ILUlSCH-MillISCH, MALEISCH-HÖLLANDSCH WOORDENBOEK I JN I J£ U W HOLLANDSCB-MALE1SCH, MALEISCH-HOLLANDSCH WOORDENBOEK NIEUW HOLLANDSCH-MALEISCH, MALEISCH-HOLLANDSCH WOORDENBOEK ZOO GEMAKKELIJK MOGELIJK INGERICHT TEN DIENSTE VAN NEDERLANDERS, DTE ZICH IN INDIË WENSCHEN TE VESTIGEN DOOII A. H. L. B A D 1 N Ct S Gepensionneerd Luitenant-Kolonel, Lid van het Kon. Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van N.-Indië te 's-Gravenhage, van de Société Asiatique te Parijs en van de Société Aeadémique Indo-Chinoise van Frankrijk. ^^ZJi£ENDE, /EER VERMEERDERDE DRUK. ZWOLLE W. E. J. T JE ENK WILLINK 1901 VOORWOORD. Voor een ieder die zich naar Oost-Indië begeeft, is het nuttig en zelfs noodzakelijk, zich reeds gedurende de reis in de Maleische taal te oefenen, ten einde bij aankomst in staat te zijn met den Inlander te spreken. Bene gemakkelijke handleiding hiervoor samen te stellen, waarin tevens het synonieme en de meerdere beteekenis die vele woorden hebben wordt aangegeven, is het doel van dezen arbeid. Door de toevoeging van eene Maleiscli-Hollandsche woordenlijst zal aan den wensch van velen worden voldaan. De woorden zijn in hunne eenvoudigste beteekenis genomen en zoo gespeld als zij in de uitspraak worden gehoord; bij de samenspraken is eene vrije vertaling gevolgd, ten einde beter de dagelijksclie spreekwijze van den Inlander te doen kennen. Dat dit werkje moge beantwoorden aan het doel dat ik bij de vervaardiging steeds voor oogen had, namelijk om ook voor minder ontwikkelden een gemakkelijk woordenboek daar te stellen, is de wensch van den Gouda, 1872. Schrijver. VOORBERICHT VOOR DEN TWEEDEN DRUK. De gunstige ontvangst (blijkbaar uit de spoedige opruiming der eerste vrij aanzienlijke oplage) die dit woordenboek te beurt is gevallen, heeft mij aangespoord hetzelve aanmerkelijk uit te breiden en tevens het werkje te verbeteren door het volgen der nieuwe, thans vrij algemeen aangenomen spelling der Nederlandsehe woorden. Ofschoon de spreekwijze van den inlander zooveel mogelijk in acht genomen is, acht ik hel niet ondienstig bij dezen Tweeden druk nog eenige ophelderingen te voegen: ] De c komt in 't Maleisch alleen in woorden van vreemden oorsprong voor en wordt door de h gevolgd; de uitspraak daarvan is als de Duitsche ch in ich. Over 't algemeen wordt de ch echter als k uitgesproken, doch men hoort die door de Maleiers ook somtijds als eene h uitspreken, b. v. chdbar, — kdbar als ha'bar, echter meestal kahar. 2Daar de Maleier dikwijls de zachte en de harde h met elkander verwisselt, moet men hierop bij het zoeken van woorden de aandacht vestigen. 3'. De woorden met ka beginnende worden dikwijls uitgesproken als stond er ke; hoort men dus de woorden, die aldus worden uitgesproken, dan zoeke men zoowel op ka als ke, bijv. kabaja als lcebdja, kabiri als kebiri, enz. 4*. De woorden met sa en ta beginnende worden dikwijls uitgesproken als stond er se en te, b. v. sadia als sedta, sakdravg als sekdrang, talandjang als telandjang, lalapakan als telapakan, enz. Ook wordt de eerste klinker in sommige woorden wel eens verzwegen, b. v. selompret als slonipret, terdsi als trdsi, sapdtoe als spatoe, enz. Het is ondoenlijk in een werkje als dit, alle wijzen van uitspraak der woorden op te nemen: het zou eene uitbreiding erlangen, waardoor het niet meer onder het bereik zoude komen van allen die zich naar Indië begeven. Zooveel mogelijk heb ik getracht verwijzing naar andere woorden te vermijden: moge dit voor schoolgebruik al eenig nut stichten, bij een werkje waar men dadelijk moet kunnen vinden wat men wenscht te weten is het lastig en onaangenaam. De groote uitbreiding, aan het tweede gedeelte gegeven, heeft het mogelijk gemaakt daarin ook woorden van Arabischen, Perzisclien en Javaanschen oorsprong op te nemen. Veel uitbreiding heeft het eerste gedeelte niet ondergaan, daar ik zulks minder noodig oordeelde. En hiermede wordt ook deze Tweede oplage het naar Indië reizend publiek aanbevolen. Amsterdam, Juli 1876. de Schrijver. VOORBERICHT VOOR DEN ZEVENDEN DRUK. Alhoewel voor den zevenden druk geen voorwoord noodig is, daar dit cijfer reeds voldoende aantoont welk een groot debiet dit woordenboek ten deel valt, wensch ik toch het oordeel der buitenlandsche pers mede te deelen, zooals dit na de verschijning van den derden druk in de vergadering der Société Asiatique te Parijs door den Heer Aristide Marre, Professeur in de Oostersche talen, is uitgesproken. Deze geleerde zeide: Le Nieuw Hollandsch-Maleisch Maleisch-Hollandsch Woordenboek, ou Nouveau Dictionnaire hollandais-malais et malaishollandais publié en 1'année 1879 est une troisicme édition. La première édition parut en 1872 et la seconde en 1876. Comme on le voit, ces éditions se sont suivies de prés, et bien qu'elles fnssent de 1600 exemplaires chacune, elles ont été prompiement cpuisées. Ces chiffres parfaitement authentiques dcmontrent clakement toute a la fois 1'utilité de 1'oeuvre, le mérite de 1'auteur et le nombre remarquable des personnes qui, en Hollande, se livrent a 1'étude de cette langue malaise si belle et si facile et-en même temps si indispensable pourles voyageur, marins, commer9ants et fonctionnaires dans 1'éxtrême Oriënt. Etc. Wanneer ik bovendien verwijs naar Annie Foore's roman, //Indische huwelijken", waarin het nut van dit werk wordt aangetoond, voeg ik er voor deze nieuwe oplage nog aan toe, dat het geheel herzien, met tachtig bladzijden vermeerderd, o. a. van eene technische woordenlijst voor zeevarenden en eene voor geneesheeren voorzien en de oplage belangrijk vergroot is. Bij een volgenden druk hoop ik door den uitgever in de gelegenheid gesteld te worden om aan de technische woordenlijsten uitbreiding te geven, waardoor het werk nog meer voor den gebruiker in waarde zal winnen. Arnhem, Sept. 1900. A' H' L; Bai,1ngs' Gep. Luit.-Kolcnel. VERKLARING DER VERKORTINGEN. Aanw. voorn, ot a. v. Aanwijzend voornaamwoord. b. en o. w. bedrijvend en onzijdig werkwoord. b. n. bijvoegelijk naamwoord. bep. lidw. bepalend lidwoord. o. w. onzijdig werkwoord. pers. vnw. of p. v. persoonlijk voornaamwoord. telw. telwoord. tussclienw. of t. w. tusschenwerpsel. bez. voornw. of b. vn.w. bezittelijk voornaamwoord. bijw. bijwoord. b. w. en bw. bedrijvend werkwoord. w. w. wederkeerend werkwoord. m. mannelijk. vr. vrouwelijk. o. onzijdig. voorz. voorzetsel. m. m. of m. meerv. mannelijk meervoud. vr. m. of vr. meerv. vrouwelijk meervoud. o. m. of o. meerv. onzijdig meervoud. spreekw. of sprw. spreekwoord. betr. voornw. of b. v. betrekkelijk voornaamwoord. vrag. voornw. of v. v. vragend voornaamwoord. voegw. voegwoord. hulpwerkw. of h. w. hulpwerkwoord. verb. verbasterd. scheepst. of sch. scheepsterm. B. M. Bataviaasch Maleisch. INHOUD deel i Spraakkunst Bladz. 1 Hollandsch-Maleiscii „ 19 Technische woordenlijst voor zeevarenden ... „ 251 „ „ „ geneesheeren ... „ 265 Samenspraken „ 288 DEEL II Maleisch-Hollandscii 311 Verschillende Maleische uitdrukkingen .... „ 445 Samenspraken „ 455 Gebed des heeren „ 478 Tien geboden . 478 EENIGE YAN DE VOORNAAMSTE PUNTEN DER SPRAAKKUNST. *) Over de letters. De a op het einde eener lettergreep voorkomende is lang, en heeft den klank van onze a in de woorden ga, papa, vader, snater, enz. Midden in eene lettergreep voorkomende is de a kort en moet worden uitgesproken als de a in onze woorden lang, dam, handelen, enz. De e wordt op verschillende wijzen uitgesproken. In dit woordenboek moet de ê worden uitgesproken als de ee in beer, zeer, meer, of als de eerste e in degen, regen, vegen, enz. de è als de e in steng, of als de eerste e in mengen, enz. de e als de e in gedaan, of als de eerste en de laatste e in gewreven, enz. De klank van de f is gelijk aan dien van onze f in feest, straf, doffer, enz.; daar de Maleiers deze letter niet kunnen uitspreken, veranderen zij den klank daarvan in p en zeggen bijvoorbeeld in plaats van ferdoeli, perdoeli. Om deze reden zijn de meeste woorden waarin de f voorkomt in dit woordenboek met eene p gespeld. De g wordt niet uitgesproken als onze g in groot, geur, enz., maar als de g der Fransche taal als deze gevolgd wordt door eene a, o of u, zooals in gargon, gorge, guérir, enz. De h wordt op tweederlei wijze uitgesproken. Somtijds heeft zij eenen bijna onhoorbaren klank en moet als de li in *) Voor heil, die grondiger de Malcische taal willen beoefenen, verwijs ik naar mijne „Spraakkunst der Maleische taal", eveneens bij den uitgever dezes verschenen. De Schrijver. Badikgs, M nl .-Hol!. Woordenb., 7e lil 1 de Fransche woorden heure, horreur, hmnaine, enz. woraen UltRomt in dit woordenboek de h als h voor, dan heeft deze dezelfde kracht als de h in de Hollandsche woorden, hoeve, hoog, hart, enz. .... , . .. De i moet worden uitgesproken als de i of ie in kiei . De k wordt uitgesproken als onze k in de woorden koren, kaas, kerk, enz. irii. Komt de k aan het einde van een woord voor, dan wordt deze, oven als de kh welke in dit woordenboek door de letter a is voorgesteld, in het spreken nauwelijks gehoord. Men spreekt de woorden mdsaq, koken en bdjiq, goed, enz. uit, als stond er mdsa, baai. De 6 in dit woordenboek voorkomende, moet worden uitgesproken als de o in bodem, boren, enz. de o als de o in stok, dok, enz. en de o als de o in long, sprong, enz. De letters b, d, j, l, m, n, p, r, s, t, benevens de samengestelde medeklinkers dj, tj, dl, enz. worden even als in onze taal gebruikt, met uitzondering van de nj en ng welke eenigs zins door den neus moeten worden uitgesproken. De samengestelde of verbondene medeklinkers mogen zoowel bii het spreken als bij het schrijven nimmer van elkander gescheiden worden, men spreke of schrijve dus bi-ngoeng, bi-tjara, bè-tjèq, enz. Zelfstandige naamwoorden. In de naamwoorden der Maleische taal bestaat geen onderscheid van geslacht, getal of naamval. Het verschil van kunne bii menschen en dieren wordt aangeduid door bewoordingen welke het geslacht uitdrukken, als: laki-ldki, man, mannelijk, parampoewan, vrouw, vrouwelijk, djdntan, het mannetje en betina, het wijfje van dieren, bijv. Anaq l&ki-laki, een zoon dnaq parampoewan, eene dochter, koetjmg djantan, een kater, koetjinq betina, eene kat. Dikwijls worden de woorden laki-ldki en parampoewan ook ter onderscheiding van de kunne bij dieren gebezigd, doch dit geschiedt hoofdzakelijk in het Laagmaleisch. Het getal wordt niet door eenig verschil in den uitgang aangewezen. Om het enkelvoudig getal te bepalen, gebruikt men sdtoe of bij verkorting sa, bijv.: sdtoe roemah, een huis, sa-boekoe, een boek; voor het meervoud dienen de woorden banjaq, vele, bdrang, sommige, sedikit, weinige, segalla, alle, enz. Door de verdubbeling van het zelfstandig naamwoord, verkrijgt men een onbepaald meervoud dat somwijlen gebezigd wordt, bijv.: matjan-matjan, tijgers, koeda-koeda, paarden. Hierbij dient opgemerkt te worden dat die verdubbeling achter bepaalde telwoorden en bijvoegelijke naamwoorden van hoeveelheid niet plaats heeft, bijv.: lima bdtoe, vijf steenen, segalla dnaq, alle kinderen. Over het algemeen heeft het naamwoord eerder eene meervoudige- dan enkelvoudige beteekenis. Wanneer men bijvoorbeeld zegt, ada koeda di loewar, er zijn paarden buiten, dan heeft het woord koeda geen teeken van het meervoud noodig. W d men echter bepaald het enkelvoud te kennen geven, zooals in den zin ada sdtoe koeda di loewar, er is een paard buiten, dan is dit telwoord sdtoe, dat de eenheid te kennen geeft, onmisbaar. De betrekkingen, welke in onze taal door de naamvallen of voorzetsels worden aangeduid, worden in het Maleisch altijd door voorzetsels aangewezen, waarbij het naamwoord zelf onveranderd blijft, bijv.: ka-roemah, naar een huis, di-roemah, in een huis of nog beter, te huis, derri-roemah, van een huis. In den tweeden naamval gaat het woord, dat het voorwerp der bezitting te kennen geeft, altijd dat waardoor de bezitter wordt uitgedrukt vooraf, of men gebruikt daartoe een voornaamwoord in den bezittelijken vorm, als: andjing akoe of akoe poenja andjing, mijn hond. In den vierden naamval, dus wanneer het naamwoord het voorwerp eener handeling is, worden de voorzetsels niet gevorderd, zooals blijkt uit: gössoq sapdtoe, wrijf de schoenen op, pasang karèta, span het rijtuig in, enz. Door ka vóór en an achter een bijvoegelijk naamwoord te plaatsen of door de laatste bijvoeging alleen, verkrijgt men een zelfstandig naamwoord. Zoo heeft men van basah, nat, ka-basdh-an, natheid; van 1* kdsar, grof, ka-kasdr-an, grofheid; van besaar, groot, ka-besdr-an, grootheid; van mdnis, zoet, mants-an, zoeternijen. Ook' kunnen de zelfstandige naamwoorden door die bijvoering van werkwoorden worden gevormd, bijv.: van bang lal, verwijten, bangkil-an, verwijt; van bdgi, deelen, bagi-an deel; van mdkan, eten, mdkan-an, spijzen; van httoeng, rekenen, hitoeng-an, rekening. De vorming van zelfstandige naamwoorden van werkwoorden kan ook nog geschieden door de plaatsing van per en pen voor het werkwoord, terwijl voor de welluidendheid per met pe en vel en pen met pem en peng worden verwisseld, al naarmate de'letter waarmede de eerstvolgende lettergreep begint, bijv. van ganti, vervangen, per-ganti-an, vervanging; van goena, nut hebben, per-goend-an, nut; van mdjm, spelen, per-majin-an of pemajin-an, spel; van boenoh, moorden, pem-boenoh, moordenaar ' of pem-boenoh-an, moord; van ha rap, hopen, peng- hardp-an, hoop; enz. Hierbij moet worden opgemerkt, dat de naamwoorden gevormd door voorvoeging van pel, per en pe meer eene onzijdige of lijdende, die door voorvoeging van pem, pen en peng meer eene bedrijvende beteekenis hebben. Bijvoegelijke naamwoorden. Deze dienen ter aanduiding van de eigenschappen of hoedanigheden der zelfstandige naamwoorden. Zij ondergaan even als deze geene verandering van geslacht, getal of naamva . Zij volden in de eenvoudige woordschikking altijd op het zelfstandige naamwoord, bijv.: tdli pandjang, een lang touw, kali ddlam, eene diepe rivier; komt echter in den Hollandschen zin het bijvoegelijke naamwoord achter het zelfstandige wer. woord dan staat het in het Maleisch voor het zelfstandig naamwoord', bijv.: ddlam kdli Uoe, die rivier is diep, besaar ajam itne die kip is groot. De bijvoegelijke naamwoorden van hoeveelheid kunnen zoowel vóór als achter de zelfstandige naamwoorden geplaatst De bijvoegelijke naamwoorden kunnen van de zelfstandige ^■1 naamwoorden gevormd worden door vervoeging van het woordje her zooals: van ombal, mist, ber-ombal mistig; van dengké, nijd, ber-dengké, nijdig; van lapar, honger, ber-ldpar, hongerig; enz. Trappen van vergelijking. De vergrootende trap wordt gevormd door de woorden lebéh, meer, vóór en derri, dan, achter het bijv. naamw. te plaatsen, als: lebéh tinggi derri itoe koeda, hooger dan dat paard, lebéh dingin derri doeloe, kouder dan te voren. De overtreffende trap wordt gevormd door voorvoeging van ter, als: ter-besaar, zeer groot, ter-kaja, zeer rijk; of door voorvoeging van terldloe, zeer, buitengemeen, als: terldloe kring, zeer droog of buitengemeen droog, terldloe ketjil, zeer klein of buitengemeen klein; somtijds voegt men tot meerderen nadruk daarbij de woorden amat, bovenmate, sakali, ten eenemale, enz., als: terldloe besaar sakali of terldloe dmat besaar, allergrootst, bovenmate groot. Over het algemeen staan de uitdrukkingen terldloe, terldloe sangat, terlaloe amat en sakali, gelijk aan ons voorvoegsel aller. Wil men eenen volstrekt overtreffenden trap uitdrukken, dan laat men het bepalend lidwoord voorafgaan, bijv. in: jang besaar sakali, de grootste; jang nakal sakali, de ondeugendste. Tot vorming van ,eenen onbepaald overtreffenden trap behoeft men slechts het bijvoegelijk naamwoord te verdubbelen, bijv.: rdmé-rdmé, zeer bevolkt, kdsar-kdsar, zeer grof, mérahmérah, zeer rood. Telwoorden. Men onderscheidt de telwoorden in hoofd- of grondgetallen, rang- en gebrokene getallen. De hoofd- of grondgetallen zijn sdtoe, sa, een, eene; doewa, twee, ttga, drie, ampat, vier, Itma, vijf, dnam, zes, toedjoeh, zeven, deldpan, acht, sembtlan, negen, sapoeloeh, tien, sablas, elf, doewa bias, twaalf, ttga bias, dertien, enz., doewa poeloeh, twintig, doewa poeloeh sdtoe, een en twintig, tiga poeloeh, dertig, ampat poeloeh, veertig, lima poeloeh, vijftig, sardtoes, hon- derd, doewa rdtoes, twee honderd, tiga rdtoes, drie honderd, sariboe, duizend, sa-laqsa, tienduizend, sa-keti, honderdduizend, sa-djoeta, een millioen. In het dagelijksch gesprek zegt men voor twee en een half, tèngali tiga, dus half drie, voor vijf en een half, tèngah anani, dus half zes, enz. Het telwoord der eenheid maakt verkort het niet bepalend lidwoord uit, men zegt dan in plaats van sdtoe enkel sa, bijv.. sa-boekoe, een of één boek, sa-orang, een of één mensch. De ranggetallen zijn: pertdma, jang pertdma, of jang sdtoe, de eerste, ka-doewa, de tweede, ka-deldpan, de achtste, ka-lima bias, de vijftiende, ka-doewa rdtoes, de tweehonderdste, enz. De gebrokene getallen worden uitgedrukt als volgt: sa-tèngah, een half, sa-pertiga, een derde, doewa-per-lima, twee vijfde, tèngah doewa, anderhalf of half twee, enz. Als voorbeelden van vermenigvuldigende of deelende getalwoorden dienen: toedjoeh kali, zeven maal, zeven keer, tiga Idpis, drie dubbel, Itma ganda, vijfvoud, ampdt kdli deldpan djddi tiga poeloeh doewa, vier maal acht is twee en dei tig, bdgi ampat, deel door vier, enz. Voornaamwoorden. Deze kunnen worden onderscheiden in persoonlijke, bezittelijke, wederkeerige, aanwijzende, vragende en betrekkelijke. Tot de persoonlijke voornaamwoorden behooren de bezittelijke; deze zijn geene afzonderlijke woorden, maar ontstaan door bijvoeging van poenja achter het naamwoord of door de schikking der woorden onderling. Onder de persoonlijke voornaamwoorden zijn sommige meer gebruikelijk in deze, sommige meer in andere gedeelten van onze bezittingen in den Oost-Indischen Archipel. Persoonlijke voornaamwoorden. Eerste persoon. Akoe of als het met een ander woord verbonden is koe (ik, mij, wij, ons,) wordt in het algemeen door meerderen tegen hunne minderen, somtijds tusschen personen van gelijken rang, doch meestal door Vorsten gebezigd. Hoogst zelden wordt het als meervoud gebruikt en alleen dan, wanneer er een ander woord bijgevoegd is, waardoor het meervoud wordt uitgedrukt, als: akoe kadoewa, wij beiden. Hamba (ik, mij). Dit woord beteekent eigenlijk dienaar, en wordt gebezigd wanneer men tegen zijne meerderen of op minzamen toon tegen zijne gelijke spreekt. Saja (ik, mij). De letterlijke beteekenis van dit woord is slaaf, en geeft meer nederigheid te kennen dan hamba. Men bezigt dit wanneer men uiterst beleefd wil zijn. De Europeanen bezigen dit woord wanneer zij met de Javaansche grooten spreken; de Maleiers gebruiken dit bijna altijd wanneer zij met Europeanen van de hoogere klasse spreken, bijv.: sdja minta ampon, ik smeek vergiffenis. Goewa (ik, mij), hoewel behoorende tot de mindere taal, wordt zoowel door Europeanen als Maleiers gebezigd en is zelfs op Java in het dagelijksch gesprek bijna uitsluitend in gebruik. Kita (wij, ons), wordt, ofschoon het meervoudig is, door koninklijke personen in plaats van het enkelvoud gebezigd. Wanneer het door andere personen wordt gebezigd, beteekent dit gewoonlijk den sprekenden met den aangesproken persoon, of wel men gebruikt het wanneer men tegen minderen van zich zelf spreekt. Kami (wij, ons), sluit den aangesproken persoon uit, en wordt dikwijls door vorstelijke personen voor het enkelvoud gebruikt. Wil men van eene meerderheid van personen spreken, dan voegt men het woord drang daarachter en zegt dus kdmi-órang. Tweede persoon. Loe (gij, jij), dit woord behoort tot den gemeenen stijl, is slechts aan bijzondere plaatsen eigen. Kau, kówé of kwé (gij, u), wordt over het algemeen in het dagelij ksch gesprek op Java gebezigd. Toewan. De eigenlijke beteekenis van dit woord is meester, maar wordt wellevendheidshalve tusschen lieden van gelijken stand gebezigd, terwijl de inlander het altijd, tegen Europeanen sprekende, gebruikt. Njónja (Mevrouw), wordt gebezigd tegen gehuwde Europee- sche dames. Nonna (Mejuffrouw, juffer), tegen ongehuwde Eur. dames en in het algemeen tegen dochters van Christenen. Sinjo, tegen zonen van Christenen. Njdhi, njaai, njei, tegen Inlandsche vrouwen of Chineesche vrouwen (bijzit). Nönja, zegt men wel eens tegen gehuwde vrouwen van gemengd ras. Derde persoon. Ija of dija (hij, zij, hem, haar, het), geeft noch meerderheid noch minderheid te kennen; het wordt evenwel beleefder beschouwd, als men den persoon tot wien men spreekt of van wien gesproken wordt door deszelfs naam of titel aanduidt. Over het algemeen zal de inlander toewan, mijnheer, zeggen in plaats van ija of dtja. Ofschoon ija of dtja somtijds in het meervoud gebezigd worden, duidt men het meer aan door bijvoeging van órang, bijv.: dija of dtja órang, die menschen, zij. Marika itoe (zij, hun, hen, die menschen), heeft dezelfde beteekenis als dija órang, maar wordt minder algemeen gebezigd; in plaats daarvan bezigt men somtijds órang-órang itoe, dat dezelfde beteekenis heeft. Bezi11e 1 ijke voornaamwoorden. De persoonlijke voornaamwoorden nemen even als de zelfstandige naamwoorden den bezittenden vorm aan door bijvoeging van het woord poenja (eigen of toebehoorende) beteekenent e, bijv.: goewa poenja, sdja poenja, mijn, toewan poenja, het of de uwe, dija poenja, het zijne, het hare of het hunne, enz., of ook wel door het woord waarmede het voorwerp der bezitting wordt aangeduid vóór het persoonlijke voornaamwoord te plaatsen, bijv.: dnaq-koe, mijn kind, tdngan Uwé, uw hand, hint toewan, uwe of mijnheer's vrouw. Men gebruikt alsdan voor den eersten persoon koe (mijn, ons), voor den tweeden moe (uw) en voor den .derden nja (zijn, haar, hun) en voegt dit achter het zelfstandig naamwoord, of wel de pers. voornw. van den eersten of tweeden persoon. Wederkeerige voornaamwoorden. Diri (zelf), wordt gewoonlijk bij de pers. voornw. gevoegd, bijv.: djaga diri kówé, draag voor u zei ven zorg. Gaat het pers. voornw. echter vooraf, dan verandert diri in sendiri of kendiri, als in: s&ja of goewa sendiri, ik zelf, kówé of toewan sendiri, gij zelf, tja kendiri of tja sendiri, hij zelf, enz. Aanwijzende voornaamwoorden. Onder deze kunnen niet alleen de aanwijzende voornw., maar ook de bepalende lidwoorden gevoegd worden, zij zij n: jang (degene die, hetgene dat, wie, welke, de), als: jang kadoewa, de tweede, jang ndkal, degene die stout is, die welke stout zijn. Itoe (die, dat, de), bijv.: koeda itoe, dat paard, parampoewan itoe, die vrouw, sebab itoe, om die reden. Ini (deze, dit), bijv.: órang ini, deze man, boekoe ini, dit boek, boekan ini tetdpi itoe, deze niet, maar die. Itoe en ini worden echter ook dikwijls vóór het zelfst. nw. geplaatst, als: ini pohon, deze boom, itoe goenoeng, die berg, enz. Tragende voornaamwoorden. Sa pa, sidpa (wie, wien, welke), voor personen, bijv.: sapa mawoe, wie wil, sidpa dda, wie is daar? Apa, appa (wat, welke, wat voor een), voor zaken, bijv.: apa itoe, wat is dat, boekoe apa ini, wat voor een boek is dat, welk boek is dat? Mdna, ofschoon eigenlijk het bijwoord (waar, alwaar), wordt in het Maleisch ook in den zin van (wie, welke, wat voor) gebezigd en dient voor personen en zaken, bijv.: órang mdna ttoe, wie is die man, wat is dat voor een man, koeda mana, welk paard? Apa wordt ook wel gebruikt om den zin eenen vragenden vorm te geven, bijv..' dpa (irffï boewah, zijn er vruchten? Betrekkei ij ke voornaamwoorden. Jang (welke, wie, de, degene die, hetgene dat), ofschoon reeds als bepalend lidwoord bij de aanw. voornw. opgegeven, kan echter ook als betr. voornw. worden gebezigd; als: órang jang brdni, de man die dapper is. Werkwoorden. Deze kunnen verdeeld worden in oorspronkelijke en afgeleide werkwoorden. De oorspronkelijke werkwoorden zijn of bedrijvend, als: mdkan, eten; tangkap, grijpen; of onzijdig, als: djalan, loopen ; toeron, dalen; of zij zijn te gelijk bedrijvend en onzijdig, als: poekoel, slaan; pitjah, breken, enz. De afgeleide werkwoorden bestaan uit de oorspronkelijke zelf, die door aanhechting van vóór of achtervoegsels tot eene bedrijvende of onzijdige beteekenis bepaald zijn of zij bestaan uit een zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord of bijwoord, dat door bijvoeging van die vóór- of achtervoegsels in een werkwoord is veranderd. De bedrijvende werkwoorden kunnen voor zich nemen de voorvoegsels me, men, mem of meng, eigenlijk een en hetzelfde voorvoegsel, maar gewijzigd naar de beginletter van het grondwoord ; of de achtervoegsels kan en in of i. Deze vóór- en achtervoegsels worden gebezigd als volgt: me plaatst men voor l, m, n, r en w, als: lawaii, mel&wan, minta, meminta, nanti, menanti, rampas, merampas, warta, mewarta. mem staat voor de letters b en p, als: bakav, msmbakar, pile'h, mempile'h. men kan geplaatst worden voor werkwoorden beginnende met dj, tj en d, als: djdbat, mendjdbat, didih, mendidih, tjoetji, mentjoetji. meng wordt gebezigd voor werkwoorden die met eenen klinker, met eene h of eene g beginnen, als: andjar, mengandjar, isi, mengisi, hadap, menghddap of mengddap, gdroq, menggdroq. Verder heeft men nog voor het gebruik van de voorvoegsels de volgende regels. Begint het oorspronkelijke woord, dat door het voorvoegsel in een bedrijvend werkwoord moet veranderd worden, met eene t, dan laat men die letter weg, en verbindt den achtersten medeklinker van het voorvoegsel men met den volgenden klinker, bijv.: toetoep, menoetoep, tangis, menangis, enz.; terwijl tot het uitdrukken van eene wederkeerige werking, het werkwoord in beide gedaanten herhaald wordt, bijv.: toelongmenoelong, elkander helpen. Als het grondwoord met eene s begint, verandert men deze in nj en voegt daarbij het voorvoegsel me, bijv.: sdlin, menjalin stram, menjiram. Begint het grondwoord met eene p, dan laat men die letter weg en plaatst het voorvoegsel mem voor den klinker van het grondwoord, bijv.: poetar, memoetar, pégang, memégang. Als het grondwoord met eene k begint, laat men deze letter weg en plaatst voor het overige het voorvoegsel meng, als: kipas, mengipas, kenal, mengenal. Het voorvoegen van die woordjes heeft de kracht van ons ver in sommige werkwoorden; de beteekenis blijft dezelfde, maar de sierlijkheid wordt er door bevorderd. De achtervoegsels kan en in of i, kunnen gebruikt worden, hetzij tegelijkertijd met eenig voorvoegsel om den bedrijvenden vorm te versterken, hetzij zonder eenig voorvoegsel om het woord tot een bedrijvend werkwoord te maken, als: membaharoe-t van bahdroe, me-lontar-i van lontar, lepas-kan van lepas. De voorvoegsels ber, bel en be, welke de onzijdige beteekenis aanduiden, worden bij het werkwoord of het woord dat als zoodanig gebezigd wordt gevoegd, zonder eenig achtervoegsel, bijv.: ddjar, ber-ddjar of bel-ddjar; mdjin, bermdjin, mimpi, bermimpi. Hierbij moet worden opgemerkt, dat men ber en be beide gebruiken kan, doch als de eerste lettergreep van het grondwoord met eene r begint of op eene r eindigt, gebruikt men altijd be als voorvoegsel, bijv. rintiq, be-rintiq-rintiq, terbang, be-terbang. De lijdende vorm der werkwoorden komt alleen in de gedaante van een deelwoord voor en wordt aangeduid door het voorvoegsel ter of di, als: ter-toelis, geschreven; ter-boenoeh, gedood, di-rampas, geroofd, enz. Bij het gebruik van het voorvoegsel di worden alle andere voorvoegsels weggelaten. De hulpwerkwoorden, waarvan men zich in het spreken hoofdzakelijk bedient, zijn: m&woe en nanti, zullen, bóléh, kunnen, mogen, dda, zijn en djadi worden. Op deze regelen zijn vele uitzonderingen, ten einde echter dit werkje niet te omslachtig te maken zijn deze weggelaten. Vervoeging van een bedrijvend werkwoord. Helpen, toelong of menoelong. Onbepaalde wijs. Tegenwoordige tijd, helpen, toelong, (menoelong). Verleden tijd, geholpen hebben, soedah toelong, (menoelong). Toekomende tijd, zullen helpen, nanti toelong, (menoelong). Deelwoorden. Tegenw. tijd, helpende, toelong of Idgi toelong. Verl. tijd, geholpen hebbende, habis toelong of soedah toelong. Toek. tijd, zullende helpen, nanti toelong. Aantoonende wijs. Tegenwoordige tijd. Ik help, goewa (sdja, hamba, kita) toelong. Gij helpt, köwé (toeuan, njönja, njei, loe) toelong. Hij helpt, tja (dija) toelong. Wij helpen, goewa (kita, kami, sdja) toelong. Gij helpt, köwé (kowé drang, kdmoé) toelong. Zij helpen, ija {dija, dija drang, órang-órang itoe) toelong. Onvolmaakt verleden tijd. Ik hielp, goewa (enz.) toelong. Volmaakt verleden tijd. Ik heb geholpen, goewa (enz.) soedah toelong. Meer dan volmaakt verleden tijd. Ik had geholpen, goewa (enz.) telah soedah toelong. Toekomende tijd. Ik zal helpen, goewa (enz.) nanti (mau of bóléh) toelong. Gebiedende wijs. Helpt, toelong. Y o or (1 e n 1 ij (lenden vo r m. Geholpen worden, di toelong. Geholpen zijn, soedah di toelong. Zullen geholpen worden, nanti di toelong. Overigens overeenkomstig den bedrijvenden vorm. Bywoorde n. De bijwoorden worden bij werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en ook wel bij bijwoorden gevoegd. Zij worden bij de werkwoorden geplaatst om eene hoedanigheid of omstandigheid der werking uit te drukken; bij de bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden dienen zij tot nadere bepaling der hoedanigheid. Bij bijvoeglijke naamwoorden geplaatst staan de bijwoorden voor dezelve, bij werkwoorden geplaatst dan staan ze achter dezelve; doch de bijwoorden van ontkenning staan altijd vóór het werkwoord. Het is niet mogelijk ze allen op te geven, de meest gebruikelijke zijn de navolgende, welke verdeeld zijn in bijwoorden van tijd, van plaats en van verschillenden aard. B ij w. van t ij d. Barangkdli, somtijds, tatkdla, toen, ten tijde dat, sakdrang, nu, pagi, morgen, penah, ooit, sedang, terwijl, lama, lang, soedah, voorbij, tddi, zooeven, sabantaar, straks, aanstonds, bissoq, morgen, lantas, daarna, kamdrin, gisteren, sabantaar Idgi, dadelijk, terstond, doeloe, te voren, belom en belon, nog niet, tempo doeloe, voorheen, voor dezen, enz. Bijw. van plaats. Ddlam, in, loewar, buiten, sini, hier, bdwah, beneden, djauh, ver, sitoe en sdna, daar, dekat en hampir, dicht bij, sablah, naast, sabrang, overzijde, aan gene zijde, dtas, boven, Idloe, voorbij, enz. Bijw. van verschillenden aard. Terldlqe en dmat, zeer, sdngat, bijzonder, bagitoe, zoo, op die wijs, bagini, dus, op deze wijs, mdkin, te meer, tja en sdja, ja, sddja, alleen, bagimdna, hoe, tida, en trada, neen, boekan, geenszins , djdngan, laat af, enz. Vele bijwoorden zijn even als de bijvoeglijke naamwoorden voor vergrooting vatbaar, als: lebéh dekat, naderbij, lebéh djauh, verder af, lebéh doeloe, vroeger, enz. Voorzetsels. De voorzetsels dienen om de richting der beweging van het eene voorwerp naar of van het andere, of hun tegelij k bestaan op dezelfde plaats aan te duiden. De meest gebruikelijke zijn: di (te, in, op, aan, enz.), bijv.: aan den voet des booms, di kdki pohon. Door de samenvoeging van het voorzetsel di met andere ontstaan nieuwe voorzetsels, bijv.: di-bdwa, onder, di-atas, boven, op, di-bldkang, achter, di-ddlam, binnen, di-loewar, buiten, di-sabrang, aan de overzijde, enz. Is het voorzetsel di met bijwoorden verbonden, dan heeft het samengestelde woord dikwijls de beteekenis van een bijwoord, bijv.: di-mdna, waar, di-sini, hier, di-sdna en di-sitoe, daar. Het voorzetsel ka, hetwelk eene beweging naar eene andere plaats aanduidt, verbindt zich met het woord, waarvan het de betrekking te kennen geeft, bijv.: ka-roemah, naar het huis, ka-kebon, naar den tuin, ka-wajang, naar de komedie. Even als di wordt het voor andere voorzetsels en bijwoorden gevoegd en heeft, wanneer het aan een bijwoord gehecht is, gemeenlijk de beteekenis van een bijwoord; met andere voorzetsels verbonden heeft men: ka-dtas, naar boven, ka-bdwah, naar onder, naar beneden; met bijwoorden, ka-mdna, werwaarts, ka-sdna, derwaarts, enz. Derri (van), wordt voor een bijwoord van plaats gevoegd en vormt dan een nieuw bijwoord of een voorzetsel, bijv.: derribdwah, van beneden, van onder, derri-atas, van boven, derriloewar, van buiten, derri-mdna, van waar, derrisdna, van daar. Aan andere woorden, waartoe het onmiddellijk behoort, wordt het niet gehecht, bijv.: derri pdsar, van de markt, derri Idwoet, van de zee. Ofschoon ka en derri, voor zelfst. naamw. en werkw. geplaatst , gemeenlijk vergezeld gaan van een ander voorzetsel pdda, is dit echter niet noodzakelijk, daar het van geenen invloed op de beteekenis is. Verder worden onder de meest gebruikelijke voorzetsels gerangschikt: akan, (naar, om, voor), ddlam, (in), dtas, (op), koeliling, (om, rondom), troes, (door, doorheen), sampé, (tot, omtrent, zoover als), hampir en dekat, (bijna, nabij), sabrang, (over, aan geene zijde), dengan, (met) en sdma, (aan). Echter ontvangen de woorden bdwah, onder, loewar, buiten, sablah, aan eene zijde, en eenige andere niet de kracht van voorzetsels, dan wanneer zij met di, ka, of derri zijn samengesteld. V oegwoorden. Deze dienen om de deelen van een voorstel of de voorstellen zelve samen te verbinden. Zij kunnen in twee soorten worden verdeeld, als rechtstreeks en zijdelings verbindende voegwoorden. De rechtstreeks verbindende voegwoorden zijn: dan (en), en atau (of), bijv.: dmas atau péraq, goud ot zilver, anggor aan djer, wijn en water. Het voorzetsel dengan (met), wordt dikwijls voor dan (en) gebezigd, men zegt dus niet alleen anggor dan djer, maar dikwijls anggor dengan djer, wijn met water of wijn en water. Alle andere voegwoorden kan men als zijdelings verbindende beschouwen, hiertoe kunnen gerekend worden*, kaloe, indien, melajinkan of melinkan, tenzij, tetdpi, maar, evenwel, nochthans, djoega, insgelijks, Idgi, nog, alsnog, sebab, omdat, enz. T u s s c li e n w e r i> s e 1 s. Dit zijn gemeenlijk op zich zelf staande uitdrukkingen van gewaarwordingen der ziel en bestaan soms uit éen, soms uit meer dan één woord, bijv.: jd, o, ai, (uitdrukking van smeeking); ddoh, och, (van pijn of smart); héj, ach, helaas, (van droefheid); héj, holla, (van geroep); tjih, foei; sdjang, kassihan, het is jammer, helaas, enz. ;,T; EERSTE DEEL: HOLLANDSCH-MALEISCH. Badings, Mal.'Holl. Woordenb., 7c dr. 2 N I E UW IiOLLANDSCH-MALEISCH WOORDENBOEK. AAF Aafsch, b. n. omgekeerd, tebdliq. —, averechts, pelioen (een binnen en een buiten). aaien, b. w. boedjoeq. aak, vr pantjdlang, sampan, tjoenia. aakse, vr. akse, kdmpaq, balioeng. aai, m. iican mowa, beloet. —, modder —, lindoeng. —, hij is zoo glad als een —, itoe orang terldloe tjerdiq. -—, een — de huid afstroopen, koepas koelit tkan mowa. —, ale, bir inggris. aalfuik, vr. boeboe. — en zetten, pdsang boeboe. aalgeer, m. pidrit. aalkaar, vr. koeroengan ikanmówa. aalkorf, m. bdkoel tkan mowa. aalmoes, vr. doewit, kaséhan. —, verplichte —, zakat, Ar. aalmoezen vragen, minta-minta. — geven, kassih doewit. aalrijk, b. n. bdnjaq tkan mowa. aalsvel, o. koelit tkan tnówa. aalsoep, vr. sop 'tkan mowa. aalvijver, m. èmpang tkan mówa. aalvormig, b.n. sa-roepatkan mówa. aam, o. legger, tong. A. — AAN —, deze amen moeten in het pakhuis gebracht worden, itoe legger misti di bawa mdsoq di goedang. aamborstig, b. n. sdkit ddda. aamborstigheid, vr. penjakit dada. aamechtig, b. n. mènggéh-mènggéh. —, bengèk, sdkit bengèk. aamechtigheid, v. sdkit bengèk. aan, voorz. sdma (beteekent eigenlijk eveneens en met), di, pdda, kapdda, akan, ka, derri itoe. — mij, sdma goeiva, pdda kita. — ons, sdma kita drang, bdgi kdmi. — de deur staan, berdtri dipintoe. — de muur, di tèmboq. — de hand leiden, hantar. —, bezig met, lagi, bijv. hij is — het eten, tja lagi ma kan. — zijn, bernjdla; bijv. het vuur is —, dpi bernjdla. — hem, sdma dija. —, tot aan, sampé, sampé di. —, daar ligt het —, dat is de reden, itoelah sebabnja. —, daar ligt het —, dat is het moeielijke van de zaak, itoelah soesahnja. ■2* aan, dat gaat niet —, dat kan niet zoo, tra bóléh bagitoe. , wat scheelt er —, dpa koerang. —, wat heb ik er —, dpa goenanja kapaddkoe. — geld, roepa oewang, bijv.: — geld was er vijf honderd gulden, roepa oewang adalah lima rdtoes roepijah. j twee — twee, berdoewa — doewa. lij5 scheepsterm, di bdwah dngin. mijne zijde, di sdblah goewa. elkander, bersdma-sdma. — boord, di kdpal. — stukken, soedah pitjah, pitjah, patah, poetoes. —, boven aan, di dtas. —, onderaan, di bdwah. ; buiten aan, di sdblah loewar. den grond zitten, kandas. — iets blijven haken, ka-sangsang. — boord gaan, ndjiq kdpal. — wal stappen, ndjiq ddrat. aanaarden, b. w. oeroeq tdnah, menambaq. aanaarding, vr. pengoeroekan tdnah, penambdkan. aanbakken, o. w. kena dngoes, hdngoes. aanbaksel, o. kraq. — van rijst, kraq nasi. aanbeeld, o. pdron, landdsan. aanbeeldblok, o. kaki pdron, kaki landdsan. aanbehooren, o. w. poenja, ampoenja. aanbeien, vr. m. wdsir, poeroe sambiliq, bewdsir. aanbelang, o. perkara besaar, hdl besaar. —, van —, gewichtig, penting. —, van weinig —, kapdlang. aanbelangen, o. w. derri, kaloe. —, wat die zaak aanbelangt, derri itoe perkara. —, wat mij aanbelangt, kaloe kita, kaloe sdja, akan ddkoe. aanbellen, o. w. tariq lótjèng, héla ginta, zie aanschellen, aanbesteden, b. w. djoewal perkardjd-an (eig. werk verkoopen). aanbesteding, vr. pendjoewdlan pekardjd-an. aanbesterven, o. w. djddipoesdka. aanbeteren, o. w. djddi lebéh bajiq. aanbetrouwen, b. w. pertjdja. goederen —, kassih simpan ba- rang, titipkan bdrang. aanbevelen, b. w. kassih boewat djdga —, opdragen, menjarahkan. —, prijzen, poedji, memoedji. aanbeveler, m. órang jang memoedji. aanbeveling, vr. poedji-an. aanbevelingsbrief, m. soerat poedji-an. aanbiddelijk, b. n. jang pdtoet di soembah. aanbidden, b. w. menjoembah. —, God —, menjoembah Allah. —, met het gezicht ter aarde vallende —, menjoembah soedjoed. —, op Mahomedaansche wijze, soembdhjang. aanbiddenswaard, jang pdtoet di soembah. aanbidder, m. órang jang menjoembah, penjoembah. aanbidding, vr. soembdhjang. aanbieden, b. w. kassih, oendjoeq, mengoendjoeq. —, van geschenken, menjórong. —, zich vrijwillig —, bersaha- djdkan dirinja. aanbieding, v. pengoendjoekan. —, het aanbod, persoembah. aanbijten, b. w. gtgit, menggigit. —, van visch aan het aas, mdkan. aanbinden, b. w. ik at, mengikat, hoeboeng, menghoeboeng. aanbinding, vr. pengikdtan, peng- hoeboengan. aanbindsel, o. pengikat, penghoeboeng. aanblaffen, b. w. menggonggongin, salaq, menjdlaq. aanblauwen, o. w. djadi biroe, djadi belauw, (verb). aanblazen, b. w. van vuur, tioep, menioep. —, aanwaaien, poepoet, memoepoet. —, met den mond, of een blaaspijp, menghamboes. —, aanzetten, ddjaq, mengddjaq. aanblazer, m. penioep. —, aanzetter, drang mengddjaq. aanblazing, v. penioepan, peng- hamboesan, pemoepoetan. aanblijven, o. w. tinggal. —, niet verdooven, belom mdti. aanblik, m. pemanddngan. —, bij den eersten —, kdloe bdroe di lihat. aanblikken, b. w. pandang, me- mandang. aanblinken, o. w. bekilap. aanbod, o. voorstel, djandji. —, bod, tawdran, penawdran. —, het laatste —, tawdran mdti. aanbonzen, o. w. ketoq, tapoq. — bij ongeluk, kebentoes, sontoh. —, met geweld, toemboeq. aanboorden, o. w. ndjiq kdpal. aanbotsen, o. w. langgar, melanggar. aanbotsing, vr. langgdran. aanbouw, m. békinan, pemboewatan. aanbouwen, b. w. békin, memboewat. een huis —, békin roemah. —, bijbouwen, békin lebéh besaar, tambah, békin lagi. aanbouwer, m. drang jang békin, drang memboewat. aanbranden, o. w. kena dngoes. —, aangebrand, hangoes; aangebrand ruiken, bawoe hangit. aanbrandsel, o. kraq, keraq. — van rijst, kraq ndsi. aanbrassen, b. w. scheepsterm, tariq klat. aanbreken, o. w. siang, djadi slang. —, komen, ddtang. —, het —, dagen, padjar. —, iets —, van iets het eerste afnemen of gebruiken, meloewak; het is nog niet aangebroken, belom diloewak. aanbrengen, b. w. batva, membawa. eene zaak —, kassih mdsoq perkara, bdwa bitjara. voordeel —, ddtang oentoeng, men- datangkan oentoeng. verderf —, mendatangkan tjeldka. aanbrenger, m. pembdwa. — eener zaak, pengddoe. aanbrenging, v. pembawa-an. — eener zaak, pengadoewan. aanbrommen, b. w. loeloeng. aanbrullen, o. w. menikas. aanbuigen, b. w. bengkokkin, ban- toqkan. een weinig —, djepitkan sedikit. aandacht, vr. ingdtan, ingatingdtan. aandachtig, b. n. dengan Ingattngat. — zijn, djdga. —, ijverig, radjin. aandeel, o. bagian, bahagian. — in eene zaak (handels-, geld-,) hebben, samddal dengan. — in eene zaak hebben, die hem niets aangaat, tjampoer ddlam soewdtoe perkara. aandeelhebber, m. in eene handelszaak, perséro. aandenken, o. ingdtan. aandichten, b. w. toekas, menoekas. aandichting, v. penoekdsan. aandienen, b. w. bawa mdsoq. spijzen —, bawa makanan. iemand —, bawa menghddap. aandiepen, b. w. gdli, menggdli. aandisschen, b. w. bawa makanan, kassih kloewar makanan. aandoen, b. w. paké, memdké. —, veroorzaken, kardja, be'kin. leed —, kardja soesah. verdriet —, mendoekdkan. moeite —, menjoesdhkan. pijn —, mempersakiti. geweld —, menggagdhi. eene plaats —, mampir, singgah. eene haven —, berldboeh di koewdla. oorlog —, kardja perang (prang). aandoening, vr. rdsa hdti. —, gevoel van smart, doeka tjita. —, gevoel van vreugde, soeka tjita. — van gemoed, peloe, ratvan. aandoenlijk, b. n. hdti lemas. —, een — verhaal, tjerita jang membri peloe dihati. —, teergevoelig, kapiloewan. aandoenlijk, v. kalemdsan hdti. aandouwen, b. w. toelaq, menoelaq. —, boomen, toelaq gdlah. een vlot —, toelaq rdkit. aandouwing, v. penoeldkan. aandraaien, b. w. van een schroef, enz., memoetar lebéh kintjang. —, slenteren, melantjong. aandragen, b. w. bawa, membdwa. —, aan eenen stok, pikoel. een kind in eenen doek—,gèndong. aandrager, m. drager, koeli. aandrang, m. penjesdkan. —, dringend verzoek,pemaksd-an. — tot baren of tot het doen van natuurlijke behoeften, risa. aandraven, o. w. djokdjok, oenggol. aandrentelen, o. w. berdjdlan plan-plan. aandrift, vr. pdnas hdti. — gevoelen om iets te doen, te zeggen, enz. ganggoe; bijv. ik gevoelde — om te vragen, makka ganggoe moeloetkoe bertdnja. aandrijven, b. w. dwingen, nopen, paqsa, memaqsa. —, aansporen, adjaq, mengadjaq. —, er achter heen zitten, bijv. : bij een werk, membangatkan. —, als een vaartuig, hdnjoet. aandrijver, m. drang jang memaqsa. —, aanstoker, pengoepaq. aandrijving, v. pemaqsa-an, pe- ngoepdkan. aandringen, b.w. op iets, ganggoe. —, op iets blijven —, toebi, menoebi. —, zonder ophouden om iets vragen, beroelang-oelang meminta. —, onbeschaamd of met geweld —, meminta dengan keras (kras). aandringer, m. kweller, drang ganggoe. aandruisen, o. w. Idwan, meldwan. —, tegen de wet, meldwan hoekoem. aandrukken, b. w. tindis, takan. aandrukking, vr. tindisan,takdnan. aanduiden, b. w. toendjoeq, oen- djoeq, menoendjoeq. —, te kennen geven, kassih tdhoe. —, helder maken, béking terang, menerangkan, menjatdkan. —, doen verstaan, kassih mengarti, mengarttkan. aanduiding, vr. penoendjoekan. aandurven, b. w. brdni meldwan. aanduwen, b. w. menjorongkan. aaneen, bijw. bersdma-sdma, terikat. —, achtereen, beroelang-oelang. —, aaneengesloten, rdpat. aaneenbinding, vr. pengikdtan bersdma-sdma. aaneenhechten, b. w. lasschen, menjamboeng. aaneensluiten, rdpat satoe dengan sdtoe. —, iets —, merapatkan. aaneenvoegen, sambat, menjambat. aanerven, b. w. dapat poesdka. aanerving, vr. poesdka. aanfokken, b. w. pidra, palihdra. aanfokking, vr. piard-an. aangaan, o. w. sneller loopen, djdlan lebéh tjepat. een koop —, bli, membli, djadi membli. een huwelijk —, kdwin. —, beginnen, moeld-i; bijv.: de school gaat aan, skola moeldi. —, aandoen, singgah, mampir. —, hier en daar —, singgah- menjinggah. —, opspelen, razen, ge'gèr. — op iemand of over iets, menggadoehkan. —, ergens op afgaan, toedjoe, menoedjoe. —, dat gaat niet aan, tra boléh sakdli-kali. —, schelen, perdoeli; bijv. : wat gaat u dat aan, apa kowé perdoeli itoe. —, dat gaat mij aan, atas hambalah. aangaande, vz. dkan, derri,tentang. — die zaak, derri perkara itoe, akan perkdra itoe. aangeboren, b. n. derri ketjil mémang. aangedaan, b. n. droevig, hdti wdlang. —■, bewogen, peloe. —, getroffen, soesah hdti, siloe. aangehuwd, b. n. tiri. aangelegen, b. n. besaar, pintang. aangelegenheid, vr. perkdra. —, belangrijkheid, kapintangan. aangenaam, b. n. ènnaq. — van smaak, ènnaq, sedap. — van manieren, bdjiq lakoenja. —, aangename woorden, perkatd- an jang mdnis. — geluid, boenji jang sedap. — gevoel, perasd-an jang sedap. — voor het oog, sedap kapdda mdta. —, liefelijk, mdnis. —, zich — (gezond) gevoelen, njdman. aangenaamheid, vr. kaseddpan. aangenomen,dw ,angkat,terangkat. — kind, dnaq angkat. — gewoonte, adat bahdroe. aangestoken, d. w. bóroq. — besmet, ka-toelar-an, kena. aangeven, b. w. kassih, bri. —, aanreiken, oendjoeq, ondjong. —, kennis geven, kassih tdhoe. —, eene zaak, — mengadoehkan hdl. aangeving, vr. bildngan. aangezet, van spijzen, hdngoes. —, gescherpt, soedah di asah. aangezicht, o. moeka, pdras, derdjah. een aanminnig —, moeka mdnis. een schoon —, moeka bdgoes. de kleur van het —, dj er moeka. een zuur —, moeka mdsam. van — tot —, samoeka, berhddap- haddpan. zich van — tot — bevinden, bersamoeka. die zijn neus schendt, schendt zijn —, potong hidong, roesaq moeka. aangezichtspijn, vr. bera. aangezien, voegw. sebab, tegal, sedang. aangieren, o. w. mampir, singgah. aangifte, vr. bildngan. aanglijden, o. w. teplèssèt. aanglimmen, o.w. menjdla, moeld-i makan. aanglinsteren, o. w. bekilap. aangluren, b. w. tèngoq, hintip. aangorden, b. w. pdké. het zwaard —, pdké pedang, me- njandangkang pedang. aangrauwen, b. w. maké. aangrenzen, o. w. berpinggiran, ada di pinggir. aangrenzend, b. n. di pinggir. aangrenzing, vr. kapinggiran. aangrijnzen, b. w. kennjoet. aangrijpen, b. w. pègang, memè- gang; tangkap, menangkap. —, zijn best doen, mengoesdhkan diri. —, aanvallen, serang, menjerang. —, het gemoed —, merawankan hati. —, naar beneden schietend — zooals een roofvogel, sambar, menjambar. aangrijping, vr. pègdngan, tangkdpan. aangrimmen, b. w. moeka mdrah. aangroei, m. toemboehan. aangroeien, o. w. (van planten) toemboeh, toemboeh poela. —, (van levende wezens) djddi besaar, bertambah besaar. —, steeds vermeerderen, bijv.: van een schuld, een fortuin, enz., makin bertambah-tambah. aangroeiing, vr. aanwas, tambdhan. —, uitwas van vleesch (ook puistjes), katoemboehan. aangroeisel, o. kalk aan de tanden , karah. aanhaken, b.w. menggdjit, mengdit. aanhaking, vr. penggajitan. aanhalen, b. w. tariq, mendriq. —, vleien, boedjoeq, memboedjoeq. —, in beslag nemen, merampas. —, iets uit een geschrift —, memoengoet. aanhalig, b. n. mdnis, e'loq, pemboedjoeq. —, een — meisje, anaq param- poewan pemboedjoeq. aanhaligheid, vr. kalakoewanjang mdnis. aanhaling, vr. penarikan. —, in beslagneming, rampasan. —, uit een geschrift, boek, enz., poengoetan, seboetan. aanhang, m. sekte, oemmat. —, partij, drang menoeroet. aanhangen, b. w. gantoeng, meng- gantoeng. —, o. w. bergantoeng. —, kleven, lekat, berlekat. aanhangend, b. n. tertambah. aanhanger, m. orang pengiring. aanhangig, bn. belom poetoes bi- tjdranja. aanhangsel, o. bijvoegsel, tambdhan, hoeboengan. aanhankelijk, b. n. bergantoeng kapdda. aanhebben, o. w. pdké. schoenen —, pdké sapdtoe. —, wat heb ik daar aan, apa goendnja kapaddkoe. —, branden, bertijala; bijv.: de lamp is aan, lampoh soedah dipasang. aanhechten, b. w. samboeng, tne- njamboeng. aanhechting, vr. penjamboengan. aanhechtsel, o. samboengan. aanheffen, b. w. moeld-i, moela-in. aanhelpen, b.w. toelong pdké, (eig. helpen kleeden). aanhitsen, b. w. mengoepak. —, heimelijk —, mengdtjoem. —, volk —, mengharoekan. aanhitser, m. pengoepak. aanhitsing, vr. pengoepakan. aanhoogen, b.w. békinlebéhtinggi, oeroeq tdnah, meninggikan. aanhoopen, bw. tarnbon, menambon. aanhoorder, m. drang menengar. aanhooren, bw. dengar, menengar. aanhoorig, b. n. di bdivah, tdloq. aanhoorigheid, vr. dairah tdloq. aanhooring, vr. penengdran. aanhouden, b.w. tdriq (eig. trekken). kleederen —, trdda boekapakéjan. —, gedurig verzoeken, srtng-sringminta, beroélang-oelang meminta. —, volharden, berkandjang. —, iemand —, mendhan drang. — op iets, sturen, menoedjoe. —, lang duren, lama djoega. —, niet ophouden, van onweder, regen, enz., trdda brènti. —, smokkelwaar—, merampasba- rang-bdrang glap. aanhoudend, b. n. mêmang. —, voortdurend, senantiasa. aanhouder, m. drang jang berkandjang. aanhouding, vr. perkandjangan. aanjagen, b. w. een schrik —, bêkin kdgèt, kardja kdgèt. —, doen versnellen, melakaskan. vliegend —, Idri, melarikan. aankanten, w. w. Idwan, meldwan. — tegen een bevel, meldwan printah. aankanting, vr. perlawdnan. aankijken, b. w. pandang, memandang. —, recht —, menentang. —, sterk —, memandang lekat. aanklacht, vr. penoedoehan. aanklagen, b. w. menoedoeh. —, verwijten, bangkil. aanklager, m. penoedoeh. aanklampen, b.w. langgar,melanggar. aanklamping, vr. pelanggdran. aankleeden, b. w. zich —, berpaképdké. —, aangekleed, berpdké, berkdïn bddjoe. aankleefsel, o. bdrang jang belingkèt, bdrang jang berlekat. aanklemmen, b. w. djepit, menjepit. aankleven, kleven aan iets, be- Ihigkèt; lekat, berlekat. —, iem. —, bersangkoet. —, door genegenheid of liefde iem. —, sangkoet. aankloppen, o. w. ketoq, tepoeq. —, polsen, pantjing. aanklopping, vr. ketoekan. aanknijpen, b. w. met tang of schaar, mendjepit. ■—, met duim en vinger, mentjoebit. aanknoopen, b. w. ikat, simpoel. een gesprek opnieuw —, mengo- mong Idgi, moeldi berkdta. aankomeling, m. en vr. orang bdroe. —, vreemdeling, drang asing. —, halfwassen persoon, drang jang tèngah ndjïq. aankomen, o. w. ddtang, sampé, tiba. —, reeds aangekomen, soedah sampé. nog niet aangekomen, belom sampé. —, toevallig —, sesat sampé. —, daar komt hij aan, disana ija ddtang. —, er niet op —, tijdda mengdpa, bijv.: een paar gulden meer of minder komt er niet op aan, lebéh' koerang satoe doeiva roeptjah tijdda mengdpa. aankomend, b. n. half volwassen, tèngah najiq. aankomst, vr. ddtang, sampé, ook wel kadatdngan. aankondigen, b. w. kassih tahoe, mernbri tahoe; mewartakan. aankondiger, vr. orang jang kassih tahoe, pembri tahoe. aankondiging, vr. kassih tahoe. gerechtelijke —, sita. —, gerechtelijke ontbieding, soerat sita. m aankooien, b. w. (boekdr. term), toetoep raam. aankoop, m. pembli-an. aankoopen, b. w. bli, mernbli. aankooping, vr. pembli-an. aankoppelen, b. w. (een huwelijk), rnentjomblang. aankoppeling, vr. tjomblang. aankrammen, b. w. menghoebong dengan kdwat. aankrijgen, b. w. pdké, memdké; bijv.: ik kan die schoenen niet —, tijdda akoe dapat memdké sapdtoe itoe. —, kena, bijv.: oorringen aangekregen hebben, kena tjintjin telinga. aankruien, b. w. membdwa gröbaq. aankwakken, b. w. banting, rnembanting. aankweeken, b.w. pidra,palihdra. —, kennis —, menoentoet ïlmoe. aankweeker, in. toekang kebon, drang jang pidra. aankweeking, vr. pemiard-an, pe- noentoetan. aanlanden, o. w. nüjiq ka-dar at, toeroen. in eene haven —, mdsoq moewdra. aanlanding, vr. najiq ka-ddrat. aanlangen, b. w. aangeven, kas- sih, oendjoeq, mengoendjoeq. aanlappen, b. w. tambal, tambah tambal. aanlasschen, b. w. samboeng, me- njamboeng. aanlassching, vr. penjamboengan. —, het aangelaschte, samboengan. aanleeren, b. w. ddjar, belddjar. aanleering, vr. peladjaran. aanleg, m. aard, Idkoe. — van eenen tuin, pasdngan kebon. — toeleg, mdu, maqtsoed. —, grondslag, kaki, dlas. aanleggen, b. en o. w. mampir, singgah. —, hier en daar —, singgah- menjinggah. —, mikken, intar, mitar. —, bouwen, békin, memboewat. —, een verband —, memboeboeh. —, het met iemand —bermoe- wafdkat. —, eene legger van iets —, memboewat daftar. —, vuur —, pdsang dpi. aanlegplaats, vr. van vaartuigen, pangkalan tambang. aanlegging, vr. békinan. aanleiding, vr. atsal, póhon,moela. —, de eerste —, moela sebab. aanlengen, b. w. békin èntjèr, mengèntjèrkan. ■—met water, tjampoer dengan dj er. aanleunen, o. w. sèndèr, bersèndèr pada. aanlichten, o. w. djddi sijang, bersinar trang. aanliggen, o. w. bdrang. aanlijmen, b. w. tdroh lim, tempel, menèmpèlkan, melekathan. aanloeven, o. w. béloq. aanlokkelijk, b. n. mdnis, éloq. aanlokken, b. w. boedjoeq, memboe- djoeq. aanloksel, o. pasoena. aanlonken, b. w. mdjin mdta. van ter zijde —, mengarling dengan ékor matdnja. aanloop, m. toeloop, pekoempoelan drang. aanloopen, o. w. ddtang lari. —•, schielijk loopen, djdlan tjepat, djdlan lakas. —, tegen iets —, melanggar. —, stooten, tebentoes. —, aangaan, mampir, singgah. —, lang duren, lama. aanmaken, b. w. békin, pdsang, memboewat. —, gereedmaken, sadidkan. aanmanen, b. w. dagvaarden, sita. — om schuld, tdgi, mendgi. —, herhaaldelijk —, tdgi-mendgi. aanmaner, m. pendgi. aanmaning, vr. soerat sita; penagian. aanmatigen, w. w. pdké koewdsa. aanmatigend, b. n. poengah. aanmatiging, vr. angkdra. aanmelden, b. w. kassih tahoe, membri tahoe. zich —, menghddap. aanmengen, b. w. aanlengen, tjampoer, békin èntjèr, mengèntjèrkan. aanmenging, vr. tjampoeran. aanmerkelijk, b. n. besaar, pintang. aanmerken, b.w. ingat, mengtngat. —, overwegen, timbang, menimbang. aanmerking, vr. ingdtan, timbdngan. —, veel —en maken, tjerèwèt. •—enmaker, pentjerèwèt. —, in — komen, kabilangan. aanmeten, b. w. ambil oekoeran, oekoer, mengoekoer. aanmetselen, b. w. tambah dengan pdsang bdtoe. aanminnigheid, vr. kalakoewan jang manis, kamanisan. aanminnelijk, b. n. mdnis, éloq. aanmoedigen, b. w. békin brdni, membranikan, ddjaq, mengddjaq, membri hati. aanmoediging, vr. pembranian, pengddjaq. aannaaien, b. w. mendjdhit sdma. aannaderen, o. w. hampir ddtang. aannadering, vr. penghampiran. aannagelen, b. w. pdsang pdkoe, memakoekan. aannemelijk, b. n. bóléh di trtma, bijv.: op —e voorwaarden, dengan djandji jang bole'h di trtma (tarima). —, geloofelijk, jang dapat di pertjdja, bóléh dipertjdja. —, bevattelijk, èntèng kapdla, ringan kapdla. aannemen, b. w. tarima (trtma), menartma. in dank -—, trtma kassih, menartma kassih. een aanbod —, kaboel, loeloes. voor waar —, gelooven, pertjdja. — iets te doen, sanggoep. —, een kind—, mengangkat dnaq. —, een geloof —, membawa iman. —, eene godsdienst —, mdsoq agdma. —, een werk —, memborong pek ar dj dan. to Knfolnn ?I/)/H/7/IAI,M/7/IV ZI/vm/7/V7. I fcvi Muioiioiij i/w wjuvnr/ «• nuifiu/u/n, membajar. —, een werk —, memborong pe- kardjdan. aannemer, m. pembórong. aanpakken, b. ■w.pègang,memègang. —■> grijpen, menangkap. aanpassen, b. w. tjóba, mentjóba. aanpersen, b. w. tindis, tdkan. aanpersing, vr. tindisan, takdnan. aanplakbiljet, o. soerat tempel, peldkat. aanplakken, b. w. tèmpèl. aanplant, vr. tandman. aanplanten, b. w. pdsang kebon, tdnam, mendnam. aanplanting, vr. tandman. aanplempen, b. w. timboes, menim- boes, tarnbaq, menambaq. aanporren, b. w. mengoepaq. —, aansporen, duljaq, mengddjaq. aanpraten, b. w. boedjoeq, mernboedjoeq. aanprijzen, b. w. poedji, memoedji. aanprijzing, vr. poedjtan. aanprijzer, m. örang memoedji. aanprikkelen, b. w. gerlaq, menggertaq. aanpunten, b. w. pen, potlood, enz., rantjoeng, merantjoeng. veeren pennen —, pótong penna. aanraden, b. w. toelong bil]ara, mernbri bitjara. aanrader, m. drang toelong bitjara, penoelong bitjara. aanraken, b. w. pègang, kena; toevallig —, terkena. —, melden, seboet, menjeboet. —, bevoelen, raba, merdba. —, met de tong om te proeven, mentjetjap. —, van eene vrouw door den man, menjoentoeh. —, met den vingertop even —, mentjoewit, mentjetjah. aanraking, vr. pengend-an, tjetja- pan, soentoehan, tjetjahan. —, met iem. in — komen, ber- djoempa, bertemoe. —, met elkander in —, komen, berkenal-kenalan. aanranden, b. w. rampoq, sant oen, melanggar. aanrander, m. drang perampoq, órang penjdmoen. aanranding, vr. perampoekan, pe- njamoenan. aanreehtbank, vr. balé. aanrechten, b. w. opdisschen, bdwa mak&nan, menghidangkan. aanreiken, b. w. kassih, oendjoeq, mengoendj oeqkan. aanrekenen, b. w. Mtoeng, menghitoeng. aanrekening, vr. hitoengan. aanrennen, o. w. ddtang Idri, ber- lari-lari ddtang. aanrijden, met rijtuig, ddtang berkarèta. —, te paard, ddtang berkoeda. —, onverwachts tegen iets —, memèmpoeh. —, in moeielijkheden komen, kasoesAhan, kasoekdran. aanrijgen, b. w. toesoeq, oetas, menoesoek, mengoetas. —, losjes naaien, djeloedjoer, mendjeloedj oer. bloemen, —, menggobah kembang. aanroeien, o. w. Iddjoe berddjoeng. aanroepen, b. w. seroe, menjeroe; sdpa, menjdpa; panggil, immanggil. —, van een schildwacht, menjeroe; werda roepen, menjdpa. aanroeping, vr. om hulp, permin- td-an boewat toelong. —, gebed, dba. —, door een schildwacht, sdpa, sijapa. aanroeren, b. w. eene zaak, seboet, menjeboet. —, aanraken, mendjemah. aanrollen, o.w. ddtang bergoeloeng. aanrukken, o. w. aantrekken, ta- riq, tdrèq. —, naderen, ddtang lebéh dekat, merdpat. aansarren, b. w. mengddoe. aanschaffen, b.w. voorgeld,»w«»i&fo'. -—, verkrijgen, ddpat. aanschaffing, vr. pembll-an. aanschakelen, b. w. samboeng, menjamboeng, zie schakelen, aanscharrelen, o. w. ddtang me- lantjong. aanschellen, b. w. ketoq pintoe, tepoq pintoe. aanscherpen, b. w. békin tadjam, menadjamkan. —, slijpen, gbssbq, mengasah. aanschieten, b. w. een geweer, tjóba bedil, tjóba sndpang. een kleed —, paké pakéjan, memdké. —, licht raken door een schot, meloekdï. —, op iem., van honden, meloeroe. aanschijn, o. voorkomen, roepa. —, aangezicht, moeka, pdras. aanschikken, o. w. meng hampir- kan karossi. aanschouwelijk, b. n. kalihdtan. aanschouwen, b.w. lihat,pandang, memandang. aanschouwer, m. pemandang. aanschouwing, vr. pemanddngan. aanschrappen, b. w. menandai. aanschreeuwen, b. w. berteréjaq pdda. aanschrijven, b. w. menoeliskan, menjoeratkan. —, schriftelijk bevelen, membri soerat parintah. aanschrijving, vr. soerat parintah. aanschudden, b. w. gójang, menggójang. aanslaan, b. w. berekenen, hi- toeng, taqsir. —, een koord —, pdsang tdli. —, een zeil —, mengdjaq. — van rook, walm, menjoelang. — van aas bij 't visschen, memboeboeh oeinpan. — van publicaties, menèmpèlkan soerat. aanslag, m. taqsiran, hïtoengan. —, bedoeling, niat. —, van rook, enz. soelang. aansluipen, o. w. ddtang dengan diam. aansluiten, b. w. merdpatkan. — aangesloten, rapat. —, zich bij iem. —, berdamping dengan sa-örang. aansmeren, b. w. te duur verkoo- pen, djoewal terldloe mdhal. aansnellen, o. w. ddtang lari, berldri-lari ddtang. aanspannen, b. w. pdsang, memasang. aanspelden, b. w. ikat dengan peniti. aanspelen, o. w. moela-i bermdjin. aanspeten, b. w. tdroh di pdtjaq, memdtjaq. aanspijKeren, o. w. raron paKOe, memakoekan. aanspoelen, o. w. di bdwa ombaq, mendamparkan; aangespoeld, terdampar. aansporen, b. w. ddjaq, mengddjaq. —, met de sporen, memdtjoe. aansporing, vr. pengadjdkan. aanspraak, v. bitjara. aansprakelijk, b. n. misti tang- goeng, tanggoeng. — zijn, menanggoeng. aanspreken, b.w. een gast vriendelijk —, menjapa. —, den Vorst —, bersèmbah kapdda. —, van een Yorst, bertitah kapdda. —, om een aalmoes, minta-minta. —, zijn kapitaal —, mdkan modalnja. —, de borrelflesch dikwijls —, qoewat minoem. aanstaan, o. w. soeka; bijv.: dit staat mij aan, akoe soeka akan itoe. —, van deuren, terboeka sedikit, ternganga sedikit. aanstaand, b.n. nantiddtang, akan ddtang, hadapan. —e week, dominggo jang ddtang. —, tegen iets, besèndèr kapdda. —, dicht bij zijnd, hampir; bijv.: de westmoeson is —, hampirlah akan moesïrn hoedjan. aanstampen, bw. van den grond, metigasaq. —, aangestampt, terdsaq. —, van vuurwapenen, melantaq. aanstappen, o. w. mentjepatkan djalannja. aanstaren, b. w. mengdmat-amati aanstekelijk, b. n. mendjangkit. aansteken, b.w .pdsang, memasang. —, besmetten, mendjangkit. een vat —, boeka tong. aansteker, m. lantaarn —, toe- kang pasang lantéra. aanstellen, b. w. melantiq, tneng- gelar, memoengoet. —, zich ■—- als, meldkoekan dirinja saperti, salakoe. —, iem. — als: bijv. voogd, gemachtigde, mewakilkan. aanstelling, vr. lantikan, geldran, poengoetan. -—, schriftelijke—, soeratgeldran. aansterken, o.w. bertambahqoewat. aanstoffen, b. w. sdpoe, menjdpoe. aanstoken, b.w. oepaq, mengoepaq. —, (van twisten, enz.) mengddoe. aanstonds, bijw. sabantaar djoega. aanstoot, m. ergernis, sakit hati, sjak. —, steen des —s, batoe sontóhan. aanstooten, b. w. tebentoes, sontoh. de deur -—, toelaq ptntoe, menoelaq pintoe. —, van schepen, langgar. —, zie aanstampen. aanstrijken, b. w. met kalk, menjdpoe kapoer. —, verven, menjdpoe tjat. aanstroomen, o. w. ddtang mengaloen. aansturen, o. w. menoedjoe; op iets —, menoedjoekan. aantal, o. bebrdpa; kabanjdkan. aantasten, b. w. aangrij \>on,pègang. —, aanranden, rampoq, merampoq. aanteekenboek, o. boekoe toelis. aanteekenen, b.w. toelis di boekoe. aanteekening, vr. soerat peringdtan. aantijgen, b. w. toedoh, menoedoh. —, valsch beschuldigen, mmoekas. aantijger, m. penoedoh, penoekas. aantijging, vr. toedohan, toekasan. aantocht, vr. datmig. aantoonen, b. w. toendjoeq, me- noendjoeq. aantooning, vr. penoendjoekan. aantreden, o. w. ladjoe berdjalan kaki. aantreffen, b. w. bertemoe, ber- djoempah. aantrekkelijk, b. n. éloq, marlis. aantrekkelijkheid, vr. pri jang mdnis. aantrekken, b. w. naar zich toe trekken, tariq, mendriq. zich iets —, perdoeli. zich iets niet —, trdda perdoeli. zich alles —, sangat perdoeli. aanlokken, memboedjoeq. —, inzuigen, menghlsap. — bij, menambahkan. —, de stoute schoenen —, mem- branikan dirinja. kleederen —, berpdké-paké. aanvaarden, b. w. trima, tarima, menarima. een reis —, berangkat pigi. aanval, m. pelanggar-an. aanvallen, b. w. melanggar. —, bestormen, menjerany. — met geweld, merampoq. —, plotseling met een sprong, menerpa. —, als roofvogels, menjambar. —, als een amokmaker, mengamoki. aanvallig, b. n. mdnis, éloq. aanvalligheid, vr. roepa mdnis, kamanisan. aanvang, m. moela, permoeld-an. bij den —, moela-moela. -—eener vergadering, pemboekd-an. aanvangen, b. en o. w. moela-i. aanvankelijk, bijw. moela-moela, bermoela, pertdma; bijv.: — onderricht, pengadjdran jang bermoela. aanvaren, o. en b. w. ddtang ber- prdhoe, berldjar datang. tegen een schip —, melanggar kdpal. aanvaring, vr. langgdran. aanvatten, b. w. pégang, djdbat. —, grijpen, menangkap. aanvechten, o. w. menggoda. aanvegen, b. w. sdpoe, menjdpoe. aanverwant, b. n. sdnaq, koelawarga. aanvliegen, o. w. komen —, ter- bang ddtang. aanvoegen, b. w. békin rdpat, merapatkan. aanvoer, vr. pembdwa-an. aanvoerder, m. kapala, penghoeloe. — in den krijg, panglima prang. aanvoeren, b. w. goederen —, membawa. —, een leger —, mengapaldkan, mengandjoer. —, iets —, vermelden, menjeboet. aanvoering, vr. pengandjoeran. —, vermelding, seboetan, penjeboetan. aanvraag, vr. verzoek, permintd-an. aanvragen, b. w. minta, pohon. —, vragen, tdnja. goederen —, minta kirim bdrang. aanvullen, b. w. bijdoen, isi, tambah. —, vol maken, békin penoeh, memenoehi. —, het ontbrekende, tambah jang koerang, menambdhi dengan. aanvulsel, o. tambdhan. aanvuren, b. w. békin brdni, mem- branikan. aanwas, m. vermeerdering, tambahan. —, groei, toemboehan. —, van eene rivier, banjir. aanwassen, o. w. bertambah-tambah. —, van planten, bertoemboeh. —, grooter worden, makin besaar. —, aan iets vastgroeien, toemboeh berhoeboeng dengan. aanwenden, b. w. pdké. —, beproeven, tjóba. aanwennen, o. w. djddi bidsa, membiasdkan. aanwendsel, o. biasa. -—, tweede natuur, djdmaq. aanwerven, b. w. pdpar, rnemdpar. aanwezen, o. w. ada. aanwezen, o. ka-ada-an. aanwezend, b. n. dda, hadlir. nog —, lagi dda. aanwezendheid, vr. ka-ada-an. —, tegenwoordigheid, hadapan. aanwijzen, b. w. toendjoeq, me- noendjoeq. — met oplegging van de hand, menoendjal. —, iem. met den vinger — als schuldige, menoeding. aanwijzer, m. penoendjoeq, orang jang menoendjoeq. aanwijzing, vr. bericht, kabar. —, aantooning, penoendjoekan. aanwinnen, b. w. dapat oentoeng, dapat laba, beróléh laba. aanwinst, vr. oentoeng, laba. —, toename, tambdhan. aan witten, b. w. sdpoe dengan kapoer, meloernas dengan kapoer. aanwrijven, b. w. ten onrechte beschuldigen, menoekas. aanwrijving, vr. toekdsan. aanzanden, o. w. berkoekoep. aanzeggen, b. w. kassih bertahoe, membri tahoe. —, gerechtelijk —, slta, menjtta. aanzegging, vr. pembrtan tahoe. aanzeilen, b. w. ddtang berlajar. aanzetten, b. en o. w. tambah, menambah. —, een mes —, mengdsah. —, iets aan iets, menjamboeng. —, iem. tot iets —, memboedjoeq, mengddjaq. —, eene deur —, merapatkan pintoe. —, onverwachts komen —, tlbatiba ddtang. —, van spijzen, nangoes. —, een knoop, enz. —, memboeboeh. aanzetter, m. van scheermessen, örang gössoq plso tjoekoer. aanzien, b. w. pandang, memandang. —, wachten, toenggoe. -— voor . .., kira. aanzien, o. uitzicht, roepa (ook uiterlijk). van —, besaar, kabildngan. aanzienlijk, b. n. kabildngan, besaar, berkoewdsa, moelia. eene —e som, bdnjaq oewang sakdli. aanzienlijke, m. en vr. örang besaar, drang moelia, drang berkoewdsa. aanzienlijkheid, vr. kabesdran, kamoelia-an. aanzicht, o. uitzicht, roepa. aanzijn, o. ka-ada-an. aanzitten, o. w. doedoeq mdkan. —, overal — met de handen, tdngan merdjau. aanzoek, o. permintd-an. — ten huwelijk doen, minta kdtvin. aanzoeken, b. w. minta, póhon. —, een meisje —, meminang. aanzoeten, b. w. békin mdnis. aanzuiveren, b. w. een schuld —, membdjar hdbis. aanzuren, b. w. békin asam, tarn- bah tjoeka, tambah asam. aanzwellen, o. w. ziekelijk opzwellen, djddi bangkaq. aap, m. mónjèt, kerra. zwarte —, loetoeng. aapachtig, b. n. tjdra mónjèt, salakoe kerra. aapje, o. mónjèt ketjil, kerra ketjil. aar, v. korenaar, mdjang, lempai. —, ader, oerat. aard, m. inborst, hdti, pakèrti, boedi pakèrti. vroolijk van •—, soeka hdti. —, soort, roepa, tjdra. aardappel, m. kentang. inlandsche —, óbi. Eur. -—, kentang Wolanda. — en schillen, koepas koelit kentang. — schil, koelit kentang, koelit óbi. aardbeving, vr. gójang tdnah, lin- doe, gempah, gempah boemi. aardbol, aardbodem, m. boemi. aarde, vr. tdnah. —, in tegenst.: van hemel, boemi. roode —, tdnah mérah, tdnah abang. eetbare —, ampo, nampal. aarden, b. n. tdnah, derri tdnah. — kom, mangkoq tdnah. — kooktoestel, keren. — nachtlampje, palita. — kan, djemboeng. — lepel, taisi. — waschkom, pasoe. aarden, o. w. zich ergens wel gevoelen, berdsa senang. aardewerk, o. piring mangkoq. aardewerkwinkel, m. toko piring mangkoq. aardhond, m. insekt, andjing tdnah. aardig, b. n. tjantiq; bdgoes. dat is iets —s, itoe bdjiq-bajiq bdgoes. een — stofje, kajin bdgoes. aardigheid, vr. grap, djindka. aardkloot, m. boelat boemi. aardkrekel, m. andjing tdnah. aardluis, vr. koetoe tdnah. aardmos, o. roempoet tdhi andjing. aardmuis, vr. veldmuis, tikoes tdnah. aardolie, vr. minjaq tdnah. aardrijk, o. boemi. aardrijkskunde, vr. llmoe boemi. aardsch, b. n. doenija, tjdra doenija. —e goederen, bdrang-barang doenija. aardvrucht, vr. oebi-keledek. aardworm, vr. tjatjing. aars, in. pantat, doéboer. aarsdarm , m. tdli proet jang di bdwah. aarsgat, o. lóbang pantat. aarsworm, m. hoelat pantat, tjatjing keroewit. aartsschelm, bangsat. aarzelen, o. w. bimbang ,bergoendah. aarzeling, vr. hal bimbang. aas, o. oempan. —, voedsel, makanan. —, in het kaartspel, as. —, klein gewicht, boekor. —, kreng, bangké. abortus, o. goegoeran, goegoeran dnaq. abuis, o. sdlah; — hebben, bersdlah. -— hebben, misverstaan, sdlah mengarti. acceptatie, vr. soeratdjandji bajar. accijns, m. beja, tjoekei. accoord, o. perdjandjian. —, een — aangaan, memboewat perdjandjian. accordeon, vr. ngét-ngbt. accordeeren, b. en o. w. berdjandji. —, metelkanderovereenstemmen, satoedjoe hdti. ach, t. w. ddoh, adoeh, wah. achillespees, vr. oerat keting. acht, vr. zorg, ingat, tjinta. ■—, telw. deldpan, doeldpan. over — dagen, hdbis deldpan hdri. ongeveer — dagen, kira-ktra deldpan hdri. een dag of —, bdrang deldpan hdri. binnen — dagen, dalam deldpan hdri. een kwartier over —, poekoel deldpan saprapat. achtderlei, b. n. deldpan roepa. achteloos, b. n. loepa, lalé, indlas. —, zorgeloos, tra perdoeli. achteloosheid, vr. kaloepd-an, Idlé. achten, b. w. kassih hormat, mem- bri hormat. —, beschouwen, kira-ktra. —, in acht nemen, ingat. gering —, lihatmoedahpddaórang. —, niet —, tijdda membilangkan. achter, v. z. en bijw. di bldkang. naar —, ka-bldkang. van —, derri bldkang. — op een beest, diboentoet. —, aan de tegenzijde, dibdliq. — iets komen, mendapdti bdrang sasoewdtoe. — elkander, sa-órang-drang di bldkang sa-órang, beriring. — elk. loopen, berdjdlan beriring. ■— de bedgordijnen, ddlam tirei kalamboe. ■— een geheim komen, rnenddpat rahsia. achteraan, bijw. di bldkang. achteraf, bijw. djavh, di tampat sepi. — brengen, tdroh di boewi. achterbeen, o. keting, zie achillespees. —, achterpoot, kaki bldkang. achterblijven, o. w. tinggal di bldkang, tinggal. achterblijver, m. pembldkang. achterbout, m. pa ha bldkang. achterdeel, o. bahagian jang di blakang. —, de billen, pantat. achterdeur, vr. pintoe bldkang. achterdocht, vr. tjemboeroe. achterdochtig, b. n. tjemboeroewan. achtereen, bijw. sdtoe di bldkang Idjin, sdtoe per sdtoe, bertoeroettoeroet. Badikgs, Mal.-Holl. Woorictih., 7e (Ir. 3 achtereinde, o. bldkang, boentoet. achteren, bij w. bldkang ; van —, derri blakang; van — beschouwd, kdloe di timbang derri blakang. achtergebouw, o. bldkangnja roemah. achtergevel, m. dinding blakang. achterhalen, b. w. soesoel, menjoesoel. achterhoede, vr. toetoep, penoetoep bala-tantdra. achterhoofd, o. bldkang kapala. achterhouden, b. w. simpan. —, verbergen, menjemboenikan. achterkamer, vr. kdmar blakang. achterlader, snapdng kopaq, ma- riam kopaq. achterlast, m. (scheepst.) moe- wdtan jang di boeritan. —, aandrang, ma u boewang dj er. achterlijk, b. n. traag, mdlas. achtermiddag, m. petang. achterna, bijw. di blakang. achterom, bijw. derri bldkang. achterop, bijw. di-dtas bldkang, di boentoet. achterover, bijw. telintang. — vallen, djdtoh telintang. achterpoort, pintoe bldkang. achterschip, o. boeritan kapal, boeritan prdhoe. achterste, o. boentoet, pantat. achterstallig, bijw. lama; een—e schuld, hoetang Idma. achterstellen, o. w. tdroh di bldkang. achtersteven, m. boeritan kapal, boeritan prdhoe. achterstuk, o. van eene koe, boentoet sdpi. achteruit, bijw. ka-bldkang. — deinzen, oendoer, moendoer. —■ gaan, loksoen. (in zaken), djadi roesaq, soeroet. — slaan (van paarden), sipaq, menjipaq. — zetten, mengoendoerkan. achtervolgen, b. w. menjoesoel, mengoesir. ■—, voortzetten, bék in habis. achterwaarts, bijw. ka-bldkang, oendoer. -— gaan, oendoer, moendoer. — gekeerd, (zooals hoorns van dieren), koepeng. achterwege, — blijven, niet geschieden, tijada sampé djddi. -— doen blijven, tinggalkan. — houden, menjimpan. achting, vr. hormat, soembah. achtmaal, bijw. deldpan kali. achtste, telw. de —, jang kade- Idpan. —, een —, saperdeldpan ; vijf —, llma perdeldpan. achttien, telw. deldpan bias. achtvoud, b. n. deldpan lapis. achtzaam, ingat-ingat. achtzaamheid, vr. ingdtan. acteur, m. wajangvertooner, dalang. ■—, tooneelspeler, peran. Adam, sabi Adam. adamsappel, m. kolbi. adder, vr. oelar bïloedaq, btloedaq. adderbeet,vr .pdgoetoelarbtloedaq. addergif, o. blsa oelar btloedaq. addertong, vr. lastertong, lidah pengoempat. adel, m. atsal, bangsawan. adellijk, b. n. bangsawan, beratsal. adelaar, m. radja wdli. adem, m. napas, nafas. den — inhouden, mendhan napas. den laatsten — uitblazen, poetoes njawa, mdti. —, buiten — zijn, enge'h-enge'h. ademen, o. w. bemapas, menapas. ademhaling, vr. napas; gebrek aan —, bengeq. ademtocht, vr. héla napas; één —, sanapas. ader, vr. oerat, oerat darah. —, slagader, oerat nddi. aderen, b. w. de aderen van marmer nabootsen, mengoerei. aderlaten, b. w. krat oerat, sanggrah. —, bloed aftappen, boewang darah. aderlater, m. toekang krat oerat. aderlating, vr. pemboekd-an oerat ddrah. aderspat, vr. bangkaq oerat darah. adjudant, m. adjoedan; kapit. admiraal, m. panglima Idwoet, laqsamdna. adres, o. aldmat soerat. adresseeren, b. w. mengalamatkan. adspirant, m. bakal. advertentie, vr. pembrtta; adper- tènsi. advies, o. bitjdra. adviseeren, b. w. membri bitjdra. advocaat, m. penoelong bitjdra, pengatjdra. —, Ind. vrucht, boewah tempoer oeng. af, bijw. en voorz. derri pada. —, voltooid, soedah, hdbis; soedah hdbis, poetoes. —, bij 't kantje —, hampirhampir. •—, op den man —, dengan njdta-njdta. —> °P goed geluk —, oentoeng- oentoeng. —> °P 't gevaar —, oentoeng bdtoe tinggdlam. —, van kindsbeen —, derri ketjil moela. —, het is er verre van —, djauh sakali. —, van dit oogenblik —, derri pada koetika mi. —, stroom —, milir. — en toe, terkddang-kddang. —, bij de rij •—, toeroet gilirannja. — en aan, pergi ddtang. — zijn, moede zijn, lemah, lesoe. afbakenen, b. w. tdroh tanda. afbeelden, b. w. meroepdkan, me- noelis gambarnja. afbeeldsel, o. pigoera, gambar. afbetalen, b. w. bdjar hdbis. geheel —, loenas, hnpas. afbeuren, b. w. angkat, mengangkat. afbladeren, b. w. angkat ddwon. afblijven, o. w. trada kena, —, wegblijven, kassih tinggal. afboenen, b. w. sèkkat, gössoq. afborstelen, b. w. sèkkat, sikat. afbraak, vr. karombdkan. —, puin, poewin. afbranden, o. w. hdbis dimdkan dpi. —, b. w. membdkar hdbis. afbranding, vr. bakdran. afbreken, b. w. bongkar, roembaq. —, pdtah, poetoes, pitjah, zie breken. afbrengen, b. w. bdwa toeroen, membdwa toeroen. —, de rivier —, membdwa hilir. afbreuk, vr. schade, roegi. — doen, meroegikan. aan iemands rechten, me- langgar haq drang. afdak, o. dtap, pondoq, èmpèr. tijdelijk —, taroep. afdalen, o. w. toeroen. afdaling, vr. toeroenan. afdammen, b.w. békin bandoengan, menarbis, membandoeng. afdamming, vr. penarbtsan, pem- bandoengan. ■— eener waterplas, sétoe. afdanken, b. w. kassih lepas, meiepaskan. afdanking, vr. kalepasan. afdeelen, b. w. bahdgi, membahdgi. 3* af deeling, vr. deel, bagi-an. —, afgeschoten vak, lied in een tuin, petaq. —troepen,pasoekan katoemboekan. afdeinzen, o. w. oendoer. afdekken, b. w. boeka, memboeka. de tafel —, angkat barang derri médjah. afdingen, b. w. tdwar, mendwar. —, mevrouw mag —, njónja bóléh tdwar. afdinger, m. drang jang tdwar. afdoen, b. w. (bijv. werk.) békin hdbis, menghabiskan, inenjoedahkan. ; een kleedingstuk, tanggalkan. —, eene schuld, membdjar hoetang. —, afnemen, angkat, mengangkat. afdoend, sampé trang. afdoening, vr. pembajaran, bajdran. —, eindiging, penghabisan, poetoesan. afdragen, b. w. baiva toeroen. kleederen —, pdképdkéjan sampé roesaq. afdrijven, b. w. wegjagen, oesir, mengoesir. eene rivier —, müir. —, met den stroom, hdnjoet. —, moedwillig de vrucht —, menggoegoerkan dnaq. afdrogen, b. w. sèkkat kring, sdpoe angkat bdsah. —, met doeken of vloeipapier,petèk. afdruipen, o. w. tltiq, bertitiq. afdruk, m. tjitdkan, van een stempel, terddn. afdrukken, b. w. tjttaq, mentjïtaq, tera, menerd; boeboh terd. afdruksels, o. bekas tjitaq, bekas tera. afduwen, b.w. naar beneden, toelaq kabdwah. —, iets van zich —, meidis. afdwalen, o. w. sesat. afdwaling, vr. sesdtan. afdwijlen, b. w. sèkkat dengan kajin, sdpoe dengan kajin. afeischen, b. w. meminta dengan kras. afeten, o. w. geheel —, mdkan hdbis samoewa. affuit, vr. karèta mariam. afgaan, o. w. afstijgen, toeroen. —, stoelgang hebben, boewang dj er. —, van elkander —, bertjeré. — van een doel, laloe derri pada maktsoed. recht op iets —, toedjoe, menoedjoe. afgaande, b. n. jang toeroen. afgang, m. helling, miring. —, stoelgang, boewang ajer. —, de stof, tdhi. afgebeten, dw. di gtyit, terglgit. afgebrokkeld, soembing. afgedaan, b. w. soedah. —, beslist, selessei. afgeleefd, b. n. toewa sakdli. afgelegen, b. n. djauh. afgelegenheid, vr. djauh. afgeloopen, dw. telah soedah. afgescheiden, bijw. berlajtnan. afgeschrikt, tdkoet. afgestorven, muti, mangkat. —, verdord, poepoes. afgestroopt, b. n. keloes. afgetobd, bijw. tjape', lelah. afgevaardigde, m. soeroehan. afgevallen, b. n. rongsok. afgeven, b. w. kassih, sarahkan. afgeving, vr. kassih, penjardhau. afgezant, m. oetoesan, soeroehan. afgieten, b.w. doorgieten, sdring. —, uitgieten, boewang, tjoetjoer. afglijden, o. w. goesoer, loentjoer. afgod, m. berhdla, de'wa. afgodsbeeld, o. patong berhdla. afgodstempel, m. tampat berhdla. afgooien, b.w. melimpar kabdwah, meloetar kabdwali, mendjatohkan derri dtas. afgrijpen, b. w. reboet, mereboet. afgrijzen, o. ngeri. afgrond, m. toebir, loeboeq. afgunst, vr. dengki, dengké. afhaken, b. w. angkat derri gdjit. afhakken, b. w. pótong, parang. afhalen, b. w. (van boven) ambil derri dtas. —, afstroopen, koepas, mengoepas. afhandelen, b. w. békin hdbis, menjoedahi, menghabiskan. afhandig, bijw. (— maken) reboet. afhangen, b. w. afnemen, kassih toeroen. —, van iemand, bergantoeng kapada. afhankelijk, b. n. di bdivah. — zijn van, bergantoeng kapada, akan. —, onderworpen, taloq. ■—, ondergeschikt, dibdwah. afhebben, b. w. soedali, hdbis. afheffen, bw. angkat, mengangkat. afheffer, m. pengangkat. afheffing, vr. pengangkdtan. afheinen, b. w. béktn pdgar, memagari. afheining, vr. omheining, pdgar. afhellen, o. w. miring, tjoeram. —, dalen, toeroen. afhelpen, b. w. kassih toeroen, toelong toeroen, toelong menoeroenkan. afhooren, b. w. pdsang koeping, memasang telinga. afhouden, b. w. sim/pan, me- njimpan. —, b.v. geld, pótong, tjèngkolong. —, terughouden, tdhan. —, scheepst., zeewaarts, meldwoet; landwaarts, menddrat. afhouwen, b. w. pótong, panggal. —, met kapmes, memdrang. afhuren, b. w. séwa, menjéwa. afjagen, b. w. oesir ka-bdwah. af kabbelen, b. w. mdkan; afge- kabbeld, dimdkan oembaq. afkalken, b. w. memboewang kapoernja. afkanten, b. w. pótong hoedjong. afkapen, b. w. merampas. afkappen, b. w. pótong, panggal, parang, tompas; koedoeng. afkeer, m. djemoe; ■— hebben, djemoe akan. —, een — van het huwelijk hebben, trada mdwoe ka win. afkeeren, b. w. het gelaat —, berpdling moeka. —, omkeeren, bdiliq. —, verweren, lawan, meldwan. —, de oogen —, berbdliq mata. —, zich van iemand of iets —, oendoer. afkeerig, b. n. berdjemoe, djemoe. afkeuren, b. w. trada trima, tijdda menartma. —, verwerpen, toelaq, boewang. afkeuring, vr. penoeldkan. afklimmen, o. w. toeroen. afkloppen, b. w. poekoel, hantam. afkluiven, b.w. pdpaq, memdpaq. afknijpen, b.w. gintas, menggintas. afknippen, b.w. pótong, goenting, menggoenting. afknipsel, o. goentingan. afknotten, bw. snoeien, meranttng. —, aftoppen, meinepat. afkoelen, b.w. békin dingin, men- dinginkan. —, met een waaier, mengipdsi. afkoken, b. w. groente, aardappelen, enz. mereboes. —, afgekookt, reboes; het afkooksel, reboes. afkomeling, m. toeroenan. afkomen, o.w. afstammen, toeroen. —, afdalen, toeroen; van boord—, toeroen derri kapal. —, van iets —, dilepaskan; afgekomen zijn, lepas. —, ontkomen, diloepoetkan • ontkomen zijn, loepoet. —, uit de bovenlanden, milir. afkomst, vr. oorsprong, atsal, bangsa, toeroenan. van eene voorname — zijn, drang beratsal, drang berbangsa. afkomstig, b. n. beratsal, toeroen. afkondigen, b. w. kassih bertahoe, membri tahoe. —, bij rondroeping, berseroe-seroekan. —, door een omroeper met bekken, mendjanangkan. —, publiceeren, ook: mengoewaroewar. afkondiging, vr. soerat bapernja- td-an, soerat mhloemat. afkoken, b. w. in ruim water, reboes. afkooksel, o. reboesan. afkoopen, b. bli, bli derri. —, vrijkoopen, teboes, meneboes. afkooper, m. peneboes. afkooping, vr. teboesan. afkorten, b. w. békin lebe'h pèndèq, memèndèqkan. —, aftrekken, memótong. —, eene rede bekorten, mer ing kaskan. —, woorden of zinnen afbreken, mematdhkan; afgekort, pdtah. afkorting, vr. petièndèkan. — van zeker bedrag, pötongan, tjangkolong. afkrijgen, b. w. mengambil derri dtas. —, iets doen verminderen, ddpat meng oer angkan. —, afmaken, voltooien, ddpat menjoedahkan, menjoedahi. —, een werk —, békin habis pekardjdan. afkunnen, o. w. ■— krijgen, ddpat (iböléh) di lepaskan. —, voleindigen, ddpat menjoedahkan, menghabiskan. —, een werk —, ddpat menjoedahi pekardjd-an. afladen, b. w. membongkar moewdtan, kassih toeroen moewdtan. aflandig, b. n. derri ddrat. aflangen, b. w. kassih toeroen, menoeroenkan, mengoendjoeq derri dtas. aflaten, b. w. menoeroenkan. —, vocht laten afloopen, mengalirkan. —, van den prijs, toeron har ga, kassih koerang hargdnja. —, laat af, berhèntilah, djdngan. afleenen, b. w. iemand iets —, pindjam, memindjam. afleeren, b. w. iets, meloepa-i. afleggen, b. w. van boven —, menoeronkan, angkat derri dtas. —, een' eed —, bersoempah. —, een bekentenis -—, mengdkoe. —, eene getuigenis —, membri kasjaksi-an. —, het leven —, mdti, meninggal. —, eene gewoonte —, mening- galkan adat. —, een lijk —, mengardjakan mdjit. —, rekenschap —, membri kirakira. —, wapenen, kleedingst., enz., menanggalkan. —, eene reis —, menjoedahi per- djalanan. afleiden, b. w. storen, menggangoe. —, water —, mengalirkan, menoeronkan. —, hieruit is af te leiden, derri itoe bóle'h di tarima, derri itoe böléh di rdsa. afleiding, vr. van water, sim- pdngan djer. aflekken, o. w. bertUiq-titiq derri dtas. afleveren, b.w. bdwa,tnenjardhkan. aflevering, vr. pembawd-an, pe- njardhan. aflichten, b. w. memboeka, meng ang kat, mengangkit. —, een deksel —, memboeka toetoep. —, een hoofddeksel—, memboeka topi. aflikken, b. w. djtlat, mendjUat. afloop, m. eener zaak, pengabisan. sterke — van water, bdnjir. afloopen, o. en b. w. toeroen. —, van een water, milir, Mlir. —, van een uurwerk, berhènti• afgeloopen, soedah berhènti. —, iets — te voet, berdjdlan sampé hdbis. —, een vaartuig —, mengamöki. —, een land —, mendjdrah négri. -—, van eene kaars, letjeh. ■—, van stapel, toeroen derri kalangan. aflossen, b. w. ganti, mengganti. —, een pand, teboes, meneboes. —, elkaar —, berganti-ganti. —, al zijn schulden -—, membajar habis hoetang. aflossing, vr. pengganti-an, pene- boesan, pembajdran. afluisteren, bw. mendèngar-dè- ngarkan. afmaaien, b. w. gras —, patong roempoet, memötong roempoet. afmaken, b. w. kardja hdbis, meng liabiskan, menjoedahkan. —, ombrengen, memboenoeh, memboewang. zich van iets —, meiepaskan dirtnja derri pdda. —, een brief —, mentammatkan soerat. afmaking, v. penghabisan, zie afmaken. afmalen, b. w. schilderen, be'kin pigoera, be'kin garnbar, menoelis gambarnja. afmaler, m. toekang garnbar, pe- noelis garnbar. afmatten, bw. be'kin of kardja tjapé, melelahkan; zich —, berlelah. —, verzwakken, melemahkan. afmeten, bw. (b.v. lijnwaad), oekoer, mengoekoer; geheel —, mengoekoer hdbis. —, met een maat, menjoekat, memdkar. afmeting, vr. oekoeran, soekdtan, takdran. afnemen, b.w .angkat, mengangkat. —, de tafel — na het eten, mengangkat makdnan. —, van boven, van eene hoogte, mengambil derri dtas. —, den hoed —, memboeka topi. —, iemand met geweld iets -—, merampas. —, minderen, berkoerangan. afpalen, memboewat sumpadan. afpassen, b. w. een afstand, met schreden meten, melangkdhkan. afpassing, vr. pelangkdhan. afpellen, bw. angkat koelit, koepas, mengoepas. afpersen, b. w. paqsa kassih, meminta dengan kras. afplukken, b. w. petik, gintas, memetik, menggintas. afpunten, b. w. angkat hoedjong. afreis, vr. pening gal. afreizen, b. w. berangkat, berdjdlan, berldjar. afrekenen, bw. habiskan hitoengan. africhten, b. w. mengddjar. afrollen, b. w. (bijv. lijnwaad) memboeka. —, o. w. bergoeloeng derri dtas. afronden, b. w. be'kin boendar, memboentarkan. afrukken, b. w. sintaq, menjintaq. afschaffen, b.w. boewang, lepaskan. afschaven, b. w. mengetam. afscheid, o. lep as; — nemen, minta diri. — geven, kassih lepas, meiepaskan. afscheiden, b. w. mentjerékan. afscheppen, bw. menjèndoq, men- tjeboq derri dtas. afscheren, b. w. tjoekoer, mentjoekoer. afscheuren, b. w. sówèq, róbèq. afschieten, bw. (een geweer) pasang, memasang. afschillen, b. w. koepas, boewang koelit, mengoepas, memboewang koelitnja. afschrijven, b. w. sdlin soerat, menjdlin soerat; békin köpi. afschrijver, m. djoeroe toelis. afschrik, rn. takoet. afschrikken, b. w. békin takoet. afschroeven, bw. memboekaskroep. afschudden, b.w. kirap, mengirap. afschudding, v. pengirdpan. afschuieren, b. w. sik at, menjikat. afschuimen, b. w. boewang tddjin, memboewang tddjin. —, memboewang boewih. afschuiven, b. w. naar beneden, menj ó rong toer oen. —, goed geefs zijn, tdngan terboeka. afschuren, b. w. polijsten, oepam, mengoepam. —, menggosoq. afschutsel, o. wand, dinding. —, omheining, pdgar. afschutten, b. w. békin pdgar, me- magdri, mendindingi. afschuw, m. gili, ngeri. afschuwelijk, b. n. kagilt-an. afslaan, b. w. weigeren, trdda trima. —, in prijs verminderen, toeroen harga, djatoh harga. afsluiten, b. w. toetoep koentji, mengoentji. eene kamer —, toetoep kdmar. —, niet een grendel, mengantjing. —, door verschillende soort van belemmeringen, menjdkat. —, barricadeeren, mengèmpang. afsluiting, vr. pengoentji, pengan- tjing, penjdkat, pengèmpang. afsmeken, b. w. meminta, memo- honkan. afsmeeking, vr. gebed, död. afsnijden, b. w. met een mes, pótong, memötong. —, met eene schaar, goenting, menggoenting. afsnijdsel, o.potbngan,goenttngan. afspannen, b. w. memboeka, me- nanggalkan. afspoelen, b. w. wegspoelen, ang- kat, mdkan, mengoernbah. —, reinigen, tjoetji, mentjoetji. afspraak, m. djandji, perdjandjian. afspreken, b. w. berdjandji. afspringen, b. w. (bijv. van een paard) terdjoen. -—, (van eene schuit op den wal) meloempat derri. —, van eene zaak, tijada djddi, bijv.: de zaak is afgesprongen, perkdra ttoe tijada djddi. afstaan, o. w. iemand iets —, kassih, sardhkan. afstammeling, m. envr. perandkan, toeroenan, titisan. afstand, m. djauh, djaoeh. — doen, berhènti derri pdda, meninggalkan, meiepaskan. —, iemand op een — houden, mendjaoehkan, dirinja. afstappen, o. w. toeroen, toeroen derri dtas. een paard —, kassih djdlan-djdlan koeda. afsteken, b. w. schieten, pasang, memasang. —, iem. de loef—,mendahoeloewi. —, berlajtnan dengan. afstelen, b. w. tjoeri, mentjoeri. afsterven, o. w. mditi, meninggal. afstijgen, o. w. toer oen. afstoffen, b. w. sdpoe, menjdpoe. afstooten, b. w. toelaq ka-bdwah. afstraffen, b.w. kassihsiksa, kassih hoekoem, membri siksa. afstrijken, b. w. kassih toeroen. —, een lucifer —, memantiq. afstroomen, o. w. hilir, soeroet. afstroopen,b. w. koepas, mengoepas. aftappen, b. w. toewang. •—, overtappen, sdlin. af tarnen, b. w. lostarnen, boeka pendjahttan, mèrètas. afteekenen, b. w. békin pigoera, menoelis gambarnja. aftillen, b. w. angkat, kassi toeroen, menoeroenkan. aftocht, m. perangkdtan, oendoer, kombdli. aftreden, b. w. toeroen. —, van het pad der deugd, meninggalkan djdlan kabédjikan. aftrek, m. vertier, lakoe. ■—, afkorting, pótong, tjangkólong. aftrekken, b. en o. w. pótong, memo tong. —, schillen, koepas, mengoeliti. —, eene kurk —, boeka bottol. —, van boven, mendriq derri dtas. ■—, van eene wacht, oendoer derri pdda kawal. —, de hand van iem. aftrekken, melepaslcan tdngan derri pdda órang. aftreksel, o. reboesan, koekoesan. ■— van vleesch, tim; rijst in — van vleesch, nasi tim. aftuimelen, o. w. djdtoh. afvaardigen, b. w. soeroeh. afval, m. van spijzen, sisa. afvallen, b. w. djdtoh. —, als bladeren, loer oh, tanggal. —, vermageren, djddi koeroes. — voor den tijd, goegoer. —, van boven, djdtoh derri dtas. afvallig, bijw. moertad; — worden, djddi moertad. afvallige, m. vr. orang moertad. afvaren, b. w. afzeilen, berldjar. afvegen, b. w. sdpoe, sèkkat, menjdpoe. afvillen b. w. koepas, mengoepas. afvijlen, b. w. kikir; iets —, me- ngikirkan. afvoeren, b. w. kassih mdkan. de rivier —, bdwa milir. afvorderen, b. w. mtnta dengan kras. afvuren, b. w. pasang, memdsang. afwachten, b.w. toenggoe,menanti. afwasschen, o. w. (borden, enz.) tjoetji, menjoetji, metnbasoh. afwatering, vr. sterke —, banjir, ajer bah. afwateren, o. w. mengdlir. afwegen, b.w. timbang ,menimbang. afweger, m. djoeroe timbdngan. afweging, vr. penimbdngan. afwenden, b.w .paling, berpdling. —, het gezicht —, berpdling moeka derri pada. —, de oogen —, berbdliq mdta. ■—, een gevaar —, mendjanhkan bahdja. afwennen, b. w. loepa, meninggalkan. afweren, b. w. lawan, tangkis. afwerken, b. w. kardja habis. afwerpen, b. w. wegwerpen, boewang, memboewang. —, voordeel —, membawa Idba. afwezen, o. w. djauh derri pdida. —, geëindigd zijn, habis, soedah. afwezend, b. n. trdda, tida dda. afwijken, o. w. Idloe, simpang, menjimpang. —, van gegeven bevelen, mela- loewi printah. afwijzen, b. w. trada trima, tijdda menarima, menoelaq. -—, iemand —, menghempakan örang. afwijzing, vr. penoeldkan. afwisschen, b. w. békin brissih, tjoetji, sdpoe, menjapoe. —, afdrogen, mengesat. afwisselen, b. w. toekar, menoekar, ganti, mengganti. —, o. w. bertoekar, berganti. afwisselend, bijv. nw. berbdgeibdgei. —, bijw. g anti-berg anti ; bergantiganti. afwisseling, toekdran, pergantian. — van moesson, peralihan. afwrijven, b. w. gössoq, rnenggbssöq. afwrijving, vr. penggössökan. afzadelen, b. w. memboeka sèlla, mengangkat peldna. afzakken, o. w. toeroen. —, in zakken doen, tdroh di kd- roeng, karoengkan. eene rivier —, milir, hilir. —, van den broek, geloeloer. —, van vijandelijke troepen, oendoer. afzakkertje, o. sópi, sópi tndnis. afzeggen, b. w. btlang trdda. afzeilen, b. w. berlajar. afzenden, b. w. goederen —, kirim barang, mengirim bdrang. jemand —, soeroeh sa-örang. afzender, m. orang jang mengirim. afzending, vr. kiriman, soeroehan. afzetten, b.w. angkat, mengangkat. —, bedriegen, pedajd-in, menipoe. —,ontslaan, kassih lepas,menoelaq. —, een lichaamsdeel, mengoedoeng- kan, mengerat. afzetter, m. bedrieger, penipoe. afzien, o. w. bdliq moeka. —, laten varen, meiepaskan. afzichtelijk, b. n. kagillian. afzichtig, b. n. zeer leelijk, djelèk sakdli. afzijn, o.w. dda djauh, zie afwezen, afzijpelen, o. w. berhiliran. afzitten, o. w. afstijgen, toeroen. verwijderd — van . . ., doedoeq djauh derri pdida. afzonderen, b. w. afscheiden, tjeré, mentjerékan, mendjauhkan. —, afdeelen, bdgi, bahdgi. geld —, sakoekan oewang, menjim- pan oewang. —, zuiveren, soetjikan. —, zich — (boetedoening), bertdpa. —, voor later, mentjddang; voor den ouden dag -—, mentjddang toewa. afzondering, vr. pertjeréan, tdpa. afzonderlijk, b. n. satoe-sdtoe. —, overal verspreid, tjeré-beré. ieder —, mdsing-mdsing. agaat, m. bdtoe dkik, bdtoe sjaboe. agar, m. zeegewas, agar-dgar. agent, m. wdkil, polmak. — zijn, djddi wakil, djddipolmak. —, tot -— aanstellen, mewakilkan. agio, o. opgeld, persen, bdsi. agiteeren, b. w. iem. onrustig maken, mengddoeq. agurk, vr. ketimoen, timoen tikoes. ingelegde —•, atjar ketimoen. aï, tusschenw. adoeh. ajuin, m. bdwang, bdwang poetïh, bdwang mérah, bdwang besaar. akelig, b. n. ngeri. —, eenzaam, sepi. aker, m. wateremmertje, timba. —, op vaartuigen, tjanting. akker, m. Iddang, tdnah, bendang. —, rijstland, sawah. —, tuin, kebon. akkerbouw, m. peroesdhan tdnah. akkermaalsbosch, o. beloekar; (jong hout) beloekar moeda; (oud hout) beloekar toewa. akkoord, o. perdjandjian. akkordeeren, b.w. berdjandji. akte, vr. soerat perdjandjian. aktie, rechtsvordering, ddwa. al, b. n. geheel, samoewa, segalla. al, bijw. reeds, soedah, telah; bijv.: al gegeten, soedah mdkan. — te, terldloe, terldloe dmat. alarm, o. roesoe, gempar, haroebiroe. alarmblok, o. thony-thong. op het—slaan,poekoel thong-thong. alarmsein, o. semboejan. albast, o. bdtoe poewalam. albedil, m. drang tjerèwèt. albino, m. drang tsaboen, drang balar. aldaar, bijw. (ver af), di sdna. —, (dichtbij), di sitoe. aldus, bijw. baginij •— en alzoo, bagitoe-bagini. aleer, bijw. lebéh doeloe; voor en —, doeloe derri pdda. alhier, bijw. di sini, sini. alhoewel, voegw. maskipoon, kendatilah. alle, b. n. segalla, samoewa, sakalian. —, allen te samen, samoewanja poenah. alledaagsch, b. n. kapdlang. —, niet —, boekan kapdlang, boekan bdrang-bdrang. —, dagelij ksch, sahdri-hdri, sa- btlang hdri. alleen, bijw. louter, beldka; bijv.: — zilver, beldka péraq. —, slechts, sddja, samdta-mdta. —, afzonderlijk, berasing. —, zonder hulp, sendïri. —, niet vergezeld van anderen, sa-örang-órang. allegaar, bijw. samoewa sakddi. allegaartje, o. van alles wat, tjarnpoeran. —, kaartspel, permajtnan karto. allemansgek, m. permajtnan segalla drang. allerlei, b. n. roepa-roepa, segalla roepa, pelbdgei. allerliefst, b. n. schoon, bdigoes, terldloe éloq. alleszins, bijw. sakdli-kdli. alom, bijw. koeliling, di mdnamdna. aloud, bijw. dahoeloe-kdla. alreeds, bijw. soedah, telah. als, voegw. zoo—,seperti, laqsdna. —, indien, kaloe, djikdloe, djika. —, wanneer, apabila, tatkdla. alsdan, tatkdla itoe. alsmede, bijw. djoega, sabagei lagi, dan lagi. alsnog, bijw. sakdrang djoega. alsof, bijw. seperti, sabagei, rasdnja. altaar, o. (Chin.) njölo. — voor reukwerk, me'djah pedoepd-an. altegader, bijw. sdma sakali, sa- kalian. altemet, bijw. barangkdli. althans, bijw. semadja. altijd, bijw. al den tijd dat..., salamdnja. —, van — her, derri salamdnja. — geweest, memang bagitoe. —, doorgaans, santidsa, senantidsa. altoosdurend, bijw. kekal. aluin, m. tawas. aluinwater, o. dj er tdwas. alvast, bijw. soedah-soedah. alvorens, bijw. lebéh doeloe, sabelom. alwaar, bijw. di mdna, mdna, tampat. alweder, bijw. lagi sakali. —, terug, kombali poela. alzoo, bijw. bagitoe, demikiën. —, naardien, vermits, sebab. —, derhalve, sebab, tegal. amandel, m. inl. boewah kandri. ambacht, o. pekardjd-an, pégangan. —, wat is zijn —, apa pekardjdannja; (van ambtenaren) apa pégangannja. ambachtsman, m. toekang, pandei. amber, m. ambar. ambt, o. djabdtan, pêgangan. ambtenaar, m. pridhi, gewoonlijk, antenaar; penggdwé. amen, bijw. amin. — zeggen, mengatdkan amin. — zeggen, iets beamen, mengamini. amfioen, m. apioen. bereide —, mddat. -—, schuiven, minoem mddat. amfioenpijp, vr. tjangklong, boe- loeh mddat. ananas, vr. ananas, ndnas. ander, b. n. Idjin, lagi. —, om den —, berselang-selang ; bijv. om de —e week, berselangselang dominggo. —, op eene —e plaats, ditampat lajin. anderhalf, b. n. en telw. sdtoe satèngah, tèngah doewa. andermaal, bijw. sakdli lagi. —, tweede maal, kadoewa kalinja. ■—, op eenen anderen tijd, lajin kali. andermans, spreekw. lajin drang poenja, drang lajin. anders, bijw. lajin, Idjin roepa. —, niet — dan, melajinkan; sa- mdta-mdta. anderszins, bijw. lajin artinja, tjdra lajin. andijvie, vr. andéwi. angel, m. sangat. —, om te visschen, rndta kdjil. angst, vr. ongerustheid, tjinta soesah hdti. —, vrees, tdkoet. angstig, b. n. bertjwta, pendkoet. anijs, m. ddas rndnis. anjelier, vr. boenga taloeki. anker, o. djangkar, sauh. ankeren, o. w. boewang djangkar. ankerplaats, vr. laboehan. ansjovis, m. ansjovis. antwoord, o. sdhoetan, djduab. — op brieven, baldsan soerat. ■— vragen, minta kdbar. antwoorden, b. w. menjdhoet, men- djdwab; membdlas soerat,. —, niets meer te — hebben, kahabisan djawabnja. apengezicht, o. moeka monjèt. apenkuur, vr. thigkah monjèt. apostel, m. rasoel. apotheek, vr. roemah ubat. apotheker, m. toekang óbat. appèl, o. in rechtszaken, pindah bitjdra; boewah toeffah. appelleeren, o. w. menjongsong. appetit, m. selera; een —elijke (graage) maag, jiroet, Idpar. applaudiseeren, iem. —, menjoe- rdki. april, m. april. arabië, o. tdnah drab. arabier, m. drang drab. arak, m. araq. arbeid, m. kardja, oesaha. arbeiden, b.w. bekardja, beroesaha. arbeider, m. koeli, drang oepdhan. arbeidsloon, o. oepah. —, maandloon, gddji. arbeidzaam, b. n. rddjin, soeka kardja. arbeidzaamheid, vr. karadjinan. archipel, m. goegoes poeloe-poeloe. areka, vr. pinang. arend, m. boeroeng radja wdli. arglistig, n. b. bertipoe. argwaan, m. wantrouwen, sangka, sjak. — koesteren, menjangku, menaroh sjak. arm, m. tdngan, Idngan. rechter —, tdngan kdnan, Idngan kdnan. iiniter —, tangan kirt, langan kirt. ■—, rivier —, dnaq soengei, bd- tang soengei. arm, b. n. behoeftig, miskin, papa. dood —, pbtol sakdli. — maken, papa kan, békin miskin. — worden, djddi miskin, djddi papa. armband, m. gelang. armhuis, o. roemah miskin, balei derma. armoede, vr. melarat, kapapd-an. armpijp, m. toelang langan. armstoel, vr. karossi (korst) per- sandaran. armzalig, b. n. tjeldka. —, boeroeq; een —e woning, roemah jang boeroeq. aroma, o. hdroem bawoe. arrowroot, o. sagoe blanda. arsenaal, o. gedong sindjdta. arsenik, o. warangan, barangan. artikel, o. fatsal. artillerie, vr. mariam. — officier, opsir mariam. artillerist, m. tsoldddoe mariam. arts, m. doekoen, thdbib. artsenij, vr. obat. — als tegengift, pendwar. — drank, óbat minoem. as, vr. as, indjin. asch, vr. hdboe, aboe. heete —, bdra. in de — leggen, membdkar. aschbak, m. tampat hdboe. aschbezem, m. penjdpoe hdboe. aschgrauw, b. n. kalaboe. aschkleur, vr. warna hdboe. aschregen, m. hoedjan hdboe. aschschop, vr. sekop hdboe. asperge, vr. sepèrsi, akar farsi. aspunt, o. qoethoeb. aterling, m. dnaq soendal, dnaq h dram. athmospheer, m. hdwa, oeddra. atoom, vr. loeloeh. audiëntiezaal, vr. balerong, peng- haddpan. augurk, m. timoen tikoes. avanceeren, b. w. menampil. avond, m. sóré, petang. —, als het licht aan is zegt men, mdlam. avondeten, o. makdnan mdlam. avontuur, o. oentoeng. gunstig —■, oentoeng bajiq. ongunstig —, oentoeng djdhat. avonturier, m. drang jang tjahdri oentoeng bujik. azië, o. dsia. azijn, m. tjoeka. azijnachtig, b. n. masam, usam. azijnstelletje, o. tampat tjoeka. azijnflesch, vr. bóttol tjoeka. azuur, b. n. hemelsblauw, biroe Idngit, biroe lawt. —, lazuur, lazoewardi. B. baadje, o. bddjoe. —, zonder mouwen, bddjoe póköq. —, van sits, töro, bddjoe tóro. —, van zijde, lang afhangend, bddjoe kadjdri. —, dat van voren open is, bddjoe belah ddda. —toe —, bddjoe koeroeng. —, soort vrouwen—, bddjoe seroedja. baai, vr. (wollenstof) kdjinpdnas, kdjin boeloe. baai, vr. (zeeboezem) teloq. baak, vr. tanda, tiang tanda. —, vuurbaak, tanda dpi. baal. vr. bdban, boengkoesan, kampil. —, groote zak, kdiroeng besaar, goeni. baaidoek, o. kdjin kdroeng. baan, vr. weg, djdlan. —, breedte van stoffen, ladjoer, lérang. ren -—, baldpan. heer —, djalan besaar. ■—, 'n zaak op de lange — schuiven, melambatkan soeudtoe perkara. baar, b. n. open, bloot, rambang. baargeld, o. oewang kontan. baar, vr. golf, oembaq, gelombang. —, m. nieuweling, örang baroe. —, vr. draagbaar, tandoe. —, vr. staaf, bdtang. baard, m. djenggoet, djanggoet. —, ring —, tjambang bawoeq. —, stekel, doeri. baardeloos, b. n. tijada berdjanggoet. baardig, b. n. rdmoes. baardscheerder, m. toekang tjoe- koer, pentjoekoer. baardtangetje, o. sepit, angkop. baarlijk, b. n. betoel, soenggoeh. baarmoeder, vr. kandoeng. baas, m. toekang, pandei. baat, vr. winst, laba, oentoeng. —, nut, goena. —, hulp, pertoeloengan. baatzucht, vr. kakikiran. baatzuchtig, b. n. kikir. babbelaar, m. Itda pandjang, örang geldtak. babbelen, o. w. toetoer, bertoetoer. bad, o. permandi-an. —, badplaats, tampat mandi. baden, o. en b. w. mandi, stram, berstram; memandtkan, menjirarnkan. —, een lijk —, mandi majït. —, in tranen —, bertjoetjoeran djer mdta. badkamer, vr. kdmar mandi, biliq permandian. badkuip, vr. kang mandi, pdsoe. badwater, o. djer mandi. bagage, vr. bdrang-barang drang berdjdlan, koelakdsir. bagagewagen, m. pedati. baggeren, b. w. gdli loempoer. bak, m. om borden af te wasschen, pdsoe. —, van hout, doelang. —, van metaal, bdtil. -—, blad om het eten op te brengen, tdlam (ook schenkblad). —, voeder — voor vee, paloengan. bakboord, o. kirt prahoe, kiri kapal. baker, vr. bdboe kring; doekoen, bidan (beide laatste tevens vroedvrouw). bakeren, b. w. membedoeng. bakermat, vr. tampat djddi. bakerspeld, vr. jjeniti besaar. bakje, o. napje, tjepoe. bakkebaard, m. tjambang, zie baard. bakken, b. en o. w. mdsaq. —, in den oven of op het vuur, bdkar, membdkar. ■—, in de pan, górèng, menggorèng. —, in vet of boter, rendang, merendang. bakker, m. toekang róti. bakoven, m. tdnoer, ddpoer. bakpan, vr. koewdli,penggorhigan. baksel, o. bakdran, gorèngan, rendangan. bakspier, vr. (zeev.) timbdngan prahoe. baksteen, vr. bdtoe bdta, bdtoe bdkar. baktrog, m. perdkoe. bal, m. billardbal, hola. bal, o. danspartij, bdla, pèsta dangsa. balans, vr. timbdngan, naratja. —, chineesche —, ddtjing. — aan weeftouw, kajoe pandjang, tjanang. baldadig, b. n. stout, nakkal. —, vermetel, brani. balein, o. balin; oerat insang. balie, vr. waschtobbe, pdsoe. balk, m. ballok, bdtang kajoe. —, vloer —, geldgar. —, waarop een dak rust, toetoep djenang. —, waarop de dekbalken rusten, sinta. balken, o. w. als kinderen doen, meloeloeng. balkon, o. langhart. (Chin.) balkweger, vr. (zeev.) genggang di bdwah. ballast, m. toelaq bara. —, innemen, moewat toelaq bara. balletje, o. pil, oental, gintal. —, bereide opium, tikei. ■—, voor een blaasroer, dnaq soempitan. balling, m. drang boewangan. baloorig, b. n. misnoegd, sdkit hdti, membdwa hdti. balsamine, vr. boenga patjar djer. balsem, m. minjaq bawoe-bawoe- an, minjaq raqsi. balsemen, b.w. memboeboeh minjaq bdwoe-bawoe-an. —, een lijk -—, meraqsi majit. balspel, o. inl. —, sepaq rdga; dit spel spelen, bermdjin sepaq rdga. balsturig, b. n. kras hdti, tegar. balzak, m. tampat boewali pelèr. balziekte, vr. waterzuchtige zwelling, sakit pasang-pasang. bamboe, o. bamboe, boeloeh. —, doornachtige —, bamboe doeri. banaan, vr. pisang. band, m. al wat bindt, ikat. — o. touw, tali. —, lint, fita, pita. —, bindmiddel, pengikat. —, om het een aan het ander vast te binden, tambatan. —, hoepel, simpei. — van een boek, djilid. —, liefde -—, tambatan hdti. —, verband, ikdtan, perhoeboengan. banddoek, vr. kdjin koeda. (Bat.) bandelier, m. koppel, tdlipedang. bandrekel, m. loom mensch, drang pemalas. banen, b. w. (bijv. eenen weg —) békin sadija, menjadijakan. —, den weg openen, memboeka djdlan. bang, b. n. bevreesd, tdkoet. —, schrikachtig, pendkoet. — maken, békin tdkoet, menakoeti. ■— worden, djddi tdkoet. bank, vr. kanapé, bangkoe. — van gespleten bamboes, balébalé. —, zand —, lanjoe. —, van leening, pegadéan. —, zitplaats in het algemeen, tampat doedoeq. —, ter bewaring van geld, bank. bankactie, vr. soerat bank. banket, o. suikergebak, manisan. bankgeld, o. oewang bank. banknoot, vr. oewang bank. —, papiergeld in 't algemeen, oewang qarthas. banneling, m. zie balling, drang boewangan. bar, b. n. kaal, kring. —, koud, guur, dingin, sedjoek. barbier, m. toekang tjoekoer. baren, b. w. berdnaq, bersalin. —, veroorzaken, békin, mengaddkan. bark, vr. barkschip, barrik, kapal tèngah tiga tijang. barkas, vr. groote sloep, sampan besaar. barmhartig, b. n. kaséhan. barsch, b. n. bingis. barst, m. in glas, aardewerk, enz. retak, retdkan. —, spleet, tjelah. —, in de handen, retak, rekah. barsten, o. w. meretak, merekah. bas, m. speeltuig, bas. bast, m. schors, schil, koelit. — der kokosnoot, saboet. —, opperhuid, djangat. basta, bijw. soedah, soedahlah. bastaard, m. hoere kind, dnaq soendal, djddah. —, kind van een bijzit, dnaq kandaq. bataljon, o. bataljon, pasoekan. baten, o. w. bergoena. —, wat baat het, apa goenanja. —■, het baat niet, tijdda bergoena lagi. batterij, vr. verschansing, bèntèng, koeboe. bazuin, vr. trompet, selomprèt, nafïri. beambte, m. ambtenaar, pridhi, penggdwé. beangst, b.n. ongerust, katakoetan. —, bekommerd, bertjintakan. beantwoorden, b. w. bdlas, sdhoet, menjahoet, mendjdwab. —, een brief —, membdlas soerat. —, een groet —membdlas sdlam. —, overeenkomen met, satoedjoe dengan. — aan, bersamboetan. beantwoording, vr. baldsan, sa- hoetan, djawab. bearbeiden, b. w. mengardjakan. bebloed, b. n. berloemoer dengan darah. beboeten, o. w. mendendd-i. beboet, kena denda, didenda. bed, o. bultzak, bolsak, kdsoer. — in een tuin, pe'tak. —, (eener rivier) dalamnja kali, toebir soengei. —, slaapplaats, tampat tidor, petidoeran. bedaagd, b. n. bejaard, toewa. bedaard, b. n. senang, senang hditi. —, stil, diam ; van toorn, pddam. —, deftig, santoen. — en' ingetogen, sopan santoen. -—, van wind, regen, gemoedsaandoeningen, tedoeh. -—, zachtjes aan, plan-plan, per- Idhan-ldhan. bedachtzaam, b. n. voorzichtig, dti-dti, bidjaqsdna. bedanken, b. w. trïma kassih. —, weigeren, trada trïma. bedaren, o. w. djddi senang. —, b. w. békin diam, endap. beddegoed, o. bdrang-bdrang tampat tidor, tilarn dan bantal. bedeesd, b. n. verlegen, m&loe. bedekken, b. w. toetoep, menoetoep. bedekking, vr. drang djdga. bedelaar, m. drang minta-minta. bedelen, b. w. minta-minta, minta derma. bedelmonnik, m. darwisj, fdkir. bedelven, b.w. timboes, menimboes. —, bedolven, ditimboes. bedelvolk, o. drang minta-minta. bedenkelijk, b. n. (— ziek) sdkit pdjah. bedenken, b. w. overdenken, me- mikirkan; pikir. —, zich—, overwegen, menimbang. —, zich niet lang —, tijdda pikir Idma-lama. ■—, o. beraad, timbdngan, bitjdra. -—, rijp —, timbdngan jang tsah. bederf, o. verrotting, kaboesoekan. —, beschadiging, karoesakan. bederven, b. w. békin roesaq, me- roesaqkan. —, tot bederf overgaan, djddi boesoeq. —, tot bederf doen overgaan, memboesoeqkan. ■—, bedorven, boesoeq, roesaq. bedevaart, vr. hadji, ter — gaan, ndjiq hadji. bedevaartganger, m. hadji, drang hadji. bedgenoot, m. slaapkameraad, teman tidor. bedgordijn, o. kalamboepetidoeran. bediende, m. huis —, boedjang, boe- daq, djongos. —, loon —, órang oepahan. —, tafel —, peldjan. bediendenkamer, vr. kamar djon- gos; peboedjdngan. bedienen, b. w. meidjan ;melajdni. ■—, zich van spijs —, mengambil derri pada makanan. —, zich van iets —, memdké. bediening, vr. peldjan. —, ambt, waardigheid, djabdtan, djawdtan. beding, o. overeenkomst, djandji. bedingen, b. w. berdjandji, békin djandji. bedlegerig, b. n. berbaring-baring sdkit. bedoeling, vr. wil, mdivoe, niat. bedompt, b. n. vochtig, bdsah. bedorven, b. n. roesaq, boesoeq. ■—, van eieren, tembelang. —, van het bloed, bdjoe. —, geheel —, rembas. bedrag, o. djoemlah, bilangan. bedragen, b. w. beloopen, djoemlahnja. bedreigen, b. w. antjam, mengantjam. bedremmeld, b. n. bedeesd, mdloe. bedreven, b. n. ervaren, bisa, mengarti, pandei. bedriegen, b. w. perdajdkan, tipoe, mentpoe. —, zich —, menipoekan dirinja. bedrijf, o. daad, perboewdtan. —, in een tooneelspel, babakkan. —, werk, pekardjd-an. bedrinken, b. w. memaboqkan dirinja. bedroeven, b. w. békin sdkit hdti. bedrog, o. tipoe, perdajd-an. beducht, b. n. tdkoet, katakoetan. beduiden, b. w. aanwijzen, toendjoeq, menoendjoeq. Badings, Mal.