuk V, laatste gedeelte). Met een enkel woord werd reeds hiervoren (hoofdstuk IV) over kamertjes in de voorgalerij gesproken. Een daarvan kan tot binnen-goedang (provisiekamer) worden ingericht. Deze moet de trots, maar ook de zorg der huisvrouw blijven. Niet alleen dat, alvorens zoo'n vertrek met allerlei zaken te vullen, eene nauwkeurige inspectie noodig is, ook de goede verdeeling der ruimte en de doelmatige plaatsing der tallooze zaken ') eischen overleg en zorg. Men bestede liever drie dagen aan een doelmatige plaatsing, dan enkele uren, om van „dat vervelende gesjouw en gepak" af te zijn. Er is, zooals men uit het bovenstaande ziet en uit hetgeen nog verder volgen zal, meer dan genoeg te doen en te verzorgen, eer men kan zeggen dat men „klaar" is. Ook de tuin, het plaatsen der bloempotten en plantensoorten bij elkander, kleuren in harmonie, enz., het noodzakelijke snoeien en verfraaien, het leiden der boomen, roepen om toezicht, eischen de zorgzame vrouwenhand. Men late zulks niet geheel alleen aan den „kebon" (tuinjongen) over. Als men in onbewoonde huizen met verwaarloosde erven trekt, zal de aarde voorzeker de noodige bemesting behoeven; de paden zullen moeten worden onderhouden, de perken goed geschoffeld en de randen afgesneden, zoodat geen onbescheiden grasscheuten over de paden heenschieten (zie hiervoren Illc). b. Matten. Bij de inrichting van een aangenaam gezellig thuis spelen de matten, gordijnen en vitrages mede een voorname rol. In een huis, waarvan de galerijen en kamers wit marmeren vloeren hebben — er zijn helaas niet veel dergelijke fraaie woningen — zijn de matten overbodig. Het zou wel jammer zijn, de mooie, witte, glanzende steenen vloeren te bedekken met matwerk, al ware dit van het fraaiste model, van de duurste rottansoorten. Gewoonlijk echter zijn de vloeren van goede, stevige, roode, vierkante tegels, soms van zwarte escozijnsche steenen vervaardigd. Bij beide soorten worden matten gebruikt. De zwarte of donkerblauwe escozijnsche steenen mogen fraai en glanzend zijn, de kleur is somber, zelfs te somber bij de witte muren. In de eerste plaats worden, als men er voor heeft kunnen zorgen, de matten van de noodige grootte op de vloeren uitgespreid. In de voorgalerij is het niet noodig de mat het geheel oppervlak der ruimte te doen beslaan. ') Overtollig servies, glaswerk, dranken, blikjes, reserve lampen, enz. Met twee matten ter weerszijden of één groote mat in het midden, zóó dat de tafel en de wipstoelen er op geplaatst Z'^Binnenben achtergalerij zoomede al de slaap- en 1()geer^a!"erfSt worden veheel met matten belegd. In de achtergalerij behoeft de mat niet geheel tot den buitenrand der galerij te loopen, omdTt zij door^ binnenvallende regens spoedig zouden verweeren en bederven. Een halve meter vloer blijft dus onbedekt. Hoewel voor- en achtergalerij (soms ook de zijgalerijen) voorzien zijn van zeilen „krees" of ander materiaal, om de z0"n^ hitte en den invallenden regen te weren, beschutten deze matten die tot aan den rand zijn gelegd, met voldoende tegen het naar binnen spatten van waterdruppels en van modder Op de vloerruimte, die niet door matten is gedekt, plaatse men eroote bloempotten op voetstukken, zoodat deze de ruim e eenigszins begrenzen en door bloemen en groen een vrool.jk aanzien geven aan de galerijen en den naakten vloer cacheeren. De voornaamste soorten van matten, die tot vloerbedekking ^'d^1Bogorsche (Buitenzorgsche) matten van dun gespleten, platgeklopte en bruine (gevlocïten) nerven der bladeren «ner gftsoort Zii zien er zeer netjes uit en kunnen, door aanlassching tot in het oneindige worden verlengd, door ze in elkander te vlechten (samboeng = aanhechten). Heeft men een groot huis met een doorloopend-gelijken vloer, zonder dorpels of verhoogingen dan kan men voor het gemak het geheele huis met dergelijke matten laten bedekken. De matten slijten echter *poed.gend«»™ dan weer hier en daar te worden vernieuwd — het materiaal is niet duur en werkzaamheden van het hernieuwen eischen ^Inlanders gebruiken veel deze soort van matten, evenals zij ook dikwijls groote witte „tikar's" gebruiken, die dan op enkele nlaatsen bij wijze van onze alcatieven, op den vloer wordei uitgespreid Op zulke tikars gezeten, worden door hen beleefdheidsvisites ontvangen en gebracht Nooijt zal een ;jelop^voed inlander verzuimen een inlandschen bezoeker zoo n zitmat (tikar) aan te bieden. Zelfs bij het gebruik van een zitbankje — een kleine, laee baléh-baléh" — wordt hierover een zitmatje gespreid. Deze witte „tikars" worden meest door de Europeanen gebruikt voor onderleggers in de ledikanten. De butza^en worden n.1. niet op de houten onderleggers of op het ijzeren vlechtwerk geplaatst, maar op den tikar. Van meer bekendheid zijn rottanmatten, die in de meeste Europeesche huizen worden gevonden. Wil men de vloeren bedekt hebben met de beste soort van rottanmatten dan moe en de Palembangsche soorten, die vrij duur maar netjes en sterk zijn worden besteld. Men late dan goed de maat nemen en zie bi] den koop toe, dat de afhechtingen aan de einden der matten stevig zijn aangebracht. Deze matten worden ook door de eerste groote toko's verkrijgbaar gesteld, waarbij de waarde der matten per vierkanten voet wordt bepaald. Men kieze matten, die dezelfde égale, mooie, lichtbruine kleur en dezelfde ribbenwijdte hebben. Hoe dichter de ribben bij elkander staan, hoe steviger matten. Men begrijpt dat het vlechtwerk der dunne rottandraden, getrokken door de voorzichtig en op gelijke hoogte gespleten rottanstengels, een aanhechtings- en geduldwerk' is, dat goed betaald moet worden, vooral als de beste en fijnste soorten van glimmend rottan van gelijke dikte en rondte wordt gebruikt. Maar deze matten staan ook keurig en zijn ware sieraden van kamers en galerijen. In de laatste twintig a vijf en twintig jaren hebben eindelijk de Japansche matten, in rollen verkrijgbaar, hun entrée in onzen Archipel gemaakt. De Engelschen hadden deze wijze van vloerbekleeding reeds lang te Singapore en elders. Het schijnt dat deze Japanmode 't eerst op Atjeh en daarna op Java navolging heeft gevonden. De slecht gemaakte, van allerlei mooie kleuren voorziene matten, die, evenals onze Europeesche linoleumzeilen, kunnen worden opgerold, maken een aardig effect, geven een gezellig aanzien aan de galerijen, de salons en de vertrekken, maar zijn weinig duurzaam. Het vlechtwerk is broos, zoodat herhaaldelijk vernieuwing noodig en men ten slotte vrij duur uit is. In huizen met wit marmeren vloeren worden gewoonlijk groote, dure alcatieven van ovalen of ronden vorm onder de middentafels der voor- en binnengalerij gevonden. Ook in voorname huizen vindt men, meer als overdaad, de alcatieven onder de middentafels uitgespreid, over de rottanmat heen. Noodig is dat niet; de mat kleedt reeds voldoende, maar soms geeft het, vooral als de smaakvolle vrouw des huizes overeenstemming heeft weten te brengen in de draperiën, de kleeden en de zittingen der stoelen en canapé's, een bekoorlijk aanzien aan de binnengalerij. Maar deze zaken behooren reeds tot de draperiën en c. Gordijnen. Deze dragen veel bij tot de sierlijkheid van het geheel en toonen den smaak van de vrouw des huizes. Wordt er in laatste jaren in Holland veel gedaan aan het versieren van de muren en wanden der serres of gesloten waranda's, door er verschillende sarongs en kains in bevallige plooien aan te hangen, en is de decorateur met de taak belast de huiskamer en het salon boven de breede deuren met donkergekleurde stoffen te behangen, weet hij deze in effectvolle slingers keurig en sierlijk op te nemen, niet minder kan men in Indië, ook bij de witte muren'), de binnen- en desnoods ook de achtergalerij aan de zijde der binnengalerij netjes drapeeren met stoffen, die zich daartoe in Indië bijzonder leenen. Men neme dan niet te donkere en te zware stoffen; deze moeten overeenstemmen met het meubilair, met de overtrekken der divans en met de kleur der geverfde deuren en lijsten. Het effect wordt voornamelijk verkregen, door met elkander harmoniëerende kleuren. Men leze hierachter! (Afd. D, hoofdst. II). De overhangers (portières) of de overgordijnen moeten, zoo mogelijk, van dezelfde stof en kleur zijn als de draperiën. Men maakt dus eerst een begrooting, hoeveel men noodig heeft voor deuren en vensters. In de meeste voorname huizen worden de vensters der kamers, althans der zijkamers, en der voorgalerij ook van overgordijnen voorzien. De hierboven aanbevolen begrooting is van veel gewicht, omdat de toko's dikwijls van dezelfde stof niet zooveel in voorraad hebben als men noodig heeft. Dan neme men zijn toevlucht tot patronen van ongeveer hetzelfde model. Maar vooral niet al te kleurrijk, niet veel groote bloemen en bladeren. Grieksche patronen, lijnen van donker bruine kleuren op lichteren grond, Grieksche randen worden aangeraden. Meermalen is gewezen op het overdadig gebruik van bloemmotieven bij de versiering van het Indische huis. Er zijn schoone bloemen genoeg in den tuin, in de galerijen, voor, om en achter het huis; ban dan de bloemfiguren uit de patronen van tapijten, alcatieven en gordijnen. Dit bloemendécor verraadt wansmaak. De schoonste draperiën, zoowel voor portières als overgordijnen moeten van effen gedekte of gedempte kleuren zijn: lichtbruin, Bismarckkleur, manilla, dan wel van cretonne met een enkel klein bloempje met dofgroene rank?n, op lichtgekleurden grond — geen helle kleuren — zoodat er overeenstemming zij tusschen draperiën, meubilair en muren. Het cachet moet, in het warme land, Indisch blijven. (Men zie hierachter, Afd. D, hoofdst. II, „Complementaire kleuren.") Worden er in de huizen geen draperiën en portières gevonden, dan prijken toch alle vensters met neteldoeksche gordijnen of met d. Vitrages, die in de laatste tientallen jaren veel in Indië worden gebruikt. Deze geven het heldere licht meer gelegenheid binnen te dringen en houden het betrekkelijk langer uit in Indië, omdat men er gelukkig geen kachels en haarden, geen jaarlijksche (April-) schoonmaak heeft, als alle gordijnen en verdere draperiën er ') Tegenwoordig raakt het behangen der muren meer en meer in zwang. Daarbij komen de draperieën met harmoniëerende kleuren nog meer tot hun recht. zwart en berookt, vuil en groezelig uitzien. Daarentegen werkt het altijd felle zonlicht wederom nadeelig op de gordijnen, vooral als deze van zeer fijne kwaliteit zijn. Er wordt ook veel met vitrage gedrapeerd. Deze worden dan als overgordijnen voor de naar binnen openslaande vensters aan omgebogen ijzeren roeden gehangen, zoodat zij, tot bijna aan den grond reikende, een prachtig effect maken voor de vensters. Worden in de slaapkamers vitrages gebracht aan de vensters, dan lette men er op, dat de patronen overeenstemmen met die der bed-gordijnen, die van effen of gebloemd „kIamboe"-goed of tulle moeten zijn (tulle of muskietengaas, opdat geen muskieten het den slapers lastig maken). Alle ledikanten of „bedden" zijn van „klamboes" of bedgordijnen voorzien, die goed dicht moeten worden gehouden, nadat de vliegen en muskieten uit het bed zijn verjaagd. Overigens moet de smaakvolle huisvrouw zelve beslissen, waar vitrages en verdere draperiën, kantjes en haakwerkjes moeten worden aangebracht, opdat het gezellige in huis overal in 't oog zal vallen. Ook de paviljoens worden van vitragegordijnen, enz. voorzien. De achtergalerij heeft, als er op zijde geen vensters zijn, in 't geheel geen gordijnen of vitrages. Dan maken alleen portières of draperiën boven en aan de deuren een goed effect. e. Servies en Glaswerk. Met breekbare waar is het moeilijk omgaan en is het, vooral in Indië, zaak, eenvoudig doch goed materiaal te hebben. Hetgeen niet uitsluit, dat elke huisvrouw gaarne mooi kristalwerk en fijn „theegoed" wil hebben. Deze beide laatste soorten dienen voor bijzondere gelegenheden en daarom in de bovenaangehaalde goedang of provisiekamer opgeborgen te worden. Men vermijde pronkzucht en étaleere dergelijke zaken niet als weeldevoorwerpen op buffet of consoles. Gewoon wit servies is het gemakkelijkst bij te krijgen, evenzoo de glazen van gewone modellen. Gebloemd en georneerd tafelservies en glaswerk zal men zelden compleet houden en is het in den regel niet mogelijk, zelfs op de hoofdplaatsen, dezelfde soorten er bij te krijgen. Daarbij komt, als men onverhoopt genoodzaakt kan worden vendutie te houden, dat al dat mooie, dure goed nagenoeg voor niets weggaat. Hen, die uit Europa komen, wordt beslist afgeraden, breekbare waren naar Indië mede te nemen, eenige cadeaux en souvenirs natuurlijk uitgesloten. Overal in Indie kan men, zelfs ver in de binnenlanden, in Chineesche toko's glas en aardewerk (graniet) krijgen tegen zeer billijke prijzen, die voor elke beurs toegankelijk zijn. Overigens is het de huisvrouw, die, in overleg met den man, beslist, wat, hoeveel en tot welke prijzen, zij zich in de breekbare waar zal zetten. Men bedenke dat kinderen en achtelooze bedienden veel breken en dat men dus, zoo mogelijk, slechts zooveel „buiten" zet, als voor gewoon dagelijksch gebruik noodig is. ƒ. Verlichting. In de laatste jaren is Indië op dit punt aanmerkelijk vooruitgegaan, niettegenstaande men hier en daar nog erg te kampen heeft tegen hoofdig conservatisme.j'kDat gaat als met het aanbrengen van gas in huizen, door zeer oude menschen bewoond. Deze verwenschen alle nieuwigheid en blijven hunnen ouden moderateurof petroleumlampen getrouw. Dat gebeurt zelfs nog ten huidigen dage te 's-Gravenhage! Afhangende van de plaats, waar men woont, vindt men verschillende soorten van verlichtingsmiddelen. De inlander stelt zich, in zijn kamponghuisje in 't gebergte, tevreden met een palita of een soemboe (nachtpitje), welke hoogstens een paar uren brandt; daarna gaat hij ter ruste. De gegoede inlanders in de kampongs gaan overigens tegenwoordig ook al met den giooten hoop mede en hebben hanglampen, doch van ouderwetsche modellen. Enkele hebben nog de oude astraal- en moderateur-lampen. De Europeesche familiën hebben, op plaatsen waar geen gas of electrisch licht verkrijgbaar is, gewoonlijk petroleum- en gasolinelampen, voorzien van gloeikousjes, die tegen, voor Indië, billijke prijzen zijn te krijgen. _ Petroleum en gasoline zijn dan ook de^ hoofdbrandstoffen in nagenoeg alle binnenlandsche plaatsjes en op de buitenbezittingen. Ook op het gebied van verlichtingsartikelen zal het vaak voorvoorkomen, dat een en~ander breekt. Hoe dikwerf barst niet een lampeglas en wat een verdriet en moeite baart het niet der gastvrouw, als, op een soirée of een „avondje", enkele glazen (semprongs) springen! Daarom wordt aangeraden (vooral bij gaslampen) mikaglazen te gebruiken. Zijn die niet in Indië te krijgen, dan bestelle men een 40-tal of meer tegelijk uit Holland. Van deze nuttige bestelling zal men geen spijt hebben. Of de mikaglazen in wijdte en vorm geschikt zijn voor petroleumlampen, daarvoor dient men met den verkooper in Holland ter zake te correspondeeren en hem wijdte — c.q. vorm van de verlangde glazen op te geven. Men zij verder voorzichtig bij den omgang met gasoline en leere eerst den bediende, hoe met de lampen, de gasoline en , het aansteken der lampen om te gaan. Ongelukken, brand, enz. die door onvoorzichtigheid en onbekendheid ontstaan, zijn de schuld van de huisvrouw, die den lampenjongen niet theoretisch en practisch heeft opgeleid. Laat b.v. nooit gasolinelampen vullen in de nabijheid van kunstlicht of vuur, daar dit ontploffing en brand kan veroorzaken. Ter vermijding van ongelukken en brandgevaar — o.a. bij aardbevingen — worden zeer weinig staande lampen, bijna altijd hanglampen genomen. In prijzen zeer verschillend, kan men, van af de eenvoudigste kantoorhanglamp met zeer groote kap a ƒ 2.—, ƒ 2.50, tot de duurste, zwaar vergulde luxelampen tot ƒ 30.— a ƒ 40.— en hooger krijgen. Men neemt gewoonlijk katrollampen. Men verzuime nooit, vooral ver in de binnenlanden of op overzeesche plaatsen, bij den aankoop van lampen, te zorgen voor een flinke reserve juist passende lampekous. Men beware de kous zorgvuldig en ga er zuinig mede om. In de provisiekamer in een gesloten blikken trommel opbergen. Laat men de lampenjongen over de benoodigdheden gaan, dan verdwijnen spoedig eenige ellen, die later in een „amben" zijn gemetamorphoseerd. De stof is zacht en gemakkelijk in het gebruik en rekbaar voor het doel (buikband of buikriem). Enkele plaatsen op Java, met name Batavia, Buitenzorg, Semarang, Soerabaia en andere hebben gas. De Nederlandsch-Indische Gas-Maatschappij heeft daar hare fabrieken en levert, volgens de officiëele gedrukte brochure, op al die plaatsen gas tegen 15 ets. per kubieken meter. Deze prijs is 1 Juli 1904 vastgesteld; in 1908 is het 14 ets. per M3. geworden. Behalve gas worden door haar geleverd: Gaslampen, ballons, lampenkappen, kousjes, glazen, kookfornuizen, komforen, strijkijzers, gaskooktoestellen, wandkomforen met brackets, kooktafels met gasbrander, motoren (hiervoor gasprijs 12 ets. per M8.), koffiebranders, verdere soorten van verwariners, braad- en bakovens, tot zelfs cokes (voor de keuken), koolteer (voor 't teren van houtwerk, enz.) en slakken, voor onderhoud van wegen en ophoogen van terreinen. Men kan bij de fabrieken de verschillende lampen en verder alle benoodigdheden huren of koopen. De huur is zeer billijk en heeft men de volgende prijzen: voor 5—15 branders per maand per brander ƒ 0.20 „ 15-30 „ „ „ „ „ - 0.15 „ meer dan 30 „ „ „ „ „ - 0.10 per kousje of glas: bij afhaling ƒ 0.25 bij bezorging tot 5 stuks tegelijk - 0.35 „ ,, van meer dan 5 stuks. ... - 0.30 Abonnementen voor minder dan 5 branders worden niet aangenomen. Huurders betalen voor plaatsing van den meter, het aanbrengen van lampen, enz. ƒ 0.25, per lamp berekend, dus 10 lampen + meter ƒ 2.75. Ballonhuur per maand per stuk ± ƒ 0.10. Koopers van lampen betalen voor een en ander geen kosten. En zoo zijn nog tal van bepalingen, die alle te vinden zijn in bovengemelde brochure van de over geheel Java gelijkwerkende N.-I. Gas-Maatschappij. Het is jammer dat bij de lampen, waaronder de fraaiste soorten (geïllustreerd), geen prijzen vermeld zijn. Fraaie collecties lampen vindt men natuurlijk ook in de welingerichte magazijnen der in de hoofdplaatsen gevestigde groote firma's, die alle gaarne bereid zijn tot het verstrekken van prijscouranten en inlichtingen. Te Batavia en op enkele andere plaatsen in Indië kan men het huis ook electrisch doen verlichten. De huurprijs is ± ƒ 10.— en meer per maand. Evenwel is deze verlichting evenals in Holland — nog verre van algemeen. Vele zijn er tegen wegens gevaren door kortsluiting, waardoor brand kan ontstaan. Nadere bijzonderheden en alle verdere détails zijn overal van plaatselijken aard, zoodat bezwaarlijk gegevens kunnen worden verstrekt. Mij is dezer dagen medegedeeld, door iemand, die pas uit Batavia is gekomen, dat het electrische licht toch duurder is dan gaslicht. g. Het Indië van thans. In de laatste jaren, overgang van de 19de in de 20ste eeuw, is er in het meubileeren en het drapeeren der huizen een groote evolutie gekomen, een gevolg van den geregelden wekelijkschen aanvoer van nieuwelingen en met hen, van veel wat Europeesch is. We vroegen eenige vrienden en kennissen, die van verlof terugkeerden, ons van een en ander op de hoogte te willen houden. Zijn indruk gaf een dier vrienden uit Batavia mij dezer dagen weer in de volgende bewoordingen: „Woningen meer en meer in Europeeschen trant (wat den bouw betreft), doch zonder verdiepingen. Chic ingericht, dikwijls bric a brac, stijlloos; rommelzoo, klatergoud. Waar men 't meest verwacht, wordt dikwijls 't minst aangetroffen. Huizenindeeling als van ouds, dikwijls vervalt binnengalerij bij de tegenwoordige bouworde. Men gebruikt gas, gasoline of electrisch licht; petroleum is uitzondering. Gasmeter wordt gehuurd, de leiding zelf betaald. Vitrages zijn noodig; portières niet meer van vitrage doch van opgemaakte stoffen en chic! Versiering salons naar smaak, als in Holland. Goedkoope versieringen uit Holland mede te brengen wordt zeer aangeraden, daar die zeer in trek, in de mode zijn. Matten tegenwoordig alléén als het huis met plavuizen is belegd. Tegenwoordig heeft men veel vloeren van marmer of escozijnschen steen dan wel cementsteen, dus geen matten noodig. In salons is het beleggen van den vloer wel chic, maar dan met een pluchen karpet. Overgordijnen worden ook nog wel gebezigd. Raadzaam weinig breekbaars mede te nemen. Indië zelf is overvoerd van tal van zaken: servies, glaswerk, stoffen voor kleeding, garnituren, enz., enz. Meubels neme men van djattihout. Gecireerd, donker of lichtgekleurd. Gepolitoerde meubelen zijn niet meer gewild. Alles bij voorkeur nieuwe stijl: lofwerk en bij elkander passend. Prijzen van een en ander, voor een gezin met twee kinderen, niet te duur gerekend (voor Batavia): 6 wipstoelen a ƒ 8.50 ƒ 51.— 12 gewone stoelen a ƒ 7.- . . - 84.— 1 tafel, marmeren blad (voorgalerij) .... - 35. 2 kapstokken of schermen (sempirans) a ƒ 6.— . - 12. 1 etenstafel 2.— X 1.10 M - 13. 2 waschtafels (zonder stel) • - 30.— 1 ronde tafel - 10.— 1 buffet met marmeren blad - 60.— 1 kapstok voor hoeden, enz - 8.— 6 kasten met frontons a ƒ 30. - 180.— 2 hangkasten a ƒ 30.— - 60.— 1 etens- of dispenskast - 30.— 1 boekenkast - 30.— 1 bureau of schrijftafel - 45. - 1 kantoorstoel - 14, 3 aanrechttafeltjes, 0.75 X 1-10 M., a ƒ 6.— . - 18.— . 2 handdoekrekken a ƒ 1.— - 2.— 1 nachtspiegel (zonder marmer) - 8. Totaal . . ƒ 690.— Als men nagaat, dat hier niet veel luxe is betracht en er nog geen gewag is gemaakt van de onontbeerlijke knaapjes, de mimi-tafeltjes, de ledikanten met toebehooren, de lampen en verdere verlichting, ook niet van waschstellen, servies en aardewerk, noch van het keukengerei, dan kan men zich eenigszins een voorstelling maken van de kosten, waarin men vervalt bij een eenigszins dragelijke met den geest des tijds medegaande inrichting. Men kan er gerust op rekenen, dat ƒ 1000 a ƒ 1200 met eene gewone inrichting zijn gemoeid. Men heeft daarbij voor verdere versieringen en draperiën gezorgd en die uit Holland medegebracht, evenals enkele kleine meubeltjes (liefst van eikenhout). Het boven opgegeven schema is zoo billijk mogelijk berekend, zonder te vervallen in waardeloos meubilair, wat eigenaardig door den inlandschen meubelmaker genoemd wordt: kajoeklampies (van klampjes aan elkaar gelascht en ondeugdelijk). Meubels koopen is op den duur goedkooper, daar de venduties niet veel opbrengen. Vendutie houden is vaak voor den betrokkene een ruïne! Men kieze dus verstandig tusschen huren of koopen, naar kansen van korter of langer verblijf op eene plaats. Vervoer per spoor kost veel. Men kan meubels huren en dan zijn de huurprijzen zeer verschillend, naar gelang men een compleet, bij elkander behoorend geheel (één stijl) of wel „ratjetoe" neemt. Men kan voor het boven opgegeven meubilair (van ƒ 690) op ± ƒ 20 a ƒ 25 huur per maand rekenen; dus zonder bedden, keukengerei enz. Deze laatste zaken zijn niet te huur of wel zóó, dat het beter is, ze niet te huren. Bij gehuurde ledikanten met toebehooren, ook soms bij koopen op vendutie, zie men ter dege of alles zuiver en zindelijk is en geen ongewenschte bevolking wordt binnengebracht." Tot zoover de vriend, die, na een paar jaren verlof, Batavia reeds zoo veranderd vond. Op andere hoofdplaatsen, te Semarang en in de ville-lumiere Soerabaia b. v., zal het wel hetzelfde zijn. De tijden gaan vooruit en zeden en gewooftten houden gelijken tred. Al het oude, het goede, het degelijke van voorheen verdwijnt! Sic transit.... V. DIE MET ONS MEELEVEN (INSECTEN, ENZ.)! Heel ons Indië is één groot Insectarium! De diertjes, van allerlei slag, ook de grootere, zijn de plaag van inlander en Europeaan. Ze leven letterlijk met ons mede. Er zijn er, die wij inderdaad missen, als we hen niet op vaste tijden zién te voorschijn komen. Zoo o.a. is het met de hagedissen en de (grootere) tokkè's. Hoe men ook over deze beide reptielen moge oordeelen, hoe „griezelig" zij mogen zijn, beide soorten behooren tot onze nuttige (huis-) dieren. I De volgende soorten mogen niet onvermeld blijven. De hagedissen (tjitjak) en gekko's (tokkèj. Grijs-blauw van kleur, ziet men ze op de muren. De tokkè's zijn vaak donker van kleur en veel grooter. De muskieten (njamoe). De mieren (semoet). De witte mieren (rajap) en de van deze afkomstige vliegende witte mieren (larong). De kakkerlakken, spinnen, duizendpooten, schorpioenen, walangsangit, klappertorren, myriaden van torretjes, vlindertjes en uiltjes, die 's avonds te voorschijn komen; dan de rupsen, in huis en in den tuin, eindelijk de slangen van allerlei soort. De hagedissen helpen U van vele insecten en muskieten (muggen) af, door gestadig jacht op hen te maken. Zij houden, in uw huis, razzia onder die plaag. Ter lengte van 1 a l '/2 vinger, zijn ze zeer vlug van beweging en hechten zich door zuignappen aan de muren, zelfs aan gordijnen, vast. Zij hebben den vorm van krokodillen. De gekko — veel grootere soort, maar van denzelfden vorm — zijn breeder en kunnen 2 è 21/., d.M. lengte hebben. Ook deze doen mede aan de verdelging van talrijke insecten. Zij nestelen zich gaarne in donkere hoeken, achter gordijnen, schilderijen, in geboomte, onder de dakpannen, enz. Des avonds komen zij, bij lamplicht, te voorschijn. De muskieten (muggen) tieren in de warmte welig voort, vooral op kustplaatsen en in moerassige streken. Men zorge er altijd voor, dat zij, door waaien en slaan met een rieten bezempje, uit het bed worden verwijderd. Iedereen overtuige zich, vóór het naar bed gaan, dat de klamboe (gordijn) goed „gekiepast" (schoon gewaaid) is. Zonder dezen maatregel is het slapen ondoenlijk. De muskieten azen op vocht, op transpiratie, liever nog, op bloed. Het is daarom raadzaam, in uwe slaapkamer een natten, half uitgewrongen handdoek aan uw waschtafelrekje te hangen. Zij komen dan gretig af op den vochtigen doek. Door 's inenschen uitwaseming weten zij dezen instinctmatig op te zoeken en te plagen. Het gegons, veroorzaakt door lichte vleugeltrillingen, kondigt der muskieten komst. Laat ge de muskiet begaan, dan strijkt zij behoedzaam op uwen huid neer en zuigt ze uw bloed uit. Het is daarom raadzaam, U zoo weinig mogelijke/; négligé te bewegen, althans niet tot kort voor het naar bed gaan. Zijt ge in den Indischen dracht (sarong en kabaïa), zet U dan op den stoel neder met een gevlochten matje onder U. Elk huishouden houdt er, daarvoor, die matjes op na. Een probaat middel tegen muskietenbezoek is het inwrijven van armen, beenen, handen, voeten, nek, ooren en voorhoofd met bergamotolie. Deze is duur. Men mengt daarom deze olie MODERNE OFFICIERSWONING TE MR.-CORN ELIS met andere oliesoorten (geen klapperolie), b.v. met slaolie. De muskiet kan niet tegen de lucht van bergamot. De mieren (semoet) worden in vele soorten in huis en in den tuin aangetrotfen. .. De gewone, kleine, zwarte soort nestelt zich gaarne bij suiker en verdere provisiën. Een kleinere soort, doch venijnig wegens den steek of beet, is de „semoet gatel". Zij zwermen op hand en arm, als men ze bij het verdrijven aanraakt, en veroorzaken geweldigen jeuk. In den tuin vindt men dikwijls, vooral bij enkele boomsoorten in den vruchtentijd, groote roode mieren (rang-rang), wier beet ook venijnig is. Wee degenen, die toevallig in een rangrang-nest (bij struikgewas)^ trapt', of op een boomstam gaat zitten, waaronder een nest is. _ . . De vreeselijkste plaag van een ieder is de witte mier (rajap); rajaps in den grond, onder uw huis te hebben, is een ramp. En waar zijn zij niet? De naam ro/'a/^bezorgt U reeds een schrik op 't lijf. Men kan er vast op aan, dat vochtige huizen, een vochtige grond, rajaps herbergen. De diertjes zijn klein, geelwit en zien er als 't ware vettig uit. Komen zij ergens in uw huis, onder een bed, een kast of in de goedang (provisiekamer), onder kisten, van uit den grond op, breng er dan fluks een paar kippen bij, die gretig de vette diertjes oppikken. De witte mieren huizen bij elkander in koloniën, met eene koningin aan het hoofd. Alleen door deze te vangen, wordt beweerd, lost zich de kolonie op (?). Er is feitelijk niets aan deze geweldige Indische plaag te doen. Schoonhouden, dikwijls vegen, blikken platen onder de pooten der kasten te plaatsen, de kasten lal '/.2 d.M. van den muur te houden, begietingen met petroleum, ziedaar de middelen, die aangewend worden, maar vaak zonder gevolg, daar in den regentijd in éénen nacht de plaag uit den grond opkomt. Zij boren een gat door den vloer en bouwen zoo, opgaande, voort tot aan, in en door uwe) kasten met kleeding, boeken, plaatwerken, in één woord door alles! Deze zelfde rajaps krijgen, na eenige dagen, vleugels en kruipen dan, 's avonds, uit de gaatjes als vlindertjes naar het oppervlak, waarna de wilde vlucht, in honderdtallen, door uw huis begint. Het licht trekt hen natuurlijk aan. Dat zijn de larongs. Zij worden gaarne door de inboorlingen gevangen en als lekkernij verorberd. Ook deze larongs zijn, vooral in den westmoesson, een ware plaag. Nog eens, afdoende maatregelen tegen de witte mieren en larongs bestaan niet, totdat eindelijk het uitgraven van den grond en het (moeilijk) vinden van de koningin het bestaan dier termieten vernietigt en U tijdelijk van die ééne1 kolonie heeft bevrijd. Maai er zijn er zoo vele! Magelang is o.a. één groot wittemierennest. Blikken doozen en kisten, djattihouten meubelen, glas en aardewerk zijn goede rajapbeschermers. Kisten van vuren- en grenenhout zijn in enkele uren doorgegeten en vernield. Men lette derhalve zorgvuldig op fantasiemeubeltjes, op 't oog sierlijk en keurig maar van Jicht hout vervaardigd en niets waard tegen de vreeseliike' vernielzucht dier insecten. Elk huis herbergt verder tal van kakkerlakken, platte, bruine gevleugelde insecten van ± 3 cM. lengte, onaangenaam van reuk! Deze nestelen zich ook overal, o.a. in de linnenkasten, onder het goed, in de reten van houtwerk, in de goedang. Zij vliegen somtijds door de kamers, maar maken, op hun beurt, wederom jacht op allerlei kleinere insecten. De steek (of beet?) van een kakkerlak kan soms gevaarlijken vergiftig zijn. Men maakt ze onschadelijk door ze met een plat voorwerp, b.v een slof, dood te slaan. Er bestaan voorbeelden, b.v. dat eene dame te Buitenzorg, die een kakkerlak met de platte hand doodsloeg, toen ze er een in haar linnenkast zag, bloedvergiftiging kreeg. Na een paar dagen zwol de hand, toen de geheele arm op, waarna deze moest worden geamputeerd. Na de „goedgelukte (?) operatie overleed zij toch. Men zij dus voorzichtig met deze vieze dieren. Deu-f,pinJnen (laba-laba> °ok kelö-mönggök) behooren ook, in verschillende groote en kleinere soorten, tot de vele huisinsecten. z.e vernietigen tal van torretjes en ander klein gedierte. Men heeft er — vooral in geboomte — groote soorten van — evengoed als men in de bosschen, op Sumatra o.a., de grootste kapellensoort (Atlas) kan aantreffen. De spinnen mogen al „griezelige ïeren zijn, ze doen daarentegen, voor zooverre mij bekend geen mensch kwaad. ' Al dat gedierte te samen aast op voedsel en is het derhalve raadzaam, vooral in den nacht, goed te letten op het voedsel en de melk der kleine kinderen. Men overtuige zich, bij lamp- .. TT c- <3- ,met een electrisch zoeklichtje — dat voedsel en melk vrij zijn van insecten, mieren, enz. De pap, op een bordje, doe men midden in een waschkom met water gevuld. ' De duizendpooten (kelabang) en schorpioenen (keladjengking) worden ook, doch zeldzamer, in de huizen (en de bijgebouwen) aangetioffen vooral als deze van vochtigheid hebben te lijden. ij zoeken donkere plaatsen op, o.a. in dicht opgevouwen nattig waschgoed, dat in de linnenkast opgestapeld ligt. Men zie daarom elk stukje ondergoed terdege na en sla dat eerst stevig uit. De balang-sangit of walang-sangit (een soort van kleinen sprinkhaan met walgelijk riekenden geur) behoort mede tot de plagen der menschen. Deze insecten nestelen zich in het veld en »efst bij de wortels van korenaren, in vochtigen grond Zoodra de snijtijd daar is en de padi (het koren) gesneden wordt, komen die sprinkhaantjes te voorschijn en bezoeken zij de huizen in kampongs en steden. Bij de geringste aanraking en bij elk, voor het diertje zelf, onaangenaam gevoel, geeft het, door een aan het lijf zittend kliertje, een hoogst onaangename lucht van zich af, zóó sterk en doordringend, dat men er hoofdpijn van krijgt en er zelfs onpasselijk van kan worden. Komen zij U gedurende den maaltijd bezoeken, dan is al uw eten bedorven. Het gevoel van warmte b.v. als er een paar in uw heete soep vliegen, doet hen die doordringende lucht afgeven, of wel: ze ontladen een vocht, dat even kwalijkriekend is. Vooral in den regentijd worden zij een ware plaag, als de sawah's blank van water staan of den moerassigen bodem vertoonen, terwijl de padi wordt gesneden. De klappertorren (koembang) behooren tot de insecten, die vaak schade aanrichten aan het getimmerte van het huis. Zij boren gaten in stijlen, balken en de houten ribben der afdaken en ondermijnen daardoor de draagkracht der spanten. Ook de andjing-tanah, een grauw, grijs, langwerpig, vies insectensoort, van ± 2 a 3 cM. lengte, met zaagjes ter weerszijden van den kop, behoort tot de lastige bezoekers. Voegt men bij dit alles nog de motten en de verdere tallooze insecten, torretjes, uiltjes, enz., die allen des avonds, bij lamplicht, komen binnenvliegen en het lezen of geregeld werken belemmeren, dan kan men zich een beeld vormen van de telkendage terugkomende kwelling, waartegen niets te doen is. Men plaatst vaak kommen met water onder de lampen, om de insecten daarin, bij hoopen, te laten vallen. Van petroleumlampen is het reservoir soms zwart van de torretjes, geplakt bovendien, met larongs, wier vleugeltjes door de vochtigheid blijven kleven. Met dat al raakt men in het zonneland spoedig aan den toestand gewend. Er is toch niets aan te doen. Men leeft in een land van tuinen en veel groen en neemt dezen last op den koop toe. Ook de vele rupsen (oeler) behooren tot de plagen. De meesten veroorzaken jeuking, sommigen zelfs ontsteking. Zoo b.v. de groote, groene oeler-kèkèt, terwijl de gewone harige oeler boeloe (rups), die men overal in de tuinen en tusschen de bloemen aantreft, mede een vreeselijken jeuk veroorzaken. Het middel om den jeuk te verdrijven is: inwrijven met olie. Ook slangen {oeler) kan men nu en dan in huis vinden. Gelukkig behoort zulks tot de zeldzaamheden. De bouw der huizen, met open deuren overal, te midden van groote open erven en bloementuinen met heesters, boschages, hooge boomen, enz. geeft dezen reptielen ruimschoots gelegenheid de huizen binnen te kruipen. Daarom wordt aangeraden, den onderkant der muren niet te teren, doch wit te laten, opdat men tegen den helderen achtergrond, bij avond, beter zien kan of er verdacht volkje binnensluipt. De grootste der slangen is de oeler-sawah, die nu en dan wel eens, echter gelukkig zeldzaam, op erven, onder groote vuilnis- en afvalhoopen wordt gevonden. Er wordt dan dadelijk, door de bedienden, jacht op gemaakt. Ook in de goedang, b.v. onder groote houten rijstkisten of onder groote zware wijnrekken, kan zich zoo'n ongewenschte gast verbergen. De gevaarlijkste soort is wel de kleine oeler-belang (adder), bij avond in halfduister kenbaar aan de lichtgroene kleur onder aan den buik. Over 't algemeen wordt beweerd, dat de meeste giftige slangen (waaronder de oeler-belang) niet de lengte van '/, M. halen. Eén goede raad wordt hierbij gegeven; men vergete dien nimmer! Trekt nooit uwe schoenen, pantoffels of sloffen aan, zonder ze eerst goed te hebben uitgeklopt. Vooral schoenen, die ge geruimen tijd hebt laten staan en ergens in een donker hoekje, onder uw bed of in een groote hangkast, hebt opgeborgen. Overtuig U, dat daarin geen gevaarlijk gedierte nestelt. Het zoekt de warme, donkere plaatsen op. Zelfs is het voorgekomen (historisch), dat zich een slang onder het hoofdkussen in bed had te slapen gelegd. Ze lag daar behagelijk, warm en in elkander gerold. Licht derhalve altijd uw hoofdkussen op! Een en ander is niet neergeschreven ter vreesaanjaging, doch om te wijzen op het gevaar dat nu en dan dreigen kan, als men de raadgevingen, hierboven gegeven, in den wind slaat. Let op de kleertjes en bedjes uwer kinderen! Er is nog een soort van onaangenaam, lastig gezelschap, dat dikwijls door bedienden in huis, speciaal in de bijgebouwen, wordt binnengebracht. Als een bediende van uit de kampong in dienst treedt, zal men het menigmaal treffen, dat hij, of zij, een bamboezen of houten baléh-baléh medebrengt. Zoo'n meubelstuk is vaak een haard van ongedierte, van de beruchte weegluizen of wanddiertjes. Men were, zoo doenlijk, den aansleep van de baléh-baléh. Het zou wenschelijk zijn, als de Indische industrie zich ging toeleggen op het vervaardigen van eenvoudige ijzeren baléh-baléh's. Wel is waar kunnen die diertjes zich tusschen de voegen en bij de ijzeren schroeven nestelen, maar ijzer is met teer te bestrijken en goed, althans beter met eene sterke oplossing van ruwe carbol te behandelen, dan bamboe of hout, waarin zij talrijk voorkomen en haast onuitroeibaar zijn. Honden worden dikwijls, als zij buiten in het warme zand hebben gelegen, geplaagd door kleine diertjes, parasieten van den karbouw of buffel (de z.g. „tjap'aks"). Deze hechten zich aan den hondenhuid vast en voeden (vullen) zich met bloed, tot ze dikgezwollen zijn en er blauwpaarsch uitzien. Men moet de honden, althans als men prijs stelt op goed onderhouden dieren van eenige waarde, van die diertjes bevrijden en ze daarom dikwijls nazien en kammen. ^ . .. Tegen deze plaag bestaat geen remedie. Ze is alleen vuil, vies en daarom reeds een reden tot zoeken en vernietigen der diertjes. VI. DE VOEDING. In den zomer van 1902 werden op het te Amsterdam gehouden congres voor verbetering der voeding verschillende redevoeringen gehouden waarvan enkele zeer behartingswaardige wenken bevatten en die, in betrekkelijke tegenstelling met vroeger algemeen aangenomen theoriën, wel de overdenking waard zijn. Een der woordvoerders, Dr. Schrijver, stelde zeer terecht de vraag: „Waar begint onze voeding?" 't Antwoord daarop is: „Niet in den mond !" Waar dan ? In de maag ? „Ook niet , zegt de dokter, „de voeding vangt aan in de keuken". Dat wil zeggen, het komt er niet alleen op aan, hoe wij eten en wat, maar ook vooral, hoe de spijzen gereed zijn gemaakt. Het is daarom verkeerd, dat zoo velen weinig weten van de spijzen. Ware het anders, velerlei ziekten en onbehagelijkheid zouden voorkomen worden. Hoe eenvoudig leefden onze voorouders! En veel buitenlieden leven nog zoo. Die waren (en zijn) gezond. In vele, ja de meeste Hollandsche huisgezinnen komen in plaats van den eenvoudigen burgerpot, dikwerf sterk gekruide en gezouten spijzen op tafel en zelfs de kleine kinderen krijgen daarvan hun deel. En dan verwondert men zich nog, dat de jeugd zoo verkwijnt en zwak is. _ /# „ . Spreker noemt de geheel verkeerde leefwijze (in Europa), waardoor de jeugd verzwakt, het volk verslapt, den kanker van onzen tijd. , ,, Sinds. het verkondigen van de theoriën van Liebig, geeft men de voorkeur aan voedingsmiddelen, welke veel eiwit bevatten Men verstaat daaronder versterkende middelen, hoofdzakelijk het vleesch, in zijn verschillende toebereidingen. De verbruikte eiwitstoffen worden dan door de nieren uitge- scheiden. Wie dus veel eiwitrijke voeding (vleesch, eieren, enz ) gebruikt, laat ziin nieren buitengewoon veel arbeid verrichten. Een gedeelte van deze in groote 'hoeveelheid gebruikte eiwitstoffen gaat in ons lichaam in vuilnis over, en er bestaat alle grond om aan te nemen, dat deze vuilnisvergiften de oorzaak zijn, waardoor zoovele schijnbaar goed gevoede volwassenen en kinderen geen weerstandsvermogen tegen ziekte bezitten. Van veel belang zijn ook de suikerstoffen en het bii de spijsvertering in suiker omgezette zetmeel. Het zijn in hoofdzaak de suikerstoffen, die de verbranding in ons lichaam onderhouden Zij leveren aan ons de noodige kracht" Een andere spreker, de vegetariër D. de Clercq, wees op het nadeelige van het vleeschgebruik en prees de vruchtenvoeding als de eenig goede. s „De hongerige maag", sprak hij, „weet nog uit verschillende boom- en aardvruchten juist dat te kiezen, wat goed is voor het lichaam, ook zelfs zonder kunstbewerking. Het instinct weet nog wel, dat de natuurmensch zich moet voeden met plantaardig voedsel. Ons gebit zegt ten duidelijkste, dat wij tot de vruchteneters behooren. Nu kan de mensch wel aan de boom- en aardvruchten, die hij eet eenige groenten toevoegen, die hij voor 't gebruik kookt maar bij voorkeur moet hij zich voeden met de levende cel' met met de door het koken gedoode. En", vervolgt hij, „kookt men groenten, laat dan niets van de voedende bestanddeelen verloren gaan dat wil zeggen, kookt ze niet in water, maar in stoom. Met het afgieten gaat de voeding in den gootsteen. Onze groote fout ligt hierin, dat wij te veel eiwit willen hebben. Ons lichaam is daarvoor niet ingericht en vele vegetariërs doen dan ook verkeerd, als zij veel erwten en boonen gaan eten, om toch maar veel eiwit te krijgen". Tot zooverre de beide sprekers, twee van betrekkelijk uiteen- loopende richting; in één zaak gaan zij eenstemmig, n.1. men gebruike niet te veel eiwitstoffen, doch verdeele de voedselkeuze met beleid. Het komt er, in Indië vooral, bij de groote verscheidenheid van heerlijke spijzen, niet zoo zeer op aan, het gehemelte te streelen, als wel te zorgen, dat wat genuttigd wordt, voedzaam is. Men heeft variatie genoeg, om voortdurend den eetlust op te wekken, zonder altijd zijn toevlucht te behoeven te nemen tot sterke kruiden, prikkelende bijspijzen of „eetlustbevorderende" dranken. Over die ruime keuze van lekkernijen leze men hierachter de verleidelijke beschrijving van den'Heer Prick (Afd. B, hoofdstuk V, „de ïnlandsche bedienden"), die inderdaad niet overdreven is. Wil men met voordeel te werk gaan bij de samenstelling der verschillende dagelijksche menu's en daarbij de voeding eenigsz.ns volgens wetenschappelijken grondslag regelen, dan kan nïen nierachter een lange lijst naslaan, waaruit elke huisvrouw over c e waarde der spijzen kan oordeelen en diensvolgens de keuze kan doen. Onder de verschillende analyses, voornamelijk overgenomen uit de „Bulletins van het Koloniaal Museum te Haarlem (onderzoekingen van de H.H Dr. M. Greshoff, assistent |. Sack doctorandus J. J. van Eck), heeft men kust en keur van spijzen en ingrediënten, behoorende tot de uitgebreide Indische rijsttafel en de gebruikelijke Europeesche schotels. a. Hoe moet de temperatuur van ons voedsel zijn? Een onzer weekblaadjes bevatte onlangs een zeer goed opstel over de temperatuur van alles, wat wij gebruiken, koud of warm. Het is nuttig, dat de bijzonderheden daarvan meer bekend raken, want er wordt in dit opzicht veel gezondigd. Niet alleen zondigt men tegenover de maag, maar ook tegenover de tanden, den mond, de keel, enz. Het voedsel, warm of koud, vast of vloeibaar, heeft op die lichaamsdeelen grooten invloed. „Menige slechte tand of kies, ontelbare keelcatharren en wie weet hoevele maagziekten, zoowel van geringe beteekenis als van hoogen ernst, zijn te wijten aan het voortdurend te heet of te koud nuttigen van spijs of drank. Allerlei stoornissen in het zenuwleven en in den algemeenen gezondheidstoestand kunnen hieruit voortvloeien, zoodat menigeen, vooral in Indië, een sukkelend en kwijnend bestaan voortsleept, waarvan hij de oorzaak aan zichzelf moet toeschrijven. Daarom volge men deze algemeene wet: Gebruik uw voedsel en drank op eene temperatuur, die weinig verschilt van de gewone bloed- of lichaamswarmte. Dagelijks wordt hiertegen gezondigd. Koffie of thee, tot kookhitte verwarmd, wordt voorgediend en .... schielijk, al blazende, opgedronken. Later moeten tong, mond, gehemelte en tanden het ontgelden. Men stompt de smaaktepeltjes op de tong daardoor af en door het voortdurend gebruik van zulke gloeiend heete dranken proeft iemand nagenoeg niets of weinig van dranken op gewone temperatuur. De smaakzenuwen werken niet meer. Evenzoo gaat het met de soep, met warme, heetgepeperde sajors en kerriesoorten, met te heete rijst, die nog in den bakoel dampt, met sausen, vooral als deze zeer vet zijn. In heeten, te heeten toestand vinden deze spijzen hun weg, terwijl zij de sporen van hun doortocht duidelijk voelbaar achterlaten. Het gevolg is: maiglijden; de smaak wordt daarbij bedorven, de gezonde eetlust gaat allengs verloren. Men tracht dan, door nieuwe prikkels, smaak en eetlust op te wekken en men vervalt van kwaad tot erger, totdat ... de dokter te pas moet komen. Hetzelfde geldt voor te koude spijzen en dranken: ijs, plombières, gefrappeerde dranken, enz. Tusschen en na de maaltijden zijn crèmes, glacé's en dergelijke, zoo ook ijswater, tot ijstemperatuur afgekoeld, zeer af te keuren. Toch is dit een gewoonte in Indië, zóó doorgevoerd, dat zelfs de inboorlingen te veel daarvan gebruiken Zonder ijswater is geen maaltijd denkbaar. Gedurende, en kort na den maaltijd verkeeren maag en ingewanden in verhoogde werkzaamheid; de toevoer van bloed naar die deelen vermeerdert den aanvoer der noodige verteringsvochten; de maagtemperatuur is aanzienlijk verhoogd ten bate van het spijsverteringsproces. Komt nu een aanvoer van ijskoud vocht in de maag, dan wordt dat proces gestoord en ontstaan digestiestoornissen. Zeer zeker wordt dan het voedsel niet genoegzaam doch onvoldoende verteerd. ' Welke temperatuur moet het voedsel dan hebben? Het begrip van te heet of te koud is niet bepaald vast te stellen, daar ieder mensch verschillend is aangelegd voor het gevoel van temperatuur. Vast voedsel van een hoogere temperatuur dan 55 0 C. en vloeistoffen, hooger dan 58" C., zijn den meesten menschen onaangenaam. Te heet schaadt de tanden aanmerkelijk; het glazuur kan barstjes krijgen, de zachte deelen der spijsverteringsorganen lijden ook geducht. Toch geeft men in Holland wel eens, des winters, voedsel van 60" C., om den verkleumden een gevoel van warmte te bezorgen. Niets is verderfelijker! Dranken, die den dorst lesschen, moeten 10 a 20° C. temperatuur hebben. Drinkwater van 12° C. is aangenaam, 8" C. verkoelend, 6" C. onaangenaam koud. Wordt het water 'tot 21" C. gebracht, dan heeft het zijn verfrisschenden smaak verloren Bier en mineraalwater smaakt, bij 14 a 15" C., aangenaam koud Wijn verschilt, naar de soorten, in temperatuur. Roode wijnen schijnen het best te smaken bij 17"—19" C., witte bij 10" C. en champagne bij 8" C. Daarom legt men, in Europa, de champagne 's winters in ijs, terwijl men den rooden wijn vóór het gebruik in een warm vertrek of dicht bij de kachel plaatst Te koude wijn smaakt inderdaad zuur. Koffie en thee smaken het beste bij een temperatuur van 40° a 50° C., hoewel sommigen de voorkeur aan deze dranken geven, als zij tot 60° a 65" C. 2ijn verwarmd. Zij wekken dan op, tot toe' Daarentegen zijn zij bij een temperatuur van 10 15 C. aangename, verfrisschende dranken. Nu is het zeker niet aangenaam en ook niet gemakkelijk uit te voeren, om eiken beet of dronk vooraf aan een thermometerschaal te toetsen, maar ons gezond verstand behoort ons te leiden bij het gebruik van voedsel en drank, dat ons lichaam gezond en krachtig moet houden. Dit geschiedt niet, als wij de lichaamsdeelen, die de voedingsmiddelen tot voedingsstoffen, (d. w. z. tot het wezenlijke in onze voeding) moeten omzetten, overprikkeld en ziek maken. Alleen gezonde en krachtige organen kunnen naar behooren hun dienst vervullen. Dat warm voedsel voor den mensch noodig is, al is het slechts eéns in het etmaal, is een officier op Atjeh (1885) duidelijk gebleken. ' Hij had genoeg van de dieverijen zijner bedienden en besloot zijn goedang voor goed te sluiten, de haardvuren in de keuken voor goed te dooven. Twee maanden werd niets dan brood genuttigd, 's morgens, 's middags en 's avonds. Er was verscheidenheid van delicatessen op tafel, wat in dien tijd, vooral op Atjeh, gebruikelijk was. Het lichaam miste allengs warmte, er kwam geen toevoer van warmte, de officier werd ziek en kreeg langdurige koortsen, weken lang. b. Het spijsverteringsproces. Wat, hoe, waarom en hoeveel moet men eten? Het' menschelijk lichaam heeft groote overeenkomst met een stoommachine; het heeft voortdurend toevoer van materiaal noodig. Bestaat dit materiaal bij de machine uit brandstof, bij het lichaam wordt dat door voedsel vervangen. Die geregelde toevoer van voedsel dient zoowel om het door de stofwisseling verbruikte, dus voor alle levensdoeleinden gebezigde, weer aan te vullen, als om den gezonden staat te bestendigen, den wasdom van het lichaam te bevorderen. Ter verduidelijking van bovenbedoelde overeenkomst met een stoommachine kan de volgende parallelstaat dienen: De werkende stoommachine neemt tot zich: 1 °. Brandstof, steenkool, hout, turf, enz., dat zijn oude of droge, brandbare plantenstoffen. 2°. Water. 3°. Lucht. Zij brengt voort: 1". Warmte van 212 graden, door snelle verbranding. 2". Rook uit den schoorsteen, of lucht, beladen met koolzuur en waterdamp. 3". Asch, het gedeelte der brandstof, dat niet verbrandt. 4". Beweging, onverschillig Het levende dierlijke lichaam neemt tot zich: 1°. Voedsel, vleesch en versche plantenstoffen, beide vrij gelijk van samenstelling en brandbaar. 2". Drank, dus óók water. 3". Lucht, dampkringslucht (ademhaling). Het brengt voort: 1°. Warmte van 98", door langzame verbranding. 2°. Adem uit de luchtpijp of lucht, beladen met koolzuur en waterdamp. 3". Uitwerpselen, het gedeelte der voedingsstoffen (spijs), dat niet verteert. 4°. Beweging, of samen- welke, b.v. het rijzen en dalen, of op- en neer- of zijwaarts gaan van hefboomen, scharnieren, enz., zoodat voortdurende werkzaamheid wordt te weeg gebracht. Bij gebrek aan brandstof, water of lucht zal de stoommachine langzamerhand ophouden te werken tot zij geheel stilstaat. Plaatselijke gebreken aan de machine worden hersteld door deskundigen. trekken en ontspannen van spieren, waardoor, middels beenderen, gewrichten, pezen enz. voortdurende werkzaamheid verkregen wordt. Gebrek aan voedsel, drank of lucht doet eerst de beweging en het leven verflauwen en ten laatste geheel ophouden. Plaatselijke gebreken ofziekten van het lichaam worden hersteld of genezen door de werking der inwendige levenskracht — waartoe 's dokters hulp noodig is. Men ziet de volledige overeenkomst. Terwijl echter bij de stoommachine brandstof noodig is, die slechts dient om het water te doen koken en verdampen, heeft de mensch zijn brandstoffen, voor het lichaam, uit verschillende voedende bestanddeelen noodig, waarvan eiwitachtige stoffen en koolhydraten de twee voornaamste zijn. De andere bestanddeelen (stikstof, vetten, anorganische (asch-) stoffen, zouten, ijzer, kalk, enz.) zijn evenzeer voor den bouw als voor het onderhoud van het lichaam noodig. Eiwit voor het celweefsel, de spieren, enz., koolhydraten voor het onderhoud van de noodige warmte van het lichaam, 37 1 (voor de z.g. verbranding), en de asschen of anorganische stoffen voor het beenderenstelsel, eindelijk het water voor het chemisch proces van alle bestanddeelen. Zonder water, een der bestanddeelen van alle voedingsstoffen, zou geen lichaam in stand kunnen worden gehouden. Dat telkens behoefte bestaat aan toevoer van nieuw materiaal (spijzen), bewijst de honger, die zich bij elk mensch enkele malen per dag openbaart. Hoe meer stoffen het lichaam verbruikt heeft — o. a. bij ingespannen arbeid — hoe meer toevoer van stoffen, van voedsel, noodig is. Er moet dus gegeten worden, zoowel om in 't leven te blijven als om de levensprocessen ongestoord te laten voortgaan (stofwisseling). Het eten, dat men nuttigt en dat men uit het planten- en dierenrijk trekt, wordt reeds in den mond vermalen, door tanden en kiezen fijngekauwd en door het speeksel verder — vóór het doorslikken geschikt gemaakt om door de maag te worden opgenomen. Deze bewerking in den mond bereidt het voedsel voor latere opname in het bloed voor. Is het eindelijk in de maag beland, dan ondergaan de eiwithoudende lichamen door den invloed van het (zure) maagsap wederom chemische veranderingen. Als de spijzen eenigen tijd in de maag zijn gebleven ), waar zij, al naarmate van hunne scheikundige samenstelling door de verbinding met de maag- en later met de darmsappen, èn door de afscheidingen van lever en alvleeschklier, zoodanig zijn omgezet, dat zij tot voeding van het lichaam zijn geschikt gemaakt, worden zij, door vele kanaaltjes, uit het darmkanaal opgenomen en zoo verder naar het bloed gevoerd. Ook de functiën van milt en lever werken, tegelijk met de ademhaling, mede, om voortdurend dat bloed te verbeteren, terwijl het aldus gezuiverde bloed door talrijke aderen (slagaderen en verdere bloedvaten) naar de verschillende deelen van het menschelijk lichaam wordt gevoerd en dit zijn voedende kracht mededeelt. Is dat bloed afgegeven, dan gaat het verder door de aderen naar het hart en hiervan wederom langs kanalen naar de verschillende lichaamsdeelen terug, zoodat de omwisseling telkens verandering teweegbrengt. Het hart namelijk doet in het lichaam dienst als" een dubbele pers- en zuigpomp. Het ontvangt het bloed en geeft het weder af, daar het niet alleen het lichaam van bloed voorziet en het van daar terugkomende weder opneemt, maar deze functie, met een geheel afzonderlijk stelsel, ook voor de longen vervult. De rechterhelft van het hart dient om het nieuwe, zuurstofarme bloed op te nemen en naar de longen te voeren, terwijl de linkerhelft dient, om het uit de longen komende en daar van zuurstof voorziene bloed weer op te nemen en over de verschillende deelen van het lichaam te verdeelen. Uit een en ander blijkt, dat voor dit voortdurend wisselingsproces een doelmatige voeding noodzakelijk is. De grondstoffen, noodig voor het onderhoud van het dierlijk, zoowel als het menschelijk lichaam, moeten daarom afwisselend, van elkander verschillend, zijn. Een gemengd voedsel, dat uit eiwitstoffen en uit meel- en suikerstoffen (de z.g. „koolhydraten") bestaat, is daartoe noodig. De vetten zijn, hoewel als voedingsmiddel ook gewenscht, niet beslist noodzakelijk. Om tot dit gemengde voedsel te geraken, wordt - behalve dat het instinct, zelfs "bij de minst beschaafde volkeren, de goede keuze aangeeft — door ons, beschaafde menschen, gebruik gemaakt van de kennis der scheikundige samenstelling onzer voedingsmiddelen uit het planten- en dierenrijk. Het voedingscijfer geeft tevens aan, hoe de variëteiten het voordeeligst voor het lichaam zijn te combineeren. ') „Verteerd zijn" is de uitdrukking. De verschillende voedingsmiddelen verteren alle niet even snel Een tabel, hierachter, geeft van enkele den digestietijd aan. Wij danken de bestaande tabellen aan de scheikundige onderzoekei s en maken van hun wetenschap gebruik, waar wij met de keuze van enkele ingrediënten of spijzen moeilijkheden zouden ondervinden. De vier, aan het hoofd van dit hoofdstuk gestelde vragen geven, na deze uitweiding over het verteringsproces, de volgende antwoorden aan de hand. lu. Wat men eten moet. Stoffen of spijzen, die, onder meer, eiwüachtige lichamen en koolhydraten (meel- en suikerstoffen) bevatten. 2°. Hoe men eten moet. Men ete nimmer te snel. Een eerste vereischte is, dat het voedsel goed en langzaam gekauwd en met het speeksel vermengd wordt. Hierdoor wordt de spijsvertering gemakkelijker gemaakt. Door een slechte spijsvertering, gedeeltelijk ontstaan door snel te eten (door „jagen") en onvoldoende te kauwen en bevochtigen, ontstaan indigestiën en vele andere maagaandoeningen, waaraan zoovelen in Indië lijden. 3". Waarom men eten moet. Tot instandhouding van het lichaam, opdat dit voor alle functiën geschikt blijve. Nauw hangt hiermede samen, wanneer men eten moet. Vooreerst, als men honger heeft. Men heeft zich echter in dit opzicht vrijwel getraind, door op vaste tijden van den dag voedsel te gebruiken. Geschiedt zulks in Europa gemiddeld bij den normaalmensch om de vier uren (8 uur, 12. 4 en 8 uur s avonds), in Indië wordt gemiddeld om de zeven uren gegeten 6 a 7 uur 's morgens, ± 1 uur's nam. en 's avonds ± 8 a 8'/, uur. Des middags, ongeveer 4 a 5 ure, wordt bij de thee wel eens eenige versnapering gebruikt. Het schijnt dat niet alleen de overvloedige rijsttafel de langere tusschenpoos tot 's avonds toelaat, maar ook dat de siësta medewerkt tot latere voedselopname. Het Fransche gezegde: „qui dort dine" geeft voldoende verklaring waarom men zoolang zonder eten kan blijven. 4°. Hoeveel men eten moet. Niet zooveel, „tot men niet meer kan". Er gaan meer menschen naar het graf door te veel, dan door te weinig te eten. Het voorschrift voor iedereen moet dus luiden : met het nuttigen van voedsel op te houden, terwijl men nog eetlust heeft. Alleen dieren eten altijd door, zonder nut en met de grootste gulzigheid. Het is bovendien een groote, maar algemeene dwaling dat men in een warm klimaat meer bestanddeelen verliest dan in gematigde of koude luchtstreken. Er wordt in den regel door Europeanen in Indië meer dierlijk voedsel gebruikt dan noodig is voor de voldoende voeding van het lichaam, terwijl juist de stofwisseling of het verlies aan bestanddeelen der weefsels ni^t zoo spoedig plaats heeft als in koelere streken. Het lichaam slijt eerder in de kou dan in de warmte. Maar men moet er voor zorgen, dat men voldoende voedingsstoffen, en deze in de gewenschte verhouding, opneemt. Voldoende eiwitstoffen (vleesch b.v.) zijn noodig voor de vorming der lichaamsweefsels, maar de noodige koolhydraten (meel, rijst, brood, suiker, enz.) zijn evenzeer noodig, om het verbruik in het lichaam te dekken. De hoeveelheid van elke soort voedingsstof varieert naarmate meer of minder arbeid wordt verricht, doch het is volstrekt, niet noodig, dat dan (b.v. bij het trainen voor wedstrijden) de hoeveelheid eiwit sterk vermeerderd wordt. Proeven hebben bewezen, dat de hoeveelheid eiwit, die per 24 uur verbrandt (d. i. in het lichaam wordt verwerkt) zeer constant is en dat bij groote krachtsinspanning slechts zeer weinig meer eiwit wordt omgezet dan onder gewone omstandigheden. In Europa heeft een normaal, volwassen man, bij gemiddelden arbeid, per dag noodig: ± 118 gram eiwit, 56 gram vet, 500 gram koolhydraten. Als hij per dag eet: 600 gram brood dan eet hij 36 gram eiwit, 3 gram vet, _ 290 gram koolhydraten. 500 gram melk — 15.5 gram eiwit, 3.5 gram vet, 24 gram koolhydraten. 150 gram vleesch - 31.5 gram eiwit, 8.3 gram vet en geen koolhydraten. . 600 gram aardappelen = 12 gram eiwit, 1.2 gram vet en 123.2 gram koolhydraten. 20 gram vet (in den vorm van boter, reuzel of ander vet bi] 't bereiden der spijzen), dan eet hij 0.1 gram eiwit, 19.8 gram vet en geen koolhydraten. 40 gram rijst = 2.6 gram eiwit, 6.4 gram vet en 31.4 gram koolhydraten. 40 gram boter := 0.35 gram eiwit, 25.3 gram vet en 0.2 gram koolhydraten. Als een man in het geheel per dag 2100 gram voedingsstoffen gebruikt, in ongeveer de opgegeven hoeveelheden, dan krijgt hij zelfs méér dan de boven opgegeven cijfers, noodig voor lichaamsonderhoud, n.1. ± 132.5 gram eiwit. ± 64.5 gram vet. ± 551.6 gram koolhydraten. Met eenigen goeden wil kan men, door berekening, uit de hierachter staande tabellen, nagaan wat en hoeveel van de verschillende ingrediënten en hoofdspijzen men nemen kan, om ieder mensch voldoende en gezond te voeden. c. De voornaamste Indische voedingsmiddelen in hunne samenstelling, zooveel mogelijk gerangschikt naar het voedingscijfer. Het voedingscijfer wordt verkregen door optelling van 5 5 V het eiwitgehalte, 2,3 X het vetgehalte en het zetmeel. (Opgenomen uit de „Bulletins" van het Koloniaal Museum te Haarlem). BENAMING VAN HET VOEDINGSARTIKEL OF INGREDIENT. Stikstofgehalte in pCt. Eiwitgehalte in pCt. Vet- of Oliegehalte in pCt. Koolhydraatgehalte (zetmeel) in pCt. Vezelstofgehalte in pCt. Aschgehalte in pCt. Watergehalte in pCt. Voedingscijfer. sES.ke'b0 30 ,, Erwten- of kippensoep 3 uur. Gekookte aardappelen 3 „ 30 min. Gekookte knollen, rapen en koolrabi 3 „ 30 „ Gekookte boonen 3 „ 45 „ Gekookte biet 3 „ 45 ,, Gekookte zalm 4 ,, Gekookte (gestoofde) kool 4 „ 30 „ Gekookte nieren 5 „ 30 „ Men ziet dat, met zeer weinige uitzonderingen (de rijst, nasi), de tabellen in hare opgaven aanmerkelijk verschillen. Nu doet dit betrekkelijk, ter zake, niet veel af, omdat wij, vooral in Indië, zooveel gerechten gebruiken en vrijwel van alles tegelijk nuttigen. Het gevolg is dus dat elke hap spijs, met den lepel naar den mond gebracht, zoodanig wordt gemalen en gekauwd, zóó door ons speeksel wordt doortrokken en als het ware gekneed, dat een innige vermenging der verschillende voedingsstoffen reeds wordt bereikt, vóór dat deze naar de maag verhuizen. Men kan daarom op een gemiddelden digestietijd van ± 3 a 3'/., uur rekenen, ook wat de omvangrijke rijsttafel betreft. Het lichtst verteerbaar is de rijst; met deze alléén zou men, eenige malen per dag, niet genoeg hebben. Van daar dat bij een schrale rijsttafel, zooals die wel eens in Holland wordt gebruikt, zoo spoedig weer honger wordt gevoeld. De vermenging met verschillende bestanddeelen maakt eerst de rijsttafel „copieus". Ook het gebruik van vruchten werkt mede tot de verteerbaarheid der spijzen. Tot de lichtst verteerbare kunnen de zachte, vleezige, rijpe vruchten (pisang, pepaja, manggistan) worden gerekend, daarna volgen de djamboesoorten, de mangga, de ananas en citroensoorten, waaronder de pompelmoes. Van de beide laatsten doet men goed de vezelige deelen, nadat men het vruchtensap heeft uitgezogen, niet mede in te slikken. Tot de minst verteerbare vruchten behooren de doekoe, de salak en vooral de nangka; van de laatste is zelfs het vleesch lederachtig. Nieuwelingen in Indië doen het verstandigst, zich tot de eerste drie vruchtensoorten te beperken en dan daarvan in den beginne niet overdadig te gebruiken. In het vruchtenland bij uitnemendheid, waar men, voor de waarde van een rijksdaalder, minstens tienmaal ') zooveel vruchten kan krijgen als in Holland, bestaat het dessert altijd uit eenige vruchtensoorten, al naar den tijd van het jaar: de mangga en de doekoe b.v. vindt men niet altijd door, de pisang daarentegen wel. ') Men zie eens hoeveel perzikken, abrikozen en beurrée's men voor ƒ2.50 krijgt en ga in Indië op de vruchtenmarkt! Voor ƒ2.50 zou men een tafel vol fruit bekomen: trossen pisang, manggistan, ananas, pompelmoes, djeroek, doekoe, mangga, enz. e. Voedingshygiëne. Uit al het voorgaande blijkt, dat tot de hygiëne behoort: 1°. De goede bereiding der spijzen, omdat van de keuken uit de voeding begint, omdat door het koken het voedsel al die veranderingen ondergaat, die de verteerbaarheid bevorderen en den smaak verbeteren. Men koke echter niet altijd de spijzen even lang, omdat sommige dan aan smaak verliezen. Men zorge dus niet alleen voor den aankoop van goede, gezonde waren, maar ook voor het gaar zijn der spijzen. De benoodigde tijd voor het gaarbraden van enkele vleeschsoorten is voor alle niet gelijk. In het „receptenboek voor zieken en herstellenden" van Mej. Manden vindt men daaromtrent: Kalfsgehakt 1/» K.G. 35 min. braden. b i uur braden. Zwezerik \ a 3/^ Uur koken. Haas (wild) 2k2'l2 ,, braden. Patrijs j Kip ! 60 min. braden. Duif ( Eend Ossenhaas 'U KG- 20 min- br^denBouillon van kip in een kruik gestoomd z.g. „getimd", 2 a 3 uur stoomen. Bouillon v. vleesch op dezelfde wijze getimd 5 a 6 uur stoomen. De vischsoorten hebben minder tijd noodig om gaar en smakelijk te zijn: . De ikan kakap b.v. per moot ±10 min. In haar geheel, afhangende van de grootte ± 10—12 zelfs 15 min. Paling 12 min. Tong 6 k 8. min. Kepitings, zee- 30 min. rivier- 12 min. Het water moet dan goed kokend zijn en met zout vermengd, 10 a 12 gram per liter water. .... „ ^ Voor groenten in hare groote verscheidenheid en afhangende of zij jong of oud zijn, kunnen de opgaven moeilijk worden opgegeven. Men lette er, bij het stoomen, nu en dan op en proeve of zij gaar zijn. Voor groenten uit blik zijn 2 a 3 minuten reeds voldoende. .. , , 2" Doelmatige afwisseling; verandering van spijs doet eten. ln een land, zoo rijk aan voedingsstoffen, en waar, tot instandhouding van een gezond lichaam, degelijk voedsel noodzakelijk is, moet de huisvrouw dus geregeld voor variatie zorgen. 3". Men gebruike altijd goede, rijpe, doch geen onrijpe ot overrijpe vruchten. 4°. Men zij matig in het gebruik van dranken, alcoholische ot andere prikkelende dranken, zoomede in het gebruik van ijs en ijswater. Om tot een en ander te geraken, worde gezorgd voor goed keukenmateriaal, maar vooral voor zindelijkheid, terwijl bij het gebruik van vruchten aanbevolen wordt, deze altijd van de schil te ontdoen; zoo b.v. bij de sawo-manilla en enkele djamboesoorten, die dikwijls, zonder zelfs te zijn afgewasschen, met huid en haar genuttigd worden. Velen eten de ananas met een weinigje zout, wat wel aanbeveling verdient, omdat het vruchtenzuur wel eens scherp werkt op de ingewanden en het zout dat scherpe eenigszins wegneemt. Men doet daarom 't verstandigst, de schoongemaakte vrucht met zout water af te wasschen. Dat „schoonmaken" beteekent, de ananas van de. dikke gele schil en daarna van de zaden en zaaddoosjes, die regelmatig op de schil voorkomen, te ontdoen. Men sta voorts de kinderen nooit toe, om mangga's zacht te kneden en daarna het papperig — dun geworden vleesch, door een gaatje in de schil uit te zuigen. Dikwijls gebeurt het dat er insecten in enkele manggasoorten huizen en dat die tegelijk met het zachtgekneede vleesch door de kinderen mede worden gezogen. Als men bij deze wenken rekening houdt met matigheid en met het op geregelde tijden gebruiken der maaltijden, behoudt men langen tijd, ja altijd zijn gezondheid. In nauw verband met onze voeding, met de bereiding onzer spijzen, staat het ƒ. Kookgereedschap. Dit kan bij verschillende Indische huizen zeer uiteenloopend zijn. De meesten houden het, waarschijnlijk als het gemakkelijkst voor de kokkie, bij de Indische potten en pannen van gebakken aarde. De meid kan hiermede het beste overweg en breekt er het een of ander, dan is het stel met een paar centen wederom gemakkelijk aan te vullen. Bovendien hebben de Indische keukenmeiden er slag van, goede potten, pannen en komforen van aardewerk te keuren en weten zij hoe er moet gehandeld worden, om die voorwerpen z.g. „vuurvast" te maken. Het is ontegenzeggelijk waar, dat die inlandsche kookgereedschappen zeer goed voldoen in de Indische keuken, mits men de noodige hoeveelheid heeft en voor bepaalde gerechten bijzondere potten en pannen (kwalies) gebruikt en deze nooit tot andere doeleinden bezigt. Men koke bijv. geen soep in een kwalie, die reeds geruimen tijd uitsluitend voor sajor-bereiding heeft gediend, omdat de poreuze binnenwanden van de aarden kwalie reeds de scherpte der sterke inlandsche kruiden en lomboks heeft aangenomen. Uit den aard der zaak zijn er dus vele potten en nannen noodig, omdat inlandsche spijzen (de rijsttafel) zoowel als Europeesche op de tafel prijken. Speciale potten dus voor 3''Dar!'''belkle^den ^de°^j zeren braadpannen (wadjans) nog een voorname rol in de keuken. Men heeft ze dus altijd in verschillende grootten. Het zou te ver voeren, de volledige inrichting eener goed geordende keuken met alle gereedschappen te beschrijven, want er komt vrij veel kijken, als alles naar den 's- Treeften koekepannen in soorten, gedeeltelijk in dik aarde werk (voor serabies = inlandsche pannekoeken) tjobeks kentièngs koperen bebokors (voor gebruik zeer af te rad^n), dan nogS de voorwerpen van bamboe en rottan, die onafscheidelijk zijn van de inlanders, zooals tetampa's (wannen) van v^schil lende grootte, tanggoks en ajakan's (zeven), semprong-api (vuuraanblazers), koekoesan's; houten voorwerpen, als oelekan s, loem- ^°Maar°ook'°de' Hollandsche ijzeren kookpotten, kasserollen en verdere potten en pannen hebben in Indië het burgerrecht in de k0Laat merTechter de kokkie haren gang gaan, dan verkiest zij h3Geb ru i k t men°d(^Ho U a n d s c h e of Europeesche potten en pannen, dametiid'ie góeT1,oSe,ëmdaf"e» geen goedkoope waar krijgt, maar voorwerpen van goede soort. Er is bij het emailleeren en bij het inwendig vertinnen der potten en pannen groot schil van bewerking, in de vele fabrieken. Bij potten en pannen van ondeugdelijk gehalte loopt men dadelijks gevaar, ziek te worden en onmerkbaar doch voortdurend een vergiftigingsproces te ondergaan. Het loodgehalte der pannen deelt zich aan het bereide eten mede, men wordt dikwijls ziek, zonder te weten waaraan zulks is toe te schrijven. Dat de potten en pannen schilfers zouden loslaten en deze zich in de ingewanden zetten, schijnt een sprookje te zijn. Nog door geen enkelen arts is ooit kunnen worden geconstateerd, dat hij bij operaties schilfertjes émail of lood in de vertenngs- denkbeeld geheerscM, da. de ontsteking van den blinden darm (appendicitis), die tege"^oordl|• vaak voorkomt, moet worden toegeschrevein aan het aanwezig zijn van zulke schilfertjes. Men mag gerust van die dwaze vrees afstappen. Misschien is het praatje wel in de were d gebracht om de email-gereedschappen afbreuk te doen, evenals zoo lang beweerd werd" dat de echte Chineesche thee met moest worden gebruikt, omdat deze reeds had dienst gedaan in de lijkkisten. ^ Maar menP schaffe zich de beste èn de duurste soort émailpotten en pannen aan. In de laatste paar jaren hebben de nikkelen (of pleeten) kookgereedschappen in Europa van zich doen spreken. Dat zij goed zullen zijn, zal wel niet twijfelachtig wezen; een groot bezwaar is echter, dat de voorwerpen, wil men althans iets hebben van behoorlijke afmetingen, enorm duur zijn. In een Indische keuken vind ik die voorwerpen misplaatst. De kokkies 'zullen er te ruw mede omgaan, ze zouden bovendien gauw vervuilen — een gevolg van de rookerige keukens en van het vele gebruik van brandhout zoodat het mooie, heldere aanzien in een betrekkelijk korten tijd voor goed verloren is. Bovendien zouden die voorwerpen door hardhandige behandeling spoedig deuken krijgen en het sierlijke in vorm verliezen. Een paar prijsopgaven zullen eenig idéé geven van de duurte dezer nikkelen kookartikelen, maar ook de meesten doen afschrikken van den aankoop, zelfs-al is men gezegend met een vorstelijk inkomen. Een nikkelen kookpot van 35 cM. hoog en 40 cM. diameter ± ƒ 64. Een aardappelen-kookpan of pot van 20 cM. hoog „ - 29.— Vleesch- en groentenpotten van 25 cM. hoog . - 63. 1 Waterketel van 6 liter inhoud - 17. 1 Braadpan met deksel 52X31 cM " - 40.— enz. enz., en zoo alles naar evenredigheid. Peperduur en kokkie zou het misschien jammer vinden, die zilveren voorwerpen te gebruiken. Wat wel voor Indië de moeite waard zoude zijn, is het aanschaffen van een ijzeren fornuis, dat met blokjes hout — dus ook met brandhout — kan worden gestookt. Men krijgt er 2 tot 4 M. kachelpijp bij. Zoo'n fornuis zou, in de zijgalerij of onder den overloop naar de bijgebouwen, zeer goed een plaats kunnen vinden en der huisvrouw van veel nut zijn. Deze kookfornuizen hebben ook twee ovens en zijn dus uitmuntend geschikt om bijzondere gerechten tot 't laatste oogenblik goed warm te houden. Men kan ze naar verschillende op te geven maten en met een opgegeven aantal groote en kleine kookgaten uit Nederland ontbieden; ook zijn ze, naar ik verneem, reeds op Java op de drie hoofdplaatsen in de groote magazijnen voorhanden. In Nederland kunnen zij, in houten kisten ingepakt, worden geleverd van af ƒ 45.— tot ± ƒ 70.—. Een fornuis van ± 80 cM. lengte en 40 a 50 cM. breedte, hoog ± 65 cM., kost met emballage ± ƒ 50.—. Men heeft tenminste iets aan zoo'n fornuis; meer dan aan een nikkelen kookpot van ƒ 63.— of ƒ 64.— en men kan het fornuis overal heen medevoeren, zoodat men zelfs op een lange reis, in de buitenbezittingen, onderweg, in de pasangrahan, gemakkelijk zoude kunnen koken. Hout is toch overal en in de kampongs goedkoop verkrijgbaar. Op plaatsen, waar gas verkrijgbaar is, kan men zich van gasfornuizen, gaskomforen, enz. voorzien. Ik vermeld dit slechts ter loops, met verwijzing naar de afdeeling „Verlichting" (pag. 43) van Afd. A, Hoofdst. IV, letter ƒ. VII. KLEEDING. a. De Kleeding in het algemeen. Het is bekend dat in het warme land de kleeding luchtig is. Zij moet dit zijn en, als men verstandig deed, volgde men geheel de kleederdracht der inboorlingen. Dat strijdt echter tegen de Westersche beschaving en met recht. Een Europeaan kan niet als een koelie gekleed gaan, zich als zoo'n inlander drapeeren, al droeg hij ook kleederen van het kostbaarste lijnwaad. Toch heeft men eiken dag momenten, zelfs langdurige tijden, waarin men „op z'n Indisch" is gekleed en waarbij de dames de dracht van het land volgen, zich in sarong en kabaja hullen en de heeren zich een kleeding hebben toegeëigend, die, door jarenlange ondervinding, gebleken is de beste en eenvoudigste huiskleeding in het warme land te zijn. Deze bestaat uit de nachtbroek en de kabaja. Dit laatste kleedingstuk, dat voorheen los werd aangetrokken of omgehangen, soms met een overslag (Japansche wijze) van boven vastgeknoopt,.heeft allengs .allerlei modellen gekregen. Zoo is het Chineesche model het meest gezochte, waarbij het chic staat, de knoopen ook op z'n Chineesch te dragen, n.1. van in elkander getwijnd opgerold katoen. Deze hebben althans het voordeel, dat zij in de wasch niet als de knoopjes worden stukgeslagen en zoodoende de reparatiën aan het ondergoed tot het oneindige doen voortduren. Zieken gebruiken binnenshuis altijd deze zoo gewilde Indische kleeding. Is men ongekleed, d. w. z. op z'n Indisch gekleed, op tijden van den dag, waarop iedereen de Europeesche dracht aan heeft, dan heet men ziek te zijn. Men kan dat ziek zijn gewoonlijk aan luiheid of gemakzucht toeschrijven. Behalve in de binnenlanden, waar men ver van de beschaafde centra woont, wordt een dame of heer in de voorgalerij nooit, althans zeer weinig op bepaalde tijden van den dag, waarop ieder beschaafd mensch zich op z'n Europeesch kleedt, gezien in het Indische négligé. Is er in het geheel geen licht op, dan schuwt men nog om en négligé te voorschijn te komen. Bij die kleeding behooren de zoo onmisbare sloffen, waarin men de bloote voeten gestoken heeft. Overigens draagt men veelal lage schoenen Dames, die de sloffendracht onkiesch vinden, hetzij omdat zij nog te kort in Indië zijn, dan wel om de preutsche uit te hangen, of om welke andere reden dan ook (maar niet tegen de muskietenbeten) dragen zeer dunne fil d'e'cosse kousen. De heeren hebben zelden sokken (of kousen) aan, als zij op sloffen gaan; ziektegevallen natuurlijk uitgezonderd. Dat die dunne kousen een soort van beschutting zijn tegen de muskieten is meer inbeelding dan waarheid; de stof is zóó dun en luchtigjes, dat men er haast door zien kan. Zoo dik zijn de kousen niet en, bij de beste soorten, al zijn ze nog zoo dicht geweven, zóó dicht op elkander zitten de dubbele-weefsels niet, of de patjets (zeer dunne veldbloedzuigertjes, zoo dun als een speld) weten door die kousenmazen heen te dringen en den mensch het bloed af te tappen. Een der Duitsche vorstinnen, die eeriige jaren geleden geheel gekleed en met goede, fijne kousen aan, een bergtocht nabij Bandoeng ondernam, heeft er immers eene flauwte door opgeloopen? Onvoelbaar prikken die diertjes in de fijne beenhuid en laten niet eer los, dan nadat zij zijn volgezogen. Als in de wildernis een paar honderd van die bloeddorstige zuigertjes zich aan een damesvoet of been vastklampen, kan zij er zeker van zijn een halve koorts te zullen krijgen. Die onvrijwillige bloedaftapping verslapt iemand geducht. Toen men nog een 10 a 15 jaren geleden pas uit Holland kwam, viel het dadelijk op, dat des namiddags om vijf uur a half zes, de dames en heeren, die uit wandelen gingen of bezoeken gingen afleggen blootshoofds op straat kwamen; de hoofddeksels werden, bijzondere hooge gevallen uitgezonderd, thuisgelaten. Alleen als de heer ambtenaar of officier in uniform is, wordt de pet gedragen. De hooge heerenhoeden zag men weinig in Indië; die schijnen alleen door de hoogere wezens te worden gedragen en dan voornamelijk bij deftige gelegenheden, begrafenissen, enz. Dat is zeker, dat, als een heer met hoogen cylinderhoed geen Lid in den Raad van Indië is (dezen "herkent men gewoonlijk aan de sierlijke equipages, waarin zij uit rijden gaan), men te doen heeft met een baar, een vreemdeling, een Engelschman of een zonderling. Die equipages, een der attributen van de uitverkorenen der hooge Indische ambtenaarswereld, zou men gevoeglijk tot de kleeding van den waardigheidsbekleder kunnen rangschikken. Zij zijn allen herkenbaar aan de palfreniers met de paardenstaarten, die achter op de tree van het rijtuig staan en in hunne officieele bediendenkleeding een deftig aanzien verleenen aan de heele voorbijdravende vertooning, evenals de deftige, onverstoorbare koetsier op den hoogen bok, die zoo waarlijk ook een verlakten hoogen hoed boven zijn hoofddoek draagt. Thans draagt iedereen een hoed. Overdag, in de gloeiende zonnehitte, ziet men door heeren hoeden van allerlei soort dragen, vooral kurken hoeden met breeden zij- en achterrand, of helmhoeden van het tegenwoordige officiersmodel. Dames gebruikten vroeger ook overdag geen hoedjes, maar gingen per rijtuig uit of (en) bedienden zich, als ze in- of uitstapten, van een grooten pajoeng (parasol). Zij waren dan, evenals op de middagwandeling gekapt en dat wel of op z'n Europeesch a la Fédora (eigenlijk een Japansche haartooi) of netjes gekamd met een grooten wrong (kondé) op 't achterhoofd — dit laatste vooral voor dames op leeftijd. Dat de noodige opschik aan kammen en vaak dure diamanten haarspelden niet ontbrak, kan men wel nagaan. De kinderen, vooral het jongere gedeelte, dragen van alles, maar vooral is de broek, bij meisjes zoowel als bij jongens, het onmisbare kleedingstuk. Tot op den leeftijd van 12 a 13 jaren dragen de meeste meisjes lange broeken, die men goed onder de baadjes kan zien uitsteken. Dat hierin echter langzamerhand ook al de Europeesche meisjesdracht verandering heeft aangebracht, zal men vooral op de hoofdplaatsen kunnen bemerken. De snelvarende booten, die elke week nieuwen aanvoer van Europeesch element aanbrengen, importeeren daarmede ook de nieuwigheden op allerlei gebied van kleeding, dus ook bij de vrouwelijke jeugd, als deze nog niet den leeftijd van „opgestoken haar" bereikt heeft. De jongens dragen kiel en broek, maar als zij naar het gymnasium gaan, wordt die kleeding gewijzigd en meer gemoderniseerd naar de Europeesche modellen. Daartoe heeft men te Batavia o.a. groote confectiewinkels voor heeren- en jongenskleeding. De pet — een soort van uniformpet — wordt dan door velen gedragen. Kleine kinderen, die nog niet school gaan, doch reeds door huis en tuin dribbelen, steekt men in hansoppen (Mal. tjelanamonjet). Wat nu de verdere dameskleeding betreft, is er in Indië variëteit genoeg te bespeuren. Treft men te Batavia en op andere havenplaatsen vaak de allerlaatste Europeesche modes aan, in de binnenlanden, maar meer nog op de veraf gelegen buitenbezittingen zijn deze gewoonlijk een of twee seizoenen ten achter, al bewijzen de modejournalen den onschatbaren dienst, de dames op de hoogte te houden van alle soorten van nieuwigheid op het ruime veld der dameskleeding. Maar niet alle dames zijn geabonneerd op het een of andere modejournaal, omdat de kwestie gedeeltelijk zit in de confectie op eigen hand: het maatknippen en het verdere opmaken van japonnen, ten deele in de stoffen, die in het journaal worden aanbevolen, doch in 't geheel niet dan met zeer veel moeite en kosten te krijgen zijn. De zeer weinige stofjes bijvoorbeeld, die men op de passars te Taroetoeng, te Barabei, te Tondano en op andere dergelijke buitenposten kan bekomen, loonen den arbeid en den tijd niet, dien men zou besteden aan het werk. Daarom doen enkele damescorrespondenten goed, in hare artikelen over de laatste nieuwtjes op het gebied der mode te schrijven. Voor Indische dag- en weekbladen, wier uitgevers er prijs op stellen, dat zij door dames gelezen worden, is het van aanmerkelijk belang, dat goede, korte artikelen het brandende damesvraagstuk, de mode, behandelen. Voor de correspondenten zelve, die zich daartoe op de hoogte houden van al het laatste nieuws op kleeding en versiering, is het nog een zeer conscientieuse taak, die artikelen lezenswaardig te maken en met de laatste modes mede te gaan. En dit laatste is van veel belang voor dames bijv., die op 't punt staan, de zeereis naar Europa te aanvaarden. Het gebruik van flanel in Indië is dikwijls een gezondheidsmaatregel, door den dokter voorgeschreven. Niettemin wordt beweerd en neem ik gaarne aan, dat flanel goed beschut tegen kouvatten en dat het de transpiratie van het lichaam gemakkelijker absorbeert. In de felle hitte, overdag, als men in huis zit, met neergelaten zeilen, met de jaloeziën dicht, om de warmte te weren, kan men het nog verre van koel hebben en voelt men als 't ware het klamme van het katoenen ondergoed. Bij flanel, althans bij de goede soorten, als deze niet te oud en versleten zijn, zal men dat klamme minder merken. Die zich volgens de laatste kleeding-hygiëne van goed, dun en toch degelijk ondergoed willen voorzien, doen het beste zich de stalen en het prospectus van de Lahmann-ondergoederen te doen toezenden. Men zal er geen spijt van hebben. Het goed is licht en luchtig, van wollen stof en van alle afmetingen verkrijgbaar. Met zes stuks van elk is men al voor geruimen tijd voorzien. Een z.g. onder jak vervangt uitstekend het' flanellen hemd en zit geheel passend om het lichaam, evenzoo de „tailles". Ook voor kinderen is het gebruik van deze Lahmann's-stof bijzonder aan te bevelen, vooral het nachtgoed. Het voordeel van deze onderkleeding is, dat zij lang duurt en dat men haar gemakkelijk thuis kan laten wasschen. Men moet het ondergoed niet te gelijk met ander vuil goed wasschen, doch het afzonderlijk behandelen. De kledingstukken worden in zeer heet water, waarbij een weinig geest van salmiak en goede zeep, goed doorgewasschen, tot men, bijv. na 10 minuten, overtuigd is, dat zij wederom schoon zijn. Men moet de stukken niet borstelen (b.v. met den nagelborstel), ook niet stampen of slaan en niet op een plank kneden en telkens uitpersen. Slechts losjes uitwringen, in den wind en in de schaduw ophangen, laten afdruipen en drogen. De Lahmann-ondergoederen worden daarna warm opgestreken en zijn weer geschikt voor het gebruik. Wat het torset betreft, over dit teedere punt zal ik niet te lang uitweiden. Er is al genoeg over kleeding. meer nog over reform (hobbezak) geschreven en vindt de mode zonder of met weinig taille hare navolgsters evengoed als hare bestrijdsters onder de dames in Indië. , Wil men tusschen de Parijsche mode (taille de guepe) en de reform of „hobbezak" doorzeilen, n.1. een nette taille, zonder nogthans het losse, ruime, eenigszins vormlooze lichaam te hebben, dan neme men de drie tegenwoordig zeer in zwang zijnde modellen, de „corsage santé", het „corset droit devant" of het corset met lange taille. . Men behoeft zich niet onmenschelijk in te rijgen, vooral jonge vrouwen niet. Heeft men de voorbeschiktheid om dik, gezet te worden, waaraan Europeesche dames in Indië veel lijden als zij er eenige jaien hebben doorgebracht (een gevolg van de Indische rijsttafel, naar beweerd wordt), dan wordt vooral het inrijgen sterk afgeraden, omdat het corset den natuurlijken lichaamsvorm geweld aandoet, de borstkas indrukt en misvormt en de buikspieren, door het sterk aanrijgen, in hun noodzakelijke werking belemmert. Men wil zelfs, dat door te sterk rijgen de lever zich vervormt en dat het inwendige organisme door die misvorming van de lever de noodlottigste gevolgen ondervindt. De lever, die uit hare natuurlijke plaats naar beneden wordt gedrukt, verplaatst weder, op hare beurt, de maag en deze de nieren en het darmstelsel. Wie dus coquet wil wezen en om de fijne taille bewonderd wil worden, wete welke kwalen zich later kunnen ontwikkelen, door toe te geven aan d« grillen van Hare Majesteit de Mode. Vader Cats hield het volstrekt niet met al die inrijgerij en met de verschillende poeders en odeurs, postiches, keurslijven en corsetten. Zijn rijmpje: , Geen schooner blanket Dan gezond en vet is nu nog bekend genoeg en hij wist het wel; Cats was een vrouwenkenner en bewonderaar. Eigenlijk is het corset niets anders dan een tegemoetkoming aan lichaamsslapte, een goedmaken van vroegere verwaarloozing van het lichaam, dat in de jonge jaren niet werd gestaald, niet werd gehard tegen koude, het lichaam, vooral het Europeesche lichaam, dat te warm en te zwaar was gekleed en daardoor aan zwakte won wat het aan kracht verloor. Vandaar ook zooveel gebrekkigen in Holland, die hare leelijke lichaamsvormen door het corset trachten te verbergen. Om tot de drie bovengenoemde corsetten terug te keeren, na deze, mijns inziens, noodige uitweiding over de niet noodzakelijke dracht van het corset, tenzij behaagzucht en ijdelheid in 't spel 78 zijn, de eerste soort: het „corsage santé" is de reformdracht, toegepast op het corset. Dit prangt den boezem niet zoo erg en geeft slechts eenigen gemakkelijken vorm aan het lichaam, een steuntje aan den rug. Dit corsage kan men gevoeglijk een koetang met slappe baleinen noemen; deze baleinen kan men zelve aanbrengen en uit de innaaisels wegnemen. Men kan het dus ruim maken, toch zal het vorm aan het lichaam geven en voldoende zijn voor de taille, om de natuurlijke lijnen te doen uitkomen. Het „corset droit devant", de naam duidt het reeds aan, is betrekkelijk laag en gaat en profil van voren recht, van boven tot beneden. Het geeft, evenals het „corset met lange taille" zen goed figuur, terwijl de versterkte heupveeren den goeden vorm en de schoone lijnen geven. Men rijge zich echter niet te sterk in. Het welbekende boek van Dr. Stratz heeft overigens uitgebreid genoeg bekend gemaakt, wat de gezondste en beste dracht is, zoo men toch een corset wil gebruiken. En dan is het corsage santé, van de verschillende vrouwelijke schoonheidsmiddelen, de aangewezene. Blijven de dames, behoudens haren négligé-dracht van sarong en kabaja, overigens, waar ook, in ons uitgestrekt Oosten, zooveel mogelijk de mode volgen, voor de heeren is het in Indië een gemakkelijker zaak, zich in goede, fatsoenlijke kleeding te steken. Ik releveer hier voorbedachtelijk de heerenkleeding, omdat zij toch evengoed langs het vrouwelijk oog moet gaan en Mevrouw, als verzorgster van alle huishoudelijke bijzonderheden, ook hare taak te dien opzichte heeft te vervullen en weten moet, wat er omgaat in, wat er noodig is voor de garderobe van den heer des huizes. De gewone dagelijksche dracht voor de heeren is de colbertvorm. Jaquetvorm ziet men niet veel. Behalve de zeer dunne fil d'écosse kousen of sokken van witte of gekleurde katoensoorten en het luchtige ondergoed (zoo mogelijk aangeraden een Lahmann's borstrok) bestaat — na den onderbroek — de verdere kleeding in een heerenhemd met losse manchetten en kraag, een pantalon en het jasje van colbertmodel. Is de pantalon gewoonlijk wit, 't jasje kan ook zwart, grijs of bruin zijn, al naar den smaak. Een vest wordt — als te warm — weinig gedragen. Zij, die het doen kunnen, en de meeste heeren nemen er het air van aan, omdat het chic en voornaam staat (waarlijk niet om de suggestief werkende idéé, dat witte kleeding zoo veel koeler is), kleeden zich, overdag en bijna altijd, geheel in het wit. Een vrij dure dracht, als men altijd keurig, smetteloos wit en ongekreukt wil voor den dag komen. De specifiek zwaardere Europeesche kleeding, die de heeren voor deftige gelegenheden verplicht zijn aan te trekken, waarbij soms witte das en altijd wit glacé-handschoenen, deugt weinig voor het warme klimaat, maar wordt (als onontbeerlijk) opgeborgen, om nu en dan dienst te doen. Voor kinderen van verschillende leeftijden wordt van allerlei gebruikt, zoowel wat soorten van kledingstukken en kleuren betreft, als wat de vindingrijkheid der mama's voor de kleinen bedacht heeft en waarbij smaak en geld een voorname rol spelen. Hiermede stap ik af van de algemeene bespreking over het onuitputtelijke onderwerp kleeding, elke huisvrouw hare gedachten vrijlatende, over wat zij zal, wil of moet doen. Ik gaf slechts algemeene ideeën aan over de kleederdrachten van de Europeesche gezinnen, waarbij de bemoeienissen der huisvrouw schering en ïnsiag zijn. . , Van gewichtiger beteekenis, vooral voor de huisvrouw, die zich zelve op verafgelegen plaatsen of op buitenbezittingen moet helpen, verstoken van velerlei, wat haar anders van dienst kon zijn, is. b. Het maatnemen. 1. Voor Dames. Voordat men de maat gaat nemen, moet men, waar zich de taille bevindt, een band om het lijf vaststrikken, zoo, dat het patroon precies zal passen en het niet te lang of te kort van taille wordt. De rolmaat, in centimeters afgedeeld, moet volkomen zuiver zijn en worde eerst met een dubbelen palm nagemeten. Ook wordt als noodzakelijk aanbevolen dat men er een goed passend, liefst glad lijfje, corsage of koetang voor aantrekt. Om de lengte, van de voortaille tot aan de achtertaille over den schouder te nemen, houdt men den centimeter precies van voren in het midden der taille en verder in schuine richting, juist over het hoogste punt van den schouder en van daar weer in schuine richting tot aan het midden van achteren in de taille. Om de lengte van den schouder tot aan de taille te meten, doet men als hierboven is aangegeven, maar eindigt op den schouder waar zich de schoudernaad van het corsage bevindt. Voor de „borstlengte" meet men de lengte van af het midden van voren in de taille, dus van af den band, tot aan den hals, juist waar de onderrand van den kraag op het voorpand uitkomt. Deze maat vooral moet niet langer genomen worden dan zij werkelijk is; wanneer de borstlengte te lang is geeft dit geen goed passend patroon. Voor de breedte van de borst meet men de rechte lijn tusschen de beide armsgaten en 5 a 6 cM. onder den hals; in het midden van voren, over de borst, te nemen. De lengte van den zijnaad verkrijgt men door den afstand te meten tusschen het aringat, vlak onder den arm tot aan de taille, dus tot aan den band, dien men vóór het maatnemen heeft omgedaan. De omtrek van borst en rug, ook wel „omtrek buste" genoemd moet zeer nauwkeurig gemeten worden. Men meet recht over den rug, onder den arm door, juist onder langs het armsgat en dan in rechte lijn over de borst en niet in schuine richtinganders wordt het geheel later te wijd over de borst. Hoe men den omtrek van de taille neemt, weet iedere dame. De band, om het lijf vastgestrikt, is die lengte, de „omtrek". De omtrek der heupen wordt gemeten 10 cM. onder de taille; dan wordt de centimeter strak om den rok gespannen, opdat het patroon dan ook niet te wijd zal worden. Men neemt de maat van de ruglengte evenals die van de borstlengte. 't Is de afstand tusschen de taille in het midden van achteren en den onderrand van den kraag. De breedte van den rug meet men als die van de borst, maar 8 cM. onder den hals. Onder halswijdte verstaat men de wijdte, die de kraag van onderen heeft of welke het corsage langs den hals moet hebben. De lengte der rokken, die in allerlei verscheidenheid worden gedragen, neemt men, voor: vanaf de taille tot aan de schoenen, en zoo laag, dat deze, als men den rok aan heeft, even kunnen worden gezien. Van achteren hangt de lengte natuurlijk af van den meer of minder langen sleep, dien men verkiest te zullen dragen. Met het allengs langer worden der maat, van voren naar achteren — midden tot midden — houde men, bij het afspelden en knippen der lengte, goed rekening en is het beter eenige ruime dan te zuinige maat te nemen. Ik heb mij bijzonder bij het maatnemen van het lijf opgehouden, omdat dit, het lijf van een japon, toch het voornaamste, het saillante punt is voor een goed, net damesfiguur. De rokken, zooals reeds gezegd, kan men ad libitum uitkiezen en zich, naar de bestaande teekeningen en modellen, de maat volgens boven opgegeven methode, afnemen. Nog eene opmerking. Draagt men een japon zonder sleep, dan is de voorkant altijd korter dan de achterkant; het verschil is gemiddeld 5 a 6 c.M., maar dit varieert; bij kleine dames 3 a 4 c.M. tot, bij lange dames, 7 a 9 c.M.; de evenredigheid in het verschil neemt toe naarmate de lengte der japon toeneemt. Bij lange sleepen houdt de maat der lengte natuurlijk op en is deze met geen 10 of 20 c.M. langer of nog langer... — te bepalen. Men zorge dan aan het gaandeweg toenemen der japonlengte van voren tot aan de langste maat der sleep. Nog een andere maatopname voor dames volgt hier. Men neemt dan op: 1°. De geheele hoogte van de kleeding, van af den hals tot het middel, A-B (fig. 1). HEERENHUIS IN DELI WONING IN DE BINNENLANDEN VAN JAVA 81 2°. Breedte van de borst, C-D (fig. 2). 3°. Omtrek lichaam over het dikste gedeelte, onder de schouders en over de borst, E-F (fig. 1). 4". Hoogte van den rug, G-H (fig. 3). 5Ü. Breedte van den rug, H-J (fig. 3). 6'. Omtrek der taille, B-K (fig. 1). 7". Omtrek der heupen, M-L (fig. 1). 8". Halswijdte, A-N (fig. 1). 9°. Lengte der mouwen, O-P (fig. 3). 10". Lengte rok van voren, B-R (fig. 1). 11°. Hoogte onder den arm, T-S (fig. 1). Deze maatopgave is afkomstig van een der eerste Parijsche modemagazijnen. Die van de meeste groote modewinkels te Parijs of Brussel zijn alle dergelijke maatopnamen. Men zende echter bij eventueele bestellingen, waarbij de maat als hierboven is aangegeven, nog een goed passend corsage, als model van 'tlijf. 2. Voor Heer en. (Fig. 1). Is men op verafgelegen buitenbezittingen, waar geen kleermaker te vinden is — controleurs en landheeren verkeeren soms in zulke gevallen dan dient de vrouw des huizes zelve wel de handen uit de mouwen te steken. Het gaat als met de kinderkleeding. De kleederen slijten gaandeweg en eischen vernieuwing. Afgescheiden van de bovenvermelde omstandigheid — ontstentenis van kleermaker — kan de huisvrouw toch zelve veel doen, om te voorzien in het gemis van den tailleur. Bij alles kan men door eenige oefening, door geduld het meest, veel tot stand brengen. Is het op het buitenleven lang niet zoo druk voor de huisvrouw, omdat zij en hare familie zoo ver af woont van de bewoonde wereld, zij kan betrekkelijk veel meer tijd besteden aan het verstelgoed en aan andere nuttige bezigheid, die haar den langen tijd aangenaam verdrijft, zoodat zij zich, waar ook, nooit behoeft te vervelen, of met de handen in den schoot te zitten. Elke vrouw kan, als zij bepaald wil, gemakkelijk heeren- en jongenskleeding maken, evengoed als zij dames- en meisjesjaponnen kan pasklaar maken. (Fig. 2). (Fig. 3). In 't geval het maatnemen een groote moeilijkheid oplevert, dan is het eenvoudigste middel (om aan een goed model te komen), een oud afgediend kleedingstuk, jas, broek of vest, dat den drager goed en netjes heeft gezeten, geheel uit elkander te tornen en van het nieuwe laken de stukken te knippen overeenkomstig de losse stukken van het uit elkander genomen kleedingstuk. Voor inslaan der zoomen rekent men, aan alle zijden, 1 '/2 c.M., bij kinderen zelfs 2 en 3 c.M., opdat de kleeding later, bij sterken groei, eenigzins kunnen worden uitgelegd. Men moet, vooral buiten, op al dergelijke kleinigheden bedacht zijn en, ver buiten, komt het er minder op aan, of een verlengstukje erg merkbaar is, door eenig verschil in kleur. Wil men dan liever — in plaats van uit te leggen — een nieuw kleedingstuk maken, als er nog goed over is, niets belet zulks. Maar daar is de oeconomie niet mee gebaat en vóór alles moet al het doen en laten der huismoeder zich bewegen om dezen hoofdeisch. Vooral het buitenleven eigent zich bijzonder tot oeconomiseeren. Later kan men van het overgehouden geld immers veel meer genot hebben op hoofdplaatsen dan wel op reis naar en in Holland? Vreest de vrouw, dat ze er niet komt, door de stukken van een losgetornde jas precies na te knippen (met inachtneming van het boven voorschrevene omtrent het inslaan) en gaat het haar misschien gemakkelijker af, zelve de maat te nemen, dan ga zij volgender wijze te werk: lu. Neem aen omtreK van net ncnaam onaer de schouders; het vest wordt daarbij aangehouden. Men neemt dus de maat losjes; vooral niet te strak, I-H (fig. 5). 2°. Omtrek middel, om den pantalon gemeten, K-C' (fig. 5). 3°. Halve breedte van den rug, van den middennaad tot benedenzijhoek van de mouw, D-E (fig. 4). 4°. Lengte van de mouw, van af den schouder tot aan (of voorbij) de pols, daarbij de kromming van den elleboog volgende, E-F (fig. 4). 5°. De geheele lengte van het kleedingstuk, hetzij colbert, jaquette of regenjas, A-D-B-C (fig. 4). Voor den Pantalon. 1°. Lengte op zijde van af de heup tot aan den hak, G'-D1 (fig. 5). 2n. Lengte binnenin, tusschen de beenen, van af het kruis tot aan den hak, A'B1 (fig. 5). 3°. Omtrek van het dijbeen, los gemeten over den broek, dien men aan heeft, E'-F1 (fig. 5). 4°. Omtrek middel, op het hemd genomen, K-C' (fig. 5). Voor het Vest. 1°. De lengte, genomen van den naad achter op den rug bij den hals tot beneden in het nydden, vooraan, waar het vest moet eindigen, A2-Bs (fig 5). 2°. Hierbij er op te letten, dat men bij het maatnemen den leeftijd van jonge lieden opgeeft. Dit voor het geval men — met aangegeven maatstaat — het werk elders laat makèn. 3. Voor Kinderen. Jonge Meisjes. 1°. Lengte der taille, van af den halskraag tot de ceintuur, op den rug gemeten, A-B (fig. 6). 2°. Breedte van den rug, van schouder tot schouder, bovenaan bij de mouwen gemeten, C-D (fig. 6). 3°. Lengte van de mouw — arm daarbij gebogen houdende, E-F (fig. 6). 4°. Breedte van de voortaille, over de borst gemeten, van arm tot arm, G-H (fig. 7). 5H. Lengte van de voortaille, van af den halskraag tot aan het middel, I-K (fig. 7). 6°. Borstwijdte, om het geheele lichaam, dus den eeheelen omtrek, over de borst genomen, L-M (fig. 7). 7°. Omtrek taille, om het middel, N-0 (fig. 7). 8". Omtrek der heupen, P Q (fig. 6). 9". Geheele lengte van het kleedingstuk, dus halskraag tot onderkant rok, A-K (tig. b). 10°. Omtrek halswijdte, S-T (fig. 7). Tevens wordt nog aangeteekend dat men bij maatopgaven, bij de bestelling van te maken kleeding of confectiegoederen, voor meisjes van 13 tot 16 jaar de beide volgende opgaven niet moet vergeten: (Fig. 6). van af den 1°. 2U. Lengte van den rok, van het middel tot aan den benedenrand van voren op het midden gemeten. Dezelfde lengte, achter, op het midden gemeten. Wat, over het algemeen, de lengte betreft der kleedingstukken van kinderen, gemeten van af den hals tot den benedenrand van den rok, aan de achterzijde op 't midden gemeten, kan men veilig op dezen staat aan: ongeveer 1 jaar: 47 c.M. 2 „ 52 „ 3 „ 57 „ 4 „ 62 „ » 5 „ 67 „ 6 „ 72 „ 7 „ 77 „ 8 „ 82 „ 9 „ 87 „ 10 „ 92 „ 11 „ 97 „ 12 „ 102 „ 13 „ 105 „ 14 „ 110 „ 15 „ 115 16 „ 120 „ Jongens. Kieltje, blouse, jasje of elk ander bovenkleedingstuk. 1' (Fig. 8). 1°. Lengte van den rug, van den halsnaad tot aan het middel van 't kind, A-B (fig. 8). Geheele lengte van het kleedingstuk, dat men maken wil, A-B-C (fig. 8).- Breedte van den halven rug, D-E (fig. 8). Geheele lengte van de mouw, E-F (fig. 8). Omtrek lichaam, onder de armen genomen, en over het vest of het hemd, G-H (fig. 8). Omtrek van de taille om het middel, over vest of hemd genomen, I-K (fig. 8). Broek, onverschillig korte of lange. Lengte, van af de heup tot beneden, waar men wil dat de (korte of lange) broek zal eindigen, L-M (fig. 9). 2°. 3°. 4°. 6" 2°. Lengte, van het kruis, tusschen de beenen tot benedenkant pantalon, N-0 (fig 9). 3n. Omtrek van het middel, op den onderbroek genomen, n.1. dit kleedingstuk aan, P-Q (fig. 9). 4°. Omtrek om de lager gelegen heupen, waar het benedenlichaam 't dikst in omtrek is, R-S (fig. 9). 5". Wijdte van de broekspijpen, onderaan, zooals de drager die verkiest, T-0 (fig. 9). 4. De maat voor Schoeisel. 1°. Omtrek voet, bij de teenen, A-B (fig. 10). 2". Omtrek voet, over de wreef, C-D (fig 10). 3°. Omtrek voet, gemeten over de voetbuiging en om den hiel, E-F (fig. 10), 4°. Omtrek onderbeen, boven den enkel, G-H (fig. 10) 5°. Omtrek onderbeen 3/t c.M. boven den enkel, daar waar een bottine eindigt I-K ffip. 10). 6°. Omtrek van den voet op een vel papier, waarbij men zorg moet dragen, het potlood goed loodrecht te houden, (fig. b). Het zuiver maatnemen van verschillend ond'ergoed, als van veel minder belang beschouwend, wordt hier voorbedachtelijk weggelaten. Hansoppen voor kinderen, baadjes, schoolbroekjes, enz. kunnen de Indische naaisters zéér goed passen, meten, knippen en in elkander knutselen, dikwijls beter dan de Hollandsche naaisters en ... . veel goedkooper! Het is wel opmerkenswaardig en hier wil ik er even op wijzen, dat, met het zoeken naar, het uitdenken van gezonder en gemakkelijker kleedingstukken — de zoogenaamde reform bij al die kleeding, reeds door de dracht op hygiënischen grondslag van zooveel belang, ook de stoffen hygiënisch zijn vervaardigd. Men heeft in de laatste jaren, behalve het nu reeds verouderde Jagerwol, het brandnetelwol, de Cellular cloth, de Lahmanri's wollenstoffen, die van Schönherr, de Kneipplinnens enz. Men kan zich dus zoo gezond mogelijk équipeeren, zij het ook dat men niet aan de reform wil meedoen, iets wat ik voor Indië wel zou kunnen begrijpen. Een hygiënisch corset kan er nog mede door, maar een hemdbroek of „combination" een gedeelde rok, een „rokbroek" (Fig. 10). en, nog ingewikkelder, een „hemdbroekrok" deugen niet voor het warme land. Al die kleeding, zooals zij daar genoemd is, bestaat uit één stuk, aan elkander genaaid; zelfs heeft men „kousenbroeken." Alles goed voor Europa, het koude klimaat, maar niet voor Indië. Om die reden zal ik het ook maar bij het vermelden van die eigenaardige kleeding laten. Zulk ondergoed zou in Indië niet voldoen en der draagsters zeer ondoelmatig voorkomen. Eigenlijk hebben zij veel van groote hansoppen. Niet voor niet werd dan ook spottenderwijs over den „hobbezak" geschreven, al sloeg de spotnaam meer op het ongracieuse der dracht '). c. Het bewaren van kleeding en andere goederen. Heeft men veel kleeding, dan kan men toch niet alles dragen of dagelijks gebruiken, omdat de dagverdeeling met hare morgenen siësta-uren, in den regel het „gekleed" gaan slechts des namiddags en 's avonds veroorlooft. Men zou dus veel kleeding kunnen ophangen. Hiertegen bestaan echter vele bezwaren, daar de bijen, wespen en andere insecten zich spoedig in de plooien der japonnen zouden nestelen en er stof, klei en aarde in zouden verzamelen. Men doet daarom goed, om kleeding in blikken trommels of kamferhouten kisten op te bergen, zelfs daarbij nog den voorzorgmaatregel treffende, deze trommels en kisten in een droge kamer te plaatsen, niet op den grond, maar op lage schragen, zoodat er geen witte mieren of ander schadelijk gedierte bij de goederen kunnen koinen. Men sluite vooral alle bergplaatsen goed dicht, niet alleen ter vermijding van diefstal, maar ook om insecten te beletten binnen te dringen. Zoo ergens, dan is Indië wel het land, waar men voortdurend op zijn qui vive moet zijn tegen alle mogelijke dierlijke overrompelingen. Motten, kakkerlakken, wespjes, larongs (vliegende witte mieren), uiltjes en torretjes dringen gauw genoeg tusschen de spleten door van een nonchalant dichtgeworpen kist. Kleeding, die men eenigen tijd tegen weersinvloeden wil behoeden en naar de gesloten kisten verwijst, moet eerst goed worden uitgehangen, zoodat zij droog is. Men hange nimmer kleeding in de sterke Indische zon, ter voorkoming dat de kleur zou kunnen verschieten. De beste plaats is de zijgalerij of de overloop naar de bijgebouwen. Men hange ook niet te ver uit het gezicht en niet te veel te ') Zelfs de Engelschen gewagen, in navolging, reeds van de „hopsack". gelijk, opdat de controle beter en gemakkelijker is. Beter dit werk in twee of drie dagen, des voormiddags, te doen, dan alles op één morgen te laten afloopen. Japonnen en alle lakensche kleedingstukken moeten eerst goed worden afgeschuierd, nadat zij droog zijn. Zijden stoffen worden goed afgenomen met een flanellen lap, terwijl zeer dunne en lichte stoffen voorzichtig worden uitgeklopt. Zijde trekt, bij niet zorgvuldige behandeling, spoedig op en vertoont gele vlekjes. Fluweelen stukken worden met den goeden kant naar elkander opgevouwen, in witte doeken gewikkeld en bovenop in de kisten gelegd; dit ter voorkoming van pletten. Hangt men zulke stukken van fluweel aan den kapstok of aan den muur, dan zie men toe, dat de stukken vrij hangen, niet tegen ander goed of tegen den muur aan. Voorts verdient het aanbeveling, dat men de japonnen buitenste binnen keert en aldus netjes, zonder valsche plooien, opgevouwen in de kisten ligt. Het gebruik van stukjes kamfer, naftaballetjes of andere bederf- en insectenwerende zelfstandigheden mag nimmer worden nagelaten. Zijden en glacé handschoenen worden in een doos, beter nog in een stopflesch bewaard. Men vouwt ze op, als ze althans goed droog zijn, wikkelt ze, paarsgewijze, afzonderlijk in blauw papier en sluit ze dan weg in de goed gesloten stopflesch. De flesch zelve worde ook met donkergekleurd papier omwikkeld. Voor witte handschoen wordt in het bijzonder blauw papier aangeraden. Dit papier voorkomt, door zijn kleur, het geel worden der handschoenen. Eveneens doe men met wit glacé balschoenen. Zij, die er prijs op stellen, lang met het goed te kunnen doen, mogen deze regelen niet verzuimen. Het is wel gemakkelijk, baboe voor alles te laten zorgen, maar dat kost veel geld en blijft voor den man een voortdurende aanslag op zijn beurs. Er komt echter nog een andere omstandigheid bij en dat is: als men op verafgelegen plaatsen woont en er niet dadelijk aanvulling kan gekregen worden van onontbeerlijke kleinigheden en toiletzaken, zooals o. a. witte handschoenen. Bij zorgvuldige nakoming heeft men dan tweemaal zoolang genoegen van de goed opgeborgen voorwerpen. d. De wasch, stijven en strijken buitenshuis. Gewoonlijk wordt in Indië de geheele wasch buitenshuis gegeven en rekent men per maand met den ,,dhoobie" of ,,toekang menatoe" af. Wat het waschtarief betreft, dit is verschillend en hangt af van de plaats, waar men woont. In doorslag wordt per maand per persoon op ± ƒ 10.— gerekend, kinderen de helft van dien prijs. Men kan ook accordeeren met den waschman en de geheele hoop bij elkander („borongan"), bijv. voor een groot gezin op + ƒ 25.— stellen. Daar zal de waschbaas gewoonlijk wel genoegen mede nemen. Batavia ƒ 10.— binnenland ƒ 8.— per persoon. Evenals in Holland worden alle goederen stuksgewijze, soort bij soort, gevoegd en opgeteld, van de opgemaakte lijst één aan den waschman gegeven, nadat hij alles bij elkander heeft opgeteld en, als zijn bevinding klopt met het eindtotaal van het waschboek, verder met hem overeengekomen, hoeveel malen per maand hij moet komen om de vuile wasch te halen, de schoone te brengen. Onder de wasch is in Indië altijd het strijken begrepen. Laat mij overigens de Hollandsche dames vertellen dat het een legende, een waar sprookje is, dat in Indië het witte goed zoo brandhelder, zoo onberispelijk sneeuwwit is, dat het Hollandsche waschgoed er niet bij haalt. In Europa wordt evengoed, zoo niet veel beter en helderder gewasschen dan in Indië. In de tropen doet de heete, scherpe zon zeker het goed helder wit worderl, maar in Europa en ook elders — b.v. onderweg, op de mailreis — hebben de waschbazen trucs en geheime middelen genoeg, om aan die helderheid te gemoet te komen. Tenzij men op de hoofdplaatsen bij een zeer goeden waschman terecht is gekomen, moet, ten nadeele van het Indische waschgoed, geconstateerd worden, dat het gestreken en gevouwen waschgoed niet haalt bij de keurig gestreken en geglansde lijfgoederen in Europa. Het viel mij, indertijd te Parijs, op, hoe keurig geplooid en gestreken enkele goederen, zooals rokken, kragen en overhemden, uit de wasch terugkwamen. De stukken waren onherkenbaar en dacht ik eerst met nieuw goed te maken te hebben. Dit viel des te meer op, wijl de wasch, na een zeereis — dus niet in 't voordeel van het groezelige vuile goed, — aan den waschman, eigenlijk aan de waschvrouw, la blanchisseuse •— werd medegegeven. Er was slechts weinig tijd bovendien, daar alle wasch en strijk in 2 X 24 uur moest zijn bewerkstelligd. Het was verrassend! maar betrekkelijk duur. Wat in Europa over het algemeen de wasch zoo bekoorlijk voor het oog maakt, is de netheid, waarin alles wordt geplooid, gevouwen en gestreken. Volstaat de Indische waschman met het plat op elkander strijken der manchetten, die vast aan de overhemden zitten, in Europa worden zij, middels daartoe bijzonder ingerichte rondhouten met wol omwoeld, netjes rondgestreken en verder keurig netjes met een rose lintje bijeengebonden. Er zit „smaak" bij een Europeesche, vooral een Parijsche wasch, die in Indië ver te zoeken is. In dat genre van werken staat Europa bovenaan. Dit ligt toch maar geheel alleen aan de opleiding, die de vakman genoten heeft. Het is wel zelfs de vraag: heeft ooit iemand in Indië zich de moeite getroost, een waschman in allen deele op de hoogte te brengen van wat hij in zijn vak kennen moet ? Ik geloof het niet. Het gaat in het wasch- en strijkvak al evenals in zoovele ambachten, die inlanders ter hand nemen. Men denke slechts aan de talrijke zoogenaamde „koetsiers". Zelfs jongetjes van 14 tot 16 jaar werpen zich op als dos-è-dos-koetsiers en ranselen er op, jakkeren de afgebeulde paardjes af en meenen daarmede, dat zij al heel wat mans zijn. Het is met het wasschen en strijken van witte kleeding treurig gesteld in onze Oost en heeft de zon, de weldadige zon met hare lichtkracht, het leeuwenaandeel in de verzorging, in het opbleeken van het vuile goed. Natuur doet in Indië, in dit opzicht, meer dan kunst en menschenhand. Het een en ander heeft mij daarom tot het besluit gebracht, hierachter de wasch, de behandelingen het strijken der goederen, ook van vitrages, enz. in het bijzonder te behandelen. Vragen en antwoorden zijn hierbij niet uitgesloten. Ik wil hierbij gaarne de verdiensten releveeren van drie goede boeken, die ik ter zake heb geraadpleegd, bestudeerd, omdat dit niet anders dan van nut kon zijn voor de Indische huismoeders. De boeken zijn: „Ons huis" van Mejuffrouw N. Cariot, „Het A-B-C der huishouding'' van Selma Poets en ,,Practische handleiding voor het strijken" door Marie Goltze. e. De wasch, enz. thuis. Ik begin nu maar met van de onderstelling uit te gaan, dat men op plaatsen, waar waschlieden zijn, zich tevreden stelt of moet stellen met wat zij in hun vak leveren kunnen, n.1. het ten genoege der huisvrouw bezorgen van het hun toevertrouwde waschgoed. Vooreerst is het hunne gewoonte het vuile goed te slaan („banting"). Nadat het goed in de stroomende rivier volgens hun gevoelen behoorlijk is uitgewasschen, waarbij soms een minimum van zeep wordt gebruikt, komt het radicale middel van langdurig slaan van het goed op eene plank, die helaas vaak hier of daar een spijker vertoont. Ook wordt het goed wel eens, bij gebrek aan plank, op puntige, in de rivier uitstekende ruwe rotssteenen, schoon geslagen. Dit slaan is zoo'n gewoonte geworden, dat de waschlieden het niet zouden kunnen nalaten, zelfs al werd daar een zware boete op gesteld. Vermoedelijk vervangt deze bewerking het stampen, dat men in Holland, in Europa in 't algemeen, het witte goed, ook de gekleurde goederen, doet ondergaan, nadat het eenigen tijd in de waschtobbe heeft te weeken gelegen. Dit stampen, een vrij vermoeiend werkje voor een paar stevige armen, omdat de Hollandsche stamper een flink stuk hout met vier afzonderlijke uiteinden is, zal wel oorspronkelijk door de eerste Hollandsche huismoeders in Indië zijn ingevoerd, in navolging van wat zij in het vaderland geleerd hebben. De inlander, die al heel gauw het vermoeiende van zoo'n werk zal hebben ingezien en op eigen gemak bedacht, heeft daarvoor, reeds sedert jaren, het,,bantingen" in practijk gebracht. Wel gemakkelijker voor hem, maar het bederf van het goed. Daar is evenwel niets aan te doen; de gewoonte is een chronische kwaal geworden. Verklaart de waschman dat hij de goederen niet slaat (banting), dan debiteert hij per sé eene onwaarheid. Ook het strijken der goederen geschiedt vrij primitief en de stoffen, die hij voor het stijven gebruikt, zijn soms akelig walgelijk, omdat hij, voor zich, op een koopje bedacht is. Hoe dikwijls riekt het witte, gesteven goed niet zuur? Soms is het zelfs walgelijk. Velen meenen dat het aan de transpiratie ligt; dit is onjuist. Het ligt aan vuile, verlegen, oude kandji (rijstmeelstijfsel), dat dagen lang in een pot gestaan heeft, verzuurd is, met wat water wederom wordt aangemaakt en aan den kook gebracht, om daarna het droge goed er mede te stijven. Kan het anders dan een waschgoed leveren, dat den drager walgelijk is? Het riekt dan „apèk", „amtes" of „basi" en het heeft een zure bedorven lucht; „bahoe mamboe'" of „mamboe". Men is en blijft echter de slaaf van de omstandigheden en treft het eene gebrek, zoowel als het andere, bij nagenoeg eiken waschman aan. Gelukkig als men dan nog met een consciëntieus waschman heeft te doen, die het niet druk heeft. Deze kan geregeld werken, alles behoorlijk afdoen en geen nat goed laten iiggen, tot het verweerd (tjeti) is. En dan nog moet vaak rekening worden gehouden met spontaan opwellende luiheid van den inlander, die eens een dagje uitrust, zonder aan de verantwoordelijkheid te denken voor het natte op elkander liggende goed, dat in de hitte broeit en daardoor het verweringsproces (de zwarte vlekken) zoo snel ondergaat. Ook dagenlange regens en vochtigheid werken soms ongunstig op het goed. Dan is het luchtig ophangen onder het dak, zij het ook in den rook, het meest aan te bevelen. Dit worde den waschman ingeprent. Op plaatsen buiten de bewoonde wereld, waar soms enkele controleursfamiliën verplicht zijn te vertoeven, is het, door den afstand, somtijds onmogelijk de wasch buitenshuis te geven. Er zijn ook familiën, die er een eigen waschman op na houden, die alleen voor het gezin en de bedienden wascht en strijkt. Zoo'n waschman, die op vaste dagen der week als zoodanig fungeert, is overigens gewoon huisbediende. Niets is billijker dan zoo'n bediende-waschman, als hij alles goed volvoert, desnoods dubbel tractement te geven. Men neme geen „waschman" in dienst. Dat is achterop en weet hij het gewoonlijk al beter dan mevrouw. Men leide liever zelf den bediende tot waschman op en ga daarbij stelselmatig te werk Niet alles in eens leeren; dat is te veel van den eenvoudigen inlander gevergd. In de eerste en voornaamste plaats doe de huisvrouw den bediende het een en ander voor. Hij is vrij vlug van begrip en van aannemen, vooral als men hem het hoe en het waarom uitlegt. Voor de wasch aan huis schaft mevrouw zich in de eerste plaats Sunlightzeep aan. . Deze uitmuntende zeepsoort, waarvan ik, bij het persoonlijk wasschen van groote vitragegordijnen, de voortreffelijke eigenschappen heb leeren kennen, is oneindig beter dan de stangen gele zeep Als men de Sunlightzeep doelmatig en met eenig overleg aanwendt, is zij voordeelig in het gebruik en maakt zij het goed helder wit en schoon. De zeep heeft de eigenaardigheid, vermoedelijk een geheim in de samenstelling, dat zij het vuil van het goed losmaakt. Van groot belang is het, dat men, na het goed 's middags tot den volgenden morgen in het zeepsop te hebben laten weeken, daarna het vuile sop verwijdert en het goed tweemaal met lauw water opspoelt en behandelt („koetjek"). Is het goed erg vuil, dan wascht men het nog eens met zeep over; maar dit is gewoonlijk niet eens noodig. De zeep trekt n.1. het vuil des nachts uit het in 't sop geweekte goed weg, zoodat de wasch, na de spoeling met lauw water, goed schoon is. Om nu een goed zeepsop te maken, dat in het gebruik voordeelig is, moet men een dubbel stuk Sunlightzeep — dat is een tablet van 2 stukken aan elkander — in schilfers snijden. Daarop giet men 3U liter warm water, zet dit mengsel even op het vuur tot al de zeep is opgelost, blijft het mengsel intusschen goed doorroeren en laat daarna de zeep in een overdekte pot koud worden. Van 2 stukken zeep heeft men dan ruim twee pond zachte zeep gekregen, voldoende voor een vrij groote wasch, terwijl elk pond zachte zeep ongeveer 8 a 9 cents zal kosten. Voor twee zeer groote vitragegordijnen, elk ± 2 X 4 Meter, dus ruim 16 | M., nam ik van de zachte zeep, uit den pot, ongeveer anderhalf gewoon theekopje vol. Dit om de hoeveelheid aan te geven. De behandeling van het waschgoed bestaat dus uit twee gedeelten: het weeken en het wasschen. Het weeken, hierboven met de zachte zeep reeds behandeld, waarna het opspoelen met lauw water, gaat het wasschen (op den volgenden dag) vooraf, zoo dit wasschen nog bepaald noodig wordt geacht. Is het dan, na de afspoeling nog noodig, dan wordt het waschgoed met zacht water, d.i. regen- of stroomend water omgewasschen. Begint men met eene wasch, dan wordt, vóór alles, het goed uitgezocht, gesorteerd en in het waschboek opgeschreven, is de zachte zeep in eenige groote kuipen gedaan, b.v. in elke kuip */4 pond, dan maakt men eerst een goed zeepsop, door de boterzachte zeep met warm water te overgieten tot alles is gesmolten en alles tot zeepsop te klutsen. Het groote goed legt men onder in de kuip, daarboven de kleine en fijne stukken. Alles moet ruim met het water bedekt zijn. Tot het groote goed rekent men de lakens, slopen, hemden, broeken, keuken- en huishouddoeken, servetten, enz. Het fijne goed wordt gevormd door overhemden, boordjes, manchetten, kindergoed, kabaja's, fijn tafelgoed, gordijnen, zakdoeken, enz. Men scheide het lijfgoed van het huishoudgoed en behandele elk in afzonderlijke kuipen. De zakdoeken doe men eveneens in een afzonderlijk kuipje. Selma Poets zegt zeer terecht: „het is zeer onsmakelijk, lijfgoed en huishoudgoed in ééne kuip te leggen. Eerst dan, wanneer iedere soort afzonderlijk is schoongewasschen, kunnen zij, voor het nawasschen, desnoods bij elkander worden gevoegd". Er bestaan nog wel andere wijzen van weeken, doch die vind ik voor Indië te omslachtig, tijdroovend en somtijds niet doenlijk. Men heeft b.v. niet altijd terpentijnolie en geest van salmiak bij de hand. Geest van salmiak lost n.1. het vuil op en terpentijnolie maakt het waschgoed helder. Maar dit alles wordt door de Sunlightzeep uitstekend bewerkstelligd. Of nu bij den waschman het goed éérst wordt geweekt, betwijfel ik zeer en meen ik dat alles dadelijk naar de rivier gaat en daar met zeep wordt schoongemaakt en op de plank geslagen, zoo lang tot het goed, volgens gevoelen van den waschbaas en zijne handlangers, schoon is. Daarna wordt het in de zon gedroogd (gebleekt), door het op het gras uit te spreiden of over touwen en houten richels op te hangen. De behandeling met Sunlightzeep verdient echter verreweg de voorkeur, omdat het goed niet behoeft te worden kapot geslagen, en het vuil degelijk wordt weggetrokken door de zeep, door het zeepsop. Voor vuile stukken, gebruikte linnens voor zieken, besmette stoffen, wordt aangeraden de volgende zeepsoorten te gebruiken : carbolzeep, lysolzeep, creolinzeep en de 10"/„ medicinale zeep. Deze soorten van zeep worden ook aanbevolen voor menschen, die aan huiduitslag lijden; ook kunnen dieren er goed mede worden schoongewasschen. Wil men nieuwe gekleurde katoentjes wasschen, dan moeten zij eerst gedompeld worden in azijn met water of in pekelwater (niet te sterke verhouding), en zulks opdat de kleuren niet verschieten. De eerste keer wordt bij het wasschen geen zeep gebruikt; later wel. Voor flanellen ondergoed en wollen kleedingstukken maakt men eerst een lauwwarm zeepsop, waarin het goed een nacht wordt te weeken gelegd. Gebruikt, men terpentijnzeep of sunlightzeep, dan is het niet noodig door het zeepsop een weinig salmiak te mengen; anders wel. Vitrages weekt men ook — evenals andere gordijnen en klamboegoed — een nacht in zeepsop, spoelt ze hierna twee- of driemaal goed uit, knijpt ze voorzichtig bijna droog uit (vooral niet wringen), stijft ze dadelijk daarna in dunne stijfsel en bleekt ze op een schoon grasveld of op linnen lakens, aan de hoeken vastgespeld, zoodat ze niet kunnen opwaaien. Wil men vitrages en klamboes de crème kleur geven, dan voegt men bij het stijfselwater een klein weinigje okerpoeder of wel men schaft zich crêmestijfsel aan, waarvan men ook een weinig moet gebruiken, daar anders de kleur te donker wordt — oranjeachtig. Wil men de gordijnen wit hebben, dan kan men ze eerst doorhalen (d. i. een licht tintje blauwsel met het dunne witte stijfselwater vermengen en hiermede de stukken stijven). Voor het verder Stijven (kandji) der verschillende stukken van de wasch wordt het gewone Indische middel, rijstmeelstijfsel gebruikt, dat men gekookt of rauw gebruikt, al naar het goed, dat men onderhanden heeft. Sommige stukken worden dik en hard gesteven, andere wederom slap, terwijl aanbevolen wordt enkele soorten niet te stijven. Zoo worden kragen, manchetten, borsten van heerenhemden, kanten, dik met rauwe stijfsel behandeld. Japonnen, katoenen onderlijfjes, kabaja's, vesten, gordijnen worden met gekookte stijfsel gesteven. Linnen, molton, flanel, keper en wollen goederen worden niet gesteven. Evenzoo raad ik aan de zakdoeken niet of zéér slap te stijven. Linnen tafelgoed wordt met slappe stijfsel behandeld. Dit goed behoeft niet stijf te zijn; de toevoeging van een weinigje slappe stijfsel geeft er alleen de gewenschte stevigheid aan. Ondergoed, bedlinnen en handdoeken worden, evenals gebreid en tricotgoed, niet gesteven (in Holland). Waarop moet men bij het koken van stijfsel letten? Voornamelijk op zindelijke bereiding; men zorge voor versch rijstmeel, een goede steenen of aarden pot („koewali"), die afzonderlijk voor stijfsel moet dienen, voor een houten lepel („iroes"). Slechte stijfsel uit minderwaardig rijstmeel bereid, maakt het goed grauw en grijs. Oude stijfsel, die opgewarmd wordt, geeft een zurige lucht aan de goederen. Daarom zie de huisvrouw toe, dat na de geheele wasch, stijven en strijken er onder begrepen, alle stijfsel worde weggeworpen. Voor Indië, waar men veel wit goed, ook wit katoen gebruikt, wordt aanbevolen, de witte heerenpantalons, vesten, kabaja's, bedspreien, sloopen, broeken van dun katoen (geen linnen of keper) borststukken van dameshemden, behoorlijk met gekookte stijfsel te behandelen. Wat de dikte van de stijfsel betreft wordt de verhouding tusschen het water en het rijstmeel, in het warme land, eenigzins gewijzigd. Neemt men in Holland bijv. twee liters water op '/2 pond stijfsel, in Indië volsta men met la/4 liter water. Men kookteerst het water en giet dit op de noodige hoeveelheid stijfsel, die met koud water is aangemaakt. Dan laat men alles, al roerende, te samen koken, tot de stijfsel er als een dikke blauwwazige doorschijnende pap uitziet. Men kan een weinigje borax en gom bij de stijfsel voegen, om het goed bij het strijken een mooien glans en de noodige stijfheid te geven. Borax wordt nooit bij rauwe, altijd bij afgekoelde maar niet koud geworden stijfsel gevoegd, als men het glansmiddel toepast. Men roere lang de stijfsel onder het koken, opdat zij niet klontert, anders geven de bobbels leelijke plekken op de goederen. Na het stijven worden de goederen flink uitgeslagen en te drogen gehangen. Men lette er op dat gekleurd katoen niet met heete stijfsel worde behandeld. Is al het goed gewasschen, doorgehaald, gesteven en gedroogd, dan kan men overgaan tot het Strijken. Ik acht het van belang de gewone Hollandsche strijkijzers te gebruiken, hoewel de inlanders gaarne met het hun bekende strijkijzer — „strika" — werken. Het nadeel van den strika is, dat er wel eens sintels uit het ijzer kunnen vallen en het goed bederven of branden, hetgeen met het Hollandsche strijkijzer (met of zonder bout) niet gebeuren kan. Het gebruik van het Indische strijkijzer berust op gemak; de Hollandsche methode verdient de voorkeur. Ook hieiin zal goed voorbeeld goed doen volgen, vooral als de waschman-strijker er eenmaal slag van heeft met het Hollandsche ijzer om te gaan. Men strijkt altijd met 2 of 3 gewarmde ijzers te gelijk, opdat het eene het andere kan vervangen. Op een lage treeft houde men de ijzers goed warm, boven een houtskoolvuur. In Indië, vooral in een huishouden, veraf gelegen van eigenlijk „bewoonde" oorden, gaat het strijken natuurlijk eenigzins primitief. Men heeft dan niet alle zaken en voorwerpen, zooals die in Holland gebruikt worden en die achtereenvolgens in boeken worden opgesomd. Plooischaren, vouwbeenen en dergelijke zaken zijn o.a. in Indië, zelfs bij Bataviasche waschlieden, onbekend. Vóór alles heeft men evenwel noodig: strijkijzers, geduld en netheid. Zelfs een strijkplank, zooals die in Holland wordt gebruikt en in de meeste Hollandsche huishoudens wordt gevonden, ontbreekt gewoonlijk en kan men dan gevoegelijk volstaan met een flinken dikken wollen deken en dezen glad over een sterke vierkante tafel uit te spreiden, die men dan stevigheidshalve aan vier kanten met klampjes aan den tafelrand bevestigt. Nog beter doet men, als men bovendien over den wollen deken een groot stuk grof wit katoen spreidt en deze samen op de tafel bevestigt. Een en ander is trouwens der huisvrouw toevertrouwd, die wel weet hoe en waar zij strijken zal. Zoo zal een open kamer in de bijgebouwen beter voor het strijken zijn dan buiten, in de open lucht, waar alles kan wegwaaien. . . Voorts lette men er goed op, dat het strijkijzer niet roestig is. Om dit goed glad en glanzend te houden, moet men het na elke strijkbeurt — nadat de geheele wasch- en strijkpeiiode is ^fge~ loopen, — met den waslap inwrijven. Ook tijdens het strijken mag nu en dan deze lap te baat worden genomen. Een oude keukendoek of handdoek, die afgekeurd is, wordt een paar malen omgevouwen en tusschen de vouwen wat was of kaarsvet gedaan. Het warme strijkijzer wordt dan, vóór het gebruikt wordt, over den waslap gestreken, waardoor de was smelt, door de vouwen dringt en zich aan het heete ijzer mededeelt. Is het ijzer nu goed glad en glanzend, dan wordt het met een schoone doek afgewreven en is het voor gebruik gereed. Men heeft dus de schoone warme strijkijzers, de strijktafel, de waslap, de schoone doek, en neemt er dan nog een kom met schoon water bij. Na gebruik worden de ijzers wederom met den waslap behandeld en zoo in 't laagje vettigheid gehouden en op een droge plaats weggeborgen, het plat, waarmede gestreken wordt, naar boven of op zijde. Legt men de ijzers op het plat, dan gaat dit spoediger roesten. Om tot het eigenlijke strijken over te gaan wordt het goed met een weinigje water, los met de hand, besprenkeld en daarna het goed opgerold, opdat het water indampe. Al het goed wordt op de strijktafel gestreken. Servetten en tafellakens worden evenals de spreien, sloopen, handdoeken, zakdoeken, enz. op de tafel platgestreken en dan met het warme strijkijzer behandeld, zoo, dat de goederen een glad aanzien verkrijgen. Men denke er dan voornamelijk aan, de vouwen der groote stukken stijf in te strijken. Worden zakdoeken gestreken, dan wordt de verkeerde kant van die stukken, waar de geborduurde naamletters op staan, opgestreken, zoodat de letters duidelijk uitkomen. Men drukke dan niet te hard en niet te lang met het heete strijkijzer op de letters, daar deze plat zouden worden. Zengt het strijkgoed onder het strijken, wat wel eens het geval kan zijn bij een pasbeginnend, ongeoefend strijker, dan worden de gezengde plekken, nadat het kleedingstuk afgestreken is, bestreken met een in chloorwater gedoopt lapje. Verdwijnen de vlekken niet, dan is het chloorwater te slap geweest. Dit vlekkenwater heet „Eau de Javelle" en wordt als volgt bereid : op 1 pond droge chloorkalk giet men ongeveer 8 liter zuiver koud water, sluit de steenen pan met een bord of aarden deksel (nooit een metalen deksel) en laat de te gebruiken noodige hoeveelheid filtreeren. Hetzelfde vlekkenwater doet ook vruchten- en wijnvlekken verdwijnen. Bij het strijken van een gewoon vrouwen- en kinderhemd, worden achtereenvolgens halsboord, mouwen en rug en eindelijk het voorgedeelte (borst) en de plooien gestreken. Men legt het hemd met den halsboord aan den linker-, de zoom aan den rechterkant. Bij het strijken van den halsboord volge men de richting der pas. Haakwerk en borduursels worden, bij hemden, kabaja's en andere kleedingstukken, aan den verkeerden kant gestreken. N.B. Als men bij 't hemd de plooien strijkt, wordt het kleedingstuk in de lengte uitgelegd, worden de plooien netjes „gevoegd" en daarna plat gestreken. Vervolgens vouwt men de hemden (zoowel mannen- als vrouwenhemden) in de breedte in drieën, zoodanig, dat de omgevouwen zijstukken met de mouwen op het ruggedeelte komen te liggen; dan vouwt men ze in de lengte in drieën, rug en mouw naar binnen, het borststuk bovenop. Men strijke geen vouw onder aan het borststuk, zooals zoo vaak gebeurt; het borststuk bij heerenhemden moet in zijn geheel één gestreken recht stuk blijven. Zoo'n valsche vouw onderin geeft bij het dragen met of zonder vest — een onaangenaam gevoel. Het hemd bolt dan altijd van onderen op. Bij het strijken van broeken worden eerst de band en de strikbanden, dan de pijpband met strook of kant en daarna het beenstuk gestreken. Eerst neme men het voor-daarna het achtergedeelte van de broek onderhanden. Bij het vouwen van een broek legt men het eene beenstuk op het andere, zoo, dat het voorstuk van de broek naar binnen komt, vouwt dan het ronde gedeelte om, zoodat men van boven tot beneden gelijke breedte verkrijgt; daarna vouwe men de broek volgens de lengte in drieën. Eindelijk worden de beide einden der beenstukken uit elkander geslagen, zoodat deze naar buiten vallen. HEERENHUIS TE SEMARANG WONING IN DE BINNENLANDEN VAN JAVA Gladde rokken laat men over den hoek van de tafel op tafel liggen, zoo dat het te strijken gedeelte op de tafel ligt, het andere van de tafel afhangt en zoo wordt de rok, al naar men met het strijken er van vordert, boven op tafel genomen, tot de rok geheel in de rondte, een beurt heeft gehad. Men moet er daarom voor zorgen, dat onder de tafel geen vuil of stof ligt en er altijd een schoone tikar onder de tafel geplaatst is. Zelfs moet de waschman zorgen met schoone voeten zijn werk te verrichten. Daarom is het van zooveel belang, dat het strijken binnen eene kamer gebeurt, opdat geen spelende kinderen den boel vuilmaken. Bij rokken met strooken strijkt men eerst de strook en den band, daarna den verderen rok — ook alles op de strijktafel; daarbij wordt de strook naar boven op den rok geslagen en strijkt men zoo den rok en eindelijk den zoom. Dan slaat men de strook weer naar beneden. Bij blouses en tailles strijkt men eerst den halsboord en de mouwen, dan de taille; eerst den verkeerden — dan den goeden kant. Tricots, tailles en flanel, welke niet gesteven zijn maar „gegomd" — waartoe men een zeer dunne oplossing van arabische gom gebruikt, de z. g. „strijkolie" — worden alleen aan den verkeerden kant gestreken, opdat de goede kant niet zal glimmen. Bij het strijken van kabaja's en verdere indische kleeding volge men de algemeene regels voor hemden, enz. Eerst hals en haisboord, dan voorpanden, eindelijk den rug. Vóór alles strijke men het goed met de hand zoo plat, dat er geen plooien komen en deze door het strijkijzer in den vouw blijven. Dit geldt bij alle stukken, hemden zoowel als broeken, lakens zoowel als sloopen, enz. Manchetten worden met 4 a 6 tegelijk onder handen genomen. Vóór men die begint te strijken legge men ze op elkander, met de verkeerde zijde naar boven, rechts van de persoon die strijken gaat. Na de verkeerde zijde te hebben gestreken, wordt de goede kant genomen en deze glad gestreken, daarbij zorgende, dat er aan deze zijde geen plooitje door het strijken ontstaat. Daarna wordt dezelfde bewerking voor de tweede maal herhaald en daarbij met het ijzer flink gestreken en gedrukt, opdat de gewenschte glans op de manchetten komt. Ook bij boorden neemt men 4 è 6 stuks te gelijk. Eerst wordt de binnen- of verkeerde kant, daarna de goede kant gestreken. Iedere helft van het boordje — als het een omliggend boordje is — wordt afzonderlijk gestreken en dat wel volgens het beloop van elke helft. Bij den goeden kant worde acht gegeven, dat er onder het strijken geen plooitjes ontstaan. Tweemaal wordt deze bewerking gedaan. Iedere heerenboord moet „gerond" worden; hiertoe wordt het midden van den boord op de tafel gelegd, zoodat de beide uiteinden vrij naar boven gekeerd zijn, vervolgens wordt de punt van het strijkijzer in het midden van den boord aangezet, deze met de rechterhand van het lichaam af naar de tafel geleid en intussclien de andere helft van den boord, die niet gestreken wordt, met de linker hand over het heete ijzer gebogen. Evenzoo handelt men met de tweede helft van den boord. Van dames- en kinderkragen, die gewoonlijk een rechtstaanden of schuinen halsboord hebben, moeten deze afzonderlijk gestreken worden; nooit met de kragen te gelijk. De rechte halsboord moet geheel droog gestreken zijn, eer men de kraag zelf in behandeling mag nemen. Open geborduurde en gehaakte kragen mogen alleen aan de verkeerde zijde worden gestreken. Van overhemden strijkt men eerst de schouderstukken, zoodanig dat het strijkijzer niet met borst, kraag of halsboord in aanraking komt; daarna komt de rug, vervolgens de mouwen, halsboord, enz. Het moeilijkste gedeelte, waar de meeste zorg aan moet worden besteed, is wel de met rauwe stijfsel dik gesteven borst. Dit is het glansstrijken. Al het goed dat glimt, wordt zoo behandeld. Dit glansstrijken wordt dus toegepast bij overhemden, manchetten, kragen, dames- en heerenboorden, enz. Bij de goede rauwe rijststijfsel wordt, op 2 eetlepels, een theelepel borax en tien druppels arabische gom gevoegd. Borax wordt in kokend water opgelost, afgekoeld en bij de rauwe stijfsel gevoegd. Alle bovengenoemde stukken worden goed door de stijfsel gehaald — ik heb hier voornamelijk het borststuk op 't oog — daarna uitgeknepen, in een witten doek gelegd, dien men oprolt, om na eenige minuten het glansstrijken te ondergaan. Zijn van het overhemd reeds de onderdeelen gestreken — zooals hierboven vermeld, dan neemt men het borstgedeelte plat op tafel en strijkt dit stevig zonder een enkel plooitje te doen ontstaan, tot het er goed helder glanzend uitziet en hard is geworden. Er mag in de borst geen vouw worden gelegd, noch met het ijzer noch met de hand. Om de borst wordt het hemd verder opgevouwen en in drieën verdeeld, zoodat de borst bovenop komt, de armen achterwaarts met de manchetten, zoo deze aan 't hemd vastzitten, achterop gespeld. Dit zijn wel de voornaamste stukken van de geheele wasch. Het overige goed luistert ook wel even nauw, maar eischt niet zooveel moeite en inspanning, vooral in den beginne. Overigens leert het strijken van zelf goed aan, mits men met geduld en overleg te werk gaat en voor goede, schoone en heete ijzers zorgt. De meeste stukken, overschillig of zij servetten, gordijnen, kanten of tullen zijn, worden op de tafel gevouwen en daarna gestreken, waarbij, op de uiteinden, goed worde gelet op het „uitstrijken." Banden en bandjes worden evenzoo plat gestreken met de punt van het ijzer. De linkerhand geleidt het goed en brengt het gaandeweg onder het ijzer, beter gezegd: zij houdt het goed vast, zoodat het stil ligt, als het ijzer er over moet strijken. Van rekken en mangelen wordt in Indië weinig, ik zou haast zeggen in 't geheel geen werk gemaakt. Enkele stukken rekt men, vóór het strijken, van zelve met de handen, opdat zij den behoorlijken vorm bekomen. Eenige recepten voor waschgoed vindt men hier achter (hoofdstuk G, Afd. III, „Wenken"). ƒ. Rouwkleederen; enkele verdere usances bij sterfgevallen. Zeer veel menschen zondigen, uit onwetendheid, tegen de regels van den rouw. En waarom zou men in Indië, als men althans de uiterlijke teekenen van zwaren en lichten rouw wil dragen, zich niet, met een weinig goeden wil, kunnen voegen naar de daarvoor bestaande voorschriften ? Deze, die zelfs in Frankrijk — voornamelijk in het toonaangevende Parijs — een studie voor de tailleurs en tailleuses vormen, en voor het geheele beschaafde Europa vrijwel als wet gelden, worden hier in 't kort weêrgegeven. Wat den duur van den rouw betreft, geeft het volgende lijstje dien aan. Tijdperk ZWARE ROUW. Tijdperk VQOr zwafte 1C1 e 0 voor krip zijde halve rouw. Weduwnaar, Weduwe 12 mnd. 6 mnd. 6 mnd. Vader, Moeder 9 „ 6 „ 3 „ Schoonvader, Schoonmoeder ... 9 „ 6 „ 3 „ Kinderen, Schoonzoon, Schoondochter 6 „ 3 „ 3 „ Grootouders 6„ 3 „ 3 „ Broeder, Zuster 6» 2 „ 2 „ Schoonbroeder, Schoonzuster ... 6 „ 2 „ 2 „ LICHTE ROUW. Oom, Tante — 3 mnd. 3 mnd. Neef, Nicht — 1 Va » 1'/» » Elke zware rouw heeft drie tijdperken: le dat van zwarte krip, 2e dat waarin men zwarte zijde draagt, 3e den lichte rouwtijd. De lichte rouw bestaat uit die, sub 2e en 3e hierboven opgegeven. 1. Wat men voor stoffen in den tijd van het zwarte krip, gebruikt, daartoe kunnen alle goederen van dof zwart worden gerekend, zooals wollen crêpe, serges, dof zwart cheviot, whip- cord, hindoesch cachemire, enz., alles bewerkt met en overtrokken door Engelsch crêpe. Sluier van zwart goed, van zeer licht gewicht, 't liefst geribd krip, of van „voile", „baptiste" „organdi", mits mat- of dofzwart. 2. Gedurende het overgangstijdperk, waarin zwarte zijde wordt gedragen, kan men fantaisie-goed nemen, mits donker en met mat zijde opgemaakt. Allerlei soorten van stoffen, mits mat, zooals taf, mat surah, enz. kan men gebruiken. Wit en zwart, in zijde of andere stof, wordt ook als passend aangemerkt. De kleeding kan worden opgemaakt met passement, zwarte kant, lint van mat zwarte zijde, matte gitten, zwarte matte veeren, enz. Als fournituur: astrakan of chèvre de Mongolië. 3. Het tijdperk voor halven of lichten rouw. Alles van zwart zijde, mat of geglansd, fluweel, wollen stoffen, enz. in verschillenden toon (kleur) van grijs en violet (paarsch). Voor garnituur: kanten, veeren, gitten, paarlen, violette (paarsche) bloemen, malva (witte en rose gekleurde bloemen). Heeren dragen den rouw even lang als dames. Jongens beneden 12 dragen den rouw zonder krip; zij kunnen wit en zwart, ook wit en grijs dragen. Voor kinderen beneden de 4 jaren is het dragen van rouw facultatief, met uitzondering van rouw over vader of moeder. In Europa moeten de bedienden in het zwart gekleed zijn, met of zonder krip, gedurende den geheelen rouwtijd over hunne meesters. De kleeding voor zwaren rouw is, voor heeren, bij begrafenissen : pantalon en gekleede jas van dof zwart laken, wit vest, witte baptisten of mousselinen strikdas. Evenzoo kan men zwart vest en zwarte das dragen, mits- van doffe kleur. Is men, door geringen stand in de maatschappij, niet in staat deze dracht te voeren, dan kan men volstaan met een rouwstrik om den linker bovenarm en een krippen band om den hoed. De rouw over de echtgenoote, over vader of moeder is echter ten allen tijde verplichtend. Rouwbanden om den hoed. Bij rouw over vader, moeder, schoonvader, schoonmoeder, echtgenoote, is de band van krip 15 cM. hoog. — Over een kind, schoonzoon, schoondochter, broeder, zuster, schoonbroeder, schoonzuster, 12 cM. Over eene tante, nicht, oom of neef, 9 cM. Hier is natuurlijk sprake van den hoogen hoed (cylinderhoed). Usances. Voorts zijn nog eenige bijzonderheden, die — behalve het hierboven aangegevene en behalve de hierachter te vermelden bijzonderheden onder de „bloemstukken" (afdeeling C, letter £) — in Europa niet worden veronachtzaamd en waaraan in Indië niet wordt gedacht. Dat is de volgorde, bij het ceremonieel op eene begrafenisplechtigheid ')■ Sterft bijv. de vrouw en moeder in het gezin, dan nemen in de volgkoetsen plaats: eerst de man en kinderen, daarna de rechte bloedverwanten van den kant der vrouw, vervolgens die van 's mans familie, eindelijk de overige verdere, meer verwijderde familieleden en ten'slotte vrienden en kennissen. Bij een begrafenis van den man en vader: eerst de kinderen, dan de rechte bloedverwanten van den man, daarna die van de vrouw en zoo vervolgens. In Indië wordt tegen al deze étiquette dagelijks gezondigd, omdat men het niet weet. In Europa let men er zeer streng op. Behoort het tot de beleefdheid dat een verwant of vriend tot de begrafenisplechtigheid wordt uitgenoodigd, dan wordt die persoon per rijtuig afgehaald. Omgekeerd is deze persoon fatsoenshalve — het gebruik brengt het mede — verplicht, na afloop der ceremoniën op het kerkhof, met het rijtuig naar het sterfhuis terug te keeren en bij de treurende familie te vertoeven, waar alle uitgenoodigden zich tot een rouwmaaltijd vereenigen. Na den 'gemeenschappelijken rouwdisch gaan de genoodigden op eigen gelegenheid naar huis. Het rijtuig, dat gehaald en naar het sterfhuis heeft terug gebracht, gaat na dit terugbrengen, naar stal terug en daarmede is, van de zijde der treurende familie, het ceremoniëel buitenshuis — tegenover de genoodigden — afgeloopen. Na een verblijf van een uur, of iets korter, kan men van de rouwdragenden in huis afscheid nemen en zijns weegs gaan, te voet of per tram of rijtuig. g. Zeer beperkte uitrusting voor Indië. Wij, Hollanders, zijn verschrikkelijke conservatieven. De koloniale geschiedenis bewijst zulks en zoo zijn wij, in ons z.g. „economisch" leven, ook onverbeterlijke behoudsmenschen. Wat voorheen — 40 a 50 jaren geleden — noodig was, toen daarvoor gegronde redenen bestonden, is nu, in menig Hollandsch oog, ook nog noodig. Dat nu is volstrekt niet het geval. Maar, omdat het conservatisme ons in bloed en nieren zit, kunnen wij ons zoo moeilijk ontwringen aan de aartsvaderlijke idéé, dat een „uitrusting" noodig is, bij vertrek naar Indië. <) Vermoedelijk wijl er in Indië zoo weinig tijd is, om al het ceremoniëel naar behooren te kunnen doen plaats hebben. In 24 uren is een overledene gewoonlijk reeds ter aarde besteld. De tijden zijn veranderd. De verbindingen tusschen Holland en koloniën zijn zóó talrijk, daarbij is de reis van zóó korten duur, uiterlijk vier weken, dat men te Batavia aankomt, eer men het weet. Het overzeesche traject is een plezierreisje in een beweegbaar hotel van den eersten rang! Ik zou waarlijk tegen mijn gemoed spreken, als ik het woord „uitrusting" ging gebruiken. En de meesten, getrouw aan de traditie, trekken naar Indië met een hoeveelheid kleeding, boven- en ondergoed, tafel- en beddestellen en ik weet niet wat al meer, alsof ze naar de Noordpool of naar de diepste binnenlanden van Afrika moeten. Het heeft er veel van, alsof er in Indië niets verkrijgbaar is, Indië, dat met allerlei stoffen, kleeding, huishoudelijke zaken overvoerd is,'haast even goedkoop als in onze bazars in Europa. „Wat kunt ge dan wel en wat niet in Indië gebruiken?" vraagt men. Het antwoord van thans luidt: „men kan in Indië alles gebruiken, tot zelfs veeren boa's, de chiekste hoeden, enz. Wat men niet kan gebruiken en ook o.a. nooit gebruikt? Dat zijn b.v. om iets te noemen de dure witte vesten, wit piqué, waarvan de heeren zich grifweg een dozijn op laten schrijven door den tailleur. Al die vroegere opgaven zijn verouderd. Wat ik, 12 jaren geleden, in mijn werk „Naar Indië en terug" over de uitrustingen schreef, kan men veilig overslaan. Toen mijn zoon drie jaar geleden naar Indië vertrok, gaf ik hem een kleine, maar goede garderobe mede, voldoende voor twee reiskoffers, netjes gepakt, zelfs nog met enkele overtolligheden, o.a. helaas ook eenige van die wit piqué vesten (!), die nooit gedragen worden. De raad, aan iedereen gegeven, is: neem mede wat ge reeds hebt, vul een en ander aan en zijt overtuigd, dat ge in de Oost alles kunt vinden en even goedkoop, zoo niet goedkooper kunt laten maken, dan hier in het lieve vaderland. Dat voor ambtenaren en officieren een paar costuums of nieuwe uniformen en harnachementen en voor dames eenige robes naar de laatste mode noodig zullen zijn, om in den eersten tijd in Indië niet dadelijk in uitgaven te vervallen, laat ik daar. Die neme men dan ook mede. Maar voor het overige is alle aankoop voor die ingeroeste „uitrusting" weggeworpen geld. Men vervalt daardoor immers even goed in de vervelende, soms langdurige afbetaling van de Hollandsche leveranciers? Evengoed eene uitgave. In Februari 1908 aan een vriend te Batavia over deze aangelegenheid vragen stellende van den volgende inhoud: Over kleeding? Wat voor de uitrusting? Zijn sarong en kabaja afgeschaft? En de sloffen? Te Batavia? Op de hoofdplaatsen? In de binnenlanden en op de buitenbezittingen? Is het waar, dat tegenwoordig de dames des Zaterdagavonds in den Concordia- of Harmonietuin boa s en hoeden dragen? Is dat chiek? IJdelheid? Of is er niets van aan ? v luidde het antwoord, in Juli j. 1. ontvangen: Wat toilet aangaat, hebt ge geen begrip van de uxe op visites, recepties, diners, uitgaanspartijen, feestelijkheden. Zelfs in de gewone winkels, voor boodschappen, kijkt men zich de oogen uit. Het is het Indië van 10 a 15 jaar geleden niet meer! Het is waar, van de boa's. Dames dragen hier witte, grijze, zwarte struisveeren boa's. Hoeden voor dames is bepaald „regu". Niemand loopt meer blootshoofds, zooals vroeger. Geen boa's van bont. Op recepties en visites dragen de heeren gekleede jas, dames gekleede japonnen, dus niet meer blouse en rok. Sarong en kabaja zijn 's morgens, bij uitgaan, niet meer „reQU": reform, bébé's, ochtendjaponnen. In de binnenlanden en op buitenbezittingen nog wel. In huis wordt de ^sarongkabaja natuurlijk wel gedragen. Weinig „uitrusting" medenemen, wat daar gewoonlijk onder verstaan wordt. Deze antwoorden geven voldoende een beeld van het hedendaagsche Indische leven op hoofdplaatsen. Daarmede is het leven dan ook duurder geworden. Dure kleeding maakt dat er op andere zaken, ook op de levenswijze, bezuinigd wordt, zoodat er weinig recepties meer worden gehouden als weleer en de gulle gastvrijheid, vooral op hoofdplaatsen, zoo goed als verdwenen is. ■ B. Het Beheer. I. BOEKHOUDEN VOOR HET GEZIN. a. Inkomsten en uitgaven. Er bestaat een boekje, dat tot titel voert: „Waar blijft mijn geld?!" Die prachtig gekozen titel is inderdaad bij vele huismoeders — evenals bij de heeren van het gezin, de kostverdieners een dagelijks terugkomende verzuchting. Alles kost geld en er moet toch zooveel zijn in een huishouding! Het geld vliegt tusschen de vingers weg. Is dit reeds het geval in Europa en ook op reis, hoeveel te meer is het dit in Indië, waar voor zooveel meer moet worden gezorgd ? Iedereen weet, dat er verband, beter gezegd dat er verhouding moet bestaan tusschen de inkomsten en uitgaven. En daarom begint het hierboven aangehaalde boekje met den wijzen raad, dien ik aan iedere huisvrouw herhaal: „Zet de tering naar de nering." Ik voeg er bij: „leef goed, maar eenvoudig; mijd alle overdaad. Zorg voor een sommetje gelds voor tijden van moeilijkheid en nood." Als men dagelijks alles aanteekent, wat men uitgeeft — wie doet dat geregeld? — dan staat men verbaasd, hoeveel geld er voor allerlei zaken wegsmelt. Dat gewoonlijk het bonnenstelsel wordt toegepast, vooral in Indië, waar het gemak den mensch dient, het moge gemakkelijk zijn, doch juist 'dit stelsel is de nekslag voor menig gezin. Wil de huisvrouw van het bonnenstelsel gebruik maken, dit is hare zaak, maar dan raad ik haar aan, eerst met haren echtgenoot de kwestie te bespreken. Als deze ruim geld geeft voor de geheele huishouding en meent daarmede zijn plicht te hebben volbracht, (zeer juist!) is het voor hem een groote teleurstelling, ja zelfs een zware beproeving, als hij, na eenigen tijd, nog groote rekeningen bij verschillende tokohouders heeft te betalen. Richt men een huishouden op, dan is de beste raad: eerst samen goed te beraadslagen en, naar mate van 's mans verdiensten, een schema op te maken van de geldsommen, die men voor alles en allerlei noodig heeft. Men maakt dus éérst eene begrooting op. Men verdeele daartoe éérst het tractement over de elke maand terugkeerende uitgaven, als: huishuur, belasting, schoolgeld, dienstbodenloonen, contributies, kleedgeld, huishoudgeld, welk laatste de vrouw ontvangt (bij gedeelten, per week — dan wel in eens). Men zorge '/5 gedeelte van het tractement intact, d. i. onaangeroerd te houden. Omdat nu de huisvrouw zich voornamelijk met de dienstbodenloonen, het kleedgeld en het huishoudgeld bemoeit, houdt zij zich dus alleen bij het beheer van dat haar toevertrouwde geld en maakt zij, als ze met overleg te werk gaat, dat ze, bij een goede doch spaarzame huishouding, wat contanten overhoudt. Het cardinale punt: dat het geld niet wordt gegeven, om het „op" te maken, zooals sommigen meenen dat op den laatsten dag der maand, als er nog ƒ 25.— over zijn, deze per sé nog moeien worden uitgegeven, wordt zeldzaam overdacht. Het huishoudgeld strekt tot levensonderhoud van mensch en dier, maar meer ook niet. Dat wil niet zeggen dat men zuinig of gierig moet wezen, maar de huismoeder mijde overdaad en verkwisting. Geef ieder het zijne, goed en eenvoudig en houdt een sommetje apart, als het doenlijk is. Men make dus eerst een begrooting op van wat men elke week noodig heeft en berekene daarnaar hoe groot de som voor de huiselijke aangelegenheden moet worden. Daarbij mag niets, ook de waschman niet, worden vergeten. Alleen door overleg, maar ook door samenwerking en samenrekenen kan men er komen. Dit slaat vooral op jonge, beginnende huishoudingen, als de man nog aan het begin van zijn loopbaan staat en de" jonggehuwden elkaar soms vragend aankijken en de verzuchting niet durven uiten: „hoe komen wij er?" Daarom beginne men klein. Is men daar eenmaal aan gewend, heeft men, door den nood gedrongen, van alle uitgaven geregeld boekgehouden, dan is deze laatste bezigheid, die eiken avond terugkomt, een vaste gewoonte geworden en kan men, allengs grooter levende, als de inkomsten aangroeien, als het gezin vermeerdert, den stand van zaken altijd gemakkelijk overzien. Geen beter aanteekenboek, geen solieder dagboek dan het boek der uitgaven; hoe meer vol geschreven bladzijden er in, hoe dikker boek, hoe grooter compliment aan het adres van de boekhoudster. Dat is het teeken, dat er dagelijks met contant geld wordt opgedaan, dat er geen bonnetjes worden afgegeven en dat kokkie behoorlijk eiken dag rekening en verantwoording heeft gedaan van haren gang naar de markt. . Die altijd op deze wijze handelt, zal zien, hoe het geld verdwijnt en zal niet zoo heel licht tot de onjuiste gedachte worden gebracht, dat het dienstpersoneel zich aan gelddiefstal vergrepen heett en men geeft zoo gaarne aan verdenking toe! — en zal ten slotte bij het afsluiten van dat gewichtige dagboek, dat óók eiken avond geschiedt, met tevredenheid terugzien op den afgeloopen dag, al is men nog zoo vermoeid. . Dat de spaarzaamheid zich niet alleen moet uitstrekken tot net geregeld opschrijven van alle uitgaven, spreekt van zelf. De spaarzaamheid gelde eveneens al de waren, die men in voorraad heett. Die veel heeft, geeft veel. Dit wordt gewoonlijk als een goed * beginsel gehuldigd — maar niets is verderfelijker. Als ik met een half pond suiker toekom — om een voorbeeld aan te halen en ik koop 5 pond a contant in, dan is het doel, door dien grooteren contanten inkoop, de koopwaar op den grooten hoop „goedkoöper" te krijgen (of er wordt „doorslag" gegeven). Met die 5 pond moet ik evenwel tien dagen rondkomen, anders heeft het inkoopen in 't groot geen nut, en deed ik beter, geen voorraad op te slaan. _ Dit nu, het rondkomen met hoeveelheden, om spaarzaamheid te betrachten, wordt bijna altijd over 't hoofd gezien. Het is voor de kokkie zoo gemakkelijk om, als er veel is, royale grepen te doen naar verschillende ingrediënten. Dit vooral moet mevrouw voorkomen en streng toezien, dat met een bepaalde hoeveelheid ook een bepaalden tijd wordt toegekomen. Alleen bij waren, die aan spoedig bederf of aan snelle minderwaardigheid lijden, mag, ja, moet zelfs de ruime hand worden gelaten. Men kan bepaalde vruchtsoorten, die erg week zijn of spoedig waterig worden, evenmin lang bewaren in de goedang, als versche visch of vleesch. , , , Daarom neme men daarvan altijd voor de behoefte van één dag. „ . . , , . , Maar vóór alles, hetzij men veel of weinig laat inkoopen, dan wel zelve aan huis koopt, men sla dat alles a contant in. Dit is de beste en eenvoudigste wijze om te zien, waar al het geld blijft, hoe spoedig de beurs slinkt. Heeft men b. v. ƒ 40.— huishoudgeld per week, dan kan men maar behoeft men daarom geen ƒ 5.75 per dag uit te geven. Er zijn vele methoden aangegeven voor de huishoudboekhouding. „ . , De gemakkelijkste wijze is alles in een, hoogstens in twee boeken, aan te teekenen. Heeft men de eerste tien bladzijden ingericht voor of bestemd tot „kasboek", dan worden daarin slechts de ontvangsten en de globale uitgaven, de totalen aangeteekend. Bij de uitgaven moet een cijfer de bladzijde aanwijzen, waarin de dagelijksche uitgaven zijn gespecificeerd, onverschillig of die uitgaven in hetzelfde boek of in een ander cahier omschreven zijn. Evenzoo moet men, met de vele bedienden, die men er gewoonlijk op nahoudt, en die altijd in schuld zijn, rekening-courant houden en stipt de voorschotten en afbetalingen, ook de maandelijksche inhoudingen aanteekenen. Vooral bij inlandsche bedienden, die bijna allen analphabeten zijn, is het niet alleen zaak goed boek te houden, om bij elk hunner den stand van zaken vlug te kunnen overzien, maar men moet hen ook nu en dan herinneren aan de hoegrootheid van hun debet. Het duurt lang eer eene maand om is en er gaat zooveel om voor die eenvoudige menschen met hun betrekkelijk primitief begrip, er gebeurt zooveel in de reeks van 30 dagen, dat zij dikwerf op 't einde der maand vergeten zijn, of zich althans zoo houden, dat zij nog schuld hebben en dan begint het gevraag om geld van voren af aan. Men kan er dikwijls niet van af en is dan wel verplicht de gevraagde som te leenen. Met één oogopslag in het dienstbodenboek weet men dan tot hoever men gaan kan of wil, met het verlengen d'er schuld. Hetzelfde geldt ook bij den waschman. Heeft hij een grooten wasch, waarvoor b.v. ƒ 15.— per maand wordt betaald, dan zal hij in den regel beginnen met voorschot te vragen en wil men hem, de eerste maand reeds, een gedeelte inhouden, dan volgt zijnerzijds dadelijk protest. In 't kort, met al die menschen is het vooral zaak stipt boek te houden en hen te laten zien, dat men dadelijk, bij de leening, aanteekening daarvan gehouden heeft. De inlander is licht tot wantrouwen geneigd en zoude, zonder gezien te hebben, dat men het heeft aangeteekend, allicht gaan denken dat er oneerlijk werd opgeschreven. Maar daarbij zijn tusschentijdsche herinneringen, ter opscherping van zijn (haar) geheugen, noodzakelijk. De huisvrouw kan gereedelijk volstaan met deze twee boeken, kasboek, waar, achterin, de gespecificeerde dagelijksche kleine uitgaven staan genoteerd en het dienstbodenboek. Hierbij ziet men dat de afbetaling van en rekening met het dienstpersoneel in handen van Mevrouw is gesteld, een rationeel beginsel, omdat Mevrouw veel meer met de bedienden moet omgaan dan de heer des huizes, die zijne bezigheden of kantoorzaken elders heeft. De bedienden-loonen ontvangt Mevrouw dan den len der maand, tegelijk met haar maandgeld voor de huishouding. Een geheel andere manier dus dan in Holland. hoewel men de huishoudboeken geheel naar eigen idéé kan inrichten, is het toch het meest aanbevelenswaardig, dat men, evenals in den handel, een folio van Ontvangsten (links) en een folio van Uitgaven (rechts) in het boek aanlegt. De verdere verklaring volgt van zelf uit de invulling. Aangenomen dat deze Diaazijae nei opengeslagen uu« vu^.stelt, dan heeft men achtereenvolgens de notities (in het groot) in 't kasboek: Datum Ontvangsten. Bedrag. Datum Uitgaven. Bedrag. ■ 1— 19 I 19 . . 1 Jan. In kas, huishoudgeld ƒ150 00 1 Jan. Inkoopen op den passar (bl. ..)..ƒ 4 05 6 kippen a contant 1 15 l/j pikol rijst .... 2 10 2 „ Inkoopen op den passar (bl. . . 2 75 1 blik petroleum . 3 00 2 blok klamboegoed 3 50 3 „ enz. enz. enz. enz. Transporteere . ■ . ■ /lSOjOQ j Transporteere .... ƒ 16;55 Zoo gaat men door met de uitgaven in 't groot te noteeren. Is het blad vol, dan worden de totaalcijfers naar't volgende blad, bovenaan, overgebracht en vervolgt men de dagelijksche notities, die 's middags, als er geen uitgaven meer kunnen worden verwacht, worden ingeboekt. Is de maand om, dan wordt alles ter weerszijden afgesloten en de eindbedragen ingevuld. Heeft men, door spaarzaam beheer, een kleinigheid overgehouden, dan wordt dit batig bedrag, dit saldo naar de nieuwe maandrekening als eerste post overgebracht en daaronder het ontvangen huishoudgeld op 1 Februari geboekt. Zoo gaat men steeds dagelijks voort, nadat de boeking en optelling der dagelijksche uitgaven op de passar heeft plaats gehad. Het (bl. ..) verwijst naar het betrekkelijke passarboekje, dat wordt ingevuld als de kokkie hare verantwoording gedaan heeft van al de ter markt gedane inkoopen. Dat men bij dit alles het geheugen goed moet raadplegen, vooral op drukke dagen, lijdt geen twijfel. Daarom doet men goed de inkoopen aan de deur (op 't erf) in een notitieboekje dadelijk op te schrijven. Die zoo doet, zal, door optelling en aftrekking, daarna door vergelijking met den stand der kas, altijd kunnen zien of de rekening „klopt". Het passarboekje, dat alle uitgaven gespecificeerd aangeeft, wordt op dezelfde wijze ingericht. Links bovenaan: „aan de kokkie" en, in de bestemde rubriek, het geld. Rechts de inkoopen aan: groenten, eieren, specerijen, vleesch, visch, vruchten, brandhout, olie, azijn, enz. Men vergete nooit, dat men juist hierbij met overleg en spaarzaamheid moet te werk gaan. De ondervinding toch leert, dat, als men kokkie veel geld mede geeft en haar carte blanche laat, zij met nagenoeg geen cent thuis komt. Wel zal ze bepakt en beladen zijn en zelfs nog een koelie achter zich hebben aanloopen, maar al het geld is gevlogen, al ware het ƒ 20. Zij kennen geen zuinigheid, hebben geen of weinig overleg. Hokt de kokkie in hare verantwoording, omdat hare rekening en verantwoording niet in allen deele klopt, wijl er eenige centen aan ontbreken, dan worde haar dit niet kwalijk genomen, daar zij het als een haar toekomend recht beschouwt, zij eenige centen voor zichzelve besteedt aan sirih en de verdere ingrediënten; hoogstens een bagatel van zes centen. Dit beschouwt zij als te behooren tot hare „émolumenten". b. Rekening met de bedienden. Het dienstbodenboekje kan men naar eigen inzicht opmaken. Hier is de rekening juist omgekeerd en daarom kan men volstaan, met iederen bediende een afzonderlijke pagina te geven en diens naam bovenaan te plaatsen. Het eerst komt de geleende som gelds. Daaronder de aftrekkingen, die, elke maand, in mindering zijn aangeteekend. Wordt er weer geld ter leen gevraagd, dan wordt met omschrijving en datumvermelding, dit nieuwe bedrag bij het restant schuld opgeteld. Zoo'n rekening duurt eeuwig, omdat de inlander gaarne leent en, zoo hij eenigzins kan, ook gaarne feestviert, vooral sedekah's (plechtige offennalen); want alles wordt als motief aangenomen, om eenig feest (ramé) tê geven. Zoo'n dienstbodenrekening kan desnoods volstaan met de onder elkander gestelde aanteekeningen van leeningen en inhoudingen, waarbij telkens dadelijk moet worden afgetrokken, om het restant te weten: Onderstaand voorbeeld kan, hoe veel er ook over wordt uitgeweid, de zaak duidelijk maken: Sarina, kokkie den 20 Februari 19.. in dienst gekomen (loon f 12 'smaands). 20 Februari: voorschot f 15.— 31 Maart ingehouden op haar loon - 2.50 f 12.50 30 April idem - 5.— f 7.50 31 Mei idem - 3.— Transp. f 4.50 Transp. f 4.50 30 Juni idem - 2.— f 2.50 10 Juli weder voorschot gegeven - 7.50 10 Juli schuld f 10.— 31 Juli - 3.— f 7 — Bij deze verhandeling is van de onderstelling uitgegaan, dat alle overige uitgaven, als huishuur, belasting, leveranciers (Chineezen), wagenhuur, kleermaker en al wat dies meer zij, door mijnheer worden voldaan. Ik heb mij uitsluitend bepaald tot hetgeen de huisvrouw in hare huishouding en met betrekking tot al de dienstboden noodig heeft aan te teekenen. Zij heeft dan ook slechts aan haar man de verantwoording te doen over het huishoudgeld en over de haar gegeven bedieridenloonen. Kleeding bespreekt zij, zoo noodig, met haar man. II. AANKOOPEN. Zuinig beheer, groenten in blik, enz. Omdat, zooals hierboven er reeds op gewezen werd, de inlander spilziek is, grenzende aan onnadenkende geldverkwisting, deugt het niet, de aankoopen van verschillende waren geheel aan de kokkie over te laten. Niet voor niet worden door de huisvrouw in de goedang eiken morgen besprekingen gehouden over de mondbehoeften van den dag. Liet men de inkoopen aan kokkie over, dan zouden waarschijnlijk dikwijls dezelfde groenten op tafel prijken. Wel is waar zijn er tijden in het Indische seizoen, dat er niet veel soorten van groenten zijn, noch voor de Europeesche, noch voor de Indische tafel, het neemt niet weg, dat kokkie, ook in den besten groententijd, niets anders ziet dan kool en eenige soorten van boontjes; de andere ziet zij overliet hoofd: gewoonte en dikwijls ook gemakzucht. Niet voor niet hoort men wel eens het stereotype gezegde: „Wij eten niets dan boontj'es en kool, kool en boontjes". Daarom is de bespreking zoo van belang, opdat kokkie er van zelve toe komt, verandering te brengen in de ingrediënten van het dagelijksche menu. Men moet, vooral in Indie, er eens op letten, hoe de minderwaardige kokkies, elk voor zich, er een eigen manier van spijsbereiding en van keuze op nahouden Als men haar dan haren gang laat gaan, zich nooit om het menu bekommert, nooit eenige opmerking maakt over het eentonige in het eten, gedeeltelijk een gevolg van de telkens herhaalde inkoopen van dezelfde ingrediënten en groentensoorten, dan krijgt men na eenigen tijd al heel gauw genoeg van zoo'n mensch en is men opgetogen als er, met eene nieuwe kokkie, die op haar manier wat variatie in het eten brengt, ook een ander menu op tafel komt. Verandering van spijs doet eten en al wordt beweerd, dat de Indische tafel nooit verveelt (dit hoorde ik althans dikwijls hier in Holland zeggen), altijd hetzelfde eten te hebben, met dezelfde sajor en dezelfde soorten van sambals, begint wèl spoedig te vervelen. En de uitgebreide Indische tafel is juist om hare groote verscheidenheid zoo gemakkelijk, om er veel verandering in aan te brengen! Daarom doet de huisvrouw zeer goed, om, zoodra zij ziet dat kokkie, 't zij door onkunde, dan wel door gemakzucht, zich aan dezelfde kostjes en aan dezelfde inkoopen houdt, zelve eens naar de markt te gaan. Dit behoeft geen koopgang te zijn; mevrouw gaat slechts zien, welke groenten en verschillende verdere ingrediënten er te krijgen zijn. Dit is dan ook de beste controle op de verklaringen van de kokkie, „dat er niets anders te krijgen was". Weet de kokkie weinig verandering aan te brengen in haar cachet van koken, dan ligt het nog altijd op den weg van Mevrouw, om haar langzaam-aan het een en ander aan te leeren, haar andere schotels en kostjes te leeren klaarmaken. Wat nu de prijzen der koopwaren betreft: ook hierin zou men spoedig bedrogen uitkomen, althans den eersten tijd, als men nog in de drukte is en geen aandacht geschonken heeft aan de marktprijzen. Gewoonlijk zijn de dames zoo welwillend, elkander van alle zaken en prijzen op de hoogte te houden, zoodat de nieuw op de plaats gekomene niet alleen spoedig van het een en ander het noodige weet, maar zelfs nog geholpen wordt aan dienstbaar personeel. Bij de besprekingen omtrent aankoop op den passar, wordt de kokkie er op gewezen, dat zij niet veel inkoopt van enkele zaken, die zoo weinig noodig zijn en bepaalt Mevrouw ook, bij ontvangst der ingekochte waren, hoe lang ze moeten duren, aleer er weêr een nieuwe voorraad van wordt opgedaan; de royaliteit in het nemen kost kokkie niets; misschien helpt zij nog andere bedienden van den buit, maar de ruime greep staat op rekening van Mevrouw's beurs. Men geve nimmer aan de kokkie de opdracht z.g. „blikjes" te koopen. Of Mevrouw doet het zelve en slaat een koop tegelijk in, als de beurs het toelaat, öf zij laat ze van den Chineeschen leverancier komen. Dat in 't groot inslaan, het in één koop ijemen, gaat in den regel goedkooper dan de prijs per blikje berekend. Bij eenige hoeveelheid is de koopman al licht geneigd den prijs zeer schappelijk te stellen, zoo, dat men b.v. de waarde van ƒ10 voor ƒ 8 krijgt. Er zijn winkels (toko's) genoeg en de concurrentie is er even groot als in Europa. „De koop en bloc heet „beli böröngan" in 't Maleisch. Een voornaam punt bij het koopen van blikjes, onverschillig wat er in zit, is dat men er op moet letten, dat zij er goed en OUD-INDISCH HEERENHUIS TE WELTEVREDEN WONING VAN EEN INLAND3CH AMBTENAAR IN MIDDEN-JAVA gaaf uitzien, dat de étiquetten niet het roest van 't blik laten doorschemeren — een onfeilbaar bewijs dat de blikjes oud zijn wie weet hoeveel jaren? — en dat deze aan boven- en onderkant naar binnen zijn ingedeukt. Gebolde onder- of bovenkant is het kenmerk van inwendig bederf. Zulke blikjes verwerpe men. Ook wordt aangeraden een koelie te huren, om dadelijk al het gekochte onder eigen toezicht, in zijne draagmanden te laten doen, wijl' anders eene omruiling van het uitgezochte goed met minderwaardige zaken met tot de onmogelijkheden behoort. Zijn de inkoopen gedaan, dan laat Mevrouw desnoods den koelie vóór haar met zijn vracht, uitloopen. Dit voorkomt eventuëele knoeierij Men neme nimmer dan bij hooge noodzakelijkheid dranken als: portwijn, malaga en dergelijke, in onaanzienlijke winkeltjes Het is overbekend hoe ver onze Indische maar vooral onze Chineesche kooplieden vele van die dranken namaken, de flesschen na vulling met goede kurken sluiten — zelfs met kurken van bekende en soliede firmanamen ingebrand — en van witte of gekleurde bladtinnen capsules voorzien. Gewoonlijk prijken die capsules met een druiventros. Zulke capsules worden te Batavia — waarschijnlijk in de Chineesche wijken —gefabriceerd en gaan bij ladingen bij vrachten naar verschillende binnenlandsche fabrikanten van port- en andere bijzondere wijnen. Bij verdere inkoopen worden de lezeressen verwezen naar mijn „Warenkennis voor Dames" in Indië ')• Daar staat alles in omtrent de kook- en bakgereedschappen, de kruiden en specerijen en verdere uitheemsche zaken, die toch dikwijls in Indië voorkomen en waarnaar gevraagd wordt. Mocht het tegenwoordig het geval zijn, dat ook in Chineesche groote winkels gedroogde groenten in carton verkrijgbaar zijn dan doet men goed, zich eerst te overtuigen (door er éen open te maken, de meest verdachte) dat de inhoud geen licht schimmellaagje vertoont. Het gebruik van zulke groenten kan zelfs doodelijk zijn; het is gewoon vergif, dat men met den vork naar den mond brengt. Mijn huisgezin en ik zelve ben er het slachtoffer van geweest en alleen de snelle tusschenkomst van den dokter verhoedde de grootste gevaren. Men koope dus nimmer van die z.g. „goedkoope nieuwigheid". Ze is even slecht als het gebruik van garnalen, die, al waren ze '!?& f,00 g°ed en zoo versch, eenigen tijd hebben gestaan. i ff', ten slotte, zie goed toe op wat ge koopt, zoowel levensmiddelen als huishoudgoed, meubilair (zooals lampen) als alle ellewaar. Men verzuime bij deze laatste soort nimmer, om te onderzoeken, of het goed snel verschiet, door het in koud en daarna in warm water te dompelen, waarna men het laat drogen Men neme liever eerst een staal mede naar huis, om hiermede de proef langs natten weg te doen, en beslisse den volgenden *) De Specerijen en Ingrediënten der Rijsttafel 8 dag, na bevinding, of men het goed al dan niet zal koopen. Ook zie men toe of en hoe het krimpt. Voor jonge, onervaren vrouwen, die er misschien niet aan denken, zulke wenken na te komen, hoewel zij ze wel weten kunnen, hoop ik, dat deze aanwijzingen eenig nut hebben. Zie alles eerst goed na, liefst buiten in het daglicht — want Chineesche winkels zijn vaak opgepropt vol zonder eenigen regel of orde en daardoor min of meer in het duister gehuld — en neem daarvoor den noodigen tijd. Als men gaat „passeren" (markten), moet dit geen aanleiding zijn, er een soort raméj van te maken, waarin men zoo gauw en zoo gaarne vervalt, maar moet men ernstig en vastberaden te werk gaan. Men moet weten, wat men wil, te voren de noodige aanteekeningen hebben gemaakt van al het benoodigde, waartoe men zelve uitgaat, omdat kokkie het niet weet, en vooral niets overhaast doen, al besteedt men er ook, op 't heetst van den dag, eenige uren aan. De verschillende odeurs, die de huismoeder tegenwalmen uit de bergen trassie, gedroogde visch en garnalen, mogen geen vat op haar hebben. Is zij, na den eersten tijd van haar verblijf in Indië, daarover heen, dan zal zij met voldoening denken aan den welbesteden tijd op den passer en in de Chineesche winkels doorgebracht. III. HET HUREN VAN EEN HUIS. a. Wettelijke bepalingen. Ambtenaren, doch méér nog, officieren, krijgen gewoonlijk een huis, dat hun van Gouvernementswege ter bewoning wordt aangewezen. Toch doet zich dikwijls het geval voor, dat, wegens gebrek aan woningen, een particulier huis moet worden ingehuurd. De huurwaarde, beter gezegd, de huurprijs wordt in Indië per maand berekend. Een huis van ƒ 150.— beteekent dus dat de huurprijs ƒ1800.— per jaar bedraagt. Men contracteert te voren voor een bepaalden tijd, bijv. drie maanden of een half jaar, vooral als men zekerheid heeft, dat men na dien tijd in een gouvernements-woning zal moeten trekken. Op de meeste plaatsen wordt de huur per maand aangegaan, met de conditie dat men één maand van te voren den huur opzegt. Dit zijn trouwens bepalingen, welke te voren kunnen worden bedongen en die ook, al naar plaatselijke omstandigheden verschillend zijn. Treft men dat de huiseigenaar niet meegaande is, dan doet men beter, niet in te gaan op diens voorwaarden. De meeste huizenverhuurdeis in Indië, vooral gegoede Inlanders en Chineezen zijn zeer gemakkelijk op het punt van verhuren 1). Zij zijn niet zoo hard en vasthoudend als de verhuurders in Nederland, waarvan de billijkste gewoonlijk vorderen, dat men voor minstens twee of drie jaren inhuurt. Zulke „melkers" heeft men in Indië niet. Voor hen, die zich op de hoogte willen stellen van het huren en verhuren van huizen, volgen hier de Wettelijke Bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië, de artikelen 1547 t/m. 1588. DERDE BOEK (van verbintenissen). VII (B. W. 1139, 2Ü 1140 v, 1266 v, 1394, 1581, 1589 v, 1975. Kh. 920 4°; Rv. 115 3°; N. B. W. 1596; Civ. 1728). N". 1561. Indien de huurder het gehuurde tot een ander gebruik bezigt dan waartoe het bestemd is, of tot een zoodanig gebruik, waardoor aan den verhuurder eenig nadeel kan veroor- zaakt worden, kan deze, naar gelang der omstandigheden, de huur doen vernietigen. (B. W. 1266, 1589; N. B. W. 1597; Civ. 1729). N°. 