-Holl. Woortlcnb., 7e dr —, doen begrij pen, kassih mengarti, mengartikan. bedwelmd, b. n. duizelig, poesing kapdla, pening kapala. bedwelmen, b. w. memaboki. bedwingen, o. w. mendhan, menahdni. —, zich —, menageeren, pantang. beëedigen, b. w. soempah. beëediging, vr. persoempahan. beëindigd, b. n. selesei. beëindigen, menjoeddhi, menjoedahkan. beek, vr. kali ketjil, aliran, dnaq soengei. beeld, o. afbeeldsel, gambar. been, o. toelang. —, gebeente, toelang-toelangan. ■—, een — of graat in de keel krijgen, katoelangan. —, lichaamsdeel, kaki. —, op één — staan, berdiri kdki toenggal. beenachtig, b. n. katoelang-toeIdngan. beenbreuk, vr. patah toelang. beenen, b. n. derri pada toelang, toelang. beenig, b. n. bertoelang. beenvlies, o. saldpoet toelang. beenblok, o. voor gevangenen, belok, pasoengan. beer, m. waterkeering, bandoengan. —, (dier) beroewang. beest, o. bindtang. —, als scheldnaam, bindtang, sjéthan. beestenstal, m. koestal, kandang sapi. beet, m. hap, gigit. ■—, een mondvol, sa-soewap. — hebben, bedotten, majindódoh, menipoe. beetje, o. sedikit, sedikit sddja. —, bij beetjes, sedikit-sedikit sakdli. beetpakken, b. w. menangkap, me- mégang. beetwortel, m. biet. befaamd, b. n. besaar, dapat ndma besaar, terndma, kanamd-an. begaafd, b. n. pintar, boediman. zeer —, pintar sakdli, pandei. begaan, b. w. doen, boewat, memboewat. —, aangedaan zijn, sajang, sdjang akan. -—, betreden, mendjal&ni. —, stil laten -—, mendijamkan. —, met iem. —zijn, peloe, sdjang akan. begeeren, b. w. ingin, Mdam. —, wenschen, mentjita. begeerig, b. n. ingin. begeerte, lust, nafsoe; lust naar..., ingin. begeleiden, b. w. ikoet, mengikoet; mengiring; menhantarkan. begenadigen, b. w. kassih ampon, mengampoeni. begeven, bw. schenken, bri, kassih. zich op reis —, berangkat, berdjdlan. zich naar huis —, poelang. zich ergens heen —, pergi, pigi. zich naar iets —, toedjoe, menoedjoe. zich in het huwelijk —, kdwin. begieten, b. w. stram, menjiram. —, planten, enz. —, mendiris. begieting, vr. penjirdman, pendirisan. begiftigen, b. w. kassih, membri. begin, o. oorzaak, aanvang, moela, awal, permoeld-an. — van den regentijd, hoeloe moesim hoedjan. —, als in het —, sarnoela. —, van het — begin tot het einde, derripadapermoeld-anjadatang kapdda kasoedahannja. beginnen, b. en o. w. moeld-i. •—, wat zal ik —, apdkah dajdkoe. beginsel, o. moela, permoeld-an. begluren, b. w. mengintip, meng hinté. begraafplaats, vr. pekoéboeran. begraven, b. w. tdnam. begrafenis, vr. katandman. begrensd, b. n. dda watas. begrijpelijk, b. n. duidelijk, trang. begrijpen, b.w. verstaan,mengarti. —, verkeerd —, sdlah mengarti. —, bevatten, moewat; begrepen zijn in, termoewat, mdsoq. ■—•, iemands woorden -—, menangkap kdta drang. begrip, o. verstand, akal boedi. —, gevoelen, penddpat, rdsa. —, vermogen om te begrijpen, pengartian. begroeten, b. w. kassih tdbé, membri sdlam. —, elkander—, bersdlam-saldman. begroeting, vr. tabéh, sdlam. begrooten, b. w. taxeren, menilei. begrooting, vr. niléjan. begunstigen, b. w. mengaroenijd-i. begunstiging, vr. karoenïja. behagelijk, b. n. énnaq, mdnis. behagen, o. w. soeka. — scheppen in, soeka akan; berkman akan. — aan iemand, berkenan kapdda. —, o. soeka, kenan. behalen, b. w. verkrijgen, berólêh, dapat, menddpat. —, winst —, menddpat oentoeng. —, de overwinning —, beróléh kamendngan. behalve, bijw. envoorz,,melinkan, meldjinkan, hanja, katjoewdli. alles — dat, samoewanja meldjinkan itoe. behandelen, b. w. pègang, memègang, mendjdbat, memperboewat. —, eene zaak —, melakoekan soewdtoe perkara. -—, een onderwerp —, membitja- rdkan soew&toe perkara. —, schielijk iets —, mereboet. —, iets goed of kwaad —, ber- Idkoe dengan. behandeling, vr. kalakoewan, per- boewdtan. behangen, b. w. gantoeng, meng- gantoeng. —,niet behangselpapier, menèmpèl. behangsel, o. van een bed, kalamboe. behartigen, b.w. djaga bajiq-bdjiq, memeliardkan. beheeren, b. w. pégang, memègang. behelpen, w.w. menoeloeng dirinja. behelzen, bevatten, moewat. —, van brieven, geschriften, boenjïnja. behendig, b.n. vlug, pantas,tjepat. behoeden, b. w. piara, palihdra. behoedmiddel, o. talisman, djtmat. behoedzaam, b. n. omzichtig, dengan ingat-ingdt, bidjaksdna. behoefte, vr. kakoerangan, hadjat. zijn — doen, boewang djer, ka- soengei. behoeven, b. w. koerang. niet —, tra oesah, tr'oesah. ■—, wat behoeft dat, dpagoenanja. behooren, o. w. patoet, hdroes. —, toebehooren, ampoenja. behoud, o. heil, saldmat. —, redding, pertoeloengan. behouden, b. w. pégang, simpan. — reis, goede reis, saldmat dj&lan. behoudens, voorz. meldjinkan, melinkan, katjoewdli. beide, b. n. doewa, berdoewa. een van —, sd toe derri doewa. alle —, doewa-doewa, kadoewdnja. beitel, m. pdhat. bejaard, b. n. toewa. bek, m. snavel, tjötoq, pdroh. —, van een viervoetig dier, moeloet. bekaaid, b. n. kamaloewan. — uitkomen, monjos. bekakken, b. n. memberdki. bekaden, b. w. menorap. bekampen, b. w. meldwan. bekappen, b. w. een huis —, mem- boeboet dtap. bekeeren, zich —, bertóbat. bekeering, vr. töbat. bekeerling, m. órang bdroe mdsoq agdma; (tot Chr.) drang mdsoq tserdni; (tot Mah.) órang mdsoq Islam. bekend, b. n. tahoe, bertdhoe. — maken, membri tahoe; kassih tdhoe. met iemand — zijn, berkenal dengan; met elkander — zijn, berkenal-kendlan. — zijn, weten, kenal. bekendmaken, eene tijding, me- wartdkan, mengchabarkan. bekendmaking, vr. publicatie, soerat bapernjatd-an, soerat maloemat. bekendwording, vr. kdbar, wart-a. bekende, m. en vr. kenalan. bekennen, b. w. erkennen, mengakoe. —, belijden, membawa iman. —, zonden —, mengakoe dosa. —, misslag, ongelijk —, mengakoe sdlah. —, gemeenschap hebben met. . ., satoeboeh dengan. bekentenis, vr.pengakoewan, ikra l. beker, m. glas, pidla, kebok. bekijken, b. w. tèngoq, menèngoq. —, bijv., een danspartij, nontong. bekken, o. groote kom, mangkoq besaar. ■—, metalen instrument, gong. —, van een omroeper, bande, tjanang. bekkeneel, o. tengkoraq, batoe kapala. bekladden, b. w. békin kótor, meloemoer. 4* —, vlekken maken, békin nóda. —, iemands naam —, memboe- soekkan ndma órang. beklagen, b. w. s&jang-in, menjajdngi. beklauteren, b. w. beklimmen, pandjat, memandjat, ndiq. bekleeden, b. w. paké, memdké. —, voeren, meldpis; een vaartuig -—, meldpis kapal. ■—, overtrekken, menjdloet. —, iemands plaats —, djadiganti, mengganti. —, omwikkelen, membdbat. bekleedsel, o. lapisan, saloetan. ■—, foudraal, sarong. beklemd, b. n. sesaq. —, van borst, sesaq ddda. — van gemoed, soesah hdti, bertjinta. beklimmen, b. w. ndjiq, pandjat, memandjat. beknibbelen, b. w. tdwar terldloe dmat, tdwar terkdloe kikir. beknopt, b. n. simpan, ringkas. beknorren, b. w. meredik. bekoelen, b. w. békin dingin, men- dinginkan. ■—, o. w. djddi dingin. —, van drift, pddam. bekomen, b. en o.w. ddpat, beroléh. bekommerd, b. n. soesah hati, bertjinta. bekommering, vr. soesah hdti, tjinta hati. bekomst, vr. kinnjarlg. ■—, zijn — hebben, soedah kinnjang. —, meer dan zijn — hebben, terldloe kinnjang. bekoorlijk, b. n. bevallig, bdgoes, mdnis. e'loq, djoewita, djelita. bekorten, b. w. békin pèndèq, me- mèndèqkan. bekostigen, b. w. bdjar belandja, membelandjdkan. bekreunen, w.w. perdoeli. —, zich om iets —, perdoeli akan. bekrimpen, w. w. meng koerangkan belandjanja. bekrompen, b. n. koerang, tjoekoep. —, kakoerangan. -—, klein, ketjil. ■—, kort, pèndèq. een — huis, roemah ketjil. bekroonen, b. w. met een prijs —, membri pembaldsan, mengaroenidkan tanda kahormdtan. bekroning, vr. pembaldsan. bekruiden, b. w. tdroh boemboe. bekuipen, b. w. toetoep di ddlam tong. bekuiping, vr. (fig.) tipoe ddja. bekwaam, b. n. bedreven, bisa, pintar, pantei. —, ter bekwamer tijd, pdda mdsa jang senang. —■, niet —, beschonken, mdboq. -—, geschikt, patoet, Idjiq. bekwaamheid, vr. kabisd-an, ka- pandéjan. bekwamen, b. w. leeren, mengddjar. bel, vr. lótjèng, ginta. —, libel, waterbel, gelèmboeng. beladen, b. w. — zijn, moewat. —, een wagen, enz., memoewatkan. — zijn met schulden of zonden, tinggdlam. belagen, b. w. mengddang. belang, o. nut, goena. —, voordeel, oentoeng, Idba. —, van —, pintang, berat (brat). ■—,eene zaak van—,perkara besaar. -—, van geen —, kapdlang. belangen, b. w. akan, kena. belangloos, b. n. toeloes, moerah. belangrijk, b. n. besaar, pintang. belasten, b. w. beladen, moewat. —, opdragen, soeroh, pesan. belastering, vr. pittenah, oempatan. belasting, vr. béja, tjoekêi. beleediging, b. w. bentjdna. beleefd, b. n. tahoe adat. beleefdheid, vr. — bewijzen, kas- sih hormat, membri hormat. belegen, b. n. oud, toewah. belegeren, b. w. kepoeng, mengepoeng. beleggen, b. w. toetoep, menoetoep. met dakriek —, tdroh dtap, mem- boeboeh dtap. —, eene vergadering —, memboe- wat bttjdra. —, gelden —, memboengakan oewang. belegsel, o. galon, passemén. beleid, o. iikal, akal bitjdra. belemmeren, b. w. hé kin soesah, sangkoet, menjangkoet. belet, o. trdda sampat. —■ vragen, bertdnja kaloe sampat. beletten, b.w. menègah, memdlang. beletsel, o. barang kasangkoetan. beleven, b. w. ondervinden, tahoe melihat. belhamel, m. kapdla brandal. believen, o. w. soeka, soedi. bellen, o. w. menggöjang lótjeng. belofte, vr. djandji. —, het beloofde, perdjandjian. beloonen, b. w. vergelden, bdlas, memb&las, gandjar. belooning, vr. balasan, gandjaran. beloopen, b. w. inhalen, soesoel, menjoesoel. —, bedragen, djoemlah. beloven, b. w. berdjandji. in schijn—,poera-poera berdjandji. belover, m. drang jang berdjandji. belroos, vr. sakit bangkaq pipi. beluisteraar, m. drang jang pd- sang koeping. beluisteren, b. w. pdsang koeping, memasang telinga. belusten, o. w. benieuwen, soeka tahoe. bemachtigen, b. w. vermeesteren, menang. bemanning, vr. scheepsvolk, matros-matros, dnaq prahoe, dnaq kap al. bemerken, b. w. lihat, melihat, menddpat tahoe. bemiddeld, b. n. kdja, hartdwan. bemind, b. n. di soeka, terkaséh. beminnen, b. w. kdse'h, tjinta. . —, van iets houden, soeka. —, verliefd zijn, birdhi. bemoedigen, b. w. kassih hdti. bemoeien, w.w. tjampoer,perdoeli. bemorsen, b. w. kardja kotor, mengbtorkan. benaaien, b. w. mendjahiti. benadeelen, b. w. lx'kin roegi, meroegikan. benaming, vr. ndma. benauwd, b. n. sesaq, sempit. bende, vr. verzameling, pekoem- poelan. —, troep, pasoek, kdwan. — soldaten, pasoekan. beneden, voorz. en bijw. di bdwah. van —, derri bdwah. — den wind, di bdwah Angin. —, naar — gaan, toeroen, toeroen kabdwah. benedeneinde, o. bawdhnja. — van een bed, enz., toempoewan. benedenste, bijw. jang di bdwah sakdli. benemen, b. w. nemen, ambil. met geweld —, rampas, merampas. het leven—, boenoeh,memboenoeh. benevens, voorz. serta, dengan. benieuwen, onp. w. soeka tahoe, kapèngin tahoe. benijden, b. w. berdengké. benoodigd, b.n. koerang, berhddjat. beoordeelen, b. w. kira-kirdkan, mendjangka. bepaald, b. n. tentoe. bepalen, b. w. tentoekan, menentoekan. bepaling, vr. vaststelling, parintah. beperkt, b. n. eng, sesaq. beplakken, b. w. tempèllin, menèmpèli. beplanten, b. w. tandm-in, menanami. beplanting, vr. (de daad) penandman. —, plantaadje, tandman. beploegen, b. w. meloekoe-in, me- nanggdla. beprikken, b.w. de huid —, tjdtjat. beproeven, b. w. tjöba, mentjöba. beraad, o. timbdngan, bitjdra. beraadslagen, b.w. doedoeq bitjdra, berbitjdra. beraden, w.w. berpikir-pikir, ber- pikir ddlam hatinja. —, overwegen, timbang-menimbang. beredderen, b. w. mengatoerkan. beredeneeren, h.w. membitj ar dkan. bereid, b. n. sadlja. ■— zijn, bersadija. bereiden, b. w. békin sadlja, me- njadijakan. bereids, bijw. reeds, soedah. bereidwillig, b. n. soeka toelong, dengan soeka. bereiken, b. w. verwerven, ddpat, menddpat. berekenen, b. w. kira-kira. berg, m. goenong. bergbewoner, m. drang goenong. bergeend, vr. bèbèq manila. bergen, b.w. van goederen, simpan. bergplaats, vr. tanipat simpan bdrang. bericht, o. tijding, kabar, warta. berichten, b. w. bericht geven, kassih kabar, mewartakan. berispen, b. w. kassih adjar, men- tjeldkan. berisping, vr. adjdran. beroemd, b. n. besaar, ternama. beroep, o. bedrijf, pekardjd-an. —, kostwinning, pentjari-an. —, ambt, djabdtan. berooven, b.w. rampas, merampas. —, stelen, tjoeri, mentjoeri. —, van het leven —, memboenoeh. berouw, o. sesal; — hebben, ber- sesal. berst, m. retaq. bersten, o. w. meretaq. —, breken, pitjah. berucht, b. n. ndma boesoeq. besje, vr. oud, vrouwtje, mèmè, nènèq toewa. beschaafd, b. n. tahoe adat, tahoe bahdsa. beschaamd, b. n. verlegen, mdloe. — doen staan, membri mdloe. beschaamdheid, vr. kamaloewan. beschadigen, b. w. kardja roesaq, meroesaqkan. beschadiging, vr. peroesdkan. —, schade, roesaq. beschaduwen, bw. membajangkan. beschamen, b. w. békin mdloe, membri maloe. beschaven, b. w. met eene schaaf, seroet; mengetam. bescheid, o. bericht, kabar, sdhoet. bescheiden, b. w. soeroh ddtang. ■—, b. n. zedig, sanoenoh, mdloe. beschermen, b. w. toeloeng, menoe- loeng ; memeliardkan. beschikken, b. w. regelen, mengatoerkan. beschilderen, b. w. tdroh tjat, menjdpoe tjat. beschimmeld, b. n. bdsi, lapoeq. beschimmelen, o. w. djamoeran, djadi bdsi, djadi Idpoeq. beschot, o. pdgar, dinding. beschouwen, b. w. pandang, me- mandang. beschroomd, b. n. verlegen, mdloe. —, bang, tdkoet. beschuit, vr. biskwit. beschuldigen, b. w. kassih sdlah, toedoeh, menoedoeh. besef, o. begrip, ingdtan, pe- ngarti-an. beseffen, b. w. gevoelen, me,rum. —, begrijpen, mengarti. beslaan, b. w. bevatten, moewat. —, dof worden, djadi soeram. —, eene plaats —, mdkan tampat. —, een paard —, kendkan bessi. beslag, o. ijzeren, —, soempei bessi. beslapen, w.w. zich op iets —, pikir bdjiq-bdjiq. beslechten, b. w. selesseikan. beslissen, b. w. poetoeskan, me- moetoeskan. besluit, o. bevel, printah. —, slot van iets, pengabtsan, kasoedahan. besluiteloos, b. n. bim bang, goendah. besluiten, b. w. bepalen, menantoekan. —, eindigen, menghabiskan, me- njoedahkan. besmeren, b. w. bevuilen, kardja kötor, mengbtorkan, meloemoerkan. besmet, (door eene ziekte) ka- lampdran. besmetten, b. w. toelar, lampar, melampar. —, bezoedelen, kardja kötor, mengbtorkan. besnijden, b. w. menjoenatkan. besnijdenis, vr. soenat. besnoeien, b. w. ranting, meran- ting, rantjoeng, merantjoeng. bespannen, b. w. pasang, memdsang. besparen, b. w. simpan, menjim- pan, mendroh. bespelen, b. w. mdjin, memdloe, menampar. bespeuren, b. w. zien, li hut, melihat. -—, met het oor, dèngar, mendèngar. bespieden, b. w. mengintip, menghintai. bespoedigen, b. w. melekaskan, kardja lakas. bespotten, b. w. voor den gek houden, mdjin gila. bespreken, b. w. membitjardkan. —, overeenkomen, berdjandji. —, bestellen, bli, pesan. bespringen, b. w. meloempdti. besproeien, b. w. stram, menjiram, mendiris. bespuwen, b. w. meloeddhi. best, bn. terldloe bdjiq, bajiq sakdli. —, o. voordeel, oentoeng, goena. bestaan, o. ka-add-an. —, broodwinning, pentjarian. —, o. w. ada; ook: Idkoe. ■—, ondernemen, brdni memboewat; bijv.: wie durft dat te —, sijdpa brdni memboewat itoe. besteden, b. w. membelandjakan. bestek, o. ruimte, loewas. —, plaats, tampat. —, (zeev.) kira-ktra pelajdran. bestelgeld, o. (van een brief), belandja soerat. bestellen, b. w. pesan, berpesan. iemand —, soeroh ddtang. bestemaat, m. vriend, sóbat. bestemmen, b. w. tankoekan, me- nantoekan. bestemming, vr. doel, niat, mak- tsoed. —, wil, mdwoe. —, lot, djandji, oentoeng. bestempelen, b. w. tdroh tjap, rnemboeboeh tjap. bestendig, b. n. lama, bóléh Idima. —, tetap, bijv.: — bezig zijn, tetap. bestoken, b. w. aanvallen, langgar, serang, melanggar, menjerang. bestraffen, b. w. adjar, kassih ddjar, mengadjdri. bestraffing, vr. adjaran. bestrijden, b. w. melnwan. —, redetwisten, membantah. —, de kosten van iets —, membdjar belandjdnja. bestrijken, b. w. menggosbq, me- loemas, melaboer. met iets —, insmeren, menjdpoe. besturen, b. w. memarintahkan. bestuur, o. printah, pegdngan. betalen, b. w. bdjar, membdjar; kontant —, membdjar toenei; in termijnen —, mengangsoer. betaling, vr. bajdran. betalingstermijn, vr. angsoeran. betamelijk, b. n. Idjiq, pc/toet. —, van gedrag, sanoenoh. —, gepast, sopan; bijv.:—vreugde, soeka-tjita jang sopan. betamelijkheid, vr. kapatoetan. betamen, o.w.pdtoet, lajiq, hdroes. betasten, b. w. rdba, merdba. —, rondtasten, rdba-rdba, merdba berkoeliling. beteekenen, b. w. dda artinja. —, wat beteekent dat, dpa artinja itoe. —, wat beteekent dat, wat voor nut heeft het, dpa goendnja. beteekenis, vr. arti, niana. betel, m. sirih. beteldoos, vr. tampat sirih, se- leppa, peminang, djórong. betelnoot, vr. boeuah pinang. beter, b. n. lebéh bdjiq, angoeran. béteren, o. w. djddi lebéh bdjiq, bêtah. betéren, b. w. tdroh tér, menja- poekan minjaq tér. beterschap, vr. soinboh. beteugelen, b. w. mendhan. beteuterd, b. n. Zie verblufd. betichten, bw. toedoeh, msnoedoeh. betoog, o. tanda katrdngan, ddlil. betoogen, b. w. békin trang, mendalilkan. betoonen, b. w. oendjoeq, mengoen- djoekan, menjatdkan. betrachten, b.w. memboewat, bijv.: zijn plicht —, memboewat bdrang jang dtas wadjibnja. betrappen, b. w. mendapdti. betreffende, voorz. derri, akan, tentang. betrekken, b. en o.w. bertjampoer, bijv.: ik ben er niet in betrokken, akoe tijdda bertjampoer. ■—, van de lucht, djadi redoep; bijv.: de zon l)etrekt, mdta-hdri pon redoeplah. —, van het gezicht, djddi soeram. betrekking, vr. djabatan, pangkat, pegdngan. betuigen, b. w. bilang. dank -—■, bilang tarima kassih, menarïma kassih. betuiging, vr. bilang, kdta. betwisten, b. w. berbantah kdta, membantdhi. beu, bijw. (iets — zijn) djemoe, moewal. beugel, m. stijg —, sanggoerdi, pemidjaq kaki. —, ring van ijzer, tjintjin. dat kan niet door den —, itoe tra da bóléh. beuken, b. w. membdnat. — met de vuist, toemboeq, me- noemboeq. beul, m. algoedjoe, pertanda. beulachtig, b. n. gemas. beuling, m. worst, oeroetan, sosis. beunhaas, m. makelaar, tjingkaw. beuren, b. w. oplichten, angkat. —, ontvangen, trima, dapat. beurs, vr. kantong, pondi. —, marktplaats, pasar. beurt, vr. pergantian, giliran. beurtelings, bijw. berganti-ganti. beuzelaar, m. iemand die niets uitvoert, drang jang sia-sia kardjdnja. beuzelachtig, b. n. sia-sia. beuzelen, b. w. niets uitvoeren, boeivat ringan. beuzelpraat, m. bitjara kosong, perkata-an jang sia-sia. bevaarbaar, b. n. sampé ddlam. bevallen, o. w. beranaq. —, behagen vinden in, berkenan akan. bevallig, b. n. mdnis. bevangen, b. w. door drank —, mdboq. —, door koude, kena dingin, ka- ding inan. —, door hitte, kapandsan. ■—, door den slaap, mengantoeq. —, door de koorts, kena demam. bevattelijk, b. n. trang hdti. bevatten, bw. begrijpen, meng ar ti. —, inhouden, moewat. —, van geschriften, boenji, isi. bevatting, vr. inhoud, moewdtan. bevechten, b. w. meldwan. beveiligen, b. w. memeliardkan. bevel, o. soeroh, printah. bevelbrief, m. soerat parintah. bevelen, b. w. kassih parintah, soeroh. bevelhebber, m. in den oorlog, panglima prang, hoeloebalang. —, aanvoerder, penghoeloe. bevelschrift, o. soerat parintah. beven, o. w. gometar. —, van angst, gantar, ketar. bevestigen, b. w. bék in koewat. —, vastmaken, menetapkan, me- nantoekan. —, verzekeren, menjoenggoehkan. bevestiging, v. pengoewatan. —, verzekering, penjoenggoehan. bevinden, b. w. ddpat, lihat. ■—, zich ergens —, ada. —, zich wel — merdsa dirinja njdman. —, zich niet wel —, merdsa dirinja sdkit. beving, vr. van de aarde, gempa. bevlekken, bw. békin kötor, toesnoer, meloemoerkan. bevochtigen, b. w. membdsah, békin bdsah. bevoegd, b. n. geschikt, pdtoet, lajiq. —, bekwaam, bisa, tahoe. bevolking, vr. segalla drang negri. bevoordeelen, bw. kassih oentoeng, mengoentoengi. bevorderen, b. w. helpen, toeloeng, menoeloeng. zijn dood —membdngatkan matinja. ■—, vermeerderen, tambah, menarnbah. bevorens, bijw. lebéh doeloe, sabelom. bevrachten, b. w. memoewdtkan; bevracht zijn met, moewat. bevragen, bw. tanjd-in, ddpat kdbar. bevredigen, b. w. honger, enz. memoewaskan. bevreemden, b. w. djddi héran, membri héran. bevreesd, b. n. katakoetan. bevriend, b. n. bersobat. bevrijden, b. w. meiepaskan, me- loepoetkan. bevroeden, b. w. gissen, kira-kira. bevuilen, b. w. békin kbtor, me- ngotbrkan. bewaaien, b. w. mengipas. bewaarplaats, vr. tampat simpan bdrang. bewaken, bw. mendjagd, mengawal. bewaren, b. w. simpan, menjimpan. bewasemen, b. w. mengoewap. bewateren, b. w. bevochtigen, békin bdsah, membasdhkan. beweenen, b. w. menangiskan. bewegen, b. w. zich —, bergeraq. —, schudden, gójang. i bewerkelijk, b.n. soesahbekardja. bewerken, b. w. kardja, békin; mengardjakan, mengoesahdkan. bewerking, vr. pekardja-an, pe- roesahd-an. bewesten, voorz. en bijw. di sablah koeion, di sablah barat. bewijs, o. tanda, dalil. bewijsgrond, m. in rechten, hoedjat. bewijzen, b. w. menjatdkan. —, getuigen, b. w. bersaksi. bewilligen, b. w. kassih permissi, membri, mengqaboelkan. bewilliging, vr. permissi, qaboel, idzin. bewoelen, b. w. (bijv. met touw), membebat. bewonderenswaardig, b. n. bügoes sakdli, indah. bewonderen, b. w. mengindahkan. bewonen, b.w. dljamdi,doedoeqdi. bewoner, m. van een huis, drang isi roemah. —, van een land, pendoedoeq. bewust, b. n. jang terseboet. — zijn, iets weten, mengatahoe-i. bewusteloos, b.n. kalangar, tijada sedar, tijada tahoe akandirinja. —, in zwijm, pingsan. bezadigd, b. n. senang, sopan. bezeeren, b. w. pijn veroorzaken, békin sdkit, menjaktti. zich —, kena sdkit, kena loeka. bezegelen, b. w. taroh tjap, mem- boeboeh tjap. bezeild, b. n. Iddjoe djalannja. bezem, m. sdpoe, sesdpoe,penjapoe. bezet, b.n. druk bezig, bdnjaq kardja, trdda sampat. —, zwanger, boenting. —, benauwd op de borst, sesaq ddda. bezetene, m. of vr. drang kena séthdn. bezetting, v. op de borst, sesaq ddda. bezichtigen, b. w. onderzoeken, priqsa, pariksa, memariksd-i. bezien, b. w. lihat, melihat. ■—, bekijken, memandang. bezig, b. n. bekardja. bezigen, b. w. pdké, memdké. bezigheid, vr. kardja. bezijden, voorz. en bijw. di sablah. — de waarheid, simpang derri pada benar. bezinken, o. w. toeroen, doedoeq. —, helder worden, djddi trang. bezinksel, o. ampas, doedoeq. bezinnen, w. w. berpikir-pikir. bezit, o. poenja, ampoenja. zijn —, dia poenja. in 't — zijn, mempoenjd-i. bezitten, b. w. ada, mempoenjd-i. bezitter, m. drang jang poenja. bezitting, v. harta, bdrang-bdrang, kapoenjd-an. bezoedelen, b.w. meloemoerkan. bezoek, o. perkoendjoengan. bezoeken, b. w. mendapatkan, pigi berdjoempa dengan. bezoeker, m. drang berkoendjoeng.. bezoeking, vr. beproeving, pertjobdan. bezoldigen, b. w. kassih gadji, bdjar oepah, membri gddji. bezoldiging, v. gddji, oepah, be- landja. ' bezondigen, b. w. berboewat dósa, berdosa. bezorgd, b. n. bersoesah, bertjinta. bezorgen, b.w. iets —, bawa, membdwa. —, toezenden, klrim, mengtrim. bezorger, m. pembdwa. bezorging, vr. pembawd-an. bezuiden, bijw. en voorz. di sablah kidoel, di sablah seIdtan. bezuinigen, b. w. menjimpan, mendjimatkan. bezwaar, o. moeite, soesah, lca- soesahan. —, last, tanggoengan. bezwaren, b. w. békin brat, mem- beratkan. bezweren, b. w. bersoempah, soe- roeh bersoempah. bezwering, vr. met eede bevestigen, persoempdhan. bezwijken, o. w. tiwas. —, zwak zijn, lemas. —, sterven, mdti, poetoes njawa. bezwijmen, o. w. kaldngar, mortja, pingsan. bibberen, o. w. beven van koude, menggigil. bidden, b. w. minta dóa. biechten, b. w. mengdkoe dósa; memohon. bieden, b. w. afdingen, tdwar ; ook: een bod doen. bier, o. bier, bir. — brouwen, békin bier. big, vr. babi ketjil, dnaq babi. bij, vr. tawon, lebah. bij, voorz. dicht bij, dekat. —, nabij, hampir. —, tegen aan, di, p&da. —, tot, tot aan, sampé. —, met, dengan. — dag en nacht, pdda sijang dan mdlam. — zich hebben, membdwa. — het pond, de el, enz. verkoopen, djoewal kdti, djoewal ello. — elkander, bersama-sama. — de hand, slim, pintar, tjeredik. — de hand, opgestaan, soedah bdngoen. — wijlen, sring-sring. bijaldien, voegw. kdloe, djikdloe. bijbetaling, vr. tambdhan pemba- jdran. bijdehandsch, bijw. ktri. bijdoen, b. w. menambah. bijdragen, b. w. toelong bdjar; membantoe. bijeen, bijw. bersdma-sama. dicht —, rdpat. bijeendoen, b. w. tjampoer ber- sama-sdma. bijeenkomen, o. w. berkoempoel, berhimpoen. bijeenvoegen, b. w. tdroh rdpat, merapatkan. bijhalen, b. w. strak aanhalen, tdrèq kintjang. —, vermelden, menjeboet. bijkans, bijw. hampir-hampir. —, bij 't kantje af, njaris. bijkok, m. órang, pendnaq. bijkomen, o. w. bijna gelijken, hampir sdma roepa, zie achterhalen. — uit eene bezwijming, sedar, sedar poela. bijl, vr. katnpaq, kdpaq. —, inlandsch kapmes, goloq. bijlage, vr. semdtan. bijmengsel, o. tjampoeran. bijna, bijw. hampir, ampir. bijslaap, m. teman tldor, sakatidoeran. bijslaapster, vr. wettige, gondiq. •—, onwettige, kandaq. bijsmaak, m. Idjin rdsa. bijstaan, b. w. hulp bieden, toelong, menoelong, ddtang toelong, membantoe. bijstand, m. pertoeloengan, pem- bantoewan. bijster, b. n. verward, bingong, bingoeng. —, verdwaald, sesat; het spoor —, sesat djalannja. bijtachtig, b. n. soeka menggigit. bijten, b. w. gigit, menggigit. op de tanden —, knarstanden, kartaq gigi; op de lippen —, mengetap bïbir. bijtend, bijw. op de tong, heet, pedas. —, van wonden, enz. pedih. bijtijds, bijw. slang-stang. bijvoegen, bw. tanibah, menambah. bijvoegsel, o. tambdhan. bijwijf, o. goendiq. bijwijlen, bijw. terkadang-kddang. bijwonen, b. w. iets —, dda, ada hadlir. —; bijv.: een optocht, toeroet; er aan deelnemende is het, m&soq. bijziende, b. n. mdta «jam, zaboen. bijzit, vr. boeleerster, kandaq. bijzonder, b. n. buitengewoon, terldloe dmat, sangat. bil, vr. pantat. biljart, vr. médjah mdjin bóla. biljartbal, m. bóla. biljartstok, m. (queue) kdjoe mdjin bóla. biljartspel, o. pemajinan bóla. biljarten, o. w. mdjin bóla. biljet, o. soerat ketjil. billijk, b. n. pdtoet, Idjiq. binden, b. w. mengikat. —, iets aan iets anders —, me- nambat. •—, omwikkelen, membebat. bindmiddel, o. pengikat. bindsel, o. ikdtan. bindtouw, o. tdli pengikat. binnen, voorz. en bijw. ddlarn. — in, ili ddlarn. naar — gaan, mdsoq di ddlarn. — zeilen, ddtang berldjar mdsoq. — brengen, membdwa mdsoq. —, zich iets te — brengen, ingat. — halen, membdwa mdsoq. binnenhoek, m. van het oog, pangkal mdta. binnenkant, sabelah ddlarn. binnenland, o. oediq, hoeloe. binnenwaarts, bijw. jarig di ddlarn, kasablah dalam. binnenweg, m. djdlan simpdngan. bis, sakcili lagi. bit, o. van een paard, kang, kakang. bits, b. n. b'ingis, tadjam. bitter, b. n. van smaak, pdhit. —, o. drank, minoeman pahit, sópi pdhit. blaam, vr. boesoeq ndma, tjela. blaar, vr. bintil. blaas, vr. pis —, pekintjingan. blaaspijp, vr. om vuur aan te maken, tropong, saloeng. blad, o. ddwon. •—, schenkblad, tdlam, bakki. -—, van een boek, ladjoer. blaffen, o. w. menjdlaq. blaker, m. kandelaar, tampat lilin. blank, b. n. wit, poetih. blanketsel, o. bedaq. blanketten, b. w. tdroh bedaq; memdké bedaq. blaren, o. w. doorbladeren, pariksa. blaten, o. w. girnbêr; mengimbek. blazen, o. en b. w. tioep, menioep, hamboes, mengh/iniboes. blauw, b. n. beldw, biroe. blauwen, b. en o. w. békin beldw; djadi biroe. blauwsel, o. kandji beldw, nila. bleek, b. n. poetjat. —, licht van kleur, moeda. bleeken,b.w. indezon, mendjemoer. bleeker, m. waschman, toekang mindtoe,pembdsoh kdjin, bindra. bleekheid, vr. kapoetjdtan. —, ziekelijke —, poetih meleseh. bles, vr. koeda pitaq. blijde, b. n. verheugd, soeka hdti. —, bijw. soeka, dengan soeka. blijk, o. tanda, aldmat. blijkbaar, b. n. trang, njdta. blijken, o. w. ada trang, djddi trang, njdta. —, doen blijken, békin trang, menjatdkan. blijven, o. w. tinggal. —, vertoeven, wonen, diam. blik, o. kalèng, bessi poetih. ■—, tii. oogopslag, pemanddngan mdta, kedjap. bliksem, m. kilat; door den — getroffen, kena kilat. bliksemen, o.w. ada kilat, berkilat. blikslager, m. toekang kalèng. blind, b. n. boeta. —, o. djandella papan; papan tingkap. blinde, m. of vr. drang boeta. blinken, o. w. kilap, gilap. bloed, o. ddrah. bloeden, o. w. kaloetvar ddrah, berddrah. — de wond, loeka berddrah. —, uit den neus-—, kaloewardarah derri pada hidoeng. bloederig, b. n. berddrah. bloedloop, m. tjêrit ddrah. — met hevige persing, redjan. bloedschande, vr. soembang. bloedspuwing, vr. moentahan ddrah. bloedstelpend, — middel, penasak. -— middel, soort zwam, pendwar djambi. bloedstorting, vr. toempdhan darah,. bloedvaten, o. m. oerat ddrah. bloedverlies, o. hilang ddrah. bloedverwant, m. sdnaq soedara, kaloewarga. bloedvin, vr. iboe sawan. bloedzuivering, vr. öbat penjoetji ddrah. bloedzuiger, m. lintah, alintah. bloedzweer, vr. bisoel, bar ah. bloeien, o. w. berkembang, ber- boenga. bloem, vr. boenga. — van meel. tepong. — van zwavel, tepong balirang. —, keur van iets, piléhan. bloempot, vr. tamput boenga, djambdngan. blok, o. pótong kujoe, bloq. —, hijschblok, kereq. blond, b. n. koening. bloode, b. n. maloe, tjdbar. bloot, b. n. telandjang. —, met het —e oog zien, melihat dengan mdta jang tijdda-pdké tjermin. blootvoets, bijw. dengan kaki telandjang. blozen, o. w. maloe. bluf, m. tjdkap angin. bluffen, o. w. bertjdkap angin, mengdtjaq. bluffer, m. pengdtjaq. blusschen, b. w. boenoeh, békin mdti, memadamkan. bochel, m. bongkoq. bochen, o. w. pochen, kdtjaq. bocht, vr. tikoengan. diepe —, inham, loeboeq. voor iemand in de—springen, toeloeng sa-órang dengan bitjdra. bochtig, b. 11. langkoq, berlangkoq. bod, o. tawdran. bode, m. soeroehan. —, bediende, boedjang. —, gezant, oetoesan. bodem , m. pantat, ddlamnja, loenas. —, schip, kdpal, prdhoe. boedel, m. inboedel, pekakas roemah. —, bezittingen, segalla harta. boef, m. bangsat; fig.: bras basah. boeg, m. haloewan, djoengoer. boegseeren, b. w. toenda, menoenda. boei, vr. boewi, pendjdra. boeien, b. w. tdroh ranté, merantékan. —, bekoren, memboedjoeq. boek, o. boekoe, kitab. boekbinder, m. toekang rnendji- lid boekoe (kitab). boekdrukker, in. toekang mentjitaq boekoe (kitab). boeken, b. w. te boek stellen, toelis di boekoe, menjoerat dalam kitab. boekverkooper, m. toekang djoe- wal boekoe (kitab). boekverkooping, vr. lèlang boekoe. boekwinkel, m. toko boekoe. boel, m. hoeveelheid, banjaq. boelhuis, o. roemah lèlang. boender, m. sikat. boenen, b. w. sikat, menjikat; gössoq, menggössbq. boer, m. oprisping, sirddwah. boete, vr. denda. boeten, o. en b. w. bajar denda, kena denda. —, netten maken, boeboel djala. boezelaar, m. skortje. boezem, m. borst, dada. -—, borsten eener vrouw, soesoe. —, zeeboezem, teloq. boezemvriend, m. söbat betoel. bok, m. kambing djantan. —, van een rijtuig, bok, terpoel. —, schraag, koeda-koeda. —, fout, misslag, sdlah; een — schieten, memboewat sdlah. bokachtig, b. n. lomp, göbloq. bol, m. bolrond, boendar, boelat. bolrondheid, vr. roepa boendar. bolster, m. schil; van noten, saboet, koelit. bolsteren, bw. memboeka koelit, memboeka saboet. bolvormig, b. n. boendar, roepa boelat. bond, o. verbond, djandji, per- djandjian. bondgenoot, m. saperdjandji. bondig, b. n. trang, tegoh, ringkas. bonk, vr. been, schonk, toelang. —, groot stuk, pötong besaar, goempal. bont, b. n. belang, blang. — en blauw, biroe lebam. —, veelkleurig, pantja warna. bonzen, b. w. van het hart, banting. boodschap, vr. last, pesan. -—, bericht, kdbar, warta, brita. boodschappen, b. w. kassih tahoe, membrita. boog, m. schiet boog, pdna h, boesoer. boom, m. pöhon, pókbk. —, tolhuis, boom, pabéjan. boombast, m. koelit kdjoe. boomen, b. w. toelaq gdlah; meng alahkan. boomig, b. n. kajoe-kajoewan. boomgeld, o. oewang béja. boomkatoen, o. kdpas. boomolie, vr. minjaq salada. boomtak, vr. ranting, tjdbang. boomwol, vr. kdpoq. boon, vr. katjang. —, boontjes (snij- of sla-) boontjes. —, zekere stinkende —, peté. boor, vr. bór, goerdi. boord, m. rand, pinggir, bibir. — van een schip, bibir kapal, rimbat. —, aan een gordijn, pinggir ka- lamboe. aan — gaan, ndjiq kapal, bak—, kiri kapal. stuur—, kdnan kdpal. boordevol, b. n. penoeh sakdli, sebaq. boordsel, o. gouden —, passemèn mas. —, zilveren —, passemèn péraq. boos, b. n. kwaad, djahat. —, toornig, mdrah, goesar. —, ondeugend, stout, nakkal. boosheid, vr. toorn, mdrah. booswicht, m. bangsat, drang doerdjana. boot, vr. vaartuigje, sampan. —, kano, tambangan. bootsman, m. bosman, toekang kdnan. bootsvolk, o .matros-matros, drang kdpal, anaq prdhoe. bord, o. piring. — of schotel voor groenten, bdsi. —, schrijfbord, papan toelis. bordpapier, qarthas djïlid. borduren, b. w. soelam, menjoelam. boren, b. w. giriq, békin lóbang. borg, m. hantar,pengakoe,penang- goeng. — blijven, tanggoeng, menanggoeng. borgen, b.w. iets op vertrouwen verkoopen, djoewal hoetang. —, koopen, bli hoetang. borgtocht, m. tanggoengan, han- tar, hantdran. borrel, m. slokje, sópi, sópipdhit. borrelen, o. w. minoem sópi. borst, vr. ddda. —, m. jonge —, órang taroena. —■, borsten, eener vrouw, soesoe. borstbeen, o. sleutelbeen; salangka. borstel, vr. sikat, boendar. borstelen, b. w. menjikat, boendar. borstkwaal, vr. sdkit dada. borstlap, m. ótto, kdjtn ddda, amban. borstrok, m. lijfje, koetang. bos, m. bundel, ikat, boengkoes. bosch, o. woud, hoetan, rimba. boschhen, vr. ajam hoetan. boschmensch, m. (dier) orang hoetan. bot, b. n. stomp, toempoel, koerang tddjam. een — mes, plso toempoel. —, dom, bodöh. iets — weg zeggen, bilang troes trang. — stilzwijgen, diam sakali. bot, o. been, toelang. —, vr. loot, rantjing. boter, vr. mantéga. — bij de visch, kontant betalen, bdjar kontan. botervlootje, tampat mantéga. botersaus, vr. sos mantéga. ' botsen, o. w. terlanggar kapdda. bottelarij, vr. provisiekamer, se- pèn, goedang. bouillon, m. vleeschnat, kaldoe. bout, m. ijzeren—, pakoe besaar. —, een — ergens inslaan, memasaq. —, klinknagel, pdkoe soembat. —, van een dier, paha. bouwen, b. w. menegakan. bouwland, o. Iddang, hoema. —, rijsveld, sdwah. bouwval, m. karombdkan, karoeboehan. boven, bijw. en voorz. dtas, dia tas. van —, derri dtas. naar —, ka-dtas. — — gaan, najiq ka-dtas. —mate, terldloe dmat. bovenbrambras, vr. klat Idjar pengapoh. bovenbramzeil, vr. lajar pengapoh. bovendien, bijw. Idgi derri itoe. boveneinde, o. hoeloe, pangkal, kapdla. bovenlanden,o. meerv. tdnahoediq. bovenmate, bijw. terldloe amat, terlampau. bovenover, laloe derri dtas. bovenste, het —, atasnja. boventand, vr. gigi jang di dtas. boventoon, m. moeloet besaar. braadolie, vr. minjaq gorèng. braadpan, vr. kwdli, koewdli. braadspit, o. panggangan, patjaq. braaf, b. n. dapper, brani, perkasa. —, deugdzaam, bajiq. braak, b. n. van land, tandoes. braakdrank, vr. öbat moentah; ook braakmiddel. braaksel, o. moentah. braakwijnsteen, m, ihartir. brabbeltaal, vr. behdsa katjoekan. braden, b. en o. w. menggórèng. —, roosteren, panggang, góram. —, aardappelen —, temboes. — aan het spit, memdtjaq. brak, b. n. mdsin, dsin. —, m. hond, andjing pemboeroetvan. braken', b. en o. w. moentah. braking, vr. moentahan. brambras, vr. klat Idjar saboer. bramgijtouw, vr. tdli singsing Idjar pengdpoh. bramra, vr. paboewan Idjar pengdpoh. bramsteng, vr. tijang pengdpoh. bramstengewant, o. tambirang tijang pengdpoh. bramtop, m. hoedjong tijang pengdpoh. bramzeil, o. Idjar saboer. brand, m. angoesan. in — steken, menoenoe. brandemmer, m. èmbèr koelit. branden, o. en bw. hangoes, toenoe. ■—, den mond —, hdngoes moeloet; door heete kruiderijen, pedas moeloet. -— van verlangen, rindoe dendam, birdhi. — van 't lichaam door koorts, kapandsan. — van kalk, membdkar kdpor. ■— van de zee, hdroes. —, zich —, kena angoes, kena dpi. •—, invreten met helsche steen, membetoq. —, verbranden, membdkar. het vuur brandt, dpi bernjdla. een brandende koorts, demarn pdnas. —, zengen, Idjoer. branderij, vr. pengardkan. brandewijn, m. brandewin, brèndi. brandhout, o. kdjoe dpi. brandmerk, o. tanda tjap pdnas. brandmerken, bw. tdroh tjap pdnas. brandnetel, m. ddwon gdtal. brandmiddel, o. voor wonden, óbat sdkit angoes. brandoven, m. ddpoer, tannoer. brandspuit, vr. pompa. brandwonde, vr. loeka angoes. bras, m. tdli klat, tdli bahoe. brassen, b. w. mendriq tali klat. —, slempen, mdkan mtnoem de- ngan mewa. breed, b. n. lébar, loewas, bidang. breedte, vr. kalébdran, lébarnja. breekbaar, b. n. lakaspttjah, getas. breekijzer, o. linggis, alabangka. breeuwen, b. w. tdroh mddjoem, pdkal, memdkal. breigaren, o. benang merddjoet. breien, b. w. merddjoet. brein, o. oetaq. breinaald, vr. djdroem perddjoet. breken, o. w. als glas, pitjah. —, als hout, pdtah. ■—, als touw, poetoes. hoofd —, o. moeite, soesah. —, b. w. memitjdhkan, matdhkan, memoetoeskan. brem, vr. dj er gdram. brems, m. vlieg, pikat. brengen, b. w. bdiva, membdwa. —, aan den man —, van koopwaren, melakoekan. —, om het leven —, memboenoh. —, tot wanhoop-—, memoetoeskan hdrap. —, ten uitvoer —, melakoekan. —, ten einde -—, menghabiskan. —, tot stand —, mendjadikan. ■—, zich iets te binnen —, teringat. —, ter wereld —, beranaq. —, ten verderve —, membinasdkan. brenger, m.pembdwa, penghantar. brenging, vr. pembawd-an, pe- nghantaran. breuk, vr. zeker ongemak, boeroet. breukband, vr. pengikat boeroet. brevet, o. soerat djabdtan. brief, m. soerat. briefbesteller, oepas kantor pos. brieventasch, v. tampat soerat. brij, m. boeboer. bril, m. kdtja mdta, tjermtn mdta. brilhuisje, o. tampat kdtja mdta. brillen, b. w. pdké kdtja mdta. broeder, m. soedara Idki-ldki, gewoonlijk alleen, soedara. jonger —, ddé. ouder —, dbang, kdka. zoog —, soedara soesoewan. schoon —, ipar (biras) Idki-ldki. stief —, soedara laki-ldki tiri. halve —s, soedara sa-ïboe sa-bapa. —i gebak, koewé broeder (verb.). broedsel, vr. dnaq pengerdmam. broeihen, o. ajam mengeram. broeien, b. w. mengeram. broek, vr. tjeldna, saloewar. broekgalg, vr. brtttèl. brok, m. stuk, pótong, pang gal, per tja. brokkelen, b. w. merapeh. bron, vr. mdta djer, prigi. —, oorsprong, pöhon, atsal. brons, o. gangsa, soewdsa. brood, o. roti. broodbakker, rn. toekang roti. broodboom, póhon soekoen. broodeloos, b. n. tra poenja nasi, potol sakdli. broodje, o. roti ketjil. broodkorst, vr. koelit roti. broodsuiker, vr. goela djantoeng. broos, b. n. getds, lakas pitjah, lakas pdtah, rapoh. brug, m. djambdtan. bruid, vr. pengantèn parampoewan, gewoonlijk, alleen, pengantèn, toendngan. bruidegom, m. pengantèn Idki- ldki, als boven, toendngan. bruidschat, m. mds kdwin. bruidsdagen, m. v. huri kdwin. bruidskleeding, vr. pakéjan pengantèn. Badikgs, Mal.-Holl. IVoordenb., 7e dr. bruidsuiker, vr. goela pengantèn. bruien, b. w. aangaan, perdoeli. bruikbaar, b. n. bóléh di pdké, terpdké. —, niet —, tijdda terpaké. bruiloft, vr. pesta drang kdivin. bruin, b. n. mérah toewa. —, licht —, hïtam mdnis. bruineersel, o. öbat oepam, tjatto. bruinvisch, m. loemba-loemba. brutaal, b. n. rampoes. buffel, m. karbo. —, lomperd, orang koerang ddjar. buffelhuid, vr. (gebakken,) kroepoeq. buigen, b. w. krom, békin bèngkoq. —, recht —, membetoelkan. buigtang, vr. kdka toeivah. buigzaam, b. n. week, lèmbeq. buik, m. proet, peroet. buikgordel, m. tdli pènding. buikgordelplaat, vr. kapdla pènding. buikig, b. n. dik —, proet be- saarnja. buikloop, m. tjirit. buikpijn, vr. sdkit proet. buikriem, m. tdli proet. buikworm, m. tjatjing, krimi. buil, vr. gezwel, bangkaq. buis, vr. goot, göt, pantjoeran. buit, m. rampdsan. buiten, b. w. buit maken, merampas. buiten, bijw. en voorz. loewar, di loewar. — brengen, membawa kaloewar. buitendeur, vr. pintoe loewar. buitendien, bijw. Idjin derripada itoe. —, bovendien, lagi poela, lagi. buitengewoon, b. n. boekan boewdtan, boekanbdrang, terldloeamat. buitenhoek, m. van het oog, ékor mdta. buitenkant, vr. sablah loewar. 5 buitenlandsch, b. n. derri Idjin negri. buitensporig, b. n. terldloe dmat. bukken, w. w. toendoeq. —, op de hurken zitten, djongkoq. buks, vr. bedil, sndpang. bul, m. stier, sdpi Idki-ldJci, lem- boe djdntan. bult, m. van een mensch, bongkoq. —, van een kameel, poenoq, bongkol. bultzak, m. matras, bolsaq, kasoer. bundel, m. pak, boengkoes. —, riet, hout, enz. geloeng,barkas. bunder, o. bahoe, pantjar. bus, vr. tjamboel, bossetta, ab. buskruit, o. óbat bedil. buurt, vr. kampong. in de —, nabij, dekat, hampir. buurtmeester, m. kapdla kampong. —, wijkmeester, bék. c. cabriolet, vr. bèndi. cacao, vr. tjoklat, boeu ah tjoklat. — boom, m. póhon tjoklat. cachet, o. tjap. cacheteeren, tdroh tjap, memboe- boeh tjap. cahier, o. boekoe toelis. caisson, vr. karèta óbat bedil (ma- rij am). calomel, vr. (ijer péraq. campement, o. kampemèn, tangsi. canapé, vr. bangkoe. carbonade, vr. karmenaadje. carton, vr. karthas djtlit, karton. caserne, vr. tangsi. cedel, vr. soerat daftar; huur—, soerat séwa. cement, o. semèn, prdkat. cent, m. sent, sèn. chais, vr. bèndi. chako, m. tjako, sjako. chef, m. kapdla, penghoeloe. chinees, m. drang tjina. chineesch, b. n. tjina. chirurgijn, thabib, Ar. chocolade, vr. tjoklat. cholera, m. sakit koléra, penjdkit thaoen. christen, m. drang serdni. Christus, m. el-Meséh. chronometer, m. orlódji lauoet. cigaar, vr. róko, tjeroetoe. cigarendoos, vr. cigarenkoker, ta m- pat róko. cigarenpijp, v. pipa tjeroetoe. cijfer, o. angka. —, nommer, loemoer. cijferen, b. w. rekenen, hitoeng. cijns, in. schatting, oepéti. cijnsbaar, b. n. kena oepéti. cilinder, m. bdtoe gilingan. cipier, m. sipir, penoenggoe pendjdra. cirkel, m. boelat; halve—, lengkong. cirkellijn, vr. stpat boelat. citatie, vr. dagvaarding, sita; schriftelijke —, soerat sita. citroen, m. djeroeq dsam. citroenbitter, o. pdhit djeroeq dsam. citroensap, o. djer djeroeq dsam. civet, m. kastoeri. civetkat, vr. rasé, tenggaloeng. cocarde, vr. kókar, kokarde. cochenille, vr. kössenil. cognossement, o. soerat moewdtan. collationneeren, b. w. memban- dingkan. collecte, vr. poengoetan derma. collecteeren, b. w. memoengoet derma. collega, m. sadoedoeq. collier, o. kaloeng, oetas léhèr. — van parelen, oetas moetijdra. colonne, vr. katoemboekan. colossaal, b. n. besaar sakdli. comedie, vr. Eur., komédi. —, Chineesche, wajang tjina. commandant, vr. kommandan. commandeeren, b. w. kassih pa- rintah, memarintdhkan. commissie, vr. kommissi, -polmak. —> goederen in —, samboetan dagangan. compagnie, vr. kompdni. — in het leger, katoemboehan, pasoeq. — schap, maatschappij, persakoetoewan. — schap, handelsvereenigine: kongsi. compagnon, m. perséro, samodal. compleet, b. n. genap. completeeren, b.w. menggenapkan. complement, o. tabé, saldmat. — maken, kassih tdbe', kassih slamat. compres, vr. baroet. —, koude op het hoofd, djdram. comptant, b. n. toenei j — gold ? oewang toenei. — betalen, membdjar toenei. concert, o. konsèr. conditie, vr. djandji, sjarth. confituren, mdnis-manisan. conform, bijw. satoedjoe. confronteeren, o. w. membandinq- kan. consentbiljet, o. soerat idzin. contract, o. perdjandjian. controleur, m. konterlur. corset, o. korset, koetang. courant, vr. soerat kabar. couvert, o. saloetan. crediet, o. hoetang. —, op — koopen, bli hoetang. crisis, vr. kemeloet. croquant, b. n. garing. crucifix, o. tanda tsdlib. cultures, vr. m. tdnam-tandman. cultuur, vr. peroesdhan tdnah. curateel, vr. polmak. curieus, b. n. djdrang, ghdrib. cylinder, vr. boelat tóraq. D. daad, vr. handeling, perboewdtan. op de — betrapt worden, kadapatan. in der —, soenggoeh-soenggoeh. —, verrichting, pekardjdan. daag, (in: van—) mi hdri. daags, bijw. sijang, sahdri, bijv. een gulden —, sahdri satoe roepijah. daagsch, b. n. alledaagsch, sahdri-hdri j — kost, makdnan sahdri-hdri. —, iederen dag, saban hdri. daar, bijw. (dicht bij), di sitoe. —, ver af, di sana. —, ginds, sitoe. — van, (van dat), derri ttoe. hier en —, sana sitoe, sdna sini. ■— naar toe, ka-sitoe. zie -— uw loon, ini apa kowé poenja gadji. — aan, sdima itoe. daar, voegw. omdat, sebab, tegal, selang, sedang. daarachter, bijw. di bldkang itoe, di bdliq itoe. daarbij, bijw. dekat sitoe, dekat itoe, hampir itoe. daardoor, bijw. (ergens door) troes di sdna, troes derri pdda itoe. —, daarmede, sdima itoe, oléh itoe. daarenboven, bijw. dan lagi, tam- bahan Idgi. daarentegen, bijw. Idjin derri itoe, melainkan, akan tetapi. daarin, bijw. didalamnja, didd- lam itoe. daargelaten, deelw. kenddti, bijar. daarlangs, bijw. Idloe derripada. daarmede, bijw. dengan itoe, oléh itoe. daarna, bijw. soedah itoe, hdbis itoe, telah itoe. 5* daarnaar, bijw. satoedjoe dengan itoe. daarnaast, bijw. disabldhnja, disisinja. daarnevens, bijw. serta dengan itoe. daarom, bijw. sebab itoe. — heen, koeliling itoe. daaromstreeks, bijw. dekat itoe. daaromtrent, bijw. hampir itoe. —, ongeveer, kira-kira. daaronder, bijw. dibawdhnja, di- bdwah itoe. daarop, bijw. di-atasnja, di-dtas itoe. daarstellen, b. w. békin, kardja, mengadakan. daartegen, bijw. berdamping itoe. — inbrengen, menjdhoet; bijv.: wat heeft hij ■— in te brengen, dpa dija böléh menjdhoet titas itoe. — over, tentang itoe. daartoe, bijw. tot —, sampé ba- gitoe. — mis ik de tijd, dkan itoe tijdda sdja aampat. daartusschen, bijw. ditèngah itoe. —, ondertusschen, dalam antdra itoe. daaruit, bijw. derri dalam itoe. — kan ik niets begrijpen, itoe koerang trang kapadakoe. daarvan, bijw. derri itoe. daarvoor, bijw. dimoeka itoe. —, in de plaats van, akan gan- tinja. dadel, vr. korma. dadelijk, b. n. kontan, toenei. —, bijw. sabentaar. zoo —, nanti sabentaar. dader, m. drang jang memboewat. dag, m. daglicht, siang. —, tijdbepaling, hari. dagblad, o. nieuwsblad, soerat kdbar. dagelijks, bijw. sdban-sdban hari. dagelij ksch, b. n. sahari-hdri. dagen, onp. en b. w. djadi siang. —, dagvaarden, b. w. sita, menjita. dageraad, m. padjar, dini-hdri. daggeld, o. oepah hari. daglooner, m. drang oepahan, koeli. dagreis, vr. perdjaldnan sahdri. dagteekening, vr. hari boelan, tdrich. dagvaarden, b. w. sita, menjita. dak, o. dtap. dakpan, vr. gèntèng; houten —, sirap. dakpijp, vr. pantjoeran dtap. dal, o. lembah. dalen, o. w. toeroen. daling, vr. toeroenan. dam, in. bandoengan; steenen —, témboq. kleine — in de rijstvelden, ga- Idngan. damast, o. kdjin kepiri. dambord, o. pdpan dpit-apitan. dame, vr. mevrouw, njónja. —, juffrouw, nonna. —, juffertje, nonni. dammen, o. w. spelen, berm dj in dpit-apitan. eenen dam leggen, békin bandoengan, menarbis. damp, tn. awap, oewap. —, rook, dsap. dampig, b. n. vochtig, langas. ■—, van een paard, sesaq dada. dampkring, m. Idngit, oeddra. — slucht, hdica oeddra. dan, bijw. derri, derri pdda; bijv. kleiner—, ketjilderripdda. —, voegw. echter, tdpi, tetdpi. —, in dat geval, kaloe bagitoe. ■—, op dat tijdstip, pdda mdsa itoe. — dit, — dat, sabantaar ini, sabantaar itoe. —, nu en -—, terkadang-kadang. dank, m. trima kassih, sjoekoer. danken, b. w. dankzeggen, bilang trima kassih ; menarima kassih. dans, na. Europeesche, dansa. —, inlandsche, tandaq, tari. —, (fig.), den — ontspringen, loepoet derripdda bahdja. dansen, o. w. dansa, menari, tandaq. danseres, vr. Javaansche —, ronggèng, djogèt; vorstelijke —, serimpi. dapper, b. n. brdni, perkasa. dapperheid, vr. ka-branian, perkasa. darm, m. oesoes, tali proet. darmbreuk, vr. petjah tali proet. darmkronkel, m. simpoelan tali proet. darmkanaal, o. geronggang proet. darmnet, o. dj&la-djala proet. darmpijn, vr. sakit proet. dartel, b. n. speelsch, sanda goeroe, nakal. —, wulpsch, gatal, doekdna. das, m. een dier, dje'ran. das, vr. dassi, tali léhèr. dat, aanw. voorn, itoe; bijv.: — gaat niet, tra-boléh itoe; — is het, itoelah dija ; —, betr. vnw. jang ; bijv.: daar is het muziekboek — gij zoekt, inilah soerat lagoe jang kówé tjahdri. datum, m. hdri boelan. dauw, m. ombon, ajer ombon. dauwworm, m. koerap. —, regenworm, tjdtjing. debet, o. hoetang. credit en —, hoetang pi-oetang. —, b. n. berhoetang. debiet, o. Idkoe. debiteeren, b. w. verkoopen, djoe- wal, mendjoewal. —, iem. voor iets —, menjoerat hoetang. december, m. boelan desèmber. deeg, o. tepong bdsah, adonan. —, zuurdeeg, tapé. deel, o. gedeelte, bagian, bahagian. —, boek —, djilid. —, lot, oentoeng. —, part, oentoeq. —, part noch — willen hebben, tijada mawoe bertjampoer ddlam sa-bdrang perkdra. —, ten — vallen, beroléh. —, voor mijn — (part), akan dakoe. deelen, b. w. bagi, membahdgi. deelgenoot, m. perse'ro, saper- djandji. deels, bijw. sapdro, satèngah. deernis, vr. sajang, kdséhan. deftig, b. n. aanzienlijk, besaar. —, bedaard, santon. —, eerbiedwaardig, begdwan. dege, vr. in: ter dege, terldloe bdjiq, bdjiq-bdjiq. —, ter — eten, makan kinnjangkinnjang; ter — loopen, Idri lekas-lekas. degelijk, b. n. goed, bdjiq, betoel. degen, m. pedang loeroes, zie sabel, degenkwast, m. koewas pedang. degene, aanw. voorn, jang, drang jang; bdrang-sijdpa. deining, vr. aloen, gdlombang. deinzen, o. w. oendoer; —d, beroendoer, moendoer; al —d, ber oender-oendoer. dek, o. beddek, sprei, selimoet. ■— van een schip, tingkat kopal, birdi kapal. deken, vr. sprei, selimoet. dekken, b. w. toetoep, menoetoep. ■—, de tafel —, toetoep médjah, menjadjikan me'dja h. —, zich — voor, melindoengkan dirinja derri pt'tda. —, o. w. mendjantani; gedekt worden, mend ja n tan. dekkleed, o. voor paarden, sabrak. dekmantel, m. voorwendsel,poera- poera. dekriet, o. Atap. deksel, o. toetoep, penoetoep, toedoeng. del, vr. slechte vrouw, lonté. delven, b. w. gali, menggdli. demoedig, b. n. rtndah h&ti. dempen, b. w. blusschen, boenoeh, memboenoeh, békin mdti, memadamkan. denkbeeld, o. pikiran, ingdtan. denkelijk, b. n. waarschijnlijk, barangkali. denken, b. en o. w. pikir; aan het —zijn, berpikir; over iets nadenken, memikirkcin. —, gedachtig zijn, tngat akan. deponeeren, b. w. mendroh. deputatie, vr. soeroehan, oetoesan. derde, b. n. katiga; de —, jang katiga. —, gebroken getal, per-tïga. —, sa-per-tiga, 2/3, doewa pertigah. derdehalf, telw. doewa satèngah, tèngah tiga. derdedaagsch, b. n. lat doewa hdri, ttjap-tijap tiga hdri. —e koorts, demam sahdri lepas doewa hdri. deren, b. w. békin roegi, meroegikan. —, schelen, koerang; wat deert u, dpa koerang. dergelijk, b. n. bagitoe. derhalve, bijw. sebab itoe, derri itoe. dermate, bijw. bagitoe. dertien, telw. tiga bias. dertienmaal, bijw. tiga bias kali. dertig, telw. tiga poeloeh. dertigste, b. n. katiga poeloeh. derven, b. w. kakoerangan. derwaarts, bijw. (veraf), kasdna. —, (dichterbij), kasitoe. des, bijw. mdkin, mingkin. desalniettemin, kendatilah bagitoe. deserteeren, o. w. Idri; naar den vijand —, Idri beloet. deserteur, m. pembeloet, drang peldri. desgelijks, bijw. bagitoe djoega. deskundige, m. drang jang tahoe. desnoods, bijw. djikaloe ada perloenja. desolaat, poetoes hdrap; berooid, kapoetoesan belandja. dessert, o. tamboel. destijds, bijw. tatkdla itoe, pdda masa itoe. destinatie, vr. katentoewan. destineeren, o. w. menentoekan. deswege, bijw. sebab itoe, tegal itoe. deszelfs, p. v. dia poenja, nja. deugd, vr. kabedjikan. deugdelijk, b. n. benar, bdjiq, betoel. deugen, o. w. ada bdjiq, bergoena. ■—, tot iets —, terpaké'; niet —, tijdda terpaké. deugniet, m. drang djahat, drang toejoel. deuk, vr. lekoq, lengkoeng. deun, m. deuntje, njanjian. deur, vr. pintoe. dewelke, betr. voornw. jang. dewijl, voegw. omdat, sebab, tegal. deze, aanw. voornw. ini. — en gene, jang ini danjang itoe. dezelfde, b. n. ija djoega, itoe djoega. dezelve, pers. voornw. tja, dija. dezulke, jang bagitoe. diamant, m. intan. dicht, bijw. tegenst. van open, toetoep, tertoetoep. — met grendel, terkantjing; met sleutel, terkoentji. — aaneen, kerap ; nauw, sesaq. ■—, nabij, dekat, hampir. —, opeengedrongen, berdpit. — tegen iets aan, kepil. —, van vaartuigen, enz. tijada botjor. dichtheid, vr. dekat, kipal. —■ van weefsels, kedap, tetal. dichtmaken, b. w. een kuil —, timboes, menimboes. —,met kurk,stop,enz., menjoembat. —, in het algemeen, menoetoep. dichtvallen, o. w. van de oogen, mel&jang. — door slaperigheid, roejoep. die, aanw. voornw. ttoe. —, betr. voornw. jang. dief, m. pentjoeri, maling. diefstal, m. pentjoertan. diegene, aanw. voornw. örangitoe. dienaar, m. boedjang. ■—, bij de politie, oepas. ■—, hamba, zie spraakkunst, dienares, vr. hamba parampoewan. diender, m. policieagent, oepas. dienen, b. en o. w. djdga. tot iets —, bergoena. dienst, vr. pekardjd-an. dienstig, b. n. bergoena, bóléh di paké. diep, b. n. ddlam. dieplood, o. bdtoe doega. diepte, vr. ddlam, dalamnja. dier, o. bindtang. dierbaar, b. n. kakaséh. dieverij, vr. pentjoertan. dij, vr. pdha. dijen, o. w. mangkaq. dijk, m. tarbis, tambaq. dijkbreuk, vr. tetdsan tarbis. dijkje, o. galdngan. dik, b. n. van de lippen, tebal. —, gezwollen van de oogen, bdloet. —, gezwollen van een lichaamsdeel, bèngkaq. —, van de wangen, kemboeng. -—, zwaarlijvig, bdjaq. —, zich — maken, djddi marah. —, gestolten, b. n. kental. — van lijf, vet, gemoq. dikachtig, \m.tebdlan,kentdlan, enz. dikte, vr. tebalnja, enz. dikwijls, bijw. sring-sring, bebrd- pa kdli. ding, o. voorw. bdrang, bènda. —, zaak, perkara. dingen, b. w. tdwar, mendwar. dinsdag, m. hdri selassa. directie, vr. pemarintdhan. directeur, m. pemarintah. dissel, m. pdtil, bantji, balijoeng. disselboom, m. bóm karètta. distel, vr. doeri. district, o. distrik, kademdngan. districtshoofd, o. demang. dit, aanw. voornw. ini. ditmaal, bijw. sakdli ini. dobbelen, o. w. mdjin djoedi, mendjoedi. —, met steenen, mdjin dddoe, boewang dddoe. doch, voegw. tetdpi, tdpi. dochter, vr. dnaq parampoewan. docter, m. doekoen, toewan docter. doek, o. kajin. •—, hoofddoek, stdngan. —, luier, lampin, kajin lampin. hand —, serbètta. zeil —, kajin Idjar. drie stukken —, kajin tiga kódi. zijden —, kajin soetra. zak —, sdpoe tdngan. doel, o. oogmerk, maksoed. —, mikpunt, sasdran. doelen, o. w. bedoelen, mau, mawoe, bernljat. doen, b. w. békin, kar dj a; boewat, memboewat, berboewut. dof, b. n. bleek, poetjat; moeram. ■—, vochtig, bdsah sedikit, bdsah, langas. dog, m. andjing inggris. dok, o. kaldngan, limboeng. dol, b. n. gdlaq, gila dmoq. —, gek, gila. dolen, o. w. sesat, meldrat. —, rondzwerven, berkoeliling- koeliling. dolk, m. kris, kris pandjang. —, kleine, bddiq. —, dolkmes, rentjong. een' —, dragen, paké kris. dom, b. n. bódoh, bebal. domheid, \r.kabódóhan,kabebdlan. domicilie, vr. tampatkadoedoekan. domkop, m. kapAla kras, drang bódoh. dommelen, o. w. antoeq, mengantoeq. dompelen, b. w. (in water), seloe- loep, selam, menjelam. dompen, b. w. uitdooven, boenoeh, memboenoeh. dompig, b. n. vochtig, lem bah, bdsa h. donder, m. goentoer, goeroeh. donderdag, m. hari kemis. donderen, o. w. bergoentoer, ber- goeroeh, goemoeroeh. donderslag, m. boevji goentoer, boenji goeroeh. donker, b. n. gelap, glap, kelam. —, van kleur, toewah, hitam. een — gelaat, moeka mdsam. —, een donkere lucht, langit jang redoep. —, stik —, gelap goelita. donkerblauw, b. n. nila. donkerbruin, b. n. icarna pala. donkergeel, b. n. koening t.oeica. donkergroen, b. n. hidjoe toewa. dons, o. boeloe hdloes, boeloe roema. dood, b. n. mdti. •—, m. kamatian. doodaf, bijw. letéh lesoe. doodarm, bijw. miskin sakali. doodbaar, m. iangga-tangga maït. doode, m. en vr. drang mdti; het lijk, maït. doodelijk, b. n. kamdti-matian. ■—, eene —e ziekte, penjdkitpdjah. — ziek, sdkit pdjah. dooden, b. w. békin mdti, boenoeh, memboenoeh. doodgeboren, bw. een — kind, kababangan. doodgeschoten, verl. deelw. kena di pdsang, mdti di tèmbaq. doodgeslagen, dw. mdti di pdloe. doodgraver, m. toekang qoeboer. doodkist, vr. peti drang mdti, karanda. doodkleur, vr. varna órang mdti. doodmoede, b. n. tjdpé sakali. doodsbeen, o. toelang órang mdti. doodsbenauwd, bn. terldloe tdkoet. doodsch, b. n. poetjat warndnja. —, eenzaam, sepi. doodschieten, b. w. pdsang, tèmbaq sampé mdti. doodschrik, m. kdgèt sakali. doodshoofd, o. tangkoraq, kapdla órang mdti. doodstraf, vr. hoekoem mdti di boenoeh, denda mdti. doof, b. n. toeli. — maken, békin toeli. — worden, djddi toeli. —, O.-Ind. —, pekaq. doofstom, b. n. toeli dan bisoe. dooier, m. mérah telor, koening telor. doopen, b. w. baden, mandi. —, tot Christen, kassih mdsoq serdni, membaptiskan. door, voorz. derri, öle'h, pdda, dengan, sdma. — iets heen, troes derri pdda. —- de vingers zien, toetoep mdta. ■—- de deur inkomen, mdsoq derri pdda pintoe. — dezen weg, pdda djdlan mi. — en —, troes sakali, troes temboes. — en — kennen, ken al sakali, kenal betoel-betoel. doorbrengen, o. w.memboeroeskan. doordenken, bw. pikirbdjiq-bdjiq. —, o. w. pikir sddja. doordien, voegw. sebab, tegal sedang. dooreenmengen, b. w. tjampoer bersdma-sama, mentjampoerkan. doorgaan, o. w. berdjdlan-djdlan. —, dat gaat altijd zoo maar door, saldloe bagitoe. —, niet —, van zaken, tijdda djddi. — voor, dibilang. —, met eene vrouw, melar'ikan. —, van een gezwel, pitjah. —, er van —, van een paard, Idri. doorgaans, bijw. sring-sring, memang. doorgang, m. djalan, troesan. — in een huis, gang. doorgieten, o. w. saring, toewang sadja, men&pis. doorheen, bijw. troes. doorkruipen, o. w. menjoesoep. —, overal onder —, soesoep-sasap. doorlaten, b. w. meloeloeskan. doorloop, m. troesan. doormengen, b. w. tjampoer bdjiq- bdjiq, mentjampoerkan. doorn, m. doeri. doornat, b. n. bdsah sakali, bdsah koejoep. doorschijnend, bn. bening, djerneh. doorslaan, bw. een muur —, meneboeq. doorslapen, o. w. tidor sddja, tïdor djoega. doorslikken, b. w. telan, menelan. doorsnijden, b. w. pötong sddja, memótong. doorsplijten, b. en o. w. blah, memblah. doorsteken, o. w. (met een wapen) tikam, rnenikam. doorvaart, m. geul, aloer, aloeran. —, straat, selat. —, kanaal, troesan, selokkan. doorvaren, b. w. berldjar troes. doorvloeien, ow. (van papier) melar. doorwaadbaar, teraroeng. doorwaden, b. w. mengaroengi. doorweven, o. w. mempakankan. doorzicht, o. aqal boedi. doorzien, bw. bevatten, mengarti. —, ergens —, melihat troes. doorzijgen, b. w. sdring, menjdring. doorzijpen, o. w. tiris, melas. doos, o. bosètta, dós, tampat. doove, m. drang toeli. dooven, b. w. memadamkan. dop, vr. schil, koelit. — van de kokosnoot, tampoeroeng. doppen, b. w. mengoepas. dor, b. n. kring. dorp, o. klein —, kampong. —, dessa, doesoen. dorpel, m. ambang. dorren, o. w. djddi kring. dorschen b. w. (rijst) tebah, menebah. dorscher, m. penebah. dorschvloer, m. penebdhan. dorst, m. aus, hdivoes, dhdga, dahdga ; — hebben, berdahdaa. dozijn, o. doeica bias, loesin. dra, bijw. sigrah, lakas; bijv.: — komt hij, lakas tja ddtang. —■ mogelijk, saböleh-bóléh lakas. draad, m. benang. draagstoel, m. tandoe, tandoewan. —, hangmat, djoeli. draaien, o. en b. w. in de rondte —, poetar, memoetar. ■—, horizontaal, berpoesar. ■— om een as, kitar, berkttar. — als molenwieken, baling. —, voor iets heen en weer —, tergoeling-goeling. —, touw —, memtntal. — van den wind, berdlih. —, er om heen draaien, uitvluchten zoeken, poetar baliq. draaierig, b. n. poesing kapala. —, half beschonken, mdboqsedikit. draaierij, vr. poetar baliq. drab, vr. ampas, karoh, tdhi. drabbig, b. n. boetaq, koentjah. dracht, vr. pikoelan. —, mode, tjdra. —, kleeder —, pakêjan. drachtig, b. n. bevrucht, boenting. draf, m. pelart-an. dragen, b. w. in het algemeen, bdwa, membdwa. —, aaneenen stok ,pikoel,memikoel. ■—, op den rug of de heup, doe- kong, mendoekong. —, een ring —, bertjintjin. —, in een doek onder den arm, gèndong. —, een kleedingstuk —, paké. drager, m. sjouwerman, koeli, drang koeli, pembdwa. ■—s van een draagstoel, pengoesoeng. dralen, o. w. iets langzaam doen, plan-plan, mdlas, berlambat. drang, m. paksd, kakrdsan. drank, m. minoeman. drankje, o. medicijn, óbat minoem. drapeeren, b. w. mengenakan langsei. draperie, vr. langsei. dras, b. n. loempoer. draven, o. w. Idri. dreigen, b. w. antjam, mengantjamantjam; mengdmang-amang. dreigend, b. n. mengamang. — gevaar, bahdja jang besaarbesaar. drek, m. taai, tdhi; mest, bddja. drenken, o. w. kassih minoem, membri minoem. drie, telw. tiga. — gebroeders, tiga bersoedara. het is — uur, dda poekoel tiga. in —én splitsen, bahdigi tiga. driebladig, b. n. berddwon tiga. driederlei, b. n. tiga roepa. driedik, b. n. tiga lapis. driedubbel, b. n. tiga ganda. driehoek, m. -—ig, b. n. tiga pendjoeroe. driejarig, b. n. oemoer tiga tdhon. driekant, b. n. tiga persdgi. driekleur, b. n. tiga warna. driemaal, bijw. tiga kali. driest, b. n. brani, terldloe brdni. drietal, o. bildngan tiga. drievoudig, b. n. tiga ganda. drift, vr. toorn, mdrah, amarah. driftig, b. n. lakas mdrah, pdnas hdti. drijfhamer, m. martil kajoe, pe- moekoel kajoe. drijven, o. w. vlotten, hdnjoet. boven -—, timboel. dringen, b. w. noodzaken, paqsa, memaqsa. ■—, op een —, menjesaqkan. —, stooten, toelaq, menoelaq. dringer, m. penjesaq. dringend, b. n. jang perloe. —e zaak, perkara jang perloe. drinken, b. w. minoem. —, uit —, minoem hdbis. drinkglas, o. glas, pidla. drinkkan, vr. koelkan, gindi. droefheid, vr. soesah hdti, doekatjita. door — overstelpt, kalimpdhan doeka-tjita. droes, m. paardenziekte, sdkit ingoes. droesem, m. ampas, dédégan, keroh. droezig, b. n. ingoes. drogen, b. w. be'kin kring, menge- ringkan. — in de zon, djemoer. ■—, afdrogen, sa poe, menjdpoe. —, o. w. djddi kring. drogerijen, rimpah-rimpah. drom, m. pekoempoelan. dronk, m. tegoq. dronkaard, m. drang maboq, pe- mdboq. dronken, b. n. mdboq. dronkenschap, vr. kamabokan. droog, b. n. kring. droogdoek, rn. kdijin sèkkat. droogheid, vr. kakringan. droogmaken, b. w. békin kring, mengeringkan. droogrek, o. voor vaatwerk, parapara. droogstok, m. g&lah. droogte, vr. kring, kering. —, ondiepte, tohor ; pdsir. droom, m. mimpi. droomen, o. w. bermimpi. droppel, m. titiq, kètèl. —s aan de neus hebben, ingoes. zweet —, djamdjam. droppelen, o. w. bertitiq-titiq. druif, vr. boewah anggoer. druiloor, m. órang teledor, órang pengantoeq. druipen, o. w. bertitiq-titiq. druk, m. tjitakan. drukken, b. w. duwen, tindis, t&kan. boek —, tjitak boekoe, mentjitak boekoe. —, stempelen, tdroh tjap, meng etjap. —, knellen, sèndat. drukkend, b. n. brat, tindis. — weder, mdsah begah. drukker, m. boek —, toekang tji- taq boekoe, pentjitaq. drukkerij, vr. roemah tjitaq, petjitakan. drukte, vr. zorg, soesali; veel ■— hebben, kasoesdhan. —, vele bezigheid, siboeq. —, lawaai, gadoeh. dubbel, b. n. lapis, ganda. —, een paar, pdsang, rangkap. -— en dwars, ganda-berganda, lipat ganda. dubbeltje, o. 10 cent, sa-wang. duchten, b. w. vreezen, tdkoet. duf, b. n. bdsi, lapoe, berbawoe bdsi. dufheid, vr. bdsi, lapoe. duidelijk, b. n. trang, njdta. —, van geluid, njdring. —e zaak, perkara jang trang. — bewijs, tanda jang njdta. — zien, pandang dengan njdta. —, de zaak is nog niet —, itoe perkara belom trang. —, de zin daarvan is —, artinja itoe soedah trang. duiden, o. w. wijzen, toendjoeq, menoendjoeq. -—, ten kwade —, djadi ketjil hdti. duif, vr. boeroeng ddrah, boeroeng merapdti. duig, vr. papan tong. duikelaar, m. vogel, blibis. duiken, o. bukken, toendoeq. onder water —, seloeloep. duim, m. iboe djdri, djempoel. —, maat, doewin, dim. —, ijzeren kram, soesoh. duimstok, m. kdjoe pengoekoer. duister, b. n. glap, kdlam. —, schemerachtig, kaboer, kdlam. —, van lampen, malap. —, moeielijk te begrijpen, diepzinnig, ddlam. duit, m. doewit. duivel, m. séthdn, sjéthan. duivelsdrek, m. hinggoe. duizelen, o. w. poesing kapdla. duizelig, b. n. poesing. duizend, telw. riboe. —, een duizend, sa-rïboe. —, bij —en, beriboe-iboe. duizendpoot, m. kaki sariboe, lipan. —, die vergiftig is, kaldbang. dulden, b w. uitstaan, tahan, mendhan, tsabar. dun, b. n. tipis. —, fijn, hdloes. —, van vloeistof, èntjer. —, verspreid, djdrang; — haar, ramboet djdrang. —, plat, kèppèq. —ne afgang, tjirit,; aan den dunne zijn, mentjirit. — en plat, gèpèng. —, geslonken, kèmpes. dunk, ni. gevoelen, piktran, kira- kira, sangka. dunken, o. w. kira-kira, sangka. —, mijns bedunkens, Mra-kira hamba. dunnen, b. w. békin tipis, kardja tipis, tipiskan, menipiskan. duren, o. w. lama, berkandjang, lambat. —, het duurt lang eer zij komt, lambat datangnja. -—, zijne trouw duurt steeds voort, satijanja berkandjang djoega. durven, o. w. brdni. dus, bijv. bagini. —, voegw. sebab itoe. dusdanig, b. n. jang bagini. duur, m. tijd, Idma, kalamd-an. •— in prijs, mdhal, harga besaar. op den ■—, senantidsa, sa-ldloe. dat kan van langen -—zijn, itoe bole'h lama djoega. op den —, eindelijk, lama-lama. duurte, vr. mahdl harga, besaar harga. duurzaam, b. tl. jang bóléh tinggal lama, kekal, tahan lama. ■—, hecht, qoewat. —, van een verbond, tegoh. duurzaamheid, vr. kalamd-an, ka- tegohan. duwen, o. w. toelaq, menoelaq. dwaas, b. n. gek, gila, bddbh. —, m. drang bödóh, orang gila. dwalen, o. w. sesat. dwaling, vr. fout, sdlah. dwang, m. kapaqsdan, kakerdsan. dwangarbeid, m. pekardj dan jang di paksa. dwangarbeider, m. drang ranté. dwars, b. n. kruisgewijze, lintang. —scheef, sérong. — door iets heen, troes. dwarsboomen, b. w. kardja soesah. dwarsdrijven, b. w. békin soesah. dwarsstraat, loerong lintang. dwarsstreep, vr. baris lintang. dwarste, vr. lintangnja. in de —, pdda lintangnja. dwarszees, bijw. sapandjang oembaq. dweil, vr. kdjin sèkat. dweilen, b. w. sèkat. dwerg, m. kdté, drang katé. dwingen, b. w. paqsa, memaqsa. —, als kinderen die overal aanzitten, ganggoe. dwinger, m. drang memaqsa. dwingster, vr. drang parainpoewan jang memaqsa. E. eb, vr. djer soeroet, soeroet. ebben, o. w. soeroet. ebbenhout, o. kdjoe bessi, pindis. echt, m. huwelijk, kawin. —, b. n. wettig, halal. —, zuiver, oprecht, betoel, benar. —e lieden, drang kawin, Idki-bini. — zilver, péraq betoel. echtbreken, o. w. berkandaq, ber- moekah. echter, voegw. tetapi, lakin. echtgenoot, m. Idki. echtgenoote, vr. bini. echtheid, vr. kabetoelan, kabendran. echtscheiden, o. w. bertjeré. echtscheiding, vr. tdlaq. eclips, vr. grahdna, garhdna. zon —, garhdna mata-hdri. maan —, garhdna boelan, boelan kapangan. edel, b. n. van geboorte, bang sa- wan, beratsal, berbangsa. —, door rang, enz. besaar, Jcdja. —, door hoedanigheden, bdjiq, oetdma. edelgesteente, o. permdta, manikam. edelmoedig, b. n. moerah hdti. eed, m. soempah. eenen — doen, bersoempah. een — afnemen, soeroeh bersoempah. een valsche —, soempah doesta. eenen valschen — doen, mdkan soempah, ook: zijn — breken, eenen — breken, mengoehbakan soempah. roet —e bevestigen, meyiegohkan dengan soempah. eedbreker, m. drang mdkan soempah. eekhoren, m. bddjing, toepei. eel, m. Engelsch bier, bvr inggris, eel. eelt, o. boeboel, baloelang; op den schouder, poenoeq, bondoq. een, telw. sdtoe (verkort sa). —, voor onstoffelijke zaken, sa, bijv.: — maand, sa boelan, — dag, sahdri. —, voor stoffelijke zaken, met behulp van andere woorden, bijv.: voor menschen, drang; voor dieren, ékor ; voor dunne voorwerpen, bilah; voor platte, keping; voor cilindervormige, poetjoeq; voor ronde als vruchten, enz. boetir en bidji; voor gebogene, bèntoq; voor afgeknipte of afgesnedene, pótong ; voor stam vormige, batang; bijv.: ■— mensch, sa-órang ; —engel, sa-örang melaikat; — paard, sa-ékor koeda; ■—- mes, sa-bilah ptso ; — kanon, sa-poetjoeq marljam; — kogel, sa-boetir pelor; ■— ring, sa-bèntoq tjintjin, enz. eend, vr. bèbèq, itiq. —, bergeend, bèbèq manila. eendracht, vr. pakat, sa-bitjdra. eenerlei, b. n. sdtoe roepa, sama roepa, sa-war na, sa-djenis. eenig, b. n. jang sdtoe adanja, toenggal, dsa. eeniglijk, b. w. sddja, tjoema. eenigste, b. n. toenggal sakdli. eenigszins, bijw. sa-pdro, sedikit, sabahdgi. eenkennig, b. n. belom kenal, mdloe. eenmaal, bijw. sdtoe kali, sdkali. eenparig, b. n. berpdkat, sabitjara. ■—, gezamenlijk, bersdma-sama. eens, bijw. sakdli, sdtoe kali. nog —, lagi sakdli. niet —, sakdli-kali trdda. op —, sa-koenjoeng-koenjoeng. eensdeels, bijw. saparo. eensgezind, b. n. sa-hdti, berpdkat, satoedjoe. eensklaps, tiba-tiba, sa-koenjong- koenjong. eentonig, b. n. sama boenji salaloe. eenvormig, b. n. sama roepa, saroepa. eenvoudig, b. n. zonder versierselen of plechtigheden, sahadja, bersahddja. ■—, gemakkelijk, gampang. eenzaam, b. n. sepi, soenji,sinnjap. eenzaamheid, vr. tampat sepi, ka- soenji-an. eer, vr. hormat, oepdma. —bewijzen, membri hormat, mem- bri oepdma. —, hulde, soembah, sèmbah. — bewijzen, menjoembah, menjèmbah. —, bijw. vroeger, doeloe, lebéh doeloe. —, liever, anggoer, bdjiqlah. eerbaar, b. n. kuisch, baqti, soetji, sopan-santon, senoenoeh. eerbewijs, o. tanda kahormatan. eerbied, m. soembah, hormat. met diepen ■—, dengan soembah soedjoed. met — groeten, tnembri salam dengan hormat. eerbiedig, b. n. dengan hormat. eerder, bijw. lebéh doeloe. eeren, bijw. kassih hormat, mem- bri hormat. eereteeken, o. tanda kahormatan, bintang. eerewacht, m. djdga tanda hormat. eergisteren, bijw. kdmarin doeloe. eergraf, o. heilig graf, karamat. eerlang, bijw. lagi sedikit hart, kelaq. eerlijk, b. n. bet oei hati, betoel, toeloes, bdjiq, benar; bijv.: eene -—e daad, perboewdtan jang betoel; een — gedrag, kalakoewanjang bdjiq; een — man, örang satidwan, orang jang kapertjajd-an. eerloos, b. n. boesoeq ndma, kedji. — mensch, bangsat, örang kedji. eerrooving, vr. laster, pittenah. eerst, b. n. pertdma, satoe. —, bijw. moela-moela, bahdroe. —, aanvankelijk, bermoela. nu —, bahdroe nakarang. — zooeven, bahdroe tddi. eerstdaags, bijw. lagi sedikit hdri. eerstgeboren, b. n. pembdrap, soe- long. eertijds, b. w. doeloe kdla. eervol, b. n. kahormatan, moelia. eerwaardig, b. n. mohtasjam. eest, m. pengganggang. eetbaar, b. n. bóléli di mdkan. eethuis, o. restauratie, roemah mdkan. eetlust, m. honger, Idpar. —, trek, selera. —, veel — hebben van herstellende zieken, kemaroq. eetwaren, vr. meerv. barang md- kdnan, barang santapan. eeuw, vr. eene —, sardtoes tahoen, abad, zaman. eeuwig, b. n. kekal, saldma-lamdnja. effen, b. n. rata, ddtar, natar. —, vlak, tdra. —, van wegen, rata. —, ontdaan van uitsteeksels, pe- pat, paras. effenen, b. w. békin rata, meratdkan. egge, vr. penggdroq tdnah. ei, o. telor. —, één —, telor sabidji. —, eieren leggen, bertelor. —, tusschenw. hej, tóbat. — lieve, apdlah kirdnja. een hard —, telor kras. een versch —, telor bahdroe. een zacht —, telor èntjer, telor satèngah mdtang. een vuil —, telor boesoeq. eierdop, m. koelit telor. eierdojer, ni. mérah telor. eiersaus, vr. koewah telor. eierstruif, vr. dddar. eigen, b. n. poenja, ampoenja, sendiri. eigenaar, m. jang poenja, órang jang poenja, jang ampoenja. eigenaardig, b. n. pdtoet, lajiq, satoedjoe dengan. eigenbelang, o. oentoeng diri, sa- Idmat diri. eigendom, o. poenja sendiri, barang jang poenja, kapoenjd-an, milik. eigendunkelijk, b. n. angkdra. eigenlijk, b. n. betoel, benar. eigenschap, vr. ld koe, pri, pri hul. eigenwijs, b. n. kótjaq, Jav. ; tahoe sendiri sadja. eik, m. Indische, djdti. —, Europeesche, djati wolanda. eikel, m. boewah djati wolanda. eilaas, tusschenw. ah, weh. —, uitroep van pijn, adoh, ddoeh. eiland, o. poeloe. eilieve, t. w. apdlah, kirdnja, apdlah-kirdnja. einde, o. pengabisan, kasoeddhan. —, punt, hoedjoeng, têpi. —, afloop eener zaak, kapoetoesan perkara. -—, grens, perhingga-an. —, van zwangerschap, genap boelannja. —, ten —, op, soedah, habis; ook van een werk, af. —, van regen, enz. berhènti, brènti. —, ten —, akan, sopaja. —, ten ■— brengen, menghabiskan. —, voltooiing, tarnmat. eindelijk, bijw. jang di bldkang sakali, p&da tammatnja. — en ten laatste, lama-lama. eindeloos, b. n. trdda pengabisan. eindigen, b. w. békin habis, menjoe dahkan, menghabiskan. eindvonnis, o. kapoetoesan hoekoem. eirond, bn. boelat pandjang, zie ovaal. eisch, ra. verzoek, permintdan. —, bij het einde eener rechtszaak, kapoetoesan. —, vordering van betaling, pe- nagihan. —, prijs, minta harga. eischen, b. w. vragen, minta, meminta. —, geld vorderen, tdgi, mendgih. eiwit, o. poetih telor. eklips, vr. grahdna. el, vr. ello, gaza. —, Ned. —, mitar. elders, bijw. di tampat Idjin. elf, telw. sablas, sapoeloeh sdtoe. elfde, b. n. kasablas. —, '/, | sa-per-sablas. elfdehalf, telw. sapoeloeh satèngah. elfderlei, b. n. sablas roepa. elfhoek, m. sablas pendjoeroe. elfjarig, b. n. oemoer sablas tdhoen. elftal, o. bildngan sablas. elftkuit, vr. telor teroeboe. elger, m. serampang. elfmaal, b. w. sablas kali. elk, b. n. sdban-saban. — voor zich zelve, masing-mdsing. —e dag, tiap-tiap hdri. —e keer, sdban-saban kali. — zegt dat, segalla drang meng atdkan itoe. elkander, voornw. aan —, sdtoe sdma Idjin. —, met —, bij —, bersdma-sdma. uit -— nemen, boeka, memboeka. boven —, sdtoe di dtas Idjin, berlapis. door —, in de war, koesoet. door —, gemengd, tjampoer. naast —, sa-órang akan sa-órang, sa-örang disablah sa-órang. voor —, sa-órang kardna sa-örang. achter —, bertoeroet-toeroetan. elleboog, m. sikoe. ellende, vr. tjeldka, kasoekdran. ellendeling, m. bangsat. ellendig, b. n. tjeldka, soekar. —, behoeftig, miskin, papa. —e uitvluchten, oedzoer jang siasia. els, vr. penggiriq, poesoet. emmer, m. èmbèr, tdhang. —, aker, timba. en, voegw. dan, sdma, serta. — ook, dan Idgi, lagi poon. tij •—■ gij> serta angkaw. —, wordt soms verzwegen, bijv.: vader •— moeder, tboe-b&pa; in — uitgaan, mdsoq-kloewar ; zie spraakkunst. —- zoovoort, dan Idjin derripdda ttoe. endeldarm, m. tdli proet jang di bdwah, poros proet. eng, b. n. sesaq, soempit, sendat. engel, m. meld-ikut. mijn —, mijn lieve, tjintdkoe,hdti, mas djoewita. enkel, m. rndta kaki. enkel, b. n. niet dubbel, sa-ldpis. ■— onvermengd, dótcang, tijdda bertjampoer, toelin. —, slechts, sudja, tjoemah. —, zelden, djarang. —e malen, sring-sring, bebrdpa kali. enkelring, m. gelang kaki. ent, m. tjangkoq, anggoeran. enten, b. w. mentjabangkanpokoq. —, inenten, menanamkan katoemboehan. enteren, b. w. melanggar kdpal, mengdjit kapal. enveloppe, o. aampoel. epidemie, vr. penjdkit sampar. equipage, m. dnaqkdpal, dnaq prdhoe. er, bijw. sttoe, sdna, di sttoe. erbarmen, o. sdjang, kassihan. —, w. w. zich —, dda kassihan. erf, o. tdnah, natar, kampong. erfdeel, o. bagian poesdka. erfenis, vr. poesdka. erfgenaam, m. en vr. waris. erfgoed, o. bdrang poesdka. erfland, o. tdnah poesdka. erfstuk, o. bdrang poesdka. erfvijand, m. sdtroekamdti-matian. erfzonde, vr. dósa bakha. erg, b. n. kwaad, djdhat. — ziek, sdkit pdjah. — hoog, terldloe tinggi. — ver, djauh sangat. — rijk, amat kdja. —, al te —, terldloe. ■—, moeielijk, soesah. ergens, bijw. di mdna-mdna, pdda bdrang tampat. ergeren, b. w. békin sdkit hdti. zich —-, djadi sdkit hdti, makan hdti. ergerlijk, b. 11 .jang membri mdloe. ergernis, vr. sjak. — veroorzaken, membri sjak. ergst, bijw. ten —e, terldloe amat. op zijn —, terldloe kras. erkennen, b. w. mengdkoe. —,onderscheiden, kenal, mengenal. —, vergelden, bdlas, membdlas. schuld —, mengdkoe sdlah. —, gedenken, ingat, kenang. erkenning, vr. pengdkoewan. —, vr. vergelding, baldsan, pembalasan. erkentelijk, b. n. tahoe bdlas. erkentelijkheid, vr. trima kassih. erlangen, b. w. dapat, beroléh. ernst, m. soenggoeh, soenggoehhdti. ernstig, b. n. soenggoeh-soenggoeh. erts, m. tdnah tambang. ervaren, b. n. pintar, bisa, bidsa, tdhoe, pandei. erven, b. w. ddpatpoesdka, beroléh poesdka. erwt, vr. boewah kdtjang. erwtensoep, vr. sop kdtjang. escadron, o. pasoekan drang ber- koeda. escorte, o. penghantar. escorteeren, bw. menghantarkan. essayeur, m. pengoedji. eten, b. w. makan. —, o. spijs, mdkdnan. —, ten — vragen, memanggïl makan. —, het — opdragen, mengangkat makdnan. etmaal, o. sd-hdri sa-mdlam. ettelijke, b. 11. bebrdpa, bdrang. etter, m. ndnah. etteren, o. w. kaloewar ndnah. ettergezwel, o. bintil ndnah, bisoel. etterig, b. n. berndnah. ettering, vr. kaloewdran ndnuli. etterprop, vr. poenat. etterzak, vr. kandoeng ndnah. euvel, b. n. kwalijk, djdhat. —, boos, kapista. het — opnemen, goesar. euveldaad, vr.perboewdtan djdhat. evangelie, o. tndjil. even, bijw. gelijk, sdrna. het is om het —, sdrna djoega. —, pas, tddi. —, een weinig, sedtkit, sabentaar. — als, sdrna roepa, saroepa, sa- lakoe. even, b. n. gnap. — en oneven, gnap dan gdsil. evenaar, m. mdita timbdngan. —, evennachtslijn, bdris pertè- ngdhan doenjd. evenaren, b. w. dda sdrna roepa, menjamd-i. eveneens, b. w. sdma djoega. evengelijk, b. n. sdma rata. evenredig, b. n. sdma rata, sdma harga. eventjes, bijw. een oogenblik, sabentaar, sakedjap. evenveel, bijw. sdma bdnjaq. evenwicht, o. sdma bratnja, timbdngan. evenwel, bijw. tetdpi. ezel, m. kalidé, kaldé. schilders —, koeda-koeda, penoelis gambar. ezelachtig, b. n. dom, bódoh. ezelin, vr. kalidé bethut. ezelshoofd, o. (zeew.) karpoes. Badiivgs, MaJ.-Holl. H'oordcnh.. 7e ilr F. faam, vr. kabar, warta, brita. —, goede naam, ndma jang bajiq. fabel, vr. verhaal, tjerita, tjaritera. fabriek, vr. roemah toekang, pabrik; verb. fabrikant, m. toekang. fakkel, vr. öbor, soeloh. fakkellicht, o. trang öbor. falen, o. w. sdlah, tidda djadi, woeroeng. familie, vr. sdnaq, kaloewarga. —, huisgezin, tjdtjat, isi roemah. familienaam, m. ndma atsal, ndma pamili. fatsoen, o. vorm, roepa. —, snit, potongan. —, mode, tjdra. : —, gemanierdheid, Idkoe jang bajiq, tahoe adat. zijn — weten te houden, tahoe adat. fatsoeneeren, b. w. békin roepa, meroepdkan. fatsoenlijk, b.n. tahoe adat, sópan. fauteuil, vr. karossi tdngan. fazant, vr. boerong koewan. februari, m. boelan pe'broewari. feest, o. feestmaal, pèsta, djamoewan. feestdag, m. hdri rdja, hdri besaar. feil, vr. misslag, sdlah. feilen, o. w. bersdlah, berboewat sdlah. feit, o. daad, perboewdtan. —, het is een —, soenggoeh- soenggoeh bagttoe. fel, b. n. hevig, kras. eene —le koorts, demam kras. —, sterk, qoewat. —, stekend, pedih. eene —le wonde, loeka jang pedih. eene ■—le vrouw, parampoewan jang bingis. 6 —, verwoed, gdlaq. —, snerpend, sdngat. femelaar, m. drang poera-poera. femelarij, vr. poera-poera. femelen, b. w. poera-poera, ber- baqti, tjoelas. fielt, in. bangsat, telédor. fier, b. n. trotsch, hdti besaar, kdtjaq. fierheid, vr. kabesaran hdti, kdtjaq. figuur, vr. voorkomen, roepa. —, teekening, gambar. —, gestalte, stkap. figuurlijk, b. n. dengan oepama. fijn, b. n. hdloes; — garen, benang hdloes. —, dun, tipis, nipis. — goud, amas soetji. —, als meel, poeder, enz. peloes, loeloeh, loemat. —, van een geluid, seni, langsi. —, uitgezochte waar, pentingan. — maken, menghaloeskan, menipiskan, meloematkan. — hakken, van hout, membelah. , van vleesch, mentjintjang. — kauwen, memdmah hdloes. — malen, menggiling hdloes. — stampen, bijv. koffie, rijst, enz. menoemboeq haloes, menoemboeq loemat-loemat. — wrijven, bijv.: spaanschepeper, memtriq. fijt, vr. kaloeroetan. fiksch, b. n. vlug, tjepat, pantas. niet —, niet gezond, trdda ènnaq. filtreeren, b. w. sdring, menjdring. fiool, vr. speeltuig, biöla. firmament, o. langit. fiskaal, m. djaksa, piskal. fistel, vr. loeka ddlam jang berndnah. fladderen, o. w. als een vogel, terbang sim sana. —, van vlaggen, kibar, berkibdran. —, klapwieken, mengepaq-ngepaq. flambouw, vr. óbor. flanel, vr. kdjin pdnas. flank, vr. sablah, sist. flankeur, m. palangkoer. flap,m. klap in 't gezicht, tampèling. flarden, vr. mv, lappen, perljapertja. —, aan —,rompang ; overal aan —, rompang-ramping. flauw, b. n. zwak, lemas. ■—, smakeloos, tawar, ambar, tjampah. —, in onmacht, kaldngar, mortja. ■—, onbeduidend, bijv.: van een gesprek, kösong. —, van kleur, poetjat, poedar. —, van glans, soeram. ■— branden van eene lamp, mdlap.- — van bloedverlies, mdboq ddrah. — zichtbaar, van iets in de verte, redam. flauwhartig, b. n. hdti ketjil, koerang hati, tawar hdti. flauwheid, vr. tawar rasdnja, ambar rasdnja. flauwte, vr. pangsan, kaldngar. fieemen,b.w.boedjoeq,niemboedjoeq. flesch, vr. böttbl, boeli, katja. vierkante —, plès. flets, b. n. als bloemen, lajoe. — van kleur, poetjat, poedar. flikflooien, b. w. memboedjoeq, mentjoemboe. flikkeren, o. w. berkilat-Mlat. —, voor de oogen, berpendarpendar. — op het water van de zon, ilau-ilau. —, zooals eene kaars, kelip-kelip. flikkering, vr. ktlat. flink, b. n. vlug, pantas, tjepat. fluim, vr. thdm, rijaq, ddhaq. fluisteraar, m. drang berbisiq-bisiq, pembisiq-Msiq. fluisteren, o. w. bisiq. gedurig —■, berbisiq-blsiq. —, iem. iets in —, toe —, mem- bisiqkan. fluisterend, b. n. bisiq-bisiq. fluit, vr. soeling, bangsi, seroeling. fluiten, b. w. met den mond, stoel, berstoel; op de fluit spelen, bermdjin soeling. fluks, hijw.lakaSySabantaar djoega. fluweel, o. beloedroe, beledoe. fluweelachtig, bn. saperti beloedroe, saperti beledoe. fluweelen, b.n. beloedroe, derri beledoe. fniezen, o. w. bersin, bebangkas. foei, tusschenw. tjih, tjis, fi. foeileelijk, b. n. boesoeq sakdli. foelie, vr. kembang pala, boenga pala. fok, vr. bril, ka tja rnata, tjermin mata. —, zeil, lajar toepang. de — aanslaan, pasar lajar toepang. de — hijschen, tarèq ndjiq lajar toepang. fokkemast, m. tiang toepang. fokken, b. w. piara, pelihdra bindtang. —, brillen, pdké kdtja mdta, befje,rmin mata. fokker, m. örang jang pelihdra bindtang. fokkera, vr. pembawan toepang, paboewan toepang, andang-andang toepang. fokkerij, vr. pemiard-an. folteren, b. w. békin sdkit, me- njang-sardkan. foltering, m. sangsdra, stksa. foltertuig, o. serbapenjangsard-an, perkakas stksa. fommelen, b. w. békin koesoet, mengoesoet. fondament, o. (das, kaki. —, aars, pantat. fonds, o. kapitaal op rente, pókoq. —, bedrijfskapitaal, modal. fonkelen, o. w. bektlap, gomirlap. fonkelnieuw, b. n. bdroe sakdli. fontein, vr. soemberan, mata djer, pantjoeran djer. fooi, vr. oewang sirih, ikat tangan. foppen, b. w. mdjin bódbh, mdjin gila, mdjinkan dngin. —, bedriegen, menipoekan. —, een poets bakken, menjemoe. fopper, m. pemdjin dngin, penipoe. fopperij, vr. pemajtnan dngin, pe- nipoewan. forceeren, b. w. dwingen, paqsa. formaat, o. roepa, tjonto, telddan. formaatzegel, o. karthas jang ter- meterai. formaliteit, vr. istijadat. formatie, vr. kadjadijan. formeeren, b. w. békin roepa, me- roepdkan. —•, scheppen, djadikan, mendjadikan. fornuis, o. ddpor, foerna, tdnoer. forsch, b. n. qoewat, gdgah. fort, o. bèntèng, kota. fortuin, vr. oentoeng. —, o. rijkdom, kakajd-an. een man van —, drang kdja. foudraal, o. sarong. fourage, vr. ransom, bdkal. fourageeren, b. w. ambil ransom. fourier, m. poerir, djoeroe bdkal. fout, vr. sdlah, fjiri. zonder —, zeker, tentoe, pasti. fraai, b. n. bdgoes, éloq, permei. —, een — huis, roemah bdgoes. —, een — gezicht, paras jang éloq. —, een —e tuin, taman jang permei. fraaiheid, vr. Aabagoesan, kaélokan. franco, vr .peranko,tijdda oepahnja. franje, vr. pranje, ramboe. fratsen, vr. mv. kuren, tingkah. fregat, o. pergat, kdpal betoel. 6* frikkade], vr. pergedèl, daging di tjintjang. frisch, b. n. gezond, ènnaq, njd- man, sdlamat bddan. —, koel, sedjoeq; — water, djer sedjoeq. —, koud, dingin. —, versch, bdroe. —, van planten, segar, soeboer. frisschen moed, radjinjang baroe. friseeren, b. w. békin krul. friseur,m. kapper, toekang ramboet. frommelen, b. w. békin koesoet, mengoesoet. frons, vr. rimpel, karot, kedoet. front, o. moeka, depan. frontieren, vr. mv. wdtas, pinggir. fruit, vr. vruchten, boewah. allerlei —, boewah-boewdhan. fruiten, b. w. merindang; gefruit in boter, dirindang dalam mantéga. fuik, vr. boeboe, bdlat, lokah, loelah. fust, o. tong besar, pipa. —, aam, lèggèr. fut, bijw. ijdel,pertjoemah,sia-sia, tjoema-tjoemah sddja. futselen, o. w. bermdjin poerapoera bekardja, kardja dengan mdlas, berlambat-lambat. futselwerk, o. pekardjd-an tjoemah-tjoemah, pekardjd-an jang sija-sija. • G. ga, vr. gade, bini, istri. gaaf, vr. gift, kassih-an,pembri-an. —, eigenschap, tsi fat (sipat), pri. ■—, b. n. volledig, genap. —, ongeschonden, trdda koerang sdtoe dpa, tijdda bertjela. —, goed, bdjiq. gaan,o. w. loopen, djdlan, herdjdlan. —, weggaan, pigi, berangkat. heen en weer —, mqi ddtana. ten strijde —, ndjik perang. naar de haaien —■, tinggalani. op de flesch -—, djdtoh. dood —, mdti, mening gal. uit —, van vuur, licht, enz.pddam. ter ruste —, pergi tidor. naar beneden —, toer oen, toer oen ka-bdwah. naar boven —, najiq, najiq ka-dtas. naar huis —, poelang, poelang karoemah. naar binnen —, masoq, mdsoq kaddlarn. | henen —, berangkat. [ scheep —, ndjiq kapal. van huis ■—, kaloewar derripdda roemah. te voet —•, djdlan kdki. te paard —, pergi berkoeda. met een rijtuig—,pergiberkarèta. , in de rondte —, berpoesing-poesing. | verloren —, hilang. '■ onder dienst —, masoq tsoldddoe. door 't hoofd —, loepa, terloepa. boven iemands begrip —, terla loe tinaai. i gekleed —, berpdkéi-pakêi. in den pas -—, berdjdlan dengan sama langkah. ter bedevaart —, ndjiq hadji. rivier opwaarts —, moediq. \ rivier afwaarts -—, milir. ! flink van de hand —, tahoe sakdli. niet flink van de hand —, tijdda tahoe. op zijde —, minggtr. voorbij —, laloe. onder zeil —, pigi berldjar. op de jacht -—, pigi berboeroe. open —, teboeka sendiri. te gemoet —, pigi bertemoe. op en neder —, najiq toeroen. —, geschieden, djddi. gaar, b. n. mdtang, musaq. half —, sa-tèngah mdtang, boerap. gaarne, bijw. dengan soeka, dengan soeka hati. gaas, o. gaas. gaatje, o. lóbang ketjil. gade, vr. bini, tstri. gader, bijw. te —, bersdma-sama. ■—, allen té —, kasamoewdnja. gaderen, b.w. koempoel, mengoempoelkan. gadeslaan, b.w. djdga, menèngoq. —, onderzoeken, pariksa. gading, vr. mawoe, hendaq. gaffel , vr. bessi pentjoetjoeq, tjanggah. gaffelzeil, o. lajar goesi. gage, vr. gddji. gal, vr. njdli, hampedoe, koewdja. gala, kabesdran, oepatjara. galachtig, b. n. oploopend, lakas mdrah, prang proes. galakleed, o. 2>akéjan kabesdran. galant, m. toenangan, djodo. —, b. n. soeka menoelong. galarijtuig, o. karèta kabesdran. galblaas, vr. poendi hampedoe. galbuis, vr. oerat hampedoe. galei, vr. koera-koera, ghralei. galerij, vr. serambi, selasar. —, achter —, serambi bldkang. galg, vr. pegantoengan. —, 't is boter aan de — gesmeerd, seperti memboewang gdram kada lam lawoet. —, broekdrager, bertèl. galgenaas, o. sisa, pegantoengan. galgetronie, m. moeka bangsat, galgpaal, vr. tijangpegantoengan. galkoorts, vr. sdkit njdli, deman pdnas hampedoe. galm, m. klank, boenji keredoem. —, echo, ha las boenji, raka. galmen, o. w. klinken, berboenji, boenjinja keredoem. galon, o. passemèn, rindd. galop, m. tjongklangan, lartan. galoppeeren, ow. tjongklang, Idri. galslijm, o. lindir hampedoe. galsteen, vr. ba toe hampedoe. galziekte, vr. penjdkit hampedoe. gang, m. djdlan. —, tusschen twee huizen, loeroeng. —, tred, langkah. —, vaart, ladjoenja. —, gedrag, kalakoewan, lakoe. ■— en, handelingen, perboewdtan. — van hemellichamen, periddran. —, van een uurwerk, voer- of vaartuig, djdlan. —, tocht, pergi, pïgi. — van een werk, peri djdlan pekardjdan. —, een snellen — gaan, berdjdlan Idkas. —, zijn eigen — gaan, menoeroet kahandaq dirtnja. . ;i ;) 11 M i • 11 111 > 1 T u■ 11 hv:-i d :Aliin , . ——■, —, aan den — komen, menddpat pekardjdan. —, aan den — houden, bijv. eene zaak, mendjalankan perkara. -—, flink aan den — gaan, moéld-i dengan rddjin. — maken met iets, memboeroe. —, op gang komen, moeld-i berdjdlan. ■—, den — belemmeren, menahan- kan langkah. —, aan den — zijn met iets, Idgi ddlam; bijv.: aan den — zijn met eten, Idgi mdkan. —, ook: pikoel, bijv.: een ■— water, ajer sapikoel; twee —en water, ajer doewa pikoel. —, ga uwen —, soeka toewan, soeka njónja, soeka angkan. ■—, gelijken — houden, bersa- mdan langkah. gangbaar, b. n. lakoe; niet —, ta'ldkoe. gangboord, o. rimbat. gangspil, o. poetdran Idwang. gans, vr. gangsa, angsa. gansch, bn. intéro, seloeroh,genap, segalla, sapandjang, salangkap, boelat. -—, het —e lichaam, seloeroh toeboeh. ■—, den ■—en weg, sapandjang djdlan. —, bijw. sakdli. van —er harte, dengan soeka h&ti. gapen, o. w. angoep, nganga, oe- wap, mengoewap; terboeka. gaping, vr. opening, lóbang. garen, o. benang. garnaal, vr. oedang. garstig, b. n. basi, berldpoe, pedar. gas, vr. gas. gast, m. tetdmoe, drang tetdmoe. gastheer, m. jang panggil drang mdkan, pendjdmoe. gasthuis, o. hospitaal, roemahsdkit. gat, o, lóbang, Hang, mdta. sleutel—, lóbang dnaq koentji. neus—, lóbang Mdoeng. lucht—, ndtang. vol —en, bölong. gauw, b. n. tjepat, lakas, pantas. kom —, mdri lakas. — wegloopen, Idri lakas. — komen, ddtang lakas. -—, te -— zijn, terldloe tjerdiq. — in 't spreken, lantjar. gauwdief, m. pentjoeri. gauwdieverij, vr. pekardjdanpentjoeri. gauwheid, v. katjepdtan. geaard, b. n. Idkoe, berpri; tsifat. gebaar, o. tingkah Idkoe. gebabbel, o. ömong-ómong, petoetoeran. gebak, v. kwé, koewé dddar. gebed, o. dbd. gebeente, o. segalla toelang, toe- lang -toelangan. gebelgd, b. n. sakit hdti, mdrah. gebergte, o. goenoeng-goenoengan, boekit barisan. gebeten, dw. tergigit, di gigit. fel —, mdrah, rardsan, sakit hdti. gebeuk, o. pemoekoelan, penoem boekan. gebeuren, o. w. djddi, berldkoe, ddtang, sampe', kena. —, wat is er gebeurd, dpa kena. —, eens gebeurde het, sakdli djddi. —, hoe kon het -—, bagimdna sampé bagttoe. gebeurlijk, b. n. boléh djddi. gebeurtenis, vr. zaak, perkara. gebied, o.pemarintdhan,pégdngan. —, rechts —, hoekoem. gebieden, b. w. parintah, soeroh, menjoeroh. — te zwijgen, soeroh diam. — stil te houden, soeroh berhènti. j gebiedenis, vr. groet, tdbé, salam. — doen, kassi tdbé, membri salam. gebit, o. gigi, segalla gigi. gebladerte, o. ddwon-dawon. gebloemd, b. n. berkembang, ber- boenga. —, als stoffen, bdtiq. gebod, o. (in het algemeen), parintah, soeroh, titah. geboefte, o. órang-órang djahat. geboert, o. sanda-goeroe. gebogen, b. n. bantoq. —, van houding, toendoeq. — neus, Mdong mantjoeng. gebonden, b. n. terikat. —, van vochten, kental. gebons, o. toemboeq. ■—- van het hart, ddbar. geboomte, o. kdjoe-kajoewan. geboorte, vr. perandkan, kadja- dian, djddi. adelli j ke —, bangsdwan, berbangsa. —, voor de —, dahoeloe derri pdda djddi. ■—, na de —, kamoedijan derri pdda djddi. geboortedag vr. hdri djddi. geboorteplaats, vr. tampat djddi. gebouw, o. huis, roemah. groot —, gedong. gebraad, o. daging górèng. gebrek, o. kakoerdngan, koerang. —, fout, sdlah. gebrekkelijk, b. n. bertjela. gebroken, dw. soedah pitjah. gebruik, o. oude gewoonte, adat. —, het ■— maken van iets, pdké, pemaké. —, tot —, akan dipdké. —, van geen — zijn, tijdda terpdkê. ■—, nuttiging, mdkan, minoem; het — van vleesch, mdkan ddging; het — van water, minoem djer. gebruikelijk, b. n. bijdsa, mémang. gebruiken, b. w. pdké, memdké. ■—, drinken, minoem. gedaagde, m. en vr. drang jang di sita. ■— voor het gerecht, orang jang di sita menghadap hoekoem. —, beschuldigde, drang jang di ddwa. gedaan, b. n. geëindigd, hdbis, soedah. —, het is — met hem, hij ligt op het uiterste, tja handaq poetoes njdwa; —, hij is dood, tja mdti, poetoes njawdnja. gedaante, vr. roepa, bangoenan. —, uiterlijk voorkomen, roman. —, van dezelfde — als, saroepa dengan. —, van — veranderen, ganti roepa. gedachte, vr. ingdtan, kenangan. —, overdenking, pikiran, ingdtan. gedachteloos, b. n. loepa, Idlé, alpa. gedachtenis, vr. peringdtan. —, ter —, akan peringdtan. —, geschenk, tanda mdta. gedachtig, bijw. termgat; — aan, teringat dkan. gedeelte, o. bagi-an, baliagi-an. een —, sa-pdro. gedeeltelijk, b. n. en bijw. sapdro. gedenkboek, o. kitab peringdtan. gedenkceel, vr. soeratperingdtan. gedenken, b. w. tngat, kenang. gedenkteeken, o. tanda peringdtan. gedicht, o. panton, sjdir. gedienstig, b. n. soeka djdga. ■—, hulpvaardig, soeka toeloeng. gedierte, o. segalla bindtang, bi- natdngan. kruipend —, bindtang jang menjoeloer, bindtang jang meldta. gedijen, o. w. djddi, toemboeh. —, van kinderen, dieren, rijap. ■— voordeel aanbrengen, berhatsil. geding, o. rechtsgeding, atjdra. gedoogen, b. w. tdhan, tsabar. gedrag, o. Idkoe, kalakoewan, Idkoe djdlan. gedragen, w.w. melakoékan dirinja. — , naar iets, toeroet, menoeroet. ■—, zich als een gek —, sepèrti Idkoe drang gila. gedrang, o. sesdkan; in het —, kasesdkan. gedrocht, o. raqsdsa. gedrongen, b. n. — zitten, doedoeq bertindéh. gedruisch, o. roesoe, bahdna, deroe. geducht, b. n. heiban, Ar. — ziek, terldloe sdkit. —e regenbui, hoedjan jang dras. —e schade, roegi jang besaar. —e afstand, djawoeh sakdli. geduld, o. sabar, tsabar, tdhan. geduldig, b. n. bersdbar, tahoe sdbar (tsabar), dengan sdbar. gedurende, voorz. sedang, saldma. gedurig, b. n. sring-sring, santidsa. gedwee, b. n. lemas, lemah, lemboet. ■—, gehoorzaam, toeroetparintah. geef, bijw. te —, tjoema-tjoema, moerah sakdli. geel, b. n. koening. — koper, koeningan. geelzucht, vr. sakit koening, ka- pijaloe koeniny. geen, b. n. sdtoe trdda, sdtoe tidda. geen, gene, voorn. w. hdliq, sa- brang, sablah Idjin. geenszins, bijw. boekan, sakdli- kali tijdda. het mag —, djdngan. geeselen, b. w. poekoel sdpoe. geest, m. ziel, djiwa, njdwa. —, verstand, boedi, dkal boedi. —, vernuft, dqal. —, gemoed, hdti, tjita. —, spook, hantoe. —, van afgestorvenen, hantoe kurdmat. — van een vermoorde, hantoe mdti di boenoeh. —, voor den — zweven, terbajang- b&jang ddlam ingdtan. —, den — geven, poetoes djiwa, poetoes njdwa. —, in den —, ddlam hatinja. —, van arak, enz., roeh. —, de — van het volk, kafikiran drang bdnjaq. —, in tegenstelling van het stoffelijke, roeh. geestdrift, vr. besaar tjita. geestelijke, m.Prot.pandita; R.C. pddri; Mah. imam. geestig, b. n. vernuftig, hdloes, berdqal. geestrijk, b. n. van vochten, kras. geeuwen, o. w. angoem, oewap, mengoewap. gefemel, o. perboewdtan tjoelas. gefleem, o. pemboedjoek. gegadigde, m. drang jang soeka bli, drang jang handaq. gegeten, verl. deelw. soedah md- kan, hdbis mdkan. gegeven, o. d. jang soedah di bri. gegil, o. terijaq, djerit. gegoed, b. n. rijk, kdja, berharta. gegons, o. boenji, ddsing. gehakt vleesch, o. pèrgedèl. gehalte, vr. harga, qadar. gehavend, b. n. roesaq. geheel, o. en b. n. intéro, genap. —, het —e huisgezin, sa-isi roemah. —, het —e lichaam, saloeroh toeboh. —, de —e wereld, segalla Mam. —, den —en dag, sapandjang hdiri, sagenap hdri. — en al, hdbis, samdta-mdta. —, over het —, ditimbang sa- moewanja. —, in het — niet, tijdda sakdlikdli; ook: in het geheel geen. —, in zijn —, dus: niet gebroken, gescheurd, enz. tijdda poetoes, tijdda patah• tijdda pitjah. — vrijgeven, meiepaskan sdma sa kali. — genezen, soemboh sdma sakdli. geheiligd, b. n. hdram. geheim, o. rahsia. —, b. n. semboeni, terboeni. —e gebreken, tjepoewa. — gemak, djamban, kakoes. —, in stilte, dijam-dijam. —e gedachten, kafikiran jang tersemboeni. ■—, een —e deur, pintoe maling. gehemelte, o. leldngit. — van den mond, Idngit-langit moeloet, langitan moeloet. —, van een ledekant, tèndah. geheugen, o. pengingdtan, kenang. —, b. w. ingat, kenang. gehinnik,o .pentjaritan,peringkiq. gehoor, o. zintuig, pendengdran. gehoorzamen, o. en b. w. toeroet, menoeroet; dengar, menengar. gehuil, o. tangisan. gehuppel, o. loempdtan. gehuwd, b. n. berkdwin. —, met eene vrouw, berbini. —, met een man, berlaki. geien, b. w. singsing, inenjingsing. geil, b. n. wulpsch, gatal, gasang. geit, vr. kambing betina. geitevleescli, o. daging kambing. geitouw, o. tali boeboetan. gejaagd, bijw. dengan goepoh-goepoh. gejaagdheid, vr. goepoh. gejammer, o. pengadoeh. gejeuk, o. gatal. gejoel, o. rdméj. gejok, o. sanda-goeroe. gejubel, o. raméj bersoeraq. gejuich, o. tatnpiq-soeraq. gek, b. n. ook van vreugde, enz. gïla. — van verliefdheid, gïla birdhi. —, ben jij —, gildkah köwé. —, zich — houden, poera-poera gila. —, half —, satèngah gila. —, een — geval, perkara jang soesa h. —, dat ziet er — uit, tra bdjiq sakali roepdnja. ■—, zich — aanstellen, melakoekan dirinja saperti drang gila. —, m. onwijze, örang gila. gekerm, o. djerit, pendjerit.. gekeuvel, o. toetoeran. gekheid, vr. goeroe, sanda goeroe, Idwaq-l&waq. gekibbel, o. perbantdhan; ook: gekijf. gekkernij, vr. grap, tjoemboe. gekko, vr. hagedis, tóké, kèko. geklaag, o. pengadoeh. geklap, o. oempah, pitnah. gekleed, b. n. berpdké-pdké; on —, tijdda berpdké-pdké. geklets, o. gewauwel, toetoer kbsong. gekleurd, b. n. berwarna. —, van stoffen, berboenga. — katoen, kdjin tjita. geklonken, b. n. terpükoe. geklop, o. tepoq, ketoq. geklots, o. pdloe. geknal, o. letoej). geknap, o. letos. geknield, b. n. berdiri loetoet. geknor, o. soengoet-soengoet. -— van een varken, deram. geknot, b. n. tjampoeng. gekout, o. toetoe?-. gekraak, o. geretuq. gekrakeel, o. perbantdhan. gekreukeld, b. n. berkisoet. gekrijt, o. tdngis. gekrioel, o. karoernan. gekroesd, b. n. kritiq. gekscheren, o. w. mdjin bödoh. —, het is maar -—, boewat mdjin sddja. —, het is geen —, boekan per- majinan. —, zonder —, soenggoeh-soenggoeh. gekuch, o. bdtoq. gekwalster, o. peloedah. gekwetst, b. n. loeka. gekwetste, m. órang loeka. gelaat, o. moeka, wddjah, paras. gelach, o. tertawd-an. geladen, bijvn. moewat; zwaar—, sarat. —, ingeladen, termoewat. gelag, o. belandja. gelasten, b. w. bevelen, soeroeh, menjoeroeh. —, opdragen, pesan, berpesan. gelatenheid, vr. sabar, pri sabar. geld, o. oewang, wang, doewit. geldeloos, b. n. trdda poenja oewang, potol, tijdda beroewang. gelden, o. w. (wat men er voor geeft), lakoe. —, waard zijn, berharga. geldig, b. n. lakoe; niet —, tijdda lakoe. geldkist, vr. peti oewang. geldzak, m. kantong oewang, pondi-pondi oewang. geleden, b.n. voorbij, lama, soedah. nog niet lang —, belom lama. gelederen, o. m. bciris, barisan. geleding, vr. gewricht, midi. —, van riet, enz. boekoe. geleerd, b. n. dlim, bdnjaq tahoe. geleerdheid, vr. pengatahoewan. gelegen, b.n. zich bevindende, dda. — komen, sampat. — laten liggen, perdoeli. —, als het u — komt, apa bila toewan sampat. —, er is niets aan —, tijdda mengdpa. als het zoo — is, ktiloe bagitoe. gelegenheid, vr. sampat. geene — hebben, trdda sampat. —, gunstige —, paqsajang bdjiq. —, juiste tijdstip, waqtoe. ■—, ligging, tampat kadoedoekan. geleide, o. pengantdran. geleidebrief, soerat lepas. geleiden, b. w. hantar, menghantarkan. geleider, m. drang hantar, penghantar. gelid, o. bij beenderen, boekoe. —, rij, (van soldaten), bdris. geliefde, m. of vr. tjinta, kakdséh. gelieven, o. w. soeka, ridld. gelijk, b. n. sdma. —, te —, bersdma-sdma. —, vlak, effen, rdta, ddtar. —, effen, plat, pepat. —, te —er tijd,pddasdma koetika. —, voegw. als, zooals, seperti, saldkoe, sa-roepa. —, eveneens, sdma djoega. —, o. betoel, benar; bijv.: gij hebt —, toewan betoel, njdnja benar. gelijke, m. sdma; bijv.: zijns—, samdnja; uws—, samdmoe, enz. gelijkelijk, b. n. sdma rdta; —• verdeeld, dibahdgi sdma rdta. gelijken, o. w. dda sdma roepa, bei saroepa. ■— op elkander, sa-roepa. gelijkenis, vr. sdma roepa, oepdma. gelijkerwijs, voegw. seperti. gelijkmaken, b. w. békin rdta, meratdkan. gelijktijdig, bijw. pa du waqtoe itoe djoega. gelijkvloers, bijw. sa-tingginja ddsar. gelijkvormig, b. n. sa roepa, sdma roepa, sdma bangoenan. gelik, o. pendjilitan. geloei, o. van golven, gemoeroh. gelofte, vr. djandji. geloof, o. pertjaja, pertjajd-an. —, in zaken van godsdienst, iman. — slaan, pertjaja. gelooven, b. w. pertjaja, bertman. gelubd, b. n. kebiri. geluid, o. boenji, soewdra. — geven, berboenji, bersoewdra. geluk, o. fortuin, oentoeng, oen- toeng bdjiq. —, heil, saldmat. —, voorspoed, kebedjikan. gelukken, o. w. djddi, berldkoe. gelukkig, b. n. beroentoeng, bersaldmat. — in het spel, moedjoer. —, vergenoegd, senang, ènndq. ■—, eene —e tijding, kdbar jang bdjiq. gelukskind, o. drang jang beroentoeng. gelukwensch, m. sdlamat. gelukwenschen, b. w. kassih saldmat, membri sdlamat. gemaakt, b. n. onnatuurlijk, bdnjaq tingkah, poera-poera. gemaal, o. kwelling, ganggoe. gemachtigden, m. wdkil, polmak. gemak, o. kasenangan ; op zijn —, senang, dengan senang; zich op zijn — gevoelen, rdsa senang. geheim —, djamban. gemakkelijk, b. n. ènnaq. —, niet moeielijk, gampang, senang, moedah. gemanierd, b. n. taxi adat., sópan. gematigd, b. n. sedang. gember, vr. djaai, halia. —, geconfijte —, mantsan djaai. gemberstroop, vr. goela djaai, goela halia. gemeen, b. n. vuil, boesoeq. —, laag, Mna, kedji. ■—, gewoon, bijasa, kapdlang. —, gering, minder, ketjil. gemeen, o. de lagere volksklasse, drang ketjil, örang hina-dina. gemeenlijk, bijw. sring-sring, bi- jtisa, memang. gemeenschap, vr. vriendschap, persobdtan. —, bekendheid, kendlan. gemeenzaam, b. n. mdnis, djinaq, raméh. gemelij k, b. n. btngis,goesar, mdrah. gemengd, b. n. tjampoer. gemerkt, b. n. bertanda. gemiddeld, b. n. sedang, pertè- ngdhan. gemoed, o. hdti, himmat. —, goed van —, bdjiq hdti. —, slecht van —, djdhat hdti. —, een rein —, hdti jang soetji. gemoedelijk, b. n. moerah hdti, dengan toeloes hdti. gemoedsrust, vr. kasendngan hdti. gemompel, o. soengoet-soengoet. gemors, o. pentjemdran. genaamd, bijw. berndma. genade, vr. vergiffenis, ampon. — Gods, rahmat Allah. genaderd, b. n. soedah dekat. genadig, b. n. berkaséhan. genaken, o. mampir, dekat, hampirkan. gene, aanw. voornw. jang itoe, drang itoe. —, deze en —, jang ini dan jang itoe. \ —, aan — zijde, disabrang. geneeslijk, b. n. jang bóléh djddi bdjiq, ddpat di-obdti. geneesmiddel, o. óbat, penawar. genegen, b. n. soeka, ridla. genegenheid, vr. kdse'h. geneigdheid, vr. ingin, soeka. generaal, m. djindral. genever, m. sópi, sópi poetih. genezen, b. w. mengobatin, békin bdjiq. —, o. w. djddi bdjiq, somboh. —, hersteld, somboh. genezing, vr. penjombohan. genie, vr. ïlmoe mengikat bèntèng. genie, o. akal trang. genieten, b. w. verwerven, ddpat. —, genot smaken, merasa. genoeg, b. w. sampê, tjoekoep. —, bijv.: gedroogd, gebakken, gekookt, enz. toewa. —, groot, ruim, wijd — tot doorlating van iets, loeloes. genoeglijk, b. n. ènnaq, sedap. genoegen, o. kasoekd-an,soeka-tjita. genoot, m. en vr. teman, sakoeto. —, bed —, sakatidoeran. —land —, örang sanegri. genootschap, o. persakoetoewan ; kongsi. genot, o. kasoekd-an, rdsa ennaq, soeka-tjita, rdsa sedap. —, het vruchtgebruik, peroléhan hatsil. geoorloofd, b. n. pdtoet, Idjiq, bóléh, ddpat. —, in godsdienstigen zin, halal. gepaard, bi]w.berpdsang, berdjódo. gepast, bijw. kena, pdtoet. — geld, tijdda lebéh tijdda koerang. gepastheid, vr. met —, dengan sapatoetnja. gepeins, o. piktran. gepeupel, o. drang ketjil, raijat, I órang hina-dina. gepeuter, o. Iorrèq-korrèq. gepiep, o. tjitjit, pentjïtjit. geplaag, o. ganggoe, pengganggoe. geplaatst, b. n. tertampat. geplas, o. indam-indam. gepopel, o. dabar hdti. gepraat, o. ómong-ómongan, petoet oer an. geraakt, b. n. misnoegd, mdrah, ketjil hdti. —, getroffen, kena. geraamte, o. toelang-toelangan, rangka. geraas, o. roesoe, hdroe-biroe. geraken, o. w. verwerven, ddpat, mend&pat, beroléh, mendjddi. aan den drank —, djddi pemdboq. —, aan den man —, menddpat órangnja. •—, uit iets —, loepoet, terlepas. —, bekomen, beroléh. gerecht, o. hoekoem. —, spijs, makdnan, hiddngan, sadji-an. gerechtigd, b.n. betoel, benar, adil. gerechtigheid, vr. kabenaran. —, tol, béja. gerechtsdienaar, m. oepas, hamba h oekoem. gereed, b. n. bereid, vaardig, sa- dija, langkap, hadlir. ■—, klaar, afgedaan, soedah, hdbis. —, bijv.: om op marsch te gaan, enz. këmas. — geld, oewang toenei. gereedelijk, bijw. sabantaar djoega. gereedschap, o. prdbot, perkdkas. geregeld, b. n. berdtoer, dengan peratoeran. gerief, o. nut, goena. —, gemak, rust, kasendngan. geriefelijk, b. n. senang. gerieven, b. w. toeloeng, menoeloeng. gering, b. n. klein, ketjil. —, weinig, sedikit. —, licht, ringan. — in prijs, moerah harga. —, onbeduidend, kapdlang. — achten, b. w. melihat moed ah. eene —e fout, sdlah ketjil. eene —e zaak, perkara ringan, perkara ketjil. een —• verlies, roegi sedikit. een ■— persoon, drang ketjil. geringheid, vr. moedah, ketjil. gerinkel, o. boenji keleningan. geritsel, o. krètèq, girdsap. geroep, o. panggilan, seroe-seroe, penjeroewan. geroerd, b. n. aangedaan, peloe. gerommel, o. deroe, goeroeh. geronnen, b. n. van bloed, bekoe. —, van melk, pitjah. geroosterd, b. n. panggang. gerucht, o. geraas, roesoe, ingar. ■—, tijding, kdbar, warta, brtta. geruim, b. n. langdurig, lama. geruisch, o. tjeroegan. het ■— van den wind, dangong. het — van bladeren, girdsap. het — van stroomend water, tjeroegan djer mengdlir. geruit, b. n. tapaq tjdtoer. gerust, b. n. stil, diam. —, in vrede, senantiasa. —, op zijn gemak, ènnaq, soeni. —, zonder vrees, trada tdkoet. ■—, onbezorgd, senang, telap. ■—, een — leven lijden, hldop dengan senang. gerustheid, v. kasendngan, kate- tapan, kasenantiasd-an. geruststellen, iem. menetapkan hdti orang. geschaafd, b. n. van de huid, ke- loepas, letjoet. —, met de schaaf, diketam. geschaard, b. n. gerangschikt, berdtoer. —, als troepen, berbdris. geschakeld, b. n. tjangkling. geschal, o. boenji jang nj&ring. geschapen, bn. soedah di djadikan. —, zoo staat het er mede —, demikienlah pri hal itoe. geschater, o. tertawa gelaq-gelaq. geschenen, verl. dw. soedah bersinar. geschenk, o. kirtman, pernbrt-an. —, van minderen aan meerderen, persembdhan. —, van meerderen aan minderen, hadijah. gescherts, o. mdjin-mdjin, sanda. gescheurd, verl. dw. tjdrik. geschieden, o. w. djadi, berldkoe. —, het is geschied, itoe soedah djüdi. —, het geschiedde eens, sakdli djadi. geschiedenis, vr. hikdjat. geschiedenisje, o. verhaal, tjerita. geschikt, b. n. bekwaam, bisa, pantas. —, geplaatst, di dtoer. —, nuttig, bergoena, bajiq. ■— om (gegeten, gedragen, geplant, enz.) te worden, bajiq akan di. —, niet — zijn om, tijdda bajiq akan. geschiktheid, vr. kabisd-an. geschil, o. tjidera, tjeréwèt. geschreeuw, o. teréjaq, roesoe. geschrei, o. tangisan. geschrift, o. soerat, toelisan. geschrijf, o. penoelisan. geschubd, b. n. bersisiq. geschut, o. marijam. geslacht, o. bangsa, atsal. geslepen, b. n. listig, tjerdiq, bisa. gesloten, b. n. tertoetop, terkoentji. gesneden, b. n. kabiri. gesnedene, m. orang kasjim. gesnork, o. pendengkoer. gesp, m. gèsper. gespierd, b. n. tegap. gespikkeld, b. n. rhitiq. gespleten, b. n. terblah, terbélah. gesponnen, b. n. terpintal. gespoord, b. n. paké seppór. gesprek, o. bitjdra. gest, vr. gist, tapé, rdgi. gestadig, b. n. aanhoudend, trada brènti, senantidsa. gestalte, vr. uiterlijk voorkomen, roepa. —, lichamelijke, sikap. gestand, bijw. gelofte — doen, pègang djandji. gesteen, o. keloe. gesteente, o. bdtoe-batoewan. gestel, o. kalakoewan badan. gesteldheid, vr. ka-add-an,prihal. gesternte, o. segalla bintang. gestikt, dw. mdti lemas. gestoelte, o. tampat doedoeq. gestold, b. n. bekoe. gestort, b. n. toempahan. gestorven, dw. mdti. gestreept, b. n. als stoffen, ying- gang, tjoera-tjoeru. —, als dieren, belang, röréng. —, als bladen, vruchten, boelos. gestreng, b. n. kras, bingis. — onderzoek, pariksa dengan saqsamdnja. —e kou, dingin jang sangat. gestrengheid, vr. kakrdsan, kabin- gisan. gesuis, o. dangong. — in de ooren, ddsing. gesukkel, lambat-lambat. —, gedurig ziek zijn, sakit-sakitan. getal, o. bildngan, hitoengan. ■—, som, djoemlah. ■—, hoeveelheid, bdnjaq. getalm, o. perlambdtan. getand, b. n. gigi, bergigi. geteekend, b. n. bertandah. geteut, o. perlambdtan. getier, o. roesoe, bangar, gampar, gadoeh. getij, o. pdsang. opkomend —, djer pdsang. afgaand —, djer soeroet. getij boek, o. kitab tsalawat, boekoe dod. getik, o. pengetokan. getimmerte, o. peroesahan toekang. kdjoe getob,o. kasoesdhan ; banjaqsoesah. getokkel, o. pemitikan. getoover, o. petenoengan. getornd, dw. retas. getralied, b. n. berkisi-kisi. getrappel, o. perloempat-loempatan. getreur, o. soesah hati, doeka tjtta. getijde, o. seizoen, moesim. getroffen, bn. aangedaan, walang, peloe, siloe. —, kena, terkena; door een kogel —, kena pelor. getrouw, b.n. satïja, benar, loeloes. getuige, m. of vr. saksi. getuigen, b. w. ndjiq saksi; me- njaksïkan. getuigenis, vr. kasaksi-an. getuigschrift, o. soerat tanda tdngan. geur, m. bdwoe, haroem, bdwoe haroem. geurig, b. n. wdngi. ■— water, eau de Cologne, djer wangi. geurtje, o. bdwoe boesoeq. gevaar, o. bahdja. — doen ontstaan, membri bahdja. —, in —, kena bahdja. — ontkomen, loepoet derripdda bahdja. gevaarlijk, b. n. berbahdja. —e ziekte, sdkit pajah. —e wonde, loeka parah. geval, o. voorval, perkdra, stóri. —, bij -—, saktra-kirdnja. —, in —, djikaloe. —> bij —, ook: sa-koenjoeng- koenjoeng, terkddang-kddang. gevallen, o.w. behagen, soeka akan, berkenan akan. — aan, berkenan pdda. gevangen, b.n. tertangkap, ter- tawan. — nemen, menangkap, nendwan. gevangene, m. en vr. drang jang doedoeq di boei, drang terpasoeng, drang tertangkap. gevangenis, vr. pendjdra, pasoengan. in de — zitten, masoqkan ddlam pendjdra. gevecht, o. prang. gevederd, b. n. berboeloe. geveinsd, b.n. tjoelas,poera-poera. gevel, m. moeka roemah. geven, b. w. kassih, bri, membri. —, overhandigen, oendjoq. —, over —, sarahkan. —, kennis —, kassih tahoe. —, vergelden, membalas. —, raad —, membri bitjara. —, acht —, ingat-ingat. —, rente —, berboenga. —, prijs —, membijarkan. —, geluid —, berboenji. —, aalmoezen —, membri derma. —, gelijk —, membenarkan. —, ongelijk —, mensalahkan. —, macht —, kassih koewdsa. —, den geest —, poetoes njdwa. —, gehoor —, menjahoeti. —, een zucht -—, mengaloh. —, vuur —, schieten,pdsang bedil. —, uitstel —, kassih tempo. —, ergens om —, perdoeli. —, teruggeven, kassih kombdli. gever, m. pembri, jang membri. gevest, o. van een wapen, landé- jan, hoeloe. gevestigd, dw. doedoeq; — te Buitenzorg, doedoeq di Bógor. gevlamd, b. n. van wapens, ber- pamor. gevlei, o. pemboedjoeq. gevlekt, b. n. bont, belang. —, als een tijger, toetoel, dandi. gevoegelijk, b. n. pdtoet, hdroes. gevoel, o. perasd-an. —, rdsa, tjita. — van blijdschap, soeka tjita. — van gezondheid, njdman. gevoelen, b. w. berdsa, kira. —, o. oordeel, piktran, sctngka. —, denkbeeld, ingdtan. gevoelig, b. n. zacht, lemas. — (over beleedigingen) wdlang. —, bewogen, piloe. gevoeligheid, vr. kapiloewan. gevoelloos, b. n. in zwijm, kald- ngar, pangsan. gevogelte, boerong-boerongan. gevolg, o. volgelingen, órang pengiring. —, afloop, pengabisan. gevolmachtigde, m.polmak, wdkil. gewaad, o. pakéjan. gewaagd, b. n. berbahdja. gewaand, b. n. voorgewend, poe- ra-poera. gewaarwo rding,vr. ras», rdsa hati. gewag, o. seboetan. gewagen, o. w. menjeboet. gewapend, b. n. bersindjata. gewapenderhand, bijw. dengan sindjdta. gewas, o. toemboehan. —, plant, tandman. geween, o. tangis, pendngis. geweer, o. snaphaan, bedil, sndpang. —, achterlaad —, sndpang kopaq. geweld, o. kapaksd-an, gagah. —, verdrukking, aniaja. gewelddadig, b. n. dengan paksa, dengan gagah. gewelf, o. lengkoeng. gewelfd, b. n. berlengkoeng. gewemel, o. keroemoen. gewend, b. n. bijdsa, tahoe. gewennen, o. w. djAdi bijdsa. gewest, o. land, negri, benoewa. geweten, o. angan-angan hdti. gewetenszaak, vr .perkara angan- angan hdti. gewettigd, b. n. dengan te«h. geweven, b. n. tenoenan. gewezen, b. n. dahoeloe, lama. gewicht, o. om te wegen, bdtoe timbdngan, bdtoe datjing. —, zwaarte, brat. gewichtig, b. n. van belang, besaar, pintang. gewillig, bijw. dengan soeka. gewild, b. n. in den handel, lakoe. gewin, o. winst, oentoeng, laba. gewis, b. n. zeker, soenggoeh, be- toel, benar, tentoe. —, bepaald, tentoe. gewoon, b. n. bijdsa, tahoe. gewoonlijk, b. w. meestal, mdsing, sring-sring, memang. gewoonte, vr. wijze, tjdra. —, oud gebruik, adat. geworden, o. w. tartma (trima). doen —, menjampêkan. gewormte, o. segalla hoelat. gewricht, o. boekoe,pangkal,sindt. gezag, o. macht, koewasa. —, bewind, pemarintdhan. — uitoefenen, melakoekan koewasa. gezaghebber, m. pemarintah, pe- ngoewdsa. gezagvoerder, m. van een vaartuig, djoerdgan. gezamenlijk, bijw. sdma-sdma, ber- sdma-sdma. —, b. n. alle, segalla. gezag, o. njanji-an. gezant, o. oetoesan, soeroehan. gezegde, o. perkata-an, kdta. gezegeld, b. n. tertjap. — papier, soera t, tjap. gezegend, b. n. bersldmat. gezel, m. teman, sakoeto, kawan. gezelschap, o. órang tetdmoe, pe- koempoelan, perhimpoenan. — hebben, menrljdmoe drang. gezet, b. n. tentoe; bijv.: op—te tijden, pdda mdsa jarig tentoe. —, van lichaam, gempang. —, vet, gemoq. gezicht, o. pmglihdtan. -—, het — verliezen, djddi boeta. —, aangezicht, moeka, paras. —, een zuur —, moeka mdsam. —, een vriendelijk —, moeka manis. —, een barsch —, moeka bingis. —, het — afwenden, berpdling moeka. —, alleen van — kennen, kenal moeka sddja. —, de oogen, mdta. —, zwak van —, mdta kaboer. —, kort van —, bijziend, boeta djam, mdta djam. —, doordringend —, mdta tddjam. —, uitzicht, pemanddngan. gezichteinder, m. kaki Idngit. gezichtsbedrog, o. stlap mdta. gezien, b. n. kabildngan, kahormdtan. gezin, o. isi roemah, drang isi roemah. gezind, b. n. mau, mdwoe, handaq. ■—, goed —, bdjiq hdti, kwalijk —, tijdda bdjiq hdti. gezocht, b. n. kasoekd-an, een — persoon, drang jang kasoekd-an. —e • waren, bdrang dagdngan jang Idikoe. gezond, bn. ènnaq badan, njdman. —e spijs, makdnan jang bdjiq. — verstand, aqal boedijang bdjiq. —, bijw. dengan njdman. — leven, Mdop dengan njdman. gezondheid, vr. saldmat, njdman. gezucht, o. pengalohan. gezusters, vr. mv. bersoeddra pa- rampoewan. gezwel, o. bangkaq, bdra, bisoel. gezwets, o. perkatd-an drang ka- tjuq, perkatd-an sombong. gezwind, bn. tjepat, lakas, Iddjoe, pantas, stgra. — als de bliksem, tingkas saperti kilat. gezwollen, b. n. bangkaq. — oogen, (door schreien), mdta bdloet. —, als van kiespijn, sembab. — van eene rivier, djer besaar, banjir, sebaq. gids, m. drang toendjoeq djdlan, penghantar,pengaiidjoer,pandoe. gieren, o. w. van vaartuigen, rewang. gierig, b. n. kikir, tjekèl. gierigaard, m. drang kikir. gierigheid, vr. kiktran. gieten, b. w. uitstorten, toewang, menoewang. ■—, doorgieten, sdring, menjaring. —, begieten, stram, menjiram. gieter, m. tjbrong. —, van metalen, toekang toewang. gieterij, vr. petoewangan, tampat toewang. gift, vr. geschenk, pembrian. gift, o. vergift, rdtjoen, bisa,ipoeh. giftdrank, m. minoeman rdtjoen. giftmenger, m. perdtjoen. gij, pers. vnw. enkelv. loe, kdwé, (kwi'), angkaw, toe-wan, njdnja. ■—, meerv. loe of kdwé drang, kdmoe, kdmoe drang. gijtouw, o. tali boeboetan. gillen, o. w. beteréjaq. ginder, bijw. (dichtbij), di sitoe, si toe. — en herwaarts, sdna sini. —, (veraf), di sdna, sdna. gindsch, b. n. jang dda di sdna. gindsheen, bijw. kasdna. gips, o. kdporpatong, kdpor bdtoe. gipsen, b. n. derri pdda kdpor bdtoe. gis, vr. bij de —, kira-kira. gispen, b.w. hekelen, mensaldhkan. gissen, b.w. kira, terka, mengdgaq. gissing, vr. kira-kira; naar —, sakira-kira, naar zijne —, pada kira-kirdnja. gist, vr. ragt; met — mengen, merdgi, boeboeh rdigi. gisten, o. w. van deeg, moewai. —, van vloeistoffen, memboewal. gisteren, bijw. kamdrin, kalmarin. -—, hij is niet van —, tja boekan dnaq kalmarin. glad, b. n. effen, rata. —, glibberig, litjin. —, slijkerig, bètjèq. —, gespannen, telgang ; een—de huid, koelit tdgang. —, slim, tjerdiq. — vergeten, loepa sdmasakdli. —de woorden, perkatd-an mdnis. — maken, meratdkan. — maken, met een schaaf, melampas ketam. — schuren, menggossoq sampé berkilat. glans, m. tjdja, tjahdja. —, luister, kabesdran,kamoelijd-an. glanzen, o. w. bertjaja. —, b. w. oepam, mengoepam. glanzig, b. n. bertjahdja. glas, o. glas, kdtja ; van—, derri kdtja. glazen, b. n. kdtja, derri kdtja. glazenmaker, m. toekang pdsang kdtja. ■—, het insect, tjdpoeng, sibor-sibor. glazig, b. n. van aardappelen enz., gdnjoet. glazuur, o. saloet; — van de tanden, sdloet gigi. —, sepoeh. gleuf, vr. aloeran. —, in planken, pdrit. glimmen, o. w. bekilap. glijden, o. w. teplèssèt,. BiDlKns, Mal.-Holl. Woordenh., 7e ilr. gloed, m. der zon, pdnas. —, van vuur, mérah dpi. gloeien, o.w. pdnas sakdli, hangat. —d ijzer, bessi mérah-mérah. —de kolen, bdra-bdra dpi. glorie, vr. kabesdran, kamoelid-an. gluren, o. w. mengintip, menghinté. God, Allah; bij —, demmi Allah. godheid, vr. (heidensche) déwa. —, godin, déwi. godsdienst, vr. agdma, godsdienstig, b. n. beragdma, berbakti. — zijn, pègang agdma. goed, b. n. bdjiq, baai. —, dienstig, bergoena. —, een — uur, sdtoe djam lebéh lamdnja. —, ter —er ure, pada waqtoe jang bdjiq. , ter —er trouw, dengan toeloes hdti. —, ten —e houden, mengampoeni. —, te — houden, djoewal hoetang. —, ten —e komen, djddi oentoeng. — weder, trang tjoewdtja. staan voor iets, borg zijn, menanggoeng. — doen, berboewat bdjiq. — zijn voor iemand, bdjiq kapada drang. —, zoo — als, harnpir; bijv.: zoo — als op, harnpir hdbis. — zoo, sabaslah. goed, o. goederen, bdrang-bdrang. —, kleeding, pakéjan, barang. — en bloed, bddan djiwa. —, bagage, koelakasir. —, aanvertrouwd —, barang jang dipertarohkan. ■—, roerende en onroerende —eren, bdrang-bdrang jang terbdwa (kapinddhan) dan jang tijdda terbdwa (kapinddhan). —eren, erf —, harta poesaka. —, slecht —, tuig, bdrang boesoeq. 7 goeddunken, o. eigenwil, mawoe sendtri, kahandaq hati. goedhartig, b. n. bdjiq hati. goedheid, vr. kabajtkan. —heb de —, silakanlah. goedkeuren, b. w. berkman, soeka, maw tarima. goedkeuring, vr. perkenan, ka- soekd-an, kaboel. goedkoop, b. n. moer ah, moer ah harga. goedmaken, gun ti roegi, mengganti roegi. goedschiks, bijw. dengan soeka sendtri, dengan bajiq, sa-bdjiqbdjiqnja. — of kwaadschiks, mawoe tra mawoe. goedsmoeds, bijw. dengan soeka hati, dengan senang hati. goedvinden, b. w. berkenan, toe- roet soeka sendtri. goedvinden, o. soeka ; met uw —, dengan soeka toewan. goedwillig, bijw. dengan soeka hdti. golf, v. ombaq, aloen. —, inham, baai, teloq. golven, o. w. berombaq, beraloen. golvend, van het haar, pdtah mdjang. gom, vr. getah. gonzen, berdangoeng. — van de menigte, menddroe. goochelaar, m. toekang soenglap, drang silap. goochelen, b. w. soenglap. gooi, vr. peloetar, pelimpar. gooien, b. w. meloetar, melimpar. —, weggooien, boewang. goor, b. n. vuil, kotor, boesoeq. —, van melk, bdsi,pitjah, bebdwoe. goot, vr. dakgoot, göt. —, waterleiding, seloeran. —, buis, pantjoeran. gordel, m. ïk at ping gang, sdboeq. gordelriem, vr. ikat ping gang, sdboeq. gordelgesp, m. kantjing ikat pinggang. gordelslot, o. kapdla ikatpending. gorden, b. w. menjendang pedang. gordijn, vr. kelamboe, kalamboe. —, voorhangsel, tabir, tirei. —, scherm, bidei. gorgel, m. róngkong, korong- koengan. gorgeldrank, m. óbat berkoemoer. gorgeling, vr. koemoeran. gorgelen, o. w. berkoemoer. goud, o. mds, amas. — in staven, amas lantaq. —, dat is niet met -— te betalen, tijdda terbajar sakdli-kdli. gouden, b. n. van goud, mds, derri mds, derri pdda amas. goudgeld, o. wang mds. goudkleur, o. warna mds. goudsmid, m. toekang mds. goudvisch, m. ikan mds. gouvernement, o. goebermèn. —, bestuur, pemarintdhan. gouverneur, m. goebernoer. gouverneur-generaal, m. goebernoer djindral, toewan besaar. graad, m. rang, pangkat. —, van het kompas, mdta padóman. —, van bloedverwantschap, poe- poe, poepoewan. ■—j V:300 cirkel, daradjat. graadboog, m. daratjat, pengoe- koer katinggïan. graafwerk, o. pekardja-an galt-an. graag, b. n. gewild, la koe. —, hongerig, Idpar, soeka mdkan. graan, o. rijst, pddi. graat, vr. toelang ikan; fijne —, doeri ikan; van de — vallen, djddi koeroes kring. grabbel, zijn geld te — gooien, memboeroeskan oewangnja. grabbelen, o. w. reboet, poengoetpoengoet, memoengoeUnoengoet. grabbel part ij, vr. reboetan. gracht, vr. kdli, parit, selokkan. eene — graven, loembi kdli, mengg&li parit. grachtwater, o. djer kdli,djerparit. graf, o. qoeboer. op den rand van het —, ham- pir mdti. grafgesteente, o. bdtoe qoeboer. grafkelder, m. lahad. grafkuil, vr. lijang qoeboer. gram, b. n. mdrah, morka. gramschap, vr. mdrah, amarah. gramstorig, bijw. dengan mdrah, dengan morka. granaat, vr. de steen, permata jaqoet. —, oorlogstuig, peloeroe dpi, pelor dpi. granaatappel, m. boewah dalima. granaatwortel, middel tegen lintworm, koelit akar dalima. graniet, o. bdtoe betoel. grap, vr. permajinan, sinda, djinaka. uit de —, mdjin-mdjin sadja. gras, o. ruempoei. —, lang rietgras, diana-diana ; lalang. —, te hooi en te —, djdrang. grasgroen, b. n. hidjoe roempoet. grasland, o. tanah roempoet. graslinnen, o. kajin ndnas. graszode, vr. tanah bdta. grasmes, o. arit, sdbit. gratig, b. n. banjaq toelang Ikan, banjaq doertnja. gratis, bijw. dengan tijdda bajdran. grauw, kelaboe, warnu keldboe; het —, rdjat. —, snauw, tengking. graveel, o. sakit bdtoe; de steen, bdtoe kelikir. graveersel, o. oekiran, loekisan, graven, b. w. gali, menggdli. graveeren, b. w. oekir, mengoekir. —, o. oekiran. grazen, o. w. mdkan roempoet. greep, m. handvol, ganggam, sa- ganggam. —, gevest, hoeloe. —, het grijpen, penangkdpan. grein, o. gewicht, bidji. —, zekere stof, grim. grendel, m. kantjing, pengantjing. grendelen, b. w. toetoep kantjing, mengantjing. grens, vr. wdtas, peminggiran. grenzen, o. w. berpingir, ada di wdtas. —, aanpalen, berdoempat. greppel, vr. selokkan, parit. gretig, b. n. hongerig, lapar. —, verlangend, ingin, birahi, loba. gretigheid, vr. ka-inginan, loba. grief, vr. sakit hdti. ■—, leed over iets, doeka. grieven, b. w. békin sakit hati, membri sdkit hdti. grievend, b. n. mempersakiti hdti. griezelen, o.w. bijv.: van tjitjaqs, spinnen, enz., geli. grif, b. n. tievat. ld kas. vantas. — - ^ j. / . 1 j. ■—, bijv.: vertalen, lezen, enz., lantjar. griffelen, zie graveeren. grift, vr. griffel, penna bdtoe, kdlam bdtoe. grijnslach, vr. sennjoem radja. grijnslachen, o. w. tersennjoem rddja. grijpen, b. w. vatten, tangkap. —, met de klauwen, sambar, tne- njambar. —, om zich heen —, van vlammen, mendjilat. —, plaats —, berldkoe, djddi. —, in elkander ■—, als getande raderen, berseloeq. —, met de vingertoppen,mentjekoet. 7* •—, niet vinger en duim, mentjekaq. ■— in 't hart, aan—, mercvwan- kan hditi. grijpvogel, vr. vrek, drang kikir, órang sekoet. grijs, b. n. van haar, poetih. grijsaard, m. oeban, drang toewa jang beramboet poetih. grijsachtig, b. n. keldboe sedikit. grijzen, o. w. ramboet djddipoetih. gril, vr. kuur, tingkah, tjanda. grillig, b. n. bertingkah, bertjanda. grimlachen, o. w. mèssèm, tersinnjoem. grimmig, b. n. mdrah, pe-amdrah. — gezicht, moeka dsam. grinniken, o. w. tjdrit. grint, vr. pasir kdsar, bdtoe kelt kir. groef, vr. kuil, lóbang. —, groeve, graf, qoeboer. groei, m. toemboehan. groeien, o. w. groot worden, djd- di besaar. —, van planten, toemboeh, ber- toemboeh. —, over het hoofd —, djddi besaar derri pdda, — in een anders leed, soeka dkan tjeldka órang Idjin. groen, b. n. hidjoe, wilis. —, o. warna hidjoe. groenboer, m. toekang sdjor. groente, vr. moes, sdjor. groentetuin, m. kebon sdjor. groep, vr. pekoempoelan. groet, m. tabé, sdlam, soembah. groeten, b.w. kassih tdbé, soembah. grof, b. n. kdsar, djdrang. — van aardewerk, glas, enz., djeloek. — geschut, marijam besaar. — garen, benang kdsar. — geld, bijv. verteren, verdienen, bdnjaq oewang. —, lomp, koerang ddjar. grommen, o. w. tjómèl. grommig, b. n. knorrig, tjómèl- tjómèl. grond, m. aarde, tdnah. —, bodem, pantat, loenas. —, binnenste, ddlamnja. ■—, ondiepte, tohor. — eener schilderij, ddsar. —, bewijs, tanda kdtrangan. aan den — zitten, sanggat. te —e gaan, tinggdlam. te —e gaan, verongelukken, kd- ram, bindsa. op den — slapen, tidor di tdnah. op den — zitten, (op de hurken), berdjongkoq. op den — vallen, djdtoh di tdnah. te —e richten, meroesaqkan. te —e gericht, bindsa, soedah roesaq. in den — bedorven, roesaq sdma sakdli. in den ■— kennen, tahoe sakdli, kenal bdjiq-bdjiq. grondbelasting, vr. pddjaq tdnah, tjoekei tdnah. grondeloos, b. n. tijdda terdoega. —, diepte die — is, toebir. gronden, zie grondvesten, grondgebied, o. dairah. grondig, b. n. betoel, tetap, trang. — bedacht, ditimbang betoel-betoel. —e kennis, pengatahoewan jang sernporna. —, van visch, berbawoe loempoer. grondlaag, vr. dlas. grondlegger, m. pengdlas. grondlegging, vr. pengaldsan. grondlood, o. bdtoe pendoega. grondoorzaak, póhon, moela sebab. grondsap, vr. tdhi, hampas. grondslag, m. kaki, dlas, póhon. grondsop, o. ampas. grondverf, vr. tjat ddsar. grondvesten, b. w. mengdlaskan. grondvlak, o. pantat. groot, b. n. besaar. —, —er dan, besaar derripdda. —, zoo — als, sabesaar, sama besaar. ■—, de —e weg, djdlan raja. —e feestdag, hdiri rdja. —e mond, veel praats, moeloet rampoes. grootelij ks, bijw. terldloe, terlebéh, amat. grootheid vr. kabesdran. grootmoeder, vr. nènèq. grootmoedig, b. n. moerah hdti. grootsch, b. n. kotjak, angkoe. grootspraak, vr. moeloet besaar, katjak. grootte, vr. besaarnja. gros, o. doewa bias loesin. bij 't — verkoopen, djoewal bdnjaq sama sakdli. —, menigte, drang bdnjaq. grosse, vr. eener acte, salinan soerat. grot, vr. göha bdtoe. gruis, o. puin, poewin. — van steenkolen, hdrang bdtoe jang antjor. gruiszand, o. pdsir kdsar, karsiq. grut, o. uitschot, bdrang kaboewangan. gruwel, m. kagillian, perboewdtan bingis. gruweldaad, vr. perboewdtan jang kagillian. gruwen, o. w. gilli, ngeri. guit, m. drang djinaka. —, schalk, drang jang tjerdiq. guitig, b. n. djinaka, tjerdiq. gul, b. n. moerah hdti, tdngan terboeka. gulden, m. roepijah. gulzig, b. n. rakoes, Idhap, demap. gulzigaard, m. drang rakoes, pe- lahap, pendemap. gunnen, b. w. soeka, bersoeka. —, toestaan, meloeloeskan. gunst, vr. karoenta. —, toegenegenheid, soeka, kaséh. gunstig, b. n. bdjiq. —, van ligging, tampun. —, van den wind, toeroetan. guur, b. n. koud, dingin. —, koel, sedjoeq. —, stormachtig, tamptas. ■—, stuursch, prang proes, blngis. guurheid, vr. kadinginan, kase- djoeqkan. —•, stuurschheid, kabingisan. H. ha, tusschenw. hé, haai. haag, vr. heg, pagar. — van bamboes, pagar bamboe. —, van een — voorzien, memagari. haagdis, vr. huis —, tjitjaq. —, groote soort, tókè, gekko. —, vliegende —, tjitjaq terbang, tjitjaq koeboeng. —, giftige —sen, soempah-soem- pah, kerediq pesan-pesan. —, groote schubbige, die ook vergiftig is, bengkdrong. haai, m. ikan tjoetjoet, hijoe. —, soorten: hijoe belangkas, hijoe tekek, hijoe parang, hijoe tenggiri, hijoe laras, enz. haak, m. gajit, penggajit, kdjit. —, om dieven te vangen, bandil, tjanggah. —, winkelhaak, sikoe-sikoe. —, scheeps—, gdlah. —, weer—, roewit. om krokodillen te vangen, garag ei. —, van een werpspies, ook: roewit. —, dat is niet in den —, itoe boekan dengan sepertinja; niet in den — zijn, tijada dengan patoetnja. —, haken en oogen, pertjiderd-an. haaksch, bijw. saroepa stkoe-sikoe. haakvormig, b. n. saroepa gdjit, saroepa kdjit. haal, m. met eene pen, g&ris. -—, ruk, sintaq; één —, sakdli sintaq. —, uit een pijp, isap; één —, sakdli isap. ■—, slok, tegoq; één —, sategoq. haam, o. kdlong. haan, m. djam laki-ldki, djam djdntan. ■—, gesneden —, djam kabiri. —, vecht —, djam sabong. —, van een geweer, pitlkan, pa- mitiq, pitjoe. —, er zal geen ■— naar kraaien, sa-órang pon tijdda ddpat tahoe itoe. —, den gebraden -— uithangen, mengdtas-dtas diri. den — spannen, tdriq pitlkan, memitiq pitjoe. haar, pers. voornw. tja, dtja, nja. —, bez. voornw. dijapoenja, nja. haar, o. hoofd —, ramboet. •— wrong, koendé, konde'. — op de borst, boeloe dada. — in de neusgaten, boeloe hidong. — onder de armen, boeloe kattaq. ■—, valsch — tot aanvulling, tja- mdra. —, dun —, ramboet djdrang. —, grof —, ramboet kasar. —, fijn —, ramboet h&loes. —, kroes —, ramboet papoeiva. —, krullend -—, ramboet ikal. -—, sluik —, ramboet lingar, ramboet kedjoer. —, aandeschaamdeelen, djamboet, ramboe. —, met huid en—, sama sakdli. —, met de handen in het -— zitten, tijdda berdaja Idigi. — op de tanden hebben, moeloet besaar; zij heeft — op de tanden, parampoewan itoe terldloe bingis, parampoewan itoe moeloet besaar. haarachtig, b. n. saroepa boeloe, saroepa ramboet. haarband, vr. pengikat ramboet. haarborstel, in. sikat ramboet. haard, vr. stookgelegenheid, ddpoer. ■—, eigen —, roemah tangga. haarkam, m. sisir ramboet. haarknipper, m. toekang ramboet. haarlok, vr. gandiq. —, valsche vlecht, tjamdra. haarloos, b. n. goendoel. haarnaald, vr. toesoeq konde'. haarolie, vr. minjaq ramboet. haarvlecht, vr. van Chineezen, koetjir; van vrouwen, anjaman ramboet. haarwortel, vr. póhon ramboet. haarwrong, vr. kondié. haarziekte, vr. penjdkit ramboet. haast, m. spoed, lakas, tjepat, sigrah. —, grooten spoed, goepoh-goepoh. —, in vliegende -— iets doen, menggólot. — achter iets zetten, memboeroe pekardjaan. — hebben, geen tijd hebben, tijdda sampat. —, bijw. dengan lakas, dengan sigrah. —, bijna, koerang sedikit, hampir. in der -—, riboet-riboet. kom maak wat —, Ajo lakaslakas. haasten, w. w. berlakas, bersigrah. haastig, b. n. bdngat , sigrah, Idkas. —, een — mensch, pembdngat. —, oploopend, prang proes. -—, voortvarend, gantjang. —, zeer —, goepoh-goepoh. —, bijw. dengan lakas-lakas, dengan bóngat, dengan slgrah. haastiglijk, bijw. zie haastig, haat, m.bintji, kabintjian,damdam. geheimen —, btntji jang tersem- boeni, damdam. —, een — tegen iemand opvatten, datang btntji dkan sa-örang. —, een — tegen iem. koesteren, mendroh btntji dkan sa-órang. —, een ■— toedragen, berdamdam. haatdragend, b. n. berdamdam, btntji. haatdragendheid, vr. kabintjian, Uikoe drang berdamdam. hachelijk, b. n. berbahdja. hachelijkheid, vr. bahdja, kasoekdran. hagedis, vr. tjttjaq, (zie haagdis.) hagel, m. om te schieten, mtmis. -—, hoedjan ajar bekoe. hagelbui, vr. tagrag, Perz. — van pijlen of kogels, hoedjan dnaq pdnah, hoedjan pelor. hagelen, o. w. ada hoedjan ajer bekoe. hageltasch, vr. tampat mtmis. hak, vr. hiel, toemit. hak, m. pötong, parang. hakbord, o. papan tjtntjang. haken, b. w. menggdjit. ergens aan blijven —, tersungkoet. —, toehaken, toetoep dengan gdjit, •—•, dames handwerken, sdwoet. ergens naar —, ingin, kapèngin, rtndoe. hakkelen, o. w. gdgap. hakken, b. w. pótong, memótong. fijn —, tjtntjang, mentjintjang. hakmes, o. parang, góloq, piso tjtntjang. halen, b. w. ambil, mengambil; gaan halen, ptgi mengambil. —, koopen, ptgi membli. •—, niet halen, tijdda sampé. —, overhoop —, bongkar-bangkir. half, b. n. tèngah. een —, satèngah. —, bijw. ten halve, kapdlang. —, maar — aanstaan, tijdda bagttoe soeka. •—, op de helft, pertèngahan, bijv.: — Februari, pertèngahan pébroewdri. halfbakken, b. n. kapdlang. halfbroeder, m. soedara andjing. halfdek, o. ttngkat boerttan kdpal. halfdonker, bijw. kaboer. halfdood, b. n. hampir mdti. halfdronken, b. w. tèngah mdboq. halfhemd, o. kamédja loewar. halm, m. boeivah pddi; steel, tangké. hals, m. léhèr. —, sukkel, drang sementoeng. — over kop, Itntang-poekang, — over kop aan den haal gaan, lari llntang-poekang. —, om — brengen, meniboenoh. ■—, den — uitrekken, mendjin- djang léhèr. —, den — breken, fig. membinasdkan; veel woorden den — breken, berbdnjaq-bdnjaq perkatd-an. —, om den •— vallen, peloq, memeloq. halsader vr. oerat pemboenoh. halsband, m. kdloeng, tdli léhèr. halsbeen, o. toelang léhèr; de wervel, toelang boekoe léhèr. halsbrekend,b.n .berbahdja sangat. halsdoek, m. kdjin léhèr. halsgewricht, o. boekoe léhèr. halsketen, vr. kdloeng ranté. halsklieren, vr. m. poeroe bdqa di léhèr. halstarrig, b.n. kapdla bdtoe, tegar. halster, m. halstèr, sentddji. halt, vr. halt, brènti. halve, om .... halve, kardna. zijnent —, kardna dija. — broeder, soeddra tiri. — deur, pintoe lipat. — maan, boelan langkong. —, duidelijkheids—, kardna ka- njatd-annja. halveeren, b. w. bdgi doewa, me- nèngah, membelah doewa. halzen, scheepst. béloq dengan boeritan kdpal. ham, vr. ham, pdha babi. hamer, m. martil, pemoekoel. hand, vr. tanga». —, rug van de -—, ponggong tdngan. —, dorre —, tdngan mdti. —, de — geven, djdbat tdngan. —, de — bieden, oendjoeq tdngan. —, met beide —, dengan kadoe- wah blah tdngan. —, in —en komen van, beroléh akan. —, ter — nemen, memdsoq tdngan. —, de —en niet tehuis kunnen houden, tdngan pandjang. —, de laatste — aan iets leggen, menghablskan pekardjd-an, menjoedahkan pekardjd-an. —, de —en aan het werk slaan, moeld-i kardja. —, de —en vol hebben, bdnjaq kardja. —, de —en uit de mouw steken, kardja dengan radjin. —, van goeder — (bijv.: vernemen), derri pdda drang. —, van hooger —, dtas titah, dengan titah. —, bij —en vol, berganggam- ganggam. —, bij de — hebben, dda sadija. —, in 's vijands —en vallen, djddi tawan moesoeh. —, de — ligten, toetoep mdta. —, de —en ruim hebben, dda sampat. —, onder 's hands, di bdwah tdngan. —, onder 's hands verkoopen, djoeical (mendjoeival) di bdwah tdngan. • —, voor de — nemen, niet uitzoeken, ambil (mengambil) dengan tijdda piléh. —■, geld op — geven, metnbri tjingkdram. — over —, mdkin lama mdkin lebéh. —, onder —en zijn, Idgi dikardjdkan. —, met beide —-en (gaarne) aannemen, tarirna (menarima) dengan segalla soeka hati. de — reiken, helpen, toelong, menoelong, bantoe, membantoe. —, aan de — zijn, dda perkara; daar is iets aan de —■, dda perkara satoe dpa. —, twee —en op één buik, ka- doewa drang itoe safdqat. —, gewapender —, dengan pdké sindjdta. handbreedte, vr. le'barnja tdngan, tampak, tempap, tdbah. handdoek, m. kdjin sapoe tdngan, handoek, toewala. handel, m. dagdngan,pernijagdan. handelaar, m. drang ddgang, soedagar. handelbaar, b. n. lemah, lemah lemboet. handelen, b. w. berddgang, bernijdga. — in, mendjoewal. —, doen, berboewat; bijv.: goed —, berboewat bdjiq. —, zich gedragen tegenover, me- lakoekan dirinja. handeling, vr. perboewdtan. —, gedraging, lakoe djdlan, ting- kah Idkoe. handelshuis, o. kongsi. handhaven, b. w. pijdra, pègang. handig, b.n. tjdkap, tjepat,pantas. handlanger, drang oepdhan, koelt, pembantoe. handmerk, o. tanda tdngan. handpalm, vr. tapaq tdngan. handschoen, m. sarong tdngan. handteekening, vr. tanda tdngan. handvat, vr. van eenen pot, koeping, pemégang. —, van een zwaard, hoeloe. —, in het algemeen, tdngan. handvol, vr. ganggam; een —, saganggam. handwerk, o. pekardjd-an. hanegekraai, o. koekoeq djam. hanegevecht, o. sdboengan. hanekam, m. baloeng djam. hangen, gantoeng; hangende, tergantoeng ; op —, menggantoeng, menggan toeng kan. —, een pot over 't vuur —, mendjerang. ■—, de lip laten —, mendjoweh- kan btbir. —, de vleugels laten —, men- djantékan sdjap. —, den huik naar de wind —, berdli dengan angin, lett.: veranderlijk als de wind; mdsoq kandang kambing, mengembeq; mdsoq kandang karbo, mengoewaq, letterlijk: een geitenstal binnenkomende, blaten; een buffelstal binnenkomende, bulken. —de haren, ramboet teroeréi. hanger, vr. oor —anting-anting. hangkast, vr. lamdri gantoengan. hangklok, vr. lotjèng jang ter- gantoeng. hanglamp, vr. lampo gantoeng. hanglip, vr. btbir djoeweh. hangmat, vr. tampat tidor jang tergantoeng, tampat tidor berdjoen. hangslot, o. repoh-repoh. hanig, b. n. geil, gatal. hansop, vr. bddjoe monjèt. hansworst, m. peldwaq, alan-alan. hanteeren, b. w. mendjabat. hap, m. beet, soewap. haperen,o. w. sangkoet, tersangkoet. —, ontbreken, koerang. —, wat hapert er aan, dpa koerang? —, nu hapert er niets meer aan, sakarang tijd da koerang lagi sdtoe dpa. —, stamelen, gagap. happen, o. w. glgit. —, naar iets —, mentjdkoep. happig, b. n. gretig, gdlaq. — naar iets, verlangend, soeka, ingin. hard, b. n. kras. —, knappend als lobaq, basuu. —, croquant, garing. —, luid, van de stem, njaring. —, tegen kinderen, streng, bingis, kras. —, ongaar van binnen, lagi berhati. —, van hoofd, tegar. —, moeielijk, soesah, soekar; een — geval, perkara jang soekar. — loopen, lari lakasj van iem. die vlucht, betit, membetit, Bat. —, het — hebben, kasoekaran. —, hij is —van hart, krashatinja. —, gij zijt —, toewan dda tegar. —, wees niet — van hart, djdngan toewan berkras hati. — slaan, poekoel kras. — lachen, tertdwa gelaq-gelaq. —op droomen, mengtgo, Bat. Mal. hardachtig, b. n. kras sedikit, ka- krdsan. harddraver, m. koeda peloemba. hardbekkig, b. n. kras moeloet, kalah. harden, b. w. be'kin kras. —, uitstaan, tdhan, tsabar. —, metalen, menjepoeh; gehard ijzer, besi jang tersepoeh. ■—•, het is niet om te -— (uit te staan), itoe tij&da ter der Ua lagi. harder, m. zekere visch, ikan belanaq ; grooter soort, djoempol. hardheid, vr. kakrdsan, kategaran. hardhoorig, b.n. doof, toeli,pekaq. —, O.-I. doof, bengol. hardlijvig, b.n. tra' boléh boewang djer, sembelit. hardnekkig, b. n. kapdla kras, tegar hdti. hardnekkigheid, vr. kategdran hdti, peri jang tegar. hardop, bijw. overluid, qoewat- qoewat. hardsteen, m. bdtoe koesta. hardvochtig, b.n. tebal hdti, kdkoe hdti; een — ruensch, drang kdkoe; drang kdkoe hdti. harem, vr. maligei. haren, b. n. boeloe, derri pada boeloe, ramboeti. —, een -— kleed, kdjin ramboeti. —, een kemels — kleed, kdjin boeloe onta. harig, b. n. van het hoofd, ber- ramboet. —, van het gezicht, ramoes. —, van het lichaam, berroema, berboeloe. —een -— kleed, zie haren, haring, m. soort —, ikan kembong. hark, vr. penggarök. harken, b. w. gdroq tdnah, meng- gdroq. harp, vr. ketjdpi. — spelen, majin ketjdpi. harpoen, m. pijd rit, serampang, seroewit, tampoeling. harpoeneeren, b. w. meloetar pijd- rit, menjeroewit. harpuis, o. gdla-gdla. harpuizen, b. w. memboeboeh gdlagdla. harrewarder, m. drang tjeréwèt, drang jang berbuntah. harrewarren, o. w. mentjeréwèt, berbantah. harrewarrerij, vr. tjeréwèt, per- bantdhan. hars, vr. ddmar. —, van den terpentij nboom, ban ast, bindsat. —, in klompen, ddmar bdtoe. witte —, ddmar poetih. gele —, ddmar koeniny. harsachtig, b. n. sa-roepa ddmar. hart. o. ffenioed. hdti. • CD 7 —, in de ontleedkunde, djantong. van ganscher —e, dengan soeka hdti, dengan sagenap hdti, dengan boelat hdti. een oprecht —, hdti bet oei, hdti jang toeloes. een verstokt —, hdti kras. een bekommerd —, hdti jang bertjinta. een kwaad — toedragen, memblntji. —, het — van een boom, ter as; van planten, ampelor. —, een zaak ter —e nemen, men- tjitdkan soewdtoe perkdra. hartader, vr. tangkê hdti. harteleed, o. soesah hdti, kasoesdhan hdti. hartelijk, b. n. dengan hdti betoel, dengan soenggoeh hdti. hartevriend, m. sdbat betoel. hartig, b. n. zout, asin. hartklopping, vr. dabar hdti, dabaran. hartpijn, vr. sdkit djantong. hartstocht, m. napsoe, hdtva napsoe. hartsvanger, m. kléwang, parang. hartzakje, o. djila-djila. hartzeer, o. sdkit hdti, roesaq hdti, doeka tjtta. hatelijk, b. n. kabintji-an. haten, b. w. bintji. have, vr. al wat men bezit, bdrang-bdrang samoewa, harta benda. haven, vr. laboehan, pelaboehan. —, koewdla, moewara. havenen, b. w. beschadigen, békin roesaq, meroesaqkan. havenmeester, m. sjah bandar. haverij, vr. karoesdkan, roesaq di Idwoet. hazelnoot, vr. boewah bóndoq. hazenlip, vr. bibir soembing. hazenmond, vr. moeloet soembing. hazenslaap, vr. t.idor djam. he! tusschenw. héj! wah!—, wat is dat prachtig! wah, bagoes sakali. hebbelijk, b. n. gewoon, bijdsa. hebbelijkheid, vr. kabijasd-an. hebben, b. en hulpwerkw. ada. —, bezitten, ampoenja, mempoenjd-i. —, ergens tegen —, segan akan; tegen iem. —, segan akan saórung. —, onder zich —■, pégang, memégang. —, wat hebt ge er aan, apa goendnja kapddamoe. — willen, toestaan, kassi permissi, beri möhon. , niet willen —, trdda mdwoe; ik wil het niet —, akoe trdda mdwoe itoe. honger —, lapar, berldpar. voeten —, berkdki. de koorts —, ada demam, berdemam. hebzucht, vr. lóbu. hecht, b. n. sterk, qoewat, tegoh. —, o. handvat, o. hoeloe. hechten, o. w. menjamboengkan, menghoeboengkan ; verl. dw. gehecht, samboeng, hoeboeng. —, aan iem. —, gehecht zijn, tersangkoet. —, dit touw moet aan dat gehecht worden, ini tali mtsti di samboeng sama ini. hechtenis, vr. boei, pasoengan, hal terpandjara. in — nemen, tdroh di boei, tang- kap, menangkap. heden, bij w. ini hdri, hdri ini. —, thans, sakdrang, sakdrang ini. — morgen, ini pdgi. — namiddag, nanti sóré, ini sore'. heel, b. n. onbeschadigd, trdda pitjah, belom roesaq, Idgi bdjiq. •—, geheel, intéro. —, bijw. zeer, terldloe, sangat. — vroeg,pagi-pagi, terla loe sijang. —- laat, ini mdlam, mdlam-malam. — huids, dengan koerang apa-dpa. heelal, o. wereld, doenija, alam. heelen, b. w. mengobdti -—, o. w. djddi bdjiq, sornboh. heelkunde, vr. ilmoe mengobdti loeka. heelkundige, m. thdbib. heelpleister, vr. tampal. heen, bijw. ka. —, hier—,kasini; daar —,kasdna. — en weder, Idloe-ldlang; bijv.: voor een huis -— en weder loopen, berdjdlan Idloe-ldlang dihadapan roemah. —, overal — en weder loopen, berdjdlan kasdna kamdri. heengaan, o. w. pigi, berangkat. heenloopen, o. w. lari. heer, m. toewan. Heer, de — God, Toehan Allah. heerendienst, vr. kardja kompeni. heerlijk, b. n. bagoes sakdli, sedap sakali. heerschappij, vr. pemurintdhan. heerschen, o. w. pégang par Int ah. heerweg, m. groote weg, djdlan besaar. heesch, b. n. seraq, parau. heester, vr. póhon ketjil, pókoq. heet, b. n. pdnas, hdngat. heeten, bw. noemen, kassih mdna, menama-i. heeten, o. w. bernama; ik heet, dkoe bernama ; hij heet Saraidin, namanja Samidin. —, hoe heet dat, apanamdnjaitoe. —, dat heet dapper, itoe brdni namanja. —, welkom —, membri salamat ddtang. —, heet maken, békin pdnas, memdnaskan. heethoofd, m. hdti pdnas. heethoofdig, b. n. lakas mdrah. heffe, vr. des volks, drang Mnadtna. hefboom, m. breekijzer, linggis, pengongkil. heffen, b. w. angkat, mengangkat. —, belasting —, poengoet béja, memoengoet béja (tjoekei). heffing, vr. poengoetan béja (tjoekei). heg, vr. hegge, pdgar. heiblok, vr. ibor, pelantaq. heide, vr. tdnah pdsir, padang tandas. heiden, m. kdpir, drang kdpir. heil, o. salamat, oentoeng, bahagija. Heiland (de), m. el Meséh, djoeroe salamat. heilig, b. n. soetji, qoedoes. heiligbeen, o. toelang kelangkang. heiligbeensholte, vr. rongkongan poenggoeng. heiligbeenstreek, vr. kelangkang. heiligdag, vr. hdri raja. heilige, m. drang soetji, drang qoedoes. heiligheid, vr. kasoetjian. heilloos, b. n. tjeldka, malang. heilwensch, vr. salamat, sdlam. heilzaam, b. n. bergoena, bdjiq sakali. heimelijk, b. n. semboeni, terboeni, gelap. —, bijw. dijam-dijam, semboenisemboeni, tjoeri-tjoeri. — iets wegnemen, mengambil tjoeri-tjoeri. — — medenemen, membdwa tjoeri-tjoeri. — —■ doen, memboewat dijamdijam. — vertrekken, berangkat dijamdijam. — wegzeilen, berlajar tersemboeni. — binnen brengen, mentjoeritjoeri bawa mdsoq. heinde, bijw. in: (heinde en ver), dekat. — en ver, dekat dan djauh, di mêna-mdna. heinen, b. w. békin pdgar. heining, vr. heg, hegge, pdgar. heir, o. bdla. heisa, tusschenw. djo-djo. hek, o. hèk, pdgar kajoe, pdgar roejoeng. hekel, m. haat, bintji, djemoe. —, penggdroq. hel, vr. in tegenstelling van hemel, nardka. —, b. n. schel, njdring. -—, van vuur, rdmaq. helaas! tusschenw. adoh, adofh. held, m. drang brdni di prang, drang perkdsa. heldendaad, w.perboewdtan drang brdni. heldenmoed, m. kabrani-an, perkdsa. helder, b. n. als glas, bening. —, licht, trang. —, van geluid, njdring. —, rein, soetji, brissih. —, duidelijk, njdta, trang. — van de maan, trang benderang. —, een — denkbeeld, ingdtan jang trang. —, een ■—e nacht ,mdlam tjoewatja. —, van het weder, spiegel, kijker, tjara. helderheid, vr. katrdngan,prijang bening (tjdra). heldhaftig, b. n. brdni, perkdsa. helen, b. w. verbergen, semboenikan. —, gestolen goederen —, membli bdrang-bdrang gelap. helft, vr. satèngah. hellen, o. w. afhellen, mtring. —, overhellen, singit. —, glooien, tjoeram. ■—, over —, zweemen naar, sadkan-akan, bijv.: — naar het lichtblauwe, sa-dkan-dkan biroe moeda wamanja. hellend, b. n. jang mtring, jang singit, jang tjoeram. ■—, een — vlak, tjoeramjang rata. —, een beetje —, tdra toeroen. helling, vr. voor vaartuigen, kalangan. —, van een gebergte, mtring. helm, m. katoepong. —, geboortevlies, saloepat. helpen, b. w. toelong, menoeloeng. naar vermogen -—, toelong dengan sa-boléh-boléhnja. zij kan het niet —, itoe boekan dia poenja sdlah. ■— in het werken, bantoe, membantoe. —, van nut zijn, bergoena. —. er is geen — meer aan, tijada tertoeloengi lagi. —, in de war —, membingoengkan. —, indengrond—,membinasdkan. —, uit den droom —, mengartik.an. —, uit den nood —, meiepaskan derri pdda kasoekdran. ■—, van kant —, memboenoh. —, daar is geen — meer aan, Itoe tijada ddpat di toeloengi Idgi; van een zieke, itoe drang tijdda terobdti lagi. —, naar zijn vermogen —, toelong dengan sabóléh-böléhnja. ■—, geholpen worden, di toelong, di bantoe. helper, m. penoelong, pembantoe. helsch, b. n. sjéthani. hem, pers. voornw. dija, sdma dija, nja, zie Spraakkunst, hemd, o. kamédja, sabi. —, over—, kamédja loewar. —, onder—, kamédja ddlarn. ■—, nacht—, kamédja mdlam. —, flanellen—, kamédja pdnas. —, nat tot op het —, bdsah sakdli. — zonder mouwen, sabidj. hemdskraag, m. léhèr kamédja. hemel, m. uitspansel, langit, tja- krawdla. —, verblijfplaats der zaligen, sorga. ■—■ en aarde, boemi dan langit. — van een ledikant, tèndah, Idngit-ldngit. —, een heldere—, trang tjoewatja. —, onder den blooten — slapen, tidor berselimoetkan Idngit. hemelsblauw, b. n. biroe langit. hemelwaarts, bijw. ka-langit. hem, pers. voorn, dija, dija drang, órang-órang itoe, nja. hen, v.ajamparam,poewan (betina). ■—, broed—, djam meng ér am. —, klok—, iboe djam. — om te slachten, djam peranggang. hengel, m. pantjing, kdjil. hengelen, ow. mantjing, pantjing. hengsel, o. èngsèl, pègangan. hengst, m.koeda laki Idki (djantan). hennep, m. gandja. hennepzaad, o. bidji gandja, bidji rdmé belandja. her, bijw. in: van ouds —, derri zdman dihoeloe kdla. ■—, nogmaals, wederom, poela, Idgi sakdli, kombdli. Als bij de hieronder genoemde samenstellingen woorden ontbreken, kunnen die door bijvoeging van poela, lagi sakdli en kombdli gevormd worden, bijv.: herademen, berndpas poela; hergeven, membripoela ; herlezen, membdtja Idgisakdli, enz. heraut, m. bantdra. herberg, vr. roemah mdkan. —, voor nachtverblijf, pesanggrd- han, tampat bermdlam. herbergen, b.w. britampat, membri toempdngan. —, geherbergd zijn, menoempang. herdenken, b. w. ingat lagi. herder, m. órang djdga (sdpi) (kambing) (karbo). ■—, leeraar, pandita. herhalen, b. w. doen, békin lagi. —, herzeggen, bilang lagi sakali. herinneren, b. w. kassih Ingat. zich -—, ingat, teringat. herkennen, b. w. kenal, mengenal. herkomst, vr. atsal. herroepen, b. w. oebdhkan perkatd-an. —, intrekken, monkir. hersens, vr. oetaq. hersenpan, vr. bdtoe kapdla. hersenvlies, o. salapoet oetaq. herstel o. pembajikan. herstelbaar, b. n. van een' zieke, jang bole'h di obdtin. herstellen, o. w. djadi bajiq. —, b. w. békin bajiq, menbajiki. —, vergoeden, ganti, mengganti. —, hersteld, somboh. herstelling, vr. kabajikan. —, vergoeding, penggan tljan. hert, o. roesa, kidjang, pelandoq, mendjangan. hertrouwen, o. w. kdwin lagi sakdli, sikuh poela. hertshoorn, m. tandoq menjdngan, tandoq roesa. hertsvanger, m. göloq, parang. hervatten, b. w. memoelah, moela-i lagi, pègang lagi. hervormen, bw. békin roepa bdroe, meroepakan poela. —, veranderen, mengoebahkan. herwaarts, bijw. kamdri. herzien, b. w. nogmaals nazien, partksa lagi sakdli, memariksa poela. —, lihat lagi. het, bep. lidw. itoe, nja, jang. (wordt dikwijls verzwegen). —, pers. vnw. itoe, dija, (wordt eveneens dikwijls verzwegen). — is verloren, soedah hilang. — regent, dda hoedjan; het dondert, dda goentoer. —, ik ben —, hambdlah, akoelah. — zijn kooplieden, itoelali órang ddgang. — is waar, benarlah itoe, itoe betoel. — is jammer, sdjang, itoesdjang. — gebeurde eens, sakdli djddi. —, hij heeft — nog niet gehoord, tja belom dengar itoe. —, waar is het boek? Het is zoek. Mdna boekoe itoe? soedah hilang. hetgeen, b. v. jang, nan. hetwelk, betr. voorn, jang, nan. hetzelfde, itoe djoega. hetzij, voegw. djika, kdloe, me- Idjinkan. —, mawoe, bajiq. — veel of weinig, mawoe banjaq, mawoe sedikit. — arm of rijk, bajiq kdja dtau miskin. — op deze, — op die wijze, mawoe bagini, mawoe bagitoe. — hij slaapt, — hij waakt, bajiq ija tidor, bdjiq ija djdga. heugen, onp. w. ingat. heugenis, vr. ingdtan. heugelijk, b. n. jang membri ka- soekd-an. heul, o. hulp, pertoeloengan. —, slaapbol, apioen. heulsap, o. (toebereid), mddat. heup, vr. pangkal pdha. heupgewricht, o. pangkal pdha. heusch, bijw. soenggoeh; tahoe adat. heuvel, na. boekit, goenong ketjil, ooesoet. hevel, m. pengongk.il, toewas. hevig, b. n. kras, sangat, amat. hiel, m. hak, toemit. —, de —en lichten, Idri. hielbeen, o. toelang toemit. hier, bijw. sini, di sint, ini. — en daar, sini-sdna. —, alhier, di sini. —, van —, derri itoe. — komt hij, tni dija datang. hieraan, bijw. sdma tni, akan itoe. —•, daardoor, derri itoe. hierachter, bijw. di bldkang tni. hieraf, bijw. derri sini. hierbij, bijw, dichtbij, dekat sini. hierdoor, bijw. derriini,denganini. —, door deze plaats, troes tam- pat ini. hierheen, bijw. kamdri. hierlangs, bijw. sapandjang ini. hiermede, bijw. dengan ini, sdma ini. hierna, bijw. hdbisini;vervolgens, Idloe. hiernevens, bijw. bersdma-sdma ini, dengan ini. hierom, bijw. om deze reden, schab ini, tegal ini, karana ini. —, om deze plaats, koeliling ini. hieromstreeks, bijw. kira-kira dekat ini. hieromtrent, bijw. dichtbij, dekat sini. —, aangaande deze zaak, Akan itoe, akan perkdra itoe. hieronder, bijw. dibdwah ini. — te verstaan, akan ini artinja. hierop, bijw. atas ini, di-atas ini. —, vervolgens, hdbis ini, lantas. —, op dit, akan ini; op dat, akan itoe; wat antwoordde hij —, dpa djawabnja dkan itoe. — wil ik mij verlaten, kita handaq pertjaja akan itoe. — - ging hij vertrekken, Idloe berangkatlah ija. hierover, bijw. tegenover, di sabrang (als er water tusschen is), anders tentang ini. —, over deze zaak, derri perkara ini. dkan rte.rkd.ra ini. hiertegen, bijw. tegenaan, pdda ini. — verzet ik mij, dkoe melawan akan itoe. : hiertegenover, disdbrang, tentang ini. hiertoe, bijw. sampé di sini. —, tot dit, sdma ini. hiertusschen, bijw. ditèngah ini. hieruit, bijw. derri sini, derri dalam ini. —, uit dit, derri pdda ini. hiervoor, bijw. sebab ini. hiervoren, bijw. voor dezen tijd, lebéh aoeloe derri ini, dihoeloe kdla. hij, pers. voornw. ija, dija. '■ hijgen, o. w. mènggéh-mènggéh. hijschen, b. w. tdrèq ndjiq, me- nariq. hik, m. sedoe. hikken, o. w. bersedoe. hinde, vr. menjdngan betina. hinder, m. nadeel, roegi. —, last, soesah. hinderen, b. w. ganggoe, meng- ganggoe. —, belemmeren, Idrang, tegah. hinderlaag, vr. pengddangan; in -— liggen, mengddang. hindernis, vr. moeilijkheid, soesah, kasoesahan. — tot afsluiting, sakat; — in den weg leggen, menjdkat. hinken, o. w. pintjang, timpang. —, kreupel gaan, berdjdlan terindjat. — op twee gedachten, ingatan bertjdbang ,mendoewdkan anganangan. hinneken, o. w. tjdrit, mentjarit, bengèr, membengèr, meringkik. hit, m. hitje, koeda ketjil. hitte, vr. pands. —, in de — van den strijd, di- tèngah prang. —, gematigde —, pdnas aga hdri. ho! dijam, brènti. hobbelen, o. w. gójang. ■—, zooals meubels kunnen doen, intjang-intjoet. hobbelig, b. n. lakoq-lakaq. hobbelpaard, o. koeda kdjoe, koedd- an ongkang-ongkit. hoe, bijw. bagimdna, mdna, boetdpa, dimdna. — is het mogelijk, mdna boléh. — lang is dat,brdpa pandjang itoe. ■— dikwijls, brdpa kdli. — oud is zij, brdpa dia poenja oemoer. — heet dit, apa namdnja itoe. ■— kan dat, mdna bóléh itoe. ■— kunt gij zeggen dat, manakah katdmoe. — duur is dat, brdpa hargdnja. — breed is dat, brdpa lébarnja. — vaart gij, bagimdna toewan dda, toewan dda bajiq. — de zaak ook zijn moge, bagimdna djoega perkardnja. —, gij weet niet — moeielijk dat is, toewan tijdda tdhoe brdpa soesah itoe. — langer — grooter, mdkin lama ma kin besaar. — rijker — gieriger, mingkin kdja, mingkin kikir. —, hij moet er voor uitkomen, — of wat, tja misti boeka moeloet (vuig.). — het ook mag loopen, bagimdna poon bajiq djadinja. hoed, m. toppi; den — afnemen, memboeka toppi, mengangkat toppi. —, zonne —, toedong. hoedanig, vr. voornw. boetdpa, sabagimdna, roepa mdna, apa roepanja. — uw gevoelen ook zij, mdna bitjaramoe. — een dood, boetdpa maut. -— zijn bevel ook wezen moge, sabagimdna djoegaparinidhnja. hoedanigheid, vr. ka-ada-an, ka- lakoewan, prt. hoede, vr. zorg, palihdra, perlin- doengan. —, wees op uwe —, ingat-higat, djdga bdjiq-bajiq. hoeden, b. w. beveiligen, djdga, pijdra. —, beschermen, melindoengi. —, zorgen voor, memeliardkan. hoef, m. koekoe. hoefijzer, o. bessi koekoe koeda. hoefsmid, m. toekang bessi koeda. hoegrootheid, vr. besaarnja. hoek, m. van een huis, pendjoeroe. —, uiteinde, punt, hoedjong. —, vischhoek, mdta pantjing. —, recht —, sikoe, sikoe sdma tèngah. —, stompe —, sikoe rebah. — van eene straat, sikoe loerong. —, uitstekende — van land, tan- djoeng, hoedjong tdnah. —, van het oog, van eene kamer, soedoet. —, binnen— van het oog, soe- doet mata. »■ —, buiten— van het oog, ékor mdta. —, in alle —en zoeken, tjahdri dimana-m&na, tjahdri koeliling. —, uit den — komen, bitjdra dengan njatdnja, bitjdra troes trang. , uit den oost— komt regen, derri sablah timor hoedjdn ddtang. —, de wind komt uit den westelijken —, angin ddtang derri sdblah koelon. hoektand, m. sijoeng, gigi dsoe. hoen, o. ajarn. hoenderei, telor ajarn, hoepel, m. simpé, soempé, bingkei. hoepelen, o. w. bermajin soempé. hoer, vr. (openbare), soendal, lonté. hoest, m. bdtoq. —, droge —, bdtoq kring. , kink—, bdtoq redjan. , bloed —, bdtoq ddrah. hoesten, o. w. berbdtoq. hoeveel, bijw. brdpa. — maal, brdpa kali. hoeveelheid, bdnjaq, kabanjdkan, bdnjaqnja. hof, o. van een vorst, dalam. , m. tuin, kebon, tdman. hoffelijk, b. n. tdhoe adat, tjdra krdton, tjdra dalam, tahoe bahdsa. hok, o. kandang, sangkdran. hol, o. spelonk, góha. > kuil, gat, ló'bang, lijang. > °P raken, met paarden, Idri. '.PP raken, djadi bingoeng • zijn hoofd is op —, kapaldnja bingoeng. ■ ,i b. n. niet gevuld, hampa, kosong. ■ , i. pl. v. bol, langkong. -Badikgs, Mal-Boll. Woordcnt7e dr. —le wangen, pipi tjengkoeng. —le kies, gigi garham jang temboeq. —le zee, Idwoet garonggang. —le weg, djoerang. le bamboes, boeloe' jang garonggang. —le maag, proet kosong. , in het —ste van den nacht, mdlam-mdlam. holla! tusschenw. héj, aho! holland, o. ivolanda, negri wolanda. hollander, drang ivolanda, blanda. hollen, p. w. Idri, tjongklang. homp, vr. eene —, sa-pötong, sa- panggal. hond, m. andjing. —, rekel, andjing djantan. —, teef, andjing bethia. jaag dien— weg, oesirttoe andjing. —, de vliegende —, kdloeng. —, de roode —, koedis boetay betiq-betiq. hondenhok, o. tampat andjing. honderd, telw. rdtoes. een ■—, sa-rdtoes. honderderlei, bijw. sa-rdtoes roepa. honderdmaal, bijw. sa-rdtoes kali. honderdste, b. n. ka-sa-rdtoes. —, een honderdste, sa per-sa-rdtoes. hondsch, b. n. Idkoe andjing, tjdra andjing. —, onbeschoft, koerang ddjar. hondsvot, m. bangsat, honger, m. Idpar; — hebben, berlapar. — lijden, kalapdran. doen lijden, melaparkan. —, van—sterven, mdti kalapdran. —, den — stillen, poewaskan Idpar. en dorst, lapar dan dahdga (hdwoes). hongerdood, m. mati kalapdran. hongeren, o.w. berlapar, dda Idpar, berdsa lapar. 8 —, dood —, mdti dengan Idpar. ■—, zich dood —, mematikan diri dengan berldpar. —, sterke begeerte hebben, ingin, kapèngin. hongerig, b. n. Idpar, kbsong. —e maag, proet kbsong. hongersnood, m. bela kalaparan. honig, m. ajar madoe, madoe. honigbij, vr. madoe, lebah, tawoen. honigraat,vr.sdrang madoe (lebah). honigzoet, b. n. manis sakali. hoofd, o. van het lichaam, kapdla. — van muitelingen, kapdla brandal. —, distrikts — op Java, demang. — van een geschrift, pangkal soerat. — van een brief, kapdla soerat. — van een gezantschap, padoeta. —, raja; in: —weg,djdlanrdja, enz. — van den krijg, kapdla prang. —, het — van het leger, tjoe- tjoeq bala-tantdra. —, het —• laten hangen, Mlang hdti. —, het — stooten, ketjiiva. —, niet goed bij 't — zijn, gïla sedikit. —, zijn — met iets breken, per- doeli dkan. —, zijn eigen — volgen, menoe- roet kahandaqnja sendiri. —, zijn — in den schoot leggen, toendoeq kapdla. —, voor het — stooten, djerdkah. —, zich aan het — plaatsen, djddi kapdla. —, de —en bij elkaar steken, berbitjdra bersdma-sdma. —, het — onder iets verwedden, bertaróhan kapalanja. —, door het — gaan, loepa; door het — gegaan, terloepa. —, het — bieden, meldwan. — voor —, mdsing-masing, sdtoe per sdtoe, *ea-órang demmi saörang. — per —, ook: masing-mdsing, sa-órang-sa-órang. —, veel —en veel zinnen, mdkin bdnjaq órang, mdkin bdnjaq ntjat. —■, het — op hol brengen, bék in poesing kapdla. hoofdbestuur, o. pemarintdhan besaar. hoofdbreken, o. inspanning, j)oe- sing kapdla. hoofddoek, m.stdngan,ikat kapdla. hoofdelijk, b. n. sdtoe per sdtoe, sa-órang-sa-órang, mdsing-masing. hoofdgeld, o. oewang kapdla. hoofdkleur, vr. iboe warna, ddsar. hoofdkussen, o. bantal kapdla. hoofdluis, vr. koetoe. hoofdpijn, vr. sdkit kapdla. hoofdschedel, m. bdtoe kapdla. hoofdstel, o. kdkang, töm. hoofdwond, vr. loeïca kapdla. hoofdzeer, o. körèng kapdla, koedis kapdla. hoog, b. n. tinggi. — in prijs, besaar hargdnja. —e geboorte, bangsawan. —e woorden ,perkatd-anjang kras. —e ouderdom, oernoer pandjang. — water, dj er besaar. —er, lebéh tinggi. — dan, tinggi derri pdda. —, veel —er dan, lebéh tinggi derri pdda. —, zeer —, dmat tinggi. —, hoe langer hoe —er, mdkin lama, mdkin tinggi. —, al —er en —er, berpangkat- pangkat. —, op — bevel, dengan printah órang besaar. — zwanger, boen tin g sar at. -—, een —e stem, soewara jang ndjiq, soewara jang njdring; soeivara moeloek, Bat. Mal. —, een — huis, roemah meng- kdsar, Bat. Mal. —, tien voet —, sapoeloeh kdki tingginja. , een —en toon aanslaan, berkdta-kdta dengan sombong. —, het —e woord kwam er eindelijk uit, lama-lama kaloewar maqtsoed. , het is — tijd, soedah liwat tempónja, soedah lampaw waqtoenja. — van kleur, toewah, djelah. hoogachten, b. w. kassih hormat, menghormdti. hoogbejaard, b. n. toewah sakdli, banjaq oemoer. hoogen, b. w. op —, hooger maken, meninggikan. > opbieden, melebéh-lebéh hargdnja. hoogepriester, m.panghoeloe imam. hoogereinde, o. tampatjang tinggi. hoogerwal, m. sablah angin; naar — zeilen, berldjar kasdblah angin. hooggaand, b. n. van een twist, terldloe amat, sangat. hoog geacht, b. n. terhormat. hooggeboren, b. n. bangsdwan. hoog geel, b. n. koening toeiva (djelah). hooggerechtshof, o hoekoem besaar. hooghartig, b. n. hdti besaar. hooghartigheid, vr. kabesdran hdti. hooglanden, m. meerv. tdfiah oediq, tdnah hoeloe. hoogmoed, m. angkoe, hdti besaar, lakoe drang kótjaq, sombong. hoognoodig, b. n. misti, ta-ddpat tijada. hoogte, vr. katinggi-an, tinggi. —i de — is ...., tingginja. —> de — hebben, mdboq. , niet op de — zijn, belom mengarti. —, uit de — spreken, berkdtakdta dengan sombong. , iemand te veel in de — steken, memoedji drang terldloe amat. hoog verraad, o. doerhdka kapdda rddja. hooi, o. roempoet kring. hoon, m. tjela. hoonen, b. w. mentjela. hoop, m. stapel, tamboenan. —, aan en, bertamboen-tamboen. , een gemeene —, drang hinadina. —, te — loopen, ddtang berka- roeman. —, stapeltje geld, lïmbaq. , op een — leggen (opgestapeld), doeqdoeq, mendoeqdoeq . Bat Mal. —, menigte, kabanjakan, bebrdpa. —, vr. verwachting, penghardpan, hdrap ; ijdele —, penghardpan jang stja-sija. hooren, o. w. dengar, menengar, mendengar. — naar, dengar akan. —, gedurig naar iets —, dengardengaran. — naar raad, iem. woorden opvolgen, toeroet kdta drang. —> van^— zeggen, derri pdda kdta orang. , dat laat zich —, Hoe boléh, bolêh pertjaja itoe. hoornblazer, m. slomprèt, toekang slomprèt. hoozen, b. w. menimba. hopen, b. w. hdrap; — op, hdrap akan, hdrap pada. horen, m. hoorn, tandoeq. —, b. n. tandoeq; bijv.: een kam van —, stsir tandoeq. —, trompet, slomprèt. 8* horlogie, o. orlödji, djam, horlogieglas, o. glas orlödji. horlogieketting, m. ranté orlödji. hospitaal,o. roemahsdkit tsoldddoe, roemah drang sdkit. hou! tusschenw. brènti! dijam. houden, b. w. pègang, memègang. —, op de vlakke hand —, tdtang, mendtang. ■—, in de gesloten , rneng- ganggam. —, het niet kunnen -—, tijdda tdhan. —, de wacht —, djaga, berdjdga. — van, soeka akan. —, niet loslaten, tijdda lepas. —, den mond —, berdijam diri. j zijn fatsoen —, melakoekan dirinja dengan pdtoet. —, bij den wind —, menjongsong angin. t zich — alsof, poera-poerdkan diri; bijv.: hij hield zich alsof hij rijk was, tja poon poerapoerdkan dirinja kdja. houding, vr. stand, bangoenan. —, postuur, sikap. —, voorkomen, roepa. hout, o. kdjoe. houten, b. n. kdjoe, derri kdjoe, derri pdda kdjoe. houtskool, vr. drang, hdrang. houtschroef, vr. skroep kdjoe. houtvlot, o. rdkit kdjoe. houwen, b. w. pbtong, memötong; panggal, memanggal; parang, memdrang. midden door —, panggal doeiva, pótong doewa, blah doewa. over de lengte door —, memblah. houwmes, o. gblok, parang. hovenier, m. tuinier, toekang kebon, penonggoe taman. huichelen, o. w. tjoelas. — in het spreken, poera-poera. huid, vr. koelit. — van een schip (koperen), Idpis tambdga. huidig, b. n. ini hdri, sakdrang ini. huidziekte, vr. schurftige, koelis. huig, vr. dnaq lida. huilen, o. w. tdngis, mendngis. huis, o. roemah. —, naar — komen, naar — gaan, poelang. —, aan -— komen, datang di roemah. —, van goeden huize zijn, atsal bajiq-bdjiq. huisbediende, m. en vr. boedjang, hamba. huisdeur, vr. pintoe roemah. huisgezin, o. tsi roemah. huishuur, vr. oewang séwa roemah. huisraad, o. pekdkas roemah. huisvesting, vr. kadoedoekan, toempdngan. huisvrouw, vr. bini, istri. huiswaarts, bijw. ka-roemah. — keeren, poelang ka-roemali. huiswerk,o.pekardjd-an di roemah. huiverachtig, b. n. kagantaran. huiveren, b. w. gemetar, ngeri. huizen, o. w. doedoeq, berroemah. hulde, vr. hormat, sembah. hullen, b. w. tnenjeloeboeng. hulp, vr. toeloengan,pertoeloengan. — verleenen, toelong, menoelong ; bij werk, bantoe, membantoe. —, baat, goena. ■— vragen, minta toelong. —, helper, penoelong, pembantoe. —, met Gods ■—, dengan toelong Allah. hulpmiddel, o. ddja; allerlei —en, ddja-oepdja. hulptroepen, vr. meerv. barisan, bala pembantoe. hulpvaardig, b. n. soeka toelong> soeka bantoe. hun, pers. voornw. dija drang. —, bez. voorn, dija drang poenja, nja (zie spraakkunst), huppelen, o.w. loempat, meloempat. hupsch, b. n. lief, bdjiq lakoenja, manis. huren, b. w. séwa, menjéwa. hurk, vr. in: op de hurken zitten, djongkoq, berdjongkoq. hut, vr. pondoq. huur, vr. oewang séwa, séwa. —, loon, gadji, oepah. —, pacht, pak. huurwagen, m. karètta séwa. —, kar, kahar séwa, peddti séwa. huwbaar, b. n. bdlig, akal bdlig. huwbaarheid, vr. kalakoewan drang bdlig. huwelijk, o. kawin. tweede —, kawin jang kadoewa. huwelijksgoed, o. mds kawin. huwen, b. w. kawin. —, een man nemen, berldki; tot man nemen, berlakikan. —, eene vrouw nemen, berbini; tot vrouw nemen, berbinikan. —, ten huwelijk geven, kassih kawin. , gehuwd zijn, berroemah dengan. huzaar, m. hoesaar, drang berkoeda. I. ieder, vnw. van personen, mdsing- mdsing. —, van zaken, tijap-tijap. ontving een fooi, mdsing-mdsing ddpat oewang sirih. —e week, tijap-tijap dominggo. — op zich zelve, sa-tijap-tijap, masing-masing drang. iedereen, alleman, segalla drang; — is er mede bekend, segalla drang tahoe. iegelijk, b. n. en voornw. sdbansdban orang. een —, hoofd voor hoofd, masingmasing. iemand, m. en voornw. barang sadrang, barang sidpa, sa-órang. —, een zeker -—, sidnoe. iets, voornw. barang apa-dpa. —, nog iets, lagi sa-perkdra. —, een weinig, sedikit, barang sedikit. — grooter, lebéh besaar sedikit. —, dat is — anders, dda lajin- nja sedikit. —, nog —, dan lagi, saperkdra lagi. ijdel, b. n. ledig, kbsong, hampa. —, onnut, sija-sija. —, te vergeefs, tjoema, tjoematjoema. —e woorden, perkatdan kosong. ij delheid, vr. kasid-an. —, verwaandheid, lakoe kdtjaq. ijk, m. tjap kompeni, tjap timbangan. ijken, b. w. boeboeh tjap kompeni. ijker, m. djoeroe tjap kompeni. ijlen, o. w. djdlan lakas, djalan tjepat, lari dengan pan tas. —, in ziekte, dda gila. ijlhoofdig, b. n. gila, édan, poesing kapala. ijlings, bijw. tjepat-tjepat, lakaslakas, bangat-bangat, dengan sigra. ijs, o. ajer bdtoe, djer bekoe. ijskoud, b. n. terldloe dingin sa- kdli, dingin sangat. ijselijk, b. n. kagilli-an, heiban. ijver, m. rddjin, karadjinan, oesaha. ijverig, b.n. rddjin, dengan rddjin. ijveren, o. w. ijverig zijn, dda rddjin. ijzen, o.w. hui veren, gometar, ngeri. ijzer, o. bessi; van ijzer, bessi, derri pada bessi. ijzerdraad, m. en o. kdwat bessi. ijzeren, b. n. bessi, derri be-ssi, derri pdda bessi. ijzererts, m. tan ah bessi. ijzerhout, o. kdjoe bessi, Mjoe pindis, kdjoe balijan. ijzerhoutboom, vr. póhon bdlljan. ijzermijn, vr. tambang bessi. ijzerroest, m. taai bessi, kdrat bessi. ijzersmid, m. toekang bessi, pandei bessi. ik, pers. voorn, goewa, sdja, kita, akoe, hamba, patik (zie spraakkunst). immer, bij w. salamdnja, memang, saldloe. immers, voegw. toch, ook, djoega. —, soenggoeh, karana. —, bijw. boekan, boekankah ; bijv.: dit is — echt, boekankali toelen itoe. impost, m. béja, tjoekei. in, voorz. ddlam, di ddlam, di. — uwe hand, ddlam tdngan toewan hamba. — de lucht, dalam oeddra. — de stad, di ddlam negri. — den lusthof, di ddlam tdman. — het bosch, dihoetan. —, ook soms: ka, kapdda, dengan, dtas. — oprechtheid, dengan soenggoehsoenggoeh. — twee gevallen, dtas doeua perkdra. — den naam Gods, dtas ndma Allah, dengan ndma Allah. — twee dagen, dengan doewa hdri. — den tuin gaan spelen, pigi bermdjin kakebon. — iemand vertrouwen stellen, harap pdda sa-órang. — haast, dengan goepoeh-goepoeh. — de verte, derri djauh. —, tot diep — den nacht, sampé djauh mdlam. — de kerk, di grédja. — de zon loopen, djdlan di pdnas. — de voetstappen van vader treden, toeroet bekas kaki bdpa. — het Maleisch vertalen, menjdlin kapdda bahdsa Meldjoe. ■— zijne afwezigheid, tatkdla tja tijdda. — eeuwigheid, saldma-lamdnja. — den beginne, moela-moela,pdda pertdma. — rust, dijam, senang. ■— slagorde, berbdris. — armoede vervallen, djadi papa. — leven en sterven, bdjiq liidop, bdjiq mdti. — acht nemen, djdga. inademen, b. w. bernapas mdsoq. inademing, vr. napas jang mdsoq. inbeelden, b. w. kira, sangka. inbegrip, o. met — van, mdsoq bildngan. inbeuren, tarima, menarima. —, helpen, menajiqkan. inbijten, o.w. van vochten, makan. inbinden, b. w. boeken —, men- djilit boekoe. —, beteugelen, menahan; zich —, menahankan dirinja. inbinding, vr. pendjilitan. inbitter, b. n. pdhit mawoeng. inblauw, bijv. n. btroe betoel. inblazen, b. w. bertijoep kaddlam. —, opstoken, toesoeq-toesoeq. inblazer, m. penoesoeq. inblij, b. n. terldloe soeka-tjita, girang. inblijven, o. w. tinggal, tinggaldi dalam. inboedel, m. pekdkas roemah, serba roemah. inboorling, m. en vr. dnaq negri, dmaq boemi. inboos, bijw. marah sakdli. inborst, vr. hdti, boedi pakerti. inbraak, vr. penetdsan roemah. inbreken, o. w. menetas roemah. inbrengen, b. w. bdwa mdsoq, memasoqtcan. inbreuk, vr. schending, pelanggdran; — maken, melanggar. indachtig, b. n. ingat, teringat. — zijn, indachtig maken, ingat, kassih ingat, kenang. indalen, b. w. toeroen kaddlam. indammen, bw. békinbandoengan, mengikat lawt. indenken, w. w. memtkirkan ;pikir bdjiq-bdjiq. inderdaad, bijw. soenggoeh-soenggoeh. inderhaast, goepoh-goepoh. indertijd,bijw. tatkdla,pdda mdsa. indeuken, bw. zie deuken. Indië, o. Hindta, negri Hindi. indien, voegw. kdloe, djikdloe, djika. —, bijgeval, kdloe-kdloe. — zelfs, djikaloe sakti- lipoon. indienen, b. w. kassih mdsoq, berkirim; eene klacht—, menddwa. indigo, m. nila; de plant, tdroem. indigo-fabriek, m. roemah drang békin nila. indigoplant, vr. tdroem, póhon nila. indigozaad, o. bidji nila. indoen, b. w. mdsoqkan, tdroh di ddlam, memboeboeh ddlam. ergens zout —, tdroh gdrarn di, memboeboeh gdram. indompelen, b. w. sellarn, menjellam. indoopen, b.w. tjeloep, mentjeloep. indraaien, b. w. poetar mdsoq. indragen, b. w. bdwa mdsoq. indrijven, b.w. inslaan, lantaq, pdloe, poekoel. —, o. w. berhdnjoet-hdnjoet mdsoq. indringen, o. w. van alles wat scherp is en van bijtende vochten, mdkan. — van spijkers, wiggen, bouten, memdntaq. — van kogels en dergelijke, loet, meloet. indringend, — zijn, emoel, mengemoel. indruischen, — tegen, meldwan. indruk, m. bekas; van een voet, bekas kaki. —, holte in 'talg., lekoq; van vele —ken, lekoq lekaq. ineen, bijw. sdtoe ddlam Idjin, sdtoe ddlam satoenja. ineendoen , b. w. tjampoer. ineenvoegen, b. w. pdisang. inenten, b. w. tdroih tjatjar. influisteren, b. w. bisiq, berbisiq, membisiki. ingaan, o. w. mdsoq, mdsoq kadalam. ■—, beginnen, aanvangen, moela-i, bijv.: het jaar is ingegaan, taifoen soedah moelai. — bij eene vrouw, bersatoeboeh dengan sa-orang parampoewan. -—, bevatten, moewat. ingaande, b. n. — rechten, béja, tjoekei. ingang, m. deur, pintoe. —, eener rivier, moewdra. —, begin, moela, permoeld-an. •— vinden, geloofd worden, dipertjdja. ingelegd, b. n. di tatafi, — zuur, atjar. — zoet, manisan. ingeven, b. w. overreiken, kassih mdsoq. geneesmiddelen —, kassih mdkan óbat, kassih minoem öbat. ingevolge, voorz. derri, sebab, derri sebab. ingewand, o. ïsi proet. —, darmen, oesoes, tali proet. ingewikkeld, bn. verward, koesoet. ■—, duister, glap, ddlam. ingeworteld, b. n. gewoon, bij (ha; berd kar. ingezeten, m. drang negri, drang pedoedoeq. ingieten, b. w. toewang, menoewang. ingoed, bijw. bdjiq sakdli. ingrijpen, o. w. als raderwerk, makan. —, in iemands rechten, langgar haqdrang, melanggarhaqdrang. inhaken, b. w. menggajit. inhalen, b. w. intrekken, tdriq mdsoq. —, iets dat buiten is binnenhalen, membdwa masoq. iets of iemand —, mapaq. —, achterhalen, soesoel, menjoesoel. inhalig, b. n. gierig, kikir, loba. inham, m. teloq, rantaw. inhebben, b. w. bevatten, moewat. —. zeggen willen, beteekenen, oo ' . bijv.: dat heeft niets in, itoe tijada dpa-apa, tijadamengdpa ; wat heeft dat gezegde in ? dj)a artinja perkatd-an Itoe? inheemsch, b. n. derri negri. inhoud, m. van een boek, boenji, isi, moewdtan. —, grootte, besaarnja. —, van een vaartuig, moewdtan. inhouden, b. w. bevatten, moewat, isinja. —, vermelden, boenji. —, afkorten, pdtong, tjengkólong. —, beteugelen, menahdni; zijn toorn —, menahdni mardhnja. —, wat houdt dit schrijven in, soerat int bagimdna boenjinja. —, wat houdt dit boekin, kitab itoe apa isinja. —, zich —, bescheiden zijn, sopan akan. inhoudsmaat, vr. takar, soekat. inhouten, o. meerv. van een vaartuig, roesoq prahoe, gddinggdding. inhuren, b. w. séwa lagi, se'wa poela. inhuring, vr. penjewdan poela. inkeep, vr. takiq; allerlei —en, tdkiq-tdkang. — in de kokosboom, tdkoeq ; die maken, mendkoeq. inkeer, m. berouw, tóbat, sesal. —, tot — komen, menjesal. inkeeren, o. w. berouw hebben, menjesal dkan dirinja. inkijken, o. w. tèngoq kaddlam, menèngoq kaddlam. inklauteren, o. w. memandjat. inklimmen, o. w. ndjiq, memandjat. — door het dak, ndjiq masoq derripdda dtap. inkomen, o. bezoldiging, gddji, —, voortbrengsel, hasil. inkomen, o. w. binnenkomen, masoq, ddtang mdsoq. inkoop, m. bli-an, pembli-an. inkoopen, b. w. blï, tnembli. inkorten, b. w. korter maken, békin pèndèq, memèndèqkan. —, (fig.) beteugelen, menahdni. —, verminderen, koerangkan. inkoud, bijw. dingin sakdli. inkt, m. tinta, ddwat. inktkoker, m. tampat tinta. inktvlek, vr. noda tinta. inktvisch, vr. tkan sotong. inlaag, vr. (van kapitaal), módal. inladen, b. w. moewat, memoewatkan. inlander, m. dnaq negri, dnaq boemi. inlaten, b. w. binnen laten, kas- sih masoq, soeroeh mdsoq. —, overlaten, kassih tinggal, tinggalkan dalamnja. inleg, m. taróhan, tdroh,pet&roh. inleggen, b. w. tdroh di ddlam, mendroh. —, betalen, bdjar. —, békin; zie: inmaken, inleveren, b. w. kassih mdsoq, membdwa mdsoq. inlichten, b. w. trangkan, békin trang, njatdkan. inlichting, vr. opheldering, katrd- ngan, kanjatdan. inliggen, o. w. dda di ddlam. inliggend, b. n. jang dda di ddlam. inlijven, b. w. menambahkan, me- masoqkan. inloodsen, b. w. membdwa kaddlam moewara (pelaboehan.) inloopen, b. w. soesoel, menjoesoel. —, eene haven —, mdsoq moewara, berldjar mdsoq. — en uitloopen, mdsoq kaloeicar. inlossen, b. w. teboes, meneboes. inlossing, vr. teboesan. inlui, bijw. malas sakdli. inluisteren, zie influisteren, inmaken, b. w. in zuur, mengasamkan, békin asam • in zout, mengasinkan, bekin asin; in zoet, memaniskan, békin manis. inmengen, b. w. tjampoer. inmengsel, o. tjampoeran. inmiddels, bijw.samantdra, ddlam antdra itoe. innaaien, b. w. mendjdhit. innemen, b. w. bekoren, boe- djoeq, memboedjoeq. —, laden, moewat. medicijn —, mdkan öbat, minoem óbat. —, naar binnen brengen, membdwa mdsoq. —, raad —, minta bitjara. —, plaats —, mdkan tampat. ■—, zeilen, gordijnen, memoengoet, menjingsing. •—, ingenomen zijn, soeka dkan. innemend, b. n. bevallig, mdnis. innerlijk, b. n. di ddlam, jang di ddlam, bdthin. inoogsten, o. w. memoepoel, memoengoet. inpakken, b. w. boengkoes, mem- boengkoes, baloet, membdloet. inregenen, onp. w. mdsoq hoedjan. inrichten, b. w. dtoer, mengatoerkan. inrichting, vr. peratoeran, pengatoeran. —, voor onderwijs, tampat beladjar. —, liefdadigheids—, balei derma. inroepen, b. w. binnenroepen, panggil mdsoq. —, verzoeken, minta; om hulp, minta toelong. inrollen, b. w. goelong, menggoelong. —, naar binnen, meng goelong kaddlam. inruilen, b. w. toekar, menoekar. inruiling, vr. toekaran. inrukken, o. w. in de kazarne, poelang lcatangsi. inschenken, b. w. sdlin, menjdlin; toewang, menoewang. inschepen, b. w. moewat di ddlam kapal. zich —, ndjiq kapal, ndjiqprdhoe. inscheppen, b. w. mentjidoeq kaddlam. inschikkelijk, b. n. tsdbar. inschikken, b. w. loeloeskan, membri kahandaqnja. inschuiven, b. w. sórong mdsoq , menjórong .mdsoq. insect, o. hoelat. insgelijks, bijw. djoega. inslapen, o. w. mengantoq. inslikken, b. w. telan. insluimeren, o. w. mengantoq. insluiten, o. w. in vervat zijn, mdsoq, moewat. jf insmeren, b. w. met . . . menjd- poe dengan. insoppen, b. w. tjeloep, mentjeloep. inspannen, b. w. ptisang, me- mdsang. de paarden —, pdsang koeda. instaan, o.w. borg zijn, tanggoeng, menanggoeng. instellen, b. w. djadikan, mendjadtkan. instelling, vr. bepaling,parintah. —, wet, hoekoem. —, gebruik, adat. —, ingestelde zaak, peratoeran. instijgen, o. w. ndjiq mdsoq. instorten, o. w. roeboeh, roentoeh. —, op nieuw ziek worden, kamboe. instructie, vr. soerat parintah. instrument, o. prdboet, perkakas. intreden, o. w. mdsoq. intrekken, b. w. een bevel, me- ngoebahkan parintah. intusschen, bijw. semantdra itoe, dalam antdra. invallen, o. w. djdtoh kadalam. invloed, m. macht, koewdsa. invoeren, b. w. bdwa mdsoq, mem- bawa mdsoq. invorderen, b. w. tdgi, mendgi. invreten, b. w. van roest, mdkan. inwaarts, bijw. kadalam. inwendig, b. n. di dalam. inweving, vr. pdkan. inwikkelen, b. w. boengkoes, mem- boengkoes. inwilligen, b. w. kassihpermissi, membri idzin. inwinnen, b. w. dapat kombddi. berichten —, dapat kabar, ber- tanjdkan kabar. inwonen, o. w. bij iemand, me- noempang. —, doedoeq didalam, dtjam didalam. inwrijven, b. w. gössoq, menggbssoq. een lichaamsdeel —, oeroet. inzakken, o.w. van een huis, muur, enz. roeboh. inzamelen, b. w. koempoel. inzetten, b. w. tdroh di dalam. inzicht, o. maqtsoed. inzien, b.w. onderzoeken,pariksa, memariksa. —, overwegen, timbang-menimbang. —, wachten, menanttkan. —, geduld hebben met, tsdbar akati. —, zijne gebreken, fouten —, sedar akan saldhtija. naar mijn —, kdloe sdja poenja kira, pada perasd-an sdja. inzitten, o. w. vreezen, tdkoet. —, er warm —, amat hartawan. inzonderheid, bijw. terlebéh lagi, melajinkan, katjoewdli. inzouten, b. w. mengasinkan. inzuigen, b. w. isap, mengisap. inzwachtelen, b. w. bebat. inzwelgen, b. w. tjdroe. is, 3 pers. enk. teg. tijd van: zijn, dda. ivoor, o. gading. ivoren, b. n. gading, derrigading. J. ja, bijw. ijd, sdja. — zeker, tja soenggoeh. —, is het — of neen, behkanka atau tijaddkah. —, ik geloof van —, sahdja kira bagitoe. —, wat meer is, soenggoeh, dan lagi. — zeggen, ijdkan, mengijakan. jaar, o. tdhon, tahoen. —, het toekomende —, tdhoen jang ddtang ini. —, verleden —, tdhoen jang Idloe ini. —, op jaren zijn, soedah toewa. ■—, in den bloei der jaren, per- tèngahan oemoer. —, om het andere -—, satdhoen lepas satdhoen. —, het begin des—s, pddatdhoen bdroe. jaargetijde, o. moesim. jaarlijks, bijw.sdban-sdban tdhoen. jaarlijksch, b. n. sa-tdhonpoenja. jaartal, o. tdhon, bilangan tdhoen. jaarwedde, vr. gddji tdhoen. jagen, b. w. boeroe, memboeroe. jager, m. drang pemboeroe. jacht, vr. pemboeroewan. —, o. vaartuig, pantjdlang. jaloersch, b. n. tjimboeroewan. jaloerschheid, vr. tjimboeroe. jammer, o. ellende, tjeldka, ka- soekdran. het is -—, kassian, sdjang. jammeren, o.w.weenen, mendngis. janhagel, o. gemeen volk, órang boesoeq, drang hina-dhia. januari, m. boelan djanoewdri. Japan, o. Djdpan, negri Djapan. jarig, b. n. sdtoe tdhoen oemoernja. jas, m. djas, bddjoe toewan. —, uniformjas, djas kompeni. jasmijn, vr. melati, kembang meIdti. je, jij, gij, kowé, loe (zie spraakk.). jegens, voorz.sdma, akan, kapdda. jenever, m. sópi. jeugd, vr. mdsa moeda, ketjil. —, in mijne —, pdda mdsa moedakoe ; tempo sdja Idgi ketjil. —, de —, órang-órang moeda. jeugdig, b. n. moeda. jeuken, o. w. gdtal, ook : jeuk. Jezus, m. Isa. jicht, vr. sakit toelang, sangal. jichtkoorts, vr. demam sangal. jodin, vr. parampoewan jahoedi. jokken, o. w. liegen, djoesta, bdhong. —, schertsen, majin sddja, ber- goeroe. jol, vr. sampan ketjil. jong, b. n. moeda ; —e lui, drang moeda. —, pas, bahdroe, bdroe;—ewijn, anggor bahdroe. jongeheer, m. smjo. jongeling, m. drang moeda, órang taroena. jongen, m. knaap, boedaq. —, zoon, anaq Idki-ldki. jongen, o. w. ber-dnaq. jonger, b. n. lebéh moeda derri, moeda derri pdda. —e broeder, Adé. — , nieuwer, lebéh bahdroe. jonk, vr. vaartuig, djong. jood, m. jahoedi. joodsch, b. n. tjdra jahoedi. journaal, o. boekoe rappor sahdri- hari, daftar. juffer, vr. nonna. juffrouw, vr. ongehuwd, nonna. —, gehuwd, nonja. ■—, mevrouw, njónja. juist, b. n. betoel. ■— treffen, tentang, membetoeli. — van pas, sanjampang. — van pas, -— op zijn tijd, — terwijl, sedang, bijv.: ■— terwijl ik dronk, sedang hamba minoem; — terwijl ik sliep, sedang sdja tidor. —, zoo pas, bahdroe. ■—, in het —e midden, pdda sdma tèngah. —, onbewimpeld, loeroes. —, het is — zoo, betoel bagitoe. — ter snede, kena betoel. — zou het door hem gedronken worden, baharoelah handaq di minoemlah. juistheid, vr. kabetoelan. juk, o. pikoelan, pengganddran. —, een — ossen, lemboe sapu- sang, lemboe sagoe. jukbeen, toelang pipi. juli, m. boelan djoeli. juni, m. boelan djoeni. jurk, vr. (voor Eur. meisjes), bddjoe nonna. juweel, o. intan, permdta. juweeldoosje, o. peti intan. juwelier, m. toekang intan. K. kaai, vr. pangkalan. kaaigeld, o. roeba-roeba. kaailooper, m. koeli. kaaiman, m. krokodil, boewdja. kaak, vr. kaakbeen, rahang. —, wang, pipi. kaakbeen, o. toelang rahang. kaakslag, m. tampèling, tampar. kaal, b. n. goendoel, soelah. —, geldeloos, miskin, potol. —, zonder takken, boeloes. kaalheid, vr. kagoendoelan, ka- papd-an, kaboeloesan. kaalkop, in. zekere visoh, ikan kakap. kaap, vr. tandjoeng, hoedjong tanah. kaapstander, in. windas,poetdran. kaar, vr. vischkaar, koeroengan ikan. kaars, vr. lilin, dian. kaarspit, vr. soemboe lilin. kaart, vr. speelkaart, karto. —, land—, peta ddrat. —spelen, mdjin karto. kaas, vr. kédjoe, dddi kring. kabel, m. tdli djangkar, tdlisauh. een — opschieten, meling kar tdli sauh. —, den — vieren, menghoeloer tali sauh. —, den — kappen, memótong tdli sauh. kabelaring, vr. leti sauh. kabelgat, o. tampat tdli sauh. kabelketting, vr. ranté sauh. kabeltouw, o. zie kabel. kabinet, o. kast, lamari. kajaputolie, vr. minjaq kdjoe poetih. kajuit, vr. koeroeng. kak, vr. tahi, béraq. kakauboom, vr. póhon t.jóklat. kakelen, o.w. koetiq, ketaq, ketoq. kakkerlak, m. lipas. kakketoe, vr. kakatoeuah. kalant, m. langgdnan. kalebas, vr. Idboe. kalfateren, b. w. pakkal, pdkal, memdkal. kalf, o. van eene koe, dnaqsapi. —, van een buffel, dnaq karbo. kaliber, o. besaarnja, besaar. kalk, m. kapoer, kapor. —, ongebluschte -—kapoer tóhor. —, gebluschte —, kapoer mdti. —, metsel—, kapoer mdsaq. —, betel—, kapoer sirih. kalken, b. w. tdroh kapoer, meld- boer dengan kdpoer. kalm, b. n. senang, dijam, tenang. —, van den wind, tedoh. —, van het weder, ook van drukken arbeid, piloewang. kalmte, vr. kasenangan, kate- dohan. kalven, o. w. berdnaq. kam, m. haarkam, sisir. —, hanekam, djanggir, bdloeng. —, van een rad, gigi róda. kameleon, o. boenglon. kamenier, vr. toekang kondé. kamer, vr. kdmar, biliq. —, bedienden —, peboedjdngan. — van een kanon, dalamnja marijam. kameraad, m. en vr. teman. kampfer, vr. kdpoer baros. kammen, b. w. sisir, menjisir. kamp, o. akker, Iddang, bendang. —, wedstrijd, perloembd-an. —, leger —, perhèntijan balatantdra. kampanje, vr. veldtocht, perang- kdtan prang. kampement, o. tampat tang si. kampen, o. w. berprang. kan, vr. maat, kan. —, kruik, gindi. kanaal, o. selokkan, troesan, se- loeran. kanalje, vr. bangsat. kanapé, vr. bang koe. kanaster, m. krandjang. kandelaar, m. tampat lilin, k&ki dijan. kandij, vr. goela batoe. kaneel, o. kdjoe mdnis, koelit mdnis. kanon, o. mariam. —, langwerpig, smal, Ulah. kanonnier, m. djoeroe mariam, soldddoe mariam. kanonschot, o. boenji mariam. kans, vr. oetoeng. de —is verkeken, oentoeng loepoet, lennjap oentoeng. eene — wagen, tjoba-i oentoeng. —, de — opgeven, meiepaskan oentoeng. ■—, schoone, goede —, oentoeng bdjiq. —, slechte, kwade —, oentoeng tra bdjiq. —, er is — op, itoe böléh. —, de -— waarnemen, mentjahdri oentoeng. kant, m. pinggir, sablah. —, haakwerk, rinda. —, eener rivier, tepi soengei. •—, zijde, pehaq, belah. —, naar alle —en, kamana-mana. —, aan —, geordend, beratoer. kantig, b. n. persdgi, pesdgi. kantoor, o. kantor. kap, vr. van een rijtuig, kdp, toedoeng. kapel, vr. vlinder, koepoe-koepoe. kapen, b. w. stelen, tjoeri,mentjoeri. —, op zee, rampoq, merampoq. kapitaal, b.n. uitmuntend, besaar, paling bdjiq. —, o. rnodal. kapitein, m. kapitan. kapittel, o. fatsal, bahdgi. kapittelen, b. w. berispen, kassih ddjar. kapmes, o.gblloq, kampaq, parang. kapot, b.n. versleten, pitjah, roesaq. — slaan, kardja roesaq. —, dood, mati; — gaan, mdti. ■— maken, memboenoh. kapoen, m. djam kabiri, djarn kdsim. kappen, b. w. tebang, menebang; pótong, memotong; tebas, menebas; parang, memdrang. ■—, een mast —, menebang tiang. —, een kabel —•, memótong tali djangkar. —, kreupelhout —, menebas beloekar. —, het hoofd —, memdrang kapdla; meng er at kapala, memantjoeng kapdla. —, het haar —, mengandam ramboet. kapper, m. haarsnijder, toekang ramboet, mengandam ramboet. kapping, vr. penebdngan, pemo- tóngan, penebasan. —, van haar, pengandaman ramboet. kapsel, o. perhijasan ramboet. kapspiegel, vr. tjèrmin tolet. kapstok, m. sampiran, sampdjan. kar, vr. kdhar, peddti, gróbaq. karaat, o. matoe. karabijn, vr. terkoel. karaf, serahi; gergelèt, bergelèt, Bat. karakter, o. inborst, hati, pakarti; vast van —, tetap hati. —, cijfer, angka. —, letter, hoeroef. karbonade, vr. karmendtji. kardoes, vr. voor het geschut, kardoes, banddia,poendi-poendi. karig, b. n. gierig, kikir, sekoet. karigheid, vr. kikiran, sekoet. karkas, o. menschelijk—, toelang órang mati; dierlijk—, toelang binatang mati. karmijn, o. gelan. karn, vr. penoemboeq ajer soesoe. karnemelk, vr. ajer soesoeh jang ditoemboeq. karnen, b. w. menoemboeq ajer soesoeh. karper, vr. soort —, tkan gordmi. karpet, o. permadani. karreman, m. drang peddti. kartetskogel, vr. peloeroe dpi. karton, o. qarthas djilid. kartouw, marijam besaar. karwats, vr. tjemeti. zweep, petjoet, samboq. karwei, o. ingewand, segalla isi proet. ■—, werk, pekardjd-an jang soekar. kas,m.peti oewang, tarnpat oewang. —, geld, oewang; niet bij — zijn, tijada beroewang. —, van de tanden, toelang rahang. kasgeld, o. oewang belandja. kassie, bittere houtsoort, biddra Idwoet. kassier,m.kassier,jangpègang kas. kast, vr. lamari. kasteel, o. kota ; in het schaakspel, tir. kastijden, b. w. sjiksa, menjiksa; mengadjdri. kastijding, vr. sjiksa. kastrol, vr. koeivdli,penggorhigan. kat, vr. koetjing, koetjing bethui. kater, m. koetjing djantan. katern, vr. kóras. katoen, o. kdpas, qoethoen. —, geweven stof, kdjin. —, geruit —, schotsch, kdjin gebar. —•, gedrukt —, kdjin tjit. gekeperd —, kdjin beldtjoe. —, bedvulsel, kapoq. —, grof —, kdjin mastoeli. katoendraad, vr. garen, benang kdpas. katoenen, b. n. kdpas. katoenplant, —boom,pöhon kdpas. katoog, soort edelgesteente, per- mdta bidoeri. katrol, vr. kérèq, kdrï. kattedarm, vr. taliproet koetjing. katteklauw, tangan koetjing. kattekwaad, o. ndkal. katuil, m. koekokblok, boeroeng hantoe. kauwen, b. w. mdmah. kaveling, vr. sdkat. kavelen, b. w. menjdkat. kavalje, o. barang jang boeroeq. kazemat, vr. roemah dibdwah tdnah. kazerne, vr. tangsi. keel, vr. hals, léhèr. —, strot,korongkongan;h\] dieren, merih. —, de — afsnijden, memotong léhèr. —, door de — jagen, memboeroeskan. keelgat, o. lóbang korongkongan. keelontsteking, vr. goewdma. keelpijn, vr. sdkit léhèr. keelziekte, vr. penjakit léhèr. keer, m. maal, kdli. —, verandering, per-oebdhan. keeren, b.w. bdliq; om —, kombdli. —, naar huis —, poelang karoemah. —, veranderen, beroebah. ■—, omkeeren van kleedingstuk- ken, membaliqkan. —, van den wind, beralih. •—•, den rug toe —, membaliq bldkang. —, onderste boven —, membaliq kapada belah. keering, vr. terugkomst, poelang. keffen, b. w. gonggong, sdlaq. keg, vr. wig, hadji; gandjal. kegel, m. pantjang. kegelen, o. w. majin pantjang. kei, m. — steen, ba toe kali, bdtoe litjin. keizer, m. soesoehoenan, soelthan. kelder, m. eig. spijskamer, goe- dang, sepèn. kelderflesch, vr. plès. kelen, b. w. pótong léhèr, memo- tong léhèr. ■ , slachten, sèmbeléh, menjèmbeléh. kelk, m. glas, pidla. kenbaar, bijw. terkenal, ddpat dikenal. kenmerk, o. tanda, aldmat. kenmerken, b. w. menandah, mem- boeboeh tanda. kennelijk, b. n. duidelijk, trang, njdta. — worden, van kinderen, moelai kenal órang. kennen, b. w. kenal, mengenal. —, weten, tdhoe. , zijne les —, tahoe penqadjtannja. —, zich zeiven —, tahoe akan dirtnja. —, te — geven, membri tdhoe. kenner, m. órang jang tdhoe, órang jang kenal. kennis, vr. kunde, pengatahoewan, ilmoe. —, bekende, kendlan. — geven, kassih tdhoe. — van zaken, pengetahoewan. —, medeweten, satdhoe; met — van, dengan satdhoe; buiten — van, tijdda dengan satdhoe. —, buiten —bezwijmd, mortja, zie zwijm. kennisgeving, vr. pembrian tdhoe, maloemat. kennisneming, vr. pemariksd-an. kenteeken, o. tanda, aldmat. kentering, vr. pentjaroeba. keren, b.w. vegen, sdpoe, menjdpoe. kerk, vr. Christen—, grédja. —, moskee, missigit. kerker, m. pasoengan, pandjdra. kerkeren, b.w. tdroh dipasoengan, memasoeng. kerkering, vr. hal tdroh di boeici, pandjard-an. kerkgezang, o. njanjian di grédja. kerkhof, o. koeboeran,pekoeboeran. kerkroof, vr. pentjoerian harta grédja. kermen, o. w. weenen, mendngis. —, schreeuwen, beteréjaq. kern, vr. korrel, bidji, boetir. —, merg van planten, ampoelor, tras. —, binnenste van vele andere zaken, hdti. — van de kokosnoot, simplah. kerri, vr. kèrri, goelei. kerven, b. w. hiris, menghtris, mengelar. ketel, m. kèttel, prtoq, dangdang. keten, vr. ranté, zie bergketen, ketenen, b. w. tdroh di ranté, merantéikan. ketting, m. ranté. kettingganger, m. of vr. órang ranté. keuken, vr. ddpoer, ddpor. —, de koude —, makanan dingin. keur, vr. keus, piléhan, soeka. —, merk, stempel, tjap, tanda oedji. keuren, bw. onderzoeken, partksa, memariksa. ■—, beproeven, tjóba, mentjoba, zie ook toetsen. keurig, b. n. bdgoes sakdli. keuring, vr. pemariksd-an, per- tjoba-an. keurslijf, o. Eur. korset. —, pengampoe soesoe, koetang. keursteen, m. ba toe oedji. keus, vr. wat men gekozen heeft, piléhan. —, het kiezen, piléh. —, soeka; bijv.: naar mevrouw's —, soeka njönja jang mernbli. keutel, vr. boetir tahi. keutelachtig, b. n. lambat-lambat. —, een —e, drang pelambat. keuvelen, o. w. met elkaar — toetoer-menoetoer, berbantjang. kevel, m. goesi. kever, m. die het rijstgewas verwoest, wdlang sangid. kibbelen, o. w. tjeréwèt, gégèr, berbantah-bantah. kieken, o. dnaq djam. —, van een eend, dnaq bèbèq. kiel, vr. van een schip, loenas. —, m. kleedingstuk, badjoe. kielbalk, vr. loenas, rindang, boe- waja-boewaja. kielwater, o. djer aloeran prdhoe. kier, o. ringgang; op een —tje open, beringgang sedikit. kiemen, o. w. toemboeh, bdroe kaloewar. kies, vr. gigi besaar, gigi garham. kiesch, b. n. sopan, santon. kiespijn, vr. sakit gigi. kieuw, vr. isang, insang. kiezen, b. w. piléh, memiléh. kijken, o. w. tèngoq, nontong. kijker, m. verrekijker, kèkker, trópong. kijven, o. w. tangkar, berbantahbantah. kikvorsch, m. kodoq, kdtdq. kil, b. n. koud, dingin, sedjoeq. kilheid, vr. kadingtnan. kim, vr. gezichteinder, tepi langit, kaki l&ngit. —, de zon neigt ter —-me, mdta- hdri mdsoq. kin, vr. djanggoet, ddgoe. kina, vr. óbat kina. kind, o. dnaq. —, aangenomen —, dnaq angkat. —, eenigst —, dnaq toenggal. —, wettig —, dnaq hdlal. —, onwettig —, dnaq gampang. —■, ontijdig geboren —, goegoeran. —, dood geboren —■, kababdngan. — des doods, dnaq mdti diboenoh. ■—eren baren, beranaq, berpoetra. kinderachtig, b. n. boedaq-boedaq. kindermeid, vr. baboe. kinderpap, vr. boeboer. kinderpokken, o. m. katoemboe- han, tjdtjar. kindsch, b. n. ingah-ingah, marnei. kindskind, o. tjoetjoe. kinketting, vr. ranté kdkang. kinnebak, rahang. kinnebakslag, m. tampèling. kip, vr. djam betina. — ik heb je, kena. kippenhok, o. kandang Ajam. kippig, b. n. mdta djam, boeta djam. kirren, o. w. koekoer. kist, vr. peti. kit, m. amfioenkit, pemaddtan, roemah madat. kittelen, b. w. kitiq, geli-geli. klaar, b. n. helder, trang. doorschijnend, bening. —, gereed, sadija; — maken, békin sadija. —, toegerust, sijap. —. afgedaan, hdbis, soedah, poetoes. — bewijs, dalil jang tsah. — zetten, van spijzen, menjddji. — zetten om mede te nemen, menjadijdkan, ook: — leggen. — liggen, tersadija, ook : — staan. — staan, van spijzen, tersddji. — krijgen, ddpat menjoeddhkan. — licht, van daglicht, stang trang. —, kant en —, sijap dan lang- kapnja. klaarblijkelijk, b. n. njdtu, trang. klaarheid, vr. kanjatd-an, lening, zie klaar. klaarschijnend, b. n. bersinar tja- hajdnja. klaarziend, b. n. mdta trang. klacht, vr. perkara, klag. —, weeklacht, pengadoewan. klad, vr. vuiligheid, kbtor. —, vlek, nóda. —, blaam, tjela. kladden, b. w. békin kbtor, me- ngotorkan. klagen, b. en o. w. mengddoe. —, aan —, menoedoeh. klager, m. pengddoeh. klam, b. n. van handen, bergetah. ■—, van papier, kleederen, enz. ombal. —, van iets dat niet goed om- gedroogd is, hoelei. —, vochtig, kleverig, langas. klamheid, vr. kalangdsan, ka-ombdlan. klamp, m. voor het vastzetten van een mast, toekoh. —, waarop de dekbalken rusten, boekoe sengkar. klank, m. boenji. —, ij dele —en, perkatd-an jang stja-sija. klap, m. op de wang, tampèling, tampar. —, in de handen, tdpoq. \ lflDDRTl . OW mpf 7«TAAV> ij. 7 -• /i *y , berboenji tjamboq. in de handen, bertdpoq tdngan. Badikgs, Mal.