1562. Indien tusschen den verhuurder en den huurder eene beschrijving van het verhuurde is opgemaakt, is laatstgemelde gehouden het goed in dien staat weder op te leveren, waarin hij hetzelve, volgens die beschrijving, heeft aanvaard; met uitzondering van hetgeen door ouderdom of door onvermijdelijke toevallen vergaan of van waarde verminderd is. (B. W. 1444, 1553, 1583; N. B. W. 1598; Civ. 1730). N°. 1563. Indien geene beschrijving is opgemaakt wordt de huurder «ten aanzien van het onderhoud, hetwelk ten laste van huurders komt, behoudens tegenbewijs verondersteld, het gehuurde in goeden staat te hebben aanvaard, en moet hij hetzelve in dien staat teruggeven (B. W. 1551, 1583; N. B. W. 1599; Civ. 1731). N°. 1564. De huurder is aansprakelijk voor alle schaden, gedurende den huurtijd aan het verhuurde toegebracht, ten ware hij bewees dat dezelve buiten zijne schuld hebben plaats gehad. (B. W. 1139 2°, 1239, 1254, 1583; N. B. W. 1600; Civ. 1732). N°. 1565. Hij is echter niet verantwoordelijk voor alle schaden of verliezen door zijne huisgenooten, of door degenen aan wie hij de huur mocht hebben overgedaan, aan het gehuurde toegebracht. (B. W. 802, 1367, 1564, 1709; N. B. W. 1602; C. W. 1735). N°. 1567. De huurder mag, bij ontruiming van het gehuurde goed, afbreken en naar zich nemen al hetgeen hij daaraan, op zijne kosten, heeft doen maken, mits zulks gedaan worde zonder beschadiging van het goed. (B. W. 725, 779, 560; N. B. W. 1603). NJ. 1568. Indien de huur, zonder geschrift aangegaan, op geenerlei wijze is ten uitvoer gebracht, en eene der partijen dezelve ontkent, kan geen bewijs door getuigen worden aangenomen, hoe gering de huurprijs ook zij, en ofschoon men zich ook op het geven van eenen godspenning mocht beroepen; alleenlijk kan de beslissende eed worden gevorderd van dengene die het aangaan der huur ontkent. (B. W. 1571, 1586, 1597, 1895 v, 1929. v.; kv. 55. v.; N. B. W. 1604; C. W. 1715). N°. 1569. Wanneer er geschil ontstaat over den prijs eener verhuring, bij monde aangegaan, waarvan de uitvoering begonnen is, en er geene kwijting aanwezig is, moet de verhuurder op zijnen eed geloofd worden, ten ware de huurder mocht verkiezen den huurprijs door deskundigen te doen begrooten. (B. W. 1568, 1602, 1929. v; N. B. W. 1605; Civ. 1716). N°. 1570. Indien de huur bij geschrift is aangegaan, houdt dezelve van rechtswege op, wanneer de bepaalde tijd verstreken is, zonder dat daartoe eene opzegging vereischt worde. (B. W. 1573; Rv. 55. 3°, N. B. W. 1606. Civ. 1737). N°. 1571. Indien de huur zonder geschrift is aangegaan, houdt dezelve op den bepaalden tijd niet op, dan voor zoo verre de eene partij aan de andere de huuf heeft opgezegd, met in achtneming der termijnen, welke het plaatselijk gebruik medebrengt. (A. B. 15; B. W. 1568, 1570; R.v. 55 3", N. B. W. 1607; Civ. 1736, 1608; Civ. 1739). N". 1573. Indien, na het eindigen van eene verhuring bij geschrifte aangegaan, de huurder in het bezit is gebleven en gelaten, ontstaat daardoor een nieuwe huur, waarvan de gevolgen geregeld worden bij de artikelen, tot mondelinge verhuringen betrekkelijk. (B. W. 732, 1571. v, 1587, 1598; N. B. W. 1609; Civ. 1738). N". 1574. In het geval der twee voorgaande artikelen, strekt zich de borgtocht, voor de huur gesteld, niet uit tot de verplichtingen die uit de verlenging der huur ontstaan. (B. W. 1587, 1598, 1821, 1824; N. B. W. 1610, Civ. 1740). N". 1575. De huur-overeenkomst gaat geenszins te niet door den dood van den verhuurder, noch door dien van den huurder. (B. W. 1318, 1612, 1743, 1826, N. B. W. 1611, Civ. 1742). N9. 1576. Door verkoop van het verhuurde wordt eene te voren aangegane huur niet verbroken, ten ware dit bij de verhuring mocht voorbehouden zijn. Bij zoodanig voorbehoud kan de huurder, zonder uitdrukkelijk beding geene afspraak op vergoeding maken, maar met dat laatste beding is hij niet tot ontruiming van het gehuurde verplicht, zoo lang de verschuldigde vergoeding niet is gekweten. (B. W. 772 v, 817, 1185, 1578 v, B. W. 507; N. B. W. 1612, Civ. 1743 v.) N". 1577. De kooper, met beding van wederinkoop, kan geen gebruik maken van de bevoegdheid om den huurder tot ontruiming van het gehuurde te noodzaken, voordat hij, door het verstrijken van den termijn, voor den wederinkoop bepaald, onherroepelijk eigenaar is geworden. (B. W. 1521, 1524, 1532, N. B. W. 1603, Civ. 1751). Nu. 1578. Een kooper die gebruik wil maken van de bevoegdheid, bij de huur-overeenkomst voorbehouden, om in geval van verkoop, den huurder tot de ontruiming van het gehuurde te noodzaken, is verplicht den huurder zoodanigen tijd te voren te waarschuwen, als het plaatselijk gebruik tot het doen van opzeggingen medebrengt. Bij huur van landerijen moet de waarschuwing ten minste een jaar aan de ontruiming voorafgaan (A. B. 15; B. W. 1576, N. B. W. 1614; Civ. 1748). N". 1579. De verhuurder kan de huur niet doen ophouden door te verklaren dat hij het verhuurde goed zelf wil betrekken, ten ware het tegendeel mocht bedongen zijn. (B. W. 1751. N. B. W. 1615; Civ. 1761). N". 1580. Indien men bij de huur-overeenkomst is overeengekomen dat de verhuurder de bevoegdheid zoude hebben om het verhuurde huis of land zelf te betrekken, is hij verplicht zoo veel tijd te voren, als bij artikel 1578 is vastgesteld daarvan te doen weten. (N. B. W. 1616; Civ. 1762). 3e Afdeeling. Van de regelen welke bijzonder betrekkelijk zijn tot huur van huizen en huisraad. N°. 1581. De huurder die een verhuurd huis niet van genoegzaam huisraad voorziet, kan tot de ontruiming daarvan worden genoodzaakt, tenzij hij voldoende zekerheid geve voor de betaling der huurpenningen (B. W. 1139, 4°, 1140, 1142 v, 1146, 1589; N. B. W. 1617; Civ. 1752). N°. 1582. Een tweede huurder is, ten aanzien van den eigenaar, niet verder gehouden dan tot het beloop van den huurprijs der tweede huur, welken hij, op het oogenblik van een gedaan beslag, aan den eersten huurder zoude mogen schuldig zijn, en zonder dat hij zich op betalingen, bij voorraad gedaan, beroepen kan, ten ware die betalingen mochten zijn geschied uit krachte van een beding, bij zijne huur-overeenkomst uitgedrukt, of ten gevolge van plaatselijke gebruiken. (B. W. 1140, 1559; Rv. 752; N. B. W. 1618; Civ. 1753). N°. 1583. Geringe en dagelijksche reparatiën zijn voor rekening van den huurder. Bij gebreke van overeenkomst, worden als zoodanig aangemerkt reparatiën aan winkelkasten, de vensterglazen, zoo binnenals buitenshuis, en al hetgeen verder door het plaatselijk gebruik daaronder begrepen wordt. Niettemin komen die reparatiën ten laste van den verhuurder, indien zij door den vervallen toestand van het verhuurde of door overmacht zijn noodzakelijk geworden. (A. B. 15; B. W. 1139, 2°, 1551, 1555, 1562; N. B. W. 1619, Civ. 1754, 1755). N°. 1584. Het schoonhouden van putten, regenbakken en privaten komt ten laste van den verhuurder, indien het tegendeel niet bedongen is. Het schoonhouden der schoorsteenen (?) komt bij gebreke van beding, ten laste van den huurder (B. W. 656 v N. B. W. 1620; Civ. 1750). N°. 1585. De huur van meubelen, om een geheel huis, eene geheele woning, een winkel, of eenig ander vertrek, daarmede te «toffeeren, wordt gehouden voor zoo lang te zijn aangegaan, als de huizen, woningen, winkels of vertrekken, volgens plaatselijk gebruik doorgaans verhuurd worden. (A. B. 15; N. B. W. 1621; Civ. 1757). N°. 1586. De huur van gestoffeerde kamers (in Indië z g. paviljoens) wordt gehouden bij het jaar te zijn aangegaan, wanneer dezelve is aangegaan voor een zekere som in 'tjaar; bij de maand, wanneer dezelve is aangegaan tegen een bepaalde som in de maand; bij den dag, wanneer dezelve is aangegaan tegen eene bepaalde som voor iederen dag. Indien niet blijkt dat de huur voor een zekere som bij het jaar, bij de maand, of voor iederen dag, is aangegaan, wordt dezelve geacht volgens plaatselijk gebruik te zijn gesloten. (A. B. 15 • B. W. 1570. v, N. B. W. 1662; Civ. 1758). N°. 1587. Indien de huurder van een huis of vertrek, na het eindigen van den huurtijd, bij schriftelijke overeenkomst bepaald, in het bezit van het gehuurde blijft, zonder dat zich de verhuurder daartegen verzet, wordt hij geacht het verhuurde op dezelfde voorwaarden te blijven behouden, voor den tijd welken het plaatselijk gebruik medebrengt en kan hij het verhuurde niet verlaten, noch daaruit gezet worden, dan na eene tijdige opzegging, overeenkomstig het plaatselijk gebruik gedaan. (A. B. 15, B. W. 1571, 1573. 1598; N. B. W. 1623. Civ. 1759). b. Plaatselijke gewoonten. In tegenstelling met Europa wordt in Indië het huis netjes opgeknapt en schoongemaakt — zoo noodig zelfs geverfd door den verhuurder, den eigenaar van het huis. Heeft men zijne keuze bepaald en het verlangen kenbaar gemaakt een huis te willen huren, dan wordt aan den zaakgelastigde of den eigenaar zelf, als deze niet elders woont, opgegeven, wanneer men de woning zal betrekken. Men overtuigt zich te voren, dat het gebouw niet vochtig is; men vrage ook wie er te voren in gewoond heeft — er kunnen kiemen van besmettelijke en gevaarlijke ziekten aanwezig zijn — men denke slechts aan de zoo gevreesde lepra. (Het huis ontsmetten of van de huur afzien). Ook de sluitingen, enz. (zie Hoofdstuk A,I) worden goed nagegaan. Het water late men chemisch onderzoeken. Heeft men bepaald, tegen welken tijd men het huis zal betrekken en heeft de eigenaar huis en erf opgeknapt, wat men in Holland onder den naam „bezemschoon" verstaat, dan zende men den dag te voren de eigen bedienden om de vloeren goed te schrobben, ook die der bijgebouwen en ze daarna goed te drogen. Ook de tuin en het geboomte mogen niet worden vergeten. Men neme daarom alles te voren goed op en noteere de ontbrekende of te repareeren zaken. Huizen, die geruimen tijd hebben ledig gestaan, lijden gewoonlijk aan ontbrekende planken in de paardenstallen en soms zelfs aan gemis van deuren en tallooze dakpannen. Een ledig huis en een ledig erf, als ze niet goed dag en nacht bewaakt worden, worden, eigenaardig genoeg, in Indië vrijwel beschouwd als een boom, waarvan men maar plukken mag. De inlanders in de vlakbij of achter gelegen kampongs, die trouwens wel weten dat het z.g. „rampassen" (wegnemen) verboden is, schijnen nu eenmaal een ledig erf als algemeen eigendom te beschouwen en rooven, als het niet en nooit belet wordt, stuksgewijze allerlei kleinigheden, die ze zelf goed kunnen gebruiken. Tot zelfs de pagger (omheining) wordt niet ontzien en bloemen zoowel als vruchten worden gewoon buit verklaard. Die eigenaardigheid van het wegplukken van vruchten en bloemen gaat zelfs zoo ver, dat zij, gedurende eene vendutie, reeds door de inlanders worden genomen, als deze quasi de verkooping bezoeken om op een of ander te bieden. Men sta er verder op, dat de hoopen vuil en afval, zoo die achter op het erf zijn, worden weggehaald. Hier moet de huisheer voor zorgen. Bij alles worde te voren goed gesproken en onderhandeld, opdat men elkander versta en er later geen misverstand zij. Men bepale dan verder bij het aangaan van de huur, hoe men het huis huurt, „bij de maand met een maand te voren opzeggen", of op welke andere wijze ook. Verschillende plaatsen hebben daaromtrent verschillende bepalingen. Maar de eigenaren zijn gemakkelijk tegenover ambtenaren en officieren, omdat deze afhankelijk zijn van de beschikkingen van hooger hand. Onverwachte overplaatsingen, zoo dikwijls aan de orde in Indië, maken het inhuren voor eenigen tijd, zelfs voor drie maanden, onmogelijk. Zooals hierboven, pag 115 noot, reeds is gemeld, gebeurt het wel eens in Indië. Maar dan is de verhuurder ook inschikkelijk genoeg en begrijpt hij zelf den onaangenamen toestand van den huurder, die gaarne langer had willen blijven, maar tot spoedig vertrek is genoodzaakt. Men doet goed, alhoewel er nog al van wordt afgeweken en dit zelfs vaak wordt achterwege gelaten, een c. Huurcontract op te maken, waarin alles behoorlijk is omschreven. Daartoe kunnen de gewone Hollandsche modellen .worden gevolgd natuurlijk voor Indië gewijzigd — en deze in tweevoud opgemaakt, een voor den verhuurder, een voor den huurder. Het hierbijgaand model kan tot richtsnoer dienen: De ondergeteekende verklaart bij deze te hebben verhuurd en de mede-onderge- teekende verklaart bij deze te hebben gehuurd het huis No staande en gelegen aan den weg, wijk te , voor een huurprijs van f ( per maand, ingaande den len » over welk bedrag op den eersten van elke volgende maand zal worden beschikt. De voornoemde huur en verhuur wordt aangegaan onder de navolgende voorwaarden: dat de huurder het gehuurde zelf zal moeten bewonen, en zijn huur noch geheel, noch gedeeltelijk zal mogen overdoen, zonder schriftelijke toestemming van den verhuurder; dat verhuurder en huurder zullen voldoen alle lasten en bezwaren, waartoe elk hunner gehouden is; dat de verhuurder verplicht zal zijn het verhuurde in behoorlijken staat van reparatie te houden; dat de huurder alle muren binnen- en buitenshuis zal laten witten naar den eisch van het werk, als hij eenmaal het huis betrokken heeft; dat bij het eindigen van de huur het gehuurde in goeden staat van onderhoud, voor zoo verre zulks ten laste van den huurder komt, zal teruggegeven en de ruiten gaaf zullen moeten opgeleverd worden, zoo mede alle sleutels van het huis en der bijgebouwen; dat verhuurder en huurder zich verbinden elke maand voor het expireeren van den huurtijd, elkander zoo noodig de huur op te zeggen. Wordt wederzijds niets kenbaar gemaakt, dan gaat de huur van maand tot maand door; dat, in geval van verhuizing, overplaatsing, zoomede bij verkoop van het perceel, de huurder verplicht zal zijn het huis met erf en bijgebouwen tweemaal per week op daartoe geschikte uren te laten bezichtigen, tot de wederverhuring, tot de verhuizing, tot het vertrek öf tot en met den verkoopdag toe. Verder verklaren verhuurder en huurder in alle bij deze niet omschreven voorwaarden zich te zullen gedragen naar de regelen voor verhuur en huur, voorgeschreven in het Burgerlijk Wetboek en volgens het plaatselijk gebruik. En zijn hiervan opgemaakt twee eensluidende contracten. Te , den De verhuurder: (handteekening). De huurder: (handteekening). IV. BELASTINGEN. a. Personeele belasting. Sedert 1879 zijn in Nederlandsch-Indië de belastingen ingevoerd. Ging het in den beginne moeilijk en kwam het den Europeaan vreemd voor, in het vrije Indië zijn penningen te moeten offeren, de tijd heeft ook in deze die „akeligheid" tot gewoonte gemaakt en men heeft er allengs kalm in berust. Na veel veranderingen, in verschillende Ordonnantiën en Staatsbladen neergelegd — en misschien nog altijd naar plaatselijke omstandigheden gewijzigd, zelfs mogelijk nog aan verbetering en verandering onderhevig — zijn de grondslagen, waarop de belastingen van de Europeanen geheven worden volgens de laatste Ordonnantie van 7 Januari 1908 de volgende, zoodat men voor zich kan uitrekenen, hoeveel men den fiscus schuldig is. Beknopt uittreksel uit de ordonnantie van 7 Januari 1908 (Staatsblad n°. 13). HOOFDSTUK I. Grondslagen der belasting. Artikel 1. Er wordt, onder den naam van personeele belasting, van Europeanen, van met dezen gelijkgestelden en van Vreemde Oosterlingen, eene belasting geheven naar de volgende grondslagen: 1". huurwaarde der woonhuizen met bijbehoorende gebouwen en erven; 2°. waarde van mobilair; 3°. getal paarden; 4". getal en soort der rijwielen; 5°. getal en soort der rijtuigen; 6". getal automobielen en autoletten. a. Huurwaarde. Artikel 2. De huurwaarde van gehuurde woonhuizen wordt, behoudens de toepassing van de artikelen 26 en 31, gesteld op het bedrag van de som die de huurder voor het genot betaalt, hetzij rechtstreeks aan den verhuurder, hetzij op andere wijze, met uitzondering van de kosten van onderhoud en herstelling, die door wettelijke bepalingen te zijnen laste zijn gebracht. Artikel 3. (1) De huurwaarde van niet gehuurde woonhuizen of van woonhuizen, die met andere goederen dan de bijbehoorende gebouwen en erven voor één prijs zijn gehuurd, wordt geschat na vergelijking met verhuurde woningen op dezelfde of de meest nabij gelegen plaats. (2) (3) Voor Gouvernementswoningen, door landsdienaren gratis bewoond, komt geene hoogere huurwaarde in aanmerking dan het bedrag dat volgens bestaande bepalingen, op de plaats, waar de woning staat, bij gebreke eenef Gouvernementswoning, als huishuurindemniteit door den bewoner zou worden genoten. Artikel 4. Voor de berekening der belastbare huurwaarde komen niet in aanmerking de gedeelten van de woonhuizen of van de bijbehoorende gebouwen, uitsluitend dienende: lü. voor de uitoefening van een beroep of bedrijf; 2°. voor scholen; 3°. voor liefdadige doeleinden; 4°. voor instellingen van algemeen nut, als zoodanig door den Gouverneur-Generaal erkend. b. Mobilair. Artikel 5. De belasting naar den tweeden grondslag wordt berekend over de waarde van al wat zich bevindt in de woonhuizen of in of op de aanhoorigheden en in artikel 514 van het Burgerlijk Wetboek onder „inboedel" is gerangschikt, met uitzondering van: paarden en andere levende have; gereedschappen en werktuigen, enz.; levensmiddelen; kleederen, lijflinnen en lijfsieraden (horloges daaronder begrepen); boeken, kaarten en handschriften; prenten, teekeningen en schilderijen, niet tot meubeleering of versiering dienende; rijwielen; rijtuigen en karren; automobielen en autoletten. Artikel 6. Bij de berekening der belasting komen mede niet in aanmerking: l". het mobilair in de gedeelten der woonhuizen of aanhoorigheden, die uitsluitend gebezigd worden voor de uitoefening van het beroep van logement- of commensalenhuishouder, herbergier, kastelein, restaurateur, onderwijzer of kostschoolhouder; 2°. het Gouvernements-mobilair in gedeelten van de woonhuizen, voor den openbaren dienst gebezigd. c. Paarden. Artikel 7. (1) Bij de berekening van het getal paarden komen niet in aanmerking: 1°. de karren- of pikolpaarden, uitsluitend gebezigd wordende voor het vervoer van goederen; 2°. de paarden, uitsluitend gebezigd wordende voor de voortteling; 3°. de paarden, die op het tijdstip dat aangifte moet worden gedaan, het tweede viertal hunner melktanden nog ntet of niet geheel verloren hebben; 4°. de paarden van kunstrijdersgezelschappen; 5°. de paarden van paardenkoopers, uitsluitend ten verkoop aangehouden; 6U. die van rijtuig- en paardenvel huurders; 7°. de paarden van officieren van het Nederlandsch-lndisch leger tot het getal, waarvoor indemniteit voor fourage wordt berekend; 8°. de paarden van door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen landsdienaren, andere dan die genoemd in N°. 7, officieren der schutterij en hoofden van Vreemde Oosterlingen, welke zij, naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur, voor de verrichting van hun dienstwerk noodig hebben; 9°. de in verantwoording zijnde Gouvernementspaarden. (2) De paarden, onder N". 5-—8 bedoeld, komen niet voor vrijstelling in aanmerking, wanneer zij bij anderen dan de daargenoemde personen gestald zijn. d. Rijwielen. Artikel 8. (1) Bij de berekening van het getal rijwielen komen niet in aanmerking: 1°. de rijwielen, uitsluitend gebezigd wordende voor het vervoer van brieven en pakketten en voor het opnemen van bestellingen en bezorgen van waren voor winkelneringen; 2°. de rijwielen van kunstrijders, uitsluitend gebezigd wordende voor de uitoefening van hun beroep; 3". de rijwielen van rijwielfabrikanten en handelaren in rijwielen, uitsluitend ten verkoop of ter oefening van anderen aangehouden ; 4°. de rijwielen van rijwielverhuurders; 5". de rijwielen, die als kinderspeelgoed zijn aan te merken, mits zij niet worden gebezigd op den openbaren weg; 6». de in verantwoording zijnde Gouvernementsrijwielen. (2) De rijwielen onder nos. 3 en 4 bedoeld komen niet voor vrijstelling in aanmerking, wanneer zij door anderen dan de daargenoemde personen worden aangehouden. e. Rijtuigen. Artikel 9. Onder rijtuigen worden voor de toepassing dezer ordonnantie verstaan alle vervoermiddelen op metalen veeren, die bestemd zijn om door paarden of andere dieren te worden getrokken. Artikel 10. (1) Bij de bereking van het getal rijtuigen komen niet in aanmerking: 1°. de rijtuigen, uitsluitend gebezigd wordende voor het vervoer van goederen; 2° de rijtuigen, uitsluitend bestemd voor brievenvervoer; 3". de rijtuigen van rijtuigmakers en rijtuigverkoopers; 4U. de rijtuigen van rijtuigverhuurders. (2) De rijtuigen onder nos. 3 en 4 bedoeld komen niet voor vrijstelling in aanmerking, wanneer zij door anderen dan de daargenoemde personen worden aangehouden. ƒ. Automobielen en autoletten. Artikel 11. (1) Bij de berekening van het getal automobielen en autoletten komen niet in aanmerking: 1". de automobielen en autoletten, uitsluitend gebezigd wordende voor het vervoer van goederen; 2". de automobielen en autoletten van fabrikanten van- en handelaren in die voertuigen, uitsluitend ten verkoop aangehouden; 3°. de automobielen en autoletten van verhuurders van die voertuigen; 4°. de in verantwoording zijnde Gouvernements automobielen en autoletten. (2) De automobielen en autoletten onder nos. 2 en 3 komen niet voor vrijstelling in aanmerking, wanneer zij door anderen dan de daargenoemde personen worden aangehouden. HOOFDSTUK II. Vrij stellingen. Artikel 12. (1) Van de belasting naar de zes grondslagen zijn vrijgesteld: de Consuls-üeneraal, Consuls, Vice-Consuls en Consulaire agenten van vreemde staten, geen Nederlanders zijnde, noch eenig beroep op bedrijf uitoefenende en tijdens hunne toelating niet in Nederland of een zijner koloniën gevestigd, voor zooverre de Consuls-Generaal, Consuls en Vice-Consuls der Nederlanden in die staten gelijke vrijstelling genieten; de Consulaire beambten van vreemde staten, di£ geen Nederlanders zijn en geen beroep of bedrijf uitoefenen, voor zooverre de Consulaire beambten der Nederlanden in die staten gelijke vrijstelling genieten; militairen beneden den rang van officier, met uitzondering van hen, die buiten de kazerne wonen, voor zooveel deze recht hebben op eene Gouvernements woning of op indemniteit daarvoor, en hunne inkomsten overigens gelijk zijn aan- of hooger zijn dan die van een tweeden luitenant der infanterie. (2) Van de belasting naar den eersten, tweeden en vierden grondslag zijn vrijgesteld zij, die een huis bewonen, waarvan de geheele huurwaarde eene voor de onderscheidene afdeelingen of plaatsen door den Gouverneur-Generaal te bepalen som niet te boven gaat. (3) Wanneer de geheele huurwaarde de in de vorige alinea bedoelde som met niet meer dan twee vijfde gedeelten te boven gaat, bedraagt de belasting naar den eersten, tweeden en vierden grondslag, slechts twee vijfde gedeelten van het bedrag, bij artikel 14 vastgesteld; gaat zij de bedoelde som met niet meer dan vier vijfde gedeelten te boven, dan bedraagt die belasting slechts vier vijfde gedeelten van het bij artikel 14 vastgesteld bedrag. Artikel 13. (1) De door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen landsdienaren en hoofden van Vreemde Oosterlingen, die voor hun dienstwerk rijwiel, rijtuig, automobiel of autolette houden, genieten vrijstelling van belasting voor één rijwiel, voor één rijtuig of voor één automobiel of autolette. (2) Houden zij meer dan één rijwiel of rijtuig en is de belasting voor die rijwielen of voor die rijtuigen niet hetzelfde, dan genieten zij vrijstelling voor het hoogstbelaste rijwiel of rijtuig of een der hoogstbelaste rijwielen of rijtuigen. HOOFDSTUK III. Bedrag der belasting. Artikel 14. (1) De belasting bedraagt per jaar: vijf percent van de jaarlijksche huurwaarde; twee percent van de waarde van het mobilair; zes gulden voor elk paard, wanneer voor niet meer dan twee belasting moet worden betaald, of anders voor de eerste twee; acht gulden voor het 3de paard; tien gulden voor het 4de paard; twaalf gulden voor het 5de paard; vijftien gulden voor het 6de paard; twintig gulden voor elk volgend paard; zes gulden per rijwiel, ingericht voor één persoon; twaalf gulden per rijwiel, ingericht voor twee of meer personen; achttien gulden per motor-rijwiel; twaalf gulden voor een rijtuig op twee wielen; zes en dertig gulden voor elk ander rijtuig; acht en veertig gulden per automobiel; vier en twintig gulden per autolette. INRICHTING EENER ACHTERGALERIJ TEVENS EETKAMER INTERIEUR VAN EEN BI N N ENGALERIJ (2) Zes gulden per paard, onaangezien het getal, betalen: a. praktiseerende geneesheeren; b. personen, die van den landbouw hun bedrijf maken; c. geestelijken, die krachtens de eischen van hun ambt samenwonen. HOOFDSTUK IV. Belastingplichtigheid. Artikel 15. (1) Het hoofd van het huisgezin wordt in de belasting aangeslagen, ook voor de gedeelten van het woonhuis en de aanhoorigheden bij anderen in gebruik, voor het zich in die gedeelten bevindende mobilair, en voor de paarden, rijwielen, rijtuigen, automobielen en autoletten bij anderen in gebruik, doch zich bevindende in of op de aanhoorigheden van zijn woonhuis, met dien verstande dat houders van logementen of commensalenhuizen niet worden aangeslagen voor de paarden, rijwielen, rijtuigen, automobielen en autoletten, welke worden aangehouden door de in hunne logementen of commensalenhuizen verblijf houdende, doch niet tot hun gezin behoorende personen. (2) Het Hoofd van plaatselijk bestuur beslist, zoo noodig, wie als hoofd van het huisgezin is aan te merken. (3) Personen, tot de lnlandsche bevolking behoorende en met Europeanen, met dezen gelijkgestelden of Vreemde Oosterlingen samen wonende, worden niet als hoofd van het huisgezin aangemerkt. (4) Voor paarden, rijwielen, rijtuigen, automobielen en autoletten in gebruik bij Europeanen, met dezen gelijkgestelden of Vreemde Oosterlingen doch gestald of in bewaring bij personen, behoorende tot de lnlandsche bevolking, worden eerstgemelden aangeslagen. Artikel 16. (1) Zij, die in logementen of commensalenhuizen verblijfhouden — de houders dier inrichtingen daaronder niet begrepen — zijn niet belastingplichtig naar de eerste twee grondslagen. (2) Met houders van een logement of commensalenhuis worden gelijkgesteld de beheerders van zoodanige inrichtingen. HOOFDSTUK V. Aangifte. Artikel 17. (1) De belastingplichtigen moeten jaarlijks aangifte doen. (2) De aangifte bevat: a. den huurprijs van het woonhuis, met bijbehoorende gebou- 9 wen en erven, of indien het niet gehuurd is, dan wel gehuurd is met andere goederen voor één prijs, de huurwaarde; b. indien er voor een deel van het woonhuis of zijne aanhoorigheden vrijdom wordt ingeroepen volgens artikel 4, bovendien de omschrijving van dat deel en de opgaaf der huurwaarde van het overblijvende deel; c. het getal rijwielen en rijtuigen van elk der in artikel 14 genoemde soorten, met vermelding van het getal niet belastbare en van de reden daarvoor bestaande; d. het getal paarden, zoomede dat der automobielen en autoletten, met vermelding welk getal van elk niet belastbaar is, en van de redenen daarvoor bestaande; e. het beroep of bedrijf of het ambt of de betrekking van den belastingplichtige; ƒ. eindelijk zoodanige verdere gegevens als verlangd worden in het biljet, bij artikel 21 bedoeld; met dien verstande, dat de belastingplichtigen, bedoeld in de lste alinea van artikel 16, alleen aangifte hebben te doen nopens de paarden, rijwielen, rijtuigen, automobielen en autoletten, welke door hen worden aangehouden. (3) Zij, die een logement of commensalenhuis houden of beheeren, zijn verplicht bij hunne aangifte eene door hen onderteeke.nde opgave in te dienen van de op het tijdstip van indiening dier aangifte in het logement of commensalenhuis verblijf houdende en niet tot hun gezin behoorende personen, die paard, rijwiel, rijtuig, automobiel of autolette houden, met vermelding tevens van den aard en het aantal dezer vervoermiddelen, die door ieder hunner worden aangehouden. Artikel 18. (1) De in het voorlaatste lid van artikel 12 bedoelde personen, die geen paarden, rijtuigen, automobielen of autoletten houden, zijn verplicht tot aangifte nadat hun een biljet als bedoeld in artikel 21 is verstrekt. (2) Heeft die verstrekking plaats na de bekendmaking, bedoeld in het laatste lid van artikel 21, dan geschiedt de inlevering binnen ééne maand. Artikel 19. (1) Niet behoorlijk onderteekende of mondelinge aangiften worden beschouwd als niet gedaan. (2) Indien een aangever zijne handteekening niet kan stellen, stelt hij in plaats daarvan een handmerk in tegenwoordigheid van twee getuigen, die eene verklaring daaromtrent op de aangifte met hunne handteekening bekrachtigen. (3) De aangiften kunnen door schriftelijk gemachtigden worden gedaan, mits het bewijs der machtiging worde overgelegd. Artikel 20. (1) Zij, die meer dan één woonhuis in gebruik hebben, doen voor elk eene afzonderlijke aangifte. (2) Het geheele getal paarden, automobielen en autoletten en het geheele getal rijwielen en rijtuigen van elk der in artikel 14 genoemde soorten worden echter in één der aangiften opgenomen, waarnaar de andere verwijzen. Artikel 21. (1) Tot het doen der aangiften worden jaarlijks, zoo mogelijk in den loop der maand Januari, biljetten ter invulling verstrekt, volgens een door den Gouverneur-Generaal vastgesteld model. (2) De wijze van verstrekking der biljetten, zoomede die van terughaling der ingevulde, voor zoover die terughaling doelmatig wordt geacht, wordt geregeld door het Hoofd van gewestelijk bestuur. (3) Deze wijst tevens den ambtenaar aan, bij wien de inlevering der niet afgehaalde biljetten moet geschieden. (4) Van den afloop der jaarlijksche verstrekking van biljetten wordt, op de wijze door het Hoofd van gewestelijk bestuur te bepalen, door of namens dezen in het openbaar bekendmaking gedaan. Artikel 22. Zij, die tot aangifte verplicht zijn en geen biljet ontvangen hebben, of bij wie het niet is afgehaald, moeten eene aangifte volgens het in artikel 21 bedoeld model inleveren binnen ééne maand na de bekendmaking, in dat artikel bedoeld. Artikel 23. (1) Zij, die eerst in den loop van het jaar belastingplichtig worden, hetzij naar de zes grondslagen, hetzij naar een of meer derzelve, of die door het betrekken van eene andere woning met hoogere belastbare huurwaarde, door vermeerdering van het getal belastbare paarden of dat der belastbare automobielen en autoletten, of door vermeerdering van het getal of verandering van de soort der belastbare rijwielen of rijtuigen, meer belasting verschuldigd zijn, moeten binnen ééne maand aangifte doen, met opgaaf van de maand, waarin de verandering heeft plaats gehad. (2) Jngeval de verandering plaats heeft na 15 November, blijft dit artikel buiten toepassing Artikel 24. Het vorig artikel.is ook toepasselijk op de belastingschuldigen, die in den' loop van het jaar zich in een ander gewest vestigen of die het getal woonhuizen bij hen in gebruik vermeerderen. Artikel 25. Voor elke ingeleverde of afgehaalde aangifte wordt een ontvangstbewijs uitgereikt. HOOFDSTUK VI. Schatting van huurwaarde en van mobilair. Mobilair tarieven. Artikel 26. (1) Indien de aangegeven huurprijs of belastbare huurwaarde wordt geoordeeld lager te zijn dan de werkelijke huurwaarde, wordt deze geschat door drie deskundigen, aangewezen door het Hoofd van gewestelijk bestuur. (2) De deskundigen leggen in handen van het Hoofd van plaatselijk bestuur, naar de wijze hunner godsdienstige gezindheid den eed (verklaring) af, dat zij bij de hun opgedragen schatting of schattingen eerlijk, nauwgezet en onpartijdig zullen te werk gaan. Artikel 27. (1) Indien twee deskundigen het eens zijn, wordt hunne schatting gevolgd. (2) Indien zij alle drie in gevoelen verschillen, wordt de schatting gevolgd, die noch de hoogste noch de laagste is. (3) Indien de schatting de aangegeven som met meer dan een tiende gedeelte daarvan te boven gaat, wordt de aanslag naar den eersten grondslag verhoogd met éénmaal het bedrag, dat aan belasting meer verschuldigd is ten gevolge van het verschil tusschen de geschatte huurwaarde en den "aangegeven huurprijs of de aangegeven huurwaarde. Artikel 28. (1) Het Hoofd van gewestelijk bestuur stelt voor elke afdeeling of voor gedeelten daarvan, dan wel voor meerdere afdeelingen te zamen een of meer tarieven vast, aanwijzende de verhouding van de huurwaarde tot de waarde van het mobilair. Volgens dat tarief wordt de waarde van het mobilair berekend door de jaarlijksche huurwaarde te vermenigvuldigen met indien de huurwaarde bedraagt: '/j beneden de ƒ 400.— 1 van ƒ 400.— tot beneden de „ 800.— !'/♦ „ , 800.- „ it n 1100.- 1'/» » . 1100.— „ „ , 1600.- l3/4 „ „ 1600.- „ „ „ 2000.- 2 „ „ 2000.- . „ „ 2400.2v2 „ „ 2400.— en daarboven. (2) Naar het tarief wordt de waarde van het mobilair berekend, indien in de aangifte de schatting niet uitdrukkelijk is verlangd. (3) Is bij de aangifte uitdrukkelijk schatting verlangd, dan geschiedt deze door drie deskundigen, aangewezen door het Hoofd van gewestelijk bestuur. (4) Op deze schatting zijn het tweede lid van artikel 26 en het eerste en tweede lid van artikel 27 toepasselijk. (5) De kosten der schatting worden aan den belastingschuldige in rekening gebracht volgens een door den Gouverneur-Generaal vastgesteld tarief. Volgens dat tarief is voor elke schatting der waarde van mobilair verschuldigd één gulden en bovendien twee per mille van de geschatte waarde, of in het geval, bedoeld in het slot van art. 43, van de waarde volgens het tarief. HOOFDSTUK VII. Aanslag enz. Artikel 33. (1) Ingeval in strijd met de bovenstaande bepalingen geen aangifte is gedaan, stelt het Hoofd van gewestelijk bestuur den aanslag vast, overeenkomstig zijne schatting van de belastbare huurwaarde en zijne berekening van het getal belastbare paarden en dat der belastbare automobielen en autoletten en van het getal en de soort der belastbare rijwielen en rijtuigen en met toepassing van het in artikel 28 bedoeld tarief, onverminderd de toepassing der straf, bedreigd in artikel 43. (2) Ingeval de in artikel 23 bedoelde aangifte der vermeerdering van belastbare huurwaarde niet is gedaan, geschiedt de aanslag echter niet dan na schatting van de belastbare huurwaarde der nieuw betrokken woning met inachtneming der artikelen 26 en 27. (3) De uitslag van die schatting, vergeleken met de belastbare huurwaarde van de vroegere woning, beslist omtrent de verhooging van den aanslag, daaronder begrepen de nadere verhooging op den voet van het laatste lid van artikel 27 en omtrent het bestaan der overtreding, bedoeld in artikel 43. HOOFDSTUK XI. Strafbepalingen. Artikel 43. (1) Met eene boete van 10 tot 500 gulden worden gestraft: 1°. aangifte van den huurprijs op minder dan het werkelijk bedrag, te lage aangifte of geheele verzwijging van het getal paarden, rijwielen, rijtuigen, automobielen of autoletten en het niet doen van aangifte binnen de bepaalde termijnen; 2°. handelingen, strekkende om goederen van de schatting van mobilair uit te sluiten, zoomede onjuiste vermelding van de soort der rijwielen of rijtuigen; 3°. het weigeren van den toegang aan de deskundigen, belast met de schatting der huurwaarde tusschen des voormiddags zes en des namiddags twee uur, of des namiddags van vier tot zes uur; 4". het niet verstrekken van eene opgave of het doen van onjuiste of onvolledige opgave als bedoeld in het derde lid van artikel 17. (2) De openbare macht verschaft zoo noodig toegang aan de in het vorig lid bedoelde deskundigen. (3) Het weigeren van toegang, gedurende voormelde uren, aan de deskundigen, belast met de schatting van mobilair heeft tengevolge dat geen schatting geschiedt, maar het in artikel 28 bedoeld tarief wordt toegepast. De kosten van schatting worden tevens betaald alsof de schatting had plaats gehad. b. Inkomstenbelasting. Behalve bovenstaande belasting bestaat of komt er nog een „Inkomstenbelastingzoodat, wat de belastingen aan den fiscus betreft, men in Indië even goed af is, als in Nederland ; men moet, vóór alles en voor alles, offeren aan de schatkist. Ik heb heden, Augustus 1908, een vrij lijvige brochure voor mij liggen, die mij den 23en Juni uit Indië werd toegezonden, getiteld: „Toelichting op de Inkomstenbelasting" volgens Staatsblad 1908 No. 298, bewerkt bij het (Indische) Departement van Financiën, gedrukt ter Landsdrukkerij te Batavia. Het is niet de bedoeling, al het in de 139 pagina's vermelde te behandelen, maar zij, die er, in hun belang, zich voor willen interesseeren, kunnen er, in verschillende hoofdstukken en afdeelingen, allerlei vinden wat voor hen leerrijk is en waarvan de berekeningen een gemak vormen, ter contröleering, of men „te veel" betalen moet. Want op de gelden komt het aan en wie betaalt er gaarne te veel? De lijvige brochure beschrijft eerst wie belastingplichtigen zijn en gaat dan over tot de opsomming der velen, w. o. personen, vennootschappen, enz. onverschillig of deze laatsten van uit het buitenland worden beheerd; ook kongsi's (Chineesche maatschappijen) zijn niet vergeten. Er is aan alles, zooveel mogelijk, gedacht, om de kassen van het Gouvernement te vullen. In 33 hoofdstukken worden, alléén in deze toelichting, o.a. verteld: wat onder „inkomen" moet worden verstaan; waaruit die inkomsten voortspruiten; de berekening van het zuiver inkomen; de termijnen, waarover dit wordt berekend; het inkomen van gehuwde belastingplichtigen (mevrouw moet, eenig ambt bekleedende of goederen bezittende, evenzoo als mijnheer Steaer zahlen"); het tarief der belasting voor physieke personen ; de aftrek voor kinderen; dan: de verschillende ter zake te maken berekeningen; wie de verantwoordelijke vertegenwoordigers zijn voor belastingplichtige minderjarigen, krankzinnigen, afwezigen onder curateele gestelden; wanneer het belastingjaar aanvangt; de aangifte (verplichtend); de aanslag en de commissiën van aanslag; het „beroep" of het verzoek een volgens belastingplichtige verkeerd opgemaakten aanslag te herzien, wat met een stadhuiswoord doleantie (klacht, verweerschrift) wordt genoemd; de verschijndagen der belasting, het verhaal der belasting' belastingplichtigen, die hun bedrijf rondreizende uitoefenen; bijzondere bepalingen; ontheffing van belasting; dan de bepalingen van strafrechterlijken aard en eindelijk de slotbepalingen. Hoe men de brochure ook leest, waar men haar openslaat, de inhoud ademt één geest: dien van geld slaan uit de verschillende inkomsten en, niet genoeg, het progressief of opklimmend berekenen der te betalen belastingen. Indië is goed in de leer geweest bi] het moederland. Waar het groote tractementen betaalt, weet het ook aanmerkelijke sommen aan belastingen terug te vorderen. , Welk verschil met voorheen! Toen geen belastingen, alles welvaart Men kende er het woord belasting niet. Thans moet voor alles worden betaald en zucht de Europeaan onder den druk van verplichte betalingen aan 's Lands kassen, alles gedruktheid, ^Het^edd^van het tegenwoordige rijke (?!) Insulinde, dat zijn bloei overleefd heeft, al moge men nog zoo schoon praten en delibereeren over het billijke, dat, waar zooveel door in- en opgezetenen wordt verlangd voor politie, veiligheid, weerbaarheid, voor armenzorg — men leze hierachter over „onverzorgde natuurlijke kinderen" — daarvoor ook moet worden geofferd. Nog is men in Indië niet aan het einde. De gemeenteraden zijn reeds hier en daar ingevoerd, met hunne vergaderingen, terwijl reeds een vage aanwijzing te vinden is, in den Regeenngsalmanak dat de ontvanger van 's Lands geldmiddelen, er later het ambt van gemeenteontvanger bij heeft te bekleeden. Er wacht den Europeaan derhalve ook nog een „gemeentebe- Alles bij elkander genomen duidt op financieelen achteruitgang van de'schoone „smaragden", weleer zoo heerlijk bezongen, die als „met saamgevlochten banden zich sling'ren om den evenaar." Die tijd is lang voorbij. De terugslag van al dien belastingdruk merkt men overal, doch op hoofdplaatsen 't duidelijkst, aan het stille leven, dat geleid wordt. Waren het voorheen recepties, partijen, diners, welke men o.a. in de rijke buurten te Batavia - op Salemba, Tanahbang, Kebon Sirie, Koningsplein enz. — geven zag, tegenwoordig zijn de paleizen en paleisjes der groothandelaren, der eerste industrieelen, der geldmannen, des avonds doodsch en als 't ware uitgestorven. Dat is niet, zooals vaak beweerd wordt, om gierig, inhalig te leven, om z.g. te „potten" —(wie kan daar tegenwoordig in Indië aan denken? Alleen de hoogste ambtenaren met exhorbitante, naar tijdsomstandigheden veel te groote, bespottelijk abnormale tractementen) — maar om het evenwicht te herstellen in inkomsten en uitgaven. De spaarduit moet van 'teen of't ander worden gevonden; men leeft dus zuiniger. De terugslag doet zich dus ook gevoelen bij de handelaren, die niet zoo veel meer omzetten als in de goede tijden, nu ongeveer 20 a 25 jaren geleden. Zelfs hooge ambtenaren, officieren en verdere grootwaardigheidsbekleeders schrijven telkens hunne recepties „wegens verhindering" af. Eene advertentie is goedkooper dan een ontvangavond met ijs en „lampen op". c. Hondenbelasting. Sedert eenige jaren wordt — waarschijnlijk om de overbevolking der trouwe viervoeters tegen te gaan — eene belasting geheven op de honden, a ƒ 1.— per jaar en per dier, welk bedrag, volgens de berichten, over den geheelen Archipel, nergens verandering ondergaat. Het is echter wel mogelijk, dat op vele plaatsen die belasting wordt ontdoken; de eigenaars zijn dan zelf schuld, als hunne dieren, soms fraaie, dure, Europeesche exemplaren, door de politie worden afgemaakt, gedurende tijden van hondsdolheid. Hoe het zij, die een of meer guldens kunnen er, per aantal dieren, jaarlijks best af; niemand zal er armer door worden. Van bedenkelijker aard echter, is iets nieuws, een soort bezoeking, waaraan enkele, gelukkig slechts zeer weinig personen, te Semarang, een 3 a 4 tal jaren hebben blootgestaan. Ik doel hier op de door den Raad van Justitie opgelegde verplichting, de voogdij op zich te nemen van' d. Onverzorgde natuurlijke kinderen. Deze, met Europeanen gelijkgestelde afstammelingen (van een Europeeschen vader, gewoonlijk een „Europeaan", een militair, beneden den rang van dienstdoend officier of van officier, gesneuveld of voor goed met paspoort naar Holland en eene inlandsche moeder, die overleden is of naar hare kampong is teruggekeerd en niet in staat is haar kroost te verzorgen, zoodat die kinderen, zonder éénige Europeesche familie achterblijven) worden door de bemoeienis der Wees-en Boedelkamers ter verzorging, althans ter voorziening in de voogdij, opgegeven aan den Raad van Justitie. Hetzelfde geschiedt trouwens ook in Nederland met achtergelaten onverzorgde kinderen (weezen) in welker voogdij door den kantonrechter wordt voorzien. In Indië slaan de artikelen 359, 363 en 376 ]) van het Burgerlijk Wetboek van Nederlandsch Indië op de gevallen, hiervoren bedoeld. Daar de Indische Regeering de ruime subsidieering van voorheen, sedert een 3 a 4 tal jaren heeft verminderd, met de bepaling dat liet Protestantsche Weeshuis te Semarang — een soort van centraal weeshuis voor Indië — niet méér dan 180 kinderen kosteloos mag opnemen, terwijl toch telkens aanvragen worden gedaan om arme, verlaten kinderen op te nemen, heeft de Raad van Justitie, ingevolge de bepalingen van bovengenoemde artikelen van het Indische Wetboek, in de voogdij voorzien door toewijzing van die kinderen aan personen (hoofden van gezinnen). Het moge „arbitrair" schijnen en, zooals hiervoren genoemd, eene „bezoeking" zijn voor hem, dien het treft, er wordt toch geheel volgens de wettelijke bepalingen gehandeld. Dat die bepalingen voorheen nooit zijn toegepast, lag toen ter tijd aan de grootere welvaart in Indië en aan andere oorzaken. Het zijn dan ook exceptioneele gevallen geweest, dat de Raad van Justitie in 1903—1904 op die wijze in de voogdij -) voorzag, hoogstens over drie kinderen voor één gezin. De „voogden" besteden dan die kinderen uit voor ƒ 15, ƒ 20 of meer 's maands per kind. Het hoofd van het gezin blijft echter als voogd aansprakelijk voor de gwcfe verzorging, enz. der weezen. Daar, met toepassing der genoemde artikelen B. W., n.1. welke personen wèl, welke niet de kinderen behoeven te accepteeren, alles eigenlijk draait om de geldelijke offers, welke die weezen voor hun levensonderhoud eischen, blijft het een moreele dwang voor hen, die de onverzorgden toegewezen krijgen. Die moreele dwang kan óók worden afgekocht door per wees ƒ 25 's maands af te dragen aan een of ander weeshuis. Een gelukkig huisvader met ƒ1000 of meer inkomen 's maands zal zulke weezen niet bij zich in huis willen nemen, daar zijn huis, hoe ruim ook, voldoende is voor het eigen gezin en hij geen kazerne in huis wenscht te hebben, nog minder zulke vreemde en in den regel havelooze kinderen met zijn eigen kroost wenscht te doen opgroeien en omgaan. Zoolang evenwel de voogdij dier vreemde kinderen aan particu- ') Overeenkomende met de artikelen 413, 417, 433 en 434 v. h. Ned. Wetboek, voor analoge gevallen in Nederland. '*) De „voogdijschap", welke eigenlijk op de geldelijke kwestie neerkomt. lieren kan worden opgedragen, blijft het eene zware, onbillijke belasting, die zeer ongelijkmatig op sommige particulieren drukt. Het ware doelmatiger en billijker, wanneer het Gouvernement die onverzorgde kinderen onder bracht in een der bestaande weeshuizen, al ware het, dat daardoor het toegestane aantal overschreden worde en de subsidie verhoogd moest worden. Het zou tevens gemakkelijker op den weg der bestuurders dier groote philantropische inrichtingen liggen, groote geldloterijen te houden, waarvan 40 of 50 mille ten bate der weeshuizen vielen. Zulke loterijen, voor liefdadige doeleinden, worden immers niet geweigerd? Waar de Staat der Nederlanden voorgaat met eene driemaal per jaar terugkeerende geldloterij, waarvan slechts een gering deel den armen wordt toegewezen, evenals het 1 "/„ of 1 " ft0 bij de vendutiën, daar zal de Indische regeering het verzoek, zuiver met philantropische strekking, stellig niet afwijzen. Men speelt gaarne in loterijen en de aankoop van een of meer loten bezwaart niemand. Wie niet mee wii doen, doet immers niet mede! Daarbij worden er altijd eenigen „gelukkig", door het winnen eener groote geldsom. Er is aan geld te komen. e. Belasting van de Bedienden. Nog eene belasting! Wij stelden eenigen tijd geleden, aan een onzer Indische vrienden, de vragen: Moeten de bedienden in Indië van of over hun loon belasting betalen? Hoeveel? Maatstaf? Is die belasting gegrond op 't loon of op Iangeren of korteren diensttijd in hetzelfde gezin ? Het volgende ontv ngen wij ten antwoord: „Bedienden betalen belasting naar hun tractement. Vrije kost wordt gerekend voor ƒ3.— tractement's maands, vrije inwoning voor ƒ 1— tractement's maands — natuurlijk op te tellen bij het eigenlijke „loon". De meesters betalen die belasting niet. hetgeen ook onbillijk zoude zijn, daar zij reeds meer dan genoeg betalen. Geen hooger loon dus! De belasting wordt gerekend als de bediende langer dan drie maanden in één en denzelfden dienst is, m. a. w. goede bedienden, die men lang houdt, worden uitzondering, daar zij, zoodra het belastingbiljet binnenkomt, vlug uit dienst verdwijnen. Zeer goede meesters — of als het Bestuur niet zeer actief is voor spoedige inzending der biljetten — houden hunne bedienden toch lang. Anders spelen deze „badjingan", d. i.: zooals de eekhorentjes (badjing) van tak tot tak huppelen, zoo veranderen zij ook telkens en gaan van den eenen meester fluks naar een anderen, om bij dezen, na drie maanden, hetzelfde spelletje te spelen. Tenzij toch de meester wil betalen, dan kan hij zijne goede dienstbaren houden. Die inlanderbelasting treft dus, zij het ook zijdelings, den Europeaan. Te Batavia is 't loon „lepas tangan" d i. zonder kost ± ƒ 12.— voor goede individuen; voor een tuinjongen ± ƒ8.— 's maands. Is dus, om op het bovenstaande terug te komen, een bediende na de drie maanden verdwenen of in een anderen dienst getreden, dan wordt de ontdoken belasting niet op den verlaten meester verhaald. Maar.... dat zal ook wel eens komen. Met dat al wordt het gehalte der dienstbaren al minder en minder. Wij schreven, na ontvangst dezer mededeelingen, nog eens over de belastingen en over de bedienden. Volledigheidshalve voegen wij 't volgende briefkaartenantwoord hier nog aan toe: „Ordonnantie patentrecht volgt spoedig. Wij, arme ingezetenen van Indië, zijn nog niet aangeslagen en tasten vooreerst in 't donker naar datgene wat wij later nog moeten bijbetalen. Wat de bedienden moeten betalen is ons niet bekend, daar er geen fatsoenlijke is, die afwacht, tot hij betalen moet, maar liever van „toewan" verandert, om dan weer op nieuw aangeslagen te worden eene premie dus, gesteld op het driemaandelijks verwisselen van bedienden. "Welke ordonnantie het is, weten we niet; vermoedelijk ook patentrecht? Onze kokkie (keukenmeid), paardenjongen en toekang mendjahit (naaister, tevens baboe) zijn reeds veertien maanden bij ons. Hoe zij zich uit de belasting houden weten wij niet. 't Zal wel het geheim van den uitvinder zijn!" V. DE INLANDSCHE BEDIENDEN. Er wordt dikwijls veel afgegeven op onze Indische bedienden, maar aan wien ligt dikwijls de schuld ? Niemand is volmaakt en wel het allerminst een inlandsche bediende, of deze een „jongen" zij, dan wel eene baboe, djahit of kokkie. Bedienden, die reeds lang in dienst zijn, kennen spoedig de zwakke zijden hunner meesters. Geen slimmer menschenkenners dan die eenvoudige kinderen der natuur. Maar dat vele dienstbaren door de Europeanen worden „bedorven", is een onomstootelijke waarheid, vooral als de heer ongehuwd is en ook (misschien daarom ?) veel uithuizig is. Zoo'n bediende wordt dit ook en zorgt slechts oogenschijnlijk voor het huis, voor zijns meesters zaken, terwijl hij van lieverlede, nadat hij zijn „toewan" goed heeft bestudeerd, al zijne gangen kent, zijn doen en laten weet, evenals zijne uren van thuiskomst en thuisblijven, „den zorgzamen jongen" huichelt. Dat is de schuld van den toewan. Zoo'n jongen wordt gewoonlijk een speler, omdat alle inlanders hartstochtelijke liefhebbers van alle hazardspelen zijn. Al wederom, wiens schuld? Laat mij zeggen dat, over het algemeen genomen, de Indische bedienden zeer goed zijn, misschien op enkele uitzonderingen na. Als zoo'n jongen, om aan zijn speelzucht te voldoen, het een en ander van zijn heer heeft weggenomen — zeg niet dadelijk: „gestolen" — om aan zijn dobbelzucht te kunnen voldoen, dan heeft hij slechts geluisterd naar de stem van den speelduivel, want hij zal nu zeker winnen en het geleende dadelijk terugbrengen, van waar hij 't nam. Er zijn ook slechte of minder goede, soliede bedienden. Zeker! Men vindt overal goede en slechte door elkander. Er wordt ook nog al veel opgedischt over de ondankbaarheid van de inlanders, omdat zij in hun taal geen woorden hebben voor „dankbaar" en „dankbaarheid". Maar zijn de Europeesche bedienden dan zoo intens dankbaar? Velen weten het beter. En dan, wat werken zij niet stil en vlug, die inlanders? Ik heb op dit oogenblik een brief voor mij liggen van eene dame, die onlangs, na veertien jaren verblijf in Holland, naar Indië terugging. Geen betere schildering van de inlandsche vrouwelijke bediende dan een korte woordelijke aanhaling uit dien brief: „Ik geloof dat het mij wel zal bevallen hier; wat ik apprecieer is onze gedienstige „Koessar", die zoo stil om mij heen loopt en allerlei kleine attenties bewijst, om't mij gemakkelijk te maken, zoo geheel en al uit zich zelf/ Wat een verschil met die lompe, brutale Hollandsche meiden!! Ik weet dus niet, wat mij overkomt om zoo als een prinses bediend te worden!!" Ik herhaal, als er van vergelijking sprake is tusschen Europeesche en Indische dienstbaren, dan helt de schaal sterk naar de laatsten over. Niet dat ik persoonlijk ooit over de Europeesche dienstboden te klagen heb gehad. Een meisje dat bij mij dertien jaren heeft gediend, om eindelijk door haar huwelijk weg te gaan en uit mijn huis getrouwd is, bewijst genoeg, dat zij zeer goed in dienst was. Ik haal slechts aan, wat ik in Holland van verschillende zijden vernam. Bijna overal klachten over de dienstboden. Men zij echter nooit te vertrouwelijk met de bedienden, vooral niet met de baboes of met de lijfmeid. Is het in Holland niet goed, als men te familiaar of vertrouwelijk is met de dienstbode, in Indië is zulks nog meer af te keuren. De eerbied gaat daardoor spoedig verloren. In doen en laten, in woorden en gebaren, blijve men steeds de kalme meerdere, de hoogere persoon, tot wie de bedienden opzien. Men zij kort in de bevelen, doch schelde geen bediende uit. Drift schaadt altijd, doch vooral de meesteres zelve, die, door opgewondenheid, hare zinnen niet weet te beheerschen. En men richt er toch, bij de flegmatieke inlanders, niets mede uit. Een zacht woord, op vriendelijken toon geuit, werkt veel meer op het gemoed, ook bij de inlanders, dan drift en boosheid. Schelden en beleedigen ontsiert de meesteres en laat wrok achter bij de bedienden, tot wie ze gericht waren. Slaan, handtastelijkheden worden nimmer vergeven en menige ziekte, gevolgd door vertrek naar en sterven in Europa, is het gevolg daarvan geweest. Het heet dan „leverziekte", „tering", „hevige dysenterie" of eenige andere ernstige ziekte, waar de doktoren hopeloos tegen strijden. Men vergete nimmer, dat een goed woord altijd een goede plaats vindt, ook bij die minder beschaafde schepselen, die aanhankelijk genoeg zijn, als men hen er maar naar behandelt. Waar is ooit grooter toewijding gezien dan van de baboe aan het haar toevertrouwde kind? Wie weet, na mama, de kleintjes beter te troosten dan de oude baboe? Deze zeult den geheelen dag met het haar toevertrouwde kind; niets is haar teveel. Van den vroegen morgen tot 's avonds bij het naar bed gaan is zij om en bij het kind, om daarna nog, als een hond, voor het bed op haar matje (tikar) te rusten. Zij bewaakt als het ware de ademhaling van het kind. Toch zij elke moeder voorzichtig, omdat die goedige zielen de kleintjes bederven (zie Afdeeling F, Kinderopvoeding, hoofdstuk II). Waar werkt de naaister zoo goed, zoo net en zoo vlug als de toekang-mendjahit? Uren lang zit zij op haar matje in de achtergalerij te werken en verricht zij al het haar opgegevene met een juistheid, die hier in Holland niet overtroffen wordt. En haar werk mag gezien worden. Waar vindt men werkzamer keukenmeid dan in Indië? Eene, die haar vak verstaat, kan niet door de beste Europeesche keukenmeid worden geëvenaard, laat staan overtroffen. En alles gaat haar even vlug af. Met een paar woorden van haar mevrouw weet zij al voldoende, wat van haar wordt verlangd en bereidt zij vol bedrijvigheid, een Indische, zoowel als een volmaakte Europeesche tafel, die niet onderdoet voor de beste gerechten uit onze Europeesche hotels. Dat alles gaat met eene handigheid, die vele dames verbaasd doet staan. Eene dame mijner kennis was gewoon tot hare kokkie te zeggen, als deze, om half elf van de markt komende, haar vroeg, wat ze voor de rijsttafel moest maken: „Bekin roepa-roepa sadja" (Maak maar van allerlei soort). Met deze carte blanche toog „kokkie" dan aan het werk en 142 om één uur was de tafel kant en klaar en waren er door de handige, ijverige kokkie tal van schoteltjes en sambalans bereid, kwamen er kip- en vischgerechten op tafel, die de hoogste tevredenheid uitlokten. Zoo zijn er in lndië vele goede kokkies. Want wat een Europeesche vrouw 't meest in lndië opvalt — laat mij er dadelijk bijvoegen: ook tegen valt, is wel de ruime, maar zwart uitziende, rookerige, donkere keuken. Het is of op dit vertrek een fatum rust. De bouwerij schijnt op dit punt slechts voetje voor voetje vooruit te gaan. Die nieuwerwetsche officierswoningen hebben nette keukens, zooveel mogelijk op Europeesche leest geschoeid; toch krijgt de keuken spoedig het Indische cachet, doordat er inlandsche vrouwelijke bedienden in werken en alles zooveel mogelijk naar hare hand trachten te zetten. Die zijn niet Europeesch en vinden het, naar 't schijnt, onbehagelijk in zoo'n frisch paleis. De keuken krijgt dan ook bij den jaarlijkschen schoonmaak en bij het witten en aangelen der muren een driedubbele beurt. Het schijnt dat het gebruik van hout, gewoonlijk in den westmoesson van nat of vochtig hout, de geweldige, dikke rook doet ontstaan, die zoolang in de keuken blijft hangen, die de muren vuil-zwart maakt en de keukenramen met een geel-witte laag bedekt. In de kampongs en in de huizen, die daar door Europeanen worden bewoond, ziet het er dan nog erbarmelijker uit in die keukens. Een handige kokkin staat nooit met de handen verkeerd en maakt de knapste hollandsche keukenmeid te schande, zoo vlug en prompt werkt zij, zoo veelzijdig is haar talent in het bereiden der meest uiteenloopende spijzen, zoo vol is haar keuken met potten, pannen en verdere komforen, waar overal het vuur lustig in brandt, met walmend hout en geuren, die den meest afkeerigen mensch doet watertanden, als hij iets opvangt van die etensluchten Ik overdrijf niet. Er zijn enkele indische gerechten, die door de geuren der boemboe's (kruiden) tot eten dwingen. En dan de rijsttafel, met al hare verscheidenheid! Die tafel waarvan de heer Prick zoo verlokkend wist te vertellen in het Bondsblad No. 138 d.d. 23 April 1901, wat ik daarom zoo gaarne woordelijk aanhaal: „Even als het dikwijls herhaalde bad is de rijsttafel een Javaansche instelling en haar verdedigers steken haar evenzeer in de hoogte als tegenmiddel tegen de invloeden van het klimaat. Ik beken dat ik zoo'n hoogen dunk van haar deugden niet deel, maar toch ben ik óók een slachtoffer geworden van haar verleidelijkheid. Ik ben er maar al te dol op. En daarin schuilt juist het gevaar: iedereen houdt er veel te veel van. Menschelijkerwijze gesproken is het onmogelijk, er van te gebruiken, zonder dat men zich geweldig overeet. Er is iets besluipend verraderlijks in haar samen- stelling, een arglistige rangschikking van al hare ontelbare bijzondere dingen tot een geheel, zóó volmaakt overeenstemmend, dat het onmogelijk schijnt er een enkel weg te laten. Als men van één schotel genomen heeft, moet men wel van de andere nemen of men bederft alles. Gevogelte roept gevogelte en visch antwoordt visch en al de groene dingen, die er op de tafel staan, ja, ook de roode en gele eveneens, hebben hun bestemde plaats op uw bord. Ge kunt wel probeeren u te onttrekken aan de gevolgen, door van alles oneindig kleine hoeveelheidjes te nemen, maar vele kleintjes maken één groote, en uit de telkens bijgevoegde lepeltjes groeit een hoog opgestapelde berg, waarvoor de razendste eetlust wel terug zou deinzen. En toch, vóór ge nog van de verbazing bekomen zijt, merkt ge, dat ge de heele massa naar binnen hebt gewerkt. Ik verstout mij niet, het geval te verklaren, ik constateer alleen het feit. Alles is verdwenen, de kip met kerrie, de gebakken visch, de met notemuskaat bestrooide balletjes gehakt, het geurige in een hulsel van welriekende bladen gekookte kuikentje, de korst-schelpen van garnalenpastei, doorschijnend roze en zoo licht dat een zuchtje van den wind ze makkelijk weg kon blazen, vervolgens croquante maïskoekjes, reepjes gedroogd hertevleesch, gebakken pisang- en ananasschijven, en de ontelbare menigte zoete, 'zoute, bittere en prikkelende sambals en bovendien de basis van dit ingewikkeld stelsel, de voedzame rijst. Nog eens gezegd, ik zal niet trachten de zaak te verklaren. Er passeeren meer dingen tusschen dapoer (keuken) en achtergalerij dan men vermoeden kan in de eetkamers van Europa. En nog eens gezegd, in plechtigen ernst, het is een feit en klaarblijkelijk een niet ongewoon feit, want niemand verbaast zich er over als het zich herhaalt. Uw tafelburen letten er niet eens op en uwe gastvrouw glimlacht alleen den glimlach der gastvrije gulheid, onder de vraag „of ge cayennepeper hebt gehad?" Want zonder die peper is het niet gezond van de rijsttafel te eten, ofschoon de duizend en een andere specerijen haast net zoo onmisbaar zijn " En dat alles komt uit die vuile, onooglijke keuken! Deze heeft gewoonlijk een holle gemetselde bank, met verwulven onderin voor 't brandhout, met de noodige kookgaten, aan weerszijden aangebracht, zoodat men boven 12 tot 20 gaten tegelijk kan werken. Toch komt „kokkie" vrij dikwijls kookgaten te kort. Maar ze is handig en het Indisch keukengerij is goedkoop. Aarden potten, kommen en komforen („keren" of „anglo") kosten enkele centen en het hout is al even goedkoop en gemakkelijk verkrijgbaar. Ook de mannelijke bedienden zijn goed en kenmerken zich door netheid en bedaardheid. Maar men moet hen ook met goedheid en rechtvaardigheid behandelen en vooral ieder goed zijn werk aanwijzen. De huisjongen heeft het begrip, dat hij niets aan den tuin behoeft te doen. Daar is de tuinjongen voor. Deze heeft wederom niets met de paarden of het huis te maken. Elkeen zorgt voor het werk, waarvoor hij is aangenomen. Dit neemt niet weg, dat, als er bij 't een of ander bijzonders geholpen moet worden, ze evengoed de handen uit de mouwen steken. Schelden, razen en tieren werken bij hen evenmin iets uit als bedreigingen. Beleedigingen worden nooit vergeten. Vraagt een bediende om voorschot, dan geve men het en accordeere hoe hij dat met gedeelten zal terugbetalen, hetgeen hem eenvoudig van zijn maandelijksch tractement (10—12 a 15 gulden) wordt ingehouden. Goede bedienden zijn goud waard, maar evenzoo zeggen de bedienden: „goede meesters zijn goud waard". Men denke hieraan! Uit Europa van verlof terugkeerende, na een ruim tweejarig verblijf, vervoegden zich bij mij, te Meester-Cornelis, al mijne vroegere bedienden, die van mijne terugkomst hadden gehoord en verzochten wederom in dienst te worden genomen, ook al gingen Mijnheer en Mevrouw naar een andere plaats heen., onverschillig waar. Als men maar met de eenvoudige menschen weet om te gaan en men weet „te geven en te nemen". Goede bedienden krijgen op hoofdplaatsen ± ƒ 12.— of meer loon. Dan zijn zij ook „goed". In de binnenlanden ƒ 8.—a/10.— per maand. a. Wettelijke Bepalingen (Getrokken uit het Burgerlijk Wetboek). VIJFDE AFDEELING. Van huur van dienstboden en werklieden '). 1601. Men kan zijne diensten slechts voor eenen tijd, of voor een bepaalde onderneming, verbinden (A. B. 23; B. w. 22. 1335, 1603; Kh. 48", 394 v; N. B. W. 1637; Civ. 1780). 1602. De meester wordt op zijn woord, des gevorderd met eede gesterkt, geloofd: Ten aanzien van de hoegrootheid van het bedongen loon; Ten aanzien van de betaling van het loon over het verschenen jaar; l) Bij Staatsblad 1879, No. 256 zijn de artikelen 1601, 1602 en 1603 toepasselijk verklaard op de inlandsche en met deze gelijkgestelde bevolking (A. B. 11). INTERIEUR VAN EEN DAMES-WERKKAMER MODERNE INRICHTING VAN EEN EETKAMER Ten opzichte van hetgeen op rekening gegeven is van het loon over het loopende jaar; en Ten opzichte der tijdsbepaling voor welke de huur is aangegaan. (B. W. 1149. 4"; 1367, 1929 v, 1968; Kh. 907. 5"; N. B. W. 1638; Civ. 1781.) 1603. Dienst- en werkboden mogen, indien zij voor eenen bepaalden tijd gehuurd zijn, zonder wettige redenen hunnen dienst niet verlaten, noch uit denzelven worden weggezonden, voor dat de tijd verstreken zij. Indien zij binnen den bepaalden of gewonen huurtijd den dienst, zonder wettige redenen verlaten, verbeuren zij het verdiende loon. De meester is echter bevoegd om hen te allen tijde, zonder het aanvoeren van redenen, weg te zenden, doch hij is, in dat geval, verplicht aan hen, behalve het verschenen loon, tot schadeloosstelling te betalen zes weken, te rekenen van den dag waarop zij uit den dienst zijn weggezonden. Indien de huur voor een korteren tijd dan zes weken is aangegaan, of minder dan zes weken te loopen heeft, hebben zij, in dat geval, recht op het volle loon. (B. W. 971, 1611. 1969; Kh. 436 v; N. B. W. 1639). b. Verdere bijzonderheden. Evenals in Holland komen de bedienden zich zelf voor huisdiensten aanbieden. Het adverteeren, zooals in Europa overal geschiedt, is in Indië geheel uitgesloten. De kosten daarvan zijn voor den armen inlander te hoog, tenzij een Europeaan voor zijn bediende een advertentie plaatst. Gewoonlijk hooren de inlanders van elkander of van huisbedienden, waar zij ergens in dienst kunnen treden. Zoo ergens, dan is Indië het land waar elk nieuwsbericht als een loopend vuurtje overal bekend is. Zoodra bijv. een familie uit Europa van verlof terugkomt, is nog op den dag van aankomst, eer zij te Tandjong-Priok voet aan wal zet, bekend dat zij nieuwe bedienden noodig heeft. Overigens zijn de inlanders, die zonder dienstbetrekking rondloopen, slim genoeg om uit zichzelf aan de verschillende hotels te informeeren of er ook familiën uit Europa zijn aangekomen, die misschien bedienden noodig hebben. Hoe het ook zij, men wordt, bij aankomst in Indië, te Padang of Batavia, al dadelijk aangeklampt door een net gekleeden „jongen", die met buigingen en strijkages nadert, zijne getuigschriften overhandigt en verstandig vraagt of Mijnheer (of Mevrouw) een huisjongen noodig heeft. Hierbij moet wórden aangeteekend, dat men helaas niet al te veel vertrouwen moet stellen in die vaak prachtige getuig- 10 schriften. Het papier is zeer geduldig en als er de helft van waar is, wat daar alles zwart op wit staat, mag men zich reeds gelukkig achten, zoo'n lot uit de loterij te hebben getrokken. Daarom beslisse men niet te vlug en vraagt den aangekomene, waar zijn vorige meester op het oogenblik vertoeft; of hij ook bij andere familiën of ongehuwde heeren heeft gediend; of er nog andere familiën zijn, die hem kennen; hoe lang hij daar en daar gediend heeft, enz., vragen die gewoonlijk niet overbodig zijn. Is de bediende, na de noodige informatiën, aangenomen, dan weet men door hem gewoonlijk al spoedig meerdere bedienden te krijgen voor de verschillende huiselijke verrichtingen, die vele zijn in een Indisch huis, waar, zooals reeds hiervoren werd aangemerkt, elke bediende zijn vast werk heeft waarvoor hij zich dus alleen ook aansprakelijk stelt. Dit heeft tot gevolg dat men in den regel niet met een of twee bedienden voor alles kan volstaan. Om met den eerst aangekomen bediende te beginnen (bij de overigen geschiedt het op dezelfde wijze): als hij is aangenomen door Mijnheer (of Mevrouw), dan wordt er over het tractement geaccordeerd. Dit bedraagt gewoonlijk 10 a 12 gulden 's maands (zonder eten), soms ook ƒ 15 of hooger, al naarmate van het te verrichten werk, van de soort van dienst waarvoor de „jongen" is aangenomen. Dit accordeeren gaat geheel aartsvaderlijk toe, geheel bona fide; er wordt over en weer mondeling bepaald en aangenomen dat hij voor zoo of zooveel loon als jongen kan in dienst treden. Is hij met de som tevreden, dan stelt hij zich, zoo noodig, dadelijk ter beschikking, vaak dankbaar dat hij weer onder dak is, goed eten en drinken krijgt en verder onbezorgd kan leven. Want ook de zorgen drukken vaak den armen inlander. Geloof niet dat hij, die eenigen tijd zonder dienst is geweest, voor niets in de kampong huist. Daar wordt hij dikwijls door de armere kampongbewoners lastig gevallen, vooral door eigen of aangehuwde familie, 't Is er bijna even erg als in Europa, waar dikwijls zoovelen van enkele bevoorrechten leven. Die kampongbewoners — familieleden - zijn de parasieten onzer huisbedienden. Het weinige opgespaarde geld is dan spoedig verteerd. Voegt men daar nog de speelzucht bij, vooral de zucht om geld te winnen, dan wordt nog spoediger bij tegenslag in het spel, het weinigje opgemaakt. De jongen gaat er dan weer op uit, om een betrekking als bediende machtig te worden. Hij verzamelt zijne getuigschriften (soerat-lepas = ontslagbriefje) kleedt zich in 't netste goed, dat hij heeft, en klampt den een of anderen aangekomen „toewan" aan. Is de uitslag van het onderzoek bevredigend, zijn de genomen informatiën naar wensch uitgevallen, dan wordt de man in dienst genomen. De jongen kucht en „hemt" een paar malen en komt dan met de traditioneele vraag voor den dag: „Saja minta perskot", want zonder voorschot doet hij het niet. Wordt de nieuweling vertrouwd, dan wordt hem dat voorschot verleend om 't met gedeelten op zijn maandelijksch loon in te houden. Dit worde bepaald te voren bedongen; anders wordt het een voorschot op de eeuwigheid. Men noteere dan de(n) bediende voor de hoegrootheid van haar (zijn) maandelijksch traktement, tevens hoeveel voorschot zij (hij) genoten heeft en hoe de inhoudingen zullen geschieden. lndië is het land van de voorschotten. Men zit er altijd in geldrekeningen of afrekeningen. Dit komt omdat ambtenaren, zoowel als officieren, gebruik mogen maken van de milde bepalingen, door het Indische Gouvernement getroffen, dat zij drie of vier maanden' voorschot op hun traktement mogen ontvangen. Gewoonlijk is het bij overplaatsingen zéér noodig, en de meester, die dit voelt, vindt het dan ook niet meer dan billijk, dat een bediende bij hem evenzoo om voorschot komt. Wij gaven, bij overplaatsingen, altijd aan al de bedienden voorschot. Tot hun eer zij verklaard, dat zij bereidwillig hun schuld afbetalen, hoe moeielijk het hen soms valt. De mannelijke zoowel als de vrouwelijke bedienden beginnen dus hun dienst met in schuld te staan bij hun meester. Deze houdt er dan, zie hiervoren sub I, een speciaal daarvoor aangelegd boekje of register aan, geeft elk der bedienden een folio met haar of zijn naam en met de aanteekening: den zooveelsten der maand in dienst genomen a ƒ 12 per maand (met of zonder eten) met een voorschot van ƒ 20, tegen terugbetalingen van ƒ 2.50 per maand. Dit moet den bediende worden medegedeeld. Hij is geheel ter goeder trouw en zal met de schikking genoegen nemen. Men verzekere hem, dat hem elke maand/2.50 zal worden ingehouden, gedurende acht maanden. Bevalt de dienst den bediende, dan vraagt hij wederom voorschot, tegen dat zijn schuld is afbetaald en zoo sukkelt men geruimen tijd in lndië voort met dezelfde dienstboden. Is men goed voor hen, dan zullen zij ook, op hunne wijze, met toewijding dienen en hun plicht doen. Toch eischt de toestand voortdurend toezicht, daar zij van nature nog al gemakzuchtig zijn en ongaarne het werk van anderen verrichten, „omdat zij er niet voor zijn gecontracteerd." Hierop zijn zij zeer nauwlettend. Die het doen willen en kunnen, geven aan de mannelijke bedienden een soort kleeding of liever gezegd „een livrei", waarin zij zich 's middags, tegen dat er bezoeken worden gebracht, gaarne kleeden. Deze livrei bestaat uit een witte pantalon, een kaïn of sarong, een los wit vest (ook kamisool genaamd) met een wit buisje, dat gewoonlijk met een of ander rood, blauw of geel katoentje is gegalonneerd. Men verstrekt hen ook voor de uniformiteit dezelfde soort hoofddoeken. Aldus uitgedost bedienen zij hunne meesters des middags tot des avonds laat. Vele familiën geven hun bedienden een meer deftige kleeding, n.1. een lang baadje, dat tot de kuiten afhangt (badjoe-tóró) en over het hoofd wordt aangetrokken, terwijl de borst met een rij knoopjes wordt dichtgemaakt. Deze ióró's zijn meestal van donker gekleurde katoentjes of sitsjes gemaakt, ook wel van geel keper of dril, afgezet met een rood of blauw biesje of galon (kain raméh). Elke bediende is aansprakelijk voor de hem verstrekte kleeding, die niet zijn eigendom is; dit moet hem bij het in dienst treden aan het verstand worden gebracht. Die kleeding wordt na elke week ingeleverd en gaat dan met het huishoudgoed in de wasch, in afzonderlijke bundels. Bij al het voorgaande is van de onderstelling uitgegaan dat men op Java (of te Padang) te maken heeft met de gewone Javaansche bedienden, d. z. de bedienden op Java, Soendaneezen of Javanen. Op Bangka en Riouw zal men meer, evenals op Sumatra's Oostkust, met andere soorten van bedienden en honoraria, o. a. met Chineesche dienstboden, te maken hebben. Een Chinees is een uitmuntende bediende, maar hij is duur. De Chinees vraagt ƒ 25 tot ƒ 30 per maand, bereidt zijn eigen landsgerechten met veel knoflook en spek, voor welker bereiding hij weinig tijd behoeft en gaat overigens stil zijn gang, zonder dat men ' zijne gangen behoeft na te gaan of hem tot werken behoeft aan te sporen. Hij is den ganschen dgg bezig. Hij wil eerlijk het hooge loon verdienen en wat hij doet, doet hij goed. Over het algemeen heb ik niet dan veel goeds gehoord van Chineesche huisjongens; enkele hebben natuurlijk hunne gebreken, doch de meesten munten uit door voortdurende werkzaamheid, zindelijkheid en stiptheid. Ook bij hen, evenals bij de Macassaarsche bedienden en bij alle andere volkssoorten in onzen grooten Archipel, geldt het: waar de meester goed en rechtvaardig is, zonder op te vliegen of te schelden, te razen en te tieren, daar zijn de bedienden ook goed, doen zij hun plicht naar hun geweten en begrip en verlangen zij niet of zeldzaam naar een anderen dienst, tenzij de gevraagde belasting hen noopt „badjingan" te spelen. Het „voorschot" speelt evenwel bij hen dezelfde voorname rol. c. Dagelijksche bezigheden der verschillende bedienden. Tot de goede orde in elk huishouden, evengoed als in het huishouden van den (van eiken) Staat, dient, dat ieder weet, welk werk hij, of zij, heeft te verrichten. Dit geldt in het bijzonder voor Indië. De verschillende benamingen zijn niet voor niet aan al die lieden gegeven. Men heeft den „mandoor" (major domus), den „toekang-spen", den „toekang-kebon", den „toekang-lampoe', den „toekang-koeda", de „baboe", de „kokkie", de „djaït", de „toekang-menatoe" en nog tal van andere „toekangs". Ieder is er vóór zijn of haar soort van werk. Het eigenaardig begrip dier inboorlingen, sedert geslachten op elkander overgedragen, brengt mede, dat de bedienden zich, wat het werk aangaat, weinig met elkanders doen en laten bemoeien. De mandoor, als men er zoo'n hoofdbediende op na houdt, heeft geen bepaalden werkkring, omdat hij over de andere bedienden is gesteld. In den regel beschouwt hij zich als de speciale bediende van den heer des huizes, van het hoofd van het gezin. Bij het in dienst treden wordt dus bepaald, voor welk werk elke bediende is aangenomen, maar tevens zij daarbij bepaald, dat bij ontstentenis van een der bedienden een andere invalt en ook dat bij druk werk, bijv. bij eenige bijzondere schoonmaak, bij het in- en uithalen van kamers, bij het in orde maken van logeerkamers, de bedienden, mannelijke zoowel als vrouwelijke, elkander moeten bijstaan, alles onder toezicht van de vrouw des huizes. Trouwens, bij het verzetten van zware meubelen moeten toch reeds eenige bedienden de handen aan het werk slaan. Een pianino, een zware djattihouten kast, een groot Engelsch ijzeren ledikant, kan onmogelijk door één jongen worden opgetild of verzet. Dan laten de" bedienden hun aangewezen werk voor een poos liggen en helpt ieder mede. Het is goed, als men deze afspraak heeft gemaakt. Inlanders zijn soms stomp of onbegrijpelijk op het punt van 't verrichten van werk, waarvoor zij niet zijn aangenomen. Wat de dag-verdeeling betreft, waarmede de dagelijksche bezigheden gelijken tred houden, wordt er gerekend, dat het werk tegen 6 ure in den morgen aanvangt. De inlander is gewoonlijk vroeg op ; men treft weinig langslapers onder hen aan. Bij vele familiën beginnen de bedienden reeds lang vóór zessen hunne kleine bezigheden, opdat zij des te vroeger met hun eigen werk gereed zijn. De huisbediende heeft vóór zes ure reeds de deuren en vensters der voor- en binnengalerijen geopend en gaat daarna aan het vegen van de vloeren. Is dit nu gedaan, dan stoft en boent hij de meubelen af. Intusschen heeft de „spen" voor het ontbijt gezorgd en is in de achtergalerij de tafel keurig gedekt. Voor koffie en thee heeft „spen" ook gezorgd, zoodat mevrouw en meneer bij het opstaan al dadelijk een geurig kopje kunnen gebruiken. Om half zeven zijn de huisgenooten allen reeds opgestaan en zijn alle huisbedienden aan het werk, kokkie in de keuken, de toekang-koeda bij de paarden, de koetsier in de wagenkamer, de toekang-aèr haalt water aan, om de mandi- of badkamers te vullen, de toekang-kebon veegt en harkt den tuin aan en begiet de paden. De baboes hebben de kinderen naar de badkamer gebracht om hen daar te laten baden. Alle vensters en ramen der verschillende kamers staan wagenwijd open, zoodat de heerlijke, koele morgenlucht door heel het huis verfrisschend waait. Terwijl nu alle bedienden in den vroegen morgen, elk voor zijn bijzonder gedeelte, reeds ijverig aan het werk zijn, gaat de heer des huizes en, na hem, mevrouw zich baden. Deze bezigheid duurt niet lang, hoogstens 10 a 15 minuten, daar het bad meer genomen wordt ter verfrissching, dan wel op z'n Hollandsch, Zaterdag's avonds, voor de reiniging van het lichaam. Men baadt zich gewoonlijk twee malen per dag. Vóór de ouders hebben de kinderen reeds hun bad gehad, waarbij zij door de baboe zijn geholpen; daarna worden ze spoedig aangekleed. Als het baden van den heer en vrouw des huizes tegen 6 ' ,, uur is afgeloopen, gaat mijnheer zich kleeden of, indien zijne ' bezigheden niet zóó dringend zijn, dat hij er vroeg op uit moet, blijft hij nog even in morgen-toilet (nachtbroek en badjoe-tjina) in de voorgalerij zitten, gebruikt zijn koffie, rookt zijn sigaar, leest hetgeen de post heeft aangebracht en gaat een wandeling door den tuin of op den openbaren weg maken; vervolgens bezoekt hij zoo noodig nog de stallen. Mevrouw, die over alles het oog moet laten gaan, heeft het intusschen zeer druk. Alles, ook de kwestie der maaltijden, de uitdeelingen uit de goedang (provisiekamer) moet worden afgehandeld. Gewoonlijk wordt het eerst, na het bad en nadat Mevrouw zich in een voegzame Indische morgenkleeding heeft gestoken het négligé is een nette sarong en kabaja als bovenkleeding — met de kokkie het menu voor den geheelen dag besproken, daarna opgemaakt, aan deze het passargeld gegeven om de noodige inkoopen te doen, waarna kokkie ter markt gaat. Vervolgens wordt aan den paardenjongen de noodige gaba en roode rijst, aan den veehoeder (toekang-sapi) de noodige roode rijst en zout voor de runderen en andere dieren verstrekt; daarna aan de verschillende bedienden hunne maat rijst gegeven >) en neemt mevrouw vervolgens in den regel de verzorging en voedering op zich van de kippen, duiven, eenden, kalkoenen, konijnen, zoo ook de kleinere vogels in kooien, o.a. kanarievogels, martijntjes, tortelduiven, zoo die er zijn. ') Bij vele familien krijgen de bedienden hooger loon dan 10 of 12 gulden, zonder kost. „Lepas tangan" wordt dat genoemd, wat wij zouden zeggen zonder pension. Eten zij mede, dan wordt per bediende op 1 vingerkom rijst (bras) per dag gerekend. Is dit alles tegen acht uur of half negen afgeloopen, dan wordt er ontbeten. Het ontbijt bestaat gewoonlijk op z'n Europeesch uit biood, met een of ander bijzonder gerecht, dan wel, zooals in verscheidene huishoudens, uit een eenvoudige rijsttafel met een paar bijschotels. Gewoonlijk nemen de ouders met de oudste kinderen aan het ontbijt deel, omdat de kleintjes reeds vroeger hebben ontbeten en dit zelfs vaak spelende, in de bijgebouwen doen, waar „baboe hun onschadelijke inlandsche kwé-kwé's of wel op z'n Europeesch brood en melk of rijstepap (boeboer) te eten geeft Met dat a heeft de baboe het eenigen tijd druk genoeg, vóóral als er veel jong goedje is. Een tweede, soms een derde baboe is er dan wel noodig; kinderen moeten, zoolang ze niet naar school gaan, al spelende worden bezig gehouden, want door huiselijke beslommeringen in den vroegen morgen is het voor de vrouw des huizes^ eene onmogelijkheid zich met de kleintjes bezig te houden. Het leven der kinderen is toch over 't algemeen om en bij de baboes en al zijn er Europeesche mama's, die hier vreeselijk tegen zijn, wijl hare kinderen daardoor te Indisch worden, slecht het Hollandsch zullen leeren spreken en daarom altijd haar kroost bi] zich willen hebben, op den duur zal dit toch moeielijk gaan. Als mama ziek te bed ligt, is immers toch de zorg aan de baboes toevertrouwd? De veelvuldig voorkomende kwaal, hoofdpijn, veroorzaakt door de hitte van den dag, door drukten en zenuwen, dwingt de moeder tot rust en, na de ochtendbezigheden hierboven vermeld, die haar van den vroegen morgen tot ongeveer negen uur na afloop van het ontbijt, drukte genoeg geven, moet ze soms in de koele slaapkamer, met gesloten blinden, een oogenbhk verpoozing zoeken, ten einde voor den verderen dag hare andere huiselijke bezigheden te kunnen hervatten. Hier wordt natuurlijk, in algemeenen zin, de gang van zaken in een huishouden behandeld. Elke huisvrouw kan de regeling naar eigen inzicht veranderen en hangen hierbij mevrouw's bezigheden af van de betrekking, die de man bekleedt, van de financiëele omstandigheden, van de grootte van het huis met erf, van het aantal bedienden, maar voornamelijk van het aantal kinderen. Zij die het doen kunnen, bekrimpen zich niet op het aantal bedienden, zoodat bij een ordelijk beheer over de werkzaamheden en bij een doelmatige verdeeling der verschillende dagelijksche bezigheden de vrouw des huizes er wel op kan rekenen, dat zij tegen elf uur zoo goed als klaar is met haar toezicht. In huishoudens, waar men slechts een gering aantal bedienden heeft, v/orden eenige dienstverrichtingen gecombineerd. Wanneer men dan slechts vier bedienden er op na kan houden, wordt er eene kokkie, eene baboe, een bediende (jongen) en een tuinman genomen. . De baboe verricht dan tevens nu en dan naaiwerk, terwijl de huisjongen tevens voor de lampen zorgt en de tuinman, bij zijn werkzaamheden aan den tuin ook nog zorgt voor het aandragen van water. Dit kan dan eenmaal niet anders. Natuurlijk dat in dergelijke huishoudens de vrouw des huizes het drukker heeft, omdat zij dikwijls verplicht zal zijn, zelve het een en ander te doen, om de taak der „baboe" zoowel als die van „kokkie te verlichten. Hoe het echter ook zij, zoo mogelijk wordt er op toegelegd, dat tegen elf a twaalf uur een tijd van rust voor de bedienden overblijft, opdat zij ook eens kunnen verpoozen of voor zich zelf kunnen zorgen. Zooals men uit het voorgaande ziet, zijn reeds in de morgenuren de bezigheden der huisvrouw talrijk, wil alles in het huishouden goed en geregeld gaan. Na het ontbijt, dat tegen negen ure kan zijn afgeloopen en op welken tijd ook gerekend kan worden, dat de vrouwelijke dienstboden, die er voor zijn, ter beschikking van de vrouw des huizes komen, zal de naaister (toekang-mendjahit) met haar zitmatje en verdere zaken in een hoekje in de achtergalerij plaats nemen en krijgt zij van mevrouw hare dagtaak op. Over 't algemeen zijn de baboe-naaisters') ijverige wezens en werken zij uitstekend, als zij eenmaal het naaien en stoppen of verstellen van goed hebben geleerd; zij werken met een bewonderenswaardig geduld, langzaam en zeker, maar netjes en zonder veel te babbelen. Een goede naaister is veel waard en verdient wel haar loon, vooral als er veel kinderen zijn en er dus voortdurend verstelgoed is, of als de kleinen met gehavende kleeding uit den tuin of van de speelplaats bij de achtergalerij binnenkomen. Het indische goed licht en luchtig, van dunne stofjes en katoentjes — is zeer spoedig versleten, nog spoediger gescheurd; het is niet het dikke stevige Hollandsche goed, dat de kinderen in Holland moeten dragen, om tegen koude en kouvatten beschut te zijn, maar juist daarom is de „toekangmendjahit" in nagenoeg elk huishouden met kinderen een onmisbaar persoon. Zij heeft, met de vrouw des huizes, doorloopend werk en zit dan ook, gewoonlijk van ongeveer negen uur tot twaalf en daarna 's middags van twee tot vier uur of half vijf, geregeld op haar matje te naaien en te stoppen. Aanbevolen wordt voor het middagwerk een taak op te geven, wijl het een algemeene gewoonte is, dat na het middageten door mijnheer en mevrouw een middagslaap wordt gedaan tot ongeveer vier a vijf uur. Er bestaat dan minder toezicht op het naaiwerk en kan het meermalen voorkomen, dat de naaister zich van haar werk verwijdert of zelve een tukje pakt. Slaapt de vrouw des huizes toevallig niet, al rust ze slechts te bed uit, dan kan >) Alle vrouwelijke bedienden worden „baboe" genoemd, als men hare bijzondere betrekking niet weet. ze zich op onverwachte uren overtuigen, dat de naaister aan het werk is. Dit gedeelte van het vrouwelijk toezicht is wel een der voornaamste van de Indische huishouding. Het verstel- en stopwerk kan dikwijls niet wachten, vereischt vaak spoed, zoodat men moet kunnen rekenen op den ijver van de naaister. Trouwens, ook op het mannelijk bedienden-personeel worde niet al het toezicht opgeheven. Op hen dient dikwijls evenveel gelet te worden, als op de handelingen der kokkie. Men late bijv. geen petroleumlampen buiten hangen, want honderd tegen een zal de lamp, die nog half gevuld was, toen zij savonds weid uitgemaakt, den volgenden morgen leeg worden bevonden. Niemand weet natuurlijk wie het gedaan heeft. Zoo had ik een jongen (gewezen militair), die geregeld m den vroegen morgen het éérste sterke koffie-extract nam. Als hem werd opgedragen het een of ander uit de goedang te halen, miste ik telkens het een of ander, hetzij een haring uit het pas opengemaakte tonnetje, dan wel een paar gezouten eieren of iets van dien aard. ... . Men is wel eens verplicht, bijv. als er onverwacht bezoek komt en men de een of andere verfrisschende drank wil aanbieden, orders aan den huisjongen te geven, tenzij men een oude, vertrouwde baboe heeft, en op deze zelfs kan men niet altijd aan. Dit komt omdat de bedienden dergelijke kleine diefstallen natuurlijk vinden. Dit vinden zij geoorloofd. Ook dient de huisvrouw zich doorloopend te overtuigen, dat hetgeen zij als voeder bestemd heeft voor de velschillende dieren, dit behoorlijk aan hen wordt verstrekt. Komt haar soms de hoeveelheid gekookte roode rijst te weinig voor, dan roepe zij den staljongen of den veehoeder ter verantwoording. Houdt hij stokstijf vol, dat de gekookte of ongekookte maar schoongemaakte, geweekte roode rijst de hoeveelheid is, die hij 's morgens ontving, dan late zij den volgenden dag de rijst onder haar toezicht koken, of schoonmaken en weeken, om daarna den slimmen bediende te laten zien, dat er nu veel meer is. Moge het er al minder op aankomen, dat kleine dieverijen op de eetwaren plegen plaats te hebben, van bedenkelijker aard wordt het, als de dieren hun behoorlijk quantum voedsel niet krijgen. Daarom is voortdurend toezicht niet alleen aanbevolen, maar zelfs noodzakelijk. Niet voor niet zegt het spreekwoord: ,,'s meesters oog maakt het paard vet"; dit geldt in hooge mate bij onze Indische staljongens. Evenzoo worde goed op het gras, de hoeveelheid en het soort gelet. Zooals men ziet, moet de zorgzame huisvrouw op al dergelijke kleinigheden het oog voortdurend gevestigd houden. Na het middagdutje (zie punt e) wordt er gewoonlijk eerst thee gedronken, ongeveer half vijf a vijf ure, waarbij in Indische huishoudens de eene of andere versnapering wordt gebruikt (boeboer-soorten, Indische gebakjes of vruchten). Na het theedrinken gaat de huisvrouw wederom naar de goedang, om voor het avondeten te zorgen en om hetgeen nog voor de keuken mocht noodig zijn aan de kokkie te verstrekken. Doet zij verstandig, dan neme zij tot vasten regel om ook op dezen tijd van den dag alle petroleumlampen voor het huis en al de bijgebouwen te doen vullen. Dames, die niet te kleinzielig zijn, vergunnen hare bedienden hunne lampjes te brengen, opdat die ook worden gevuld; dit voorkomt het wegnemen van de petroleum, hoewel men daar toch niet van kan verzekerd zijn. Gewoonlijk komen de meeste kleine diefstallen toch altijd aan het licht en wel voornamelijk door onderlinge twist tusschen de bedienden; maar hier behoeft de huisvrouw zich niet veel van aan te trekken. Dit zij voor haar slechts een duidelijke vingerwijziging, om nooit te verflauwen in hare gewichtigste taak: toezicht te houden op alles en over alles. Die niet duur uit wil zijn moet er ook voor zorgen, dat er zoo weinig mogelijk gelegenheid kan bestaan, dat er zaken worden ontvreemd. Daar de huisvrouw zooals boven vermeld zelve voor het toezicht en de voedering van het pluimvee zorg draagt, zal van die uitdeelingen, over den grond in de hokken gestrooid, weinig of niets worden weggenomen. Zij late echter nimmer toe, dat de bedienden ook kippen, duiven of eenden op het erf er op nahouden. Dit geeft natuurlijk aanleiding tot het wegnemen van voer. Deze middaguitdeeling uit de goedang is meestal in een groot kwartier afgeloopen. Daarna sluit men de goedang goed af om er dien dag niet meer in te komen en gaat de vrouw des huizes zich baden, daar zoowel de kinderen als mijnheer zich tusschen vier uur en half vijf in de badkamer hebben opgefrischt. Gewoonlijk zijn de kinderen onder baboe's toezicht reeds om half zes 's namiddags gekleed en gaan zij wandelen of op het voor-erf spelen, terwijl de heer en vrouw des huizes zorgen tegen zes uur geheel gekleed te zijn. Op dien tijd begint de duisternis snel in te vallen, worden de lichten ontstoken en hebben de bedienden (jongens) zich in hunne nette kleeding gestoken, hun door mevrouw verstrekt en wachten zij voor of terzijde der voorgalerij de verdere bevelen af, al naarmate hun meesters uitgaan of dat er bezoek verwacht wordt. Men moet er altijd op bedacht zijn, dat, als de familie uitgaat, één jongen op een bankje bij de voorgalerij de wacht houdt. Dit is niet alleen noodig ter bewaking van het voorerf, maar er kunnen ook bezoekers komen, de postbode kan brieven brengen, zoodat wie er ook komt, deze kan worden te woord gestaan. Op het achtererf hebben de enkele bedienden nu hun vrijen tijd; alleen kokkie houdt zich bezig met het bereiden van het avond-eten. Men kan over het algemeen rekenen dat al hetgeen onder „werkzaamheden" wordt verstaan, deze om zes uur grootendeels zijn afgeloopen. Al wat verder nog door de baboe's wordt verricht, behoort tot de voorbereidingen van den nacht, daar de kinderen, thuis komende, eerst worden verkleed, om hierna het avondeten te nuttigen. ... Als de kleinen dan om 8 uur te bed liggen, kan de baboe hare dagtaak als geëindigd beschouwen. Dit nemen zij dan ook als zoodanig op. Zijn de kinderen in slaap, dan gaan zij zich aan de bediende-put verfrisschen door een bad, waarna zij voor de deur der bediendekamers nog wat met elkander babbelen en de thuiskomst van mijnheer en mevrouw afwachten. Bij zeer jonge kinderen, bijv. van de geboorte af tot aan hun vijfde of zesde levensjaar, oordeelt zelfs menige baboe het als haar onafwijsbare plicht, bij die kleintjes in de slaapkamer, vóói het bedje op den grond te slapen. Zij liggen dan op den harden grond, op een matje, met een hoofdkussen. Des avonds wordt tegen half negen het avondeten opgebracht en zit men gezellig in de achtergalerij te soupeeren. Ook dit souper bestaat bij vele Indiërs uit de rijsttafel, waarna Europeesche gerechten worden rondgediend. Anderen weer gebruiken des avonds niets dan Europeesche kost; dit hangt geheel af van den smaak der menschen, alsook van de eenmaal ingevoerde gewoonte. Niets belet hierin eenige verandering te brengen. Is het eenvoudige avondmaal (en familie) vroeg afgeloopen, dan wordt om 9 of 9'/4 uur de tafel afgenomen en vereenigen zich de huisgenooten gezellig in de voor-, binnen- of achtergalerij, al naarmate de weersgesteldheid. Ook hangt het er van af, of er na-avondbezoek wordt verwacht. In dit geval worden al de lampen in de binnen-, vooren achtergalerij ontstoken en worden de bezoekers tegen kwart over negen uur verwacht. De mannelijke bedienden (jongens) zijn dan verplicht in hunne nette kleeding te blijven, opdat de gasten kunnen bediend worden. Zijn deze vertrokken, dan wordt alles opgeruimd, het voorhuis gesloten, de zeilen of „krees" alle neergelaten, alle vensters en ramen zorgvuldig gesloten, de reservoirs, kappen, enz. der petroleumlampen naar de binnengalerij gebracht, waarna de bedienden huns weegs kunnen gaan. De dag is dan zoo goed als afgeloopen. Men doet verstandig, door af en toe zich te overtuigen dat alles behoorlijk gesloten is, ook dat achter op het erf, in de stallen, voor alles gedurende den nacht is gezorgd. Gewoonlijk blijven de heer en vrouw des huizes zich dan nog eenigen tijd in het „gezellige hoekje" in de achtergalerij ophouden, waar zij zich met courantenlectuur en ontvangen brieven of particuliere correspondentie bezighouden. Mevrouw overtuigt zich dan nog, dat alles in de kinderkamer behoorlijk in orde is, waarna ook voor haar en voor mijnheer, als deze zich niet naar zijn kantoor retireert, de dagtaak is volbracht en zij het laatst naar bed gaan. Men ziet uit een en ander, dat het niet te veel gezegd is, als er gesproken wordt van de veel omvattende taak der huisvrouw. Hoewel mijnheer veel werk heeft, meestentijds buitenshuis, kan hetzelfde van mevrouw worden verklaard. Eene vrouw toch kan altijd in haar groot of klein huishouden bezigheid vinden. Het bovenstaande is een schema van het gewone dagelijksche leven, van het blijvend aan den gang houden van het raderwerk. Maar er komt nog veel meer kijken, want wij zijn nog niet aan de behandeling van den tuin begonnen, van het groote erf met zijne vruchtboomen; er is nog niets behandeld van de beslommeringen der huisvrouw, als er feest is, als er recepties of diners worden gegeven, als enkele appartementen of kamers moeten worden schoongemaakt, er is nog niet behandeld wat er verder door mevrouw en mijnheer moet gedaan worden voor de uitnoodigingen, brieven, enz. enz. Dan moeten ook nog de inkomsten en uitgaven worden geboekt. Over een en ander in de volgende afdeelingen van dit hoofdstuk. d. Schoonmaken. Tuin, enz. De schoonmaak is overal in Indië een geheel andere geschiedenis, dan wat wij er onder verstaan in Holland, als de maanden April en Mei daar zijn en het geheele huis, dikwijls, zeer tot ongerief van den heer des huizes, onderste boven ligt; niets is er dan op zijn plaats. Maar toch verlangt de heer des huizes, dat het er altijd overal even netjes zal uitzien. Zelden of nooit mag men op zijn kantoor komen en het moge vreemd schijnen, in dien warboel van papieren en boeken, dikwijls van aanteekeningen, couranten en circulaires, zal hij altijd vrij gauw, tusschen al dien rommel in, datgene vinden, wat hij noodig heeft. Hoewel het begrijpelijk is, dat hij niet gaarne heeft, dat men onder zijne papieren „rommelt", vind ik het te betreuren, dat zoo zelden de zorgzame hand gelegenheid wordt gegeven, alles netjes op te redderen. In den loop van een jaar stapelen zich de papieren en couranten op en is het, in den schoonmaaktijd, een ware beproeving, het kantoor, dat toch óók eene beurt moet hebben, wederom netjes te krijgen. Een week na de schoonmaak begint de chaos opnieuw. Men moet eens een van de ontboezemingen van den ouden heer Smits (professor Lindo) lezen, als hij zijn hart lucht geeft over de verschrikkelijke Hollandsche schoonmaak. In Indië niets van dat alles, en wel om verschillende redenen: lu. Het groote verschil in bouworde der lunzen, 2U. De atwezigheid van kachels en schoorsteenen, 3" Het aantal bedienden; . . 