-Holl. Woord?nb , 7e dr klappering, vr. der tanden, geld- toq gtgi, bergeligi. klapwieken, o. w. tapiskan sdjap. klaren, b. w. reinigen, metnbrissihkan. —, in orde brengen, membetoelkan. —, raffineeren, ningkan. een anker —, sadidkan djangkar. klasse, vr. pangkat. —, afdeeling, bahagijan. klatergoud, o. mds prdda. klauteren, o. w.pandjat,memandjat. klauw, m. koekoe. kleed, o. kleederen, pakéjan. kleeden, b. w. aankleeden, pdké, memdké. kleedje, o. een soort rok, sdroeng, kdjin sdroeng. kleermaker, m. toekang mendjdhit, pendjdhit. kleerborstel, vr. si kat pakéjan. klei, vr. tdnah lilin, tdnah lijat. klein, b. n. ketjil. kleingeestig, b. n. kakoeranqan boedi. klein geld, o. oeivang pttjah. kleingeloovig, b. n. koerang pertjdja. kleinheid, vr. kaketjilan. kleinigheid, vr. bdrang ketjil, perkara ketjil. —, van zaken,pekardjdi-an moedah. —, kleine gift, bdrang sedtkit. kleinkind, o. tjoetjoe, dnaq tjoetjoe. kleinmoedig, b.n. ketjil hdti, tdwar hdti. kleinood, o. permdta. klein schrift, o. soerdtan hdloes. kleinsdoek, m. kdjin sdring. kleinzeerig, bijw. Idkas rdsa sdkit. kleinzen, b. w. sdring, menjdring. kleinzoon, m. tjoetjoe. kleiweg, m. djdlan ditdnah lijat. klem, vr. in de mond, boebal moe- loet, kedjang moeloet. —, nadruk, koewat. 9 —, om te vangen, apitan. klemmen, b. w. djepit, menjepit. klepel, m. eener klok, dnaq lótjèng. klerk, m. djoeroe toelis, penjoerat. kleur, vr. warna, van eene —, sawarna. kleuren, b. w. taroh tjat, meicarnakan. —, o.w. kleur krijgen, djddi mdloe, menddpat bera moeka. doen —, doen blozen, békin mdloe. kleven, o. w. belèngkèt, lekat, berlekat. kleverig, b. n. lekat-lekat. —, van handen, enz. lengas, ber- getah. kliek, vr. sisa. —, een — overlaten, tinggalkan sisa. klier, vr. kelandjar. kliergezwel, o. poeroe bdka. klierziekte, vr. penjdkit bdka. klieven, b. w. blah, memblah. ■—, de golven —, mentjintjang oembaq; bijv.: de steven klieft de golven, haloewan mentjintjang oembaq. klif, o. tjoerarn, pinggir jang mi ring. klik, m. die een vaartuig belet om van stapel te loopen, kdjoe gandjil prdhoe. —, beslag eener geweerkolf, sa- loetan sikoe bedil. klikken, o.w. oempat, mengoempat. klikker, m. pengoempat. klimaat, o. oeddra. klimmen, o. w. najiq. —, in een boom, mast, pandjat, memandjat. —, van jaren, schulden, moeie- lijkheden, bertambah-tambah. —, van planten, merambat. —, van de zon, najiq. —, van de stem, meninggikan. klimmend, b. n. merambat. klimplant, vr. pókoq jang merambat. —, klimop,dawoen pdsang-pdsang. kling, vr. mdta pedang. —, degen, pedang. klink, vr. deurklink, kantjing pintoe. klinken, o. en b. w. berboenji. vast —, lantaq. klinkklaar, b. n. trang sa kali, troes trang. klip, vr. kdrang, gösoiig. klisteer, vr. óbat soempitan. klisteerspruit, vr. soempitan óbat. kloek, b. n. vermetel, brdni. klok, vr. lótjèng, ginta. klokslag, m. poekoel lótjèng. klomp, m. kluit, brok, pótong, gompal. een — goud, sa-gompal mds. klompje, o. sa-pótong ketjil. klonteren, o. w. als melk, pitjah. kloof, vr. blah, tjelah. kloppen, b. w. poekoel, memoekoel. klopping, vr. poekoelan. —, hartklopping, dab&ran. klos, m. kluwen, toekal. — garen, gelindoeng. — van een spinnewiel, kisi. kloven, b. w. memblah, mernbdhan. klucht, vr. pemajinan djindka. kluisgat, o. lóbung tali djangkar. kluister, vr. boei, ranté. kluiven, b. w. papaq, mdpaq. klutsen, b. w. een ei, dron, meng dron. —, vermengen, ddoeq, mengddoeq. kluwen, o. goeloengan, boengkoesan, toekal. knaap, m. boedaq. —, klein tafeltje, knaap. knabbelen, o. w. parot, gigit, memdmah. knagen, o. w. mdkan, kdrat, me- ngdrat. knakken, b. w. patdhkan. —, o. w. pdtah, koele, mengoelé. knap, b. n. netjes, tjantiq. —, vlug, pantas. knappen, o. w. meietos, meletoep. knarsen, o. w. kartaq, mengartaq. knecht, m. boedjang, hamba. —, stal —, gombdla koeda. kneden, b. w. remas, meremas. kneder, m. peremas. kneedbaar, b. n. boléh diremas. kneedsel, o. remdsan. kneep, vr. djepit. —, fijne —, tjoebit. ■—, streek, da ju, Üpoe. knel, vr. in de —, tersepit. knellen, b. w. djepit, menjepit. —, te nauw zijn, terldloe sesaq, sendat. kneuzen, b. w. wonden, mdmar, memarkan. knevel, m. knevelbaard, koemis. knevelen, b. w. afpersen, paqsa kassih, melobahkan oewang. knibbelen, o. w. tdwar kikir-kikir. knie, vr. loetoet, dèngkoel. knieholte, vr. pellpat loetoet. kniehout, o. kajoe sikoe-sikoe, gd- ding-gading. kniejicht, vr. sangal loetoet. knielen, o. w. sedjoet, berloetoet, meloetoet. knieschijf, vr. tampoerong loetoet. kniezen, o. w. moerong. knijpdokter, m. toekang pidjit. knijpen, b. w. djepit, menjepit. valsch —, tjoebit, mentjoebit. de keel toe —, tjekèq. —, de ledematen, pidjit, memidjit. knijptang, vr. kdkatoewah,ragoem. knikken, o. w. onggoe, oenggol kapdla. knikker, m. kalitja. knikkeren, o. w. mdjin kalitja. knip, m. val, djdbaq, djibaq. —, bordeel, roemah soendal, roemah pandjang. knippen, b. w. goenting, meng- goenting. —, met de oogen, kedjap mdta. knipmes, o. ptso lipat. knipschaar, vr. goenting. knipsel, o. goentingan. knobbel, m. boengkol, boeboel, bondjol. —■, kwast in het hout, mdta kajoe. knoeien, o. kardja tjoema-tjoema, kardja roesaq. —, konkelen, konkol. knoflook, o. bdwang poetih, ba- wang tjina. knol, m. lange witte raap, lóbaq. —, paard, koeda glddaq. knook, m. been, toelang. knoop, m. aan een kleedingstuk, kantjing, boetang. —, in een touw, simpoelan. knoopen, b. w. dichtknoopen, toetoep kantjing. —, van netten, menjirat. knoopsgat, o. löbang kantjing, roemah kantjing. knop, m. boengkoel. —, van bloemen, kontjop, koetom. —, van een speld, spijker, enz. pajoeng, kapdla. —, van een degen, enz. poentjaq. —, handvatsel, pemegangan. knorren, o. w. grommen, tjomèl, soengoet. koe, vr. sdpi, lemboe. koek, koewé. koekoek, vr. op een schip, mdigoen, magoen angin. —, vallicht, peloetar trang. koekraal,vr.A:awrfaw^ sdpi(lemboe). koel, b. n. sedjoeq, dtngin. —■, onverschillig, tra'perdoeli. koelen, b. w. dorst, drift, enz. memoewaskan. —, de wind koelt, dngin makin sedjoeq. koelheid, vr. kasedjoekan. 9* koeli, m. órang koeli. koelkruik, vr. gèndi, kèndi. koeltje, vr. koele wind, anginjang sedjoeq. koen, b. n. brani, perkdsa. koepokstof, vr. bijang tjdtjar, ndnah tjdtjar. koers, m. djdlan, Iddjoe, toedjoe. koersen, o. w. toedjoe, menoedjoe. koesteren, b. w. opkweeken, pi- dra, memeliardkan. —, verwarmen , békin pdnas , meman&si. koets, vr. karètta. koevoet, m. breekijzer, linggis, alabangka. koffer, m. kopper, peti. koffie, vr. koppi, kdwah. koffiebooni, m. pohon koppi. koffieboon, vr. boewah koppi. koffiedik, o. ampas koppi. koffiekan, vr. tampat koppi. koffiemolen, m .penggilhigan koppi. koffietuin, m. kebon koppi. koffiezak, m. karong koppi, goeni. kogel, m. pelor, peloeroe. geweer —, peloeroe bedil. kanon —, peloeroe mariam. kok, m. kokki, djoeroe masaq. koken, o. w. als water, bedidih. —, visch of vleesch, reboes. ■—, groente, enz. mdsaq. koker, m. in het algemeen, sdrong. —, van bamboes, boemboeng. —, naaldenkoker , tampat djdroem. kokosnoot, vr. boewah kalapa. kokosbloem, vr. mdjang. kokosboom, m. pohon kalapa. kokosdop, m. bdtoq kalapa. kokosmelk, vr. santan. kokosolie, vr. mïnjaq kalapa. kokostouw, o. tdli dpi. kolf, vr. van een geweer, sikoe bedil, sikoe sndpang. koliek, o. sdkit proet, moelas proet. kom, vr. mangkoq besaar. —, vinger —, kemboq. ■—, eener haven, moewdra. kom! mdri. komaan, martlah. kombuis, vr. ddpoer. komedie, vr. Europeesche, komédi. —, chin. of inl. wajang. komeet, vr. bintang berékor; bintang berdsap. komen, o. w. ddtang. —, aan den dag —, njdta. —, aan den horizon —, timboel. —, nader —, hampir, ddtang hampir. —, aan —, tiba, sampé. —, in handen —, te weten —, ter oore —, ddpat. —, te huis —, poelang. —, tot stand —, djddi. —, uit de schulden —, lepas hoetang. —, terecht —, terddpat. —, om het leven —, mati. —, aan den man —, van koopwaar, lakoe. —, te pas —, mdwoe pdké. —, te pas —, betamen, pdtoet, Idjiq. —, te kort —, kakoerangan. —, in gevaar—, menddpat bahdja. —, tot rust —, djddi senang. —• laten, soeroh ddtang. —, tot zich zelve —, sedar akan dirinja. met iets —, bijv. een brief, geld, tijding, membawa. —, kom hier, mdri sini. komfoor, o. angglo, tampat dpi, keran. komijn, m. djintan. komkommer, m. katimoen, timoen. ingelegde —, atjar katimoen. kommer, m. zorg, soesah, per- tjinta-an. ■—, hartzeer, soesah hdti. Kommerlijk, b. n. arm, miskin, papa, pötol, kapapd-an. kompas, o. padöman. kompasstreek, mdta padöman. komst, vr. datdng. konfijt, vr. manisan. konijn, o. klintji. koning, m. radja. koningin, vr. rdtoe, radja parampoewan. koningrijk, o. karadjd-an, ook: koninklijk. konkelen, o. w. konkol. konstabel, m. djoeroe mitar. kooi, vr. vogelkooi, koeroengan. —, schaapskooi, kandang kambing. kool, vr. groente, kol, koebis. —, houts —, hdrang. koop, m. beli-an, bli-un, pembli. koopen, b. w. bli, beli, membli. koophandel, m. perdagdngan. koopje, o. bli-an jang moerah. koopman, m. drang ddgang, soedagar. koopmanschap, vr. dagdngan. koopvaardijschip, o. kdpal drang ddgang, kdpal perniagd an. koopwaar, m. bdrang dagdngan. koord, vr. tdli. koorts, vr. demam; de — hebben, berdemam. > de — krijgen, kena demam. —, de koude —, demam dingin. , de heete —, demam pdnas, demam kapijdloe. —, binnen —, demam oerat. —, alledaagsche —, demam sa- hdri-hdri. —, anderdaagsche —, demam sahari lepas sahari. —, derdedaagsche —, demam sahari lepas doewa hdri. koortsdag, m. hdri demam. koortsmiddel, o. öbat demam, koot, vr. toelang kaki. kop, m. hoofd, kapala. —drinkkop, mangkoq. koper, o. tambdga; geel —, koming an. koperachtig, b. n. sa-roepa tambdga. koperdraad, o. kdwat tambdga. koperen, b. n. derri tambuga. —, b. w. melapis dengan tambdga. kogergeld, o. oewang tambdga. kopergroen, o. tdhi tambdga. koperkleur, vr. warna tambdga. kopermijn, vr. tambang tambdga. koperrood, o. troesi. koperslager, m. toekang tambdga. koperwerk, o. pekakas tambdga. kopiëeren, b. w. sdlin soerat, me- njalin soerat. kopie, vr. salinan soerat. kopieboek, o. kitab salinan soerat. kopieermachine, vr. perkdkas me- njalin soerat. kopiist, m. drang menjdlin soerat. kopje, o. mangkoq ketjil; — zonder oor, tjdwan. koppel, o. paar, pasang. —, paar, ook: djoedoe; een — fazanten, koewaw sadjoedoe. —, sabelkoppel, tdli pedang, sandang. koppelen, b. w. een huwelijk, tjomblang, mendjoedoekan. koppig, b. n. kapala bdtoe, kras kapala. —e wijn, anggor kras. koraal, vr. klipsteen, bdtoe kdrang. koraalbank, vr. kdrang, ook: —rif. koraalsteen, vr. zie koraal. koran, m. qdran, alqóran. kordaat, b.11. soenggoeh-soenggoeh. kordon, o. pengdwal perhinggd- an négri. kordon beugel, vr. tjintjin selepang. koren, o. graan, gendoem. —, rijstgewas, padi. —, turksch —, djdgong. korenaar, vr. mdjang gendoem; rijstaar, boewah pddi; daar koren in Indië niet inheemsch is, moet men voor de verbindingen met koren, als : korenakker, korenhalm, enz. de samenstellingen van: rijstakken, rijsthalm, enz. naslaan, korf, m. bdkoel, bdkoel gtla, rdga, katiding, vantang. —, langwerpige —, krandjang. — voor naaiwerk, bdkoel mendjdhit. — met deksel ter bewaring van rijst, rombong, — tot tijdelijke overdekking, dus zonder bodem, serekap. korhoen, o. boerong lirnboeq. koriander, m. katoembar. kornet, m. blaasinstrument, se- lomprèt. korporaal, m. kaporal. korps, o. pdsoeq. korpsgewijze, bijw. pasoeq-pasoekan. korrel, vr. bidji, boetir. korrelachtig, b. n. berbtdji-bidji. korselig, b. n. bingis. korset, o. korset, koetang. korst, vr. koelit, koelit kras. —, roof, karoepang, kroeping. kort, b. n. pèndèq. — en dik, in 't algemeen, pdpaq. — — —, van levende wezens, sintoel. — te voren, terdahoeloe sedikit. — daarna, hdbis itoe; tijdda brdpa Idma kamoedijan. —, te —, bijv.: aan het einde, om aangebonden, enz. te worden, fjoepoel. ■— van stof, lakas mdrah. —, binnen —, ddlam sedikit huri; ld kas. ■— van adem, zie aamechtig. -— van gezicht, mdta djam. — van geheugen, lekas terloepa. — en klein, bijv. : smijten, meloeloehkan. ■— en goed,soedah perkara, soedah. —, te — komen, d. w. z. te weinig hebben, koerangan; als er te weinig is, koerang. —, te — schieten, kdlah, tiwas. -—, te — doen, meroegikan. —, zich zeiven te — doen, boenoh diri. — af, dengan sakdli. kortelings, bijw. baroesan, belom lama, bahdroe. korten, b. w. inhouden, pótong, memótong. —, korter maken, békin pèndèq. —, o. w. djddi pèndèq. korting, vr. afkorting, pótongan, tjangkólongan. kortwieken, b. w. pótong sdjap, memótong sdjap. kost, m. spijs, makdnan. — en inwoning, toempdngan dan makdnan. —, de heele ■—, mdkan ddlam. —, de halve —, sapdro mdkan ddlam. kostbaar, b. n. duur, mahal, besaar harganja. —, een — huishouden, roemah tangga jang mdkan banjaq belandjdnja. ■—, van groote waarde, indahindah. kosten, m. uitgaven, belandja. —, o. w. ber-harga; harganja. kostgeld, o. belandja mdkan. kosthuis, roemah mdkan, roemah tampat menoempang. kostschool, vr. skóla dnaq menoempang. kostwinning, vr. pentjarian. kot, o. vervallen woning, roemah boeroeq. koubeitel, m. pdting. köiid, b. n. dingin, erg —, dingin tis. —, koel, sedjoeq; ijs-—, sedjoeq stjap. — water, djer dingin, djersedjoeq. — maken, hé kin dingin, mendinginkan. -— worden, djddi dingin. — maken, verkoelen, menjedjoeqkan. koude, vr. dingin, sedjoeq. —, door — bevangen, kadinginan. —, ziek door gevatte ■—, sa kit sedjoeq. ■—, gevatte -—, zie verkoudheid, koude pis, vr. sa kit kintjing koud vuur, o. poeroe djdhat, ke- lamdjoeh. koud zweet, o. peloeh dingin. kous, vr. kós, saroeng kaki. —, lampe —, soernboe. kousenband, m. lali kós, pengikat saroeng kaki. kout, m. toetoeran, bantjang- bantjang, ómong-ómong. kouten, o. w. bertoetoer-toetoer. kozijn, o. voor deur of raam, iboe. kraag, m. léhèr bddjoe. kraai, vr. gdgaq, gdoeq. kraaien, o. w. berkoekoq. kraam, vr. wdrong, kadei. —, bevalling, soedah berdnaq. kraamvrouw, vr. parampoewan jang bahdroe berdnaq. kraan, vr. van een vat, tjérèt. —, om te hijschen, poetdran, toembaq söjang. krab, vr. kapiting, kerangkang, ketam. ■—, merk van het krabben, bekas di gdroq (gorès.) krabben, b. w. gdroq, menggdroq. kracht, vr. koeivat, gdgah. —, lichaams—, gdja. ■—, van —zijn, Idkoe; niet meer van — zijn, tijddu Idkoe lagi. —, uit -— van, krachtens, derri pdda sebab. krachteloos, b. n. lemas, lemah. —, trdda koewat, koerang koeivat. krachtens, voorz. sebab, kardna sebab, derri pdda sebab. krachtig, bn. kras, koewat, bergdja. krak, m. boenjibdrangjangpttjah. krakeel, o. bantdhan,perbantdhan. krakeelen, o. w. berbantah-bantah. kraken, o. w. letos, geroq, berdesar, keretoeq. krakken, o. w. knakken, pdtah. kram, vr. kbkot, lantah. kramen, o. w. berdnaq. kramer, m. inl. mars —, drang djoewdlan. kramer, m. Chin. mars —, klonton, toekang klonton, tjina klontong. kramp, vr. in de leden, kakrdsan. — in de ingewanden, moelas, moelus proet. —, bij menstruatie of 't baren, rójan. kramphoest, m. bdtoq kakrdsan. kramppijn, vr. sa kit moelas, sdkit kakrdsan. krampstillend, b. n. óbat moelas, pendwar sdkit kakrdsan. krank, b. n. sdkit. zeer -—, sdkit kras, sdkit sangat. gevaarlijk -—, sdkit pdjah. —, doodelijk —, sdkit kamdtimatijan. kranke, m. en vr. drang sdkit. krankheid, vr. penjdkit. krankzinnig, b. n. gila, edan. —e, m. drang gila. krankzinnigengesticht, o. roemah drang gila. krans, m. kardngan. bloemen —, kembang di kdrang, kardngan boenga. krant, vr. soerat kdbar. krap, vr. slot aan een boek, koentji kitab. —, b. n. hampir tra boléh, hampir-hampir tijdda. — meten, met gewicht, menhnbang tijdda lebéh tijdda koerang. — meten, met inhoudsmaat, mendkar . — meten, met lengtemaat, meng oekoer . kras, vr. streep, schrap, bekas gdroq, bekas garis. kras, b. n. sterk, koeweit. —, streng, kras. krassen, b. w. krabben, gdroq, menggaroq. —, als vogels, beteréjaq. kreeft, m. oedang karang. kreek, vr. kali ketjil. kreet, m. van angst of pijn, teré- jaq; van vreugde, soeraq. kregel, b. n. bingis, Idkas mdrah. krekel, m. djangkriq, rij ang-rij ang. kreng, o. bangkê. —, gemeene vrouw, lonté, soendal. krengen, b. w. een vaartuig —, singitkan kapal, menjingitkan kdpal. krenken, b. w. beschadigen, ine- roesaqkan, kardja roesaq. —, benadeelen, meroegikan, kardja roegi. —, mempersakiti hdti; gekrenkt, sdkit hdti. iemands naam —, békin boesoeq drang poenja ndma. krent, vr. kismis. kreuk, vr. karot, letjek, goemal, risoe. kreunen, o. w. mengerang. kreupel, b. n. pintjang, timpang. —, mank, terintjoet; —e uitspraak, l'tdah Intjoet. — aan beide beenen, timpang kadoewa blah kaki. krib, vr. slaapplaats, tampat tldor dnaq. —, tampat mdkan binatang. krijg, m. prang. —, de heilige —, prang sdbil Allah. krijgen, b. w. halen, ambil, ine- ngambil. —, ontvangen, trima, ddpat, mendapat. —, vatten, tangkap, menangkap. —, verlof —, ddpat permissi. •—, slaag —, ddpat poekoel, kena poekoel. —, de koorts -—, kena demam. —, jongen —• , ber-dnak. —, vuur —, meng ambil dpi. —, een post —, beroléh djabdtan. —, twist —, moelai berbantahbantah. —, een man —, mendapat Idki. —, geld —, menarima oewang. —, tanden —, ddpat. glgi. —, een miskraam —,goegoer dnaq. —, een dief —, menangkap pentjoeri. -—, een ongeluk —, kena tjeldka. —, de jaren —, oud worden, moeld-i toewa. —, op de brits —, ddpat dipantat. —, oorvijgen —, kena tampèling. —, in het hoofd —, mendapat kapikiran. —■, ongelijk —, disaldhkan. —, gelijk —, dibenarkan. —, gedaan — , af —, van een werk, kardja habis, menghabiskan, menjoedahkan. —, gedaan —, ontslag —, dilepaskan. —, bij den neus —, tlpoe,menlpoe. —, te spreken —, böléh bertemoe. ■—, niet meer te — zijn, tijdda terddpat lagi. —, iets gedaan kunnen —, ddpat dikardjdkan bdrang apa-dpa. ■—, achterhalen, soesoel, menjoesoel. —, door iets overvallen worden, kadatdngan; bijv.: vrees . kadatdngan takoet. krijgsartikelen, o. m. hoekoem oendang-oendang prang. krijgsdienst, vr.pekardjd-an prang. krijgslieden, 111. m. drang prang. krijgslist, vr. peddjan prang. krijgsvolk, o. örang prang. krijgswet, vr. hoekoem prang. krijsch, m. teréjaq. krijschen, o. w. berteréjaq. krijt, o. kdpor blanda. —, bij iem. in 't — staan, ber- hoetang kapada sa-órang. krijten, o. w. tangis, menangis. —, de oogen rood —, menangis hingga mdta baloet ddrah. —de onrechtvaardigheid, thloe- lamat jang amat sangat. krimp, vr. kakoerdngan. krimpen, o. w. kroekot. —, minder worden, djddi koerang, berlcoerang-koerang an. —, van den wind, beralih. krimping, vr. in den buik, moelas proet. kring, m. boelat. — om de maan, kaldngan boelan. — om de tepels, tampoq soesoe. —, loopbaan, perid&ran. —, van een slang, opgeschoten touw, enz. lingkar. —, allerlei —en of kronkels van een slang, kUang-kiloeq. krinkel, vr. in garen, enz. poending. —, in rivieren, balikoe. krinkelen, o. w. berbalikoe, ber- poending. kris, vr. inl. dolk, kris. krissen, b. w. tikam, menjalang. kristal, o. kristal, bdloer, hdbloer. kroeg, vr. warong sópi. kroes, b.n. als haar, kritik, kriting. kroeskop, m. kapala kritik, ka- pala kriting. krokedil, m. boewdja. krols, b. n. soeka bekaq, krom, b.n. gebogen, bèngkoq, bènglcang. —, van de ledematen, koekoel. — loopen van ouderdom of gebrek aan krachten, oengkoetoengkoet, B. M. —, door de hitte — getrokken, langkong. —, bijv.: als horens, berlingkar. —, bochtig, bèngkang-bèngkoq. —, als sommige sabels, planken van schepen, bauw. kromhouten, o. meerv. gdding- gdding, kdjoe sikoe-sïkoe. krommen, o. w. krom worden, djadi bèngkoq. —, b. w. krom maken, be'kin bèngkoq, membengkoqkan. kronkel, in. karot, krot. kronkelen, b. w. kdrotkan, meling kar. —, o. w. berkarot, berlingkar. —, als eene slang, berblit-blit, djoeloer. kroon, vr. maköta. kroonprins, m. radja moeda. kroos, o. zeewier, dgar-dgar. —, waterkroos, kdpoe-kdpoe, loemoet. krop, m. kalemboengan, tamboeloek. kropgezwel, o. gondong, gondoq. kruid, o. moeskruid, sdjor. —, specerijen, boemboe, rampah- rampah. —, buskruid, óbat bedil, ■—, geneeskrachtige —en, ddwon óbat. — ] er is geen — voor gewassen, tijada obatnja. kruiddoos, vr. specerij doos, tampat boemboe-boemboe. kruiden, b. w. het eten — taroh boemboe, memboeboh rampahrampah. kruidmagazijn, goeaang öbat bedil. kruidnagel, m. tjingké, Idwang. kruien, b.w. bdwa gróbaq, sórong, menjórong. kruier, m. koeli, drang koelt. kruiersloon, o. oepah koeli. kruierswerk, o. pekardja-an koeli. kruik, inlandsche —, gindi, kèndi. —, Eur. goedji. -—, voorts: tampdjan, boejong, goeri, botjong. kruim, vr. isi. — van brood, isi roti. kruimel, vr. remah. kruimelen, o. w. meremah-remah. kruin, vr. van het hoofd, bdtoq kapdla, hoeloe kapdla, oebonoebon. —, uiteinde, hoedjoeng. — van een berg of boom, kamoentjaq, poentjaq. —, het haar van de —, poesar. kruipen, o. w. merangkang, me- rangkoq. —, als slangen, meldta, mendjdlar. —, vleien, boedjoeq, memboedjoeq. kruis, o. kdjoe palang. —, ridderkruis, bintang. —, in een broek, sibar, pesaq. —, 's levens —, kasoekdran. kruisbeeld, o. tanda tsdlib. kruiselings, b. w. lintang-lintang, prapdtan. — met de beenen zitten, doedoeq bersüah. kruisen, o. w. kroewis, kroijs. —, laveeren, berldjar sini-sana, berldjar simpang -sijor. kruiser, m. kruisprauw, prdhoe kroewis, prdhoe pajang. kruisje, o. handteekening, tanda ganti tanda tdngan, (gewoonlijk) kaki ajam. kruit, o. óbat bedil, óbat marijam. kruk, vr. om te steunen, toengkat. —, van een deur, boengkoel,tombol. krul, vr. schaafsel, 'seroetan, seroetan kdjoe, tdtal ketam. — in het haar, ikal. krullebol, m. drang jang ikal ramboetnja. krullen, b. w. mengtkal. —, o. w. berikal. kuch,vr. drooge hoest,bdtoq kring. kuchen, o. w. bdtoq kring. kudde, vr. kdwan. kuif, vr. djamboel. kuieren, o. w. pastjaar, berdjdlan- djdlan. kuiken, o. dnaq djam. kuil, m. lóbang. —, eene -— graven, menggali lóbang. —, wolfs —, pelöbang. ■—, bij keukens voor vuil water, pelembdhan. —, om zich te wasschen na de ontlasting, pelindangan. — waarin men zijn gevoeg doet, pelindoengan. —, om wilde dieren te vangen, kalaboeran. —, van een vaartuig, timba roewang. kuiltje, o. in de wangen, enz. tjdwaq, lakoq. — in hals of nek, tjengkeroeng. kuip, vr. groote -—, pdsoe, badjdna. kuipen, b. w. samenspannen, ber- moewafaqat djdhat. kuiper, m. toekang tong. kuisch, b. n. rein van zeden, se- noenoeh, soetji. kuit, vr. ingelegde vischkuit, te- roeboe. —, visch —, telor ikan. —, van het been, bldkang betis. kullen, b. w. foppen, mdjin bódoh, menipoekan; majinkan angin. kunde, vr. ilnioe, tahoe, pengata- hoewan. kundig, b. n. berilmoe, tahoe. —, bedreven, pundei. kunne, vr. bangsa; vrouwelijke —, bangsa parampoewan. kunnen, o. w. bóléh, dapat. —, niet ■—, bij gebrek aan tijd, tijada sampat. ■—, niet anders —, verplicht zijn, hdroes. -—, niet betalen —, tijada mam- poe bajar, tijada terbdjar. ■—, ik kan er niet voor, boekan sdja poenja sdlah. —, er uit —, bóléh kaloewar. —, er uit —, bijv.: van een hemd uit een stuk stof, ddpat diperboewat. —, er niet bij —, tijada bóléh sampé. —, er niet in —, tijada bóléh mdsoq. —, er niet door —, tijdda bóléh troes. —, weten, tahoe, bijv.: schrijven, tahoe menoelis. kunst, vr. ilmoe. —en en wetenschappen, ilmoe dan pengatahoewan. —, bedrevenheid, Aapandei-an ; zijne — toonen, menoendjoeqkan kapandei-annja. —, dat is geene —, itoe moedalimoedah sddja, Hoe gampang sddja. kunstgreep, vr. list, pedajan, ddja, tlpoe. kunstig, b. n. pandéj, btsa. kurk, vr. stop, prop, soempal, soembat. kurkdroog, b. n. kring sakdli. kurken, b.w. dichtkurken, toetoep sdma prop, menjoembat. kurkentrekker, m. kótrèk; pendrik soembat. kus, 111. fjioetn, koetjoep. kussen, b. w. kus geven, kassih tjioem, mentjioem, mengoetjoep. kussen, o. bantal. lederen —, bantal koelit. —, rol —, bantal goeling. kussensloop, vr. sdrong bantal. kust, vr. pastsir, pantei. kuur, vr. tingkah, ragam, tjanda. kwaad, b. n, djdhat. ■—, toornig, mdrah, goesar. — worden, djddi mdrah. — maken, békin mdrah. kwaadheid, vr. boosheid, mdrah. kwaadspreken , o. w. pittenah , mengoempat. kwaal, vr. penjakit. kwaken, o.w. bergoewèq, berboenji bèbèq. kwakkel, m. boeroeng poejoe, boe- roeng kapoejoe. kwalijk, b. n. koerang bdjiq. — nemen, djddi ketjil hdti, goesar. kwantselen, o. w. toekar-menoekar. kwart, o. sa-prdpat, sa-per-ampat, sa-soekoe. kwartaal, o. tiga boelan lamanja. kwartel, o. boeroeng seloewi, zie kwakkel. kwartier, o. -— uurs, sa-prdpat djdm, sasoekoe djam. — voor een, poekoel satoe koerang sa-prdpat (sasoekoe). — over vijven, poekoel lima lebéh sasoekoe (sa-prdpat). —, wijk, kampong ; Chineesche—, kampong tjina. —, geen ■— geven, memboenoh samoewdnja. —, van de maan, satèngah boelan, boelan perbdni. kwartje, o. setali, stdli. kwartiermeester, m. toekang oewang. kwast, ni. verfkwast, kótvas,sapoe. —, in het hout, mdta kdjoe. kwast, m. ingebeelde gek, drang perlenté, órang sombong. kweekeling, m. en vr. pelddjar. kweeken, b. w. pijdra. kwellen, b.w .ganggoe, menggangoe. kweller, m. pengganggoe. kwelling, vr. sangsara, penjang- sard-an. kwelwater, o. ajer tiris. kwestie, vr. ruzie, perbantdhan. —, vraagstuk, soeuial, penarka. —, de zaak in —, perkarajang dibitjardkan. kwetsbaar, b. n. tijdda betoewah, lijada kebal. kwetsen, b. w. loekakan, loekd-in. kwetsuur, vr. loeka. kwijl, vr. lijor, ajer lijor. kwijnen, o. w. djddi lemas. —, verwelken, van planten, la- joe, terijang. kwijnend, b. n. —e oogen, mdta bijoekoe. kwijt, b. n. hilang, lepas. — raken, hilang, kahildngan. kwijtschelden, b. w. lepaskan, meiepaskan. —, vergiffenis schenken, kassih ampon, mengampoeni. kwijtschelding, vr. ampon. kwik, o. ajer péraq, ajer rasa. kwispedoor, vr. tampat loedah. kwispelen, o. w. kwispelstaarten, mengtbas-ngibas. kwistig, b. n. overvloedig, moerah. kwitantie, vr. kwitansi, soerat bajaran. kwiteeren, b. w. kassih soerat bajdran. L. laadboot, vr. pantjalang, toengkang. laadcedel, m. soerat moewdtan. laadgat, o. lobang, mdta bedil. laadgereedschap, o. perkdkas meng ïsi bedil. laadje, o. kdtaq. laadpriem, m. ruimnaald, djaroem bedil. laadstok, m. ldstok,pengdsaq bedil. laag, b. n. niet hoog, rindah. —, klein, ketjil. —, gemeen, hina, kedji, tjanddla. —, kort, pèndèq. —, slecht, djdhat. — water, pasang kring. — van prijs, moerah hargdnja. —, de lagere volksklasse, drang hina dina. — van toon, kendor; bijv.: deze snaar is te — van toon, ini tali bijöla terldloe kendor. —, lager plaatsen, zetten, houden, enz., menoeroenkan. —, — maken, merindahkan. laag, vr. rij, lapis; een dubbele —, doewa lapis, rangkap. —, lagen leggen,mengddang-ddang. laaghartig, b. n. kédji, doerdjdna. laagheid, vr. kalakoewan jang doerdjdna. —, vr. laagte, karinddhan. laagte, vr. tampat rindah, lembang. —, diepte, tampat dalam. laars, vr. laas, sttwel. laat, b. n. — op den dag, djawoeh sljang. — in den nacht, mdlam-malam. —, lang van duur, lambat; bijv.: gij moet niet te — komen, djangan lambat datang. —, later, kamoedijan. —, laatste, terkamoedijan, jang bldkang kali. —, —, achterste, jang dibldkang sakdli. —, de —-ste dag van het jaar, hdri penghabisan tdhoen. —, de —ste tijding, kdbar jang terkamoedijan. —, den -—sten adem uitblazen, poetoes djiwa. —, hoe — is het, poekoel brdpa. — staan, djangan. — binnenkomen, soeroeh masoq. — vuur maken, soeroeh pdsang dpi. laatband, vr. bedoeng lilit. laatbekken, o. mangkoq bekarn. laatmes, o. tddji,piso wali,poesoet. laatst, bijw. belom lama, bahdroe ini. laatstleden, jang laloe ini; — dinsdag, hdri selassa jang laloe ini. labberkoelte, vr. dn gin lemah- lemboet. lach, m. tertdwa. lachbek, m. drang jang soeka tertdwa. lachen, o. w. tertdwa. —, grimlachen, o. w. mèssèm. ladder, vr. tangga. lade, vr. kótaq, sörong-sórong. laden, b. w. moewat. lading, vr. inhoud, moewdtan. —, van een geweer, isi sndpang, isi bedil. laf, b. n. tdwar. —fe taal, bitjara kósong. lafhartig, b. n. trdda brdni, brdni Idlat, tjdbar. lak, o. lak, zie zegellak. —, vernis, tjatto. laken, b.w. tjeldkan, mentjela-tjela. laken, o. laken, saqelat. lakensch, b. n. laken. —e jas, dj as laken, badjoe saqelat. lakken, b. w. toetoep sdma lak, memboeboeh tjap. lam, o. dnaqdomba,dnaqkambing. lam, b. n. timpang. —, slap, flauw, lemas. lamp, vr. lampo; ini. —, palita. — aansteken, pdsang lampo, memdsang lampo. — uitdoen, boenoh lampo, mema- damkan lampo. de voet eener —, kaki lampo. lampenmaker, m. toekang lampo. lampet, o. waschkom,tampat ijoetji moeka; van metaal, moendam. lampolie, vr. minjaq lampo. —, petroleum, minjaq tdnah. lancet, o. tadji, poesoet, piso wdli. land, o. in het algemeen, tdnah. —, in tegenstelling van water, ddrat. —, '■—streek, benoewa. —-, vast land, ddrdtan. ■—, hoog —, tdnali tinggi. —, laag —, tdnah rindah. —, vlak —, tanah dat ar. -—, bergachtig—, tdnah goenong. —, vruchtbaar —, tdnah gemoq. —, onvruchtbaar-—,tanahkring. —, vreemd —, negri asing. —, 't platte —, dessa, doeson. —, aan — stappen, ndjiq ddrat. —, over — reizen, berdjdlan diddrat. —, langs het —, sapandjang ddrat. —, langs het — varen, menjoesor ddrat. —, het — bebouwen, berlddang. —, te — komen, djdtoh. —, hier te —e, dinégri ini. —, uit welk — zijt gij 1 angkaw derri negri mandkah? —, het — opjagen, membangit- kan mdrah. ■—, het — hebben, merongsing. landbouw, vr. peroesahdn tdnah. landbouwer, m. rijstbouwer drang jang kardja sdwah, penjdwah. —, drang jang kardja tdnah, drang peladang. landen, o. w. ndjiq ddrat. landgenoot, m. órang sanegri. landheer, m. toewan tdnah. landhuis, o. roemah toewan tdnah. landhuur, vr. séwa tanah. landman, m. örang kampong, ('dessa), (doesoen). landmeten, o. w. oekoer tanah, mengoekoer tanah, landpaal, m. tanda wdtas. landraad, m. landr&d. landrenten, vr. nieerv. pddjaq. landschap, o. negri. landstorm, m. inl. troepen, barisan. landswijze, vr. adat negri. landtong, vr. hoedjong t&nah. landvolk, o. drang dessa, órang kampong. landwaarts, bijw. kadarat; — aanhouden, mendarat. landweg, m. djülan besaar. landwind, m. dngin darat. landzijde, vr. sablah darat. lang, b. n. pandjang. — geleden, soedah lama. —, geruimen tijd, lama. —, hoog van gestalte, tinggi. langdurig, b. n. lama, landjoet. langen, b. w. toereiken, oendjoeq, mengoendjoeq. langmoedig, b. n. sabar, lemboet hdti, pandjang hdti. langs, voorz. sa-pandjang, sa-laloe. langscheeps, bijw. boedjor kdpal. langst, b. n. terldma, terpandjang, terlandjoet. —, op zijn —, saldma-lamdnja, sapandjang-pandjangnja. langwerpig, pandjang. langzaam, b. n. en bijw, planplan, lambat, perldhan-ldhan. —, lui, mdlas. lans, vr. toembaq, koendjoer. lantaarn, vr. lantéra, tanglong. lantaarnaansteker, m. toekang pdsang lantéra. lanterfanten, o. w. melantjong. lap, m. tambal, sa-pótong kdjin. lappen, b. w. verstellen, tambal. lapperij, vr. tambdlan. lasch, vr. samboengan, hoeboengan. lasschen, b. w. samboeng, menjam- boeng, hoebong, menghoebong. lassching, vr. penjamboengan. last, m. lading, moewdtan. —, vracht, pikoelan. —, bezwaar, kabrdtan. —, moeilijkheid, kasoesdhan. —, bevel, printah, parintah. —, volmacht, polmak, koewdsa. lastdrager, m. koelt, órang koeli. laster, m. pittenah, oetnpat. lasteren, b. w. mengoempat. lastig, b. n. soesah, soekar. lastigheid, vr. kasoesdhan, kasoekdran. lastwagen,m.peddti,gröbaq,kahar. lat, vr. weef—, belebas. laten, b. w. laten blijven, kassih tinggal, tinggalkan. —, niet tegengaan, bijarkan. — ontsnappen, kassih lepas, kas sih Idri. — weten, kassih tahoe. — komen, soeroeh panggil. — maken, soeroeh békin. —, laat ons gaan, mdri klta pigi. —, dat laat zich hooren (denken), böle'h dipertjaja (disangka), barangkdli bagitoe. —, zijn doel — varen, membijar- kan maktsoednja. —, een boer —, strddwah. —, een veest —, berkoentoet. —, zijn water —, boewang djer ketjil. —, laat 't er nu bij blijven, soedah bagitoe. —, laat af, houd op! djdngan. later, b. n. lebéh lat, kamoedtjan. —e tijding, kdbar jang bdroe. lawaai, o. standje, stóri, hoeroehdri. ledekant, o. tampat tidor, dóran. leder, o. leer, koelit. ledig, b. n. kbsong, hampa, tijdda isinja. ledigen, b. w. békin kbsong, me- nghampakan. —, uitdrinken, minoem habis. ledigganger, drang nullas kardja, drang pemdlas. ledigheid, vr. kbsong, kahampd-an. —, werkeloosheid, kamal&san. leed, vr. soesah hdti, doeka-tjita. — doen, berouwen, menjesal. —, lief en —, soeka dan doeka. leeftijd, m. oemoer. leelijk, b.n. djelèk, boesoeq,djdhat. leem, o. tdnah lilin, tdnah Ujat. leen, o. (aan iemand), pindjdman. leenen, b.w. ptndjam, memindjam. —, uitleenen, kassih ptndjam, membri ptndjam. —, ter leen vragen, mintaptndjam, memindjam. —, het oor —, pdsang koeping, memdsang koeping, membri telinga. leep, b. n. slim, tjerdiq. —e oogen, mdta nilas, mdta bilis. leer, vr. leering, pengadjaran. leeraar, m. pandita, pddri, goeroe, pengddjar. leeren, onderwijzen, mengddjar. —, onderwezen worden, di-adjar. —, kastijden, ddjar, mengadjdri. leerling, drang belddjar, peladjar. leermeester, m. goeroe, pengddjar. leerzaam, b. n. naarstig, rddjin belddjar, soeka belddjar. leesbaar, b. n. ddpat dibatja. leest, vr. gestalte, roepa, sikap. —, vorm voor schoenen, kale- boet, kldboet. leeuw, m. singa, singa djantan. —, van den dierenriem, bordjo'lasad. leeuwendeel, o. bagijan jang terbesaar. legaat, o. pembrtan ivasijat. legende, vr. hikdjat. leger, o. slaapplaats, tampat tidor, petidoran. —, legermacht, bdla tantdrd. —, waar men zich nederlegt, ook van dieren, pébar'ingan. legerhoofd, m. kapala prang, hoe- loebalang. leggen, b. w. tdroh, mendroh. —, doen liggen, baringkan, tidorkan. —, te slapen —, menidorkan. —, aan den dag —, menjatdkan. —, de hand aan iets —, moelaï kardja. —, de hand op den mond —, bertakap moeloet. —, op den rug —, telantangkan. —, o. eieren —, bertelor. legger, m, watervat, ligger. leghen, vr. djam bijang, djam jang bertelor. leguaan, m. menjdwaq, bijdwaq. lei, vr. bdtoe toelis. leiden, b. w. geleiden, hantar, menghantar. —■, iemand een eind —, hantar drang. —, aan de hand —, pimpin drang. —, een blinde ■—, toentoen drang boeta. —, zich willen laten —, soeka toeroet orang poenja bitjdra. —, een paard —, toentoen koeda. —, iemand om den tuin —, pedajd-in drang, mdjin bddoh sdma drang. leider, m. leidsman, penghantar. leikleurig, b. n. warna bdtoe toelis. leisel, vr. tdli tom, lès, tali kang. lek, b. n. botjor, ringgang. lek, o. opening, tampat bbtjor, tampat ringgang, lobang bbtjor. lekken, o. w. bbtjor, ringgang. lekker, b. n. ènnaq, sedap. leksteen, m. bdtoe sdringan. lel, vr. van het oor, tjoepiny. lemmer, o. van een mes, inata piso. —, van een zwaard, mdtapedang. lemmet, o. lampepit, soemboe. lenden, vr. meerv. zijden, pinygang. lengen, b. w. békin pandjang, me- mandjangkan. ■—, o. w. djddi pandjang. —, verdunnen, mengèntjèrkan. lengte, vr. pandjang. —, hoogte, tingyi. ■— van tijd, lama. —, geogr. —, boedjor; — graad, darddjat boedjor. — en breedte van iets, lintany boedjor. —, de gansche •— van iets dat uitgestrekt ligt, landjoer. lengtemaat, m. oekoeran pandjang. lenig, b. n. lemas, lemboet. lenigen, b. w. zachtmaken, lemboetkan. ■—, ondersteunen, toelong, menoelong. ■—, stillen, dijamkan. —, verminderen, koerangkan, mengoerangkan. lens, b. n. ledig kösony, hdbis, hampa. lenzen, o. w. scheepst. berl&jar dengan lajar toepang sddja. lepel, m. eetlepel, sèndoq, soedoe. ■—, om water te scheppen, g&joeng. les, vr. die gegeven wordt, pe- ngadjdran. —, die geleerd wordt, peladjdran. — geven, mengadjar. — nemen, belddjar. —, vermaning, penghardikan. lesschen, b. w. poewaskan. lessenaar, m. tampat toelis, mé- djah toelis. letsel, o. bdrang kasangkoetan. —, schade, roegi. —, verwonding, loeka. —, ongemak, soesah, kasoesahan. letten, b. w. achtgeven, inyat, djdga bdjiq-bdjiq. —, beletten, menahani, tdhan. letter, vr. hoeroef, letter. letterlijk, bn. eigenlijk, betoelbetoel. letterzetten, o. pdsang hoeroef tjitaq, mengatoerkan hoeroef. leugen, vr. djoesta, bóhony, doesta. leugenaar, m. drang berdjoesta, pendoesta, pembóhong. leuk, b. n. in : zich — houden, poera-poerdkan diri bódbh,poerapoera tijdda tahoe. leunen, o. w. sèndèr, bersèndèr. leuning, vr. steunpunt, pesèndèran. leus, vr. wachtwoord, parol, sem- boejan. ■—, teeken, tanda. —, schijn, poera-poera; voor de — iets doen, poera-poera memboewat dpa-dpa. leuteren, o. w. talmen, plan-plan, berlambat-lambat. leven, o. w. hidop; ook: levend. —, o. gedruisch, roesoe. •—, o. het leven, kahidöpan. levende, m. drang hidop. levendig, b. n. vlug, tjepat,pantas. —, druk, rdmé; een —e handel, perniagd-an jang ramé. levenloos, b. n. rndti. levensmiddelen, o. meerv. bdrang makdnan, makanan dan minoeman. —, proviand, bakal-bakdlan. levensonderhoud, o. bestaan, pen- tjarian, penghidópan. levenstijd, m. oemoer, mdsa kahidöpan. lever, vr. limpa. leverancier, m. langgdnan. leveren, b. w. bdwa, kassih mdsoq, djoeival, sampéjkan. —, slag —, berprang. leverontsteking, vr. sdkit bdra pdda limpa. leveruitzetting, vr. bengkaq limpa. leverziekte, v. penjdkat limpa. lezen, b. w. in een boek, enz. bdtja, membütja. —, inzamelen, koempoel, poengoet. —, zuiveren, békin brissih. lichaam, o. menschelijk —, bddan, awaq, toeboh. —, ziel en —, bddan djiua. —, ding, bdrang, bènda. —, vorm, gestalte, lambaga. lichaamsbouw, m.bangoenan toeboh. lichaamsdeel, o. anggota. lichaamsgebrek, o. tjela toeboh. lichaamsgestel, o. pri kaadd-an toeboh. lichaamsoefeningen, vr. m. peroe- sahan toeboh. lichamelijk, b. n. bertoeboh. — gestraft, disiksapadatoebóhnja. licht, o. niet duister, trang. —, daglicht, sijang, sijang hdri. —, het is al —, soedah sijang. — en duister, trang dan glap. —, aan het — komen, djddinjdta. —, in het — komen van boeken, kaloewar. —, het — uitblazen, memboenoh drang; van lamp, kaars, enz. padamkan. licht,b.n.niet zwaar,èntèng,ringan. —, van kleuren, moeda. —, dun, tipis. —, vlug, tjepat. — ter been, tjepat djalannja. —, onkuisch, lakoe soendal. —, eene —e vrouw, lonte', soendal. —, gemakkelijk, gampang, soe- wang-soewang. —e spijs, makdnan jang lemboet. e straf, siksa jang ringan. —e kleeding, pakéjan tipis. —e ongesteldheid, sakit sedikit. Badings , Mal.-Holl. Woordcnb., 7e dr. lichtblauw, b. n. belaw moeda. lichten, o. w. sinar trang. lichten, b. w. oplichten, angkat. het anker —, bongkar djangkar. —, lichter worden, djddièntèng. , lichter maken, békin èntèng. lichter, vr. vaartuig, sampan, prd- hoe tjoenija. lichtgeloovig, b. n. ld kas pertjdja, lichtvaardig, b. n. koerang ingat. —, gebrek, aan onderzoek, koerang priksa. lichtstraal, m. sinar. lid, o. van het lichaam, anggóta. —, medelid, sakoeto, teman. —, knokkel, boekoe. —, zie ooglid. lidteeken, o. bekas loeka. lied, o. zang, njanjian; deun, lagoe. lieden, m. meerv. órang-órang. lief, b. n. manis. voor — nemen, soeka trima. liefdadig, moerah hdti. liefde, vr. tjinta. liefhebben, b. w. mengdséh, kaséh, tjinta sama. — verliefd zijn, birdhi akan. liefje, o. schatje, hdti, mas, mas djoewita. liefkozen, b. w. boedjoeq, memboedjoeq. liegen, o. w. djoesta, doesta, berdoesta. liever, b. n. anggoeran, soeka lebéh derri pdda. — niet, lebéh bajiq djdngan. liggen, o. w. berbdring, berbdring tidor. —, zijn, dda. voorover —, telangkap, kamoerap, tidrap. achterover —, telintang. op zijde —, inddrang. laten —, kassih tinggal; niet aanraken, tijdda mendjemah. 10 —, voor anker —, berlaboeh. ■—, overhoop —, berselesekan (leng an sa-órang. —, in proces -—, berhoekoem dengan sa-örang. —, op de loer —, menghinté. ■—, in wanorde verspreid —, her- kap ar an. — laten, meninggalkan. ■—, in de kraam —, berbdring bahdroe berdnaq. —, in hinderlaag —, mengddang. —, het ligt niet aan hem, boekan dija poenja sdlah. —, het ligt daaraan, itoelah sababnja. —, renteloos —, tijdda berboenga. -—, op sterven —, hampir mdti. —, te bed —, berbdring di tampat tidor. —, stil —, tijdda bergeraq. —, van den wind, mdti. —, neder —, membanti. ligger, vr. vat, legger, tong besaar. ligging, vr. tampat, doedoeq, ka- doedoekan. —, bed van inlanders, tikar bantal. ■—, bed, tampat tidor. ligplaats, vr. tampat. —, pelaboehan, moewdra. lij, vr. aan lij, di bdwah angin. —, in — vallen, djatoh dibawah angin. lijdbaar, b. n. tertdhan. lijdelijk, b. n. tsdbar. lijden, b. w. verduren, tdhan, sa- bar, rdsa, berdsa. smart —, berdsa sdkit. —, dorst -—, berdahdga. —, honger —, berldpar. —, schipbreuk —, kena kdram. —, dat kan niet —, tra böléh djddi. —, iem. mogen —, soeka dkan sa-órang. lijden, o. w. duren, lama, soedah, laloe. —, het is 3 dagen geleden, soedah Idloe tiga hdri. —, o. sangsdra, kasakitan. lijder, m. zieke, drang sdkit. lijf, o. menschelijk lichaam, bd- dan, dwaq, toeboh. —, onderlijf, proet. lijk, o. drang mdti, mdjit. —, kreng, bangké. lijken, o. w. gelijken, sama roepa. —, voegen, betamen, soeka, patoet. —, schijnen, roepdnja. lijm, vr. lim, prdkat. lijmen, b. w. tdroh lim, merakdti. lijn, vr. touw, koord, tdli. —, visch —, tdli kdjit. —, timm. loodlijn, tdli sipat. —, lood—, zeev. tdli doega. lijn, vr. streep, gdris, bdris. —, rechte —, gdris jang loeroes. —, kromme —, gdris jang bèngkoq. — in den akker, vore, aloer, ddjoer. —sgewijze, op één lijn, bertdlitdli. lijnbaan, vr. tampat békin tdli. lijnen, b. w. gdris, menggdris. lijnolie, vr. voor verf, minjaq tjat. lijnrecht, bijw. troes, betoel, langsoeng. lijnwaad, o. kdjin; fijn —, kdjin hdloes; grof —, kdjin kasar. lijst, vr. rand, pinggir, btrih. —, register, rol, daftar, daptar. — om eene schilderij, btrih, bingkéi. lijstwerk, o. goemei, koemei. lijvig, b. n. gemoq. —, zwaar, dik, besaar, tebal. —, van vochten, gebonden, kental. —, dikbuikig, gendoet. —, gezet, ombang. lijwaarts, b. n. di bdwah angin. lijzeil, o. lajar pinggir, l&jar dastor. lijzeilra, vr. pembdwan lajar pinggir, peboewan dastor. lijzeilsspier, vr. dastor bom. lijzijde, vr, sablah di bawah angin. likeur, o. söpi manis. limoen, vr. djeroeq, limaw. limonade, vr. dj er djeroeq dengan goela. liniaal, o. kdjoe sipat, mlsthar. linie, zie lijn, regel. , geslachts—, soesoer galoer. —, zie Evenachtslijn. liniëeren, b. w. menggaris. linker, b. n. Mri. en rechter, Mri dan kanan. arm, m. tdngan Mri, langan Mri; voorts worden alle samenstellingen gevormd door bijvoeging van Mri, bijv.: — kaak, pipi Mri; — oog, mdita Mri, enz. links, bijw. Mri; naar—,—af, kakiri; — en rechts, kiri- kd'. nan; ook: kasana-kamari. linksch, b. n. disablah Mri. , onhandig, tjanggoeng; lomp, serampoq toenggol. , iem. die — is, alles met de linkerhand doet, drang Mdal. linnen, o. kdjin. , b. n. derri kajin, derri pada kdjin. linnengoed, o. kdjin-kdjin. lint, o. pita, fita, tdli '. lip, vr. bibir, btbir moeloet, zoek voorts op alle woorden, als: boven—, onder—, hazen , enz. , vooruitstekende —pen, bibir mantjoeng. , de — laten hangen, merddjoeq. , ik had het woord op de —pen, I hampir Mta berkdta Uoe; ganggoe moeloetkoe. , het zal nooit weder over mijne —pen komen, sakdli-kdli tijdda Mta mau berkdta Idgi derri Uoe. liplap, perandkan wolanda. lippenpomade, vr. pdlé bibir. liquidatie, vr. kadjeldsan Mrakira. liquideeren, o. w. mendjelas Mrakira. lis, vr. oog, sosoq, roemahkantjing. lispelen, o.w. berkdta dengan tilor. »A lispen, fluisteren, berbisiqbtsiq. list, vr. aqal, peddjan, tipoe, daja. listig, b. n. tjerdiq, bdnjaq aqal. loef, b. n. te loever, di atas angin. loeien, o. w. tengoh, berdangong gemoeroh. loensch, b. n. mata djoeling. loeren, o. w. gluren, mengintip, menghinté. loeven, o. w. béloq. loever, bijw. te —, di-dtas dngin. lof, m. poedji. loffelijk, b. n. kapoedji-an, pdtoet di poedji. lofspraak, vr. poedji; ook: loftuiting. loftuiten, o. w. memoedji. lofwaardig, b. n. jang hdroes di poedji; zie loffelijk. lofwerk, o. kardngan boenga. lofgezang, o. poedji-poedjian. loS> b- n. zwaar, brat, omhang. —> ' 'j v'ig, gemoq. —, vadsig, mdlas. logé, m. en v. drang menoempang. logeeren, menoempang; iem. - , mernbri toempangan. logement, o. Eur., roemah makan. ■ , inlandsch, pesanggrahan. logenstraffen, b. w. mendoestakan. logies, o. toempangan. 10* lok, vr. gandiq, ikal. lokaas, o. ompan, oempan. lokken, b. w. vogels —, memikat. —, vleien, boedjoeq, memboedjoeq. lokvogel, m. boerong pikat. lombard, m. roemah gadé, pegadéan. lombardbriefje, o. pandbriefje, soerat gadé. lommer, vr. tedoeh. —, schaduw, nawoeng. lomp, b. n. ongemanierd, koerang ddjar. —, dom, bodoh. —, grof, kdsar, oembang. lomp, vr. vod, lonté, kdjin boeroeq. lompenmand, vr. krandjang kajin boeroeq. lompenpakhuis, o. goedang kajin boeroeq. lomperd, m. drang góbloq, drang koerang adjar. lompheid, vr. kalakoewan drang góbloq, koerang adjar. long, vr. pdroe-p&roe, paparoe. longziekte, longtering, vr. penja- kit pdroe-pdroe. lont, vr. soemboe, toenam, tdli dpi. loochenen, b. w. bersangkal, me- njangkal. —, herroepen, moengkir. lood, o. timah hitam; zie dieplood, zinklood. looden, b. n. derri timah hitam. looden, o. w. limpar bdtoe doega, mendoega. loodlijn, vr. tdli doega. loods, m. drang loga, drang pendoega,pendoega, moeallim ddrat. —, hut, vr. pondoq, lós, bangsal. loodsen, b. w. binnen —, membdwa mdsoq; buiten —, membdwa kaloewar. loodwit, o. hdboe timah hitam. loof, o. gebladerte, dawon-ddwon. —, b. n. vermoeid, tjdpé, lelah, lesoe. loog, vr. lindi. loogasch, vr. hdboe lindi, djer hdboe. looien, b. w. samaq, menjdmaq. looier, m. toekang samaq. look, o. bdwang. loom, b. n. mdlas. loon, o. voor werkvolk, oepah. —, tractement, gadji. —, vergelding, pembaldsan. loonen, b. w. vergelden, bdlas, membdlas. loop, vr. gang, djdlan. — eener zaak, lakoe. —, een — doen, berdjdlan-djdlan. —, op den — gaan, lari. —, buik—, tjerèt. — van een geweer, Idras. loopbaan, vr. djdlan kahiddpan. — van hemellichamen, periddran. loopen, o. w. te voet gaan, berdjdlan kdki. —, vluchten, Idri. —, laten —, kassih lari. —, wijdbeens —, berdjdlan men- djangkang. —, op de teenen —, mendjenket. —, achterop —, soesoel, menjoesoel. —, achterna —, menoeroet, mengoesir. —, vooruit —, berdjdlan doeloe. —, zich buiten adem —, Idri sampé menggéh-menggéh. —, naar zee —, hilir. —, te hoog in prijs —, terldloe mdhal, terldloe ndjiq hargdnja. —, in de war —, djddi koesoet, djddi katjau. —, te niet —, tijdda djddi. —, zich moe —, berdjdlan sampé tjampé. —, om den dokter —, pigi mémanggil doekoen. —, storm —, menjerang ; om iets te verkrijgen, mereboet. loopend, bijw. jarig berdjalan. —, het -—e jaar, tdhoen jang sakdrang mi. — schrift, soer&tan berpangkoe. looper, m. bode, soeroehan. —, postbode, m. oepas pos. loos, b. n. listig, tjerdiq. —, valsch, poera-poera. —, veel streken, banjaq aqal. —, ledig, kósong, hampa. —e deur, pintoe mdti. — alarm, gadoeh jang tjoematjoema. —e aanval, penjerdngan poerapoera. loot, vr. uitspruitsel, poetjoeq. —, stek, tjangkoq, anggoeran. —, dunne tak, ranting Mdjoe. loover, o. dawon-dawonan. loozen, b. w. meiepaskan. —, zijn water, kintjing, boewang ajer. lor, vr. lonté, kdjin boeroeq. los, b. n. niet vast, longgar, trdda tetap, bergeraq. —, vrij, lep as, telepas. —, slap, kendor. —, open, terboeka. —, van tand of kies,, roewat, galir. —, van geweven stof, djdrang. — van mond, telandjoer moeloet. —, van het haar, teroerei. —, een — gerucht, kdbar angin. losbersten, o. w. pitjah. losgaan, o. w. terlepas, terboeka, teroerei. het touw gaat los, tdli loetjoet. op iemand—, tampoehpada drang. van zelf —, terboeka sendirinja. losgaan, o. kaboekd-an. losgooien, b. w. boe/ca dengan melimpar. loshaken, b. w. boeka gdjit. loshakken, b. w. boeka dengan pötong. losknippen, b. w. menggoenting. loskomen, o. w. loepoet, lepas. loskoopen, b. w. teboes, meneboes. loslaten, b. w. lepaskan, kassih lepas. —, laat los, lepaskanlah. losmaken, b. w. boeka, memboeka. lossen, b. w. (een wapen), pdsang. —, ontladen, bongkar moewdtan. —, (een pand), teboes, meneboes. lot, o. fortuin, oentoeng. —- in de loterij, soerat onde'. loten, o. w. met dobbelsteenen, boewang dddoe. lotgeval, o. ontmoeting, perte- moewan. louter, b. n. dówang. — water, djer dówang. —, slechts, sddja, djoewa. louteren, b. w. zuiveren, brissih- kan, soetjikan, békin brissih. loven, b. w. poedji, memoedji. —, bieden, tdwar. lubben, b. w. kabiri, kasimkan. lucht, vr. de stof, hdwa. —, wind, dngin. —, uitspansel, Idngit. —, in de — hangen, djemoer. —, in de open — slapen, tidor dibdwah Idngit. —, de — van iets krijgen, mentjioem bawoenja. — scheppen, berndpas. —, geur, bdwoe. luchtdicht, b. n. trdda bóléh md- soq dngin (hdwa). luchten, b.w. djemoer, mendjemoer. lucifer, vr. raboq, geretan dpi. lui, b. n. mdlas. —, lieden, orang-drang ; arme —, orang-örang papa. luiaard, m. pemdlas, drang mdlas. —, het dier, poekang, koekang. luid, b. n. njdring, kras. — lezen, membdtja qoewat-qoewat, membdtja dengan njdring soewardnja. luiden, o. en b. w. berboenji. —, de klok trekken, tdriq Idtjèng, rmnggójang lótjèng. —, inhouden, vermelden, boenjinja. luidkeels, bijw. dengan njdring. luidruchtig, b. n. rijoeh, gampar. —, bij vreugde, rarne', rija. luidruchtigheid, vr. rijoeh, gampar. luier, vr. lampin, kdjin lampin. luieren, o. w. bermdlas-maldsan. luiheid, vr. kamaldsan. luik, o. djandèla, ndtang. luim, vr. tingkah. luipaard, m. matjan toetoel, hari- maw koembang. luis, vr. hoofd—, koetoe. —, wand—, pidjat, koetoe boesoeq. —, lijf—, toema. —, vee—, koetoe babi. —, planten—,pianggang,toengaw. luister, m. glans, tjdja, tjahdja. luisteren, b. w. af—, pdsang koeping, mendengar-dengarkan. —, opvolgen, toeroet, menoeroet. —, fluisteren, berbisiq. luitenant, m. littenan. lukken, o. w. djadi. niet —, trdda djadi, woeroeng. lurken, o.w. zuigen, isap, mengisap. lus, vr. pekantjlngan, mdta tdli. lust, m. kasoekaün, soeka. — hebben, soeka, bergemar. -—en en begeerten, hdwa nafsoe; die opvolgen, menoeroet hdwa nafsoe. —, met — iets uitvoeren, memboewat dpa-apa dengan soeka hdti. lusteloos, b. n. mdlas, trdda soeka. lusten, b. w. soeka, ridla. lustig, b.n. soeka hdti, raméh, rija. ■— werken, bekardja dengan rddjin. luttel, b. n. weinig, sedikit. —, klein, ketjil. luur, vr. lampin, kdjin lampin. luurmand, vr. bdkoel lampin. luw, b. n. tedoeh. luwen, o. w. djadi tedoeh. luwte, vr. tampat tedoeh, katedoehan. M. maag, vr. tampat mdkan, ampedal, proet. maag, m. en vr. bloedverwant, sdnaq, sdnaq soeddra, koelawarga. maagbitter, vr. öbat pdhit. maagbreuk, vr.pitjahproetbesaar. maagd, vr. prdwan, dnaq prdwan, dnaq dara. maagdarm, m. korongkoengan. maagdelijk, b. n. perdard-an. —e schaamte, mdloe dnaq dara. maagdom, m. prdwan, dara. maaghoest, vr. bdtoq sdkit proet. maagkoliek, vr. moelas proet. maagkramp, vr. senaq. maagpijn, vr. bisaproet, bïsa hdti. maagschap, vr. sdnaq soeddra. maagstreek, vr. hoeloe hdti, soedoe hdti. maagziekte, vr. penjdkit proet besaar. maaien, b. w. pótong. gras —, pótong (memötong) roempoet. rijst —, menjabit, menoewei. maak, in: in de — doen, soeroli memboewat; in de —■ zijn, Idgi diperboewat, Idgi dikardja. maakloon, o. oepah kardja, oepah memboewat. maaksel, o. boewdtan,perboewutan. maal, vr. keer, kdli. —, hoeveel malen, brapa kdli. maalsteen, m. bdtoepenggïlingan. maalstroom, m.poesdran c'tjer, oeléj. maaltijd, m. rnakdnan, santdpan. —, ter — noodigen, memanggil mdkan minoem. —, na den —, satelali soedah mdkan. maan, vr. boelan, zie vol, nieuw, enz. maand, vr. boelan. maandag, m. hdri sdtoe, hdri senin. maandelijks, bijw. sdban-sdban boelan, tijap-tijap boelan. maandelijksch, b. n. boelanan. maandgeld, o. gddji boelanan. maaneklips, vr. grahdna boelan. maankop, o. apioen, pökoq apioen. maanlicht, o. trang boelan. maanziekte, vr. penjdklt boelan. maar, bijw. slechts, sddja, tjoema, hdnja. —, het is — uit de grap, boewat majin sddja. —, voegw. tapi, tetdpi. —, toch, djoega; bijv.: wij zeilden — door, berldjar djoega kdmi. maar, vr. tijding, mare, kdbar, warta. maarschalk, m. marskalk. maart, m. boelan mart. maas, vr. van een net, mdta djdla. —, tusschen twee steken, mdta benang. maat, vr. lengte—, oekoeran; inhouds—, takar, soekatan. met de lengte— meten, mengoekoer; met de inhouds— meten, menjoekat. —, handbreedte, pelampap. —, span, djangkal. ■— nemen, mengoekoer, mengam- bil oekoeran. —, hoegrootheid, besaarnja. ■—, m. makker, teman. maatregel, m. verordening, peratoeran, printah. —, in 't algemeen, oepdja, dlit. maatschappij, vr■ pertemdnan, per- sakoetoewan drang, kongsi. O.-T. —, kompani Wolanda. maatstok, m. kajoe sipat, bdtang pengoekoer. macht, vr. kracht, qoewat. —, gezag, koewdsa. —, hoeveelheid, kabanjdkan; eene — van vogels, kabanjdkan boerong. —, land—, angkdtan ddrat. —, zee—, angkdtan lawoet. ■ , wetgevende —, koewdsa memarintdhkan. , uitvoerende —, koewdsa melakoekan. —, uit alle — vluchten, lari sa- qoewat-qoewatnja. machtbrief, m. soerat koewdsa, soerat polmak. machteloos, b. n. koerang koewdsa, lemah. , krachteloos, koerang koewat. machteloosheid, vr. kaletndhan. machtgever, m. jang membri koewdsa. machthebbende, m .jang ampoenja koewdsa. machtig, b.n. berkoewasa, koewdsa, —, vet, terlaloe gemoq, lemaq. —, sterk, qoewat. —, groot, besaar. zijn, kunnen, ddpat, mampoe. — zijn, bezitten, mempoenja-i. machtigen, b. w. kassih koewdsa, membri koewdsa. made, vr. oelat, koeman. maf, vr. drukkend, begah. — weder, mdsa begah. —, loom, mdlas. magazijn, o. goedang, gedong. kleeding —, goedang pakéjan. wapen —, goedang sindjdta. magazijnmeester, m. kapdla goedang, bendahdri. mager, b. n. koeroes. — worden, djddi koeroes. — en dor, koeroes kring. — vleesch, isinja. magerheid, vr. koeroes. magneet, m. zeilsteen, bdtoe brdni. magneetnaald, vr. djdroem padoman. mais, vr. djagoeng. mahomedaan, m. drang islam. majesteit, vr. zijne —, baginda. majoor, m. major. mak, b. n. djinaq. makelaar, m. tjingkaw, drang tdlang. maken, b.w. békin, kardja, boewat, djadikan, memperboewat. —, bij uitersten wil —, membri poesaka. —, wordt veelal teruggegeven door kan; bijv.: koning —, tneradjdkan; groot —, membes aarkan; bedroefd —, menjoekdkan, enz. —, zich weg —, lari. maker, m. werkman, toekang, pandei. makker, m. teman, kdwan. —, vriend, sdbat. mal, o. tjonto, toeladan. mal, b. n. gek, glla. maleier, m. drang meldjoe. maleisch, b. n. meldjoe, djaivi. malen, b. w. giling, menggiling. —, afbeelden, toelis, menoelis. —, o. w. lastig vallen, ganggoe, mengganggoe. malkander, voorn w. bersama-sdma, sa-órang akan sa-drang. malsch, b. n. lembèq, lemboet. man, m. drang Idki-ldki, drang. —, een dapper —, drang brdni. — tegen —, sama sd-drang. —'s genoeg, sampé qoewat. —, de gaande en komende —, orang ptgi-datang. j —, echtgenoot, laki, soewAmi. — en. vrouw, laki-bini. —, aan den — brengen, berldki; van koopwaren, mendjoewal. —, een braaf —, drang bdjik. — voor —, sdtoe per sdtoe. manbaar, b. n. dqal bdlig, bdle'h kdwin. mand, vr. bdkoel. —, langwerpige —, krandjang. —, bloemen —, bdkoel kembang. —, voorts heeft men nog verschillende benamingen voor manden, afhankelijk van den vorm of van het doel waarvoor zij moeten dienen, als: amboeng, soemboel, rdga, kepèq, poengki, tanggoq, sarong koewdli, antang, enz. mandarijn, m. mantri tjina. mandemaker, m. toelcang bdkoel, toekang krandjang, enz. mand vol, bijw. sdtoe bdkoel penoeh, sdtoe krandjang penoeh. —, bij manden vol, berbdkoelbdkoel penoeh, berkrandjangkrandjang penoeh. mandoor, m. mandor. manen, b. w. tdgi, mendgi. —, herhaaldelijk —, tdgih-mend- gih, mendedas. —, om schulden —, tdgi (mendgi) hoetang. manen, vr. meerv. van paarden, ramboet, boeloe tèngkoq. maner, m. pendgi, pendedas, pe- ndgi hoetang. maneschijn, m. trang boelan. —, lichte maan, boelan trang. mangel, o. gebrek, koerang, kakoerangan; — aan rijst, kakoerangan bras. manhaftig, b. n. dapper, brdni, perkasa. manhaftigheid, vr. kabrani-an. manhaftiglijk, bijw. perkdsa, dengan brdni. manier, vr. wijze, tjdra. —, gebruik, adat, pri. —, gedrag, Idkoe, kalakoewan. —, levens—, pri hidoep. —, op verschillende —en, berpri-pri. -—, op welke —, dengan bagi- mana pri. —, op geenerlei —, sakdli-kdli tij&da. —, dat is zijne —, tja bijasa bagitoe. —, bij — van spreken, oepamdnja. —, dat is geene — van handelen, itoelah kalakoewan jang tijada pdtoet. maniok, vr. oebi (óbi) kdjoe. mank, b. n. timpang, — gaan, menimpang. —, tijdelijk —, bijv.: door een val, enz. pintjang. •— gaan aan 't zelfde euvel, sama bersaldhan. mankheid, vr. pri pintjang, pri timpang. mannelijk, b. n. Idki-ldki; ook: dapper. mannetje, o. van dieren, djantan. manslag, vr. pemboenohan. mantel, m. selimoet. mantelzak, m. bani-an. manufacturen, m. o. bdrang kajinkdijin. manwijf, o. bantji, pópaq, kedi. marcheeren, o. w. berdjdlan. — in gelederen, berdjdlan berbdris. — in gesloten gelederen, berdjdlan berbdris rdpat. mare, vr. warta, brita, kdbar. margarine, vr. mantéga wolanda. markt, vr. pasar, pakan. marktdag, m. hdri pasar. marktgeld, o. belandja pasar wat men de kokki geeft om inkoopen te doen; —, staangeld, béja pasar. marktprijs, m. harga pasar. marlpriem, m. poesoet toekang lajar. marmer, o. mar mar, poewdlam. mars, vr. scheepsterm. Zie bij Woordenlijst voor Zeevarenden, marsch, m. optocht, angkatan. —, op — gaan, berangkat. —, militaire —, perdjaldnan antdra. marschroute, vr. djdlan tantdra. marschvaardig, bijw. sadija dkan berangkat. — maken, (zich); bersijap dkan berangkat. martelen, b. w. menjangsardkan, békin sdkit, Bat. martevaan, vr. steenen vat, tampdjan. masker, o. tópèng. —, onder het — van, poera-poera. maskeren, b. w. pdké tópèng. mast, m. tiang; zie verder: Woordenlijst voor Zeevarenden, mat, vr. spaansche —, ringgit. —, matje om op te zitten, tikar. —, van bladeren, kddjang. —, de verschillende —ten, worden naar stof of fabrikaat genoemd, dus: tikar ofkadjang, met bijvoeging van: samir-, merang, roengkoep enz. —, b. n. vermoeid, tjdpé, lesoe, penat. mat, b. n. zonder glans, dof, soeram. materiaal, o. bakal. matheid, vr. kapenatan. matig, b. n. middel—, sedang. —, ingetogen, santon, sopan. — in gebruik van spijs, drank, enz., oegahdrij zeer ■—, dmat oegahari. matigen, zie: verminderen, verzachten, onthouden, beteugelen, inbinden, lenigen, enz. matigheid, vr. pr'i oegahdri. matras, vr. kdsoer, tilam. —, bultzak, bolzak. matroos, m. mdtros, örang kdpal. mattenmaker, m. toekang tikar. mauwen, o. w. ngioeng, mengtjaw. mazelen, vr. meerv. tjampaq, sü- kit tjampaq. mede, bijw. met, sdma, dengan, zie: hier—, daar—, enz.; — erfgenaam, sdma waritz; — eigenaar, sdma ampoenja milik. mede aanwezig, sdma hadlir. medearbeider, sdma pekardjdan. medebezitter, m. sdma ampoenja. medeborg, m. sdma pengakoe. medebrengen, b. w. bdwa, membdwa. mededeelen, o. w. bdgl, kassih bahagian, membahdgi. —, b. w. te kennen geven, kassih tahoe, membri tdhoe. —, zich —, bijv.: van ziekte, vlam, enz. mendjangkit, zie overspringen. mededingen, o.w. Idwan, berldwan. mededoen, o. w. toeroet, menoeroet. —, toempang, menoempang. mededoogen, o. kasihan. medegaan, o. w. ikoet, mengikoet; iring, mengtring, toeroet. medegevoel, o. rdwan. medelid, o. teman, sakoeto. medelijden, o. kassi-an, sdjang. medeminnaar, m. mddoe; —es, mddoe. medenemen, b. w. membdwa, mem- bdwa serta. medeoorzaak, vr. serta sebab. medeplichtig, b. n. teman salah, menoempang pekardjd-an. medeslepen, b. w. sèrrèt. medevaren, o. m. menoempang, toempang. medeweten, o. kennis, tdhoe. medgezel, m. teman. medicijn, vr. geneesmiddel, óbat, pendwar. —, m. geneesheer, doekoen. meel, o. tepong, pdti. meeldeeg, o. tepong bdsah, adonan. meelpap, vr. boeboer tepong. meel worm, m .boeboeq, hoelat tepong. meenen, b. en o.w. kira, kira-kira, sangka. —, bedoelen, bermaksoed, bernljat. —, het goed ■—, bajiq nijatnja. —, niet —, tijada soenggoeh. meening, vr. kira, sangka. —, bedoeling, nïjat. meer, b. n. en bijw. lebe'h, Idgi. — en —, hoe langer hoe —, mingkin lama mingkin bdnjaq. — dan, lebéh derri, lebéh derri pdda. —, er niet — zijn, soedah mdti. — dan overvloed, berlebéh-lebéhan. meer, o. telaga, tdsik, ddnaw. meerderheid, vr. kalebéhan, ka- banjdkan órang. meerderjarig, b. n. huwbaar, aqal bdlig. meerendeel, o. kabanjakan; —s, kabanjdkan Idgi. meergemeld, b. n. soedah di seboet, jang terseboêt. meermaals, bijw. bebrdpa kdli, sring-sring. meerpaal, m. tijang tambatprahoe, tijang penddrat. meertouw, o. tdlitambatanprahoe. meervoud, o. bdnjaq. meest, b. n. terbanjaq, terlebéh bdnjaq. —, de —e keeren, terbanjaq kdli. —, de —, jang besaar sakdli. —, op zijn —, salebéh-lebéhnja; bijv. : op zijn -— honderd gulden, salebéh-lebéhnja sardtoes roepijah. meestal, bijw. sring-sring, salaloe, sabdnjaq kalinja. meester, m. heer, toewan. —, leer—, onderwijzer, goeroe. —, in tegenstelling van knecht, toekang, pandei. -—, zich — maken van , mengaldhkan. meet, vr. tanda moeldï. —, van — af, samoela. meetbaar, b. n. teroekoer, bóléh di-oekoer. —, niet —, tijada teroekoer. meetbrief, m. scheepv. soerat oe- koeran kdpal. meetketting, vr. ranté pengoekoer tdnah. meetkunde, vr. Mmoe mengoekoer. meetlijn, vr. tali pengoekoer. meewarig, b. n. peloe. meewarigheid, vr. peloe hdti. mei, m. boelan mai. meid, vr. maagd, prawan. kinder—, baboe. keuken—-, kokki. linnen—, toekang mendjdhit. wasch—, toekang mindtoe. meineed, m. soempah djoesta. meineedig, b. n. (zijn), mdkan soempah. meisje, o. dnaq parampoewan. meisjesschool, vr. skolah nonnanonna. mejuffrouw, vr. Eur. nonna. —, inlandsche, njdhi, njaai. melaatschheid, vr. kadal, kedal, koesta, badam, tjdboq. melden, b. w. bilang, seboet, menjeboet. -—, berichten, kdssih tahoe, rnem- bri tdhoe. meldenswaard, bijw. jang pdtoet diseboet. melding, vr. seboetan. melig, b. n. dda tepongnja. —, kruimig, rapoewi. melk, vr. soesoe, djer soesoe. melkboer, m. toekang soesoe. melken, b. w. pras soesoe. melkkan, vr. tampat soesoe; en zoo verder alle samenstellingen, melodie, vr. rdgam, lagoe. meloen, vr. pompoen, laboe; men heeft: Idboe manis, laboe djer, Idboe kèndi, laboe pringgi, enz. memoriaal, o. soerat peringdtan. memorie, o. peringdtan. men, pers. voornw. drang. ■— zegt, drang bilang, kdta drang. mengbaar, b. n. ddpat ditjampoer. mengen, b. w. tjampoer, men- tjampoer. mengsel, o. tjampoeran, ook: mengeling; mengelmoes. — van kleuren, pantja warna. menig, b. n. bebrdpa, banjaq. —een, banjaq drang , pelbagei drang. menigmaal, menigvoud, menig- werf, bijw. banjaq kali. —, hoe —, brdpa kali. menigte, vr. kabanjdkan drang, drang bdnjaq. menigvuldig, b. n. bdnjaq, bdgeibdgei; wanneer het eene voortdurende herhaling betreft, wordt het ook door verdubbeling weergegeven, bijv.: van steken met een kris, bertoebi-toebi; van schieten, menèmbaq-nèmbaq. mennen, b. w. bawa, membawa. mensch, m. drang. menschdom, o. segalla manoesija. menschelijk, b. n. manoesija, tjdra manoesija, ook: menschelijkerwijs. menschelijkheid,vr. pri manoesija. menschenarbeid, vr. pekardjdan manoesija; en voorts alle samenstellingen als: menschenbloed, menschengedaante, enz. door bijvoeging. menschenbloed, o. ddrah manoesija. menschengedaante, vr. roepa manoesija. menschenkind, o. dnaq manoe- sija; enz. enz. menschlievend, b. n. moerah hdti. menstruatie, vr. kdjin tjdmar, kdjin kötor. mep, m. tampèling, tampar. merg, o. somsom, soengsoem. —, van planten, ampelor. mergachtig, b. n. bersomsom. mergbeen, o. toelang somsom. merk, o. teeken, tanda, aldmat. —, spoor, bekas. merkbaar, b. n. voor het gehoor, kadengaran. —, voor het gevoel, ddpat dirdsa. —, voor het gezicht, ddpat dilihat. merken, b. w. tdroh tanda, kassih tanda, memboeboeh tanda, menandd-i. —, bemerken, merdsa. merkelijk, b. n. merkbaar, kalihd- tan, njdta, trang. merkijzer, o. bessi tjap. merkkatoen, o. benang soedji, benang soelam. merkpaal, m. tiang watas, sampddan. merkteeken, o. tanda, aldmat. merrie, vr. koeda betina. mes, o. piso, lading. —, van bamboe voor de besnijdenis, sembtloe. meshecht, o. hoeloe piso. meslemmet, o. mdta piso. messeninandje, o. bdkoel piso. Messias, m. el Meséh. messing, vr. koeningan, gangsa. mest, m. drek, tdhi, bddja. mestaarde, vr. tdnah bddja. mestbeest, o. binatang tambon. mesthoop, m. tamboenan tdhi, tamboenan bddja. mesten, b. w. be—, tdroh tdhi, memboeboh bddja. —, vet maken, békin gemoq, menamboeskan. met, voorz. dengan, sdma, serta, serta dengan. —, rijst — kerri, nasi sdma (dengan) kari. — haast, goepoh-goepoh. — elkander, bersama-sdma. —terdaad , dengan soenggoeh , soenggoeh-soenggoeh. — iem. praten, berkata-kdta dengan sa-órang. — geweld, dengan gagah. — alle macht, dengan sakoewdsakoewdsa. —dertijd, lama-lama, perldhanIdhan (plan-plan). — tranen in de oogen, djer mdta berlinang. — zich voeren, membdwa sertanja. •— zijn vieren, ber-ampat órang. — zijne vrouw, dengan bininja. — den voet op den grond stampen, menggartaq. meteen, bijw. zoo —, sabantaar djoega. —, tegelijk, teffens, sakdli. meten, b. w. voor lengtemaat, oekoer, mengoekoer. —, voor inhoudsmaat, soekat, menjoekat. —, met gantangs, menggantang. —, met vademen, mendepa. —, met ellebogen, menghasta. —, overhoeks —, djoerang. meter, m. órang jang. . . . Zie bij meten. meting, vr. pengoekoeran, penjoekdtan. metselaar, m. toekang bdtoe. metselen, b. w. pdsang bdtoe, me- mdsang bdtoe. metterwoon, zich — komen vestigen, ddtang doedoeq;—-gaan vestigen, pigi doedoeq. meubel, o. pekdkas roemah. mevrouw, vr. njonja. miauwen, o. w. ngloeng. microscoop, o. tropong toema. middag, m. tèngah hdri. middagmaal, o. makanan tèngah hdri. middagmalen, o. w. mdkan tèngah hdri. middel, b. n. tèngah. —, vr. lijf, pinggang. —, om iets te bereiken, oepaja, ddja. —, van bestaan, pentjari-an. —, door — van, oléh sebab, derri sebab. middelbaar, b.n. sedang, oegahdri. middelen, o. meerv. harta, bdrang- bdrang, harta-benda. middelerwijl, bijw. ddlam itoe, semantdra. middelmatig, b. n. zie middelbaar. —e warmte, pdnas sedang, pdnas oegahdri. —e grootte van iemand, örang oegahdri. middelpunt, o. poesat. middelsoort, vr. roepa jang sedang. middelst, b. n. jang di tèngah. middelste, b. n. tèngah; — kind, dnaq tèngah. middelvinger, m. djari tèngah, djdri hantoe. middelweg, m. djalan tèngah. midden, o. tèngah, pertèngahan. —, in het —, ditèngah; precies in het —, ditèngah betoel; van de zon, rembang. —, te —, bijv.: van zijn gezin, di-antdra. — door, troes ditèngah. — in, ditèngah. middernacht, m. tèngah mdlam. mier, vr. semoet. —witte —, rdjap, semoetpoetih. ■—, vliegende —, leldron, kalakatoe. mij, pers. voorn, goewa, kita, sdja (zie spraakkunst). mijden, b. w. Idloe-i, melaloe-i; iets —, mendjawoehkan dirinja derri pdda. mijl, vr. mil. —, Indische —, pdl. mijlpaal, vr. tijang pdl. mijn, bez. voorn, goewa, goewa poenja, kita, kita poenja, sdja, saja poenja (zie spraakkunst), mijn, vr. tdmbang. mijnent, bijw. ten—, diroemahkoe. —, om — wille, kardna sahdja (sdja). — halve, akan ddkoe. — wege, derri pdda sahdja (sdja). mijnheer,m. toewan, toewanhamba. mijt, vr. stapel, tamboenan. —, brandstapel, pantjaka. —, made, koeman, zie Made. mikken, o. w. intjar, mitar. — op iets, membetoeli. mikpunt, o. sasdran, ook: mik- schijf. mild, b. n. moerah, dermdwan. millioen, o. sardtoes laqsa, sariboe kali sariboe, djoeta. milt, vr. dnaq limpa. min, bijw. koerang. — of meer, sedikit lebe'h koerang. — , eenigzins, semoe-semoe. min, vr. liefde, tjinta, birahi. —, voedster, baboe, penjoesoe. minder, b. n. en bijw. koerang. minderen, b. w. koerangkan. —, o. w. djddi koerang, dda koerangnja. —, in prijs dalen, djddi moerah, toeroen harga. minderjarig, b. n. belom aqal balig. mindering, vr. korting, pótong. minnen, b. w. kdséh, tjinta, ber- kaséh-kaséhan. minst, b. n. sa-koerang-koerang. —, op zijn —, minstens, sakoe- rang-koerangnja. —, in 't —e niet, sakali-kdli tijdda. minuut, minit. —wijzer, djdroem minit. minzaam, b. n. manis, bajiq. mis, voorz. sdlah; ook: het — hebben. misbaar, o. roesoe, hoeroe-hdra. misbruik, o. sdlah, sdlah adat. misdaad, vr. dósa, kasalahan. misdoen, o. w. vergissen, sdlah berboewat, sdlah kardja. —, slecht handelen, berboewat sdlah, kardja sdlah. misdrijf, o. perboewdtan djdhat. misduiden, b. w. sdlah mengarti. misgeboorte, vr. anaq goegoer, goegoeran. misgewas, o. hal trdda djadi. mishagen, o. w. trdda soeka, trdda berkenan kapada. mishandelen, 1). w. békin sakit, menjakiti. mishebben, o. w. bersdlah, sdlah kira. miskennen, b. w. langgar hormat. —, niet willen kennen, trdda mau kenal. misleiden, b.w.pedajd-in, menipoe. misleiding, vr. pedajan. mislukken, o. w. trdda djadi, woeroeng. mismaken, b. w. békin djelék. mismoedig, b. n. ketjil hdti, moerong. misnoegen, o. goesar, mdrah. misselijk, bijw. moewal. missen, o. w. feilen, sdlah. —, ontberen, koerang, kakoerangan. —, verliezen, hilang; verloren hebben, kahildngan. —, het kan niet —, tra ddpat tijdda. misschien, b. w. barangkdli. misslag, m. fout, sdlah. mist, m. ombal, hdwap, kdboet. mits, voegw. dengan djandi, atsal, kdloe, melinkan, soekat. mitsdien,bij w.sebab itoe, tegalitoe. mitsgaders, bijw. serta dengan, dan Idgi. modder, m. loempoer. modderig, b. n. slijkerig, bètjèk. mode, vr. tjara, adat. model, o. tjonto, telddan. moed, m. brani, hdti. moede, b.n. vermoeid, tjdpé, lelah. moedeloos, b. n. hdti ketjil. moeder, vr. ma, iboe, indoeq. —, schoon—, martoewa param- poewan. —, stief—, md tïri. —, pleeg—, md angkat. —, vader en —, md bdpa. —, baar—, ari-ari, peranakan. moedig, b. n. brdni. moeielijk, b. n. brat, soesah, soe- kar, pdjah, siqsa. —, zich — maken, djddi mdrah! moeielijkheid, vr. kasoekdran, babaran, kabrdtan. moeite, vr. soesah, lelah. —, verloren —, soesah sddja. —, kwelling, sangsdra. —, in — zijn, kasoekaran. —, vergeefsche — doen, hilang penat. moer, vr. bezinksel, ampas. moeras, o. rawah, pdja. moerassig, b. n. rawah, berrdwah. moerbezie, vr. krdtaw. moeskruid, o. sdjor-sdjoeran. moestuin, m. kebon sdjor-sdjoeran. moet, vr. merk, bekas. —, het is een —, (o) itoe misti. moeten, o. w. misti, tidapattijdda, mdwoe, patoet, hdroes. —, ik moet er naar toe, ti ddpat. tijdda akoe kasdna. —, het moet al zes uur wezen, handaklah soedah poekoel anam. ■—, het moet, djangan tijdda. — sterven, bakal mati. mogelijk, b. n. boléh. —, misschien, barangkdli, kdloekdloe. —, zoo —, moedah-moeduhan. —, zooveel —, sa-bóléh-bóléhnja. —, hoe is dat —, mana boléh. —, is het —, tóbat, astdga. mogen, o. w. bóléh, dapat. —, niet —, tijdda boléh, tijdda ddpat. —, vermogen, koewasa. mogendheid, vr. koewasa. moker, m. martil besaar, godam. molen, m. penggilingan, kisdran. molentje, o. hand—, kitiran. mollig, b. n. ompoq. molm, m. boeboeq. molmachtig, b. n. berboeboeq. mom, vr. masker, tópèng. mond, m. lichaamsdeel, moeloet. — eener rivier, koewdla, moewara. — van eenen gieter, tjórot. —, den — houden, berdijam dirinja. —, den — roeren, banjaq moeloet. —, een brutale —, moeloet kdsar. mondbehoeften, vr. meerv. bakal. mondspoeling, vr. öbat berkoe- mor-koemor. mondvol, m. soewap; een —, sasoewap. monster, o. staaltje, tjonto,matjam. monsteren, b. w. pariqsa, memariqsa. monteering, vr. pakéjan soldddoe. mooi, b. n. bagoes, éloq, indah. moor, m. drang ködja,drang keling. —, zwarte, órang hitam. moord, m. pemboenóhan. moorden, b.w. boenoh, memboenoh. moordenaar, m. pemboenoh, pengdmoq. moordgeschreeuw, o. teréjaq dmoq. moordlust, m. ingin memboenoeh. moot, vr. htris, pótong, panggal. eene — visch, sa-Mris tkan. morgen, m. pdgi, pdgi hari. —, vroeg in den —, pdgi-pdgi. goeden —, saldmat pdgi. —, de volgende dag, bissoq. —, over—, loesa, hdri loesa. morgenlicht, o. trang pdgi. morgenstond, m .padjar,pdgi hdri. morren, o. w. soengoet-soengoet. —, knorren, tjómèl. morsen, o. w. kardja kötor, me- ngbtorkan. morsig, b. n. kötor, tjemar. mortier, m. vijzel, lesong. morselen, b. w. fijnstampen, toem- boeq hdloes. mos, o. loemoet. moskee, vr. missigit. mossel, vr. koepang, sinting. mostaard, m. mostardi. ■—, de plant, sawi-sawi. mostaardpot, m. tampat mostardi. mot, o. gigat. motregen, m. hoed jan gertmi$, hoedjan boenoet. mottig, b. n. pokdalig, bópèng, boeriq. mouw, vr. tangan bddjoe. muf, b. n. bengoe, basi. mug, vr. njdmoq, agas-agas. muil, m. bek, moeloet. muil, vr. pantoffel, tjenèlla. muilband, m. sdbang, simpal, sengkang. muilezel, vr. baglial. muilpeer, vr. tampèling, tampar. muis, vr. tikoes. muisvaal, b. n. tvarna tikoes, keIdboe. muiteling, m. brandal, orang doerhdka. muizenval, vr. perangkap tikoes. munt, vr. wang, oewang. —, gangbare —, oewang jang lakoe. —, gouden —, oewang mds. —, zilveren —, oewang péraq. muntbiljet, o. qartas wang. munten, o. w. doelen, bermaqsoed, mendroh. musch, vr. boerong grédja, boerong pipit. muskaat, vr. pdla. muskaatbloem, vr. foeli, kembang pdla, boenga pdla. muskaatboom, m. pöhon pdla. muskaatnoot, m. boewah pdla. muskiet, vr. mug, njamoq, agas, agih. muskus, vr. kastoeri. muts, vr. karpoes. mutsenmaker, m. toekang karpoes. muur, m. tèmboq, pagar bdtoe. ■—, middel —, tèmboq jang di tèngah. ■—, zij —, tèmboq jang di sablah. —, ring —, tèmboq jang koeltling. muurbloem, vr. boeringin. muzelman, m. drang islam, moslim. muziek, vr. segalla boenji-boenjian. muziekboek, o. boekoe Idgoe. muziekstuk, o. Idgoe. N. N. N. (zeker iemand), si-anoe, toewan anoe. na, voorz. nabij, dekat, hampir. —, bijw. Idloe, lepas; bijv.: — den middag, tèngah hdri Idloe; — drie of vier dagen, lepas tiga ampat hdri. —, achter, di bldkang. -—, op twee gulden —, koerang doewa roepijah. —, op een beetje —, koerang sedikit sadja. naad, m. naaisel, djaMtan. naaf, vr. lingkar röda. naafbus, vr. bos. naaidoos, vr. tampat pendjdhitan. naaigaren, o. benang. naaien, b. w. mendjdhit, djahit. naaikatoen, o. benang kdpas. naaikistje, o. tampat pendjdhitan. naaimandje, o. bakoelpendjdhitan. naainaald, vr. djdroem mendjdhit. naaiwerk, barang djdhitan. naaizij de, vr. benang soetra. naakt, b. n. telandjang. naald, vr. djdroem. naaldenkoker, m. tampat djdroem. naam, m. ndma. naamlijst, vr. daftar nama-ndma. naamstempel, m. tjap ndma. naamteekening, o. tanda tdngan. naapen, b. w. toeroet, meniroe. naar, voorz. di, sama, ka, kapdda. naar, b. n. droevig zijn, soesah hdti. naarstig, b. n. rddjin. naast, vrz. dichtbij, dekat, hampir. —, ter zijde van, disisi. —, vlak — elkander, bijv.: zitten, dompaq. —, de —e week, djoemdat jang ddtang tni. —, de —e prijs, har ga mati. naaste, vr. evenmensch, sdrna manoesija. naastbestaande, m. en vr. sdnaq soeddra. naastelkander, bijw. sdtoe di sablah Idjin; sa-órang disisi saörang. naberouw, o. sesal. nabij, bijw. dekat, hampir. nablijven, o.w. achterblijven, ting- gal di bldkang. nabootsen, b. w. toeroet. spottend —, tiroe, meniroe. nabootsing, vr. toeroetan, peniroewan. nabrengen, b. w. membdwa blakdngan, membdwa kamoedijan. naburig, b. n. dekat, hampir. nacht, m. mdlam. —, middernacht, tènyah mdlam. nachtgewaad, o. saroeng kabaja. nachtlamp, vr. palita mdlam, lampo mdlam. nachtleger, o. tampat tidor. nachtschade, vr. zekere plant, té rong. nachtuil, vr. boeroeng hantoe, hélang hantoe. nacijferen, bw. httoeng lagi sakdli. nadat, voegw. hdbis, soedah, telah, lepas. nadeel, o. roegi; — lijden, kena roegi, karoegi-an. nadeelig, b. n. mendjadikan roegi. nadenken, o. w. pïkir, Mra. —, b. w. overwegen, timbang- menimbang. nader, b. n. lebe'h dekat; korter, lebéh pèndèq. —, juister, lebe'h betoel. naderen, o. w. mengampir. naderhand, bijw. bldkang kali, dibldkang. na dezen, bijw. di bldkang derri paaa mi. nadruk, m. klem, qoewat, soenqgoeh. nadrukkelijk, b. n. dengan soeng- goeh-soenggoeh. nagaan, b. w. volgen, toeroet, menoeroet. —, onderzoeken, pariksa, memariksa. —, behartigen, memelihardkan. nageboorte, vr. oeréj, temboeni. nagedachtenis, vr. peringdtan. —, ter —, akan peringdtan. nagel, m. koekoe. —, spijker, pakoe; pen, pasaq. ■—, klauw, koekoe, tjdkar. —, kruid—, tjingké. nagelboom, m. póhon tjhikê. nagenoeg, bijw. hampir-hampir. Badikgs, Mai.'IIoll. IFoordenh. t 7e ilr. nagerecht, o. boewah-hoewahan, tamboel. nageslacht, o. dnaq toeroen temoe- roen, katoeroenan. nakomen, o. en b. w. toeroet. nalaten, b. w. tinqgalkan, meninagalkan. —, niet kunnen —, moeten, misti, ta'ddpat tijdda. —, verzuimen, loepa. — te betalen, (ophouden), ber- hènti bajar. nalatenschap, vr. poesdka, liarta peninygdlan. nalatig, b. n. malas, loepa, alpa. naloopen, b. w. soesoel, oesir. namelijk, bijw. jd itoe, artinja. namens, bijw. derri pdda fihak, ditas ndma. namiddag, m. lepas tèngah hdri, j tèngah hdri laloe. —, vooravond, siwé, petang. nanking, o. zekere stof, kdjin tjina. nap, m. mangkoq, stboer, sekoel. napraten, b. w. ddjoq-ddjoq. naricht, o. kdbar, brita, warta. naschrift, o. post-scriptum, tambdhan soerat, hoeboengan soerat. —, afschrift, salinan soerat. nasleep, m. örang pengiring ;boentoet. naslepen, b. w. sè?'rèt, menjèrrèt. nat, b. n. basah. —, o. van vruchten, ajer. natie, vr. bangsa. natuur, vr. dl urn. —, inborst, prangi. nauw, b. n. sesaq, soempit, sendat. nauwelijks, bijw. bahdroe, srinta. nauwer, b. n. lebéh sesaq, lebéh soempit. nauwkeurig, b. n. betoel sakdli. nauwlettend, b. n. pariksa bdjiq- > bdjtq, ingat bdjiq-bdjiq. nauwte, vr. engte, tampat soempit; van wegen, djoerang. 11 navel, in. poesat, poesar. navelbreuk, vr. boeroet poesat. navelstreng, vr. tdli poesat. navolgen, b. w. opvolgen, ganti, meng g antikan. —, onmiddellijk volgen, ikoet, mengikoet. —, achterna komen, toeroet, me- noeroet. navorschen, b. w. pariksa. nawegen, b. w. timbang lagi sa- kali, mentmbang poela. nazetten, b. w. soesoel, menjoesoel. nazien, bw. onderzoeken, pariksa, memariksa. neder, bn. op iets — (vallen enz.), djdtoh. —, in tegenstelling van opper, hilir. —, bijw. ka-bdiwah. —, op en —, ka-atas dun ka- bawah, ndjiq toeroen. •—, op den grond —vallen, djatoh di tdnah. nederbonzen, b. w. banting. nederbrengen, b. w. bawa toeroen, membdwa toeroen, toeroenkan. nederbuigen, b. w. (het hoofd), toendoq, menoendoeqkan kapala. nederdalen, o. w. toeroen. nederdaling, vr. toeroenan. nederduitsch, b. n. Hollandsch, wolanda, blanda. nederhalen, b. w. kassih toer Oen, mendriq toeroen. nederig, b. n. rindah, hati rindah. nederknielen, b.w. teloet, berteloet. nederkomen, o. w. toeroen, ddtang kabdwah. nederlaag, vr. dlah, ka-aldhan. Nederland, o. negri wolanda,negri blanda. nederlander, m. drang wolanda, drang blanda. nederleggen, b. w. tdroh, mendroh. nederliggen, o.w. berbdring, tidor. nedervallen, o. w. djutoh. -—, op den grond, djdtoh di tdnah. — op zijn achterste, djdtoh terdoedoeq. —, achterover—, djdtoh telintang. —, instorten, roeboh, rebah. nederzetten, b. w. tdroh, mendroh. —, zich —, doedoeq. neef, m. soedara sapoepoe. neen, bijw. trada, tidda, tra. —, geenszins, boekan. neep, vr. kneep, tjoebit, pentjoebit. —, schade, roegi. —, een — krijgen, ddpat roegi. neer, zie neder. neerslachtig, b. n. soesah hati, moeram, moerong, djoeka-tjita. neet, vr. telor koetoe. negen, telw. sembilan. —de half, b. n. delapan satèngah. —de, b. n. kasembtlan. negenderlei, b. n. sembilan roepa. negenmaal, bijw. sembilan kali. negental, o. bilangan sembilan. negentien, telw. sembilan bias. negentig, telw. sembilan poeloeh. neger, m. drang papoewah, drang hitam. —, afrikaan, (gewoonlijk) blanda hitam. neigen, o. w. overhellen, miring. neiging, vr. napsoe, soeka. nek, m. tèngkoq, batang léhèr. nemen, b. w. ambil, mengambil. —, ter harte —, ingat-ingat. nergens,bijw.di mdna-mdna trada. nering, vr. vertier, lakoe, laris. —, handel, dagdngan,pernijagd-an. nest, o. sdrang, roernah. nestelen, o. w. békin s&rang, ber- sdrang. —, zich —, doedoeq. net, b. n. zuiver, brissih, soetji. net, o. vischnet, djdla. —, vogel—, dj drang. —, trek—, poekat. netel, vr. brandnetel, d&won ydtal. ïieteldoek, o. kajin doeria. netjes, bijw. aardig, tjantiq. netto, b. n. betoel. neus, m. hidoeng. neusbeen, o. batting hidoeng. neusdoek, m. sdpoe t&ngan, sta- ngan, kajin sdpoe t&ngan. nevel, m. kdboet. —, damp, hawap, oewap. nevens, voorz. dengan, bersdma- sdma dengan; naast, disisi. nicht, vr. soeddra sayoepoe. niemand, pers. voornw. trdda saórang, sdtoe örang trdda. — wie ook, tijada sijapa. niemendal, bijw. sdtoe poon tijada. nier, vr. boewah hati, boewah pinggang. niet, bijw. trdda, tida, tra, tijada. —, geenszins, boekan. —, om —, tjoema-tjoema. —, om —, vergeefs, sija-sija. — doen, djdngan. nietig, b. n. sija-sija. —, gering, klein, ketjil. —, van geene waarde, pertjoemah, tijada bergoena. niets, voornm. trdda dpa-dpa, tida sdtoe apa, sdtoe poon tijada. niettegenstaande, voegw. en voorz. maski, kenddti. niettemin, bijw. echter, tetdpi, tapi. nieuw, bijw. en b. n. bdroe, bahdroe. —> °P—5 wederom, poela; van voren af aan, samoela. nieuweling, m. en vr. örang bdroe. nieuwerwetsch, b. n. tjdroe bdroe. nieuwjaarsbrief, m. soerat salamat tdhon bdroe. nieuwjaarswensch, m. salamat (■sldmat) tdhon bdroe. nieuwsgierig, b. n. ingin handaq tdhoe. nieuwspapier, o. soerat kabar. niezen, o. w. bebangkas, bersin. nijd, m. dengké. nijdig, b. n. berdengké. nijpen, b. w. klemmen, djepit, menjepit. —, fel, fijn —■, tjoebit. —, wrijvende —, pidjit. nijptang, vr. kakatoewa. nijver, b. n. nijverig, rddjin, oesaha. nijverheid, vr. karadjinan, oesaha. noch, voegw. trdda, tidda, boekan. noemen, b.w. kassih ndma,membri ndma, seboet, menjeboet. nog, bijw. lagi, masi, misih. — niet, belom, belon. —, tot — toe, sampé sakdrang. —, nogmaals, sakdti lagi, lagi sak&li. nochtans, voegw. tdpi, tetdpi, melinkan, akan tetdpi. nommer, o. angka, loemoer. nommeren, b. w. tdroh loemoer, memboeboh angka. nood, m kasoékdran. —, uiterste —, kasoékdran jang terbesaar. —, gevaar, bahdja. , groote —, hddjat besaar; kleine —, hadjat ketjil. nooddruft, vr. kakoerangan. noodeloos, b. n. tra' oesah, troe- sah, trdda bergoena. noodig, b. n. misti ada, mdwoe pdké. noodigen, b.w .panggil, memanggil. —, verzoeken, minta, meminta. noodklok, vr. alarmklok, thong- thong. noodlot, o. oentoeng. noodlottig, b. n. tjelaka. noodzakelijk, b. n. misti, perloe. noodzaken, b. w. paksa, memaksu. nooit, bijw. nimmer, salamanja trdda, trdda pernah. noord, b. n. en m. oetdra. 11* noordkant, m. sablah oetara. noordwaarts, bijw. kd-oetdra. noordzee, vr. laut oetara. — van Java, laut Djawa. noot, vr. muziek—, tanda lagoe. —, kokos—, boetcah kaldpa. —, muskaat—, boewah pdla. nootolie, vr. kokosnootolie, mi- njaq kalapa. nop, vr. pluisje, boeloe kdjin. l-i ntl inn menaddoe. «s. ««./"II J —, noodzaken, paqsa, memaqsa. norsch, b. n. bingis. notaris, m. notdris. november, m. boelan nopember. nu, bijw. sakdrang. — eerst, bdroe tddi. — en dan, sring-sring, ddangddang. ) tot — toe, sampé sakdrang. nuchter, bn. belom mdkan minoem. —, niet dronken, trdda mdboq. nufachtig, b. n. bertingkah. nummer, v. nommer, loemoer, angka. nut, o. goena. nutteloos, b. n. trdda bergoena. ; vruchteloos, tjoemah-tjoemah. nutten, o. w. nut aanbrengen, djddi bergoena, bergoena kapada. nuttig, b. n. bergoena. nuttigen, b. w. eten, mdkan. —, drinken, minoem. nuttigheid, vr. goena, pergoend-an. —, voordeel, Idba. nuttiging, vr. haZ mdkan minoem, persantdpan. 0. o! tusschenw. ja, héj. oblie, vr. koewé sompron. obligatie, vr. soerat hoetang. oceaan, m. laut besaar, lawoetan. och, tusschenw. adoeh, wah. — arme, sdjang! kasian! ochtend, m. pdgi. —, des —s vroeg, pagi hdri. —, morgen -—, bissoq pdgi. —, zeer vroeg in den —, pdgi-pdgi. october, m. boelan oktober. oefenen, b. w. leeren, belddjar. —, gewennen, bijasdkan. oefening, vr. peladjaran, oesdha. oester, vr. tiram. oesterscneip, vr. Kuem itrum. oesterverkooper, m. drang jang mendjoewal tiram. oever, m. pantei, tepi. of, voegw. van twijfel, kaloe. —, hoewel, maski. ■—, onderscheidend, atcni. —, als—, seperti. offer, o. sedekah. —, slachtoffer, qorbart. officier, m. opsir. ofschoon, voegw. maski, maskipoon. oker, m. tjdt koening, artal. oksel, m. katiaq. okshoofd, o. legger, tong besaar, pipa. oleander, m. sidawdja, pedendang. olie, vr. minjaq. —, kastor—, minjaq djdraq. —, kokos—, minjaq kalapa. —, gekookte —, minjaq mdtang. —, in de — braden, górèng de- ngan minjaq. —, aard—, petroleum, minjaq tdnah. olie- en azijnstelletje, o tampat (tjerana) tjoeka-minjaq. olieilesch, vr. bbttol minjaq. oliekan, vr. tampat minjaq. oliepot, m. tampdjan minjaq. olieverf, vr. tjat minjaq. olievlak, vr. nóda minjaq. olieverkooper. m. órang jang mendjoewal minjaq. olifant, m. gddjah. olifantsnuit, m. boelaléj. olifantstand, m. gading. om, voorz. rondom, koeliling. —, ter zake van, sebab, boewat. —, eene heining — het huis, pdgar koeliling roemah. —, richting aanduidende, ka, kasablah, di. — hoog, ka-dtas. — laag, ka-bdtvah. —, bij, bijna, hampir. — de honderd, hampir sardtoes. — het leven brengen, boenoeh. — (akan), wordt dikwijls verzwegen. — vergiffenis vragen,mintaampon. — den dokter zenden, vanqqil doekoen. —, bijw. verder, lebéh djauh. —, deze weg is veel —, inidjd- lan terlebéh djauh. —, de maand is —, boelan soedah hdbis. — en —, berkoeUling. omarmen, b. w. peloq, memeloq. ombinden, b. w. bebat, membebat. omboorden, b. w. be'kin som. omdat, voegw. sebab, kardna. omdoen, b. w. pdké, memaké. omdraaien, b. w. poetar. omdrogen, b. w. kesat, mengesat. omgaan, o. w. draaien, poetar, memoetar. omgaan, rondgaan, djdlankoeltling. omgooien, b. w. meroeboehkan, menoembangkan. omhakken, b.w. tebang,menebang. omhangen, b. w. pdké, memdké. omheen, bijw. koeliling, berkoeUling. omheinen, b. w. békin pdgar koeliling, memagdri koeliling. omheining, vr. pdgar. omhelzen, b. w. peloq, memeloq. — en kussen, pteloq tjioem. —, het Christendom —, mdsoq serdni. omhoog, bijw. ka-dtas, najiq. omhouwen, b.w. tebang,menebang. omkappen, b.w. tebang, menebang. omkeeren, b. w. baliq, membaliqkan. omkijken, o. w. toelih, menoelih. omkomen, o. w. sterven, mdti. —, verloopen, liwat, laloe. omkoopen, b. w. soewdpi, membri soewap. omlaag, bijw. di bawah. —, naar —, ka-bawah; naar — gaan, toeroen. omleggen, o. w. membdliq belah. omloop, m. omwenteling, perkita- ran, periddran. —, de — van het bloed, djalan ddrah. —, de — der aarde, periddran boemi. —, er is veel geld in —, dda banjaq wang berdjdlan koeliling. omloopen, b. w. berdjdlan koeliling. —, van den wind, berdlih. ommegang, m. rechtbank van —, rad sambang. omploegen, b. w. loekoe, meloekoe, menanggala. omraken, o. w. djatoh, rebah. omreis, vr. perdjaldnan koeliling. omringen, b.w. kepong,mengepong. omroeren, b. w. ddoeq, mengadoeq. omschrijving, vr. katrdngan, ka- njatd-an. omsingelen, b. w. kepoeng, meng epoeng. omslaan, o. w. roeboeh. —, in het water, keieboe. —, van het weder, berbbah. —, een doek —, membaloet. —, van een touw, gordel, riem, mengikat. —, rond klinken, mentjanangkan. —, wenden, bdliq; rechts —, baliq kdnan. omslag, omkleedsel, pemboengkoes. —, moeite, soesah. —, enveloppe, sdloet; ook : belegsel. —, vouw, lipat. omslagdoek, vr. selindang. omslachtig, b. n. soesah. omslingeren, b.w. lilit, melUitkan. omsluieren, b. w. menoedongi. omsmijten, b. w. meroeboehkan. omsmijting, vr. peroeboehan, perebdhan. omspaden, b. w. gali, patjoel, loembi. omspannen, b. w. iets —, meng- ganggam, mentjengkal. omspitten, b. w. (zie omspaden). omspoelen, b. w. tjoetji, mentjoetji. omstaan, o. w. berdtri koeliling. —d, dw. jang dda koeliling. omstandig, b. n. landjoet, segalla pri hal. —, een — verhaal, tjerita jang landjoet, tjerita dengan segalla pri hal. omstandigheid, vr. perkara, hdl. omstorten, o. w. roeboeh, djdtoh. omtrek, m. koeliling. omtrent, voorz. omstreeks, harnpir. ■—, dichtbij, dekat. —, betreffende, derri. omtuimelen, o. w. toembang, roeboeh, rebah. omvallen, o. w. roeboeh, djdtoh. omweg, m. simpdngan. —, uitvlucht, peddjan. omwentelen, o.w. menggoelingkan. omwerpen, b. w. meroeboehkan. omwinden, b. w. omwikkelen, ba- bat, membabat. omzadelen, b. w. ganti sèlla. omzeggen, b. w. kassi tahoe koeliling. omzeilen, o. w. berldjar menjimpang. omzichtig, b. n. dti-dti. omzien, o. w. achter zich zien, lihat ka bldkang. omzien, o. oogenblik, kedjap mdta. omzijn, o. w. voorbij zijn, soedah liwat. omzoeken, o. w. tjdri koeliling. omzwaaien, o. w. zwenken, bdliq. omzwachtelen, o. w. babatkan dengan kdjin, membabat dengan kdjin. omzwenken, o.w. bdliq kiri kdnan. omzwerven, o. w. melantjong sini- sana, mengombdra. on, voorz. ontkenning of afwezigheid aanduidende, trdda, koerang, belom. onaandachtig, b. n. koerang ingat. onaangemaakt, belom di pdsang. —, het vuur is nog —, mokka dpi itoe belom di pdsang. onaangenaam, b. n. trdda ènnaq. —, moeielijk, soesah, soekar. onaardig, b. n. nakkal, koerang mdnis. onachtzaam, b. n. koerang ingat, alpa. onbarmhartig, b.n. wreed, kedjam, gemas, bingis. onbedekt, b. n. bloot, telandjang. —, onbewimpeld, bijw. troes trang. onbedorven, b. n. rein, soetji. ■—, trdda boesoeq, tij&da roesaq. onbedreven, b. n. trdda btsa, belom tahoe. onbedriegelijk, b. n. benar, loeloes, tij dda menipoe. onbeduidend, b.n. trdda goenanja. —, beuzelachtig, sia-sia. onbegrensd, b. n. trdda wdtasnja. onbegrijpelijk, b. n. trdda boléhdi kira; boekan-boekan; bijv.: — dom, bodohnja boekan-boekan. onbehagelijk, b. n. djelèk. onbehoorlijk, b. n. trdda pdtoet, tijdda lajiq. onbehouwen, b. n. (fig.) hoerang adjar, tijada tahoe adat. onbekend, b.n. tijddakatahoewan. onbeklemd, b. n. tijada sesaq. onbekommerd, b. n. senang hdti, tijada soesah. onbekwaam, b. n. trdda bisa, trdda tahoe, trdda mengarti. •—, beschonken, mdboq. onbeleefd, b. n. koerang adjar. onbeneveld, b. n. van de lucht, tijada berkdboet, trang. onbeschaafd, b.n. trdda tahoe adat, koerang adjar. onbeschaamd, b. n. trdda mdloe. onbeschofd, b. n. koerang adjar, göblok, tamboeng. onbeschroomd, b. n. brdni; tijada takoet. onbespannen, b.n. trdda di pdsang. onbestorven, b. n. van vleesch, belom mdti betoel. onbestraft, b.n. trdda kena sjiksa. onbetaald, b. n. belom dibdjar. ■—, zijn schulden — laten, trdda bdjar hoetangnja. onbetrokken, b. n. van de lucht, trang, tijada berkdboet. onbevattelijk, b. n. dom, bódöh. onbevreesd, b.n. trdda takoet,brdni. onbeweeglijk, b. n. vast, tetap. onbewimpeld, b. n. troes trang, betoel. onbewolkt, b. n. tjoewdtja. onbewoond, b. n. kbsong, hampa. onbewust, b. n. trdda tahoe. onbezoldigd, b. n. tijada mdkan gddji. onbillijk, b. n. trdda pdtoet. onbruikbaar, b. n. trdda boléh di pdké. ondank, m. koerang sjoekoer. ondanks, voorz. maskipoon. onder, voorz. di bdwah, bdwah. —, naar —, kabawah. —, van —, derri bdwah. — dagteekening van, dengan tdrich. — ons, kita bersdma-sdma. — den naam van, dengan nania. — voorwaarde, dengan djandji. — al die gevaren, ddlam segalla bahaja itoe. — weg, ditèngah djalan. — anderen, oepamdnja. j — vier oogen, moeka sdma moeka. i — den schijn van, dengan poerapoera. — de vlag, dïbawah bandera. — bereik, dapat ditjapé dengan tangan. — de hand verkoopen, djoewal dibdwah tanaan. — de pantoffel staan, dibdwah printah bininja. —, van — de tafel, derri bdwah médja. — de duizend gulden, koerang derri sariboe roepijah. — de menigte, antdra drang banjaq itoe. —, gedurende, samantdra; — zijne voordracht, samantdra tja berkdta. — het eten, saldigi makan. —, de zon is -—, mdta hdri soedah mdsoq. onderaardsch, b.n. di bdwah tdnah. onderbevelhebber, m. panglima moedah. onderbroek, vr. tjeluna ddlam. onderbuik, m. bawdhnia oroel. onderdaan, m. rdjat, hamba rddja. onderdanig, b. n. nederig, rindah. onderdoen, b. w. tdroh di bdwah. —, bukken, wijken, kdlah, tiwas. onderdrukken, b. w. onrecht aandoen, anijdjakan, menjiqsa. ondereen, bijw. tjamjjoer, bersdma-sdma. ondereinde, o. kaki, bawdhnja. onderen, bij w. van —, derri bdwah. ondergaan, b.w. kena, bijv.: straf. —, o. w. van hemellichamen, mdsoq, mati. —, te gronde —, bindsa, kdram. ondergang, vr. kabinasd-an. -—, van zon of maan, mdsoq, mati. ondergeschikt, b. n. di bawahparintah. ondergoed, o. pakéjan ddlam. onderhandeling, vr. bitjdra. onderhands, b.n. dibawah tdngan. onderhoorig, b. n. tdloq, di bawah printah. onderhoorigheid, vr. da-irah tdloq. onderhoud, o. kostwinning, pen- tjarian. —, peliard-an. onderhouden, b. w. pijdra. —, in orde houden, békin betoel. onderkin,' vr. dnaq djanggoet. onderling, bijw. bersdma-sdma, sdtoe sdma Idjin. onderlip, vr. bibir dibdwah. onderloopen, o. vv. kena banjir, kabandjiran. ondernemen, b. \v. sanggoep; beginnen, moeld-i. onderneming, vr. sanggoep, per- moeld-an, moela. onderofficier, m. sergeant, serian. —, sergeant-majoor, serian major. onderpacht, vr. paq ketjil. onderpand, vr. gade', petdroh, petaróhan. onderregent, m. pdtili. onderscheid, o. Idjin, bédah. onderscheiden, b. w. melaïnkan, membedahkan. onderstand, m. pertoeloengan. —, in geld, oewang ajapan. onderste, b.n. jang di bdwahsdkali. bawahnja. onderstellen, b. w. meenen, kirakira. ondersteunen, b. w. helpen, toelong, menoelong. [ —, schragen, toendjang, menoendjang. ondersteuning, vr. pertoeloengan, penoendjdngan. onderteekenen, b, w. taroh tanda tdngan. onderteekening, vr. tanda tdngan. ondertrouw, vr. bertoendngan. ondertusschen, bijw. di ddlam itoe, ddlam pdda itoe. onderverstaan, b. w. mengarti. ondervinden, b. w. merdsaï, men- ddpat, bertemoe. ondervinding, vr. pendapdtan, pertemoewan. ondervragen, b. w. tdnja, bertanjdkan. ondervraging, vr. pertanjdan. onderweg, bijw. opweg, di djdlan. onderwerp, o. zaak, perkara, hdl. onderwerpen, b. w. mengdlahkan. onderwiil, biiw. di ddlam itoe. onderwijs, o. pengadjdran. onderwijzen, b. w. mengddjar. onderwijzer, m. goeroe, pengddjur. onderzoek, o. priksd, pemariksdan. onderzoeken, b. w. pariksa, me- mariksa. ondeugd, vr. kadjahdtan. ondeugend, b. n. nakal, djdhat. ondienstig, b. n. trdda bergoena. ondiep, b. n. tjètèk, trdda ddlam, dangkal. —, niet voldoende diep, koerang ddlam. ondiepte, vr. in zee, gösong. ondragelijk, b. n. trdda boléh di tdhan, tijdda tertdhan. ondrinkbaar, b. n. trdda boléh di minoem. onduidelijk, b. n. koerang trang. onecht, b. n. palso, trdda betoel. oneenig, b. n. bertjidera, tjerèwèt. oneens, b. n. berbantah-bantah. J oneer, vr. mdloe, tjelah. oneerbiedig, b.n koerang hormat. oneerlijk, b. n. diefachtig, soelca mentjoeri. oneffen, b. n. tradia r&ta. onervaren, b. n. tradia bijdsa, be- lom tahoe, koerang bijdsa. oneven, b. n. gdsil, gandjil. onfatsoenlijk, b. n. koerang adjar. ongaar, b.n. tradamdtang, mantah, zie gaar. ongaarne, bijw. trada soeka. ongeduld, o. koerang tsabar. ongehoorzaam, b. n. trada toeroet printah, tijdda menoeroet. ongelijk, b. n. niet gelijk, trada rata. —, niet even groot, trada sdma besaar. —, oneffen, lekoq-lekaq. — in lengte, pandjang pendèq. —, bijw. veel, lebe'h. —, zijne hand is — grooter dan de uwe, tdngannja Uoe terlebéh besaar derri pdda tdnganmoe. ongelijk, o. salah. — hebben, bersaldhan. ongeloovig, b.n. koerangpertjdja. ongeluk, o. tjeldka. ongelukkig, b. n. tjeldka. ongemak, o. soesdh, penat. ongemakkelijk, b. n. soesali, brat, soekar. — lijden, kasoesdhan. ongenade, vr. mar ah, moer ka. ongeneesbaar, b. n. trada bole'h somboh, sdkit pdjah sakdli. ongeoorloofd, b. n. trddah boléh, pantang. ongeopend, belom di boeka, tertoetoep. ongepast, b. n. trada pdtoet, tijdda Idjiq. ongeregeld, b. n. trada tentoe. ongerepareerd, b. n. trada di beltin betoel. ongestadig, b. n. trada karoewan. —, wispelturig, prang proes. ongesteld, b. n. sdkit. ongevoelig, b. n. kras hdti, boentoe. ongewoon, b. n. niet gewend, trada bijdsa. ■—, niet alledaagsch, boekan kapalang. ongezadeld, b. n. trada paké sella. ongezond, b.n .sdkit,tijdda njdman. onhandig, b.n. stijf, kdkoe, koerang tjepat, tjanggoeng. onheil, o. tjeldka, bela. onkosten, m. meerv. belandja. onkruid, o. roempoet-roempoetan. onkundig, b.n. bebal, trada tahoe, bödoh. onkwetsbaar, b.n. betoewah, keibal. onlangs, bijw. belom lama, baroesan. onmacht, vr. koerang koewdsa. —, gebrek aan kracht, koerang qoewat. —, bezwijming, kalangar,pangsan. onmededoogend, b. n. trada sa- jang, trada kassthan. onmiddellijk, bijw. sabantaar djoega. onnadenkend, b. n. trada ingat, koerang Ingat, koerang pikir. onnoodig, 1). n. troesah, tra'oesah. onnoozel, b. n. onschuldig, soetji. —, zwak van geest, bódbh. onnut, b. n. sija-sija, tijdda bergoena. onraad, m. verwarring, hoeroehara. onredelijk, b. n. onbillijk trada pdtoet. —, zonder reden, dengan tijdda sebab. onrecht, o. thlalam. onrechtvaardig, b. n. trada betoel. onrein, b. n. kbtor, tjemar. onrijp, bn. mantah, trada mdtang. onrust, vr. soesah hdti. ons, pers. voornw. kita drang. —, bez. voornw.kita drangpoenja. onschuld, vr. kasoetjian. onsmakelijk, b. n. tradia ènnaq. onsterk, b. n. tradia qoewat. onstuimig, b. n. kras. —, van golven, geloeroh. ontberen, b. w. kakoerangan. ontbieden, b. w. soeroh pang gil. ■—, bestellen, soeroh kirim. ontbijt, o. makdnan pagi hdri. ontbloot, b. n. telandjang. ontblooten, b. w. telandjang kan. ontbreken, o. w. koerang. ontbranden, o. w. menjala. ontdekken, b. w. memboeka, meng- angkat. —, menddpat. —, ontdoen, b. w. trad&kan. —, zich — van kleeren, boeka pakéjan. —, zich —, ontslaan, kassih kloewar. ontduiken, o.w. laloewi, melaloewi. onteeren, b. w. eene maagd —, békin roesaq prdwan. —, iemands naam —, kardja roesaq drang poenja ndma. onteigenen, b. w. ambil. ontevreden, b. n. hati ketjil. ontfermen, (zich) w. w. sdjang akan. ontferming, kassian. ontfutselen, b. w. reboet. ontginnen, b. w. tebas, menebas. ontglijden, o. w. loetjoet. ontgloeien, o. w. djadi hang at, mendjddi panas. onthaal, feestmaal, perdjamoewan. ontheffen, b.w.