4"'. De inrichting der huizen, wat stoffeering en meubilair beWordt in Holland, na den winter, als de kachels worden weggenomen, de groote schoonmaakbeurt aan het geheele huis gegeven, van af dén nok van het dak tot en met den kelder, in het warme Oosten is dit niet bepaald noodig. . Het verschil tusschen Oost- en Westmoesson is met van die aard, dat zulks invloed uitoefent op het aanzien van het huis en het meubilair. . . , , ,. Het voornaamste zoude zijn dat het huis, na den vochtigen tijd, als de muren wat zijn uitgeslagen, wederom wordt gewit. In Holland daarentegen, hebben kachels en het fornuis in de keuken, de behangsels, het meubilair en, in de gangenïen op de trappen, de witte muren zoodanig aangetast, dat alles wel degelijk onderhanden moet worden genomen In Indië heeft er bijna altijd schoonmaak plaats en iedere huisvrouw, die haar belang begrijpt, zorgt er dan ook voor dat daaraan de hand wordt gehouden. Men kan die regelmatige schoonmaak, waarbij alle kamers, zoomede de bijgebouwen, eene beurt krijgen, verdeelen over een tijdvak van zeven of van veertien dagen, al naar gelang de grootte van het huis. Na zoo'n schoonmaak wordt er wederom een of twee maanden gewacht, om dan weer met frisschen moed alles een goede beurt te geven In 't kort werd hiervoren reeds gezegd wat het eerst in den vroegen morgen door den huisbediende wordt gedaan nl. de vensters der voorgalerij openzetten, ook die der binnengalerii als deze zijvensters heeft, en daarna het afstoffen van het meubilair. Dit zijn de gewone kleine dagelijksche morgenbezigheden. Alles raakt natuurlijk dagelijks met een laagje stof bedekt, omdat het stof van overal, door de geopende vensters of tusschen de neergelaten stores, door kan binnendringen. Bezoekers, die voor of in de binnengalerij worden ontvangen, kinderen, die door alles heendraven en loopen, voor wie geen voorgalerij of salon bestaat, die allen brengen ook nog wat stof of vuil mede. Daarop doelt het aanvegen van de vloeren, het afstoffen der meubelen met een plumeau („boeloe-ajanï'). , , , In engeren zin wordt onder schoonmaak verstaan. het goed schoonmaken met water, het schrobben, boenen, dweilen dei vloeren, nadat de tikars en rottanmatten, zoomede de alcatieven zijn opgenomen, het afnemen van alle meubelen, glaswerk, schilderijen en spiegels, het uithalen der kamers en galerijen, de eene na de andere, vervolgens het boenen of het bijpolitoeren der meubelen, het cireeren van het daarvoor in aanmerking komend meubilair, enz. enz. Zijn de vloeren goed gedweild, dan moeten zij eerst behoorlijk zijn opgedroogd, waarna de matten, die intusschen goed zijn uitgeklopt en gereinigd, wederom worden gelegd. De steenen (escozijnsche) of de marmeren vloeren worden, nadat ze goed zijn opgedroogd, met een weinig petroleum geboend en ingewreven, zoodat zij spiegelglad zijn en er glanzend uitzien. Zulk werk, zelfs van eene kamer, neemt gewoonlijk een heelen tijd, tot ongeveer elf uur, in beslag. In het algemeen wordt de huisvrouw aangeraden goed er op te letten, dat de bedienden, als zij glaswerk en verdere kleinigheden moeten verschikken of verplaatsen, niet te veel te gelijk oppakken. Dit doen zij gaarne, om dan vlugger klaar te zijn, maar dikwijls breekt er iets door die gemakzucht. Ten slotte wordt nog aanbevolen er voor te waken, dat al het soort lakwerk: Japansch, Chine sch of Palembangsch steeds met water, nimmer met olie, ook niet met slaolie worde schoongewreven. Men schrijft de olie vele goede eigenschappen toe, maar zij is voor alle soort lakwerk, dus ook voor verlakte schoenen, schadelijk. Iedereen weet bij ondervinding, dat verlakte schoenen, eenmaal met olie ingewreven en daarna goed drooggewreven veel sneller met zand en stof worden bedekt, dat zich er moeilijk van Iaat afslaan of afwrijven. Tuin. Tot de werkzaamheden der huisvrouw behoort ook het toezicht over den tuin en de vruchtboomen. Heeft zij gelegenheid zich eiken morgen, gedurende een uurtje, er mede te bemoeien, dan zal die bezigheid haar rijkelijk loonen. Een bloementuin, zonder zorgzame hand der huisvrouw, verwildert spoedig en niets is zoo aangenaam, als 's morgens vroeg, wanneer het buiten nog frisch is, over alles het oog te laten gaan. Hare zorg moet zijn, te zien, of de tuinjongen het noodige heeft verricht volgens de aanwijzingen van den vorigen dag, waarna zij hem, na alles zooveel mogelijk te hebben bezichtigd, orders geeft voor den volgenden dag. Maar niet alleen de bloemen en verdere sierplanten eischen hare zorg, ook op de klapperboomen en hunne vruchten dient voortdurend te worden gelet. Men kan veel nut van de klapperboomen hebben, doch dan moeten de vruchten niet alleen nu en dan worden geplukt, maar ook de hooge boomen aan de kruin goed worden schoongemaakt en onderhouden. Oude, dorre takken, die tegen den stam aanhangen, moeten worden weggekapt. Het mos en ander vuil, dat tusschen de takken zit, worde verwijderd. Ook moeten de andere vruchtboomen af en toe hun beurt hebben ; zoo is er steeds het een en ander te doen, als mevrouw op alles let en daartoe bijtijds de noodige bevelen geeft. Op het verdere gedeelte van den dag verricht de tuin- iongen de hem opgedragen taak, terwij! ook liet begieten (siram) van bloemen, grasperken en voetpaden tot zijne werkzaamhede behoort. De beste tijd voor het begieten is des morgens vroeg, om zes uur en des namiddags om vier a vijf uur Overigens worde hem vrijgelaten, daartoe, in verband met de; hem opgegeven orders, zijn eigen tijd te kiezen, naarmate hij zulks het best oordeelt, waarbij dan dikwijls de regen hem een gewenscht bondgenoot en helper is. Men late hem dus bijv. vrij, op het heetste gedeelte van den dag, als hij zulks wil, de voetpaden n den grond om het huis te begieten. , , ,. In verband met de hygiëne wordt aangeraden, de boomen die te dicht op het huis staan, zooveel mogelijk van hunne takken en bladeren te ontdoen, ze zelfs kort of laag te houden (toppen). Ruim licht en lucht zijn de eerste vereischten voor de gezondheid der inwonenden. De wind heeft dan vrije speling en dring gemakkelijker binnen. Bovendien is een dicht gebladerte vlak op het huis een waar broeinest van alle mogelijke insecten, die des avonds in drommen op het licht binnenshuis aanvliegen en het den menschen zeer lastig maken. , , , , ,)o Het is verkeerd, te meenen, dat groote schaduwboomen koelte aanbrengen ; de warmte op het midden van den dag is toch overal duidelijk te voelen, terwijl de frissche doorstraling wel opweegt tegen de schaduw, die dergelijke boomen over het huis werpen. "ik raad bovendien beslist af, wat men zoo vaak in Indie ziet en wat wel sierlijk staat, een lief aanzien schenkt aan het geheel, maar feitelijk óók een waar broeinest is van allerlei insecten. Men heeft nl dikwijls de gewoonte, klim- en slingerplanten tegen de buitenmuren te laten opgroeien, zoodat niet alleen de voorgalerij en de zijden van het huis met groen en bloemen bedekt zijn (Bougainville, songo-langit, kamperfoelie enz.) maar zelfs het dak met dat groen overladen wordt. Men leidt zelfs door latwerk en touwtjes den verderen groei dier klimplanten, maar vergeet daarbij, dat zij later de dakpannen aantasten, dat zij de muren vochtig houden en dat er honderde spinnen, schorpioenen gekko s, duizendpooten, zelfs slangetjes onder het dikke, groene loof nestelen Men moet eens zien, wat er alzoo uitkomt, als zoo n groene kleeciij voor goed van een huis wordt weggenomen; hoe dan de muren er uit zien, hoe schotsch en scheef de dakpannen staan. We noemden hier slechts eenige der insecten, maar vergaten nog de talrijke muskieten, die verbreiders der malaria, de hagedissen, kakkerlakken, bantjèts (vliegende kikvorschen), vleermuizen, enz. (Zie Afd. A, hoofst. V). . Wat den bloementuin aangaat, wordt aangeraden de kleine potten ééns per maand, de groote om de twee of drie maanden, van versche aarde te voorzien. Hiervoor wordt aangeraden ergens, achter in een hoekje van het achtererf een kuil te graven, waarin men goede teel-aarde voor potten bereid , bestaande uit een mengsel van mest, vergane bladeren (humus), en aarde („Compost"). Als men van deze teelaarde gebruik maakt, wordt ze eerst uit den kuil gehaald en op den grond uitgespreid, waarna zij fijn wordt gemaakt, goed wordt dooreengemengd en, als zij niet meer warm aanvoelt (broeit), in de verschillende potten wordt gedaan. Men krijgt nog prachtiger bloemen, sierplanten en heesters, als men wat roet door die aarde vermengt. Bij het begieten der boompjes make men ook nu en dan gebruik van roetwater. Ook kan het begieten met een mengsel van water en een ijzer-oplossing (murias ferri) worden aanbevolen bijv. in de verhouding van '/2 a '/* bitterglaasje op een grooten emmer water. Die ijzeroplossing is van zoo krachtige werking, dat zij zelfs op zware boomen, die verwelkt zijn, als „serum" wordt toegepast. Ik las een paar jaren geleden in de N. Rotterd. Courant het volgende: „Serum voor de boomen." „Een lid van het Keizerlijk Botanisch Genootschap te St. Petersburg, de heer Mohrschotsky, heeft in een vergadering van dat genootschap eene mededeeling gedaan, die, vooral voor boomkweekers en tuiniers, van groot belang kan zijn. Hij heeft een nieuwe methode gevonden om bij boomen, die dood willen gaan, de nutritie, de natuurlijke verrichting, waardoor het voedingssap overgaat in de eigen zelfstandigheid, weer op te wekken. Met een door hem uitgevonden toestel spuit hij in den stam der zieke boomen een ijzeroplossing. De proeven, die genomen zijn op 800 vruchtboomen, heeten volkomen gelukt." Trouwens, de eigenschappen van het ijzer en zijne oplossingen (o.a. murias ferri) zijn bekend genoeg; zoo doet immers de murias ferri dienst, om het drinkwater te filtreeren of te klaren, daar het alle troebelheid in het water doet neerslaan. Zelfs doen een paar druppels van deze ijzeroplossing in het drinkwater veel goed aan de gezondheid van zwakke kanarievogels en duiven. Niet voor niet wordt nu en dan aanbevolen in het drinkwater van gevogelte, ook van kippen, een of meer ijzeren spijkers te doen. Deze geven dezelfde uitwerking als de murias ferri. Het wieden en harken der paden moet op geregelde tijden gebeuren, evenals het afsteken der perk-randen, zoo ook het snijden van het aangegroeide gras. Zelfs de potten moeten nu en dan van onkruid worden gezuiverd en altijd, althans in den westmoesson, zoo mogelijk helder wit gekalkt blijven. In den west-moesson krijgen de potten al zeer spoedig een groenachtig waas aan dien kant, van waar de wind waait en de regen neerslaat. Terloops wordt hier slechts een en ander in deze regelen vermeld, daar dit natuurlijk tot de gewone bezigheden van den tuinjongen behoort. Nu ik het toch over het kalken heb, dient hier nog te worden aangeteekend, dat het aanbeveling verdient, ook de stammen der vruchtboomen, tot op zekere hoogte (manshoogte), met kalk te bestrijken en de stammen op verschillende plaatsen, ringsgewijze, met een of ander soort lijm te bestrijken, waardoor insecten (rupsen) verhinderd worden tegen den stam op te kruipen en bloesems zoowel als jong ooft te vernielen. e. Het dagelijksche leven in Indië. Al heeft men het zeer druk, de gewone gang van zaken gaat onveranderd door en daar, vooral in Indië, de eene dag zoo volmaakt op den anderen gelijkt, vliegt door die eentonigheid de tijd om. , ... Er is in de vorige hoofdstukken gewezen op veel wat tot den werkkring der huisvrouw behoort. Er is echter geen enkele vrouw volmaakt en al zou iemand alles, wat hier en daar is vermeld geworden, volgens plicht en geweten willen nakomen, dan nog worden er bijzonderheden over het hoofd gezien. Men zou, door rusteloos het volmaakte na te jagen, binnen eenigen tijd zenuwlijderes worden. Het is dan ook niet de bedoeling, alles als opgegeven werd, te doen, maar men heeft een leiddraad, hoe de zaken te regelen, de maatregelen te treffen, om zooveel mogelijk oeconomisch te werk te gaan. Men leeft niet meer in den tijd der O. I. Compagnie, toen er zeer veel geld werd verdiend, noch in den slaventijd, toen men, nagenoeg voor niets, een drom slaven en slavinnen te zijner beschikking had, noch in den tijd der gelukkige campagneen oogstjaren, toen ieder zich volmaakt gelukkig gevoelde in het zonnige land, dat zooveel vergoeding schonk bij zooveel gemis Nog is het land zonnig, nog gaan de dagen voorbij als weleer, maar er is, in de laatste tientallen jaren, veel veranderd in vergelijking met voorheen. De groote strooming van Europa naar Indië, een gevolg van het veel drukker verkeer, heeft allengs den toestand veranderd, en evenzoo den mensch, den Europeaan, tot nadenken, tot overleg gebracht, hem het besef doen krijgen, dat hij, door geregeld, zuinig en volgens de gewoonten van het land te leven, geraken kan tot een trap van welvaart, die hem in staat stelt, naar Europa te kunnen terugkeeren. Om hiertoe te komen, het ideaal : „een tweejarig verblijf in Europa" te kunnen bereiken, steune de huisvrouw zooveel doenlijk den man, haar gezin en zal zij, bij het raadplegen dezei bladen, er veel toe kunnen bijdragen, hun het leven in de tropen te veraangenamen. Zij verdeele hare werkzaamheden alsook die der bedienden zoodanig, dat er voor alles tijd gevonden wordt. De vele wenken hiervoren gegeven, neme zij ter harte en tusschen de vaste 11 uren der dagverdeeling in, wordt al het werk aangevangen en zoo mogelijk volbracht, zoodat de huisvrouw met voldoening des namiddags tegen 5 a 6 uur kan terugzien op het verrichte, het invullen van het huishoud- en kasboek hieronder begrepen. De dagverdeeling, zooals het gewone dagelijksche leven dat in Indië medebrengt, biedt nog altijd minstens zes - en ook méér werkuren aan. In die zes uren kan dag aan dag veel worden verricht, als men maar wil en het doel voor oogen houdt. De werkzame, ijverige huisvrouw heeft, door haar voorbeeld, van zelf ijverige bedienden. Rust zij 's middags een paar uren uit van den morgenarbeid, zij gunne enkelen bedienden ook hunne siësta. Buitengewone dagen en feestelijkheden uitgesloten is de sleur van de dagelijksche dagverdeeling, van het gewone leven, dat men om half zes a zes uur opstaat, zich dadelijk opfrischt door een flinke wassching in de slaapkamer en dan naar buiten, in de morgenlucht een weinigje gaat loopen,'tzij op het erf, inden tuin, dan wel op den weg, voor het huis. De ramen der slaapkamers worden dadelijk wijd opengezet. Ik volg hier een kort opstel van den heer A. Dijkstra, getiteld : „de leefwijze der Europeanen in Indië" dat natuurlijk overal wijzigingen ondergaat. Men leeft in eene stad geheel anders dan buiten op het land of op eene onderneming. Dan hangen de uren van opstaan en van velerlei andere verrichtingen af van de plaats waar men woont. Te Tjilatjap zou men 's morgens vroeg niet ongestraft om zes uur buiten gaan wandelen. Ook de werkkring, dien men zich gekozen heeft, brengt wijzigingen in het program. Zoo zoude ik b.v. niet — zooals de steller van bovengenoemd stuk - om acht uur, na het ontbijt, gaan baden, maar bijna onmiddellijk na het opstaan, nadat de kinderen de badkamer hebben verlaten. Het aangehaalde opstel geeft echter een denkbeeld van de Indische levenswijze en wil ik het daarom hier in zijn geheel laten volgen : „Men staat op om ongeveer zes uur en wascht zich het gezicht en de handen. Dan steken de heeren een sigaar op en gaan een weinig loopen op het erf of op den weg voor hun huis. Men doet dit gekleed in een slaapbroek en kabaja. Is het koud, dan kleedt men zich nog met een jasje. De dames zijn dan gekleed in een sarong en kabaja en loopen ook een oogenblik rond, tot de koffie klaar is. Dan drinkt men een sterk kopje koffie, leest men een courant of boek, of men loopt nog wat op het erf. Gaarne is men dan aan het regelen in den tuin of aan het zaaien of planten, of aan het verplaatsen van bloempotten en planten, aan het afsnijden van doode takken en twijgjes. Den tuinjongen wordt dan gezegd wat hij te doen heeft voor dien dag. Om zeven of acht uur ontbijt men en eet men dan : de kinderen iijstpap of „boeboer", de ouders brood met boter, kaas of eieren en dan drinkt men thee. Slechts eenmaal drinkt men koffie; dat is in den vroegen morgen. Nadat het ontbijt afgeloopen is, gaat men baden '). In de bijgebouwen is een kamer, die voor badkamer is ingericht. Als men gezond is, baadt men zich tweemaal op een dag. Na het baden kleeden zich de heeren en gaan zij naar hun kantoren of werkzaamheden; de kinderen, die intusschen ook zijn aangekleed, gaan naar school en de vrouw des huizes geeft dan aan kokkie alles uit om voor de rijsttafel te zorgen. Om twaalf of een uur komt mijnheer van het kantoor en komen de kinderen uit school. Dan gebruikt men de rijsttafel en daarna gaat men een uur of langer slapen. Na het slapen drinkt men thee en leest men een boek of schrijft brieven. Om vijf uur gaat men baden, zich kleeden en dan wandelen of werken. Om zeven uur ontvangt men bezoekers tot acht uur2). Daarna gebruikt men het avondeten (dit is gewoonlijk om ongeveer half negen). Men eet eerst soep, dan aardappelen met groente en vleesch en daarna vruchten. Na het avondeten gaat men zelden meer uit, vooral als het regentijd is. Men drinkt na het avondeten thee. Krijgt men bezoek, dan drinkt men, voor het eten, de heeren: vermouth, bier, bitter, of selterswater, ook wel ijswater; de dames bier, limonadestroop, ijswater. Na het avondeten gebruikt men een glas rooden wijn of rijnwijn. Tegen 11 uur gaat men slapen." Dit mag stereotiep de doorslag zijn van het gewone IndischEuropeesche leven. Veel is er in de laatste jaren veranderd. Van het gebruik van verschillende dranken bijv. is men afgestapt en worden er weinig alcoholische dranken meer gebruikt Water, ijswater, spuit- of selterswater, limonade, kwast; op recepties, wegens de goedkoopte (?), slechts ijswater — zelden meer bier, wijnen en cognacsoorten. Ook het „ongekleed" uitgaan in den vroegen morgen, d. i. in nachtbroek (of sarong voor de dames) en kabaja, behoort, althans op hoofdplaatsen, tot het verleden. Men heeft eenvoudige wandelpakjes van wollige stof, de dames hullen zich in een robe princesse. In de binnenlanden of op buitenbezittingen zullen de oude gewoonten nog wel in stand zijn gehouden. ') Zie wat ik liiervoren lieb aangemerkt. 2) De middag- en eerste avonduren ondergaan overal zeer veel wijzigingen. Men wandelt in den vooravond niet meer blootshoofds, doch met den hoed op, dames zoowel als heeren deze laatste dekken zich met een strooien hoed. Zooals gezegd: allerlei omstandigheden wijzigen veel van het bovenstaande. ƒ. De uitdeelingen voor de bedienden. De uitdeelingen der rantsoenen voor de bedienden, waarover reeds met eenige woorden (noot pag. 150) gehandeld is, hebben des morgens en des middags plaats. De huisvrouw zorgt dat ieder het zijne krijgt, daarbij als maatstaf aannemende dat voor elk individu op één kattie rijst1) per dag wordt gerekend, terwijl de verdere uitgifte van ingrediënten al naar de behoefte der ondergeschikten en naar de mildheid en vrijgevigheid van mevrouw geschiedt. Men zij niet te karig en bcknibbele niet dikwijls, als een ruime handgreep van kokkie te veel toeschijnt. Dat kan er best af en ... . men heeft tevreden bedienden. Veelal gebeurt het, dat men de verschillende bedienden, die hun eigen menage voeren en voor het koken hun keukentje hebben — zie de plaat behoorende bij de beschrijving deiwoning en hare bijgebouwen — de rantsoenen om de vijf dagen uitmeet. Ook daarbij worde de milde hand toegepast. Dat er in een Indisch huishouden heel wat rijst wordt afgewogen, kan men uit een en ander nagaan. Een goede goedang naar den aard vertoont dan ook eenige hooge houten kisten of groote blikken trommels, die in afmetingen weinig voor die kisten onderdoen, waarin verschillende rijstsoorten worden bewaard, als: rijst voor het Europeesche gezin, waarvoor per dag op ruim '/s kattie per persoon wordt gerekend (al zijn er kinderen bij), dan rijst voor de bedienden, roode rijst en gaba voor de dieren. De opgegeven hoeveelheden voor paarden, runderen, liet kleine vee en de verschillende gevleugelde bewoners van het achtererf zijn allen reeds in de betrekkelijke afdeelingen vermeld en heeft het, met die gegevens, weinig bezwaar voor de huisvrouw om eene globale begrooting op te maken, hoeveel eiken dag moet worden afgewogen. Verder wordt, zooals ook reeds hiervoren is vermeld, des namiddags om vijf uur of iets later, de noodige lampolie of petroleum verstrekt voor bedienden, stallen, erf en verdere omgeving van het huis. Overdag zijn de lampen van het heerenhuis reeds door den lampenjongen schoongemaakt en gevuld; zoo niet dan worde hem des namiddags de noodige petroleum voor al de lampen verstrekt. De meeste huizen op de hoofdplaatsen hebben sedert ettelijke ') Ongeveer gelijkstaande met iets minder dan een kobbok (vingerkom) gevuld. jaren gas en zelfs in den laatsten tijd electrisch licht, zoodat van de uitdeelingen van petroleum nog slechts sprake kan zijn voor woningen op buitenbezittingen of ver in de binnenlanden op Java. Tot de verdere „uitdeeling" zou men ook gevoeglijk de tusschentijds geschonken katoentjes, sarongs en dergelijke artikelen kunnen rekenen, die men, als billijk van tevredenheid of als gevolg van ingevoerde gewoonte, den bedienden geeft. Men hun weimgje geld kunnen zij zich niet veel aanschaffen, vooral niet als er kinderen zijn te verzorgen en te kleeden. Wil men dus, dat het onderhoorige personeel er fatsoenlijk gekleed uitziet, dat het de eer des huizes door goede kleeding hoog houdt, dan dient wel af en toe zoo'n uitdeeling te geschieden. Het kost betrekkelijk niet veel, de vrij goede tractementen in aanmerking genomen, en daarbij oogst men dank en ziet men tevreden gezichten. Men zij altijd indachtig om, bij dergelijke vrijwillige geschenken niemand te vergeten, zelfs hen niet, die misschien door berispelijk gedrag het cadeau niet hebben verdiend. Juist door de vereering met een kleinigheid kweekt men onder hen, die niets hadden verwacht, een tevredenheid, die terugslaat op het individu, die het inwendig beschaamd maakt, het tot nadenken stemt, tot goed oppassen aanspoort. Men beproeve eens deze wijze van handelen en men zal verbaasd staan over de treffende resultaten. Ook hier geldt het „geven en nemen" evengoed als overal elders. Die alleen neemt en niets of zeer weinig geeft, die de bedienden slechts als loontrekkers en hardwerkers beschouwt, zonder hart te hebben voor die vrijwillig in dienst getreden schepsels, zal ook moeten ervaren, dat zij omgekeerd even onverschillig zijn voor hun meester. Leer om leer. Belangstelling wekt wederkeerige belangstelling en een soort van aanhankelijkheid, die spoedig bij den inlander is waar te nemen. Zooals hierboven reeds, onder punt b, c, is gemeld, treft men zéér goede bedienden in Indië aan, maar hangt dit voornamelijk af van de behandeling, die zij ondervinden, van de rechtvaardigheid hunner meesteis, die zich evengoed moet uitstrekken over de eigen ondeugende kinderen als over slechte, luie of onwillige bedienden en van kleine geschenken. Les petits cadeaux entretiennent l amitie. VI. DE VERZORGING DER DIEREN. a. Zorg en toezicht. Hiervoren (noot pag. 150) werd gewezen op het stelsel „lepas tangan", rn.a.w. de bedienden zijn niet inden kost. Onze dieren kunnen wij echter niet het vrije veld insturen. Ter zake dus het volgende. Hoewel in 't algemeen iedereen voldoende weet, wat er gedaan en nagelaten moet worden, om te waken dat de verschillende dieren goed worden verzorgd, wordt er bijna dagelijks willens en wetens, doch vooral uit gemakzucht, gezondigd tegen de wetten der verzorging. Houdt men er dieren op na en dat doet iedereen in Indië, dan moet men ook voor die dieren zorgen, goed zorgen. Heeft men bijv. een stukje grasland op of nabij het erf, dan is het niet voldoende dat men denkt, dat de dieren daar genoeg voedsel zullen vinden. Zelfs de kippen zouden, daarbij alleen, niet wel varen. De verzorging sluit in: goede stalling dan wel goede hokken, het in zindelijken staat houden, het toedienen van dagelijksche rantsoenen. Hoewel het volstrekt niet in de bedoeling ligt in dit werk uitgebreide verhandelingen over de verschillende dieren te geven, mogen enkele nuttige aanteekeningen niet achterwege blijven. Van het grootste belang is het, de dieren gezond en frisch te houden. De paarden, evenals de koeien en de overige kortharige viervoeters, moeten er stevig en glimmend uitzien, hetgeen wijst op kracht en gezondheid. Heldere, zindelijke stallingen, geregelde schoonmaak, goede oppassing der gebouwen, en degelijke reiniging van huid en haren, wasschen, borstelen en roskammen en eindelijk goed gezond voer op vaste tijden, dit laatste gebaseerd op langdurige ondervinding van vakmannen en op degelijke officiëele voorschriften, dragen het hunne bij, de dieren lang goed te houden, het meeste nut van hen te trekken en ze eindelijk, als men vertrekt, goed van de hand te kunnen doen. Langharige dieren zooals enkele soorten van honden, schapen, geiten, enz. moeten goed schoon gehouden, respectievelijk geborsteld, gekamd, en ook op zijn tijd geschoren worden. Kippen, eenden, kalkoenen vereischen evengoed zorgen, wil men van die dieren partij trekken. Behalve goed voer, lette men ook op het dikwijls ververschen van drinkwater, bij de eenden op voortdurend helder water in hunne bassins, vooral omdat er in den regel geen stroomend water op het erf is. Hierachter wordt, behalve over de voederkwestie der dierenwereld, nog met een enkel woord over de hokken, enz. gesproken. b. Huisdieren, Pluimvee, Duiven, enz. In engeren zin worden onder de „huisdieren" verstaan de honden en katten, die hun gewoon verblijf in en nabij de achtergalerij hebben, zoomede de vogels, waarvan enkelen vrij rondtrippelen, doch de meesten in kooien aan de muren hangen en door hun gezang en gekir veel bijdragen tot huiselijkheid en gezelligheid. Men denke slechts aan de dure kanarievogels, aan de tortelduiven (de z.g. „boeroeng berkoetoet", „terkoekoer", „boeroeng Benegala" of „boeroeng-deroek"), de „béo's' , de welbekende martijntjes". De meesten dezer zijn in gevangenschap, waaraan zij zich uitstekend wennen, vooral als ze met zorg en liefde worden behandeld, als men er voortdurend op let, dat zij niet in den tocht staan, of dat zij niet voortdurend in de zon braden, dat ze op tijd hun bad en hun versch voer en drinken krijgen. Ook het pluimvee, dat men wel eens loslaat, vooral als er kuikens zijn, die men onder een gevlochten bamboezen hoes of koeroengan" dicht bij de achtergalerij een plaatsje gunt, kan nog als gevogelte, tot de huisdieren worden gerekend, evenals de duiven, die vrij rondfladderen, zich overal rondom het huis en in daartoe ingerichte, hoog op palen uitstekende hokken nestelen, maar op de vastgestelde tijden, waaraan zij spoedig gewend raken, nabij of vlak voor de achtergalerij of in den belendenden achtertuin neerstrijken, om hun voer te ontvangen. Als men, vooral in Indië, liefhebberij heeft in het verzorgen en opkweeken van gevogelte van allerlei aard, dan is er geen dan baarder werk en treft men nergens aanhankelijker schepsels aan dan in het groote dierenrijk. Tot zelfs de wildste, ontembaarste, vreesachtigste en schuwste kamponghonden (kortharige, leelijke dieren, die grootendeels van roof en diefstal leven) kan men zoo mak en gedwee, zoo trouw en aanhankelijk maken, als mtn zelf wil; maar men moet hen zacht en liefderijk behandelen hen a,s dez.® zijn, het buitenhek aan den straatweg te voren gesloten zij. Het is af te raden de paarden aan lange touwen op het open grasterrein van het voorerf, rond te laten loopen, onder gelen, e van paardenjongens; evenzoo om ze met die touwen aan d dikke klapperstammen vast te binden. Al gebeurt het zelden dat een rijpe klapper naar beneden valt, en nog zeldzamer dat het mensch of dier zal treffen, de val en de slag doen het paard plotseling schrikken en kan het soms tijden lang zenuwachtig maken. Daarom worde geen grasveld gekozen, waar klapperboomen St Het is aanbevelenswaardig enkele schaduwboomen op dat veld te hebben. Bij sterke hitte, die zich op stal even goed laat voelen, schuilen de dieren gaarne onder die boomen, terwijl - in tegenstelling met op stal — er nog altijd een koeltje — zij liet ook een lauw-warm koeltje — waait. Men zorge dat er op dat veld gelegenheid tot drinken bestaat voor de dieren. Het is niet voldoende dat er een sloot door het veld looptot dat het veld zoodanig door de bedienden is aangelegd en omheind, 170 dat een belendende sloot liet noodige drinkwater aanbiedt — dit is wel gemakkelijk voor den staljongen — maar men liebbe op dat veld in een hoekje, of op twee plaatsen, flinke bakken, die een paar malen per dag met versch, helder drinkwater worden gevuld en zie toe dat die bakken helder en schoon onderhouden worden. Zij behoeven niet diep te zijn. Voor volwassen groote dieren, ongeveer 3 a 4 d.M. Dit voor zooverre het naar buiten brengen betreft van de paarden en koeien. Geiten en bokken worden aan touwen op het achtererf, aan boomen, vastgebonden, zoodanig, dat ze in een flinken cirkelomtrek genoeg gras vinden, om zich buiten te kunnen voeden. Ook hen geve men het noodige drinken in kleine bakken. Geen der bakken mag diep zijn en gevaar opleveren voor verdrinken der dieren of kalveren, l'/s a 2 d.M. diepte is reeds meer dan voldoende. Konijnen late men in geen geval los uit de hokken. Men heeft kans ze te verliezen, zonder hoop ze ooit weer terug te krijgen. Bovendien zouden zij voor de kampongbewoners een te grage buit zijn. Begint de avond te naderen, dan wordt er weer voor de voeding gezorgd — vijf uur namiddags — opdat de dieren het noodige nuttigen voor dat de duisternis geheel is ingevallen. Het grootste gedeelte zullen zij dan wel hebben tot zich genomen, terwijl het overige voor den nacht kan dienen. In de paarden- en koestallen moet een licht branden, maar men zorge dat er geen brandgevaar bestaat en dat de lamp zoo hoog en zoo stevig bevestigd is, dat mensch noch dier er aan kan stooten. De kleinere diersoorten hebben geen licht noodig. Dicht bij den koestal geplaatst, hebben zij in hunne open hokken voldoende aan het schijnsel der lantaarns. De konijnenhokken worden des avonds behoorlijk met stevige planken afgesloten, zoodat er geen roofdieren of gevaarlijke kamponghonden kunnen komen om hen te vermoorden en weg te voeren, of dat geen dieven gelegenheid hebben, ze te naasten. Overdag mogen die hokken behoorlijk verlicht en helder zijn; het is een verkeerd idéé, dat de konijnen altijd in het donker moeten blijven; men zorge echter, dat er een afgeschoten donker hokje zij, waarin zij zich naar genoegen kunnen terugtrekken. Licht en donker kunnen, neen, moeten gepaard gaan. Aan het dier, om zich gedurende eenigen tijd in het donker te willen ophouden. Het moet zich in zijn gedwongen gevangenschap kunnen schikken door de practische inrichting. d. Erf, stallen, voeder, eenige ziekten bij groote dieren. Werd reeds hier en daar een en ander medegedeeld over het erf en de stallen, er valt nog genoeg te doen buiten en be- halve het verhandelde, om het mensch en dier zoo aangenaam mogelijk te maken. Immers daardoor en daarmede-.ui h^fdzaak heeft men het zichzelve ook aangenaam gemaakt? Waai gezellig, heid en een prettige geest heerschen, waar iedereen tevreden is met een glimlach op 't gelaat het werk ijverig verricht waar de paarden van tevredenheid hinneken, de duiven huiselijk koeren, waar het geheel, op 't achtererf, een geest van rustige kalmte openbaart, daar voeren geluk en welvaart, voldoening en onde - wils"ïe'f ruin,e achtererf goed en doelmaflg te benutten, de voldoende ruimten van het terrein af te nemen voor het oprichten van stallen en hokken. Die dieren er op na houdt geve ze een fatsoenlijk en ruim „onderdak , beschut tege reoen'en felle windvlagen, ook beschut tegen lekkages, een ruimte met goeden vloer, waar voor goede afwatering is gezorgd, e tuin, waar men zoo* tuk op is, worde op 't achtererf opgeofferd aan de dieren. Daarvoor is het volstrekt niet noodig, den geheelen grond voor hokken aan te wijzen. Dit zou verder gaan dan de bedoeling is. Het zou immers ook indruischen tegen de eerste hygiënische beginselen, alles vol te bouwen, tot tegen de achtergalerij aan; lucht en licht moeten overal vrijen toegang hebben, vooral in de achtergalerij, de plaats van huiselijk samenzijn der familie. Bovendien zouden de dierenlucht en de verdei e geuren uit de verschillende hokken de reukzenuwen der bewoners onaangenaam aandoen. ..... . Voor een paardenstal is, in den regel, bij den bouw van het huis en zijne talrijke bijgebouwen gezorgd, evenals voor eene remise of koetshuis. Den achtergrond van'het erf benut men voor de verdere stallen en hokken, zoo mogelijk op zoodanige wijze, dat men ze alle van uit de achtergaleiij, uit het achterhuis, kan overzien. Hoe breeder erf dus, hoe gemakkelijker voor het overzicht hoe meer ruimte achterwaarts ter beschikking is. De plaat van 'het woonhuis, met erf, geeft voldoende aan, ook wat de afmetingen betreft, hoe de verdeeling en de aanwijzing dient te geschieden. Heeft men een ruim erf en meer paarden dan de stal kan bevatten, dan bestaat er geen gevaar „gcidogans d. z. losse, verplaatsbare stallen — op te slaan. Niet alleen dat de dieren in gezonden en zindehjken staat moeten worden gehouden, terwijl het onderhoud nauw samengaat met genoemde voorwaarden, ook de huisvesting, de doelmatige inrichting der hokken, doch in de eerste plaats, de uiterste zindelijkheid eischen voortdurend toezicht. Bij de beschrijving der paardenstallen dient nog vermelding dat in de laatste jaren van de gewoonte is afgeweken, de muien wit te kalken. Dit is hinderlijk voor het paardenoog en verwekt spoediger ontsteking dan geel of lichtbruin bestreken muren. De gouvernementsgebouwen, officierswoningen, kazernes, paai denstallen hebben dan ook bijna overal den lichtbruinen tint gektegen. Evenzoo moet men in den stal nooit licht door ramen of openingen aan dien kant inlaten, waarheen de paarden met het hoofd gekeerd staan. Het licht mag alleen van achteren in volle ruimte invallen. Het zonlicht worde vermeden. In open stallen kan men schermen plaatsen of hangen, om, bij hevigen wind, die op de stallen kan staan, dezen te keeren. Zulke tochtschermen, op verschillende tijden doelmatig gebruikt, behoeden de paarden tegen kouvatten. Telkens als de dieren gereden hebben, moeten zij vlug worden uitgespannen, met stroowisschen (bosjes „merang" of bosjes „roempoet kring") worden drooggewreven, met een kleed of wollen deken worden overdekt, om daarna een tiental minuten bedaard te worden afgestapt. Het is voldoende dat één jongen beide paarden aan den toom leidt; het afstappen kan desnoods op het ruime voorerf geschieden, beter dan buiten op den straatweg, waar rijtuigen en karren van allerlei soort passeeren en wier vaak baldadige jeugdige koetsiers of menners de aardigheid uithalen, ^de paarden te doen opschrikken door onverwacht zweepgeklap. Niet zelden wordt er dan, en passant, een geniepige striem over de argelooze paarden gelegd. Men geve de dieren, als zij nog warm van het loopen zijn, nimmer dadelijk te drinken. Eerst een half uur na den rit worde hen helder drinkwater verstrekt. Telkenmale als de paarden den stalvloer hebben verontreinigd, moet het vuil behoorlijk worden weggehaald in z. g. pengki's (mandjes van gevlochten bamboe in den vorm van onzen stoffer en blik) en de grond worden schoon- en bijgeveegd. In vloeren, die uit losse, uitneembare planken bestaan, welke goed zijn aan elkander gevoegd, zijn ruitvormige uitschulpingen aangebracht, met, hier en daar in de kruispunten, eenige gaatjes, zoodat het water gemakkelijk van den zeer licht hellenden vloer (1/3^ a '/4o) kan wegstroomen en zich onder de planken kan verzamelen. Onder dien plankenvloer bevindt zich de gemetselde vloer, die zoodanig met verwulven en uithollingen is gemaakt, dat het water gemakkelijk naar buiten kan stroomen. Buizen of schuinhellende goten voeren het water verder weg. De afwatering bij alle stallen en hokken vereischt het zorgvuldigste toezicht. Een droge ligging in heldere, zindelijke stallen waarborgt de constante gezondheid der dieren. Bij voeding der paarden zorge men voor goede grassoorten. Geen spichtig dun gras of sprieten, ook geen z.g. zure of schijngrassen dan wel biezen, die alle mooi groen zijn, veel op gras gelijken en waar veel paarden van houden, maar die geen voedende bestanddeelen bevatten. Dit gras, dat men goedkooper krijgt, mag men, als er veel bolletjes en zaadjes aan zitten, aan het pluimvee geven. Kippen lusten het gaarne. Men geve de paarden ook geen gras van plaatsen, waar zich poelen van stilstaand water hebben gevormd. Wel verstrekke men de paarden en de overige viervoeters berggras (roempoet grienting) of het roempoet lamoeran, een korte grassoort (kruipplant) met rooden stengel, of wel kassoerangras, dat er in kwaliteit op volgt. Ook het roempoet-kerbo en het roempoet-melila is nog goed voor de consumptie voor paarden en koeien. De verdere soorten en benamingen van het gras dalen zeer in kwaliteit. Het gras mag overigens niet oud en verlept zijn en niet eer dan den avond te voren zijn gesneden, zonder wortels, vrij van zand, stof en andere onreinheden en niet te nat. Grassnijders hebben dikwijls de gewoonte het gesneden gras goed met water te begieten, om het lang een frisch aanzien te doen hebben, óók om het gras zwaarder te doen wegen. Is het gras goedgekeurd en aangenomen, dan worden de bundels opengemaakt, om het „broeien" te voorkomen. Bij de keuring van gras lette men er op, dat echt gras en geen „schijngras" wordt geleverd. Het echte gras bestaat uit twee deelen: de bladscheede en de bladschijf-, deze laatste is het vrije, dunne en smalje gedeelte, dat het „blad" is en dat middels de bladscheede rondom den stengel of halm is bevestigd. Bij de echte grassen is deze bladscheede naar de van het blad gekeerde zijde open, bij de schijngrassen gesloten. Op de grens van bladschijf en bladscheede vindt men bij de echte grassen het tongetje. De halm moet verder rond, hol en door knoopen en geledingen verdeeld zijn, terwijl aan een dier knoopen de bladscheede eindigt. Behalve gras wordt ook gaba ') aan de paarden verstrekt. Koeien geeft men meestal roode rijst, die tot groote ballen worden gekookt, met zout en helder water. Goede gaba moet zijn stroogeel van kleur, frisch van reuk en van grooten korrel. De korrels moeten doorschijnend zijn met een ongekleurde of roode zaadhuid. Is de korrel ondoorschijnend melkwit, dan heeft de leverancier ketan gegeven, dat zeer nadeelig is voor de dieren. Wat de hoeveelheden betreft, geve men per dag per paard 25 K.G. gras en 2.5 K.G. gaba. Voor z.g. „dienstpaarden", bijv. de „dienstdoeners" van H.H. doctoren met drukke praktijk, 25 K.G. gras en 3.5 a 4 K.G. gaba. Men geve de dieren op vaste tijden hun voedsel, bijv. driemalen per dag, 's morgens 6 a 7 ure, 's middags half twaalf of wat later en des namiddags half zes of 6 ure, opdat ze zich desgewild, 's avonds ook nog kunnen voeden. De hoeveelheden, hierboven per dag opgegeven, verdeele men dus over de drie malen. Paarden en ook koeien, die soms weigeren het voedsel tot zich te nemen, zijn óf ziek óf hebben hun verloren eetlust te ') Onontbolsterde rijst. danken aan onreine voederbakken, minder goed voedsel, muffe gaba, enz. Daarom worde altijd goed toegezien, dat het rein is in de stallen en in de voederbakken. De zindelijkheid van deze bakken en de hoedanigheid van het voeder beslissen eerst, daarna onderzoeke men of het dier wegens andere oorzaken voedsel weigert (ziekte). Men late nooit toe, dat kippen zich in de stallen ophouden of in de ruif eieren leggen; dit wordt ten laatste een gewoonte. Van het eigen pluimvee, waarvoor men goede, ruime hokken heeft, zal men daar geen of weinig last hebben; des te meer echter van de eigen kippen der bedienden, die, als men er geen paal en perk aan stelt, zich allengs een geheele menagerie aanschaffen. Dit is daarom voor hen zoo verleidelijk, omdat dan de hier en daar „gevonden" eieren natuurlijk van hun kippen zijn. Men doet daarom het best met van den beginne aan, als een nieuwe bediende in dienst wordt genomen, het dezen voor eens en altijd te verbieden, op het erf zijns meesters eigen gedierte er op na te houden. Het wordt dan voor de vrouw des huizes een te zware taak, degelijk toezicht te houden en een goed overzicht te hebben over de eigen dieren. Wat de verdeeling van het voedsel betreft, geve men het gekookte voedsel (roode rijst voor koeien) óf des voormiddags om 11 ure öf 's middags 4 ure. Men sta er bij, om zich te overtuigen dat het hoornvee zijn behoorlijk rantsoen rijst krijge. Men behoeft slechts ééns de rijst te koken en bij de geheele behandeling tegenwoordig te zijn, om zich te overtuigen welke hoeveelheid gekookte rijst of pap wordt verkregen van 2 of 3 katties bras (ongekookte rijst). Bij het koken vpegt men zout bij de rijst, opdat deze den dieren hartig smake. Dieren, die vaak kuchen of hoestende trachten op te geven, hebben zeker met het gras een kippeveertje of donsje binnengekregen. Van daar dat de gevleugelde bewoners uit alle stallen moeten geweerd worden. Het aanhoudend kuchen leidt soms tot verdere ziekten, in alle geval tot lichte prikkelbaarheid van de keel en de slikorganen. Zieke dieren, die aan diarrhee lijden, hetgeen gemakkelijk is te herkennen, mogen niet in den tocht staan. Men doe hen een deken om en late hen meermalen daags den buik, de flanken en lendenen wrijven met sterke arak of kajoepoetih-olie. Zij moeten voorts volstrekte rust houden Men geve zieke dieren niet de normale hoeveelheid voedsel, doch in voldoende mate en met beetjes. Medicamenten diene men den dieren niet toe, zonder den veearts te hebben geraadpleegd. Ook bij koliek worde de veearts ontboden. Koliek kan soms bij paarden zeer hevig zijn en plotseling opkomen, zonder dat men de oorzaak kaïi opsporen, omdat er zoovele redenen voor kunnen bestaan: o. a. kouvatten; gulzig drinken van koud water, m als 't dier warm is; slecht drinkwater, zelfs hongerlijden (z.g. hongerkoliek). Koliek duurt in den regel niet langer dan 24 uren; duurt ze langer, dan is er gevaar voor doodelijken afloop. Ook bij droes („sakit ingoes") in verschillenden vorm raadplege men den veearts. Bij den goedaardigen droes zijn de verschijnselen: neusuitvloeiïng en zwelling der keelgangklieren. Men moet het paard dan goed schoonhouden en niet in den trek laten staan, noch het zich te veel laten vermoeien. Beter is het 't dier eenigen tijd op stal te laten en van de andere gezonde paarden afgezonderd te houden. Deze ziekte is zeer besmettelijk. Het dier krijgt bij slechte behandeling of bij onvoldoend toezicht (na het begin of onts'taan der ziekte, die oorspronkelijk slechts verkoudheid is) zwelling van de keel; de keelgang wordt daarna vol, warm en pijnlijk. Later vormen zich daar abcessen, waaruit zich een hoeveelheid dikke etter ontlast. Daarbij komt keelontsteking; 't dier kan dan moeilijk slikken, voedsel en drank komen door den neus terug. Men doet 't verstandigst zoo spoedig mogelijk een veearts — geen inlandsche „deskundige" — te ontbieden. Men gebruike geen inlandsche medicijnen, die vaak de ziekte tijdelijk stoppen, wat zeer nadeelig is voor het paard. De tijdelijk bezworen ziekte komt weldra, en dan in verergerde mate terug. De verschillende korte aanwijzingen over den aard der ziekte en hare verschijnselen, hierboven opgegeven, dienen slechts om daar, waar geen veearts is of waar men palen ') ver in den omtrek geen kan ontbieden, de gewone middelen toe te passen, in afwachting van 's dokters komst. Is men er vlug bij, de ziekte te ontdekken, hetgeen gemakkelijk door de zwelling en 't moeilijk slikken is te verklaren, dan verloopt in den regel de goedaardige droes gunstig, hoewel het aangetaste dier meerdere dagen zwaar ziek is. Men late het gerust een 10 a 14 dagen op stal uitzieken en behoede het voor tocht. Gaandeweg komt de eetlust weer terug. Men geve niet te veel voedsel gedurende de ziekte; 1" eet het dier er weinig of niets van, 2' kan het eenmaal toegediend rantsoen niet meer voor de andere dieren worden gebruikt, omdat besmetting dan mogelijk is, 3' is veel voer niets dan overdaad en nadeelig voor de beurs. De behandeling (zonder veearts) bestaat uit: het geven van dampbaden een paar malen daags, warme pappen om den hals, beter gezegd om de keel, en het openen der abcessen, als deze zich hebben geopenbaard en niet van zelf kunnen doorbreken. Bij benauwdheden moet men zelfs spoedig tot eene operatie ') Lengtemaat in Indië. Men spreekt daar ginds niet van kilometers, maar van palen. Een Javapaal is 1506.934 M. De Sumatrapaal is langer. In één uur loopt men 4 Javapalen of 3 Sumatrapalen af. overgaan. Verder zorge men voor een luchtigen, niet tochtigen stal en voor degelijke zindelijkheid. Is het dier hersteld, hebben geen neusuitvloeiïngen meer plaats en zijn de abcessen dichtgegroeid, dan kan het weder worden „afgestapt" en laat.men het afzonderlijk in de weide (of buiten, maar alléén.) rondloopen. Bij kwaden droes is de veearts de eenige persoon, die helpen kan. Daar het voor zeer veel menschen hoogst moeilijk is, uit te maken of een paard aan goedaardigen dan wel aan kwaden droes lijdt, is het, voornamelijk wegens deze moeilijkheid,'t verstandigst den doctor te ontbieden. Als voorzorgsmaatregel worde het verdachte dier afzonderlijk gestald. Kwade droes is gewoonlijk ongeneeslijk en eindigt met den dood. Heeft een paard stijfkramp of 'klem, wat ook door besmetting ontstaat, dan late men het geheel met rust. Het dier is dan zeer pijnlijk, onrustig, angstig en doet men het best, het in een donkeren stal af te zonderen en 't daar zoo rustig mogelijk te laten staan. Het paard zweet dan hevig. Eenmaal per dag moet het dier water worden gegeven. Als het paard krampen aan de spieren van den nek en van het hoofd heeft, breiden zich die krampen uit over hals en rug. Somtijds krijgt het de stijfkramp aan de achterhand. De stijve houding van hals en hoofd wijst op krampziekte; de neusgaten staan open, de mond daarentegen kan niet geopend worden. Men leide het dier dan langzaam en voorzichtig naar den donkeren stal. Men kan het dier met deze ziekte niet behandelen en late den ongelukkigen patiënt kalm sterven. Influenza, eindelijk, komt bij paarden veel voor en verloopt meestal doodelijk. De verschijnselen zijn: gebrek aan eetlust, hooge koorts, soms hoesten, gezwollen, tranende, soms etterende oogen, spoedige vermagering, waterzuchtige gezwellen aan hals en buik en ten slotte verlamming van de achterhand, waarna de dood spoedig volgt. Bij aan influenza lijdende paarden is aangeraden, hen zoo spoedig mogelijk naar een afgezonderde godogan te verplaatsen en zoo ver mogelijk van de andere paarden af te houden. Men moet dan voorts den geheelen stal desinfecteeren en geneeskundige hulp inroepen. In de meeste gevallen is het ziek worden der paarden toe te schrijven aan slechte behandeling door de stalbedienden, die de dieren o. a. te lang laten draven, het z.g. „warm rijden". Dit mocht eigenlijk niet geschieden, toch wordt er schier dagelijks tegen gezondigd. Krampkoliek is daarvan het gevolg, zoo ook het over 't water rijden der paarden. In dit geval heeft men de arme dieren geen gelegenheid gegeven, om, gedurende lange ritten, hunne behoeften te doen. De behandeling hierbij is: het dier flink met stroowisschen of bossen merang te wrijven en daarbij een licht prikkelend smeersel te gebruiken (20 deelen kamferspiritus, 1 deel terpentijnolie, dan wel arak of kajoeportih- olie). Met kracht moet gewreven worden langs flanken en aan weerszijden van den buik; dit houde men 10 minuten vol. Ook de beenen dienen te worden gewreven. Daarna legt men een deken over 't paard en zorge voor lichte beweging, door 't, bij goed weêr, te laten afstappen. Daar de meeste Europeanen paarden van waarde bezitten, is het gewoonlijk zaak, niet te lang te dralen met het ontbieden van den paardenarts. Men zie voorts hierachter (Afd. G, IV, Paard) waarin nog enkele wenken en recepten zijn opgenomen, van belang voor houders van paarden en volgens deskundigen goed. Inlanders (Soendaneezen) wenden vele der middelen aan (Hasskarl). De koeien, die men in Indië voornamelijk om de melk er op na houdt, zijn hoofdzakelijk Bengaalsche koeien, daar de gewone Indische runderen te weinig melk opbrengen, zelfs ter nauwernood genoeg hebben voor de eigen kalveren. Zij eten bovendien veel en leveren daarom geen winst, wel verlies op. Men zegt wel in Holland: „men melkt de koe door den mond", maar in Holland heeft men goede weilanden, waar de dieren bijna 3/4 jaar, tot het invallen van de vorst, in losloopen. Daar kunnen zij zich ruimschoots voeden. Maar waar heeft men in Indië zulke vette weilanden, zoo'n goede en gemakkelijke wijze van voederen? Nog moeilijker wordt de zaak, als men in Indië Europeesche koeien heeft. Deze verminderen dan ook gewoonlijk na eenigen tijd, waartoe de zeereis ook al het hare heeft bijgedragen. De runderen, die op de erven op stal staan, moeten dan ook hunne overvloedige hoeveelheid gras hebben, dat gesneden moet worden, 't zij op het voorerf, dan wel elders buiten, of dat men van grasverkoopers op abonnement koopt en dat niet zoo fijn en van de eerste kwaliteit behoeft te zijn als voor de paarden, vooral als men slechts Indische koeien heeft. Het neemt niet weg, dat er toch eiken dag voor de dieren voeder, voornamelijk groen voeder moet zijn. De koeien eten en herkauwen den ganschen dag. Het is echter goed, de dieren, even als de paarden, geregeld drie malen daags hun rantsoen toe te dienen — één gentong (een kuip of groote emmer) vol; het gras vochtig gemaakt, meer niet, en fijngehakt, met wat zout door elkander gemengd. Om den anderen dag geve men de koeien en kalveren elk een rantsoen roode rijst, met zout vermengd. De rijst kan gerust tot pap (boeboer) worden gekookt. Per volwassen rund 2 K.G. per kalf, 1 K.G. per portie. Dit geve men bijv. geregeld tegen 11 a 12 uur 's middags. Men zie toe, dat de dieren krijgen, wat ze hebben moeten en dat, wat hun gegeven wordt, zeer goed is afgekoeld — bijna koud. De koe is gevoelig aan de tong. Het gebruik van roode rijst werkt gunstig op de melkproductie. 12 Men voere evenwel nooit de melkproductie kunstmatig pp, door welk middel ook. Daardoor worden de koeien in korten tijd uitgeput, vooral de kleine, over 't algemeen schrale Indische koeien, en zouden zij met recht lastposten worden. Om zich van de melk te verzekeren, als de koe een kalf heeft, wordt dit niet doorloopend bij de moeder gelaten, doch op gezette tijden gelegenheid tot zuigen gegeven. Voor den verderen tijd zet men het kalf een bamboezen knip op den neus, waardoor het belet wordt te zuigen. Men geeft de runderen ook wel nu en dan boengkil-koeken. Dit hangt echter af van de zienswijze der eigenaars, ook van de gewoonte der dieren; zijn zij er aan gewend, toen ze gekocht werden, dan kan men dit voeder allengs verminderen en door gekookte roode rijst vervangen. Ook hangt het voederen met boengkil-koeken of eenig ander voedingsmiddel af van de opbrengst, die men zich van de melkdieren voorstelt. Bij katjang-boengkil lette men op goede versche waar, omdat het zoo spoedig ranzig wordt en de dieren het niet meer lusten, terwijl als zij het nog gebruiken, de melk er naar zal rieken en als inferieur doorgaat. De ranzige lucht trekt door alles heen en wordt, tijdens het melken, door de melk geabsorbeerd. Vóór het voederen worden de koeien gemolken. Men geve de dieren voorts, na het eten, te drinken. Men melkt de dieren in den regel twee malen per dag, met 12 uur tusschenpoos en doet het beste hiervoor den vroegen morgen, 5 a 5'/« uur en des namiddags 5 a 5'/.. uur, te kiezen. De uier der melkkoe behoort schoon te zijn. Men is spoedig geneigd den uier, als hij eenigzins onrein is, met watei schoon te wasschen. Laat dit dan eens een hoogst enkele maal geschieden; het herhaaldelijk schoonwasschen der uiers, waar menige huismoeder zorgvuldig toezicht op houdt of doet houden, maakt, ook in Indië, het melkdier veel te gevoelig en daardoor te gemakkelijk vatbaar voor kouvatten. Men vergete nimmer en dient het bovendien te weten, dat de uier een der gevoeligste zoo niet de gevoeligste plaats is van de koe. In Afd. G., IV, „voor tuin en stal", hierachter, vindt men onder het hoofd „melken van rundvee" de tegenwoordige, nieuwste methode volgens den Deen Hogelund, n.1. met droge handen te melken. In Mei en Juni 1903 is die Deen in Nederland op rondreis geweest, om zijne proevèn met dit droogmelken aan boeren op hunne hofsteden en boerderijen te demonstreeren. En hij moet er succes mede gehad hebben. Het is wel niet opwekkend de dieren te laten hongerlijden, omdat misgewas, langdurige droogte, duurte en geldgebrek soms tot een gedwongen diëet moeten leiden, daarom vond ik het niet ondienstig eene vraag, die ik onlangs ter zake in een courant vond, onder de aandacht te brengen van bezitters van koeien, van melkvee in 't algemeen. „Hoe lang kan eene koe zonder voedsel?' „Het is meer dan eens gebeurd, dat menschen, om de een of andere reden, de dwaze proef op zichzelven namen, hoe lang zij 't konden uithouden, zonder eenig voedsel te nuttigen. Om deze kwelling op dieren toe te passen, daartoe zal men zoo licht niet overgaan. Toch deelt een Fransch blad mede, hoe eene koe, zonder dat de eigenaar dat wilde, een vasten van veertien dagen doormaakte Een achtjarige koe, die goed gevoed werd, verdween op zekeren dag uit de weide Na ongeveer veertien dagen vond men haar tusschen twee hoopen stroo bekneld en nog wel levend. De lippen waren met een laag droge slijm bedekt, die de mondopening volkomen afsloot; het dier was zoo mager mogelijk geworden, terwijl de buik sterk was ingetrokken. Uit de uitwerpselen, die men vond, kon men opmaken, dat het vasten volkomen was geweest. Men gaf 't dier een kleine hartsterking, waarna 't, ofschoon uiterst zwak, den weg van vijftig meter naar den stal alléén kon afleggen. Acht dagen lang weigerde de koe het gewone voedsel en dronk ze alleen melk en afkooksels. Eindelijk begon ze toch, nadat haar wat castorolie was ingegeven, om de darmwerking te bevorderen, weer vast voedsel te eten en kwam het dier langzamerhand weer geheel op verhaal." Hieruit kan men dus eenigzins afleiden, hoe het hongersysteem op de koe toe te passen, vooral in schrale tijden, maar dan moet er ook geen melkproductie hoegenaamd van het dier worden verlangd. Het dieet is op zich zelf reeds een straf voor een gezond dier, zelfs het „op half-rantsoen houden." Dat men dit dus nimmer op zijne runderen toepasse. Men verkoope ze liever dan er hongerlijders van te maken. Ik vond evenwel die bijzonderheid zoo eigenaardig, dat ik ze om der curiositeitswille heb overgenomen. Wat nu de voornaamste ziekten bij runderen betreft, zijn deze: het mond- en klauwzeer, het koliek, het miltvuur, de melkziekte en de veepest. Bij al deze ziekten is het zaak, zoo spoedig mogelijk den veearts te ontbieden. Men herkent gewoonlijk eenige ziekte bij het rund, doordat het zijn voedsel weigert; dit is het eerste verschijnsel bij elk geval; maar daarom kan de leek, al houdt hij er een stal van honderd koeien op na, nog volstrekt niet uitmaken, welke ziekte het dier onder de leden heeft. De diagnose is het werk van den veearts. Bij mond- en klauwzeer, dat gewoonlijk samen uitbreekt, heelt het dier groote blaren op de tong, waardoor het zeer pijnlijk aan dat lichaamsdeel is en daarom voedsel weigert, terwijl tusschen de hoeven kloven komen, die inscheuren en het dier zich moeilijk kan bewegen. Het heeft dan pijn aan de zolen en tracht zooveel mogelijk te liggen. Bij klauwzeer worden de hoeven, en vooral de spleet tusschen de hoeven, flink met teer bestreken, om aldus infectie te voorkomen en door kunstmatige verharding van hoorn en voetspieren, beterschap te doen intreden. Tegen de blaren — tongblaar — kan weinig worden gedaan. Het verloop der ziekte is dan ook dat het dier, omdat het niet eten kan, sterft. De tong weigert allen dienst en het dier sterft den hongerdood. Als daar dan nog het klauwzeer bijkomt, is zijn lot spoedig beslist. Het miltvuur is ook een ziekte, die binnen zéér korten tijd met den dood eindigt. Men zondere het dier van de anderen af. Het hevige bloedbederf, gepaard met zeer verhoogde temperatuur, maakt een kort proces. Bij koliek kunnen enkele middelen, bij de paarden toegepast, ook op de koeien worden aangewend. Met inwrijvingen van flanken en buik zij men voorzichtig en spare men, zooveel mogelijk, de uiers en omtrek. Opgeblazenheid der koeien, de z.g. „trommelzucht", is een dikwijls voorkomende ongesteldheid, een gevolg van het eten van windveroorzakend voedsel, zooals knollen (/oöaAr-soorten en hare bladeren). Men geve de dieren eenige papaja's, ook papajabladeren, doch niet te veel, zoodat zij niet vervallen in een andere ongesteldheid (buikloop). — In Nederland wordt, in dergelijke gevallen van buikopzetting — waardoor het dier zich hoogst onbehagelijk en benauwd gevoelt — een priem in trechtervorm regelrecht en met kracht den buik ingestoken, zoodat alle lucht er, in enkele seconden, door den trechter uitvliegt en men den buik ziet inslinken. Het gaatje door de priem geprikt sluit zich weer van zelf. Hierbij is eveneens de veearts noodig. Runderen zijn zorg- en toezichteischende dieren. Hoe gemakkelijk gebeurt het niet, dat zij 't een of ander schadelijk gewas met het gras mede eten. Daarom is de voedering thuis, op het erf de meest aanbevolene. Gras en roode rijst, onder toezicht gekeurd, afgewogen, bereid en toegediend, waarborgen de eigenaars voldoende tegen buitensporigheden op het menu der gehoornde viervoeters. Bepaalde bijzonderheden, voor den leek zoo noodig, als er koeien (ook karbouwen) voor de melkproductie, op het erf worden gehouden, werden mij, op verzoek, verschaft door een hoogst bekwaam deskundige, die ook in Indië heeft vertoefd. De bijzonder gestelde vragen omtrent koliek, de kenmerken dier ziekte, wat er tegen te doen, welke andere verschijnselen, welk dieet, evenzoo de vragen over de behandeling bij ajgestooten horens, over de melkziekte of kalverkoorts, de verschijnselen, behandeling, duur der ziekte, dieet, stalling, nieuwste methode van genezing, wat te doen bij beterschap en ten slotte over de gevreesde veepest, besmetting, verschijnselen, de phasen der ziekte, genezing, voorzorgsmaatregelen, afmaken en de middelen ter genezing, vindt men hieronder achtereenvolgens behandeld. Koliek bij het rund. Koliek is een prikkeling van maag en darmen, die zich door verschillende graden van pijnuiting te kennen geeft. Men heeft verschillende soorten van koliek, omdat de genoemde pijnuitingen aan onderscheidene oorzaken haar ontstaan te danken kunnen hebben. De verschijnselen zijn in 't algemeen: ophouden van de eetlust en het herkauwen, herhaald liggen en opstaan, meestal vertraagde ontlasting, droge neus, matte blik, koude horens bij warme lichaamstemperatuur, omzien naar het achterlijf, krampachtig optrekken van de beenen, vooral der achterbeenen. De koliek van de herkauwers ontstaat meestal door overvulling van de maag, ten gevolge van te veel eten, vooral van veel jong groen voeder of van voeder, dat begint te gisten nadat dit te lang gelegen heeft, wanneer het nat is gesneden »). Is dit het geval dan begint de buik sterk op te zetten, vooral zichtbaar in de flanken (d. i. het zachte gedeelte achter de ribben en voor de heupen) vooral links. . Men geeft dan de dieren beweging en laat den buik sterk wrijven en kneden. Door de gisting van het voeder begint gewoonlijk de zwelling toe te nemen, omdat tfe zich ontwikkelende gassen zich meer en meer ophoopen. Men maakt dan een band van stroo of hard gedroogd gras, ter dikte van een arm en zóó lang, dat men dien, door den mond heen, achter de horens, boven op den kop kan vastbinden. Het doel 'hiervan is, het rund te laten kauwen, waardoor het oprispingen krijgt. Dit kauwen bevordert men door aan den band gewone teer te smeren. , . , . Neemt de zwelling toe, dan is geest van salmiak (ammonia liquida) met water verdund, aangewezen (b.v. 2 eetlepels op een flesch water). Heeft men geen amm. liq. bij de hand dan geve men '/. liter brandewijn op 1 liter water. Wat het diëet betreft, verandere men in den eersten tijd van voedsel, doch geve men toch weinig te eten; daarna diene men gemakkelijk verteerbaar voedsel toe en zout in het drinkwater met toevoeging van karlsbaderzout (ongeveer 250 gram). Afgestooten horens. ^ , Hierbij blijft een beenstomp aan den kop zitten. Deze stomp moet gereinigd worden met carbolwater, sublimaat of eenig ander ontsmettingsmiddel. Vervolgens verbindt men den stomp met een zuiver verband. Het dier is hierbij niet ziek of koortsig, hoewel het natuurlijk veel pijn heeft. Melkziekte of kalverkoorts. De eerste verschijnselen van de „melkziekte bij het rund beginnen reeds zeer spoedig na de geboorte van het jonge Van daar dat de raad gegeven wordt het gras, dat men aankoopt, uit te spreiden, niet alleen om de soort en deugdelijkheid na te gaan, maar om het broeien te voorkomen. dier. Zij bestaan in lichte onrust, heen en weer trippelen, min of meer zenuwachtig opgewekt zijn, brullen, trekkingen van de aangezichtsspieren, tandenknarsen, welke verschijnselen men als de voorboden aanmerkt, doch die al licht over het hoofd worden gezien. Na eenige uren treden de wezenlijke verschijnselen meer op den voorgrond, Welke bestaan in: verlammingen, zwakte van en slingeren met de achterhand, dat spoedig in volkomen verlamming overgaat, zoodat de patiënt niet meer kan staan. Dieren met deze ziekte liggen met gewoonlijk zijwaarts gebogen hals, drogen mond en neus, matte, bijna gesloten oogen en troebelen oogbal, gewoonlijk met tranenvloed en slappe, uithangende tong en hebben daarbij een hardnekkige verstopping. Reeds na twee a drie uren kan de dood intreden als gevolg van hartverlamming. Wanneer het dier 't volhoudt en de genezing zal volgen, treedt meestal, na twee a drie dagen, beterschap in, die zich het eerst openbaart door meerdere onrust der dieren. Zij moeten goed droog liggen met door stroobossen ondersteund, hoog gelegen hoofd. Dit is zeer aan te bevelen. Vooral het ingeven van geneesmiddelen is gevaarlijk, omdat, door de verlamming van de tong en de zwelgkeel, de dieren niet kunnen slikken, de geneesmiddelen in de zoogenaamde verkeerde keel geraken en door de luchtpijp in de longen te recht komen, om daar een longontsteking te weeg te brengen, die dan de middellijke doodsoorzaak kan zijn. De dood volgt dan meestal na vier a zes dagen. Bij de diagnose dient men te letten op twee ziekten, die eenige overeenkomst hebben met de melkziekte, t. w. het zoogenaamd „liggen" na de geboorte van het jong, waarbij de dieren terstond blijven liggen, dat meestal zijn oorzaak vindt in een breuk van de bekkenbeenderen of een gevolg is van een aandoening van de bekkenzenuwvlecht. Ook ziet men een dergelijken toestand bij herkauwers, die langen tijd gehongerd hebben of op transport zijn geweest, waar dan, tengevolge van de ledige maag (pens) eene veranderde richting in den bloedstroom komt, waardoor wellicht abnormale hersenfuncties en opvolgende verlammingen te weeg worden gebracht. Het meest natuurlijk is het, het jong aan de moeder te laten zuigen; beweging van het moederdier voor de verlossing is aanbevolen. Niet te sterk voeden; vooral licht verteerbaar voedsel toe te dienen en de stallen te desinfecteeren zijn de eerste middelen om de kalverkoorts, kalf- of melkziekte, te voorkomen. Luchtige stalling, wrijven van het lichaam, vooral de lenderen met prikkelende smeersels en drinkwater met laxeerende zouten zijn aangewezen. In den laatsten tijd heeft Dr. Schmidt te Mühlheim een methode aanbevolen, die veel slachtoffers gered heeft en boven alle andere geneesmethoden de voorkeur verdient. Deze methode bestaat daarin, dat men de uiers van het dier grondig desinfecteert — (met zeep en warm water wascht en daarna met lysol, carbol of sublimaat), vervolgens de tepels infundeert met eene oplossing van Jodkalium (4 gram in een liter gesteriliseerd water) en daarna de tepels vol gefiltreerde dampkringslucht pompt. , Door de toepassing van deze methode zijn in de laatste twee jaren reeds millioenen gespaard gebleven. , Wanneer de patiënt beterend is, moet zij eenige beweging hebben. Veepest. De veepest is een zuiver besmettelijke ziekte, die, in een landstreek aangebracht zijnde, zich uitsluitend door besmetting van het eene dier op het andere voortplant. De besmetting volgt direct, d. i. door „dragers' van de smetstof, zooals: mest, aarde, huiden, vleesch, schapen, spoorwagens, slagers, verkoopers, veeoppassers, vogels, enz. Droge lucht verspreidt de smetstof niet ver, zoodat op hoogstens 25 passen geen besmetting door de lucht plaats heeft („vluchtige smetstof ). Vochtige voorwerpen kunnen de smetstof soms maanden lang bewaren, zoo o. a. slijm (vaste smetstof). De verschijnselen bepalen zich tot die eener zware, snel verloopende infectie; ziekte met voorheerschend ziek zi]n van de verteringsorganen. Tusschen het tijdstip van besmetting en het optreden der ziekteverschijnselen ligt een tijdperk (incubatie tijdperk) van zes tot negen dagen. , De eerste verschijnselen openbaren zich door stijgen van de temperatuur, algemeene matheid, afname van de melk, droge neusspiegel, verloren eetlust, storingen in het herkauwen, licht sidderen van verschillende lichaamsdeelen. Hierop volgt het open stadium, waarbij koortsrillingen, versnelde ademhaling, de slijmvliezen van oog, neus, mond, anus en vrouwelijke geslachtsdeelen vlekkig, soms scharlaken rood gekleurd. Geen opname van voedsel, hooge dorst, harde mest, soms met slijm overtrokken, gevolgd door dunne ontlasting met bloed en slijm gemengd. ' . ... De dieren mageren snel af, de bovengenoemde zichtbare slijmvliezen worden met korsten en zweren bedekt. Met uitvloeiing van bloedig schuim en verschijnselen van buikkrampen of ook wel geheel uitgeput gaat het dier te gronde, meestal na eene ziekte van vier tot zeven dagen. Het sterftecijfer bedraagt 90—95 pCt. Bij genezing gaan de verschijnselen langzaam terug en duurt het langen tijd voor de patiënt geheel hersteld is. Eenmaal de ziekte doorstaan hebbende blijft het rund onvatbaar voor een volgende besmetting. Wanneer de veeziekte dreigt te naderen, dan is voorzichtigheid het eenige middel, de ziekte te keeren. Volkomen afsluiting van het erf voor onbekende menschen en dieren (honden b.v.), vooral streng toezicht houden op de bedienden en bij de minste ziekteteekenen, zooals bij de eerste verschijnselen zijn aangegeven, de dieren streng afzonderen en door bijzondere bedienden te laten verplegen; blijkt het dan dat men met de „veeziekte" te doen heeft en zijn weinige dieren aangetast, dan kan men, door snel afmaken, beproeven de ziekte, respectievelijk de besmetting, te stuiten. Komen meerdere gevallen voor en woont men afgezonderd, dan kan men beproeven de veestapel te laten „doorzieken", d. w. z. met het neusslijm van een ziek rund al het vee te besmetten en daarna te behouden, wat gered kan worden. Alle middelen tot genezing aanbevolen hebben tot heden geen succes gehad. Een inenting met serum, door een veearts bewerkstelligd, wordt in den laatsten tijd aanbevolen en zoude daardoor het sterftecijfer op ongeveer 40 pCt. teruggebracht kunnen worden. Men ziet uit een en ander, hoe noodig het is in bijna al de ziektegevallen een deskundige te ontbieden. De zorg voor schapen en geiten, wier stallen men, als die dieren op het erf zijn, naast de koeienstal zal vinden, wordt gewoonlijk, onder toezicht der huisvrouw, aan den veehoeder (toekang-sapi) overgelaten. Zij zijn gemakkelijker te verzorgen en te onderhouden dan de koeien, zijn zeer weinig ziek en voeden zich met allerlei, wat hun wordt voorgehouden. Men laat ze gewoonlijk aan lange touwen op Het erf rondloopen en voegen de dieren zich gemakkelijk naar bestaande of ingevoerde gewoonten. Men geve hen op stal gras van minder kwaliteit dan het paarden- en koeiengras en nu en dan ook boeboer van roode rijst. Over het algemeen wordt ontraden deze dieren te fokken, omdat men er weinig aan heeft. Gewoonlijk zijn zij er dan ook voor de kinderen, bij wijze van speelgoed. De inlanders en Arabieren fokken de dieren wel, voornamelijk om de melk maar ook om het goedkoopere vleesch, dat op echt-inlandsche tafels nooit zal ontbreken. Menige Europeaan zal, in Holland reeds lang op zijne lauweren rustende, zich nog het eentonige geroep des avonds herinneren van „satée kambing"; een inlander dwaalt dan met zijn primitief gaarkeukentje rond, dat hij met een juk over den schouder torst. Een lampje, ook van het eenvoudigste maaksel, met een uit-stekend pitje, verlicht het terrein voor en terzijde van den 185 drager. Telkens weerklinkt zijn eentonig geroep, tot hij hier of daar wordt aangeroepen of op den straatweg door inlanders aan wordt gehouden. Dan wordt het keukentje op den grond geplaatst, de aan bamboezen stokjes geregen brokjes geitenvleesch die te voren met geurige kruiden zijn ingewreven, boven het glimmend houtvuurtje te roosteren geplaatst en neemt men langzamerhand den reuk waar van deze inderdaad geurige versnapering, een reuk die ook menig Europeaan doet watertanden. Al móge het vleesch voor Europeesche tanden taai zijn en bij den Europeaan in 't algemeen een vooroordeel bestaan tegen geitenvleesch, de kruiden (boemboe-boemboe) van de satée rieken verrukkelijk. .... Er is niet veel noodig, om een eenvoudige, maar heerlijke toespijs bij de rijst te hebben; met eenige centen zou men desnoods kunnen smullen. Volgens kenners moet deze satee geen der andere soorten worden overtroffen. Geen wonder dan ook, dat inlandsche bedienden zich gaarne bij zoo'n satée-verkoo'per voor een weinig geld te goed doen. Dan, zooals hierboven reeds gemeld, er wordt, althans in de steden en op plaatsen, waar men dicht bij elkander woont, door Europeesche familiën weinig klein vee gehouden. In de binnenlanden of op buitenbezittingen, waar men meer „buiten leett, over veel meer ruimte en veel dienstpersoneel met geringe tractementen kan beschikken, kan het gebeuren dat men kleine kudden van deze dieren aantreft. Gewoonlijk wordt dan de zorg over hen toevertrouwd aan een aankomend knaapje (katjong), dat, voor zijn doen, handig en knapjes zijne zaken verricht en de kudden goed weet bij elkaar te houden. Houdt men er, waar ook, deze dieren op na, dan zorge 111^n dat zij niet los over het erf kunnen ronddwalen; elk dier zoekt overal, waar het iets vinden kan, zijn voedsel, daarbij het natuurlijk instinct volgende. Wee dan de verschillende plantui en bloemen; er wordt gewoonlijk een ravage aangericht in de bloemperken, waar de geitjes de jonge bloemknoppen, o. a de rozenbottels, met hunne scherpe tandjes afrissen en niets overlaten dan oud groen aan de takken en struiken. Altijd moeten zij dus op erven aan touwen zijn vastgemaakt. Er wordt beweerd dat geitenmelk een heilzame drank is voor zieken en voor zwakke gestellen, in 't bijzonder voor teringlijders. Wat daarvan aan is, durf ik niet bepaald te onderschnjven, doch vermeld ik het feit als een vrij algemeen in Indië verspreid geloof. De suggestie zal hierin ook een rol spelen. Het gebruik van melk — altijd van gezonde dieren — heeft nooit iemand nadeel, wel voordeel gedaan, waarom zou dus de geitenevenals de ezelinnenmelk geen geneeskrachtige eigenschappen bezitten? Eieren en melk zijn wel de twee uitgezochtste voedingsmiddelen voor zieken, zwakken en kinderen. Wegens de voorkeur, die voor de kindervoeding aan geiten- melk boven koemelk wordt gegeven, voeral wegens het minder gevaar van overbrenging van tuberculose door de melk, is o. a. in Frankrijk te Val-Gérard bij Parijs, door den Heer Crépin een inrichting gesticht voor het acclimatiseeren van geiten van verschillend ras. Deze geven allen uitmuntende melk. — Wel weten de Aziatische bewoners weinig van die bijzondere eigenschappen der geitenmelk, doch het kan wezen dat de wetenschap van een en ander van uit Rusland over Perzië naar Indië is gekomen. De „koemis" of „koumis" ook melkbier genoemd (van gegiste paardenmelk gemaakt) is bij Tartaren, Turken en Arabieren bekend. In de Oeralstreken heeft men Sanatoria, waar lijders met koumis worden behandeld en genezen. Die koemis kan evenzeer van geitenmelk worden vervaardigd. Ik schrijf het dan ook aan een en ander toe, dat Arabieren zoowel als inboorlingen, er vaak zooveel geiten op nahouden. Ze zijn goedkooper dan runderen, eten niet zoo schrikbarend veel en leveren ten slotte gezondheidsmelk. Van meer belang dan het hebben en onderhouden van het kleine vee acht ik het bezit van een flink hoender-, eenden- en kalkoenenhok. De meeste gezinnen zullen, vooral in de groote steden, gewoonlijk alleen kippen hebben, en dat wel om de versche eieren. Er worden aan de deur genoeg slachtkippen voor geringen prijs aangeboden (ƒ2.50 a ƒ3.50 per dozijn, al naar de grootte en het gewicht), om deze er speciaal voor op het erf te houden. Een ander geval is het, als men voor aanstaande festiviteiten eenige kapoenen (kebiri's) vetmest. Deze worden dan in nauwe hokken bewaard en altijd rijkelijk van voedsel voorzien; mogen niet uit hunne hokjes. Door den geregelden aankoop van nieuwe slachtkippen, die in den regel per zes stuks of per dozijn worden gekocht, zal men bijna overal een afzonderlijk hok vinden voor deze dieren. De eigenlijke nuthoenders — de eierleggers, hanen en hennen bij elkander — worden in afzonderlijke hokken gehouden. Dit is een noodzakelijke eisch, daar één zieke kip het geheel kan besmetten. Men weet dikwijls niet of men dieren koopt, die reeds aan een of andere ziekte lijden. Dit kan onmogelijk worden nagegaan of onderzocht gedurende den aankoop. De afgematte, hongerige en dorstige diertjes, gewoonlijk halfwas-kippen, die soms den ganschen dag in de barre zonnehitte, palen ver, aan de poten stevig vastgesjord, zijn rondgezeuld, zien er alle even treurig uit. Is dat een gevolg van eenige ziekte? Dat is niet uit te maken, zelfs niet, als de medelijdende mevrouw en de kinderen met hun gevoelig hartje, den dieren, die nog vastgebonden op den grond liggen, te eten en te drinken geven. Alle dieren pikken en drinken om het gretigst; wel een bewijs dus van terugkeerende herleving. De lafenis vooral hadden zij hoognoodig. Is dan, na over- en weer afdingen en knibbelen, de koop gesloten 'dan worden de kippetjes van hunne knellende pootbanden 'ontdaan en ziet men het akelig schouwspel van dieren, die zich niet op hunne bloedlooze pootjes kunnen staande houden. Alles een ^evolg van het onmenschelijke vastbinden der pooten. Waarom kunnen geen kleine korven worden ingevoerd, neen, van bestuurswege worden voorgeschreven ? Korven, waarin een of anderhalf dozijn kippen kunnen worden geborgen, zijn even goed aan den pikoelan te dragen, als de vracht levende koopwaar met de koppen omlaag, de pootjes tot kussens opgezet met stremming van allen bloedsomloop. Waarom moeten de kippen zoo worden rondgedragen? Zou de inboorling zóó uitgeslapen zijn dat hij, door de dieren aldus rond te pikoelen, geen argwaan bij de koopers doet ontstaan tegen ziekten, die onder andere omstandigheden eerder zijn waar te nemen?.... In alle geval is het een goede voorzichtigheidsmaatregel die slachtkippen gedurende hun korten levensduur geïsoleerd te houden. Treft men onder die aangekochte dieren toevallig enkele schoone exemplaren aan, dan worden deze niet geslacht, doch blijven zij nog gedurende eene maand onder observatie. Kuifkippen (ajamdjamboel) kippen met omgekrulde veeren (ajam-tebalik),]apansche kippen met spichtveeren (ajam-tjemara) in een woord, een groote verscheidenheid van eigenaardig gevleugelde wezens vindt men wel eens onder de aangeboden koopwaar. En zoo vult men, af en toe, den vasten hoenderhof aan. Voor hen, die een nieuwen hoenderhof aan gaan leggen, wordt het volgende in 't bijzonder aangeteekend: wil men goede, gezonde, krachtige, maar vooral groote kippen hebben, die goed leggen en groote eieren leveren, dan koope of bestelle men kippen uit Koedoes en Demak. . Of tegenwoordig evenwel nog de werkelijkheid aan den roep zal beantwoorden, is een andere kwestie. De geteisterde streken zijn wellicht reeds sinds lang van zulk pluimvee ontbloot. De arme inlander, toen ter tijd een welgesteld man, een tevreden landbouwer, heeft waarschijnlijk achtereenvolgens alles, ook zijn hoenderparkje, moeten wegdoen; hij en zijn gezin hebben ook dagelijks het hunne voor het gewone onderhoud noodig. Men kan evenwel nog steeds navraag doen naar dergelijke kippen. Voorheen waren zij gerenommeerd als de beste Java-kippen van de grootste soort. Omtrent de hokken is in 't kort hiervoren het noodige reeds vermeld Men doet goed de kippen, evenals de eenden en kalkoenen, dikwijls dedek (het z.g. eggsmeal) te geven. Bij goed voer kan men, wat de eierproductie betreft, op twee eieren per drie dagen rekenen. Men geve de dieren 's morgens brijachtig voer, omdat de krop des morgens dikwijls leeg is; maag en krop moeten dan gevuld worden om het hongergevoel te bevredigen, üeett men alleen rijst of gaba, dan wordt wel dadelijk de krop vol maar geen maag, wijl de rijst of gaba, alvorens naar de maag te verhuizen, eerst moet weeken. Eerst moet dus des morgens de maag spoedig gevuld worden, daarna de krop, die dan met een of andere graansoort gevuld kan worden. Men geeft daartoe gaargekookte bras-merah met wat dedek er door. Later op den dag strooie men af en toe wat voer door de tralies en geve men de dieren wat groen (gras en afval uit de paarden- en koeienstallen, waar zij gaarne in wroeten en zoeken), 's Avonds, vóór de kippen op stok gaan, voedere men ze nog eens met stukjes brood, rijst of gaba. Gestampte eierschalen of krijtpoeder dan wel droge, fijngestampte, gebluschte kalk moeten nu en dan in en door het voer worden gemengd. 's Morgens bij regen houdt men de kippen zoolang mogelijk binnen, in de hokken en geeft men ze wat versch gesneden gras, koolbladen, rijst of gekookte bras-merah. Ook mag men vooral niet vergeten de eet- en drinkbakken geregeld schoon te maken. Kippen zijn vuile, onbehouwen dieren en, als er veel bij elkander zijn, bevuilen zij zelfs het eten en drinken. Men zorge daarom, ook bij eenden en kalkoenen, voor telkenmale ververscht drinkwater. Nu en dan geve men de dieren ook melk (zie hiervoor Afdeeling G, IV „voor tuin en stal" letter K, bij kippen) en fijngehakt rauw vleesch of hard gekookte eieren, die men eerst fijn maakt. Vooral bij kuikens dient er op versterkend voedsel te worden gelet, als: brood in melk geweekt, hardgekookte eierdooiers, fijngehakt rauw vleesch, groene, jonge grassprietjes, enz. Als omheining en omrastering van hoenderparken wordt ijzerdraadversperring (met kleine openingen van ± 1.5 cM.) of steenen muurwerk aanbevolen. Bamboezen paggers zijn gemakkelijk door roofdieren (loewaks, moensangs, enz.) te beklimmen. Inlanders snijden er met gemak gaten in om de parken te bestelen. Evenwel dienen de kippen binnen zulk een omrastering opgekweekt, ook wel eens verwisseling van grond, van bodem, te hebben en wordt daarom een dubbel stel omrasterd of omheind hoenderpark, aanbevolen. Ze worden dan, om de maand bijv., gedisloqueerd. Het leeggekomen gedeelte worde dan goed gedesinfecteerd, nieuw graszaad er in gezaaid en de grond goed omgewoeld. Is alles weer frisch en groen, dan brengt men de kippen weer over. Ook wordt geraden een afzonderlijk hok te houden voor kippen, die men wil laten broeden, zoodat de andere kippen haar niet storen en de kuikentjes, wanneer zij pas zijn uitgekomen en van onder moeder's vleugelen nieuwsgierig gluren en daarna naar buiten komen, niet door de andere kippen worden gepikt of vertrapt, zooals vaak gebeurt in kippenrennen, waar men niet voor zorgt. Die goed naar den boel omziet, die de vele regelen, hier aangegeven, volgt, zal zich een goudmijntje aanleggen, want de kippen geven, bij goeden zorg en goed voer, hun behoorlijk nuantum eieren. Wil men deze in goede hoeveelheid bekomen, zonder dure en slechte kampongeieren te behoeven te koopen, dan moet men het de kippen ook aan niets laten ontbreken. Ook hier geldt het geven en nemen, het verzorgen en ontvangen, het zaaien en het maaien. Goed voer, degelijk toezicht en nimmer verflauwende zorg waarborgen niet alleen een flinke en vrij geregelde eierenopbrengst, maar stemt de huisvrouw tot tevredenheid over hare gevleugelde kinderen en over.... zich zelve. Wil men de kippen gelukkig maken, dan stelle men hen in staat zich flink in de aarde te kunnen wentelen en keeren. ben kip wroet zich gaarne in lossen zandgrond. Evenals het water een onmisbare factor is in het eendenhok, zoo is een kuil, van vrii grooten omvang, een onontbeerlijk stuk in het hoenderpai . Zindelijkheid in kippenrennen wordt ten zeerste aanbevolen, maar, niettegenstaande de beste verzorging, hebben de meeste kinpen in de warmte, ontzettend veel last van huidparasieten, ook van zeer klein kippen-ongedierte. Dit kwelt o.a. de broedhen op onmogelijke wijze. . Hebt u wel eens een kip, die te broeden lag en niet van de eieren af wilde komen, bij hare rugvederen opgetild? En hebt u dan niet dadelijk een vreeselijk jeuken over uw hand en benedenarm gevoeld? Dat is het gevolg van de talrijke, haast onzichtbare diertjes, die van de broedhen op uw hand zijn over- geWe"nu, men kan al de kippen, broedend of niet, een weldaad bewijzen,' door ze te helpen tegen die plaag van huidparasieten. Om ze er van te bevrijden wordt het volgende aangeraden: daar men de kippen niet één voor één er van zou kunnen bevrijden omdat ze hierdoor schuw en bang zouden worden en dit nadeelig is voor eierleggende hoenders, moet men in een hoek van de ren, waar zon en schaduw om beurten heerschen, een goed plekje uitzoeken. . Men graaft daar een langwerpig-vierkanten kuil, niet te diep en niet te breed (diepte ± 12 c.M., breedte J/4 a 1 M., lengte afhangende van de hoeveelheid kippen). . , , In dien kuil doet men een mengsel van : fijngezifte houtasch, gebluschte kalk en zwavelbloem in deze verhouding, bijv.: op één emmer fijngezifte houtasch een halve liter gebluschte kalk en een handvol zwavelbloem. , . .. Deze drie bestanddeelen worden innig vermengd en de kuil er mede gevuld; de kalk vermengt men zoodanig, dat zij haar witte kleur verliest, omdat anders de meeste kippen angstig zijn voor de witte kleur van de kalk en zij er zich dan niet in durven rondwentelen. Wordt deze behandeling echter goed toegepast, dan zal men zien dat de kippen zich iederen dag in die kalk-massa zullen gaan baden (mandi di aboe); verder zal men bemerken dat zij zich nimmer zullen krabben of de veeren uittrekken. Men vernieuwt iedere week dit kalkmengsel. Het uitgediende kan dienst doen als mest voor den groenten- of bloementuin, waartoe men eerst van de verschillende hokken en stallen het vuil verzamelt, dit met modder en aarde, met vergane bladeren en verder boomafval vermengt en in een kuil laat broeien, tot een soort compost (zie pag. 160). Kippen kunnen zéér winstgevend zijn, wanneer men ze zoo behandelt en verzorgt, als ze, wegens de eierproductie, waard zijn. Ze zijn echter ook dikwijls en op 't onverwachtst schadeposten, niettegenstaande alle uitmuntende verzorging. Er komen n.1. tijden voor dat de dieren, ook kalkoenen, spontaan door epidemiën worden bezocht. Ziekten, waarvoor de beste medicus de schouders ophaalt. Als in het hoenderpark de kippencholera plotseling uitbreekt, en dit gebeurt wel eens in onze Oost, dan staat men voor een raadsel. De dieren sterven, zonder dat men eenig afdoend middel aan de hand heeft, om' de ziekte te weren. Het kippenhok sterft gewoon uit. Daarom wordt de practische raad gegeven, nooit een te groot aantal kippen er op na te houden. Zelfs al houdt men de verschillende toornen in ver van elkander gelegen rennen, toch zullen bijna allen in zoo'n tijd worden verloren. De oorzaak van die gevreesde ziekte moet gezocht worden in vochtigheid van het hok, soms onvoldoende of slecht voer, dan wel in tijdelijke klimaatsinvloeden, eindelijk in besmetting en overerving. Bij pokken, die ook de kippen wel eens bezoeken, moeten de dieren afgezonderd worden gehouden en deze worden behandeld met het „middel tegen pokken bij kippen en kalkoenen" dat per potje a ƒ 1.50 (voldoende voor 12 dieren) verkrijgbaar is bij de meeste handelaren. Merkt men, over 't algemeen, door hangerigheid, gebrek aan eetlust, opgezette veeren, bleeke kammen, dat er eenige dieren ziek zijn, dan doet men altijd verstandig, ze afgezonderd te houden. Dit, ter voorkoming dat ook de andere renbewoners worden aangetast. Zoowel bij cholera, pokken, als 't zoogenaamde „snot", wat men als influenza bij de kippen kan aanmerken, geve men de dieren matig voer in geringe hoeveelheden en mengt men er wat fenegriek (Mal. klabet) door. Fenegriek is altijd bij gevogelte een heilzaam werkend medicijn. Ten slotte verzuime men niet in het altijd versche drinkwater eenige groote spijkers te doen. Deze roesten spoedig en maken daardoor het water ijzerhoudend, zij het ook in geringe mate, maar toch nog voldoelde voor de kuikens en kippen. Ook de kalkoenen geve men spijkerwater, dat versterkend werkt op het spierenweefsel. Het eten der dieren kan men afwisselen, door hen een paar malen per week jonge gepelde maïs (djagocng) te geven. Wat over 't algemeen het vaste voer aangaat, kan men per dier permaal op 1 a r/. ons rekenen. Overigens vinden de kippen, al wroetend en zoekend in het gras en het afval uit de stallen, voedsel genoeg om den honger te stillen. De kalkoenen, ten onrechte ajam-blanda genaamd, daar zij oorspronkelijk uit Amerika afkomstig zijn, hebben dezelfde verzorging maar ook nauwlettender toezicht noodig dan de kippen, vooral als zij nog jong zijn. Men moet deze dieren zacht behandelen. Ze zijn vrij wild en kunnen niet goed aarden en gezond zijn, als men ze altijd 111 de hokken laat. Vrijheid gedurende eenige uren per dag is voor hen een bepaalde behoefte ; daarbij kunnen zij op het grasveld en tusschen de bloemperken genoeg te pikken vinden. Vooral de jongen vereischen een zachte, teêre behandeling en moeten goed worden gevoed. Men behoede dit gevogelte vooral tegen kou en vochtigheid. Men zorge, dat de grond in de hokken eenigszins verheven is, zoodat hij bij regens niet nat wordt, ook dat er in de hokken geen lekkages komen. Men geve den dieren dikwijls gehakte, hardgekookte eierdooiers, lauw-warm voedsel. Bii ziekten worden de aangetaste kalkoenen ook geïsoleerd en overigens als de kippen behandeld. Warmte en een goed hok dragen veel bij tot hunne duurzame gezondheid. Daar de kalkoenen veel grooter zijn dan de normale Javakippen, geve men hen ook meer voer per maal en wel per dier twee ons als rantsoen. De gemakkelijkst te onderhouden dieren onder de gevleugelde bewoners van het achtererf zijn de eenden en de ganzen. Ook zij hebben recht op een goed hok met aangrenzende ren, waarin altijd een voldoende groote kom ') moet zijn — liefst aan alle zijden gemetseld en aan eene zijde met zachte glooiing — doorloopend gevuld met versch zwemwater. Kan men de inrichting zoo aanbrengen, dat er voor loopend of stroomend water kan worden gezorgd, dat is men ontheven van het voortdurend toezicht op de omstandigheid, dat het water geregeld door den pluimgraaf wordt ververscht. Ook in de voeding zijn deze dieren gemakkelijk te onderhouden. Ze eten van alles, hetgeen niet wegneemt, dat de huisvrouw ook voor moet zorgen, dat zij, evengoed als de kippen en kalkoenen, hun behoorlijk rantsoen ontvangen, gerekend tegen /2 ons per dier, groot en klein. Men kan dus, naar dezen maatstaf, vrijwel berekenen hoeveel gemengd voer (gaba, rijst, dedek en djagoeng) men des morgens voor het ontbijt der gezamenlijke dieren noodig heeft. >) 2 M. breed op 3 M. lang, »/j M- dieP' Gesteld 20 kippen, 12 eenden, 6 ganzen en 10 kalkoenen, dat is dan: voor 20 kippen 20 a 30 ons = 25 ons. 12 eenden i 1Ö ., „7 A n „ 6 ganzen ( 18x1 /« =" 27 ons„ 10 kalkoenen, 10X2 —20 ons. ongeveer 7 K.G. Verder laat men de dieren zelf veel zoeken en wroeten en worden zij van verscli gras en stal-afval voorzien. De eenden en ganzen moeten ook nu en dan per dag worden losgelaten; een geopend laag deurtje, aan de ren aangebracht, stelt hen in de gelegenheid naar behoefte in en uit te gaan. Men lette er evenwel op, dat de hokken, waar de dieren hun eieren leggen, kippen zoowel als kalkoenen, eenden en ganzen, behoorlijk op slot zijn; zulks ter voorkoming van eierendiefstal. Ten slotte nog een woord over het houden van eenden en ganzen — van watervogels in 't algemeen — op 't erf. Zij zijn sterker en minder gevoelig voor allerlei schadelijke invloeden dan hoenders en, wanneer men ze verzorgt, zooals het behoort, wat zeer gemakkelijk is, dan heeft men er meer succes mede. Zij moeten altijd ruim water hebben om te baden. Het nachthok moet droog en zindelijk zijn. Het morgenvoer kan bestaan uit een mengsel van gekookte aardappelen of rijst, wortelen, keukenafval, dedek, kruimels, enz. Het avondvoer moet padi zijn, waarbij het water niet mag ontbreken. Na het avondvoer komen de dieren allen in de hokken. Eéne gans kan het tot vijftig a zestig eieren brengen en, goed gevoed, twintig en meer pond vleesch wegen; ééne eend kan tot honderd a honderd twintig eieren geven, terwijl ze, geslacht wordende, na een goede behandeling en goed voer, het gewicht van acht en meer pond kan halen. En ze hebben zoo weinig zorg noodig, alleen goed voer, vooral voldoende. Al ware het niet, dat men deze dieren er om de eieren op nahield, dan nog zoude ik altijd den raad geven, eenige paren te kweeken. Het is bekend genoeg, dat ganzen vooral gaarne jacht maken op slangen, er niet bang voor zijn en ze op den duur van het erf verjagen. Bovendien zijn ganzen uitstekende politiedienaren op het erf, daar zij bij de geringste bijzonderheid een leven als een oordeel maken met hunne metaalachtige geluiden (De bekende ganzen van het kapitool). Wel een lastig leven des namiddags, als men zijn siësta houdt, maar moet men van twee kwaden er een kiezen, dan is de veiligheid meer waard dan een zachte rust, gedurende welke diefachtig volk zich op het achtererf ophoudt. Dikwijls wordt dan ook, in de huizen waar ganzen worden gehouden, des middags eenige hartgrondige verwenschingen van de buren vernomen, met de stereotype bevelen „oesir gangsa!" en „oesir bebek!" („jaag de ganzen weg!" en „jaag de eenden weg!"). De eenden, die er gewoonlijk op de erven op na worden gehouden, zijn tweeërlei soort, n.1. de gewone bergeend, die met opgericht bovenlijf, en de knobbeleend, bekend als de „bèbèkmanilla" '), een zwaardere en vooral loggere soort, donker gekleurd op 't zwarte of zwart-groene af, met horizontaal gedragen lichaam. Men vindt zeldzame exemplaren van witte manilla eenden. Hoewel dit onderwerp zeer vatbaar is voor aanmerkelijke uitbreiding, meen ik met deze korte aanteekeningen te kunnen volstaan. Men houde in 't oog, dat dit werk niet uitsluitend een boek is over gevogelte en andere diersoorten, doch dat hierin alles wordt aangegeven, wat der huisvrouw tot leiddraad kan strekken in haar bedrijvig en tevreden leven. Niets belet haar immers, zich bijzonder toe te leggen op de kippen-, kalkoenen-, eenden-, ganzen-, konijnenteelt of op andere liefhebberijen, als ooft- en bloementeelt? Die de dieren liefheeft en hen verzorgt en voedt, zooals het behoort, zal er niets dan genoegen van beleven, de kolonies zien vermeerderen, totdat verkoop in het groot noodzakelijk wordt, evengoed als een goede verzorging van tuin en bloemen, van heesters en bijzondere gewassen — men denke slechts aan de 120 croton-soorten — allengs er toe leiden moet, zich van dubbele exemplaren te ontdoen, om die cadeau te geven, dan wel, door vertrouwd personeel, ten verkoop aan te bieden. Hoeveleinlandsche vrouwen bieden geen rozen aan de Europeesche huizen te koop aan? Meen niet, dat die prachtige exemplaren uitsluitend uit de kampongs of uit de kleine, armelijke, Europeesche huisjes afkomstig zijn. Dat weet men in Indië, te Batavia zelfs, wel beter. Maar 'theet, dat die oude inlandsche vrouwen ze voor zich zelve verkoopen. _ Trouwens iedereen moet weten wat hij doen wil, al wordt als reden van verkoop opgegeven, dat de opbrengst der verkochte bloemen (of dieren) dienen moet tot onderhoud der dieren of van den tuin, tot voederaankoop of tot inkoopen van versche grasen bloemzaden, van loten van jonge vruchtboomen, van bijzondere exemplaren van gewassen en dieren, enz. ƒ. Wat is verzorging? Tot zooverre wat betreft de voeding der huisdieren. Maar daarmede kan men niet volstaan. Wat is „verzorging" ? Onder verzorging moet men hier verstaan, hetgeen in den ouden ') Ook dikwijls „bèlèk èntok" genaamd. tijd veel meer plaats vond. dan tegenwoordig. De omstandigheden hebben ook in deze richting veel veranderd. Het is niet voldoende, dat men de noodige zorg besteedt aan zijne dieren, omdat deze nu eenmaal geld kosten en elk verlies, door dood, verwaarloozing of onachtzaamheid, een nadeel voor de beurs is, men moet even goed zijne zorgen wijden aan de bedienden en hunne kinderen. Zoo werd dit althans vroeger begrepen. ' Het is ook niet voldoende, iemand als contractant in dienst te nemen en zich verder niet om hem te bekreunen; die iemand, al is hij inlander, is evengoed mensch als zijn meester, leeft en werkt voor zijn onderhoud als de boven hem gestelde macht. Dat iedereen dit bedenke en daardoor in handel en wandel beantwoorde aan de eisclien, die de samenleving stilzwijgend oplegt aan de blanke heerschers over hun onderhoorigen. In den slaventijd werd er wel degelijk gelet op het dienstpersoneel, omdat dit schier uitsluitend uit slaven bestond, die aanmerkelijke kapitalen vertegenwoordigden. Stierf een slaaf, dan was dat een groot verlies voor den meester, vooral als deze jong, schoon en krachtig van gestel was. Er werden in dien ouden tijd, ongeveer een halve eeuw geleden, leefregelen voor het dienstpersoneel ingevoerd, gelijkstaande met de strengste regimes, waaraan elke slaaf zich moest onderwerpen. Het belang van den meester bracht zulks mede. Een geregelde wekelijksclie of veertiendaagsche toediening van castorolie aan al de slaven stond onvoorwaardelijk op het program. En zoo waren er meer bepalingen in verschillende gezinnen, die de slavenhouders in eigen belang noodig achtten, om te voorkomen dat de dienstbaren ziek werden. Bij epidemiën moest iedereen zich onderwerpen aan wettelijke, doch ook aan huiselijke bepalingen. Inenting tegen de pokken bijv. werd bevolen en niemand zoude zich daaraan durven onttrekken. Maar door dat alles bestond er als het ware een band tusschen de hoogere en lagere klasse, omdat de voorschriften zich over allen uitstrekten, heer zoowel als geringsten slaaf. En zoo dient het nog te wezen. Of zoude die goede, practische gewoonte uit lang vervlogen tijd reeds tot het verleden behooren ? Dit zoude niet pleiten voor het menschelijk gevoel van elk wezen, dat zich intellectueel en physiek hooger gevoelt en rekent dan de eenvoudige inboorling. Zoo acht ik het een der voornaamste zorgen van den Europeeschen meester, dat hij, zoodra de eene of andere epidemie dreigt uit te breken, toezie op de nakoming van alle hygiënische voorschriften, o. a. het voortdurend gebruik van gekookt water. Al vinden de inlanders zulk water flauw van smaak, men overtuige hen, dat zij daardoor minder vatbaar zijn voor de gevreesde ziekte, die overal woedt, 't zij deze cholera of typhus heet of eenige andere inheemsche ziekte is. Men lette ook op de zindelijkheid, zoowel in de kamers, als aan de kleeding en het lichaam der menschen en van hunne kinderen. Het baden, dat de inlanders doen, is niet het proces dat wij ons voorstellen te ondergaan als wij naar de badkamer gaan Zii begieten zich slechts met verscheidene gajoengs (waterscheppen) water, om zich af te koelen, de schoonmaak het boenen en wrijven met borstels en zeep blijft achterwege Zoo de ouden, zoo de jongen, die van kindsbeen af gewend zijn geraakt aan de begieting met water, zonder meer. Ook het toezicht op het baden, in alle geval, als dat bepaalde „toezicht onuitvoerbaar is, eenige aanwijzing, practisch op een kind toegepast acht ik tot de verzorging der dienstboden te behooren. Een'goed geregeld leven, niet te laat des avonds op blijven, het verbieden om des avonds laat uit te gaan, het tegengaan van dobbelen en schuiven, wat sommige bedienden doen, dat alles omvat de verzorging. ... . w ^ Wie deze taak opvat in de goede beteekenis, zondei het den bedienden lastig te maken, waarvoor zeer goed een middenweg is te vinden', zal het genoegen smaken dat ziekten weinig zullen voorkomen, dat een stel gezonde, sterke en tevreden bedienden hun dagelijksch werk verrichten en dat de doctor zeldzaam behoeft geroepen te worden. . Wat overigens bij ziekten de verpleging betreft en hoe te doen bij plotselinge ongevallen, wordt later in een afzondei lij hoofdstuk behandeld (Zie Hoofdstuk E 111). VII. TABEL VAN ALLE MUNTEN, MATEN EN GEWICHTEN VAN NEDERLANDSCH-INDIË. MUNTEN. STANDMUNT. PASMUNT. Gouden: 10 gulden. Zilveren: 25, 10 en 5 'cent Zilveren-, 2'/„ 1 en '/j gulden. Koperen: 2'/„ 1 en /2 cent. Verhoudingen van Vreemde Muntspeciën met die van Nederlandsch-Indië. 1 Franc = f 1 Lire = » 1 Mark = » ^.59 1 Shilling. = » O.bü 1 Dollar (A. G.) = - 2.50 1 Dollar (Singapore) —- , ]•£> 1 Yen (Japan) "in* 1 Florijn — * 1"» 1 Kroon — » 1 IV\«11A rpic« .... M Z./U 1 Pond Sterling 12,- MATEN EN GEWICHTEN. Indeeling WAARDE NAAM. Bestemming, in veelvouden . , . oude. metrieke, en onderdeelen. LENGTEMATEN. Geogr. mijl . . afstand ter zee 4 paal l'/3 uur gaans 7407.4 M. Paal (Sumatra) afstand j Jj» j 1851.8519 „ Paal (Java) . . „ 4f'0 roede 400 Rl. roede 1506.943 Roede j bouwterrein 12 voet 1 Rl roede 3.767858 „ Voet hout 12 duim 1 „ voet 0.313946 „ Duim „ 1 duim 0.026162 „ Vadem. ..... hout, touw, diepte 6 voet 1 Amst. vadem 1.698798 „ Voet hout 11 duim 1 „ voet 0.283133 r Duim „ 1 „ duim 0.025739 „ El 1 lijnwaden 1 „ el 0.68781 Yard „ 1 Eng. yard. 0.914382 „ Depa afstand 4 hasta plm 1.7 „ Hasta „ 2 kilan plm. 0.42 , Kilan „ plm. 0.21 „ VLAKTEMATEN (rt). Hectare .... landmaat 100 aie I 10000.— M4. Are „ 1C0 centiare 100.— „ Centiare. . . . „ i._ Vierk. paal . . „ 320 bouw 160000 vierk. Rl r. 2270877.76 ., bouw . „ 500 vierk. roeden 500 „ „ „ 7096.49 „ Vierk. roede . „ 1 „ „ „ 14.19299 „ morgen „ ! 600 „ . „ 8515.79' RUIMTEMATEN (b). Stère diversen I 1.— M3 Registerton . . scheepsruimte 2.83 „ Kojang .... „ 2 ton ,32 pikol 1976 362 KG. Ton „ 16 „ | 988.181 „ Toembak . . . brandhout 216 kub. Rl. vt. | 6 684 „ GEWICHTEN. Pikol handelsgew. 100 kati 125 Amst pond I 617613 G. Kati opium 16 thail 125 „ „ 0.617613025 „ Thail „ 10 tji 0.030601 „ Tji „ 10 timbang 0.003860 „ Tiembang, „ 9.000389 „ Mata of Hoen Pond handelsgew. 16 ons 1 Amst. pond 0.49409042 . Ons „ 2 lood 1 , ons 0.030880 Lood „ 1 „ lood 0.015440 Thail edele metalen 2 reaal 2 Spaansche munt 0.054090 „ Reaal „ 4 soekoe 1 „ „ 0.027045 „ Soekoe „ 2 tali 0 006761 „ Tali | „ 3 wang 0.003381 „ Wang „ 0.001127 „ Thail j , 0.05 J „ WAARDE Indeeling NAAM Bestemming. in veelvouden Qude metrieke. en onderdeden. GEWICHTEN. Thail j edele metalen. I I n °' idem en opium A. kaü 0.041l74 Thall:: v-KG. jg™ • Thail edele metalen 0.05558& ., . •^iZlnT plm. 0.000205 Pond' medicinaal 12 ons 3/« Pond Hoü' 0.36912579 „ gewicht I Troolsch 0.030760 , ®ns: " 3 s' upel 1 0.003845 Drachme 3 scrupel Qmm Scrupel .... „ 40 grein 0.000064 . : >2»», >/.ko l om Ons . 8 drachme 0 003906 " Drachme ... „ 3 scrupel 0001302 " Scrupel ... . » p*> ! JSB8 Kojang' : : : : rijst le*Batavi. « pikol. 1667.555 Kojang .... „ Semarang 48 , 1852 832 Kojang . . . I . Soerabaja 30 . 1852.832 MATEN VOOR DROGE WAREN (b). Kojang .... 1 zout I 30 pikol I 18 zakken I 2011.249 L. Pikol „ 1 plm. 8 gantang I 07.02/ plm. 58 K.G. ! Ml ÓO.OZll „ /i p;k° - • • • ! » 15.7605 ZOU.;,l]st ! 8 batok 468 knb-^RI. 8|766 . '/'• » J?" " I 2.1441 In „ ot ,4 „ 3 kub R, 764 » °i la » ... ; ! vnpt 1 0721 „ of batok . . rijst : voet qo ai Ton (Batavia) kalk I " VOCHTMATEN (b). t stroon i 48 kan | 72.761 L. Ton stroop ; \ 91770 Takar ! olie | in" 1 5'159 I Kit „ 4 koelak | 10 „ , lö-lö» Koelak » . ° 1 5751 Kan (Indische) diversen 10 muts]e l „ \ ■ Mutsje. . . . n 2 P'nt)e » \ 0 0758 Pintje olie 0.05 „ 1 0 0758 (b) De namen en waarden der lengtematen kunnen met bijvoeging van het woord .„tekmte" kunnen met bijvoeging „n tel ,voort „kubieke" als inhoudsmaten worden gebezigd. Nog eenige bijzondere Maten en Gewichten. VLAKTEMATEN. De bahoe of bouw, van 500 vierkante Rijnl. roeden of 7096.5 vierkante M. = 1 7537 acre (Eng. maat). NB. De oude bahoe of bouw is: In Besoeki, ongeveer 1400 vierkante Rijnl. roeden. In Pasoeroean, ongeveer 1225 vierkante Rijnl. roeden. De djoeng, van 2 bahoe (West-Java). De pantjar, van 4 bahoe (Oost-Java). INHOUDSMATEN. Leggers, van 388 Indische kannen 611.138 Liter. Kodi, 20 voor stukgoed, 20 pond tabak. Een ton kalk 92.83 Liter. TELMAAT voor rijst (padi). Potjong, een handgreep padi — 5 kali. Gèdèng, pintjar, kikat — 2 poetjang. Sangga, 5 gèdèng = p. m. 50 kati of 60 pond. Amet, van 10—40 sangga, verschillend. Tjaing, ongeveer 2500 Amst. pond padi. STANDQE WICHT. 1 Java-pikol van 136 Eng pond. De gantang, 10 kati (Midden-Java). idem 5 kati (Oost-Java). Het Amst pond van 0.49409 KG. PETROLEUM MATEN. 1 Vat ruwe olie z= 159 liter. 1 Kist — 2 blikken =37,8 liter—10 Am. gallons 37.8 L. onverpakt : - 1 unit. 100 L. ruwe olie 50 a 60 L. geraffineerde olie. Eenige Herleidingen. 1 Gallon 4.54 Liter; 1 Liter - 0.2201 Gallon. 1 Eng. pond 0.453 KG.; 1 KG. = 2.2 Eng. pond. 1 Yard 0.914 M.; 1 M. 1.09 Yard. 1 Bushel 0.3625 H.L.; 1 H L. 2 67 Bushel. :=—, - «>j;; T - ~ •I Aft • _ ' «fes C. Gedragslijn. ALOEMEENE BESCHOUWING. Hoewel het mij haast overbodig toeschijnt, de kwestie te behandelen, die elke fijngevoeHge Yr0"w wiHckeur^ moet kwetsen alsof zij — vooral de „Indische vrouw > hoe het behoort, algemeene wenschen, ter opscherping van geheugen, zullen haar, hoop ik, welkom zijn. De jonge vrouw, die geroepen is, aan het hoofd van haar gezin te staan, heeft, van Eet onderlijk huis uit zooveel geleeri aan manieren, savoir-vivre en vormen, dat zi] geen flaters Saan en zich, waar ook, zal weten te beheerschen. Immers: het schoonste kenmerk der beschaving is zich te kunnen be- heHeStChisn' helaas een bekend feit, dat beheerschen van eigen hartstochten en gebreken (drift, antipathieen en symPathieen, |oms felle haat gemakzucht, enz.) zoo geleidelijk leidt tot onoprecnt hèid komedievertoon, tot schijn, het zich anders voordoen dan'men werkelijk is. Maar het is zoo. Er bestaat, dien ten gevolge, veel valschheid. Onedele gesteenten worden vertoond, nan den man gebracht, als echte diamanten. De ™ ere™ w// het zoo. Eu hoe liever de vrouw ztch voordoet al meent zij er niets van, al jubelt het in haar binnenste, dat 'zij zoo meesterlijk komedie heeft gespeeld, des te meer zal zij worden gewaardeerd als een verstandige allerliefste vrouw een vrouw van opvoeding, van fijn gevoel, in een woord als eeWelkrfafschuwelijk bedrog! Ik heb er talrijke gekend van dat hUi)telg^"n°wordt reeds, in de jeugd - door leeringen van de moeder, door besprekingen en vooral door het voorbeeld der moeder — er ingebracht. Dat leert het jonge kind, later het meisje, eindelijk de jonge vrouw, al spelende, afkijkend, onder de opbouwende opvoeding, die van „mama" uitgaat. De heeren weten zeer goed, dat het gezegde „zoo moeder zoo dochter" geen ijdele klank is. Het meisje neemt natuurlijk alles aan, als „het beste", wat mama zegt, wat deze doet. Het hoofdbeginsel bij het bepalen der gedragslijn kan in twee woorden worden samengevat: „Wees waar!" Wees waar, d. i. wees oprecht. „Uw ja zij ja, Uw neen zij neen!" Als de vrouw eerlijk en ongekunsteld is, is zij waarlijk het liefst. Wanneer deze grondstelling meer werd begrepen en nagekomen, zoude er veel akeligs, veel ellende in 's werelds gang van zaken en in den dagelijkschen omgang worden voorkomen. De toepassing dier leer, waar en lief zijn, moet de vrouw des huizes, ook als gastvrouw, als meesteresse tegenover de bedienden, als moeder, zich eigen maken. Men moet „de vrouw" kunnen vertrouwen. Wat het moreele betreft, leide de goede moeder hare dochters in de leer op, wars te zijn van kleingeestigheden, van onwaarheid; zij moet letten op de verschillende karaktergebreken en deze verbeteren, vooral door het voorbeeld. Van zelve voelt later het jonge meisje, de aanstaande jonge vrouw, welke haar gedragslijn moet wezen, n.1. die harer moeder. Het voorbeeld ga van de opvoedsters uit. a. Oe vrouw des huizes en de echtgenoote zal van zelve degelijke meisjes van hare dochters maken. Al legt nu de beschaving in de eerste plaats zelfbeheersching op, dan vatte men zulks op in goeden zin. De vrouw des huizes toone bijv. geen afkeer van dezen of genen persoon, en doe zij, om waar te zijn en te blijven, zich geen geweld aan, om zoo iemand in het bijzonder vriendelijk te bejegenen. Daarom kan zij toch even goed met waardigheid ieder het zijne geven, ook den persoon, die haar niet aanstaat. Zulke „zelfbeheersching" wordt bedoeld. Dat bedenke de opvoedster altijd! Kinderen zien scherp, zijn uitstekende opmerkers en vangen alle woorden op, zien alle daden, die verricht worden en vormen zich, als zij besef krijgen en beginnen te oordeelen en na te denken, een ideaal van hun moeder en hun vader. Daarom mag men ook nimmer een kind iets beloven en de belofte niet nakomen. Dat is voor het kind de grootste teleurstelling. Beloof liever nooit iets; want eens gezegd blijft gezegd. Dit eischt de waarheid. Het kinderlijk vertrouwen worde nimmer geschonden. Maar evenzeer moet het vertrouwen tusschen de echtgenooten wederkeerig hoog worden gehouden. Dat vertrouwen is een zeer subtiel artikel en wordt zoo opgemerkt en „gevoeld" door de kinderen. _ . .... Waar geen vertrouwen bestaat, kan het gezin niet gelukkig zijn. De vrouw stelde immers vertrouwen in den man harer keuze, toen zij den huwelijksband sloot? Hem vertrouwde zij haren naam toe; ze deed er afstand van, om den zijnen aan te nemen. Daarom vertrouwe zij den echtgenoot volkomen. Zij vergete daarbij nimmer, dat zij, haren naam tegen dien van hai en echtgenoot verwisselend, zich verantwoordelijk stelt voor zijn goeden naam. De man heeft het recht zulks van de vrouw te eischen. In de beschouwingen dezer aangelegenheden ligt een groot gedeelte van hare gedragslijn als echtgenoote. Dat zij dat vertrouwen zijnerzijds waardig is, moet de jonge vrouw doen blijken uit al haar doen en laten. Haar vertrouwen in den echtgenoot bant evenzoo alles, wat naar jalousie of achterdocht zweemt. Zij verantwoordt zich zoo gemakkelijk, door te beweren dat „de man aanleiding geeft" en zij, zonder die aanleiding, geheel anders en vol vertrouwen is. Dat is hare jalousie ! Zij vervolge hem niet met wantrouwen, kwade gedachten, evenmin met bespionneeringen. Alles te samen werkt demoraliseerend op den man, op de kleine kinderen. De vrouw met zelfrespect, die gevoel van eigenwaarde bezit, kent geen jalousie, die bron van de meeste huishoudelijke ellenden! Jalousie is gevoel van eigen minderwaardigheid naast andere vrouwen. De vrouw is dan wangunstig op die anderen, omdat zij zich verbeeldt, dat de man voor „die anderen'' meer gevoelt. Maar dat bestaat slechts in hare verbeelding. Men heeft oogen om te zien, te vergelijken, zonder slechte onedele nevengedachten. Door jalousie ontstaan de meeste echtscheidingen. Als de vrouw den man niet volkomen vertrouwt, had zij beter gedaan, hem nimmer te huwen. Op straat, in gezelschappen, zelfs soms in de kerk, wordt de ijverzucht opgewekt, bij 't zien van een jong en knapper, mooier uitziend vrouwtje. Dan begint de angel der jalousie dadelijk te werken en is de echtgenoote geprikkeld, want „hij' zal natuurlijk die frissche, knappe gestalte, dat lieve gezichtje brutaal opnemen, liefst zoo ongegeneerd mogelijk, naast haar loopend of zittend. Gaat het zoo in het openbaar, hoe vreeselijk moet het dan niet binnen de vier muren zijn, als jonge, knappe dienstbaren telkens het mannelijk oog trekken! Dat is in Indië, zoowel als in Holland hetzelfde. De vrouw bedenkt niet, dat de man toch ook begrip heeft, dat die dienstbaren slechts loontrekkenden zijn. Daarbij komt dat de jalousie helaas met de jaren toeneemt. Ongelukkig het meisje, dat in jalousie, in wangunst is grootgebracht. Dan liever opgevoed in verdraagzaamheid en onverschilligheid. Bij opwellende jalousie moet de eerste gedachte der echtgenoote gericht zijn op het geloof aan de goede trouw van den man. Vrouwen, die jaloersch zijn, maken zich het leven tot een hel. Niet alleen zich zeiven, maar anderen eveneens. Zulke gezinnen, waar jalousie heerscht, zijn zeer te beklagen. En vooral waar groote, volwassen dochters zijn, is het leven in dergelijke gezinnen ondragelijk. Gewoonlijk spannen de vrouwen dan samen, om een geheim stelsel van spionnage te organiseeren, dat zeer slim is bedacht, doch voor anderen zoo doorzichtig blijft. De vrouw is dan ook niet meer waar, doch onwaardig! Zij maakt, bewust, van hare dochters even onwaardige en later even jaloersche schepselen. b. De vrouw als moeder prente zich bovenstaande regelen goed in. Zij bestrijde bij hare dochters reeds vroegtijdig de kiemen van achterdocht, jalousie, egoïsme en verdere slechte eigenschappen als verkwisting, slordigheid, luiheid, enz. Zooals hierboven reeds is gezegd, voede de moeder hare kinderen nog liever op in onverschilligheid dan in egoïsme, welke eigenschap van zelve ontaardt in jalousie. En tot dit laatste is zoo weinig noodig. Jalousie en wantrouwen behoeven niet gevoed te worden, zij voeden zich zelf en maken van jonge, oorspronkelijk luchthartige, lieve kinderen erbarmelijke huismoeders. Met voordacht heb ik, in deze beide gedeelten, de slechtste der vrouwelijke eigenschappen behandeld, omdat zij de bron is van alle kwaad, omdat zij de vrouw leelijk maakt, physiek zoowel als moreel. Zoo zal ook eene egoïstische vrouw egoïstische dochters kweeken. De moeder neme deze regelen ter harte ! Ook mannen zijn jaloersch ! Zeker en gewis. Maar als „hij" jaloersch is op zijn vrouw, mag zij zich hoogst gelukkig achten en moet zij dit waard zijn en blijven! c. De vrouw tegenover hare bedienden. Evenals hiervoren, neem ik slechts in't algemeen eenige grepen uit al de gedragingen der huisvrouw. Bij de hoofdstukken over de dienstboden (Afdeeling B, V) over de uitdeelingen voor de bedienden (punt f) worden er ook eenige gegeven, omdat zij hPtPr in die gedeelten ter behandeling voorkomen. In het algemeen zij de meesteresse goed en rechtvaardig. V°£^f aSef va'n dienstboden gedaan krijgen, als men waardie vriendelijk en zacht is. De jonge huisvrouw vergete nimmer' dat die dienstbaren even goed menschen zijn als zi] zelve dat zij ook hun lief en hun leed hebben, al zijn zij zoo ontwikkeld als wij en al staan zij moreel vaak veel lagej/ De meesteresse toone daarom, zonder vertoon of ophef, be langstelling in hun lief en leed en behandele hen allen met vriendelijkheid. Een goed woord vindt altijd een goede Plaats> even goed bij onze ondergeschikten, onze loontrekkenden A dat beginsel door de huisvrouw wordt in- en doorgevoerd, zal zif een tevreden omgeving hebben, dan zal zij door geen harer bedienden worden verlaten, trots belastingen of wat ook Inlanders geven wel eens gaarne kleine feesten, om ziekten te bezweren, overledenen te herdenken soms om enkele godsdiens \g plechtigheden te vieren. Doen de dienstbaren dat op hetJrf> de door hen bewoonde bijgebouwen, vieren zi], soms. zeer stil nauw hoorbaar, zulke bijeenkomsten, dan is het gebruikelijkdat zü geschenken bij de vrouw des huizes brengen. Deze bestaan gewoonlijk uit inlandsche eetwaren, gebakken en vruchten g Men neme deze altijd aan en stoote de feestvierenden met voor 't hoofd, door dat bewijs van vriendschap, van onderdanighei , afDe wouw die van het inlandsche savoir vivre afweet, ontvangt vriendelijk dat geschenk, doet belangstellend eenige vragen' ^pP den brengers einig geld toe en bedanke beleefd voor de attentie. Zóó behoort de verstandige meesteresse te doen. Zij zal er door is het een Indisch gebruik, vooral in de binnenlanden, maar * . de kinderen haar eigen kleintjes, nemen immers van zelf deel aan die feestjes op het erf. Dat is een onvermijdelijke zaak. Immers de baboes zitten ook aan en deelen in de feestviering. Verstandige huisvrouwen zijn trouwens van zelve goede meesteressen. d. Voorschriften bij feesten. Zijdelings hangt het welslagen van elk feest, behalve van de stemming der genoodigden, ook van het bediendenperson . Met onwillige honden is het slecht hazen vangen zeer te recht en met onverschillige, vooral onwillige weerstrevende bedienden zal de huisvrouw bij elk partijtje, dat ze zie i voo stelt te geven, ondervinden, wat de gevolgen zijn, als zij niet, zooals liiervoren is aangegeven, hare bedienden goed behandelt. Toevallig zullen allerlei kleinigheden mislukken, enz. Verdrietelijkheden als gevolgen van eigen schuld. Nu en dan worden er bij eene familie feesten of danspartijen gegeven, in de hoogere standen, op vastgestelde tijdstippen, recepties gehouden. Ook kunnen de diners nog gevoegelijk tot de bijzondere feestelijkheden worden gerekend. De meeste diners hebben gewoonlijk des avonds plaats; alleen bij verjaarpartijen worden de diners onder goede kennissen en vrienden des middags, om ongeveer één uur gehouden. Dergelijke gebeurtenissen, van welken aard ook, brengen natuurlijk veranderingen in het dagelijksche programma. Het zou niet te doen zijn het eene met het andere te combineeren. Alles wat achtereenvolgens behandeld wordt, beteekent niet, dat men er zich letterlijk aan te houden heeft. Het is slechts eene vingerwijzing, om bij voorkomende gevallen er gebruik van temaken. Het leven der huisvrouw zoude, als men alles navolgde, alles angstvallig, punt voor punt doordreef, een ware marteling worden en dat is niet de bedoeling van al mijne aanwijzingen. Moet er een feest worden gegeven, dan houdt de gewone gang van zaken, het regelmatige in het huishouden op. Dit kan moeilijk anders. Gelukkig dat de feesten niet dikwijls voorkomen. Maar men kan er soms niet van af, tenzij bij zeer droevige omstandigheden. Feesten, althans „partijen", om op z'n ouderwetsch of op z'n Indisch te spreken, zijn o. a. onvermijdelijk bij verlovingen, bij huwelijken, soms een diner bij den doop van een kind, dan bij een 25- of 50-jarig jubilé, hetzij dit een huwelijksviering, dan wel een langdurigen diensttijd tot reden heeft. Of er tegenwoordig nog zooveel feesten als voorheen worden gevierd, mag betwijfeld worden, daar vroeger elke bijzonderheid als aanleiding werd aangegrepen tot feestvieren. Het voornaamste gedeelte van die feesten bestond uit danspartijen, met lekker eten en drinken. O. a. nam men als aanleiding tot een feest, als de dochter des huizes voor het eerst hare intrede deed, clan als de een of andere grootheid ter plaatse, wien men om bijzondere redenen eene groote beleefdheid wiïde brengen, naar elders vertrok of tot eene hoogere betrekking werd geroepen; ook als er inspecteurs ter plaatse vertoefden. Dat waren alle gelegenheden, om een feest te arrangeeren. Voor elk feest staat het gewone raderwerk in het huishouden stil. Er is dan veel te doen en hebben de bedienden de handen vol. In tegenstelling met Holland, waar dikwijls de dienstbode minder aangenaam gestemd is, als het zoo druk loopt door een feest, vinden de inlandsche bedienden het uiterst aangenaam, als er raméj-raméj" komt. Zij doen dan allen hun uiterste best "orde" KïdS? dtenïttdfifëeïSiike gelegenheden SlCCht Tzï niet eens E»£'fe M-TÏS'f.' 3U« anede kennissen en buren een handje meehelpen, ook met hunne bedienden, waar even goed alles feest te doen slagen, waar bovendien altijd volop bloemen en p-roen ter opluistering van elk feest voor het nemen zijn daar laat alles ge eidelijk toe en is het gemakkelijk het werk over ve?schi lendepersonen te verdeelen. Men behoeft zich met ongerust te maken, dat er het een of ander weg zal raken Men „eve gerust al het tafelzilver, de messen en al het verdere biibehooren aan den huisjongen, dien men voor het hem to vertrouwde verantwoordelijk stelt, nadat men hem alle stukken van waarde heeft voorgeteld. Hij zal met ijver en opgewektheid aan het poetsen gaan en wordt daarbij dikwijls door aderen geholpen. Natuurlijk spreek ik hier van een vertrouwd hoofd- ^To" de" verdere voorbereidende drukten voor een feest behoort ook het voor den dag halen van al het servies, glas- en kristal werk Is men bevreesd, dat er van alles niet genoeg voorradig is dan zijn gewoonlijk de buren toeschietelijk genoeg, van het hunne te leenen. Men zij evenwel voorzichtig met het aanvaarden van die hulp, niet omdat het aanbieden van hulp in materiaal op eenige speculatie berust, maar wel omdat het een of ander kan breken en men dikwijls, bij een eigenaardig soort vari se vies of glaswerk het gebrokene zoo moeilijk door dezelfde soort kan vervangen. Daarom neme men altijd het gewone wit porceleinen servies en eenvoudig glaswerk en bedanke voor het leenen van zeldzaam of kostbaar goed. Heeft men verder te voren bepaald wat voor soort van feest er zal worden gegeven dan worden dienovereenkomstig de verdere maatregelen getroffen. Bij danspartijen worden de uitnoodigingen veertien dagen te voren^rondgezonden, bij diners acht dagen te voren. Men neemt dit tijdsverloop om de genoodigden tijd te geven zich voor het feest eenigzins voor te bereiden. Een nieuwe baljapon kan niet ineen dag worden vervaardigd, en zoo moet men ook tijd van beraad hebben om te beslissen of het te geven diner kan worden bijgewoond. De kwestie van dien langen tijd is bovendien een beleefdheid tegenover de genoodigden, daar zij anders wel eens elders konden zijn uitgenoodigd. ;nHipn 7n 7P Deze beleefdheid tegenover de genoodigden zal, indien zij ze op waren prijs stellen, voor een bal na 8 dagen, voor een diner, uiterlijk na 3 dagen worden beantwoord, de gastheer en gastvrouw hebben dan nog tijd, anderen uit te noodigen, of het feest te wijzigen. Dit antwoord moet beslist ja of neen zijn. Voor de uitnoodigingsformulieren zie men hierachter. Verder behoort mede tot een der hoofdzaken, dat de gastvrouw, zoo noodig in overleg met den gastheer, op ruime schaal begroot, wat zij denkt noodig te zullen hebben aan provisiën en dranken. Is het op hoofdplaatsen gemakkelijk, zich van bijzondere klaargemaakte schotels en gebakken, zelfs van geheele diners te voorzien, zonder dat de gastvrouw ééne hand behoeft uit te steken, om iets gereed te maken, in de binnenlanden op Java, of op de buitenbezittingen, is men van dit gemak verstoken. In dit laatste geval reiken de dames in Indië elkander gaarne de behulpzame hand en zullen de feesten, onverschillig van welken aard, ook de diners, er niet minder'om zijn '). e. Etiquette, diners, recepties. Etiquette. De volgende algemeene voorschriften van etiquette gaan hierbij voor partijen of bals: 1°. Men moet altijd in opgeruimde stemming ontvangen. De gastvrouw moet naar gelang van de localiteit, waar het feest zal gegeven worden, het aantal gasten bepalen, opdat er niet te veel menschen zijn, daar zij elkander dan slechts hinderen, de zalen overvullen en het genot der dansende paren bederven. Evenzoo moet er tegen gewaakt worden, dat er te weinig personen worden uitgenoodigd. 2". Hoewel er zooveel mogelijk aan gedacht moet worden, dat er nagenoeg evenveel dames als heeren worden uitgenoodigd, wordt aanbevolen een grooter aantal heeren dan dames te ') Een ongehuwd heer zeide eens gekscherend, dat hij op een bijzonderen dag een feest zou geven. „Dat is goed, mijnheer, wij houden U aan Uw woord", antwoordde een der dames in'het gezelschap; „als U een partij geeft, dan zullen wij, dames, voor al het eten en het gebak zorgen". Een der heeren, die dit hoorde, heel rijk was en het idee origineel vond, voegde daar dadelijk aan toe: „dan geef ik alle dranken!" De a.s. gastheer had dus eigenlijk nog slechts te zorgen voor eenig glaswerk en servies, voor sigaren, dansmuziek en voor een geschikte localiteit. Hij huurde daartoe, voor den dag van het dansfeest, een ruime ledige woning, zond dadelijk alle uitnoodigingen rond, liet de woning den dag vóór de partij van meubels voorzien, de vloeren cireeren, groen aanbrengen, lampen ophangen, de toiletkamers gereed maken en had het genoegen, dat zijn geïmproviseerd feest uitmuntend slaagde. Er kwam ontzettend veel gebak vooral taarten — en „sandwiches" binnen, terwijl het buffet rijkelijk in alles voorzag. Gasten zoowel als muzikanten vonden de partij een van de roijaalste, die ze ooit hadden bijgewoond en het dansen eindigde eerst bij het aanbreken van den dag. Dergelijke geïmproviseerde feesten gelukken gewoonlijk bijzonder wel in Indië, omdat men daar elkander altijd helpt. vragen De eersten vermeien zich gaarne met kaartspel. Een aroote'teleurstelling dus voor de jonge dames, maar niet minder voor de gastvrouw, als er gebrek aan ,danseurs is. 3"' Evengoed als voor eln behoorlijk gladden dansvloer moet worden gezorgd, is goede dansmuziek noodig voor een goed gearrangeerd feest. Niets treuriger dan slechte ïnlandsche dansmuziek, waarbij de Turksche trom den boventoon aangeeft daartusschen het gepiep van een ontstemde klarinet. 4" Ook verdient het aanbeveling dat, als over de noodige ruimte kan worden beschikt, een bepaalde kamer dan wel de achtergalerij tot ververschingszaal worde ingericht; daar moet dan voortdurend behoorlijk toezicht worden gehouden. De gastvrouw die hare taak begrijpt,- zorge dat daar a e mogehjke ververschingen kunnen worden gebruikt. Als dit niet kan, moeten, niet onder het dansen, maar gedurende de pauzen, ververschingen in de zaal worden rondgediend. 5U. Wordt er gedurende de danspartij bepaald gesoupeerd, dan moet de tafel overvloedig, en daarbij goed en uitstekend bereid zijn. Vooral overvloedig, omdat het dansen gedurende eenige Urg" 'De8'gastvrouw' lette er op, dat het souper niet noodeloos W07rodeGewoonlijk wordt het souper gedurende de groote pauze gebruikt; een half uur of drie kwartier wordt daarvoor voldoende geacht, waarna wederom met het dansen kan worden be|«" Ook wordt een paar dagen voor de partij aan een der heeren danseurs het verzoek gedaan, zich bezig te houden met het regelen der dansen, in één woord zich op te werpen als cérémoniemeester-, deze persoon heeft daartoe de muzikanten onder zijne bevelen. Hij zorgt dan ook voor eenige programma s, die in de danszaal worden opgehangen en voor de noodige balboekjes, eene beleefdheid die elk welopgevoed man als genoodigde gaarne over heeft tegenover de gastvrouw, die het t0r xr gas weet, wat er zal voorgediend worden. 9 . Nimmer mag de gastvrouw iemand der aanzittenden tot - "Lmen,van eenig gerecht aansporen; de schotels worden ondgediend en men laat het aan de genoodigden over zich daarvan te bedienen of niet. 10" Bij dit alles speelt ook hier wederom een goede bediening de hoofdrol. Weten de verschillende bedienden hunne plaatsen weet de mandoor de volgorde der schotels, zoo ook die der verschillende wijnsoorten, dan behoeft de gastvrouw zich niet angstig of zenuwachtig te maken, dat er iets verkeerd zal 14 De bedaarde inlander volgt stipt de aanwijzingen en de goed onderrichte mandoor wijst een paar der bedienden aan, om hetzelfde gerecht op twee of drie plaatsen tegelijk aan tafel aan te bieden de eereschotels het eerst aan weerszijden der tafel, bij de ll(?.0gste gasten. Den bediende moet goed worden ingeprent dat hij den schotel op de vlakke linkerhand houdt en lederen gast den schotel aan diens linkerzijde aanbiedt. Daar er gewoonlijk veel bedienend personeel is, dat gaarne gewillig alle bevelen opvolgt, kan de gastvrouw er veilig op rekenen dat hare partijen zoowel als diners geregeld en opgewekt zullen afloopen. Dit dankt zij, behalve aan de aangename stemming harer gasten, voor wie zij voorkomend moet zijn voornamelijk aan de bereidwilligheid der vele ïnlandsche bedienden. De huisvrouw verzuime dan ook nimmer, na afloop van een welgeslaagd feest, hare bedienden en de verdere helpers goed en rijkelijk te beloonen. Recepties. Ook deze bijeenkomsten, die om de veertien dagen of eens in de maand bij elke familie van eenigen stand, in den voor of na-avond worden gehouden, worden al min of meer gerekend te behooren tot de feesten. Men heeft verschillende soorten van recepties waarvan die bij de hoogste familiën dikwijls de minst aantrekkelijke zijn. Spottenderwijze worden dergelijke bijeenkomsten „ijswater-recepties" genoemd. Maar het gaal er Zeer deDit neemt niet weg dat, welke receptie men ook houdt, wederom zeer veel omtrent de behoorlijke bediening aan den mandoor en de overigen bedienden kan worden overgelaten. De gastvrouw kan naar believen in de voorgalerij, dan we in voor-en binnenp-ilerii recipiëeren. Zij moet zorgen uiterlijk tegen half zeven voor de ontvangst der gasten gereed te zijn. De heer des huizes jo crpwoonliik reeds vóór dien tijd gekleed. Er wordt dikwijls „staande receptie" gehouden; daarbij nemen alleen de dames plaats, terwijl de heeren bij groepjes staan of zich in staande houding, met de verschillende dames hunner "'of vSonï-recepties beginnen meestal tegen zeven uur of ieNltvon5-recêpifees" Sginntn oÜëeks 9 uur en eindigen tusschen 11 en 12 uur. Bij dergelijke recepties kan de gelegenheid bestaan dat de heeren tot een partijtje kaartspel worden uitgeOnk is het wel eens gebruikelijk, dat er, ter opluistering van deze naavond-bijeenkomst muziek wordt gemaakt. Maar dan ï de Indische wereld er al vlug op uit, om de gelegenheid te metimorphoseeren in een dansreceptie en dan vervalt men van S - hoewel ó nmproviste _ in de feesten h.ervoren beschreven. In t algemeen kan de gastvrouw er op rekenen, dat zij acht dagen na haar partij of diner, het bezoek kan verwachten van al diegenen die zij de beleefdheid gehad heeft, uit te noodigen. Dit wordt slechts ter loops aangeteekend, opdat zij niet onvoorbereid worde overvallen door de vele vooravond-visites Gewoonlijk echter komen de vroegere gasten hun contra-bezoek of digestie-visite op een receptie-avond maken. Is het besluit genomen dat er een feest of een diner zal worden gegeven dan moet onverwijld, in verband met den dag, waarop het feest of diner plaats zal vinden, gezorgd worden voor de rondzending der uitnoodigingen. Voor de veertiendaagsche of maandelijksche vooravond-recepties worden nimmer uitnoodigingen gedaan. De meeste plaatselijke bladen in Indië vermelden in den regel op de hoofdplaatsen althans waar couranten verschijnen, de ontvangdagen der notabelen. Op kleinere plaatsen weet de een het van den ander op welke dagen de voornaamste familiën des vooravonds bij voorkeur ontvangen. Schrijft men ƒ. Uitnoodigingen, dan worden deze in den regel in den derden persoon gesteld gebruikf6"06 V°rmen' 200 k0rt m°geIiik> worden gewoonlijk De Heer en Mevrouw A .... hebben de eer den Heer en Mevrouw B.... uit te noodigen tot bijwoning eener soirée (dansante) ten hunnen huize, op Donderdag den 18en April a.s. Men zal te 9 ure beginnen te dansen. Donderdag, 4 April 19 De familie A kan er dan op rekenen vóór den llen der maand het antwoord der verschillende genoodigden te ontvangen. L)at antwoord zal, als men de vormen weet, eveneens kort gesteld en in denzelfden persoon als de uitnoodiging vervat zijn: De Heer en Mevrouw B.... zullen met veel genoegen gebruik maken van de vriendelijke uitnoodiging van den Heer en Mevrouw A.... voor Donderdagavond 18 April a s Woensdag, 10 April 19 De invitatie-biljetten, zoowel als de antwoorden daarop, worden gewoonlijk op papier van klein formaat geschreven en in passende enveloppen gesloten. Met eene kleine wijziging worden voor diners dergelijke uitnoodigingsbrieven rondgezonden. Op deze uitnoodigingen kan men gewoonlijk na drie dagen rekenen op antwoord, althans als de uitgenoodigden zich stipt aan den vorm willen houden. In de vorige afdeeling werd ook over g. Menu's gesproken. Menu beteekent spijskaart. Als men het plan heeft een deftig diner of souper te geven, moet men, op eenige nette kaarten, het menu schrijven, dat men van plan is den gasten voor te dienen, opdat deze vooruit weten wat ze krijgen zullen. Uit is dan ook eigenlijk de reden, waarom zij op diners behooren, n.1. omdat de gerechten kunnen afgelezen worden en men tijdig weet, welke schotels men goedschiks kan laten passeeren. Onder punt 9 — bij diners — (zie blz. 209) is reeds aangemerkt dat men nooit de gasten moet aansporen tot net gebruik' maken van een gerecht, omdat de gastvrouw het aan hare gasten over moet laten, of zij zich al dan niet willen voorzien van hetgeen hun op de schotels wordt aangeboden. Daarom doen de menu's den goeden dienst, dat zij de gasten in staat stellen, hunne gerechten te kiezen. De gastvrouw moet zorgen voor de stipte nakoming van de volgorde der gerechten zooals zij op het menu staan. Wat de menu's zelve betreft, diene nog het volgende: le. men kan naast ieder bord een menu plaatsen; .... 2e. zet liever geene, dan slordige menu's neer, met inkt- of vetvlekken; , . , 3e het behoort tot de vaste gewoonte, de menu s in de Fransche taal te stellen en wel daarom, wijl enkele Fransche uitdrukkingen inderdaad moeielijk in het Hollandsch zouden te vertalen zijn. , ,, , Fransche benamingen van gerechten en lekkernijen, zooals: oeufs pochés, bavardoise, enz. kunnen zeer moeielijk in het Hollandsch worden overgebracht. > nnnMMl\ Hoewel algemeen bekend is hoe de menu s worden opgesteld, volgt hier ten overvloede een voorbeeld: MENU du ... . Janvier 19 . Potage au céléris. Croquettes aux rognons. Boeuf a la mode. Haricots a la maïtre d'hotel Poulet aux petits-pois. Jambon a la diable. Choux-fleurs au beurre. Caille rötie. Compote. Omelette aux confitures. Fruits. Dessert. Men zal uit dit menu dadelijk bemerken, dat alleen van de verschillende gerechten melding wordt gemaakt. Aardappelen worden niet op het menu vermeld. Alleen als zij gebakken (saute's) zijn, gebeurt het wel, dat ze bij de saladesoorten worden geschreven. De Fransche gewoonte, om alle bijzondere kleinigheden op de menu's te schrijven, moet vooral niet worden nagevolgd. Men meent dan dikwijls ontzettend veel te zullen krijgen maar komt gewoonlijk bedrogen uit. Tot zelfs de boter, radijsjes, ansjovis, een hompje kaas, worden, als evenvele gerechten, naast en onder elkander geschreven, terwijl alles eigenlijk behoort tot versiering van de tafel en om bij beschuit te gebruiken, of wat wij bij een „aangekleede boterham" nemen. h. Brieven en kaartjes. Werd hierboven speciaal de correspondentie behandeld, in zooverre zij betrekking heeft op uitnoodiging voor feesten, partijen of diners, voor de andere brieven, die van de huisvrouw uitgaan, zijn de volgende regelen geldend: 1°. Tenzij aan zeer hoog geplaatste personen, aan wie men op goed velijn, grootformaat briefpapier moet schrijven (hetz.g. „kwarto") worden de brieven op klein formaat {„octavo") geschreven, en kan een dame ook zeer goed, als zij aan vriendinnen of intieme kennissen schrijft, op fijn fantasiepapier van kleiner formaat schrijven. Dit staat zelfs elegant. De enveloppe moet altijd overeenkomen met het soort papier. Men vouwe geen fantasie-papier van klein formaat in een gewone vierkante enveloppe of omgekeerd wringe men niet een groot vel postpapier, dat gevouwen en nog dikwerf hervouwen moet worden in een te kleine, niet passende enveloppe. Brieven, die bestellingen inhouden of over zaken in 't algemeen handelen, worden op gewoon octavo briefpapier geschreven. In alle gevallen worden de geschreven velletjes in een dichtgegomde of dichtgeiakte enveloppe gestoken. 2". Men verzuime nimmer plaats en datum rechts bovenaan den brief te schrijven, onverschillig aan wien of waarover geschreven wordt. 3°. Wat den vorm der brieven betreft, wordt het als beleefd aangemerkt, als men den aanhef van den brief op '/4 van boven af op de voorste of eerste bladzijde begint. Alleen bij intieme kennissen of bij eigen familie kan hiervan worden afgeweken; zoo ook, om van de ruimte gebruik te maken, bij mailbrieven. Dan kan men, zonder één regel op de bladzijde onbenut te laten, dadelijk onder den datum beginnen. 4". Brieven die men in den eersten persoon aan vreemden schrijft, beginnen gewoonlijk met Mijnheer of Mevrouw op '/4 hoogte van den bovenkant af, op het midden van den regel; de brieven eindigen dan met: Ik heb de eer te zijn, of Ik heb de eer 'mij te teekenen Uwe dienstw. dienaresse, In brieven over zaken is het gebruikelijk op het voorblad onderaan, het adres te schrijven van den persoon, aan wien de brief gericht is, evenals op de enveloppe staat. 5°. Men gebruike zoo weinig mogelijk woorden, m. a. w. men zij zoo zakelijk en kort mogelijk, als men aan personen schrijft, die men niet kent of aan personen die ver boven of beneden de briefschrijfster staan. Alleen bij familiaire correspondentie zijn lange brieven geoorloofd. . Men kan, als men aan bekenden schrijft, met wie men niet intiem is of denkt te zullen worden, den aanhef Waarde Mevrouw, gebruiken, en eindigen met: Ik verblijf, waarde Mevrouw, Uwe dienstw. dienaresse, 6n. Men vermijde woorden in een brief te onderstreepen of op grootere, de aandacht trekkende wijze, enkele bijzondere woorden te schrijven. Dit verraadt gebrek aan vormen. Even leelijk als het staat bij een gesprek of bij een voordracht druk met armen en handen te zwaaien en te gesticuleeren, even leelijk is het, als men woorden onderstreept. De taal is rijk genoeg, om, zonder dat, precies te schrijven wat men bedoelt. 7°. Is de brief geschreven, dan is het zeer aanbevelenswaard, hem nog eens ter dege over te lezen, daar in den regel de punctuatie zulks noodzakelijk vordert. 8". Schrijft men brieven van aanbeveling dan wel brieven van introductie, dan zij men uiterst voorzichtig. Beter is het, ze niet af te geven, omdat men als het ware instaat voor de persoon, die aanbevolen of bij familiën geïntroduceerd wordt; ook nog omdat men, in het tweede geval, beleefdheidsverplichtingen laadt op de familiën, voor wie het schrijven bestemd is. Deze n.1. zullen, als vrienden, de geïntroduceerde ontvangen, onthalen en verschillende beleefdheden bewijzen, soms al schikt het haar niet. Geeft men echter zulke brieven af, dan hoort het tot de vormen der wellevendheid, dat de brieven geopend worden afgegeven, opdat de persoon, over wie in den brief wordt gehandeld, den inhoud kunne lezen. Wat de gebruiken aangaat, die in zwang zijn bij het zenden van kaartjes, worden de volgende aangestipt. 1°. Men maakt gebruik van gedrukte of gelithografeerde kaartjes en zende geen eigenhandig geschreven naamkaartjes, dit staat pedant of, om het met het ware Hollandsche woord uit te drukken, aanstellerig. Van beroemde of bekende personen, onverschillig op welk gebied, worden zulke geschreven naamkaartjes wel aanvaard, omdat de naamteekening waarde heeft. De kaartjes doen echter in Indië minder dienst dan in Holland, waar men bijna nooit uitgaat zonder van eenige voorzien te zijn. Treft men in Indië iemand niet thuis, dan staan er toch steeds bedienden den bezoeker te woord. De huizen staan den ganschen dag zoo goed als geheel open, brievenbussen en huisbellen zijn er onbekende zaken. Men komt dan liever nog maar eens terug of schrijft een kort briefje, dat men getracht heeft een bezoek te brengen. 2°. Kaartjes worden gezonden bij felicitaties, bij wederkeerige dankbetuiging, bij bloemstukken. Gewoonlijk wordt bij het afleggen van afscheidsbezoeken, als men de familie niet thuis treft, een kaartje afgegeven met de letters p.p.c. of p.d.a. 3°. De mode, met het nieuwe jaar kaartjes rond te zenden, vervalt hoe langer hoe meer en doet men beter een korte gelukwensch in de dagbladen te plaatsen, evenals men zulks al meer en meer doet met het aanbieden van dankbetuigingen. 4°. Voor ongehuwde dames wordt het eenvoudiger en eleganter gevonden, als zij alleen haren naam en voornamen op het kaartje hebben. Geen Mlle, Miss, Fraulein of Mejuffrouw. 5". De verschillende verkortingen, door enkele letters op de kaartjes aangebracht, beteekenen: a. Om afscheid te nemen: t.a. (ten afscheid), p.p.c. (pour prendre congé), p.d.a. (pour dire adieu). b. Om geluk te wenschen: m.h.g. (met hartelijke gelukwenschen). p.f. (pour féliciter). c. Om deelneming te betuigen bij sterfgevallen: m.d. (met deelneming), m.i.d. (met innige deelneming), p c. (pour condoler). d Om te bedanken voor 't een of ander blijk van belangstelling: m.d. (met dank), t.d. (tot dank), m.b.d. (met beleefden dank), o.t.b. (om te bedanken), p.r. (pour remercier) e. Om met iemand kennis te maken of zich voor te stellen: t.k. (ter kennismaking), p.f.c. (pour faire connaissance). Dit zijn de voornaamste gebruikelijke letters. Bij bloemstukken wordt alleen het kaartje der afzenders gevoegd, zonder letters. i. Titulatuur. a. Aanspraak; b. Benaming in den brief; c. Onderschrift; d. Adres. Koninklijk Huis. Aan de Koningin en de Koningin-Moeder: «.Mevrouw! b. Uwe Majesteit, c. Van Uwe Majesteit de zeer gehoorzame dienaar en getrouwe onderdaan, d. Aan Hare Majesteit de Koningin of de Koningin-Moeder. Aan Prinsessen: a. Mevrouw! b. Uwe Koninklijke Hoogheid. c. Van Uwe Koninklijke Hoogheid de gehoorzame en onderdanige Dienaar, d. Aan Hare Koninklijke Hoogheid, Prinses, enz. Aan een Minister, Gouverneur-Generaal van Ned.-Indië, Secretaris van Staat, Staatsraad, Generaal en Luitenant-Generaal: a. Excellentie! b■ Uwe Excellentie, c. Van Uwe Excellentie de zeer gehoorzame dienaar, d. Aan zijne Excellentie den Minister van, enz. Aan Graven: Hooggeboren Heer. Aan Baronnen: Hoogwelgeboren Heer. Aan anderen Adel: Hoogwelgeboren Heer. Aan vrouwen van Adel: Hoogwelgeboren Vrouwe. Aan een ongehuwde: Freule. Aan een Generaal-Majoor en aan Hoofdofficieren, tot den rang van Majoor ingesloten: Hoogedelgestrenge Heer. Aan Kapiteins en andere officieren: Weledelgestrenge Heer. Aan Leden van den Hoogen Raad: Edelhoogachtbare Heer. (in Nederland). Aan Leden van de Gerechtshoven: Edelgrootachtbare Heer. Aan Leden van de Arrondissements-Rechtbanken en Kantongerechten (in Nederland): Edelachtbare Heer. Aan de Leden van de Eerste en Tweede Kamer, het College van Gedeputeerde Staten en de Provinciale Staten {in Nederland): Edelgrootachtbare Heeren, of ook wel: Mijne Heeren. Aan den Commissaris der Koningin in een provincie (in Nederland): Hoogedelgestrenge Heer. Aan Gouverneurs en Residenten van Gewesten: HoogEdelGestrenge Heer. Aan Assistent-residenten, Controleurs en Asp. controleurs, in het algemeen aan regeeringsambtenaren: WelEdelGestrenge Heer ën aan de Chefs der verschillende diensten: HoogEdelGestrenge Heer. Aan Directeuren van verschillende Departementen: HoogEdelGestrenge Heer. Aan Burgemeesters (in Nederland): Weledelachtbare Heer. Aan den Raad eener gemeente (in Nederland): Edelachtbare Heeren. Deze titulatuur zal natuurlijk, als gemeentebesturen in Indië zullen worden ingesteld, ook daar gelden. Hoogleeraren in de Godgeleerdheid: Hoogeerwaarde, Hooggeleerde Heer. Hoogleeraren in andere studievakken: Weledelhooggeleerde Heer. Aan geestelijken van alle gezindten : Weleerwaarde Heer. Aan de hoogere geestelijkheid: HoogEerwaarde Heer. Aan Bisschoppen: Monseigneur, en in den brief: Uwe Doorluchtige Hoogwaardigheid. Dokters (geneesheeren en alle personen, die den titel Doctor (Dr.) voor hun naam voeren): Weledelzeergeleerde Heer. Predikanten met den titel Dr. voor hun naam: Weleerwaarde Zeergeleerde Heer. Aan personen uit den aanzienlijken burgerstand: Weledelgeboren Heer. Aan voorname lieden uit den burgerstand: Weledele Heer of Weledelgeboren Heer. Aan vrouwen van rang: Weledelgeboren Vrouwe of enkel Mevrouw. Aan gehuwde dames : Mevrouw. Aan ongehuwde dames: Mejuffrouw. Aan Sultans, Soesoehoenans: Z. H. (Zijne Hoogheid). Aan Regenten (Inlandsche hoofdambtenaren): HoogedelGestrenge Heer. Aan verdere Inlandsche ambtenaren is het gebruikelijk maleische adressen te schrijven. De titel van Indische vorstinnen en gemalinnen van Sultans: Ratoe, die van regents-vrouwen: Raden Ajoe; zijn deze aan vorsten huizen geparanteerd: Mas Raden Ajoe. Aan regentsdochters en dochters van Inlandsche hoofden : Raden Adjing, van gewone inlandsche vrouwen: Mbok. k. Bloemversieringen, bouquetten, bloemstukken, kransen. Bloemen in het algemeen en bloemstukken, onder welken vorm ook, zijn afgezanten, die door afwezigen worden gezonden. Zoo behoorde het althans te zijn. Bijvoorbeeld: iemand in Indië wil aan vrienden in Nederland blijken geven van vriendschap en weet dat zij binnen eenigen tijd bruiloft gaan vieren. Welnu, dan bestelle hij bij tijds bij een der groote en bekende bloemisten daar te lande een prachtig bloemstuk ongeveer ter waarde van ƒ10 a ƒ12, op bepaalden datum en uur te bezorgen — zoo noodig per postpakket op te zenden — aan het opgegeven adres. Men moet bij dergelijke bestelling nimmer vergeten te melden voor welke gelegenheid het bouquet of het bloemstuk moet dienen, omdat de samenstelling en bloemenkeuze — ook de kleurenkeuze — ter beoordeeling van den bloemist komen. Daarbij spelen dan de linten en strikken, zelfs het cartonnen handvat van den ruiker nog een bepaalde rol. In Nederland zelf worden vaak door afwezige vrienden bloemen en bloemstukken naar andere plaatsen verzonden, waardoor de feestvreugde verhoogd wordt, als de belangstelling in bijzondere gebeurtenissen door dergelijke blijken van sympathie wordt aan den dag gelegd. Doch het gebruik van bloemstukken is verbasterd en ligt ge- deeltelijk aan de weelde der menschen, aan de zucht om te schitteren, om te laten zien welke dure bouquetten men zendt, zonder daarbij te bedenken hoe anderen, die 't misschien in hun eenvoud evengoed, zelfs beter meenen, gedwongen worden, de mode te volgen, gedeeltelijk ook aan de bloemisten, die er een geregelde koopwaar van maken en de mooiste gereedstaande bouquetten voor allerlei gelegenheden achter hunne ramen uitstallen. Bij alles een bouquet of een bloemstuk, al komt men zelf ter partij of bij eene begrafenis, dat heet mode. En zij is een slechte mode, omdat het gebruik van bloemstukken ontaard is in misbruik, althans als men zelf bij de feestvierende of treurende familie zal verschijnen. Vooral omdat het aanbieden van een bloemstuk, onder welken vorm of bij welke omstandigheid ook verloving, bruiloft, verjaring, ambtsjubileum, sterfgeval — volstrekt nog geen bewijs is van hartelijke genegenheid, deelneming of piëteit. Was het dat nog maar! Het wordt er wel voor gehouden, maar dikwijls is de waarheid er niet ver van af, dat het dure gevaarte van groen en bonte bloemen, van kunst en natuur, door den afzender als een afdoener" wordt beschouwd. Schuilt daar dan vaak geen huichelarij onder?.... De diepbedroefde ouders, die in hun smart teekenen van genegenheid zien in de toegezonden krans of palmtak, mogen zich met die gedachte vleien; menigeen weet, hoe 't er eigenlijk mede gesteld is. , , Deze tirade strekt niet om de treurenden te ontgoochelen en heeft geen pessimistischen grondslag, maar het gaat dikwijls met de bloemenhulde als met het dragen van rouwkleederen. De bloemenwereld, vooral de Indische, leent zich zoo gemakkelijk, zoo overvloedig, tot allerlei betoon van feestvreugde of van plechtigen ernst. , , , . Men kan gevoegelijk drie hoofdsoorten van bloementoepassing onderscheiden en wel: le. bloemenversiering "~ "vooraï tafelversiering — ook zaaldecoratie behoort daartoe, 2e. bouquetten en 3e. bloemstukken, waartoe ook de kransen behooren. Geen partij zonder bloemen; guirlandes, in oneindige lengte, zijn spoedig gemaakt, met bloemen van allerlei kleuren versierd en vlug aangebracht, ter opluistering van eenig feest. Van meer belang is de tafelversiering. Een keurig aangerichte feestdisch wordt er te bekoorlijker om, als men groen en bloemen toepast. Door het aanbrengen van fijne blaadjes en stukjes gerafelde bloempjes — bijv^ haive rozenblaadjes — op het helderwitte tafellaken, kan men op eenvoudige wijze versieringen aanbrengen. Ook andere, mits kleine, bloemblaadjes kunnen met rozen en groen afwisselen. Ook worden wel eens korte ranken groen vooral van chevelure gebruikt, in plaats van [ossegroeneblaad] , omdat deze stijf staan, als men geen slag heeft van sierlijk en smaakvol arrangeeren. Een randje om het middenvak der tafel, een plat bouquetje als randversiering in halvemaanvorm, rechts van elk bord, zal meestal reeds meer dan voldoende zijn. Wordt het oog door de eenvoudig aangebrachte versiering met de „kinderen der natuur" bekoord, overlading schaadt meer dan in 't geheel geen bloemen. Op het gebied van tafelversiering kunnen wij in onze Oost een lesje nemen bij onze Engelsche naburen op Ceylon en op de kusten van Voor- en Achter-lndië, waar de inboorlingen, die als spen (hoofdbediende in huis) bij de Europeanen dienen, op keurige wijze de tafels hunner meesters schier dagelijks van de fijnste kleurschakeeringen voorzien en een bedrevenheid en smaak aan den dag leggen, die men niet bij hen zou verwachten. De Hindoes verstaan die sierkunst meesterlijk en ik vermoed dat hun dit door de Engelsche dames is geleerd. In onze Oost wordt de tafelversiering voldoende geacht, als bij plechtige gelegenheid een paar reuzenbouquetten prijken, die het uitzicht belemmeren en de heerlijkste schotels aan het oog der lekkerbekken, der smulpapen, onttrekken. Gewoonlijk wordt het groen aan de Indische tafels slechts gevonden in de vingerkommen, de z.g. „tjoetji-tangans", waar eenige citroenblaadjes en een paar melatties in het water ronddrijven. Dat men eens meer werk ging maken van de bekoorlijke, hierboven aangegeven tafelornamentuur! De tweede soort van bloementoepassing zijn de bouquetten. Hierbij worden de bloemen eerst in een tuil bij en door elkander geschikt, met het noodige groen opgesierd en in een mooi kartonnen tuiltje met handvat geplaatst, zoodat het geheel er keurig en lief uitziet. Al hetgeen hiervoren reeds is vermeld over kleurenharmonie en over de complementaire kleuren is ook van toepassing op de bloemenwereld. Nimmer voege men schrille, helle en harde kleuren bij elkander, waarbij als hoofddeugd, als regel bij 't arrangeeren geldt, dat zachte, gedempte kleuren de schoonste bouquetten geven. Men neemt in den regel niet veel soorten van kleurenrijke bloemen, terwijl men ter dege de grillige mode moet volgen, door bepaalde kleuren voor bijzondere gelegenheden te kiezen. Gelukkig zijn de Indische bloementuinen van allerlei kleuren voorzien en kan men met overleg er voor zorgen, dat men in „de stemming" blijft. Bloemstukken zijn eenige bloemen en groen, aan eene zijde — den achterkant — plat en dikwijls van zeer groote afmetingen, vooral als er palmtakken van 1 of 11/3 Meter worden gebruikt. Strikken en linten sieren dan het geheel. Tot de bloemstukken worden ook de kransen gerekend. Deze zijn, zooals de naam reeds voldoende aangeeft, rond en worden in 't bijzonder bij begrafenisplechtigheden aangeboden. Wat nu de kleuren der bloemen in bouquetten en bloemstukken betreft, deze worden, zoo men de heerschende mode van den tegenwoordigen tijd wil volgen, afhankelijk gemaakt van de gebeurtenis, die plaats heeft. Bij verlovingen kunnen bouquetten in alle kleuren worden aangeboden, mits men ze niet te bont maakt hoogstens twee kleuren dooreengeschikt, liefst zachte nuances. Bij ondertrouw biedt men witte bouquetten of bloemstukken aan; men kan er evenwel een getint kleurtje bij doen; het netst blijven evenwel verschillende witte bloemsoorten: witte seringen, jasmijn, formosa (Japansche seringen), theerozen, melatti, katjapiring, enz. Bij een huwelijk biedt men aan de bruid, als deze een jong meisje is, een bouquet aan, dat voornamelijk uit oranjebloesems bestaat; natuurlijk moet er groen doorheen, waarvoorde cheveluresoorten zoo bijzonder geschikt zijn. Is de bruid eene weduwe, dan voegt men dezelfde bloemen bijeen als die, aangegeven voor ondertrouw. Geen oranjebloesem. Men kan dan bij de witte bloemen ook eenige van één andere kleur bijvoegen, mits zacht genuanceerd. Bij een zilveren bruiloft kan men aanbieden wat men wil en wat de tijd oplevert, rozen, camelia's, orchideeën, enz. metchevelure dooreengewerkt. Nooit doe men dahlia's in bouquetten of bloemstukken Bij een gouden bruiloft voegt men bij de bovengenoemde bloemen ook gele mimosa, gele rozen, gouden regen, enz. Bij verjaardagen biedt men ook bloemen aan van allerlei verscheidenheid, maar men wake voor overlading van kleuren of voor schreeuwende kleuren bij elkander. Ruikers van ééne bloemsoort staan ook prachtig, b.v. donkerroode chrysanten met donkergroene bladeren. Het effect is verrassend. Ook de bougainville en de verbena's laten zich prachtig opschikken met groen en rankjes chevelure. Bij sterfgevallen eindelijk, hangt het er van af of de doode, wiens nagedachtenis men door een bloemstuk wil eeren, jong of oud is. De leeftijd beslist in de meeste gevallen, meer nog dan de kunne. , Men zende witte en donkergekleurde bloemen en van deze laatste voornamelijk lila (paarsche) of pensées in zachte kleuren. Jonge meisjes en jonge lieden van 15 tot 23 jaren alleen witte bloemen met groen dooreen. Bij deze bouquetten of bloemstukken spelen ook de stukken en linten een voorname rol. Voor jonge lieden witte strikken en linten, vaak met een of ander opschrift; voor gehuwde vrouwen of mannen witte strikken en linten met een zwart randje, ook wel linten van geheel zwart geribde crêpe, gaas of tulle als stuk; ook wel lila (paarsche) linten. Men vult ook de bouquetten of bloemstukken, behalve met groen, soms ook met een weinig zwarte crêpe, gaas of tulle op. Kransen voor jonge lieden of oudere menschen krijgen dezelfde bloemen, met lange afhangende linten, met een strik aan de krans verbonden. Kransen voor kinderen bestaan gewoonlijk uit groen, met witte bloempjes en vergeet-mij-nietjes versierd, waarbij lange witte linten, desgewild met kort opschrift op een lint. D. De leer van het Schoone. I. KORT BEGRIP DER SCHOONHEIDSLEER (AESTHETICA). Deze leer omvat, in het algemeen, alles wat het oog, het oor, de zinnen bekoort: het schoone. Het schoone is overal te vinden, vooral in het groote rijk der Natuur, als men er slechts oog voor heeft. Dat oog, het zien, het waarnemen van het schoone, moet worden geleerd. In de Natuur is niets, bestaat niets, zonder reden. Zij is de volmaaktheid tot in het uiterste. Alles is daarop ingericht en ieder mensch, die slechts met aandacht waarneemt, ziet en voelt het schoone, tevens het doelmatige. Doelmatigheid en overeenstemming ontwaart men op het veld, in de bosschen, op zee, in den dampkring, overal. Zoo is het groen der boomen, van de grasvelden, de doelmatigste kleur voor het oog. En in hoe talrijke verscheidenheid vindt men niet de groene kleur? Het blauw van het uitspansel, van den zeespiegel, wat streelt die kleur niet het oog? Het is, met dat al, de groote kwestie, of men al het schoone, dat men ziet en voelt, genoegzaam waardeert. Gelukkig heeft de mensch, die zoo hoog boven het redelooze dier is verheven, het vermogen ontvangen te denken, te willen en te gevoelen. Uit dit laatste vermogen (gevoelen) ontstaan de beide vorigen. Het gevoel — niet alleen als zintuig maar als geestelijke werking — doet den mensch daden verrichten. Ook het zien is „voelen": men ziet, daarna voelt (denkt, oordeelt) men, dat iets „schoon" is. Dat vermogen mist het dier. Het ziet slechts instinctief, d.w.z. het ziet zijn voedsel, zijn nest, zijn prooi, doch het heeft er geen begrip van of iets schoon (mooi) of wanstaltig (leelijk) is. Het zal koude en hitte voelen, doch zonder zich rekenschap te geven van de kwestie, wat koude of wat hitte is. Evenmin als een klein kind! Het behagelijke, de hitte, zal het dier aantiekken. Zoo gaat het ook met zijn voedsel. Het lekkere, het behagelijke dus, zal het met graagte eten, liefst verslinden, maar wat het niet lust, het onbehagelijke, laat het staan. Bij den mensch werkt de geest; gedachten ontwikkelen zich' en terwijl hij indrukken krijgt, verwerkt hij deze en rangschikt ze naar het schoone en onbehagelijke — ook in zedelijken zin. Dat zedelijk gevoelen heeft hem, de eeuwen door, geleid tot gevoel voor het schoone, waardoor zijn schoonheidsgevoel allengs gelouterd is. Op deze wijze is de kunstsmaak ontstaan. De ontwikkeling van dien smaak bij de beschaafde volkeren, die evenzeer lange tijdperken heeft geloopen, heeft gelijken tred gehouden met den trap van beschaving waarop die volken stonden. Wat men, 3 of 4 eeuwen geleden, schoon vond, vinden wij nu leelijk, wanstaltig. Toen wist men niet anders. Verzamelaars van voorwerpen (oudheden) uit dien tijd (oude prullen, enz.), bewaren ze dan ook als curiosa, tevens omdat ze in hun verzamelaarsoog waarde hebben, maar niet wijl ze het „mooi" vinden. Bij de tegenwoordig nog onbeschaafde volkeren staat de kunstsmaak nog op den laagsten trap. Wat zij weten, hooren en zien, leeren zij van beschaafden. De Maori's op Nieuw-Zeeland van de Engelschen, enz. Chineesche en Japansche schilderijen, ook o.a. prenten van den oorlog tusschen China en Japan een tiental jaren geleden gevoerd, zullen zij prachtig uitgevoerd vinden, terwijl wij ze afschuwelijk en onbegrijpelijk noemen. Wansmaak en wanproportiën, volgens ons door kunstsmaak en beschaving geoefend oog, zien en voelen zij niet. Zij vinden hun producten „mooi", dat is hun „schoon", omdat de zin voor het schoone bij hen niet geoefend is geworden. Nu rijst de vraag: „Wat is „schoon?" Al wat het oog, het oor, de zinnen bekoort. Kleurenpracht — mits in overeenstemming (harmonie) — streelt het oog. Schoone muziek, heerlijke harmonieu.se klanken bekoren het oor. De zinnen gevoelen, door waarneming, dat een paaid, een mensch, een schip of landschap „mooi of „minder mooi is. Men heeft de gave van vergelijken. Zelfs het kind bezit die gave in voldoende mate. Het zal zich meer aangetrokken gevoelen tot een dame of meisje met een lief uiterlijk, een mooi gelaat, dan tot een met leelijke trekken. Zoo zal het zich ook afwenden van slechte daden (volgens zijn kinderzin althans slecht) bijv. gezichten trekken, geniepig dieren slaan of mishandelen, enz. Den zin op te wekken voor het schoone, bij kinderen, ook bij grooteren en volwassenen, is een gedeelte van de opvoedingsleer. Ik zal mij, voor het doel, waarmede dit hoofdstuk is opgenomen, bepalen tot wat ik noodig acht ter' behandeling, in 't bijzonder met het oog op ons verblijf, ons huis en wat zich daarin bevindt. De leer van het schoone, d'e aesthetica, omvat n.1. oneindig meer dan wat hier, voor het doel noodig, is geschreven. Muziek, bouwkunde, beeldhouw- en schilderkunst worden in dit korte bestek niet behandeld. Tot de ontwikkeling van den schoonheidszin heeft het eerst bijgedragen de Duitsche aestheticus Adolf Zeising, door het groote grondbeginsel der evenredigheidsleer scherpzinnig en duidelijk te ontvouwen. Zijn leer berust op de stelling, dat de evenredigheid ontspruit uit de verhouding tusschen het geheel en zijne deelen en dat er aan zulk een verhouding eigenlijk slechts in drieledigen zin kan te denken vallen: de verhouding tusschen de kleinere en grootere helft, tusschen de grootere helft en het geheel en tusschen de kleinere helft en dat geheel. Wil zich een in ongelijke helften verdeeld geheel als „schoon" doen gelden, dan moet de kleinste helft zich tot de grootste helft verhouden als de grootste helft tot het geheel. Die „aesthetische" evenredigheid leidt tot bemiddeling tusschen twee willekeurig saamgebrachte grootheden, maar ook tusschen elk geheel en zijne deelen ; de ten grondslag liggende verhouding is niet willekeurig noch wisselvallig, maar noodig en zich overal gelijkblijvend, hoe klein of groot ook het afgedeelde geheel moge zijn. Die evenredigheid is niet alleen meet- maar ook rekenkundig, daar zich de deelen niet slechts als factoren van gelijke producten, maar ook als de beide elkander aanvullende somleden eener som voordoen. Deze verhouding kan zich daarom gemakkelijk tot in het oneindige voortzetten. De beide deelen saamgeteld geeft het geheel; het grootste deel daarvan met dat geheel saamgeteld geeft wederom een hooger geheel aan, enz. In ronde cijfers aangetoond, krijgt men dus 1 : 2 :3 : 5 : 8 : 13 : 21:34:55 enz., waarbij men drie willekeurig naast elkander liggende getallen neemt, bijv. 8:13:21, om aan de evenredigheidswet te voldoen. Deze theorie van Zeisinq is een geldende wet, waarbij die cijfers als grondcijfers voor de toonkunst, ook als grondslag voor den bouw van het menschelijk lichaam zijn aangenomen. De natuurkundige Krause wees ook reeds daarop. Zoo is het in de geheele natuur, ook wat bouw en licht betreft. Het licht dus is evenzeer aan die cijfers gebonden. Door de tallooze, onwaarneembare trillingen in de lucht, vormt het licht naar de evenredigheidsleer van Zeisinq, de verschillende kleuren, zooals deze zich aan het menschelijk oog 15 vertoonen. Die kleuren voegen zich in zes hoofdkleuren samen — het zoogenaamde spectrum. Zij zijn rood, oranje, geel, groen, blauw en paars. De natuurkundigen Younq en Helmholtz nemen slechts drie hoofdkleuren aan: het rood, het groen en het blauw. De hier niet genoemde, van de eerste reeks van zes, zijn de samensmeltende kleuren. Met het geel schijnen zij geen rekening te hebben gehouden (?). Het wit is een gemengde kleur, ontstaan door een zekere verhouding tusschen twee hoofdkleuren. Twee zulke hoofdkleuren, die samen wit geven, noemt men aanvullingskleuren. Zoo vult groen rood aan, paars het geel, oranje het blauw en omgekeerd. Daardoor verkrijgt men de volgende figuur, die de aanvullingsen de overgangskleuren aanwijst: De theorie over de aanvullingskleuren is proefondervindelijk bewezen. Als men een schijf, waarop beurtelings twee van bovengenoemde aanvullingskleuren in zekere verhouding zijn aangebracht, met een groote snelheid omdraait, zal men zien, dat men de „gemengde kleur" wit krijgt. Dg aanvullings- of complementaire kleuren, zooals hiervoren vermeld, maken het den mensch gemakkelijk, verschillende combinaties te maken, gebaseerd op de oorspronkelijke theorie van zes (drie) hoofdkleuren. Men behoeft er zich echter niet geheel aan te houden en kan de combinaties naar omstandigheden — ook naar de omgeving — wijzigen. En daartoe geven, in de vrije natuur zoowel als in alk huis, de meest uiteenloopende en soms schreeuwende kleuren, aanleiding. . ... Men trachte dan in huis — door toepassing der hier verklaarde theorie, de overgangen te bewerkstelligen, die aanvulling aan te brengen, die het oog goed doet, zoo, dat de persoon, die gearrangeerd heeft, den naam verdient van smaak, gevoel voor het schoone, te bezitten. groen tegenover rood = aanvullingskleui paars „ geel = „ oranje „ blauw — „ terwijl oranje van rood en geel groen „ geel „ blauw paars „ blauw „ rood is de overgangskleur. II. COMPLEMENTAIRE KLEUREN. De kleuren, die in vertrekken of galerijen zijn aangebracht, dienen tot versiering van het geheel, tot het geven van een gezellig aanzien. Ze moeten niet „schreeuwen", geen te schrille kleuren vertoonen, niet al te bont worden, daar dit het geheel schaadt. Men zij dus aandachtig bij de verbindingen van kleuren en gebruike in den regel niet meer dan twee soorten als hoofdkleur, met de tusschenliggende zachtere nuances in de overgangskleuren. Deze overgangskleuren zijn altijd noodig, voor het harmonieuze in de tonen. Vandaar dat gezocht is naar bij elkander passende, elkander fraai aanvullende kleuren, de zoogenaamde „complementaire" kleuren. Men neme bijv. zonder de complementaire kleuren, ook zonder de nuanceeringen, geen rood met geel alleen, of blauw met groen alleen. Die combinatie schreeuwt te veel en maakt een te leelijk en te bont effect (strijdt ook tegen de natuur, tegen het spectrum). Tot de elkander aanvullende, met elkaar goed samengaande kleuren, worden de grondtonen drie aan drie gekozen. Als men bijv. rood, geel en blauw achtereenvolgens in elkander laat loopen, als men dus van de eene'kleur naar de andere overgaat, dan krijgt men de nuanceeringen, ontstaan door de vereeniging; die kleuren „smelten dan samen". De geleidelijke overgangen zijn dan, van rood af: 1. roodoranje; 2. oranje; 3. geel-oranje; 4. geel; 5, geel-groen; 6. groen; 7. blauw-groen; 8. blauw, 9. blauw-violet; 10. violet; 11. roodviolet; 12. rood. Neemt men de hoofdverbindingskleuren: oranje, groen en violet, dan vormen hunne overgangen naar elkander ook de verschillende nuanceeringen. Men krijgt dan, door de kleuren op een cirkelomtrek te plaatsen: GS&C OAfA/Vt/É. en zoo kan men, drie hoofdkleuren aannemende, de tusschenliggende zachtere nuanceeringen verkrijgen, vooral als wit als hoofdkleur fungeert. De tegenover elkander liggende kleuren vullen elkander aan, en vormen dus onderling de „complementaire kleuren". In het oneindige kan elke huisvrouw dus drie kleuren kiezen, die haar het beste aanstaan en die vóóral rekening moeten houden met de witte muren, met het bruin of zwart van het meubilair, met het trroen der planten en heesters, en ze construeert zelf de nuanceeringen, waarbij vooral de zachte tinten de voorkeur ver- dlOm 'een voorbeeld te geven van de complementaire kleuren, die men gaarne in een achtergalerij zou willen toepassen waar het uitzicht op al het groen, op 't erf en op de donkerbruine portière reeds twee hoofdkleuren