-ontslaan, lepaskan. onthouden, b. w. ingat, tijada loepakan. —, (zich) w. w. pantang, berpantang. niet geven, trada ma,u kassih. ontijdig, b. n. salah waqtoe; — bevallen, goegoer. ontkapen, b. w. mentjoeri. ontkennen, bw. sangkal, moeng- kir, menjangkal. ontkleeden, b. w. boeka pakéjan. ontknoopen, b. w. boeka kantjing. ontkomen, o.w. loepoet, Idri, lepas. ontkurken, b. w. boeka prop, men- tjdboet, soembatnja. ontladen, bw. boengkarmoewdtan. —, een geweer —, mentjdboet istnja. ontlasten, b. w. den buik, boewang djer, kasoengei. ontleden, b. w. snijden, pótong. ontloopen, o. w. Idri, berlepas diri. ontluiken, o. w. van bloemen, megar, berkembang. —, uitbotten, toenas. ontmoedigen, bw. békin hati ketjil, membri tdwar hati. ontmoeten, b. w. bertemoe; ber- djoempah dengan. —, gaan —, tegemoet gaan, pigi bertemoe; pigi menjamboet. ontmoeting, vr. pertemoeuan. ontnemen, b. w. ambil, mengambil. ontoegankelijk, b. n. tra' boléh di mampir, tijada terhamptri. ontpakken, bw. boeka boengkoesan. ontoereikend, b. n. koerang, tijada tjoekoep. ontroeren, bw. kardja soesah hati. ontrollen, b. w. boeka goeloengan, mengoebar. ontrooven, b. w. rampas,merampas. ontrouw, vr. en b. n. doerhdka, tijdda satija. —, diefstal, pentjoerian. ontruimen, b.w. békin sesaq, meng - hampakan. ontrusten, b. w. ganggoe. —, zich -—, djadi tdkoet, djadi soesah hati. ontschepen, b.w. toer oenkan derri kdpal, memoenggah. —, goederen —, bongkar moewdtan. ontschieten, o. w. vergeten, loepa. ontsieren, b. w. leelijk maken, békin djelèk, menghilangkan per hij asan nja. ontslaan, b. w. kassih lepos, kassih kaloewar, meiepaskan. ontslag, o. lepds. ontslagbrief, m. soerat. lepos. ontslapen, o. w. sterven, mdti, mening gal. ontsluiten, b. w. openen, boeka, memboeka. ontsnappen, o. w. lari lepas. ontstaan, o. w. djddi, moeld-i. ontsteken, bw. (licht enz.),pdsang. ontstelen, b. w. mentjoeri. ontsteltenis, vr. ontroering, tjita. —, schrik, kdgèt. onttrekken, b. w. ambil, pötong. ontvallen, o. w. djdtoh, loetjoet. —, kwijt raken, kahildngan. ontvangen, b. w. berolèh, menddpat. ontvellen, o. w. sdlin koelit. ontvlammen, o. w. bernjdla. ontvlieden, o. w. vluchten, lari. ontvoeren, b. w. bdwa Idri. ontvouwen, b. w. openen, boeka. ontvreemden, b. w. mentjoeri. ontvreemding, vr. pentjoerijan. ontwaken, o. w. bdngoen, djdga. ontwaren, b.w. zien, Ithat, melihat. —, gevoelen, merdsa. ontwarren, b. w. mengoereikan. ontwennen, b.w. hilangkan bijdsa. ontwerp, o. tjonto, rentjdna. ontwijken, b. w. Idloe. —, op zijde gaan, minggir. ontzadelen, b. w. boeka sella. ontzag, o. vrees, tdkoet, tndloe. —, eerbied, hormat. ontzegelen, b. w. boeka tjapnja. ontzeggen, b. w. weigeren, trdda mau kassih, menganggankan. ontzetten, bw. bevrijden, lepaskan. —, te hulp komen, toelong. ontzetting, vr. ontroering, kdgèt. ontzien, b. w. vreezen, tdkoet. —, sparen, sajang akan. ■—, zich niet -—•, durven, brani. —, ontzaghebben, mendrohmaloe. ontzinken, o. w. hilang, lennjap. onuitgekleed, b. 11. beloni boeka pakéjan. onvast, b. n. trdda kintjang, tijdda tetap. onveilig, b. n. berbahdja. onveranderlijk, b. 11. trdda bóle'h ber-oebah. onverschillig, b. n. sdma djoega, tijdda perdoeli. onverschrokken, b. n. brani. onvervalscht, b. n. betoel, toelèn, trdda palso. onverwacht, b. n. eensklaps, tiba- ttba, sakoenjong-koenjong. onverwijld, bijw. sabantaar. onverzettelijk, b. n. eigenzinnig, kapdla kras, kras kapdla. onvoldragen, b. n. goegor. onvoorziens, bijw. zie onverwachts, onvoorzichtig, bn. koerang ingat, koerang hdti-hdti. onvriendelijk, bn. stuursch, bingis. onvruchtbaar, b. n. van vrouwen, mandoel. onwaar, b. n. djoesta, trdda benar. onwaardig, b. n. laag, boesoeq. onweder, o. storm, riboet, tampias. —, donder, goentoer. onwetend, b. n. dom, bódöh. —, onbekend met iets zijn, trdda tahoe. onwijs, b. n. gila; tijdda berboedi. onwil, m. trdda mau, malas. onwillig, b. n. lui, mdlas. onzacht, b. n. hard, kras. onze, bez. voornw. kita poenja. onzeker, b. n. trdda tentoe. onzin, vr. bitjdra gila, perkatd- an jang sija-sija. onzindelijk, b. n. onzuiver, lcbtor, trdda brissih, tjemar. ooft, o. boewah-boewdhan. oog, o. mdta. oogappel, m. fndji mdta. oogenblik, o. kedjap mata. —, een —, sa-kedjap mdta. oogenblikkelijk, b. n. sabantaar. —, nu —, sakdrang djoega. —, onverwijld, sabantaar djoega. oogenschijnlijk, bijw. roepdnja. oogenschouw, vr. pemariqsd-an. ooggetuige, m. s.aksi. ooghaar, o. boeloe mdta. ooglid, o. koelit, mdta, kaloepaq mdta. oogmerk, o. mau, maqtsoed. oogsten, b. w. rijst —, pótong pddi, mótong; mengetam. oogsttijd, m. van rijst, moesimpótong pddi, moesim mengetam. oogtand, m. gtgi dsoe, sioeng. oogwater, o. djer óbat mdta. oogwenk, o. kedjap mdta. ooit, bijw. bdrang sakdli, penah. ook, voegw. djoega, Idgi, poon. oom, m. pdman, bapa moeda. oor, o. koeping, telinga. oorbaar, b. n. pdtoet, kena. oord, o. plaats, tampat. oordeel, o. vonnis, hoekoem. —, bitjdra. oorlog, m. prang; — voeren, berprang. oorring, m. anting-anting. —, oorkrab, krdboe, soebang. oorsprong, m. moela, atsal. oosten, o. oost, oostkant, timor. Oost-Indië, o. tdnah Hindia. oostenwind, m. angin timor. ootmoedig, b. n. rindah hati. op, voorz. at,as, di dtas, di, pdda. — tafel, di-atas me'djah. — den berg, di dtas goenong. — zee, di Idwoet. — de kust, di pasisir. -— een dorp wonen, doedoeq di (dalam) dessa. — het lijf, pdda toeboh. — zijn kamer zijn, dalam biliqnja. — weg, — reis, di djdlan, pdda djdlan. — die vraag, dkan pertanjd-an itoe. — Muntok varen, berldjar kaMuntok. — het ontvangen van zijnen brief, satelah sarnpei soeratnja. — zekeren dag, pdda soewdtoe hdri. —, in den hemel en — aarde, di Idngit dan di boemi. —, wandelen — het eten, her dj&lan-djdlan (pasiaar) sa-habis mdkan. — nieuw, Idgi sakdli, lagipoela. — de viool spelen, mdjin soeling. — wordt dikwijls verzwegen, bijv.: — de proef stellen, tjóba, mentjóba. — vrije voeten stellen, lepaskan, meiepaskan. — zijn achterste, ddpat dipantat. — de handen tikken, menegor. — zijn Javaansch, tja ra djdwah. — flesschen doen, membottolkan. — de vlucht gaan, Idri. — het paard stijgen, ndjiq koeda. — nieuw, Idgi sakdli, sakdli Idgi. — zijn meest, salebéh-lebéhnja. —, niet meer voorradig, hdbis, poetoes, koerang; geheel —, poenah. — zijn, ontwaakt en opgestaan, soedah bangoen. — de jacht gaan, pigi berboeroe. — en af, najiq toeroen. —, dat is water — zijn molen, itoelah minjaqpalitdnja (spreekwoord). — één na honderd, koerang asa sardtoes. — en neder (voorbijgaan), laloeIdlang. -— en neder (bewegen), berlatnboeng-lamboengan; van de borst, mendegap. — den duur, senantij&sa. —, t. w. ajoh-ajoh. opbrengen, b. \v. het eten —, bd- wa makanan; mengangkat makanan. •—, opvoeden, pij ara, zie opvoeden, opbrengst, vr. voortbrengsel, hdt- sil, hasil. ■—, betaling, bajdran. opdat, voegw. béjar, dgar, sopdja. opdisschen, b. w. bdwa makdnan, menghidangkan. opeen, bijw. met lagen, berldpis. open, b. n. teboeka, kösong. openbaar b. n. njata. openen, b. w. boeka, memboeka. openhartig, b. n. betoel hdti, troestrang. opening, vr. gat, lóbang. — van zaken geven, menarangkan perkara. opeten, b. w. mdkan hdbis. opgaaf, vr. aangifte, bilangan. —, vaniets, békin declardsi, bilang. opgaan, o. w. ndjiq, terbit. opgaande, bn. steil, miring sakdli. opgang, m- najlk; trap, tangga. opgaren, b. w. koempoel,poengoet. opgebruiken, b. w. mdkan hdbis, memdkê hdbis. opgeld, o. lebèhnja, bdsi. opgeruimd, b.n. soeka hdti, senang hdti. opgeven, bw.opheffen, kassihndjiq. —, laten varen, lepaskan. —, aangifte doen, bilang. —, opdragen, soeroh, pesan. —, eene zieke —, sardhkan arana sdkit. ophalen, b. w. tdriq ndjiq, me- ndriq ndjiq. ophangen, b. w. gantoeng, nienggantoeng. ophebben, b. \v. dragen, paké, memdkê . opheffen, b.w. angkat,mengangkat. ophelderen, b. w. békin trang. —, ow. helder worden, djdditrang. ophoogen, b. w. békin tinggi, me- ninggikan. —, aarde —, oeroeq tdnah, me- nambaq. —, meer bieden, tdwar lebéh. ophouden, b. w. stilhouden, brènti. opium, m. apioen, mddat. opklaren, o. w. van het weder, djddi trang, djddi trang tjoewdtja. opklimmen, o. w. ndjiq. —, opklauteren, pandjat. opkoken, b. w. mdsaq sedikit. opleggen, b. w. op iets leggen, tdtroh di dtas, mendroh di dtas. —, bevelen, soeroeh, pesan. opletten, o. w. ingat. oplichten, b. w. optillen, angkat, mengangkat. —, bedriegen, pedaja-in, memper- dajdkan. oplossen, b. w. metalen, laboer. —, verklaren, kassili mengarti, mengartikan. opmaken, b. w. in orde brengen, békin betoel, membajiki. opmerken, b. w. ingat. opnemen, b. w. optillen, mengangkat. —, oprapen, memoengoet. —, geld —, memindjam. opnieuw, sakdli lagi. opnoemen, b. w. seboet, bilang. oppassen, b. w. tjóba, mentjóba. —, bewaken, djdga, berdjdga. oppasser, m. órang djdga;peldjan. bij de politie, oepas. opperbewind, o. pemarintdhan jang mdha tinggi. opperhoofd, kapdla kommandan. oppervlakte, vr. dtasnja, moeka. oprapen, b. w. poengoet, memoengoet. oprecht, b.n. betoel, toeloes, loeroes. oprichten, w. w. zich —, bediri. oprijzen, o. w. bangoen, bdngkit. oprispen, o. w. sirddwah. oproepen, b. w. wekken, kassih bangoen, membangoenkan. oproer, o. roesoe, hoeroe-hdra. oproerig, b. n. hiroe-hdra. oprollen, b. w. goeloeng, meng- goeloeng. opruien, b. w. toesoeq ; mengasoet. opruimen, b. w. wegruimen, békin brissih, békin kosong. oprukken, o. w. op marsch gaan, ber-angkat, berdjalam. opschenken, b. w. toewang, me- noewang. opscheppen, b. w. menjèndoq. —, water —, timba dj er. opschikken, b. w. menghias. opschrift, o. alamat soerat. opschrijven, b. w. toelis, menoelis. opstaan, o. w. bangoen. —, als een dronkaard half — en weder vallen, rimpat. opsteken, b. w. aansteken, pdsang. —, o. w. van den wind, bertijoep. opstel, o. kardngan soerat. opstellen, b.w. karang, meng drang. opstijgen, o. w. najiq. —, te paard stijgen, najiq koeda. —, uit de diepte —, timboel. opstijven, b. w. tdroh djer kandji salcdli lagi. —, o.w. stijf worden, djddi kdkoe. opstoken, b. w. oepaq, pdsang. opstoken, b. w. aanhitsen, toesoeq, mengddoe. opstoker, m. pmgoepaq, drang jang mengddoe. opstoppen, b. w. het water —, bandoengkan ajer. optellen, b. w. djoemlahkan, membü% ng. optoomen, b. w. tdroh tóm. opvangen, b. w. vocht dat valt, enz. tadah, menadah. —, in de vlucht, pégang, mernégang. opvaren, b. w. eene rivier, moediq. opvatten, 1). w. poengoet, memoengoet. —, iets verkeerd —, sdlah me- ngdrti, sdlah tampa. opvegen, b. w. reinigen, békin brissih, menjapoe. opveilen, b. w. verkoopen, djoe- wal di lélang. opvoeden, b.w. pijdra, memvlijardkan. opvolgen, b. w. nakomen, toeroet, menoeroet. —, vervangen, ganti, menggunti. opvouwen, b. w. lipat, melipat. opvullen, b. w. békin penoeh, isi penoeh; meng isi. opwaarts, bijw. ka-dtas. opwachten, b. w. menantikan. opwarmen, b. w. pdnaskan, békin pdnas. opwekken, b. w. kassih bangon, membang oenkan. —, aansporen, ddjaq, mengddjaq. opwellen, o. w. timboel. —, b. w. eed weinig koken, ma- saq sedikit, mereboes sedikit. opwinden, b. w. een uurwerk, poet-ar djam, memoetar djam. opwrijven, b. w. poetsen, gossoq, békin brissih. opzadelen, b. w. tdroh sèlla. opzamelen, b. w. poengoet, me- moengoet. opzeggen, b. w. eene les, bdtja, membatja, memdtja. —, de huur —, minta kaloewar, memoetoeskan séwa. opzet, o. sengddja, sahddja. opzettelijk, b. n. dengan sengddja (sahddja). opziener m. Europeesche, opsiner. —, inlandsche, mandor. opzicht, o. toezicht, pemariks d-an, onder iemands — zijn, clibdwah pernariksd-an örang. —, zorg, pemelihard-an. —, in dit —, kaloe bagïni, ten- tang perkdra itoe. —, ten —e van mij, kdloe sdja. in vele —en, dtas brdpabrdpa perkdra. opzijn, o.w. opgestaan zijn, soedah bdngoen; ook: niet in bed zijn. —, nog niet —, belom bdngoen. opzitten, o. w. doedoeq. —, te paard stijgen, ndjiq koeda. opzoeken, b. w. tjari, mentjahdri. opzwellen, o. w. djddi bangkaq. — van den buik, djddi kemboeng. —, dijen, mangkaq. oranjeappel, m. djeroeq mdnis, boewah litnaw mdnis. orde, vr. atoeran, parintah. —, in —, dengan atoeran. —, in —, niet in de war, sirei. —, ridder—, bintang. ordelijk, b. n. betamelijk, pdtoet. -—, dengan atoer, dengan parintah. ordenen, b. w. mengatoerkan. order, vr. bevel, parintah. —, pesan. origineel, b. n. mémang, sadija. orkaan, m. thoefan. os, m. rund, sapi, sampi, lemboe. —, wilde —, bantèng. oud, b. n. bejaard, toewa. —, voormalig, Idma. —, — zijn, oemoer; hij is vijf jaar —, oemoernja lima tdhoen. —, versleten, boeroeq. ouderdom, m. oemoer. ouderloos, b. n. pidtoe. ouders, m. meerv. ïboe-bapa. ouds, bijw. van -—, tempo doeloe, mémang. oven, m. ddpoer, tdnoer. over, bijw. te veel, lebéh, terldloe banjaq. —, aan gene zijde, di sabrang. —, voorbij, liwat, hdbis, laloe. —, voorz. betreffende, derri, derri sebabnja. — dag, pdda stang hdri. — en weder, sablah-menjablah. overal, bijw. koeliling. —, op alle plaatsen, sdna-sini, dimêna-mdna. overblijfsel, o. van spijzen, sisa. overbluft, d. w. bingoeng. overbodig, b. n. terldloe, banjaq. —, onnoodig, tra oesah. overblijven, o. w. tinggal, lebéh. 1 overbrengen, b. w. bdwa. —, overplaatsen, pindah, pindahkan. overdaad, vr. kalebéhan. overdwars, b. w. lintang. overeenkomst, vr. verdrag, djan- dji, perdjandji-an. overeind, bijw. bediri. overgeven, b. w. braken, moentah. —, zich — aan lusten, drift, enz. menoeroet. —, laten, varen, membijarkan. —, overreiken, mengoendjoeq. —, in iemands handen stellen, sarahkan, menjardhkan. overgieten, b. w. sdlin, menjalin. overhalen, b. w. van den haan, tariqpamitik, memitiqpitjoebedil. —, iemand —, bijv.: tot iets kwaads, membdwa hati örang. overhandigen, b. w. mengoendjoeq katangan. overhebben, b. w. ada lebéh, mdsi ada, ada lebehnja. overheen, bijw. laloe derri dtas overhellen, o. w. miring, singit.' overhelling, vr. singit. overhoop, katjaw-bilaiv; — halen, mengatjaw-bilawkan; — liggen, ruzie hebben, bertjidera. overhouden, b. w. m&si ada, simpan. overig, b. n. lebéh, jang tinggal, sisa. overigens, bijw. Idgi; Idjin derri pada ini. overkant, m. s&brang; tentdnyan. overkoken, o. w. loebèr, lembaq. overkomen, o. w. datang, ddtang derri. —, treffen, kena, dapat; bijv.: mij is een ongeluk —, sdja kena {dapat) tjeldka; wat is hem —, dpa kena dtja. —, tot iemand —, pigi tèngoq. overladen, b. w. te zwaar laden, sarat, moeivat terlaloe bdnjaq. -—, poenggah, memoenggah. overlast, hinder, soesah; iem. — aandoen, menjoesahkan drang. overlaten, b. w. kassih tinggal, tinggalkan sisa. overleg, o. bitjdra; in — treden, berbitjdra. overleggen, b. w. timbang-menim- bang, d. i. wikken en wegen. ■—, besparen, simpan, menjimpan. overleveren, b. w. sarahkan. overlijden, o. w. mdti. overloopen, o. w. tot den vijand, Idri kapada moesoeh, membeloet. overluid, bijw. dengan njdring soewdra. overmorgen, bijw. loesa, hdriloesa. overnachten, o. w. menginap, berrndlam. overnaaien, bw. mendjdhit lagi sakdli. overnemen, b.w. tarima, menarima. ■—, op zich nemen, tanggoeng, menanggoeng. overoud, b. n. terlaloe amat toe- wah, sangat toewah. —, in —e tijden, di hoeloe kdla. overpakken, b. w. pindah pdda Idjin tong. overpeinzen, b. w. ptkir, timbang- menimbang. overplaatsen, b. w. pindah, me- mindahkan. overrijp, b. n. terlaloe mdtang, magang, rdnoem. overrompelen, b. w. serang, nie- njerang. —, in stilte -—, melöloq. overschieten, o. w. tinggal, dda lebéh. overschot, o. van spijs, sisa, lebéhnja. —, afval, ampas. overschrij ven, h.w.menja lin soerat. overspel, o. kandaq, moekah. — plegen, berkandaq, bermoekah. overstappen, o. en b. w. langkah, melangkah. overstrooming, vr. bdnjir, djer bah. overtreden, o. w. langgar, melang- gar, melaloewi. ■—, zondigen, berdósa, berboewat dósa. —,door fouten te begaan, bersdlah, berboewat sdlah. overtreksel, o. sdrong. —, enveloppe, enz. sampoel. overtrekken, b. w. menjarong, me- njampoel. —, eene rivier, menjdbrang. overtuiging, vr. sangka; vaste —, sangka jang tegoh. overvallen, b. w. mendatangi • — worden, kadatdngan. — worden door duizeling, kapening-peningan. overvaren, o. w. menjdbrang, me- nambang. overvloed, m. kabanjdkan. —, ten —e, tambdhan poela. overvloedig, b. n. terlaloe bdnjaq, bdnjaq sakdli, mewa. overwegen, b. w. tïmbang, mentmbang. —, herwegen, timbang Idgi sak&li. overweging, vr. overdenking, pi- kir an, timbang an. overwicht, o. timbangan jang le- béh, baki. overwinnen, b. w. menang. overwinst, o. laba, oentoeng. overzeesch, b. n. di sdbrang laut. overzenden, b.w. kirim, mengirim. overzien, b. w. nazien, pariksa. overzicht, o. pemariksa-an. overzijde, vr. sdbrang, sablahsdna. —, van een berg, di bdliq. overzijn, o. w. tinggal Idgi. —, gedaan zijn, soedah hdbis, soe- dah Mlang. overzoet, b. n. mdnis sakdli. overzout, b. n. terldloe dsam. overzwaar, b. n. terldloe brat. overzwemmen, o. w. bernang kasabrang. P. paadje, o. voetpad in rijstvelden, galangan, kalang. paai, m. termijn van betaling, tempo bajdran, angsoeran. paaien, bw. met beloften, boedjoeq, memboedjoeq. paal, m. tiang. —, grens—, tiang watas, tiang bdtas. — om te stutten, sókong. —, mijl—, paal. paalworm, m. kdpang. paar, o. pdsang, djoedoe, doewa, kalaman. —, span, koppel, pdsang ; een—, sapdsang• bij paren, berpasangpasang. , ook: rang kap, rdwan. j bij paren, berdoewa-doewa. —, man en vrouw, djódo. paard, o. koeda. Badings, Mal.-Holl. Woordenb., 7e (lr. | —, te —, berkoeda, najiq koeda. —, trek—■, koeda penghéla. —, rij—, koeda toenggang. —, telganger, peligas. • , balk tot steun der dekbalken, kdjoe toendjang. paardenarts, m. doekoen koeda. paardendek, o. kajin koeda, sli- moet koeda. paardenstal, m. ista l koeda,gedögan. paardentuig, o. pakéjan koeda. paardenvolk, o. hoesaar, drang berkoeda. —, inl. —, djdjang sékar. paarlemoer, o. indong moetijdra. paars, o. oengoe, ivarna oengoe. pacht, vr. paq, (huur) séwa. —, landrenten, pddjaq. pachten, b.w. menjéwa, memddjaq. pachter, m. toekang paq. pachtgeld, o. oewang séwa, oewang paq. pad, o. weg, djdlan. —, vr. padde, kangkong, dongkang. paddestoel, m. djdmoer, tjenddwan. pagaaien, o. w. oeraüjoeng, meng dij oeh. pak, o. boengkoes, bdban; pak (verb.), boengkoes. —, last, pikoelan. — kleederen, pranggoe. —, met — en zak weggaan, berangkat dengan membawa barang-barangnja. pakdrager, m. koeli. pakgaren, o. benang kdsar. pakhuis, o. in 't algemeen, goe- dang, gedong. —, voor rijst, loemboeng. pakhuismeester, m. kapdla goedang, djoeroe goedang. pakje, o. boengkoesan. pakken, b. w. memboengkoes. pakket, vr. boengkoesan. pakpaard, o. koeda gladaq. pakpapier, o. karthaspemboengkoes. 12 paktouw, o. tdli pengikat boengkoes. pal, vr. lidah róda. pal, bijw. tetap;— staan, berdtri tetap. palankijn, m. karètta plangki. —, draagstoel, tandoe. paleis, o. astdna, kraton, ddlam. paling, m. ikan mótva, beloet. palissadeering, vr. pdgar bèntèng, sampadan. palm, vr. handpalm, tdpaq tdngan. —, holle hand, tarnpaq. palmwijn, m. jonge, nira. —, oude, toewaq. pan, vr. aarden —, koewali. —, dak—, gintèng. —, ijzeren —, braad—, peng- górèngan. pand, o. onderpand, gade', gadéan. — van een jas, enz. poentja. pandjeshuis, o. pegadéan. pannenbakker, m. toekang gintèng. pantalon, m. tjeldna. panter, m. mdtjan toetoel, harimaw kombang. pantoffel, vr. tjenèlla. pap, vr. boeboer. papaja, vr. eene vrucht, boewah papaja, boewah betiq. papaver, m. kembang aptoen. papegaai, m. kakatoewah hidjoe, boeroeng noeri. papier, o. kartas. —en, bewijsstukken, soerat tanda katrdngan. ■—en , effecten , soerat hoetang jang berboenga. parade, vr. parade, oepatjdra. paradijs, o. firdoes, kebon kasoekd-an. pardon, o. genade, ampon. parel, vr. moetijdra, moettja. paren, o. w. bekaq, berdjoedoe. —, huwen, kawin. parkiet, m. bèthèt, boerong kastoeri. parool, o. parol. partij, vr. aanhang, oemat, sablah. —, deel, bagian. —, bal, bdla. —, menigte, bebrdpa. —, in de muziek, lagoe. —, nut, voordeel, goena; — trekken van iets, mempergoendkan. partijdig, b. n. toeroet sablah. pas, m. schrede, langkah. pas, vr. vrijgeleide, soerat pas. —, bergengte, djoerang. —, verlof—, soerat permissi. —, bijw. zooeven, bdroe tddi. —, nauwelijks, hampir. — geven, betamen, pdtoet. paslood, o. waterpas, bdtoe sipat, tdli sipat. —, schietlood, bdtoe doega. paspoort, o. soerat lepas. passaat, 111. moesim; — wind, dngin moesim. passage, vr. op een vaartuig, toempangan. passagier, m. drang menoempang. passement, o. passemèn, sibar, seroen. passen, b. w. aanpassen, tjóba. —, oppassen, djdga. —, voegen, pdtoet. —, niet —, timpang. —, voor iets —, tra soeka. passer, m. djdngka. paternoster, m. tasbéh. —s, handboeien, belonggoe. patiënt, m. en vr. drang sdkit. patroon, m. heer, meester, toewan. —, vr. geweer—, pdtron, isi bedil. —, o. model, tjonto, telddan. pauw, m. boeroeng méraq. patroontasch, vr. tampat pdtron, karpei. peex,vr.oeratbesaar,oerat kintjang. peilen, b.w. de diepte, loega, doega, mendoega. peillood, o. bdtoe doega. peinzen,, o. w. memikirkan. pek, o. pik, gdla-g&la. pekel, vr. djer gdram. —, in de — leggen, tdroh di ddlam djer gdram, mengasinkan. —, iemand in de — laten, (fig.) tinggalkan drang di ddlam kasoekdran. pekelaehtig, b. n. asin. pekelen, b. w. inzouten, tdroh gdram, zie pekel. pekelvleesch, o. daging dsin, pe- kdsam. pelgrim, m. hadji. pellen, b. w. mengoepas; gepeld, koepas. pen, vr. penna, qdlam. —, nagel, pdsaq ; eene — inslaan, memasaq. —, om iets vast te steken, tjoetjoeq. — van het roer, gandar. —, om netten te breien, tjóban. pennemes, o. piso pótong penna, merantjoeng qalam. penning, m. pitis, doewit, kepeng. peper, vr. Idda. cayenne —, tjabé, lombok séthan. peperen, b. w. tdroh Idda, mem- boeboeh Idda. pers, vr. pers, apitan, kampa. persen, b. w. dpit, mengapit. —, nederdrukken, tindis. —, uitpersen, peras, memeras. persoon, m. drang, diri. pest, vr. sampar, penjdkit sampar. peterselie, vr. ddwoen katoembar, péterséli. petroleum, vr. minjaq tdnah. peul, vr. pölong, katjang. peuteren, o. w. körèq. piaster, m. ringgit, réjal. piek, vr. toembaq, koedjoer. piepen, o. w. tjitjit, mentjitjit. piepjong, b. n. moeda sakdli. pijl, ra. dnaq pdnah. pijn, vr. sdkit, ook: — hebben, pijnigen, b. w. békin sdkit, me- njakiti. pijnlijk, b. n. sdkit. ■—, van eene wonde, pedih. —, van een gezwel, perih; me- ngebet, Bat. —, van de ledematen, seraq. —, moeilijk, soesah, soekar. pijnstillend, b. n. — middel, pe- ndwar; ook : tegengif. pijp, vr. tabaks—, pipa. —, vat, tong, lèggèr. —, goot, pantjoeran, gót. —, om vuur aan te blazen, sompron. pijpkaneel, o. kdjoe mdnis. piket, o. wacht,drang djaga,kdwal. pikken, b. w. pdtoeq, pagoet. pikzwart, b.n. Mtamsakdli(legam). pil, vr. poelong óbat, oental. pilaar, m. tiang. pin, vr. houten —, labang kdjoe. —, zwikje, tjerèt. pinang, vr. pinang. pinas, vr. prdhoe ketjil. pink, m. kalingking. —, jonge koe, dnaq sapi. pis, vr. djer kintjing. pisang, m. banaan, pisang. ■—, konings —, pisang radja. pisangblad, o. ddwoen pisang. pispot, m. mangkdq ponggoq, tampat djer seni. pissen, b. w. kintjing. pistool, vr. pistol. pistoolholster, ra. sarong pistol. pistoolschot, o. tèmbaq pistol. pit, v. van vruchten, bidji. — eener lamp, soemboe. plaag, vr. kwelling, kasakitan, anidja. —, ramp, hela, thaoen. plaat, vr. van metaal, prada. —, van marmer, papan. —, prent, pigoera, gambar. 12* plaats, vr. in 't algemeen, tampat. plaatsbekleeder, m. ganti, wali. plaatsen, b. w. tdroh, menaroh. plagen, h.w.ganggoe, mengganggoe. plakkaat, o.soerat printah,pelakat. plakken, b. w. tempel, menèmpèl. plan, o. ontwerp, tjonto. —, voornemen, mau, maqtsoed, kahandaq. plank, o. papan. plant, vr. tandman; in 't algem. segalla toemboeh-toemboehan. plantage, vr. kebon, petandman. planten, b. w. tanam, mendnam. plas, vr. buffel —, koebang. plasregen, m. hoedjan dras. plat, b. n. ondiep, tjèpèr. —, vlak, rata. plecht, vr. haloewan. plegen, b. w. bedrijven, boewat, berboewat. —, o. gewoon zijn, bijdsa, memang. plein, o. vlakte, tdnah lapang. •—, vlakte bij een huis, latar. pleister, o. voor wonden, köjo. —, gips, kdpoer haloes, plèster. pleisteren, b. w. laboer dengan kdpoer haloes. —, o. w. ophouden, berhènti. pleiten, o. w. bitjdra, ber-atjdra. pleizier, o. soeka hati, plesir, kasoekd-an. plek, vr. plaats, tampat. —, vlek, nöda, plèk. plicht, m. wadjib, hdroes, misti. plichtshalve, bijw. sebab misti, kardna wadjib. plichtverzuim, o. sdlah. ploeg, m. loekoe, tanggdla. ploegen, b. w. meloekoe, menanggdla. plomp, b. n. grof, kdsar. —, onbeleefd, koerang ddjar. plompen, o. w. in het water werpen, mentjeboer. plooi, vr. vouw, lipdtan. — van de oorschelp, in de huid, perlipdtan. plooien, b. w. lipat, melipat. plooisel, lipdtan, lipitan. pluim, vr. vederbos, djamboel. — van een vogel, boeloe. plukken, b. w. petiq, memetiq. pluksel, o. tiras. plunderen, b. w. rampas, merampas. plunje, o. pakéjan,pakéjan matros. poeder, o. gemeesmiddel, óbat loemat. —, pulver, serboeq. —, om te blanketten, bedaq. poel, o. moeras, rawah. poets, vr. streek, bida, djindka. poetsen, b. w. gösoq, menggosoq. poffen, b. w. roosteren, panggang. pogen, o. w. tjóba, mentjóba. pok, vr. tjdtjar, katoemboehan, pokdalig, b. n. boeriq, tjdpoeq. pokstof, vr. bijang tjdtjar. pokziekte, vr. penjdkit tjdtjar. pokkoorts, vr. demam tjdtjar. politie, vr. polisi. politiebureau, o. kantor polisi. polijsten, b. w. mengoepam, menggilap. pollepel, m. sèndoq besaar. —, om water te scheppen, gdjoeng. pols, m. nddi. polsen, o. w. pantjing-pantjing. pomp, vr. pompa. pompen, b.w. tdrèqpompa, göjang pompa, menarèq pompa. pompelmoes, m. djeroeq besaar, djamboewa. pompoen, vr. laboe, Idboe mdnis. pond, o. Ned. —, pon bdroe. —, = 11/4 Amst. —, kdti. ponjaard, m. kris. pont vr. sampan, tambdngan. pooien, b. w. minoem banjaq. poort, vr. pintoe. poot, m. kaki; klauw, tjdkar. pop, vr. kinderpop, bonéka, dnaqandkan. —, bij feesten gebrui kelijk.tóroM'/. porren, b. w. wekken, kassih bang oen, ketoq pintoe drang tidor, mem bang oenkan. porselein, o. chineesch —, piring mangkoq tjina, tambikir betoel. —, vr. groente, gèllang, krökot. port, o. brief—, oepah soerat. portie, vr. bagi-an, bahagi-an. portier, o. van een rijtuig, ptntoe karèta. post, m. wacht, pengawal. post, m. postkantoor, kantor pos, pos. —, ambt, djabdtan. —, op eene rekening, perkdra. —, deur—, djdnang. postbode, m. oepas pos. postdag, m. hdri pos datang. postmeester, m. kdpala pos. postpaard, o. koeda pos. postpapier, o. kartas pos. postwagen, m. karèta pos. pot, m. prioeq, pdsoe, beldnga, dandang, enz. potdeksel, o. toetoepan, toetoep prioeq, enz. poten, b. w. tdnam, menanam. potlood, m. pottelood, kajoe toelis. pottebakker, m. toekang pdsoe, pendjoenan. potten, b. w. sparen, simpan, rne- njimpan. praaien, b. w. panggil, seroe. praat, m. gesnap, ómong-ómongan, toetoer. —, ijdele —, ömong kösong. pracht, vr. kamoelia-an. praktijk, vr. pekardjd-an, kardja. praler, m. pengdtjaq. praten, o. w. bertoetoer, mengo- mong, bertjakap. prauw, vr. prahoe. predikant, m. pandita. prei, vr. bdwang pandjang. prent, vr. gambar, pigoera. presenteerblad, o. tdlam; tjeper. president, m. perslden, kapdla. preutsch, b. n. bertingkah. priem, m. els, poesoet,penggirik. priester, m. R. C. pddri. —, Mahomedaansche, imam. prijs, m. waarde, har ga. prijzen, b. w. poedji, memoedji. prik, m. toesoek, tikam. prikken, b.w. menoesoeq, menikam. —, de huid —, tjatjat koelit. prins, m. poetra, anaq radja. prinses, vr. poetri. prinsessenbier, o. bir wolanda. privaat, o. geheim gemak, djarn- ban, perlindoengan, procesverbaal, o. proces verbaal. procuratie, vr. soerat polmak, soerat wdkil. proef, vr. tjobd-an, tjóba. —, bewijs, tanda, kanjata-an. —, monster, tjonto. proeven, b. w. mengetjap. profeet, m. nabi. profijt, o. in den handel, laba. —, in het spel, oentoeng. profijtelijk, b. n. nuttig, bergoena. pronken, o. w. kótjaq, Jav. pronkstuk, o. barang perhijasan. prooi, vr. rampasan. prop, m. stop, soempal, prop. proppen, b.w. met spijs, soewapin. proviand, m. bekal. provisiekamer, vr. sepèn, goedang. provoost, m. cipier, sipir. —, gevangenis, boei, pasoengan. pruik, vr. van danseressen, kdtjal. pruimpje, o. tabak—, soesoer. —, betel—■, sepah. prul, vr. lonté. —, oud linnen, kajin toewah. pruttelen, o. w. bersoeng oet-soeng oet. psalm, m. mazmoer, zaboer. publiek, b.n. openbaar, njdta. —, o. örang oemoem. pudding, m. dddar inggris, poeding. puik, b. n. bdjiq sakdli. puilen, o. w. bangkaq. puimsteen, m. bdfoe timboel. puin, o. poewin, roebohan. puinhoop, m. karomb&kan. puist, vr. bïsoel. —, blaar, bintil. puistje, o. van een muggenbeet, bintoel, bintit. puistig, b. n. dda b&njaq bisoel. punch, vr. pons. punt, o. stip, titiq. —, op het — staan van, hampir mwu. punt, vr. uiteinde, hoedjoeng. —, kaap, tandjoeng. puntig, b. n. lontjip. punten, b. w. békin lontjip. purgatie, vr. óbat boewang ajer. purper, o. oengoe. purperkleur, vr. tcarna oengoe. put, m. soemoer, prigi. putemmer, m. timba. putketen, vr. ranté soemoer. puts, vr. èmbèr kdpal, timba ajer prahoe. putten, b. w. menimba. putwater, o. ajer soemoer. puur, b. n. zuiver, soetji, brissïh. R. ra, vr. paboewan, proewan. raad, m. raadsvergadering, bitjdra. — van Indié, Rad pan Indi. —, ten einde — zijn, poetoes hdrap. raadgevend, b. n. toelong bitjara. raadgever, m. penoelong bitjdra. raadhuis, o. gedong bitjdra. raadkamer, vr. kamar bitjdra. raadplegen, b. w. berbitjdra. raadselachtig, b. n. duister, glap. raadsheer, m. mantri. raadvragen, b. w. minta bitjdra. raadzaam, b. 11. bdjiq, bergoena, pdtoet. raagbol, m. sdpoe Idwa-ldwa. raak, b. n. kena. raam,o. venster, djandèlla, tingkap. raap, vr. lóbaq. raaploof, o. ddwon lóbaq. raapzaad, o. bidji lóbaq. raar, b. n. vreemd, héjran, asing. —, zeldzaam, dj drang. rabat, o. korting, pötong, tjang- kolong. rad, o. róda, djantra. —, b. n. snel, tjepat, pantas. radeloos, b. n. poetoes penghard- pan, trdda terbitjdra. raden, b. n. gissen, doega, kira. —, raadgeven, toelong bitjdra. radijs, vr. lóbaq. rafelen, o. w. bertiras. rag, o. van spinnen, sdrang labaIdba. raken, b. w. treffen, kena. —, aangaan, perdoeli. ram, m. kambing laki-ldki. ramboetan, m. eene vrucht, rumboetan. ramen, o. w. berekenen, kira-kira rammelen, o. w. krotjoq. ramenas, vr. ramenas. ramp, vr. tjel&ka, bela. rand, m. pinggir, tepi. rang, m. waardigheid, pangkat. —, orde, atoeran. rangschikken, b. w. mengdtoer. rangschikking, vr. atoer. rank, b. n. tenger, ramping. —, van een vaartuig, lampei. —, dun, tipis. rans, b. n. ransig, tang éi. ransel, m. rangsel, ambinan. rantsoen, o. moesdra, ransom. rantsoeneeren, b. w. kassih ransom, tentoekan moesara. rapen, b. w. oprapeD, poengoet. rapport, o. ra-por, kdbar. rapporteeren, b. w. békin r&por. ras, o. atsal, bangsa. —, soort, djenis. —, menschen van allerlei —, órang segalla djenis. ■—, draaikolk, poesdran djer. ras, bijw. tjepat, pantas. rasch, b. n. snel, lakas, tjepat. rasp, vr. pdroet, koekoer. raspen, b. w. memdroet, mengoekoer. raspsel, o. paroetan. rat, vr. tikoes besaar. rattenkruid, o. bardngan. rauw, b. n. mantah. ravijn, vr. tjelahgoenong, djoerang. ravotten, o. w. bermdjin. razen, o. w. békin roesoe, gégèr. razend, b. n. gila, galaq. reaal, m. Spaansche munt, ringgit, réjal. rebel, m. brandal, órang doerhdka. recht, b. n. juist, betoel. —, niet krom, loeroes. —, o. aanspraak, haq, ■—, wet, instelling, hoekoem. rechtbank, vr. rad, bitjdra. — van ommegang, rad sambang. rechter, m. hdkim. rechter, b. n. lebéh betoel. rechtigen, b. w. kassih koewdsa. rechtmaken, b. w. békin betoel, membetoelkan. rechtmatig, b. n. billijk, pdtoet. rechts, bijw. di sablah kdnan. rechtspraak, vr. kapoetoesan hoekoem. rechtuit, bijw. troes, betoel. —, onbewimpeld, troes trang. rechtvaardig, b. n. adil, betoel. redden, b. w. toeloeng, menoelong. redding, vr. hulp, pertoeloengan. — aanbrengen, menoeloeng. rede, vr. redeneering, bitjdra. —, verstand, dqal, boedi. redelijk, bn. middelmatig, sedang. —, billijk, pdtoet, haroes. —, met rede bedeeld, ber-aqal. —, nog al, djoega; bijv.: — wel, bdjiq djoega. reden, vr. oorzaak, sebab, lantdran. —, om welke —, kendpa, mengdpa. —, om —, kardna, sebab. redeneeren, o. w. berkdta-kdta. redetwisten, o. w. meldwan bitjdra, berbantah-bantah. ree, vr. reede, laboehan. —, hinde, kidang. reeds, bijw. soedah, telah. reeks, vr. rij, djadjar. —, volgorde, atoeran. reep, m. pertja, tjarèq. —, touw, zeel, tdli. reet, vr. spleet, ring at, blah. regeeren, b. w. memarintahkan. regeering, vr. pemarintdhan. regel, m. gdris. —, bepaling, atoeran, pdrintah. regelen, b. w. dtoerkan. regeling, vr. pengatoeran. regelmatig, b. n. detigan pera- toeran. —, gelijk, rdta. regelrecht, b. w. troes, betoel. regen, m. hoedjan. regenboog, m. palangi. regenbui, vr. bdjoe, tampias. regenen, o.w. hoedjan; het regent, dda hoedjan. regenscherm, m. pdjoeng. regent, m. inl. —, regèn, adipdti. regentschap, o. kaboepdten. regentijd, m. moesim hoedjan. regenwater, o. djer hoedjan. register, o. daftar. —, naam—, soerat ndma-nama. reglement, o. soerat parintah. rei, vr. perhimpoenan. reiger, m. bdngoe. reiken, b.w.oendjoeq,mengoendjoeq. —, de hand —, kassih tangan. reikhalzen, o. w. verlangen, kaping in, Jcdngan. rein, b. n. soetji, brissih. reinigen, b. w. menjoetjikan, békin brissih. reis, vr. perdjaldnan, djalan. reisgenoot, m. teman didjdlan. reiskoffer, m. peti pakéjan. reiskosten, m. meerv. belandja didjdlan. reiswagen, m. karèta drang berdjdlan. reizen, o. w. berdjdlan, berangkat. —, heen en weer —, pigi ddtang. rek, o. om iets op te hangen, sampiran. rekel, m. andjing laki-ldki, (djantan). rekenen, o. en b. w. hitoeng, menghitoeng. rekening, vr. hitoengan, rékenin, büangan. rekenkunde, vr. ttmoe lütoengan. rekest, o. soeratpermintd-an, rekès. rekken, b. w. tariq, tdrèq. —, o. w. moeloer, regang. renbaan, vr. beldpan, pelarian koeda. rennen, o. w. Idri. rente, vr. boenga oewang, dnaq doewit. resident, m. toewan résidèn. rest, overschot, peninggdlan, sisa. resten, o. w. tinggal, ada lebéhnja. reuk, m. zintuig, pentjioem. reuk, m. geur, bawoe. reukfleschje, o. bottol djer wangi. reukvat, o. tampat doepa. reukwerk, o. bdwoe-bawoe-an. reutelen, o. w. göroq. reuzel, m. gemoq babi, lemaq babi. rhinoceros, m. bddaq. rib, vr. higa, roesoeq. richten, b. w. gelederen —, be- toelkan barisan. —, een kanon, mltar mariam. richtig, b. n. betoel. richting, vr. mitar, intjar, toedjoe. ridderorde, vr. eereteeken, bintang, tanda kahormdtan. rieken, o. w. bebawoe riem, m. roeispaan, dajong. —, gordel, ikat pinggang. —, veter, koord, tdli. — papier, kódi kartas, gendang. riet, o. alang-alang. —, dek—, dtap. —, rotting—, bamboe, boeloeh. —,dek— voor vaartuigen,kddjang. rietdekker, m. t.oekang dtap. rietfluitje, o. soeling. rif, ondiepte in 't algemeen, tohor. —, met zware branding, gösöng. —, geraamte, toelang-toelangan. rij, vr. bdris, djddjar. rijden, o. w. paard—, toenggang koeda. —, in een wagen, djdlan karèta, pdké karèta. —, voor anker —, tdhor. rijgen, b. w. djeloedjoer. rijglijf, o. keurslijf, koetang. rijk, b. n. kdja. —, o. karadjd-an. — maken, békin kdja. — worden, djddi kdja. rijkdom, m. kakaja-an. rijkelijk, b. n. bdnjaq, limpah. rijksdaalder, m. doewa roepijasa- tèngah, ringgit kapala. rijm, o. rijmdicht, sdir. rijmen, o. w. dichten, bersdir, ber- panton. rijp, b. n. matang, mdsaq. —, niet —, mantah. rijpaard, o. koeda toenggang. —, heerenpaard, koeda hdloes. —, bediendenpaard, koedaglddaq. rijpelijk, b. n. terdeeg, bdjiq-bdjiq. rijpen, o. w. rijp worden, djadi m&tang, djadi masaq. rijsbezem, m. stalbezem,sdpoe Udi. rij school, vr. tampat bel&djar toeng- gang koeda. rijspoor, o. bekas karèta. rijst, vr. in den bolster met steel, pddi. —, gebolsterd, bras. —, gekookt, nasi; in den wasem gestoomd, nasi koekoes; in water gekookt, nasi t&naq; met kip gekookt, nasi tim. —, in den bolster zonder steel, pddi gdbah. rijstblok, o. loempang, lesoeng. rijstschuur, vr. loempoeng, rangkiang. rijstveld, o. nat -—, sawah. —, droog —, Iddang, tvpar. rijstvogeltje, o. boeroeng gldtiq. rijstworm, m. boeboeq. rijten, b. w. sówèq, róbèq. rijtuig, o. op vier wielen, karèta. — op twee wielen, bèndi. rijtuigmaker, m. toekang karèta. rijtuigverhuurder, m. toekang karèta séwa. rijweg, m. djalan besaar. rijzadel, m. sèlla, pelana. rijzen, b. w. ndjiq, terbit. —, gesten, loewab. —, in prijs klimmen, ndjiq harga. —, opstaan, bangon, bangkit. rillen, o. w. gometar, ngéri. rimpel, m. karot, kisoet. ring, m. van metaal, tjintjin. rinsch, b. n. dsam, mdsam. riool, o. gót, seloeran djer kotor. rivier, vr. soengei, kali. rob, m. andjing laut. robijn, m. intan mérah. roede, vr. rotting, rötan. —, mannelijke —, boetoe, pelir. —, zweep, samboq. roeien, o. w. bedajoeng. roeiriem, m. ddjoeng. roekeloos, b. n. terldloe brdni. roem, m. lof, poedji. roemen, b. w. memoedji. roemer, m. drang kótjak. —, glas, pidla. roemrijk, b. n. kapoedjian. roep, m. seroe, penjeroewan. —, in een kwaden — staan, ber- ndma boesoeq. roepen, b. w. panggil, memanggil. —, laten —, soeroeh panggil. —, schreeuwen, beteréjaq. roer, o. kamoedi. —, blaasroer, soempitan. —, geweer, snapang, bedil. roeren, b. w. begeraq. —, omroeren, ddoeq, mengadoeq. —, de trom —, paloe genderang. roerpen, vr. tangan kamoedi. roes, m. mdboq. roest, m. tahi bessi; karat. roesten, o. w. kaloewar tahi bessi, berkarat. roet, o. drang para-para, sdwang. rog, m. ikan pari. rok, m. vrouwen—, sarong. rol, vr. cylinder, gilingan. —, lijnwaad, papier, enz.goeloeng, goeloengan; dangkdran. rollen, b. w. voort—, goeling. —, op—, goelong. rolsteen, m. bdtoe giling. rommel, m. lambaq. romp, m. lijf, bddan. rond, b. n. als een bol, boelat. —, als een schijf, boendar. — maken, békin boendar. rondachtig, b. n. boentar-boentar. ronde, vr. ronda, sambang. rondgaan, o. w. berkoeliling, ber- djdlan koeliling. rondom, bijw. koeliling. — gaan, djdlan koeliling. ronduit, bijw. troes trang. rood, b. n. mérah. -—e hond, roewam. —e loop, tjirit d&rah. roodkrijt, o. kapoer mérah. roodvonk, o. tjampak, djenglcering. roof, m. buit, rampdsan. —, van een wond, karoeping. rooi, vr. pengatoeran. rook, m. cisap. rooken, o. w. berdsap. —, b. w. tabak —, mimoem pipa. —, het rookt, dda dsap. rookerig, b. n. bebüwoe dsap. rookvleesch, o. daging dsap, dd- ging kring, ddging s&lei. rookworst, vr. gewoonlijk, sosis. room, m. kapala soesoe. roomen, b. w. room afscheppen, mengangkat kapdla soesoe. roos, vr. boenga mdwar, kembang djer mdwar. roosteren, b. w. panggang, me- manggang. rooven, b. w. rampas, merampas. —, op zee —, rampoq, merampoq. roover, m. struik—-, penjdmon, krdrnan. —, zee-—, perampoq, drang bddjaq. —, muiteling, brandal. ropij, vr. roepij ah. roskam, m. penggdroq koeda. roskammen, b. w. menggdroq koeda. rot, vr. rat, tikoes besaar. rot, b. n. boesoeq. rotachtig, b. n. boesoeq sedikit. rots, vr. kdrang, boelcit bdtoe. rotten, o. w. djddi boesoeq. rottig, b. n. boesoeq. rotting, m. — riet, rotan, — stok, tongkat rötan. rouw, m. berkdbong. rozenkrans, m. paternoster, tasbéh. rozenolie, vr. minjaq mdwar. rozijn, vr. zabib. ruchtbaar, b. n. tjdïr. rug, m. bldkang. ruggegraat, vr. toelang bldkang. ruggemerg, o. somsom toelang bldkang. rugriem, m. zie staartriem, rugstuk, o. sa-panggal ddging bldkang. ruien, o. w. toekar boeloe. ruif, vr. tampat roempoet koeda. ruig, b. n. harig, bdnjaq boeloe. —, ruw, kdsar, kdsap, kessat. ruiken, b. w. tjioem, mentjioem. o. w. bebdwoe, dda bawoenja. ruilen, b. w. wisselen, toekar, menoekar; over en weer —, toekar-menoekar. ruim, b. n. uitgestrekt, besaar, loe- was, Idpang. —, wijd, longgar. ruimte, vr. open —, kaloewasan, Idpang, legah. —, gebrek aan —, koerang tampat. ruïne, vr. karombdkan. ruit, vr. glasruit, kdtja, glas, ■—, wijnruit, aroeda. ruiter, m. drang berkoeda. —, friesche of spaansche —, brddjaq. ruiterij, m. (inl.) djdgang sékar. ruitijd, m. ma sa bertoekar boeloe, ruk, m. sintaq. rukken, o. w. menjintaq. rukwind, m. bdjoe, angingoenoeng- goenoengan, rum, m. rom, rumoer, o. roesoe, gampar. rundvleesch, o. ddging sapi. rups, vr. hoelat boeloe. rust, vr. kasendngan. —, slaap, tidor. —, in — leven, hidop dengan senang. zich ter -—e begeven, pigi ttdor. —, met — laten, membri senang. rustbank, vr. bangkoe, bdlé. rustbed, o. tampat tidor. rusteloos, b. n. tra'boléh dijam. rusten, o. w. berhènti, brènti. ■—, stil zijn, dijam. —, slapen, tidor. rustig, b. n. stil, bedaard, dijam, senang. rustkamer, vr. zie wapenkamer, ruw, b. n. grof, kdsar. —, ruig, k&sap. —, ongemanierd, koerang ddjar. —, hobbelig, lekoq-lekaq. — van stem, seraq. —,zooals sommige blaren, tamiang. — linnen, kajin kdsar. —e taal, bitjdra kdsar. ruwheid, vr. kalcasdran. ruzie, vr. perbantdhan. ruziemaker, m. perbantah. s. saai, o. zekere stof, kajin boeloe hdloes. sabbat, m. sabtoe. sabel, vr. pedang, kléwang. saffraan, m. kamkdma. sago, m. sdgoe. sajet, o. benang boeloe. salade, vr. sldda, Idlap. saladebak, m. tampat sldda. saladeolie, vr. minjaq sldda. salaris, o. gddji, oepali. salpeter, o. sinddwa. saluut, o. heil, salamat. samaar, vr. sarong. samen, bijw. bijeen, sdma-sama, bersdma-sama; — met, serta dengan. samenbinden, b. w. ikat bersdmasdma. samenbrengen, b. w. koempoel. samendoen, b. w. tjampoer. samengesteld, b. n. bersoeson. samenhang, m. perhoeboengan. samenkomen, o. w. berkoempoel, ddtang bersdma-sama. samenloop, m. pertemoewan. samenmengen, b. w. tjampoer. samenmengsel, o. tjampoeran. samenraapsel, o. bdrang poengoetan. samenrapen, bw.poengoet-poengoet. samenrollen, b. w. goelong, menggoelong. samenrukken, o. w. berkoempoel. samenscholen, o. w. berkoempoel. samenslaan, b. w. hdntam. samenspannen, o. w. bermoewafa- kat djdhat. samenspraak, vr. perkata katd-an, pertjakdpan. samenstel, o. kardngan, rantjdna. —, verband, perhoeboengan. samenstellen, b. w. kdrang, meng drang. samentrekken, b. w. berkoempoel. samenvoegen, b.w. hoeboeng, meng- hoeboeng. —, lasschen, menjamboeng. $nmenvoeging,vr.peng hoeboengan, penjamboengan. samenvoegsel, o. perhoeboengan, samboengan. samenwerken, o. w. bekardja ber- sdma-s&ma. samenwonen, o. w. berroemah sdma-sdma. samenzweerder, m. safdkatdjdhat. sandaal, vr. tjarpoe, kdsoet. sandelhout, o. kdjoe tjandana. sap, o. dj er, perah. sappeur, m. drang tambang. sappig, bn. van vruchten, ber-djer. —, een zeer —e vrucht, boewah jang dda bdnjaq djer. —, van vleesch, bdnjaq koewah sarren, b. w. oesiq, mmgoesiij. satan, m. sétan, sjéthan. saucijs, vr. sosis. saus, vr. koewah. sauskom, vr. mangkoq koewah. schaaf, vr. seroet, ketam. schaafsel, o. krullen, seroetan kajoe. schaakbord, o. papan tjator. schaakspel, o. tjator. schaakspelen, o. w. bermdjin tjator. schaakstuk, o. boewah tjator. schaal, vr. schil, koelit. —, drink —, (glas) pidila. —, betel —, poewan sirih. —, weegschaal, timbdngan, ddtjing. —, zuivere weeg—, timbdngan jang betoel. schaaltje, o. langwerpig —, bdsi. schaamdeel, o. roede, boetoe, pelir. —, vrouwelijk —, poeki. —, in het algemeen, kamaloewan. schaamrood, b. n. bera moeka. schaamte, vr. kamaloewan. schaamteloos, b. n. trdda mdloe, trdda tahoe mdloe. schaap, o. kambing wolanda. schaapsleder, o. koelit kambing. schaar, vr. menigte, kabanjdkan. schaar, vr. om te knippen, goenting. —, van een kreeft, sanggoet, sepit. schaars, bijw. djdrang, mdhal. schabrak, vr. dlas pelana. schacht, vr. bdtang. schade, vr. roegi. — lijden, kena roegi. — toebrengen, békin roegi, meroegikan. —, beschadiging, karoesdkan. schadeloosstellen, ganti roegi. schaden, o. w. djadi roegi, membri roegi. schaduw, vr. bdjang, ook verdubbeld. —, lommer, ndwoeng. schakel, vr. tjintjin ranté. schaken, bw. wegvoeren, bdwa Idri. —, ow. schaakspelen, mdjin tjdtor. schalk, m. drang djindka. schamen, w. w. (zich) mdloe. schamper, b. n. scherp, tddjam. schande, vr. mdloe, drang dimoeka. schandelijk, b. n. boesoeq, kedji. schans, vr. bèntèng, koeboe. scharen, b. w. mengatoerkan. scharnier, o. sindi. scharrelen, o. w. berdjdlan de- ngan serèt kdki. schat, m. harta. schatkist, vr. peti oewang. schatten, b. w. tdroh harga, me- nileikan. schaven, b. w. mengetam. schavot, o. tampat hoekoem. schavuit, m. bangsat, pentjoeri. schedel, m. tingk&raq. schee, vr. schede, saroeng. scheef, b. n. schuin, sèrong. scheel, b. n. djoeling. scheen, vr. haddpan betis. scheenbeen, o. toelang betis. scheerder, m. toekang tjoekoer. scheermes, o. piso tjoekoer. scheiden, b. w. tjerékan; o. w. bertjeré. scheiding, vr. pertjeréan. schel, vr. bel, lótjèng, ginta. —, schil, koelit. —, b. n. van klank, marsik. schelden, b. w. mdké, mdke'-mdké. schelen, o. w. verschillen, dda Idjin, berbe'dah. —, schorten, koerang. —, ongesteld zijn, dda sdkit. schellen, o. w. tdreq lótjèng. schelm, m. bangsat, telédor. schelp, vr. oester—, koelit tiram. —, zeeschelp, krang, bija. schemeren, o.w. kdboer, berkdboer. schenden, b. w. bederven, békin roesaq, meroesaqkan. —, niet nakomen, trdda toeroet, rombaq. schenkblad, o. doelang. schenkel, m. toelang betis. schenken, b. w. toewang. —, geven, kassih, kassih presèn. schenker, drang jang menoewang. schenking, v. het geven,pembrian. schennis, vr. salah. schep, m. een —, sa-sèndoq. schepel, o. inl —, gantang. scheppen, b. w. putten, menimba. —, met eenen lepel, menjèndoq. •—, voortbrengen, djadikan. schepper, m. gajoeng, timba, tje- boek, siboer, tjentong. Schepper, m. Chaliq. schepping, vr. kadjadi-an. schepsel, o. machloq. scheren, o.w. tjoekoer, mentjoekoer. scherm, o. afschutsel, pdgar. —, tevens kapstok, samptran. —, zonnescherm, pdjong, pdjoeng. —, van dunne bamboelatjes, keré, bidei. schermen, o. w. bermajin sindjata. scherp, b. n. tadjam. — maken, békin tadjam. —, puntig, lontjip. —, bits, bingis, tadjam. —, van kruiden, pedas. — van gezicht, mdta tadjam. —e wind, angin jang dingin. —, streng, kras. —, bijw. dengan kras. — luisteren, dengar bajiq-bdjiq. ■—, met — schieten, menèmbaq dengan pelor. scherpen, b. w. scherp maken, békin tadjam, menadjamkan. scherpzinnig, b. n. pintar, trang boedi. scherts, vr. spotternij, sindiran. schertsen, o. w. bermdjin, ber- goeroe. schets, vr. tjonto, dinah. schetsen, b. w. békin tjonto, mem- boewat dinah. scheur, vr. sowèk-an, belah. scheurbuik, vr. seridwan. scheuren, b. w. sowèq, robèq, tjdriq, tjabiq. scheutje, o. teugje, tegoq. scheutig, b. n. mild, soeka kassih, moerah hati, dermawan. schichtig, b. n. pendkoet. schielijk, b. n. la-kas, sigra. —, vlug, tjepat, lakas. schier, bijw. bijna, hampir, njdris. schieten, o.w. menèmbaq, memdnah. schiften, b. w. mentjerékan. —, o. w. van melk, pitjah. schijf, vr. schiet—, sasdran. schijn, m. glans, tjaja, trang. —, blijk, oepama. —, naar den —, pdda roepdnja. —, in — iets uitvoeren, poera- poera bekardja. —, uiterlijk, gedaante, roepa. schijnbaar, b. n. kalihatan. schijnen, o. w. bertjdja, bersinar. —, voorkomen, roepanja. schikken, b. w. mengdtoer. —, het — (eens worden), berpatoetan. schikking, vr. pengatoeran, per- atoeran. schil, vr. koelit. schild, o. prisi, tdmin. schilder, m. toekang gambar. —, verver, toekang tjat. schilderen, b. w. menoelis gambar. —, verven, taroh tjat, mentjat. kleedjes —, bdtiq, membdtiq. schilderij, vr. gambar, toeltsan. schildpad, vr. pinjoe. —, land —, koera-koera. —, o. sisiq pinjoe. schildwacht, m. skilwak,pengawal. schilfer, vr. serpi. — op het hoofd, goerap, kalamoemor. schillen, o. w. koepas, mengoepas. schim, geestverschijning, hantoe. —, schaduw, bajang-bdjang. schimmel, vr. djamoeran. schimmel, m. paard, koeda dauq. schimpen, o. w. sindir, menjindir. schink, m. pdha babi. schip, o. kapal, prahoe (prdw). schipbreuk, vr. karam. ' — lijden, kena kdram. schipbrug, vr. djambdtan prdhoe. schipper, m. djoerdgan. schitteren, o. w. bekilap, berkilatkilat; zie ook: flikkeren, blinken, enz. schoeiing, vr. ambdroh. schoeisel, o. sapdtoe, tjarpoe. schoen, m. sapdtoe, kasoet. schoenborstel, m. sikat sapdtoe. schoener, m. vaartuig, skoener. schoenmaker, m. toekang sapdtoe. schoenriem, m. tdli sapdtoe. schoensmeer, o. tlnta sapdtoe. schoffel, vr. arit, tadjaq. schokken, b. w. in een rijtuig, membanting-banting; geschokt worden, dibanting-banting. —, het gemoed, mengharoekan hdti. schommel, ajoenan, djompldngan. schommelen, o. w. bergöjang. —, b. w. wiegen, mengajoen. schonk, m. toelang besaar. schoof, vr. tkat pddi, barkas. —, dubbele —, doewaikat, gèdèng. school, vr. skóla. schoolbehoeften, m. mv. pekdkas skóla. schoon, b. n. brissïh, soetji. —, fraai, bdgoes, permei, éloq. —, helder, bening, djernéh. ■—, van ligging, tampan. schoonbroeder, m. ipar laki-ldki. schoondochter, vr. menantoe pa- rampoewan. schoonheid, vr. kabagoesan, kae'lokan. schoonmaken, b. w. békin brissih, membrissihkan. —, van groente, enz. bersijang. —, van vruchten, enz. memangkas. schoonmoeder, vr. mentoewa pa- rampoewan. schoonouders, mentoewa. schoonvader, mentoewa laki-ldki. schoonzoon, m. mantoe, menantoe. schoonzuster, ipar parampoewan. schoorsteen, m. tjórong asap. schoot, m. bocht van het onderlijf, pangkoe, riba-an. schop, m. met den voet, tendang. schop, vr. pdtjol, skop. schoppen, b. w. tendang, menendang. schor, b. n. saraq, pdraw. schorpioen, m. kaladjingking. schors, vr. koelit kajoe. schorsen, b. w. koepas koelit, memboewang koelit. —, iemand in zijn ambt —, ber- hentikan djabdtan sa-órang. schorsing, vr. stilstand, perhentidn. schort, o. voorschoot, skortje. schorten, o. w. deren, koerang. schot, o. beschot, pdgar, dinding. ■ schotel, m. piring, pinggan. —, langwerpige voor groenten, bdsi. schotvrij, b. n. onkwetsbaar, betoewah. schouder, m. pondaq, bahoe. schouderblad, o. balikat. schout, m. skót, toewan skót. schouw, vr. — ing, onderzoek, pemariksd-an. schouwburg, m. komédi. ■—, chineesche —, wdjang tjina. schouwen, b. w. parfksa, memariksa. schraag, vr. koeda-koeda. schraal, b. n. mager, koeroes. ■—, schrale wind, angin kring (sdkal). schragen, b. w. helpen, menoelong. —, stutten, toendjang, menoendjang. schram, vr. bekas gdroq. schrammen, b. w. gdroq. schrander, b. n. pintar, tjerdiq. schrapen, b. w. doorhalen, boe- noeh, hdpoeskan. schrappen, b. w. krik, kikis. —, bijeen —, koempoel. schrede, vr. djangkah, langkah. schreef, vr. streep, gdris. schreeuw, m. teréjaq. schreeuwen, b. w. beteréjaq. schreeuwend, b. n. erg, sangat. schreien, o. w. mendngis. schriel, b. n. armzalig, miskin. schrift, o. toelisan, soeratan. —, grof —, toelisan kdsar. —, fijn —, toelisan hdloes. —, schriftelijk bewijs, soerattanda tdngan. —, de heilige —, el kitab jang qoedoes. schrijfbehoeften, vr. perkdkas toelis. schrijfboek, o. boekoe toelis. schrijflessenaar, m. lessener penjoerat. schrijfpapier, o. kartas toelis. schrijfpen, vr. penna, qalam. schrijftafel, vr. me'djah toelis. schrijnwerker, m. toekang lamdri, toekang peti. schrijven, b. w. toelis, menoelis, menjoerat. schrijver, m. penoelis, penjoerat. schrik, m. kdgèt, kedjoet. schrikachtig, b. n. pendkoet. schrikkelij k, b. n. afgrij selij k, ngéri. schrikken, o. w. kena kdget, kedjoet. schrobben, b. w. gbsoq. schrobber, m. sikat. schroef, vr. skroep. schroefdraaier, m.pemoetar skroep. schroefsleutel, m. koentji skroep. schroeien, o. w. kena dngoes. schroeven, b. w. poetar skroep. schroomen, o. w. tdkoet. schroomvallig, b. n. mdloe, pendkoet, tdkoet. schub, vr. sisiq. schubbig, b. n. geschubd, berstsiq. schubvisch, m. ikanjang berstsiq. schudden, b.w. göjang, bergójang ; menggeraqkan. schuier, m. sikat, boendar. schuieren, b. w. sikat, menjikat. schuiermaker, m. toekang boendar. schuif, vr. grendel, kantjingpintoe. schuifelen, o. w. als slangen, te- lataq, menjelinap. schuiflade, vr. kótaq, sorongan. schuil, vr. in: zich — houden, semboeni diri. schuilen, o. w. bersemboeni; verscholen zijn, tersemboeni. schuilplaats, vr. tampat semboeni, semboenian. schuim, o. didih. —, op den mond, boesa, boejih, —, van kokende rijst, tadjin. —. van melk, boejih. schuimbekken, o. w. berboesa. schuimen, o. w. bedidih, berboejih. —, b. w. afschuimen, boewang boejih, boewang tadjin. schuimspaan, m. sèndoq boewang tddjin. schuin, b. n. scheef, sèrong. —, hellend, miring. schuit, vr. prdhoe, sampan. schuiven, b. w. voort—, in—, toe—, af—, sórong, menjörong. —, op zijde —, gisir, sangkap, singkap. schuld, vr. hoetang. —, misdaad, sdlah. —, aan geld, goed, enz. hoetang; — hebben, berhoetang. — belijden, mengdkoe sdlah. —, eene — op zich nemen, me- nanggoeng hoetang {sdlah). schuldbekentenis, vr. soerat hoetang ; pengakoewan sdlah. schuldeloos, b. n. soetji. schuldenaar, m. drang berhoetang. schuldig, b. n. berlioetang. —, aan misdaden, bersdlah. schuldige, m. en vr. drang bersa- luhan, drang jang s&lah. schuldvordering, vr. tdgi oetang, pioetang. schuren, b. w. gösoq, menggosoq. schurft, vr. kdrèng, koedis, koedil. schurk, m. bangsat, drang djdhat. schutsel, o. sampiran. schutsluis, vr. bandoengan, pintoe dj er. schutting, vr. pdgar. schuur, vr. goedang. —, rijst-—, loemboeng, peloeboer. schuw, b. n. pendkoet, t&koet. schuwen, b. w. tdkoet dkan. schuwheid, vr. katdkoetan. secretarie, vr. kantor sekretdris, tampat kdtib. secretaris, m. sekretdris, kdtib. sedert, voorz. saldma, derri pdda, sedja, sa. sein, o. tanda, nood—, semboejan. seinvlag, vr. bandera tanda. seizoen, o. moesim, mdsa. sekreet, o. kdkoes, djamban,perlin- doengan. sekse, vr. bangsa. sekte, vr. oemmat. selderij, vr. salddri. seltzerwater, o. djer wolanda. sennebladen, o. m. ddwoen se'na mdki. sententie, vr. kapoetoesan hoekoem. sergeant, m. serjan. sergeant-majoor, m. serjan major. servet, o. serbètta, toewdla. servies, o. rangkap, langkap (bet. eig. st el) pranggoewan, perkdkas mdkan minoem. sidderen, o. w. gometar, ketar. sieraad, o. perhijasan. sieren, b. w. menghijas, békin bagoes. sierlijk, b. n. bdgoes, e'loq. signalement, o. soerat tanda moe- ka drang. sikkel, vr. zeis, dirit, tjdroet. simpel, b. n. gila, semboeloe. —, bijw. slechts, sddja. sinaasappel, m. djeroeq mdnis. singel, m. buik —, tdli proet. sirie, m. betel, sirih. siroop, vr. djer goela. sits, vr. tjit, tjita. sjaal, vr. sjdl, tjdla, selindang. sjerp, m. i/cat pinggang. sjorren, b. w. ikat, bebat. sjouwen, o. w. pikoel, memikoel. sjouwer, m. koeli. slaaf, m. boedaq, sahaja, hatnba. slaag, m. in: — krijgen, ddpat poekoel, kenapoekoel, kenapaloe. slaags, bijw. in: — zijn, berka- lahi, berprang. slaags raken, moeldï berprang. slaan, b. en o. w. in zijne ver schillende beteekenis, als: —, met hamer, stok, poekoel, memoekoel, pdloe, memdloe. —, met de vuist, beuken, pdrap, memdrap; gdtjoh, menggotjoh; boksen, bergótjoh. —, kloppen, een pak slaag geven, gdsaq, menggdsaq ; hantam, menghantam. ■—, met het plat van sabel, liniaal, enz. pdpat, memdpat. — op een tamboerijn, tampar, menampar. — op een trom, pdloe, memdloe; hard —, titir, menitir. — met de vlakke hand op iemands rug of schouders, sepaq, menjepuq; om het oor, tampèling, menampèling. —, zachtjes, bijv.: op de borst, de deur, enz. tepoq, menepoq. —, een brug —, pdsang (memdsang) djambatan. —, op de vlucht —, Idri. —, in den wind —, tijdda ferdoeli. —, de hand aan iets —, moeldi bekardja; de laatste hand aan iets -—, mcnjoedahkan pekardjdan. —, de armen om den hals —, peloq, memeloq. —, het oog toevallig op iets —, terpandang kapdla; niet bij toeval, menandang kapdla; het oog naar boven —, menandang ka-dtas. —, met blindheid —, memboetakan. — van zeilen bij windstilte, klapperen, embat, mengembat. —, met een zweep —, memetjoet. —, met een zwaard —, parang, memdrang. —, geloof —, pertjdja. —, van eene klok, berboenji; bijv.: de klok heeft juist geslagen, lotjèng bahdroe berboenji; de klok slaat acht, djam poekoel deldpan. —, van de pols, slagader, enz. berdennjoet-dennjoet. —, dood -—, boenoeh, memboenoeh. —, in boeien —, merantékan; fig.: menambat hati. —, van het hart, berddbar. —, om insecten af te weren, kibas, mengibas. —, plat -—, van bamboe, meloepoeh. —, naar binnen—, van eene ziekte, masoq kaddlam. —, in iets —, van den bliksem, sambar, menjambar. —, bijv.: van eene deur, die iem. met geweld achter zich dichttrekt, gerintam. —, aan stukken —, zie breken. —, een doek om-—,, menjelindang. Ba dik gs, Mal.-Holl. Woordenb., 7 c dr. —, een touw om iets heen—, poental, memoental. —, achteruit of zijwaarts met de pooten — van paarden, ezels, enz., menjipaq; zulk een slag of trap, sipaq. —, touw —, memintal tdli; munt —, menrmpa oewang. slaap, m. tidor; — hebben, handaq tidor. —, verdooving vaneenig lichaamsdeel, kdsemoet-semoetan. —, van het hoofd, palipisan. slaapplaats, vr. tampat tidor, petidöran. slaaprok, vr. inlandsche, kabaja. slab, vr. otoh. slabakken, o.w. verflauwen, djddi lemas, makin koerang. slachten, b. w. pótong, memótong, semblèh, menjembléh. slag, o. soort, roepa. —, m. het geluid van iets, boenji. —, klap, poekoel. —, ongeluk, verlies, tjelaka. —, gevecht, prang. —, om de ooren, tampèling. —, zie voorts: slaan. slagader, vr. nadi, oerat nddi. slagen, o. w. djddi, beroentoeng. niet —, woeroeng, tijdda djddi. slager, m. slachter, toekang pótong sapi, pembantei. slagregen, m. hoedjang dras. slagtand, m. sioeng, taring. — van een olifant, gading. slagveld, o. tampat prang. slak, vr. sipoet. slaken, b. w. loslaten, lepaskan, kassih lepas. slang, vr. oelar. —, in de rijstvelden, oelar sdwah. —■, eener brandspuit, oelarpompa. slangebeet, m. pdtoq oelar. slangstuk, o. geschut, lilah, lèlah. slangvormig, b. n. sa-roepa oelar. 13 slank, b. n. lampei. —, dun van haar, lingar. sla-olie, vr. minjaq slada. slap, b. n. kendor. —, zwak, lemas. —, zacht, lembèq. slapeloos, b. n. trdda bisa tidor, trdda tidor, djdga. slapen, o. w. tidor. —, van vorsten, berddoe. —-, van den geringen man, poelas. —, gerust -—, tidor sedap. —, lang —, tidor lama. —, bij elkander —, tidor ber- sdma-sdma. —, van ledematen, kasemoet-semoetan. slaper, m. órang tidor, penidor. —, (fig.) órang malas. slaperig, b. n. mengantoeq, lena, rdlip. — zijn van de oogen, drip. slapjes, bijw. plan-plan. slavernij, vr. hal boedaq, per- hambd-an. slavin, vr. boedaq parampoewan, sahdja. slazaad, o. bidji sldda. slecht, b. n. snood, djahat, boe- soeq, kedji. —, ontuchtig, toejoel, soendal. slechten, b. w. békin rdta, meratdkan. —, afbreken, merombaq ; geslecht, rombaq. slechts, bijw. sddja, tjoemah. slede, vr. penggiritan. sleep, m. slip, pantjoeng. sleeptouw, o. tali toenda; op — nemen, menoenda. sleetsch, b. n. lakas bekin roesaq. slenteren, o.w. rond—, melimbang. slepen, b. w. sèrrèt; o. w. tersèrrèt. ■—, boegseeren, toenda. slet, vr. lonté, parampoewan djdlang. sleuf, vr. aloeran, aloer. sleutel, m. koentji, dnaq koentji. sleutelgat, o. lóbang dnaq koentji. sleutelring, m. tjintjin dnaq koetji. slib, vr. loempoer. slibberig, b. n. slijkerig, bètjèq. slieren, b. w. sèrrèt. slijk, o. loempoer, bètjèq. slijm, o. thdm, réak. slijmkwaal, vr. penjdkit tham. slijpen, b. w. góssoq, dsah, meng- gösoq, mengdsah. —, een zwaard —, mengdsah pedang. —, glas —, mengoepam kdtja. slij per, m.toekang gbssoq,pengdsah. slijping, v. penggbsokan, pengasahan. slijpplank, vr. gaboes, pdpan pengasah. slijpsteen, m. bdtoe pengasah. slijten, o. w. djddi roesaq. —, verkoopen, djoewal, djdgal. —, overgaan, hilang, laloe. slikken, b. w. telan, menelan. slim, b. n. loos, tjerdiq. ■—, moeilijk, soekar, soesah. slinger, m. werp—, ali-dli, oemban. —, van een uurwerk, boewdjan. slingeren, o. w. bergöjang, berajoen. —, met de armen, berlinggang. —, van een beschonkene, hoejong ambong. slinken, o. w. van groente bij 't koken, soesoet, letjoeh. —, minderen van eene schuld, van den buik, enz., soesoet. slinks, b. n. ondeugend, djahat. slip, vr. poentja. slippen, o. w. loetjoet; Idrat (scheepsterm). slobberen, b. w. iroep, mengiroep. slobbering, vr. pengiroepan. sloep, vr. skoitji, sampan. slof, b. n. mdlas, lalei. slof, ru. pantoffel, tjenèlla. sloffen, o. w. mengtrit kaki. ■—, achteloos zijn, ddamdlas, lalei. slok, m.teug,tegoq ; een—, sategoq. slokdarm, m. korongkoengan. slokje, o. borrel, sópi. slokken, b. w. telan, menelan. slons, vr. parampoewan kbtor. sloop, vr. oelas, sdrong. sloopen, b. w. bongkar, rombaq. slooplinnen, o. kdjin sdrong. sloot, vr. selokkan, kali, pdrit. slordig, b. n. tijada tjeremat. slorp, m. teug, tegoq. slorpen, b. w. troep, mengiroep. slorping, vr. pengiroepan. slot, o. koentji, iboe koentji. — van een geweer, ddpoer bedil, pitjoe. —, einde, pengabisan. slotenmaker, m. toekang koentji. sluier, m. selindang, kaloebong. sluieren, b. w. paké selindang, ber selindang. sluik, b. n. van haar, kedjoer. sluiken, b. w. bdwa bdrang glap, melarikan béja. sluimeren, o. w. mengantoeq. sluiphoek, m. tampat semboeni. sluis, vr. bandoengan. sluisdeur, vr. pintoe djer. sluiswachter, m. djoeroe bandoengan. sluiten, b. w. zie toedoen. —, passen, bajiq, Idjiq. sluitmand, m. bdkoel koentji, karpèq. slurpen, b. w. troep, mengiroep. sluw, b. n. tjerdiq. smaad, m. hoon, tjela, mdloe. smaak, m. rdsa. —, zintuig, perasd-an lidah. —, mode, tjdra, adat. smaakvol, b. n. bagoes, permei. smachten, o. w. ingin, rindoe. — van honger, lapar sakdli. smaden, b. w. kardja mdloe, men- tjelahkan. smak, m. boenji, tjampaq. smakelijk, b. n. ènnaq, sedap. smakeloos, b. n. laf, tdwar. smaken, b. w. rdsa, merdsa. —, proeven, tjóba. smakken, b. w. membanting. smal, b. n. klein, ketjil. —, niet breed, trdda lébar. —, eng, sesaq, sempit. —, te —, koerang lébar. smaragd, in. djamroed. smart, vr. pijn, sdkit. —, leedwezen, sdjang. —, hartzeer, soesah hdti. smarten, o. w. smart veroorzaken, békin sdkit, mendoeka-tjitdkan. smeden, b. w. poekoel bessi. —, aan elkander —, samboeng, menjamboeng. smederij, vr. tampat toekang bessi. smeeken, b. w. mtnta, meminta; póhon, memöhon. smeekschrift, o.soeratpermintd-an. smeer, o, lemaq. smeersel, o. vet, gemoq. —, zalf, palet. smelten, o. w. antjoer; meldboer. smelten, b. w. koken, antjoerkan, masaq, tin —, mdsaq timah. smeren, b. w. bestrijken, gbssoq, menggbssoq, sdpoe, menjapoe. —, bemorsen, békin kbtor. —, boter op het brood —, tdroh mantéga, memboeboeh mantéga. —, iemand de ribben —, memaloe dengan rótan. smerig, b. n. vuil, kbtor, tjdmar. smet, vr. schandvlek, paroet. —, zedelijke —, tjeld. smetten, b. w. békin kbtor, —, o. w. bij kinderen, sdrap. smeulen, o. w. mdlap. smid, m. toekang bessi. smijten, b. w. limpar, melimpar. 13* smokkelen, b.wMwa barang glap. smoordronken, b. n. mdboqsakdli. smoorheet, b. n. pdnas sakdli. smoorlijk, bijw. sangat. smoren, o. w. mati lemas. —, stoven, toemis, menoemis. smullen, o. w. makan ènnaq. snaar, vr. metalen draad, kaïvat. —, van darmen, tali. gij moet die — niet aanroeren, dj dn (jan bitjdra derri itoe. snakken, o. w. kdpèngin, kdngan, —, fig. ingin, rindoe. snapachtig, b. n. soeka bitjdra. snaphaan, m. snapang, bedil. snappen, o. w. vatten, tangkap, menangkap. snapper, m. moeloet ganggoe. snaps, m. borrel, sópi. snater, m. moeloet. snateren, o. w. tjoera, belitar. snavel, m. tjötjot, tjbtoq, pdroh. sneb, vr. van vaartuigen, djoeng- goer prdhoe. snede, vr. stuk, pótong, panggal. —, moot, hiris. —, een — brood, sa-pótong róti. —, fatsoen, tjonto. snedig, b. n. schrander, tjerdiq. —, gepast, pdtoet. —, juist, helder, trang, betoel. ■—, een — antwoord, sdhoetan tadjam. snel, b. n. Iddjoe; tjepat, lakas, tingkas. snellen, o. w. djdlan lakas, ber- Idri-larian. snerpend, b. n. sdngat, terldloe dmat. snert, vr. sop matros (boewah kdtjang). sneuvelen, o. w. m&tiddlamprang. snibbig, b. n. bingis, tadjam. snijden, b. w. pótong, memotong ; panggal, memanggal. —, vleesch —, pótong daging. —, visch —, hiris ikan. —, brood —, pótong (panggal) róti. —, tabak —, hiris tambakoe. ■—, in tweeën —, panggal (pótong) doewa. —, het haar —, goenting ramboet. snijder, m. kleermaker, zie aldaar, snijding, vr. in de ingewanden, sdkit proet, moelas. snijwerk, o. oekiran. snik, m. sedoe, sedan. —, jongste —, nafas jang dchir. snip, vr. watervogel, boerong blèket. ■—, bitse vrouw, parampoewan bingis. snipper, m. goentingan, rantingan. snoeien, b. w. meranting, merantjoeng. snoeimes, o. drit, piso peranting. snoeisel, o. rantingan. snoepen, b. w. Jcoedap-koedap, ook: snoepachtig. snoer, o. tali, oetas. snoeren, b. w. oetas, mengoetas. ■—, binden, tkat, mengikat. —, vereenigen, mengoeboeng, hoeboeng. snoeven, o. w. kótjaq, moeloet besaar. snood, b. n. djdhat, doerdjana. snoodaard, m. bangsat, órang djdhat. snorken, o. w. menggoroq, men- dangkoer. snorren, o. w. berdangong. snot, o. ingoes. snotteren, o. w. beringoes. —, schreien, menangis. snuffelen, o. w. tjioem, mentjioem. —, navorschen, tjdri, mentjdri. snuif, vr. tambakoe hidoeng. snuisterij, vr. segalla roepapemajinan, bdrang ketjiq-mengetjiq. snuit, m. boeldié, djoenggoer. snuiten, b. w. den neus —, sangkan htdoeng ,memboewang ingoes. —, eene kaars —, goenting lilin, goenting dian. snuitsel, o. g oentingan lilin (dian). snuiven, b.w. snuiftabak—,pdké tambdkoe hidoeng. sober, b. n. matig, berpantang. —, armoedig, miskin. soep, vr. sop, koewah, kaldoe. —, groente —, sop sdjor. —, hoender—, sop ajam. soes, vr. gebak, kwé soes, soes. soesen, o. w. bingoeng. sok, vr. kós ketjil, sarong kaki. soldaat, m. soldadoe. soldeersel, o. pidjar, tingkal. soldeeren, b. w. patri, memdtri. soldij, vr. gddji. sollen, b. w. göjang. som, vr. djoemlah, bebrapa. somber, b. n. glap, koerang trang. ■— van gemoed, soesah hdti. sommig, b. n. bdrang. somtijds, bijw. sring-sring, ter- kadang-kddang. —, voegw. wellicht, barang-kdli. soort, vr. roepa, djenis, bagei. soortgelijk, b. n. bagitoe roepa. sop, o. koewah, djer. —, bouillon, kaldoe. soppen, b. w. tjeloep, mentjeloep. sorteeren, b. w. piléh, memiléh. souverein, m. jang dipertoewan. spaak, vr. hand—, pengongkïl. — van een wiel, dnaq röda. spaander, m. bilah, tdtal. spaansch, b. n. spanjol. —e peper, tjdbé. —e peper, zeer sterk, tjdbé séthan. spaarpot, m. tjelèngan, tampat simpan wang, tdboeng. spaarzaam, b. n. tdhoe simpan doewit; zie zuinig. spade, vr. patjol, penggdli. —schop, tjop. spade, bijw. laat, lat, bonqsoe. civ\o /" —e koffie, kópi pekat. sterken, b. w. békin qoewat. sterkte, vr. qoewat. —, getal —, kabanjdkan. sterkwater, o. ajer kras. sterrelicht, o. trang bintang. sterrenhemel,m. langit berbintang. sterveling, m. en vr. manoesija. sterven, o. w. mati, mening gal. stervensuur, o. adjal, koetika mati. steun, m. pesèndèran. steunen, o. w. besèndèr. stevel, m. stiwel. steven, m. Jialoewan, djoenggoer. stevenen, o. w. berldjar menoedjoe. stevig, b n. qoewat, tegoh, kras. stichten, b. w, békin, boewat, mem- ooewat. stichting, vr. pemboewatan. stiefbroeder, m. soeddra tiri. stiefkind, o. dnaq tiri. stiefmoeder, vr. md tiri. stiefvader, m. bdpa tiri. stiefzuster, vr. soeddra tiri. stier, m. sdpi la-ldki, sapi djantan. —, wilde —, bantèng. stift, graveerstift, bessipengoekir. —, punt, hoedjong. stijf, b. n. hard, kras. —, onbuigzaam, kdkoe. —, gestold, bekoe. — maken, békin kdkoe. stijfhoofd, o. stijfkop, m. en vr. kapala kras. stijfhoofdig, b. n. kras, tegar. stijfsel, o. kandji. stijgbeugel, m. sanggoerdi. — riem, tdli sangoerdi. stijgen, o. w. najiq. —, van het paard, toeroen derri- dtas koeda. stijl, m. pilaar, tiang. —, manier, tjdra. stijven, b. w. stijfmaken, békin kdkoe. —, met stijfsel, taroh kandji, memboeboeh kandji. —, in het kwaad, menagarkan, békin lebéh djdhat. stikdonker, b. n. glap sakdli, glap golita. stikken, o. w. mati lemas. stikken, b. w. met een naald, soedji. stikvol, b.n. penoeh sakdli, penoeh sesaq. stil, b. n. zonder beweging, dijam. —, als stilstaand water, tenang. —, van den wind, mati. —, eenzaam, soetji. stillen, o. w. djddi dijam, tedoh. —, b.w. békin dijam, mendij amkan. stilletjes, bijw. pldhan-pldhan. stilstaan, berhènti, brènti. stilstand, m. perhèntian. stilte, bijw. in —■, dengan diam. —, de — (kalmte) der zee, te- doehnja laut. stilzwijgen, o. kadijdman. —, het — opleggen, soeroh dijam. stinken, o. w. bebdwoe boesoeq. —, als visch, bokkepis, dmis. —, uit den mond, napas boesoeq. stinkend, bn.jang bebdwoeboesoeq. —, een — ei, telor boesoeq. stinkerd, m. örang boesoeq namdnja. stinkrat, tjeroeroet, tikoes boesoeq. stip, vr. titiq. stippen, b. w. soppen, tjeloep, mentjeloep. stipt, b. n. betoel. stiptheid, vr. kabetoelan. stoeien, o. w. mdjin-majin. stoel, m. karossi, korsi. —, rotting —, karossi rótan. —, van planten, rompoen, boeloeh. stoelenmaker, m. toekang karossi. stoelenmatje, o. tikar karossi. stoelgang, m. boewang djer. stoelkussen, o. bantal karossi. stoep, vr. tangga galderij. stoet, m. gevolg, órang pengiring. stof, vr. doek, weefsel, kdjin. —, o. poeder, hdboe, leboe, doeli. —, fijn —, loemat. —, etter, nanah. stoffen, b. w. afstoffen, sdpoe, menjdpoe. stoffer, m. om te stoffen, sasdpoe. stofgoud, o. mds pdsir (oerei). stofregen, m. gerimis. stofzand, o. pdsir hdloes. stok, m. wandelstok, tongkat. stoken, b. w. békin dpi, mengoe- paq dpi. stokkerig, b. n. mdgel. stokoud, b. n. toewah sakdli. stokstijf, b. n. kdkoe sakdli. stokvisch, m. ikan kdjoe. stollen, djddi bekoe, djadi kental. stolp, vr. toedong, penjoengkoep. ■—,glazen stolp, toedong kdtja,stolp. stom, b. n. bisoe, keloe. —, dom, bódöh. stommelen, o. w. békin roesoe. stommerik, m. órang bódöh. stomp, b. n. bot, toempoel, koerang tddjam. — van begrip, bódöh. stomp, vr. van lichaamsdeelen, koedoeng. stompen, b. w. stomp maken, békin toempoel. —, eenen stomp geven, toemboeq, menoemboeq, tindjoe, menindjoe. stond, m. tijdstip, koetika. —, uur, djam. stool, vr. overkleed van priesters, djoebbat. stoom, m. hawap, asap. stoomboot, vr. kdpal asap. stoornis, vr. ganggoe. stoot, m. toemboeq, toelaq. stooten, b. w. toemboeq, menoemboeq. —, duwen, toelaq, menoelaq. —, met de hoornen, menandoeq. —, ergens tegenaan —, toebroeq. stop, vr. prop, soempal, prop, soembat. — in een kleed, djeroemdtan, tisi. stopgaren, o. benang tisikan. stopnaald, vr. djaroem tisiq. stoppen, b. w. toemaken, toetoep, menoetoep. —, een gat in de kleeren —, tisiq, djeroemat. —, een gat —, toetoep lóbang. —, een kous —, tisiq kös. —, in den zak —, karongkan. —, met stopverf —, tdroh doempoel. —, eene pijp —, isi pipa. —, vol —, békin penoeh. —, in —, mdsoqkan. stopverf, vr. doempoel, gdla-gdla. storen, b. w. ganggoe, menggangoe. —, zich aan iets —, perdoeli. —, zich aan niets —, trd perdoeli. storm, m. dngin riboet. —, windvlaag, bajoe. stormachtig, b. n. beriboet. stormen, o. w. dda riboet. —, storm loopen, langgar, me- langgar. stortbad, o. penjirdman. storten, b. w. uitstorten, tjoetjoer. —, laten vallen, toempah. —, van het paard —, djdtoh derri atas koeda. —, in het ongeluk —, membinasdkan. —, tranen —, berhamboeran. stortregen, . hoedjan dras. stotteren, o. w. g&gap. stout, b. n. koen, brdni. —, van kinderen, ndkal. stoven, b. w. spijzen —, setöp, toemis, menoemis. straal, m. sinar, Ij aha ja. straat, vr. weg, djdlan. —, zeeëngte, selat, sdlat. straf, b. n. streng, kras. —, norsch, bingis. straf, vr. siksa, hoekoem. strafbaar, b. n. pdtoet disiksa. straffen, b. w. kassih siksa, hoe- koemkan, siksdkan. strafplaats, vr. tampat hoekoem. strafwet, vr. hoekoem siksa. strak, b. n. gespannen, kintjang. -— aanzien, pandang dengan sengddja. straks, bijw. onverwijld,sebantaar. —, zoo even, tddi, bdroe tadi. stralen, o. w. berpantjar, bersinar. stram, b. n. kdkoe. strand, o. pantei, pasisir. stranden, o. w. schipbreuk lijden, dampar, kdram; gestrand, terdampar. streek, vr. streep, garis, bdris. —, oord, tampat. —, kompas—, wind—, mata. streelen, b. w. vleien, boedjoeq. ■—, liefkozen, boedjoeq, baléj. streep, vr. bdris, garis. —, op de huid van sommige dieren, belang. —, stof met strepen, kdjin ginggang. strekken, b. w. rekken, regang, meregang. —, o. w. dienen, bajiq akan, ber- goena akan. —, toereikend zijn, tjoekoep. strekking, vr. doel, maqtsoed. stremmen, o. w. djadi bekoe. —, belemmeren, tegahkan. streng, b. n. stipt, kras, betoel. streng, vr. ikat, toekal. strengelen, b. w. pintal, memintal. strepen, b. w. gdris, menggdris. streven, o. w. tjóba, tjóba dapat. stribbelen, o. w. berbantah. striem, vr. bekas poekoel. strijd, m. prang. strijden, o. w. berprang. —, verschillen, berlajinan. —, handgemeen zijn, berkalahi. strijken, b. w. inwrijven, gosoq. —, linnen —, strika. —, doen dalen, kassih toeron, toe- roenkan. —, met iets —, sapoe dengan. —, het zeil —, toeroenkan Idjar. strijkster, vr. toekang strilca. strijkijzer, o. bessi strika. strik, vr. voor vogels, djirat. —, knoop, lis, simpoelan. strikken, o. w. djirat, simpoel. strikt, b. n. nauwkeurig, betoel. stroef, b. n. kintjang. —, norsch, bingis, mdsam. —, een —• gelaat, moeka mdsam. stronk, m. struik, bdtang. stront, m. tahi, beraq. stroo, o. merang, djarami. stroobos, m. ikat merang. strooien, b. w. hamb oer, meng hamboer. ■—,laten vallen, kassih djdtoh,sijar. stroom, m. haroes. —, sterke afstrooming, banjir. stroomat, vr. kddjang. stroomen, o. w. ngdlir, mengalir. —, naar zee —, milir. stroop, vr. djer goela, setroop. stroopen, b. w. villen, koepas. —, rooven, rampas. strooppot, m. tampat djer goela. strop, m. djirat. strot, m. korongkoengan. struif, vr. dddar telor, kwé telor. struik, m. póhon ketjil, pókok. struikelen, o. w. hampir djdtoh, tersangkoq. struikroover, m. penjdmon. student, m. moerid, pelddjar. studeeren, o. w. belddjar. studie, vr. peladjaran. stug, b. n. tegar, kakoe. stuifzand, o. pasir haboe. stuip, vr. sdwan, sdwan kdkoe. stuit, vr. boentoet. stuitbeen, o. toelang boentoet. stuiten, b. w. tegenhouden, td- hankan, menahankan. —, op iets — (bij 't graven), sddang. ■—, een schip in zijne vaart —, tdhankan kapal. —, o. w. tegen iets —, tebentoes, sontoh. ■—, terugstuiten, kalintjat, gdlintjdtan. stuiven, o. w. berddboe, terbang. stuiver, m. vijf cent, sa-tèngah wang, lima sent. stuk, o. pötong. —, kanon, marijam. —, muziekstuk, rdgam lagoe. stulp, vr. hut, pondoq. stumper, m. órang kaséhan. —, dommerik, órang bódöh. sturen, b. w. zenden, ktrim. —, iemand zenden, soeroeh. —, een schip sturen, pègang kamoedi kapal. stut, m. kdjoe toendjang, sökong. stutten, b. w. toendjang, menjókong. —, de te korte poot eener tafel, enz., gandjil, menggandjil. stuur, o. roer, kamoedi. —, over —, koesoet. stuurboord, o. sablah kdnan. stuurman, m. striman, djoeroe ■moedi. stuursch, b. n. bingis, mdsam. stuwen, b. w. stevig laden, moewat kintjang, memadatin, B. M. suf, b. n. bingoeng. suiker, vr. uit suikerriet, goela. —, van den arênboom, goela djawah. suikerboom, m. póhon aren. suikeren, b. w. tdroh goela. suikergebak, o. koewé goela. suikermolen, penggilingan teboe. suikerpot, m. tampat goela. suikerriet, o. teboe. suizebollen, o. w. djddi poesing kapdla. sukkelen, o. w. traag zijn, malas kar dj a. —, dikwerf ziek zijn, sring-sring sdkit, sampoe. —, langzaam gaan, djalan planplan. sul, m. órang bódöh, órang bdtjoel. sulfer, vr. zwavel, balirang. sullen, o. w. plèssèt, meloeloer. sultan, m. soelthan. sussen, o. w. in slaap —, kassih tidor anaq, mengolit. —, stillen, dijam, békin dijam. T. taai, b. n. buigzaam, lemboet, liat. —, stokkerig, oelid, magel. — leder, koelit kras. —, een — takje, tjabang lemboet. —, een — mensch, órang koewat. taaiheid, vr. sterkte, koewat. ■—, gierigheid, kikiran. taak, vr. pekardjd-an jang tentoe, toegas. taal, vr. bahdsa, bdsa. taalfout, vr. sdlah bahdsa. taankleur, vr. me'rah toewah. tabak, m. tambdkoe. tabakasch, vr. haboe tambdkoe. tabaksblad, o. ddwon tambdkoe. tabaksdoos, vr. tampat tambdkoe. tabakskistje, o. peti tambakoe. tabaksloods, vr. goedang tambakoe. tabakspijp, vr. pipa tambdkoe. tabakspruim, vr. soesoer, sempal. tabouret, m. karossi piano. tachtig, telw. deldpan poeloeh. taf, o. taftah. tafel, vr. médjah. — dekken, toetoep médjah. —, ronde —, médjah boendar. —, aan — zitten, doedoeq di médjah. tafelblad, o. ddwon médjah. tafelen, o. w. doedoeq mdkan. tafelgoed, o. tapelak sama serbètta. tafellaken, o. tapelak, kdjin hamparan. tafelservies, o. perkdkas médjah. tafeltje, o. kenaap, médjah ketjil. tafereel, o. pigoera. —, verhaal, tjerita. tak, m. tjabang. takel, m. èrètan, kallak, talioelang. takkebos, m. tkat kdjoe, barkas tjabang. talent, o. aqal, boedi. talie, vr. tali, zie takel. taling, m. blibis, itiq ajer. talisman, m. djimat. talloos, b. n. tra bóléh di Mtoeng. talmen, o. w. berlambat-lambat. talmer, o. pemdlas, pelambat. talrijk, b. n. bdnjaq, amat bdnjaq. tam, b. n. djlnaq. tamarinde, vr. asam djdwa. tamarindeboom, m. póhon dsam djdwa. tamboer, m. tamboer. tamelijk, b. n. sedang. tand, m. gigi. —, één —, gigi sa-batoe. —, oog—, gigi asoe, sioeng. —, hoek—, gigi dsoe. — in een rad, gigi djantra. —, op de —en knarsen, mengdrtakan gigi, berkeroet keroet gigi. —, de —en laten zien, toendjoeq moeka. —, met lange —en eten, bosen. —, vóór —, gigijang di haddpan. —en krijgen, toemboeh gigi. tandborstel, m. sikat gigi. tandeloos, b. n. trdda bergtgi. tandengeknars, o. kartaq gigi. tandmeester, m. doekoen gigi. tandpijn, vr. sdkit gigi. tandpoeder, vr. öbat gigi. tandvleesch, o. ddging gigi, goesi. tanen, o. w. duister worden, djd- di glap, soeram. tang, vr. sepit, penjepit. tangetje, o. sepit ketjil. —, baard —, angkop. tap, m. tjèrèt. tapijt, o. permaddni. tappen, b. w. mentjeret, sdlin. —, drank verkoopen, djoewal söpi, djoewal draq. taptoe, vr. taptoe. tarten, b. w. tentang, antjam. tarwe, vr. gendoem. —, turksche —, djagong. tarwemeel, o. tepoeng gendoem. tasch, vr. buidel, kandoeng,poendi. tastbaar, b. n. duidelijk, njdta, tentoe, trang. tasten, b. w. rdba, meraba. —, in het donker rond —, rdba- rdba di glap. taxateur, jarig nilei, penilei. te voorz, en voegw. di, terldloe, dengan, akan, kira-kira, betoel. — groot, terldloe besaar. — weinig, terldloe sedikit. — Buitenzorg, di negri Bógbr. — samen, sdma-sdma. — voren, doeloe. — avond of morgen, kira-kira pdgi atau petang. — vijf uur, poekoel lima betoel. teeder, b. n. zwak, lemas. —, zacht, lemboet. —, fijn, hdloes. teef, vr. andjing parampoewan. teeken, o. tanda bekas. teekenaar, m. penoelis gambar. teekenboek, o. soerat gambar. teekenen, b. w. afbeelden, békin pigoera, menoelis, nienggambar. ■—, onder—, taroh tanda tdngan. —, onder— met een kruisje, tdroh kdki ajam. teekening, vr. pigoera, gambar. —, hand—, tanda tangan. teekenkrijt, kapoer toelis gambar. teelbal, m. boewah pelèr. teeldeelen, o. m. kamaloewan. teellid, o. boetoe. teelt, vr. ras, dtsal. — van groente, tanaman sdjor- sdjoeran. teen, m. toon, djari kdki. —, op de —en loopen, djïndjing. —, vr. twijg, tjdbang, ranting. teer, o. tèr, gala-gala lemboet; kool—, beldkin. teerkwast, m. sikat tèr, köwas tèr. teerpot, m. tampat tèr. tegel, m. bdta, bdtoe koesta. tegen, voorz. di, pdda, dekat, ham- pir, lawan, ka. tegenbevel, o.' Idjin pdrintah. tegendeel, o. Idjin sakali, lajinnja. tegengaan, b.w. verbieden, Idrang. —, te gemoet gaan, pigi ketemoe. tegengift, o. pendwar. tegenhouden, b.w. tdhan,menahan. tegenkanten, o.w. lawan, meidivan. tegenkanting, vr. pelawanan. tegenkomen, o.w. bertemoe dengan. tegenloopen, o. w. pigi ketemoe. —, niet gelukken, trdda djddi. tegenover, voorz. aan de overzijde, di sabrang, tentang. tegenpartij, vr. lawan, sdtroe. tegenpraten, b. w. berbantah. tegenspartelen, o. w. meldwan. tegenspoed, m. oentoeng mdlang. tegenspraak, vr. Idjin bitjdra. tegenstaan, o. w. meldwan. —, walgen, bósèn, djemoe. tegenstand, m. pelawanan. tegenstreven, b.w. lawan,meldwan. tegenstrijdig, b. n. berlajtnan. tegenvallen, o. w. trdda djddi, woeroeng. tegenweer, vr. pelawanan. tegenwerken, b. w. kardja meldwan. tegenwind, angin derri haloewan. tegenwoordig, b.n. aanwezig, ada. —, van tijd sprekende, sakdrang int. tegenwoordigheid, vr. haddpan. tegenzijde, vr. sdblah, sabldhnja. tegenzin, m. djemoe, segan. —, eenen — hebben, trdda soeka. tel, o. het tellen, hitoengan, bilangan. telegraaf, in. (het gebouw), ge- dong soerat panah. telegram, m. soerat panah. telen, b. w. berdnaq. teleurstellen, b. w. perdajdkan, majin bódoh, ketjiwa, B. M. telgen, vr. meerv. anaqanaq. telganger, m. koeda hadéan. telkens, bijw. sdban-saban kdli tellen, b. w. bilang, hitoeng. telling, vr. bildngan. temet,, bijw. altemet, bdrang kdli. temen,o.w.bitjdraplan-plansddja. temmen, b. w. békin djinaq. tempel, m. Mohamedaansche, mis- sigit, mesdjid. —, Chineesche —, klinting. —, Christen —, grédja. temperen, b. w. tdhan, mendhan. —, ijzer —, sepoeh bessi. ten, voorz. di, pdda, akan. — huize, di roemah. — westen, di sablah bdrat. — dienste, akan goendnja. —, bijw. — eerste, pertdma, pada pertdma. — koste, atas belandja. —zij, voegw. meldjinkan. —gevolge, derri sebab. — tijde, pdda mdsa, tatkala. — overstaan, dihaddpan. tenger, b. n. slank, ramping. —, fijn, hdloes. tenietdoen, b. w. vernietigen, menijadakan. tent, vr. tèndah. —, kraam, warong. tentoonstellen, b. w. kassih llhat, perlihatkan. tenware, voegw. mslinkan, soekat. tepel, m. mdta soesoe. ter, voorz. di, akan, dengan, pdda. — zijde, di sablah. — eere, akan hormat. — handstellen, kassih di tdngan. —- harte nemen, djaga bajiq-bdjiq. teren, b. w. tdroh tèr. tergen, b. w. oesiq, mengoesiq. —, kwellen, plagen, ganggoe. tering, vr. hela seni, sakit tjerna. term, m. perkatd-an. —, tijdvak, waqtoe. —, bepaling, katentoewan. termijn, m. waqtoe jang tentoe. — van betaling, tempo pembajdran, angsoeran. ternen, b. w. los —, boeka pen- djahitan, meretas. terpentijn, m. tharmontin. terstond, bijw. sabantaar, sintaq. terug, bijw. weder, kombali. —, achterwaarts, moendoer, ka- bldkang. terugbegeven, w. w. poelang. terugblijven, tinggal di blakang. terugbrengen, b.w. bawa kombdli. terugdeinzen, o. w. moendoer. terugeischen, b.w. minta kombdli. teruggaan, o. w. moendoer, bdliq. teruggave, vr. kassih kombdli. teruggeven, b. w. kassih kombali. terughouden, b. w. tdhankan. terugjagen, b. w. wegjagen, oesir. terugkeeren, o. w. poelang, bdliq. terugkomen, o.w. ddtang kombdli. terugroepen, b.w.panggil kombdli. terugtocht, poelang, hal moendoer. terugtrekken, o. w. moendoer. —, naar zich toe trekken, tdriq kombdli. —, eene belofte intrekken, moengkir. terugvragen, b. w. minta tarima kombdli. terugzenden, b. w. kirim kombdli. —, iemand —, soeroh poelang. terwijl, voegw. sedang, sa-ldgi, ddlam, ddlarn antdra, tèngah. test, vr. angglo. testament, o. wasijat, tèstdmèn. —, zij n — maken, békin tèstdmèn. —, het Oude —, soerat perdjan- dji-an Idma. —, het Nieuwe —, soerat per- djandji-an bdroe. teug, vr. dronk, slok, tegoq. teugel, m. torn, tali kang. tevens, bijw. ook, djoega, serta. —, ook op dit tijdstip, koetika itoe djoega. tevreden, b. n. senang, senang hdti, soeka hati. thans, bijw. sakdrang. thee, vr. thèh. theeblad, o. presenteerblad, td- lam, bakki, doelang. —, het blad der theeplant, da- won thèh. theegoed, o. pekdkas thèh. theeketel, m. kèttel djer thèh. theekopje, o. mangkoq thèh. theepot, m. tdmpat koekoes thèh. tichel, m. bdtoe bdkar. tichelbakkerij, vr. lijo. tien, telw. poeloeh, sapoeloeh. tiende, b. n. ka-sapoeloeh. —, een —, '/I0, sa-per-sapoeloeh. tiendehalf, b.n. sembilan satèngah, sapoeloeh koerang sa-tèngah. tiendubbel, b. n. sapoeloeh kdli. tiental, o. bilangan sapoeloeh. tier, vr. groei, toemboehan. tieren, o. w. soeboer, toemboeh. —, razen, roesoe, gégèr. tijd, m. tèmpó, kdla, masa, waqtoe. —, tijdstip, koetika. tijdelijk, b. n. waqtoe jang tentoe. tijdgebrek, o. trada sampat. tijdig, bijw. spoedig, lakas. —, vroeg, siang-siang. tijding, vr. kdbar, warta, brita. tijdschrift, dagblad, soerat kdbar; soerat lélang(\ an verkoopingen). tijdsverloop, o. lama. tijger, m. mdtjan, harimaw. tijgerhuid, m. koelit mdtjan. tijgerhol, o. tampat mdtjan. tik, m. ketoq, tdpoq. —, klap, tampèling. tikken, o.w. ketoq, tdpoq, mendpoq. tilbury, vr. bèndi. tillen, b. w. angkat, mengangkat. timmeren, kardja, békin, boewat, menoekang. timmerman, m. toekang kajoe. tin, o. timah poetih. tinerts, m. tdnah timah. tinmijn, vr. kolong; loembong timah. tinnegieter, m. toekang timah. tint, vr. kleur, warna. — van het gelaat, djer moeka. tip, m. punt, hoedjong. —je van het oor, tjoeping. tippen, b. w. pótong, hoedjoeng, ranting. tiran, m. drang jang aniaja. tirannij, vr. verdrukking, aniaja. titel, m. geldr, ndma. — van een boek, aldmat kitab. — van een geschrift, aldmat soerat. tjilpen, o. w. tjitjit, mentjitjit. tobbe, vr. pdsoe, sangkoe. toch, voegw. djoega. toch, ja —, zekerlijk, soenggoeh. tocht, m. angin, dngin penjdkit. —, reis, perdjaldnan, pigi. tochtgenoot, m. teman di djdlan. tochtig, b. n. peranginan. toe, voorz. sampé. •—, tot hier —, sampé di sini. —, bijw. gesloten, toetoep, tertoetoep. —, de deur is — ptntoe dda ter- koentji. toebehooren, o. w. poenja. —, o. perkdkas, bdrang-bdrang. toebereiden, b. w. békin sadija, sadijakan, menjadijakan. toeblijven, o. w. iinggal tertoetoep. toebrengen, b. w. bdwa sdma. schade -—, békin roegi, meroegikan. —, bijdragen, toeloeng, menoelong. toedoen, b. w. toetop, menoetoep. —, o. p er toeloeng an. toeëigenen, b. w. ambil bdrang drang lajin. toegang, m. boléh mdsoq. toegenegenheid, vr. pengaséhan. toegespen, bw. toeloep sdma gèspèr. toegeven, b. w. inwilligen, kassih permissi. —, bijvoegen, tambah, menambah. toehalen, b. w. mentjeroet. toekeeren, b. w. pdling; het gelaat -—, paling moeka kapada. toekennen, b. w. mengakoe. toekijken, o. w. nonton, tèngoq. toekomen, o. w. sampé, tjoekoep. —, toebehooren,poenja, ampoenja. toekomend, b. n. di depan, Idgi ddtang, jang ddtang ini. toekomst, vr. hdri djemah. toelaag, vr. penambdhan. —van bezoldiging, tambdthangddji. toelaten, b. w. veroorlooven, kassih permissi, membri idzin. -—, niet openen, trada boeka. ■—, oogluikend —, toetoep mata. toeleg, m. sengadja, maqtsoed. toeleggen, b. w. het — op iem., memboewat. tóeloop, m. karoeman. toeloopen, o. w. ddlang lari, karoeman. toeluisteren, dengar bdjiq-bdjiq. toemaken, b. w. sluiten, toetoep. —, klaarmaken, békin sadija. toen, bijw. itoe tèmpó, koetïka itoe. toenadering, vr. perdekdtan. toenemen, o. w. djadi besaar, toemboeh, bertambah-tambah. toenmaals, bijw. tempo itoe. toepasselijk, b. n. patoet. toepassen, b. w. paké. toepassing, vr. goena; van — zijn, Idkoe. toer, m. beurt, perganti-an. —valsch haar, tjamara. toereiken, b. w. kassih, oendjoeq. —, voldoende zijn, tjoekoep,sampé. toereikend, b. n. sampé, tjoekoep. toerekenen, b. w. toedoh. —, niet —, vergeven, kassih ampon. toeroepen, b. w. panggil derri djauh, meroewah, menjeroe. toerollen, b. w. oprollen, goelong. toerusten, b. w. békin sadija. toeschijnen, o. w. kira, roepdnja. toesnellen, o. w. ddtang lari. toespeling, vr. ibdrat. toespijs, vr. bdoeq. —, rauwe ■—, oelam. —, ingemaakt, dtjar. ■—, van kruiderijen, sambal. toestaan, b. w. kassih permissi. toestand, m. hal ka-ada-an, kalakoewan. toesteken, b. w. de handen, ondjong. toestel, m. perkdkas, alat. toestemmen, b. w. tarima, menarima. Badjxgs, Mdl.-Holl. Woordenb., 7e dr. I toestemming, vr. permissi, bébas. | toestoppen, b. w. volstoppen, toempat, menoempat. ' toetasten, o. w. ondjong tdngan. -—, eten, mdkan, ambil makanan. toetsen, b. w. oedji. —, beproeven, tjöba. toetssteen, m. batoe oedji. toeval, o. oentoeng, pertemoewan. toevallig, b. n. dengan oentoeng. toeven, b. w. toenggoe, nanti. —, o. w. blijven, tinggal. toevertrouwen, b. w. pertjdja, petaröhkan. toevloed, m. kabanjakan. —, van water, bdnjir. toevlucht, vr. perlindoengan. toevoegen, b.w. tambah,menambah. toevoeren, b. w. te water, mem- bawa dengan prdhoe. toevouwen, b. w. dichtvouwen, lipat, melipat. toewaaien, b. w. dibdwa dengan angin. toewegen, b.w. timbang di depan. toewenden, b. w. pdling. toewenken, b .w.lawang,meidwang, melambei. toewenschen, b. w. membri. toezeggen, b. w. berdjandji. toezenden, b. w. kirim, soeroh. toezien, o. w. lihat bajiq-bdjiq, pariksa. toeziende, b. n. ganti, wakil. — voogd, ganti wali. toezicht, o .pemariksd-an,parintah. tol, in. heffing, béja, tjoekei. —, draaitol, gangsing. tolbeambte, m. djoeroe béja. tolhuis, o. pabéjan, roemah tjoekei. tolk, m. djoeroe bahdsa. tolvrij, b. n. lepas béja. ton, vr. vat, tong, tdhang. —, baken in zee, lampoeng. tondel, m. raboq. tondeldoos, vr. tampat raboq. 14 tong, vr. lidah. •—, vischsoort, ikan lidah. tooi, m. perhijdsan, dandan. tooien, b.w. meng hij as,men dandan. toom, m. lom, tdli kang. toornen, b.w .tdroh tóm,pdsang torn. toon, m. teen, djdri kaki. —, klank, boenji. —, wijze, lagoe. tooneel, o. komédi, wajang. tooneelspeelster, vr. dnaq wajang. tooneelspeler, ra. ddlang. toonen, b. w. toendjoeq, menoendjoeq. toorn, m. gramschap, mdrah. toornig, b. n. mdrah, goesar. — worden, djddi mdrah. — maken, békin mdrah. ■—, bijw. dengan mdrah. toornigheid, vr. (zie toorn), toorts, vr. óbor, soeloeh, ddmar. toortslicht, o. trang óbor. toovenaar, m. goochelaar, toekang soenglap, órang hobdtan. tooverbriefje, o. soerat djirnat. tooveren, o.w. goochelen, soenglap. tooverlantaarn, vr. lantéra pemd- jinan kdnaq-kdnaq. top, m. toppunt, poentjaq. ■—, punt, hoedjoeng. toppen, b. w. aftoppen, ranting, meranting; getopt, tjampoeng. topzwaar, b.w. brat didtas, oeling. tor, vr. in het algemeen, katoenggèng. ■—, groote zwarte —, bamboeng. — die gaten in de balken boort, koembang. toren, m. bij eene moskee, mendrah. tornen, b. w. los—boeka pen- djahitan, meretas. torschen, b. w. pikoel, memikoel. tortel, vr. tortelduif, boeroeng te- koekoer, perkoetoet. tot, voorz. sarnpé, singga, di, kapada, akan, laloe ka, ddtang. —dat, sampé, singga, djddi. — morgen, sarnpé bissoq. — wanneer? brapa lama? -— nu toe, sampé sakdrang, ddtang sakdrang. —, van het hoofd — de voeten, derri kapdla laloe ka-kdki. touw, o. tdli. traag, b. n. langzaam, plan-plan, lambat. —, lui, mdlas; slof, langei. traan, vr. minjaq ikan. —, walvisch—, minjaq ikan pdtcoes. traan, m. ajer mdta. traanoogen, o.w. tdngis, mendngis. trachten, o. w. tjóba, tjahari. —, ik tracht het te doen, sdja tjóba kardja itoe. — goud te vinden, tjóba tjdrimas. tragelijk, bijw. lui, dengan mdlas. tractaat, o. verbond, perdjandji ait. ■—, schriftelijk verdrag, soeratper- djandji-an. tractement, o. onthaal, perdjamoewan. —, inkomen, gddji. tracteeren, b. w. onthalen, panggil órang makan, kassih mdkan minom, mendjdmoe órang. tralie, vr. kisi-Msi, djdla-djala. translateur, m. djoeroe bahasa. trant, m. tjdra; wijze, pri. trap, m. tangga. —, trede, dnaq tangga. —, schop, tendang. —, rang, pangkat. trappen, b. en o. w. op iets —, vertreden, iriq, mengiriq. —, op den grond —, djedjaq, mendjedjaq. —, schoppen, tendang, menendang. trechter, m. tjórong, tamboesan. tred, m. gang, djdlan. —, hane —, poesat telor. trede, vr. schrede, langkah. —, van eenen trap, dnaq tangga. treden, b. w. pidjaq, memidjaq. —, o. w. gaan, berdjalan, laloe. —, in dienst —, masoq kardja. —, binnen —, masoq. treffen, b. w. raken, kena. —, roeren, haroekan. treffen, o. gevecht, prang. trein, m. stoet, pengiringan. trek, m. lust, soeka, maxi. —, aftrek, vertier, lakoe. —, list, tipoe. —, streep, lijn, baris. —, maal, reis, kali. —, in eenen —, dengan sak&li tdrèq. —, gelaats —ken, paras, ajer moeka. —, iemand een — spelen, pedajd- in drang. trekken, b. w. tdriq, mendriq. —, voordeel ■—, ddpat oentoeng, dapat l&ba. —, tractement —, mdkan gddji. —, op wacht —, najiq djdga. —, krom —, djddi bengkoq (peloeng). —, een lijn —, menggaris, boewat bdris; (fig.) pakat. —, laten —, koekoes. —, ontvangen, tartma, menarima. —, een tand —, tjdboet gigi sabdtoe. —, o. w. reizen, berangkat, berdjalan. treklijn, vr. tali toenda. treknet, o. poekat. trekos, sdpi pendriq, lemboe penghéla. trekpen, vr. penna boewat garis. trekpot, m. tampat thèh, thèko. treksel, o. kooksel, koekoesan. trens, vr. lis, tali kantjing. ■— van een paard, torn djer. treuren, o. w. berdoeka tjita, moerong. —, weenen, menangis. treurig, b. n. moerong. treurmare, vr. kdbar tjelaka. trillen, o. w. gometar. trippelen,o.vr.bergiripan, t&ri-tdri. ■—, huppelen, als dartele paarden, tandaq. troebel, m. roesoe. troebel, b. n. boetaq, kroeh. — maken, békin boetaq, meng- groehkan. troep, m. kdwan. ■—-, menigte, kdbanjdkan, keloempoeq. troepsgewijze, bijw. ber-kawan- kawan, berpasoeq-pdsoeq. troetelen, b. w. boedjoek, memboe- djoek, timang, menimang. troeven, b. w. poekoel, hantam, zie ook : slaan. troffel, m. koelir, keri. trog, m. paloengan, paloeng. trom, vr. tamboer, genddrang. tromlijnen, vr. meerv. tdlitamboer. trommelen, o. w. poekoel tamboer. trommelslager, m. tamboer. trommelvel, o. koelit tamboer. tromp, vr. van geweren, moeloet. —, snuit, boeldléj. trompet, vr. slomprèt, nafiri. trompetten, o. w. ttoep slomprèt, tioep nafiri. trompetter, m. slomprèt, drang tioep selomprèt. tromriem, m. dj dng at tdlitamboer. tronk, m. tongkal, toenggoel. troon, m. tachta. troonen, b. w. lokken, memboedjoeq. troonhemel, m. tènda tachta. troost, m. penghiboeran. —, hulp, toeloengan. troosten, b. w. hiboerkan. tros, m. — vruchten, rangkei. —, eene kleine — bananen, sisir ketjil, pisang sa-sisir. 