aangeeft, neme men voor de derde hoofdkleur wit (naar de muren) of lichtbruin (naar de kleur der meubels). Welke kleur domineert nu in de heldere, witte achtergalerij, het wit, het bruin of het groen? Het wit bijv. , , Dan worde voor de drapeering der stoelen, divans, enz. de aanvullingskleur van wit (olijfkleur) genomen: deze kleui hou verband met het groen en het donkerbruin, houdt het midden tusschen die beide hoofdkleuren en is de aanvullingskleur van het wit. Dit ensemble zal het oog het meest bevredigen. Zoo kan men van de eene galerij naar de andere, zoig dragende voor overgangskleuren, aan het geheel een liefelijk aanzien geven, dat iedereen voldoet, dat het oog bekoort. Met alles moet evenwel rekening worden gehouden, zoowel met alcatieven als met houtkleuren en men zal het effect daarnaar kunnen beoordeelen. Deze complementeeringskunst is niet nieuw en niet moeilijk ook, maar de meesten zondigen er onnadenkend tegen, bederven den smaak en geven onwillekeurig aanleiding dat er geroepen wordt: „wat een bont mengelmoes ! Wat een wansmaak!" Men onthoude het dus: drie kleuren met de nuances en daarvan de twee elkander aanvullende kleuren ; maar bij alles zachte of gedempte tinten. Die twee kleuren staan in den cirkel altijd tegenover elkander. Aan een uitvoerig artikel, dat met het bovenstaande verband houdt en dat men een paar jaren geleden in een Indisch blad kon vinden, wijden wij een nieuw onderdeel van dit hoofdstuk. III. DE VERSIERING VAN HET INDISCHE HUIS. (Een stukje bouw- en meubilair-aesthetiek.) Dit onderwerp mag hier stellig niet onbesproken blijven. De schrijver (of schrijfster?), N. Hartinq, heeft het in allen deele zeer juist gezegd. Over het algemeen wordt er helaas te weinig acht gegeven op het sierlijke der inrichtingen, omdat de bestaande, nog algemeen gevolgde bouworde het zoo moeielijk maakt het Indische huis smaakvol te orneeren. Zeer terecht schrijft hij : „Vindt men in Europa in de héél oude huizen en tegenwoordig ook weer in de allernieuwste, allerlei variaties van zalen, groote en kleine kamers, achthoekig of vijfhoekig, met diepe, ronde vensternissen, veranda's en uitbouwsels, die het vormen van gezellige hoekjes en stijlvol gemeubileerde ruimten gemakkelijk maken, in Indië heeft men steeds te doen met voorgalerij, binnengalerij, gang, aan weerskanten daarvan de kamers, daarna de achtergalerij, alles in het vierkant. Doodende symetrie is er de hoogste wet. Is er in de binnengalerij links een deur, toegang gevende tot de kamers, dan is er rechts ook een, precies even ver van den buitenmuur. De huisvrouw is dus genoodzaakt beide kanten precies gelijk in te richten en deze worden met al haren goeden smaak toch stijf. Stellen wij, dat er links en rechts van de gang drie kamers zijn, dan vindt een Indisch architect het ook onafwendbaar noodzakelijk, drie paar deuren precies tegenover elkander in die gang aan te brengen en kunnen wij moeielijk de tusschenliggende muurvlakten met smaak versieren. Groote muurvlakten zijn voor ieder mensch met smaak een genot, omdat zij de beste gelegenheid bieden tot decoratief en kostbare schilderijen goed tot hun recht laten komen, zonder dat deze door portières, spiegels, beeldjes of planten worden ontsierd. Men zou bij gebrek aan schilderijen die muurvlakten zelf met voorstellingen, groote figuren of gestyleerde planten kunnen beschilderen." Dan werd er althans aan eenig decoratief gedaan. Bij gemis aan die muurvlakten, omdat alles symetrisch is gebouwd, is zoo iets in Indië onmogelijk. Het is waar, wat die schrijver verder zegt: „Onze gangen zien er uit als die van een hotel, waarin alleen de paren schoenen en laarzen voor de deuren ontbreken. Ze zijn donker en ongezellig." Een huis, waar de gang ontbreekt en deze door een binnengalerij of kamer is vervangen, wordt dan ook gemakkelijker versierd, smaakvoller ingericht, „hoewel ook hier tien tegen een de deuren wel zóó aangebracht zullen zijn, dat zij recht tegenover elkaar staan en het inrichten van gezellige hoeken, zoowel als het economisch besteden der ruimte verhinderen." „Durft de huisvrouw van de gewoonte af te wijken, dan plaatst zij in deze binnengalerij, in een der hoeken, hare piano schuin, zóó, dat de speler met den rug naar den hoek zit en met zóóveel ruimte achter zich, dat er nog genoeg plaats is voor een boudoirlamp op hoogen voet en een muziekkastje. De achterkant van de piano moet dan met een luchtig stofje worden gedrapeerd, terwijl men daar dichtbij het een of ander fantasie-meubeltje plaatst. In die binnengalerij moeten voorts de bekleede meubelen een plaats vinden. Hoewel in warme plaatsen van Indië het eigenlijk geen gebruik moest zijn, worden dergelijke Europeesche meubelen in de voorname huizen, waar veel recepties gegeven worden, dikwerf aangetroffen. Die meubelen dienen dan om zich gedurende de recepties enkele oogenblikken op neer te vlijen. Bij dergelijke meubelen mag men de fantasie vrij spel laten en behoeven de enkele stoelen, tafeltjes en banken niet denzelfden vorm noch dezelfde bekleeding te hebben. In kleine ruimten staat het sierlijk als er afwisseling is tusschen die fantasiemeubelen, „mits de toon en de nuance der bekleeding onderling harmonieeren". (Zie het hier voorafgaande onderdeel van dit hoofdstuk.) Men plaatse niet een groote tafel precies in het midden. Hiervan is men in Europa reeds lang afgestapt. De middenruimte blijve vrij; hangt er een lichtkroon, dan moet die zoo hoog zijn, dat men er het hoofd niet aan stoot. Is er geen lichtkroon, dan brengen voldoende zijlichten, hier en daar onregelmatig aan de muren geplaatst, veel gezelligheid aan. De meubeltjes worden niet regelmatig geplaatst; niet voor niets heeten zij fantasie-meubelen. Hier een tafeltje, ginds een mooi stoeltje, weer elders een gezellig hoekje, dat moet de idéé zijn bij het meubileeren, omdat de binnengalerij geen huiskamer is. Daar wordt receptie gehouden; de gasten staan of drentelen wat rond, vallen hier of daar op een stoeltje neer, als zij even willen uitrusten; vormen gezellige kringetjes met kennissen en worden door dergelijke inrichting en meubileering tot gezellig samenzijn uitgelokt. Heeft men tapijten, dan moeten zij niet te dik en te zwaar zijn. Hoewel de schrijver de fijne Japansche matten met sobere, zeer gedistingeerde versiering aanbeveelt, houde men rekening met hetgeen daarover is medegedeeld: ze zijn spoedig versleten, vooral als er veel op geloopen en gedrenteld wordt en zijn evengoed stofnesten als zware tapijten of alcatieven. Heeft men tapijten, dan moeten zij van gedempte kleuren zijn, en niet bont, alsof zoo'n tapijt persé de aandacht moet trekken. Men neme geen bloemen- of bouquetpatronen in de tapijten. Er is in Indië gelukkig groen en bloem ruimschoots voorhanden, dan dat men daarmede nog den vloer bekleedt. Terecht zegt de schrijver ook: „Rationeele versiering van een tapijt is mozaïek of lijnen-ornament." Behalve het Europeesch ameublement of, zoo dit er niet is, behalve de fantasie-meubelen, banne men in Indië alles wat specifiek in Holland behoort, omdat dit alles in een warm land intense wansmaak wordt, volgens schrijver „geboren uit domme navolging." „Het zou immers bespottelijk zijn haarden, behangsels, dikke vloerkleeden te hebben, boa's en handschoenen aan te trekken, enz Men versiere slechts „volgens de eischen van omgeving, klimaat, hygiëne, verstand, schoonheidszin, karakter en individualiteit." Alleen in hooge, koele klimaten, in koude bergstreken, mogen behangsels hun plaats vinden; daar dragen zij bij tot warmte, zij het ook slechts suggestief. Wil men toch in het warme land met de witte kleur der muren breken, dan kan men het calcarium nemen, dat in Europa al meer en meer in zwang komt. In Indië worden tegenwoordig ook reeds gekleurde kalksoorten gebruikt. Men zij dan voorzichtig met de groene en rose kleuren. (Koperverbindingen of menie zouden de gezondheid kunnen benadeelen) Ook behangsels raken tegenwoordig in zwang. Ik zou het bij de witte muren houden. Verder vervolgt hij: ,,De achtergalerij is onze Indische huiskamer, hier hebben de maaltijden plaats en zit de familie het meest bij elkander. Een groote tafel plaatst men zoodanig, dat zij, zoo niet in het midden onder de lamp, dan toch zóó staat, dat men er van alle kanten gemakkelijk bij en om heen kan. De dispenskast plaatse men in een hoek of even buiten de achtergalerij, als zij daar droog kan staan. Dit voor het sierlijke, omdat het groene gaas niet bijzonder mooi staat; maar of elke huisvrouw met deze plaatsaanwijzing, buiten haar alziend oog, ingenomen zal zijn, is een andere vraag. Het is veel gemakkelijker het een en ander uit die kast weg te nemen, afgescheiden nog van de mogelijkheid, dat brutale kamponghonden zoo'n kast zullen ruïneeren, om bij den inhoud te komen. Een tweede kast, dikwijls noodzakelijk voor het opbergen van pleetwerk en mooi servies, wordt gewoonlijk in de achtergalerij aangetroffen. Dezelfde schrijver trekt m. i. terecht te velde tegen den „traditioneelen Indischen kastvorm met sluiting in het midden, evenzeer tegen den vorm van het buffet, dat in Indië strijk en zet bestaat uit een leelijke vierkante kast en een driehoekig lofwerk er boven op". De schrijver van het stuk is niet voor lofwerk, „omdat de Chineesche meubelmaker het altijd naar 't zelfde model snijdt: rare bloemen, vogels, takken en vruchten". Hiermede ben ik het niet eens. Lofwerk, mits niet overdadig, schaadt niet en geeft eenig aanzien aan het fijn betimmerde hout. Heeft men in de achtergalerij een gezellig hoekje, dan dient dat tot op zekere hoogte met fijne fantasiestof bekleed te zijn. Dit geeft het intieme karakter aan zoo'n zitje. Men make in de achtergalerij, hetgeen zoo vaak gebeurt, geen of zoo weinig mogelijk gebruik van groote en kleine reclameprenten. Deze doen onwillekeurig aan een café of stationswachtkamer denken. Men versiere de muren in de achtergalerij liever met familie-photo's en platen. Werd hiervoren, in Hoofdstuk V, over de indeeling der verschillende kamers het noodige verhandeld en daarbij over de plaatsing der meubelen in de slaapkamers, meergenoemde schrijver wenscht daarin niets te hebben dan het groote ledikant met klamboe, de waschtafel met benoodigdheden en een paar stoelen. Hoe minder meubilair overigens, hoe beter, maar vooral geen kleederen, die stof en muskieten aanbrengen en de slaapkamers ongezond maken. Ziektekiemen en muskietengegons schaden iedereen. Men moet dus afzonderlijke, speciaal daarvoor bestemde kleedkamers hebben, waarin men weer aan de zucht naar versiering en het brengen van gezelligheid kan voldoen. Die kleedkamers kunnen aan de slaapkamers grenzen." Ik vrees evenwel dat, hoe goed ook voor de hygiëne, voor de gezondheid der inwonenden bedoeld, het moeielijk zal zijn zulke groote huizen met het noodige aantal kamers te krijgen, vooral als het gezin met veel kinderen of met verdere inwonende familie is gezegend. Het hierbovenstaande slaat evenwel niet zoozeer op de versiering van het huis, als op de doelmatige hygiënische verdeeling der vertrekken. En zoo geeft Harting nog vele bijzondere wenken en aanwijzingen, die inderdaad een geheele evolutie zijn in het meubileeren van het Indische huis en in de toepassing der hygiëne, al hetwelk men, bij elkander genomen, een „reformstijl" zou kunnen noemen. Doch reform slaat bijzonder op gezondheid, en zeer weinig op versiering en comfort. De vele stofnesten, vazen en prulletjes, draperiën, vitrages en wat dies meer zij, brengen de versiering, het gezellige van elk huis aan. „Reform" verbant zooveel mogelijk alles. Zoo wil de schrijver, wat de draperiën betreft, nette soorten (doch niet te veel) aanbevelen, vooral niet in slaapkamers. Men brenge geen over en door elkander gewrongen draperiën aan; dat zijn ware muskieten- en stofnesten. Men late een draperie eenvoudig in rechte plooïen neerhangen; en neme daartoe bijv. een Oostersch dessin, zonder dwarsche strepen. Deze strepen doen een gordijn, dat in de lengte hangt, er nog breeder uitzien, dan het reeds is. De schrijver is ook tegen witte vitrages, maar vóór uit de hand geborduurde tullen en zijden raamgordijnen of anders voor het mousseline antique, met eenvoudig patroontje er in gewerkt. Hierin, zou men zeggen, wordt nog al met de gewoonten in Indië gebroken. Maar ieder, die den middenweg betreedt, die zorgt voor hygiëne, en voor eenvoudige versiering, zal wel het beste weten, na al het hier verhandelde, hoe te doen, wat te laten. Velen hebben reeds gebroken met de gewoonte om de tafel plomp in het midden eener galerij of kamer te plaatsen, met het regelmatig ophangen van schilderijen, omdat alles hierdoor zoo stijf wordt. Onmerkbaar is hierbij de evolutie ook reeds bezig. De eene ziet van de andere af, enkele practische wijzigingen vinden eerst navolging, worden daarna mode. IV. HET REFORMHUIS. (Afwijkende van veel aesthetiek, maar volgens waarnemingen het beste en meest practische.) Evengoed als er reeds lang een beweging is ontstaan voor de reformkleeding, eene beweging die steeds grootere afmetingen aanneemt, evengoed begint de idéé van reform-inrichting van huizen — ook van onze Indische woningen veld te winnen. Zooals hierboven, in de vorige afdeeling van dit hoofdstuk, reeds is gemeld, strijdt de reform heftig tegen alle, althans tegen vele versieringen, omdat deze, als stofnesten, de gezondheid schaden. Een versiering van ons huis moge met den reform-stijl hand aan hand gaan, beide blijven elkander vijandig, omdat een huis met kale muren, met het noodigste meubilair, bepaald ongezellig \s. . Ik heb eene vriendin, hier in den Haag, die in alles zeer voor reform is. Haar ideaal is en blijft reform. De kinderen, en zij zelve ook, zijn steeds in reformkleeding. Onlangs op een bezoek gewaagde zij van den reformstijl in huis. „Reformstijl, wat is dat?" vroeg ik. „Dat zal ik je zeggen. Onder reform versta ik t allereenvoudigste in alles wat het huishouden en het meubilair betreft — zoo weinig mogelijk versieringen, zooveel mogelijk bevordering van gezondheid. . , , , , En om daartoe te geraken raad ik t volgende aan, dat ik zelt, als ik uit dit bovenhuis ga, zal toepassen. Bovendien is alles goedkooper, behoeft men niets overtolligs te hebben en kan men het met een dagmeisje — in 't noodige geval zelfs zonder zoon kind — stellen. . Als de Indische dames, die met hare mannen in Europa komen, er op uit zijn om voor de inrichting van hun huis winkel in winkel uit te loopen, denk ik bij mij zelve: ik hoop, dat verstandige vrienden haar met raad zullen ter zijde staan. Vooreerst wat de woning betreft. Ik neem aan, dat bijv. een luitenant (of controleur) wegens ziekte genoodzaakt is naar Holland met verlof te gaan. Gewoonlijk wordt dan nog de keuze van verblijf op den Haag gevestigdmaar ook in den regel komen die familiën met weinige contanten in Holland aan. Dat kan nu eenmaal niet anders. De volgende raadgevingen vind ik daarom voor zulke familiën niet overbodig. Voor die familiën met weinig geld, weinig contanten, is het t best, in een benedenhuis te trekken. De benedenhuizen zijn goedkooper dan de bovenhuizen; bovendien hebben zij een tuintje, k stel bij alles voorop, dat die familiën zich niet in schulden willen werken en met het verlofstraktement willen toekomen. Gewoonlijk is er jeugd bij, met eene baboe, die voor de kinderen een zegen is. . Zoo'n benedenhuis dan doet ƒ275 a ƒ350 per jaar aan huur. Belasting ± ƒ 70 en waterleiding ± ƒ 15 per jaar (zonder badgelegenheid). Men moet het huis gedurende zoo'n verloftijd heel praktisch reform inrichten. In de eerste plaats overal zeilen op den grond (linoleum van goede kwaliteit). In salon of ontvangkamer plaatse men een klein medalion-tapijt; dan neemt men van die eenvoudige crapauds met canapé of chaise-longue (±/90.-), lichtgeele katoenen of lancaster gordijnen (ophaal) voor de ramen met etamine-over gordijnen, die sterk zijn en gemakkelijk kunnen worden gewasschen. Vervolgens neme men, naar verkiezing, een canapetafeltje. Dit geeft een eenvoudige en toch nette salon. In de huis- kamer slechts linoleum op den grond, zonder karpet, met eikenhouten of (goedkoopere) rieten meubelen; in slaapkamers enkel zeil, waschtafels, een kleerkast, ledikant, nachtkastje, een paar stoelen en andere benoodigdheden. Ziedaar een zeer eenvoudig en gemakkelijk schoon te houden huisje, en als men dan eene baboe heeft medegebracht, kan men het met een dagmeisje of tweemaal in de week eene schoonmaakster best af. „Ik vind eene baboe uitstekend," — zei die vriendin „daar zij beter te vertrouwen is dan vele Hollandsche meiden." (Zie Hoofdstuk IV.) Wil een Indische familie een bovenhuis huren, dat natuurlijk veel ruimer is, doch het tuintje mist, dan neme zij een eenvoudige cocos-looper op den trap. Zulke loopers zijn niet duur, sterk en gemakkelijk te onderhouden. Een bovenhuis kost ƒ300 a ƒ400 huur per jaar, ƒ15 a ƒ 20 aan waterleiding en ± ƒ90 a ƒ100 aan belasting. Ziedaar een klein idéé om onbezorgd en zonder schulden in Holland te kunnen leven. Inkoopen aan de deur moet mevrouw zelj doen en Jawarren"; de concurrentie is zeer groot en met afdingen wordt zeer goedkoop allerlei a contant verkregen. Over 't algemeen is het beter alles contant te koopen en steeds er zelve op uit te gaan. Ook voor kleeding raad ik reform aan. Maar bovendien raad ik aan, omdat het zoo gemakkelijk voor de wasch is, om het zg. Lahmann's ondergoed aan te schaffen. Men kan het zelf in huis wasschen en desnoods strijken en vouwen, 't Goed is zéér sterk en voordeelig. Over het Lahmann's ondergoed leze men hierachter, Hoofdstuk XVI. Men kan ook „en pension" gaan, wat wij noemen: in een commensalenhuis trekken. Dit valt echter meestal tegen en is met kinderen sterk af te raden." Tot zoover gaf ik mijn vriendin het woord. Ook voor Indië gaf zij ongeveer in denzelfden geest hare ideëen, die zooals uit het voorgaande gedeelte van dit hoofdstuk blijkt, vaak in strijd komt met „de versiering van het huis". Wat ik ook wel voor de ramen en vensters in Indië aanbeveel, zijn katoenen of lancaster gordijnen of wel étamine gordijnen, daar men in onze huizen toch, met de openslaande vensters, geen ophaalgordijnen heeft. Het Indische reform-huis is: alles zoo eenvoudig en goedkoop mogelijk, zonder prullen of stofnesten, die wel sieren, een gezellig aanzien geven, doch summa summarum geld kosten en kunnen breken of gestolen worden. Bij verhuizingen of overplaatsingen worden de meeste dier stofnesten, omdat ze in den regel souvenirs zijn, medegevoerd en nemen dan veel ruimte in en verhoogen zij de vracht der goederen aanmerkelijk. Wel is waar kan men dikwijls moeielijk af van de aangeboden souvenirs en sleept men ze van de eene plaats naar de andere mede, maar als de tijd de herinnering aan de schenkers doet slijten, gaan toch de meesten dier cadeautjes op de vendutie. Een niet te loochenen waarheid. E. Ziekenverpleging. I. KORT BEGRIP DER ZIEKTELEER. Wat is ziekte? Wat is gezondheid? Even als warmte en koude ongemerkt in elkander overgaan, evenzoo gaan ziekte en gezondheid ongemerkt in elkander over (Dr. Nolst Trénité). En evenals koude beteekent afwezigheid van warmte, beteekent gezondheid het ontbreken van ziekte. Het lichaam bestaat uit cellen, die alle leven, die alle hare functiën hebben, hare taak hebben te vervullen. Hapert het aan de functie, aan de taak van een der cellen, dan is die cel ziek. En als er -tal van cellen ziek zijn, welke tot één orgaan behooren, dan heet dat orgaan ziek, omdat het niet in staat is zijn werk te verrichten. Een gezond mensch mag zijn lichaam noch een der organen voelen. Zoodra hij ergens pijn heeft, is hij „abnormaal", niet meer „gezond." Dat pijn gevoelen behoeft niet altijd physieke pijn te wezen. Eenige stoornis in de werkzaamheid der cellen veroorzaakt bijv. gebrek aan eetlust, diarrhee, ijlen, snelle pols, enz. Die verschijnselen van abnormaliteit worden „symptomen" genoemd. Voorheen werden die symptomen als ziekten aangemerkt, zij wijzen echter slechts op verschijnselen, die een gevolg zijn van lever- of maag-, hersen- en hartziekten. Zoo heeft men ook nog locale ziekten, waarbij de patiënten gezond van harte zijn, o. a. bij gezwellen, beenbreuken, haemorrhoïden, enz. De ziekten worden onderscheiden in acute en chronische ziekten, d. z. ziekten van korten duur of langdurige ziekten. Dan onderscheidt men nog parasitaire ziekten, veroorzaakt door wezens1) van plantaardigen of van dierlijken aard, die op het lichaam van den mensch leven (bij hoofdziekten, spruw, le soort, bij schurft, trichiuose, wormen in het darmkanaal, 2e soort)'. Voorts infectieziekten 2). Elk ziekte eindigt met heele of gedeeltelijke genezing, dan wel met den dood. Verdwijnen de symptomen geheel, dan is de genezing volkomen. Bij herhaling der ziekte, welke men genezen achtte, zegt men dat zij „recidiveert." Als een recidief optreedt dan kondigt dit zich meestal aan door min of meer hevige rillingen en snelle temperatuurverheffingen. Bekend is dat de gewone temperatuur van den gezonden mensch is ± 37° Celsius, wat ongeveer gelijk staat met 99° Fahrenheit en 30° Réaumur. Is in een ziekenkamer de temperatuur 65" F., dan is dat 14° R. of 18° C. Is bij een bad de temperatuur 85° F., dan beteekent dat 24° R. of 30° C. , . Deze gegevens zijn, als maatstaf voor de ziekenverpleging, noodig te weten. Bij herhaalde temperatuur-opnamen raad ik aan, een grafische notitie aan te houden van den volgenden vorm. (Men kan er desnoods millimeterpapier voor nemen.) Er wordt 3 maal per dag opgenomen en telkens met een puntje het aantal graden gemerkt: 's morgens, 's middags en 's avonds. Men ziet dan dat de temperatuur van den patiënt den len dag koortsig is, dat de koorts stijgende blijft tot des nachts den 6en dag, dat de koorts mindert en op den 7en dag zoo goed nlc vprrhvprtpn is Met Temperatuur-opnamen. ') Parasieten genaamd, d. z. zooals reeds is aangeduid, wezens die op andere grootere lichamen leven. . 2) De oorzaak der infectieziekten ligt in het aanwezig zijn van nog minder georganiseerde wezens dan de parasieten, wezens die den overgang vormen tusschen planten- en dierenrijk. Ze worden bacteriën of microben genoemd en bevinden zich bij infectie-ziekten in de aangedane organen, soms ook over het geheele lichaam verspreid. Zij kunnen, indien voor hen de omstandigheden gunstig zijn, ook anderen ziek maken (besmetten). _ Zoo kan besmetting ontstaan door aanraking, soms zelfs door in de nabijheid te verwijlen van een patiënt met eenige infectieziekte (influenza, zware verkoudheid). Enkele plaatsen die geïnfecteerd zijn, leveren stof (bacteriën voor één oogopslag ziet de dokter, hoe het met den patiënt is gesteld. Om de temperatuur van een zieke op te nemen, brenge men den zg. „koorts-thermometer" in de okselholte, zoo, dat het bolletje goed in de holte ligt en niet, als zoo vaak gebeurt, dat het achter, onder den arm, uitsteekt. De arm moet daarom goed aan het lichaam worden aangesloten, opdat er nergens lucht bij Koorts-thermometer (tj3 der ware grootte). kan en het bolletje als 't ware in het lichaam is, inplaats van gedrukt tusschen arm en romp. Men houde den thermometer een kwartier op bovenbeschrevene wijze in de okselholte. Om het zwakken gemakkelijk te maken, late men hen den arm over de borst leggen en met de hand van den anderen arm den elleboog steunen. Dit korte begrip van de ziekteleer, dat voor leeken voldoende kan worden geacht, als zij het met aandacht lezen, moge de jeugdige moeders, als er geen dokter is, of als het nog geruimen tijd kan duren, eer hij komt, eenige aanwijzingen geven. De goede raad, zoodra mogelijk een arts te ontbieden, bij elk geval van twijfel of angst, van ongeval of plotselinge ongesteldheid, gelde steeds als eersten regel. Is voor Holland zelf die raad geen ijdele klank, hoeveel te ineer klemt hij voor Indië ? In het warme land, welks bewoners, niettegenstaande de vorderingen der hygiëne, dikwijls wegens klimaatsinvloeden — soms ook tijdens epidemiën door allerlei ziekten en plagen worden bezocht, blijft het van groot belang, ziekten te voorkomen en, bij ongevallen of ongesteldheden, de aandacht te wijden aan eene goede verzorging, eene nauwgezette verpleging der kranken. II. ZIEKENVERPLEGING. Over dit onderwerp openen wij een nieuw hoofdstuk, omdat het de plicht is der huisvrouw, meer nog dan in Europa, den dokter in vele opzichten te helpen. Indische kinderen zijn bepaalde ziekten, bijv. geele koorts (West-Indië), malaria (Indië; ook door de Pontijnsche moerassen bij Rome), waar, in de poelen, de larven eener soort mug leven. De steek van die mug veroorzaakt malaria. Cholera en ingewandstyphus zijn niet besmettelijk, wel de uitwerpselen der patiënten, als deze bij onvoldoende zorg in 't water worden geworpen en dat water vergiftigen (drinkwater). vaak stijfhoofdig en zullen bijv. zich altijd verzetten tegen het innemen van medicijnen, in welken vorm ook. De verpleging — ook de voorkoming van ziekten — omvat in de eerste plaats de zorg voor reinheid, zindelijkheid, goede ligging, keuze (in overleg met den dokter) van een goede stille ziekenkamer, het geregeld op tijd toedienen van medicijnen, het zorgen voor ventilatie, zonder tocht, voor afwisseling van licht en donker; het (bijna altijd noodzakelijk) scherp toezien, dat de baboes niets bij de zieken brengen, wat het genezingsproces zou kunnen tegenwerken. In hare domme goedigheid (geen goedheid .) zouden dezen de herstellende zieken met snoeperijen en vruchten overladen. Dat moet beslist worden tegengegaan. Daarom is voortdurende controle, hoe lastig ook, gebiedend noodzakelijk. . Volwassen zieken begrijpen, dat alleen stipte nakoming der voorschriften genezing aanbrengt, doch kinderen niet. Men zorge, als eenmaal het diëet door den dokter is opgeheven, dat de patiënten niet te veel in ééns krijgen. Hier wordt zoo gauw tegen gezondigd. De herstellenden zijn doorloopend hongerig. Geef hen liever zes maal telkens een weinig voedsel, b.v. om de 2 uren, dan tweemaal te veel in eens. De maag kan, door het lange vasten, niet tegen overdaad. Gevolg zou zijn: instorten. . , , , . Hoewel de ziekteleer, aan het begin van dit onderdeel, in het kort reeds behandeld is, kom ik er even op terug, om de huisvrouw er aan te herinneren, dat die leer tot 's dokters ressort behoort. Hij onderzoekt den patiënt en stelt de diagnose. Toch kan elke moeder, geen dokter zijnde, zeer goed oordee en, óf en wanneer zij voor iemand van hare omgeving den dokter moet ontbieden. , , , Dat oordeel kan als de vóór-diagnose worden beschouwd. De moeder ziet scherp, haar gevoel en oordeel tasten zelden mis. Zij ziet of een kind Jiangerig" is, of het een ongewone roode kleur heeft, of het er bleek uitziet, of de tong beslagen is ofde oogen „hol" staan. Zij merkt, of het kind b.v. zout snoept (kenteeken van koortsigheid), of het kind minder eetlust heeft, of het geregelden stoelgang heeft, hoe die stoelgang is, in t koit, aan het moederoog zal niets ontgaan. > Ik spreek niet van indolente, onverschillige mama s, die alle. aan baboe overlaten. .. Maar zulken zijn er immers weinig? Gelooft vrij, moeders, dat de dokter met één oogopslag heeft waargenomen, of hij met eene „moeder" heeft te doen dan wel met eene onverschillige Voorgewende angst, zenuwachtige drukte, komedieachtig vertoon kunnen hem niet misleiden. De moeder weet, zoo door gewoonte als door omgang met oudere dames van ervaring, welke de vele kenteekenen zijn bij talrijke gevallen; dan kan zij, met die wetenschap toegerust, in afwachting van den geneesheer, veel doen, om de"" ziekte te verlichten. Hier volgen ten overvloede, voor jonge moeders, de bijzonderheden, hoe in twee der meest voorkomende gevallen te handelen, tot de dokter is gekomen. Bij opkomende ziekte, kenbaar aan een warme, strakke huid, zonder transpiratie, duidende op koorts — of erger! - de zieke in bed laten liggen, de kamer koel houden, ijs bij de hand hebben, geen voedsel, van welken aard ook, opdringen, doch ook niet, op eigen hand, eenig medicijn toedienen. Eindelijk: zoodra mogelijk den dokter ontbieden. Vele jonge moeders hebben helaas de, van oudere dames overgenomen, ingewortelde gewoonte, eene doekoen te ontbieden. Dit is vooral bij Indische dames het geval: éérst de doekoen en, als deze de zieke soms verknoeid heeft, daarna den dokter. Het is een feit, dat bij vele Indischen een onbeperkt vertrouwen bestaat in de wijsheid en practische ervarenheid van de doekoens. Niets is betreurenswaardiger. Deze wezens doen onwillekeurig denken aan de „medicijnmannen" bij de roodhuiden, die alleen bij hun volkje in eer en aanzien staan. In het land der blinden is éénoog koning. Nu er zooveel degelijke artsen over geheel Indië verspreid zijn, is het belachelijk zijn toevlucht te nemen tot domme, onwetende, niet gediplomeerde schepselen. Indië heeft altijd een staf van zeer kundige doktoren gehad, voorheen — 40 a 50 jaren geleden — evengoed als nu; maar waren voorheen de doktoren niet talrijk in onzen uitgestrekten Archipel, tegenwoordig is hun aantal zeker verviervoudigd. Daarbij komen nog de gediplomeerde ziekenverpleegsters ! Oogenschijnlijk ben ik in contradictie met de telkens uit Indië vernomen klacht over gebrek aan geneeskundigen, speciaal aan militaire doktoren. Toch is het waarheid, dat er voorheen niet zóóveel doktoren in Indië waren, omdat er toen niet zoovele plaatsen van inwoning waren in geheele landstreken, nog voor Europeanen onbekend. De verpleegsters („zusters") en verplegers („broeders") zijn, sedert een 10 a 15 jaren, iets nieuws in Indië en heeft men hun aanwezigheid in den Archipel vermoedelijk te danken aan den Zuid-Afrikaanschen oorlog. Toen zij zagen welk groot arbeidsveld er voor hen nog open lag, zijn enkelen, na dien oorlog, oostwaarts naar ons Indië getrokken en hebben er een goed bestaan gevonden. Sedert zijn er vele nieuwe bijgekomen en kan men thans verpleging van particulieren en van de hospitalen requireeren. Men vindt o. a. zelfs een „Diaconessenhuis" te Tjikini (Batavia). 16 Voor de mij verstrekte, zeer vage, gegevens van de ziekenverplegingstarieven, zoeke men hierachter, in Afdeeling G, II „Voor de huishouding" onder letter Z. _ .... De „moeder" vergete nimmer dat zij — zoolang zij kan, „de beste verpleegster" blijft. . Afgescheiden nog van de omstandigheid, dat t niet altijd schikt, verpleging te moeten bekostigen. Bij verschillende buikaandoeningen, van af gewone pijn in den buik tot de gevaarlijkste soort (cholera), worde dadelijk medische hulp ingeroepen. De zieke moet dan insgelijks te bed en warm worden gehouden onder een of meer dekens, terwijl, in afwachting van 's dokters komst, gezorgd worde voor warm water, ijs, de gewone huismedicijnen: kamferspiritus, kajoepoetih-olie, compressen voor koude en warme omslagen, enz. Het is daarbij zeer aanbevelenswaardig altijd een fleschje cliolcra-drank in huis te hebben, niet om er roekeloos mede om te gaan of om er dadelijk, bij eenig verdacht verschijnsel (misselijkheid, braking, waterigen stoelgang, herhaalden stoelgang, enz.), naar te grijpen, maar om den dokter er op te wijzen, dat dat geneesmiddel in huis is. Ook laudanum mag niet in een Indisch huishouden ontbreken. Beide geneesmiddelen moeten evenwel zorgvuldig achter slot worden gehouden. Alleen de heer en vrouw des huizes behoeven te weten, wüar zij zijn te vinden. In gezinnen met veel kinderen en groot inlandsch dienstpersoneel kunnen dikwijls ongelukken van allerlei aai d schier dagelijks — voorkomen. Men moet dus bekend zijn met de : III. EERSTE HULP BIJ ONGEVALLEN. De vrouw des huizes moet, in verband met het bovenstaande, weten welke maatregelen zij heeft te nemen. Tot het nieuwste op het gebied van ziekenvervoer — een voornaam gedeelte der ziekenverpleging behooit wel het, op de jongste tentoonstelling van liet Roode Kruis te s-Gravenhage (13—-29 Juni 1908), door doctor J. Schoemaker gedemonsteerde ziekenraam van Dr. C. de Mooij. Het werd eervol vermeld en om het practische nut zeer geroemd, wegens zijn doelmatigheid. Hospitalen hier te lande en onze oorlogschepen zijn er reeds van voorzien. Zonder een gewonde of besmette zieke in de armen op te tillen, of overigens ook maar aan te raken, kan men hem met dat 'raam, in een zelf verlangde houding, van overal naar overal overbrengen, zonder letsel of eenige pijn voor den patiënt. Een uwer kleinen treft bijv. een ongeluk, ver van huis, dan is liet ziekenraam de Mooij „het aangewezen vervoermiddel". Het raam is 185 c.M. lang, 54 c.M. breed en slechts 25 m.M. dik, bestaat uit één stuk Mannesmanbuis, zonder handvatsels en pooten en weegt slechts 8.3 K.G., en kost in Holland, kant en klaar, met alle banden, koorden en hulp- of draagzeelen, enz. ƒ42.50 Bij vervoer van een gewonde (brandwonden, beenbreuken) of om bewusteloozen bijv. uit den brand te halen, van krankzinnigen of kwaadwilligen, enz. behoeft men slechts — als die nuttige ramen er zijn naar het hospitaal er om te telefoneeren en — men schuift het raam onder den gewonde, die op den gezonden kant is gekeerd (zie de afbeelding) waarna deze op het raam wordt teruggedraaid en, middels de oksel- en bekkenbanden wordt vastgesteld; daarna gaan de beide zijlappen van het draagzeil over den patiënt heen en is deze, stevig doch pijnloos gebonden, voor het vervoer gereed. Men zij altijd, vooral bij zware verwondingen en breukbanden, enz. indachtig, dat de eerste hulp beginnen moet met een doelmatig vervoer en niet met het eerste verband. Dit moet in het hospitaal of aan huis geschieden, waar inmiddels de dokter is ontboden. Het raam ziet er aldus uit: b-b. zijlappen ter bevestiging v. d. patiënt. c-c-c. riemen of koorden, om de lappen vast te maken. e-e. draagzeelen. i-i. het stalen raam, zonder zeildoek. n-n. passanten ter doorlating der okselbanden. s-s. lederen steunschijven. t-t. bekkenbanden. In 't algemeen geve men den verongelukte een gemakkelijke houding. Moet zoo iemand worden vervoerd, terwijl ter plaatse geen ziekenraam aanwezig is, dan neme men de meest mogelijke voorzichtigheid in acht en wijde men de aandacht in het bijzonder aan het verwonde deel, om dit, door doelmatige ligging of bevestiging, te beschermen. Ziekenraam van Dr. DE Mooij. Kan de zieke nog eenigzins loopen, dan worde hij gesteund, op de beste en voor hem gemakkelijkste wijze. Heeft er een ongeval, veraf van de eigen woning, plaats, b.v. op jacht, dan zie men, als hierboven, bij ontstentenis van een ziekenraam de Mooij een draagbaar (baléh baléli) desnoods een breede plank te krijgen, bedekke deze met een doek, zorge voor een kussen (bantal) voor het hoofd en vervoere daarop den zieke, daarbij lettende, dat de dragers zoo mogelijk van dezelfde grootte zijn. Den patiënt voor pijn vrijwarende, trachte men nauwe kleedingstukken los te maken (riem, corset, kousebanden, enz.) en nieuwsgierigen te verwijderen. Wonden. Daarbij is het hoofdzaak er zoo min mogelijk aan te komen! In medischen zin vertrouwt men slechts gedesinfecteeide handen en gesteriliseerd verbandmateriaal. Men wissche zand en vuil weg, door middel van lauw (gekookt) water, waarin eenig antiseptisch middel is gedaan (b v. carbol 3 pCt., goulardwater, creolinewater — 1 theelepeltje zuivere creoline op '/2 L. water). Geronnen bloed late men op de wonde zitten. Is eene wond met verontreinigd, dan bedekke men haar met een schoonen, diogen doek of lap van jodoform-gaas en bevestige dezen met een z w achtel Bij bloedingen houde men het verwonde lid in de hoogte, opdat de bloedstroom langzamer gaat. Daarna ontbloot men de wond, door de kleedingstukken tot aan het lijf open te knippen en drukt een schoone doek of compres jodoformgaas stevig met de hand of door een tweeden doek op de wond. Men gebruike nooit spinneweb, aarde, stijfsel of iets dergelijks op eene wond! Blijft het bloed doorvloeien (helder rood spuitend bij verwonding van een slagader), dan moet men dien ader toedrukken aan de zijde van den romp. Die ader ligt: aan den hals aan den binnenrand van de scheeve halsspier aan den bovenarm aan den binnenrand van den biceps, aan den' pols vlak op het been, aan de dij aan de voorzijde beneden het midden van de liesplooi. Bij verwonding van den grooten slagader in de okselholte, kan men, door den schouder krachtig naar achter en beneden te trekken, ook met behulp van den anderen arm, de slagader tusschen het naar beneden gebrachte sleutelbeen en de eerste rib dichtdrukken. Als men aan arm of been op de bovengenoemde plaatsen door vingerdruk (duim) de bloeding niet tot staan kan brengen, moet men het lid afbinden, d. i. het lid met een elastische omsnoering van den bloedstroom afsluiten. Bij neusbloeding: koude omslagen in den nek of ook op den neuswortel; een koude sleutel in den nek kan ook dienen; verder: heete handbaden, neusgat dichtdrukken of dichtstoppen met schoone verbandwatten. Bij maagbloeding (bloedbrakend). Veel bloed, dat er donker, klonterig uitziet, soms vermengd met spijsresten. Dan is volstrekte rust hoofdzaak ; men laat den patiënt stukjes ijs inslikken en legge een ijszak op de maagstreek. Bij bloedspuwing late men den patiënt ook rustig liggen. Er zal dan bij hoesten eene kleinere hoeveelheid bloed te voorschijn komen, dat helderrood en schuimend ziet. Zorgen voor koele ligging, het spreken absoluut verbieden, water met wat citroensap te drinken geven en stukjes ijs in den mond brengen. Bij al deze gevallen worde zoodra mogelijk medische hulp ingeroepen, evenals bij gevallen van zware verbrandingen, vergiftigingen, slangenbeten, koolzuurvergiftigingen, zonnesteek, dollehondsbeet, bij drenkelingen, onmacht, slaapwandelen, enz. Verbrandingen. Deze zijn in drie soorten of graden te verdeelen ; die van den derden graad zijn de ergste en gevaarlijkste. Deze gaan het diepst, verwoesten het „weefsel" en vertoonen een zwartachtige brandroof (verkoling). Het weefsel is het samenstel van cellen, waaruit het menschelijk lichaam bestaat. Die cellen zijn gevuld met stof, half vast, half vloeibaar, protoplasma genaamd. De spieren bestaan uit langwerpige cellen, samen „weefsel" geheeten ; deze kunnen zich samentrekken en zijn elastisch, wat wij in het dagelijksch leven vleesch noemen. De verbrandingen van den tweeden graad zijn minder gevaarlijk dan de bovengenoemde en vormen blaren op de huid. Die van den eersten graad komen zeer dikwijls voor, zijn van geringen omvang en ongevaarlijk; ze brengen slechts een oppervlakkige ontsteking te weeg en veroorzaken een pijnlijke roodheid aan de huid. Verbrandingen van den derden graad zijn beslist doodelijk, als zij slechts '/» van het lichaam-oppervlak hebben getroffen, die van den tweeden graad als zij van genoemd oppervlak hebben aangetast, terwijl die van den eersten graad alleen den dood kunnen veroorzaken, als zij zich over meer dan '2/s van het lichaam-oppervlak uitstrekken. Bij zeer erge levensgevaarlijke brandwonden zijn de ongelukkigen zeer rustig; zij voelen gelukkig weinig pijn, zuchten soms diep en verlangen slechts water te drinken. Omdat de huidwerkzaamheid belemmerd is, volgt de dood. De zieke stikt. Bij de verbranding van den derden graad past men het waterbed toe, na den verbrande uit het vuur en de vlammen te hebben gered. Men werpe den verbrande op den grond om de vlammen te verstikken, daarna hale men pas koud water en begiete hem, waarna de verbrande kleeren voorzichtig van het lichaam moeten worden weggeknipt of gesneden. Men bedenke dat elke handeling voor den gebrande zeer pijnlijk is. Heeft hij onder de behandeling dorst, dan geve men hem warme opwekkende dranken: thee, koffie. Bij brandwonden van den tweeden graad tracht men de brand- blaren te behouden. Men hale ze nimmer open! Hoogstens kan, bij sterke zwelling van de blaren, er even in worden geprikt, om overtollig water te laten wegvloeien. Bij brandwonden van den eersten graad passé men verkoelende omslagen toe van 25"—27'/»" C- Verder heeft men de volgende bekende huismiddelen : olie in 't algemeen, lijnolie, ongezouten boter, brij van rauwe aardappelen of van aardappelschillen, eiwit. Zooals hierboven gezegd : dadelijk den dokter er bij halen. Bij vergijtigingen, die onderscheiden worden in scherps en verdoovende vergiftigingen, worde als volgt gehandeld : men dient den patiënt in de eerste plaats een of ander tegengif toe-, melk, eiwit, veel water zijn wel de eenvoudigste middelen ; dan volgt zoutwater, zeepwater of zeepsop, in het algemeen een of ander vocht, dat braking veroorzaakt. Ook den vinger in de keel brengen, den huig kittelen en braking bewerken. Tot de scherpe vergiften, die eene bijtende werking uitoefenen, behooren: zuren, zooals: carbolzuur, zwavelzuur, zoutzuur, salpeterzuur, vitriool, alle loogzouten, ongebluschte kalk, soda, ammoniak, geest van salmiak, potasch, enz. De meesten roepen onmiddellijk de hevigste pijnen en krampen op in maag en onderlijf. Zuren verbranden bovendien inwendig nog het slijmvlies van het spijsverteringskanaal van den mond tot de maag. Tot de verdoovende vergiften rekent men: opium, morphine, laudanum, nicotine, alcohol, blauwzuur, strychnine, de talrijke ratjoen-soorten, waarvan de doekoens zoo op de hoogte zijn. (Ook de goena-goena kan vrijwel tot deze verdoovende middelen worden gerekend, althans de bewerkte persoon ondergaat, een tijd lang, onbewust een kuur, die hem of haar allengs tot een ander, vaak willoos wezen stempelt. Hij geraakt onder den bedwelmenden invloed van den persoon die de goena goena toepast en veelal helaas met goed succes. Hij wordt bekoord, gecharmeerd, betooverd!) Ook de zoo bekende ketjoeboeng is het echt indische verdoovingsmiddel, dat veelal door dieven en slecht gespuis wordt aangewend, om door de dampen van de verbrande ketjoeboeng den persoon in diepen slaap, aan nachtmerrie gelijkstaande, te doen komen. De bewerkte persoon ziet dan soms alles, doch is machteloos, verlamd. Bij nagenoeg al de vergiftigingen door scherpe of verdoovende middelen worde onmiddellijk de dokter gehaald, telephonisch, met vermelding van het spoedeischend geval. Een door laudanum vergiftigde sta men niet toe dat hij gaat liggen of slapen. Men houde hem staande en loopende, desnoods onder beide armen gesteund. Heeft de laudanum uitgewerkt, waarbij braakmiddelen kunnen worden toegepast, dan kan er eerst sprake zijn van eenig herstel. Bij vergiftigingen door insectensteken, vergiftige vliegen, bijen, wespen, koembangs, enz. bedekke men het gestoken deel met gewreven rauwe aardappelen, wrijve later olie in en wassche den beet of steek met azijn af. Ook uiensap, in verbinding met het daarop volgend inwrijven met olie, is een zeer goed middel. Bij slangenbeten (natuurlijk van vergiftige slangen, oelar belang) een „aderpers" boven de wond aanleggen, dan de wond uitzuigen. Hierbij zij men bedacht, dat hij of zij, die de wond uitzuigt, aan lippen noch tong eenige verwonding heeft. Het gif uitzuigen, wegspuwen, den mond spoelen, weer uitzuigen, enz. tot er bloed uit de beetwond komt. Wond vervolgens schoonwasschen en uitbranden of behandelen met bijtende kali. Intusschen is de arts wel reeds aangekomen en geve men hem de verdere behandeling over. Koolzuurvergiftigingen. Het inademen van vergiftige luchtsoorten komt gelukkig in Indië weinig voor, omdat alle huizen ruim en luchtig zijn gebouwd en de warmte het ventileeren tot eene noodzakelijkheid maakt. De verstikte wordt bij dergelijke vergiftigingen snel verdoofd. Mocht het gebeuren, dat zich een enkel geval voordoet, dan moet men in de eerste plaats frissche lucht binnenlaten, d. i. alles openzetten, daarna den bewustelooze trachten bij te brengen, door de kleeding los te maken en alles wat de ademhaling belemmert te verwijderen: das, boordje, nauwsluitende riem, enz. Om gestikten in het algemeen bij te brengen, althans te trachten hen nog voor het leven te behouden, is het hierboven vermelde de eenige weg. Verstikking kan door mijngas, maar ook door ophanging (zelfmoord), worging (moord of poging tot moord), eveneens door het binnenkomen van vreemde lichamen, b.v. stukjes been, groote brokken van vaste spijzen (gulzigheid), worden veroorzaakt. In het laatste geval wordt de persoon blauwrood in het gezicht, slaat hij met de armen om zich heen en stort dan bewusteloos neer. Gulzige kinderen, die te groote brokken, soms heele schijven gebakken aardappelen, enz. willen doorslikken, kunnen in dergelijk verstikkingsgeval verkeeren. Behandeling: neus met linkerhand dichthouden en met duim en wijsvinger van de rechterhand zoo diep mogelijk in de keel komen en het voorwerp vatten en naar buiten halen Men trachte de lucht uit de longen te persen, als het voorwerp blijft zitten, en drukke den persoon met borst en* buik tegen den muur of eenig stevig staand meubel: een kist, enz. Die druk perst de lucht uit de longen, vooral als er nog met de vuist een paar korte, krachtige slagen worden toegebracht op den nek, tusschen de schouderbladen. Bij zonnesteek beginne men den patiënt op een koele plaats te brengen, alles, wat benauwt en strak zit, losmaken, das en kraag, knellende banden, enz. Ijs toepassen en den patiënt bewaken, tot de dokter komt. Zonnesteek is beroerte ten gevolge van hitte. Ontstaat deze buiten, dan brenge men den patiënt in de schaduw, op een koele plaats, op den vochtigen grond; ontstaat hij binnens- kamers, dan worde de patiënt in de frissche lucht gebracht. Treedt de beroerte in, dan valt de getroffene bewusteloos neer, het gezicht wordt donker- of blauwrood, de blik strak, de huid heet en droog, ademhalingsnel, de pols klein, zwak, nauwelijks voelbaar. Voorbehoedmiddel tegen zonnesteek is veel drinken, een kiezelsteentje in den mond houden, dat speeksel opwekt en den tong in arbeid houdt, in de hitte niet te dicht op en bij elkander loopen, vooral bij zwoele lucht, als er zich geen blaadje beweegt en alles in de natuur trilt in de heete loodrechte zonnestralen. Bij dollehondsbeet worde, in afwachting van 's dokters komst, dadelijk de wond uitgezogen of uitgewasschen met lauw water en azijn en ammonia liquida toegepast, dat scherp prikkelend op de huid en op den beet werkt — zelfs op de huid blaren voortbrengt. Het werkt nuttig als bijtmiddel bij vergiftige wonden of beten van dieren. Tegenwoordig wordt zeer spoedig de patiënt naar het Instituut Pasteur te Batavia overgebracht, waar de gewone kuur, middels serum, tegen den beet van dolle honden, wordt toegepast. De patiënt heeft, als eerste verschijnsel na den beet, hevige krampachtige samentrekkingen van den slokdarm (slikkramp), die op vreeselijke wijze toenemen. Daarbij komt watervrees. Nog één Europeesch (beproefd) middel worde hier aangegeven, zoo ook een inlandsch (Indisch) middel. Een recept van zekeren houtvester Gastel luidt: „Ik wil mijn beproefd middel tegen dollehondsbeet niet met mij in het graf nemen, maar het openbaar maken; het is de laatste dienst dien ik de wereld kan bewijzen. Men neme warme wijnazijn en lauw water, wassche daarmede de wond schoon uit en droge haar. Dan giete men eenige druppels zoutzuur op de wonde, daar minerale zuren het vergift van het speeksel vernietigen (uit Dr. M. Platen, „De Nieuwe Geneeswijze"). Een mijner vriendinnen had een prachtig hondje te Magelang. Het diertje werd hevig gebeten door een dollen hond. Het bloedde uit 'n paar wonden en zij was zeer onder den indruk van dat treurige geval. „Laat mij hem behandelen, Mevrouw," zei haar oude huisjongen. „Mag ik? Vindt U het goed?" Zij gaf toestemming. De bediende kapte een jonge pisangloot van 2 a 3 voet hoogte en behandelde dadelijk het diertje met het dikke witte vocht (getah) uit den stam. Dit deed hij eenige dagen lang, telkens eenige malen. De wonden genazen. Het beestje is verder gezond gebleven. Wat te verrichten bij drenkelingen? Een drenkeling moet men als schijndoode behandelen; de pogingen om het leven te roepen, moeten soms vele uren lang worden voortgezet. Men legt den drenkeling eerst met den buik op z'n knie of op een stoel, een tafel, enz., en ondersteunt het hoofd, zoodat MALEISCH KOMEDIEGEZELSCHAP (BANGSAWAN) CHINEESCH KOM EDI EG EZELSCHAP (WAYANG) i borst en hoofd lager komen, dan kan het water uit longen en maag wegvloeien, wat men door druk op den rug kan bevorderen. Daarna reinigt men mond en neus van slijk, trekt de tong naar voren met een doek en bevestigt die (niet ruw) aan de kin. Natte en vooral nauwe kleedingstukken worden verwijderd en men begint, als het noodig is, met kunstmatige ademhaling. Daartoe legt men den drenkeling plat op den rug, de schouders iets hooger op eenig opgevouwen kleedingstuk. Is men alleen, dan plaatst men zich op de knie achter den patiënt en neemt beide armen stevig vast, aan den onderarm dichtbij den elleboog. Daarna heft men ze gelijkmatig in de hoogte, tot over het hoofd gestrekt en houdt ze hier 2 seconden vast. De borstkas wordt dan uitgezet en lucht treedt in. Vervolgens voert men de armen op dezelfde wijze terug en drukt ze 2 seconden lang stevig vóór tegen de borst, waardoor de lucht weer uitgedreven wordt. Bij deze behandeling ligt 't hoofd achterover, lager dan de schouders en schouderbladen, opdat door de aangegeven manipulaties de lucht 't beste in de borstkas kan komen. Wordt de drenkeling door twee personen bijgebracht, dan neme elk één arm en verricht er mede, gelijktijdig en gelijkmatig, als boven is beschreven. Zijn er drie, die helpen, dan kan de derde persoon de tong met een doek in de hoogte houden of de kaak naar voren duwen. De bewegingen bij de kunstmatige ademhaling moeten langzaam, voorzichtig, krachtig en gelijkmatig gebeuren (tellen : 15 maal in de minuut, totdat zelfstandige ademhaling, zonder hulp dus, optreedt. Daarna gaat men den bloedsomloop en de lichaamswarmte verhoogen. Onder droge, warme dekens of kleedingstukken wrijft men de ledematen van onder naar boven en geeft, zoodra de patiënt slikken kan, theelepelsgewijze warme dranken, koffie, wijn, maar niet te veel. Intusschen heeft de dokter zich reeds met den patiënt beziggehouden en kan hij al de toepassingen, vóór zijne komst, niet dan goedkeuren. Onmacht, flauwvallen, bewusteloosheid. Men trachte eerst de oorzaak te weten te komen (flauwte, sterke drank, vergiftiging, drift, erfelijke vallende ziekte, enz.) en richte daarnaar de behandeling in. In het algemeen verwijdere men 't eerst de nauwe kleedingstukken en verschaffe men daardoor versche lucht. Wanneer het gezicht bleek is (onmacht) legge men het hoofd laag, wanneer het hoofd rood ziet, hoog. Bij onmacht worde eau de cologne, ether of azijn met water gebruikt, in 't algemeen iets dat het reukorgaan prikkelt, men houde een zakdoek met eau de cologne dicht bij den neus en bevochtige voorhoofd en slapen er ook mede. Bij vallende ziekte zorge men voornamelijk, dat de zieke zich niet kan bezeeren; men breke geen vuist open of dergelijke hardhandigheden. Bij al "deze gevallen is kalin optreden hoofdzaak en wordt een stil vertrek voor de behandeling aanbevolen. Nieuwsgierigen worden verwijderd, elke drukte vermeden, geweeklaag van baboes en bedienden gebiedend gesmoord. Slaapwandelen. Het behoort gelukkig tot de zeldzaamheden, dat kinderen (somtijds volwassenen) nachtwandelaars zijn. Dat is het gevolg van een werkzaam geestesleven, waarbij komen : fantasiën, opgewekt door opwindende verhalen, slechte, ondoelmatige ligging, overvloedige maaltijden, vooral 's avonds, enz. De geest komt in den slaap niet tot rust, het hart herstelt zich niet, maar jaagt het bloed onregelmatig snel door het lichaam, enz. Men sta niet het op den rug liggen toe, evenmin het houden der handen op de borst. Een en ander veroorzaakt beklemming, het gevoel van verstikking (nachtmerrie). In den droomenden toestand geraakt de slaper in eene soort van halve sluimering. Enkele spiergroepen, die dan ter beschikking van den slaper komen en hem tot beweging in staat stellen, veroorzaken de verschijnselen, bekend als slaapwandelen. De slaper zal zelfs op gevaarlijke punten, in dien slaap, komen, zelfs op daken en goten klimmen, zonder gevaar. Men wekke hem nooit. Daar het geestesleven zoowel als het vermoeide lichaam rust noodig heeft, is geconstateerd dat, om gezond en krachtig te leven, studeerenden en geestesarbeid verrichtenden (rekenaars, auteurs) meer behoefte hebben aan een ongestoorden slaap, d in lichamelijken arbeid verrichtenden. Kinderen moeten zoo lang slapen als zij begeeren, vooral als ze jong zijn en nog niet school gaan. Kinderen van 9—12 jaar hebben 10 a 11 uren ongestoorden slaap noodig. En zoo al minderende bij vorderenden leeftijd. Een en ander te veronachtzamen kan geesteswerkzaamheid opwekken, slaapwandelen ten gevolge hebben. Een natte dweil voor het bed wordt als voorbehoedmiddel vaak aangewend. Het bedwateren, waaraan zooveel kinderen zich, buiten hun schuld, bezondigen, is een bewijs, dat de patiënt overdag wel, doch in den slaap niet de urine terug kan houden. De prikkel tot wateren, die de gevulde blaas zou moeten veroorzaken, is niet sterk genoeg, om het kind te doen ontwaken. Het gevolg is, dat het in den slaap de urine loost. Dit wijst op zwakte. Deze verdwijnt gelukkig, in den regel, met de jaren. Onverstandige ouders en opvoeders plegen vaak de kleinen er voor te beknorren, te beschamen, ja zelfs te bestraffen, hetgeen zeer verkeerd is. De kleintjes kunnen het niet helpen. Wel kunnen de ouders en opvoeders er iets aan doen om dat wateren tegen te gaan, door le. kort voor den slaap weinig vloeibaars te' geven, niet te laat te laten eten en dan naar bed, 2e. voor zich ter ruste leggen, het kind ter dege te doen urineeren, 3e. het 's nachts 1 of 2 maal, b.v. om 12 uur en om 4 uur, te wekken en op den pot te zetten, al is het voor drie kwart in slaap. Het zal toch, in den droomenden toestand overeind gezet — natuurlijk goed vastgehouden - begrijpen dat het moet urineeren. Men legge het dan weer rustig in 't bedje. Ik beweer dat in bed waterende kindertjes gewoonlijk gemakzuchtige bakers en mama's hebben. Bij de hoofdpunten, in deze onderafdeeling behandeld, heb ik reeds gewezen op verschillende wijzen om het ongeval, de kwaal of de gewoonte te breidelen. IV. ZIEKTEN EN ONGEVALLEN TE VOORKOMEN. Voorzorgen tegen Infectie (besmetting). Dit onderwerp mag ook voor jeugdige moeders een punt van behandeling vormen. In het kort zij hieromtrent het volgende vermeld : 1°. Het lichaam rein en frisch houden. 2°. Er op te letten of de leden van het gezin geregelden stoelgang hebben. In Indië leidt vooral obstipatie tot ziekten, tot kwalen, die chronisch worden. Er zijn huismoeders, die geregeld om de veertien dagen of om de maand den leden, ook bedienden, van het gezin ricinusolie (castor-olie, minjak strolie) toedienen. 3°. Bij huiveringen chinine ingeven, ook asperine of antifébrine. Om transpireeren te bevorderen diene men salicyl toe. 4U. De meeste voorbehoedmaatregelen echter neemt men tegen besmetting {infectie), daar deze veelal ziekten met zich medebrengt. Bij wonden welke heeten besmet te zijn en door onachtzaamheid verergerd zijn geworden, worde de ontsmetting (desinfectie, antisepsis) toegepast. Daartoe bestaan zeer bekende middelen. Na desinfectie is een wond zonder sepsis of aseptisch-, zij blijft evenwel altijd een vruchtbare voedingsbodem voor terugkeerende besmetting, vooral door bacteriën. Een instrument, een stuk gaas, enz. daarentegen zijn, na desinfectie onvruchtbaar, „steriel". Daarom dat zoodat men in plaats van gedesinfecteerde van instrumenten en verschillende verbandstoffen, spreekt van „gesteriliseerde" (Zie: wonden, pag. 244). Het desinfecteerenof dooden van bacteriën kan geschieden door: Sublimaatoplossing (zwaar vergif): 1 deel op 300000 deelen water. Carboloplossing: 2 tot 5 deelen carbol op 100 deelen water; carbol tast ook de instrumenten niet aan. Creoline: 2 a 3 deelen op 100 deelen water. Om faecaliën van cholera- en typhuslijders te ontsmetten. Ook geschikt voor het desinfecteeren van handen, onderkleeding, instrumenten. Lysol, afkomstig van creoline: 1 a 5 deelen op 100 deelen water. Boorwater. Jodoform in poedervorm. Werkt droog op, sterk antiseptisch en is onwelriekend. Salicyl-zuuroplossing, een zwakker ontsmettingsmiddel, zoo ook Menthol, dat veelal gebruikt wordt voor het desinfecteeren van instrumenten, bij oogaandoeningen in gebruik. Nog verdient bijzondere vermelding dat tot de voorbehoedmiddelen tegen infectie behoort: het letten op eet- en drinkgerei. Een zieke moet zijn eigen kopje, borden, glas, enz. voor zich alleen hebben. Toch wordt nog aanbevolen de voorwerpen na gebruik om te wasschen en te desinfecteeren in een heete 2 pCt. sodaoplossing. Ook restanten van eten uit de ziekenkamer geve men zoo maar niet weg. Die behooren eerst nog eens goed opgekookt te worden. Voorts worde een wakend oog gehouden op het uitgaand en dan „schoon" terugkomend waschgoed. Hoe geschiedt de wasch ? Bij den menatoe (waschmau) op de inlandsche wijze, d. w. z. slaan, wit wasschen met of zonder zeep, drogen en strijken. Lijfgoederen van zieken kunnen evenwel smetstoffen bevatten en is het daarom zaak, ze drie uren lang in een 3 pCt. groenezeep-oplossing te doen, welke op 50' warmte wordt gehouden. Men late het goed er twee etmalen in staan. Daarna kan het op de gewone wijze worden behandeld. Onbezoedeld waschgoed doet men in een oplossing van 2'/2 ons groene zeep en 2 lepels petroleum op 2 emmers water; dit wordt gekookt en het goed er V2 uur lang in gedaan. Dan gaat het op de gewone wijze in verdere behandeling bij den waschman. Zeer besmet zieken- en beddegoed doet men, vooral in Indië, 't best te verbranden. Door hitte (100" C.) kan men eveneens bacteriën dooden, die in besmette goederen, enz., huizen.. Ook het inenten van de huisgenooten met koepokstof, gedurende of liefst tegen het uitbreken eener pokken-epidemie, behoort tot de moederlijke voorzorgen. De ingeente wordt door de inenting immuum (onvatbaar voor de ziekte) gemaakt. V GEZONDHEIDSLEER VOOR DE TROPEN. De voornaamste zorg voor eene goede gezondheid en als zoodanig een middel om ziekten te voorkomen, is wel de toepassing van de voorschriften der bovenstaande leer. Heb ik reeds hier en daar, in vorige hoofdstukken, gewezen op enkele bijzonderheden waarop gelet dient te worden, zoo men lang gezond wil blijven, zij worden hier ten overvloede alle nog eens vermeld. lu. Geregelde levenswijze. Men sta vroeg op, vijf a zes uur in den koelen morgen, en ga niet te laat naar bed, tien a elf uur. 2". Kleed U niet te warm, evenmin te luchtig. Men is, wegens de hitte, zoo licht geneigd, het flanellen hemd uit te laten. Dat geschiedt zelden straffeloos. Verkoudheid, gevatte kou, rheumatiek, zelfs koorts kunnen er het gevolg van zijn. Te veel of warme kleeding bezorgt den nieuweling een lastig jeukenden uitslag, roode hond genaamd. Tegen roode hond is het 't beste de huid met natte bedak in te smeren en dit te laten opdrogen. Men krabbe de huid niet open, al wordt het jeuken somtijds ondragelijk. Ook wordt — ter voorkoming van zware verkoudheid — beslist ontraden, des avonds, zelfs gekleed, in de buitenlucht vóór het huis te zitten. Het z.g. „klimaatschieten" heeft velen berouwd. De avondlucht is zeer dampig, al bemerkt men het weinig. De kou, de vocht trekt in de kleeding en in het lichaam en men wordt zwaar verkouden (influenza). Het heerlijke maanweer is vaak zoo verleidelijk, de rust daarbuiten zoo genotvol, in luierof wipstoel. Vertrouw den maneschijn nooit. 3°. Nieuwelingen moeten leeren zich te schikken naar de veranderde invloeden door het klimaat op hen uitgeoefend; zij moeten nog acclimatiseeren. Dat doen zij van zelf, onbewust, wijl zij de gewoonten van Indië wel moeten volgen: andere dagverdeeling, voeding, kleeding. Zij worden, na eenigen tijd, geheel Indisch in doen en laten, al laat de kennis van taal en volk "nog te wenschen over. Het Kaukasische ras heeft de wonderlijke macht, zich voor een zekeren tijd, naar welk klimaat ook, te schikken. Of het acclimatisatie proces zonder stoornis afloopt, hangt grootendeels van de levenswijze af en van den wil, om in Indië „Indisch" te worden. Men behoeft echter niet in uitersten te vervallen en den inboorling in leefwijze, kleeding, enz. na te volgen. 4°. Voor Hollanders is het 't geschiktste tusschen het 20ste en 30ste levensjaar in Indië te komen. Jongeren zijn soms niet sterk genoeg aan het klimaat des laaglanden (vlakten) weerstand te bieden. De meesten der nieuwelingen, jongelieden, komen immers in betrekking op de kustplaatsen? Het is raadzaam, dat iedere Europeaan, eer hij naar Indië gaat, zich zorgvuldig geneeskundig laat onderzoeken. Verborgen organisch lijden, eigenaardigheden van gestel of temperament kunnen iemand ongeschikt maken voor tropische gewesten. 5". Met het voedsel zij men in den eersten tijd zeer voorzichtig. De rijsttafel en, meer nog, de heerlijke vruchten, ver- lokken den nieuweling zoo spoedig tot buitensporigheid. Men zij zeer matig! Een goed plaatsgrijpende spijsvertering is de belangrijkste van alle functiën, die met de voeding in verband staan. Is éénmaal de maag in opstand, dan heeft men de poorten opengezet voor ziekten. Vooral voor ziekten, die de spijsverteringsorganen betreffen. Men drage daarom zorg, dat de noodige materialen (het voedsel, de dranken) van dien aard, verscheidenheid, hoeveelheid en hoedanigheid zijn, dat zij behoorlijk door de organen van het lichaam worden verwerkt. Zoo niet, dan heeft men kans op maagkwalen. Wel een derde van de maaglijders hebben hunne ziekten op de eene of andere wijze te danken aan het voedsel en de dranken! Onvoldoende gekookt! Reeds in Afdeeling A, VI (Voeding) werd op pag 54 gewezen op het goed en doelmatig bereiden der spijzen, zoodat de kracht, de eigenlijke voedingstoffen tot den mensch komen. Er gaat n.1. te veel kracht verloren door gewoon koken, afgieten, enz. en het nut, dat men zich van alle voedsel voorstelt, is nihil. Onder de kookgereedschappen, niet opgenomen, maak ik er te dezer plaatse gebruik van, te wijzen op de in Holland gebezigde stoomkokers, die in den handel verkrijgbaar zijn in verschillende prijzen. Men zij echter voorzichtig en bestelle niet losweg bij den een of ander, daar alle fabrikaten niet even deugdelijk zijn. Men kan er alle gerechten mede stoomen: bruin brood, rijst, aardappelen, appeltjes, chocoladepudding, sajoers, enz. De voordeelen van het gebruik zijn: Besparing van brandstoffen; zindelijkheid; weinig arbeid; onmogelijk overkoken en aanbranden; de spijzen bevorderen, door hun krachtigsten natuurlijken toestand, de gezondheid; de huisvrouw is van slaafschen keukenarbeid bevrijd evenals de kokkin van hare verantwoordelijkheid. Alles wordt goed gaar en is krachtig. Vooral voor ziekten zoo veel waard en, in 't algemeen, voor de tropen. Men ontbijte sober: brood, een eitje, een stukje kaas, een weinig thee of koffie — geen drie of vier koppen, omdat de drank zoo „lekker en opwekkend" is. Bij de rijsttafel — met haar groote verscheidenheid — wordt o.a. te veel dierlijk voedsel (vleesch, kip, ham, visch, enz.) gebruikt. Daar de stofwisseling in het warme klimaat minder actief is, zal de veeleter, de smuller, spoedig bemerken, dat een opgezette maag — gevolg van de dagelijks terugkeerende smulpartij — hem begint te hinderen. De slaap — zijn siësta — is daardoor niet ongestoord, omdat de stofwisseling of het verlies aan bestanddeelen der weefsels niet zoo snel plaats grijpt als in de gematigde luchtstreek van Europa. Men bedenke, dat een gezond, volwassen mensch van een gemiddeld gewicht van + 140 pond met een gemiddelde lengte van 5'/g voet, het 20ste deel van zijn gewicht noodig heeft aan voedsel in 24 uren, of 7 a 7'/, pond voedsel, te zamen vast en vloeibaar-, 1 a 1'/, pond moet vaste stof zijn, het overige vloeibaar. Ook bij de avondtafel (8 a 9 uur) blijve men matig. 6". Men zij, vooral de eerste maanden, zeer voorzichtig met het gebruik van de vele verkoelende vruchten. De minst schadelijke soorten zijn rijpe pisang en rijpe papaja. In opklimming tot de gevaarlijkste soorten volgen : rijpe djamboe- ajer, rijpe citroenen (djeroeks), rijpe manggistans, rijpe doekoe's, mangga's, ananas, bliembing, kedoengdoeng, enz. Ik heb slechts enkelen genoemd, de vruchten nl. die wel eens op de tafels prijken. De kwèsta en doerian, mits zeer weinig, zullen niet schaden. Voorzichtigheid blijve aanbevolen. Men gebruike bijv. niet meer dan twee hoogstens drie pisangs. 7". Thee en koffie, hoewel door enkelen versmaad, om eén voorwendsel te hebben voor het gebruik van alcoholische dranken, zullen den gebruikers niet schaden, mits niet te sterk. Overmatig gebruik van sterke thee veroorzaakt beving der ledematen, "kramptoevallen en een angstig gevoel in de maagstreek. Niet te sterk, ook niet te slap, met melk, zoo ook met of zonder suiker: twee, hoogstens drie kopjes. Overmatig gebruik van koffie brengt onrust, gejaagdheid, hartkloppingen, beving der ledematen en slapeloosheid teweeg. Eén, hoogstens twee kopjes met suiker en veel melk. Meer niet. Men bedenke dat deze twee dranken behooren tot die voedingsmiddelen, die op zichzelf niet veel voedende kracht bezitten, doch dienen tot eenig belangrijk doel in de dierlijke huishouding (afscheiding langs nieren en huid; bevordering der spijsvertering; het oordeel wordt gescherpt (koffie), denkvermogen en verbeeldingskracht levendiger). Men vermijde alle, of anders zooveel mogelijk, alcoholische dranken, ook wijn en bier. Gevolgen van het voortdurend gebruik dezer dranken zijn : maagwerking vermindert, lever zet zich uit, pijnen in het hoofd komen menigvuldig den verbruiker plagen, hartwerking laat te wenschen over, enz. Men zij zéér matig met wijn, als men het per sé wil gebruiken : één a twee wijnglazen gedurende het maal, geen bierglazen of tumblers vol. Zelfs met het ijswater, dat zoo aangenaam het drinkwater verkoelt, zij men zeer voorzichtig. Is men verhit, na een tocht, een rit, enz., dan drinke men niet een geheel glas ijskoud water ledig, al heeft men ergen dorst. Men neme een a twee teugen, houde het water even in den mond en slikke het langzaam door. 8". Moeders dienen er op te letten, dat hun zoons weinig, maar zeker niet vroegtijdig rooken. Is het gebruik van tabak in 't algemeen, ook van sigaren, niet goed te keuren, zij moeten, als het rooken toch op het programma staat, zij het clandestien, het rooken van sigaretten tegengaan en het gebruik van inlandsche sigaren (z.g. padangers, dan wel klöbots en de „strootjes") verbieden. 9°. Wil men gezond blijven, dan behoort goede en geregelde lichaamsbeweging tot de eerste eischen. Men make reeds in den vroegen morgen een wandelingetje, al is het slechts gedurende een kwartier of twintig minuten. Loopen in de frissche buitenlucht — zonder sigaar — nadat men een kopje thee of koffie heeft gebruikt, bevordert aanmerkelijk de gezondheid. Al weet men zulks, toch zal het bed velen nog trekken. Dat is verkeerd. Men geve niet toe aan vadsigheid. De leefregel moet zijn: opstaan, zich even terloops in de slaapkamer verfrisschen, dan een kopje thee of koffie, daarna de wandeling, vervolgens het bad, eindelijk kleeden en ontbijten. Tegen 8 uur is men dan gereed. Paardrijden is als lichaamsbeweging zeer aan te bevelen. Het maakt het gestel krachtiger en bevordert den eetlust. Gebruikt men halters, kolven enz., dan vermoeie men zich nimmer. Ook dames dienen in het warme land veel beweging te nemen; niets doet haar spoediger voor de invloeden van het klimaat zwichten, dan gemis aan beweging. Men make wandelingen 's morgens vroeg en des avonds of 's namiddags, als de zon niet meer zoo krachtig is. Wandelen is altijd beter voor de vrouw dan een rijtoer met het mooiste span, de fraaiste equipage. Hiermede stap ik van de hoofdpunten af, die den weg aanwijzen, hoe men gezond kan leven in Indië en het er langen tijd kan volhouden. Bij stoornissen worde niet lang getalmd, maar de dokter geraadpleegd. VI. HUISAPOTHEEK. Met het oog op het hiervoren verhandelde, zal het geen betoog behoeven, dat het noodig is, eenige der gewone, voorname geneesmiddelen altijd bij de hand te hebben. Die genees- en verbandmiddelen behooren onder toezicht te staan (achter slot!). Vooral op plaatsen, ver van dokter en apotheker verwijderd, is het zaak eene goede, zij het kleine, apotheek in huis te hebben. Het eerste, wat de dokter de moeder dan ook zal vragen, is: hebt u „dit of dat" in huis? Tot die middelen kan men rekenen: Chinine. Castorolie. Venkelolie. Kamferspiritus. Creosoot. Carbonas kalicus. Doverpoeder. * Santonine. * Chloroform. * Valeriaanpoeder. Zoutzure morphine. * Laudanum. * Chlorodine. * Calomel. * Aluin. Murias ferri. Magnesia. Nitrum. Lijnolie. Rhabarberpoeder. Simarubra. Chloraal hydraat. * Zwavel, Borax. Zalf (huidziekten). Vaseline. Lysol. Creoline. * Lanoline. Paraffine. Jodoform. Kamfer. Verbandmiddelen als: Brun'sche watten. Groote stukken gewaste taf, Hydrophielgaas. 1.50 X 0.75 M. Engelsche pluksel of „lint". Guttaperchadoek. Zwachtels. Pleister, zeep. Twee of drie ijskappen. Jodoformgaas. Een goede sterke stalen schaar. Voorts een bascule met klein medicinaal gewicht. Het is bij voorkomende, spoedeischende gevallen zoo gemakkelijk, als men dadelijk kan helpen, zelfs vóór de dokter er is. De geneesmiddelen met * zijn gevaarlijk (vergiften) en moeten achter slot. Alle flesschen en doozen moeten zijn geëtiquetteerd. Onder de z.g. huismiddelen, die o. a. ook worden aanbevolen, om in huis te hebben enkelen zijn boven reeds genoemd, op' de vraag : „Wat moet men in huis hebben ?" ') worden' de volgende opgegeven: Voor gorgelen, bij keelziekten of eenige lichte ontsteking, prikkeling : chlorus kalicus, aluin, overmangaanzure kali, glycerine saliethee; Hoesten : anijshonig, maïsbonbons, salmiakpastilles ; Verwondingen: anicatinctuur, azijnzuur, jodoformverbandstof, verbandwatten, collodion voor snijwonden, eierolie voor branden, Bardelebens-brandschlag; Diarrhée: tinctura aromatica, choleradruppels, tannine, water getrokken op een bal gebrande gekookte rijst; Verstopping: rhabarbertinctuur, cascara (tabletten), bitterwater, castorolie; Maagpijn en gebrek aan eetlust: dubbel koolzure soda, gember, kalmuswortel, pepermuntolie, chinatinctuur, valeriaan ; ') Dames-weekblad voor Indië, 27 Mei 1908 No. 46 (groen). 17 Flauwten en hoofdpijn : eau de cologne, Hoffmann-druppels, Engelsch zout, geest van salmiak; Rheumatische pijnen : kamferspiritus, kajoepoetih-olie. Verder de enkele reeds opgenoemde hulpzaken, als: Mosterdpleisters, bruispoeders, koortsthermometer (hoewel ik zéér tegen dit instrumentje ben, wijl angstige moeders het telkens, m. i. te vlug en te veel, bij de kleintjes aanbrengen en in vreeze en beven verkeeren, dat de temperatuur abnormaal is), een clysospuit, een medicijnglas met streepjes en aanwijzingen, rolletjes hechtpleisters, eenige windselrollen, eenige groote, middensoort en kleine veiligheidsspelden. - Een lijstje van de giften der geneesmiddelen, volgens Dr. J. P. Dozy, voor de verschillende leeftijden, volge hier: Leeftijd Gewone dosis (één gram). Beneden de 3 maanden 'lir> van één gram. „ 6 „ /(i » » » „ 1 jaar '/8 „ ,, » » 2 „ J c >. » » „ 3 „ 4 >i » » „ 5 „ /g I. » » „ 10 „ 2 » ii n „ 15 „ g >» » » u 20 „ Gewone gift: één gram. 60 „ 1 Vu van één gram. „ 75 „ "u V r. v Ter toelichting: Als de gewone gift van eenig geneesmiddel voor een volwassen persoon (20 jaar) b.v. 2 gram is, dan zal die gift voor een kindje van 2 a 3 jaren '/, gram zijn. Een gram is gelijk aan 15 grein (medicinaal gewicht). VII. WAT TE DOEN BIJ STERFGEVALLEN. Behalve de formaliteiten, aangegeven volgens plaatselijke en verdere wettelijke bepalingen, wordt nog op de volgende zaken de aandacht gevestigd. Hoe treurig ook, men kan niet slechts weeklagen bij het afsterven van een geliefd familielid. In elk gezin maait de dood het menschdom weg; men staat voor het feit en moet handelen. Verlaat de natuurlijke veerkracht den zieke, kan deze den strijd niet volhouden, dan gaat de toestand van den patiënt zichtbaar achteruit. De eetlust verdwijnt geheel, het bewustzijn gaat verloren en geleidelijk treedt de dood in. De ademhaling vermindert en gaat over in het bekende reutelen der stervenden. Houdt de ademhaling met den laatsten snik op, dan is ook de hartslag tot stilstand gekomen en hiermede de dood ingetreden. Het kan evenwel gebeuren dat de ademhaling heeft opgehouden, terwijl de polsslag nog flauw voelbaar is, ook omgekeerd: dat de polsslag heeft opgehouden, en het hart zich nog samentrekt. Een vast kenmerk is als de iris (het regenboogvlies, gekleurd gedeelte van den oogappel) ongevoelig voor licht is — men houde een kaarslicht dicht bij het oog — als het hoornvlies dof gaat staan. Na eenige uren worden alle spieren stijf, die, toen de dood intrad, nog slap waren. Daarom is het gebruikelijk om, als de spieren nog slap zijn, den onderkaak, door middel van een doek om het hoofd geslagen, op te houden, zoomede de oogleden toe te drukken en daarop eenig licht voorwerp (een muntstuk) te leggen, opdat het gezicht van den doode het aanzien erlangt van een slapende. Zijn eenmaal de spieren verstijfd en heeft men deze voorzorgen verzuimd, dan wordt het aanzicht van een doode, van het lijk, soms vreeselijk en akelig voor de nabestaanden. Voorts strekke men het lichaam en kruize de armen over de borst. Het afleggen geschiede daarna zoo spoedig mogelijk. Dit bestaat in het ontkleeden, reinigen en weder aankleeden met de kleeding waarmede' het lijk zal worden begraven. In Indië, waar het ontbindingsproces zeer spoedig intreedt, waarom dan ook de begrafenis altijd binnen de 24 uren pleegt plaats te hebben, heeft deze bewerking binnen de 4 a 5 uren plaats. Gewoonlijk helpen de dames — vriendinnen en buren — de treurende moeder en de verdere familie. Terwijl door den vader, of een ander familielid, voor de toebereidselen der begrafenis wordt gezorgd: advertentiën, kennisgevingen, aangeven van het overlijden bij den burgerlijken stand, doodgraver, lijkkoets, invitaties voor bijwoning der plechtigheid van de begrafenis, enz., wordt door de moeder en familie, ook door vrienden en kennissen, voor talrijke bloemen en strooibloemen gezorgd, die bij de ter aarde bestelling over de kist worden gestrooid. VIII. DE „BABY" (STUIPEN, SPRUW). De kleinste, jongste, maar „gewichtigste" mensch. Een afzonderlijk gedeelte voor het wicht, dat het meest de aandacht, de voortdurende zorg en oppassing behoeft. Oppassing — geen ziekelijke vertroeteling! Er wordt te veel met het kleine wicht gesold, alsof het ziek is. Men behandele geen kraamkindje als een zieke, maar als een gezond, hoewel zwak schepseltje. Het is daarom van belang, te weten op welke wijze het kind door het moeilijke eerste levensjaar wordt gebracht. Vele kleintjes sterven vóór het bereiken van het eerste levens jaar, als slachtoffer van onwetendheid. Komen zij er door, blijven zij voortleven, dan is zulks soms meer aan de krachtige natuur (die helpt) te danken, dan aan de onwetende mama (en) of baboe. Wil men een gezonde baby hebben en behouden, dan is geregelde levenswijze hoofdzaak. Men moet zich niet laten dwingen, het kleintje telkens te helpen, als het gaat schreeuwen. Dan wordt het zeer gauw verwend en mama wordt, als zij zelve het kindje helpt, de slavin harer eigen zwakheid, harer toegevendheid. Veel kan er intusschen, afgescheiden van het toegeven aan geschreeuw en dwang, gedaan worden om het 't kleintje behagelijk te maken. Men gebruike bij de kleeding (buikbandje en luiers) nimmer spelden, doch binde alles losjes met bandjes en knoopen vast. Veiligheidsspelden kunnen er nog mede door. Men zorge dat het in den slaap warmpjes ligt, daar het uiterst gevoelig is voor koude en tocht. In den regentijd kan het koud zijn. Vooral de voetjes houde men dan warm. Men reinige de baby telkens als het zich heeft nat gemaakt. Heeft het, door warmte, in de huidplooien last van uitslag of roodheid, dan neme men natte of geweekte bedak, dat spoedig opdroogt. Ook wordt aangeraden, het mondje, 's morgens en na den slaap, uit te wasschen met een zacht, zuiver lapje, bevochtigd met gekookt water en eene lichte oplossing van boorwater. Witte plekjes in den mond wijzen op spruw, eene vaak voorkomende, niet ongevaarlijke ziekte, vooral bij zwakke zuigelingen. Is het kind, na de geboorte, behoorlijk gereinigd, dan kan het 24 uren rustig blijven liggen zonder voedsel, dat het niet behoeft. Kan de moeder zelve het kind zogen, des te beter. Zoo niet, dan geschiedt de voeding kunstmatig. Bij het zelve zogen zorge de moeder, dat borst en tepels goed zijn gereinigd. Hoe dikwijls moet de moeder het kind voeden ? In de eerste 2 weken: niet binnen de 2% uur, later niet binnen de 3 uur. Het krijgt dus ongeveer 7 maaltijden in de 24 uren. 's Nachts moet het een tijd van minstens 6 uur hebben, waarin de maag moet uitrusten. Zelden behoeft men van dezen regel af te wijken, als men zich deze verdeeling van den beginne af tot regel maakt. Is het er, na eenige dagen, aan gewend, dan zal de moeder ervaren, dat het kind langer blijft slapen. Bij het zogen blijve liet kindje hoogstens 15 -20 minuten aan de borst. Dan moet het verzadigd zijn. Heeft men tot eene voedster of min zijn toevlucht moeten nemen, dan moet deze eerst door den dokter worden onderzocht en goed gekeurd. Ziektekiemen kunnen, door de melk der zoogster, op den zuigeling worden overgebracht. De voeding van baby wordt tot in de Heen 12e maand aldus voortgezet. Daarna wissele men de moeder- of voedstermelk eerst met verdunde — later met volle gekookte koemelk. Bij kunstmatige voeding kan men gecondenseerde melk en gewone melk geven, doch goede en niet door santen vervalschte! Om te onderzoeken of de melk met (dikke) santen is vervalscht of aangelengd, doe men een zeer weinig jodium, ter grootte van een speldeknop (bijv. één druppeltje) in de melk. Wordt deze lichtblauw gekleurd, dan kan men zeker zijn van vervalsching door santen. Het jodium heeft n.l. de eigenschap dat het alle plantencellen, dus ook die van den klapper, ook van het geperste klapperwater (santen), blauw kleurt. De kunstmatige melk wordt in lange fleschjes, met zuigdop, toegediend. Daartoe gebruikt men lange eau-de-cologneflesschen. Men make dan, om het kind niet noodeloos te laten wachten, eenige fleschjes gereed, die in een houten raampje met gaatjes worden geplaatst. Bij deze voeding moet de moeder den dokter raadplegen. De melk moet altijd gekookt zijn. Na 8 a 9 maanden kan het kleintje beginnen met eenig vaster voedsel: dunne pap van rijst, arrowroot, beschuitpap, enz. De bovenbedoelde, lange zuigfleschjes moeten altijd zeer rein worden gehouden, met kokend water worden behandeld in een soda-oplossing, en dan goed worden opgelegd — omgekeerd, d. i. de fleschjes met de monding naar beneden. Men geve het kleintje geen speen, noch een fopspeen. Het pasgeboren kindje weegt normaal 3250 tot 3500 gram, d. i. 6'/v a 7 pond. Is het gezond, dan wordt het, na de eerste week, l'/s a 2"3 ons per week zwaarder. Een flink kind weegt na 4 maanden het dubbele, na een jaar het drievoudige van het gewicht bij de geboorte. Men lette er op, dat het kleintje 1 of 2 maal in de 24 uren ontlasting heeft, welke niet slijmerig of vloeibaar mag zijn. Het moet dikwijls urineeren. Bij verstopping wrijve men eenige minuten den buik rondom den navel. Helpt dat niet, dan geve men het een steekpilletje van een stukje zeep. Men gewenne het gestel er echter niet aan. Een gezond en voorspoedig kindje, dat goed en geregeld is opgevoed, is zoet; het ligt, drinkt en slaapt. Als het huilt, heeft het iets dat 't hindert en onderzoeke de moeder, wat de oorzaak is: nat of vuil liggen, te stijf in de luiers en goerita gewikkeld, waardoor het benauwd is geworden. Niet de minst belangrijke oorzaak is echter deze, dat het kind (zoo klein nog!) eenmaal weet, dat het door huilen in de armen van mamaatje, van de min of van de baboe wordt genomen. De moeder lette nauwkeurig op de baboe en late het kleintje nimmer uit het oog brengen. Men bedenke dat er méér slechte dan goede baboes zijn. Als het kind tandjes krijgt (tusschen de 7e en 9e levensmaand) komen de middelste snijtandjes van de onderkaak in den regel het eerst. Daarna komen de middelste, dan de buitenste snijtanden van de bovenkaak, eindelijk de buitenste snijtanden van de onderkaak. Nu volgen de 4 voorste kiezen, daarna de oogtanden. Is 't kind ruim 2 jaar, dan botten de vier 2e kiezen uit en heeft het dus 20 tanden en kiezen, die tezamen het melkgebit vormen (z.g. melktandjes). Het tandenkrijgen gaat bij de meeste kinderen gepaard met stuipjes krijgen. Toch heeft dit niets uitstaande met dentandengroei. Men ontbiede, bij kenteekenen van opkomende stuipen, den dokter. (Onrustig, ongeregelde ademhaling, plotseling opschrikken, koortsigheid, soms staroogen.) In afwachting van den dokter houde men het hoofdje nat en geve het kleintje een theelepeltje castorolie. De stuipen kunnen veroorzaakt worden door prikkelende zelfstandigheden, bijv. onverteerbaar voedsel, wormen in maag en ingewanden, hersenziekte, enz. Men late de diagnose en behandeling over aan den dokter, na de hierboven aangegeven middelen vóór diens komst. De spruw; witte vlekjes in den mond, die later in elkander vloeien en een roomachtig beslag vormen, dat de tong, het gehemelte, de binnenzijde van de lippen en de keelholte bedekt. Men bestrijke deze witte vlekjes, zoodra zij zich vertoonen, met een oplossing van borax in water (4 op 60 gram) en rake met een penseeltje de binnenmondholte er mede aan. Door deze behandeling voorkomt men de uitbreiding van en het ziek worden door de spruw. Er bestaan verscheidene middelen, doch men raadplege eerst den dokter, alvorens daarmede te beginnen. Een onschuldig, uitwendig middel tegen stuipjes is daon inggoe, in azijn gedrenkt. Dit vocht op de slapen en de polsjes toegepast. Oogziekten. Waar kort na de geboorte, doch ook later, eene etterende afscheiding uit de oogjes ontstaat, ontbiede men den dokter. Bij verzuim kan blindheid het gevolg der ontsteking zijn. Met zuiver water de oogjes schoonhouden en dikwijls met schoone doekjes in zulk water gedrenkt, langs oogen en wimpers vegen. De moeder sta nooit toe, dat de baboe het kleintje op de beentjes zet. Zij vinden het aardig, Joetjoe", als baby voor 't eerst overeind gaat staan. Dat komt vanzelf gauw genoeg en er is tijd genoeg voor in het nog zoo lange kinderleven. Het voornaamste der kinderopvoeding is, dat mama hare kleintjes later leert, in het toekomstige menschenleven flink „op eigen beenen te staan". F. Kinderopvoeding. Als 't kindje binnenkomt, juicht heel het huisgezin, Men haalt het met een lachje en zoete woordjes in ; Het schitt'ren van zijn oog deelt aan elks oog zich mede. En 't rirnp'ligst voorhoofd (ook 't bezoedeldste wellicht) Klaart voor den aanblik op van 't vroolijk aangezicht, Met iedereen in vrede. (Hildebrand, Camera Obscura.) I. DE BABOES CONTROLEEREN. Moeders, zorgt dat uwe kinderen ook steeds met helderen blik, met schitterend oog, vreugd en glans om zich heen verspreiden. Gij kunt er zooveel aan doen, om uw kroost te vormen tot degelijke jonge menschen, later tot verstandige, nuttige leden der maatschappij. Dat is zelfs uw plicht! Dat is de moedertaak. Gij kunt er voor waken, dat uw kind altijd met open oog iedereen kan aanzien. Het open oog geeft reinheid, oprechtheid en eerlijkheid te kennen. De opvoeding van het kind begint reeds bij de wieg. Van dat kleine bedje af mag het kind niet buiten het oog der zorgzame moeder zijn. Er is in Indië, helaas, zooveel waartegen de moeder moet waken. II. HET BEDERVEN DER KLEINEN. De moeder moet de kleinen vroeg wennen aan gehoorzaamheid. Weet U wie voornamelijk Uwe kleintjes bederven ? Dat zijn, na de baboes — misschien ook wel vóór die schepsels — de grootouders. Daar is weinig aan te doen ! Zij zijn althans de naaste familie, terwijl dat bederven, gevolg van te groote liefde en toegeeflijkheid, niet zoo heilloos werkt als het bederven door de baboes. Als grootmama of grootpapa al te toegevend is geweest, moet de moeder dat weer voorzichtig neutraliseeren, vooral door de kleinen van jongs af te wennen aan gehoorzaamheid, al komen daar wel eens hooge woorden door, al geeft zulke strengheid eenige stoornis in den huisvrede, 't Is uw huis, 't zijn uwe kinderen. Later zullen de kleinen U in hun hart danken voor de tucht en gehoorzaamheid, waaraan gij ze hebt gewend. Ook de grootouders zullen U (bij zichzelf) gelijk geven. Daarvoor behoeft ge echter niet barsch op te treden. Onze baboes, ook onze minnen zijn zeer goed. Spreekwoordelijk is de gehechtheid van de goede, hartelijke baboe aan het kind, dat aan hare zorgen is toevertrouwd. Den ganschen dag houdt baboe zich bezig met „njootjie" of met „nonnie" (het zoontje of het dochtertje). De baboe zal zich uitsloven, om goed en lief voor het téedere schepseltje te zijn, om het te ... bederven. Dat bederven der kleinen is een harer zwakke punten, haar liefste bezigheid. Het „kassian, nonnie" of „kassian, njootjie" ligt haar in den mond bestorven. Al bestaat er geen enkele reden tot medelijden, het „kassian" is schering en inslag. Het kind is een stuk uit baboe's leven. Als een hond zal zij voor de wieg, later voor het bedje van het kind waken, om, bij het minste geritsel, oplettend te luisteren naar elke beweging, naar de ademhaling van het kleintje. Vooral oude baboes zijn in dat opzicht voorbeeldig. Jeugdige moeders, laat U, door die aanhankelijke trouw en zorg, nooit verleiden tot gemakzucht, tot te veel vertrouwen in de baboe. Gij zijt de voornaamste baboe, later de beste en de eerste gouvernante van uwe kinderen. Dan zult gij later ook het vertrouwen uwer kinderen bezitten, omdat zij zich aan U hebben leeren hechten. Nu is er sprake van goede baboes, echte kinderslaven. Luidt de raad, haar niet in alles te vertrouwen, nog meer klemt de raad, zéér voorzichtig en wantrouwend zelfs, met eene slechte baboe om te gaan. Het is in menig gezin geen gewoon verschijnsel, dat het kindje stil in de wieg sluimert en terdege uitrust. Die rust is dikwijls zeer bedriegelijk, omdat de slechte baboe, het geheime wegsluipen uit de kinderkamer boven de wacht bij het haar toevertrouwde kleintje stellend -— uw zuigeling aan de beide voetzooltjes met madat (amfioen) bewerkt heeft, het daarbij met vlammende oogen heeft gemagnetiseerd, gebiologeerd '). >) Historisch. Niet ééns of enkele malen gebeurd, maar zeer dikwijls. 265 Zulke schepselen verdienden te worden onschadelijk gemaakt, in de gevangenis te worden gezet. Men geve dergelijke, jeugdige, vaak schoone individuen, nimmer een getuigschrift. Zij hebben zoo'n teer schepseltje reeds physiek te gronde gericht. Zulke moet men, bij gerezen twijfel, controleeren, bespionneeren. Toon uw kind nooit, zelfs als ge moede zijt of hoofdpijn hebt, dat liet U te veel of lastig is. Snauw het niet af in uw gemelijke bui. Juist zulke kregele buien zijn koren op den molen van de baboe. „Ajo, nonnie, mama marah", sust ze het pruilend kindje, dat wordt weggezonden en ... de kloof, de eerste tusschen moeder en kind, is behendig gegraven. „Mama is boos," is gezegd en in dat jonge hoofdje, zoo ontvankelijk voor indrukken, zetelt voor lange jaren de gedachte aan een wezen, dat ontzien, gevreesd moet worden. Baboe neemt dan het kind op, draagt het in den slendang weg, natuurlijk op de inlandsche wijze '), hetgeen ge nooit moet toelaten en verdwijnt er mede naar de bediendenkamers. Dat is een slechte opvoeding, eene die oneerlijkheid, onoprechtheid, bedrog en andere leelijke (indische) eigenschappen aankweekt. Let op, dat uw kind niet jokt. Vrees voor straf, ook voor de moeder zelve, zet het tot leugen aan. Daarbij wederom baboe's invloed, als zij het kind beduidt, dat het iets „niet mag vertellen." „Djangan bilang, non!"") Bestraf het kind echter niet, als ge er achter komt, dat het gejokt heeft. Met tact kunt ge uw kind tot waarheid spreken leiden, bijv. door het iets te schenken „omdat het de waarheid heeft gezegd." In verband met dat jokken zal een kleuter — om zich voor straf te vrijwaren — zeer spoedig de schuld op een ander werpen. Er is een bloemvaas stuk gevallen. „Wie heeft dat gedaan?" vraagt de mama, boos en dreigend. „Ik niet," jokt 't kleintje, „dat heeft die en die gedaan!" Dan dient de zaak onmiddellijk streng onderzocht en de schuldige gestraft, althans goed beknord te worden, vooral de jokkenaar. Het is zoo gemakkelijk een ander te betichtigen, kinderen doen dat zeer vlug, zelfs gedachteloos soms. Als" deze leelijke gewoonte er niet jong wordt uitgeroeid, groeit zij later aan en zal het jonge meisje, nog later de vrouw des huizes altijd een zondebok bij de hand hebben voor alles, wat verkeerd of slecht is uitgevallen, voor gebroken, zelfs vermiste voorwerpen; ') Op zijde, tegen de heup gedragen met 't eene beentje voor, 't andere achter baboe s lichaam bengelend. 2) Niet vertellen, non! dat kan zoo ver gaan, dat zelfs beschuldigingen worden geuit over verkeerde dingen en gebroken zaken, waaraan mevrouw zelve debet was. Kweek reeds vroeg het medelijden bij uwe kinderen aan. Inlanders zijn vaak wreed; de kinderen zijn van nature wreed, omdat zij onwetend en onnadenkend pijn doen, leed veroorzaken. Als het kind, in zijn dagelijksche omgeving, door bedienden wreedheden ziet plegen, alsof het zoo behoort (het doelloos slaan en verjagen van honden, het opjagen van soms werpen met stukken hout naar slachtkippen, om ze te vangen) neemt het spoedig de plaagzucht, baldadigheid en wreedheid over. Door zachtheid en uw voorbeeld in goede richting kunt ge het kind, ongemerkt, leiden tot gevoelens van teederheid, van medelijden. Verbied uwe kinderen ten strengste, straf hen desnoods, als zij gebrekkigen en armen bespotten, als zij de laatsten, menschen als zij zelf, met hoogmoed behandelen. Leg hen uit, dat die ongelukkigen óók gevoel hebben. Het voorbeeld doet veel, besprekingen vullen het aan. Leer het kind mededeelzaam zijn. Roei er vroegtijdig het égoïsme uit. Kinderen zijn groote egoïsten. Het kind zal alles alleen willen hebben, of het grootste, of het meeste, anders is het ontevreden. Deze leelijke eigenschap, een der grootste karaktergebreken bij de kleinen, is een kenmerk bij Indische kinderen; een gevolg van verkeerde, althans niet normale opvoeding. Prent het, reeds vroegtijdig, bescheidenheid, tevredenheid in. Het kind mag geen gedachten koesteren over de welgesteldheid zijner ouders. Het heeft immers geen begrip van rijkdom of armoede? „Papa is rijk!" hoort men soms uit den kindermond. Daar volgt gewoonlijk op : „Ik wil dit of dat hebben. Prent vroegtijdig den hoofdregel in: kinderen hebben geen wil; ze moeten doen wat Pa en Ma zeggen ! Ook een der opmerkelijke zwakheden van ouders, die met twee kinderen zijn gezegend — al verschillen deze zes a acht jaren in leeftijd — is dat, wat het eene kind krijgt, het andere hetzelfde moet hebben. Dat kweekt hebzucht aan, door de ouders er ingebracht. Wat een meisje van 15 jaren reeds noodig heeft, is niets voor een hummeltje van zeven jaartjes. Bedenkt het wel, moeders en houdt het jongste tevreden, ook al krijgt het veel minder of ... niets. III. HUIS- EN SCHOOLWERK. Als het kind zich naar zijn kinderverstand begint te ontwikkelen en het den 6- of 7-jarigen leeftijd bereikt, wordt het naar school gezonden. Verzuim nooit, moeder, die werkelijk in uwe kinderen opgaat, belangstelling te toonen in het werk uwer kleintjes, al zijn zij van verschillende klassen. Daardoor zullen de kinderen gemakkelijker en opgewekter leeren, zullen zij hun werk goed af hebben, hunne lessen goed kennen en bevordert gij ongemerkt de eigenschap der plichtsbetrachting. Eerst leeren, dan spelen. Houd voor het werken en leeren thuis vaste tijden, en gij zult zien, dat de invoering van dergelijken maatregel leidt tot orde en werkzaamheid. Het kind zal in 't begin wel eenige weerspannigheid toonen en liever buiten gaan spelen en ravotten, maar als het ziet dat het ernst is, zal het de nieuwigheid leeren begrijpen als een stuk programma van de dagverdeeling en zich schikken. Uw voorbeeld en medewerking, uwe voorlichting bij het eenvoudige kinderwerkje zal uwen kleinen ten goede komen. Wees niet spaarzaam in loftuiting, als de kleinen, hoe onbeholpen ook, hun best hebben gedaan. Wees vooral nooit ongeduldig. Wat voor U gemakkelijk is, is voor het kind een kunststuk, al is het nog zoo leelijk. Voordoen en verbeteren, dikwijls herhalen en, als het noodig is, uitleggen het waarom en hoe. Moeder, hebt ge U reeds in dezen zin, dagelijks, avond aan avond, met uwe kleintjes beziggehouden ? Zoo niet, dan hebt ge veel verzuimd. IV. DE VORMING TOT MENSCH. Heeft het kind allengs, in den loop der jaren, zich ontwikkeld en heeft het de verschillende klassen der school doorloopen, dan breekt de tijd aan voor de hoogere vorming. Het doel der opvoeding, nl. het vormen van het kind tot een goed mensch, met medegevoel, met grondige begrippen van goed en kwaad, gaat nu plaats maken voor de verdere verstandelijke en zedelijke ontwikkeling der jeugd. „Ge moet altijd de waarheid spreken", is van zeer vroeg af het kind ingeprent en, gehoorzamend, heeft het geleerd, het jokken na te laten. Men vergete niet, dat er nu en dan echter noodleugentjes of leugentjes om bestwil worden verzonnen. Deze dient men ook met de kinderen te bespreken, als zij besef hebben van verschil tusschen goed en kwaad. Er wordt bijv., tegen den verjaardag van een der ouders, een verrassing door de jeugd bereid. In dat geval is het geoorloofd, dat er geheimzinnigheid betracht wordt en dat er van noodleugentjes gebruik wordt gemaakt. Dan is Pa of Ma in het geheim betrokken en voelen de kinderen van zelf, dat, door den jarige buiten spel te houden, de verrassing ook des te grooter zal zijn. Met de voorbereidingen en geheimzinnigheden tegen die bijzondere dagen, welke in den familiekring worden gevierd, houdt mama meteen de kleintjes bezig. Men zie daarom altijd toe, dat zij nooit met ledige handen zitten. Zij moeten mama's voorbeeld volgen. Daarom is het van zooveel nut bij de kleinen enkele liefhebberijen aan te kweeken, bijv. het verzamelen van prentbriefkaarten, van tramkaartjes, van postzegels, van lucifersétiquetten ; er zijn zooveel aardige verzamelingen aan te leggen. Men zij echter op zijn hoede, dat de liefhebberij nooit ontaardt in hartstocht. Kinderen kunnen op zoo eenvoudige wijze thuis aangenaam worden bezig gehouden. Dan vervalt vanzelf het woeste spelen buiten, het ruwe ravotten en vechten. De lust voor sport in elke richting — komt er toch al vroeg genoeg in, als het ware vanzelf. Zij behoeft geen aanmoediging. Zoo is het helaas een echt-lndische liefhebberij bij jongens, dat zij bijzondere voorliefde hebben voor pistolen, jachtgeweren, enz. Ook dat is aankweeken — zij het ongemerkt — van een sport, die mijns inziens tegengegaan moet worden. Op lateren leeftijd, als zij 18 a 20 jaren zijn, vergunne men hen, nu en dan, als zij er bijzonder op staan, uit jagen te gaan. Noodig is deze liefhebbei ij niet, wel gevaarlijk. Het is vaak bespottelijk, jongens van 13 a 14 jaren met allerlei schiettuig te zien omgaan, op zoo onnadenkende, roekelooze wijze, dat het wonder mag heeten, er niet meer ongelukken gebeuren. Ik ben met voordacht bij de liefhebberij van sport, op de jacht gekomen, in verband met het hiervoren reeds vermelde : het medelijden en medegevoel bij de kleintjes op te wekken en aan te kweeken. Als zij begrijpen, dat het toebrengen van wonden en verminkingen pijn doet en als men later wijst op het twijfelachtig genot, met een paar onschuldige doode vogeltjes thuis te komen van de jacht, dan zal de trek naar dit wreede vermaak wel luwen. Er bestaan andere, betere wijzen, zich in het schieten te oefenen. In het kort samengevat, prente de moeder vroegtijdig de liefde voor het goede, afkeer van het kwade bij hare kinderen in, opdat deze de krachten verwerven, het minder goede, het wreede te laten, het goede te doen. Dat geschiedt door het vertrouwen, dat de moeder haren kinderen inboezemt. Een kernspreuk zegt: laat er vertrouwen heeischen tusschen IJ en uwe kinderen en uw invloed zal grooter zijn dan bij de grootste tucht ter eene en bij de diepste onderdanigheid ter andere zijde. De jongens zijn even goed als de meisjes dat vertrouwen waard en de richting bij de opvoeding der jeugd bakent zich gemakkelijk af door die eigenschappen bij den jongeling aan te kweeken, die hem later tot sieraad strekken, die hem tot man zullen stempelen, en die eigenschappen bij het jonge meisje te ontwikkelen, waardoor zij haar vrouwelijk gevoel tot zijn recht doet komen. Toch zal mannelijke kracht alléén, zich uitend door ruwheid en geweld, zooals dat veelal, doch verkeerd wordt begrepen, niet voldoende zijn, als zij niet samengaat met die fijnheid, die warmte, die diepte van gevoel, die voert tot geestdrift voor het goede in den ruimsten zin, wanneer zij niet vereenigd is met vrouwelijk gevoel. „Geen man kan een hoogzedelijk mensch zijn, als hij naast mannelijke kracht geen vrouwelijk gevoel bezit." En een meisje ? Wat heeft zij aan haar gevoel, aan al hare liefde alléén voor het goede, als zij de kracht mist voor vruchtbaar streven, wanneer haar gevoel niet samengaat met mannelijke kracht? „Geen vrouw kan een hoog-zedelijk mensch zijn, wanneer zij aan vrouwelijk gevoel geen mannelijke kracht paart." De groote figuren op het gebied der menschheid zijn vrouw in hun voelen en man in hun kunnen. Daarom is het onvrouwelijke even als het onmannelijke in ieder mensch af te keuren als onwaardig. Een Iaffen man mag men evenmin als een „manmensch" van 'n vrouw. Wie de opkomende jeugd, de jonge menschen wil opvoeden tot deugdzame menschen, moet trachten hen te vormen tot een harmonisch geheel van vrouwelijk gevoel en mannelijke kracht. Ook dat is de taak van de moeder! Vooral moet geestkracht bij het meisje gewekt worden. Hoe meer de mensch wil, des te meer zal hij kunnen willen. Het meisje in die richting, in die idéé te trainen, maakt haar reeds tot een wezen, dat een wil, een doel heeft. Stel er daarom eene eer in, Moeders, als uwe meisjes de aandacht trekken door boven de anderen uit te blinken. Tracht haar groot te maken in weten, kunnen, willen, niet ondanks, maar afgescheiden van die attentie. Dan ontwikkelt zich in de jonge vrouw de geestkracht, eerst door de moeder in haar gewekt, daarna door studie en wetenschap gesterkt en eindelijk door rijperen leeftijd en met het doel een maatschappelijke positie te veroveren, tot volkomen ontwikkeling gekomen. Het huwelijk, waarvan wordt gedroomd, waarop vaak wordt gewacht, moet nimmer het doel van het jonge meisjesleven zijn. Zelfstandigheid en onafhankelijkheid zal ieder mensch, elke jonge Vrouw evengoed, verreweg verkiezen boven zeer vergankelijk geluk! Zoover is het althans reeds in onze hedendaagsche maatschappij gekomen, dat er op de Londensche tentoonstelling van vrouwenarbeid op 11 Mei 1908 gedemonstreerd is met zeventig vrouwelijke handwerken en bedrijven! Wat de zedelijke opvoeding — vooral van jonge meisjes — aangaat, vergete de moeder nimmer, welk een kracht er uitgaat van goede lectuur, maar ook hoe demoraliseer end slechte lectuur werkt. Moeders, kiest en leest daérom de boeken, welke uwe dochters in handen krijgen. Hebt dat vertrouwen, dat zij U nooit eenig leesboek achterhouden! V. VORMEN. (Zie ook Afd. C. letters d-h). Tot de opvoeding behoort, voor een groot gedeelte, het onderricht aan de jonge meisjes in gedragingen, in goede manieren en vormen. Wat bij een jongen van veertien jaar aardig, soms flink staat, ontsiert een meisje van denzelfden leeftijd. Al die bijzonderheden in te prenten behoort ook tot mama's taak. Uit verschillende werken geput, worden zij hier, eerst voor de aankomende meisjes en jonge dames, daarna enkelen in 't kort, voor de jongens, behandeld. In verscheidenheid en zeer afwisselend, al naar den gedachtengang, werden deze wenken door eene Engelsche genoteerd en gaan zij hierbij. Somtijds worden eenigen door vraag en antwoord besproken. Zij zijn aangegeven in een vooruitstrevend mode-tijdschrift. 1". Hoe brieven te adresseeren aan een vriend, die ergens op bezoek (gelogeerd) is. Wanneer men aan een vriend of een familielid schrijft, die ergens op bezoek (gelogeerd) is, dan zou het gebrek aan vorm verraden, den naam van gastheer of gastvrouw weg te laten op het adres van den brief aan zoo iemand verzonden, alsof het huis, waar gelogeerd wordt, een hotel of pension ware. 2°. Regels voor introductie. Bestaan er bok bijzondere voorschriften voor introductie? De gastheer of gastvrouw mag alle gasten introduceeren zonder vooraf verlof te vragen. Elders en onder andere omstandigheden moeten hunne wenschen geraadpleegd worden. Evenwel is iemand altijd vrij, om leden van zijn eigen familie zonder die formaliteit te presenteeren. Introducties worden niet verwacht bij groote recepties, uitgezonderd de voorstelling aan hen, wien het onthaal geldt of aan een of anderen gast van distinctie. 3". Visitekaartje der oudste dochter. Dit mag alleen den naam voeren met het praedicaat „Mejuffrouw" : Mejuffrouw A. M. Monters. Wordt er de voorkeur aan gegeven, den doopnaam er bij te vermelden, dan kan men zulks doen, met afwijking van het gewone gebruik: Mejuffrouw Anna M. Monters. 4". Wanneer een vreemde bij vergissing voor eene jonge dame buigt. Wat moet er dan worden gedaan? Een lichte neiging, zonder glimlach, is het juiste antwoord op de aanspraak, die iemand bij vergissing op de kennis maakt. Als de jonge dame meent, dat het eene vrijpostigheid is, dan maakt zij hare buiging zeer zwak. Iemand, wien ook, dadelijk den pas af te snijden is een onwellevendheid, waaraan een dame van opvoeding zich in geen geval schuldig mag maken. 5. Hoe een introductiebrief moet worden aangeboden. Een visitekaartje met adres moet worden achtergelaten met den brief, zonder dat men den persoon, tot wien men zich wendt, vraagt te spreken. Zoo men niet in staat is om in persoon te gaan, behooren brief en kaartje zoo mogelijk uit de hand bezorgd te worden. De ontvanger behoort spoedig te bezoeken en dit bezoek moet even spoedig met tegenbezoek beantwoord worden. Later krijgt de gastvrijheid bepaalder vormen. Een introductiebrief moet onverzegeld blijven. Een visitekaart met de woorden: „ter introductie van ..." heeft alleen haar uiterlijke waarde en legt geen maatschappelijke verplichting op. 6". Groet uwe gastvrouw vóór iemand anders. Het is geoorloofd te buigen en te glimlachen, maar de omstaanders mag men niet de hand geven of met iemand hunner in gesprek treden, alvorens de vrouw des huizes te hebben toegesproken en door haar te zijn verwelkomd. 7°. Verschaffing van introductie bij eene jonge vrouw. Gevraagd: hoe mag ik kennis maken met eene jonge vrouw, voor wie ik sympathie gevoel, maar die ik niet ken en nog nooit heb ontmoet? Antw: Verzoek een gemeenschappelijken vriend of vriendin Ü te presenteeren — hij of zij moet daartoe eerst verlof krijgen van de betrokken jonge vrouw. Als dat verkregen is, moogt ge haar aanspreken, vergezeld door 'den vriend of de vriendin. Iedereen is niet op allerlei kennismaking gesteld; de jonge vrouw, voor wie - soms op 't uiterlijk — sympathie wordt gevoeld, kan toch een stugge vrouw wezen, eenzelvig en soms onbeleefd, onwillig. 8°. Doe uwe handschoenen aan, vóór ge het huis uitgaat. Dit is eene van de kleinigheden, waaraan het fatsoen beteekenis heeft gegeven. Stapt men zelfs in het rijtuig, dan moet men te voren de glacé's reeds aan- en toegeknoopt hebben. In Frankrijk vooral beschouwt men dit als bewijs van onbekendheid met de aangenomen gebruiken. 9°. Wat een meisje aan een zieken man mag geven. Iemand vroeg: „een mijner vrienden, een jonge man, is zeer ziek. Mag ik hem boeken en zelfs één- of tweemaal bloemen sturen?" Jawel! maar met toestemming van mama en mama's kaartje moet bij het Uwe gevoegd worden, als gij bloemen zendt. 10°. Uw eerste groet moet aan de oudere vrouwen gebracht worden. Als een jong meisje andere meisjes, die hare vriendinnen zijn, met hare moeders ontmoet, dan behoort zij de moeders het eerst te begroeten en aan te spreken. Desnoods is de enkele begroeting voldoende, maar hare aandacht dient het eerst aan de oudere dame geschonken te worden. 11°. Wanneer een kennis onwelkom is. Hoe kan men zich van een onwelkome kennis afmaken? Eene achtelooze beleefdheid is, dit spreekt van zelf, bij ontmoeting vereischt — een bloot beleefde groet waaraan hartelijkheid ontbreekt, een niet ziende oogopslag, die door iets anders in beslag genomen is en maar een kort oogenblik rust op den betrokken persoon ziedaar alles, wat goede opvoeding en de wet der beleefdheid, die altijd bindend blijft, ons veroorloven te gebruiken, zelfs tegenover een alledaagsch of lastig persoon. Volmaakte beleefdheid stelt slagboomen, die door anderen moeilijker te verwijderen zijn, dan die, welke een tastbare onbeleefdheid in den weg plaatst. 12u. Zijn uitnoodigingen per telefoon geoorloofd? Zijn zij volmaakt coirect? Tusschen intieme vrienden, ja; ook, als het onthaal eenigszins onverwacht is. Evenals mondelinge uitnoodigingen evenwel, komen zij waarschijnlijk ongelegen, als iemand niet voornemens is, ze aan te nemen. Men behoort iemand altijd de gelegenheid te geven, om eene uitnoodiging van de hand te wijzen, en het is moeilijk dit met beleefdheid te doen, als men oogenblikkelijk voor het feit gesteld wordt "13". Wie bij eene introductie de hand toesteekt. Tusschen menschen, die elkander betrekkelijk vreemd zijn, biedt een heer nooit het eerst eene dame de hand, tenzij hij haar gastheer zij, maar hij wacht, tot zij het doet. Onder vrienden wacht de een niet op den ander; de handeling is dikwijls gelijktijdig. EEN MAKER VAN TJAPPANS EN EEN KLEURSTER VAN BATIKS WEEFSTER UIT M ENGANTIE (SOERABAIA) 273 14". Is kussen op de publieke straat (in 't publiek) onbehoorlijk ? Kunnen meisjes elkander kussen, wanneer zij elkander op straat ontmoeten of afscheid van elkander nemen ? Het wordt tegenwoordig als zeer ordinair beschouwd. Zulke werktuigelijke kussen — dit toch wordt het, als men er een gewoonte van gemaakt heeft — doen afbreuk aan een der weinige wijzen van uitdrukking van werkelijke genegenheid. Niet kussen dus! 15". Namiddaguitnoodigingen worden, naar het gewone gebruik, in naam der vrouw gedaan. Eene dame vraagt: Moet de naam van mijn echtgenoot bij den mijnen gevoegd worden op uitnoodigingen voor een namiddagontvangst ? Alleen wanneer de receptie ter eere van den een of anderen mannelijken gast van distinctie plaats heeft. Uitnoodigingen voor avondpartijen, voor bruiloften en diners worden gezonden namens gastheer en gastvrouw, maar die voor dansen en recepties, thé's, kaart- en tuinpartijtjes, die in den namiddag gegeven worden, worden alleen namens de gastvrouw gezonden. 16". Kaarten ter beantwoording van een uitnoodiging tot bijwoning van een huwelijksplechtigheid. Vraag: aan wie of wien moeten de kaarten worden geadresseerd, die men zendt ter beantwoording van een uitnoodiging tot bijwonen van een trouwpartij, wanneer men niet in staat is, deze bij te wonen ? Antwoord : aan de ouders van de bruid of aan hen, in wier namen de uitnoodiging is gedaan. Daar de bruid niet de gastvrouw is, kan dit niet aan haar geschieden. 17". „Moet ik opstaan," vraagt eene dame, „wanneer er eene andere dame aan mij voorgesteld wordt ?" Ja, tenzij zij veel jonger is dan gij. Het is eene bevallige behandeling voor eene oudere vrouw, als zij bij eene introductie een jongere de hand toesteekt en deze beleefdheid wordt gewoonlijk in acht genomen, waar de voorstelling een andere dan een toevallige is. 18". Het welopgevoede meisje „en pension". Er werd gevraagd : „is er eenige reden voor, dat ik niet in de spreekkamer van een door en door fatsoenlijk pension zitten mag met een jongen man, die mijn vriend is, zelfs wanneer de andere pensionnaires zich verwijderd hebben ?" Antwoord: Ja! Welopgevoede meisjes doen het niet. De rechtgeaarde man, de gentleman, zal, als hij nadenkt, het meisje, dat angstvallig de betamelijkheid in het oog houdt, daarom des te meer eerbiedigen, ook als hij daarvoor zijn eigen genoegen moet opofferen. 19°. De visitekaart eener dame. Welke is de gepaste grootte en stijl voor de visitekaart eener dame ? Antwoord : Ongeveer 8X5 cM.; iets kleiner of een weinigje grooter mag ook. Zij moet gedrukt zijn in nette schrijf- 18 274 letters op dun Bristol-carton ; het adres in den rechter onderhoek, de ontvangdag in den linker. Er moet maar ééne soort van letter op de kaart voorkomen. Laat de ruimte het toe, dan wordt ook, bij het adres, het huisnummer vermeld. 20°. Kan men een brief, die niet over de post wordt gezonden, ongezegeld laten ? Antwoord: Zeker! Behalve wanneer men eene bediende met de bezorging belast. Wordt de brief aan een vriend toevertrouwd ter bezorging, dan is het een bewijs van vertrouwen in zijn eergevoel, wanneer men den brief niet verzegelt. 21°. Duur van beleefdheidsvisites. Hoe lang mogen die bezoeken duren? Niet korter dan tien minuten, niet langer dan twintig minuten. Van veel omstandigheden kan het evenwel afhangen, of men langer moet blijven. De tusschentijd tnsschen zulke bezoeken mag niet minder dan eene maand en niet meer dan een jaar zijn. 22". Etiquette aan tafel. Het is niet strikt noodig, te wachten met eten, totdat allen bediend zijn, maar men wachte in ieder geval wel, totdat zijn tafelburen zijn bediend. 23Dankbetuiging voor huwelijksgeschenken ? Zoo spoedig mogelijk dient de bruid hare bedankbrieven te schrijven voor de ontvangen huwelijksgeschenken. Zij moet niet wachten tot ze de gevers eens toevallig ontmoet, maar zij moet schrijven als zij nog onder den indruk is van hare ingenomenheid met de geschenken. 24". Een visitekaartje afgeven voor een bepaald persoon. Is het geoorloofd op een visitekaartje den naam te schrijven van hem, aan wien het bezoek voornamelijk gericht is? Nooit, behalve wanneer men een bezoek brengt aan iemand, die in een hotel of pension verblijf houdt. 25'. Plichten van de bruiloftsgasten na het huwelijk. Op de bruiloftsgasten, die genoodigd zijn geweest, rust nog, na het huwelijk, de bijzondere verplichting, aan de moeder der bruid een bezoek te brengen, uiterlijk ééne week na het huwelijk; aan de bruid, zoodra deze van de huwelijksreis terug is. 26°. Niet ontvangen op receptiedag. Wat te doen, als men op ontvangdag onmogelijk bezoek kan afwachten ? In den regel wordt bijtijds, bijv. een dag te voren, de verhindering middels advertenties in de plaatselijke bladen bekend gemaakt. Is op het laatste oogenblik, door een of ander bijzonder toeval — plotselinge ziekte, sterfgeval, enz. — het adverteeren niet mogelijk, dan belast men iemand, die daartoe behoorlijk in staat is, aan de bezoekers de verontschuldigingen aan te bieden, op grond van ongesteldheid of om welke andere reden 275 dan ook, dat onmogelijk bezoeken kunnen worden afgewacht. 27u. Toevallige kennismaking op straat of elders. Werd gevraagd: „Wanneer ik in gezelschap van een kennis toevallig op straat of in een toko een vriend ontmoet, mag ik dan de beide heeren aan elkander voorstellen? Zeker, maar de heeren behooren hoogstens eenige beleefdheidswoorden te wisselen en zullen later zich houden alsof zij geen kennis hebben gemaakt. De jonge dame kan moeilijk anders doen, dan beide, haar bekenden, aan elkander voorstellen. 28°. Wanneer de vrouw des huizes een bezoeker niet wenscht te ontvangen, mag haar zulks worden kwalijk genomen ? Dat hangt van omstandigheden af, maar men moét vooral niet te kwalijknemend zijn. Niets belet de huisvrouw, als zij het zeer druk heeft, tot de bedienden te zeggen: „Wanneer Mevrouw X komt, zeg haar dan, dat ik haar heden onmogelijk kan ontvangen." Wanneer men meer dan eens met zoo'n zelfde boodschap ontvangen wordt, mag men daaruit gerust afleiden, dat het bezoek niet zeer welkom is. 29°. Bezoek brengen, na voor eene uitnoodiging bedankt te hebben. Men moet, al heeft men voor eene invitatie bedankt, zeker een bezoek brengen en wel zoo spoedig mogelijk, in ieder geval binnen een maand. Door een spoedig bezoek geeft men te kennen, dat het bedanken in geen geval een kwestie is van onbeleefdheid. 30". Behoort een bruid, die in reistoilet trouwt, een bouquet te dragen ? De eerste regel voor alle huwelijks-etiquette is, dat de bruid doet zooals zij zelve verkiest. Gewoonte echter is, dat zij in reistoilet geen bouquet draagt, maar wat viooltjes of eenig klein Indisch bloempje op haar japon hecht. 31°. Kan (mag) men een invitatie voor de bijwoning eener huwelijksplechtigheid aannemen als men in den rouw is? Dat hangt af van omstandigheden. Wanneer een uwer naaste familieleden trouwt, of als ge wordt uitgenoodigd getuige te zijn bij het huwelijk van een uwer intiemere vrienden, legt ge den rouw af en neemt de uitnoodiging aan. Wanneer ge alleen op een diner of avondpartij wordt gevraagd, moet ge met uw gevoel te rade gaan; er is veel voor te zeggen dan met een beroep op uw rouw de uitnoodiging af te slaan. 32u. Bedanken voor wijn aan een diner. Wanneer men te kennen wil geven, dat men, aan een diner, geen wijn wenscht te gebruiken, is het voldoende, door een afwijzend gebaar, den bediende, die den wijn ronddient, zulks kenbaar te maken, bijv. door de hand boven het glas te houden. Wanneer echter de gastheer of gastvrouw het glas wil in- 276 schenken, zegt men eenvoudig: „Pardon, ik drink liever geen wijn." 33". Verlovingsgeschenken na het verbreken der verloving. Het is regel en staat net tevens, dat de cadeaux, die de verloofden elkander hebben gegeven of die zij van de naaste familie hebben ontvangen, worden teruggegeven. Cadeaux van vrienden worden meestal behouden. 34°. Als eene vrouw van haar man gescheiden is, blijft zij dan zijn naam dragen en behoudt zij haren trouwring ? Wanneer echtscheiding heeft plaats gehad, herneemt de vrouw haar eigen naam, met „Mevrouw" er voor; den ring draagt zij niet langer. Is scheiding van tafel en bed uitgesproken, dan behoudt zij den naam van haren man en mag zij den ring blijven dragen of niet, al naar zij zelve verkiest. 35°. Wees bij een condoleance-bezoek bij voorkeur niet in het licht gekleed. Hoewel er geen bezwaar tegen is, dat men bij een rouwbezoek een licht kleed draagt en zulks ook niet bepaald ongeoorloofd is, is het minder gewenscht. In een sterfhuis komt men bij voorkeur in het zwart gekleed of in een stemmig grijs costuum. 36". Na eene opera of comedie gaan soupeeren. Gevraagd : „Wanneer ik toestemming heb om met een jongmensch, dat ik goed ken, naar de opera te gaan, mag ik dan na afloop ook met hem in een restaurant ijs of een souper gaan gebruiken ?" Neen ! Een jong meisje behoort feitelijk niet met een jongmensch te gaan soupeeren op den laten avond, wil zij haar reputatie niet in gevaar brengen, vooral niet in eene groote stad. Woont ge in eene kleinere plaats, waar bijna iedereen U en dengene die U vergezelt, kent, dan is er minder bezwaar tegen. 37°. Meisjes staan op, als oudere dames binnenkomen. Als eene oudere dame de kamer of galerij binnentreedt, waar reeds heeren en jonge dames vertoeven, staan de jonge dames op en nemen een natuurlijke en ongedwongen houding aan. De heeren staan vanzelf op of waren reeds staande. 38". Mogen de kinderen binnen zijn, als er bezoek is ? Jawel, als ze niet te jong en daardoor lastig zijn. Voor kinderen is zulks nuttig. Het leert hen reeds vroeg zich vrij te bewegen, verlegenheid af te wennen en zich in gezelschap van vreemden behoorlijk te gedragen. Vinden de kleintjes het na eenigen tijd vervelend in 't gezelschap te blijven, dwing hen er dan niet toe. De moeder geve hen behoorlijke afleiding, dan vinden zfij het spoedig aangenaam. Maar verveel daarbij uwe gasten er vooral niet mede, telkens hun aandacht te richten op de kinderen. 39°. Bedanken per advertentie. Is het geoorloofd, voor bewijzen van betoonde belangstelling bij de eene of andere gebeurtenis, alleen door eene advertentie in de dagbladen te bedanken? 277 Dat hangt er van af; maar het is de gemakkelijkste wijze van al dat „gezanik" af te zijn. Wordt er belangstelling betoond bij benoeming tot eenige betrekking of bij een verkregen onderscheiding, dan wel bij het vieren van eenig ambtsfeest, dan kan men met eene advertentie volstaan. Anders is het gesteld ten opzichte van heugelijke of droevige gebeurtenissen in de familie. Voor bewijzen van sympathie bij huwelijk, geboorte of bruiloft en voor bewijzen van deelneming bij overlijden bedanke men zoowel door eene advertentie als door gedrukte dankbetuigingen. Eene advertentie alleen is dan beslist onvoldoende. 40°. Kan men kinderen medebrengen op bezoek? Dat kan van den leeftijd afhangen. Zuigelingen met de baboe kunnen worden medegebracht. Lastige kleintjes, die ,,aan alles komen", zulke van 5—7 jaren, late men onder toezicht thuis. Niets is onaangenamer voor de ontvangenden, dan onbehoorlijke gedragingen der kleinen, omdat gastheer noch gastvrouw hen durven verbieden. Het pleit voor onwellevendheid van hen, die de lastige kleinen medebrengen. Men ga, onder zulke omstandigheden, liever niet op bezoek en verontschuldige zich, „omdat men de kleintjes niet alleen wil laten." 41°. Werk het altijd tegen, als de kinderen z.g. „vrij" zijn en men dat aardig vindt. De kleinen kunnen wel eens zeer vrijmoedig zijn, wat men noemt „bij de hand". Men vindt dat „gevat", „aardig". Dit vangen de kleinen op en meenen zij door meerdere vrijmoedigheid, op 't vrijpostige en aanmatigende af, zeer geestig te zijn. Spoedig ontaardt het spel in onhebbelijkheid. Later worden zulke wijsneusjes ongepast, meisjes worden nuffig en scherp, soms zelfs bits, en de jonge dames, toekomstige huismoeders, zijn later onbewust scherp en brutaal in al hun doen geworden. Zulke vrouwen voeren tot leuze : „de brutalen hebben de halve wereld", doch zij vergeten, dat de zachtmoedigen de heele wereld hebben en aanmerkelijk hooger staan in waardeering, ook bij de heeren. 42°. Uitstallen van huwelijksgeschenken. Gevraagd: Is het nog gewoonte, huwelijkscadeaux uit te stallen en moet men dan de naamkaartjes van de gevers wegnemen ?" Hierover verschillen de opinies. Sommigen meenen, dat het aanstellerig is en in strijd met de goede vormen, om de verschillende cadeaux aan critiseerende blikken bloot te stellen en er het meer of minder mooie en kostbare van te hooren bespreken. Anderen daarentegen deelen gaarne hun genoegen met hun kennissen en zijn er trotsch op om te laten zien, hoe zij door familie en vrienden bedacht zijn. Men doet het verstandigst, den juisten middenweg te kiezen 278 en voor het bezichtigen der cadeanx alleen zijn intiemere kennissen uit te noodigen, benevens degenen, die geschenken gegezonden hebben. Eenige dagen vóór het huwelijk inviteere men deze, bijv. op een „afternoon tea" en make van die gelegenheid gebruik, de cadeaux te laten bewonderen. De kaartjes der gevers behooren in ieder geval weggenomen te zijn. 43". De gastvrouw moet niet het eerst bediend worden. Als de gastvrouw weet hoe het behoort, geve zij de bedienden last nimmer het eerst bij haar te komen Deze beleefdheid — een overblijfsel uit vroeger tijden — heeft geen reden meer van bestaan. Eerst de gasten ! De gastvrouw behoort, zoo niet het laatst, dan toch zeker niet het eerst te worden bediend. 44". Eenc visite moet aan eene uitnoodiging voorafgaan. „Wat kan ik doen", vroeg eene jonge dame, „om eene beleefdheid te bewijzen aan een jongmensch, die mij naar de opera of komedie heeft meegenomen ? Hij is werkzaam op het zelfde kantoor als ik, maar ik kan hem niet ten huize mijner ouders uitnoodigen, daar deze van oordeel zijn, dat ik nog te jong ben om te recipieeren." Ge zijt onvoorzichtig geweest. U hadt de uitnoodiging voor de opera of komedie niet mogen aannemen, voordat bedoeld jongmensch een bezoek ten uwent had gebracht, om kennis met uwe ouders te maken. Zooals de zaken nu staan, kunt ge niets anders doen dan hem zeggen, dat ge hem gaarne zoudt uitnoodigen, maar dat ge zulks niet kunt, met bijvoeging der redenen waarom niet. 45°. Meisjes mogen niet zitten met de eene knie over de andere heen. Het staat zeer leelijk, als zij dat doen, wanneer ook, of er bezoek is, dan wel in den huiselijken kring. Het is eene slechte gewoonte, die spoedig worde afgelegd, omdat zij wijst op „geëmancipeerde allures". 46°. Hoe te kennen te geven, dat men wenscht gechaperonneerd te worden. Gevraagd: Wanneer ik een invitatie krijg van een jongmensch, om met hem naar eene voorstelling (opera of komedie) te gaan, werwaarts ik niet met hem alléén wil gaan, hoe moet ik dit te kennen geven ? Ge zegt hem eerlijk, dat ge zeer gaarne zijn uitnoodiging zoudt aannemen, maar dat ge het gewenscht acht, dat een uwer ouders meegaat. Hebt ge geen ouders of familie, die mee kunnen gaan, dan zegt ge eenvoudig, dat de omstandigheden U verhinderen van de invitatie gebruik te maken, hoe gaarne ge ook anders zoudt willen. 47°. Handen geven. Het behoort niet tot de nette vormen, dadelijk de hand uit te steken. Dit is in Indië zeer gebruikelijk. De baboes leeren 279 de kleintjes handjes geven. „Kassie tangan, nonnie!" („Geef een handje, nonnie!") Later wordt het gewoonte. Men is erg gul met het shake hands en toch is niets leelijker. De beschaving brengt mede, dat men voor elkander eene lichte buiging maakt. Moeders moeten dit hunne jongens goed inprenten. Men late het altijd aan een meerdere, een oudere, een hoogergeplaatste en een dame over, het eerst de hand toe te steken. Niets is pijnlijker, dan dat de door iemand toegestoken hand (met opzet) niet wordt gezien en door eene buiging wordt beantwoord. Men prente tevens de jeugd in, nooit iemand de hand stevig te knijpen en te pijnigen, jongelui denken dat het netjes staat en een bewijs is van kracht. Het is integendeel een bewijs van onbeleefdheid en van weinige beschaving. Zelfs onder jongens en mannen geve men elkander een fermen handdruk, maar geen handpijniging. 48". Namen noemen. Mag een jonge dame een heer verzoeken haar bij haren voornaam te noemen of moet dat verzoek van hem uitgaan ? Dat hangt er van af. Kennen beiden elkander reeds lang en gaan zij vriendschappelijk met elkander om, dan is er geen bezwaar elkander bij den voornaam te noemen, althans het voorstel daartoe te doen. In dezelfde omstandigheden mag ook het voorstel van den heer uitgaan, maar hij moet er om denken, dat veelal het verzoek, een jonge dame bij den naam te noemen, een verkenning is, om te zien of zij vriendschap voor hem gevoelt, in de hoop dat die vriendschap op den duur wat anders, n.1. liefde wordt. Namenspel wordt in den regel huwelijksspel. 49°. Hoe moeten brieven geschreven worden ? Welke volgorde van pagina's men nemen moet (Engelsche stijl) komt neer op de volgende regels: Het heet nog altijd .correct", als men de bladzijden in natuurlijke volgorde gebruikt. Echter schrijft men ook dikwijls eerst op de voorste, daarna op de achterste bladzijde, ten slotte op beide binnenzijden. Schrijft men slechts een klein briefje, dan gebruike men de eerste, daarna de derde, vervolgens zoo noodig de tweede en late de vierde blank. Men pagineere dan de bladzijden. Het is niet netjes over elkander (kruislings) te schrijven. Dit is alleen geoorloofd bij zeer intieme briefwisseling. Bij frankeering zorge men het zegeltje rechts boven aan op de enveloppe te plakken. Heeft men in een brief eenig verzoek te doen, dan worde de brief met één zegel van 5 of 10 ets. beplakt en niet met kleinere soort zegels, bijv. vijf van één of vijf van twee cents. Er zijn menschen, kleingeestig genoeg om daarop te letten en daarnaar uwe beschaving af te meten. 280 50°. Hoe te handelen bij eene uitnoodiging voor een huwelijksplechtigheid ? Is het noodig een kaartje te zenden, om te bedanken voor de uitnoodiging, een huwelijk bij te wonen, als men niet aanwezig kan zijn ? Neen, tenzij men uitgenoodigd is op de receptie, op het déjeuner of diner na de huwelijksplechtigheid. De eenige verplichting, die rust op degenen, die alleen zijn uitgenoodigd om het huwelijk bij te wonen — terwijl anderen op het feest zelf zijn gevraagd — is een bezoek aan de bruid te brengen, zoodra deze kennis geeft, dat zij gereed is bezoeken af te wachten, of anders binnen twee maanden na het huwelijk. Zij die op een of andere partij zijn gevraagd, moeten een bezoek brengen of een kaartje zenden aan de moeder van de bruid, hun gastvrouw, binnen veertien dagen of uiterlijk binnen een maand na het huwelijk. 51°. De manier om paard te rijden. Zonderlinge vraag, die gedaan werd : „Is het in strijd met de goede vormen, als een meisje gewoon, als een heer, te paard zit?" Zeer zeker. Zoo zitten de vrouwen van het land (Indische vrouwen, de inlanders). Indertijd heeft men getracht in de mode te brengen, dat een dame ook op een heerenfiets reed, maar de poging is mislukt en de moedige strijdsters voor „de dame met den fiets-pantalon" zijn al spoedig bezweken voor den spot en hoon, waarmede zij begroet werden. Ik vermoed dat het ook zoo zou gaan met haar, die als heer (met heeren-pantalons, sous-pieds en sporen) te paard zouden willen zitten. Hebt ge echter buiten een groot terrein, waar ge vrij zijt, dan is er natuurlijk niets tegen, dat ge rijdt, zooals 't u goeddunkt en 't u het gemakkelijkst afgaat. De mode voor amazones is, dat zij links op het rijdier half zitten, half hangen, middels den beugel van het dameszadel, waarom de rechter knie grijpt. Linker been is los met den voet in den stijgbeugel. De amazone rijdt met rechts omgebogen lichaam, zóó, dat zij de buste geheel naar voren heeft, den rechter schouder zooveel mogelijk rechts achterwaarts, linker schouder zooveel mogelijk naar voren. Men zie tusschen de ooren van het paard naar voren. De cavalier rijdt links van de amazone. 52°. Wanneer worden huwelijksannonces rondgezonden ? Op den dag van het aanteekenen, terwijl de dag, voor de huwelijksvoltrekking bepaald, er in wordt vermeld. 53°. Een huwelijksaanzoek aannemen. Zal een meisje een aanzoek den eersten keer aannemen ? Zeker wel, wanneer ze weet wat ze wil en het wenscht aan te nemen. De meeste mannen zouden er niet over denken, om het nog eens te herhalen. 281 54". Uitnoodiging aan een meisje, dat uit logeeren is. Kan een meisje, dat gelogeerd is, een invitatie aannemen, zonder dat gastheer en gastvrouw zijn gevraagd ? Die de uitnoodiging zonden, kennen de familie niet, waar zij logeert. De uitnoodiging kan worden aangenomen, maar het meisje moet met de gastvrouw overleggen, of deze al niet reeds plannen voor dien dag gemaakt heeft. Die de uitnoodiging zonden, moeten de geïnviteerde halen en brengen. Hebben de gastheer en vrouw een rijtuig, dan wordt de logé van zelve derwaarts gereden en afgehaald ; anders zorgt er de andere familie voor. De moeder en het meisje van den verloofde. Moet een jongmensch zijn aanstaande medenemen, om zijn moeder te bezoeken of moet de moeder eerst naar het meisje gaan? Het zal zeker wel tegen den trots van vele mama's indruischen, maar naar den vorm dient de moeder van het jonge mensch eerst een vriendelijk briefje te schrijven en daarin te vragen, dat het meisje haar met haren zoon zal komen bezoeken, of zij kan zelf het eerste bezoek brengen, als zij dat wil. In ieder geval moet de moeder den eersten stap doen. 56°. De heer blijft staan, totdat de dames hebben plaats genomen. Wanneer een heer eenige dames — zelfs meisjes — naar een restaurant of in een confiseurswinkel vergezelt, moet hij dan blijven staan totdat zij hebben plaats genomen ? Ja! Maar Ji ij moet dat niet in 'toog loopend doen. Hij wacht kalm bij zijn stoel, totdat de dames zijn gaan zitten en neemt dan rustig zelf plaats. 57". Waar is de plaats van den heer of van het jonge mensch, als hij met een dame loopt ? Aan hare linkerzijde; loopen beide op de linker zijde van een stoffigen weg, dan loopt hij rechts van haar. Zij aan den binnenkant. Bij trap of stoep af gaan altijd eerst de dames voor, bij trap of stoep op moet de heer altijd voorgaan. Is men in gezelschap, dan biedt de heer der dame, als deze nog staat, een stoel aan, evengoed als hij bewijs van savoir vivre geeft, als hij in de tram zijn zitplaats aan een dame afstaat, onverschillig of deze oud of jong, leelijk of mooi is, zelfs of deze aanmatigend of bits zij. Hij voere het „honneur aux dames" hoog; de vrouwen zullen hem als een gentleman beschouwen. Zoo'n jongmensch komt van goede huize en heeft van de ouders „vormen" geleerd. 58°. Wanneer een heer een dame vergezelt naar een partij. Is een heer, die een dame naar een partij vergezelt, ook verplicht haar te soupeeren te vragen ? Ja, maar hij mag haar natuurlijk vrij laten, wanneer een ander inviteert. Voordat hij echter een andere dame uitnoodigt, 282 zal hij zich op de hoogte moeten stellen, of de dame, die hij vergezelt, reeds uitgenoodigd is. Hij is er aansprakelijk voor, dat zij zich vermaakt. Ziet hij dat zij niet danst, dan moet hij haar ten dans leiden of bekenden aan haar voorstellen. Hij zorgt er voor dat zij niet „blijft zitten". 59". Wanneer zal hij, die eene dame vergezelt, voorgaan ? ■ Wie gaat voor bij het binnentreden in kerk of komediegebouw, zij of hij? In punt no. 56 is reeds een en ander gemeld, over het savoir vivre dat heeren behooren te hebben tegenover dames. Bij het binnentreden eener kerk late de heer de dames voorgaan, tenzij het zoo vol is, dat hij haar door gedrang naar binnen moet geleiden. In andere gebouwen, circus, komedie, enz. zal de chaperonneur gewoonlijk voorgaan, omdat hij gecenseerd is den weg te kennen. Zijn er bedienden, die den weg wijzen, dan is het onverschillig of men tegelijk binnentreedt of wel de dame het eerst. 60°. Geschenken tusschen heeren en dames. Welke geschenken mag een heer aan een jonge dame geven en wat mag zij aan hem schenken? De geschiktste geschenken voor eene jonge dame zijn bloemen, sucreries, muziek of boeken. Als contrabeleefdheid kan zij het beste hem ten harent uitnoodigen. Wanneer zij daartoe geen gelegenheid heeft, kan zij hem bijv. een zelfvervaardigd handwerkje geven, mits dit voor hem eenig nut heeft (bewerkte sigarenkoker, bladwijzer voor lectuur, enz.). 61°. Briefwisseling tusschen een man en een jong meisje. Van wie moet het initiatief uitgaan voor de correspondentie tusschen een man en een jong meisje ? In gewone omstandigheden is 't zeker de man, die het initiatief moet nemen en het eerst moet schrijven. Echter moet hij, bij de beantwoording der vraag, in aanmerking nemen, of beide elkander reeds lang intiem kennen en onder welke omstandigheden zij gescheiden zijn en dan kan soms van het meisje het verzoek uitgaan: „Laat ons eens hooren hoe het U gaat?" Dat is, dunkt mij, meer dan voldoende aanleiding, het recht te hebben, briefwisseling met elkander te voeren. Het nette meisje laat mama van deze briefwisseling niet onkundig. Voor hare mama mogen geene geheimen bestaanover brieven en geschenken. Eene dame „comme il faut" houdt er geen geheimen op na. Haar leven moet een open boek zijn, elk blaadje te lezen en smetteloos. 62°. Algemeene regelen. In de 61 voorgaande punten, waarvan men een en ander wel zal terug vinden onder Afdeeling C, letters d—h, zijn de gevoelens eener Engelsche neergeschreven. Het spreekt van zelf, 283 dat er plaatselijk nog vele bijzonderheden bestaan, wier opsomming moeilijk is te geven. Omstandigheden wijzigen overigens vele gebruiken. In Indië, het land bij uitnemendheid van dans en danspartijen, wordt o. a. een paar als half en half verloofd beschouwd, als de beide personen drie (of meer?) achtereenvolgende dansen hebben gedaan. Men doet dus voorzichtig, om met het dansen zich te beperken, al danst een jonge dame nog zoo verrukkelijk, maar.. . ? De mug vliegt in de kaars; Aan den haak is de baars!! VII. EEN WOORD TEGEN HET SYSTEEM NELLY VAN KOL. Er is nog één punt, in deze korte verhandeling over opvoeding, dat ik, hoewel eenigzins angstvallig, moet bespreken. Volgens de nieuwere begrippen en in navolging van de leer van Nelly van Kol '), in den laatsten tijd gereleveerd in het Indische Dames-weekblad — „Sentimenteel gedoe" — mag men de jonge, nieuwsgierige kleintjes, die „vraagallen", gerust in bedekte termen vertellen, hoe broertje en zusje ter wereld komen. De voorstandsters van deze zienswijze verklaren dat zij niet dan een stukje natuurkennis ten beste geven en door gelijkenissen en voorbeelden, o.a. uit de plantenwereld, die kleinen het begrip doen vatten van wording en geboorte. Hoe goed ook misschien door die dames bedoeld, moet ik mij als beslist tegenstandster doen kennen en mij verzetten tegen die zienswijze. Laat de kleintjes toch hunne illusie, hun sprookje behouden ! Vooral in een land als Indië, waar de jeugd toch al vroeg rijp is en de onvermijdelijke, vaak treurige omgang met kinderen van allerlei slag hen zoo vroeg wijs maakt. Ik dring deze mijne zienswijze aan niemand als evangelie op, doch elke moeder wete voor zich, aan wier zijde zij zich zal scharen, bij het pijnlijke geval, de verlegenheid, als onbescheiden en aanhoudend dringerig vragen van een nieuwsgierig kind haar tot antwoorden dwingt. Zijn daar dan ook de noodleugentjes niet geschikt voor ? ') Brochure: „Moeder en Kind. G. Raadgevingen en wenken op huishoudelijk gebied. Het kwam mij doelmatig voor, de vele huismiddelen niet door elkander in ééne afdeeling op te nemen, doch ze, gemakshalve, te sorteeren en, naarmate de plaats, waar zij kunnen worden aangewend (keuken, huishouding, toilet, tuin), van elkander te scheiden. Dit voorkomt het lange zoeken en maakt de raadpleging gemakkelijker, het werk handiger. Hoewel tal van dames met vele recepten en middeltjes bekend zijn, bestaat de overtuiging, dat zij, in vele gevallen, nieuwigheden zullen vinden, die, door vooruitgang in wetenschappen, door de laatste uitvindingen en resultaten op proefondervindelijk gebied, wel hier en daar in verschillende werkjes voorkomen, doch lang niet alle bij elkander zijn beschreven. Men zal, behalve de huismiddelen en wenken, ook hier en daar 't laatste nieuws op allerlei wetenschappelijk-huishoudelijk gebied aantreffen, dat geregeld door mij werd aangeteekend en verzameld. Op die wijze toch wordt een goed afgerond geheel verkregen. Er zijn nog tal van bijzondere zaken te melden, maar dat zoude aan het werk te groote uitgebreidheid geven en .... het doel moet niet voorbijgestreefd worden. Men houde in 't oog, dat dit werk geen speciaal onderwerp behandelt, maar tal van onderwerpen, die alle betrekking hebben op huishoudelijk beheer, die strekken moeten de huisvrouw op menig duister of twijfelachtig punt in te lichten en waarvan de kennis, zij deze soms slechts eene oppervlakkige — omdat daarmede voor het doel kan worden volstaan — vooral voor jeugdige huismoeders noodzakelijk is. Door aanhoudend lezen en doorbladeren dezer raadgevingen en wenken, wordt zij er niet alleen spoedig in thuis, 286 maar zal zij zich tevens ongemerkt, maar zeker, hebben opgewerkt tot eene praktische huisvrouw. Hoofdstuksgewijze zijn de middelen, wenken en bijzonderheden, alphabetisch gerangschikt, gemakkelijk bij het zoeken. 1. IN EN OM DE KEUKEN. Azijn. Troebele azijn klaart men door in een flesch, bijna vol van het vocht, twee eetlepels versche zoete melk te gieten, waardoor het troebele op den bodem der flesch neerslaat, zoodat men den azijn die helder is, voorzichtig in een andere flesch kan overgieten. Citroenen (djeroek-nipis), die aangesneden zijn, kunnen langen tijd tegen uitdrogen of schimmel bewaard blijven, door ze met het aangesneden deel op een schoteltje met azijn te leggen. Eiwit met gips vermengd, is een zeer bruikbare kitlijm voor gebroken aardewerk en porselein. Eieren koken, zoo, dat de schalen niet barsten (Maleisch: rehnget) kan men, door wat zout in het kokende water te doen. Daarna de eieren er in. Eieren keurt men door ze in een bak met water te leggen. Zinken ze tot den bodem, dan zijn ze versch, drijven zij onder water, dan zijn ze minder frischen komen ze aan de oppervlakte, dan zijn ze oud en gewoonlijk onbruikbaar (bedorven). Wil men weten of een ei gekookt of nog rauw is, dan legt men het op tafel en draait het rond. Beweegt het zich gemakkelijk en blijft het eenige keeren draaien, dan is het gekookt. Kan men het ei niet draaien, dan is het nog rauw. N.B. Eieren, die eens met water in aanraking zijn geweest, zijn ongeschikt om te worden uitgebroed. Om geleien goed uit den vorm te krijgen, houdt men den vorm gedurende 5 tellen tot aan den rand in een pan met lauw water, duw hem dan even onder, zoodat het water er overheen loopt en keer hem op den schotel om. Het onder water duwen van den vorm is alleen noodig, omdat het somtijds gebeurt, dat men bij het omkeeren van den vorm den aspic of de gelei niet precies in het midden van den schotel geplaatst heeft; men kan dat gerecht dan nog in het midden brengen, hetgeen anders niet mogelijk is. Men zet echter in dit geval daarna den schotel, met het" gerecht er op, even op de steenen, om dit af te koelen en aan den schotel te doen vastkleven. Om kaas, vleesch, enz. tegen wormen te beschermen, die er zich in de warmte spoedig in ontwikkelen, moet men de kaas of het vleesch met water begieten, waarin een achtste van het gewicht salpeter moet zijn opgelost. 287 Karaai. Ingemaakte augurken behoedt men het best tegen schimmel — ook andere zuren of atjars — door er nu en dan een klein scheutje brandewijn voorzichtig, als bovenlaagje op te gieten. Kurken, die in vaseline gedoopt zijn, kunnen op zeer geschikte wijze de glazen stoppen vervangen. Zij worden zoodoende niet aangetast door zuren en raken nooit geplakt aan de halzen der flesschen, als men deze in lang niet gebruikt of opent. Melk. De kenteekenen van goede melk (ook in Indië) zijn: dat zij niet doorschijnend doch mat-blauwachtig moet zijn, voorts: tusschen de vingers vettig voelend, dat ze niet onaangenaam mag rieken, dat zij zacht is, zoet van smaak en dat bij het verdampen een vel op de oppervlakte komt. Een druppel goede melk moet in water onderzinken; gebeurt dit niet dan is de melk met meel of met water (ook klapperwater of santen) vervalscht. Om melk lang te kunnen bewaren zonder dat zij zuur (petjah) wordt, doet men bij 1000 deelen melk 1 deel boorzuur. Men gebruike nooit de melk rauw, doch koke ze eerst vóór 't gebruik. Vele ziekten komen voort uit ongekookte melk. Melk, geplaatst in de nabijheid van geur afgevende voorwerpen, ondervindt daarvan den invloed. Hetzelfde is zelfs het geval, als de melkgevende koe zich in dergelijke omgeving bevindt. Geef de koe een sigaar te kauwen, zij zal het nemen, maar de melk zal een tabakssmaakje hebben. Melk, die een ondragelijke lucht afgeeft, is van koeien, die ergens gegraasd hebben, waar een cadaver van mensch of dier begraven ligt. Dergelijke feiten zijn van het grootste gewicht voor de huishouding. Men zette de melk op plaatsen, waar geen geurafgevende voorwerpen zijn; maar vooral: men drinke geen melk, die gestaan heeft in een kamer, waar een lijder aan besmettelijke ziekte verblijf houdt. Messen. Als men een mes heeft gebruikt om uien te snijden, moet men het eerst afvegen met een vochtigen doek en daarna stevig met ruw keukenzout wrijven. De onaangename reuk zal dan geheel van het staal verdwijnen. Om olie, die, wellicht door vochtige flesschen, een troebel aanzien heeft verkregen, helder te maken, doet men er een weinig droge stijfsel in, laat de olie, na haar goed te hebben omgeschud, eenigen tijd staan tot zij klaar (helder) is geworden en filtreert ze daarna. Salicylzuur als conserveermiddel. De Hauswirtschaftliche Echo neemt het salicylzuur, door anderen als conserveermiddel voor levensmiddelen sterk afgekeurd, nadrukkelijk in bescherming. „Het is een uitnemend middel", zegt, het blad, „om het bederf van levensmiddelen tegen te gaan. Zuivere salicyl is een wit, licht, reukloos poeder, dat volkomen onschadelijk is. Proeven op inenschen en dieren genomen hebben doen zien, dat men er vrij groote hoeveelheden dagelijks van 288 innemen kan, zonder dat een nadeelige uitwerking daarvan op het organisme merkbaar wordt. Daarom wordt salicyl, vooral ter conserveering van vruchten, tegenwoordig veelvuldig aangewend. Voor dit gebruik neemt men tien gram salicylzuur op eiken liter water in een geëmailleerden pan, en daarin wordt deze oplossing onder voortdurend roeren aan de kook gebracht. Zoodra het vocht kookt zet men het op een plaats, waar het tegen schudden en schokken gevrijwaard is, en giet het, koud geworden, af van het bezinksel, dat men weer gebruiken kan voor een nieuw opgietsel. De vruchten worden in glazen flesschen of verglaasde pannen gelegd met het salicylwater overgoten en met perkamentpapier van de lucht afgesloten. Toevoeging van een weinig suiker bij het salicylwater is gewenscht. Wil men de vruchten zoet bewaren, dan voege men bij het water zooveel suiker, dat hierdoor een siroop wordt gevormd. Slaolie bewaart men het best, indien men in de flesch een paar lepels keukenzout doet, haar nu en dan schudt en op een koele plaats open laat staan. Suiker moet een voortreffelijk middel zijn ter bewaring van vleesch, visch, gerookte worst, enz. Vleesch, visch, worst worden dan bestrooid met de voldoende hoeveelheid zout, waaronder men 3 u/„ fijngestampte witte suiker moet mengen. Suiker wordt gezuiverd, door haar met koud water te koken en bij de kokende massa het goedgeklopte wit van een ei te voegen. Al het onreine komt boven bij het vuile schuim, dat zich met het geklopte eiwit vermengt en hiermede kan worden afgeschept. Vleesch. Om hard taai vleesch, ook van oude kippen en hanen, zacht en malsch te maken, omwikkelt men het geheel met papajabladeren, waaraan ook nog gedeelten van den steel zijn. Is het vleesch of de kip geheel ingepakt, dan wordt er stevig, in verschillende richtingen over elkander, dun touw (tali raméh) omheen gewoeld. Men laat het een paai uur zoo staan. Daarna wordt 't vleesch gekookt of gebraden. Het komt dan malsch op tafel. Het onschadelijke sap (getah) uit de papajabladeren heeft zich, door den druk van het dunne touw, in het vleesch ingewerkt en schijnt chemisch van invloed te zijn op de spierenbundels en het overige vleesch. Vliegen en muskieten kunnen in zwermen de keuken bevolken ; vooral vliegen, op 't heetste gedeelte van den dag. Zij vallen op alles aan, verdrinken vaak in de soep of sajor en zijn gulzig op al wat zoet is. Het middel, dat tegen deze lastige plaag helpt is de muren en tafels met laurierolie te bestrijken, waarvan die diertjes de lucht niet kunnen verdragen. Men beproeve van een groot aantal sa/ombladeren (de Indische laurier) een olie te trekken, om zich van de insecten te ontdoen. Ook wordt aangeraden lijmstokken en lijmtouwtjes te gebruiken. De laatsten hangt men hier en daar op, zoo, dat ze niet hinderen. 289 Vuile jus-pannen, die gestaan hebben en onaangenaam rieken, doordat men er de restanten te lang in heeft laten blijven, maakt men schoon, door er een halven citroen in te leggen en dan de pan halfvol water te gieten. Laat dit ongeveer een half uur koken; dan is de pan geheel schoon en de onaangename lucht verdwenen. Vliegendeksels en vliegenlijm. In de keuken verzuime men niet de noodige groote en kleine vliegendeksels van gevlochten gaas te gebruiken, terwijl het gebruik van stokken, met vliegenlijm bestreken, vele dier lastige bezoekers zal onschadelijk maken. Zie Afd. III: „Bij het Toilet": „Vliegen- en muskietenlijm." Uien geven een eenvoudig en afdoend middel aan de hand tegen de pijn van insectensteken van bijen, wespen, muskieten, enz. De roode builen worden er spoedig mede afgewreven en de pijn gestild. Wie uien schoonmaakt, heeft daarbij heel wat onvrijwillige tranen te storten. Men kan die voor betere gelegenheden opsparen, wanneer men de uien den nacht tevoren in zout water legt. Wijn. Als men wil weten of de roode wijn echt of vervalscht is, laat men hem in een waterbad in een porseleinen schaal verdampen. Is de wijn kunstmatig gekleurd, dan blijft er een lichtroode ring aan den wand der schaal; echte wijn geeft een bruinen rand. Zeer zoute spijzen kan men eetbaar maken, door een stuk schoone spons in het eten te leggen en dat na eenigen tijd er uit te nemen. Is de spijs dan nog te zout, dan wordt de spons goed uitgewasschen, uitgewrongen en de bewerking herhaald. De spons heeft de eigenschap de zoute deelen tot zich te trekken. II. VOOR DE HUISHOUDING. Aanbranden van melk. Om dit te voorkomen, mag deze nooit op het vuur gezet worden in een pan, die volkomen droog is; men moet de pan eerst met water hebben gevuld, dat men dan uitgiet en, zonder de pan te hebben gedroogd, de melk er in doen. Desnoods is het voldoende de pan vóór het gebruik, voor het afkoken van de melk, eens met water om te spoelen. Verzuimt men dit, dan heeft men kans van aanbranden. Aardbeien — vermoedelijk jonge, pas geplukte, maar men zou het met de vruchten op water kunnen beproeven, als men het middel als kuur geruimen tijd toepast aardbeien zouden een goed geneesmiddel zijn tegen de jicht. De beroemde Zweedsche plantkundige Linnaeus zelf is er door van zijn ziekte genezen. Het middel zal echter voor velen te kostbaar zijn, zelfs in Nederland in onvruchtbare oogstjaren, zooals in 1903 en 1906. 19 290 Aarden potten en pannen van inlandsch maaksel, z.g. koewati's, moeten, als men ze voor den aankoop onderzoekt, worden nagezien of er barsten in zijn, dan, door er met den knokkel tegen te kloppen, of ze een goeden klank hebben, wat een bewijs is dat ze goed hard zijn gebakken. Men neme geen aarden vaatwerk, dat op 't oog te dun is ; deze zijn natuurlijk spoediger versleten, terwijl de houten lepel (iroes), als hij wat hardhandig wordt gebruikt, den bodem gauw doet doorbreken. Men kan de koewali's harder, meer „vuurvast" maken, door ze van onderen en aan den buitenkant flink met kalk te bestrijken, en later de pannen door vuur te harden. Zulke gekalkte pannen zijn dan ook veel duurzamer. Bij alle aardewerk, ook bij de kleine en groote bloempotten, voor tuin en voorgalerij, worde steeds door kloppen de waarde er van bepaald. Is de klank dof, dan neme men de potten niet. Amnioniak-zeep. Deze zeep'is in kleine blokjes, zoo groot als een gewoon lucifersdoosje, verkrijgbaar. De zeep is zeer geschikt voor het wasschen van natuurwollen ondergoederen, van fluweel, kantwerk, enz., dat vuil en goor is geworden. Men laat de benoodigde zeep, aan dunne schijfjes gesneden, in lauwwarm water oplossen. In dit zeepbad weekt men de te wasschen goederen en dekt dit goed toe, opdat de warmte het oplossen van het vuil bevorderen zal. Na een uur spoelt men de wasch in het zeepbad goed om, echter zonder te wrijven, en drukt daarna het goed met de hand uit, waarna de vuile plaatsen schoon zijn. Men mag niet wringen. Daarna nog eens in versch lauwwarm water naspoelen, ter verwijdering van nog aanwezige zeep. De ammoniak-lucht verdwijnt bij de oplossing der zeep. Het waschgoed is dus reukloos. Er mag niets aan deze zeep worden toegevoegd. Zeer aanbevelenswaardig is : de wasch nog eenigszins vochtig af te nemen en op te vouwen, alsof men mangelt, Borax wordt, bij het wasschen van vuil goed, aangeraden boven het gebruik van soda. Borden en verder aardewerk worden het best gereinigd met een wollen lap en warm water. Zijn er dan nog niet te verwijderen vettigheden, dan voegt men een weinigje soda bij het vernieuwde warme water. Biervlekken verwijdert men met lauwwarm zeepwater, waarin een weinig geest van salmiak gemengd is. Daarna met schoon water afwasschen. Zijn er dan nog vlekken gebleven, dan gebruikt men een oplossing van chloorkalk. Goed naspoelen. Biervlekken in zijden of wollen stoffen maakt men weg met een mengsel van '/2 water op ]/, spiritus. Met een lapje, in t vocht goed nat gemaakt, wegwrijven, daarna met wat schoon water en dan laten opdrogen. Men herhale de behandeling, als zij nog zichtbaar blijven. Borstels. Grove, zware borstels worden met zachte zeep 291 bestreken, die men zelf kan maken — (men zie bij de wasch); na een paar uren wordt de zeep zorgvuldig met water afgewasschen en worden de borstels te drogen gehangen. Kleerborstels ontdoet men met de handen van de enkele haren, die er wel eens in zitten. Vallen iemands haren uit, dan komen zij op de kleeding en de borstel neemt ze onder het afborstelen op. Men houde de borstels in zindelijken staat, door ze dikwijls op schoon wit papier uit te kloppen. Vaak hebben de kleedingstukken meer te lijden van het gebruik van vuile borstels dan van de af te nemen stof. Haarborstels van staal worden met terpentijnolie gereinigd, waarin zij voorzichtig worden gedoopt; daarna moeten zij met een doek worden schoon- en drooggewreven. Gewone haarborstels, ook kammen, worden met ammonia-liquida gereinigd. Dit trekt het vuil en het vet weg. Ook reinigt men haarborstels, twee aan twee, door ze dik met meel te bestrooien en daarna de borstels tegen elkander in te wrijven. Bloedkoralen worden schoongemaakt door ze korte» tijd in een lauwwarme soda-oplossing te leggen. Daarna afborstelen met lauw zeepwater en een paar uren in zaagsel laten drogen. Borduursels van gekleurde zijde op linnen worden gewasschen in een afgekoeld aftreksel van houtzeep, vermengd met eenige druppels terpentijn. Bouillon. Om snel een goeden bouillon te maken, hakt men een hoeveelheid mager vleesch, giet er hetzelfde gewicht aan water op, laat dit samen koken. Na eenige minuten van opbruisen, wringt men het vleesch uit. Wanneer men dit vocht vermengt met wat zout, gewone kruiden of specerijen, met bruin gebraden uien of gebrande suiker kleurt, dan heeft men een goeden bouillon, dien men aan ieder kan voordienen, die over weinig tijd heeft te beschikken (doortrekkenden bijv.). Bronzen voorwerpen maakt men schoon door afwasschen met een spons in wijnazijn gedoopt. Na vijf minuten omspoelen met schoon water en laten opdrogen. Broomkalium, 12 grein in een glas water opgelost, geneest zenuwachtigheid, gejaagdheid en beverigheid bij lieden, die zich vroeger aan drank te buiten gingen en die kwaal nalieten. De drank late men door den dokter of apotheker bereiden. Ook moet een eigenaardig drankje van: een zoutlepel vol cayennepeper, een klontje suiker en een half glas warm water helpen, niet alleen om beven of zenuwachtigheid tegen te gaan, maar om bijv. bij het waken bij zieken de neiging tot inslapen te overwinnen. Het wekt veerkracht en waakzaamheid op. Bismuthpoeder hebbe men steeds in huis. Het doet niet alleen uitmuntende diensten bij brandwonden, maar men kan het als middel tegen indigestie gebruiken, door bijv. 10 gram er van vóór het eten in te nemen. Heeft men dikwijls last van onaangenaamheid door indigesties, dan zal de pijn bij den lijder na 292 2 of 3 doses verlicht zijn. Deze komt dan nog wel eens terug, maar zal na 18 poeders geheel verdwenen zijn. Ook wordt het poeder aangewend bij kleine kinderen, die onder den hals branderigheid (smetten) hebben. Als bedak zeer dun te bestrooien, 't Wordt daarom ook wel eens „strooipoeder" genoemd. Brandvlekken uit linnengoed moeten worden bestreken met in water opgeloste borax. Daarna worden de vlekken opgestreken. Blauw, rood en geel licht in de ziekenkamer. Een „bad" van blauw licht geneest rheumatiek, als de lijder voor een zonnig venster van blauw glas of met blauw gaas bekleed, gaat zitten. Een geel gordijn laat alleen de gele stralen door. Zij slurpt de andere kleuren op, d.i. belet ze door te dringen, doet den lijder, bijv. een die aan pokken lijdt, kalm genezen, door de pokken snel te doen opdrogen zonder putjes achter te laten. Geel belet pokdaligheid, evenals Rood licht. De H.H. Doctoren Cohn en Glogner hebben in der tijd te Samarang met succes het roode licht (rood glas) toegepast op verschillende poklijders en met het beste gevolg. De koortsen treden weinig of niet op, de lastige jeukte blijft weg, de ziekte duurt in 't algemeen veel korter en — 't belangrijkste van alles — er worden geen litteekens of putjes gevormd. Men gebruike dus, naarmate van de ziekte, dubbele gordijnen van blauw, geel of rood katoen voor de ramen der ziekenkamers en voor alle reten, deuren of verdere openingen, waar het licht kan binnenvallen. Een gemakkelijk op te volgen middel. Breken van ruiten, spiegels, glaswerk, enz. wordt bij verzending voorkomen, als men de voorwerpen in verschillende richtingen beplakt met reepen papier en ze vervolgens in lappen, papier, houtwol of merang inpakt. De hevige trillingen, die oorzaak zijn van het knappen van 'tglas of van 't breken van glazen voorwerpen, worden getemperd door de geplakte reepen papier. Bladluis in de rozen. 1°. De boompjes en bladeren worden eenige dagen flink begoten met zeepwater — 's morgens en 's middags. 2°. Ook kan men aangetaste planten beleggen met tomatenbladeren of wel men besproeie de boomen — ook andere planten — met een sterk aftreksel van genoemde bladeren. 3°. Verder kan men de planten wasschen met een waterig afgietsel van fijn gestooten of geraspten mierikswortel (akarkèlor), of 4". Men bestrijke de bladeren — een lastig geduldwerkje — die met bladluis zijn bezet, met petroleum. Bladeren en plantjes. Om deze bij het drogen de natuurlijke kleur te doen behouden, moet men ze halen door een kokende 293 oplossing van '/a gram salicylzuur op 300 gram spiritus. Daarna perst men ze tusschen vloeipapier en legt ze dikwijls dagelijks om. Broeibakken (pépinières) worden op de gemakkelijkste wijze van zwarte mieren bevrijd, door op de plaats, waar zich de nesten bevinden, fijn gestampt houtskool (arang) te strooien. Men grave eerst een gat, wijl de mieren, in "de zonnehitte, zich onder den begraven grond schuil houden. Brandbluschmiddel. Een eenvoudig huis-brandbluschmiddel (bijv. in een gesloten ziekenkamer of in de binnengalerij) kan men met geringe kosten zelf vervaardigen. Men lost 10 K.G. gewoon zout en 4 K.G. ammoniakzout in 30 L. water op en vult met dit mengsel dunne flesschen (zoogenaamde groote medicijnflesschen). Men zal, bij onverhoopt geval, ervaren, dat deze „brandgranaten" krachtig tegen het vuur werken. De flesschen moeten, ter vermijding van vervliegen van den inhoud, dadelijk na vulling stevig gekurkt worden, daarna verzegeld, gelakt enz. Wanneer er brand ontstaat, moeten' die flesschen of „brandgranaten" in de vlammen of in hare onmiddellijke nabijheid worden geworpen, zoodat zij breken — vandaar dat de flesschen niet van dik glas mogen zijn — en het vrijgekomen gas kan dadelijk zijn verstikkende werking op de vlammen uitoefenen. Bij buitenbranden, vooral als er veel wind is, zal niets baten, te meer niet in Indië, waar zooveel goedkoop, brandbaar en licht materiaal wordt gebruikt. Bloemen, bouquetten of planten houde men liefst nooit in slaapkamers, zelfs als men de ramen op een kier laat openstaan. Ongezond, dus nadeelig. Bloedvlekken uit waschgoed te krijgen. Versche bloedvlekken worden zóó lang in koud water uitgespoeld, tot dit helder blijft. Oude vlekken worden in een lichte oplossing van koude loog gedompeld, tot het bloed opgelost is. Nooit moeten bloedvlekken met een heete vloeistof behandeld worden. Hardnekkige vlekken worden eerst met harsachtige zeep gewreven, goed gezuiverd en eindelijk in chloorwater (zie hierachter pag. 294) gedoopt. Daarna verder uitgewasschen, Cachemir moet, als men het reinigen wil, worden afgewreven met aardappelmeel en daarna buiten goed worden uitgeklopt. Wit cachemir zou, door het in water te wasschen, geel worden. Controleurs en verdere civiele beambten, die hun gala-costuum gedeeltelijk in cachemir hebben, doen goed hier hun „jongen" of bediende opmerkzaam op te maken. Elke wassching, met welke voorzorg ook, maakt het wit crême-achtig, vervolgens, bij herhaling, geel van kleur. r' Chocolade, die vervalscht is, herkent men : 1°. aan de zwartachtige kleur. Zij moet er bruin en glanzend uitzien. Is de stof zwart, dan mist zij den cacao-smaak en is zij vervalscht met gemalen rijst of met aardappelmeel. 2°. Vervalsching door meel 294 onderzoekt men door de chocolade met veel water te koken, daarna te filtreeren. Giet men op de gefiltreerde vloeistof eenige druppels Iodiumwater en wordt ze blauw gekleurd, dan is de chocolade vervalscht. Chloorwater of „Eau de javelle", „droogwater", wordt uit chloorkalk bereid, door 8 liters water te vermengen met 1 pond chloorkalk. Na eenige uren is het water reeds te gebruiken en kan het weken lang goed blijven. Men moet het, gesloten, in een steenen pan bewaren. Men gebruikt bij het waschgoed het chloorwater na het wasschen en vóór het uitspoelen. Dit water wordt ook gebruikt tegen versche inktvlekken, ooft- en wijnvlekken. Citroenen (djeroek-nipis) zijn een der uitstekendste desinfecteermiddelen. Om ze tegen bederf en spoedige rotting te vrijwaren, moet men de gave citroenen, die zijn schoongemaakt, even (3 a 4 tellen) in borrelend, kokend water dompelen, ze daarna afdrogen en in een oplossing van sublimaat ('/, oo0) doen, ze er even in laten en daarna niet afdrogen, maar met de oplossing inwrijven tot deze de poriën dicht heeft gemaakt. Zijn de citroenen droog, dan kan men ze opbergen en voor geruimen tijd bewaren. Het sublimaatmengsel maakt dat de citroenschil allengs schrompelt en er droog en grof, bruinig uitziet. Het inwendige — het sap — blijft evenwel goed en frisch en laat zich gemakkelijk uitpersen. Vóór het middendoor snijden der citroenen wassche men ze eerst schoon. ylls desinfecteermiddel, o. a. bij gorgeldrankjes voor de keel, behoort deze (rijpe) vrucht altijd in elk huishouden aanwezig te zijn. Diamanten, in zilver gevat, mag inen nooit in water afwasschen; die a jour zijn gezet, moeten daarentegen in water worden afgeborsteld. Men droogt ze in een met fijn schoon, zaagsel gevuld buisje. Na een paar uren wordt het zaagsel er weer afgeborsteld met een zacht, droog borsteltje. Doorzichtig papier maakt men door een fijn wit blad te weeken in een dikke oplossing van Arabische gom en het daarna tusschen twee bladen van dezelfde papiersoort te persen. Zoo maakt men drie bladen tegelijk doorschijnend. Deze soort papier * is te verkiezen boven geolied papier en kan bijv. in badkamers dienst doen, als men het aan de binnenzijde tegen het glas plakt. Nog beter voor dit doel, ook netter, is het thans ook in Indië overal bekende vitrauphane (doorzichtig glaspapier, eene imitatie van glas in lood). Druivenziekte. Heeft men een wingerd in den tuin, dan zal men toch gaarne het gewas goed zien groeien. De ziekte, die men bij eenigen zorg kan weren, is dat de plant kwijnt en geen of slechts zure, kleine vruchten voortbrengt. Tegen de druifluis,— de gevreesde phyHoxera, die in wijnbergen verwoestingen aanricht — behoeft bij één af twee planten niet te worden gewerkt. 295 Andere oorzaken zijn gewoonlijk de reden van het kwijnen. Men moet eenige aloë-bladeren tot een sterk aftreksel koken en dit met witte kalk vermengen. Is 't mengsel koud, dan worde de muur of schutting eénige malen daarmede bestreken, zoo ook het dikke gedeelte van den stam, zonder de dunne takken en twijgen te raken. Bladeren en vruchten of de kiemen moeten dan met bloem van zwavel worden bestoven. In de koude, hooge streken besmere men de takken met een mengsel van zwavel en kalk. De grond van den stam moet ook nu en dan worden losgewoeld en goede, versche tuinaarde met mest worden aangebracht. Een zorgvuldige behandeling en voortdurend toezicht geeft weldra een aardigen oogst. Desinfecteerende verf. Voor de hygiëne heeft het zijn nut, te weten dat de emailverven de beste desinfecteerende eigenschappen bezitten. Bij het verven van blikken mokken en overig geverfd gereedschap, dat men o. a. in de ziekenkamer gebruikt en dat men, na veelvuldig gebruik, een vernieuwd aanzien of een mooi, frisch kleurtje wil geven, worden deze wel is waar duurdere, maar deugdelijke verfsoorten bijzonder aanbevolen. Door de bekende onderzoekster Dr. Lydia Rabmowits is de ontsmettende kracht van verschillende verfstoffen, vooral ten opzichte van de tuberkelbaccillen, aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Ze werden daartoe op een plank uitgestreken, te drogen gelaten en daarna met tuberculeus sputum geïnfecteerd. Op de emailverf waren de baccillen reeds na vier dagen afgestorven, bij andere soorten na zes of meer dagen. Op de niet geverfde plank leefden de baccillen nog 81 dagen. Vele andere verven, ook olie- en waterverven bleken nauwelijks eenige ontsmettingskracht te bezitten. — Als de geverfde plank in het duister gehouden wordt, gaan de baccillen ook te gronde, maar niet zoo spoedig, een bewijs dus, dat de ontsmettende kracht van het licht bij deze proefnemingen duidelijk aan den dag kwam. Etiquetten. Om papier op blik goed vast te plakken, wrijft men de plaats, die men beplakken wil, eerst met ammonia liquida en laat die plek dan eerst drogen. Plakt men er daarna papier op, dan zal dit aanstonds goed blijven kleven. Eieren bewaren, volgens de Schotsche manier, geschiedt door ze een zéér korten tijd (1 è l1/, seconde) in kokend water te dompelen. Daardoor stolt een dunne laag van het wit van binnen langs de schaal en wordt op die wijze de lucht afgesloten. Het nieuwe of nieuwste middel van eieren-conservatie, dat wordt aanbevolen en reeds door mij in eenige courantenartikelen werd beschreven en door andere dagbladen en Landbouw- en Cultuurbladen werd overgenomen, is het gebruik van Oviovol. Ze blijven dan twaalf maanden goed. Een deel oviovol op 100 deelen water; dit mengsel wordt voorzichtig gegoten 296 in de met eieren gevulde potten, zoodat de eieren geheel door de oplossing bedekt zijn. Als men de eieren gebruiken wil, haalt men ze uit het vocht en spoelt ze met water af. De Oviovol kost ƒ 2.— per K.G. in Nederland. Volgens de „Indische Pluimgraaf", voldoet waterglas ook altijd zeer goed. Eiervlekken, zie Lepels. Eau de cologne-recepten. 1°. 1000 gram wijngeest, 55 gram citroenolie, 70 gram bergamot-olie, 30 gram lavendel-olie, 15 gram neroli-olie, en 15 gram rosemarijn-olie. 2°. 