14* trots, m. angkoe, kdtjaq. trotsch, b. n. angkoe, kdtjaq, pongah. trotseeren, b. w. meredah. trouw, vr. satija. —, ter goeder —, dengan benar. —, b. n. getrouw, satijawan. trouweloos, b. n. trada satija, doerdka, kijanat. trouwen, o. w. kdwin. trouwhartig, b. n. betoel hdti. trouwring, m. tjintjin kdwin. tuchtigen, b.w. menjiksdkan, meng ad j (tri. tuig, voor paarden, pakéjan koeda. tuig, o. zeev. tdli-mdli. —, oorlogs—, alat paprdngan. —, slecht goed, bdrang boesoeq. —, gereedschap, aba-ab a,perkdkas. tuighuis, o. goedang sindjdta. tuimelen, o.w. vallen, djdtoh,rebah. —, met opzet, menjoesang. tuin, m. kebon. tuinaarde, vr. tdnah kebon. tuinier, m. toekang kebon. tuit, vr. pijp, tjorot. tuiten, o.w. vandeooren, bedasing. tuk, b.n. begeerig, ïngin, kapèngin. tulband, m. gebak, djeradiq. —, hoofdsieraad, dastar, sorban. tulp, vr. Idleth. turen, o. w. tindjoe, menindjoe. turk, m. drang toerki. tusschen, voorz. di tèngah. t usschenbeide, bi j w. zoo zoo, sedang. —, nu en dan, sring-sring. —, ergens tusschen, antdra. tusschenkomen, o. w. helpen, toeloeng, menoelong, bantoe, membantoe. —, belemmering aanbrengen, sangkoet. tusschenkomst, vr. pengantdran. tusschenliggen,b.w. ada di tengah. tusschenmengen, b.w. tjampoer. tusschenpoos, vr. wijl, sa-koetika. —, stilstand, perhènti-an. —, van tijd, lat, lang, selang. tusschenruimte, vr. (plaats), tam- pat kbsong, pelantaran. tusschensteken, b. w.stsip,menjisip. tusschenvoegen, insteken, slsip, menjisip. —, bijvoegen, tambah, menambah. tusschenzetten, tdroh di tèngah. twaalf, telw. doewa bias. twaalfde, b. n. kadoeica bias. twaalfdehalf, b.n .sablassa-tèngali. twaalfderlei, b.n. doewa bias roepa. twaalfjarig, b. n. oemoer doewa bias tdhon, doewa bias tdhon lamdnja. twee, telw. doewa. — aan —, bij elkander, berdoewa. —, een van —en, sdtoe derri doewa. ■—, in —en deelen, bahagi doewa. — aan —, berdoewa-doewa. tweebak, o. biskoewit. tweede, b. n. ka-doewa. —, '/j, een half, sa-tèngah. tweedracht, vr. perbantdhan. tweedubbel, b. n. doewa lapis. tweegevecht, o. kaldhi. tweeling, kambar, dinaq kambar. tweemaal, bijw. doewa kali. tweeslachtig, b. n. bintji. tweespalt, vr. perbantdhan. tweetal, o. paar, sa-pasang. twijfelachtig, b. n. trada trang, kahoewdsan. twijfelen, o. w. aarzelen, bimbang. twijg, vr. tjabang, tjdwang. twintig, telw. doewa poeloeh. twintigmaal, bijw. doeivapoeloeh kali. twist, m. tjérewèt, tjidera. twisten, o. w. tjérewèt, berbantah, bertjidera. twist maker, m. toekang tjérewèt, drang tjérewèt. twistziek, b. n. soeka tjérewèt, bantahan. U, u, pers. voornw. hwê, kowé, kau, angkau, loe (zie Spraakkunst). —, tegen een heer, toewan. —, tegen eene getrouwde dame, njonja. —, tegen eene ongetrouwde dame, nonna. \ uchtend, vr. pagi hari. ui, vr. bdwang. uiensaus, vr. koewah bdwang. uiensoep, vr. sóp bdwang. uier, m. soesoe, soesoe bindtang. uil, m. nacht-—, boeroeng hantoe, helang mdlam. —, domoor, örang bodbh. uiltje, o. nachtvlinder, koepoe mdlam, kdpar. uit, voorz. buiten, di loewar, kaloetvar. —, door, van, derri, derri pdda. ■— de stad, di loetvar kóta. — Buitenzorg, derri negri Bögbr. —hoofde, sebab. ■— het geheugen, soedah loepa. ■—, gedaan, hdbis, poetoes. —, de maand is —, boelan soedah hdbis. uitbaggeren, b.w. boewang (tarèq) loempoer. uitbetalen, b.w. bdjar, membdjar. uit beuren, h.w.angkat derri ddlam. uitbijten, b.w. van vochten,mdkan. uitblazen, b. w. boenoeh, mernboenoeh. —, de kaars —, boenoeh lilin. uitblijven, o. w. buiten blijven, tinggal di loewar. —, lang —, tinggal lama di loewar. uitborstelen, b. w. boendar, sikat, sèkat. uitbraden, b. w. görèng sampé gemoq hilang. uitbraken, o. w. moentah, moentdkan. uitbreken, b.w. tjdboet, mentj&boet. —, wegbreken, bongkar, mem- bongkar. uitbrengen, b. w. buiten brengen, bdwa kaloewar,mengaloewarkan. —, aan den dag brengen, kassih bertdhoe. uitbroeien, b. w. mengeram. uitdagen, b. w. tentang, antjam. uitdampen, o. w. zweeten, kringat. uitdeelen, b. w. bdgi, bahdgi, membahdgi. uitdeeler, m. drang jang mernbahagikan. uitdoen, b. w. ontkleeden, boeka pakéjan, menanggalkan. —, vuur of licht, zie uitdooven. uitdooven, b. w. boenoeh, memboe- noeh. —, o. w. mdti. uitdraaien, b. w. poetar kaloewar. uitdragen, b. w. bdwa kaloewar. uitdrijven, b. w. menghaloekan. uitdrinken, b. w. minoem hdbis. uitdrogen, b.w. békin kring sakdli. —, o. w. djddi kring sakdli. uitdruipen, o. w. tiris, zie druipen, uitdrukken, b. w. uitpersen, pras. —, zeggen, btlang, oengkap. —, b. w. te kennen geven, kassih tahoe. uitduiden, b. w. toendjoeq, me- noendjoeq. —, verklaren, békin trang, kassih mengarti. uiteen, bijw. tjeré. —, afzonderlijk, sdtoe per satoe. — gaan, bertjeré. uiteinde, o. hoedjoeng. —, afloop, penghabisan. uiten, b. w. kata, btlang. —, openbaren, njatakan. uiterlijk, b. n. njdta, loewarnja. uiterlijk, o. voorkomen, roepa. uitermate, bijw. terlaloe, paling, amat, sangat, terlampaw. uiterste, levenseinde, hampir mati. —, op het — liggen, hampir mati. uitgaaf, vr. onkosten, belandja. uitgaan, o. w. pïgi di loewar, kaloewar; in en —, masoq-kaloewar. —, van het licht, hampir mati, pddam. ■—, de vlakken gaan er niet uit, nóda itoe trada böléh hilang. -—, laten —, loslaten, lepaskan. —, verdwijnen, hilang. uitgang, m. kaloewar. uitgebreid, b. n. wijd, loewas. uitgelaten, b. n. buitensporig, terldloe dmat. —. blijde, soeka hdti, soeka-tjita. uitgeleide, vr. pengantdran. uitgemaakt, b. n. beslist, tentoe; poetoes. uitgenomen, bijw. meldjinkan. uitgestrekt, b. n. loewas, djauh. uitgeteerd, b. n. vermagerd, koe- roes, kring. uitgeven, b. w. (geld) kassih beland-ja, belandjakan oewang. uitgezonderd, bijw. meldjinkan, katjoewAli. uitgieten, b. w. toewang, boewang, toempah, tjoerah. uitgisten, o. w. h&bis loewab. -—, nog niet uitgegist, belom hdbis loewab. uitglijden, o. w. plèssèt, galintjir. uitgooien, b. w. boewang kaloewar. uitgraven, b. w. gdli löbang. —, met de hand —, goeraq, meng g oer aq. uitgroeisel, o. toemboehan. uithalen, b. w. trekken, tariq, mendriq. —, op zijde — (een rijtuig), minggir. uithangbord, o. pdpan tanda. uithangen, b. w. gantoeng di loewar. uitheemsch, b. n. asing, derri lajin négri. uithoek, m. tandjoeng. —, eenzaam oord, tampat jang soenji. uithooren, b. w. uitvragen, pantjing-pantjing, mendjeloeq kdta. uithouden, b. w. doorstaan, tdhan. —, niet kunnen —, tijada tertdhan. uithuwen, b. w. kassih kdwin, mengawinkan. uitkeeren, b. w. teruggeven, kassih kombdli, membdjar. uitkiezen, b. w. pile'h, memiléli. uitkijk, m. uitzicht, kalihdtan. —, op den — staan, mengintip. —, in de rijstvelden, goeboeq. uitkijken, o. w. lihat bajiq-bdjiq. tèngoq, tindjoe. uitkijker, m. op een schip, djoeroe bdtoe, drang tèngoq, penindjoe. uitkleeden, b. w. boeka pakéjan. uitklinken, b. w. rondklinken, tjdnang, mentjananglcan. uitknijpen, b. w. pras, meneras. uitknipsel, o. goentingan. uitkoken, b. w. koekoes, mengoe- koes, mereboes. uitkomen, b. w. toekomen, tjoe- koep, pdda. —, te voorschijn komen, djddi kalihdtan. —, verschijnen, kaloewar. —, groeien, toemboeh. —, bekend worden, djddi njdta. —, op hetzelfde —, sdma djoega. uitkomst, vr. kaloewaran. —, hulp, pertoeloengan. —, som, djoemlah. uitkoopen, b. w. teboes, meneboes. uitkrabbelen, b. w. uitkrabben, kriq, boenoeh, hapoeskan. uitlachen, b. w. tertawdkan. uitlaten, b. w. laten uitgaan, kassih kaloewar. ■—, iemand de deur —, hantarkan drang sampé di pintoe. uitleggen, b. w. verklaren, békin trang, menerangkan,menjatdkan. ■—, grooter maken, békin lebéh besaar, membesaarkan. —, wijder maken, békin lebéh longgar, melonggarkan. uitloodsen, b. w. bdwa ka-ldwoet, membdwa kaloewar. uitloop, m. kaloewaran. uitloopen, o.w. uitgaan, kaloewar. —, op niets —, trdda djadi. uitloven, b. w. djandji. uitluchten, b.w. in de zon,djemoer. uitmoeten, o. w. misti kaloewar. uitmunten, o.w. dda terlebéhbajiq, berlebéhkan. uitnemen, b.w. ambil derri ddlam. uitoefenen, b. w. mengardjakan. uitpakken, b.w.memboeka bdrang- bdrang, membongkar isi peti. uitpersen, b. w. prah, menerah. uitplukken, b. w. tjdboet, mentjdboet. uitpuilen, o. w. mongkil; semboel, bersil. uitputten, b. w. timba hdbis. uitrafelen, b. w. oeréjkan. uitredden, b.w. toeloeng, lepaskan, meloepoetkan. uitregenen, o. w. ophouden met regenen, brènti hoedjan. uitrekken, o. w. djadi pandjang; regang, meregang. uitroeien, b. w. toempas, boewang. uitroepen, b.w. berteréjaq,berseroe. —, omroepen, kassih tahoe dengan poekoel bandé, mentjanangkan. uitrollen, b. w. losrollen, boeka goeloengan. uitrooken, b.w. minoetnpipa sampé hdbis. uitrukken, b.w. tjdboet, mentjdboet. —, o. w. van troepen, berangkat. uitrusten, o. w. brèntikan tjdpé, boewang tjdpé. —, toerusten, békin sadija. uitscheiden, o. w. ophouden, brènti, lep as; schei uit, soedah. uitschelden, b. w. mdké. uitschenken, o. w. toewang hdbis, sdlin. uitschrappen, b. w. kriq, boenoeh. uitschrijven, b. w. sdlin soerat. uitschudden, b. w. göjang sampé kösong, mengebas. uitschuieren, b. w. békin brissih sdma boendar. uitslag, m. afloop, penghabisan. —, schimmel, basi, loemoet, lapoeq. uitsluiten, b. w. tdroh di loewar, mengoetjil. —, uitzonderen, katjoeicalikan. uitsnijden, b.w.pötong,memótong. uitspannen, b.w.boeka,tanggalkan. —, paarden —, boeka koeda. uitsparen, b.w. simpan,menjimpan. uitspatten, o. w. verkwisten, ma- kan hdbis. —, pantjar, berpantjar. uitspelen, b. en o. w. mdjin hdbis. —, eerst spelen, moeld-i bermdjin. uitspoelen, b. w. tjoetji, bdsoh. —, den mond, berkoemor. —, van de golven die aarde wegspoelen, nidkan. uitspraak, vr. vonnis, hoekoem. uitspreiden, b. w. hampar, rneng| hampar. uitspruiten, o. w. toemboeh, djadi. uitspuiten, b.w. mentjórot,pantjar. uitstaan, b. w. tahan, menahan. uitstappen, o.w. afstappen,toeroen. uitsteken, b. w. tjongkil, oendjoeq. —, de hand -—, oendjoeq tdngan. ■—, de tong —, djoeloerkan lidah. ergens buiten —, djangkir. uitstel, o. tèmpó, toenggoeh. uitstellen, b. w. kassih toenggoe, lambatkan. uitstrekken, b. w. oendjoeq. uitstrijken, b. w. strika. uitstrooisel, o. kabar angin. uitstroomen, o. w. mengdlir ka- loewar, kaloewar. uitsturen, b.w. uitzenden, soeroeh pigi, pesan. uittellen, b.w. hitoeng, membilang. uitteren, o. w. djddi koeroes. uittrekken, b.w.tjdboet,me?ifjdboet. —, een kleed —, boe,ka kajin. —,o.w. vertrekken, berang kat,pigi. uittreksel, o. afschrift, soerat salinan; kort —, poengoetan, ringkas. uitvallen, o. w. dj&toh. —, van haar, loeroeh. —, van tanden, tanggal. —, gebeuren, djddi. uitvallen, o. w. een uitval doen, langgar, tampoeh. uitvaren, o. w. schelden, mdké. uitvegen, b. w. sdpoe, menjdpoe. uitvinden, b.w. ddpat, menddpat. uitvinder, m. pendapat. uitvloeien, o. w. ngalir, mengdlir. uitvlucht, vr. pedajan, dalih. uitvoeren, b. w. bawa kaloewar. —, een bevel —, toeroetparintah. —, doen, békin, boewat. uitvoering, vr. pekardjd-an. uitvorschen, b. w. pantjing-pan- tjing, sidiq, menjidiq. uitvragen,b.w.tdnja, tanjd-i sddja. uitvreten, b. w. roesten, karat; wegbijten, door vochten, mdkan. uitwaarts, bijw. kaloewar, di loe- war, di sablah loewar. uitwas, o. gezwel, gondong. —, aan eenen boom, gempoel. uitwasemen, o. en b. w. kringat, berpeloeh. uitwaseming, vr. hawap. —, zweet, kringat, peloh. uitwasschen, b. w. tjoetji, mentjoetji. uitwassen, b. w. toemboeh, djddi besaar. uitwendig, b. n. di loewar. uitwerken, b. en o. w. kardja. —, helpen, toelong, menoelong. uitwerking, vr. pengardjd-an. ■—, van een geneesmiddel, djdlan, poekoel. uitwerpen, b.w. boewang kaloewar. uitwerpsel, o. drek, tdhi. uitwijken, o. w. zijwaarts gaan, simpang, minggir. —, van eenen muur, meroewaq. uitwijzen, b. w. poetoeskan. uitwinnen, b. w. sparen, simpan. uitwisschen, b. w. memboewang. uitwisselen, b.w. toekar, menoekar. uitwoeden, o. w. djadi dijam. uitwrijven, b. w. gossoq sampé hilang. uitwringen, b. w. pras. uitzeilen, o. w. berlajar kaloewar. uitzenden,b.w.soeroeh, menjoeroeh. uitzet, o. mds kdwin, isi kdwin. uitzetten, b. w. taroli di loewar. ■—, uit laten gaan, kassih kaloewar. —, uitdijen, djddi bangkaq, mang- kaq, moewei. uitzien, o. w. kijken, tèngoq. ■—, reikhalzen, kapèngin. —, schijnen, berroepa, roepdnja. uitziften, b. w. ajaq, mengdjaq. uitzicht, o. kalihatan. —, een — hebben, tindjoe. —, hoop, pengharapan. —, het — hebben, harap. —, geen — meer hebben, poetoes pengharapan. uitzijgen, o. w. sdringkan. uitzijn, o. w. trdda di roemah, dda di loewar. —, mijnheer is uit, toewan soedah pigi, toewan trdda di roemah. uitzoeken, b. w. piléh, memilêh. uitzonderen, b. w. katjoewalikan. uitzondering, vr. pengatjoewalian. —, met — van, behalve, meld- jinkan, mélinkan. uitzuigen, b. w. isap, mengisap, lisot, koelom. uitzuiging, vr. knevelarij, aniaja. uitzuinigen, b. w. simpan, me- njimpan. unster, m. ddtjiny. unstergewicht, o. bdtoe ddtjing. uur, o. djam. —, een — ver, satoe djdm djauhnja. —, op de klok, poekoel. —, het is één —, dda djam poekoel sdtoe, dda poekoel satoe. —, ieder —, sdban-sdban djam, satoe-sdtoe djdm. uurglas, o. horloge, orlódji. uurwerk, o. pekdkas orlódji, pekd- kas lótjèng. uurwerkmaker, m. toekang orlódji. uurwijzer, m. djdroem orlódji. uw, bez. voornw. kwê poenja, loe poenja, toewan poenja, njónja poenja (zie Spraakk.). — kind, (beleefd) dnaq toewan. —, de —en, toewan poenja sdnaq. —, ten —ent, di roemah toewan. uwentwege, bijw. derri kwé, derri- loe, derri angkau. uwentwil, bijw. om —, kdrana kwé, sebab kówé, kardna angkau. V. vaag, vr. kagemók-an tdnah. — (fig-)i koewat. vaagsel, o. sampah. vaak, m. slaaplust, antoeq, soeka mdwoe tldor. —, bijw. dikwijls, bdnjaq kdli. vaal, b. n. grauw, kaldboe. vaalheid, vr. warna kaldboe. vaalt, vr. mestvaalt, tampat sampah, tandas, timboenan bddja. vaam, m. depa. vaandel, o. bandera, toenggoel. vaandeldrager, m. órangjangpi- koel bandera (pandji-pandji). vaardig, b. n. tjepat, lantjar. —, gereed, af, sadija, hdbis. vaars, vr. sapi moeda. vaart, vr. scheepvaart, pelajdran. —, kust—, jielajdran di pasisir. —, voortgang, ladjoe. —, kanaal, selokkan. vaartuig, o. inl. ■—, prdhoe, tam- bdngan. —, schip, kdpal. vaarwel, o. tube, saldmat, salamat tinggal, saldmat djdlan. — zeggen, kassih saldmat tinggal. vaas, vr. djambangan. vaatdoek, m. kdjin sèkkatpiring. vaatwerk, o. houten -—, segalla roepa tong. vacant, b. n. ledig, kosong. vacantie, vr. tèmpö brènti kardja, tèmpó legah. vaceeren, o. w. open slaan, dda kösong, dda terboeka. vacht, vr. boeloekambing wolanda. vadem, m. vaam, depa. vader, m. bdpa, pa, dj ah, aboe. vaderland, o. negri bdpa. vadsig, b. n. mdlas, zie traag, vagebond, m. bangsat, risaw. vak,o. ledige plaats, tampat kösong, tampat legah. ■—, afdeeling, bagian. —, bedrijf, pekardjaan. val, m. djdtoh, goegoer. ■—, vr. knip, peletókan, djtbak, djabak, perangkap. valies, o. banian, sitaq. vallei, vr. lembah, loerah. vallen, o. w. djdtoh. valreep, vr. tangga tdli, t-dli soesoeran. valsch, b. n. palso, djoesta, tjoelas. van, voorz. derri, derri pdda, kapdda, akan, dengan. vangen, b.w. tangkap, menangkap. vanghaak, m. bandil. varen,o. w ,djdlanprahoe,berprdhoe. -—, zeilen, berlajar. varken, o. babi. —, wild —, babi hoetan. —, speen—, babi ketjil, dnaq babi. varkensborstels, m.niv. boeloe babi. varkensreuzel, na. gemoq babi. varkensvleesch, o. daging babi. vast, b. n. niet los, terikat. —, tetap, tentoe, koewat. vastbinden, b. w. ikat kintjang, menambat. vaste, vr. vasten, poewasa. vastemaand, vr. boelan poewasa. vasten, o. w. pègang poewasa, ber- poewdsa. vasthaken, b. w. menggdjit. vasthouden, b. w. pègang kras. —, zich aan iets —, hechten, belèngkèt. vastkleven, o. w. belèngkèt. vastleggen, b. w. ikat, tdroh tetap, tetapkan, tambat, menambat. vastmaken, b. w. ikat, tambat. vastraken, o. w. ergens in vast blijven zitten, berkèntèt, tersangkoet. —, door ondiepte, sanggat. vastschroeven, bw. poetar kintjang. vastspelden, b.w. ikat s&mapeniti. vaststeken, b. w. met een speld, enz. menjemat, zie vastspelden. —, het haar van achteren, békin kondé. vastzetten, b. w. tdroh tetap. — (eene wankelende tafel, enz.), gandjil. —, kerkeren, tdroh di boei. vat, o. tong, tahang. —, steenen water —, tampdjan. vatbaar, b. n. bevattelijk, jang lakas mengarti, trang hdti. vatten, b. w. pègang, memégang. —, vangen, tangkap, menangkap. —, verstaan, begrijpen, mengarti. vechten, o.w. plukharen, bekaldhi. —, strijden, berprang. veder, vr. veer, pluim, boeloe. vederbos, m. djamboel. vee, o. bindtang, haiwan. veearts, m. doekoen bindtang. veel, b. n. bdnjaq. —, zeer —, bdnjaq sakdli. —, zoo —, bagitoe bdnjaq. —, te —, terlaloe bdnjaq. —, hoe —? brdpa. — anders, Idjin sakdli. ■—, even —, bijw. sdma bdnjaq. —, even—, om het even, sdma djoega. veelal, bijw. terkadang-kddang. veeleer, bijw. lebéh bdjiq, anggoeran. veelkleurig, b. n. warna banjaq. veellicht, bijw. bdrang kdli. veelmeer, bijw. banjaq lagi, tam- bdhan lagi. veelsoortig, b. n. roepa-roepa, bdnjaq roepa, berbdgei-bagei. veeltijds, bijw. bdnjaq kali. veelvuldig, b. n. bebrdpa bdnjaq. veer, vr. pér, pegas; pesdwat. veerschuit, vr. tambdngan. veertien, telw. ampat bias. veertig, telw. ampat poeloeh. veertigmaal, bijw. ampat poeloeh kdli. veestal, m. kandang. vegen, b. w. sapoe, menjdpoe. veildag, verkoopdag, hdri lélang. veilen, b. w. djoewal di lélang. veilig, b. n. senang, sentawsa. veiling, vr. lélang. veinsaard, m. drang berdoewa moeka. veinzen, b. en o. w. poera-poera, poer a-poerdkan. vel, o. huid, koelit. ■— (papier), kartas sa-lembar. veld, o. een ruim —, tdnah lapatig. —, akker, ladang, tdnah. —, rijstveld, sawah. veldflesch, vr. bottel drang sol- dadoe, kempis. veldgewas, o. tanam-tanaman. veldhoen, o. djam hoetan. veldmuis, vr. tlkoes tdnah. veldprediker, m.pandita tsoldddoe. veldslag, m. prang. velen, b. w. zie verdragen, velerhande, b. n. roepa-roepa, pelbagei. velg, vr. pinggir róda, tepi róda. vellen, b. w. tebang, pótong. —, dooden, verslaan, boenoeh. —, een vonnis —, poetoeskan hoekoem. vendu, vr. lélang. vendukantoor, o. kantor lélang. vendumeester, m. kapala lélang. venijn, o. gift (van dieren), bisa. — (van planten), oepas. — (van delfstoffen), rdtjoen. venkel, vr. ddas. vennoot, m. sakoeto, teman, drang samodal. venster, o. djandèla; tingkap. vensterglas, o. kdtja djandèla. vensterluik, o. papan djandèla. venten, b. w. djoetval-djoeicalan, berdjddja. ver, b. n. djauh. —, zeer —, te ■—, terldloe djauh. —, van —re, derri djauh. —, dat zij —re, djangan. —der, lebéh djauh. — ziende, mdta tadjam. veraangenamen, b. w. békin soeka, menjakoekan, menjedapkan. verachtelijk, b. n. boesoeq, kedji, hina. verachten, b. w. lïhat moedah akan, hindkan, mentjeldkan. verachteren, o. en b. w. djddi roesaq, djddi koerang, makin koerang. veraf, bijw. djauh sakdli, djauh. veranderen, oebahkan, Idjinkan. —, o. w. beroebah, djddi Idjin. — van plaats, pindah, berptndah. — van kleur, moentah. — van kleederen, bersalin pakéjan. —, van godsdienst —, bertoekar agdma. —, van meening -—, beröbah ingdtan. verantwoorden, b. w. menjahoet. —, ophelderen, békin trang. —, op zich nemen, tanggoeng. —, rechtvaardigen, soetjikan. verarmen, o. w. djddi miskin. verbaasd, b. n. héjran; wel —, asiaga. ■—, van schrik, kdgèt. verband, o. verbintenis, djandji, perdjandji-an. —, windsel, kdjin bdbat, pembebdtan. verbannen, b. w. boewang, mem- boewang. verbasteren, o. w. djadi lajin, beroebah. verbazen, o. w. djddi héjran. —, doen ontstellen, békin kdgèt. verbeelden, w. w. zich —, kira. verbeiden, o. w. toenggoe, nanti. verbergen, b. w. semboeni, men- jemboeni, —kan. verbeteren, b. w. békin lebéh bdjiq. —, o. w. djddi lebéh bdjiq. verbeuren, b. w. van plaats veranderen, meninddhkan. —, verbeurd verklaren, denda hilang. —, eene boete —, kena denda. verbieden, b. w. Idrang, melarang. verbijsterd, b. n. btngoeng. verbijten, w. w. zich —, girgetam. verbinden, b. w. vereenigen, ikat. ■—, eene wond -—, bdbat loeka. —, zich (voor iemand) —, tanggong. verbintenis, vr. djdndji. verbitterd, b. n. vertoornd, mdrah. —, verstoord, goesar, ket.jil hati. verbitteren, b. w. vertoornen, békin mdrah. —, bitter maken, békin pdhit. —, tergen, oesiq. verbleeken, o. w. djddi poetjat. ■—, doen —, békin poetjat. verbleekt, b. n. poetjat, poedar. verblijd, b. n. soeka hdti. verblijden, b. w. békin soeka hati, menjoekakan. verblijf, o. verblijfplaats, kadoedoekan. verblijven, o. w. tinggal, doedoeq, dijam. verblind, b. n. blind, boeta. — in het gemoed, mata glap. verblinden, b. w. békin boeta. verblindheid, vr. pemboetd-an, memboetakan. verbloemen, b. w. bewimpelen, semboenikan, menjemboenikan. verbluft, b. n. bingoeng. verbod, o. lardngan. verboden, b. n. terldrang. verbond, o. djandji,perdjandji-an. verborgen, b. n. tersemboeni. —, duister, glap. verbouwen, b. w. békin (boewat) Idjin roepa. —, (koren —), menjawah. verbranden, bw. bdkar, membdkar. —, o.w. en aanbranden, hdnggoes. verbrassen, b. w. doorbrengen, boeroes, boeroeskan. verbreeden, b. w. békin lébar, me- lébarkan. verbreiden, w. w. zich —, meloe- tcaskan dirinja. —, berichten, kassih tdhoe koeliling. verbreken, b. w. pitjdhkan. -—, een verbond, rombaqperdjandjian, merombaq. — als touw, enz. poetoes. verbrijzelen, b. w. antjorkan, békin antjor. —, met eenen stamper, toemboeq, menoemboeq. verbroddelen, b. w. verbruien, bekin roesaq. verbrokkelen, pitjah-pitjdhkan. verbruiken, b. w. pakéj, mdkan. verdacht, b. n. kena sjak. verdampen, o. w. djddi hdsap (hdwap). verdedigen, b. w. verweren, tdhankan. zich —, melawan. ■— in rechten, toelong bitjara. verdeeld, b. n. tebdgi. verdeelen, b. w. bahdgi, membuhagi. verdeeling, vr. pembahagi-an. verdelgen, b. w. kardmkan. verdenken, b. w. tdroh sjak. verder, b. n. lebéh djauh. verderf, o. binasa, kabinasdhan. verderven, b. w. békin roesaq. —, o. w. djddi bindsa, djadi roesaq, membinasakan. verdiend, b. n. hdroes, pdtoet. verdienen, b. w. met werken, mdkan oepah, mdkan gadji. —, waardig zijn, dda hdroes, dda pdtoet. verdienste, vr. loon, oepah. —, tractement, gddji. —, zedelijke —, pahdla. verdiepen, w. w. zich in gedachten —, pikir, memikir. verdikken, b. w. van vochten, békin kental, membekoekan. —, o. w. djddi kental. verdoemd, b. n. kena koetoq. verdoemenis, vr. koetoq. verdoemen, b.w. koetoq, mengoetoq. verdoen, b.w. dooden, memboenoeh. verdonkeren, o. w. djddi glap. -—, b.w. békin glap, meng lapkan. verdoofd, b.n. toeli; mati, pddam. verdooven, b. w. békin toeli. —, van vuur, zie dooven. —, o. w. djddi toeli. verdord, b. n. Idjoe, kring. verdorren, van land, djadi kring. ■—, van bloemen, enz., lajoe, djadi Idjoe. verdraaien, b. w. eenen sleutel —, sdlah memoetar dnaq koentji. —, woorden —, poetar perkatdan. —, de oogen —, lingar. —, een lid —, poelir, rijoeq. verdrag, o. djandji, perdjandjian. verdragen, dulden, tdhan,mendhan. verdriet, o. soesah hdti, doeka. verdrieten , onp. werkw. djddi soesah hdti, membri letah. verdrijven, o. w. oesir, mengoesir. verdrinken, b.w. békin mati dalam djer. ■—, o. w. mati keielap, mdti lemas. verdroogen, b. w. békin kring. —, o. w. djddi kring. verdrukken, b. w. menganidja. verdubbelen, o. w. berganda. verduidelijken, b. w. békin trang, menjatdkan. verduisteren, b. w. békin glap, g lapkan. —, stelen, mentjoeri-tjoeri ambil. —, o. w. djddi glap. verduistering, vr. kaglapan. — (van zon of maan), grahdna mdta hari of boelan. — van goederen, pentjoerian. verdunnen, b. w. békin tipis. —, van vloeistoffen, békin èntjèr. verduren, b. w. tdhan, sabar. verdwalen, o. w. sasar, sesat. verdwijnen, o. w. hilang. •—, van hoop, verwachting, enz., poetoes asa. vereelt, b. n. soedah djadi boeboel. vereenigen, b. w. vergaderen, koempoel, mengoempoelkan. —, nauwer aaneensluiten, békin rdpat; berhimpoen, berkoempoel. vereeniging, vr. pekoempoelan. —, lassching, samboengan. vereenvoudigen, b. w. békin gam- pang, memoedahkan. vereeren, b. w. kassih hormat. vereering, vr. hormat, soembah. —, geschenk, persen, kiriman. vereffenen, b. w. békin rdta,ratakan. —, van rekeningen, bandjoe. —, zie bijleggen. vereischen, b. w. misi dda. verengen, b. w. enger maken, békin sesaq. verergeren, o. w. djddi lebéh djd- hat, djddi lebéh soesah. vereten, b.w. opeten,makanhdbis. verf, vr. tjat. verfdoos, vr. tampat tjat. verflauwen, o. w. verminderen, djddi koerang, soeroet. verfraaien, b. w. békin bagoes. verfrisschen, b. w. békin ènnaq / békin dingin. verfpot, m. tampat tjat. vergaan, b. w. verdwijnen, hilang. —, verongelukken, dampar, kena kdram, bindsa. —, in: (hooren en zien vergaat mij), djddi bingoeng. vergaderen, b. w. koempoel, mengoempoelkan. ■—, bijeenrapen, poengoet, me- moengoet. —, o.w. bijeenkomen, berkoempoel. vergadering, vr. pekoempoelan. vergeeflijk, b. n. böléh di amponi. vergeefs, bijw. tjoemah, sia-sia. vergeefsch, b. n. pertjoemah, soesah sddja, sia-sia sddja. vergeetachtig, b. n. lakas loepa, koerang ingat, loepa-loepa-an. vergelden, b. w. bdlas, membdlas. —, geld vergoeden, bdjar. vergelding, vr. pembaldsan. vergelijk, o. perdjandjian. vergelijken, b. w. banding. vergelijking, vr. bandingan. vergen, b. w. dwingen, paqsa, toentoet, zie vragen, eischen. vergenoegd, b. n. senang. vergenoegen, b. w. békin senang. vergeten, b. w. loepa. vergeven, b. w. kassih ampon, mengampoeni. vergeving, vr. ampon. vergezellen, b. w. toeroet, ikoet. vergieten, b. w. storten, toempah, menoempahkan. vergiettest, vr. tampat saring. vergiffenis, vr. ampon. vergift, o. bisa, oepas, ratjoem. vergiftig, b. n. bisa, oepas, ratjoem; berbisa, beroepas, berrdtjoem. vergiftigen, b. w. kassih mdkan rdtjoem. vergissen, w. w. zich —, sAlah kira, salah timbang. vergoeden, b. w. ganti, mengganti. —, schade —, ganti roegi. vergramd, b. n. mdrah, goesar. vergrijp, o. salah, persaldhan. vergrijpen, w. w. zich —, djddi bersaldhan, berboewat sdlah. vergrooten, b. w. békin lebe'h besaar, membesaarkan. vergrootglas, o. glas trópong, zie microscoop. vergulden, b. w. sdpoe dengan djer mds, menjapoe mds. verguldsel, o. djer mds. vergunnen, b. w. kassihpermissi, mernbri. vergunning, vr. permissi-, schriftelijke —, soerat idzin. verhaal, o. tjerita. verhalen, b. w. tjeritdkan. verhangen, b. w. gantoeng di tampat lajin. verhard, b. n. kras, tegar. verharden, b. w. békin kras, mengkraskan. —, o. w. djddi kras. —, ijzer —, sdpoe bessi. verharen, o. w. toekar boeloe. verheerlijken, b.w. prijzen,poedji, memoedji. verheffen, b. w. kassih ndjiq. —, in rang —, angkat mendjadikan. —, zich —, opstijgen, ndjiq. verheid, vr. djauh. verhelderen, b. w. békin trang, trangkan, menerangkan. verhelen, b. w. semboenikan. verhelpen, b. w. békin bdjiq, békin betoel. verhemelte, o. Idngit moeloet. verheugd, b. n. soeka hati. verheugen, b. w. békin soeka hati, menjoekdkan. verheven, b. n. hoog, tinggi. ■—, edel, moelia. verhinderen, b. w. tagdhkan. —, verbieden, larang. verhit, b. n. panas, terldloepdnas, hangat, kapanasan. verhitten, pdnaskan, hdngatkan. verhoeden, b. w. tagdhkan, djaoekan. verholen, b. n. tersemboeni. verhongeren, o. w. berldpar. verhoogen, b. w. meninggïkan. —, in prijs, ndjiq harga. verhooging, vr. hooger bod, tdwar lebéh; in prijs, ndjiq harga. verhoor, o. pemariksd-an. verhooren, b. w. ondervragen, parïksa, mernariksa. verhouding, vr. vergelijking, per- bandingan. verhuizen, o. w. pindah, mengdli. —, doen —, soeroh pindah. verhuren, b. w. kassih séwa, me- njéwakan. verjaardag, m. hdri tdhon. verjagen, b. w. oesir, hdloe. verjaren, o. w. masoq tdhon bdroe. verjongen, b. w. békin moeda lagi. —, o. w. djddi moeda. verkalken, o. w. djddi kapoer. verkeerd, b. n. strijdig, sdlah. —, omgekeerd, tebdliq. —, niet op zijn plaats, sdlah tampat. verkeerdheid, vr. sdlah, kasaldhan. verkeeren, o. w. beroebah, djddi Idjin. —, omgaan, bersóbat dengan. verkeering, omgang, persobdtan. — hebben, geëngageerd zijn, ber- toenangan. verkennen, b. w. pariksa, pigi pariksa. verkiezen, b. \y. pileh, memiléh. verlangen, wenschen, soeka, mdwoe. verklaren, b. w. békin trang, me- njatdkan, menerangkan. verkleeden, b. w. anders kleeden, ganti pakéjan, bersdlinpakéjan. —, vermommen, sdmar. verkleeding, vr. hal sdlin pakéjan. verkleefd, b. n. gehecht, bergan- toeng, bersóbat. verkleinen, b. w. békin ketjil. verkleumen, o. w. djddi dingin. verkleuren, o. w. warna moentah, beroebah warna. verklikken, b. w. salangkar. verklikker, m. spion, mdta-mdta. verknoeien, b. w. békin roesaq, meroesaqkan. verkoelen, b. w. békin dingin. ■—, o. w. djddi dingin. verkolen, o. w. djadi harang. verkondigen, b. w. kassih tahoe, mewartdkan. verkoop, m. djoewdlan, lélang. verkoopdag, m. hari lélang. verkoopen, b. w. djoewal; koopen en —, djoewal-bli. verkooping, vr. lélang. verkoopprijs, m. harga djoewal. verkoperen, b. w lapiskan dengan tambdga, tambagdkan. verkorten, b. w. békin pèndèq. verkouden, b. n. pilaq. verkoudheid, vr. sdkit pilaq, saléma. —, van paarden, ingoes. —, hoest, bdtoq. verkrijgen, b. w. ddpat, beröléh. —, ontvangen, tarima, menarïma. verkrijgbaar, b. n. bóléh ddpat. verkroppen, b. w. inslikken, telan. —, dulden, tdhan. verkwanselen, b. w. djoewal dengan roegi. verkwijnen, o. w. moeram, moerong. —, suf worden, ngangoet. verkwikken, b. w. békin ènnaq. verkwisten, b. w. makan hdbis, boewang oewang; boeroeskan. verlagen, b. w. doen dalen, rinddhkan. —, vernederen, menghindkan. —, zich —, menghindkan diri. verlak, o. (chin.) tjatto. verlakken, b. w. tdroh tjatto. verlakker, m. toekang tjatto. verlamd, b. n. tepoek, timpang. verlammen, o. w. djddi timpang. verlangen, b. w. kangan, rindoe, mau, ingin. —, vurig —, kapèngin. verlaten, b. w. kassih tinggal, tinggalkan. —, zich op iets of iemand —, hdrap akan. verlaten, b. n. kbsong, hampa. verleden, b.n. soedah, soedah liwat. verleenen, b. w. vergunnen, kassih permissi, membri. verlegen, b. n. oud, toewah. ■—, beschaamd, maloe. —, duf, basi. — worden, djddi maloe. — maken, békin mdloe. —, om iets — zijn, koerang, misti dda. verlegenheid, soesah, kasoesdhan. —, beschroomdheid, mdloe. verleggen, taroh di tampat lajin. verleiden, b. w. vleien, boedjoeq. •—, een meisje —, békin roesoeq anaq prdwan. —, omkoopen, soeivapi. verlengen, b. w. békin pandjang, memandjangkan. verleppen, o. w. lajoe, djddi Idjoe. verlicht, b. n. trang. verlichten, b. w. békin trang, menarangkan. —, gemakkelijk maken, békin gampang, meringankan. verlichting, vr. beterschap, bdjiq sedikit, ringan sedikit. verliefd, b. n. birahi. verlies, b. n. schade, roegi. —, het verloren gaan, kahildngan. verlieven, o. w. birdihi. verliezen, b. w. hilang ; den moed —, hilang hdti. —, in het spel, kalah. verliezer, m. jarig kahildngan. ■—, in het spel, jang kdlah. verlof, o. permissi, bébas. verlofbrief, m. verlofpas, soerut permissi, soerat idzin. verloftijd, m. tempo permissi. verlokken, b. w. memboedjoeq. verloochenen, b. w. sangkal, me- njangkal. verloofde, m. en vr. toendngan. verloop, o. li wat. verloopen, o. w. laloe, liwat. —, van volk, meldrat. —, van een schroef, gdlir. verloopen, b. n. soedali liwat. verloren, b. n. soedah hilang; — hebben, kahildngan. verlossen, b. w. lepaskan. —, vrijkoopen, teboes, meneboes. —, baren, berdnaq. Verlosser, 111. Zaligmaker, Moe- challits, djoeroe saldmat. verlossing, vr. hal berdnaq. verloten, b. w. loetar ondé. verloven, b. w. toenangkan. verloving, vr. in ondertrouw zijn, bertoenangan. verlustigen, b. w. menjoekdkan. vermaak, o. kasoekd-an. vermaard, terndma, kanamd-an. vermageren, o. w. djddi koeroes. vermaken, b. w. anders maken, békin Idjin roepa, djadikan Idjin roepa. vermalen, b.w. giling, menggiling. ■—, verteren, mentjema. vermanen, b. w. menegor. vermaning, vr. tegor. vermeenen, b. w. ktra, sangka. vermeerderen, b. \v. tarnbah, menarnbah. vermeerdering, vr. bijv. tambdhan. vermeesteren, b. w. mengalahkan. vermeld, b. n. en verl. deehv. terseboet. vermelden, b. w. menjeboet, kassih tdhoe. vermengen, b. w. tjampoer. vermenging, vr. tjampoeran. vermenigvuldigen, o. w. tarnbah. vermetel, b. w. terlaloe brdni. onbeschoft, asran. vermicelli, vr. laqsa. vermijden, b.w. laloewi,melaloewi. verminderen, o. w. djddi koerang. —, in prijs, toeron harga. —, van schulden, soesoet. —, b. w. meng oerangkan. vermindering, vr. koerang. verminken, b. w. mengoedongkan. verminkt, b. n. koedong. vermissen, b. w. trdda lïhat, ku- hilangan. vermist, b. n. hilang. vermits, voegw. sebab, derri. vermoedelijk, bijw. bdrang kali. vermoeden, b. w. kira, sangka. vermoeid, b. n. tjapé, lelah, penat. vermoeidheid, vr. tjdpé,kalelahan. vermoeien, b. w. kardja tjapé. —, o. w. vermoeid worden, djddi tjapé, dilelahan. vermogen, b. w. kunnen, böléh. ■—, de macht hebben, dda koetvdsa. vermogen, o. kracht, qoewat. —, gezag, koewasa. —, rijkdom, bezitting, kakdja-an, harta. vermogend, b. n. machtig, ber- koewasa. —, rijk, kdjd, berharta. vermolmd, b. n. boeroeq, dimdkan boeboeq. vermomd, b. n. bertópèng, samar. vermommen, b. w. pdké tópèng. vermoord, d. w. diboenoeh, mdti diboenoeh. vermorsen, b. w. békin kbtor. vermorzelen, b. w. meremoqkan. vernniffen, o. w. djddi bdsi. vermurwen, o. w. djddi lemboet, melemboetkan hati. vernachten, o. w. menginap. vernagelen, b. w. memakoekan. vernauwen, b. w. békin sesaq. vernederen, b. w. menghindkan. vernemen, b.w. zien, Uhat,melihat. —, hooren, menengar, ddpat tdhoe. —, naar iets onderzoeken, priksa. ■—, naar iets hooren, pdsanq koeping. vernield, b. n. roesaq. vernielen, b. w. kardja roesaq, meroesaqkan. vernietigen, b. w. meniaddkan. vernieuwen, b. w. békin baroe, membaharoewi. —, verwisselen, ganti, menggariti. vernissen, b. w. taroh tjatto, me- njampang. vernuft, o. dqal boedi. Badings, Mal.'Holl. Woordenb., 7e clr. vernuftig, b. n. slim, tjèrdiq. veronachtzamen, b.w. trdda ingat, loepa, melaleikan. veronderstellen, b. w. kira. verongelijken, berboewat aniaja. verongelukken, o. w. kdram, kena kdram. verontreinigen, b. w. békin kbtor, mmgbtorkan. verontrusten, b. w. ganggoe. verontschuldigen, b. w. békin bris- sih, mentjoetjikan. —, zich —, minta kdsih. verontwaardiging, vr. mdrah de- ngan angkoe, geram. veroordeelen, b. w. memoetoeskan hoekoem. veroorloven, b.w. kassihpermissi, membri idzin. veroorzaken, b. w. békin, membri. verordenen, b.w. regelen, Atoerkan. —, gelasten, kassih parintah. verouderd, b. n. toewah, soedah toewan. verouderen, o. w. djddi toeivah. veroveren, b. w. menang, mengalahkan. verpachten, b. w. djoeival padjaq. verpanden, b.w .gadé,mengadeikan. verplaatsen, b. w. pindah, me- mtndahkan. verplegen, b. w. djaga, merawat. verplicht, b. n. hdroes, jang misti. verplichten, b. w. door dwang, paqsa, memaqsa. verplichting, vr. kaharoesan, wadjib. verponding, landrenten, padjaq. verpoozen, w. w. (zich) boewang tjdpé, berhhiti kardja. verraad, o. kidnat. —, ontrouw, doerdka. verraden, b. w. berboewat kidnat. —, verklikken, mengoempat. verrader, m. drang doerdka, penjemoe. 15 verraderlijk, b. n. berdoerdka. verregaand, b. n. terldloe, sdngat, terldloe Amat. verrekijker, m. trópong, kèkèr. verrichten, boewat, békin, kardja. verrichting, vr. perboewdtan, pe- kardjd-an. verrijken, b. w. békin kdja. —, zich —, rijk worden, djddi kdja. verrijzen, o. w. ndjiq, terbit. ■—, opstaan, bang kit. verroeren, b. w. geraq. —, w. w. (zich), bergeraq. verroesten,o.w.dimdkan tdhi bessi. verrot, b. n. boesoeq, boeroeq. verrotten, o. w. djddi boesoeq. verruilen, b. w. toekar, menoekar. verruiling, vr. toekdmn. verrukken, b.w. merawankan hdti. verrukt, b. n. door verrassing, rawan. vers, o. (van een hoofdstuk), djat. —, gedicht, sdir, bait. versaagd, b. n. tdkoet, hilang hdti. versch, b. n. nieuw, bdroe. —, van bladeren, segar. —e troepen, tsoldddoe jang bdroe ddtang. —e paarden, koeda jang belom di pdké. — in het geheugen, bdroe dengar. verschaald, b. n. tdwar. verschaffen, b. w. addkan. verschalken, b. w. peddja-in. verschansen, b. w. békin bèntèng. verschansing, vr. bèntèng, koeboe. verscheiden, b. n. bdnjaq, roeparoepa. verscheidenheid, vr. roepa-roepa. — van spijzen, roepa-roepa makdnan. verscheurd, d. w. sówèq, róbèq. verschiet, o. djauh. verschieten, o. w. als kleuren, moentah. —, leenen, zie aldaar, verschijndag, m. hdripembajdran. verschijnen, o. w. mengddap. —, zichtbaar worden, kalihdtan. verschijning, vr. kalihdtan. verschikken, verschuiven, gisir. —, anders schikken, dtoerkan Idjin roepa. verschil, o. perbédahan, béda. verschillen, o. en b. w. berbéda. verschillend, b. n. berlajinan. verscholen, d. w. semboeni. verschoonen, b. w. vergeven, kas- sih ampon, mengampoeni. —, schoon linnen aandoen, sdlin kdjin. verschot, o. uitgaven, beldndja. verschrikkelijk, heibat, ngéri. verschrikken, b. w. békin kdgèt, mengedjoetkan. —, o. w. djddi kdgèt, kedjoet. verschroeid, b. n. hdngoes. verschroeien, b. w. békin hdngoes. —, o. w. kena hdngoes. verschuilen, b. w. iets —, menjeni- boenikan. —, zich ■—, bersemboeni. verschuiven, b. w. sórony. verschuldigd, b. n. — zijn, berhoetang. verschuldigde, o. schuld, hoetang. versieren, b. w. békin bdgoes, menghtas. verslaafd, b. n. kapèngin, terldloe ingin, terldloe soeka. verslaan, b. w. menang. —, o. w. verkoelen, djddi dingin. —, verschalen, djddi tdwar. verslag, o. bericht, kabar. verslagen, b. n. neerslachtig, soe- sah hdti, moerong, moeram. —, verschaald, soedah djddi tdwar. —, nedergeveld, soedahdi boenoeh. —, ontsteld, kdgèt, ter-kedjoet. —, overwonnen, soedahdi menang, alah. verslapen, w. w. zich —, tidor terlaloe lama. verslappen, b. w. kendor-in. —, krachteloos maken, békin lemas. —, o. w. verminderen, djddi koerang. —, djadi kendor. verslaven(zich),-w.w.persahajdkan dirinja, djadi bijdsa. versleten, b. n. dmoeh, roembèng. —, een — kleed, kdjin roembèng. verslijten, b. w. békin boeroeq. —, o. w. djadi boeroeq. verslimmeren, djadi lebéh pdjah. verslinden, b. w. makan. —, inzwelgen, telan, menelan. verslingeren, o. w. djddi hilang. versmachten, o. w. lemas. versmaden, b. w. afwijzen, toelaq. —, walgen, bosèn. versmelten, b. w. mdsaq, békin èntjèr, laboerkan. —, o.w. djadi èntjèr, meliléh, laboer. versnapering, vr. makdnan jang ènnaq, sedap-sedapan. versnijden, b. w. pótong. —, vermengen, mentjampoer. verspannen, b. w. paarden wisselen, ganti koeda. verspillen, b. w. boewang, mem- boeroeskan. verspreid, b. n. hamboer. verspreiden, b.w.meng hamboer kan. verspreken, beloven, berdjandji. —, zich —, salahbitjara(berkdta). verstaald, b. n. verstokt, kras. —, een — voorhoofd,moekapapan. verstaan, b. w. begrijpen, me- ngarti, tdhoe. verstaanbaar, b. n. trang. — maken, kassih mengarti. verstand, o. boedi, dqal. verstandeloos, b. n. bödoh. verstandig, b. n. berboedi. versteend, b.n. soedah djadi bdtoe. versteenen, o. w. djadi bdtoe. versteld, b. n. kdgèt, terkedjoet. verstellen, b.w. lappen, menampal. —, netten —, boeboel djdla. versterf, vr. kamati-an. versterken, b. w. krachten , békin qoewat, mengqoewatkan. —, volgens de krijgskunde, békin bèntèng. versterkend, b. n. jang békin qoewat, kras. verstijfd, b. n. kdkoe. —, van vochten, • bekoe. verstikken, o. w. mdti lemas. verstoken, b. n. ontbloot, koerang. verstokt, b. n. tagar, kras. verstommen, b. en o. w. békin bisoe, djadi bisoe. verstompen, o. w. djddi toempoel. —, b. w. toempoelkan. verstooten, b. w. boewang, toelaq. verstopping, vr. in het hoofd, pilaq. verstopt, d. w. semboeni. verstoren, b. w. mengoesiq. verstouten, b.w. memboewat brdni. —, zich —, membrantkan diri. verstrekken, b. w. kassih, bawa. verstrijken, o. w. liwat, Idloe. verstrooid, b.n. testar, terhamboer. — van gedachten, poesing kapdla. verstrooien, b. w. menaboerkan. verstrooiing, vr. van zinnen, bingoeng. verstuiken, b. w. kassellioe, tagaliat. versuffen, o. w. djddi bingoeng. versuft, b. n. bingoeng. vertalen, b. w. sdlin, menjdlin. vertaler, m. penjalin bahdsa. vertaling, vr. salinan bahdsa. vertegenwoordigen, b. w. djadi wakil; ganti, mengganti. vertegenwoordiger, m.wdkil,ganti. vertellen, b. w. zich -—, salah hitoeng, silap btlang. —, verhalen, tjaritakan. vertelling, vr. verhaal, tjartta. 15* verteeren, b. w. verkwisten, boewang oewang, mdkan oewang. —, opmaken, mdkan hdbis. verteering, vr. uitgave, belandja. vertier, o. Idkoe. vertinnen, b.w. sapoe dengar djer timah, menjddoer timah. vertinsel, o. djer timah, sddoer timah. vertoeven, o. w. tinggal. —, wachten, nanti, toenggoe. vertoog, o. redevoering, bitjdra. vertoonen, b. w. iets —, mdjin. vertooning, vr. permajinan. vertoornen, b. w. békin mdrah. vertragen, b. w. békin plan-plan, melambatkan. vertrappen, b. w. indjaq, iriq. vertreden, w. w. zich —, pasiaar, berdjdlan-djalan{zie vertrappen). vertrek, o. kamer, kamar, biliq. —, afreis,perangkdtan,peninggal. vertrekken, o.w. afreizen, berang- kat; berdjdlan, berldjar. vertrouwd, b.n. getrouw, satijawan, anddlan. ■—, een — vriend, tsóbat rodong. vertrouwen, hdrap, pertjaja. — stellen op, pertjdja akan. vervaard, b. n. tdkoet, kdgèt. vervaardigen, b. w. békin, boewat. —, gereed maken, békin sadija. verval, o. roesaq. —, fooi, oewang sirih. —, buitenkansje, oentoeng. vervaldag, m. hdri pembajdran. — eener schuld, oesia hoetang. vervallen, o. w. bouwvallig worden, djddi boeroeq. —, zwak worden, djddi lemah. —, b. n. vermagerd, koeroes. vervalschen, b w. tjampoer. vervangen, b. w. aflossen, ganti. vervelen, b. w. békin kesal. —, w. w. zich —, kesal. verveling, vr. kesal. vervellen, o. w. toekar koelit. verveloos, b. n. Mlang tjat. verven, b. w. tdroh tjat, mentjat. verver, m. toekang tjat. ververschen, b. w. békin dingin, menj edj oeq kan. ververschingen, vr. meerv. makd- nan dan minoeman. vervliegen, o. w. terbang; van tijd, Idloe. vervloeking, vr. koetoeq. vervoer, o. pembawd-an. vervoeren, b. w. membdwa. vervolg, o. samboengannja, hoe- boengannja. —, in het — van tijd, bissoq loesa. vervolgen, najagen, boeroe, oesir. —, voortzetten, toerOet. —, geweld aandoen, menganidjakan. vervolgens, lantas, kamoedian. —, en —, dan Idgi. vervroegen, mendhoeloekan. vervullen, b. w. nakomen, toeroet, pègang, menjampeikan. vervuren, o. w. djddi boeroeq. verwaand, b. n. kótjaq, tjongka. verwaardigen, w. w. soedi. verwaarloozen, b. w. tidda ingat, loepa, alpa, mengalpakan. verwachten, o. w. hopen, hdrap. -—, iemand of iets —, toenggoe, menantikan. verwant, b. n. sanaq, bersdnaq. verward, b. n. koesoet. —, verlegen, rdgoe, mdloe. verwarmen, b. w. békin pdnas. verwarren, b. w. békin koesoet. verwarring, vr. verlegenheid, mdloe. —, opschudding, gampar, gadoeh. verwedden, b. w. betdroh. verweeken, b. w. békin lemas. —, o. w. djddi lemas. ■— (fig-) verwijfd worden, djddi kaparampoewdnan. verweerd, b. n. zooals linnen door vocht, tjeti, di mdkan tjeti. verwekken, b. w. (kinderen), berdnaq. —, ziekten. —, békin sakit. —, toorn —, békin mdrah. verwelken, o. w. lajoe. verwelkomen, b. w. kassih saldmat ddtang,samboet,menjamboet. verwennen, b. w. hilang bijdsa. —, een verwend kind, dnaq delap, dnaq nakal. verweren, zich, lawan, melawan. verwerpen, b. w. boewang, trdda trima, menoelaq. verwerven, b. w. ddpat, tarima, beroléh. verwijderd, b. n. djauh. verwijderen, b. w. mendjauhkan. —, zich —, w. w. pigi, membawa dirinja. verwijt, o. tjela, bangkilan. verwijten, b. w. bangkit, bangkil. verwilderd, b.n. woest, gdlaq, lijar. —e oogen, mdta lijar. verwilderen, o. w. van land, djddi hoetan. —, van dieren, djddi gdlaq (djalang). verwisselen, b. w. toekar, menoe- kar, ganti, mengganti. —,. van kleederen, salin pakéjan. verwittigen, b. w. kassih tahoe, kassih, bertdhoe, membri tahoe. verwoed, b. n. gdlaq, gdrang. verwoest, b. n. roesaq, binasa. verwoesten, b. n. békin roesaq. verwoesting, vr. karoesdkan. verwonden, b. w. békin loeka, meloekdï. verwonderd, b. n. héjran. verwonderen, w. w. (zich) djddi héjran. verwormd, b. n. boeboeq (hoelat). verwormen, o. w. di mdkan boeboeq (hoelat). verwrikken, b. w. bewegen, berger aq; verwrikt, tagalijat. verwringen, b. w. verdraaien, poelir, poelas, zie verwrikken, verwrongen, d. w. scheef, éroet. —, van armen of beenen, rtjoeq. verzachten, o. w. djddi lemboe, melemboekan. verzadigd, bijw. kinnjang,poewas. verzaken, bw.sangkal, menjangkal. verzakken, o. w. toeron, amblès. verzakking, v.d. uterus, toemboeng. verzamelen, b. w. koempoel. verzameling, vr. pekoempoelan. verzanden,o. w. djddi penoehpdsir. verzegelen, b. w. tdroh tjap, mem- boeboeh tjap. verzeggen,b.w.djandji, berdjandji. verzekeren, b. w. tentoekan. verzenden, b. w. kirim, mengirirn. verzengd, hdngoes, kena hdngoes; lajoer. verzengen, o. w. hdngoes, djddi Idjoer. —, b. w. hangoeskan, melajoerkan. verzet, o. tegenkanting, perbantd- han, pelawdnan. verzetten, bw. tdroh di tampat lajin. verzinken, o. w. tinggdlam. verzinnen, b. w. ddpat ingat, me- miktrkan. verzoek, o. perminta-an, pinta. verzoeken, b. w. minta, móhon. verzoenen, soeloehkan, daméjkan. verzoeten, b. w. zoet maken, békin mdnis, memaniskan. verzolen, b. w. ganti telapdkan sapdtoe. verzorgen, b. w. pijara, djaga. —, een zieke —, merawattin drang sakit. —, het vuur —, djaga dpi. verzot, b. n. gïla, gila birdhi. verzotten, o. w. gfla ingin. verzuim, o. loepa, Idlé, alpa. verzuimen, b. w. loepa, trdda kardja, mengalpdkan. verzuren, b. w. békin dsam. —, o. w. djddi dsam. verzuurd, b.n. dsam, basi, bantjoet. verzwakken, o. w. djddi lemas. verzwaren, o. w. djddi lebéh brat. —, b. w. békin brat. •—, toevoegen, tambah. verzwelgen, b. w. telan, menelan. verzweren, b. w. veretteren, djddi nanah, berndnah. —, zie zweren. verzwering, vr. fijt, tjdgoe. — uit een bloedvin, binta. verzwijgen,, dijam, semboenikan. verzwikken, b. w. sdlah lakoe. vest, o. kleedingstuk, rompi. vestigen, b. w. daarstellen, békin, kardja, mengalaskan. —, wonen, doedoeq. —, het oog — op, menandang kdpada. vet, o. en b. n. gemoq, lemaq. — worden, djddi gemoq. veter, m. pita, tdli. vettig, b. n. gemoq sedikit. veulen, o. koeda moeda, dmaq koeda. vezel, vr. oerat hdloes. vier, telw. ampat. ■— aan —, ampat-ampat. vierde, b. n. kd-ampat. —, o. '/4, sd-prdpat. vierdraadsch, b. n. ampat pintal. vieren, b. w. pégang, memégang. —, bot —, hoelor, menghoelorkan. —, van een val, (zeew.) soeh. vierendeel, o. saprdpat, sasoekoe. vierendeelen, b. w. bdgi ampat. vierhoek, m. ampat pesdgi (pen- djoeroe). vierkant, b. n. ampat pesdgi. viermaal, bijw. ampat kdli. vijand, m. moesoeh, satroe. vijf, telw. lima; alle —, kalima. vijfdehalf, b. n. ampat satèngah, tèngah lima. vijfderlei, b. n. lima roepa. vijftien, telw. lima bias. vijftig, telw. lima poeloeh. vijg, vr. pisang wolanda, boetvah ara. vij 1, vr. kikir. vijlen, b. w. mengikir. vijt, vr. fijt, kaloeroet, tjdgoe. vijver, m. kólam, pengèmpang. vijzel, m. lesong. —, rijstblok, loempang. villen, b. w. kaloepas, mengoepas koelit. vilt, o. boeloe domba. vin, vr. kikis, sirip. —, bloedvin, bisoel. vinden, b. w. dapat, menddpat. vindingrijk, b. n. bdnjaq bisu. vinger, m. djdri, anaq tdngan. ■—, de eerste —, duim, iboe djdri. —, de tweede —, voorste, djdri toendjoeq, teloendjoeq. —, de derde —, middelste, djdri tèngah. ■—, de vierde •—, djdri mdnis. ■—, de vijfde —, pink, djdri kalingking. ■—, de ruimte tusschen de —s, tjelah djdri, selang djdri. vingerhoed, m. tjintjin mendjuhit, sdrong djari. vingertop, m. hoedjong djdri. vinnig, b. n. bingis, kdsar. violet, b. n. oengoe. viool, vr. bióla. visch, m. ikan. vischben, vr. bdkoel ikan. vischbun, vr. tèngkoq. vischgraat, vr. toelang ikan. vischkooper, m. toekang ikan. vischkuit, vr. telor ikan. —, (gezouten), troeboeq. vischnet, o. djala. visschen, b.w. in 't alg., tjdri ikan. visscher, m. toekang tjdri ikan, naldjan. vitriool, o. teroesi. vitten, b. w. tjela, tjerèwèt. vizier, o. mdta bedil, mdta. vlaag, vr. wind—, bdjoe. —, luim, tingkah. vlag, vr. bandera, tonggol. vlaggedoek, o. kdjin bandera.. vlaggen, o. w. pakt bandera. vlak, b. n. effen, rata; van land, ddtar. vlam, vr. njala. —, (in hout), koréj. —, (op een wapen), pamor. vlammen, o. w. bernjala, menjdla. vlas, o. ramt, ketan. vlecht, vr. haar —, tjamdra. vlechten, b. w. pintal, anjam. vlechtwerk, o. bdrang jdng di pintal (anjam). vledermuis, vr. kalaldwar. —, (middensoort), kampret. —, (grootste soort), kdlong. vleesch, o. daging. —, gedroogd —, dinding, dèndèng. ■—, stukjes — met uien gebraden, sasdté. vleeschhouwer, m. toekang pótong sdpi, pembantê. vleeschnat, o. kaldoe. vleeschsoep, v. sóp daging. vleet, vr. in: bij de —, bdnjaqbdnjaq. vleezig, berddging, bdnjaq daging. vlegel, m. rijststamper, dloe, kajoe toemboeq. vleien, b. w. boedjoeq, memboedjoeq. —, zich —, hopen, hdrap. vleien, b. w. rangschikken, pdsang sdma rata. —, o. w. gelegen komen, sampat. vlek, vr. smet, nóda. vlekkeloos, b. n. soetji. vlerk, vr. vleugel, sdjap. vlieden, b. w. ontvlieden, lari. vlieg, vr. Idlar, Idilat. vliegen, o. w. terbang. vlieger, m. kinderspeelgoed, la- jdngan. vlies, o. koelit, saldpoet. vlieten, o. w. ngalir, hdlir. — (naar zee), afvlieten, rnilir. vlijm, vr. tadji, poesoet. vlijt, vr. rddjin, oesdha. vlinder, m. koepoe-koepoe. vloed, m. overstrooming, bdndjir, djer bah. —, getij, pdsang besaar of pdsang ketjil. ■—, wassend water, djer pdsang. —, witte —, poetih-poetïhan. vloeibaar, bn. jang meliléh, èntjèr. vloeien, o. w. mtlir, mengdlir. —, (als sommig papier), melar. ■—, van gesmolten stoffen, meliléh. vloeipapier, o. kartas pene tap. vloek, m. koetoeq. vloeken, b. w. koetoeq, mengoetoeq. vloer, m. ddsar. vloeren, b.w. bevloeren, ddsarkan. vlok, vr. gompal; — haar, keping ; — op de kruin, boeboengan. vloo, vr. koetoe andjing. vlot, b. n. hdnjoet; van lezen, lantjar. vlot, o. rdkit, gèttèq. vlotten, o. w. hdnjoetkan. vlug, b. n. snel, tjepat, lakas. vlucht, vr. van vogels, terbang. ■—, ontvluchting, lariiin; op de — gaan, Idri. vluchteling, m. en vr. drang lari, pelari, drang mtnggat. vluchten, o. w. lari, mtnggat. vluchtig, b. n. goepoh-goepoh. vocht, o. djer. vochtig, b. n. nat, bdsah. ■—■, klam, ombal. vod, vr. oud lor, kdjin toewah. voeden, b. w. kassih mdkan. voeder, o. voedsel, makdnan. voedster, vr. min, baboe. voedsterling, m. en vr. dnaq soe- soewan, didiq. voeg, vr. persambdtan, perhoe- boengan, atjar. voege, in dier —, bagttoelah. voegen, o. w. betamen, pdtoet. —, b. w. lasschen, samenvoegen, menjamboeng, menghoeboeng. —, bij elkander —, rdpat, merapat. —, zich naar iemands wenschen —, toeroet drang poenja soeka. voegzaam, b. n. pdtoet, Idjiq. voelen, b. w. tasten, rdba, merdbah. —, gevoelen, merdsa, berdsa. voer, vr. één —, sdtoe kdhar, sdtoe pedati, zie wagenvracht, voeren, b. w. brengen, bawa. —, beesten —, kassih mdkan. —, van voering voorzien, berldpis. —, oorlog —, berprang. voering, vr. lapis. voerman, m. toekang gróbaq. voertuig, o. kar, kdhar. —, inlandsche kar, gróbaq,pedati. —, rijtuig, karèta. voet, m. kaki. — voor —, plahan-pldhan. voetangel, m. randjoe, bórang. voetbankje, o. bangkoe kaki, alas kdki. voetmat, m. tikar kdki. voetpad, o. djdlan ketjil. — in de rijstvelden, galdngan. voetspoor, o. bekas kdki. voetzoeker, m. vuurwerk, petdsan. voetzool, vr. tapaq kdki. vogel, m. boerong. vogelkooi, vr. koeroengan boerong. vogellijm, vr. en o. getah boerong. vogelnest, o. roemah boerong. vogelzaad, o. djoewdwoet. vol, b. n. penoeh, ook: gevuld. volbloedig, b. n. pepaq, terldloe bdnjaq ddrah. volbrengen, b. w. kardja hdbis, menghabiskan. voldaan, tevreden, soeka, senang. —, betaald, soedah di bdjar. voldoen, b. w. betalen, bdjar. —genoegen geven, békin soeka hati, menjoekakan. —, aan bevelen, driften, enz. toeroet, menoeroet. voldoend, b. n. sampé, tjoekoep, pada. voleinden, b. w. kardja hdbis. volgeling, m. van eenen groote, penoeroet, pengikoet. volgen, b. en o. w. toeroet, ikoet. volgens, voorz. seperti, derri, boetdpa. volgroeid, b. n. van vruchten, soedah mdtang. volgzaam, b. n. zoet, mdnis. —, soeka toeroet, patih. volhandig, b. n. veel werk, bdnjaq kardja. volharden, bw. tetap, berkandjang. volk, o. drang; natie, bangsa. —, werkvolk, örang oepahan. volkomen, b. n. gdnap, genap. volkrijk, b. n. rdmé. volksstam, m. pandji. volledig, b. n. genap, semporna. volmaakt, bajiq sakdli, semporna. volmacht, vr. soerat polmak. —, gevolmachtigde, polmak, wd- kil, koewasa. volmachtigen, b. w. kassih soerat polmak, perwakïlkan. volmondig, b. n. in het spreken, troes trang. volop, bijw. terldloe bdnjaq, lim- pah-lhnpah. volstaan, o. w. sampé, tjoekoep. volstrekt, b. n. onmisbaar, misti, ti ddpat-tijdda. — niet, sakdli-kdli djdngan. voltallig, bn. ganap, dda samoewa. voltooien, b. w. menghdbiskan, kardja hdbis; menjadijakan. voluit, bijw. intéro, sakdli. volvoeren, b. w. melakoekan. volwassen, b. n. soedah besaar. —, half —, djdrah. vond, m. pendapdtan. vondeling, m. en vr. dnaqpoenyoet. vonder, m. djambdtan ketjil, titian. vonk, vr. kembang dpi, boenga dpi. vonkelen, o. w. gomirlapan. vonnis, o. de straf, hoekoem. vonnis, de uitspraak, kapoetoesan hoekoem. vonnissen, b. w. kassih hoekoem, memoetoeskan hoekoem. voogd, m. wdli, toeziende —,ganti wdli. voogdes, vr. wdli parampoewan. voogdijschap, vr. parintah wdli. voor, vz. van tijd, doeloe, lebéh doeloe. —, vz. van plaats, di moeka, di depan. —, om, sebab, akan. vooraan, bijw. di moeka, di depan. vooraf, bijw. doeloe. vooral, bijw. terlebéh. —, gij moet —, djangan trada. vooravond, m. sóré, póhon petang. voorbarig, b. n. terlaloe lakas, lantjar, laivas. voorbedacht, b.n. dengan sengddja. voorbedachtheid, vr. sengddja. voorbeeld, o. tjonto, oepama,ibdrat. voorbehouden, b. w. berdjandji. voorbereiden, b. w. sadiakan. voorbeschikking, vr. taqdir. voorbij, voorz. en bijw. liwat, laloe. —, reeds —, het is al —, soedah liwat, soedah laloe. —, verder dan, lebéh djauh,sa-ldloe. voorbijgaan, o. w. laloe, liwat. —, b. w. meldloewi, meliwat. —, met stilzwijgen, trada seboet. voorbode, m. voorteeken, tanda, aldmat. voorbrengen, b. w. bdwa di moeka (di haddpan). voordat, voegw. sa-belom. voordeel, o. winst, Idbu, oentoeng. —, nut, goena. voordeelig, membri oentoeng, mem- bri laba. —, nuttig, bergoena. voorders, bijw. lantas. voordeur, vr. pintoe di moeka. voordèzen, bijw. tempo doeloe. voordienen, b. w. kassih makdnan, menjadjikan. voordoen, b. w. wijzen, toendjoeq. —, voorhangen, paké. —, zich —, zich houden, poerapoera. voordragen, b. w. kassih tdhoe. vooreergisteren, bijw. sa-belom kalmdri doeloe, tiga hari laloe. vooreerst, bijw. pertdma, dahoeloe. vooreinde, hoedjong jang di moeka. voorgaan, o. w. berdjdlan doeloe. —, (van een uurwerk), djdlan terlaloe lakas. voorgaand, b. n. jang doeloe. voorgebergte, o. tandjoeng. voorgevel, m. moeka roemah. voorgeven, b. w. eerst geven, kassih doeloe. —, in het spel, kassih oentoeng. —, voorwenden, poera-poeru, bdwa oedoer. voorgevoel, o. rdsa ter-doeloe. voorhamer, m. martil besaar. voorhand, vr. in het spel, mdjin doeloe, moeld-i bermajin. voorhanden, b. n. dda, hadlir. voorhebben, b. w. dragen, paké. —. in den zin hebben, mdivoe, mau, berniat. voorheen, bijw. lebéh doeloe, tèmpo doeloe, dahoeloe kdla. voorhoede, vr. haloewan prang. voorhoofd, o. ddhi, djidat. voorhouden, b. w. toonen,toendjoeq. —, indachtig maken, kassih ingat. voorhuid, vr. koelop. voorhuis, o. voorgalerij, pondoppo, sarambi. voorin, bijw. mdsoq di moeka. vooringenomenheid, vr. (ten voor- deele), soeka. ■—(ten nadeele), tr&da soeka, bintji. voorkamer, vr. kómar moeka. voorkennis, sa-tahoe, tahoe doeloe. voorkeur, vr. piléhan, pemiléh. ■—, de — geven, piléh, memtléh. voorkomen, b. en o. w. schijnen, roepa. —, in: met het rijtuig—, ddtang di moeka, soeroh bawa karètta. —, voorvallen, djddi. ■—, beletten, Idrang, menegahkan. —, verschijnen, menghddap. —, aangetroffen worden, bóléh ddpat, di ddpat. voorkomen, o. gelaat, moeka, roepa. voorkomend, vriendelijk, mdnis. —, behulpzaam, soeka toelong. voorland, o. pasisir. —, vooruitstekend land, tandjoeng. voorlang, bijw. soedah lama. voorleggen, b.w. toonen, toendjoeq. —, vooruit leggen, tdrohdimoeka. voorlezen, ba tja di depan örang. voorlichten, b. w. soeloe-in. voorliggen, o. w. dda di moeka. voorloop, vr. van arak, draq dpi, kapdla draq. voorloopig, b. n. jang doeloe. voormalig, b. n. jang Idma. voormiddag, m. pdgi, pdgi hdri. voornaam, b. n. besaar. ■—, m. narna daging. voornemen, mdwoe, berniat. vooronderstellen, b. w. Mra-kira. vooroordeel, o. sjak. —, afkeer, djemoe. voorop, bijw. di moeka, di depan. voorouders, m. mrv. nènèq mójang. voorover, bijw. kahadapan. — liggen, kamoerap. voorproeven, b. w. tjoba doeloe. voorraad, m. bekal. —, bij -—, doeloe, memang. voorrecht, o. geluk, oentoeng, sa- lamat. —, recht, haq. voorschieten, b. w. (geld), pan- djar, kassih pindjam. —, eerst schieten, tèmbaq doeloe. voorschijn, in: te — komen, kalihdtan, njata. —, aan de oppervlakte, timboel. —, te — brengen, kassih lihat. voorschot, o. op loon, pandjar. —, op werk, enz., tjingkaram. —, in 't algem. tempah. voorschrift, o. bevel, parintah. —,om na te schrijven,//cmto soerat. voorschrijven, b. w. geneesmiddelen —, toelis soerat óbat. —, schriftelijk bevelen, toelis soerat parintah. —, bevelen, soeroeh. voorshands, bijw. doeloe. voorslaan, b. w. ddjaq, minta. voorslag, m. voorstel, permintdan. voorsnijden, b. w. pótong ddging di médjah. voorspan, o. sa-pdsang jang di moeka. voorspannen, b. w. pdsang, mengendkan. voorspelen, b. w. vooruitspelen, moeld-i bermdjin. voorspoed, m. saldmat, oentoeng. voorspoedig, b. n. bersaldmat, ber- oentoeng. voorst, b. n. di depan sakdli. —, begin, hoeloe. —e, het —e van een huis, hadapait. —e, het —e van een vaartuig, haloewan. voorstellen, b. w. minta ddjaq. voorsteven, m. haloeivan prdhoe. voort, bijw. straks, sabantaar. —, reeds weg, soedah pigi. —! weg! laloe! njalah anykau. voortaan, bijw. derri sakarang ini, kamoedijan derri sakarang. voortbrengen, b. w. djadikan. —, kinderen —, berdnaq. —, wartaal —, bitjdra koesoetkoesoet. voortdurven, o. w. brdni Iddjoe. voortduren, o. w. lama, kekal. voortgaan, o. w. Iddjoe. —, plaats hebben, djddi. —, volharden, tetap, menetap. voorthelpen, b. w. zie helpen, voortkomen, o. w. pigi, berangkat. —, uitspruiten, toemboeh. voortleiden, b. en o. w. hantar. voortmaken, b. w. kardja tjepattjepat. voortreffelijk, b. n. bdjiq sakdli. voortrekken, b. w. de voorkeur geven, terlebéh soeka, piléh. voortrukken, o. w. Iddjoe. voorts, bijw. dan lagi, Idgipoela. voortspruiten, o. w. ontstaan, djddi, kaloewar, terbit, toemboeh. voortvarend, b. n. tjepat, lakas. voortvluchtig, b. n. lari. voortzetten, b. w. eene reis, menoeroet. —, een werk -—, mendjalankan pekardja-an. vooruit, bijw. di moeka, di depan. ■—, vooraf, doeloe. vooruitzicht, o. hoop, harap. voorval, o. perkara, pertemoewan. voorvallen, o. w. djddi, pêristiwa. voorwaar, bijw. soenggoeh. voorwaarde, vr. djandji. —, onder —, mits, soekat. voorwaarts! bijw. Iddjoe! voorwenden, poera-poera. voorwendsel, poera-poera, ddlih. voorwerp, o. bdrang, benda. voorzeker, bijw. entusschw. soenggoeh, pasti, tentoe, nistjdja. voorzien, bijw. verzorgen, pidra. — zijn van veel, dda banjaq. —, niet — zijn, dda koerang. —, uitrusten, langkap, melangkap. voorzichtig, b. n. dti-dti, ingat- ingat. voorzitten, o. w. doedoeq di moeka. voorzitter, m. kapala. voorzooveel, voegw. sa-brdpa. -— ik weet, sa-brdpa sdja poenja tdhoe. voorzorg, vr. djdga doeloe. voos, b. n. gdbes, ganjoet, lódoh. —, stokkerig, mdgel. vorderen, b. w. eischen, tdgi, me~ ndgi, menoentoet. —, o. w. djddi. vore, vr. aloer, garis. voren, b. w. in : te —, lebéh doeloe. vorig, b. n. doeloe, lama. vork, vr. garvo, penjoetjoeq. vorm, m. gedaante, roepa. — voor gebak, tjitakkan koewé. —, matrijs, rangka. —, model, tjonto. vormen, b. w. békin roepa, kassih ' roepa, meroepakan. vorschen, o. w. pantjing. vorst, m. radja. vorstelijk, b. n tjdra radja. vorstin, vr. radja parampoewan. vouw, vr. lipat, pelipdtan. vouwen, b. w. lipat, melipat. vraag, vr. soewal, pertanj& an. vraat, m. drang rdkoes, pendemap. vracht, vr. moewdtan. vracht, vr. vooreen man,pikoelan. vrachtkar, pedati, kahar, gróbaq. vragen, b. en o. w. tanja, bertdnja. — om iets, minta, meminta. vrede, vr. daméj. vreemd, b. n. asing, ddgang. i —, zeldzaam, djdrang. vreemdeling, m. órang dsing, drang ddgang, drang loewdran. vrees, vr. takoet; uit —, derri takoet; uit -— voor, takoet dkan. vreesachtig, b. n. pendkoet. vreeselijk, h.n. ngéri, amat, sangat. vreezen, b. en o. w. t&koet. vrek, m. drang kikir. vrekkig, b. n. kikir. vreten, b. w. van dieren, makan. vreugd, vr. soeka, kasoekd-an, gemar. vriend, ni. sóbat. — en vijand, k&wan dan lawan. vriendelijk, b. n. rndnis. vriendschap, vr. persobatan. vrij, b. n. lepas, mardika, loepoet, . bébas. —, ruim, loewas. vrijaf, o. bébas, idzin. vrijblijven, o. w. trdda kena. vrij brief, in. soerat permissi {idzin). vrijdag, hdri djoemdhat (djoemat). vrijen, b. en o. w. bertoendngan. vrijgeven, b. w. kassih bébas, le- paskan, membri idzin. vrijheid, vr. verlof,permissi, bébas. vrijhouden, b. w. lepaskan derri belandja. vrijkoopen, b. w. teboes, meneboes. vrijlaten, b. w. meiepaskan. vrijloopen, o. w. (van boete enz.), trdda kena. vrijmaken, b. w. lepaskan, kassih mardika. vrijmoedig, b. n. onbeschroomd, brani, bébas, dengan bébas. vrijpleiten, b. w. menang bitjdra. vrijpostig, b. n. terldloe brani. vrijstellen, b. w. bébaskan. vrijuit, bijw. troes trang. vrijwaren, b. w. lepaskan, tanggoeng. vrijwillig, soeka sendiri, ichtiar. vroedvrouw, vr. doekoen parampoewan, bidan. vroeg, bijw. pdgi, sijang. —, morgen —, bissoq pdgi. — komen, ddtang sijang. vroeg, b. n. spoedig, lakas, sijang- sijang. vroegtijdig, b. n. pdgi-gdgi. vroolijk, b. n. soeka hdti, gemar. —, luidruchtig, girang, soeka rija. vroolijkheid, vr. kasoekd-an. vrouw, vr. parampoeican. —, gehuwde —, bini, istri. vrouwenrok, m. inl. —, saroeng. vrucht, vr. boewah. vruchtbaar, b.n. bdjiq, berboeivah. vruchtboom, m. póhon boewah. vruchteloos, b. n. ijdel, sija-sija, pertjoemah, tjoemah-tjoemah. vruchtgebruik, hal mdkanhatsil. vuig, b. n. slecht, djdhat, boesoeq. —, traag, mdlas. vuil, b. n. kbtor, tjemar. — van eieren, wonden, enz., boesoeq. vuilnis, vr. bdrang kbtor, sampah. vuist, vr. ganggam. —, een — vol, sa-ganggam. —, voor de —, (openhartig) spreken, bitjdra troes trang. —, voor de ■—, openhartig zijn, dda betoel. vullen, b. w. isi, mengisi. —, geheel voldoen, békin penoeh. vulling, vr. pengisian. vulsel, o. isi, bdrang isi. vuren, o. w. schieten, pdsang, thn- baq, memèmbaq. vurig, b. n. pdnas, hangat. vuur, o. dpi. —, gloeiende kool, bdra. 'O 7 A — maken, pdsang api. — vatten, menjdla. — vatten (fig.), lakas goesar. vuurbaak, vr. tanda api;romba. vuurberg, m. goenong dpi. vuurroer, o. snapang, bedil. vuurrood, b. n. mérah pddam. vuurschicht, m. tjardwat, martjon dijam. vuursteen, m. bdtoe dpi. vuurvlieg, vr. koenang, kelip-kelip. vuurwerk, o. boenga dpi, kembang dpi, permajtnan bbat bedil. —, voetzoeker, petdsan.. —, klapper, martjon. vuurwerker, ra. toekang petdsan. w. waadbaar, b. 11. bóléh di grobtokki, ddpat di aroeng. —e plaats, dj er tjètèq. waaghals, m. drang jang terldloe brdni. waaien, b. w. bewaaien, kipas. —, o. w, tijoep, dda dngin, waaier, m. kipas. waakhond, ra. andjing djdga. waakzaam, b. n. djaga-djdga. —, voorzichtig, dti-dti. waakzaamheid, vr. ingat. waan, m. sangka, kira. waanwijs, b. n. poera-poera bisa. waar, vr. goederen, bdrang. waar, b. n. echt, betoel, soenggoeh. waar? bijw. van plaats, mdna, di mdnah. waarachtig, b. n. soenggoeh. waarborg, m. tanggoengan. waarborgen, b. w. tanggoeng. waarde, vr. harga. waardeeren, taqsir, taroh harga. waardig, b. n. pdtoet, hdroes. waardigheid, vr. pangkat. waardoor, bijw. kardna dpa. —, door hetwelk, jang. waarheen, bijw. dimdma, kamdna. waarheid, vr. kabendran. waarin, bijw. dengan dpa. waarlijk, bijw. soenggoeh-soeng- goeh, betoel-betoel. waarmee, bijw. dengan dpa. waarmerk, o. tjap, tanda. waarna, bijw. lantas, hdbis itoe. waarnemen, b.w. nagaan, pariksa. —, opmerken, lihat. ■—; een beroep, pègang pekar- djd-an. waarnemend, paltoe. waarom, bijw. kendpa, sebab dpa. waaronder, bijw .jang di bawdhnja. —, vrag. bijw. dibdwah dpa. waarop, bijw. dtas dpa. —, aanw. bijw. jang di atasnja. waarschijnlijk, b. n. bdrang kdli. waarschuwen, b.w. kassih ingat. waartoe, bijw. sebab dpa. waaruit, bijw. derri mdna. waarvan, bijw. derri dpa. waarvoor, bijw. jang. -—, waarom, kendpa, akan dpa. wacht, vr. djdga, gardoe. —, de wachthebbende personen, drang djdga, penoenggoe. —, ronde, ronda, sambang. wachten, o. w. toenggoeh, nanti. —, hop.en, harap. —, in acht nemen voor, djdga. wachter, m. drang djdga, penoenggoe. wachthuis, o. roemah orang djdga. ■—je (Inl. op Java), gardoe. ■—je in de rijstvelden, goedoeq. wachtschip, o. kapal djdga. waden, o. w. harong, mengarong. wagen, m. karèta. —, (vis a vis), karèta prdhoe. —, buffel—, peddti. —, spoor-—, karèta dpi. ■—, kruid—, karèta óbat bedil. —, post—, karèta pos. —, huur—, karèta séwa. —, om te toeren, karètapasijaar. —■, gesloten —, palankijn, karèta plangki. wagen, b. w. tjöba, betaroh. —, zich te veel —, terldloe brdni. wagenkamer, vr. tampat (kdmar) karèta. wagenmaker, m. toekang karèta. wagenpaard, o. koeda karèta. waggelen, o. w. in 't alg. gójang. waken, o. w. djaga, berdjaga. •—, bij eenen zieke, djtxga drang F" sdkit, mendjdga. waker, pendjaga. wakker, b. n. djdga, trdda tidor. —, lustig, ramé-rdmé. — worden, bangoen, eig.: opstaan. — maken, wekken, kassih bangoen, bangoenkan. wakkeren, o. w. aanwakkeren, djddi kras, mengintjang. wal, m. schans, bèntèng, koeboe. —, vaste —, darat. walgen, o.w. bosèn, djernoe, moewal. walging, vr. zie walgen. walm, m. hdwap, soelang. —, rook, dsap. walmen, o.w. berasap, menjoelang. wan, vr. tetampah, njiroe. wanbedrijf, o.perboewdtan djahat. wanbetaling, koerang pembaj&ran. wand, m. beschot, pdgar, dinding. —, muur, tèmboq. wandelen, o. w. pasijaar, berdja- lan-djdlan. wandeling, pasijaar, perdjaldnan. wandelstok, m. toengkat. wandeltijd, m. tempo pasijaar. wandluis, vr. koetoe boesoeq, pidjat. wanen, vermeenen, kira, sangka. wang, vr. pipi; — met kuiltje, pipi lekoq. wangedrag, o. kalakoetvan djahat. wangunst, vr. dengké. wanhoop, m. poetoes hdrap (asa). wanhopen, o. w. zie wanhoop, wankelen, o. w. gójang, gelintjoh. wankelmoedig, b. n. bimbang hdti. wanluidend, b. n. djanqqal. wanneer, bijw. kdpan, bila, bilamana. —, als, indien, kaloe, djika. wannen, b. w. tampi, menampi. ! wanorde, vr. roesoe; roeriggoerangga. wanordelijk, bijw. in de war, kocsoet-koesoel, tijdda berdtoer. wansmaak,m. trdda bdjiq rasdnja. want, voegw. dewijl, sebab,kardna. want, o. visseherstuig, djdla. —, scheepswant, tdmbirang. wantrouwen, o. trdda pertjdja, salimpang, tjamboeroewan. wapen, o. sendjdta. war, vr. in de —, van touw, haar, garen, enz. koesoet. —, in de — maken, békin koesoet. —, in de -—, van een huishouden, póraq-pdriq. waringinboom, ra.pöhon waringin. warm, b. n. pdnas, hdngat. warmen, békin pdnas, panaskan. warmte, vr. pdnas, hdngat. j warren, b. w. békin koesoet. 1- J • wars, o. n. ajemue. wartaal, vr. bitjdra drang gila. was, o. lilin. wasch, vr. waschgoed, kdjin tjoetji. —, vuile ■—, kdjin kötor. waschloon, o. oepah tjoetji bdrang. waschman, m. toekang mindtoe. waschkom, mangkoq tjoetji moeka. waschtafel, médjah tjoetji moeka. waschwater, o. dj er tjoetji moeka. wasdom, m. toemboeh. wasem, m. dwap, dsap. waskaars, vr. lilin betoel. wasschen, b. w. tjoetji, mentjoetji, basoh, membasoh. —, zich —, baden, mandi. —, zich — door overstorting,.wv/ m. wassen, o. w. groeien, toemboeh. —,van mensch of dier,djddi besaur. — van het water, pdsang, djddi besaar. wat, voorn. dpa. — is dat? apa itoe? —, op — manier? bagimuna. water, o. djer. waterachtig, b. n. ber-djer. —, vochtig, bdsah. waterbloem, vr. kembang Ajer. waterdicht, b. n. trdda bóléh md- soq ajer. wateremmer, m. èmbèr,tdhang djer. wateren, b. w. boewang djer seni, kintjing. —, o. w. kaloewar djer. waterkruik, vr. gtndi, kèndi. waterleiding, vr. selokkan, seloe- ran ajer, parit. waterlepel, m. gajoeng, siboer. watermeloen, m. semangka. waterpas, o. sipat. —, bijw. sama rata dengan djer. waterplas, m. poel, rawa. waterpokken, meerv. fjdtjar djer. waterpot, vr. kamerpot, pispot, tampat djer kintjing (seni). —, tot bewaring van drinkwater, tampdjan. waterput, vr. soemoer, prigi. watertanden, o. w. rtndoe, ingin dkan. waterval, m. tjoeroeq, djeram. waterverf, vr. tjat Ajer. watervloed, m. banjir, djer bah. waterzucht, vr. bangkaq djer, boesoeng; in de beenen, oentoet. watten, vr. meerv. kapas, gompal. web, spinneweb, sarang Idba-ldba. wed, o. voor buffels, koebang; voor paarden, tampat mandi koeda. wedde, vr. jaarwedde, gddji tahon. wedden, o. w. betdroh. weder, o. weer, moesim, mdsa. —, schoon droog —, bagoes trang. weder, bijw. nogmaals, ldgi,poela. —, terug, kombdli, poelang. wederafstaan, b. w. kassih kombdli. wederbekome 11, bw. dapat kombdli. wederbrengen, b. w. bdwa poelang, poelangin. wedereischen, b. w. mtnta kombdli, tdgi poela. wedergade, m. en vr. pdsangan. wedergeven, b. w. kassih kombdli. wedergroeten, b. w. bdlas tdbé. wederhouden, b. w. tdhan. wederinhalen, b. w. soesoel lagi. —, schade —, gantikan roegi. wederinstorten, o. w. van eenen zieke, kamboe. wederkeeren, o.w.poelang, ddtang kombdli. wederkeering, vr. terugkeer, poelang. wederkomen, o. w. poelang, ddtang kombdli. wederleggen, b. w. méldwan. wederom, bijw. lagi, poela, kombdli. wederontmoeten, bw. ketemoeldgi. wederopbouwen, b.w. békin bdroe. wederopgraven, gdli lagi sakali. wederoprichten, b. w. kassih be- diri lagi. wederpartij, vr. Idwan. wederspannig, b. n. doerhdka. wederstreven, lawan, berbantah. wedervaren, o. w. djddi, bertemoe. wedervergelden, b. w. bdlas. wedervinden, b. w. dapat kombdli. wederzeggen, b. w. bilang lagi. wederzenden, b. w. kirim kombdli. wederzien, b. w. lihat kombdli. wederzijde, vr. sablah bldkang. wedijver, m. rddjin. wedloopen, o. w. berlomba. weduwe, vr. djanda, bdloe. weduwnaar, m. djanda la-ldki. wee, tusschenw. ddoh, ddoeh. —, o. ramp, tjelaka bela. weefgetouw, o. pekakas tenoen. weefsel, o. tenoenan. weegluis, vr. wandluis, koetoe boesoeq, pidjat. weegschaal, vr. timbangan. —, chineesche —, datjin. week, vr. dominggo, djoemdat. —, b. n. zacht, lemboet, lembèq. •weeken, b. w. kassih rtndam. —, o. w. rtndam. weekhartig, b. n. lemboet hati. weelde, vr. kasoekd-an. weemoedig, b.n. hilang hati, sdjoe. weenen, o. w. tdngis, menangis. weerbaar, b. 11. böléh tdhan. weerbarstigheid, vr. kapdla kras, kategdran. weerlicht, o. kilat. weerlichten, onp. w. berMlat. weerschijnen, o. w. limpah, melimpah. weerskanten, m. meerv. sablah- menjablah. weerstuit, m. galintjatan. weerwil, m. (in — van), maski. weerzin, m. djemoe, segan. wees, m. en vr. piatoe. weeshuis, o. roemah pidtoe. weet, vr. tahoe, kdbar. weetgierig, b. n. soeka beladjar. —, nieuwsgierig, melit, mau tdhoe samoewa. weg, m. djalan. —, tusschenw. Idloe. -—, bijw. verloren, hilang. ■—, vertrokken, soedah pigi. wegbergen, b. w. simpan, me- njimpan. wegbrengen, b.w. bdwa, membawa. wegdrijven, b. w. wegjagen, oesir, mengoesir. wege, voorz. van ■—, derri. wegen, b. w. timbang, menimbang. wegens, voorz. derri sebab, sebab. weggaan, o. pigi, berangkat, pigi. weggeven, b. w. kassih, membri. weggooien, b. w. memboetvang. weghalen, b. w. mengambil. weglaten, b. w. vergeten, loepa. —, niet bezigen, trada pdké. wegloopen, o. w. Idri. wegmoeten, b. w. misti pigi. wegnemen, b. w. angkat ambil, meng angkat, mengambil. wegraken, o. w. hilang, lesap. wegschoppen, b. w. tendang. wegslepen, b. w. sèrèt. wegsmijten, b. w. zie weggooien, wegsterven, o. w. hdbis mdti. wegstuiven, o. w. terbaiig. wegvegen, b. w. angkat dengan sa-sdpoe. wegwerpen, b. w. zie weggooien, wegwijzen, b. w. toendjoeq djalan. wegzenden, b. w. kirim, menggirim. wegzijn, o. w. soedah pigi. wei, vr. hui, djer dddi. weide, vr. tanah roempoet. weiden, b. w. kassih mdkan roempoet. weifelen, o. w. bimbang, goendah. weigeren, b.w. trada kassih, trada trima, anggan. —, o.w. niet afgaan (van een vuurwapen), trada mau menjdla, bergantoeng. weinig, b. n. sedikit, —; n0g —, Idgi sedikit. wekelijks, bijw. saban-saban do- minggo. wekelijksch, b. n. dominggo. wekken, b. w. kassih bdngoen. wel, vr. mdta djer. wel, bijw. bdjiq. welaan, tusschenw. djoh. welbehagen, o. soeka, ridla. weldadig, b. n. soeka kassih, moerah hati, dermawan. weldoen, b. w. békin bdjiq. weldra, bijw. lakas djoega, kelaq. weledel, b. n. berbangsa, bangsdwan. weleer, bijw. tèmpö doeloe. welgelijkend, b. n. sdma roepa. welgemeend, b. n. betoel-betoel. welgesteld, b. n. kdja, berharta. welhaast, bijw. lakas djoega, kelaq. welig, bn. en bijw. lakas toemboeh, soeboer. weiK, vr. voornw. mana, apa. welkom, bijw. en t. w. sa Inmat datang. welkomstgroet, m. tdbé. wellen, b. w. opborrelen, galdgaq. wellevend, b. n. tahoe adat. wellicht, bijw. misschien, bdrang kdli, kuloe-kaloe. welluidend, b. n. bdjiq lagoenja. wellustig, b. n. geil, gdital. welnemen, o. w. soeka, permissi. welnu, tusschenw. maski. welopgevoed, b. n. tdlioe adat. welriekend, b. n. wdngi, liaroem. welsprekend, b. n. tdhoe berkdta- kdta, lidah petah. welstaan, o. w. p&toet, kena. welstand, m. saldmat. welvaren, o. w. dda bdjiq, oentoeng bdjiq. welverstaande, bijw. mits dat, melinkan, nieldjinkan. welvoegelij k, b. n. pdtoet, Idjiq. welwillend, bn. jang soeka toelong. wemelen, o. w. als visschen in het water, rinjee-rtnjoe. —, sdjoer. wenden, b. w. bdliq. wenk, m. tanda. wenkbrauw, vr. kening, dlis. wenken, o. w. lAwang. wennen, b. w. bijdsa, djadi bijdsa. wensch, m. mdwoe, soeka hdti. —, hoop, hdrap. wenschen, b. w. soeka, hdrap. —, geluk —, kassih saldmat. wentelen, b. w. goeling, menggoeling. wenteltrap, tangga poetar-poetar. wereld, vr. doenija. •—, aardbol, boemi. wereld, hemel en aarde, boemi dan langit. wereldsch, b. n. t.jdra doenija. weren, b. w. af —, lawan. ■—, beletten, larang. Badinrs , Mal.-Holl. IVoordenb., 7c dl*. werf, vr. beroq, bangsal. —, maal, keer, kali. —, drie —, tiga kdli. werk, o. maaksel, boewatan. —, arbeid, kardjd. —, moeite, soesah, oesdha. —, om te breeuwen, mddjoem. werkbaas, m. toekang, pandei. werkelijk, b. n. soenggoeh, benar. —, bijw. soenggoeh-soenggoeh. werkeloos, b. n. trdda bekardja. —, lui, malas. werken, b. w. bekardja, beroesdha. —, gesten, (als bier, enz.) loetvab. werkkring, m. pekardja-an. werkloon, o. oepah kardja. —, huur, gddji. werkman, m. sjouwer, koeli. werkplaats, vr. tampat bekardja. werktijd, m. tèmpó bekardja. werktuig, o. prdboet, pekdkas. werkvolk, o. drang bekardja. werkzaam, b. n. rddjin, beroesdha. werpen, b.w. limpar, loetar, lontar. —, opzettelijk naar iets—, timpoq. —, omhoog —, limboeng. —, jongen —, berdnaq. werplood, o. bdtoe doega. werpnet, o. djdla. wervel, m. aan een deur, kan- tjing, pengantjing. wervelbeen, o. toelang bldkang. werven, b. w. koempoel, papar. werwaarts, bijw. di mdna, kamdna. weshalve, voegw. sebab itoe. wesp, vr. taboewan. wespennest, o. roemah taboewan. west, bijw. bdrat, koelon. westwaarts, bijw. ka-bdrat. wet, vr. hoekoem. wetboek, o. kitab hoekoem. weten, o. w. tahoe, tau. wetenschap, vr. kennis, ilmoe. wettelijk, b. n. hdlal. wetten, b. w. zie slijpen. 16 wettig, b. n. betoel, hAlal. wever, m. drang tenoen. weverij, vr. pertenoenan. wezen, o. w. dda, djddi. wezen, o. ka-dda-an. wezenlijk, b. n. betoel, benar, soenggoeh. wezenlijkheid, vr. kabetoelan. wezentrekken, m. m. paras, djer moeka. wicht, o. anaq ketjil. —, zwaarte, brat. wie? vrag. vnw. sidpa, sapa, m&na. wieden, b. w. meroempoet. wieg, vr. djoenan, boewdjan. wiegelen, o. w. gójang-gójang. wiegen, b. w. ajoen, tnengdjoen. wiek, vr. sdjap. —, pit eener lamp, soemboe. wiel, o. rad, róda, djantra. wielband, m. bessi róda {djantra). wier, o. zeewier, dgar-dgar. wierook, m. doepa. wierooken, oekoep, mengoekoep. wierookgeur, m. bdwoe doepa. wierookvat, o. pedoepd-an. wig, vr. hadji. wiggelen, o. w. gójang-gójang. wij, pers. voorn, kita órang. wijd, b. n. ver, djauh. — en zijd, di mdna-mdna. wijd, b. n. uitgebreid, besaar, loewas. —, breed, lébar. —, ruim, longgar. wijders,bijw. Idgi, lagipoela, laloe. wijdloopig, b. n. loeioas-loewas. wijdte, vr. ruimte, loewas. —, afstand, verte, djauh. wijf, o. parampoewan. —, een boosaardig —, parampoewan djdhat. wijfje, o. van dieren, betina. wijken, o. w. uit den weg gaan, minggir, menepi. —, deinzen, moendoer, soeroet. wijkmeester, m. kapula bek, ka- pdla kampong. wijl, voegw. dewijl, sebab. wijlen, b. n. jang mdti. — mijn vader, bdipa jang mdti. wijn, m. anggor. wijnazijn, m. tjoeka anggor. wijnflesch, vr. bbttöl anggor. wijnglas, o. glas anggor, pidla. wijnsoep, vr. sop anggor. wijnvlek, vr. nóda anggor. wijs, b. n. berboedi. —, vr. manier, tjdra, roepa. —, zangwijs, toon, lagoe. wijsheid, vr. boedi, boedi bitjdra. wijten, b.w. kassih sdlah, bang kil. wijwater, o. djer doa. wijze, vr. gewoonte, adat. wijzen, b. w. toendjoeq. —, van de hand —, trada trima, menoelaq. wijzer, m. van een uurwerk, djdroem. wijziging, vr. peroebdhan. wikkelen, b. w. boengkoes. —, zich in iets —, tjampoer perkara. wikken, b. w. timbang. — en wegen, meroending. wil, in. mdwoe, mau. wild, b. n. woest, gdlaq. — zwijn, babi hoetan. —e stier, bantèng. wild, o. wildernis, hoetan. —, wild gedierte, perboeroewan. wilde, m. órang di hoetan. —, de borneosche aap, órang hoetan. wildvreemd, b. n. dsing sakali. willekeur, vr. luim, tingkah. willen, b. en o. w. maivoe, handaq. willen, gaarne doen, soeka. willens, bijw. met opzet, dengan sengddja. — of onwillens, soeka trdda soeka, mau trdda mau. willig, b. n. gezocht, gewild, lakoe. —, vrijwillig, dengan soeka hdti. —, gedienstig, soeka toelong. —, bereid en genegen, scidija dan soeka. willigen, o. w. in prijs stijgen, ndjiq harga. wimpel, m. bandéra pandjang. wind, in. angin. -—, land-—, angin darat. —, zee—, angin lawoet, (laut). windas, o. poetaran. windbui, vr. bdjoe. windbus, vr. sndpang angin. winden, b. w. op—, poetar. —, om —, babat. winderig, b. n. banjaq angin. windkant, m. sablah angin. windsel, o. babat, pembaloet. winkel, m. toko, warong. winkelhaak, m. sikoe-sikoe. winkelier, m. jang pègang toko. —, van een snoepwinkel, toekang warong. winkelwaar, vr. bdrang dagdngan. winnen, b. w. verwerven, dapat. —, door den han del, dapa t oentoeng, berldba. winst, vr. l&ba, oentoeng. wip, vr. sanggoetan. wipbrug, djambatan sanggoetan. wippen, o. w. sanggoet. wis, b. n. gewis, soenggoeh, tentoe. wisjewasje, o. trada dpa-dpa, barang sedikit. wispelturig, b. n. bertingkah. wispelturigheid, vr. tingkah. wisschen, b. w. sèkkat, gbsoq. —, vegen, sapoe. wissel, m. wisselbrief, soerat toekdran. wisselaar, m. toekang toekar. wisselen, b. w. toekar, menoekar. —, verwisselen, ganti. wisseling, vr. toekdran, gantian. wisselkoers, vr. harga soerat toekdran. wisselplaats, vr. (van postpaarden), roemah pos koeda. wit, b. n. poetih. —, bleek, poetjat. — maken, békin poetih. zwart op —, soerat tanda tdngan. wittebrood, o. roti poetih. witten, b. w. Idboer dengan kd- poer. woede, vr. galaq. —, toorn, mdrah. woedend, b. 11. galaq. woelen, b. w. winden, babat. —, lastig zijn, ganggoe. woensdag, m. hdri rebo. woest, b. n. van gronden, hoetan. —, ruw, garang. —, eenzaam, se/pi, soentji. —, wild, galaq. wol, vr. boeloe domba. wolk, vr. awan, mega. wollen, b. n. boeloe. — stof, kdjin boeloe. wollig, b. n. berboeloe. wonde, vr. loeka. wonden, b. w. meloekakan. wonder, o. moedjizat. wonderbaar, b. n. héran sakdli. —, vreemd, d/fdrang. wonderolie, vr. minjaq djdraq. wondkoorts, vr. demam loeka. wondzalf, vr. öbat loeka. wonen, o. w. tinggal, doedoeq. woning, vr. huis, roemah. woord, o. perkatd-an, kdta. —, belofte, djandji. woord, m. woerd, bèbèq la-laki. woordenboek, o. kitab lóghat. woordenlijst, vr. soerat perkatd- an, soerat lóghat. woordenrijk, bdnjaq perkatddn. woordhoudend, b. n. jang pègang djandji. 16* woordvoeging, vr. penghoeboengan kdta, atoeran perkatd-an. worden, o. w. djadi. —, di, ka, ter. ■—, betaald —, di bdjar. ■—, gevonden —, terddpat. —, bevangen —, kadatangan. worm, m. made, oelat. —, darm—, tjatjing. —, aard—, tjatjing tdnah. —, hout—, boeboeq. —, oor—, oelar koeping. wormkruid, o. 6bat tjatjing. wormstekig,b.n. di mdkan boeboeq. worp, dracht van dieren, boenting. worst, vr. oeroetan, sosis. worstelen, o. w. bergoemoel. wortel, m. van eenen boom, dkar. —, peen, bortel. —, oorsprong, atsal. — schieten, ber-dkar. wortelen, o. w. ber-dkar. woud, o. rirnba. —, wildernis, hoetan. wraak, vr. pembaldsan, toelah. wraakgierig, b. n. soekah toelah. wrak, b. n. roesaq, boeroeq, roewei. wraken, b. w. verwerpen, toelaq. wrang, b. n. sepat, perat. wrat, vr. koetil, katoewat. wrattig, b. n. penoeh koetil. wreed, b. n. van inborst, gemas. —, hard, kras, bingis. wreef, van den voet, dtasnja kaki, koera-koera kaki. wreken, b. w. bdlas djdliat, toelah. wrevelig, b. n. bingis, ngeran. wrijfdoek, m. kajinsékkat(góssoq). wrijfsteen, m. bdtoe giling. wrijven, b. w. schuren, gosoq. —, tusschen steenen fijn—, giling. —, slijpen, asah. —, onder den neus —, bangkil. —, het lichaam drukkende —, pidjit. ■—, polijsten, békin kilap, oepatn. —, het lichaam —, oeroet. —, fijn —, békin hdloes. wrikken, o.w. bergöjang, bergeraq. —, b. w. menggójang. wringen, b. w. pras. —, de handen —, poelas tangan. wroegen, menjesal, bersesal. wroeging, vr. sesal. wroeten, o. w. koeroeq, sangkoer. wrong, vr. haar —, kondé. wuft, b. n. vlug, tjepat. wulpsch, b. n. gdtal, doekdna. wurgen, b. w. worgen, tjekèq léhèr. wurm, m. oelat. wurmen, o. w. bekardja dengan soesah sakdli. z. zaad, o. van planten en kruiden, benih. —, pit, korrel, btdji; allerlei zaden, bidji-bidjian. —, sperma, mdni. zaadzak, m. rijstzak, kdroeng bras. zaag, vr. garagadji, girgddji. zaagloon, o. oepah girgddji. zaagsel, o. serboeq girgddji. zaag vijl, vr. pengikir girgddji. zaaien, b. w. sebar, menjebar, mendboer. zaailand, o. laag rijstland, satvah. —, zaaiakker, ladang. zaak, vr. perkara, bitjdra, hal. —, onaangename —, störi. zaakgelastigde, m. en vr. wakil. zacht, b. n. week, lembèq. —, aangenaam, ènnaq. —, teeder van 't gemoed, lemboet. —, van stem, inerdoe. —, zonder gedruisch, plan-plan. zachtaardig, b. n. mdnis. zachtmoedig, b. n. lemboet hdti. zachtjes, bijw. plan-plan. zachtzinnig, b. n. mdnis, lemboetlemboet. zadel, o. sèlla, pelana. zadelen, b. w. t&roh sèlla. zadelmaker, m. toekang sèlla. zadelriem, m. t&li sèlla. —, buikriem, ttili proet. zadeltuig, o. pakéjan koeda. zagen, b. w. menggirg&dji. zak, m. groote —, karong. —, kleine —, kandong. —, beurs, pondi. —, in kleederen, sdkko, koetjiq. zakdoek, m. sapoe tangan. zakgeld, o. belandja. —, fooi, oewang sirih. zakken, o. w. dalen, toeroen. —, van drab, koffiedik, doedoeq. —, in den grond —, rtngas, amblès. —, b. w. in zakken doen, masoq di k&rong. zalf, vr. köjo, palet. zalig, b. n. bahagija, sal&mat. Zaligmaker, m. Moechallits, djoe- roe sal&mat. zamelen, b. w. koempoel. zand, o. pdsir. zandbank, vr. Idnjoe, beting. zandlooper, m. djam pdsir. zandsteen, m. batoe pdsir. zandweg, m. djalan pdsir. zang, m. njanjïan. zangwijze, vr. lagoe, ragam. zat, b. n. verzadigd, kinnjang. —, dronken, mdboq. —, afkeerig, djemoe. zaterdag, m. hdri sdbtoe. zede, vr. adat. —n, gedrag, la koe djalan. —n, manieren, tjdra. zee, vr. Idwoet, laut. —, recht door — gaan, djalan troes. —, recht door — gaan met spreken, bitjdra troes trang. zeeboezem, m. teloq. zeeëngte, vr. selat; — doorvaren, menjelat. zeef, vr. wan, tetampah; djaq. zeegat, o. rnoewdra, kuewdla. zeegevecht, o. prang di Idwoet. zeegras, o. zeewier, dgar-agar. zeegroen, o. blroe Idwoet. zeehaven, vr. rnoewdra,pelaboehan. zeehoofd, o. djambdtan,pangkdlan. zeekaart, vr. peta Idwoet. zeekant, m. pïnggir Idwoet. zeekrab, vr. kapiting Idwoet. zeekust, vr. pasisir, pantei. zeelieden, m. meerv. drang Idwoet, matros, drang kapal, chalatsi. zeeman, m. zie zeelieden, zeemleder, o. koelit ktdang. zeeofficier, m. opsir Idwoet, o. kapal prang. zeep, vr. sdboen. zeepaard, o. koeda Idwoet. zeepsop, o. djer sdboen. zeer, o. pijn, smart, sakit. — doen, b. w. békin sakit. — doen, o. w. sakit. -—, bijw. terlaloe, arnat, sangat. -—, bij uitstek, paling, terlaloe. — gaarne, dengan soeka hdti. zeeroover, m. bddjaq, perampoq. zeerooverij, vr. perampök-an. zeeschip, o. kapal. zeeschuim, o. boejih Idwoet. zeeslang, vr. oelar Idwoet. zeesoldaat, m. marinier, soldddoe Idwoet, s. kapal prang. zeestrand, o. pasisir, tepi laoet. zeestrijd, m. prang di lawoet. zeetijding, vr. kdbar derri Idwoet. zeevaart, vr. pelajdran di Idwoet. zeevisch, m. ikan Idwoet. zeewaarts, bijw. ka-ldwoet; ■— aanhouden, melawoet. zeewater, o. djer lawoet. zeewier, o. dgar-agar. zeewind, m. dngin lawoet. zeeziek, b. n. mdboq lawoet. zege, vr. kamendngan. zegel, o. tjap,chatam, metrai,materi. zegelen, b. w. tdroh tjap, mem- boeboli tjap. zegellak, o. lak, lakri, lïlin tjap. zegelmerk, bekas tjap, tanda tjap. zegelring, m. tjintjin tjap. zegen, m. salamat, barkat. zegen, vr. net, poekat, püjang. zegenen, b. w. kassih saldmat. zegening, vr. barkat. —, weldaad, kabedjikan. zegenrijk, b. n. bersaldmat. zegepraal, vr. kamendngan. zegepralen, o. w. menanq. zegeteeken, o. tanda kamen&ngan. zeggen, b. w. bllang, berk&ta. —, vaarwel —, kassih salamat tinggal. zeggen, o. perkat&an, kdita. zegsman, m. órang jang bïlang. zegswijze, vr. tjara perkatd-an. zeil, o. idjar; één —, lajar sabidang. —, onder — gaan, plgi berldjar. —, de —en aanslaan, p&sanq Idjar. —, een oog in 't ■— houden, djdga bdjiq-bajiq, memboewang-boewang mdta. zeildoek, o. kdjin Idjar. zeilen, o. w. berldjar. zeilgaren, o. benang Idjar. zeilmaker, m. toekang lajar. zeilmakersnaald, vr. djdroem toekang lajar. zeilsteen, m. bdtoe brdni. zeis, vr. drit. zeker, b. n. veilig, senang. ■—, gewis, stellig, soenggoeh, tentoe. —e, dnoe. —e heer, toewan dnoe. zekerheid, v. bepaling, katentoewan. —, onloochenbaarheid, kabendran. zelden, bijw. zeldzaam, dj drang. zeldzaam, b. n. vreemd, héjran. zeldzaamheid, vr. bdrang djdrang. zelf, bijv. pers.voornw. sendiri,diri. zelfde, b. n. sdma djoega. —, dat is het-—, om het even, mdna sadja. —, dat is het—, Itoe sdma djoega. zelfmoord, m. pemboenoehan diri. zelfs, bijw. djoega ; en —, dan lagi. zelfstandigheid, vr. ka-add-an. zemelen, vr. meerv. dedaq. zendbrief, m. soerat kiriman. zendeling, m. soeroehan. —, afgezant, oetoesan. —, evangelische —, soeroehan hidjil. zenden, b. w. (goederen) kirim. — (personen), soeroeh. zengen, b. w. hdngoeskan. —, o. w. hdngoes. zerk, vr. bdtoe qoeboer. zes, telw. dnam. zesde, b. n. ka-dnam. —, sa-per-dnam. zestal, o. bilangan dnam. zestien, telw. dnam bias. zestig, telw. dnam poeloeh. zesvoud, b. n. dnam kali, dnam ganda. zet, m. bij dam- of schaakspel, mdkan. zetel, m. tampat doedoeq. ■—, stoel, karossi. zetelen, b. w. kassih doedoeq. —, o. w. berdoedoeq. zetsel, o. koekoesan, reboesan. —, een — thee, sa-koekoes thèh. —, bezinksel, ampas. zetten, b. w. plaatsen, tdroh, menaroh. —, gaan zitten, doedoeq. | —, te trekken —, koekoes. • —, schuiven (in het schaakspel), mdkan. zeug, vr. babi betina. zeuren, o. w. ganggoe. zeven, b. w. ziften, mendjaq. zeven, telw. toedjoeh. zeventien, telw. toedjoeh bias. zeventig, telw. toedjoeh poeloeh. zevenvoudig, b. n. toedjoe kali. zich, w. vnw. diri, sendiri, dirinja. zicht, vr. sikkel, arit, sabit. zichtbaar, b. n. kalihdtan. —, blijkbaar, njata. —, klaar, helder, trang. zieden, b. en o. w. koken, bedidih. ziek, b. n. sdkit. — worden, djdtoh sdkit. ziekbed, o. tampat tidor drang sdkit. ziekelijk, b. n. srtngsring sdkit. ziekenhuis, o. roemah drang sdkit. ziekte, vr. penjdkit. —, besmettelijke —, sampar. —, vallende —, sdtvan bdbi. ziel, vr. djiwa, njdiva. zielloos, b. n. mdti. zielsrust, vr. kasenangan hdti. zielsvrind, m. sóbat betoel. zieltogen, o. w. hampir mdti. zien, b. w. lihat, melihat. —, doen —, toendjoeq, menoendjoeq. ■—, kijken, nonton, menèngoq. —, aanschouwen, pandang, me- mandang. —, aan —, pandang, menandang. —, iets door de vingers ■—, toetoep mdta. —, met aandacht —, tindjoe. —, iets -—, iets ontdekken, tintang. zij, pers. voornw. enk. tja, dija, parampoewan itoe. —, mv. dija drang (zie Spraakk.). zijde, vr. stof, soetra. -—, kant, pinggir, sablali. ■—, van het lichaam, lambong. —, lende, pinggang. —, op — zien, liring. zijdelingsch, b. n. di sablah. zijden, b. n. soetra. zijdewerk, o. perboewdtan soetra. zijdeworm, m. hoelat soetra. zijdgeweer, o. degen, pedang. —, inl. dolk, kris. zijgen, b. w. door—, sdring, ta- ptskan, mendpis. —, o. w. flauw vallen, kaldngar. zijl, vr. sluisdeur, pintoe djer. zijmuur, m. temboq di sablah. zijn, bez. voornw. dija poenja, nja. —, o. wezen, ka-ada-an. —, o. w. en hulpw., dda. zijnent (te), di roemdhnja. zijnenthalve, bijw. (om hem) sebab dija. —, wat hem betreft, dkan dija. zijpelen, o. w. lekken, bötjor. —, doorzijpelen, tiris, meniris. zijweg, m. simpdngan. zilt, b. n. ziltig, dsin. zilver, o. péraq. zilverdraad, m. kdwat péraq, be- nang péraq. zilveren, b. n. péraq. — schenkblad, tdlam péraq. zilvererts, o. tdnah peraq. zilvergeld, o. oewang péraq. zilvergoed, o. bdrang péraq. zilversmid, m. toekang péraq. zilverstaaf, vr. b&tang péraq. zilververguld, o. péraq pergol. zilverwerk, o. bdrang péraq. zin, m. beteekenis, arti. —, wil, lust, trek, soeka. gedachte, ingdtan. -—, de vijf —nen, pantjindra. zindelijk, b. n. brissih, soetji. —, netjes, tjantiq. zingen, o. enb. w. njdnji, menjdnji. zink, o. timah seréh, sambdran. zinken, o. w. in het water, tinggalam. —, in den grond, atnblès. zinking, vr. sdkit kena dngin. zinklood, o. bdtoe doega. zinksteen, aan een netbdtoe djdla. zinnebeeld, o. oepdma. zinnelijk, b. n. bemapsoe, napsoe. zinneloos, b. n. krankzinnig, gHa. zinnen, o. w. pikir, ingat. zinrijk, b. n. vernuftig, beraqal boedi. —, verstandig, berboedi. zinspelen, o. w. sindir, menjindir. zinspeling, vr. sindiran. zitbank, vr. Eur. —, bangkoe. —, inl. van bamboe, bdlé-bdlé. -—,in het algemeen, tampatdoedoeq. zitdag, m. rechtsdag, hari bitjdra. zitkussen, o. bantal karossi. zitplaats, vr. tampat doedoeq. zitten, o. w. doedoeq, berdoedoeq. —, los—, koerang kintjang. —, aan tafel—, doedoeq dimédjah. —, vast—, kintjang. —, er goed in —, ada hartdwan. —, op den schoot —, berriba. —, op de hurken —, berteloet. —, op eieren —, mengeram. —, doen —, mendoedoeqkan. zitting, vr. kadoedoekan. —, vergadering, bitjdra. zode, vr. gras—, koelit roempoet. —, zoodje visch, ikan sa-reboes. zoek, bijw. hilang. zoeken, b. en o. w. tjdri. —, pogen, tjóba. zoeking, pentjari-an. zoel, b. n. pdnas. zoen, op inl. manier, tjioem. —, op Eur. wijze, ketjoep. —, boete, denda. zoenen,b.w. mentjioem, mengetjoep. zoet, b. n. manis. — water, dj er tdwar. — maken, békin manis. zoetachtig, b. n. manis, manis sedïkit. zoetjes, bijw. zachtjes, plan-plan. zog, o. djer soesoe. —, kielwater, djer aloer prdhoe. —, vr. zeug, babi bettna. zogen, b. w. te zuigen geven, kassih minoem soesoe. zolder, m. loting, tingkat. zoldertrap, m. tangga loting. zon, vr. mdta-hdri. zondaar, m. drang berdósa. zonde, vr. dósa. zonder, voorz. trada,dengan tijdda. — twijfel, soenggoeh-soenggoeh. zonderbaar, b. n. zeldzaam, djd- rang, boekan-boekan. —, vreemd, héjran. zonderling, b. n. djdrang. zondig, b. n. berdósa. zondig, 111. hari dominggo. zondigen, o. w. berdósa. zonnebloem, vr. kembang mdtahdri. zonnedek, o. tent op een vaartuig, tèndah prahoe, tjdtri. zonnegloed, m. jxrnas mdta hari. zonneklaar, b. n. trang sakali. zonnelicht, o. trang mdta-hdri. zonnescherm, o. pajoeng. zonnetent, m. tènda, tjdtri. zonsverduistering, vr. gruhdna mdta hari. zoo, bijw. bagitoe. —even, bdroe tddi, tddi ini. — aanstonds, nanti sabentaar. —als, sepèrti. —, indien, kdloe. —doende, kdloe bagitoe. — is het, betoel bagitoe. —, hoe —, bagimdna. zoodanig, b. n. bagitoe roepa. zoodat, bijw. makka, singga. zoodra, bijw. srinta. zoogbroeder, m. sasoesoewan. zoogdier,o. bindtangjang bersoesoe. zoogenaamd, b. n. poera-poera. zoogkind, o. anaq soesoewan. zoogster, vr. minne, baboe tètèq, pengasoh. zool, vr. voetzool, tdpaq kaki. —, van eenen schoen, sól. zoom, m. söm, tepi, kelim. zoomen, b.w. békin sóm, mengelim. zoon, m. anaq Idki-ldki. zoonskind, o. anaq tjoetjoe. zoopje, o. borrel, sópi. zorg, v. oplettendheid, ingaf, tjinta. —, bekommering, soesafi. —, vrees, tdkoet. —dragen, djaga. zorgelijk, b. n. soesah, bersoesah. —, gevaar] ij k (van een zieke) dja h. zorgeloos,h.n.mdlas,koerang tngat. zorgen, o. w. djaga, pijdra. zot, b. n. gek, gila. zot, m. drang gila. ■—, dwaas, drong bódoh. zottin, vr. parampoewan gila. zout, o. gdram. — van smaak, dsin. zouteloos, b. n. laf, tdwar. zouten, b. w. tdroh gdram. zoutkeet, vr. pegardman. zoutpakhuis, o. goedang gdram. zoutpakhuismeester, m. toekang goedang gdram. zoutvat, o. tampat gdram. zoutverkooper, m. orang djoewal gdram, toekang djoewal gdram. zoutwater, o. dj er dsin. zoutzak, m. kdrong gdram. zoutzuur, o. dsam gdram. zucht, vr. verzuchting, kdloh. —, trek, kapingin, ingin. —, gezwollenheid, sdkit bangkaq, sdkit djer. zuchten, o. w. mengaloh; — en stenen, berkaloh-kesa. zuid, zuiden, o. kidoel, seldtan. zuidoosten, o. tonggdra. zuidwesten, o. bdrat daja. zuidzee, vr. lawoet seldtan. —, de — van Java, lawoet kidoel. zuigeling, m. en vr. anaq menjoesoe. zuigen, b. w. isap, mengisap. — (aan de borst), minoem tètèh. zuiger, m. van eene pomp, pengi- sap pompa, ködoq-ködoq. zuil, vr. tijang bdtoe. zuinig, b. n. tahoe simpan. zuipen, b. w. trop, mengirop. zuiper, m. dronkaard, pemdboq. zuivel, o. bdkal mantéga. zuiver, b. n. schoon, brissih. —, helder, bening. zuiveren, b. w. békin brissih. zulk, aanw. voornw. bagitoe. — een, jarig bagitoe. zulks, bijw. itoe, bagitoe roepa. zullen, hulpw. mdwoe, nanti. zult, vr. daging dsin. zulten, b. w. in azijn, peper enz. leggen, békin atjar. zundgat, o. lóbang mdta bedil, penggalaq bedil. zuring, vr. moeskruid, soering. zuster, vr. soeddra parampoewan. zuur, o. keukenzuur, atjar. —, b. n. dsam. —, moeilijk, zwaar, brat, soesah. —, norsch, bingis. —, een — werk, kardja jang brat. —, bijw. moeilijk, dengan soesah. — maken, békin dsam. — worden, djddi dsam. zuurachtig, b.n. dsam, dsam sedikil. zuurdeeg, o. tapé, rdgi. zwaai, m. balik, ])oetar. zwaaien, o. w. göjang. —, als een dronkaard, oejong. zwaar, b. n. en bijw. brat. — maken, békin brat. zwaard, o. pedang. zwaarlijvig, b. n. gemoq. zwaarmoedig, b.n. soesah hdti, moeroeng. zwaarte, vr. brat, kabrdtan. zwaarwichtig, b. n. besaar. zwabber, m. swabber, sa-sduoe. zwabberen, b. w. sèkat, sapoe. zwachtel, m. kdjin bdbat. zwachtelen, b. w. membdbat. zwager, m. ipar la-ldki. zwagerin, vr. ipar parampoewan. zwagerschap, o. pangkat Ipar. zwak, b. n. ziekelijk, lemah. , krachteloos, koerang qoewat. zwak, o. gebrek, tjela. zwakheid, vr. blooheid, ketjil hati. ; weekhartigheid, hati lemboet. zwakjes, bijw. dengan lemah. zwalken, o.w. zwerven, melantjong. zwaluw, vr. boerong Idjang-ldjang. zwaluwstaart, m. ékor IdjangIdjang. — (bij timmerlieden in gebruik), kdjoe samboengan, badjang. zwam, o. om vuur te maken, ka- woel, rdboq. zwang, m. tjdra, adat. zwanger, b. n. boenting. zwarigheid, vr. kasoesdhan, soesah. zwart, b. n. hitam. —, bruinachtig —, hitam manis. —, duister, glap. zwarte, m. en vr. drang hitam. zwartsel, o. swartsel. zwartverver, m. toekang tjeloep hitam. zwavel, vr. waltrang, balirang. zwavelreuk, m. bdwoe waltrang. zwavelstok, in. soemboe waltrang. zweem, m. hampir sa-roepa, tijdda rdsa. zweep, vr. tjamboq, petjoet. zweepen, lo. yf. poekoel satna tjamboq, mentjamboq. zweepslag, m. poekoel tjamboq. zweer, vr. poeroe. —, bloedzweer, bisoel. zweet, o. kringat, peloh. zweeten, b. w. kringat, berpeloh. zweetreuk, m. bdwoe kringat.