100 gram bergamot-olie, 6 gram rosemarijn-olie, 200 gram citroenolie, 600 gram wijngeest. Het parfum wordt in den wijngeest bijeengegoten; 3 a 4 dagen laten staan. Zoo zijn er nog eenige recepten. Of zij één van allen van practisch nut zijn, betwijfel ik — misschien wel voor den drogist of den apotheker. Men doet het verstandigst zich de goede Eau de Cologne bij een der solide, bekende firma's aan te schaffen en zal dan even goedkoop en zonder moeite gegeholpen zijn. Alleen voor de volledigheid der huisrecepten geef ik beide bovenstaande mengsels aan. Eierschalen, goed gedroogd en tot poeder gestampt, zijn niet alleen geschikt als voer voor de legkippen, door ze tusschen de padi en djagoeng te mengen, maar zij leveren, door haar groot gehalte aan kalkzouten en phosphaten, een voedzame zelfstandigheid door het voer van veulens, kalveren en ander jong vee. Ze zijn onmisbaar in kippen- en vogelkooien, vooral gedurenden den legtijd. Eigengemaakt ,,Kina-Laroche" (recept van een dokter). Behoort in elk gezin aanwezig te zijn, evengoed als castor-olie. Dezen uitmuntenden, koortswerenden wijn maakt men als volgt: 75 a 100 gram fijngestampte kinabast kookt men in 0.8 a 0.9 L. water, gedurende een groot uur. Laat 't water inkoken en verdampen tot er ± 0.60 a 0.65 L. overblijft. Dit laten afkoelen en vermengen met rooden of witten portwijn (nadat eerst het kooksel is gezift) in verhouding van 2:1. Men heeft dan ± 1 L. Laroche. Driemaal daags een bitterglaasje, na 't eten te nemen. Flanel. Om in Indië het flanellen ondergoed niet geel en hard te krijgen, om het de zachtheid en de mooie blauwachtige kleur te doen behouden, moet men het goed in lauw water met zeep wasschen, het half uitwringen, het zeepsop er niet uitwasschen, maar er deze inlaten en zoo de stukken op het grasveld bleeken of, beter nog, in den wind te drogen hangen. Frambozenlimonade-siroop (apothekers- en drogisten-recept). Men vermengt 10 gram citroenzuur, 100 gram frambozensap en frambozensiroop — bijvullen tot '/j flesch. Laten oplossen en na eenigen tijd de flesch goed schudden. Deze limonadesiroop HOUTSNIJWERK UIT JAPARA (VOORGROND MINIATUUR GAMELAN, ACHTERGROND BALISCHE DOEKEN) 297 wordt met gewoon of ijswater gebruikt; '/t a V5 gedeelte siroop, SU 4/s water. Flesschen, ook medicijn-fleschjes, die vaak rieken naar het een of ander, dat er lang in bewaard is gebleven, werpe men niet weg als onbruikbaar. Die flesschen kunnen nog dikwijls goed te pas komen, als men ze behoorlijk reinigt. Alle flesschen, waarin sterk riekende vloeistoffen zijn geweest, kan men volkomen reukloos maken, door ze met zwart mosterdpoeder en lauw water goed om te spoelen. Ook als iemands handen naar het een of ander rieken, behoeft hij zich slechts met hetzelfde poeder te wasschen, om dien onaangenamen reuk te verdrijven. Fluweel. Een fluweelen kraag wordt van vetvlekken bevrijd, door met een halve ui flink tegen den draad te wrijven, daarna te laten drogen en hem dan over een warmen bout (strijken) te halen. Geëmailleerde pannen reinigt men door ze te vullen met koud water, waarin 1 theelepel salammoniak. Laat dit dan in de pan koken; dan wordt' het vuil van de wanden losgewerkt en kan men daarna de pan in koud water naspoelen. Galon. Om zilver galon te wasschen, slaat men het galon om een met linnen overtrokken plank en wascht het dan met lauw water en zeep, tot het geheel schoon is. Dan spoelt men het in zuiver water uit, haalt het door suikerwater en plet of strijkt het, half droog, tusschen papieren. Om goud galon te reinigen, behandelt men het even als het zilver galon, met dit verschil, dat men onder het suikerwater een weinig aftreksel van saffraan mengt, om de kleur van den gouden glans van het galon te verlevendigen. Glasruiten, die vuil en dof zijn geworden, moet men herhaaldelijk met versche brandnetels wrijven. Gipsbeelden, die vuil en stoffig zijn geworden, worden rustig gehangen in een oplossing van lijm van perkamentsnippers in helder kalkwater, tot dat ze geheel doorvochtig zijn. Daarna laten drogen en vervolgens bestrijken met een zwakke aluinoplossing, waarna ze weer geheel wit en schoon zijn. Geld en gezondheid. Het oude spreekwoord blijft nog altijd van kracht: „Waar de zon niet komt, daar komt de dokter". Goed daglicht en zonneschijn, waar het in Indië gelukkig, in Europeesche woningen, niet aan ontbreekt, zijn een eerste vereischte. Men ontzie overigens geen uitgaven voor de gezondheid, want daarvoor geld uitgeven heet sparen. Maar men storte 't geld niet bij den apotheker noch bij den dokter. Men zorge dus voor goede lucht, voor de noodige rust, vooral in het warme klimaat, voor een geregeld leven en voor goed, gezond voedsel met de noodige afwisseling, zoomede voor goed drinkwater. Die dit betrachten, zullen zelden den dokter behoeven te ontbieden en zullen nooit herstel van gezondheid in de bovenlanden behoeven te zoeken. Glaswerk, (ook flesschen) dat dof is kan men weer helder en 298 schoon maken met fijn gesneden aardappelschillen. Deze mogen niet eerst gereinigd zijn, maar met zand en al aan kleine stukjes worden gesneden, in de flesch of in de glazen gebracht en dan terdege geschud. Kan men er met de hand bij, zooals bij glazen, enz. het geval is, dan wrijve men, maar niet te hard, opdat 't zand geen krassen maakt. Goederen, kleeding en linnens, die door vochtigheid zijn aangetast, die niet goed zijn gedroogd geworden of die, door welke oorzaak ook, zwarte stippen of vlekken vertoonen — bekend als „het weer", in Indië „tjetie" — worden van die zwarte stippen bevrijd, door ze in te wrijven met een mengsel van lemmetjes en paardenmest-sap. Men wrijft het goed er flink mede in; de vlekken en stippen verdwijnen als men 't goed knijpt en wringt;daarna gaat er gewoon water en zeep over en kan men het goed bleeken of in de zon, dan wel in den wind, drogen. Glacé-handschoenen houdt men lang goed en buigzaam door ze in een stopflesch met wijden hals te bewaren, waar op den bodem hertshoornzout is gedaan. Hier bovenop legt men wat droog stroo of houtwol en daarop de handschoenen. Men wringe nimmer de handschoenen — dit geeft valsche plooien, die er niet meer uitgaan — doch men vouwe de handschoenen paarsgewijze op en wikkele ze dan in papier. Wit glacé handschoenen wikkele men in blauw gekleurd papier; dan worden ze niet geelachtig of grauw. Op deze wijze worden de handschoenen gevrijwaard tegen het weêr. Men zorge er voor, dat de stopflesch goed wordt gesloten. Vochtige handschoenen, die na een danspartij nog klam zijn, moeten eerst in den wind worden gedroogd. Wit glacé-handschoenen, waarvan de vingertoppen er eenigszins vuil en besmoezeld uitzien, maakt men, als wit teekenpapier, schoon met oud wittebrood (geen versch); dit wrijve men op de vuile plekken, tot het 't vuil heeft weggenomen. Groenten. Wie vlug en goed groenten wil wasschen, menge wat zout in het water. Rupsjes, slakken en verder ongedierte worden daardoor gedood en komen naar boven drijven; ook zand laat gemakkelijker los van bladgroenten. Men moet toch altijd de groenten, vooral salade, wasschen, en de vuile of gele bladeren afhalen. Zand bederft meermalen eenige groentesoorten. Zout is daarvoor, in water opgelost, een uitstekend middel. Gekookte selderij moet een uitmuntend middel zijn tegen jicht, rheumatiek en de daarmede verbonden hartziekten. De selderij geschild, in stukken gesneden en in water gaar gekookt. Dit water moet men dan warm drinken. Ook de selderij zelf moet als middel, daarbij, goed voldoen. Trouwens, men heeft veel aftreksels van wortels, bladeren, het hart, enz. van planten of vruchten, die nuttig worden aangewend tegen inwendige orgaanziekten. Het hart van den djagoongstengel (van de vrucht, de z.g. „bonggol") moet heilzaam zijn tegen nierziekte, als men het 299 flink heeft gekookt en dit water lauw gebruikt. Een tijd lang eenige malen per dag een kopje. Gondal tegen witte mieren. De Inspecteur van den Landbouw in Britsch-lndië, Dr. Watt, heeft dit middel uitgevonden en het aldus genoemd. Gondal is een vloeistof, bestaande uit 1 deel dekamaligom, 2 deelen asafoetida, 2 deelen aloë en 2 deelen fijngestampte castorolie- of djarakkoeken. Dit alles wordt goed door elkander gemengd, dan ongeveer twee weken in water geweekt en, als het mengsel volkomen is opgelost, zooveel aangelengd, dat men een stof verkrijgt als verf. Proeven met de gondal in den gouvernementstuin te Nogpoer genomen, slaagden naar wensch. De „rajaps" bleven weg. De boomen worden met de gondal bestreken en blijven dan ]/« ïaar van de lastige plaag bevrijd. Zelfs reeds deerlijk gehavende boomen, met half door de rajaps weggevreten bast, verloren hunne ongewenschte bezoekers en konden wederom opfleuren. Men gaat thans voort met de toepassing in 't groot. De kosten zijn ongeveer voor 200 boomen, alles medegerekend, ook arbeidsloonen, 5 a 6 gulden. Misschien dat gondal zoowel in den tuin, op de vruchtboomen, als op het houtwerk van huizen met succes kan worden toegepast ? Gouden kettingen, die vuil of zwart zijn geworden, legge men in een mengsel van ammoniak en urine. Na korten tijd laat't vuil los en herkrijgt het goud zijn vorigen glans. Glimmende of verlakte schoenen mogen nimmer met olie in aanraking komen. Zijn de schoenen erg bestoven, dan worde de stof eerst losjes met een zachten doek afgeslagen; daarna worde met een drogen lap goed gewreven, tot de glans weer normaal is en de schoenen stofvrij opgeborgen. Uit Europa medegebracht, pakke men ze nimmer in papier, doch losjes in doeken. Papier plakt en is er moeilijk meer goed af te krijgen. Glimmend schoensmeer. Om dit zelf te maken, neemt men ivoorzwart 12 lood, slaolie 2 lepels, dit samen met een pijpensteel of houtje omroeren, en voegt er door: zeezoutgeest (acid. murietiam) 2 lood, fijn koperrood 3 lood, witte suiker 4 lood, daarbij nog een scheutje azijn en 3 druppels vitriool-olie. Guano, maar de „echte", is een goed middel om ziekelijke potplanten wederom in bloeienden toestand te brengen. Men behoeft daartoe slechts de aarde in de potten eerst om en los te woelen, vervolgens daarop een dun laagje guano te strooien en eindelijk de plant en de aarde er om heen met regenwater te begieten. Na korten tijd zal het afscheiden der ziekelijke plantensappen hebben opgehouden en de plant met hare stengels en bladeren hare oorspronkelijke frischheid hebben herkregen. Gordijnen. Om te voorkomen, dat gordijnen door de warme zonnestralen verteren, drenkt men ze eerst in een oplossing van phosphorzuren ammoniak. Reeds vroeg in den morgen ontwikkelt de tropische zon een geweldige hitte, doch is men dan 300 dikwijls nog niet genegen, de frissche lucht buiten te sluiten en de jalouziën dicht te trekken. Die hitte werkt vaak reeds verderfelijk op de gordijnen, te meer wijl zij dagelijks terugkomt. Essences. Bij de tegenwoordige manie, om snel iets gereed te hebben, zonder veel kosten, vooral zoo gemakkelijk als men ver af woont van de groote centra, is het wel van belang dat men weet, hoe eenvoudig verschillende likeuren, dranken, siropen, bitters en zelfs Eau de Cologne en mondwaters kunnen bereid worden met verschillende essences met gebruiksaanwijziging, die gemiddeld, in alle soorten, a 30 cents per fleschje of ƒ 1.50 per 5 fleschjes verkrijgbaar zijn. Voor Indië zou ik, bij bestellingen, 50 of 60 fleschjes te gelijk nemen, dan is de vracht als postpakket stellig vrij. Ook in Indië zijn die essences verkrijgbaar. Het zou te uitvoerig worden, hier in alle détails uit te weiden over de eigen fabrikatie van de talrijke likeuren, enz. Kalkvlekken te verwijderen. Hoe handig de inlander ook zijn moge, het zal hem toch wel eens voorkomen, dat hij bij zijn kalkwerk morst en door te veel dikke kalk in den kwast te nemen, spatten en groote plekken kalk op den vloer zal laten vallen. Het beste en snelste middel, waarmede de kalk radicaal kan worden weggenomen, is het gebruik van azijn, gewoon keukenazijn, geen essence, daar dit te scherp is. Vooral bij houten vloeren werkt het middel goed. Men bet de plek met een niet te nat gemaakt lapje. Het voortdurend afwasschen met water zal nooit de kalk voor goed wegnemen, al herhaalt men de wassching eenige malen. Azijn werkt vernietigend op kalk. Het is bekend dat men geheele muren met azijn-essence uit de voegen kan halen en aldus een gat kan maken Dieven, beweert men, banen zich op deze wijze een weg door den diksten steenen muur. Kcilkspatten in 't oog verwijdert men met schoone, heetgemaakte slaolie. Men zij er vlug bij, daar kalk het oog doet opzetten, ontsteken en bovendien zeer pijnlijk aandoet. Klapperwater. Het is een blaam op dezen verfrisschenden drank, als er wordt beweerd dat hij schadelijk is. Natuurlijk wordt alles schadelijk bij overdaad; en omdat het zoete, lekkere water tot drinken aanzet, als men verhit is en dorst heeft, wordt al heel spoedig te veel in eens en met te groote, gulzige teugen gedronken. Het vocht van den dawègon-idjo moet over het algemeen de beste geneeskrachtige eigenschappen bezitten. Ook het zachte vleesch van de jonge noot werkt heilzaam. Dat vleesch moet worden afgeschrapt — (afschrappen is njarook) van daar de benaming aan de klappersoort „dawègan-idjo kemarook boentoet." De noot moet jong zijn en houdt wat de soort betreft, het midden tusschen de tjenkir en de gewone dawègan. De oorsprong van de geneeskundige kracht van den dawèganidjo moet gezocht worden in de navolgende volksoverlevering; 3o i Toen Pangeran Poeger, later Soenan Pakoe Boeono, jongere broeder van Soenan Mangkoerat van Kartasoera, een buikziekte had, zoo erg, dat men aan zijn leven wanhoopte, had hij een hevigen dorst. Om dezen te lesschen liet hij een dawègon-idjo halen. Hij dronk het water en eenige dagen daarna, nadat hij weêr hetzelfde had gedaan, was hij hersteld. Van dien tijd af kennen de Javanen aan deze vrucht haar genezende kracht toe. Klapperwater is in de warmte een voortreffelijke, gezonde drank. Zou het dus niet, bijv. met wat salicylzuur, in gesloten flesschen kunnen geconserveerd worden? Het kost den planter, die een grooten klappertuin heeft, niet meer dan den prijs van ledige flesschen en kurken benevens een minimum arbeidsloon. Bij den enormen handel, die er tegenwoordig in „copra" gedreven wordt (het vleesch van de vrucht), moet er op Java en elders veel klapperwater weggeworpen worden. Indertijd was er te Rembang zoodanig gebrek aan drinkwater, dat een gastheer veel liever zag, dat men een flesch bier van 60 a 70 cents opdronk, dan dat men om een glas water vroeg. Ook placht men oudtijds in Indië bloemzaden, die een verre reis gemaakt hadden en uitgedroogd waren, een nacht in versch klapperwater te weeken, omdat zij anders niet zouden ontkiemen, maar na de behandeling met klapperwater zeer weelderig opkwamen. Op het hygiënisch congres te Parijs in 1900 is de stelling aangenomen: „11 y a lieu d'interdire 1'emploi des antiseptiques, quels qu'ils soient, noeufs ou non, dans toutes les matières alimentaires (aliments et boissons). De te Londen verschijnende „Commercial Intelligence" vestigde voor eenigen tijd ook de aandacht op hetgeen reeds vroeger door mij, in enkele Indische bladen, over het klapperwater is medegedeeld. Lampwalm. Walm behoeft er nooit te zijn, als men de lamp behoorlijk afdraait. Soms is er evenwel niets aan te doen, vooral niet als het mechaniek eenigszins defect is en men niets anders heeft. Vele lampjes —• vooral kleine nachtlampjes met nauwe semprongs (lampeglazen) — walmen geducht. Om dien walm weg te nemen, zoodat men er geen hinder, geen benauwdheid van heeft, hange men een in water gedoopte, goed uitgewrongen spons vlak boven de lamp, doch zoo hoog, dat zij niet kan schroeien. De vochtige spons trekt dan allen walm tot zich. Laken, waarin vlekken zijn, reinigt men door de vlekken uit te wrijven met een mengsel van fijn keisteenengruis met warm water. Groen laken, waarin vlekken, moet men deze wrijven met zeepkruid (saponaria), laat na de behandeling de vlekken drogen, waarna de zeep met water wordt afgewasschen. Welke kleur 't laken ook heeft, na deze behandeling wordt het van vlekken gezuiverd. Lampeglazen kunnen moeilijk tegen tocht, en, als ze verhit 302 zijn, nog moeilijker tegen waterspatten. Ze springen dan. Heeft dat in Holland weinig bezwaar, dan alleen dat de aankoop wederom geld kost, omdat men in de talrijke lampenwinkels zicli dadelijk van alle mogelijke modellen kan voorzien, in Indië, vooral op buitenposten of in de binnenlanden, is men zeer ontriefd door het breken der glazen. Dit breken kan tegenwoordig voor eens en altijd worden voorkomen, door een ring van gelijkvormige glazen koralen, aan een stalen veer geregen, dien men van bovenop om het lampeglas aanbrengt. Geen tocht of nat zal het glas meer hinderen. Ik raad mica-lampeglazen aan, die lang duren en niet breken. Ze zijn wel duurder, doch, bij eenige hoeveelheid, vrij billijk in prijs. Men koope nooit z.g. buitenmodel lampen. Deze geven niets dan verdriet en tal van moeiten, als de ongewone glazen breken. Volgens den heer Job van Laar te Ede, die zoo'n ring om een lampenglas beproefd heeft, zou deze wel het glas, als het nat of bevochtigd werd, tegen breken beveiligen, 't glas barst dan niet, zelfs niet in den regen, maar zou het niet verder beveiligen tegen breken, als 't glas bijv. droog is, of als 't in den tocht staat. Hoe het zij, één ding is zeker, de ring beveiligt tegen vocht. Als dus een vuil of minder helder lampeglas des avonds nog even moet worden schoon gewasschen en men weinig tijd heeft, het goed droog af te wrijven, waardoor het óók al, bij te veel heftigen ijver, breken kan, dan behoedt de glazenkralen-ring het knappen of barsten van den „semprong". Ik herhaal dus: mica-glazen zijn en blijven toch veel voordeeliger en zijn duurzamer. Lampen (petroleum) schoonmaken. Onder toezicht dient dit dagelijks te geschieden. Bedienden zijn gemakzuchtig, zelfs de besten. Bij schoonmaak komt 't er voornamelijk op aan, de afgebrande korst van de pit weg te nemen (snijden of knippen), het koperwerk goed schoon te maken en dan de kous precies gelijk te strijken. Er mag niet één puntje hooger zijn. De schroef moet gelijkmatig werken. Daarna lampen vullen en het buitenwerk en 't glas goed schoon en droog wrijven. Elke lamp eischt ± 8 minuten. Lamplicht van petroleum kan men veel helderder maken, door een weinig keukenzout, nog beter, door wat kamfer door de petroleum in het reservoir te mengen. Lepels. Om eiervlekken op zilveren lepels af te wrijven, gebruikt men roet. Ook zilverpoeder en spiritus, zoomede het nieuwste middel géolin, een poetstinctuur, verwijderen den gelen en bruinen aanslag en geven een nieuwen glans aan het zilver. Lijsten van spiegels of schilderijen. Om vergulde lijsten te beschermen tegen vliegen of andere insecten, die er vlekken op maken, koke men 4 k 5 uien in een kan water. Met dit vocht bestrijke men de lijsten, die er niet door worden aangetast. De vliegen zullen er dan afblijven. 303 Lijm, die praktisch is en uitstekend houdt. Óm een glazen of porceleinen voorwerp, een stuk speelgoed of iets dergelijks, dat gebroken is, snel te lijmen, lost men in een verwarmden lepel een weinig witte gelatine met wat azijn op en bestrijkt met deze oplossing de te lijmen voorwerpen. Heeft men aan de azijn eenige korreltjes chroomzure kali (bij den apotheker halen) toegevoegd en het gelijmde stuk ecnigen tijd aan het licht blootgesteld, dan kan men het zelfs daarna in het water leggen, zonder dat de gelijmde deelen loslaten. Het komt mij voor, dat de Duitsche Kitlijm, de Syndetikon en de Seccotine, alle zurig riekend, op deze wijze worden bereid. Men heeft nu een veel goedkoopere eigengemaakte lijm. Motten in de kleeren of papieren. Om deze te verwijderen of te doen sterven, late men daar, waar die schadelijke dieren gevonden worden, azijn verdampen op een heete ijzeren plaat of op een gloeienden steen. Zij kunnen niet tegen de lucht, veroorzaakt door de uitdamping. Muskietenbeten. Tegen de lastige plaag van muskieten wrijve men de lichaamsdeelen in met het sap van djeroek-petjil, djeroeknipis (onze lemmetjes). Geen muskiet zal er zich op nederzetten. Het inwrijven met bergamotolie is ook hoogst aanbevelenswaardig. Voeten, enkels, armen, polsen, handen, hals en voorhoofd met enkele druppels ingewreven, blijven verschoond van die diertjes. Merkinkt. In de voornaamste plaatsen in Indië bij de boekhandelaren verkrijgbaar. Deze inkt houdt zich uitstekend in de wasch mits geen bleekpoeder wordt gebruikt. Een merkinkt, dien men zelf kan bereiden, maakt men, door gesmolten salpeterzuurzout 2 deelen, gedistilleerd water 7 deelen, arabische gom 1 deel, bij elkander te voegen en op te lossen. Men kan aan deze vloeistof een weinig O. I. inkt voegen, om de letters beter te doen uitkomen. Het goed, dat men merken wil, wordt, op de plaats der letters, wat stevig gemaakt door soda of zeep. Is het droog en stevig, dan schrijft men er met den merkinkt op evenals op gewoon papier. Het goed laat men, na het merken, in de zon drogen en de letters zullen onuitwischbaar opkomen, zonder dat de wasch er eenigen invloed op zal uitoefenen. Letters met rood garen kunnen worden uitgehaald; deze merkinkt tart elke uitdelging, tenzij met het stuk uitsnijdt. Neusbloeding Hoe dikwijls vindt dit niet bij kinderen plaats? Men beginne dadelijk door de persoon den raad te geven, de beide armen zoo hoog mogelijk op te houden, boven het hoofd en een koud voorwerp in den nek te doen — een sleutel, een stuk ijs, enz. Naaimachines mag men, om ze schoon te maken, öf nooit óf zeer spaarzaam met goede olie behandelen. Beter is het alle deelen met vaseline te bestrijken. Bij ontstentenis van vaseline 304 gebruike men machine-olie of, 't minst aanbevelenswaardige artikel, petroleum. Hoe minder water in de oliesoort is, hoe beter voor de machine, daar deze, vooral in Indië, waar vochtige dampkring en roest vaak hand aan hand gaan, spoedig tot oxydatie geneigd is en een en ander nadeelig voor de machine is. Het raderwerk moet altijd helder, zonder een roestvlekje zijn en alle deelen, na met vaseline of olie te zijn behandeld, goed droog worden gewreven. Onderzoek van katoentjes, chitsjes, cretonnes, enz. Kleurhoudendheid. Het gebeurt, vooral binnenslands, meermalen, dat inlandsche en Chineesche kooplieden (klontongs) allerlei goederen en katoentjes, keper, kaïn-bladjoe enz. te koop aanbieden. Men lette dan op de kwaliteit en zie op de dichtheid van het goed. Men lette er op, of het witte goed „gepapt" is, d.i. met een laag wit bestreken, om het wit en glanzend te maken, ook om de grove draad te verbergen. Wordt aangeraden een stukje als proef in warm water te dompelen. De ondeugdelijkheid komt dan dadelijk te voorschijn. Tevens is dit middel geschikt, 0111 te onderzoeken of de katoentjes enz. kleurhoiidend zijn. Al het goed, vooral wit goed, keper, madapolam enz. worde vóór het verknippen tot kleedingstukken, gewasschen en natlosjes gewrongen, daarna te drogen opgehangen. Dan krimpt het eerst. Daarna pas verknippen. Onweer. Vele huismoeders zijn bang voor het onweer, vooral als het zeer nabij is. Geen wonder, want in de nabijheid van gebergte, zelfs van heuvelachtig terrein, wordt het zware geluid weerklaatst en trillen soms de hu/zen op hunne vesten en rammelen de glazen en deuren. Het onweder wordt door den bliksem voorafgegaan. Het licht is gevaarlijk, het gerommel van den donder — het z.g. onweer, niet. Om nu te weten hoe ver een onweer verwijderd is van het huis, moet men tellen hoeveel seconden er verloopen tusschen het zien van den bliksem en het hooren van den donder en dien tijd vermenigvuldigen met 1142, het getal voeten dat het geluid in eene seconde aflegt (± 333 M.) Het product zal de afstand in voeten zijn. De donder wordt op een afstand van 5li.2 a 61/2 uren gaans nagenoeg niet meer gehoord, terwijl de bliksem of het weerlicht nog tot 40 a 50 uren gaans wordt waargenomen. Vallen licht en slag nagenoeg samen, dan is het onweer zéér nabij. Olie is een goed middel om roesten te beletten, maar vooral de caoutchouc-olie moet daarbij goede diensten doen. Deze olie wordt dan met een dun flanellen lapje op het metalen voorwerp gewreven. Er vormt zich dan een onzichtbaar dun laagje, dat het verdere roesten verhindert. Wil men dit verwijderen, dan bestrijke men het voorwerp met dezelfde olie en wrijve het daarna af. Onbrandbaar papier maakt men door aluin op te lossen en JAVAANSCHE BEDIENDEN IN PONTIFICAAL 305 het vocht over het papier uit te storten en met een penseel er over heen te strijken, zoodat het papier overal bevochtigd is. Onbrandbaar, althans onschadelijk maken bij vuurvatten, van tulen gordijnen, balkleederen, enz. geschiedt door de stof in een oplossing van zwavelzuur-ammoniak te dompelen, daarna te drogen en het weer op te strijken. Komen zij dan met een vlam of vuur in aanraking, dan vlammen zij niet, doch verkolen langzaam als zwam. Olieverfvlekken worden weggemaakt door aanwending van benzine, spiritus of terpentijn. Oliever}, die o. a. gebruikt wordt om plafonds, deuren, enz. in huis te schilderen, geeft een onaangenamen reuk, als ze pas is aangebracht en dus nog niet opgedroogd is. Om de lucht van de verf te verminderen, doet men verstandig, de vensters open te zetten, althans de jalouziën dicht te doen, zoodat er luchtstraling is door de latten, en- emmers met water in de kamers te plaatsen. Het zou niet gaan alles, als men 's middags gaat slapen, open te laten staan. De hitte verbiedt bovendien het openlaten van vensters. Ooft- en wijnvlekken krijgt men uit het waschgoed, door dit, als ze nog versch zijn, te wasschen in koud water of spiritus. Dan neemt men wat chloorwater, kookt dit in een pannetje en laat van het warme vocht een drup in 't midden van de vlek vallen. De vlek zal verdwijnen. Bij verouderde vlekken neemt men het chloorwater wat sterker. Parelen. Deze ontstaan in de schelpen van een bijzondere oestersoort. Om den oester tot loslaten harer parelen te noodzaken, wordt zij geplaagd. Chineesche parelvisschers leggen steentjes of stukjes hout in de schelp, waardoor de oester wordt geprikkeld en liet voorwerp met een parelkorst bedekt. Parelen worden veel nagemaakt, vooral in Frankrijk en Zwitserland, reeds sedert den tijd van Koning Hendrik IV. Glazen bolletjes worden aan de binnenzijde gevuld met fijngestampte zilverachtige schubben van visschen en daarna met was volgemaakt. Echte parelen zijn zeer oplosbaar, omdat zij voornamelijk beslaan uit koolzure kalk. De proef op parelen is te nemen door één pareltje in eenig zuur op te lossen. Gaat dal niet, dan is ze valsch. De geschiedenis vermeldt immers, dat de schoone Cleopatra een parel in azijn oploste en opdronk? Men moet de parelen veel dragen, omdat zij licht en lucht noodig hebben, anders worden zij dof. Vuile, geel geworden echte parelen maakt men weer mooi en helder als nieuwe, door ze boven damp te houden van een vocht, dat aldus wordt bereid: 110 gram fijne houtskoolasch, dat goed gegloeid heeft, in '/, L. regenwater. Dit vocht wordt in een pot gekookt en boven dien damp hangt men de parelsnoeren, totdat ze door en door warm zijn; daarna worden ze in het vocht ondergedompeld, er 5 minuten in gekookt en daarna afgekoeld. Uitnemen en met schoon water afwasschen. 20 306 Paarlemoer wordt gereinigd in tarwezemelen (100 gram) op fijngewreven geroosterd brood (200 gram); dit samen in water gekookt en in het mengsel het paarlemoeren voorwerp een oogenblik gedompeld. Het mengsel moet kokend zijn. Parasols worden gewasschen of gereinigd door ze te openen, met koud water te overgieten en goed in te zeepen, vervolgens met een schoonen borstel goed uit te borstelen. Daarna flink met schoon water begieten, tot al de zeep is weggespoeld. De parasols laat men ook wederom geopend drogen. Ik heb hier uitsluitend parosols van katoen, linnen of satinet behandeld. Zijden parasols ondergaan een andere bewerking: los tornen en naar de chemische wasscherij zenden. Wascht men zelf met ammonia liquida dan moet het vocht met water zeer verdund worden ; 1 amm. op 5 deelen water, of nog slapper. Rijwielbanden. Hoe men de witte kleur van gebruikte rijwielbanden kan herstellen : Men neemt de te vernieuwen banden van de velg af, wascht ze met lauwwarm water op het loopvlak af, Iaat ze drogen, wrijft ze speciaal op de donkere of glad gereden plaatsen met schuurpapier iets ruw af en borstelt ze met een mengsel van zwavelkoolstof en zwavelbloem licht door. De zwavelkoolstof grijpt het email aan, waarom men de banden van het wiel af moet nemen. Bovendien is dit middel zeer vuurgevaarlijk en riekt het niet juist aangenaam, zoodat aangeraden wordt dit werk, zoo noodig, in de vrije lucht te doen. Daartegenover staat dat aldus bewerkte en geborstelde banden een schoon helgrauwe kleur (als van nieuw gummi) aannemen en er bijna weer als nieuw uitzien. Slemppoeder. Bestanddeelen zijn: kruidnagelpoeder 30 gram, kaneelpoeder 30 gram, saffraan 5 gram, le soort thee 40 gram. Vermengen, koken, gebruiken. Schoenwas. Om een blinkend schoenwas te krijgen, dat niet afgeeft, voege men bij elkander: fijn gestooten arabische gom 1 lood, gewone zeep 2 lood, was 2 lood, zwartsel, zooveel als men meent dat noodig is, om een goede zwarte kleur te krijgen. De gom laat men eerst over 't vuur in een halve pint water oplossen, dan wordt er de zeep en daarna de geschilferde of geschaafde was met het zwartsel bijgedaan en alles, onder gestadig roeren, zoo gekookt, dat alles te samen vermengd is. Men kan dit mengsel, mits overdekt, best in een oude koewali laten blijven. Men kan het schoenwas ook in kruiken bergen. Wordt het met ter tijd hard, dan kan men het met wat bijgegoten warm water iets verdunnen. Bij het gebruik moeten de schoenen eerst volkomen van alle vuil zijn gereinigd, alvorens men ze met dit schoenwas insmeert en uitpoetst. Smeersel voor wagenassen, voor tanden van raderwerken: oud smeer, gezuiverd, 70 deelen, nieuwe geprepareerde kalk 40 deelen, witte zeep 15 deelen, keukenzout 10 deelen, water 65 deelen. 307 Alles wordt bij elkaar gevoegd en gedurende 4 uren koud dooreengeklutst; daarna laat men het smeer staan en na verloop van 8 dagen is ze voor gebruik geschikt. Dit smeer wordt niet vloeibaar en verdunt niet door warmte, evenmin verhardt het door ouderdom of koude; bovendien riekt het niet onaangenaam. Schoenen, die natheid en vochtigheid weerstaan, moeten van tijd tot tijd aan de zolen met warme teer worden bestreken. Hierdoor worden niet alleen de kousen en voeten tegen nat beveiligd, maar worden ze ook warm gehouden, vermits de ondervinding heeft geleerd dat de harsen de warmte niet sterk afleiden. Spinnen te verdrijven. Het eenvoudigst is wel, om de dieren onophoudelijk te verstoren, hen met een raagbol of met den sapoe op te nemen en zoo, zonder ze te dooden, naar buiten te werpen. Wel komen ze terug, maar dan wederom verjagen en de geweven webben vernielen. Vooral in de muurhoeken o.a. in de goedang moet er op hen jacht worden gemaakt, hoewel de spinnen nuttige dieren zijn en, evenals de hagedissen (tjitjaks) tal van vliegen en muskieten verslinden, als zij ze maar machtig kunnen worden. Er zijn echter veel personen, dames vooral, die de spinnen niet kunnen uitstaan, er zelfs bang voor zijn. Stijfsel (rauwe) maakt men voor bijv. een 30 a 40 hard te stijven kleedingstukken, zooals overhemden, manchetten, kragen, enz., door 8 a 10 handen vol stijfsel (= 1 pond) te nemen, daarbij 10 goede theelepels gestampte borax (= 125 gram) te doen en over dit alles 3 liter water te gieten. Laat alles eerst een half uur staan, opdat de deelen zich goed met 't water kunnen vermengen. Urine-vlekken, zoo vaak voorkomende in het huishouden, waar zuigelingen zijn, moeten bevochtigd worden met citroensap of oplossing van citroen- of wijnsteenzuur in 29 deelen water. Verouderde vlekken lossen op in een zuringzuur-oplossing, 1 deel op 10 deelen water. Het goed moet dan daarna altijd nog in warm water worden nagespoeld. Uien en knoflook; altijd zéér gezonde voeding. Men schrome dus niet de bawang rijkelijk te gebruiken. Men beweert dat het gebruik van veel uien den mensch vroolijk stemt, goedaardig maakt. Zelfs het spaarzaam gebruik van rauwe uien werkt voordeelig op 's menschen gestel. Veel uiengebruik was reeds in de oudheid het kenmerk der Semieten. Ook in Indië, waar tusschen Semieten en Arabieren veel overeenkomst bestaat, gebruiken de inboorlingen veel uien, in allerlei vorm. De huisvrouw doet verstandig dikwerf uiengerechten te laten maken. Vetvlekken uit papier te verwijderen. Men verwarmt eerst de bevlekte plaats en legt er zoo lang dik vloeipapier op, als dit nog vet inzuigt. Dan bevochtigt men een penseel of kwastje met bijna kokende terpentijn, bestrijkt daarmede de beide kanten van 308 de vetvlek en gaat daarmede zoolang voort, tot de vlek geheel is verdwenen. Om nu aan het papier de vroegere witte kleur en gladheid terug te geven, doopt men een borstel in wijngeest en bestrijkt daarmede eenige malen de plaats, waar de vlek gezeten heeft. Verbleekt schrift weer zwart en leesbaar te maken. Daartoe neemt men grauw kardoespapier, bevochtigt het in water, waarin ijskoud vitriool is opgelost, zoodanig dat het papier niet te nat wordt. Dit papier legt men op de verbleekte plaatsen en drukt daarop met de vlakke hand, om de vochtigheid in het papier te doen dringen. Daarna wordt het in de lucht gedroogd. Men zal dan zien hoe het koperwater de schier verdwenen galnoten weder opgefrischt, het schrift zwart en leesbaar gemaakt zal hebben. Verkoudheid zou genezen worden door het gebruik van veel asperges (?). Voor Indië een duur geneesmiddel, hoewel zeer verleidelijk. Tegenwoordig wordt in Holland veelal de forman gebruikt, 't zij als reukwatten, die men in kleine plukjes in elk neusgat stopt, 't zij men een formanbuisje, met forman gevuld, in den neus houdt en de lucht sterk inademt. Het buisje is dan aan den anderen (dikken) kant voor inhalatie voor den mond bestemd, als men verkouden is en prikkelingen in de keel heeft. Het forman komt mij voor een sterk geconcentreerd pepermuntaftreksel te zijn. Het werkt, evenals de poco-olie, op de traanklieren en lost de verkoudheid op. Versch vleesch tegen wormen te weren. In de warmte ontwikkelen zich in vleesch, kaas, enz., spoedig wormen of maden. Om dit te voorkomen is het goed het vleesch of de kaas met water te begieten waarin '/s van het gewicht salpeter moet zijn opgelost. Wijnvervalsching. Van de tien malen zal men acht keer met geen echten wijn, het edele, onvervalschte druivennat te doen hebben. Men ontdekt de vervalsching o. a. als volgt: Door een oplossing van loodsuiker in gekookt water wordt de echte roode wijn groenachtig neergedrukt. Is de neerzetting indigó blauw, dan is het een bewijs, dat de wijn is vervalscht met blauwhout, braambeziën of vlierbessen. Is de neerslag rood, dan is de wijn geverfd met fernambuck- of sandelhout. IJzeren vaatwerk, z.g. „wadjans" kan men tegen roesten bewaren, door ze te bestrijken met een brij van koolzure natron, gerooste stijfsel en water. Het stijfsel wordt z.g. „gefruit", evenals men meel of bloem voor sauzen bruin maakt. Bij het gebruik der voorwerpen kan men deze brij terstond door afwassching verwijderen. De ondervinding heeft tevens aangetoond dat bij het „invetten" van ijzeren keukengereedschap, de vuile vetsmaak niet zoo gemakkelijk is weg te nemen. Om barsten van ijzeren potten te dichten, geeft H. Davidis het volgende voorschrift: „Ijzervijlsel, ongebluschte kalk en glas 309 worden te samen zoo fijn mogelijk gestooten, doorgezift en in gelijke hoeveelheid met ossebloed tot een dikke pap geroerd. Hiermede bestrijke men de voegen of stukken zeer vlug, omdat de pap zeer gauw droogt en verhardt. Ook hout-kachels, die men met blokjes hout vult, worden bij barsten aldus behandeld. Altijd is hier sprake van gegoten ijzeren voorwerpen. Ziekenverplegingstarieven. In vergelijking met de Nederlandsche tarieven mogen de Indische niet hoog worden genoemd. Van een verpleegster, hier tijdelijk uit Indië aanwezig, vernam ik, dat er verschillende prijzen voor verpleging bestaan, omdat zoovele particuliere verpleegsters eigen (lagere) tarieven hebben, waarop nog, voor eenigen tijd, reductie wordt toegestaan. Ook daarin dus concurrentie. Gewoonlijk wordt geëischt voor le klasse verpleging dag en nacht (één etmaal) ƒ5.— a ƒ 7.50, gemiddeld ƒ6.—.Particuliere verpleegsters laten zich zelfs vinden voor ƒ 40.— per maand. In Indië is ook een verplegingsgilde, aan Nosokomos (alhier) aangesloten. Ook dit heeft wederom een eigen tarief. In het krankzinnigengesticht te Buitenzorg, dat op den weg naar Semplak ligt, betalen de verpleegden (intern), alles inbegrepen, voor: le klasse verpleging ƒ 180.— per maand; 2e kl. f 120.— ; 3e kl. ƒ60.—; 4e kl. (inlanders) gratis. Om particulieren gelegenheid te geven, voor hunne zieken verpleegsters aan te vragen, heeft men te Batavia — ook op andere groote plaatsen — adres-bureaux. Te Batavia is dat bureau gevestigd bij de firma: Rathkamp & Co., apothekers, ook gevestigd te Soerabaia. Het is te betreuren, dat de Regeering geen bemoeienis heeft met het particuliere bedrijf der verpleging en dat zij zich slechts houdt aan de voorziening van verpleegsters (en verplegers) voor de krankzinnigengestichten. Men is dus in Indië vrij wel aan willekeur van particulieren overgeleverd. Ter vergelijking van verplegingskosten in het moederland en in de koloniën, gaat hierbij het algemeen verplegingstarief van de verplegingsondernemingen te 's-Oravenhage. Tarief voor verpleegsters en verplegers voor leden van „Nosokomos", berekend per nacht of etmaal: Nacht- en doorloopende verpleging: 4e kl. ƒ2.50, 3e kl. ƒ3.—, 2e kl. ƒ 4.—, le kl. ƒ 5.—. Dagverpleging: resp. ƒ 2.—, ƒ 3.—, ƒ 4.— en ƒ 5—. Kraamvrouwverpleging: 3e kl. ƒ 3.—, 2e kl. ƒ 4.—, le kl. ƒ5.—. Deze wordt gerekend in te gaan met den datum waarop met de zuster is afgesproken; indien de hulp vroeger moet worden verleend, met den dag waarop de verpleegster in dienst treedt. Algemeene bepalingen : 1°. Reiskosten worden vergoed. 2°. Dagen van aankomst en vertrek gelden voor heele dagen. 310 3n. Indien mogelijk, geve men de Verpleegsters of den Verpleger gelegenheid twee uur per dag buiten de ziekenkamer door te brengen. Tarief van het Centraal Bureau voor Ziekenverpleging te 's-Gravenhage: Nacht- en doorloopende verpleging: 4e VA. f2.—, 3ekl./3.—, 2e kl. ƒ 4.—, le kl. 5.—. De 4e klasse is alleen geldig voor interne zieken. Dagverpleging: resp. ƒ2.-,/ 2.50, ƒ 3.50 en ƒ 4.50. Tusschendienst ƒ 0.50 tot ƒ10. —; afleggen ƒ5.- ƒ7.50 en ƒ10. —. Transport van zieken binnen de stad ƒ3 —, buiten de stad ƒ5.- . Er bestaat bovendien nog eene z.g. „Wijkverpleging" te 's Gravenhage, waarvan de tarieven zéér billijk zijn. Volledigheidshalve ga dat tarief hierbij mogelijk dat het Diaconessehuis te Tjikini aan dit beginsel van wijkverpleging een voorbeeld kan (wil?) nemen. Tarief der 's-Gravenhaagsche Wijkverpleging. Een bezoek daags: ƒ 1.—, ƒ 0.75, ƒ 0.50, ƒ0.30. Twee bezoeken daags: ƒ 1.75, ƒ 1.25, ƒ 0.75, ƒ 0.50. Weekkaarten. Eén bezoek daags: ƒ 5.— , ƒ 4.—, ƒ 2.75, ƒ 1.50. Twee bezoeken daags: ƒ 10.—, ƒ 6.50, ƒ 4.—, ƒ 2.50. Voor assistentie bij verlossingen of operaties van af ƒ 1.-—; voor verpleging van kraamvrouwen van af ƒ 5.— per week. Zijden stoffen, die men van regenvlekken wil reinigen, moeten worden bestreken met gomwater en brandewijn. Zij mogen nooit geborsteld worden, maar wel afgewreven met flanel, zeemleder of met een zijden doek. Om zijde te wasschen, wordt de stof op een tafel en daarover een witten doek, uitgespreid, daarna ingezeept en met een spons bewerkt. Is al het vuil verwijderd, dan wordt de zeep met schoon water voorzichtig afgespoeld. Roode zijde wassche men in gekookt heet zeepsop, daarna spoele men ze af in regenwater en eindelijk nog eens met water, vermengd met een weinig spiritus, na te spoelen. Om zijde op te strijken, mag men geen te heet ijzer gebruiken en legt men steeds wit papier tusschen de zijde en het strijkijzer. De zijde wordt glanzend, wanneer men haar tusschen twee vellen wit papier legt en het strijkijzer daarover zeer langzaam strijkt. 311 III. BIJ HET TOILET. Geen gelieimmiddelen, die allen verworpen worden, maar wel recepten, die gemakkelijk kunnen worden gemaakt, als men de bestanddeelen bestelt. Hetgeen ik reeds vroeger hierboven schreef, blijft ook aan de toilettafel van kracht, nl. Geen schooner blan ket Dan gezond en vet, maar ... onder zekere conditiën. Gezondheid wordt door een frissche huidkleur aangeduid. Overtollige dikte of vetheid ontsiert en veroorzaakt bovendien last aan hen, die daaraan lijden. Er is veel voor te doen, nog meer voor te laten. Elke dokter kan zeggen, hoe men in de tropen leven moet, om het er lang, gezond en stevig in uit te houden. Weinig spiritualia, weinig vette kost, niet te veel rijst, afwisselende spijs, dikwijls goed en frisch baden, veel beweging en toch de noodige rust nemen. Men leze onder de recepten „voor de huishouding" over „Geld en gezondheid", zoomede inhoud pag. 252—256. Ammoniak is het beste vlekkenwater om vlekken uit wollen, laken en zijden stoffen te wrijven. Een deel ammoniak op 15 è 16 deelen water geeft een voldoend sterk mengsel om stoffen goederen uit te wasschen en zoowel vet- als moddervlekken er uit te verwijderen. Men sluite de ammoniak altijd goed dicht, met glazen stop. Amandelpomade wordt gebruikt om blanke armen en handen te krijgen. Men mengt ze bij het gebruik met wat lauw water. Deze pomade bereidt men door 16 ons zoete en eenige bittere amandelen in een vijzel (loempang) te stampen onder bijvoeging van wat water; daarna voegt men er 2 drachmen fijngestooten droge storax en een weinig witte honig bij. Meng dit alles goed dooreen en de pomade is gereed. Men bewaart ze in een blikken doosje of in een porceleinen potje. Amandelzeep maakt men door 16 pond gewone Spaansche zeep fijn te schrappen, deze te smelten, bij zachte warmte, onder toevoeging van 2 pond rozenwater. Men klopt het mengsel tot schuim, voegt er 1 drachme bittere amandelolie bij en giet de zeep dan in daarvoor gereed staande vormen. Aardappelschillen zijn een goed reinigingsmiddel, niet alleen voor karaffen en glazen, maar ook voor gekleurde wollen stoffen en tapisserie-werken, die dan, na tweemaal wasschen, slechts met bijvoeging van een weinig azijn, worden uitgespoeld. Ook messen en stalen veeren kan men uitstekend poetsen en schoonmaken met deze schillen, zelfs met doorgesneden aardappelen. Men moet natuurlijk eerst de schillen en de aardappelen even schoonmaken, opdat er geen zand aan is. Adem. Om een vuilen adem te verdrijven, wordt veel gebruik 312 gemaakt van cardemom. Men kan er echter veel aan doen, om een goeden adem te hebben en te behouden, door matig te eten en vooral door mond en tanden goed rein te houden. Vademecum en odol zijn daar geschikt voor. Het gorgelen met een lichte eau-de-cologne-oplossing is ook zeer aan te bevelen. Ontstaat de slechte adem door een bedorven maag, dan wordt vooreerst streng dieet aanbevolen, waarbij braaken purgeermiddelen worden gebruikt. Men onthoude zich dan vooral van vleeschspijzen en moeilijk verteerbare kosten. Beddedekens, lakens en bultzakken, enz. worden nu en dan buiten te luchten en te drogen gebracht en goed uitgeklopt en geslagen met den kiepas-rottan. Men stelt ze hoogstens uur in de warme zon, daarna buiten in de schaduw, omdat anders de hitte te lang in de bultzakken en hoofdkussens blijft. Bloedkoralen reinigt men in een lauwwarme soda-oplossing; daarna afspoelen met lauw water en drogen in fijn zaagsel. Men wil dat bloedkoralen de gesteldheid en gezondheid van de draagster aangeven. Zijn ze frisch rood gekleurd, dan laat de gezondheid niets te wenschen over. Bleeke, flets uitziende bloedkoralen duiden op bloedarmoede en over 't algemeen op een ziekelijken toestand van de persoon. Bloemen. Heb zoo weinig mogelijk of, beter nog, heb nooit bloemen in uwe slaapkamer. Zorg er ook voor dat welriekende, sterk geurende bloemen en heesters niet te vlak bij de ramen van slaapkamers zijn. Men verplante ze. Hebben de bloemen wegens haren sterken geur reeds invloed op volwassenen, hoeveel te meer werken zij niet op de gezondheid en op den gerusten gezonden slaap van kinderen. Borduursels van zijde wassche men met een afgekoeld aftreksel van houtzeep, vermengd met eenige druppels terpentijn. Borstels. Behalve de hiervoren reeds onder „huishouding" opgegeven middelen ter reiniging van haarborstels, kan men ze, als ze vet en vuil zijn, herhaaldelijk bevochtigen met geest van salmiak, waarna men ze in schoon water naspoelt. Het salmiak trek het water en vuil er uit. Daarna droogt men de borstels en plaatst ze met het haar naar beneden op een koele plaats, waar veel windstroom is. Barnsteen. Koopt men iets van barnsteen, dan moet men het lichtgele doorschijnende barnsteen nemen; dit is van hooger waarde en beter gehalte dan het donkergekleurde. Men maakt het schoon met een wollen lap, die in alcohol is gedoopt. Gebroken barnsteen voegt men stevig aan elkander, door de stukken te bevochtigen met etskali en dan beide stukken warm tegen elkaar te drukken. De verbinding is dan volkomen, zoo dat men de breuk niet meer zien kan. Bereiding van vlekkenwater en vlekkenzeep. Vlekkenwater: ln. Een eetlepel vol geest van salmiak, even zooveel sterke wijngeest en een eetlepel zout worden in een glas flink 313 door elkander geschud en dan aangewend met een sponsje of een wollen lapje. Olievet en vettige vlekken verdwijnen er mede. 2°. Vlekkenwater voor heerenkleeding: Men mengt ammoniak, lavendelspiritus en zwavelether, van elk 1 K.G. door elkander en borstelt daarmede de vlekken. 3°. Voor zwarte stoffen, als laken, krip, cashmire enz. neme men een handvol versche, nog groene vijgebladeren, koke deze in twee liters water, zoolang tot het water voor de helft verdampt is, waarna men de vloeistof door een doekje zijgt. Als de vloeistof nog lauw is, moeten de vlekken er mede worden ingewreven en daarna met een linnen lapje gladgestreken. Vlekkenzeep: 60 gr. fijngestooten potasch kookt men in 1 liter water, doet er 120 gr. fijngeschaafde Venetiaansche zeep bij en laat alles flink doorkoken. Het is zeer geschikt voor witwollen goederen en kan lang bewaard worden. Het ondergoed wordt in koud — met deze zeep gemengd — water geweekt en uitgewasschen. Om vloeibare vlekkenzeep te maken, schaaft men goede huishoudzeep — waarvoor de Sunlightzeep wordt aanbevolen doet ze in een flescli, giet er geest van salmiak over, schudt het flink en laat het staan, totdat alles volkomen is opgelost. Bij het gebruik verdunt men de oplossing tot de dikte van stroop, besmeert daarmede de vlek en wascht haar met lauwwater uit. Er zijn voor beide middeltjes nog meerdere recepten, doch die kwamen mij — vooral voor Indië — te gecompliceerd voor. Biervlekken in kleêren worden met een koud bereid aftreksel van tamarinde behandeld. Over het algemeen worde evenwel elk plantaardig zuur zoo weinig mogelijk gebruikt, daar het beter is, als de vlekken nog niet te oud zijn, ze met zeepsop uit te wasschen en met helder schoon water na te spoelen. Men late dus al die slappe of sterke plantenaftreksels achterwege. (Zie onder de recepten van de huishouding). Bandoline dient om het haar stijf te maken. Men lost 3 wichtjes dragantgom in een kan water water en V2 kan sterken voorloop. Na een paar dagen te hebben getrokken, zift men het mengsel door een doek en voegt er eenige (5 a 6) druppels rozenolie of andere welriekende stof bij. Blaren in de handen of aan de vingers. Dit zijn vlakke gezwellen, gevuld met weiachtig vocht, dat de opperhuid doet opzwellen. Zij ontstaan door hevige wrijving of drukking (roeien, enz.) Men doet goed ze niet te openen. Wil men dit toch doen, dan geschiede het zeer voorzichtig met een fijne naald; de opperhuid mag evenwel niet worden weggenomen. Men behandelt ze overigens door omslagen met Goulard-water. Brillen gebruike men nimmer, zonder den dokter te raadplegen. Tegenwoordig kan men de sterkte der glazen zelf bepalen, door op een maatstok af te lezen, hoe ver men door een bril de letters van een boek duidelijk kan lezen op den „afstand van 314 duidelijk zien": ± 3 d.M. Heeft men den afstand bepaald, dan leest men op den maatstok het cijfer af en neme de glazen, die overeenkomen met dat cijfer. Bijensteek. Indigo in water opgelost en daarmede de wond zoo spoedig mogelijk gewasschen. Na 7s uur 'S de pijn reeds verdwenen. Ook is versclie koele aarde goed. Vóór alles moet men evenwel zorgen, dat zoo mogelijk de angel worde uitgetrokken. Tabakssap wordt mede aanbevolen. In Indië, waar de kinderen zoo dikwijls door de „tawons" worden gestoken, die buiten van bloem tot bloem rondvliegen, weten de baboes de wond eener steek uitmuntend te koelen met nat gemaakt schoon sirih kalk. Dit verkoelt de pijn aanmerkelijk. Shampooing. Het „kramassen" van het haar met „ajer-nierang" is wat in Europa onder „shampooing" wordt verstaan. Wil men, om zich niet te kramassen, in de slaap- of toiletkamer een shampooing nemen, wat niet zoo'n vuile natte boel maakt, dan bereide men zich een haarwaschmiddel als volgt: kalizeep (de zachte groene zeep) 160 gram, vermengd met 160 gram spiritus van 96"/,,, water 320 gram, lavendelolie 2 gram ; dit alles een dag laten trekken en daarna filtreeren. Cosmetiek waschpoeder. Men mengt nauwkeurig onder elkander: poeder van Spaansche zeep 12 lood, koolstofzure soda 1 lood, Florentijnsch violenwortel 4 lood, amandelmoes 12 lood, bergamotolie 1 drachme, citroenolie 15 druppels en kruidnagelolie 3 druppels. Een ander recept voor waschpoeder is het volgende: men neemt een willekeurige hoeveelheid zeer fijn geschrapte zeep (witte) en laat deze bij een zachte warmte zooveel mogelijk uitdrogen. Daarna met een gelijke hoeveelheid stijfsel tot poeder vermalen of stampen, waarna men er de eene of andere welriekende olie, naar keuze, aan toevoegt. Dit waschpoeder mag nooit met te heet water worden gebruikt, daar dan het stijfsel kleverig wordt. De meest geschikte olie voor het waschpoeder is wel de rozenolie, waarvan een 3-tal druppels voldoende zal zijn voor een groote pomadepot vol. Chloorkalk of „chloor" wordt in Holland veel in de wasch gebruikt. Dames die naar Holland gaan, raden wij aan, altijd met de waschvrouw voor vast te bepalen, dat zij geen chloor bij het waschgoed gebruiken mag. Chloor tast al het goed vreeselijk aan ; het doet van lieverlede het goed gaten krijgen. Het z.g. bleekpoec/er is 't zelfde als chloor. Laat u niet beetnemen ! Cold cream kan men gemakkelijk koopen, maar nog beter is het, ze zelf te maken, als men de volgende ingrediënten kan bij elkander krijgen of in eenige hoeveelheid bestellen. Zoete amandelolie 116 gram, witte was 12 gram, walschot of spermacetie 12 gram. In een porseleinen pot samen laten koken. Is alles goed gesmolten, dan in een vijzel doen, met een zilveren lepel omroeren, tot alles wit en schuimig dik is. Daarna voegt 315 men er, al roerende, 60 gram rozenwater, 5 druppels rozenolie en wat benzoïne-tinctuur bij. Cacaovlekken moeten terstond in koud water worden uitgewasschen. Oudere vlekken moeten, evenals chocoladevlekken, met een mengsel van eierdooier en glycerine worden bestreken, daarna in warm water uitgewasschen, en, nog vochtig, aan den achterkant van de stof met een matig heet strijkijzer bestreken worden. Champagnevlekken. Water van geschaafde zeep tot brei verdikt op de vlek aanwenden. Dan met potaschpoeder bestrooien, 1 a 2 dagen laten liggen en eindelijk de brei voorzichtig afkrabben en wegborstelen. Diamanten (valsche). Er bestaat, ook in Indië sedert een 20-tal jaren, een mooie nabootsing van den echten diamant. Ze zijn groot van stuk en worden gewoonlijk door Maleische en Arabische kooplieden in valsche steenen aangeboden. Echte steenen van die grootte, plm. 8 a 9 m.M. in doorsnede, zouden minstens ƒ1000 kosten, terwijl men deze voor 2, 3 of 5 gulden kan krijgen. 'Dan zijn ze nog te duur betaald. Een Fransch scheikundige (niet de bedrieger Lemoine) bezit het geheim der samenstelling, die uit niets anders bestaat dan tin-oxyde. De steenen glinsteren, als zij nieuw zijn, met ongemeenen glans. Als ,,kraboes" en „antinganting" (oorknoppen) vinden zij gretige koopsters onder de Javaansche schoonen. Na verloop van eenigen tijd worden die schitterende bijouteriën" zoo dof als gewoon glas. Ter herkenning van echte diamanten en andere edele gesteenten lette men op de straalbreking. De diamant en de granaat worden van de andere edele gesteenten onderscheiden door een enkele straalbreking, terwijl alle anderen een dubbele straalbreking bezitten, of een dubbel beeld geven van een kleine vlam, als deze door hunne facetten gezien wordt. Door hetzelfde middel worden ook alle edele gesteenten, behalve diamant, granaat en spinel, van nagemaakte steenen onderscheiden, daar de eersten een dubbele straalbreking hebben en de laatsten slechts eene enkele. Zelfs als de edele gesteenten ondoorschijnend worden gezet, dat is, als men er niet door heen kan zien, is het gemakkelijk te bespeuren of de straalbreking enkel of dubbel is; men heeft slechts naar het beeld te zien, dat van den achtervlakte teruggekaatst wordt. Als een nagemaakt gesteente in alcohol en zelfs in water gedompeld wordt, verliest het zijn glans, terwijl de diamant dit niet doet. De oorzaak hiervan is dat het eerste een gering straalbrekend en gevolgelijk weinig terugkaatsend vermogen heeft, zoo dat het door de" facetten teruggekaatste licht zeer gering is, vergeleken met het licht, dat uit den diamant komt. Deze uitkomsten hebben den natuurkundige, David Brewster geleid tot het vervaardigen van een instrument, dat hij een lithoscoop 316 noemt en dienen moet om edele gesteenten van elkander en van namaaksels te onderscheiden. Een welbekende methode om echte van valsche steenen te onderscheiden is, ze met de tong aan te raken. Daar het edelgesteente een zeer goed geleider der warmte is, zal het op het gevoel veel kouder zijn dan het glas. Berden moeten echter, vóór men de proef neemt, dicht bij elkander ,geplaatst worden, zóó, dat zij dezelfde temperatuur verkrijgen. Men zij vooral voorzichtig bij het koopen van edelgesteenten van Arabieren en de „Orang-Kling." Ook op reis naai en van Europa, als men reeds te Singapore is, vooral als men te Colombo komt, wordt men omstuwd door kooplieden in juweelen. 't Is alles valsch en duur. Men koope liever bij een vertrouwd juwelier! Eau de Cologne. Een apotheker gaf mij uit het receptenboek op: bergamotolie 2 druppels, citroenolie 10 druppels, gezuiverde spiritus 500 gram, oranje bloesem water 100 gram. Alles goed vermengen en laten staan. Na korten tijd voor het gebruik zeer geschikt. Edelgesteenten worden schoongemaakt met Eau de Cologne en fijn krijt; dit wordt, na droging, er af geborsteld, waarna de preciosas met wol of watten worden afgedroogd. Het reinigen met fijne zwarte peper op een zacht lapje wordt ook wel toegepast. Eau de javelle. Dit water, waarover op pag. 96 wordt gehandeld, bevat o. a. ook chloor, maar in zeer verdunden vorm. Het zal dus ook van lieverlede het goed aantasten en het doen vergaan (Maleisch: amo), zoo, dat er gaten in komen. Ik maak toch van dit water melding, doch vind het minder aanbevelenswaardig. Grijze haren weg te werken of tegen te houden: amandelolie 1 ons, nagelolie 3 druppels. Met dit mengsel de haren dagelijks insmeren en flink door- en afborstelen. Het is dus een middel tegen het grijs worden van het haar. Vertoont zich dus een enkel grijs haartje of verwacht men dat de grijsheid begint aan te breken, dan kan men dit onschadelijk middel toepassen. Glacé-handschoenen, die gevlekt zijn, kan men door verschillende middelen van de vlekken bevrijden. Het eenvoudigste middel daarvoor worde hierbij vermeld. Men legt de handschoenen in een zooveel mogelijk luchtdicht gesloten bus waarin hertshoornzout, zoodat de lucht overal in het Ieder kan dringen. Na eenige dagen zijn de vlekken geheel verdwenen. Een gewone trommel of blikken doos, mits goed dicht, doet even goeden dienst als de bus. Men strooie dan op den bodem wat van het genoemde zout en legt er de handschoenen op. De trommel te plaatsen op een matig warme plaats. Haargroei bevorderen. Hiervoor gebruikt men fijne kinabast. Men bereidt hieruit een afkooksel (decoctum) waarmede men iederen avond het haar (en den baard) wascht, of men bedient zich van een pomade van: 317 ossemerg 5 deelen, gele was 2 deelen, vloeibaar kina extract 1 deel. Met veel succes wordt ook des morgens vroeg het hoofdhaar met het dikke geleiachtige water van het bekende blad, de lidahboeaja besmeerd, tot het goed in de poriën is gedrongen. Het haar wordt er dik van. Bovendien is deze applicatie aangenaam verkoelend op 't gevoel. De bladeren zoo versch mogelijk 's morgens vroeg geplukt, zoodat het geleiachtige sap er nog van afvloeit. Hoe dikker sap hoe weldadiger voor de haren en de huid. Inktvlekken uit wollen stoffen, overtrekken van meubels, tapijten, alcatieven, enz. verwijdert men door de vlekken schoon te maken met een spons, die gedoopt is in een oplossing van bitterzuringzout en water. Men moet de spons niet te nat gebruiken. Na 5—10 minuten neemt men de spons, die men op de vlekken heeft gelaten (natuurlijk de eene vlek na de andere, tenzij enkele vlekken dicht bij elkander zijn gelegen), weg en wrijft de vlekken na met een zacht schoon linnen lapje. Versche inktvlekken verwijdert men door den inkt dadelijk met vloeipapier of met watten op te zuigen. Dan met zoete melk behandelen, door deze op de vlek te druppelen en metschoone watten op te halen. Dit een paar malen herhalen tot de vlekken zijn verdwenen. Eindelijk alles met schoon zeepsop uitwasschen en afwrijven met een schoonen doek. Bij oudere inktvlekken late men de melk er langer op liggen. Kaneelolie is duur en wordt dikwijls vervalscht. Men gebruikt wel eens deze dure essence. Om te weten of de olie echt is, losse men haar op met wijngeest. Als men bij de oplossing water voegt en het mengsel dan melkachtig wit wordt, is zulks een bewijs dat de olie niet echt is en er andere bestanddeelen zijn doorgevoegd. Kurken, die in vaseline gedoopt zijn, kunnen op zeer geschikte wijze de glazen stoppen vervangen. Zij worden zoodoende niet aangetast door zuren en raken nooit geplakt aan de halzen der flesschen, als men deze in langen tijd niet gebruikt of opent. Kalkspatten op vloeren, alcatieven of op andere voorwerpen, moeten met azijn worden afgenomen. Men wachte er nooit te lang mede. Heeft men het ongeluk kalk in 't oog te krijgen, dan moet dit worden verzacht en weggemaakt door gefiltreerde lauwwarme slaolie in 't oog te druppelen; om de 3 uren één druppel. Koko voor het haar. Dit is een nieuw Engelsch haarmiddel (wat ik vermoed dat een schuilnaam is voor onze gewone Indische kokos- of versche klapperolie), waarin natuurlijk een of ander reukmiddel is verwerkt. Het vindt in Engeland, blijkens vele attesten, nog al aftrek en wordt beschouwd als een olie, die uitgevallen haar wederom doet aangroeien, het hoofd en de 318 huid reinigt en geen schadelijke bestanddeelen bevat. Onze gewone klapper- nog beter onze Makassarolie en, 's morgens vroeg het versche sap van de vleezige /idah-boewaja-b\aderen, zijn de beste haargroeimiddelen in Indië. De oliën zoude men altijd met een of ander reukmiddeltje kunnen verwerken, zoodat de eigenaardige versche lucht verdwijnt. Velen houden niet van de lucht van beide bovengenoemde oliesoorten. Losse tanden. Een eenvoudig middel om loszittende tanden wederom hunne stevigheid te geven, en dat dikwijls baat, is het spoelen van den moed met een oplossing van een weinig aluin in rooden wijn, die men eerst samen heeft gekookt en daarna heeft laten afkoelen. Het Vademecum, dat tegenwoordig in Europa nog al veel gebruikt wordt, is ook een zeer goed tand- en mondwater, dat met hetzelfde succes als aluinoplossing kan worden gebruikt. Heeft men bij die losse tanden last van ontsteking van het tandvleesch, dan kan men met goed gevolg myrrhe met lepelblad, half om half, vermengen en van dat mengsel een theelepeltje in een glas water doen en met lauw water verdunnen. Als men eenige malen de mond er mede spoelt en het water eenige tijd binnenhoudt, ten einde het gelegenheid te geven, op het pijnlijke tandvleesch in te werken, dan zal men spoedig van de ontdekking bevrijd zijn (Zie het Vademecum en Odol hiervoren, onder „adem", pag. 312). Motten en andere schadelijke insecten verwijdert men uit kleerkasten, door 2 of 3 maal 's jaars — in Indië zoo noodig elke maand — gedurende een enkelen dag een papier, doortrokken met terpentijn, in kast of lade te leggen (Ook „mottenpapier"). Murrias ferri. Het murrias ferri, een soort van vloeibaar ijzerroest, kan, mits onder voorzichtige behandeling — daar men met slordige behandeling er zeer spoedig roestvlekken door doet ontstaan — bij het toilet nog in zooverre van nut zijn, dat het vuil of troebel water helder maakt. Het ijzervocht doet in de flesch of kan alle vuil en troebelheid neerslaan. Het gebruik van drinkwater, dat met een weinig murrias ferri is vermengd, kan zelfs voor hen die lijden aan bloedarmoede, van veel nut zijn. Een glas des ochtends öf des avonds, meer niet, maar dan als kuur, een geruimen tijd volgehouden, maakt het lichaam gezond en sterk. Rosse haren blond te maken. Groote breede weegbladeren Kioerat of koeping-menjangan snijdt men klein en maakt daarvan een sterk afkooksel met gedestilleerd water. Dit doet men wederom in een destilleertoestel op versche bladeren en kookt het wederom op, tot men een z.g. dubbelweegbladwater verkrijgt. Nu lost men in '/o kan van dit water, '/, lood zeep en 1 lood soda op en schudt het mengsel goed om. Men kamt zich met deze vloeibare stof de haren door, en wel dagelijks, tot ze 319 door en door nat zijn, waarna men ze vanzelf laat droog worden. Na eenige weken krijgen de haren een blonde kleur. (Maar ik zou het liefst niet willen probeeren). Reinigen van borstels. Men leze hierover wat er onder het hoofd „Borstels" hiervoren, in deze afdeeling is vermeld bij de wenken voor de huishouding. Ruwe handen, een ruwe huid over 't algemeen, maakt men zacht door wasschen met zeep en warm water, daarna in te wrijven met vaseline, glycerine of eenige andere vetachtige zelfstandigheid. Een witte huid krijgt men door veelvuldig gebruik van lemnietjes (djeroek-nipies) die men op den handrug inwrijft. Sproeten. Dit zijn vaalbleek gele vlekjes op gezicht en handen, in 't algemeen op die gedeelten van de huid, die aan het licht en 't weêr zijn blootgesteld. Om hiertegen te waken of om ze weg te krijgen, althans zooveel mogelijk te doen verbleeken vond ik het voorschrift, dat men zich gelaat en handen vóór 't naar bed gaan met pekelwater moet inwrijven. Dat water late men op de huid droog worden, waarna men zich verder met een drogen doek kan afvegen. Ook wordt nog de raad gegeven, zomersproeten te verdrijven, door zich te wasschen met water, waarin men peterselie heeft laten aftrekken. Vliegen- en muskietenlijm. Men kan dikwijls binnenshuis door de hitte ontzettende last hebben van vliegen en muskieten. Men vangt ze gemakkelijk door z.g. vliegenstokken. Deze maakt men of laat men maken, zoodat zij op een voetstuk van hout kunnen staan. De stok plm. */, M. hoog en zoo dik als een dunne wandelstok. De stok nu wordt met een mengsel bestreken, dat men krijgt door 8 ons hars gestadig te roeren in 4 lood boom- of raapolie en alles samen koken tot de hars al roerende is opgelost. Lauw aanstrijken. Het mengsel geeft een zeer klevende zelfstandigheid; de vlieg of mug, die er aan komt met poot of vleugel, raakt niet meer los. Om de 2 dagen ververscht, men het aangestrekene. Vlekken van spijzen uit alle soort van stoffen te verwijderen. Men wascht de vlekken met goed geklopte dooiers van eieren; als de vlekken verdwenen zijn, wascht men alles met schoon water weer af. Dit is in't algemeen het beginsel. Er bestaan echter meer middelen, afhangende van de soort der spijzen waarmede en de soort der stof, waarop is gemorst. Welriekend brandpoeder (stanggie). jeneverbessen 4 lood wierook 12 „ benzoïn 12 „ barnsteen 12 „ fijn cascarilhout 4 „ lavendel bloemen 320 Alles fijngestampt, met rozewater vochtig gemaakt en dan gedroogd. Op gloeiende kolen gestrooid, geeft dit poeder een aangename geur aan het vertrek. Witte tanden. Jonge wingerdranken verbrandt men tot kolen. Wrijft ze zoo fijn mogelijk en maakt ze aan met wat rozenhonig, waarna de tanden er mede kunnen gepoetst worden. In Indië wordt ook veel gebruik gemaakt van gebrande jonge pinangnoten. Dit, tot poeder vermalen, wordt veel en met succes gebruikt Men kan er wat fijngestampte specerij bij voegen voor de frischheid. Tegenwoordig wordt cariol zeer aanbevolen. Het werkt tegen kalkaanzetsel bij tanden en kiezen. Wratten. Om deze weg te krijgen, lekke men zich, 's morgens bij 't opstaan, alvorens den mond te spoelen en iets te hebben gedronken of genuttigd, de handen, waar zich de wratten bevinden. In den regel zijn zij op den handrug, vaak aan de vingers. Men laat dan het speeksel op de wratten drogen. Na eenige dagen zal men ze allengs zien verdwijnen. Het morgenspeeksel van den mensch, na den nachtelijken slaap, schijnt een geneeskrachtigen invloed te hebben en bijzondere uitwerking op de wratten te bezitten. Zweetvlekken kan men uit het ondergoed wegkrijgen, door wasschen met warm water en daarop volgend wrijven met benzine, door middel van een linnen lapje; ook wel door geest van salmiak. Met het gebruik van benzine zij men zeer voorzichtig en late men die bewerking dan ook nimmer aan de baboe of aan kinderen over. Deze laatsten spelen gaarne en doen dan, als 't hoogst genot, groote menschen na. Men sluite dus de bezine altijd weg! Zwarte kant en blonde te wasschen. Men wascht ze eerst in met ossegal gemengd water en spoelt ze daarna om in schoon water, zoolang tot de gallucht verdwenen is. Vervolgens drukt of knijpt men het water er uit, zonder de stof uit te wringen, waarna men eenig vischlijm in kokend water oplost en in die oplossing de stof uitspoelt. Dan drukt men met de hand het vocht uit de stof, spant deze uit en strijkt haar na met een spons, die nat is gemaakt in een oplossing van vischlijm. Zijden stoffen. Om van fijne zijden stoffen de verschoten kleur op te halen: Men doope een lap, die de oorspronkelijke kleur heeft, in geest van tempentijn, zoodat ze niet al te nat is en legt ze op het verkleurde of verschoten gedeelte — door betten — waarop de goede, ware kleur weder opkomt. Zijden kleeden van vet te reinigen. Het vet of de olie met een spons met terpentijnolie nat maken en met vloeipapier afwrijven. Nog een ander middel om vet- of andere vlekken uit zijde te doen verdwijnen, is : de vlekken te wasschen met citroensap 321 (waarschijnlijk verdund?); smeer of olievlekken verwijdert men ook door ze hard te drukken en te wrijven met versch gebakken brood, heet uit den oven. IV. VOOR TUIN EN STAL. Na alles, wat er reeds is medegedeeld in de vorige hoofdstukken omtrent de dieren en planten, stalling, kweekerij, verzorging van de flora en fauna in het Indische huishouden, blijft mij nog over, vele der nieuwste proefnemingen en ontdekkingen op dit gebied, zoomede voor Indië practisch uitvoerbare recepten hieronder te behandelen. Enkele der mededeelingen zullen wellicht bekend zijn, de meeste echter worden door anderen zorgvuldig als ,.geheim" bewaard. Zoo o.a. het verkrijgen van groote rozen. Op het gebied van eierenteelt, melkproductie, nieuwe rftethode van melken, enz. zal de lezeres ook het nieuwste uit den laatsten tijd kunnen vernemen en dit op haren veestapel kunnen toepassen, in zooverre de ampas-klappa (zie hierachter wat over „veekoeken" te lezen staat) zich leent tot veevoeder. Men beproeve desnoods met zeer geringe hoeveelheid, omdat beweerd wordt dat wormen worden aangekweekt door het gebruik van klapper. Men koke dan de ampas eerst. Bescherming van boomen en stammen tegen rupsen en insecten. Tegen insecten kan men de boomen het best beschermen, door om den stam een ring te bestrijken van grauwe kwikzalf, niet al te dun of te vluchtig er op gesmeerd. Men beweert dat geen insect het dan wagen zal om, van den grond af, bij den boom op te kruipen. Het plaatsen van een bord met kwikzalf onder bij den stam, wat wel eens wordt aanbevolen, is onpractisch. Men zij echter met de toepassing van dit middel voorzichtig als er kinderen in huis zijn en brenge den zalfring zoo hoog aan, dat de kleintjes er niet bij kunnen. Ook kan men de stammen teren, maar daarbij tevens zorgen dat de teer niet opdroogt; men zou dus om den anderen dag moeten bijteren en ook den band zoo hoog aanbrengen, dat mensch noch dier er aan kan komen. Chevelure. Om deze plant welig te doen groeien en haar vol te doen zijn, moet men de aarde om den stam niet hard en vast laten worden, doch losjes bewerken en de bovenste laag vermengen met klein gruis van roode dakpannen of roode klinkersteenen. Men lette er op, gruis te nemen en dus geen poeder te malen. Op de bovenste vermengde laag, die 1 '/s a 2 c.M. dik 21 322 mag zijn, strooie men in de geheele rondte, om den stam, een grover soort van hetzelfde pannengruis, ook ter hoogte van ± 2 c.M. Deze lagen laten gemakkelijker het water door, zoodat de wortels beter het vocht kunnen tot zich trekken. Chevelure heeft niet alleen begieting der bladeren en van den stam noodig, doch ook en voornamelijk voeding onder der) grond. Men geve goed water, doch niet te veel in eens. De plant mag niet „verdrinken", vooral niet als zij nog jong, teer en broos is; daarom is het beter haar twee- of driemaal vochtig te gieten, ook den grond, dan éénmaal met te veel water, zoodat dit om den stam blijft staan en niet meer in den grond trekt. Dan rotten de wortels. Groote rozen. Om deze te krijgen, die wel tweemaal zoo groot zijn als de gewone rozen, behoeft men de planten slechts dagelijks te begieten met vleeschwater. Dit is het geheele „geheim", dat zoovele dames voor zich houden, in plaats van het aan hare vriendinnen en kennissen mede te deelen. Het vleesch wordt altijd, vóór het gebraden of gestoofd wordt, even in schoon water goed afgewasschen, om er het vuil, de stof enz. door handenaanraking, van te verwijderen ; dit water nu werpe men niet weg, doch doe men in den gieter en besproeie er de boompjes, bladeren en bloemen mede; men zal zien, dat het water krachtig medewerkt tot versterking der bloemen. Verbleeken de bloemen — het z.g. „witziek" der rozen — dan losse men 125 gram zout in 10 L. water op en begiete er af en toe de boomen mede. Het weggeworpen koffiedik, dat gewoonlijk achteloos in den tuin op een hoopje ligt, en waar de kippen nog in wroeten, doet ook goed dienst, om donkergekleurde rozen te kweeken. Men menge de aarde met dat koffiedik en doe dit mengsel onder aan en om de stammen. Gras en onkruid. Om het groeien van gras en onkruid tusschen paden en open terreingedeelten tegen te gaan, besproeie men de plekken met het volgende mengsel: 20 deelen kalk, 2 deelen fijn gestampte zwavel, gekookt in 200 deelen water. Zoodra het mengsel helder is geworden, kan men het gebruiken. Het besproeien moet nu en dan worden herhaald. Sommige onkruiden zijn echter zeer moeilijk uit te roeien. Zulke soorten, die, bij herhaalde besproeiingen, toch welig blijven voorttieren, snijde men af met een siickel (arit), die dikwijls op een steen dient te worden geslepen, die met een oplossing van zwavelzuur bevochtigd is. Dit is voor het hardnekkigste onkruid een doodend vergif, vooral als dat onkruid 't saprijkst is. Hondenschurft. Europeesche honden krijgen in het warme land spoedig last van de hitte en daarna van verdere ziekten, waaronder het uitvallen van het haar, waardoor open plekken ontstaan. Gewoonlijk ontaardt een en ander in schurft. Om deze te bestrijden, make men een zalf van reuzel met bloem van 323 zwavel. De zalf zal het dier prikkelen en een jeukend gevoel bezorgen; daardoor tracht het de zalf af te likken en is het middel tevens een onschadelijk inwendig medicijn. Hebben de honden wonden aan de pooten, dan bereide men een mengsel van azijn, houtroet en zout en wrijve hiermede het pijnlijke gedeelte of men omzwachtelt er de wonden mede. De ontsteking zal weldra verdwijnen. Komkommers kunnen dikwijls knobbeltjes vertoonen. Dat heet de stippelziekte (boerik). Een middel tegen die ziekte is de aarde en de jonge planten, zoodra ze zijn uitgeplant, te besproeien met een oplossing van 2 a 3 gram salicylzuur in 1 L. water. Kippen, hoenders, enz. worden, reeds als kuikens, prachtig opgekweekt, als men ze met melk voedt. Met afgeroomde melk (dus dunne, zooals die in Indië is) hebben in Europa sommige hoenderliefhebbers zeer goede ervaringen opgedaan. Voor kuikens is afgeroomde koemelk de beste drank. De melk echter moet zoet zijn, want zure melk is schadelijk voor de diertjes en doet ze den eetlust verliezen. Bij het mesten van hoenders vermengt men de melk met rijst of meel. Men meent opgemerkt te hebben, dat de kwaliteit van het vleesch dan werkelijk beter wordt. Ook heeft de ervaring geleerd dat de kippen beter leggen, wanneer men melk in het voeder geeft. Kippenvoer (Goede soorten). Bekend is: kippen- en vogelvoer, waardoor zij gezond en krachtig blijven; ook het zangzaad voor kanaries, het papegaaienvoer, het universeelvoer voor verschillende zangvogels zijn, in de goede vermengingen, uit Holland te bestellen. Waarom zou o.a. de Indische „kebodang" ') zulk voer ook niet kunnen gebruiken? Van meer gewicht is het voor kippenhouders, veel eieren van het pluimvee te krijgen. Ik las daaromtrent: Van groot belang voor kippenhouders is het volgende: Een lid der V.P.N. kreeg in Maart en April j.1. (1908), van 12 jonge gekruiste Italianen 5 en 6 eieren per dag. In April verwisselde hij van ochtendvoeder en nam op aanraden van andere kippenhouders Harry's Poultry Meal; reeds met een paar dagen kreeg hij 8 en 9 eieren per dag; daarna gaf hij, op aanraden dezer firma, per dag en per kip als ochtendvoeder: 20 gram Cleveland's Eggsmeal en 20 gram Harry's Poultry Meal en verkrijgt nu, in Juli 1908, van 12 kippen 10 en 11 en soms 12 eieren per dag. De vroegere uitkomsten, door deze voeding verkregen, reeds beschreven in het vakblad „de Pluimgraaf", van 6 Januari 1906, 26 October en 9 November 1907, melden tevens dat met deze ') Indische nachtegaal, geel van kleur; gelijkt op een grooten kanarievogel. 324 beroemde opfokvoeders en ochtendvoeders werd verkregen: van kuikens op een leeftijd van 4'/a maand het eerste ei, verder gemiddeld 211 eieren per kip in 't jaar en eene winst van ƒ 2.21 en ƒ3.— of een gemiddelde winst van ƒ 2.60 per kip in 'tjaar. Ik teeken hierbij aan, dat elke kip in hare capaciteit beperkt blijft en dat, als de kip te veel legt, zij spoedig uitgeput, „op" is. Mindert zij, dan moet ze worden geslacht en door jongere worden vervangen. Melken van rundvee. Een nieuwe melkmethode. 16 Juni 1903. Een onzer bladen meldt: Sedert eenige dagen vertoeft op de proefzuivelboerderij te Hoorn de heer Hagelund uit Denemarken, om daar onderricht te geven in zijne methode van melken. Opgeleid tot veearts, begreep de heer H. al spoedig dat de oude wijze van melken (meres) niet op een wetenschappelijken grondslag berustte. De gewone melker wist en weet hoegenaamd niets van de physiologie van de koe, dus ook niets van de melkvorming. Hij ging dus zelf in de leer bij de natuur en keek goed af, hoe jonge geiten, herten, kalveren zich meester maken, zelfs van den laatsten druppel melk, die bovendien een hoog vetgehalte heeft. Hieruit bouwde hij zijn nieuwe melkmethode op. In hoofdzaak komt het er op neer, het melken met droge handen te doen geschieden, in tegenstelling met de algemeene gewoonte, dat overal met vochtige (nat gemaakte) handen wordt gemolken. Hieraan schrijft H. de vele gebreken aan de spenen (uiers) toe. Na het melken, met droge handen, wordt de uier flink gemasseerd, waardoor de melkklieren zoodanig worden geprikkeld, dat de laatste resten vette melk ook worden gekregen. Men beproeve zulks ook in Indië! Ongedierte bij rundvee. Om het ongedierte (de luizen), ook tjaplaks, bij het rundvee te verdrijven, moet men een mengsel gebruiken van oud smeer met kwikzilver (tjaplaks: zie pag 52). Onkruid tusschen steenen, bijv. bij rabatten aan het huis, in de tuinpaden, als deze netjes belegd zijn, doodt men, door het nu en dan met kokend water te begieten. Oude kiemzaden kunnen nog de noodige kiemkracht bezitten. Als men daaraan mocht twijfelen en ze misschien om die reden weg willen werpen, moet men eerst nog het volgende middel beproeven, dat goedkoop en gemakkelijk is. Men kan wel eens van een zeer bijzondere plant zaden gekregen hebben, of zaden uit Europa of Japan hebben besteld, die lang onder weg zijn gebleven. Welnu, zulke zaden legge men, vóór ze in den grond te doen, vooraf eenige dagen in glycerine. Om oorwormen, die gaarne in boomen, struiken en heesters schuilen, te verdelgen, wordt in Europa het volgende gedaan. De oorwormen zitten vooral gaarne in wingerden en, als de druiven aan het rijpen zijn, midden in de trossen, zoo, dat het licht hen niet hindert. Vermoedelijk voeden zij zich met de sappen 325 van de druif. Het middel waarvan men zich in Europa ter hunner verdelging bedient, is: hier en daar in den wingerd een bos wortelloof te hangen. De lucht van het loof trekt hen zeer aan en zij zitten er ook veilig in, beschut tegen licht en lucht. Zoo worden zij uit hunne schuilplaatsen in den wingerd en in de duiventrossen gelokt. Na een paar dagen neemt men onverwacht en snel die bosjes wortelloof weg en werpt ze in een te voren gereed gemaakt vuurtje. Daarna kan men op andere plekken met versch wortelloof wederom dezelfde bewerking herhalen. Bij andere boomen hange men zulke bosjes aan een in den stam geslagen spijker, altijd zoo, dat men ze gemakkelijk en snel van den stam kan afrukken. Paard, dat door veel drinken verkouden is geworden. Een goed middel is: gentiaanwortel 3 lood, bitterzout 12 lood, salpeter 2 lood, pepermuntwater 1 '/, pond, kamillewater l1/, pond. Alles dooreengemengd en het paard hiervan om het uur een pint te geven. Paard. Ouderdom. De gewone manier om den leeftijd van paarden aan hunne tanden te zien, is niet in alle gevallen doeltreffend. Een paard krijgt na zijn achtste jaar geen nieuwe tanden meer en zoo is voor oudere paarden die maatstaf niet verder te vertrouwen. Maar zoodra het gebit van het paard volkomen is, krijgt het dier langzamerhand aan het onderste ooglid een kleinen rimpel en elk jaar komt daar een rimpel bij. Om dus den ouderdom van een paard boven de 8 jaren te bepalen, moet men niet alleen letten op het getal en het meer of minder afgesleten zijn der tanden, maar ook op de rimpels aan het ooglid. Volgens een praktischen paardenkenner, die in het donker en dan nog geblinddoekt aanneemt, alléén aan de tanden, aan het gebit, den leeftijd van paarden tot hun 20ste jaar vast te stellen — natuurlijk onder normale omstandigheden, als 't paard geen mond- of tandgebreken heeft — zou het overbodig en niet eens zoo vertrouwbaar zijn op die beneden-oogrimpels staat te maken. Bij het paard heeft men vijf perioden, waarin, bij normale gebitten, de tanden vaste gegevens verstrekken voor de ouderdomsbepaling. Die kenner verwees bovendien naar de „handleiding voor paardenfokkerij" van C. D. van der Weg en gaf als volgt aan : le tijdperk (melktanden): leeftijd j ® dagen J j 2 binnentanden, veulen ' ^—40 dagen ! heeft het: | 2 middentanden erbij, { 6—9 maanden | } 2 hoektanden daar nog bij, 2e tijdperk (melktanden): 1 jaar j | binnentanden ) veulen J 16 maanden \ zijn de j middentanden J gevuld. [ 2 jaar | ( hoektanden | 326 3e tijdperk (paardentanden): In dit tijdperk, tegen 3-jarigen leeftijd, wisselen de dieren hunne tanden en wijst de tabel aan: leeftijd | 3 jaar | | 2 binnentanden, jong ( 4 jaar \ zÜn er J 2 middentanden er bij, paard | 5 jaar j ( 2 hoektanden daar nog bij. 4e tijdperk (paardentanden): Is't paard I 6 Jaar ] .. I binnentanden j ] 7 jaar [ zijn de j middentanden , gevuld. 011 | 8 jaar | \ hoektanden j De vulling van den veulentand neemt dus één jaar, die van den paardentand drie jaren in beslag. 5e of laatste tijdperk. In dit tijdperk moet men er op letten, dat de tand in zijn bovenste gedeelte van voren naar achteren smal en van links naar rechts breed is, zoodat de grootste afmeting wordt waargenomen van links naar rechts. De wrijfvlakten der tanden wijzigen zich telkens; dit kan niet anders. Men kan dit zelf nagaan, als men voorzichtig een gaven paardentand neemt en dien van boven naar beneden afslijpt, d.w z. van de kroon naar den wortel. Rekent men nu, dat gemiddeld bij een paard, met normaal gebit, ieder jaar ongeveer 2 millimeter van de bovenvlakte afslijt, dan kan men daaruit den vorm van iederen leeftijd berekenen. Verdere leeftijden: 8—12 jaar. Dan kan men den bodem der kroonholte nog tegen den achterrand van den tand zien. 12—16 jaar: ziet men gewoonlijk een donker gekleurd puntje of streepje, het „wortelsterretje" opkomen; dit komt, omdat het tandbeen in slijting komt, dat onmiddellijk rondom de wortelholte ligt. Ook de ligging of buiging der tanden wijst den leeftijd der paarden aan. Jonge paarden van 5 jaar hebben, en profiel, als de tanden op elkander geklemd staan, een mooien, ronden, gebogen vorm, het beloop van een boog. Worden de dieren ouder, dan gaan de tanden meer recht staan en vormen zij een zeer stompen hoek, die, hoe ouder de dieren worden, scherper wordt, doordat de boven- zoowel als de ondertanden hoe langer hoe meer naar voren gaan staan. Wat nu enkele der bovengeschreven namen betreft, het volgende: Veulen zoowel als paard hebben aan boven- en onderkaak 6 snijtanden, verdeeld in 2 binnentanden, 2 middentanden en 2 hoektanden. Bij het paard komen, achter deze hoektanden, de haaktand en achter den haaktand 6 kiezen, totaal dus : bovenkaak 20 tanden en kiezen, onderkaak evenveel. De tanden zijn bij jonge veulens en bij jonge paarden hol, d. i. zij hebben nog de zoogenaamde „Kroonholte". Hoektanden en kiezen hebben die holte niet. 327 Door de slijting der bovenvlakte van de snijtanden wordt de holte hoe langer hoe ondieper, tot ze verdwijnt en het vlak gelijk is. Dan heeten de tanden „gevuld" (een der gegevens voor ouderdomsbepaling). Pieterselie is bij paarden en vee een uitstekend middel ter bevordering van urineloozing. Als deze niet normaal is, gebruike men een handvol pieterseliewortel, met het loof fijngesneden, in water of wijn gekookt. Dit verstrekke men dan het ongestelde vee. Pip bij hoenders. In het bijblad Land- en Tuinbouw van „De Avondpost" leest men: Als een eenvoudig en zeker middel tegen de pip bij hoenders wordt het volgende aanbevolen. Men neme een eierbekertje vol azijn en losse daarin een stukje broodsuiker op. Van dit mengsel giete men den zieken dieren eenige malen per dag een beetje in den snavel. Het dier moet afgezonderd en warm zitten; het beste is in een goede teenen korf (gesloten bamboezen mand) of in een kist met luchtgaten. Volgens een bericht in een Duitsch blad werden in een hoenderhof' alle hoenders, die de pip hadden, op deze wijze genezen. Hoenders, die er 's avonds uitzagen, alsof ze elk oogenblik konden sterven, liepen den volgenden morgen weêr opgewekt en gezond tusschen de andere hoenders en waren in niets van deze te onderscheiden. Reinigen van melkvaten, emmers, enz. In den regel wordt verlangd, dat de melkvaten met warm water en soda uitgewasschen worden (in Holland althans); daarna moeten ze met kokend heet water nagespoeld worden en zet men ze op een luchtige plaats te drogen. Omdat het koken van 't water tijd , kost en brandstof eischt, heeft men er een even doeltreffend als goedkoop middel op bedacht. Men heeft n.1. proeven met koud water, vermengd met gebluschte kalk, genomen en wel met bevredigende resultaten. Daar deze kalk in hoogere mate dan soda het vermogen bezit, de onreinheden en zuren, die in de melkvaten aanwezig zijn, weg te nemen, bestaat er dus mogelijkheid om ook met koud water schoon te maken. Men moet dan het melkvat eerst met kalkwater behandelen en gebruikt daarbij een fermen borstel (geen lap). Vervolgens wordt het vat met koud water uitgespoeld en op een luchtige plaats in de zon te drogen gezet. Datzelfde kalkwater kan eenige malen gebruikt worden. Kalk als reinigingsmiddel is niets nieuws, maar voor dit doel nog niet veel toegepast. _ Houders en houdsters van melkvee in Indië dan goed hier eens de proef mede te nemen. Rupsenplaag. Om de rupsen te dooden, wordt het volgende middel aanbevolen: 1 kilo terpentijnolie, 3 kilo putwater. Dit samen een uur lang laten koken en dan afkoelen, 's Namid- 328 dags met dit vocht planten en heesters besproeien. De rupsen zullen weldra worden verdelgd. Rozen. Men heeft dikwijls in Indië, evengoed als in Holland des zomers, vaak veel last van groene bladluisjes, door de kleur moeilijk voor 't oog van het groen der plant te onderscheiden. Ze zitten zoowel op de bladeren als op de jonge rozenknoppen, voeden zich met de plantsappen en zijn een stoornis voor, een ware belemmering in de ontwikkeling van de plant, tevens van den bloei van mooie rozen. Men besproeie dan eenigen tijd, bijv. gedurende 2 maanden, de planten wekelijks twee- of driemaal met zeepwater. Voornamelijk bladeren en knoppen moeten worden „gesieramd". Veevoeder. Sedert eenigen tijd wordt in Spanje van de ampasklappa een soort van koeken: kokosveekoeken gefabriceerd, koeken overeenkomende met de boengkilkoeken, in Indië welbekend. De fabrikant in Spanje moet met zijn maaksel zeer veel succes hebben, terwijl het hoornvee het gaarne eet en eigenaren van groote kudden het roemen als een gezond en goedkoop voer. De Nederlandsche consul in genoemd land heeft de aandacht gevestigd op die fabrikage, stellig met het doel dat ook elders, bijv. in ons Indië, het land van den kokospalm, de industrie zich met deze nieuwe bereiding gaat bemoeien. Mochten er dus ondernemende menschen in Indië gevonden worden, die zich willen toeleggen op de vervaardiging van dergelijke kokosveekoeken, dan weten zij bij voorbaat op een ruim debiet te kunnen rekenen; koeien, karbouwen en kleinvee zullen stellig dit voedsel, dat minstens even goed zal zijn als de boengkilkoeken, met smaak nuttigen, mits men er niet te veel van geeft, vooral in den beginne niet. Een half K.Q. per volwassen dier is in den beginne voldoende. Wil men, als de dieren aan dit nieuwe ideaal dierenvoeder gewend zijn geraakt, enkele hunner vetmesten, dan geve men 2 K.Q. per dag, opgelost in 15 a 16 liters water. Melkkoeien geve men 750 gram tot 1 K.G per dag, al naar gelang van de vetheid der dieren en van den overvloed van het overige voedsel. Het is goed 60 a 80 gram zout bij de veekoeken te voegen. Proeven met melkvee te Parijs genomen hebben prachtige resultaten met uitstekende melk opgeleverd. Paarden, muildieren en ezels (kaldee) krijgen iy2 a 2 KG. per dag. Schapen en geiten 1 KG. per dag. Lammeren 100—200 gram per dag, enz. Als men de kokosveekoeken geeft, moet men deze gedurende 8 a 10 uren in koud water weeken, in verhouding van 1 KG. koek op 5 KG. water. De koeken moeten droog worden gehouden. De zakken waarin ze zouden kunnen verpakt worden, mogen nooit op den grond worden geplaatst, maar dienen te hangen*. De koek mag niet, door vochtig worden, gaan broeien, daar zij dan in gistenden toestand komt en zuur wordt. Het vaatwerk, 329 waarin dit voedsel wordt bereid, moet ook zeer rein worden gehouden. Vogels van vruchtboomen af te houden. Vogels zijn verzot op rijpe vruchten en zullen, waar zij kunnen, zich vergasten op pisang, meer nog op djamboe bidji, in 't algemeen op vruchten met zeer dunne huidvlies, zooals de djamboe bidji, die volle rijpheid heeft. Bovendien trekt deze vrucht door haar sterken, zoeten geur de vogels reeds van verre Om die aantrekkingskracht te veranderen in afkeer bij de gevleugelde gulzigaards, hange men hier en daar in de boomeii een paar beenderen, die men van den slager krijgt. Deze zullen eenigen tijd, vooral als ze tot bederf overgaan, zoo'n onaangename lucht in de hooge sfeeren brengen, dat de vogels zich liever elders zullen gaan vergasten. Het hangen van een paar haringen in de boomen moet ook goede resultaten opleveren. Warmte, water. Deze regel geldt altijd en overal: „Hoe warmer weer, hoe meer droogte, des te meer water geve men aan boomen, planten, heesters en bloemen." De warmte doet wel gedijen, maar water is daarbij de grootste factor. In Europa, waar, na 9 dagen, het uitgestrooide zaad reeds „gesneden" kon worden, kon men in de zomerhitte dit resultaat met de „postelein" slechts hebben, door minstens driemaal per dag de bakken rijkelijk te besproeien, waarin het posteleinzaad was gestrooid. Wagen- en paardentuigen hange men op nooit in den paardenstal, al zijn er speciaal houten pinnen en kapstokken voor aan den muur of aan de palen en schoren bevestigd. De sterke ammoniak-lucht, veroorzaakt door de urine, tast al het lederwerk aan. Het koetshuis of de wagenkatner is een betere bergplaats. Ijzerhoudende eieren. Sedert een paar jaren wordt aan lijders aan bloedarmoede het gebruik van eieren aanbevolen, die een bijzonder hoog gehalte aan ijzer bevatten. Het hoenderpark „Eisenei" te Öldesloe in Holstein (Dir. Dr. Sonder) legt er zich voornamelijk op toe en is het gelukt door gepaste voorbereidingen, om eieren te verkrijgen met een gemiddeld gehalte van 40 m.G. ijzer (murrias ferri). De kippen schijnen gaarne het ijzerhoudende water te gebruiken en dit heeft op de productie grooten invloed. De prijs der ijzereieren is nog al hoog, ƒ1.80 per dozijn, ongerekend porto en verpakking. Het komt mij voor dat men ook deze methode op eigen legkippen in Indië zou kunnen toepassen. Men geve eerst een weinigje murrias ferri (wat niets anders is dan vloeibaar ijzerroest) en voere de toevoeging allengs zoo hoog op, dat de dieren bruin water drinken op de verhouding van 1 deel m. f. op 4 deelen water. Is het de kippen te sterk, dan vermindere men de verhouding, tot ze getraind zijn. Als men 't maar langzaam aan doet. Die eieren zijn dan wel 10 ets. 't stuk waard. ERRATA. Blz. 17 regel 8 v. o. staat (aren), moet zijn (arcng). „ 31 „ 6 v. b. „ achterrein „ „ achterterrein. ,, 38 ,, 5 v. b. ,, voorgalerij, „ „ achtergalerij. „ 142 „ 9 v. b. „ Die, „ „ De. „ 165 „ 6 v. b. „ billijk, „ „ blijk. „171 „ 13 v. o. „ gevaar, ,, „ bezwaar. „ 176 „ 1 v. o. „ kajoeportih, „ „ kajoepoetih. ,, 193 (noot) ,, bèlèk-èntok,, ,, bèbèk-èntok. „ 199 „ 4 v. b. „ wenschen, „ ,, wenken. ,, 235 ,, 18 v. o. ,, hierachter Hoofdst. XVI,,, ,,hiervoor,blz.76t ,, 318 ,, 23 v. b. „ ontdekking ,, ,, ontsteking. ,, 243 bij de teekening ontbreekt o-o okselriemen. INHOUD. Blz. A. De leer van het Materieel. I. Het huis (de woning) II. Lucht en water a. Het terrein b. Fundeeringen en materialen da c. Atwatering en goten d. De verdere bouwmaterialen Daken Wanden (muren) Vloeren Doelmatige keuze Nadeelige invloeden van buiten Verschillende mortelsoorten (metselspecie) III. IV. Indeeling van een bijgebouwen a. Hoofdgebouw Indisch huis in hoofd- en Bijgebouwen Erf en tuin Huisraad a. Meubilair b. Matten c. Gordijnen d. Vitrages e. Servies en glaswerk ƒ. Verlichting . p. Het Indië van thans V. Die met ons meeleven (insecten, enz.) 14 20 21 23 24 24 25 26 27 27 28 29 31 31 32 34 35 38 40 41 42 43 45 47 II blz. VI. Voeding 53 a. Hoe moet de temperatuur van ons voedsel zijn? . . 55 b. Het spijsverteringsproces ..... 57 c. Samenstelling en voedingscijfers .... 62 d. De verteerbaarheid van verschillende voedingsmiddelen . 66 e. Voedingshygiëne ....... 69 ƒ. Kookgereedschap ....... 70 VII. Kleeding 73 a. De kleeding in het algemeen. ..... 73 b. Het maatnemen ........ 79 Voor dames ........ 79 Voor heeren . 81 Voor kinderen (meisjes en jongens) ... 83 De maat voor schoeisel . .... 85 c. Het bewaren van kleeding en andere goederen 86 d. De wasch, stijven en strijken buitenshuis ... 87 e. De wasch, stijven en strijken thuis ... 89 ƒ. Rouwkleederen; usances bij sterfgevallen ... 99 g. Zeer beperkte uitrusting voor Indië .... 101 B. Het Beheer. I. Boekhouden voor het gezin 105 a. Inkomsten en uitgaven ...... 105 b. Rekening met de bedienden . 110 II. Aankoopen . lil Zuinig beheer, groenten in blik, enz. . 111 III. Het huren van een huis 114 a. Wettelijke bepalingen . .114 b. Plaatselijke gewoonten .... .121 c. Huurcontract. ........ 122 IV. Belastingen 123 a. Personeele belasting ..... 123 b. Inkomstenbelasting .... .134 c. Hondenbelasting ...... 136 d. Onverzorgde natuurlijke kinderen . . 136 e. Belasting van de bedienden . . 138 V. De inlandsche bedienden .... .139 a. Wettelijke bepalingen ...... 144 b. Verdere bijzonderheden .... 145 c. Dagelijksche bezigheden der bedienden . 148 d. Schoonmaken, tuin, enz. ..... 156 e. Het dagelijksche leven in Indië . . 161 ƒ. De uitdeelingen voor de bedienden .... 164 III blz, VI. De verzorging der dieren ... .165 a. Zorg en toezicht . .... 165 b. Huisdieren, pluimvee, duiven, enz. ... 166 c. Paarden, koeien, enz. ....•• d. Erf, stallen, voeder, ziekten '70 e. Hoender-, eenden- en kalkoenenhok .... 186 ƒ. Wat is verzorging? 193 VII. Tabel van alle Indische munten, maten en gewichten 195 C. Gedragslijn. I. Algemeene beschouwing 199 a. De vrouw des huizes en de echtgenoote . . . 200 b. De vrouw als moeder 202 c. De vrouw tegenover hare bedienden . ■ 202 d. Voorschriften bij feesten • 203 e. Etiquette, diners, recepties 206 ƒ. Uitnoodigingen ........ 211 g. Menu's • • • • ■ .212 h. Brieven en kaartjes . • . • 213 i. Titulatuur - • • • ■ • • 215 k. Bloemversieringen, bouquetten, bloemstukken, kransen . 217 D. De leer van het Schoone. I. Kort begrip der schoonheidsleer (aesthetica) 223 II. Complementaire kleuren 227 III. De versiering van het Indische huis ... 229 IV. Het reformhuis 233 E. Ziekenverpleging. I. Kort begrip der ziekteleer 237 II. Ziekenverpleging 239 III. Eerste hulp bij ongevallen 242 IV. Ziekten en ongevallen te voorkomen ... 251 V. Gezondheidsleer voor de tropen .... 252 VI. Huisapotheek 256 VII. Wat te doen bij sterfgevallen 258 VIII. De baby (stuipen, spruw) 259 IV blz. F. Kinderopvoeding. I. De baboes controleeren 263 II. Het bederven der kleinen ... 263 III. Huis- en schoolwerk 267 IV. De vorming tot mensch 267 V. Vormen 270 VI. Een woord tegen het systeem Nelly van Kol . 283 G. Raadgevingen en wenken op huishoudelijk gebied. I. In en om de keuken ... ... 286 II. Voor de huishouding 289 III. Bij het toilet 311 IV. Voor tuin en stal 321 li ■ Bij de Uitgeefster, N. V. Boekhandel en Drukkerij MASMAN & STROINK te Semarang, is mede verschenen Indische Planten en haar Geneeskracht DOOR J. KLOPPENBURG-VERSTEEGH 2e Vermeerderde en verbeterde druk met index PRIJS f 2.50 ATLAS behoorende bij het bovengenoemde werk 2e oplage Deze Atlas bevat 12 fotografische opnamen, weergevende de 103 planten die in het werk behandeld worden. PRIJS f 7.—