| zwelgen, b. w. telan, menggogoq. zwelling, vr. bangkaq. zwemmen, o. w. bernang. zwemplaats, vr. tampat bernang. zwenken, b. w. bdliq, berpdling. zweren, b. w. met eede bevestigen, soempah, bersoempah. —, doen —, soeroeh soempah. ■—, valschelijk —, mdkan soempah. —, o. w. etteren, kloewar ndnah. zwerm, m. hoop, troep, kdwan. zwermen, o. w. bijeenscholen, berk&wan-kdwan. zwerven, o. w. melantjong, me- ngombdra. zwerver, m. iem. die rondslentert, drang melantjong; drang meldrat. zwetsen, b. w. moeloet besaar. zweven, o. w. meldjang-ldjang. ■—, voor den geest —, terbajang- bdjang dalam ingdtan. —, bewegen, geraq, bergeraq. zwichten, b. w. onderdoen, toen- doeq, kdlah, tiwas. zwier, m. bevalligheid, tjantiq. —, opschik, perhijdsan. zwieren, o. w. losbandig zijn, mendjangaq. zwierig, b. n. bdgoes. zwijgachtig, b.n. soeka diatn-diam. zwijgen, b. en o. w. diarn j zich stilhouden, berdijam dirinja. zwijm, vr. bezwijming, kaldngar, pangsan, mortja. —, duizeling, poesmg Kapaia. zwijn, o. bdbi. ■—, wild —, bdbi hoetan. zwijnenjacht, vr. pemboeroewan bdbi hoetan. zwijnenvleesch, o. daging bdbi. zwijnshaar, o. boeloe babi. zwik, m. sdlah lakoe, sdlah oerat. zwikgat, o. (in een vat), lóbang soempal. zwikje, o. pennetje in een vat, soempal, soembat. zwikken, o. w. sdlah lakoe, sdlah oerat. zwingel, m.kdjoetoemboeq,penebah. zwoegen, o. w. mènggéh-mènggéh. zwoel, b. n. zoel, pdnas sedikit. zwoord, o. koelit bdibi. TECHNISCHE WOORDENLIJST VOOR ZEEVARENDEN. AANB Aanbeeren, zie bijzetten, aandoen, eene plaats —, singgah kapdda soewatoe tampat, mampir. aangieren, sinygah, mampir. aanhouden, op iets —, menoedjoe. —, landwaarts -—, mendarat. —, zeewaarts -—, meldwoet. aankomen, sampé; tiba; reeds aangekomen, soedah sampé; noch niet aangekomen, belom sampé; het schip is aangekomen, kapal soedah sampé {tiba.) aanlanden, ndjiq kadarat. aanlegplaats, pangkdilan tambang. aanloeven, béloq. aanslaan, van een zeil, mengdjaq. aansturen, op iets —, menoedjoe. aanvaren, berldjar datang. —, tegen iets -—, melanggar. —, onverwachts tegen iets, me- nempoeh. aanwakkeren, van den wind, me- ngintjang. aanwas, van het zeewater, djer pdsang. aanzeilen, oostwaarts —, berldjar menoedjoe katimor. —, westwaarts —, berldjar menoedjoe ka-bdrat. achtereb, kasoeddhan djer soeroet. AFLO achtereind, van een vaartuig, boen- toet prahoe. achterkiel, loenas bldkang. achterlast, van een vaartuig, moe- watan jang diboeritan. achterlastig, kabrdtan boeritan. achtermast, tijang bldkang. —, bezaansmast, tijang penjórong. achterschip, boeritan kapal. achterslemphout, tjanda. achterspil, poetdran diboeritan kapal. achtersteven, boerit, boeritan. admiraal, panglima Idwoet, laqsamdna. afdrijven, van een vaartuig, hdi- njoet, impar. afhouden, zeewaarts —, meldwoet; landwaarts —, mendarat. afkomen, van boord, toeron derri kapal. aflandig,van den wind, derriddrat. afleggen, afhouden van een vaartuig , mendjawoehkan dirinja derri pada. afloopen, voor den wind —, ber- Idjer tegang klat. —, van stapel loopen, lontjor derri kalangan, toeron derri kalangan. ■—, doen —, melontjorkan kapal. —, ebben, soeroet. —, van een vaartuig, uitmoorden, mengamoki. ■—d tij, djer soeroet. afschepen, met een schip verzenden, mengirimkan dengan kapal (dengan prdhoe). afslaan, van zeilen, menoeronkan l&jar. — van zijn anker, Idrat derri pada djangkarnja. afsteken, van een touw, menghoe- loerkan tdli. aftuigen, angkat kalangkdpan kapal, menoeronkan tdli-malinja. afvallen, van een vaartuig, djdtoh kabawah angin. afvaren, berldjar. afwenden, membeloékkan. afwijken, van den koers, membïjas. —, van de kompasnaald, simpang, sambir. afwisselen, van den wind, berdlih. afwisseling, van den vrind,peralihan. aker, timba; op inl. vaartuigen, tjanting. anker, djangkar ; sauh ; zie lichten, drijven, rijden, enz. ankeren, melaboehkan sauh. ankerplaats, pelaboehan. baai, teloq; kleine —, seroq. baak, in zee, tijang tanda, pandoe. baar, gelombang, zie ook: golf. —, de bare zee, lawoet rambang. —, bank voor een haven, beting, gósong, boesong. bakboord, kiri kapal, kiriprdhoe. bakspier, timbdngan prdhoe, aloe. bagijnera, kalmi paboewan. balkweger, ginggang dibdwah. ballast, toelaq bdra, dlasmoeivdtan. ballasten, memoewatkan toelaq bdra. bank, beting, gósong, lanjoe. bark, kapal tèngah tlga tijang. barkas, sampan besaar. barometer, pengoekoer kabrdtan oeddra. bekleeden, meldpis kapal dengan tambdga. bekleeding, koperen —, lapisan tambdga. beladen, memoewatkan ddlam. beleghouten, toekoh. beloop, van een vaartuig, soesoeq. beloopen, door storm —worden, kena angin riboet. bemand zijn, berawaq. bemannen, melangkdpi dengan dwaq prdhoe. bemanning, dwaq prdhoe, dnaq prdhoe. benedenwinds, dibdwah angin. benoorden, disablah oetdra. beoosten, disablah timor. bergen, van zeilen, zie: strijken. —, door oprollen, menggoelong Idjar. bestek, kira-kira pelajdran. beting, kajoe mengikat tdli djangkar. bevaarbaar, sampé ddlum, boléh didjaldni prdhoe. bevaren, de zee —, melawoeti. —, b. n. bijasa berldjar, berpelajdran. bevrachten, memoewatkan ddlam; bevracht zijn met, moewat; zwaar bevracht, sarat. bewesten, disablah bdrat. bezaan, Idjar penjórong, lajar boksi. bezaansmast, tijang penjórong, tijang bldkang. bezeild, Iddjoe djalannja. bezuiden, disablah salatan. bijdraaien, béloq dibdwah angin. bijleggen, haloewan prdhoe me- ngddap dngin, menjelambdna. bijzetten, zeilen —, memdsang Idjar, membdbar Idjar. binnengaats, masoq moewüra. binnenloods, mdlim ddrat. binnenloodsen, membawa mdsoq. binnenzeilen, datang berlujar mdsoq. blinde klip, teroemboe, tóhor. blinde ra, paboewan semandera. blokkeeren, memepat. boeg, haloewan, djoengoer. boegseeren, menoenda. boegseerlijn, tdli toenda. boegspriet, tjoetjoer, djoengoer, semandera. boegsprietzeil, Idjar tjoetjoer, Idjar semandera, boegstuk (kanon), martjam haloewan. boord, rimbat. —, kapal, prahoe; aan — gaan, ndjiq kapal. —, aan — klampen, melanggar kapal; enteren, mengdjit kapal. boot, inl. sampan; zie sloep, bootsgezel, orang kapal. bootshaak, galah berk&jit. bootsman, djoeroe tinggi, toekang kdnan. bootsmansfluitje, pelesit. bootsmansmaat, toekang kirt, tandil. bovenswinds, di-dtas angin. bovenzeil, Idjar di-dtas. brak, mdsin, dsin, pdjan; — water, djer antah. brambras, ïcelat (klat) Idjar sdboer ; boven —, klat Idjarpenjórong. bramgijtouw, tdli singsing Idjar pengdpoh. bramra, paboewan Idjar pengdpoh. bramsteng, tijang pengdpoh. bramstengewant, tambirang tijang pengdpoh. bramtop, hoedjong tijang pengdpoh. bramzeil, Idjar sabor; boven —, Idjar pengdpoh. branding, bdkut, galoeroh. —, zware —, bena. bras, klat, tdli klat, tdli bawdtan. brassen, tarik tali klat, mendrik tdli bawdtan. breed (van boeg), tjoepoel. breedte (Noorder —), lintang oeddra. breedte (Zuider —), lintang seIdtan. breedtegraad, darddjat lintang. breefok, Idjar toepang. breeuwen, pdkal, tdroh madjoem. breeuwhamer, pemoekoel pdkal. breeuwijzer, petel pdkal. bries, dngin tagang klat. brik, ketji, kapal doewa tijang. broek, soewddji. buik, van een vaartuig, badan kapal. buit, rompakan; op — varen, merompaq ; iem. die op — vaart, perompaq, badjaq. buitenhuid, lapis tambdga. buitenkiel, kdsoel. buitenloods, pandoe. buiter, perompaq, badjaq. chronometer, orlodji Idwoet, or- lodji kapal. cognossement, soerat moewdtan. consul, konsol, ivdkil. dag- en nachtevening, istiwa. dagwacht, djdga pdgi, kdivalpdda sijang hdri. davids, gantoengan sampan. debarqueeren, toeron derri kapal; ndjiq ddrat. deinen, beraloen-aloen, mengdloen, bergalombang. deining, aloen, galombang. dek, tingkat kapal; gelddaq, birei. dekbalk, geldgar tingkat kapal, poelang-poelang, sengkar. dekdeel, papan tingkat kapal. dekriet, kddjang. devies, dinah, tjonto. diepgang, ddlamnja kapal, mdkan. dieplood, bdtoe doega, peroem. diepte, in zee, enz. loeboeq. ■— der zee, haroengan laut. —, de — peilen, mendoegci. dierenriem, boeroedjasmani. doft, poelangan sampan, sengkar. dok, limboeng; droog—, kala- ngan. dokken, mengdlang. dol, penna dajoeng, keliti. dolboord, bibir sampan. dompen, anggoel; antaq. donderketting, ranté ktlat. doodstilte, tedohnja salcali. doodtij, bij hoogwater, pasang penoeh. —, bij laagwater, pAsanggoendah, djer perbani. doodzeilen, (den stroom) berldjar mematikan haroes dras. doorzeilen, berldjar sadja, berldjar djoega. doove jut, abam tiang, timbangan prahoe. douane, m&ta-mdta pabèjan. draaien, (van den wind) idar, kisar, berdlih. draaiwind, angin berdlih-dlih. —, windhoos, angin oelaq. dreg, sduh terbang, sauh pemdrit. driemaster, kapal tiga tiang. drijvend dok, limboengan ber- hdnjoet. driftig worden, larat. drijven, hdnjoet; als een boei, mengdtoeng. drijfhout, kajoe apong. droog, op het droge vervallen, terdampar. —, op het droge zetten, merang- gakkan prahoe. —, op het droge blijven zitten, kakringan; ook: drooggeloopen, uitgedroogd. —, bij afloopend water, kantang ; zie ook: ondiep. droogte, zie ondiepte, zandplaat, enz. drukking, (van het water), timboe,lan djer. dukdalf, semboewang. dwaalster, bintang beridar-idar. dwarrelstroom, poesdran ajer, djer oelaq. dwarrelwind, poesdran angin, angin oelaq. dwarsscheeps, lintangnja kapal. dwarswind, angin sakal. dwarszees, sa-pandjang oembaq. eb, djer soeroet, soeroet. ebben, soeroet, bersoeroet. eklips, garhdna. eiland, poelau, poeloe. eilandengroep, toekong poelaupoelau. engelsche mijl, mil inggris. enterbijl, kapaq kapal. enterdreg, gdjit terbang akan melanggar kapal. enteren, melanggar kapal; meng djit. equipage, awaq, drang prahoe. eskader, angkdtan kapal paprdngan, bahagijan angkdtan laut. ezelshoofd, karpoes. factuur, daftar barang dagangan. firmament, tjakrawdla. flabberen, van den wind, sepoewi- sepoewi, lemah-lemboet. fladderen, van zeil, vlag, enz. gelebar, zie wapperen. flauwe koelte, angin lemah lemboet. flotielje, bahagian angkdtan laut. fok, Idjar toepang; de groote—, toepang agong. fokkemast, tijang toepang. fokkera, paboewan toepang, an- dang-andang toepang. fregat, kapal tiga tiang, kapal betoel. ; fust, tong, legger. gaffel, goessi paboewan. gaffelzeil, l&jar goesi. galjoen, galljoeng. gangboord, rimbat. gangspil, poetdran wolanda, poe- tdran l&wang. garen (zeil), benang l&jar. geankerd, berldboeh. geblokkeerd, terpepat. geboeid zijn, lekatdoedoeq, kandas. geien, singsing, menjingsing Idjar. geitouw, tdli singsing Idjar, tdli boeboetan. gelijklastig, sdma bratnja. getij, pdsang, zie tij. gezagvoerder, djoerdgan, kapitan. giek, sampan, djoekoeng. gieren, atoeng, meng&toeng, rewang. glas, stèngah djam; djam pdsir. glazen slaan, poekoel djam. goedzeiler, kapal jang sangat ladjoenja. golf, oembaq. gording, tdli menjingsing Idjar, tdli boeboetan. goverzeil, Idjar pengdpoh. graad (van een cirkel), daradjat. graad (van het kompas), mdta padoman. grond (aan den — zitten), kandas, lekat doedoeq. grond (half aan den — zitten), sanggat. grond (ondiepte), tóhor. grond (te —e gaan), tinggalam. grondeloos, tijdda ter doeg a; —-e diepte, toebir. grondlood, bdtoe pendoega. groote boot, sarampoe. groote mast, tiang agong, tiang besaar. grootluik, papan penoetoep besaar. grootzeil, Idjar besaar, Idjar agong. halen, tariq, mendriq. halen (op stroom —), lontjor. halfdek, tingkat boeritan kapal. halfebbe, tèngah. soeroet. halfstok, pada tèngah tijang. halfwind, angin derri sablah. halzen, béloq dengan boeritan kapal. handspaak, pengongkil, toewil, toewas, penoewas. hangmat, tampat tidor berdjoen. harp, tjintjin jang terboeka. harpoen, seroewit. harpuis, gala-gala. harpuizen, memboeboeh gdla-gdla. hars, ddmar. haven (zee—), laboehan, pelaboehan. havengeld, béja pelaboehan, roe- ba-roeba. havenhoofd, pangkdlan, tjeroetja. havenmeester, sjabandar. haverij, roesaq dilawoet, awdri. hel, timba-roewang, peti barang- bdrang. hellen, singit. helling, kaldngan. helmstok, gintjiran kamoedi, td- ngan kamoedi, tjelaga. hennegat, lóbang kapdla kamoedi. hieling (van de mast), kaki tiang. hieling (van het schip), boeritan pantat kapal. hijschen, tdriq ndjiq. —, de vlag —, memdsang bandéra. -—, de zeilen —, mendriq Idjar, mendjoewaq. hijschtouw, tdli pendriq, van een blok, tdli kdpi. hol, van een schip, roewang. —Ie zee, laut geronggang, laut loemboe. hondenwacht, djdga di bldkang mdlam. hoofdtouwen, tamblrang. hoogte meting, pengoekoeran katinggi-an. hoos, poeting balïoeng. —, zich snel verplaatsende —, sangkdjan. hoozen, menimba. horizon, tepi langit. houden, zee —, melawoeti; land —, menddrat. , bij den wind —, menjongsong angin. ■—, langs de kust —, menjoesor pantei. huid (houten —), lapis kdjoe. huid (koperen ■—), lapis tambdiga. huizing, marling poetih. hut, petaq, koeroeng. ijzeren schip, kdpal bessi. ijzerwant, tambirang derri kdwat bessi. in den wind, angin béloq, angin derri haloewan, menjongsong angin. in den wind opwerken, be'loq, melanda, menjoesoel angin. inhouten, gading-gading. inklaren, membdjar béja. inlaveeren, masoq berpal-pal. inloodsen, membdwa kaddlam moewdra. inloopen, eene haven, baai, enz. berldjar mdsoq. inschepen, moewat di ddlam kapal. inschepen (zich), ndjiq kapal. insturen, melajarkan mdsoq. in zee gaan, pigi berldjar. inzeilen, berldjar mdsoq ; achterop —, berldjar menjoesoel. jijn, tdkal besaar. jol, sampan, djoekoeng. jonk, djong. journaal, boekoe rappor sa-hdri- hdri, daftar. judasooren, toendjoeq djdlan tdli di atas boesprit. juffer, tdkal ampat mdta. jut (doove —), dbam tiang. kaai, titi, dermdga, tjaroetja, pangkdlan tambang. kaaigeld, roeba-roeba. kaap, hoedjong tanah, tandjoeng; eene — omzeilen, berldjar Idloe derripdda tandjoeng. kaapstander, poetdran. kaart (zee—), peta lawoet. kabel, tdli sduh, tdli djangkar; den — kappen, memotong tdli sauh; den — kleeden, membebat tdli sauh. kabelaring, leti sauh. kabelgaren, benang tdli sauh. kabelgat, tampat tdli sduh. kabelketting, ranté sduh. kabellengte,pandjangnjatdlisduh. kabelslengte, pandjang tdli sauh. kabeltouw, tdli sduh. kadraai, sampan djoewal-djoewdlan. kadraaien, djoewal djoewdlan dikapal. kadraaier, drang djoewal-djoewd- lan dikapal. kajuit, korong kapal. kalefaathamer, pemoekoel md- djoem, pemoekoel pdkal. kalefaatijzer, pdhat bessi tdroh tnddjoem. kalefaten, pdkal, memdkal. kalefatering, pemakdlan. kalm, van het water, temang. —, van wind of golven, tedoh. kampanje, boeranda, tjetri. kaper, drang perampoq, bddjaq. kaperschip, prdhoe bddjaq. kapsijzen, keieboe. karviel, kapi. —nagel, kleti. kat, kat. kattakel, tdkal kat. keg, hadji, sentoeng. kenteren, keeren, bdiliqj het tij kentert, bdliq pdsang. —, overladen, memoenggoehkan. —, krengen, menjingitlcan. —, omslaan, keieboe. kentering, pentjaroeba. kespen, gading-gading. ketting, ranté. kettingbak, tampat ranté. kettingknijper, pendjepit ranté. kiel, rindang, loenas. —, platte —, sagoer. —, buiten —, kasoet. —, zie keg. kielbalk, waarin de mast staat, boewdja-boewaja. kielen, singitkan kapal. kielkade, kalangan. kielkram, lantah rindang. kiellasch, sa-samboengan rindang. kielplank, apit limpang. kielstut, toendjang, kalang. kielwater, (ijer bekas djalannja kapal, djer aloer prdhoe. kil, pdloh- tusschen twee banken, aloer. killen, kipas. kim, horizon, tepi Idngit. —, waterlijn, gigi djer. kink, tepoetar; een — in de kabel, tdli sauh tersangkoet. klauw, tdngan, koekoe. klauwijzer, linggis, alabangka. klamp, voor mast of roer, toekoh. —, waarop de deksbalken rusten, boekoe sengkar. klik, kdjoe gandjil prdhoe. —, van het roer, ékor kamoedi. klip, kdrang; batoe laut. —, blinde —, teroemboe. kluifhout, djoengoer, djib boom. kluis, ongkak. kluisgat, lóbang tdli sauh, lóbang ongkak. kluiver, lajar goesi, djib, lajar tjoetjoer. —, buiten —, pelandjib. kniehout, kdjoe sikoe-sikoe. —, in een vaartuig, gdding-gading. Badiisgs, Mal.-Holl. IVoorilenb., 7e dr. knijper, pendjepit. knoop, simpoel, goendal. koelzeil, saroeng dngin. koers, djdlan, ladjoe. koersen, toedjoe, menoedjoe. kof, wangkan wolanda. kokerbeting, abet poetdran tjina. kombuis, ddpoer prdhoe. kompas, padóman. kompasnaald, djdroem padóman. kompasroos, mdwar padóman. kompasstreek, mdta padóman. kontje, sa-pótong kdjoe. kooi, tampat tidor, koetri. koolteer, bldkin, blangkin. koopvaarder, kapal pernijaga-an. koperdubbeling, laptsan tambdga. koperen, melapis dengan tambdga. koperhuid, lapisan tambdga. korvet, kapal prang jang ber- nama korvet. korvijnagel, kleti. kotter, prdhoe örang löga, sekótor. kraag (van pomp of mast), sapdtoe. kraan, poetdran, toembaq söjang. kraanbalk, gantoengan di moeka. krabbers (sloeps—), kaki sampan. kram, lantah. krengen, singitkan kapal. kromhout, gdding-gdding, kdjoe sikoe-sikoe. kroonrad, djantra besaar. kruis, in een vlag, sengkang. —, zuider —, bintang pari. kruisboot, prdhoe pdjir, prdhoe pdjang. kruisen, berldjar simpang sijor. kruishouten (van de mars), doe- lang-doelang. kruisra, pabdwan penjórong. kruissteng, tiang pengapoh blakang. kruisstengera, pabdwan tiang pengapoh bldkang. kruisstengewant, tambirang tiang pengdpoh bldkang. 17 kruiszeil, Idjar penjórong. kuil, thnba roewang. kuildek, tingkat di tèngah. kuipband, tjintjin bessi. kurkezak, bantal penjangga. kust, pasisir, pantei. kwartiervolk, órang dj&ga. kwast (teer—, verf—), koewas. laadcedel, soerat moewdtan. laadprauw, pantjalang, tjoemd. laadruim, roewang, petaq. labberkoelte, angin lemah lem- boet, angin sepoewi-sepoewi. ladder, tangga. laden, moewat; iets —, memoewat- kan ddlam. lading, moewdtan. laf, masa begah. lager wal (op — vervallen), djdtoh, impat, terdampar. landen, ndjiq ka-dar at. landengte, genting tanah. landing, najiq ka-ddrat. landingplaats, tjaroetja, pangkalan. landmerken, tanda kdrang. landtong, hoedjong tanah, tandjoeng. landwaarts, kaddrat; — aanhouden, menddrat. landwind, angin ddrat. langscheeps, boedjor kapal. langszalings, sdjang karossi mdlang. lantaarn (kap), dtap kditja. —, voor licht, lantéra. lapzalven, mengobdti sa-tèngah kapal. last, moewdtan. lat, sdtang. laveeren, béloq, berpal-pal, mem- boewang perei. legdagen, hari kapal toenggoe di pelaboehan, hari berlaboeh. legger, legger. leguanen, tikoes tali. lek, tampat ringgang, lóbang bótjor. —, b. n. bótjor, ringgang, — zijn, bótjor; — worden, djddi bótjor; een — stoppen, memboenoh bótjor. —, door 't springen der naden, gela. lekkage, botjóran. lengte, geogr. —, boedjor. lengtegraad, daradjat boedjor. lens, hampa, kósong. lenzen, berldjar toepang. lenzen (ledigmaken), békin kósong, menimba sampei habis ajernja. levendig, kipas. lichten, ponggah sedikit, memong- gah sapdro moewdtan. lichten (anker —), bongkardjang- kar, membongkar sauh. lichter, prahoe tjoenla, tongkang. ligdag, hari berlaboeh liggeld, béja pelaboehan. ligplaats, ankerplaats, moewdra, pelaboehan. —, veilige —, limboeng. lij, bdwah angin; aan —, dïbdwah angin; in — vallen, djdtoh dibawah angin. lijk, pinggir lajar, ris Idjar, pe- rimpin, bibir Idjar. lijkgaren, benang ris, benang pe- rimpin. lijm, lini, prdkat. lijmpot, tampat lim, tampat prdkat. lijn (touw), tali. lijn (streep), garis. lijwaarts, di bdwah angin. lijwal, pasisir di bdwah angin. lijzeil, Idjar pinggir, Idjar dastor. lijzeilsra, pembdwan lajar pinggir, paboewan dastor. lijzeilsspier, dastor boom. lijzijde, sablah dibdwah angin. linie, zie evennachtslijn. linieschip, kdpal prang jang terbesar. linkerzijde, zie bakboord. loef, at as angin; te —, diatas angin. loefbrassen, tdli klat di sablah angin. loefgierig, soeka béloq. loefwaarts, di atas angin. loefwal, pantei jang di-dtas angin. loefzijde, sablah angin. loeien (van den wind), berdangong. loeven, béloq, menjoesor angin. loever (te ■—), di dtas angin. log, papan akan mengoekoer la- djoenja kapal, ikan-ikan. logboek, soerat popdal. loggat, löbang tdli popdal. loggen, oekoer ladjoenja kapal, memboewang popdal. logglas, djam pdsir akan mengoekoer ladjoenja kapal, djam popdal. loglijn, tdli oekoeran ladjoenja kapal, tdli popdal. logplankje, ikan-ikan. logrol, gilingan akan goeloeng tdli oekoeran ladjoenja kapal, poetdran popdal, olaq. lood, bdtoe doega. looden, limpar bdtoe doega, memboewang peroem. loodlijn, tdli doega, peroem. loods, pendoega, drang pendoega, pandoe; moeallim ddrat. loodsen (binnen —), membawa masoq. — (buiten —), membawa kaloewar. loopen (binnen —), mdsoq moewara. loopende part, tdli-tdli djaldnan. looper, tdli èrrétan, tdli kdpi. loos, tdli jang bergantoeng; zie ook: kiel. lossen, bongkar moewdtan, memonggah. luik, papan penoetoep, pintoe pelekah. maalstroom, poesdran djer, djer oelaq. maan, boelan. —, nieuwe —, boelan bahdroe. —, eerste of laatste kwartier, sa-tèngah boelan, boelan perbdni. —, volle —, boelan poernama, boelan besaar. —, afnemende —, boelan ketjil, boelan soesoet. —, wassende •—, boelan timboel. maaneclips, grahana boelan, gar- hana boelan. maat, teman. —, bootsmans—, tandal. —, koks—, boedjang kokki. machine, perkdkas pesawat; stoom —, perkdkas dsap. machinekamer, tampat pesawat. machinist, djoeroe pesawat. magneetnaald, djdroem padoman. manshoofden, abet boesprit. mantel, tdli. marlpriem, marpriem, poesoet toe- kang Idjar. mars, tingkat tiang kapal, karossi, doelang-doelang. marsgast, matros karossi. marsra, gawei paboewan. marssteng, tiang pengdpoh jang di bdwah. marszeil, Idjar pengapoh jang di bdwah. mast, tiang. —, groote —, tiang dgong. —, bezaans—, tiang penjörong. —, fokke—, tiang toepang. —, sloeps—, tiang sampan. mastband, tjintjin tiang. mastbeugel, koentji tiang. mastbroeking, sapdtoe tiang. masteloos, tidda bertiang. masthieling, kaki tiang. mastkeg, hadji tiang. 17* mastklamp, toekoh tiang. mastkraag, sapatoe tiang. mastspoor, lapiq kdki tiang. mastworp, djirat berdoewa. mat, tikar. matroos, matros, drang kapal. meerpaal, 'tiang penddrat. meertouw, tdli tambatan kapal. meetbrief, soerat oekoeran prdhoe. meetlood)t bdtoe doega. melkweg, de —, oemmoë nnoe- djoemi, Ar. menie, sedalinggam. merk, tanda; aan de loodlijn, merkah. —, diepgangs—, tanda ddlamnja kapal. middeldek, tingkat di tèngah. mijl, mil. —, Engelsche —, mil ingris, pal. miswijzing (van het kompas), hal menjambir, penjambiran. moesson, moesim. moskuil, poekoelan. naad, tjel&han pdpan. —, tusschendeksplanken, loetiq; zie ook: lek. naaiing, lassingan. v nachthuis, roemah padoman. nachtsein, o. soewar. nagelbank, tampat kletti. navloed, achirnja djer pdsang. nok, hoedjong pabdwan. noodhaven, pelaboehan. noodschot, boenji mariam (tanda kasoekdran) semboejan. noord, oetdra. % noordelijk, ka-oetdra. noordenwind, angin oetdra. noordwaarts, ka-oetdra. oceaan, samoedra, Idwoet besaar. oevér (der zee), tepi Idwoet, ping- gir Idwoet, pantei. omloopen (van den wind), berkisar, berdlih. — van een vaartuig, berldjar koeliling. omslaan, keieboe. —, wenden, béloq. —, van het weder, beroebah; van den wind, beralih. omstevenen, berldjar koeliling, een kaap —, menandjoeng. omvaren, zie omstevenen. omzeilen, berldjar menjoesoer. -—, de aarde —, berldjar koeliling boemi. onbevaarbaar, tijdda ddpat dilajdri. onbevaren, tijdda bepelajdran. onbezeild, tijdda dilajdri. onderdek, tingkat dibdwah; —s, dibdwah tingkat. onderlijzeil, nitji dastor, lajar dastor jang dibdwah. onderlijzeil, lajar pinggir di bawah. onderlij zeilsspier, dastor boom dibdwah. ondermast, tijang dibdwah. onderra, paboewan jang dibdwah. onderschip, timba roewang. onderstuurman, mdlim moeda. onderwant, tambirang dibdwah. onderzeil, lajar dibdwah. ondiepte (in zee), gösong. ongestuwde ballast, toelaq bdra tidda tertambon. ontladen, bongkar moewatan, me- moenggah. ontscheping (personen), toeroenan derri kapal. ontscheping (goederen), penoeroe- nan derri pdda kapal. oorlogshaven, peldboehan, moewdra. oorlogsschip, kapal prang. oost, timor. oostelijk, disablah timor. oosten, sablah timor. oostenwind, angin timor. oostindievaarder, ka-pal indjiman. opbrassen, menariq tdli klat. opgeien, (de zeilen), menjingsing lAjar. . opgeien (een zeil), singging lajar. opleggen (een vaartuig), menggalang. oploeven, membéloq, menjoesor angin. opperstuurman, djoeroe moedi besaar. opperwal, ddrat di-atas angin. opschieten (van touwwerk), me- lingkar tdli, membelit. —, een opgeschoten touw, tdli berlingkar. optuigen, optakelen, melangkap- kan kapal. opwerken, opvaren tegen wind en stroom, melanda, menjongsong. —, afvallen en weder opwerken, berldjar simpang sijor. —, tegen den wind, •— menjoesoel angin. opwinden, het anker, membongkar djangkar. opzeilen, sampei berldjar. orambaai, rembdja. orkaan, thoefan. overhellen, een schip aan lij doen —, mendjerba. overstag, (— vallen), di be'loq angin. overwal, sabrang. overzeesch, dibabrang laut. overzeilen (een vaartuig), berlang- gar-langgaran. -—, naar den overwal zeilen, berldjar ka-sabrang. overzeiling, pelanggaran kapal. paalhoofd, pangkdlan. paalworm, kdpang. pagaai, ddjoeng, pengdjoeh. pagaaien, berdajoeng, mengajoeh. pantserschip, kapal prang jang berlapis besi. passaatwind, angin moesim. passage, toempdngan; —geld, ba- jdran toempdngan. passagieren, pigi kapasisir. • patrijspoort, pintoe marijam. peil, mdsoqnja kapal di datam djer. peilen, mendoega, memboewang peroem. peiling, pendoegdan. peillood, batoe doega. pek, gala-gala. peklepel, sèndoq gala-gala. pekpot, kasrol pek (Verb.). pen van een roer, gandar. *— in mast, sigei. phosphorlicht, pendas. platbodemd, berloenas rata. platvoet. Zie Wacht, plecht,haloewan, tingkathaloewan. plunjekist, peti pakéjan. pomp, hamboesan djer} pompa. pompen, hamboes, menariq pompa. pool, Zuid —, qoetoeb djanoebi. praaien, lambeikanprdhoe {kapal). puts, èmbèr kapal, timba kapal. putting, tdli tamblrang. puttingbout, Idbang tambirang. puttingijzer, rantébessi tambirang. puttingwant, zie putting, ra, p&boewan, pabdwan. rank, lampei. reddingsboot, sampan lontjoer (pe- noelong). reede, laboehan, pelaboehan. reven, mengoerangkan lajar. rif, lanjoe, beting, kdrang. roeibank, tampat doedoeq örang berdajoeng; sengkar, sengkal. roeidol, kili-kili ddjoeng. roeien, berddjoeng. roeiriem, ddjoeng. roer, kamoedi. rondhout, tiang, pabdwan, kdjoe goelong-goelong. ruim, kaloemat, timba roewang. rukwind, riboet, bdjoe, poepoetbdjoe. rustlijn, tdli pengikat sauh pdda pinggir. schaften, makan. scheepgaan, najiq kapal, berldjar ddlam kapal. scheepsbehoeften, bdkal kapal. scheepsboei, timboelan. scheepsboord, pinggir kapal. scheepsbouw, pemboew&tan kapal. scheepsbuik, badan kapal. scheepsjongen, boedaq kapal. scheepskok, kokki kapal. scheepskost, makdnan kapal. scheepstimmerman, toekang kdjoe di kapal. scheepstuig, serba kapal, dba-aba kapal. scheepswant, tdli tambirang. scheepvaart, pelajaran. schieman, toekang agong. -— en bottelier tevens, kasap. schiemannen, meldngkapkan kaval voela. schiemansgaren, benang tiras tdli djangkar. schijf (in een katrol), mdta, kerèq. schijfgat, lóbang èrrétan. schip, Eur. kapal, Inl. pr&hoe. schipbreuk, karam kapal. — lijden, kena karam. schipper, djoeragan. schooner, skoener. schoot (van een zeil) tdli daman. —, bras, klat. schooverzeil, Idjar dgong. schot, van een vaartuig, ladjoe kapal. seinboek, boekoe samboejan. seinen, bri samboejan. seinvlag, bandéra samboejan. seinvuur, dpi samboejan, soewar. seising, tdli ketjil bakal mengi- kat tdli besaar, selampit. sjorren, mengikat dengan tdli. sjorring, pengikdtan. sjortouw, tdli pengikdtan. slagputs, amiraal. slank, zie rank. slappe koelte, angin lemah lemboet. sleepboot, kapal dsap toenda. sleepen, boegseeren, toenda, me- noenda. sleeptouw, tdli penoenda. slippen, van het anker, Idrat, latjaq. sloep, sampan; sampan batil. sloephaak, sangga-mdra, pengdjit. sloeproeier, pedajoeng. smal, Idtjop. spaak (hand—),pengongkil, toewil. spant, de —en, gading-gading. spiegat, lóbang dj er kaloewar, eroeng-eroeng. spiegel (van een vaartuig), tjaping bldkang. spil (draai—), poetdran. splitsen, menjamboeng tdli. spriet, penggiling semandéra. spriettouw, tdli penggiling. sprietzeil, Idjar penggiling, lajar samandéra. springtij, pdsang poerndma. stad (haven—), bendar. stag, tambirang, soewaai. stagtakel, karei tambirang. stagzeil, lajar tambirang, lajar boeboetan. stampen(van een vaartuig), onggol, beranggoq-anggoq. steven, haloewan. stevenen, berldjar menoedjoe. stijven, van den wind, makin kintjang. stil (van water), tenang, tedoh. —, van den wind, mdti. stilliggen, gantoeng kamoedi; ook: de daarvoorte betalen belasting, stok (vlagge—), ttang bandéra, bdtang bandéra. stoom, dsap. stoomboot, kapal asap, kap al dpi. stoomboot-maatschappij, kompdni kapal asap. stoomketel, kèttel Asap. stoommachine, pesdwat asap. stoomvaart, pelajdran kapal asap. stooten (tegen palen enz.), terantoe. — op klippen, kena kdrang. — aan den grond, entaq. — tegen iets, terlanggar. stootkussen, bantal penjangga. storm, angin riboet, riboet. —, windvlaag, bdjoe. —, orkaan, thoèfan. stormachtig, tampias, beriboet. stormweder, masa tampias, moesirn riboet. stormzeil, Idjar pengdpit. stortzee, simbah gelotnbang ;—en over krijgen, tersimbah gelotnbang. straat (zeeëngte), salat, kelat. strand, pasisir, pantei. stranden, terdampar, terlanggar. —, op rotsen, klippen, enz. kandas. strandrecht, haq toewanan kdrang. streek, kompas—, mata padoman. —, wind—, mata angin. —, koers, toedjoe; — houden, menoedjoe. —, een — meer links of rechts sturen, menjoengting. strijken (van zeilen, vlaggen, enz.), toeroenkan. —, door een val te vieren, sohkan. stroom, hdroes. —, op — liggen, berlaboeh di soengei. ■—, op — halen, lontjor. stroomrafeling, tahi hdroes. sturen (een schip —), pègang kamoedi kapal. stuurboord, bibir kdnan, sablah kdnan; kdnan kapal. stuurlastig, tersdrat boeritan. stuurman, djoeroe moedi, striman. stuwen, moewat kintjang. takel, kerèq, kapi. takelage, tdli mali. takelblok, zie takel. takelen, melangkapkan tali-mdli. takelgaren, benang lajar tér. takeltouw, tdli oelang. talk, lemaq, gemoq. teer, gala-gala lemboet, tér. teerkwast, penjdpoe tér. teerpot, tampat beldkin. teertouw, tdlijang di sdpoe belakin. tegenwind, angin derri haloewan, angin sakal. tent, tèndah, tjetri. ton (baak), tong tanda pelajdran, pelampoeng. tonnegeld, roeba-roeba. top (eener mast), hoedjong tiang kapal, kemoentjaq tijang. — eener mast, de knop, boewah berembang. toppenant, tjangking. topzeil, lajar pengdpoh, lajar gawai. touw, tdli. —, onklaar —, tdli jang ter- sangkoet. —, boegseer —, tdli pendarat. touwwerk, tuig, tali-mdli. tros, lingkar. tuigen, melangkapkan. tusschendek, tingkat jang di tèngah. uithoozen, menimba roewang. uitkijk, op den voorsteven, tindjau kdrang; de persoon, penindjau. uitkijken, menindjau, menèngoq. uitkijker, drang jang tèngoq, pe- nindjau. uurpias, zie zandlooper. vaarbaar, jang ddpat di Idjar-i. vaarwater, dj er pelajdran. — tusschen klippen, aloer. —, kielwater, dj er aloer kapal. vadem, depa; —en, mendepa. valreep, tangga tdli, tdli soesoeran. vergaan, dampar, kena karam. verschansing, tadjoq, tdriq. vertuien, laboehkan sauh. verzanding, hal dipenoehipasar. victualie, bdrang makdnan. vieren, (den schoot), hoeloerkan tdli klat; den kabel —, mengoeloerkan tali sauh. —, afvieren, een val, soeh. vlag, bandera, tonggol. —, de — hijschen, memdsang bandera. —, de — strijken, menjoehkan bandéra. —, de — voeren, memaké bandéra. vlaggekist, peti bandéra. vlaggelijn, tdli bandéra. vlot, prdhoe akan moewat bdrang, rdkit. vlot, b. n. hanjoet, kambang. vlotmaken, menghanjoetkan. vracht, moewatan kdpal. vuurbaak, tanda soewar, romba. vuurpijl, martjon dtarn, tjerdwat. wacht, djdga. —, achtermiddag —, djdga di bldkang tèngah hdri. —, platvoet —, djdga sorêj. — eerste —, djagadimoekamdlam. —, honde —, djdga di bldkang mdlarn. —, dag—, djdga pdgi. —, voormiddag —, djdgadimoeka tèngah, hdri. wachtschip, kdpal djdga. wal, darat. —, van — steken, berldjar. want, tdli tambirang. waterdicht, tidda bóléhmdsoq djer. watergang, tdriq. waterhoos, poeting balioeng. weeflijnen, sikat. wegdrijven, hilang hanjoet. —, voor zijn anker —, larat. wegwaaien, di angkat angin. wenden, béloq. werf, bangsal, béroq, galangan. werk (om te breeuwen), mddjoem, pemakkal. werpanker, sduh terbang, sauh tjemat. wimpel, bandéra pandjang. windas, poetdran; dawdr. windboom, pengongkil poetdran. windstilte, tedohnja angin, mali angin. windvaan, tonggol angin. windzijde, sablah angin. wrak, b. n. roewai. wrang, gdding-gdding. zaadhout, kolswin. zalings, karossi. zandbank, boesong laut; beting, pdsir. zeebaak, tiang tanda di laivoet. zeeboezem, teloq. zeeëngte, salat, selat. zeegaten, moewara, koewdla. zeehaven, pelaboehan. zeekaart, peta Idwoet. zeevaart, peldjaran di Idwoet. zeil, Idjar. —, groot —, Idjar agong. —, mars—, Idjar bdra gawé. —, storm—, Idjar pengapit. —, top—, Idjar gawé. —, bezaan—, Idjar penjórong. —, bram—, Idjar sdbor. —. stag—, Idjar boeboetan. —, lij—, Idjar dastor. —, bovenbram—, lajar pengdpoh. —en aanslaan, pdsang lajar. — geien, menjingsing lajar. zeilen, berldjar. zet boom, gdlah. zijwind, angin derri sablah. zog, djer aloer prdhoe. zwaaien (als een schip), oeling. zwalp, boenji oembaq. zwemmen, bernang. TECHNISCHE WOORDENLIJST VOOR GENEESHEEREN. AAMB Aambeien, poeroe sambilik ; bdrah bir. aamborstig, sesaq ddda. —heid, kasesakan ddda. aamechtig, letéh-lesoe. aangezichtspijn, bera. aangroeisel, aan de tanden, kalk, kdrah. aanstekelijk, mendjangkit. aansteken, zie besmetten. aanval, van stuipen, sdwan. —, vernieuwde — van koorts, oelangan demam. aanwenden, geneesmiddelen —, mengenakan. aardpek, zie jodium. aars, pantat. aarsgat, lóbang pantat. aarsmade, tjatjing kroewit. aarswormen, kerimis,hoelat pantat. abortus, goegoeran,goegoerananaq. —, middel om — te weeg te brengen, óbat akan mendjoeloeq. achillespees, oerat keting. achterbeen, tusschen kuit en hiel, keting. achterhals, zie nek. achterhand, bldkang tdngan. achterhoofd, bldkang kapdla. achterlast, natuurlijke aandrang, handaq boewang djer, mdtvoc boewang djer. AFDR achterlijf, bldkang bddan. achterlijk, in 't groeien, keredil. achterste, zie billen. addergif, blsa oelar biloedaq. adem, napas, nafas, hawa. ademen, ademhalen, bernapas, bernafas. ademhaling, nafas, napas. —, gebrek aan —, bengiq. ademtocht, hela napas. ader, bloed—, oerat, oerat ddrah. —, slag—, zie aldaar. —, hals—, zie aldaar. aderbreuk, boeroet, penjakit boeroet. adergezwel, bangkaq oerat ddrah. aderig, beroerat-oerat. aderlaten, krat oerat, sanggrah; mematiq oerat. —, zich doen —, berpdtiq oerat. aderlating, pemboekd-an oerat. aderslag, dennjoet, dabarnja nddi. aderspat, bangkaq oerat. adervlies, zie geboortevlies, afbinden, mengtkat; een wrat —, menglkat koetil. afdrijven, mendjoeloeq; menggoe- goerkan anaq. —, middel voor het —, zie abortus. —, middel voor het — der stonden, peloentoer. afdrijvende geneesmiddelen, öbat tjdhar, pentjdhar. afgaan, ontlasting hebben, boewang Ajer, béraq (Vuig.). — van de koorts, dda koerangnja. afgang, zie afgaan. —, de stof, tdhi, béraq; dunne —, tjêrit. —, hevige — met braking, kedddaq. —, met slijm en bloed, boewang djer oedang-oedang. afgeleefd, terlaloe toewa, toewa sakdli. afgemat, letéh, lesoe; letéh-lesoe. ■—, vermoeid, tjapé, lelah, penat. afleggen, het —, mdti, meninggal. ; een lijk —, mengardjakan mdjit. afleiden, bijv. het bloed uit de hersenen, menoeroenkan ddrah. afloopen, met iem. handaq mdti; afgeloopen, soedah mdti. afmatten, zie verzwakken, afnemen, bijv. een arm of been, mengoedoertgkan. afplukken, de roof van eene zweer, mengeroeping. afrukken, bijv.: de hoofdharen met geweld, merdgoet. afschaven, het vel bijv., melitjat- kan koelit. aftappen, zie aderlaten, aftrekken, zie distilleeren. afvallen, vermageren, mendjddi koeroes. afzetten, een lichaamsdeel, krat, mengerat; zie afnemen. aluin, tawas. amfioen, afioen, aptoen; bereide, madat, tjandoe. amoniakzout, sadir ; asjoeq. apotheek, roemah öbat, kade obatobdtan. arm, langan; zie onderarm, bovenarm, enz. armpijp, toelang Idngan. armspier, koetjing-koetjingan. artsenij, öbat; zie tegengift. —drank, öbat minoem. baarmiddel, seloesoh. baarmoeder, papoedjoe rahim, kan- dong. baarvlies, ariari. bad, permandian ; warm —, damp —, tangas. balsem, mtnjaq bdwoe-bawoe-an; voor lijken, rimpah-rimpah. balzak (scrotum), tampat boewah pelor, konthol. balziekte, sdkit pasang-pdsang. band, zie verband. —, breuk—, pengikat boeroet. —en of pezen waaraan het hart hangt, rangkè hdti. —en of pezen waaraan de ingewanden hangen, rangké-rangké. baren, bersalin, berdnaq. barensnood, sdkit berdnaq; ook: barenswee. —, drukken in —, menerin, B. M. bast, vel, djangat. bedenkelijk, pdjah; -— ziek, sdkit pdjah. bedlegerig, berbaring-baring sdkit. bedorven, van het bloed, bdjoe. bedwelmd, door bloedverlies, mdboq ddrah. — door vergif, bihosj. —, duizelig, poesing kapala, pening. ■—, door toevallen, stuipen, enz. pitam. — door veel rooken, penggar. bedwelmingsmiddel, óbat bihosj. been, kdki; zie achter—, voor—, enz. —deren, gebeente, toelang-toelangan. beenachtig, katoelang-toelangan. beenbreuk, pdtah toelang. beenvlies, saldpoet toelang. —ontsteking, sakit rddang sald- poet toelang. behandelen, een kranke —, me- ngobdti drang sdkit. behoef, zie gevoeg. bekennen, eene vrouw —, bersatoeboh dengan sa-órang parampoewan. bekkeneel,tingkoraq,bdtoe kapdla. —vlies, salapoet, bdtoe kapdla. beklemd, zie aamborstig, beklemming, zie aamborstigheid, belust, op eenige spijs van zwangere vrouwen, hidam. benauwd, door veel eten, senoh; ook : door winden. —heid, zie aamborstig. beri-beri, loempoeh. beroerd, zie verlamd. beroerte, pitam babi, sdwan bangkei. berooken, als voorbehoedmiddel, merdboen. besmettelij k, mendjangkit, lampar, toelar. —e ziekte, sampar, penjdkit sampar. besmettelijkheid, pri sampar,pri djangkit. besmetten, mendjangkit, melampar ; besmet, kadjangkitan , kalampdran. besmetting, pendjangkitan, pelampdran. besneden, lepas maloe, disoenat. besnijden (de voorhuid), memboewang mdloe, mengerat koeloep, menjoenatkan. beter worden (van zieken), somboh. beterhand, aan de — zijn, betah, somboh. betten, een lichaamsdeel, niet het hoofd, mendjeloem; tjatjap, B.M. bevallen, zie baren. -—, ontijdig —, goegoer dnaq. bevalling, hal berdnaq. —, ontijdige —, goegoeran, goe- goeran dnaq. bevangen, door hitte, kapanasan. —, door koude, kadingtnan. — door koorts, kena demam. bewegen, van een kind in de baarmoeder, menggoewit-goewit. bewusteloos, tijdda ïngat (tahoe) akan dirinja. —, in zwijm, mortja, pingsan. —, bijv.: als iem. in diepen slaap, selap. bewustheid, tot -— komen, sedar. bezeerd (gewond), loeka. bezeeren, zie kwetsen. bezet, op de borst, sesaq dada. —, zwanger, boenting. bezeten, zie krankzinnig, bezetting, op de borst, zie aamborstigheid. bezwachtelen, membd?-oet, membebat. bezwangeren, memboentingkan. bezweet, berpeloh; erg —, kebah. bezwijmen, pang san, mortja, kalang ar. bijkomen, uit een bezwijming, sedar. — uit eene flauwte, sijoeman. — uit eene bewusteloosheid, bersoemangat. bijmengsel, om een chem. proces teweeg te brengen, laroe. bijzetten, menanamkan. bijziend, boeta djam, mdta djam, rdboen. —, wegens oogzwakte, kaboer. bijziendheid, siloe. bil, de —len, pantat. binden, met windsels, membebat. binnenhoek (van het oog), pang- kal mdta. binnenkoorts, demam oerat, de- mam bdthin. —, een gevoel van —, rensa. bisam, kastoeri. bismuth, mas oerong. blaar, bijv.: van muskietenbeet, bintil. —, bijv.: van beet water, lepoh. blaas, pis—, pekintjingan. bleek, ziekelijk —, leseh; doods —, poetjat lesi. bleekheid, ziekelijke —, poetih meleseh. blind, boeta; — en doof, boeta dan toeli. blinde, drang boeta. blindheid, hal boeta, kaboeta-an. bloed, ddrah. —, geronnen —, ddra hjang bekoe. — dat na de geboorte komt, ddrah pengiring boedaq. —, vervuild —, danai. —, menstruaal —, tjemar kdjin; heidl. — aftappen, zie aderlaten, bloedader, zie ader. bloedarmoede, kakoerangan ddrah. bloedbraking, moentdhan ddrah. bloeddrijvend, poekoel ddrah. bloedeloos, tijdda berddrah. bloeden, kaloeivar ddrah,berddrah. bloederig, bloedig, berloemoer ddrah. bloedgang, tjirit ddrah; met hevige persing, redjan. bloedkoek, ddrah bekoe. bloedloop, zie bloedgang, bloedrijk zijn, menddrah. bloedspuwing, moentahan darah. bloedstelpend middel, pendsaq; zeker —, pendwar djambi. bloedvat, zie ader. bloedverlies, hilang ddrah. bloedvin, — zweer, btsoel; eerste begin eener —, lembdga btsoel; kwaadaardige —, penjdkit rddja. bloedvloeiing (na de bevalling), ddrah nifas, zie ook: bloed, bloedwen, boesong ddrah. bloedwond, loeka berddrah. bloedzuiger, lintah, halintah. —, klein soort in de boomen, atjih. —, nog een soort, patjat. bloedzuiverend, jang menjoetjikan ddrah. bloedzuivering, óbat pmjoetji ddrah. bloedzweer, in 't alg. bisoel, bdrah, poeroe bdtoe. —, harde —, bdrah bdtoe. —, in de borst, bdrah empang. —, die naar binnen uitbreekt, bdrah tijdrap. —, langwerpige in de liezen, bdrah oelar. —, onder de ribben, bdrah sisip. —, die afschilfert, bdrah sisiq. —, kwaadaardige soort, palaw. —, soort negenoog, bisoel sera- boet, penjdkit rddja. —, onder den oksel, koetnbang bertedoh. bloem, zie stonden. bluts, bengkaq. bobbel, zie knobbel. bombeen, kdki bengkaq. bont, van kneuzingen, lebarn; — en blauw, biroe lebam. bonzen, van het hart, berdabar, banting. borst, ddda; boezem, soesoer; tepel, tètèk. borstbeen, toelang rdwan; het uiteinde, soedoe hati. borstkwaal, borstziekte, sakitdada, sesaq ddda. borststreek, ddpor soesoe. bort, soort koliek, tjika; nog een soort, kedadaq kasijangan. botertand, zie tand. boveneinde, in 't alg., kapdla, pangkal. — van de dij, pangkal pdha. bovenkakebeen, boekoe asam. bovenlijf, atasnja bddan. bovenlip, bibir jang di-atas. boventand, gigi jang di-atas. braakdrank, braakmiddel, óbat moentah. braaksel, moentah. braakwijnsteen, tharthir. braken, moentah, moetah; iets —, moentahkan. —, hevig —, mendddaq. braking, moentdhan ; hevige —, kedddaq. brand, in 't lichaam, kapandsan bddan. branden, van het lichaam van de koorts, kapandsan. —, van eene zweer, steken, angkot. —, van de oogen, wonden, enz. pedih. —, zooals de maag in de vasten, perih. branderig, van de oogen, kelat. brandwonde, loeka hdngoes. breken, van lichaamsdeelen, pdtah; bedr. w. w. matahkan; gebroken, pdtah; dubbel gebroken, van armen of beenen, pdtah rijoeq. breuk (hernia), boeroet; een — hebben, berboeroet. breukband, pengikat boeroet. brouwen, gebrekkig, bijv.: de r niet kunnen spreken, teloer, berkata dengan teloer. bruis, op den mond, boesa. buik, proet; — baden, plechtigheid op de helft der eerste zwangerschap, mandi tijan. buikholte, rongga proet, gerong- gang proet. buikloop, tjirit, tjerit lindir; — hebben, mentjirit; kebelet, B. M. buikmaaien, krimi. buikontlasting, tjahar. buikpijn, sdkitproet, moelas proet; — hebben, tjekaq. buiksnijding, moelas proet; zeer hevige —, ranggoet proet. buikspier, oerat pengetoel. buikvlies, saldpoet proet. buikvliesontsteking, zie ontsteking. buikwaterzucht, penjdkit boesong. buikworm, tjdtjing, krimi. buikziekte, sdkit proet, bisa proet. buikzuiverend, pentjdhar ; — middel, óbat pentjdhar. buikzuivering, pentjdhar. buil, gezwel, bangkaq, bentol, B.M. — aan het voorhoofd,bendjol,B.M. — van stooten of slaan, bentjoet. buitenhoek (van het oog), e'kor mdta. bult, bongkoq ; iem. met een —, sibongkoq. bultje, zie puistje. cadaver, bangké, mdjit. casteeren, zie lubben. casuarine, póhon sentada. chemie, llmoe Ikimija, Ar. chirurgijn, thabib, Ar. cholera, de — morbus, sdkit koléra, penjdkit thaoen. compres, bdroet; koude — op 't hoofd, djdram. cureeren, mengobdti, zie genezen, darm, de —en, proet moeda, proet seni, isi proet, tdli proet, oesoes, Jav. babat, B. M. darmbreuk, poetoesnja tdli proet, pitjah proet moeda. darmjicht, moelas proet. darmkanaal, geronggang proet. darmkronkel, kroekoetnja tali proet, simpoelan proet moeda, tepoetar tdli proet. darmnet, dj dia-dj dia proet; saldpoet isi proet. darmontsteking, bdra-bard-an isi proet, sdkit rddang diddlam proet. darmpijn, ranggoet, moelas. darmvlies, sal&poet isi proet. darmvliesontsteking, sdkit rddang sal&poet isi proet. darmworm, tjatjing proet. delicti, corpus —, tanda biti, tjina boekti. delirium, pitam. diarrhee, tjdhar, tjerit. —, hardnekkige — na bevalling, rojan tdhi. dieet, pantang. dij, pdha. —, benedendij, pdha bilalang. dijbeen, toelang pdha. dijbreuk, pdtah pdha. dik, gezwollen, zie aldaar. — van het been, boewah betis. — van den arm, boewah langan. — van de hand, peroet tdngan. —, zwaarlijvig, bajaq. —, van de lippen, tebab; van wangen, kemboeng. —, opgezet van den buik, boentjit. dikbloedig, berdarah kental. dikbuik, proet gandoet. distillatie, pengoekoesan. distilleeren, mengoekoes. dokter, Eur. toewan dokter. —, Inl. thabib, doekoen. dol, zie hondsdol. dolheid, kagild-an. dood, mdti; de —, maut; de —, het overlijden, wafat. doode, örang mdti; lijk, mdjit. doodelijk, kamatijan; een —e ziekte, sdkit pdjah; — vergift, rdtjoen jang mematikan. doodgeborene, kababdngan. doodkrank, sakit pdjah. doodskleur, poedar. doodsnik, poetoes njawa, ndfas achir. doodwond, loeka parah. doodziek, sdkit pdjah. doof, toeli; tijdelijk —, bengal. doofachtig, bengal, pekaq. doofheid, katoeli-an, kabengalan. doofstom, btsoe dan toeli. doove, örang toeli. douche, mandi bersiram. drankje, óbat minoem. drekstof, tdhi; van een stervende, kelddaq proet. droes, sdkit ingoes. drogerijen, rimpah-rimpah. drogist, toekang rimpah-rimpah. drukken, bij baren en stoelgang, meneran. drukking, van de maag, sengkoel. — in de maag, senaq. duivelsdrek, asa foetida, hinggoe. duizelig, pening kapdla. — voor 't gezicht, mamang. —, door bloed verlies,otö 603 dar ah. —, pitam, glap mata. duizeling, sawan. dun, van de kuiten, seladang. — van lichaam, koeroes. — bezet, van haar, enz. ringgis. —, aan den dunne zijn, mentjirit. echel, bloedzuiger, lintah,halïntah. eelt, beloelang; — gezwel, poenoeq. einde van de zwangerschap, genap boelannja. —, dood, mdti. eksteroog, beloelang. elleboog, sikoe. — sbeen, toelang sikoe. —sgewricht, boekoe sikoe, sindi sikoe. —sspier, oerat sikoe. embrijo, mani. endeldarm, poras proet. engborstig, sesaq ddda. engelsch zout, gdram inggris. enkel, boekoe kaki, mdta kaki,roedi. —, het dunne van den voet boven den —,pergaldngankdki. epidemie, penjdkit sampar. erfelijk, sdka; —e ziekte, penjdkit bdka. erg, — ziek, sdkit djabat, sdkit pdjah. — ziek, doodelijk —, sabar. —e wond, loeka parah. —er worden, van wonden, enz. rójaq. etter, ndnah. etterachtig, saroepa dengannanah, bernanah roepanja. etterachtigheid, roepa nanah. etterblaasje, katoemboehan ndnah. etterbuil, ettergezwel, bisoel, bintil nanah. etteren, kaloewar ndnah, bernanah. ettergezwel, groot en stinkend —, pekoeng. etterpis, kintjing bertjampoer nanah. etterpropje, poesat ndnah, poenat. etterwond, loeka ndnah. etterzak, kandoeng ndnah. extract, aftreksel, soeldlat. fel, van wonden, stekend, pedih, perih. fijt, kaloeroet, tjintdngan, tjdgoe. filter, saringan, penoeras, penapisan. filtreerdoek, kdjin saring, kdjin pendpis. filtreeren, menjdring, menoeras, mendpis. filtreerpapier, karthas pendpis. flauw, in zwijm, kalangar, béhoes, mortja, pangsan. — door bloedverlies, maboq darah. flauwte, zie flauw. flauwvallen, rebah pangsan. fluim, ddhaq, rijaq, thdm, lendir. —en diep ophalen, berdahaq. fniezen, zie niezen, frambozenuitslag, pateq, poeroe mdla. gaas, kdjin kdsa. gal, koewdja, hampedoe; njali. galachtig, berhampedoe. galappel, madjakdni. galblaas, kandong hampedoe, poendi-poendi hampedoe. galbuis, oerat hampedoe, seloeran hampedoe. galkoorts, deman panas hampedoe. gallig, sakit hampedoe, sdkit njdli. galslijm, lendir hampedoe. galsteen, batoe hampedoe. galziekte, penjdkit hampedoe. gebeente, toelang-toelangan. gebit, segdla gigi, glgi. geboorte, djddi, kadjddtjan. geboortevlies, toeban-toeban, saloe- pat, sdrong boedaq, tatoeban. geboortewater, ajer tatoeban. geboren, djddi, diperandkan. ■— worden, diperandkan. gebreken des ouderdoms, penjdkit toewa. gebrekkig, van lichaam, boeroeq. —, een gebrek hebben, leta, bertjela. —, wanstaltig, djanggal. gebroken, (hernia), berboeroet. —, van ledematen, patah. gedarmte, isi proet. geelzucht, sdkit nanajdman, ka- pijaloe njdman. geest, den — geven, poetoes njdiwa. geeuwhonger, moewal lapar. gehemelte, langitan moeloet. gehoest, zie gekuch. gehoor, het —, pendengdran. gek, b. n. gila, sarsar. —, m. drang gila. gekneusd, mdmar. gekuch, bdtoq. gekwetst, loeka. gelaat, moeka, paras, djoerdja. —skleur, warna moeka. —strekken, ajer moeka. geleding, zie gewricht, gelidwervel, boekoe toelang. gelubd, kabiri, kasjim. —e, drang kasjim. geneesbaar, dupat diobdti, ddpat disombohkan. geneesheer, toewan dokter ; inl. —, doekoen. geneeskunde, ilmoe óbat. geneesmiddel, óbat; —en gebruiken, makan óbat. —, opwekkend —, penggdlaq; afvoerend —, pentj&har. geneesmiddelleer, ilmoe óbat. geneeswijze, pri mengobdti. genezen, hersteld, somboh. —, beter worden, djddi somboh, djddi bdjiq. —, beter maken, menjombohkan. —, door toediening van middelen, mengobdti. genezend, jang menjombókan. genezing, penjombóhan. genies, bersin. geraamte, rangka, toelang-toelangan. geschaafd,van de huid,geschramd, kaloepas, litjit; retas. geslonken, v. e. gezwel, kimpès, ring kas. gespannen, bijv.: van puisten, enz. bernas. —, glanzig zooals bij zweren, ngening-ngening. gestorven, mdti. getroubleerd, zie gek. gevaar, bijv.: van sterven, ba- hdja mdti. — bij ziekte, kemeloet; stijgend —, kemeloet najiq; minderend —, kemeloet toeron. gevaarlijk, pdjah; — ziek, sdkit pdjah; —e ziekte, penjdkit pdjah; —e wonde, loekapdrah. gevlekt, soort ziekeijklverschijnsel aan handen en voeten (psoriasis), sopaq. gevoeg, boewang djar, hddjat. gevoel, het —, perasd-an. gevoelloos, zie zwijm. —, van lichaamsdeelen, mdti, dli. —heid, zie verstijving. gewerveld, bertoelang bldkang. gewond, kena loeka, loeka. —, zwaar —, loekah pdrah. —, zie hoofdwond. —e, órang loeka. gewricht, geleding, sindi, boekoe, pangkal. —, heup—, pangkal pdha, hand—, boekoe tdngan, pangkal tdngan; voet—, boekoe kdki (de twee laatste ook: pergelangan tdngan, pergelangan kaki). gewrichtsknokkel, zie knokkel, gezet, bïdang, gempol; —, vet, gemoq. gezicht, het —, penglihatan; het — verliezen, djddi boeta. gezond, van lichaam, bdjiq, tsehat, ndmir. gezondheid, saldmat, tsehat. gezwel, bangkaq, bdra. —, in den buik, bdra bdtoe. —, aan den hals, risa. —. uitwas, koetil. —, krop, kandong. — onder de oksels, soesoe koeboeng, landjar. — door vallen of stooten, buil, litjat. — aan de voeten, boeboel. —, puist in 't alg., poeroe, btsoel. gezwollen, bangkaq. — oogen, mdta bangkil. — oogen door schreien, mdta bdloet. — van de wang bij kiespijn, sembab. — van den buik,opgezet,gemboeng. van den buik, door veel eten, senoh. gieruitslag, roewam; soort —, kridas. gift, bisa, oepas, ipoh, rdtjoen. giftboom (antiaris), póhon oepas, póhon ipoh. glauberzout, garam pentjdhar. gorgel, korongkoengan, rongkang, zie keelachtervlak. gorgeldrank, óbat koemoer. gorgelen, berkoemoer. graveel, bdtoe kélïkir, penjdkit kdrang, sdkit batoe. graveelsteen, bdtoe kakempoengan, batoe pekintjingan. gulp, — bloed, koepih; met —, berkoepih-koepih. gutsen, van bloed, memantjar, bersemboeran. haarworm,soort huidziekte, koerap. haarwortel, póhon ramboet. haarziekte, penjdkit ramboet. hals, léhèr. halsader, oerat léhèr, oerat pemboenoh. halsbeen, toelang léhèr, selangan. halsgewricht, sindi léhèr, boekoe léhèr. halsgezwel, bangkaq léhèr, gon- dong, risa. halsjicht, sangal léhèr. ' halsklier, kelendjer léhèr. halskwabbe, kossem, djoembil. halswervel, toelang boekoe léhèr. hand, tangan; rug van de —, poenggoeng tangan; vlak van de —, tapaq tangan; gesloten —, zie vuist. handbad, perindaman tangan. handeuvel, handjicht, sangal tdngan. handgewricht, pergeldngan td- ngan, hoeloe (boekoe) tangan. handwortel, pangkal tdngan. hanglip, bibir djoewih. hardhoorig, pekaq. hardlij vig, sembelit, sdkit selasima. hardlijvigheid, kakrdsan proet. hart, djantoeng; —ader, tang kei dantoeng. Badjngs, Mal.-Holl. Woordcnb., 7e dr. hartklopping, ddbarhdti, dabaran. — door vermoeidheid of hard- loopen veroorzaakt, gap-gap. hartkuil, ddpor soesoe. hartpijn, sdkit djantoeng. hartvlies, salapoet djantoeng, djala djantoeng, djdla-djdla. hazenlip, —mond, bibir soembing, moeloet soembing. hechtmiddel, pelekat. hechtnaald, djaroem loeka. hechtpleister, tampal, köjo pe- nghoeboengan. hechtsel, penglkat, penjamboeng. heelbaar, zie geneesbaar, niet —, tijdda ddpat diobdti, tijdda tersombohkan. heelen, zie genezen. heelkunde, ilmoe mengobdti loeka. heelmeester, thdbib. heelpleister, tampal. heesch, paraw, seraq; —heid, paraw, kaserdkan. heiligbeen, toelang kelangkang; -—sholte, rongkongan poenggoeng ; —streek, kelangkang. heilzaam, zie genezend, herademen, bernapas poela. hermaphrodiet, örang bantji. hersenen, oetaq, zie merg, hersenpan, batoq kapdla, bdtoe kapala, djamala. hersenslagader, nddi oetaq. hersenvlies, salapoet oetaq. herstelbaar, ddpat dibajikipoela, zie geneesbaar. herstellen, van eene ziekte, djadi somboh; hersteld, somboh. heup, pangkal pdha. heupbeen, toelang pangkal pdha. heupgewricht, zie gewricht, heupjicht, sangal pangkal pdha. hiel, toemit; —been, toelang toemit. hijgen, van benauwdheid, enggéhenggéh. 18 —, na hardloopen, menggéh-menggéh. —, van stervenden, terkapahkdpah. hik, sedoe; —ken, bersedoe. hinken, tijdelijk gebrek,pintjang ; blijvend gebrek, timpang. —, zie kreupel, mank. hoektand, zie oogtand, hoenderblind, boeta lardngan, sddi. hoest, bdtoq, zie ook: kuch. —, droge —, bdtoq kring. —, bloed —, bdtoq daroh. hoesten, bdtoq, berbatoq; bij herhaling —, dikwijls —, mengolkol, B. M. hol, —le oogen, mdtalakoq;—le wangen, pipi tjengkoeng; —le kiezen, gigi temboq;gigigarham jang pdsoq. hongerdood, rndti kalapdran. honigpis, zie suikerpis. hoofd, kapdla. hoofdader, zie slagader, hoofdgezwel, bangkaq kapdla. hoofdhaar, ramboet. hoofdpijn, sdkit kapdla; zooals na de bevalling voorkomt, rójan ndjiq kahoeloe. —, zwaarte in het hoofd, ngeloe. hoofdschedel, zie schedel, hoofdwond, loeka kapdla; zware —, damiat. hoofdzeer, koedis kapdla, kórèng kapdla. hoofdzweer, poera dikapdla. hoog zwanger,menggandoeng sarat, boenting sarat. hospitaal, roemah drang sdkit. huid, koelit, ook: vel. huidhaar, roetna. huiduitslag, sdwan indja. —, schurftige —, koedis. —, jeukende, roode puistjes, betiq- betiq, koedis boeta. huidvuil, ddki. huidwonde, zie schram, krab. huidziekte, ichtijosis, koerap losong. huig, anaq lidah, dnaq tekaq; hangen van de -—, keledir. huiverachtig, kagentdran. ijlen, ngikoe. ijlhoofdig, poesing kapdla, kdlap. ijlhoofdigheid, sdkit ngikoe. impotent, lemah dzakar. inademen, bernapaskan. inenten, menanamkan katoemboe- han; boeboeh tjdtjar. inenter, mantri tjdtjar. inenting, tanaman katoemboehan. ingeven, membri mdkan (nünoem) óbat. ingewand, isi proet. ingewandspij n, sdkit proet, zie kramp. ingewandsworm, tjatjing, zie made. innemen, mdkan óbat, minoem óbat. jeuk, jeuken, jeukerig, — hebben, gdtal. jicht, sangal, penjdkit sangal, pe- njdkit sendi, sdkit toelang. jichtkoorts, demam sangal. jukbeen, toelang pipi. kaak, rdhang. —, wang, pipi; ingevallen kaken, pipi jang koeroes, pigi jang tjengkoeng (tjekong). kaal, van hoofd, goendoel, soelah. kaalheid, kagoendoelan, kasoelahan. kajapoetolie, minjaq kdjoepoetih. kakebeen, boven —, boekoe asam; onder —, toelang rdhang. kamfer, kapoer, kapoer baroes. kanker, pekoeng, rastoeng, sdkit tjerna. j droge —, pekoeng boeboeq. in den neus, koesta dangkoeng. kardemom, kapoeldga, poewar. karkas, toelang örang rndti. kas, zie kaak. kassie, bittere houtsoort, biddra lawoet. keel, rongkongan, korongkongan. keelgat, tekaq. keelgezwel, bangkaq léhèr. keelklier, kelendjar léhèr. keelknobbel, bongkol léhèr. keelontsteking, goew&ma; sdkit b&ra diléhèr. keelpijn, sdkit léhèr. keelziekte, penjdkit léhèr. kies, garham, gigi garham. kiespijn, sdkit gigi (gigi garham). kiezentrekker, pentjdboet gtgi. kin, djanggoet, dagoe. kinderloos, onvrucht baar, mandoel. kinderpokken, tjdtjar, katoemboehan. kindsch, van ouderdom, mamai. kinkhoest, bdtoq redjan. kinnebak, zie kaak ; — slagader, oerat rdhang. kippig, zie bijziende. kittelaar (clitoris), kalintit. klam, van de huid, bergetah. klier, kelendjar, poeroe bdka. kliergezwel, boewah kelendjar, poeroe bdka. klierziekte, sdkit poeroe bdka, penjdkit bdka. klisteer, óbat soempitan, óbat semprot. klisteerspruit, semprot, soempitan óbat. kloot (testiculi), boewah peler, keldpir, konthol. klootzak, tampat boewah peler, tampat keldpir. knarstanden, kerennjoet, geroet, menggartaqkan gigi, berkartaq gtgi- kneuzen, memamarkan; gekneusd, mamar. knie, loetoet. knieholte, pélipat loetoet. kniejicht, sangal loetoet. knieschijf, tampoerong loetoet. knijpen, masseeren, pidjit, memidjit. knobbel, van eelt, boeboel, babaloelang. —, uitstekend gezwel, bondjol. — aan 't voorhoofd, tondjol. — door uitpuilen van den navel, boedjal. —s die van plaats veranderen, tusschen huid en vleesch verschijnende, polong angin. —s, als ziekteverschijnselen op het lijf, tombol. knobbelig, van het voorhoofd, djèndol. knokig, bertoelang. knokkel, zie vingergewricht, knook, been, toelang. koepokken, zie kinderpokken, koepokstof, ndnah tjdtjar. kokhalzen, bij braking, mendjeloewaq. koliek, moelas proet; mengiloet proetnja, B. M. ranggoet, haqnat, qoelandj, Ar. — met looze brakingen, tjïka kedddaq. — met braking en afgang, tjika. — met hevige braking, enz., tjika kasijdngan. kolokwint, hanthal, Ar. kompres, bdroet, zie compres. koningskruid, (basilicum) soelasïh, roekoe-roekoe. koorts, demam; binnen—, demam oerat; koude —, demam gigil; typheuse —, demam kapijaloë; gal—, demam hampedoe; alledaagsche—, demam sahdri-hari. —, anderdaagsche —, demam sa- hdri lepas sahdri. —,derdedaagsche—, demam sahdri lepas doewa hari; aanhoudende —, demam beroelang-oelang. 18* —, aanstekende —, demam berdjangkit-djangkitan; aflatende •—, demam berhènti-hènti ;kw;u\daardige —, demam jang djdhat. koortsdag, hdri demam. koortshitte, panas demam. koortsmiddel, óbat demam. koortsverwekkend, jang mendd- tangkan demam. kopervitriool, troesi. kopglas, mangkoq bekam. kopmes, piso pembekam. koppenzetten, membekam. koppenzetter, pembekam. kortademig, napas pendèq. kortbeenig, kaki singkat, denaq. kortzichtig, zie bijziend. kotsen, zie braken. koude, gevatte —, sema-sema. —, door gevatte — ziek, s&kit sedjoeq. —, ziekte door gevatte —, pe- njdkit sedjoeq. koudepis, sdkit kintjing, salasima. koudvuur, poeroe djahat, klemdjoeh. koudzweet, peloh dingin, kringat dingin. kraakbeen, toelang moeda, toelang lemboet. kraam, in de — liggen, soedah beranaq, soedah bersdlin; soedah berpoetra; het laatste van Vorstinnen; in de — sterven, mdti sdkit beranaq, sdboq. —, voor den tijd, begraq dnaq. krab, góroq. krachteloos, zie zwak. —, lichaamszwak, tijdda bergdja l&gi. krachteloosheid, zie zwakheid. —, van geneesmiddelen, tdwar. kramp, zie koliek; ook: — in de buik, proet mengiloet, B. M. —, in armen of beenen, ketoel, takana, boebal. —, door menstruatie of kraam, rójan. kramphoest, bdtoq kakrasan. krampstillend, — middel, óbat moelas. krank, sdkit; zeer—, sdkit kras; gevaarlijk —, sdkit pajah; doodelijk —, sdkit kamatimatian. —, zwak, zie aldaar. kranke, órang sdkit. krankheid, penjdkit. krankzinnig, zie gek, bezeten. —e, órang gila, órang sarsar, órang édan. kreunen, zie steenen. —, als stervenden, memeniq. kreupel, zie mank. kreupele, órang timpang. krevelziekte, sdkit gdtal. kriebelen, zie jeuken. kring, tampoeq soesoe, gelanggang soesoe. —, rondom zweren, wonden, enz., gelanggang mérah. krom, van den neus, mantjong. —, van ledematen, érot, koekoel. — loopen, door zwakte, oengkoetoengkoet, B. M. —, buitenwaarts —, van de beenen, pongkar. krop, tamboeloeq, zie voormaag. — der baarmoeder, moeloet perandkan. — van de blaas, léhèr kakempoengan. kropader, oerat léhèr. kropbeen, zie sleutelbeen, kropgezwel, gondoq, begoeq. kruid, geneeskrachtig —, dawoen óbat. kruin, van het hoofd, bdtoq kapala, hoeloe kapdla, poesaran kapala, oebon-oebon; poeser-poeseran, B. M. (dit laatste bet. meer, de draai in het haar op de —). kruizemunt (mentha Javanica), majdna, boedjangkoet. kuch, droge—, bdtoq kring, tjekoh. kuchen, zie kuch. kuiltje, onverschillig op welke plaats van het lichaam, tjdwaq; in de wangen, tjikong pipi, tjdwaq pipi; hart —, hoeloe hdti; — van het halsbeen, tjikong léhèr, tjengkeroeng. kuit, van het been, boewah betis, proet betis; djantong betis; bldkang betis. kuitbeen, toelang betis. kwaadzeer, hoofdzeer, koedis kapdla. kwaal, penjakit, koejang; langdurige —, idap. kwalster, fluim, thdm, lendir, rijoq, ddhaq. kwassiehout, biddra laut. kwetsuur, loeka; ook: gekwetst; doodelijke -—, loeka parah; lichte —, litjat. kwijl, speeksel, djer lijor, lijor. kwijlen, berlijor-lijor. kwijnen, van ziekte, merdna. kwijning, sukkeling, rdna, sampoe. kwik, djer rdsa, djer péraq; zibaq, Ar. kwikzalf,&ó;'o ajerrdsa, kójozibaq. laatband, bedoeng Mlit,kdjin bdbat. laatbekken, mangkoq bekarn, bdtil ddrah sanggrdhan. laatkop, tampat bekarn. laatmes, zie lancet. lancet, tadji, poesoet, piso wdli, piso sanggrah. lancetkoker, sdrong tadji. lavement, zie klisteer; —spuit, zie klisteerspuit. laxans, pentjdhar. laxeermiddel, óbat pentjdhar. lazaret, roemah örang sdkit. ledematen, segalla anggota toeboh. ledepijn, sakit toelang. ledewater, djer boekoe, djer sindi. ledewaterzucht, sakit djer boekoe, sdkit djer sindi. leepoog, mdtantlas, penjakit tahon mdta; mdta bilis. —, als van het onderste lid de binnenkant zichtbaar is, mdta redjeh. lel, zie oorlel, huig. lende, pinggang; zijde, lambong; de —nen, tsolb, Ar. lendebreuk, pdtah pinggang. lendenader, oerat lambong. lendenlam, loempoh pinggang, le- rnah pinggang. lendenpijn, sdkit pinggang. lendenslagader, nddi lambong. lendewervel, boekoe toelang bldkang. lepelblad, ddwon soedoe djer. lepra, abrats, Ar. bdras, Ar. koesta, koedal, kedal, oedoq, oentoet, nambi, boeroes. —, de verschillende soorten en verschijnselen zijn: het eerste stadium, bddam, een soort — inzonderheid aan handen en voeten, kedal; dit soort in ergen graad, kedal andjing, oentoet en in nog heviger graad, kedal gadjah. —, soort — waarbij de uiterste ledematen afvallen, waarvan de algemeene benaming koesta is, doch onderscheiden in -.koesta pari, koesta boenga en koesta limboengan, bij deze laatste is het lichaam overal gezwollen. —, soort — waarbij de knoken krom trekken, dangkoeng. —, soort — waardoor kloven in handpalmen en voetzolen ontstaan, kerat-kerat. —, een hooge graad van —, poeting ddmar, boedoeq en de i hoogste graad, tjaboq. levenloos, tij&da hidop, tijdda bernjawa. lever, hampedas. limpa; pijn in de -—, sakit limpa; uitzetting van de —, bangkaqnja limpa; ontsteking van de —, sakit bdrah pdda limpa. leverbreuk, pitjah limpa. leverziekte, penjdkit limpa; — vergezeld van koorts, demam pelih. lichaam, menschelijk —, badan, toeboh. lid, van het lichaam, anggota; uit het — zijn, salah oerat. — van het oog, zie ooglid. —, mannelijk —,boetoe;dzakar, Ar. lidteeken, pdroet, roekit; groot —, gódèt; — van eene wond, bekas loeka. t vol —s, keróbaq. lies, koentji pdha, koentji pawh, dri-dri selangkangan, kalandjdran. liesbreuk, oeloeran, oeloer-oeloer. lieswortel (calamus dulcis), ddri- ngoe, djerangau. lijden, pijn—, berdsa sdkit; chronisch —, tenat, iddpan. lijder, patiënt, órang sdkit. lijf, zie lichaam. lijfarts, thdbib radja. lijk, órang mdti, mdjit; Vuig. bangkê. lij kkleurig, poedjat manai, poedar. lijklucht, bawoe bangké. lij kluis, keranta. lijkopening, pemblahan mdjit. lij kschouwing, pemariksd-an bangké. lijk vocht, danoer. lintworm, tjdtjing pipih, tjdtjing soesoe. lip, bibir; hang—, bibir djowéh; hazen —, bibir soembing. ippenzalf, palet bibir. loensch, djoeling behdsa, djoeling dj ar. long, paroe-pdroe; rdboe, papdroe. longader, oerat pdroe-paroe, oerat rdboe. longontsteking, sdkit paroe-pdroe, sdkit bdra pdda pdroe-paroe. longpijp, boeloeh-boeloeh, boetvah sangkoewong. longpijptakken, tjdbang paroepdroe. longtering, penjdkit paroe-pdroe, penjakit rdboe; zie ook: tering, longzweer, poeroe pdroe-paroe, poeroe rdboe. loozen, zie urineeren. loslijvig, tjdhar, tjirit;-—zijn,mewtjirit; iem. die — is, pentjirit. lubben, menjida, mengebtri, me- ngasjimkan. —,gelubde, sida-sida, órang kebiri. luchtpijp, de —, boeloeh-boeloeh, boewah sangkoewang; —ader, oerat boeloeh-boeloeh. luisziekte, penjdkit koetoe. lusteloos, loom, rengsa. maag, proet, proet rdja, proet besaar. maagbreuk, pitjah proet besaar. maagdarm, zie slokdarm, maaghoest, bdtoq sdkit proet. maagholte, —streek, soedoe hdti, hoeloe hdti. maagkoliek, moelas proet. maagkramp, ranggoet proet; met opgezette buik, senak. maagpijn, bisa proet, bisa hdti; — bij kinderen, telan. maagziekte, penjdkit proet besaar. maai, made, hoelat, aars—, tjdtjing keroewit; huid—, koeman. maandstonden, kdjin kötor, kdjin tjemar, heidl, Ar. (verb. cheil)/ de — krijgen, ddpat boelan; de — hebben, melihat boelan, berkdjin kötor, berkdjin tjemar. —, verstopping der —, boesong d&rah. maanziek, soort toevallen, sdkit boelan, gïla babi. maanziekte, penjdkit boelanan, kaboelanan. machteloos, tijdda koewat, lemah. ■—, uitgeput, letih, lesoe; letih-lesoe. -—, impotent, lemah dzakar; dldif. mager, koeroes, ook : —heid ; van kinderen, dengkel. mam, saesoe; —men, menjoesoe. manipulatie, peloeloetan. manipuleerder, peloeloet. manipuleeren, meloeloet. mank, tijdelijk —, pintjang; blijvend —, timpang. — gaan een voet oplichtende, rangkit, mendjengkot. mat, —heid, zie afgemat, vermoeid. medicijn, öbat,pendwar;— drank, óbat minoem. medicijnmeester, thdbib. medicineeren, pake'i obat, mdlcan óbat, minoem óbat. melaatsch, -—heid, zie lepra, merg, in de beenderen, somsom, oetaq toelang, benaq toelang. middel, — lijf, pinggang. middelvinger, djari tèngah, djari hantoe, djdri mati. mijt, zie maai, made. milt, anaq limpa, limpa ketjil; opzetting van de —, koera; verstopping van de —, boesoeng anaq limpa. misgeboorte (abortus), anaq goe- goer, goegoeran. miskraam, zie misgeboorte, misselijk, neiging tot braken, loja. moesje, uitwas op de huid, daging menempel. mond, moeloet; —hoek, ékor moeloet. mondspoeling, koemoeran. mottig, boeriq, zie pokdalig, muis, van de hand, hati tdngan, kalangan tdngan. myrrhe, moer, Ar. nageboorte, temboeni, oeri; de groote en de kleine -—, oeri besaar dan oeri ketjil. nagel, koekoe. narcotisch, kajal. navel, poesar, poesat. navelband, bdroet poesat. navelbreuk, boeroet poesat. navelstreng, tali poesat; het afknippen van de —, mengerat tali poesat; het afvallen van de —, loeroeh tali poesat. navloeiing, zie nageboorte, nawee, na de verlossing, rojan. nek, tengkoq. netelroos (uiticaria), gelegdta; ander soort —, bedan-bedan. netvlies, darmnet, djdla-djdla; selapoet dj&la isi proet. — van het oog, selapoet mdta, seloepat mdta. neus, hidoeng; —been, bdtang hidoeng; —vleugel, tjoeping hidoeng ; —wortel, pangkal hidoeng. neuszweer (plumbago rosea), restoeng. —, syphilitische -— (ordena), res- toeng kotji. nier, de —en, boewah pinggang, gili-gïli; lemoesir, B.M.gindjal, kerindjal. nierbekken, tampat boewah pinggang. nierpijn, sdkit boewah pinggang. niersteen, bdtoe boewah pinggang. niesmiddel, óbat bersin. nieswortel, nieskruit (helleborus), charbaq, Ar. niezen, bersin. nijpend, van pijnen, perit. oksel, katijaq. okselschrooi, kekeq. okselspier, oerat katijaq. onderkaak, toelang rdhang di- bawah. onderlijf, bawahnja proet. onderlip, bibir dib&wah. ondertand, gigi dibawah. ongezond, niet lekker, tijada nja- man, tijada bertsehat. —, ziekelijk, soeka sdkit-sakit. —, schadelijk, jang djddipenjdkit, trdda bdjiq kapdda toeboh, jang békin roesaq bddan. onmacht, in —, pingsan, mortja, béhausj, zie, impotent, zwakte, ontsteking, door ziekte, sdkit rddang. — in de keel, goewama. — in de ingewanden, sdkit rddang didalam proet. — in de zijde, sdkit pinggang. —, bij zweren of wonden, barah, sdkit barah. — van de long, sdkit paroe-pdroe. — in den neus, atjin-atjin, R. v. E. ontstekingskoorts, demam panas. ontstoken, van lichaamsdeelen, gezwollen, bangkaq. —, van wonden, zweren, enz., barah. ontzenuwen, memdpas, melemahkan. oog, mata; — van een zweer, mdta bisoel. oogappel, b'tdji mata; órang-óra- ngan mata. oogenzalf, tjelaq; dient om de oogranden zwart te maken. —, songol, padakam; djild, Ar. soewad, Ar. ooggezwel, bangkil mata. ooghoek, hoedjong mata; binnen ■—, póhon mdta, soedoet mdta; buiten —, ékor mdta. oogholte, lekoq mdta. oogkwaal, penjdkit mdta. ooglens, bdtoe mdta. ooglid, kaloepaq mdta, peloepoer mata. ooglijder, drang sdkit mdta. oogmiddel, óbat mdta. oogontsteking, penjdkit mdta. oogpijn, sdkit mdta. oogstreek, de— , bingkei mdta. oogtand, gigi dsoe, tdring ; stoeng, Jav. oogvlies, saldpoet mdta. oogwater, djer óbat mata. oogwit, wit van het oog, poetih mdta. oogzenuw, ramis mdta. oogziekte, in 't alg. penjdkit mdta. ■—, in 't bijz.: bïlas mdta, tampar hantoe, mdta terkena. oor, koeping, telinga; — gat, lijang telinga. —lel, tjoeping telinga; —smeer, tdhi telinga; —rand,pelipdtan telinga. oorgezwel, bangkaq telinga. oorpijn, sdkit telinga. oorsmeer, talü telinga. oorworm, tampiris, oelar koe}ring. oorwortel, póhon telinga. operment, gele zwavelarsenik, ar tal. —, gewoon rattekruid, wdrangan, bardngan. —, wit arsenic-oxyde, barangan poetih. opgezet, opgeblazen, bangkaq, kambong; ziekelijk —, senoh. opgezwollen, boentjit. opperhuid, djangat;—(epidermis), koelit dri. overerfelijk, van ziekte, pendjangkit; van ouders op kinderen, bdka ; —e kwaal, penjdkit bdka. overgeving, braking , braken, moentah. paardenbloem, middel tegen ingewandswormen, paliman. pap, in de geneeskunde, boeboer; droge —, toewam; —pen, met -—pen behandelen, memboeboeri; met droge —pen behandelen, menoewam. paren (coïre), ampoet, antjoeq, berbekaq. patiënt, örang sdkit. pees, oerat kintjang, bajoe. —, tusschen duim en voorste vinger, daging bras bekal. peesknoop, kelenja; groote —, boenga bdrah; kantjing atsdb, Ar. pens, proet. pepermunt, nana, Ar.\ póko, Chin. pepermuntolie, mtnjaq póko. pest, sampar, penj&kit sampar; zie epidemie. pestkool ,bisoel lada,penjakit radja. pestkoorts, demam sampar. pestpokken, zie pokken. pijn, sdkit; ook — hebben, —lijk. — in de spieren, sangal. — in de beenderen, sangal toelang. — in de gewrichten, tjekoetan. — in de beenen, sdkit toelang, peggel-peggel. Zie ook: buik—, maag—, enz. pijnlijk, sdkit; — aangedaan, ka- sakrtan, sdkit-sakitan. ■—, van een gezwel, mengebet; B.M. —, van de ledematen, seriq, seraq. —, van het geheele lichaam, lasa. —, van eene wonde, pedih. —, van een gezwel, perih. pijnstillend, menghilangkan sdkit. pil, poelong öbat; —len draaien, mengoental. pink, kelingking. pis, dj er kintjing, djer seni; koude —, sema-sema ajer seni, salasima bawl. pisafdrijvend, jang memoekoel ajer seni; — middel, peloentoer, penderas. pisblaas, kakempoengan, poendi- poendi, pekintjingan. pisbuis, —weg, —leider, —gang, tdli ajer, seloeran djer kintjing. pisvloed, salsal el bawl, saldsal, Ar. placenta, zie nageboorte. pleuris, sdkit tjoetjoq, sdkit pinggang. podagra, sangal kdki. pokdalig, berparoet katoemboehan, boeriq, tjdpoq, tjdpo. pokken, water—, tjdtjar djer. —, kinder—, tjdtjar, katoemboehan; naar gelang van grootte: katoemboehan djintan, katoemboehan katoembar, katoemboehan djdgoeng. — van gevaarlijken aard, katoemboehan rampani. —, Spaansche —, abilah peringgi. •—, boosaardige soort —, tjengkering. —, de zwarte —, katoemboehan Idkoem, katoemboehan qarthas djdtoh ka-djer. — hebben, sdkit tjdtjar; — inenten, zie aldaar. —, Javaansche —, zie frambozen uitslag. pokpunt, paroet katoemboehan, karepiq. pokstof, biang tjdtjar, benih katoemboehan. pokziekte,penjakit tjdtjar (katoemboehan). potasch, gdram hdboe, lidboe moskow. potaschloog, djer hdboe; djer hdboe merang. puist, bisoel, bisoel lada. —, blaar, bintil. —, van muskietenbeten, bintat, bintoel. -— op de huid, poeroe; venerische ■—, poeroe kótji. —jes in 't gezicht, djerawat, dje- rdwat bdtoe. —, geheel met —jes overdekt, merintis sakdli. —, vet—jes die na de pokken uitkomen, müta tkan. —jes in den mond, qoela, Ar. —je op het oog, poepoeh polong angin. rabarber, kalembaq; rwxind, Ar. tihoeng, Chin. rabarberpil, oental kalembaq. rabarberpoeder, loemat kalembaq. recept, soerat thabib. rechterarm, -—hand, —elleboog, —oor, enz. Zie de grondwoorden arm, hand, enz. reuk (zintuig), pentjioem; geur, bdwoe. riciniolie, minjaq djdraq ; minjaq pentjahar. rijpen, van zweer, steenpuist, me- ngangkoet ndnah. rochel, zie fluim. rochelen, zie fluimen. —, reutelen, membelahaq. roede (mann.), pelir boetoe, poer os; oerat, Ar. dzakar, Ar. romp, het lichaam zonder armen of beenen, tógoq, bdtang toeboh, bdtang bddan. rond, van de borsten eener vrouw, montoq. roodehond, roewam. roodeloop, boewang-boewang djer ddrah, tjirit ddrah, tjtrit lindir. roodvonk, tjampaq, djengkering. roof, van een wond of zweer, karoepang. roos, zekere ziekte, rabalang, basal. —, op het hoofd, ddki. rug, blakang; — van de hand, ponggong tdngan. ruggegraat, toelang bldkang. ruggemerg, somsom toelang bldkang. rugpijn, sdkit bldkang. ruiken, b. w. mentjioem. —, o. w. ada bawoenja. salie, conyza balsamifera, pökoq tjdpa. salpeter, sindawa, mesioe rnantah, gdram mesioe. schaamdeel, in 't alg., kamaloewan. —, mann. —, peler, boetoe; dzd- kar, Ar. —, vrouw.—, poekas, poeki; oerat, Ar. pdtoe. —, van meisjes, nono. •—(testiculi), kalapir,boewah peler. — (scrotum), tampat boewahpeler; kontol. — (clitoris), kalintat. —, voorhuid, koelop. schampschot, tèmbaq melotjot, pe- nèmbaq jang sipei. schedel, bdtoe kapdla, bdtoe dja- mdla, djamdla. —, van een overledene, tingkóraq. schedelholte, rongga kapdla. schedelhuid, koelit kapdla. schedelleer, ilmoe bdtoe kapdla. scheede, seloeran rdhim, pantjoe- ran perandkan. scheede rok, — vlies, selapoet seloeran rahim, seldpoet pantjoeran perandkan. scheedevloed, poetih-poetihan, bésir. scheel, djoeling; — zien, mendjoeling. —e hoofdpijn, migraine, pening kapdla. scheen, Mdong betis, haddpan betis. scheenbeen, toelang betis, toelang kring. schenkel, toelang pdha. schijndood, beroepa mdti, mdti poeri; ■—e, órang mdti poeri. schoft, zie schouder. schor, seraq,paraw;-—heid,^>araw, kaserakan. schorbut, sdridwan. schouder, bahoe, poendaq. schouderader, oer at bahoe. schouderblad, toelang kdrong, tampdran nj&moq, balikat. schouwing, zie lijk—. schram, zie krab. —, lichte wond, loeka sedikit, pdroet. — zonder bloeding, tjalar. schrammen, zich —, kena góroq. —, meretas. sennebladen, ddwon s&na maki, ddwon sdna, katepeng (verb.). sesamolie, minjaq bidjen, minjaq linga, minjaq widjjen. slaap van het hoofd, palipis, palipisan;rangka,koedoq,kdpaskdpas. —, in tegenstelling van waken, ttdor; — in de oogen, bekas tidor; — in de beenen, bersemoet-semoetan. slaapdrank, —middel, óbat peni- dor; óbat béhoes. slaapwandelen, mengigo, B. M. slagader, nadi, oer at nadi; oer at pemboenoh, oerat berdennjoet. slagaderbloed, ddrah oerat nadi, ddrah nadi. slagaderbreuk, pltjah oerah nadi, poetoesnja nadi. slangebeet, pagoet oelar, pdtoq oelar. slangegif, btsa oelar. slap, lichamelijk zwak, lemah, dlaïf. —pe borsten, soesoe koepaq. —, ingevallen van de borsten, kempis. ■—, hangend van de borsten, kelimping. — hangend, van de oogleden, roedoe. — (impotens), dldïf, ktsoet. — neerhangend, van armen of beenen die gebroken zijn, van het hoofd van een lijk en dergelijke, ter koelei. slapeloos, tijdda, tidor; —heid, kakoerdngan tidor. slapheid, kalemdhan. — in de ledematen, pri jang dldïf. sleutelbeen, selangan, salangka. sleutelbeenbreuk, patdhnja salangka. slokdarm, korongkoengan; —sope- ning, kerongkoeng. smaak, het zintuig,perasdan lidah. smarten, bij jonge kinderen, sdrap. smetstof, bddi. snijtand, glgi jang di moeka, gigi sdra. sondeeren, doega, mendoega, loega, meloega. sondeerijzer, prdboet mendoega, bessi meloega. speeksel, loedah djer loedah. —, dik —, slijm, lijor, djer lijor. speen, pintil soesoe, mdta soesoe, zie tepel. spier, rdmis, daging kantjing, pangsa. spierkracht, qoeivat. spijkerbalsem, köjo loeka, boenga narwastoe, minjaq narwastoe. spit, sdkit toelang bldkang. splinter, in 't alg. tdtal, doeri. ■—, onder den nagel of tusschen vel en vleesch, soesoep; naar zulk een -—■ peuteren, soentiq; het tangetje daarvoor, angkop, sepit angkop. spruw, in 't alg. serijawan. —, bij pasgeboren kinderen, goetvam; bij oudere kinderen tot een jaar, pandei-pandei. spugen, zie braken. spuigsel, zie braaksel, spuitartsenij, — middel, óbat semprot, óbat pentjórot. staar, de —, patikan, lam, mdta daging-dagingan. stapelgek, gila sakdli, gild betoel. staroogen, van een doode, boentang. —, de oogen wijd openen, mem- belijakan mdta. steenpuist, bisoel, bisoel Idda. stelpen, van bloed, mendsaq; eigenlij k: een bloedstelpend middel aanwenden. —d middel, penawar djambi; tdsaq. sterfbed, tampat tidor örang mdti. sterfte, kamatian. sterven, het —, mdti. stoelgang,boewang djer,zie afgang, strontje, zie puist. strot, korongkoengan. strotgroeve, lekoq léhèr, antelé. strottenhoofd, rdhang, korongkoeng. stuip, bij kleine kinderen, sdwan indja. — met schuim op den mond, zie ziekte. —, in 't alg. sdwan, sdwan sesaq. —, met hevige trekkingen bij kinderen, sdwan biawaq. stuitje, stuitbeen, boentoet, poenggong, toengging, toelang toengging. suf, in de war, bingoeng. —, raban, ngangoet. —, kindsch, njdnjoq, inga-inga. — en oud, oud en —, pekon. suikerpis (diabetis mellitus), kin- tjang mdnis. suikerziekte, zie suikerpis. symptoom, tanda sdkit. tamarinde, asam djawa. tand, gigi- —, snij—, gigi sarei. —, oog—, gigi andjing, gigi asoe, tdring. tandeloos, tijdda bergtgi. tandpijn, sdkit gigi. tandpoeder, loemat gigi. tandvleesch, goesi. teeldeel, zie schaamdeel. teellid, boetoe, dzakar, Ar. teelvocht, meni, Ar. dar ah poet ih. teen, djari kaki; de groote —, iboe kaki; de kleine —, kelingking kaki. tegengift, penawar; thirjaq, Ar. teint, warna koelit toeboh. tepel, mdta soesoe, pintil soesoe, poeting soesoe, poeting tètèq. —, bij jonge meisjes, mdta pemikat. tering, bela seni. tintelen, gelennjar; — van koude, gigil, gelegoet. tintelend gevoel, weduwnaarspij n, sennjar, toeval, sdwan, zie stuip. —, hevig —, pitam babi; —len hebben, gila babi. tong, lidah, de — uitsteken, men- djoeloerkan lidah. tongader, oerat lidah. tongbeen, toelang lidah. tongriem, tdli lidah. toucheeren, met lapis infernalis, mentjetjah. traan, ajer mdta. trekkebeenen, terintjoet-intjoet. trichinen, koeman. trommelvlies, seldpoet jang di ddlam telinga. trommelzucht, proet kemboeng; boesoeng dngin. —, met ontsteking, boesoeng dpi. typhus, deman kapijdloe. uitademen, kaloewar ndpas. uitademing, ndpas jang kaloewar. . "1.. I .. n VI Hq AArfDr» lil' is/./ UlLDUIiCll. > CX1L VAt- WC.V.11, X ' persil. —de oogen, mdta jang tinygi mdta keledir. —d voorhoofd, kapdla djindol. ) vleesch uit wonden, ook bersil, persil. —d vleesch, daging jang mongkil. uitteren, djddi koeroes; uitgeteerd, koeroes, koeroes kring. uitwas, wrat, koetil, zie gezwel, uitwerpsel, zie stront. uitzakking, van de uterus, enz., tombong. urine, kintjing, ajer seni, kemah. urineeren, kintjing, kemah, boe- wang Ajer seni. vaak, mengantoq, soeka mau tidor; drip, Jav. vaccine, zie inenten, inenting, vallende ziekte, pitam babi, djan- djan, gtla babi, sdwan babi. vel, huid, koelitj in een kwaad — steken, berpenjakit-penjdkit. venerisch, venusziekte, penjdkit kdrang, radja sinar, rastoeng koetji, bengnang. venkel, ddas; —olie, minjaq ddas; —water, Ajer ddas. venusheuvel, toendoen. verband,pernbaroetan,pembebdtan; —doek, bedoeng lilih. verbedden, memindahkan kapdda lampat tidor jang Idjin. verbinden, van wonden, niembd- roet, membebat. vergift, Msa, oepas, ipoeh, ratjoen, ook: vergiftig. vergiftigd, kena rdtjoen, kabisddn. vergiftigen, membri mdkan rdtjoen. vergiftiging, peratjoenan. verhemelte, langit-langit moeloet, langitan moeloet. verhongerd, kaboéloeran. verhongeren, berlapar. verkoudheid, sema-sema, salema, sdkit pilaq; in het hoofd, sardi. verkrachten, meroegol. verkrachting, hdl meroegol. verkromd, door ziekte, keretoet. verkrommen, door ziekte, djddi keretoet. verlamd, van het lichaam, tepoeq lesi. —, van de beenen, loempoeh, tepoeq. verlammen, djddi tepoeq, djddi tepoeq lesi. verloskunde, ïlmoe bidan. verloskundige, bidan. verlossen, zie baren. vermageren, djddi koeroes. verminkt, koedoeng, rompong, impok. — aan een arm, tjingkoel. verminkte, drang boeroeq. vermoeid, tjdpé, lelah, penat. —,zwaar — in de beenen, loempoeh. verrekt, tagaliat, salah oerat, keroekoet. verslikken, zich —, tersedaq, ter- mengkalan. —, verslikt, kabengkdlan. verstijfd, van ledematen, kdkoe; geheel gevoelloos, kebas. verstikken ,mdtilemas,melemaskan. verstopping der ingewanden,proet sekat, sambilit, sambiliq. verstopt,van de ingewanden,sekat. —, in het hoofd, pilaq, zie verkoudheid. verstuiking, hal tagaliat. verstuikt, salah oerat, tagaliat. —, den voet verstuiken, mena- galiat kaki. vervallen, Idjoe. vervellen, bertoekar koelit. verwond, kena loeka, diloekdï. verwonde, drang loeka. verwrongen, van de armen, tjeng- koeng. verzwering, zie fijt. — door bloedzweer, benta. —, verettering, hal berndnah, beng ha. verzwikt, zie verstuikt. vet, zie dik. vinger, anaq tdngan, djari. —, de eerste —, zie duim. —, de tweede —, wijs—, djdri toendjoeq, teloendjoeq. ■—, de derde —, middelste —, djari tèngah, djdri mdti, djdri hantoe. —, de vierde —, djdri mdnis. —, de vijfde —, zie pink. -—, tusschenruimte tusschen de —s, tjelah djdri, selang djdri. —, het vleezige van de —s, het binnenste, proet djdri. —, te kort van —s, djoebil. vingergewricht, boekoe djdri. vingerlid, roewas, roewas djdri. vleesch, in tegenstelling van de beenen en het vet, isi. vloed, scheede —, poetih-poetihan, radja poetih. —, bloed —, dysenterie, redjan. vochtig, van vrouwelijke schaamdeelen, lang as; ook: van iem. die verkouden is. voet, kaki, qadam, Ar. voeteuvel, sangal kaki. voetgewricht, pergelangun kaki, boekoe kaki. voetknokkel, zie enkel. voetzool, telapdkan kaki, tdpaq kdki; het dikke van de —, proet kdki. volbloedig, pepaq;banjaq dardhnja. voldragen, van eene vrouw, soedah genap boelannja. ■— kind, dnaq jang dikandong sampé genap boelannja. voorhoofd, ddhi. voorhuid, koeloep. vrucht, de —, kandoengan; de — afdrij ven, menggoegoerkan dnaq, djoloq. vruchtbaar, bijaq. vruchtwater, dj er toeban-toeban. vuist, ganggam. waanzinnig, gila; —e, órang gila. wang, pipi; —kuiltje, lekoqpipi. wanstaltig, djanggal, boeroeq roepdnja. watergezwel, bangkaq djer. waterpokken, tjdtjar djer, dje loentoeng. waterzucht, in de beenen, boentoet. —, in de buik, boesong, penjdkit bangkaq djer, sdkit pdsangpasdngan. — van het serotum, gombong tampat boewah peler. —, laatste stadium van een zieke, basol. wee, zie barensnood. wen, koetil; waterachtige —, risa, kandong. wenkbrauw, kening. wervelbeen, toelang bldkang. wijsvinger, zie vinger. wimper, boeloe mdta. windsel, zie zwachtel, verband, windzucht, proet kemboeng. woelig, van zieken, balisah. wond, loeka, lijang; doodelijke —, loeka pdrah; gewond, loeka, kena loeka. wonderboomolie, zie riciniolie. wondkoorts, deman loeka. wondzalf, kójo loeka. worm, ingewands—, tjatjing. ■—, darm—, krimi, tjermei. —, huid—pje, amah. —. oor—, oelar koeping, tampiris. wormkruid, óbat tjdtjing. wrat, kakoewat, koetil; —tig, pe- noeh koetil. wreef, koera-koera kdki, atasnja kdki. wrijfmiddel, allnan. wrijven, masseeren, pidjit, memoeloet. —, den buik —, menjengkaq. zaad, teelvocht, meni, ddrahpoetih, geladir. zaadbal, boewah peler. zalf, palet, kójo; lippen—, palet bibir. , voor vrouwen die een mis- kraam gehad hebben, minjaq pontianaq. zeever, lijor, djer lljor. zeeveren, berlijor. zeeziek, mdboq laut. zelfbevlekking, rantjap, sesel; — doen, merantjap, menjesel. zelfmoord, — doen, boenoh dirinja sendiri. zenuw, citsabat, Ar. watar, Ar.; —en, atsab, Ar. awtdr. zenuwachtig, matsab. zenuwgestel, pri atsab. zenuwknoop, simpoelan atsabat. zenuwkoorts, demam kapijdloe, demam penjdkit atsabat. zenuwtoeval, zie toeval. ziek, sdkit; — worden, djatoh sdkit. •—,v:m\roraton,gering(gring),J a,v. —, dood—, sdkit pdjah. zieke, drang sdkit. ziekelijk, berpenjdkit, bersdkitsakltan. ziekenhuis, roemah drang sdkit. ziekestoel, karossi Ier eng-Ier eng. ziekte, penjakit; besmettelijke —, penjakit sampar; erfelijke —, penjdkit baka. — bij vrouwen na de stonden, senggoegoet ddrah; na de kraam, senggoegoet meröjan. —, allerlei -—n of kwalen, idapiddpan. —, vallende —, gila babi, sdwan babi. ziektestof, badi, bakal penjdkit. zieltogen, njdwa pergi njdwa ddtang. zinneloos, gila, ndnar; sarsar. zinnelooze, drang gila, drang ndnar, orang sarsar. zinsverbijstering, sarsar, nanar. —, tijdelijke —zooals bij de inlanders veel voorkomt, mdta glap. zintuig, indra; de vijf —en, pantja indra. zog, moedermelk, ajer soesoe. zomersproeten, tdhi lalat,djerawat. zonnesteek, timpa mdta hari. zuchtig, sdkit bengkaq, sdkit boesong, zie waterzucht, zwaarlijvig, gemoq, toebob, sesaq. zwachtel, bdroet, kdjin bebat, bedoeng ; lang en smal, bedoeng lilit. zwachtelen, membaroet, membebat, membedoeng. zwak, lemah; afgemat, lesoe, letéh lesoe. —, dood —, letaq. zwakheid, kalemdhan, ook: zwakte, zwanger, boenting, hamil; hoog —, boenting sdrat, mengandoeng sdrat. —, als er geen twijfel aan is, doedoeq proet. zwangerschap, kandoengan; het laatste stadium der —, lebang. zweer, poeroe; venerische —, poeroe koetji. —, neus—, rastong; syph. — aan den neus, rastong koetji. — aan de beenen, zekere —, toekaq, zie bloed—. zweet, peloh, krlngat. zweetbad, tangas. zweetdruppel, titiq peloh, djamdjam. zweetgat, de porieën, lobang roema, Hang roema-roema. zwellen, djddi bangkaq; gezwollen, bangkaq; gezwollen van het gelaat, bdkoep; gezwollen buik, proet gambong; gezwollen voorhoofd, djidat bedjendol, B. M. —, van de borsten, montoq-montoq. zwelling, bangkaq; zucht, basal. —, soort ziekelijke — aan hoofd, voeten, enz., kdjap. zweren, etteren, berndnah. —, met zweeren behebt, berpoeroe. zwijm, kalangar, pangsan, mortja, zie flauwte. SAMENSPRAKEN. Bij aankomst. Wees gegroet, mijnheer. Welkom aan land, mijnheer. Is mijnheer welvarend? Wil mijnheer eene boot? Hoeveel moet ik betalen? Twee gulden, mijnheer. Wat, twee gulden? Een gulden is genoeg. Goed mijnheer. Hier hek gij het geld er voor. Breng mij naar het kantoor van de stoomboot. Hé koelie (sjouwer)! waar kan ik eene huurkoets krijgen? Dicht bij de brug, mijnheer. Goed, ga een huurwagen halen. Als mijnheer geld belieft te geven. Hoeveel is de huur? Vier gulden voor zes uren. Spoedig terug als het kan. Dag Samidin, hoe gaat het je? Zeer goed mijnheer. Laat den wagen hier voor komen. Breng mij naar den boom (tolhuis). Ga koelies halen. Hier zijn zes man, mijnheer. Breng deze goederen naar het logement van den heer Cresonnier. Mijnheer, de boomwachter moet uwe goederen eerst nazien. TJ zal moeten wachten. Heeft mijnheer iets anders in die koffers dan kleeding? Tabé, toewan. Saldmat datang di ddrat, toeivan. Apa toewan Ada bajiq? Toewan mau tambangan? Br apa misti bdjar? Doewa roepijah, toewan? Apa, doewa roepijah? sdtoe roepijah itoe sarnpé. Bajiq, toewan. Ini apa dija poenja wang. Bdwa akoe ka-kantor kapal asap (gewoonlijk kapal dpi). Hé koeli! di m&na kita bóléh ddpat karèta séwa. Dekat djamb&tan, toewan. Bajiq (baai), pigi arnbil karèta séwa. KAloe toewan soeka kassih oewang. Br apa dija poenja séwa? Ampat roepijah dnam djdm. Lakas kombdli kdloe bóléh. ^ Tabé Samidin bagimdna kowé dda ? Bajiq sakdli toewan. Soeroeh datang di moeka sdma karèta. Bdwa kita ka-boom, (pabéjan). Pigi tjdri koeli. Ini dpa toewan dda dnam drang. Bdwa ini bdrang-bdrang ka-roemah mdkan toewan Cresonnier. Toewan poenja bdrang djoeroe batangan (boomwakter) misti priksa doeloe. Toewan misti toenggoe. Apa toewan dda Idjin bdrang dpa-dpa di ddlam itoe koppor derri bdrang pakéjan? Niets anders: gij kunt als gij wilt alles openmaken. Dat is niet noodig, mijnheer kan de goederen laten halen. Samidin, gij moet zorg dragen de koffers weder te sluiten. Koelies, kom hier, pak op die koffers. Het is te veel, mijnheer, met zes man gaat het niet. Roep er nog twee bij. Ik zal u straks in het logement j betalen. Laat de goederen niet nat worden; als het regent moet gij onder een afdak wachten, tot de regen ophoudt. Denk er om, in die kist is breekbare waar. Trada Idjin üpa-apa: kwé bóléh boeka samoewa kaloe kwé soelca. Tra oesah, toeivan bóléh soeroeh ambil toewan poenja bdrangbdratiff. Samidin, kówé misti djdga toetoep itoe koppor. Koeli, mdri sini, angkat itoe koppor. Terldloe banjaq, toewan, dnam drang tra bóleh djddi. Panggil doewa drang Idigi. Nanti sabentaar sdja bdjar kwé di roemah mdkan. Djdga djdngan djddi bdsah itoe bdrang-bdrang; kdloe dda hoedjan misti toenggoe di bdwa dtap sampé hoedjan-brènti. Ingat, dda bdrang jang lakas pitjah di dalum itoe peti. Met een t Koetsier, breng mij naar het logement. Vraag of mijnheer te huis is? Mijnheer is te huis. Ga vragen of ik mijnheer kan spreken. Keer om koetsier. Rijd wat harder. Draai nu links om. Rijd thans rechtuit. Breng mij naar Pasar Senin. Bij wien wil mijnheer gaan? Bij den heer plaatselijken adjudant. De ordonnans zegt dat mijnheer niet op het bureau is. Rij dan maar terug. Waarheen, mijnheer? Naar de stad bij den heer Loonen. Badibgs, Mal.-Holl. IVoordenb., 7e dr. iuurkoetsier. Koesir, bdwa sdma goewa ka- roemah mdkan. Tdnja dpa toewan dda di roemah ? Toewan dda. Tjóba tdnja dpa sdja bóléh bi- tjdra sdma toewan. Baliq koesir. ' Djdlan lebéh lekas. Poetar kirt sakdrang. Sakdrang djdlan troes. Bdwa sdja ka-Pdsar Senin. Sdma toewan sdpa toewan man pigi? Sdma toewan plas major. Pesoeroewan (ordnans) bilang toewan trdda di kantor. Poelang sddja. Ka-mdna, toewan? Ka-köta sdma toewan Loonen. 19 Het is te ver mijnheer, dat kan ik met dezen wagen niet doen. Mandoer, laat een andere wagen inspannen. Er is geen rijtuig meer. Laat er dan een bij den chinees halen. Kunnen de paarden niet loopen? Kom, zoo komen wij er niet. Ik kan de paarden met moeite voortkrijgen, mijnheer. Rijd niet tegen dien palankijn. Ginds staat eene bendi, wees voorzichtig. Hier is het kantoor van mijnheer Loonen. Breng mij nu naar het vendukantoor, dan naar het stadhuis. Nu naar het stoombootkantoor. Breng mij terug naar het logement. De paarden loopen te langzaam. Zij zijn reeds eenmaal naar de stad geweest. Waarom dan geen andere paarden gebruikt? De andere waren uit. Zullen wij spoedig in het logement zijn? Nog een oogenblik, mijnheer. Wij zijn er, mijnheer? Ik vraag een fooi, mijnheer? Ziedaar, een halve gulden. Terlaloe djauh toeivan, tra bóléh sama ini karèta. Mandor, soeroeh pdsang Idjin karèta. Tida Ada lagi sdtoe karèta Soeroeh ambil sdtoe sama orang tjina. Apa koeda tra bïsa djdlan? Kdloe bagitoe kita drang trdda sampé. Sdja dda soesah kassih djdlan itoe koeda, toewan. Djangan langgar sama ttoe karèta plangïci. Ati-dti, di sana dda bendi. Ini apa kantor toewan Loonen. Sakdrang bdwa sdja ka-kantor lelang, lantas ka-gedong bitjdra. Sakdrang kd-kantor kapal dsap. Bdwa kombdli sdja ka-roemah mdkan. Koeda-koeda djdlan terlaloe planplan. Soedah sdtoe kdli dia djdlan ka-kóta. Kendpa trdda dipdké Idjin koedakoeda ? Ldjin tida dda di roemah. Apa lekas kita drang dda di roemah mdkan? Sa-koetika Idgi, toewan. Soedah ddtang, toewan. Sdja minta persen {wang sirih), toewan ? Ini apa sa-tèngah roepijah. In het logement Mandoer, kan ik hier eene kamer huren? Ja mijnheer, als u belieft mede te gaan. Mandor, bóléh dkoe séwa kamar di 'sini ? Sdja toewan, kdloe toewan soeka toeroet sddja. Dit is eene zeer goede kamer. Ik had liever eene kamer boven. Boven is er geene open. Als dat zoo is, zal ik vooreerst maar hier blijven. Goed mijnheer, misschien zult gij spoedig eene bovenkamer kunnen krijgen, want spoedig vertrekt er iemand. Ik zie den sleutel van de kamer niet; waar is die? Ik zal hem u geven. Laat de koelies het goed in de kamer zetten. Wil mijnheer nazien of alle goederen er zijn? Zie of er zes koffers zijn. Ze zijn er alle, mijnheer. Geef een glas ijswater. Is hier een barbier? Ja mijnheer, hij is achter. Roep hem. Weet gij een bediende om mij op te passen? Ja mijnheer, mijn broeder misschien. Ga hem roepen. Hier is hij. Hoe heet gij? Mijn naam is Samidin. Waar zijt gij van daan? Ik ben van Samarang. Bij wien hebt gij vroeger gediend ? Bij den heer Maas. Hebt gij een bewijs van dien heer? Neen mijnheer, ik heb het verloren. Maar hier heb ik nog een ander bewijs. Hoeveel gage vraagt ge elke maand ? Ini kdmar bajiq-bdjiq. Akoe lebéh soeka kdmar di dtas. Di dtas tida dda jang kösong. Kdloe bagitoe akoe nanti tinggal di sini doeloe. Bajiq toewan, barangkdli nanti lakas toewan bóléh ddpat kdmar di dtas, sebab nanti lakas dda toewan poelang derri sini. Kita tidda lihat koentji kdmar; mdna itoe? Nanti goewa mdwoe kassih sama toewan. Soeroeh koeli bdwa mdsoq di kdmar itoe bdrang-barang. Toewan soeka priksa apa toewan poenja bdrang-barang dda samoewa? Priksa dda dnam koppor. Ada samoeiva, toewan. Kassih glas djer batoe. Ada toekang tjoekoer di sini. Sdja toewan, dija dda di bldkang. Panggil dija. Apa kwê tdhoe boedjang boewat djdga sama sdja. Sdja toewan, sdja poenja soeddra barang-kali. Tjóba panggil dija. Ini apa dija. Sdpa kwé poenja nama. Sdja poenja nama Samidin. Kwé drang derri mdna? Sdja derri Samarang. Sama toewan sidpa kwé mdsoq kardja doeloe? Sama toewan Mas. Apa kwé ddpat tanda tdngan derri itoe toewan? Trada toeivan, soedah Mlang. Tetdpi ini dda soerat jang lajin. Brdpa gadji kwé minta sdban boelan? 19* Als mijnheer tien gulden in de maand wil geven en drie gantangs rijst. Goed, ik zal u tien gulden zilver geven, maar gij moet goed dienen. Mijnheer zal het zelf kunnen zien. Ik vraag tien gulden voorschot. Dat doe ik niet gaarne en ik leen nimmer meer dan vijf gulden. Dan verzoek ik slechts vijf gulden ter leen, Gij moet dadelijk hier blijven. Dat kan, mijnheer. Hoe laat wordt hier gegeten? Om 1 en om 7'/2 uur. Komt gij mij dat zeggen? Neen mijnheer, als het etenstijd is luidt de bel. Goed! pak mijne koffers uit. Haal waschwater. Geef mijne muilen. Geef een handdoek. Waar zijn de handdoeken, mijnheer? In de kast. Wat scheelt er aan dit water, van waar haalt gij dat? Het is rivierwater, mijnheer. Yraag putwater. Mijnheer, de mandoer zegt dat het bijna etenstijd is. Haal dan eerst een glas bitter. Is het eten klaar? Klaar, mijnheer. Waar is de eetzaal? In de achtergalerij, mijnheer. Sluit de kamer en bedien mij aan tafel. Kdloe toeivan soeka kassih sapoeloeh roeptjah dan tiga gantang bras sdtoe boelan. Baai, sdja mawoe kassih sapoeloeh roeptjah péraq, tetdpi kwé misti djdga bdjiq-bdjiq. Nanti toewan bóléh lihat sendiri. Sdja mtnta pindjam sa-poeloeh roepij ah. Akoe tra soeka itoe, dan dkoe tida kassih pindjam lebéh derri lima roeptjah. Sdja mtnta pindjam lima roeptjah sddja. Kówé misti lantas ttnggal di sini. Bóléh, toewan. Poekoel brdpa drang makan di sini? Poekoel sdtoe dan poekoel steng ah deldpan. Apa kówé kassih tahoe itoe sdma kita? Trdda toewan, kapan soedah tempo mdkan nanti lótjèng berboenji. Bdjiq, memboeka bdrang-bdrang derri koppor. Ambil djer tjoetji. Kassih goewa poenja tjenèlla. Kassih kdjin sdpoe tdngan (handoeq). Di mdna dda hdndoeq, toewan? Di ddlam larndri. Apa koerang ini djer, derri mdna kówé ambil itoe? Ini djer kdli, toewan. Mtnta djer soemoer. Toewan, mandor bilang hampir tempo mdkan. Doeloe ambil sdtoe glas sópipahit. Apa makdnan soedah sadija. Soedah, toewan. Mdna kdmar mdkan? Di pendoppo bldkang, toewan. i Toetoep kdmar dan djdga sdja di médjah. Waar is mijne zitplaats aan tafel? Het nummer der kamer bevindt zich naast uw bord. Geef een diep bord. Geef een schoon bord. Geef een mes, vork, lepel. Ik vraag azijn, peper, zout. Geef een plat bord. Geef een ander bord. Is er geen gehak? Neen, mijnheer, maar er zijn garnalen. Geef radijs en breng het zuur- stelletje mede. Zijn er misschien gebakken eieren ? Neen, mijnheer, maar er zijn eendeieren. Belieft mijnheer kip te eten? Neen, geef eendvogel en augurkjes. Geef vruchten. Bananen en pompelmoes. Zijn er geen manga's? Neen mijnheer, maar ramboetans. Vraag een flesch bier. Hollandsch of engelsch bier? Vraag haantjesbier. Vraag roodenwijn. Vraag rijnwijn. Vraag wijn met water. Neem het mes weg. Breng de flesch wijn op mijne kamer. Ik ga rusten; wek mij om 5 uur. Wie klopt daar? Mijnheer, het is 5 uur. Haal een rijtuig. Mijnheer, het rijtuig is voor. Gij moet medegaan, Samidin. Het is beter dat gij hier blijft om op de kamer te passen. Mdna ktta poenja tampat doe- doeq di médjah ? Loemoernja kdmar toewan nanfi lïhat di sablah pïring. Kassih ptring d&lam. Kassih ptring brissih. Kassih piso, garvot, sèndoq. Sdja minta tjoeka, lada, gdram. Kassih ptring tjepèr. Kassih ptring l&jin. Apa tida dda daging di tjintjang (pergadèl, verb.). Tr&da toewan, tetdpi ada oedang. Kassih lóbaq dan bdwa tampat atjar. Ada telor górèng barangkdli? Trada, toewan, tapi ada telor bèbèq. Toewan soeka mdkan ajam? Trada, kassih bèbèq sdma atjar kattmoen. Kassih boewah. Pisang dan djeroeq besaar. Apa tida ada mangga? Trada toewan, tetdpi ramboetan ada. Minta bottbl bir. Bir wolanda at.au bir inggris? Minta bir ajam. Minta anggor mérah. Minta anggor dsam. Minta anggor sdma (dengan) dj er. Angkat piso. Bdwa bottbl anggor di kdmar ktta. Ktta mau tidor, kassih bangoen kita poekoel lima. Sidpa dda? Soedah poekoel lima, toewan. Ambil karèta. Toewan, karèta dda di moeka. Kwé misti ikoet, Samidin. Lebéh baai kówé tinggal sini Samidin, kwé misti djdga kdmar. Koetsier, breng mij naar Parapattan. Het is nu tijd om terug te keeren. Samidin, waar is de sleutel? Is er iemand geweest? Ja, er is een heer geweest en die heeft dit briefje gegeven. Open de kamerdeur. Breng stoelen buiten. Die ronde tafel ook. Yraag drie glazen ijswater. Als er heeren komen moet gij sigaren aanbieden. Mag Ketjil mij helpen om vuur aan de heeren te geven? Dat is goed, Samidin. Draai de lamp wat op. Koesir, bdwa kita ka-Parapattan. Sakdrang soedah tèmpö boewat kombali poelang. Samidin, mana koentji? Apa trdda örang datang? Sdja, dda sdtoe toewan datang, lantas dija kassih ini soerat. Boeka pintoe kdmar. Bdwa karossi die loewar. Ini médjah boendar djoega. Minta tiga glas djer batoe. ]£dloe toewan-toewan datang, kwé misti kassih tjeroetoe (rókó). Apa toewan soeka kassih permissi sopdja Ketjil toeloeng kassih dpi sdma toewan-toewan. Bdjiq, Samidin. Poetar lampó sedikit. Met een bediende. Morgen vroeg ga ik verhuizen. Waar gaat mijnheer wonen? Op Parapattan, bij mevrouw Heel. Gij moet morgen koelies zoeken. Hoeveel, mijnheer? Twaalf zal misschien voldoende zijn. Waar zijn de dragers? Hier zijn de koelies, mijnheer. Hoeveel vragen zij ? Ieder een gulden. Dat is te veel, zeg dat ik eenen halven gulden wil geven. Ik zal het hun zeggen. Zeg hun dat zij overmorgen op de verkooping bij mijnheer Daal komen. In het huis van den heer? J a. Zij willen komen, mijnheer. Breng dit kaartje bij Cavadino. Krijg ik antwoord daarop? Bissoq pdgi akoe pindah. Toewan tinggal doedoeq di mana? Di Parapattan sdma Njonja Heel. Kówé misti tjari koelt bissoq. Br apa, toewan? Bdrang kali doewa bias sampé. Mdna koeli? Ini apa toewan dda koeli. Brapa dija minta? Sdtoe örang sdtoe roepijah. Itoe terlaloe bdnjaq, bilang goewa mdwoe kassih satèngah roepijah. Nanti sdja bilang sdma dija. Bilang dija loesa misti datang di lèlang toewan Daal. Di roemah toewan itoe? Sdja (jd). Dija örang mau datang. Bdwa ini karto sdma toewan Cavadino. Apa sdja ddpat kabar. Ja, ge zult een dozijn bier, een dozijn wijn met een pak speelkaarten ontvangen. Vraag, hoe duur de likeuren zijn. En wat hij voor een flesch Engelsche mosterd vraagt. Ga bij den Chinees Loa Posing en vraag een kistje sigaren. Welke sigaren? Manilla sigaren. Hebt gij dat kistje opengemaakt? Neen mijnheer, de Chinees heeft het geopend. W aarom ? Hij wilde zien, of het goede sigaren waren. Als er heeren komen, kunnen ze binnenkomen. Zet wijn en sigaren op tafel en maakt een speeltafel klaar. Leg de fiches naast de kaarten. Ga aan Mr. Noot vragen, of mijnheer (hij) lust heeft om een partijtje te komen maken. Steek de lamp aan. Draai haar wat op. Nog hooger. Zet hier nog een knaapje (kleine tafel). Geef andere kaarten met blauwen omslag. Schenk mijnheer in. Geef een schoon glas aan mijnheer. Mijnheer wil rijnwijn drinken. Raap die kaart op. Geef sigaren. Geef mij mijn hoed. Breng het goed naar binnen en sluit de vensters. Wek mij morgen vroeg om 6 uur. Ja, kwé nanti trima sdtoe loe-sin (doesin) bir, satoe loesin anggor sdma sdtoe boengkoesan karto mdjin. Tdnj'a, brdpa hargdnja sópi manis. Makka brdpa dia minta sdtoe bottol mostardi inggris. Pigi di toko Loa Posing minta sdtoe peti röko. Róko (tjeroetoe) dpa? Röko manilla. Apa kwé boeka itoe peti ? Trdda toewan, drang tjina boeka sendiri. Kenapa ? Dija man prtksa itoe róko bdjiqbajiq. Kdloe toewan-toewan ddtang, dija bóle'h mdsoq. Taroh anggor sdma róko di médjah dan békin sadija sdtoe médjah mdjin. Taroh itoe ikan mdjin sablah karto. Pigi tdnja toeivan Noot, dpa toewan soeka ddtang mdjin karto. Pdsang lampó. Poetar sedikit (Poetar lampó sedikit). Lagi lebéh tinggi. Sini taroh kenaap lagi. Kassih Idjin karto sdma boengkoesan beldw. Sdlin sdma toewan. Kassih glas brissih sdma toewan. Toewan soeka minoem anggor asam. Poengoet itoe karto. Kassih róko (Minta róko). Minta saja poenja toppi. Bdwa mdsoq barang-bdrang dan toetoep djandèlla. Btssoq pagi poekoel dnam kassih bangon. Moet mijnheer morgen exerceeren ? Ja, maak de uniform klaar. Maak mijne schoenen schoon. Droog het overhemd van gister in de zon en geef mij een schoon overhemd uit de kast. Er is geen schoon hemd meer in de kast. Ga naar den waschman en zeg hem dat hij een schoon mede geeft, maar loop wat hard. Ik heb er een, mijnheer. Waar zijn mijne sokken? Deze zijn zeer vuil, geef andere. Waar is de kleerborstel? Deze broek is niet afgeborsteld. Ga hem spoedig afschuieren. Geef de zwarte jas en het witte vest. Zet mijne pantoffels onder het bed. Doe de bedgordijnen dicht. Gij moet mijn bed beter uitwaaien en daarna het gordijn vooral goed instoppen. Yan nacht waren er veel muggen in het ledekant. Ga naar de sociëteit; ik heb mijn sigarenkoker uit de biljartzaal vergeten mede te nemen, ga dien halen. Mijnheer, de bediende kan hem niet vinden. Trek nu uw roode baadje aan. Mijn roode baadje is niet schoon. Ga naar den waschman en zeg hem u een schoon baadje te geven. Ik heb er een, 'mijnheor. Goed, als ik roep moet gij dadelijk binnenkomen. Samidin! Wat is er van uw dienst? Dek de tafel in de achtergalerij. Toewan mtsti bdris bissoq? Ja, békin sadija pakéjan kompdni. Békin brissih goewapoenjasapdtoe. Djemoer itoe kamédja loewar derri kamarin dan kassih akoe kamédja brissih derri ddlam lam&ri. Makka tida ada kamédja brissih di' ddlam lamdri. Pigi ka-toekang mindtoe bilang dia misti kassih kamédja brissih tdpi lari lakas sedikit. \ Ada satoe, toewan. Mana kós ketjil? I Ini kós kotor sakdli, kassih Idjin. Mana sikat pakéjan ? Kalisan ini trdda di sikat. Pigi Idkas sikat ini. | Kassih djas hitam sdma rompi poetih. Tdroh akoe poenja tjenèlla di bdwah tampat tidor. Toetoep kalamboe. I Kóicé misti kipas lebéh bajiq goewa poenja tampat tidor, lantas md-. soqkan betoel itoe kalamboe. Sa-mdlam ada banjaq njdmoq di ddlam tampat tidor. Pigi ka-roemah böla, kita loepa membdwa kita poenja tampat róko derri kdmar bóla; pigi ambil itoe. Toewan, boedjang kdmar böla tiada dapat di per oléh itoe. Sekdrang paké kóicé poenja tóro. Töro tida brissih. Pigi ka-toekang mindtoe soeroeh dia kassih bddjoe brissih sdma kówé. Ada, toewan. Bdjiq, kdloe kita panggil kóicé misti mdsoq sabantaar. Samidin ! Apa toewan poenja soeka? Toetoep médjah di pendoppo blakang. Als wij uitgaan, vergeet dan niet de achterdeur te sluiten. Geenszins, mijnheer. Gij moet mijn goed van gisteren flink in de zon drogen. Vul de badkuip en breng een handdoek en zeep in de badkamer. Tk wil thee drinken. Is de thee klaar? Thee is er niet,er is koffie,mijnheer. Geef twee eieren. Deze zijn te hard, gij moet ze half gaar koken. Deze eieren zijn vuil, haal andere, maar zie toe dat ze niet bedorven zijn. Zet een weinig thee. Maak dezen theepot eerst schoon. Geef warm water. Goed, gooi dat water weg. Zoo is het genoeg. Zet den suikerpot op tafel. Geef een kleerborstel. Maak die schoenen schoon. Als de korporaal van de week komt, geef dit boek aan hem. Als ik uitgegaan ben, moet gij de kamer aanvegen. Eerst brengt gij de stoelen naar buiten, daarna rolt gij de mat op. Vervolgens, als gij gestoft hebt, neemt ge het stof af en wrijft de tafels. Als alles schoon is, leg dan de mat en brengt de stoelen weder binnen. Gij moet naar de markt gaan. Koop bananen, chinaasappelen en citroenen. Ga naar den winkel van den Chinees Tjing Sjoei en haal suiker, azijn, kaarsen, petroleum. Kdloe kdmi kaloewar tidda fcówé loepa toetoep pinloe bldkang. Boekan, toewan. Pakéjan koe derri kamdrin misti djemoer bdjiq-bdjiq. Isi tampat mandi dan bdwa handoek sdma tsaboen di kdmar mandi. KUa soeka minoem thèh. Thèh soedah sadijah? Tida dda thèh, dda koppi, toewan. Kassih telor doewa bidji. Ini terlaloe kras, kwé misti mdsaq tèngah matang. Ini telor boesoeq, ambil lajin, tetdpi priksa bdjiq-bdjiq dija trdda boesoeq. Taroh thèh sedikit. Doeloe bekin brissih ini tampat thèh. Kassih djer panas. Bajiq, boewang Uoe djer. Bagitoe sampé. Taroh goela di médjah. Kassih sikat pakéjan. Békin brissih Uoe sapatoe. Kdloe kaporal derri m'inggo (piket) ddtang kassih ini boekoe sdma dija. Kaloe kita soedah kaloewar köwé misti menjapoe kdmar. Doeloe karossi köwé bdwa kaloewar, lantas köwé- goelong tikar rotan. Laloe, kdpan soedah sdpoe köwé angkat deboe, mokka gbssbq médjah. Kdloe brissih samoewa köwé pdsang tikar dan bdwa mdsoq karossi. Kwé misti pigi ka-pasar. Bli pisang, djeroeq mdnis dan djeroeq asam. Pigi ka toko tjina Tjing Sjoei ambil goela, tjoeka, lilin, minjaq tdnah. Samidin, zoek eene kookvrouw. Mijne zuster kan goed koken. Zeg, dat zij morgen hier moet komen. Zaterdag vertrekken wij naar Ambarawa. Ik zal niet mede kunnen gaan, ik ben ziek, mijnheer. Ik zal straks medicijnen geven. Gij moet geene gekheid verkoopen met mij. Neen, mijnheer, ik zou het niet durven. Want ik breng u anders naar den schout. Samidin, tjari kokki. Sdja poenja soeddra parampoewan bisa mdsaq bajiq-bdjiq. Bilang sdma dija bissoq misti ddtang sini. Hari sdptoe kita misti berangkat ka-Ambarawa. Sdja tra böléh toeroet, s&ja sdkit, toewan. Nanti sabantaar goewakassihóbat. Djdngan mdjin gila sdma akoe. Trdda, toewan, sdja Ma brdni. Kdloe kwé mdjin gila nanti sdja bdwa kwé sdma skót. Met een Mevrouw heeft mij laten roepen. Ja, wilt gij mijn goed wasschen? Jawel, mevrouw. Gij moet mijn goed zeer schoon wasschen. Ik heb de gewoonte de wasch goed schoon terug te zenden. Ook ben ik er op gesteld, dat alles goed gestreken wordt. Wat moet ik u betalen? Hoeveel stuks zijn er, mevrouw ? Er zijn 68 groote en 82 kleine stukken. Acht gulden, mevrouw. Goed, wanneer kan ik het goed terug krijgen? Binnen eene week. Voortaan moet gij driemaal 's maands wasschen. Gij moet mijn goed niet uitleenen. Neen, mevrouw. waschman. j Njönja soedah soeroh panggil sdma sdja. Jd, kwé mawoe tjoetji sdja poenja barangf j Sdja, njönja. Kwé misti tjoetji brissih sakdli sdja poenja barang. Sdja soedah bijdsa kirim kombdli k&jin tjoetji brissih sakdli. Ldgi kita soeka itoe barang samoewa di strika bajiq-bdjiq. Brdpa sdja misti bdjar? Brdpa pötong dda, njónja? Ada anam poeloeh deldpan patong besaar dan deldpan poe- . loeh doewa pótong ketjil. Deldpan roepijah, njónja. Bajiq, kapan sdja bóléh dapat kombdli itoe barang? Ddlam sdtoe minggo. Derri sakarang ini kwé misti tjoetji tiga kali ddlam sdtoe boelan. Djdngan kassih pindjam sdja poenja barang. 1 Trdda, njónja. Hoeveel vraagt ge in de maand? Voor een persoon vijf gulden. Goed, gij kunt het halen. Heeft u het goed nagezien? Ik heb het nagezien, er ontbreken vier stuks. Hoe is dat mogelijk? Zie zelf. Waarlijk, zoo is het. Zoo dadelijk zal ik het halen. Ik vraag geld, als het mevrouw belieft. Als ge eerst het ontbrekende brengt. Zooals mevrouw verkiest. Kunt gij mijn goed door eene naaister wat laten nazien ? Mijne vrouw kan dat misschien wel doen. Breng haar morgen vroeg dan hier. Morgen kan zij niet komen. In de andere week dan maar. Zij kan een rijksdaalder in de maand krijgen als zij het goed goed verstelt. Gij kunt nu de andere wasch medenemen. Goed mevrouw, ik zal de wasch tellen. Dan zal ik alles opschrijven. Het is uitgezocht, mevrouw. Tel eerst het tafel- en servetgoed. Er zijn acht tafellakens, twee en dertig groote en veertien kleine servetten. Nu het bedgoed. Twaalf bedlakens, tien sloopen en tien rolkussensloopen. Er zijn achttien overhemden, zeven nachthemden, zeven nacht- Br&pa kwé minta sdtoe boelan ? Sdtoe drang lima roepijah. Bdjiq, kwé bóléh ambil barang. Apa njónja soedah priqsa itoe barang? S&ja soedah priqsa, dda koerang ampat pótong. Bagimdna bóléh? Lihatlah sendiri. Soenggoeh, betoel bagitoe. Nanti sabantaar sdja ambil itoe. Kaloe njónja soeka sdja minta oewang. Kaloe kwé bdwa doeloe itoe barang jang koerang. Toeroet njónja poenja soeka. Apa kwé bóléh soeroh toekang mendjahit priqsa sdja poenja barang? Barang kali sdja poenja bini bóléh itoe. Bissoq pdgi bdwa kamdri sdma dija. Bissoq dija tra bóléh ddtang. Lajin minggo sadja. Dija bóléh ddpat sdtoe ringgit saboelan, kaloe dija tambal bdjiqbdjiq itoe barang. Sakarang kówé bóléh membdwa lajin barang-barang. Bdjiq njónja, sdja mawoe hitoeng kdjin tjoetji. Nanti kita mawoe toelis samoewanja. Soedah piléh, njónja. Doeloe hitoeng tapellak sdma serbètta. Ada delapan tapellak, tiga poeloeh doewa serbètta besaar dan ampat bias serbètta ketjil. Sakarang kdjin tampat tidor. Doewa bias sprei, sapoeloeh sdroeng bantal dan sapoeloeh sdroeng bantal goeling. Ada delapan bias kamédja loewar, toedjoeh kabaja, toedjoeh tjelana broeken, vijf witte jassen, zes onderbroeken, acht paar manchetten. Yan het kindergoed zijn : zestien luiers, acht baadjes, vier bonte broekjes. Voorts zes lijfjes, negen sarongs, twee japonnen, vijf rokken en acht en veertig zakdoeken. Al het goed moet gij stijven, met uitzondering van mijne zakdoeken en kousen. Als mevrouw wilde, wenschte ik wat te leenen. Neen, dat doe ik niet. tidor, lima djas poetih, anatn tjeldna dalam, deldpan pusang boordji tdngan. Derri bdrang dnaq dda: anam bias lampin, deldpan bddjoe, ampat tjeldna tjitaq. Adapoon anam koetang, sembilan saroeng, doewa kleed, lima sdjah dan ampat poeloeh deldpan sdpoe tdngan. Bdrang-bdrang samoewa misti di tdroh djer kandji, melinkan sdpoe tdngan dan kös. Kaloe njönja soeka, saja minta pindjam. Trada, saja tra soeka. In de kazerne. Waar is de sergeant van de week? i ° I Hij is in de kamer. Roep hem. Ik wil de kamers nazien. Hoe laat moeten de manschappen exerceeren ? Om vijf uur, Luitenant. Zie hunne wapens na. Dat geweer is vuil, hij moet vier dagen in de kazerne blijven. Uw geweer moet niet blinken. Uw kapmes is defect, geeft het aan den fourier op. Ik heb het al opgegeven. Is het eten klaar? Hoornblazer! Appel. Staat stil. Ziet rechtuit. No. 11 vóór, No. 12 achter. Sta recht op. Niet spreken daar. Sluit op. Mdna serijan derri minggo (piket) verpachten, b. w. —pekardja-an, aanbesteden, b.w. — terldloe mahal, aansmeren (te duur verkoopen), b. w. djoewdwoet, vogelzaad, o. djogèt, toneelspel, o. djokdjok, draf, m.; draven, o. w. djong, jonk (chin. vaartuig), vr. djongkang, nederliggen, o.w. (zooals de dieren). djongkoq, bukken, o. en w.w. (op de hurken zitten). djontrot, lokken, o. w. (vogels)- lokazen, b. w. död, aanroeping, afsmeeking (gebed), vr. doebroeq, inbreken, o. w. -— roemah, inbraak, huisbraak, vr. doedoeq, huizen, wonen, opzitten, zitten, aanzitten, o. w.; zetten (gaan zitten), nederzetten (zich vestigen), b. w. — bersilah, kruiselings met de beenen zitten. — bitjdra, beraadslagen, b. w. — di ddlam, bewonen, b. w. — di médjah, tafelen, o. w. — di moeka, voorzitten, o. w. — mdkan, tafelen, o. w. doega, peilen (de diepte), looden, raden (gissen), b. w. doejong, zeekoe, vr. doeka, droevig, bedroefd, b. n. — tjita, bedroefd, droevig, b. n. doekdna, zedeloos, wulpsch, b. n. doekoen, arts, dokter, medicijn, geneesheer, m.; vroedvrouw, vr. — binatang, veearts, m. — ddrah, chirurgijn, m. — gtgi, tandmeester, m. — koeda, paardenarts, m. ■— parampoewan, vroedvrouw, vr. doekong, dragen (op den rug of de heup), b. w. doelang, bak (om spijzen op te plaatsen), m.; schenkblad, o. doeli, stof, o. ■— bagïnda, zijne majesteit. docloe, eer (vroeger), vooraf, voorshands, bijw.; voor, voorz. van tijd; vorig, b. n.; voren, in: (te —), bijw. — kala, eertijds, voordezen, bijw. doempol, stopverf, vr. doenija, wereld, vr. doepa, wierook, m. doerhdka, ontrouw, wederspannigheid, vr.; verraad, o.; wederspannig, b. n. doeri, doorn, stekel, baard (stekel), splinter, m. doerian, zekere vrucht. doeson, dorp, o. doesta, leugen, vr. doewa, twee, telw.; beide, b. n. — artinja, dubbelzinnig, b. n. — bias, twaalf, telw. loesin, gros, o.; twaalf dozijn. roepa, twaalfderlei, b. n. — doewa, allebei. — ganda, tweedubbel. — kali, tweemaal, dubbel, bijw. — koerang sa-téngah, anderhalf, b. n. — lapis, dubbel, b. n. — poeloeh, twintig, telw. kali, twintigmaal, bijw. — roepa, tweederlei, tweederhande, b. n. -— roepijah sa-tèngah, rijksdaalder, m. doewim, duim, m. (maat). doewit, duit, m.; aalmoes, vr.; geld, o. domba, schaap, o. donünggo, week, vr. dornkrak, dommekracht, vr. dongkang, pad, vr., padde. dösa, misdaad, zonde, vr. dbwang, onvermengd, enkel, b.n. dras (djer —), sterke (stroom). E. E (zie bladz. 1). édan hilang, ijlen (in ziekte). ékor, staart, m. ello, el, vr. e'loq, schoon, fraai, b. n. el Meséh, Heiland, Messias, m. èmbèr, emmer, wateremmer, m. — kdpal, puts, vr. — koelit, brandemmer, m. èmpang, vijver, m. empoq, mollig, b. n. èngsèl, hengsel, o. ènnaq, aangenaam, behagelijk, frisch (gezond), genoegelijk, gerust (op zijn gemak), lekker, zacht(vanslaap),smakelijk(goed van smaak), b.n.; gemakkelijk, bijw.; aangenaam van smaak. — bddan, gezond, b. n. enting, licht, b. n. (niet zwaar), èntjèr, vloeibaar, dun (van vloeistoffen), b. n. èntjoet, hinken, o. w. (zooals som: mige zieken, door zwakte). èrrêtan, hijschblok, o. F. fae'dat, nut, o. fatsal, kapittel, hoofdstuk, o.;af- deeling (van een boek), vr. fena, vergankelijk, b. n. ferdloe, verplicht, b. n. ferdoeli, aangaan, bemoeien, schelen, o. w.; aantrekken (zich iets —). fétor, opperhoofd, o. fïhak, kant, rn.; zijde, vr. fikir, peinzen, overdenken, o. w. firdoes, paradijs, o. firoezeh, turkoois, m. firman, bevelschrift, o. fita, lint, o. fitar, bliksemschicht, m. frtnggi, Europeaan, m. faham, fadjar, ferdoeli, faltsoe, ferdloe, fikir, fitnah, enz., zoeke men zoowel als de bovenstaande woorden op de P. G, gaas, gaas, o. gabès, voos, b. n. g&dé, pand, onderpand, o.; verpanden, b. w. gadéan, pand, onderpand, o. gdding, ivoor, o.; olifantstand, m.; ivoren, onverb. b. n. — gading, kniehouten, kromhouten, o. meerv. gadis, maagd, vr. gddjah, olifant, raadsheer (in 't schaakspel), m. gadji, bezoldiging (soldij), verdienste, huur (loon), vr.;salaris, loon, inkomen, o. — boelan, maandgeld, o. — tahoen, jaarwedde, vr.; jaargeld, o. gddoeh, storen, b. w. gddoeng (óbi —), vergiftige aardappel. gdgang, steel (stok, schacht), m. gdgap, haperen, hakkelen, stamelen, stotteren, o.w.; luidruchtig. gagaq, kraai, raaf, vr. gajit, haak, m. gajoeng, schepper (waterschepper), potlepel (om water te scheppen), lepel (van een kokosnoot), m. góla-gala, pik, pek, o. galah, haak, zetboom, m. gdlagaq, wellen, borrelen, opborrelen, o. w. galangan, paadje, dijkje, voetpad, o. (in de rijstvelden); dam, m. (kleine — in de rijstvelden). gdlaq, bijtachtig, woedend, dol (van dieren), verwoed, fel (verwoed), woest (wild), verwilderd, b. n.; woede, vr. galas, eene vracht op den rug dragen. galdsan, vracht, vr. (zie: gdlas). galdrij, galerij, vr. (juli, graven, opdelven, delven, b. w. — loempoer, baggeren, b. w. galintjatan, weerstuit, m.; terugstuiten, weeromstuiten, o. w. galoero, branding, vr. (der zee). galombang, deining, vr. gambar, plaat, (prent), schilderij, beeltenis, vr. gambaran, schilderij, vr. gamboeng, manen, vr.(van dieren). gamelan (gambang), muziekinstrument, o. (inl.). gampar, geschreeuw, geraas, rumoer, leven, o. gampang, eenvoudig, gemakkelijk, b. n. (niet moeielijk). g&nap, volledig, volkomen, voltallig, b. n. ganda, dubbel, b.n.; tweevoud, o. — berganda, dubbel en dwars. gandiq, haarlok, lok, krul, (val- sche), vr. gandja, hennep, m. gandjil, stutten, vastzetten, b. w. (eene wankelende tafel, enz.). — kaki, voetbank, vr. gang, gang (in of bij een huis), doorgang (in een huis), vr. ganggam, greep (handvol), m. vuist, vr. ganggang, gapen, geeuwen, o. w. ganggoe, woelen, (lastig zijn), verstoren , verontrusten, tergen, plagen, kwellen, storen, dwingen (zooals kinderen), afleiden (storen), aandringen (op iets), hinderen, b. w.; zeuren, malen, o. w. (lastig vallen); gemaal (kwelling), o. gangsa, gans, vr. brons, o. gangsing, draaitol, tol, speeltol, m. gantang, maat voor droge waren = '/io pikol. gantar, beven, o. w. (van angst). ganti, vervangen, aflossen, afwis¬ selen, verwisselen, vergoeden, herstellen (vergoeden), vernieuwen , vertegenwoordigen (iemand), b. w. — baharoe, vernieuwen, b. w. — koeda, verspannen, b. w. (van paarden wisselen). — koelit, vervellen, o. w. — roegi, schadeloos stellen. — sol, verzolen, b. w. gantikan roegi, schade weder inhalen. gantoeng, hangen, o.w.; ophangen, aanhangen, b. w. — di atas, ophangen, b. w — di loetvar, uithangen, b. w. — di dsap, rooken. o. w. (in den rook hangen). — Idjin roepa, verhangen, b. w., op eene andere plaats hangen. —pada Idjin tampat, verhangen, b. w. (zie boven). — lebéh djauh, afhangen (verder —), b. w. —, o. w. (benedenwaarts —). gantoengan, galg, vr. gantoengkan diri, zich verhangen. gararn, zout, o. gardmi, inzouten, b. w. gdrang, woest, (ruw), b. n. garangan, eilieve, t. w. gardoe, wacht, vr. garhdna, eclips, (zie : grahdna). garis, regel (getrokken lijn), m.; lijn (streep), schreef, vr.;schrabben, strepen, kerven, b. w. garoeda, griffioen, m. garonggong, steenen kuil, spelonk. gdroq, krabben, krassen, schrammen, b. w. — koeda, roskammen, b. w. — tdnah, harken, b. w. garvo (garpo), vork, m. — sldda, slavork, vr. gas, gas, o. gasal, oneven, b. n. gdsap, ruw, ruig, b. n. gasing, tol, draaitol, speeltol, m. gdsir, ondergraven, ondermijnen, b. w. gdtal, wellustig, geil, dartel, (wulpsch), b. n.; jeuken, o. w.; jeuking, vr. gedang, groot, ruim, b. n. gedèng, dubbele bos of schoof rijst. gedógan, stal (voor paarden), m. gedong, gebouw, o. (groot —). — bitjdra, raadhuis, stadhuis, o. — soerat panah, telegraaf, vr. (het gebouw). gegdras, vreten (van menschen), b. w. gégèr, grauwen, snauwen, kijven, razen, o. w. gekko, hagedis, huishagedis, vr. geldga, wild riet. geldgar, balkje, o. gelang, armband, m. gelap, donker, duister, b. n. (zie: glap). geldran, titel, m. geli-geli, kittelen, b. w. gèllang, porselein (groente), vr. gelötèq (gelötöq), klappertanden, o. w. gemarantjang, klateren, kletteren, O. w. gemardtaq, kletteren, klateren, o. w. gemas, beulachtig, ongevoelig, wreed (van inborst), b. n. gemetar, huiveren, ijzen, o. w. gemoq, vet, dik (van lijf), gezet, lijvig, log, zwaarlijvig, b. n.; smeer, smeersel (vet), o. — babi, reuzel, varkensreuzel, m. — sedikit, vettig, b. n. gemoeroh, gebulder, o. gempdran, houten klompen of sandalen (met één knop voor de beide voorste teenen). gempoel, uitwas, o. (aan boomen). genap, gaaf, volledig, volkomen, b. n. gendang (genddrang), trom, m. gèndi, (zie: gindi). gendoem, tarwe, vr. gendong, dragen, aandragen, b.w., in een doek (een kind) onder den arm. gèntèng, dakpan, vr. geraq, bewegen, verroeren, b. w. gerhnis, motregen, m.; motregenen, o. en onp. w. gertaq, aanprikkelen, aansporen, b. w. gèsper, gesp, m. getah, gom, lijm, vr. — boeroeng, vogellijm, vr. getas, broos, b. n. gèttèq, vlot, o. gtgas, mot, vr. gtgi, tand, kam (van een rad), m.; gebit, o. — dsoe, hoektand, oogtand, m. — besaar, kies, vr. — di dtas, boventand, m. — di bdtvah, ondertand, m. — garham, kies, vr. — moeka, voortand, m. gigit, bijten, aanbijten, b. w.; happen, knabbelen (bijten), o. w.; beet, m. gila, gek, dwaas, mal, ijlhoofdig, krankzinnig, onwijs, razend (ijlend), simpel (zwak van hersenen), zot, verzot, zinneloos (krankzinnig), b. n. — birahi, verzotten, o. w. — ingin, verzotten, o. w. güang-gomilang, schitteren, glinsteren (als metalen en het gelaat), o. w. giling, malen, vermalen, b. w. giltngan, rol (cylinder), vr. giliran, beurt, vr. gilli, gruwen, o. w. gillt-gilli, de nieren. gimbèr, blaten, o. w. gindi, drinkkan, koelkan, kan, kruik, (inl.), waterkruik, vr. ginggang, gestreept, b. n. (als stoffen). ginta, schel, klok, bel, vr. gintas, afknijpen, b. w. (met de nagels). gintèng, dakpan, vr. glrang, innerlijk verheugd, innerlijk blijde. girgddji, zaag, vr.; zagen, b. w. girgetam, zich verbijten, w.w. giring, neerstrijken, o. w. (van vogels). giriq, boren, b. \v. gisir, verschikken, omschikken, verschuiven, o. w. glap (gelap), duister, donker, somber, ingewikkeld, raadselachtig, verborgen (duister), b. n. — sa ka li, stikdonker, b. n. glas, glas, drinkglas, o.; beker, kelk, m. — anggor, wijnglas, o. — ka tja, spiegelglas, o. — orlódji, horlogieglas, o. — tjoetji djdri, vingerglas, o. (ook wel: — tjoetji-tdngan). — tropong, vergrootglas, o. gnap, even, b. n. göbloq, lomp (ongemanierd), bokachtig, b. n. goebermèn, gouvernement, o. goebernoer, goeverneur, m. — djindral, gouverneur-generaal. goeboeq, uitkijk, m.; wachthuisje,o. (in de rijstvelden). goeddbir, lel (van een haan), vr. goedang, spijskamer, schuur, vr.; arsenaal, pakhuis, magazijn, o. — gdram, zoutpakhuis, o. — óbdt bedil, kruitmagazijn, o. — sindjdta, tuighuis, wapenhuis, o. — tambdkoe, tabaksloods, vr. Badinc.<5, Mal.-HoU. Woordenb., 7e dr. goegoer, onvoldragen, b. n.; ontijdig vallen, — bevallen, — afvallen. goekan, koppelen, paren, b. w. goela, suiker, vr. (uit suikerriet). — drèn, sagueersuiker (gele), vr. — bdtoe, broodsuiker, kandij, vr. — djaui, gemberstroop, vr. — djdwah, suiker, vr. (bruine — van den arênboom). — pdsir, broodsuiker, vr. — pengantèn, bruidsuiker, vr. goelei, kerri, vr. goeling, wentelen, voortrollen, omkantelen, b. w.; omrollen, omwentelen, o. w. goeloengan, rol, vr. goelong, inrollen, oprollen, toerollen (ineenrollen), samenrollen, b. w.; kantelen, b. en o. w. goena, hulp (baat), nuttigheid, toepassing, vr.; voordeel (nut), belang (baat, nut), gerief, o. goenaoei, Kaai, t>. n. goenoeng, berg, m. — dpi, vuurberg, m. ■— goenoengan, gebergte, o., bergketen, vr. — pdsir, zandberg, m. goenting, knippen, afknippen, afsnijden (met eene schaar), snuiten (eene kaars), b. w.; schaar (knipschaar), vr. goenttngan, knipsel, afsnijdsel (af- knipsel), o.; snipper, m. goentingkan, uitknippen, b. w. goentoer, donder, m., onweder, o. goerap, schilfer, vr. (op het hoofd). goerdi, boor, vr. goeroe, leeraar, onderwijzer, leermeester, m. — gambar, teekenmeester, m. — moesiki (Idgoe, rdgam), muziekmeester, m. — roemah, huisonderwijzer, m. goeroeh, donder, m. 23 goesar, misnoegdheid, vr.; misnoegen, o.; verstoord, vergramd, misnoegd, b. n. goesl, tandvleesch, o. goetji, kruik, vr. goewa, ik, mij, pers. voornw.; mijn, bez. voornw. — poenja, mijn, bez. voornw. göha, grot, spelonk, vr.; hol, o. gójang, schudden, sollen, slingeren, schokken, b. w.; waggelen, wankelen, zwaaien, schommelen, hobbelen, bewegen (schudden), o. w. — gójang, wiegelen, o. w. — rwnma. nomoen. b. w. — sampé kbsong, uitschudden, b. w. — tanah, aardbeving, vr. (zie: linoé). gölita, donker, b. n. göloq, bijl, vr. (inl. kapmes);herts- vanger, m. gombdla, herder, m. — parampoewan, herderin, vr. gombaldkan, weiden, hoeden, b.w. gomelar, beven, bibberen, rillen, trillen, sidderen, huiveren, o.w. gomilang, flikkeren, o. w. gompol, vlok,vr.; watten, vr. mrv.; kluit, vr.; klomp, brok, in. gompoel, uitwas, o. (aan eenen boom). gondiq, bijslaapster, vr.; bijwijf,o. (wettig). gondong, krop, m.; gezwel (aan den hals), kropgezwel, o. gondoq, (zie: gondong). gong, bekken, o. (metalen muziekinstrument). gonggong, keffen, o. w. górèq, boren, b. w. górèng, bakken, braden, b. en o.w. (in eene pan). — sampégemoq Mlang, uitbraden, b. w. górès-górès, krabbelen, o.w.(slecht schrijven). göroq, reutelen, o. w.; gesnork, o. gósong, ondiepte (in zee), vr.; rif (met zware branding), o. yossoq, afschrobben, afwrijven, bestrijken, insmeren, inwrijven, schrobben, strijken (inwrijven), slijpen, schuren, smeren, wetten, wrijven (schuren), b. w. — di, aanwrijven, b. w. — sampé bektlap, polijsten, b. w. gót, buis, goot, vr.; riool, o. gótjoh, slaan, b.w. (met de vuisten). grahdna, eclips, vr. — boelan, maaneclips, maansverduistering, vr. — mata hdri, zoneclips, zonsverduistering, vr. grédja, kerk, vr. grim, grein (zekere stof), o. grobaq, kar, vr.; kruiwagen, m. grobiok, waden, doorwaden, b. w. grobiokki, waden, doorwaden,b.w. H. H, h (zie bladz. 1). I hdbis, gedaan, geëindigd, verl. dlw.; lens, vaardig (gereed, at), b.n.; nadat, voegw.; af, bijw.; na, voorz. — ini, hierna, hierop (vervolgens), bijw. — itoe, daarna, bijw. — loewab, uitgisten, o. w. — m&ti, wegsterven, o. w. — perkara, afgedane zaak; (fig.) uit, uit is de zaak, geëindigd is de zaak. hdbiskan Mtoengan, afrekenen. — dengantbnbaq, verschieten, bw. hüboe, asch, vr. — lindi, loogasch, vr. — moskaw, potasch, vr. — thnah httam, loodwit, vr. — tambdkoe, tabaksasch, vr. hadapan, tegenwoordigheid, vr. — betis, scheen, vr, h ad jat, nood, ru.; behoefte, vr. — besaar, groote behoefte. — ketjil, kleine behoefte. hadji, pelgrim, m. hadlir, voorhanden, b. n. hdjam, hoen, o. — hajdman, vogel die op een hoen gelijkt. — hoetan, veldhoen, o. hdkim, rechter, raadsheer, m. hal berdnaq, verlossing, vr. (van eene kraamvrouw). — boedaq, slavernij, vr. — ka-dda-an, toestand, m. — roemah tangga, huishouding, v. — trdda djadi, misgewas, o. hdhal, wettig, wettelijk, echt, geoorloofd, b. n. halipan, duizendbeen, o.; duizendpoot, m. haloekan, wegdrijven, wegjagen, b. w. hdloes, fijn, geestig (vernuftig), teeder (fijn), b. n. haloewan, plecht, steven, boeg, m. — prahoe, voorsteven, m. — prang, voorhoede, vr. halster, halster, m. halt, halt, vr. ham, ham, vr., zie ook: pdha. hamba, dienaar, m. — parampoewan, dienares, vr. hamboer, strooien,verspreiden,bw. hamboes, pompen, b en o. w hamboesan, blaasbalg, vr. hampa, verlaten, b. n. hampar, spreiden, uitspreiden,bw. — ka-tdnah, nedersmijten, b. w. hampas girgddji, zaagsel, o. hampedal, maag, vr. hampedoe, gal, vr. hampir, nabij, bijkans, bijna, haast (bijna), nagenoeg, pas (nauwelijks), schier, bijw.; bij, naast (dichtbij, nabij), omtrent (omstreeks), tegen, voorz. — djdtoh, struikelen, o. w. — mdti, uiterste (levenseinde), o., zieltogen, uitgaan (van licht), o. w.; op den rand van het graf, op het punt van te sterven, op sterven liggen. — mau, op het punt staan van, gereed staan. — sa-roepa, zweem, m. handjam, vaststeken (in den grond), b. w. hdndoeq, handdoek, m. hdngat, lauw, b. n. (in de volkstaal gebruikelijk), beteekent echter: gloeien, heet zijn. hanggop, geeuwen, gapen, o. w. lidngoes, branden, o.enbw.; afbranden, verbranden, aanbranden, verzengen, o. w.; verzengd, b.n. hangoeskan, zengen, schroeien, b. w. hdnja, behalve, bijw. en voorz. hdnjoet, drijven (boven drijven), aandrijven (als een vaartuig), b.w.; vlotten, o. w.; vlot, b. n. hanjoetkan, vlotten, b. w. hantam, samenslaan, smijten, smakken, ranselen, slaan, b.w. hantar, borg, borgtocht, m.; leiden, geleiden, b.w.;voortleiden, b. en o. w. hantdran, borgtocht, m. hantoe, verschijnsel (spook), o.; schim (geestverschijning), vr.; geest (spooksel), m. hag, voorrecht,recht(aanspraak),o. haram, onwettig, onrein (in de godsdienst), ongeoorloofd, b. n. harang, houtskool, vr. hdrap, wachten(hopen), o.w.; vertrouwen , wenschen, verwachten (hopen), toe wenschen, b.w.; hoop (verwachting), vr., zich vleien, zich ergens op verlaten. 23* hargu, gehalte, o.; waarde, vr.; prijs, m. — pasar, marktprijs, m. — soerat toekdran, wisselkoers, m. harganja, kosten, o.w.,waard zijn. hdri, dag, m. — besaar, feestdag, m. — bitjdra, zitdag, m. — boelan, dagteekening, vr. — deman, koortsdag, m. — djetnah, toekomst, vr. — djoemdt (djoemdat), vrijdag, m. — dominggo, zondag, m. — kemis, donderdag, m. — lélang, verkoopdag, veildag, m. -— pasar, marktdag, m. — pembdjaran, vervaldag, verschijndag, m. — pos, postdag, m. — rdja, feestdag, m. — rebo, woensdag, m. — sdbtoe, zaterdag, m. — selassa, dinsdag, m. — senin, (snin), maandag, m. — tdhoen, geboortedag, verjaardag, m. haring, haring, m. hdroe-biroe, wanorde, vr. hdroe-hiroe, verwarring, vr. haroekan, treffen, roeren, b. w. hdroem bawoenja,, geurig, b. n. hdroes, stroom (het stroomen), m.; verdiend, verplicht, b. n. — berdangong, bruisende stroom. harpo, harp, vr. harta, schat, rijkdom, boedel, m. bezitting, vr.; vermogen, o.; middelen, o. m. — peninggdlan, nalatenschap, vr. — poesdka, nalatenschap, vr. hartdwan, rijk, vermogend, b. n. hds, haas, m. hasta, benedenarm, m. had, aard, m.; inborst, vr.; hart (gemoed), karakter, liefje (schatje), o. — besaar, fier, b.n.; hoogmoed, m. — boesoeq, een laag hart. — ketjil, flauwachtig, b. n. — lemas, aandoenlijk, b. n. — lemboet, zwakheid, weekhartigheid, vr. — ivdlang, droevig, aangedaan,bn. hatsil, opbrengst, vr.; gewas, o.; veldvruchten, inkomsten, vr. meerv. hatsilkan, voortbrengen, b.w., te voorschijn brengen. Mica, lucht, vr. (de stof). — nafsoe (napsoe), drift (zinnelijke lust), vr.; hartstocht, m. hdwap, walm, nevel (damp), stoom, m.; uitwaseming, vr. hdwoe hdngoes, roet, o. hedjirat, Mah. jaartelling, — tijdrekening. hégran, stelt, vr. héj, ei, hé, hola, tusschenw. héran, verbaasd, verwonderd, vreemd, b. n. sakdli, wonderbaar, wonderlijk, b. n. hek, hek, o. hentar, leiden, b. w. he'sab, rekenen, b. en o. w. hei van, gedierte, o. hiboerkan, troosten, vertroosten, b. w. hidjoe, groen, b. n. hidong, neus, m. hidop, levend, b. n.; leven (in tegenstelling van dood zijn), o. w. htga, rib, vr. hij as, tooien, optooien, b. w. hijoe, haai, m. hïkdjat, geschiedenis, legende, vr. hilang, kwijt, vermist, b. n.; weg, verloren, zoek, bij w.; verliezen, b. w.; uitgaan, vergaan (verdwijnen), ontzinken (ontzakken), o. w., kwijt raken. — bijasa, verwennen, b. w. — hdti, weemoedig, b. n. — penghardpan, wanhopen, b.w. — tjat, verveloos, b. n. hilangican Ujdsa, ontwennen, bw. — dengan mentjoetji, wegspoelen, b. w. hllir, afstroomen, stroomen (naar zee) ; (eene rivier) afzakken, ow. himpoen, vergaderen, verzamelen, b. w. Mna, laag (gemeen), b. n. Hindia, Indië. hingoe, duivelsdrek, m. htram, bont, veelkleurig, b. n. htris, kerven, b. w.; moot, vr. hiroe-hdra, wanorde, vr. Mtam, zwart, b. n. — mdnis, bruinachtig zwart. — sakdli, pikzwart, b. n. hitoeng, aanrekenen, aanslaan (berekenen), cijferen, tellen, uittellen, b. w. — Idgi sakdli, natellen, nacijferen, overtellen, b. w. hitoengan, aanrekening, rekening, telling, vr.; tel (het tellen), o. hoeboeng, samenvoegen (vereenigen), b. w. hoedang, garnaal, vr. hoedjan, regen, m. — besaar, slagregen, m. — dras, plasregen, slagregen, stortregen, m. — lebat, dichte regen, m. — rintiq-rintiq, fijne regen, m. hoedjoeng, einde (uiteinde),o. ;hoek, tip, top, m.; spits (punt), vr. — djdri, vingertop, m. — tdnah, landtong, vr. h oekoem, rechtbank, vr.;recht(wet, instelling), gerecht, vonnis, o. — besaar, hoog gerechtshof, o. — mdti di boenoeh, doodstraf, vr. — prang, krijgswet, vr. — sjiksa, strafwet, vr.; crimineel recht. hoekoemkan, rechten, veroordeelen, b. w. — mdti di boenoeh, ter dood veroordeelen. hoeloe, greep, steel (van vork of lepel), m.; boveneinde, hecht, gevest (van een wapen), o.; handvat (van een zwaard), vr. — ptso, meshecht, o. hoeloebalang, krijgsheld, m. hoeloeng-hoeloeng, kiekendief, (wouw), m. hoeloer, botvieren, b. w. hoeroef, letter, vr.; karakter, o. hoesaar, huzaar, m.; paarden volk,o. hoespot, huspot, m. (zie: tjampoeran). hoetan, bosch, woud, o.; wildernis, vr.; woest (van gronden), wild (van nooit bebouwden grond), b. n. hoetang, schuld, vr.; debet, o. — pi-oetang, credit en debet. hormat, eerbied, m.; eer, hulde, achting, vereering, vr.; ontzag (eerbied), o. I. I (zie bladz. 2). ibdrat, gelijkenis (figuurlijke voorstelling, beeld), vr.;zinnebeeld, voorbeeld, o. tbaratnja, figuurlijk, zinnebeeldig, b. n. iblis, duivel, m. iboe, moeder, vr. — djdri, duim, m. — negri, hoofdstad, vr. — warna, hoofdkleur, vr. tblok, heiblok, o. idzin (idin), verlof, jawoord, o.; toestemming, vergunning, vrijheid (verlof), vr. tja, hij, zij, haar, dezelfde, p. v.; ja, voegw. iga, rib, vr. (kal, krul, vr.; krullend, b. n. tkan, visch, m. — bdkal górèng, bakvisch, m. — blatjang, platvisch, m. — jong bersisiq, schubvisch, m. — gardmi (grdmi), zekere vischsoort. — kdjoe, stokvisch, m. — kdkap, kaalkop, m. (zekere visch). — kring, gedroogde visch, m. — kali, riviervisch, m. — laut, zeevisch, m. -— lida, tong (zekere vischsoort). — mas, goudvisch, m. — mówa, aal, paling, in. — pari, rog, m. — sa-reboes, zode, (zoodje visch). — tjoetjoet, haai, m. ikat, aanknoopen, binden, vastbinden, sjorren, snoeren, verbinden (vereenigen), b. w.; bos, bundel, band, m.; streng, vr. — bersdma-sdma, samenbinden. — dengan pentti, aanspelden, vastspelden, b. w. — kdjoe, takkenbos, m. — kapdla, hoofddoek, m. — kintjang, vastbinden, b. w. — Idjin roepa, verbinden, b. w. — merang, stroobos, m. — pddi, schoof, vr. — pinggang, gordel, riem (buikgordel), m.; sjerp, vr. — sdma peniti, vastspelden, b.w. ikoet, volgen, b. en o. w.; begeleiden, navolgen (onmiddellijk), b.w.; medegaan (in het gevolg van iemand zijn), o. w. ilir, neder, neer, bijw. (in tegen stelling van opper of boven). ilmoe, kennis (kunde), kunst (wetenschap), vr. — adab, zedekunde, zedeleer, vr. — bidan, verloskunde, vr. ■— bitjdra, redekunde, vr. — chaliqat, natuurkunde, vr. — boemi, aardrijkskunde, vr. — hikdjat, geschiedkunde, vr. — Mtoengoen, rekenkunde, cijferkunde, vr. — ingat, redeneerkunde, vr. — mengoekoer tdnah, landmeetkunde, vr. — oekoeran, meetkunde, vr. — periddrang bintang, sterrekunde, vr. ■— peroesdhan tdnah, landbouwkunde, vr. — prdbot, werktuigkunde, vr. — ridzi, wiskunde, vr. — sarfoe, spraakkunst, vr. — saroeni, schermkunst, vr. — sindjdta, wapenkunde, vr. — soerat, letterkunde, vr. Imam, priester (Mah.), m. iman, geloof, o. (in zaken van godsdienst). inang, zoogster, min, vr. indah-indah, keurig, b. n. inddrang, liggen, o.w.(op de zijde). indja pdjoerig, kruidje roer mij niet. indjaq, trappen, b. en o. w.; betreden, treden, b. w. — mdta, het oog op iets vestigen. indjil, evangelie, o. indjin, spil, as, wagenas, vr. indoe, moeder, vr. indong, moeder, vr. — mddoe, honigraat, vr. — moetia, paarlemoer, o. ingah ingah, kindsch, b. n. (door ouderdom). ingat, gedenken, geheugen, aanmerken, opmerken, onthouden (in het geheugen), letten (acht geven), achten (in acht nemen), b. w.; opletten, zweven (voor den geest ■—), o._ w.; heugen, onp. w., zich herinneren; acht, zorg, waakzaamheid, vr.; aandachtig, indachtig, b. n., te binnen schieten. — Idgi, herdenken, b. w. tngdtan, zin (gedachte), m.; gevoelen (denkbeeld), besef, begrip, aandenken, o.; aandacht, aanmerking, oplettendheid , denkwijze, vr. inggris, Engelsch, b. n. ingin, begeerte, geneigdheid, vr., begeeren, verlangen, b. w.;tuk. ingoes, snot, o.; verkoudenheid (van paarden), vr.; droezig, b.n. tui, deze, dit, aanw. voornw. ■— hdri, heden, bijw.; van daag. — pdgi, heden morgen. — sóré, heden avond. insja Allah! God geve het! gave God! intan, juweel, o.; diamant, m. — mérah, robijn, m. intéro, gansch, b. n.; geheel, o. en b. n.; voluit, bijw. in tip, loeren, gluren; begluren. intjar, mikken, aanleggen. rpar laki-ldki, zwager, schoonbroeder, m. —parampoewan, zwagerin,schoonzuster, vr. iring, (een hooggeplaatst persoon) volgen, begeleiden, b. w. iriq, stampen (onder de voeten), trappen (op iets), o. w.; vertreden, b. w. iris, kerven, b. w. (zooals visch). irop, slurpen, slobberen, b. w. Isa, Jezus, m. — el Meséh, Jezus Christus. isang, kieuw, vr. isaq, borstkwaal, vr. isap, inzuigen, uitzuigen, zuigen (uit iets), b. w.; lurken, o. w. isi, aanvullen (indoen), vullen, laden (een wapen), b. w.; lading, kruim, vr.; vulsel, o. I — bedil (sndpang), lading, vr., van een geweer. — ktiu'in, uitzet, o. — penoeh, opvullen, b. w. — proet, ingewand, o. — roemah, huisgezin, o. -— roti, broodkruimel, vr. islam (slum), Mahomedaansch,b.n. istal, stal, m. — koeda, paardenstal, m. tstri, vrouw (gehuwde), gade, huisvrouw, echtgenoote, vr. istanggi, reukwerk, o. tstri rddja, vorstin, vr. itoe, dat, die, zulks; het. — tempo, toen, bijw. — waqtoe, toen, bijw. -— pon, en wel, en dat wel, zelfs. — pon dengan sjart, en dat wel onder voorwaarde. J. Jd, ja, bijw.; o! t. w. — (toe, namelijk, b"ijw. jahoedi, Joodsch, b. n. jang, degene; dewelke, die, hetwelk ; waardoor (door hetwelk). — bagini, dusdanig, b. n. — bagitoe, zulk een. — béjloet, overlooper, deserteur,m. .— bebdwoe boesoeq, stinkend, b.n. — békin kinnjang, voedzaam, b.n. — berdnaq, voortbrengend. — berdjdga, waakzaam, b. n. — berhoetang, schuldenaar, m. — bóléh di djaldni prahoe, bevaarbaar, b. n. — bóléh di paké, bruikbaar, b.n. — di bdwah, onderstaand, b. n. sakali, onderste, b. n. tdnah, onderaardsch,b.n. — — bawdhnja, waaronder, bijw. -« bldkang sakali, laatste, b. n. — — ddlam, innerlijk, b. n.; binnenwaarts, bijw. pertoewan, vorst, monarch. tèngah, middelst, b. n. — doeloe, voorloopig, voorgaand, voormalig, b. n. — kassih oentoeng, voordeelig. — lama, voormalig, b. n. — lari kapada moesoeh, deserteur, overlooper, m. — lebéh doeloe, voorgaand, b. n. — mdti, wijlen, bijw. —■ meldwan, verweerend, b. n. — melemboetkan hdti, treffend, b.n. — mengddoe, eischend, b. n. — menghdroekan hdti, hartroerend, b. n. — mtring, hellend, b. n. — namdnja boesoeq, eerloos, b. n. — pègang djandji, woordhoudend, b. n. — poenja, eigenaar, m. — sa toe, eerst, b. n. addnja, eenig, b. n. — singit, hellend, b. 11. — soeka toelong, welwillend, b. n. — tahoe bdlüs, dankbaar, b. n. tartma kase'h, dankbaar. — tidda bdjik dkan berldjar, onvaarbaar, b. n. —■ — tanggoeng, onverantwoordelijk (niet verantwoordelijk),b.n. maicoe dengar permintddn drang, onverbiddelijk, b. n. — toeroen, afgaand, b. n. jdtim, wees, m. en vr. K. K (zie bladz. 2). ka, naar, om, voorz. zie spraakk. ka ada-an, hoedanigheid, zelfstandigheid, vr.jzijn, aanzijn, wezen, aanwezen, bestaan, o. ka-ampat, vierde, b. n. bias, veertiende, b. n. • poeloeh, veertigste, b. n. — dnam, zesde, b. n. ka-asd&n, eenheid, vr. ka-dtas, opwaarts, bijw.; naar boven. kabagoesan, schoonheid, vr. kabahdroewan, nieuwheid, vr. kabaldsan, loon (vergelding voor goed of kwaad), o. kabaja, nachtgewaad, o.; slaaprok, m.; morgenjapon, vr. kabajïkan, goedheid, vr. kabangkdlan, in de keel blijven steken. kabangkitan, opstanding, vr. kabdnjakan, hoop (groot aantal), menigte, overvloed, schaar, troep (menigte), vr. — drang, meerderheid, vr. kdbar, aanwijzing, aanzegging, boodschap, tijding, faam, weet, maar, mare, vr.; verslag, gerucht, bericht, bescheid, naricht, rapport, o. — angin, uitstrooisel, o. — bdroe, nieuwstijding, vr. — derri laut, zeetijding, vr. — tjelaka, treurmare, vr. ka-bdrat, westwaarts, bijw. ka-butjddn, leesbaar, b. n. ka-bdwah, nederwaarts, omlaag, bijw. kabedjikan, deugd, zegening, weldaad, vr.; geluk, o. kabendran, oprechtheid, waarheid, deugdelijkheid, vr. kabesdran, grootheid, vr.; glans (luister), staat (aanzien), 111. kabetoelan, stiptheid, wezenlijkheid, juistheid, rechtvaardigheid , echtheid, nauwkeurigheid, vr. kabidjaksanddn, voorzichtigheid, vr.; beleid, o. kabildngan, aanzienlijk (noemenswaardig), b. n. kabimbdngan, twijfelmoedigheid. : kabinasd-an, ondergang (fig.). kabingisan , stuurschheid , vr.; wrevel, m. kabintjian, hatelijk, b. n. kabïri, lubben, b. w.; gesnedene, m.; gelubd, gesneden, b. n. kdbisaan, geschiktheid, bekwaamheid, vr. kahisoewan, stomheid, vr. ka-bldkang, achteruit, achterwaarts, bijw., naar achter. kabódbhan, domheid, vr. kdboel, bewilligen, b. w. kaboentingan, zwangerheid, zwangerschap, vr. kaboepatin, regentschap, o. kaboer, duister, schemerachtig,bn. kdboet, nevel, m. kciboetd-an, blindheid, vr. kaboeirangan, verwerpelijk, b. n. kabranian, dapperheid, stoutmoedigheid, vr.; heldenmoed, m. kabratan, nioeielijkheid, vr.; last, 111.; bezwaar, o. kaddlam, inwaarts, bijw. kadapdtan, op de daad betrappen. kadar, gehalte, o. kadatdngan, komst, vr. — mdlam, door den nacht overvallen worden. kademdngan, distrikt, o. kadengdran, gehoord, verl. deelw. kadengkédn, nijdigheid,vr.,benijd. ka-depan, voorwaarts, bijw. kadidman, stilzwijgen, o. kadingïnan, koude, guurheid, vr. kadjadian, schepping, geboorte. kadjahatan, ondeugd, laagheid, slechtheid, boosheid, vr. kadjam (kedjam), sluiten, b. w. kadjamkan mala, de oogen sluiten. kadjangkitan, besmet. kadjang, riet, (dekriet voor vaartuigen), o.; stroomat, mat (van bladeren), vr. kddji, iets grondig leeren. kadjoera, morgenster, m. kadoedoekan, ambt, o. ka-doeica, tweede, b. n. bias, twaalfde, b. n. kadoewdnja, beide, b. n. kdfir, ongeloovige, heiden. kdgèt, ontsteltenis, verschrikking, vr.; schrik, m.; verbaasd, verschrikt, versteld, vervaard b.n. kagildan, gekheid, krankzinnigheid, vr. kagilliiin, afschuw, gruwel, m.; ijselijk, afzichtelijk, b. n. kapldpan, donker, o.; duisterheid, duisternis, donkerheid, vr. kdgoeh, slaap, m. (verdooving van eenig lichaamsdeel). kahaddpan, voorover, bijw.;tegenwoordigheid, vr. kdhar, kar, vrachtkar, vr. — séwa, huurkar, vr. kahidöpan, leven (het leven), o. — örang oemoem, samenleving, vr. kahildngan, verlies (het verloren gaan), o.; verliezen, vermissen, kwijtraken, b. w. kahoedjdnan, door den regen overvallen worden. kahormdtan, eervol, b. n. kdja, rijk, vermogend, welgesteld, bemiddeld, gegoed, edel, b. n. kdja, als (vergelijkende vorm). kajil, hengel, m. kdjin, doek, lijnwaad, o.; stof (weefsel), vr.; linnen, o. en b.n. — bdbat, zwachtel, m.; windsel, o. — bandéra, vlaggedoek, o. — basahan, badkleed, o. — boeloe, baai, vr. (de stof). hdloes, saai, o. — boeroeq, lor, lomp, vr.; vod, o. — dada, borstlap, m. — doerïa, neteldoek, o. — ginggang, gestreepte stof, vr. — kdjin, linnengoed, o. — kdpas, katoen (de stof), o. — kdroeng, baaidoek, o. — koeda, paardendek, o. — kbtor, wasch (vuile), vr. — Idjar, zeildoek, o. — lampin, luur, luier, vr. — mandi, badkleed, o. — médjah, tafelkleed, tafellaken,o. — pdnas, flanel, o. -— sa-kdjoe, één stuk (rol) linnen. — sdpoe tdngan, handdoek. — sarong bantal, sloopenlinnen, o. ■— sékat, droogdoek, wrijfdoek, m.; dweil, vr. ■— soetra berboeloe, fluweel, o. — taptsan, zijgdoek, m. — tjtna, nanking, o. — tjoetji, wasch, vr. — — piring, vaatdoek, m. — toeicah, prul, vod (oud lor). kdjoe, hout, o.; houten, b. n. ■— drang, ebbenhout, o. — dpi, brandhout, o. — bessi, ebbenhout, o. — boedjoer karèta (peddti), disselboom, vr.; wagendissel, m. -— djati, eikenhout, o. — gdboes, kurk, o. — gdris, liniaal, vr. — kajoewan, geboomte, o. — mdnis, kaneel, pijpkaneel, o. — oekoeran, duimstok, m. — pikoelan, draagboom, m.; juk. — prapdtan, kruis, o. — samboengan, zwaluwstaart, m. (bij timmerlieden in gebruik). — sipat, maatstok, liniaal. — soegi, tandborstel, m. — tjdnddna, sandelhout, o. — toemboeq, zwingel, vlegel, m. — toendjang, stut, m. — tong, hout voor duigen, o. kdjoeh, roeien, o. w. kdka, oudere broeder, m. kakajd-an, rijkdom, m.; fortuin, vermogen, o. kdkak, kakelen, o. w. kdkang, hoofdstel, o.; toom, m. kakasdran, ruwheid, vr. kakatoewah, nijptang, buigtang, knijptang, kakketoe, vr. — hidjoe, papegaai, m. kakedjicin, eerloosheid, vr. kakempoengan, blaas. kaketjïlan, kleinheid, vr. kaki, voetstuk, been, ondereinde, o.; voet, poot, grondslag, m. -— djam, hanepoot, m. — landdsan, aanbeeldblok, o. — médjah, tafelpoot, m. — sariboe, duizendpoot. kdkoe, verstijfd, stram, onhandig, b. n.; stijf, b. n. en bijw. — sakdli, stokstijf, onbuigzaam, onbuigbaar, b. n. kakoerdngan, vermindering, behoefte, vr.; gebrek, mangel, o. kakoeroesan, magerheid, vr. hakkoes, sekreet, o. (gem.). ka-kóta, stadwaarts, bijw. kakrdssan, kramp (in de leden), stuiptrekking, hardheid, vr. kakringan, dorheid, droogte, vr. kola, schorpioen (van den dierenriem), tijd, m. kaldbang, duizendpoot, m. kaldboe, vaal, grauw, grijsachtig. kaladjingking, schorpioen, m. kdlah, zwichten, verliezen (in den krijg of het spel), b. w.; onderdoen (bukken), wijken, o. w.; nederlaag, vr. kaldhi, tweegevecht, o. kalajoeran, verzenging, vr. kalakoewan, behandeling (gedrag ten opzichte van een ander), gesteldheid, vr.; staat, toestand, m. — bddan, gestel, lichaamsgestel, o. — boedaq, slavernij, vr. drang bdlig, huwbaarheid, vr. kalam (klam), duister, donker, bn. kalam kdboet, donkerheid, duisternis, vr.; stikdonker, b. n. kalamddn, duur, in. kalamboe, behangsel, (van een bed), gordijn, o. kal&ngan, helling, vr. (voor vaartuigen); omtrek, cirkel, m.; grenslijn, ring, kring, vr. kaldngar, neerzijgen, bezwijmen, o. w.; bezwijming, zwijming, onmacht, vr.; bewusteloos, gevoelloos (in onmacht), flauw, b.n. kalanggdran, aanval, m. ka-langit, hemelwaarts, bijw. kalangkdpan, uitrusting, toerusting, vr. kaldpa, kokosnoot, vr. kalapdran, hongersnood, m. kalasi (klusi), matroos, m. ka-ldwoet, zeewaarts, bijw. kalde, ezel, m. — betina, ezelin, vr. kaldoe, vleeschnat, o.; bouillon, m. kale'buran, breedte, vr. kalebéhan, meerderheid , overdaad, vr. kalemdsan, zwakte, zwakheid, vr. kalemdsan hdti, aandoenlijkheid. kalemboengan, krop, m. kalemboetan, zachtheid, teeder- heid, vr. kaléwang (kléwang), inl. sabel, vr. kalèng, blik, o. kalepdsan, ontslag, o. kali, keer, trek (maal, reis), m.; gracht, rivier, vr.;dikwerf, bijw. — besaar, stroom (breede rivier). — ketjil, beek, kreek, vr. kalidé, ezel, m. — betina, ezelin, vr. kalihdtan, merkbaar, merkelijk, aanschouwelijk, schijnbaar, zichtbaar, b. n.; voorschijn, in: (te — komen), m.; verschijning, vr.; uitzicht, o. ■— di Idngit, luchtverschijnsel, o. — hantoe, spookverschijning. kalimpdhan, overvloed, m. kalingking, pink (vinger), m. kalintang, rinkelbel, v.; schelletje. kalintjat, terugstuiten, o. w. kallaq, takel, o. kalltja, knikker, m. kalmdrin, gisteren, bijw. — doeloe, eergisteren, bijw. kaloe, aangaan, betreffen, aanbelangen, o. w.; als, ingeval, bijaldien, of, voeg w.; wanneer, bij w. — kaloe, misschien, wellicht, bijw.; of (bij twijfel), voegw. kaloepa-an, achteloosheid, vr.; vergeetachtig, b. 11. kaloepaq mata, ooglid, o. kaloepas, pellen, villen, b. w. kaloeroetan, vijt, fijt, vr. kaloewar, uitgaan, uitkomen (verschijnen), uitloopen,uitstroomen, o. w.; uitwaarts, bijw. — dj er, wateren, o. w. — asap, rooken, o.w. — dar ah, bloeden, o. w. — hdwap, stoomen, o. w. — ndnah, etteren, o. w. — tdha bessi, roesten, o. w. kaloeuiaran, uitkomst (het uitkomen), vr.; uitgang, m. kaloewarga, bloedverwant, m. kaloeivarkan, loozen, b. w. — dengan tioep, uitblazen (ledigblazen), b. w. kaloh, zucht, zuchten, stenen. kdlong, haam, o.; halsband, m.; vledermuis (grootste soort), vr. kamaldman, door den nacht overvallen worden. kamaldsan, loomheid, traagheid. kamaloewan, schaamdeel (in het algemeen), o. kamdna, waarheen, bijw. kamar, kamer, vr.; vertrek, o. — beladjar, studeervertrek, o. — bitjdra, raadkamer, vr. -— bldkang, achterkamer, vr. — boedjang, bediendenkamer, vr. — di sablah, zijvertrek, o. — karèta, wagenkamer, vr. — mandi, badkamer, vr. — moeka, voorkamer, vr. kamar&taq, geklater, o. kamdri, herwaarts, bijw. kamdrin, gisteren, bijw. — doeloe, eergisteren, bijw. kamati-an, versterf, o.; dood, m. kamdti-matian, doodelijk, b. n. kambang, uitspreiden, b. w. karnbar, tweeling, m. en vr. kambing betina, geit, vr. — djatitan, bok, ram, m. — ivolanda, schaap, o. kamboe, instorten, wederinstorten (van een zieke). kamboekan, vingerglas, o. kamédja, hemd, o. — loeivar, halfhemd, overhemd, o. kamenangan, zege, zegepraal, overwinning, vr. kdmi, wij, ons. kaminjan, benzoïn, vr. kamiri (boeica —), noot van den kamiriboom, vr. kamiskinan, armoede, behoeftigheid, vr.; nood (nooddruft),m. kamkdma, saffraan, m. kdmoe, gij, pers. vnw. mv. kamoedd-an, jeugd, vr. kamoeddhan, gemakkelijkheid, vr. kamoedi, roer, stuur, o. kamoedian, na, voorts, bijw. kamoelid-an, praal, pracht, vr. kamoerahan, milddadigheid, goedertierenheid, liefdadigheid. kamoerap, voorover liggen. karnpaq, aakse, akse, bijl, vr. kampemèn, kampement, o. kampong, dorp, o.; buurt, vr.(in 't algemeen eene bewoonde wijk, van daar kampong Tjina, Chin. buurt, kampong Meldjoe, Mal. buurt, enz.). kampret, vledermuis, vr. kan, kan, (maat), vr. kanama-an, vermaard, b. n. kanan, rechts, bijw. kandri (boewah —), inl. amandelsoort. kandang, stal (voor buffels, of koeien), veestal, m.; hok (voor vee),o. — djam, kippenhok, o. — bindtang, beestenstal, m. — kambing ivolanda, schaapskooi. — karbo, buiïelkraal, vr. — sapi, koestal, m.; koekraal, vr. kandaq, bijzit (boeleerster), bijslaapster, overspeelster, vr. kandard-i, berijden, b. w. kandas, aan den grond zitten. kanddti, het zij zoo, laat het zoo zijn. kandji, stijfsel, o. — beldnv, blauwsel, o. kandoeng, (een kind) in een doek op den rug dragen. kandong, buidel, m.; beurs, tasch, v. kandongkan, zakken, b. w. kdngan, verlangen, b. w.; snakken, o. w.; verlangst, vr.; verlangen, o. kangkong, pad, padde, vr, kanjatdan, openbaring, duidelijkheid, klaarblijkelijkheid, bewijsbaarheid, vr. kantjil, kleine hertensoort. kantjing, grendel, wervel (aan eene deur), knoop (aan een kleedingstuk), m. — pintoe, klink, deurklink, vr. kantjingkan, grendelen, b. w. kantong, tasch, beurs, vr.; buidel,m. — wang, geldzak, m. kantor, kantoor, o. — kdpal dsap, (kdpal dpi), stoombootkantoor, o. — kdicat, telegraafkantoor, o. — lélang, vendukantoor, o. — polisi, politiebureau, o. — pos, postkantoor, o. kap, kap, vr. (van een rijtuig). kap&da, aan, voorz. kapok, aakse, akse, bijl, vr. kdpal, bodem, m.; schip, zeeschip, vaartuig, o. — dsap, stoomboot, vr. — djdga, wachtschip, o. — drang ddgang, koopvaardijschip, o. — tiga tiang, driemaster, m. kapdla, chef, bevelhebber, kop, voorzitter, president, knop (van eene speld), m.; hoof d, opperhoofd. — draq, voorloop, vr. (van arak). — bek, wijkmeester, m. -— bdtoe, hardhoofd, o.; koppig, halstarrig, b. n. — besaar dqal ketjil, een groote lant aarn maar weinig licht (spr.). — brandal, belhamel, m. (hoofd van muitelingen). — goedang, magazijnmeester, pakhuismeester, m. — kampong, dorpshoofd, o. •— kras, stijfkop, m.; weerbarstigheid, vr.; stijfhoofd, o.; koppig, onverzettelijk (eigenzinnig),halstarrig, hardnekkig, b. n. -— kritiq, krullebol, kroeskop, m. — le'lang, vendumeester, m. — peniti, speldenkop, m. — pos, postmeester, m. — prang, legerhoofd, o. — soesoe, room, m. kapdlan, likdoorn, m. kdpan, wanneer, bijw. kapandsan, hitte, vr. kapandjdngan, lengte, vr. kapang, paalworm, m. kapapdan, nood, nooddruft, behoeftigheid, armoede, vr. kapaqsddn, dwang, m.; geweld, o. kdpas, katoen, watten, vr. mv. kapatoetan, betamelijkheid, welvoegelijkheid, voegzaamheid, voegelijkheid, rechtmatigheid. kapèngin, reikhalzen, snakken, o. w.; verlangen, o.; verslaafd, b. n. kapïloewan, teergevoeligheid, meewarigheid, vr. kapinding, weegluis, wandluis, vr. kapinggtran, aangrenzing, vr. kdpir, heiden, m. kapitan, kapitein, m. kaptting, krab, vr. — Idtvoet, zeekrab, vr. kdpoedjïan, loffelijk, b. n. kdpoe-kdpoe, kroos, kroost, eendenkroos, waterkroos, o. kapoeluga, kardemom, vr. kapoenjdan, eigendom, o. kapoer, kalk, vr. — baros, kamfer, vr. — Mloes, pleister (gips), vr. — Mtam, zwartkrijt, o. — inggris (wolanda), krijt. — mèrah, roodkrijt, o. — toelis gambar, teekenkrijt, o. kapoeran, kalkdoosje (behoorende in de beteldoos), o. kapoerin (kapoeri), kalken, b. w. kapoetjatan, bleekheid, vr. kapoetoesan, eisch, vr. (bij het einde eener rechtzaak). — hoekoem, rechtspraak, sententie, vr.; vonnis, o. kapondkan, neef of nicht (broers of zusterskind), m. en vr. kapoq, boomwol, vr. kaporal, korporaal, m. karadjd-an, rijk, koningrijk, o. karadjinan, nijverheid, naarstigheid, vr. kdram, schipbreuk, vr.; vergaan (op zee), verongelukken, o. w. karaman, schipbreuk, vr. kardmat, heilig graf, o. kardmkan, verwoesten, verdelgen, b. w. kardna, omdat, want, daar, vw.; oorzaak, vr. — dpa, waardoor, bijw. — kówé, uwenthalve, bijw., om uwentwil. karanda, doodkist, vr. kdrang, opstellen, samenstellen, b. w.; klip, vr. — bdtoe, rots, vr. — boenga, koraal, vr. — karangan, zeegewas, o. — soerat, stellen (opstellen), b. w. karangan, samenstel, o.; krans, m. — soerat, opstel, o. karapdtan, vereeniging, samenvoeging, vr. karat, uitvreten (roesten), b. w. karbo, buffel, m. kardja, bewerken, doen, betrachten, timmeren, uitwerken, verrichten, maken, werk en, aandoen (veroorzaken), b. w.; arbeid, m. — bèngkoq, buigen, b. w. — hdbis, afmaken, afwerken, voleinden, voltooien, volbrengen, b. w. — kompeni, heerendienst, m. — kotor, bemorsen, bezoedelen, besmeren, b. w.; morsen, o. w. — Idgi sakali, herhalen, b. w. — lakas, bespoedigen, b. w. — mdloe, smaden, b. w. — melawan, tegenwerken, b. w. — roesaq, kreuken, vernielen, verwoesten, beschadigen, knoeien, teisteren, b. w. — — drang poenja ndma, onteeren, b. w. (iemands naam). — sampé tjapé, tobben, o. w. — soesah, dwarsboomen, b. w. hdti, ontroeren, b. w. — tdkoet, afschrikken, b. w. — tdnah, akkeren, b. w. — tjapé, vermoeien, afmatten, • b. w.; aftobbing, vr. — tjepat, voortmaken, o. w. — tjoema-tjoema, knoeien, o. w. kardoes, kardoes, vr. karètta, rijtuig, o.; wagen, m. ■— dpi, spoorwagen, m. — óbat bedil, caisson, vr. — plangki, palankijn, m. — pos, postwagen, m. — prdhoe, wagen (vis-a-vis), m. — séwa, huurrijtuig, o. kart, kerri, vr. karinddhan, laagte, vr. karoegi-an, nadeelig, benadeeld, b.n.; schade (beschadiging), vr. karoeman, toeloop, m. karoenia, gunst, vr. karoepang, branderig, vurig. karoesdkan, bederf, o.; ondergang, m.; beschadigd, b. n. karoewan, zeker, verzekerd, gewis, stellig, b. n. en bijw. kdroh, drab, vr. karombdkan, bouwval, puinhoop, m.; afbraak, ruïne, vr. karong, zak, m. -— bidji-bidji-an, zaadzak, vr. — bras, rijstzak, m. — gdram, zoutzak, m. — koppi, koffiezak, m. karossi, zetel, stoel, m. — gójang, wipstoel. — mdlas, gemakkelijke stoel, m. — pidno, tabouret, vr. karot, rimpel, kronkel, m.; frons,v. karotkan, kronkelen, kreukelen, kreuken, b. w. karpoes, muts, vr. karsik, grint, o. kartaq, knarsen, o.w.; geknars, o. — gigi, tandengeknars, o. kartas, papier, o. — boengkoesan, pakpapier, o. — djtlit, karton, o. — telor, vloeipapier, o. — kdsar, pakpapier, o. — sa-lembar, een vel papier. -— soerat pos, postpapier, o. — toelis, schrijfpapier, o. karto, kaart, vr. — doenta, wereldkaart, vr. — majin, speelkaart, vr. — Idwoet, zeekaart, vr. karton, karton, o. kas, kas, geldkas, vr. (verb.). ka-sablah, zijdelings, bijw ka-sdblas, elfde, b. n. kasaktt-an, plaag (kwelling), vr. kasaksian, getuigenis, vr. kasdna, derwaarts (veraf), bijw. kdsap, ruig, ruw, b. n., in tegenoverstelling van gladgeschaafd. k&sar, ruw, plomb, lomp (grof), b. n.; grofheid, vr. lca-sa-poeloeh, tiende, b. n. ka-sa-rdtoes, honderdste, b. n. kasdsar, verdoold, verdwaald, b.n. kdsaw, spar, dakspar, vr. kdséh, minnen, beminnen, liefhebben, b. w.; genegenheid, vr. kaséhan, medelijden, o. kasenangan, vergenoegdheid, tevredenheid, vr. kasesdkan, drang, m.; nauwheid, vr. — örang, drang (ophooping van menschen), m. kasidan, nietigheid, vr. ka-slni, herwaarts, bijw. ka-sitoe, derwaarts (dichtbij), bijw. kasoekd-an, lust, m.; weelde, vroolijkheid, vr.; genoegen, genot, o. kdsoer, matras, vr. kasoesdhan, last (moeielijkheid), m.; zwarigheid, vr.; ongemak, o. kdsoet, muil, pantoffel, vr. kasoetji-an, onschuld, heiligheid, reinheid, vr. kassier, kassier, m. kassih, begeven, begiftigen, geven, medegeven, schenken, toereiken, verschaffen, verstrekken, weggeven, b. w.; afstaan (aan een ander), o. w. — ddjar, bestraffen, berispen, kastijden, vermanen, tuchtigen. — ampon, kwijtschelden, vergeven, verschoonen, begenadigen, b. w., vergiffenis schenken, niet toerekenen, — bahagt-an, mededeelen, o. w. — bang oen, wekken, opwekken, porren, oproepen, b. w. — bdrang jang ènnaq, laven, verkwikken, b. w. — bébas, vrijgeven, toestaan, b.w. — bediri, oprichten, b. w. Idgi, wederoprichten, b. w. — belandja, uitgeven, b.w. (geld). — brènti, staken, b. w. — di tdngan, ter hand stellen. — djdlan-djdlan, afstappen, o. w. (een paard). — djatoh, strooien, b. w. (laten vallen). — doeloe, voorgeven, b. w. (eerst geven). — gddji, bezoldigen, b. w. — lidti, bemoedigen, b. w. — hormat, achten, eeren, hoogachten, vereeren, b. w., beleefdheid bewijzen. — ingat, waarschuwen, voorhouden (indachtig maken), b. w. — kdbar, berichten, verbreiden, b. w., bericht geven. — kdivin, uithuwen, b. w., ten huwelijk geven. — koewdsa, machtigen, rechtigen, b. w. — kombdli, teruggeven, wedergeven, uitkeeren, wederafstaan, b. w.; teruggave vr. — Idri, laten ontsnappen, laten loopen. — lepas, afdanken, afzetten (iem. uit zijn ambt ontslaan); loslaten, losmaken, slaken, b. w. — Ithat, tentoonstellen, vertoonen, b. w.; te voorschijn brengen. — mdkan, spijzen, voeden, voederen (beesten); afvoeren, ingeven (doen innemen), b. w. — makdnan, voordienen, b. w. — mdkan mtnoem, tracteeren, b.w. — mardika, vrijmaken, b. w. — mdsoq, indienen, ingeven (overreiken), inlaten, inleveren, leveren, b. w.; binnen laten. serdni, doopen, b. w. — mengarti, beduiden, uitduiden, aanduiden (te verstaan geven), oplossen (verklaren), b.w.; doen verstaan, doen begrijpen, te verstaan geven, verstaanbaar maken. — menoempang, herbergen, logeeren, bw., huisvesting verleenen. tsoldddoe, inkwartieren, b.w. — mtnoem, drenken, ingeven. sedikit, laven (een weinig drinken geven), b. w. — ndjiq, verheffen, opgeven, b.w. — ndma, noemen, heeten, b. w. — oentoeng, bevoordeelen, voorgeven (in het spel), b. w. — paké, hullen, b. w. — parintah, bevelen, commandeeren, verorderen (belasten, voorschrijven), regeeren, b. w. —permissi, bewilligen, inwilligen, toelaten, veroorloven, toestaan, vergunnen, verleenen, b. w. — pindjam, leenen, uitleenen, verschieten, voorschieten(geld),bw. — ransom, rantsoeneeren, b. w. — rindam, weeken, b. w. — roepa, vormen, fatsoeneeren, b. w. eenen vorm geven. — sdlah, wijten, b. w. — saldmat, gelukwenschen, b. w.; compliment maken. ddtang, verwelkomen, b.w. — — tinggcil, vaarwel zeggen. — sdring, zijgen, doorgieten, o.w.; filtreeren, b. w. — sepör, sporen (de sporen geven). — séwa, verhuren, b. w. — siksa, straffen, afstraffen, b. w. — simpan, aanbetrouwen, b. w. — soerat polmak, volmachtigen. — tdbé, groeten, begroeten, b. w.; compliment maken. — tahoe, aanduiden (te kennen geven), aankondigen, aanzeggen, afkondigen, verkondigen, verwittigen , boodschappen, mededeelen, uitdrukken (te kennen geven), b. w.; kennis geven, laten weten, bekend maken. — tidor dnaq, sussen, b. w. — tinggal, laten, verlaten, overlaten, b. w.; wegblijven, o. w.; laten liggen (niet aanraken). — tjioem, kussen, b.w. — toenggoe, uitstellen, b. w. — toeron, strijken (laten zakken), afhangen, afhelpen, afkrijgen, aflaten, afstrijken, nederhalen, b. w., laten dalen. — toeron moewdtan, afladen, b.w. kassian, ontfermen, w.w.; erbarming, ontferming, gaaf, gift, vr.; medelijden, o.; barmhartig, b. n.; het is jammer. kastoeri, muskus, vr. kdta, betuiging, vr.; woord, o.; uiten, zeggen, b. w.; spreken. — koetoeq, vloekwoord, o. katakoetan, bangheid, bevreesdheid, vr. — mdti, de angsten des doods. katambdhan, vermeerdering, uitbreiding, toeneming, vr.; toevoegsel, o.; aanwas, m. katandman, begrafenis, vr. katanggoengan, aansprakelijk, b.n. katéboesan, losbaar, b. n. kdté, dwerg, m.; kriel, klein, ineengedrongen, b. n. katentoewan, term, m.; zekerheid, bepaling, vaststelling, vr. kditi, pond, o. (11 '4 Amst. gewicht). kdtib, secretaris, m. katiaq, oksel, m. katiga, derde, b. n. — poeloeh, dertigste, b. n. katimoen, komkommer, vr. katinggdlan, rest, vr.; overschot,o. katinggi-an, hoogte vr. kdtja, spiegel, m., ruit (glas —), vr.; glas, o.; glazen, b. n. — djandèla, vensterruit, vr.; vensterglas, o. — mdta, bril (fok), na. — tjèrmin, spiegelglas, o. kdtjal, pruik (vaninl. danseressen). katjang, boon, peulvrucht, vr. — górèng, gepofte boonen (geliefkoosde snoeperij van Inl.). kdtjaq, bogen, pochen, b. w.; eigenwijs, grootsch, b. n. ka-toedjoeh, zevende, b. n. — bias, zeventiende, b. n. katjoewa, kakkerlak, m. katjoewdli, behalve,bijw. envoorz., met uitzondering van. katjoewalikan, uitsluiten, uitzonderen, b. w. katoembar, koriander, m. katoenggèng, tor, vr. (in 't alg.). katoepong, stormhoed, m. katoeroenan, afkomst, afdaling, v. katrdngan, helderheid, inlichting, opheldering, vr. kaus, kous, vr. — ketjil, sok, vr. kdwah, krater, m. kdwal, wacht, vr. (de wachthebbende personen). kdtvan, zwerm, troep, m.; kudde, bende, drift, schaar, vr. kdwat, snaar (metalen draad), lijn (b. v. telegraaflijn), vr. — akan menoeroenkan kilat, bliksemafleider, m. — bessi, ijzerdraad, o. — mas, gouddraad, o. — péraq, zilverdraad, o. — tambaga, koperdraad, o. kdwéloe, haas, m. Bidinos, Mal.-Holl. Woorden!/., 7e dr. kawin, trouwen, o. w.; huwen, b. w.; huwelijk, o.; echt, m. -— ja»g kadoewa, tweede huwelijk, o. — Idgi sakdli, hertrouwen, o. w. kdwoel, zwam, o. (afkomstig v. d. arênboom, om vuur aan te maken). kdwoeng, het blad van den sagueerboom dat opgerold met tabak gevuld en dan als sigaar gebruikt wordt. ké, (verb.) Chinees, m. kebentoes, aanbonzen (bij ongeluk), o. w. kebon, tuin, hof, m., plantaadje,vr. — koppi, koffietuin, m. — sdjor, moestuin, groentetuin,m. kedal, melaatschheid, vr. kedjam, wreed (van inborst), wreedaardig, b. n. kedjap, blik, m. — mdta, oogwenk, m.; oogenblik, omzien, o. kedji, laaghartig, eerloos, gemeen (laag, onedel), b. n. kédjoe, kaas, vr. kedjoet, verschrikken, o. w. kekal, bestendig, voortdurend,. eeuwig, b. n. kikker, kijker, verrekijker, m. keldboe, grauw, aschgrauw, b. n. kelamboe, gordijn, o. kelat, straat, zeeëngte, vr. keieboe, omslaan, o. w. (in het water). kelim, zoom, m. kelintji, konijn, o. kelip, knip, met de oogen. kelongkong, uitgeholde klapper- noot, vr. kembdng, bloem, vr. — djer, waterbloem, vr. mdwar, roos, vr. (de bloem). — dpi, vonk, vr. — apioen, papaver, m. 24 — bakong, lelie, vr. — di kdrang, bloemkrans, bloemruiker, m. — kdrang, spons, vr. — mdwar, roos, vr. (de bloem). — meldti, jasmijn, vr. — pdla, foeli, muskaat bloem, vr. kemboeng, opgezwollen, b. n. kena, aanroeren, betreffen, treffen, ondergaan, raken, b. w.; raak. dngoes, aanbakken, aanbranden, schroeien, o. w. — dsap, rookerig, b. n. banjir, onderloopen, o. w. — denda, boeten, o. w ; eene boete verbeuren. di pdsang, doodgeschoten, dw. — kdram, verongelukken, vergaan, o. w.; schipbreuk lijden. ■— kdgèt, schrikken, o. \v. — koetoeq, verdoemd, b. n. loeka, bezeeren, zich kwetsen, gewond worden. — oepeti, cijnsbaar, b. n. — mati, sterfelijk, b. n. — sakit, bezuren, b. w. — sjak, verpacht, b. n. kenaap, tafeltje, o. kenal, kennen, erkennen, onderscheiden, b. w., bekend zijn. kendlan, kennis, bekende, m. env. kenang, gedenken, herinneren, bw. kendpa, waarom, bijw. kendiri, zelf, zelve, b. p. voornw. kendor, los, slap, b. n. kendor-in, verslappen, b. w. (iets dat gespannen is). kendorkan, verslappen, b. w. kening, wenkbrauw, vr. kental, dik, lijmig, gebonden, b.n. kentang wolanda, aardappel, m. kepal, klomp, vr. kepèl-kepèl, kreuken, b. w. kepèq, lam, b. n. (aan de voeten). kepoeng, belegeren, omringen. kepos, plukken, afplukken, b. w. kèppès, vin, vr. kepping, schijf, vr. kèrri, kerrie, vr. kesal, zich vervelen, w. w.; verveling, vr. kèssèt, villen, afvillen, b. w. ketan, vlas, o. ketapang, amandel, vr. ketemoe, ontmoeten, b. w., tegenkomen. — Idgi, wederontmoeten, b. w. ketimoen, agurkje, o. ketjap, söja, vr. kétji, brik, vr.; brikschip, o. ketjil, klein, bekrompen, gering, luttel, nietig, smal, b. n. — hdti, kleinmoedig, mismoedig, moedeloos,b.n.;zwakheid, weekhartigheid, blooheid, vr. ketjilkan, kleinen, b. w. kétjoe, plunderaar, roover, m. ketoekan, aanklopping, vr. ketoembe', schilfer (op het hoofd). ketoepat, rijst (in korfjes gekookt), vr. ketoq, aanporren, b. w.; tikken, kloppen, aankloppen, o. w. kettèl, droppel, m. kittel, ketel, m. —■ dj er thèh, theeketel, m. kidnat, verraad, o. kibar, wapperen, o. w. kibas (kibis), kwispelstaarten, o.w. kidang, reebok, m. kidoel, zuid, zuiden, o. kikil, knabbelen, o. w. kikir, vijlen, afvijlen, b. w.; vijl, vr.; begeerig, inhalig, baatzuchtig, gierig, vrekkig, karig, b. n. — Idgi sakdli, opvijlen, b. w. kikiran, gierigheid, karigheid, vr. kikis, vin, vr.; afschrapen, schrapen, b. w. kiktsan, schraapsel, afschrapsel. kikoek, gedwongen houding (bijv. door beschroomdheid). kilat, bliksem, m.; weerlicht, o.; glinstering, vr. kt tik, kittelen, b. w.; peuteren, o. w. (met eene veer). kimpès, slinken, o. w. kinnjang, zat, verzadigd, b. n. kintja, suiker tot een siroop koken. kintjang, strak (gespannen),stroef. Mntjing, wateren, pissen, b. w. kïpal, klomp, brok, m.; stuk, o.; (bijv. een klomp goud). kipas, bewaaien, b.w.; waaier, m. kipi, lam (aan de handen), b. n. kiping, rad (van een buffelkar), o. kipsan, koffiepot, m. ktra, onderstellen, bevroeden, inbeelden, gissen, vermeenen, meenen, vermoeden, toeschijnen, wanen, o. w.; zich verbeelden, w. w.; waan, m. — ktra, ramen (gissen), b. w. — kirdkan, beoordeelen, b. w. kirap, afschudden, b. w. kir&san, verdraaien (woorden),bw. ktri, linker, b. n. — kdnan, links en rechts, bijw. kiriman, geschenk, o. kirim, afzenden, toezenden, bezorgen, overzenden, sturen, wegzenden, zenden, beschikken, b.w. — kombdli, terugzenden, b. w. kiriman, bezending (goederen), v. kisar, draaien (van raderwerk). kisaran, molen, m. kisi-kisi, tralie, vr.; traliewerk, o. bessi, rooster, m. kismis, krent, vr. — besaar, rozijn, vr. kisoet, rimpelen, krimpen(als hout), o. w.; gerimpeld, rimpelig, b. n. kita, ik, mij, p. v.; mijn, bez. v. -— drang, ons, wij, pers. voornw. poenja, ons, bez. voornw. kttdb, boek, o. — hoekoetn, wetboek, o. — lóghat, woordenboek, o. — drang serdni, bijbel, 111. kitiq, kittelen, b. w. kitiran, molentje (hand —), o. kitji, zeker damspel en de pitten. klag, klacht, vr. klat, bras (zeevaart), vr. kleboet (kaleboet), schoenleest, vr. klestér, klisteer, vr. kléwang, sabel, vr.; hartsvanger,m. klintji, konijn, o. klinting, tempel (Chin.), m. kloewar (ka-loewar), naar buiten; ontstaan, uitspruiten, o. w. kloewar nanah, zweren, etteren. klonton, kramer, marskramer, m. knaap, knaap (kleine tafel), m. kóbaq, (zie: koebang). kódi, riem (papier), m. kbdoq, kikvorsch, m. koebang, buffelwed, vr. koebis, kool, vr. (moesgewas). koeboer, begraafplaats, vr.; kerkhof, graf, o. koeda, paard, o. — betina, merrie, vr. — dauq, schimmel, m. — djantan, hengst, m. — gladaq, pakpaard, o.; knol. — hadéjan, telganger, m. — hdloes, heerenpaard, o. — kabiri, ruin, m. — kdjoe, hobbelpaard, o. — kanddran, rijpaard, o. — karèta, wagenpaard, o. — ketjil, hit, m.; hitje, o. — &oeda,bok(schraag),m.;schraag, stellaadje (van schragen), vr. — laki-ldki, hengst, m. — Idwoet, zeepaard, o. — moeda, veulen, o. — pendrèq, trekpaard, o. — pitaq, bles, vr. (paard). — pos, postpaard, o. — toenggang, rijpaard, o. koedal, melaatschheid, vr. koederat, almacht, vr. 24* koedis, schurft, vr. koedjoet, verwurgen, verworgen, wurgen, b. w. koedoes, heilig, b. n. koedong, stomp, vr. (van een lichaamsdeel). koedongkan, verminken, b. w. koekeroeboe, kirren, o. w. koekeroejoe, hanegekraai, o.; kraaien van hanen op gezette tijden des nachts. koekoe, hoef, klauw, nagel, m. koekoeq ajani, hanegekraai, o. koekoer (tekoekoer), tortelduif, vr. koekoera, landschildpad, vr. koekoeran, rasp, vr. koekoes, uitkoken, te trekken zetten, laten trekken (bijv. kruiden), distilleeren, b. w. koekoesan, treksel, zetsel, o. koekokblok, uil, katuil, nachtuil, m. koelam, vijver, m. koelat, schimmel, m. koeli, sjouwerman, drager, kruier, lastdrager, aandrager, arbeider, sjouwer, handlanger, m. koeliling, alom, rondom, omheen, overal, bijw.; omtrek, m.; om. koelir, troffel, m. koelit, bast, dop, m.; schil, huid, korst, schaal, schel, vr.; vlies, vel, leder, leer, o. — babi, zwoord, o. — di atas sapdtoe, overleer, o. — ikan möwa, aalsvel, o. — kdjoe, boombast, m.; schors, v. — kambing, schapenleder. — kidang, zeemleder, o. — koepang, mosselschelp, vr. — tnalang, aalshuid, aalsvel. — mdta, ooglid, o. — matjan, tijgerhuid, vr. roempoet, zode, graszode, vr. — roti, broodkorst, vr. — sa pi, koehuid, vr. — telor, eierdop, m. — tiram, oesterschelp, vr. — thamboer, trommelvel, o. koeloep, voorhuid, vr. koelom, uitzuigen, b. w. koeion, west, b. n. koembang, tor (zwarte —, die gaten in de balken boort), hommel, hommelbij, vr. koemis, knevel, knevelbaard, m. koemoer, gorgelen, o.w., den mond spoelen. koempi, overgrootouders, m. m. koempoel, vergaderen, gaderen, lezen, inzamelen, verzamelen, bijeenschrapen, opzamelen, zamelen, werven, samenvoegen (vergaderen), b. w.; samenrukken, vereenigen, o. w. koempoelkan, bijeenbrengen, bijeenhalen, verzamelen, samenbrengen, samenvoegen, vergaderen, b. w. — bersama-sama, bijeenzamelen, b. w. — dengan mernanggil, bijeenlokken, b. w. memikat, bijeenlokken, b.w. mendriq, bijeentrekken. koenang, vuurvlieg, vr. koendé, haarwrong, haarvlecht, vr., opgestoken haar in een wrong. koendjoer, lans, speer, vr. koening, geel, blond, b. n. koeningan, geel koper, o. koenjit, kurkema, vr. koentji, sleutel, m.; slot, o.; afsluiten, b. w. — kitab, krap, vr. (slot aan een boek). —- skroep, schroefsleutel, m. koentjoep, bloemknop, m. koentoel, reiger, in. koentoem, bloemknop, m. koentoeng, staart van een chinees. koentoet, veest, m. koepang, mossel, vr. koepas, afschillen, schillen, afstroopen, stroopen, afvillen, pellen, afhalen, afpellen, bolsteren, doppen, b. w. koeping, handvat, vr. (van eenen pot); oor, o. koejwe-koepoe, kapel, vlinder, m. koepoe-mdlam, uiltje, o. (nachtvlinder). koera, milt. koera-koera, schildpad, vr. kaki, wreef v. d. voet. koerang, behoeven, deren (schelen), missen, ontberen, b. w.; haperen (te min zijn), o. w.; ontoereikend, verstoken (ontbloot), b. n.; gebrek, mangel, o.; min, bijw.; minder, b.n.enbijw. — ddjar, lomp (ongemanierd), onbeleefd, onfatsoenlijk, hondsch (onbeschoft) plomp, (onbeleefd), b. n. — bdjiq, kwalijk, b. n. — hati, flauwhartig, b. n. — hormat, oneerbiedig, b. n. — ingat, onachtzaam, vergeetachtig , zorgeloos, onvoorzichtig, onbezonnen, lichtvaardig, los (onbedachtzaam), b. n. — kintjang, los (niet stijf genoeg aangehaald), b. n. — koew&sa, machteloos, b. n.; onmacht, vr. (gebrek aan macht). -— pembajdran, wanbetaling, vr. -— pertjaja, ongeloovig, b. n. ■— qoeivat, onmacht (gebrek aan kracht), vr. — sjoekoer, ondank, m. — tddjam, stomp, bot, b. n. — tjepat, onhandig, b. n. — trang, onduidelijk, b. n. — tsabar, ongeduld, o.; ongeduldig, b. n. koerangkan, minderen, verminderen , lenigen (verzachten), inkorten (verminderen), b. w. koerap, dauwworm, ringworm, m. koeroe, melaatsche schurft. koeroeng, kajuit, vr. — bdtang, lijkbaar, vr. koeroengan, kooi, vr. — boeroeng, vogelkooi, vr. — ikan, kaar, vischkaar, vr. koeroes, mager, schraal, uitgeteerd (vermagerd), b. n. — roepdnja, er uitgeteerd uitzien. koeroeskan, vermageren, b. w. koeroq, wroeten, o. w. koesir, koetsier, m. koesoet, ingewikkeld, verward, b. n.; overhoop, bijw.; war, vr., overstuur, in de war. — koesoet, wanordelijk, b. n. koesta, melaatschheid, vr. koetang, korset, keurslijf, o. koetika, tijdstip, o. — itoe, djoega, tevens, op dat tijdstip. koetil, wrat, vr. koetiq, kakelen, o. w. koetjaq, uitwrijven, b. w. koetjing, kat, poes, vr. -—■ djantan, kater, m. — hoetan, boschkat, vr. koetoe, luis, hoofdluis, vr. — andjing, vloo, vr. — boesoeq, weegluis, wandluis. koetoem, knop (van bloesems), m. koetoeq, verdoemen, vervloeken, vloeken, b.w.; vervloeking, verdoemenis, vr. koetong (koetoeng), verminkt, b.n. koewah, saus, vr. — bdwang, uiensaus, vr. — mantéga, botersaus, vr. koewala, mond eener rivier, m. koewali, pan, braadpan, vr. koewas, kwast, schouderkwast, m. — pedang, sabelkwast, m. koewdsa, invloed, m.; macht, mogendheid, vr.; vermogen, de macht hebben. koewat, kracht, sterkte, klem, vr.; nadruk, m. ; stevig, sterk, krachtig, b. n. koewdtir, besluiteloos, b. n. koewatnja pér, veerkracht, vr. koewé, gebak, o.; koek, m. — goela, suikergebak, o. -— soes, soes, vr. — sompron, oblie, vr. — telor, struif, vr. kója (kojaq), scheuren, van lijnwaad en dergelijken. kója, pleister (voor wonden), zalf, vr.; smeersel, o. kójan, inhoudsmaat = 27 pikol te Batavia, vr., verschilt naar de plaatsen. kókar, kokarde, vr. kbkki, kok, m.; keukenmeid, vr. kbkot, kram, vr. kól, kool (groente), vr. kollbt, stokoud, b. n. komb&li, weder, terug, bijw. kombong, grof, b. n. (van korrel). komédi, schouwburg, m.; komedie, vr.; tooneel, o. kommandan, kommandant, m.; opperhoofd, o. kommandoer. havenmeester, m. kommissi, commissie, vr. kompdni, compagnie, vr. — Wolanda, O. I. Compagnie. kondjor, lans, vr. konkol (sekonkol), konkelen. konsèr, concert, o. kontan, (verb.) contant, b. n. konterlur, controleur, m. kontjop, knop (van bloesems), m. kopper, koffer, m. koppi, koffie, vr. koran, koran, m. köras, katern, vr. korban, slachtoffer, o. koréj, vlam (in hout), vr. kórèng, schurft, huidziekte, vr. -— kapala, hoofdzeer, o. korèq, peuteren, o. w. korès, kerven, b. w. korèt, wieden, b. w. korma, dadel, vr. kórong bdtang, lijkbaar, vr. korongkoengan, slokdarm, strot, gorgel, m.; keel, vr. korset, korset, o. korsi, stoel, m. (zie: karossi). kös, kous, vr. — ketjil, sok, vr. kosong, flauw (onbeduidend), onbewoond, vacant, verlaten, hol (ledig, niet gevuld), lens, ijdel (ledig), b. n. kossenil, cochenille, vr. kbta, kasteel, slot, o.; stad, vr. kótaq, schuiflade, lade, vr. — soerat, schrijflade, vr. kotelet, cotelette, vr. kótjaq, grootsch, laatdunkend, eigenwijs, waanwijs, verwaand, b. n.; pochen, pralen (snoeven), o. w. kotor, onzuiver, slordig, smerig, vuil, morsig, onzindelijk, b.n.; drab, klad (smet, vuiligheid), v. kótrèk, kurkentrekker, m. kottong, verminken, b. w.; verminkt, b. n. kóivas (koeicas), kwast (verf —), m. — pedang, sabelkwast, m. — ter, teerkwast, m. kówé, gij, u, pers. voornw. krdboe, oorkrab, vr. krdman, struikroover, muiteling, bandiet, m. krandjang, kanaster, m.; korf, mand, vr. (langwerpige). — koentji, sluitniand, vr. krang, schelp, kinkhoorn, zeeschelp, vr. krangga, roode mier, vr. krap, dicht bij elkander, kraq, aanbaksel, aanbrandsel, o. kras, onstuimig, fel, sterk, nadruk- kelijk, geestrijk (van vochten), hard, kras, streng, stijf, straf, hevig, krachtig, gestreng, versterkend, verstokt, b. n. — kapdla, stijfhoofdig, koppig,bn. — moeloet, hardbekkig, b. n. krat oerat, aderlaten, b. w. krdtaw, moerbezie, vr. kraton, paleis, o., vorstelijke verblijfplaats. k réd ja, werken, zie kar dj a. kring, vermagerd, uitgeteerd, bar (kaal van den grond), dor, droog, verdord, gedroogd, b. n. — sakdli, kurkdroog, b. n. krhigat, zweet, o.; zweeten, b.w. kriq, schrapen, uitschrappen, uitkrabben, b. w. kris, ponjaard, dolk, m.; kris, vr. kristal, kristal, o. kritiq, gekroesd, gekruld, kroes, b. n. kroeh, troebel, b. n. kroekot, krimpen, o. w.; samentrekken, b. w. kroepoeq, gebakken buffelhuid. kroewis (kroijs), kruisen, o. w. krot (karot), kronkel, m. krbtjoq, rammelen, o. w. (zooals oude wielen). kwali, zie koewdli. kwê, gebak, o., zie koewé. kwé (kówé), gij pers. voornw. kivitansi, kwijtbrief, in.; kwitantie, vr. L, Idba, winst, baat, aanwinst, overwinster. ; profijt (in den handel), voordeel), o. Idba-ldba, spin, spinnekop, vr. Idboe, meloen, pompoen, m.; kalebas, vr. laboehan, ree, reede, ankerplaats, haven, vr. laboekan, nederlaten, b. w., laten vallen. ■— satih, ten anker komen. laboer, metalen oplossen, erts smelten. Idda, peper, vr. ■— pedas, Spaansche of Cayenne peper; op Java lomboq sétan. Iddang, bouwland, rijstveld (hoog), o.; zaaiakker, akker, m. lading, groot mes. Iddjoe, voortgang, m.; voortgaan, o. w.; voorwaarts! bijw.; snel, bezeild, b. n. — menjerang, bestormen, b. w. Iddjoer, groef, vore, vr.; blad van een boek, o.; bladzijde, vr. lagi, meer, b. n. en bijw.; nog, overigens, wijders, bijw. — derri itoe, bovendien, bijw. — sakdli, nogmaals, weder, wederom, alweder, bijw. — sa-perkara, nog iets. — sedikit h&ri, eerstdaags, bijw. Idgoe, toon (wijze), m.; zangwijs, melodie, vr.; muziekstuk, o. Idjang, zweven, o. w. — Idjang, zwaluw, vr. lajdngan, vlieger (waar de kinderen mede spelen), m. Idjar, zeil, o. Zie Technische woordenlijst voor zeevarenden. lajin, onderscheid, o.; ander, verschillend, b. n.; anders, bijw. — arttnja, anderszins, bijw. — bitjdra, tegenspraak, vr. — derri itoe, daarentegen, bijw. -— parintah, tegenbevel, o. ■— rasa, bijsmaak, m. — roepa, anders, bijw. — sakdli, tegenstrijdig, b. n., geheel anders. Idjiq, betamelijk, gevoegelijk, passend, voegzaam, b. n. Idjoe, kwijnen, verwelken, verdor- ren (van bloemen, enz.), verleppen, o.w.; flets (als bloemen),b.n. lajor, verzengen (van planten, enz.), o. w. lajorkan, verzengen (zooals de gloeiende winden), o. w. lakas, haast, spoed, m.; bespoediging, vr.; spoedig, vroeg, gauw, haastig, b. n.; fluks, bijw. — békin roesaq, sleetsch, b. n. — djoega, welhaast, weldra, bijw. — lakas, ijlings, bijw. — loepa, vergeetachtig, b. n. — mdrah, oploopend, driftig, b.n. — pertjaja, lichtgeloovig, b. n. — pitjah, breekbaar, broos, b.n. —- toemboeh, welig, weelderig. laken, laken, o. Idki, man, echtgenoot, m. —bini, echtelieden, echtgenooten, m. m. ■— -Idki (la-ldki) mannelijk, b. n. Idkoe, trek, aftrek, m.; nering, vr.; vertier, debiet, o.; gangbaar, graag, geldig, gewild, willig (gezocht), b. n. — dndjing, hondsch, b. n. — djdlan, gedrag, o. — djdhat, wangedrag, o. lakoq-ldkaq, hobbelig, b. n. Idlah, tulp, vr. lalany, zwaar riet, o. Idlar (Idlal), vlieg, vr. Idlé, verzuim, o.; verwaarloozen. laloe, ontwijken, b.w.; verloopen, slijten (overgaan), afwijken, treden (gaan), verstrijken (voorbijgaan),o.w.; duur, m.; voorbij, bijw.; voort' weg! t. w. — derri pdda, schuwen, b. w. laloe-i, mijden, vermijden, ontwijken, vlieden, ontvlieden, b. w. Idma, aanloopen (lang duren), lijden (duren), o. w.; bestendig, geruim, oud, geleden, langdurig, lang (geruimen tijd), b. n. lamdri, kast, vr.; kabinet, o. lambat, langzaam, traag, b. n. — lambat, vertragen, o. w. lambing, werpspies, lans, vr. lambong, zijde (van het lichaam), vr. lampar, overstroomen, o. w. larnpèj, rank (van vaartuigen), slank, tenger, b. n. lampin, luur, vr.; een kind zwachtelen (op de inlandsche wijze). lampó, lamp, vr. lampong, dobber, m.; boei, ton, vr.; kurken van vischnetten. lanaf, vloek, m.; vervloeking, vr. lanatkan, vervloeken, b. w. landaq, egel, m.; stekelvarken, o. landdsan, aanbeeld, o. landéjan, gevest, o. landjoet, lang, b. n. landrdd, landraad, m. langar, kapel, kweekschool, leerschool (voor godsdienst-onderwijs), vr. lang as, vocht, o.; vochtig, b. n. langaskan, betten, bevochtigen. langgdnan, leverancier, klant, m. langgur, aanvallen, aanklampen, overtreden, aanstooten (van schepen), bestoken, b.w.; aanbotsen, stormen (stormloopen), uitvallen (een uitval doen), o. w.; aanvaren, b. en o. w. — haq drang, in iemands rechten ingrijpen. — hormat, miskennen, b. w. (te kort doen aan den verschuldigden eerbied). — prdhoe (kdpal), tegen een schip aanvaren. langgdran, aanbotsing, aanvaring, vr. Idngit, dampkring, m.; lucht, vr.; uitspansel, firmament, o., de zichtbare hemel. •— berbintang, sterrenhemel, m. — langtt moeloet, gehemelte, (van den mond), verhemelte, o. langkah, trede, schrede, vr.; overschrijden, overstappen, b. \v. langkap, voorzien, uitrusten, b.w. langkong, krom (als eene halve cirkel), b. n. langkoq, bochtig, b. n. langlang, kruisen (op zee), o. w. Idnjoe, zandbank, vr. lantaq, indrijven, inslaan, vastklinken, b. w. lantdran, oorzaak, reden, drijfveer, vr. lantas, vervolgens, voorders, daarna, bijw. lantas djoega, dadelijk daarna. lantéj, bamboezen vloer, m. lantera, lantaarn, vr. — kapal, scheepslantaarn, vr. ■—■ pemajinan dnaq-dnaq, toover- lantaarn, vr. lantjar, vlug, schielijk,vaardig,bn. lantjoeng, valsch, nagemaakt, b.n. l&pang, ruim, uitgestrekt, b. n. Idpar, eetlust, honger, m.; hongerig, gretig, b. n. — sakdli, van honger smachten. Idpi, mat, vr. (zie: tikar). lapis, laag, vr.; voeren (van voering voorzien), b. w. ■— batoe, steenlaag, vr. lapisan, voering, verdieping, vr.; tweede laag. lapiskan, overdekken, b. w. (met eene laag). — dengan tambdga, koperen, verkoperen, b. w. Idpoe, dufheid, vr.; duf, b. n. Idpor, verslag, bericht, rapport, o. laqsa, vermicellie, vr. Idra, ongemak, o. ld rang, verbieden, voorkomen, verhinderen, weren (beletten). lardngan, verbod, o. lavas bedil, geweerloop, 111. larat, slippen (scheepsterm), o. w. Idri, vlieden, ontvluchten, b. w.; wegloopen, ontkomen, ontloopen, ontvlieden, heenloopen, hollen, o. w. — kapdda moesoeh, deserteeren, o. w., overloopen tot den vijand. — lintong poekang, hals over kop vluchten, ■— membdwah dirinja, zich wegpakken. larian, vlucht, ontvlieding, vr. lat, laat, b. n.; spade, bijw. Idtah, nabauwen (het gezegde van een ander herhalen), b. w. Idtah-ldtah, nabauwen (herhalen van eigen gezegde), b. w. Idtar, plein (bij een huis), o. Idtjoer, mislukken (van den oogst), o. w.; vergeefs, bijw. latoe, snuitsel, o. Idwa-ldwa, spin, vr. Idwan, aankanten, w. w.; verweren, afweren, verdedigen, tegenstreven, wederstreven, weren, b. w.; tegenkanten, tegenstaan, o. w.; tegenpartij, vr.; tegen, voorz. laicang, kruidnagel, m. Idwoet (laut), zee, v., het ruime sop. — besaar, oceaan, m. — djatva, javazee, vr. — kidoel, zuidzee (van Java), vr. oetdra, noordzee, vr. — salatan, zuidzee, vr. lebah, bij, honigbij, vr. lébar, breed, wijd, b. n. léb&ran, slemptijd, m. (na de vasten). lébarnja, breedte, vr. — tdngan, handbreedte, vr. — oetdra, noorderbreedte vr. lebéh, meer, b. n. en bijw.; over (te veel), bijw.; overig, b. 11. — bahdroe, jonger, nieuwer, b. n. — bajiq, veeleer, bijw.; beter, b.n. — betoel, rechter, b. n. — dekat, nader, b. n. — derri satèngah, meerendeel, o. .— derri sd-tdhon, overjarig, b.n. — djauh, verder, b. u. en bijw. — doeloe, aleer, alvorens, eer, eerder, voorheen, bijw. derri tni, hiervoor, tevoren, bijw., voor dezen tijd. — lat, later, b. n. — moeda, jonger, b. n. — pèndèq, nader, korter, b. n. — sesaq, (soempit), nauwer, b.n. — tinggi, hooger, b. n. lebéhnja, .opgeld, o. leboe, stof, o. legan (legen), gest, gist, vr. legger, legger, m.; pijp, vr.; aam, fust, oxhoofd, watervat, o. lèhèr, hals, m.; keel, vr. — bddjoe> halsboord, kraag, m. — kamédja, hemdskraag, m. lekat, kleven, aankleven, b. w. lekoq-lekaq, hobbelig, b. n. lélah, slangstuk, o. (geschut); langwerpig kanon. lelah, afgemat, vermoeid, b. n. lélang, vendu, verkooping, veiling, vr. — boekoe, boekverkooping, vr. leldngit, gehemelte, o. lelangsê, behangsel, o. leldron, vliegende mier, vr. letnah, zwak, onmachtig, ziekelijk, verslapt, ontzenuwd, b. n. lemas, smoren, bezwijken, smachten, versmachten, o. w.; zwak zijn; zacht, zachtaardig, teeder, lief, aardig, gedwee, handelbaar, slap, lenig, flauw, b. n. lembah, vallei, vr.; dal, o. lembang, gras, (lang, grof —), o. lembar, vel (papier), o. lembe'q, zacht, week, buigzaam. lemboe, rund, o. — betina, koe, vr. — djantan, stier, m. — kablri, os, m. — hoetan, wilde os, m. lemboeroe, spiering, m. lemboet, zacht, teeder, buigzaam, slap, tenger, verwijfd, smedig, week, handelbaar, weekachtig, lenig, malsch, b. n. — hdti, lankmoedig, weekhartig, zachtmoedig, b. n. lemboetkan, lenigen (zacht maken), b. w. lepas, vrij, los, b.n. en bijw.; afscheid, o.; afzien (laten varên). — béja, tolvrij, b.n. en bijw. — tèngah hdri, namiddag, m. lepaskan, bevrijden, kwijtschelden, loslaten, ontheffen, ontslaan, bevrijden, verlossen, vrijwaren, b. w.; laten gaan. — derri belandja, vrijhouden, b. w. lesoeng (lesong), vijzel, m.; rijstblok, mortier, o. letos, uitbarsten, knappen, kraken, barsten, o. w.; in de lucht springen. letter, letter, vr. Hang, gat, o. — hidong, neusgat, o. Uur, wild, woest, b. n. lidah, tong, vr. — bddaq, rhinocerostong (zekere cactus), vr. — boetvdja, soort aloë. — timbdngan, tong eener weegschaal. — pandjang, langtong, m. en vr.; babbelaar, m. lidi, de dunne stengels van een kokosblad. Ithat, zien, bezien, bemerken, ontdekken, aanschouwen, bespeuren (met het oog), bevinden (zien), ontwaren, opmerken, waarnemen (zien), b. w. — bdjiq-bdjiq, uitkijken, toezien, o. w. — ka-bldkang, omzien, omkijken, o. w. — kombdli, wederzien, b. w. — moedah akan, verachten, b.w. lilali, zie: lélah. lïléh, vloeien, o. w. lilin, kaars, vr.; was, o. — betoel, waskaars, vr. lilit, omslingeren, o. w. Hm, lijm, vr. lima, vijf, telw. — bias, vijftien, telw. — poeloeh, vijftig, telw. — roepa, vijfderlei, b. n. limau, citroensoort. limboeng, zwaaien (dobberen),o.w. limbong, omhoog werpen. limpa, lever, m. limpah, overvloedig zijn; overvloedig, rijkelijk, b. n. limpar, werpen, smijten, gooien. -— bdtoe doega, looden, o. w. — ka-bdtvah, afgooien, b. w. Undi, loog, vr. lïndoe, linoe, aardbeving, vr. Ungar, dwarlen, o. w.; de oogen verdraaien; heen en weer draaien. linggang, slingeren, hobbelen, o.w.; met de armen slingeren. linggar, dun, (van haar), b. n. linggis, breekijzer, o.; breekbeitel, koevoet, m. lingkar, opschieten, b. w. lingkar róda, naaf, vr. — tdli, een touw opschieten. lintah, bloedzuiger, m. lintang, overdwars (in de breedte). — lintang, kruiselings, bijw. lio, steenoven, m.; steenbakkerij, tichelbakkerij, vr. lior, kwijl, zeever, vr.; spog, o. lipan, duizendbeen, o.; duizendpoot, m. Hpar, troosten, b. w. lïpas, kakkerlak, m. (zeker insect). lipat, vouw, gevouwen, dubbel; meliput, vouwen, opvouwen, plooien, b. w. lipatan, vouw, plooi, vr.; rimpel, m. lirang, baan (van linnen, enz.), vr. — l&jar, reef, rif (in een zeil), o. liaoet, uitzuigen, b. w. litjat, striem, vr. litjin, glad, glibberig, b. n. littenan, luitenant, m. liivat, verloop, o.; verloopen, verstrijken, voorbijgaan, o.w.; over, bijw.; voorbij, bijw. en voorz. -— tengah, hari, namiddag, m. löba, inhalig, b. n. lóbang, kuil, m.; opening, gaping, groef, vr.; gat, hol, o. — dj er kaloewar, spiegat, o. -—■ dnaq koentji, sleutelgat, o. — bedil, laadgat, o. — kantjing, knoopsgat, o. — keijil, gaatje, o. — koentji, sleutelgat, o. — mdti bedil, zundgat, o. — pakoe, spijkergat, o. — soempal, zwikgat, o. ■— tdli djangkar, kluisgat, o. lóbaq, knol, m.; raap, vr. — ketjil, radijs, vr. l»e, jij, jou, (gij, u), pers. voorn. — poenja, uw, bez. voornw. loebèr, overkoken, o. w. loeboeq, bocht, vr.; inham, m. loeboq, waterval, m. loebor, dorschen, b. w. loedah, spug, spog, speeksel, o.; spugen, spuwen, b. en o. w. loedah-in, bespugen, b. w. loega, peilen, b. w. loeka, kwetsuur, wond; gewond. — ungoes, brandwond, vr. ■— kapdla, hoofdwond, vr. — pdjah, doodelijke wond. loekd-in, kwetsen, verwonden. loekoe, ploeg, m. loeloer, inslikken, b. w. loeloes, bewilligen, vergunnen, bw. loelong, huilen, o.w. (als honden). loemas, overstrij ken, besmeren, bw. loemat, poeder, stof, poeier, ó. loemba-loemba, bruinvisch, ui. loembi, graven, delven, b. w. — Idgisakali, wederopgraven, bw. loemboeny, rijstschuur, vr.; rijst- pakhuis, o. loemoer, nommer, nummer, o. loemoet, mos, o. loempang, rijstblok, o. loempat, springen, o. w. loempatan, sprong, m. loempoeh, lam (aan de voeten),b.n. — lldah, belemmering der spraak. loempoer, modder, m.; slijk, o. loenak, mul, rul, b. n. loenas, bodem, m. (van een vaartuig). loenggoe, kluisters, vr. m. loentjoer, uitspugen, b. w. loepa, vergeten, veronachtzamen, verwaarloozen, weglaten, nalaten (verzuimen, niet doen), verleeren, afwennen, b. w.; ontschieten (uit het hoofd gaan), o. w.; gedachteloos, achteloos, b. n. loepoet, ontkomen, vrij komen, o. w.; vrij, los, b. n. loepoetkan, redden, uitredden, verlossen, b. w. loerah, inl. hoofd onder den Demang (op Java). loeroeh (loeroh), uitvallen, afvallen. loerong, steeg, vr. — jang langkoq, (een krom of bochtig pad), o. — mati, blinde steeg, vr. Joesa, overmorgen, bijw. loesin, dozijn, o. loetar, werpen, smijten, b. w. — ondé, verloten, b. w. loetjoet, ontglijden, ontslippen,ontglippen, slippen, glippen, o.w. loetoet, knie, vr. loetong, slingeraap, m., een soort zwarte aap. loewab, gisten, zwellen, rijzen, o.w. loewar, uit, voorz.; buiten. loewas, wijdte, ruimte, vr.; bestek, o.; uitgebreid, wijd, uitgestrekt, ruim, b. n. — loewas, wijdloopig, b. n. löghat, woord, o. Idjang, geel koper, messing, klok- kenmetaal. long, kist (met pooten), doodkist. longgar, los, ruim, wijd, b. n. lontar, smijten, gooien, b. w. lonté, vod, kreng, slet, o.; lichtekooi, slons, lomp, lor, prul, vr. lontjip, puntig, spits, b. n. lontjor doen afloopen (b. v. een schip van stapel doen loopen). löpa-lopa, doos, tabaksdoos, vr. lótèng, zolder, 111. lótjèng, bel, klok, schel, vr. M. ma, moeder, vr. — angkat, pleegmoeder, vr. — b&pa, ouders, m. m. — inang, voedstermoeder, vr. — moeda, moeders jongere zuster. — toewa, moeders oudste zuster. — tiri, stiefmoeder, vr. maboq, zat, dronken, bedwelmd, bevangen (door drank), b. n.; roes, m. — lawoet (laut), zeeziek, b. n. — sakali, smoordronken, stomdronken, b. n. machloq, schepsel, o. madat, amfioen (bereide). madjakdni, galnoot, vr. mudjelis, vergadering, vr.; gezelschap, o. bijeenkomst. mddjoem, werk (om te breeuwen), breeuwsel, o. madoe, honig, m.; bij, honigbij, vr. mddoe, veel weverij, vr. madVasah, academie, hoogeschool. mdgèl, stokkerig, b. n. mdhal, duur (in prijs), kostbaar. mahesan, zerk, vr.; grafsteen, m. müit, lijk, o. majang, kokosbloem, vr. mdjin, spelen, schertsen, o. w. — bódöh, bedotten, foppen, gekscheren, kullen, o.w.; beet hebben, voor den gek houden. — sdrna drang, iemand om den tuin leiden. — bóla, biljarten, o. w. — dddoe, dobbelen (met steenen). — dam, dammen,ow. (damspelen). -— doeloe, voorspelen (vooruit- spelen), o. w. — gila, foppen, bespotten (voor den gek houden), o. w., poetsen spelen. — hdbis, uitspelen (ten einde spelen), b. w. — harpo, op de harp spelen. — kalitja, knikkeren, o. w. — karto, kaartspelen, o. w. — mdjin, stoeien,o.w.;gescherts, o. sddja, beuzelen (niets uitvoeren), o. w.; uit de grap. — pantjang, kegelen, o. w. — sindjdta, schermen, o. w. — tjdtor, schaken, schaakspelen. — top, dobbelen (zooals de Chineezen), o. w. mdjit, (zie: mdit). major, majoor, m. makan, eten, spijzigen, nuttigen, verslinden, uitbijten, verbijten, inbijten, indringen (van vochten); uitspoelen (wegkabbelen), af kabbelen,invreten (van roest); blazen, zetten, schuiven (bij dam- of schaakspel), b. w. ; spijzen, toetasten; ingrijpen (als raderwerk), o. w.;zet (bij damof schaakspel), m. ■— •ènnaq, smullen, o. w. — ffddji) traktement trekken. — hdbis, opeten, vereten, verkwisten, b. w. — hatsil, vruchtgebruik, o. — óbat, medicijnen innemen. — roempoet, weiden, grazen, o.w. makdnan, maaltijd, kost, m.; spijs, vr.; aas, voedsel, eten, gerecht, voeder, o. — dan minoeman, ververschingen. — jang ènnaq, versnapering, vr. — mdlam, avondeten, o. — pdgi hdri, ontbijt, o. — tèngali hdri, middagmaal, o. mdké, schelden, uitschelden, uitvaren, aangrauwen, b. w. makin, des, bijw. makka, zoodat, bijw.; dat, voegw. maköta, kroon, vr. maksoed, doel, doelwit, inzicht, voornemen, oogmerk, o.; strekking, vr. mala-ikat, engel, m. mdlam, avond, nacht, m. — Djoemaat, Donderdag-avond, de avond vóór Vrijdag. — Dominggo, Zaterdag-avond, de avond vóór Zondag, enz. — poewdsa, vasten avond, m. mdlas, traag, lui, vadzig, loom, onachtzaam, onwillig, b. n. — kardja, sukkelen (traag zijn). maling, nachtdief, m. mdloe, schaamte, schande, oneer, verlegenheid, verwarring, beschroomdheid, vr.; verlegen, beschaamd, bedeesd, bloode, eenkennig , schroomvallig, b. n.; schamen (zich), w.w.; blozen, o. w. mama, oom, moei; van vorsten, mamanda. mamah, kauwen, b. \v. — béjaq, herkauwen, b. w. mamar, gekneusd, b. n. mdmoer, volkrijk, b. n. mampir, aangieren, aanloopen, ow.jeene plaats aandoen, ergens aangaan, onderweg aanleggen. mampoe, in staat zijn, middelen bezitten. mampoes, sterven, verrekken, o.w. (van dieren). tndna, waar, bijw. van plaats; welke, wat, vr. voornw. — böléh, hoe is het mogelijk? mandi, baden, doopen, o.w.; zich wasschen. mandjoer, vergiftig (in: lidah —), vergiftige tong. wandoel, onvruchtbaar (van vrouwen), b. n. mandoer, opziener (inl.), m. mangga, mangga (eene vrucht),vr. manggis, mangistan (eene vrucht). manggoet, toeknikken, o. w. mangkal, onrijp, b. n. mangkaq, uitdijen, uitzetten, dijen, o. w. mangkoer, draagstoel, m. mangkoq, kop, nap, m. — besaar, kom, spoelkom, vr.; bekken, o. — koewah, sauskom, vr. — thèh, theekopje, o. — tjoetji moekah, waschkom, vr. mam-mant, koralen, o. mv. mdnis, zoet, aangenaam, lief, bevallig, beminnelijk, aardig, lieftallig, aanhalig, aanminlijk, aanvallig, bekoorlijk, behagelijk, minzaam, volgzaam, voorkomend, vriendelijk, b. n. — sedikit, zoetachtig, b. n. manisan, banket (suikergebak), confijt, o.; ingelegd zoet. manoesija, mensch, sterveling, m. mantah, rauw, ongaar, onrijp, b. n. mantéga, boter, vr. mantjing, hengelen, o. w. mantjong, scherp en lang (hidoeng ■—, haviksneus). mantoe, schoonzoon, m. mantri, titel voor sommige in- landsche hoofden. mapaq, feestelijk inhalen. mara bahdja, rampen en onheilen, dreigende gevaren. marah, boos, toornig, kwaad, geraakt (misnoegd), vergramd, verbitterd, b. n.; toorn, m.; drift, woede, gramschap, boosheid, ongenade, kwaadheid, vr. mardika, vrij, b. n. en bijw. mardjan, bloedkoraal, o. marhoem, wijlen, b. n. marika, volk, o. — itoe, zijlieden, zij. mart, kom! mariam, artillerie, vr.; geschut, stuk (kanon), vuurwapen, o. marmar, marmer, o. marsik, schel, luidruchtig, b. n marskalk, maarschalk, m. martil, hamer, m. — besaar, voorhamer, moker, m — k&joe, drijf hamer, m. martjoe, toren, wachttoren, m. martjon, zeker soort vuurwerk. — diam, vuurpijl, m. martoeiva laki-l&ki, schoonvader — parampoewan, schoonmoeder mds, goud, o.; gouden, vergul den, b. n. — kdivin, bruidschat, 111.; hu welijksgoed, uitzet, o. — ködoq, platina, o. — moeda, slecht goud. — pasir, stofgoud, o. — pr&da, klatergoud, o. — toewah, fijn goud. mdsa, seizoen, weêr, weder, o.; gezette tijd. — begah, maf, drukkend weêr. m&sam, rinsch, wrang, zuur, stroef (norsch), stuursch, b. n. masaq, rijp, gaar, b.n.; afkoken, koken (spijzen), versmelten, smelten, b. w.; bakken, o. w. — sedikit, opkoken, b. w. mdsi, nog, bijw. — dda, overhebben, overhouden, b. w. mdsin, pekelachtig, b. n. mdsing, gewoonlijk, meestal, meestentijds, afzonderlijk. — masing, ieder in het bijzonder, een iegelijk, een voor een, hoofd voor hoofd, elk voor zich zeiven. masjawarah, raadsvergadering, v. maski, alhoewel, hoewel, niettegenstaande (ofschoon), schoon (alhoewel), voegw.; ondanks, voorz.; in weerwil van. mdsoq, ondergaan, ingaan, inkomen, binnen gaan, intreden, insluiten (in vervat zijn), o. w.; betrekken, b. en o. w.; binnentreden, binnenkomen. — di hoedjan, inregenen, onp. w. kdrong, zakken, b. w. — — moeka, voorin, bijw. — ka-dalam, binnen, bijw. — kardja, in dienst treden. — moewara, in eene haven aanlanden. — moeloet, ergens den mond insteken. — serdni, het Christendom omhelzen. — tdngan, de hand leenen tot. — tdhoen bdroe, verjaren, o. w. mdta, oog, o. — djam, bijziende, kippig. —■ djer, bron, wel, vr. — angin, windstreek. | -— bdloet, gezwollen oogen (door schreien). I — bedil, vizierkorrel. ! -— benang, maas (ruimte tusschen twee steken), vr. ; steek (van naaiwerk, enz.), m. — djdla, maas (van een net), vr. — djèring, loensch, b. n. — djoeling, loensch, b. n. —glap, tijdelijke zinsverbijstering. — hdri, zon, vr. — ikan, wrat. — kaki, enkel, m. — kdjoe, kwast, knoest, knobbel, m. (in hout). — mdta, spion, verklikker, m. — ntlas, leepoog, o. •— padöman, streek van het kompas. — pantjing, vischhoek, m. — pedang, kling, vr. — piso, meslemmet, o. — sablah, eenoogig, b. n. — soesoe, speen, vr.; tepel, m. ■ — tddjam, ver ziende. — wang, klinkende munt. mdtang, gaar, rijp, b. n. mati, afsterven, omkomen, ontslapen (den geest geven), overlijden, sneuvelen, sterven, uitdooven, o. w.; zielloos, levenloos, dood, b.n.; dood, m. — berangei, schijndood. -— keielap, verdrinken, o. w. — lemas, smoren, stikken, o. w. di ddlarn ujer, verdrinken. ■— poetjoeq, impotent. matikan, dooden,b.w. (wettiglijk). mdtjam, staal, monster, o. matjan, tijger, m. -— toetoel, panter, luipaard, m. mdtri (materi), zegel, o. matros, zeeman, matroos, m. — matros, zeelieden, m. m.; bemanning, vr.; scheepsvolk, o. mau (mdiroe), voorhebben in den zin hebben), voornemen, verlangen, verkiezen (wensehen), b. w.; willen, b. en o. w.; doelen (bedoelen), o. w.; zullen, hulpw.; wil, wensch, trek (lust), aanleg (toeleg), m.; bestemming, bedoeling, vr.; oogmerk, plan, o. ■— wegwillen, o. w. — sendiri, goeddunken (eigen wil), o. — tahoe samoeiva, nieuwsgierig. ■— tidor, slaperig, b. n. — tr&da man, willens of onwillens. mazmoer, psalm, m. me'dan, plein, o. (in eene stad). médjah, tafel, vr. — mdjin, speeltafel, vr. — -— bóla, biljart, o. — tjoetji moeka, waschtafel, vr. — toelis, lessenaar, m.; schrijftafel, vr. médjan, zerk, vr.; grafsteen, m. mega, wolk, vr. megar, ontluiken, o.w.; het opengaan der bloesems. mel&jang, zweven, o. w. tnelajarkan, bevaren, b. w. melajinkan, behalve, uitgenomen, bijw.; behoudens, voorz.; tenware, voegw.; mits, voegw. en voorz. meldjoe, maleisch, o. en b. n. melakoekan, volvoeren, b. w. — diri, gedragen, w. w. melaloe-t, mijden, voorbijgaan, ontduiken, vermijden, b. w. melangkah, over iets heen stappen. melar, doorvloeien (van papier). meldrat, slenteren, zwieren, dolen (rondzwerven\ lanterfanten,omloopen, zwalken, zwerven, o.w. me,las, zijpelen, vloeien, een weinig lek. melati, jasmijn, vr. meld wan, bevechten, bestrijden, tegenstreven, wederleggen, bw.; tegenstaan, tegenspartelen, ow.; aankanten, w. w.; zich verdedigen. — bitjdra, redetwisten, o. w. ■— kdta, tegenspreken, b. w. — parintah, zich tegen een bevel aankanten. melemboetkan, verzachten, b. w. meiepaskan, ontslaan, de huur opzeggen (aan dienstboden). melthat moedah, licht achten. melileh, vlieten, zachtjes vloeien, afglijden van een kleed. melingkèt, aankleven, b. en o. w. melinkan, zie: melajinkan. melintang, overdwars liggen. melit, weetgierig, nieuwsgierig. meliwat, voorbijgaan, b. w. meloedah, spugen, b. en o. w. meloeddhi, bespugen, b. w. meloeka, wonden, b. w. meloekd-i, verwonden, b. w. meloekoe, ploegen, b. w. maloekoe-in, beploegen, b. w. meloempat, springen, huppelen, afspringen, o. w. meloempdti, bespringen, b. w. meloewaskan dirinja, zich verbreiden (verder uitstrekken). memang, aanhoudend, b. n. memantjar, spuiten, b. w. memantjing, hengelen, o. w. memariksa, onderzoeken, b. w. memarintah, regeeren, b. w memarintahkan, besturen, b. w. tnemdsaq, koken, b. w. membahagi, afdeelen, b. w. membdjangkan, beschaduwen, bw. membdkar, verbranden, b. w. membdsah, bevochtigen, b. w. membdtja, aflezen, b. w. membdwa, toevoeren, b. w. — gróbaq, aankruien, b. w. memblah, klooven, splijten, b. w. membli, voor geld aanschaffen. memboedjoeq, bekoren, boeien,b.w. memboeka, openen, b. w. memboewat, bouwen, b. w. — brdni, verstouten, w. w. membri, schenken, geven, b. w. mèmè, grootmoeder, vr. ; grootje, besje, o.; oude vrouw. memikat, lokken, b. w. memiléh, kiezen, verkiezen, uitkiezen, uitzoeken, b. w. meminta, verzoeken, b. w. memoedji, roemen, b. w. memoekoel, slaan, b. w. memoelah, hervatten, b. w. memoetar, draaien, b. w. membtong, snijden, afsnijden, b.w. mempoenjd-i, bezitten,hebben,b. w. menagarkan, stijven (in het kwaad), b. w. mendhan, beteugelen, stelpen, b.w. mendjik, beklimmen, b. w. menandoeq, met de hoorns stooten. menang, overwinnen, vermeesteren, verslaan, veroveren, b.w.; zegepralen, o. w.; de overhand krijgen. -— bitjdra, vrijpleiten, b. w. menanggoeng, aansprakelijk zijn voor iets. mendngis, weenen,kermen,krijten, huilen, schreien, o. w.; tranen storten. menang kis kan, af weren, af wenden, af keeren, b. w. menanti, opwachten, b. w. menantoekan, besluiten, bepalen. menantoe laki-ldki, schoonzoon, m. — parampoewan, schoondochter. menapas, snuiven, ademen, o. w. tnenapdsin, beademen, b. w. mendrah, toren (bij eene moskee), m.; ook : lichttoren. menarangkan perkara, opening van zaken geven. menarima, ontvangen, b. w. mendriq, trekken, b. w. Badïkgs, jlal.-Uöll. Woordtnb., Te (Ir. mendroh, plaatsen, b. w. menawdri, bekoren, verleiden,b.w. mendam, overmaat van aandoening ('t zij vreugd, 't zij smart). menddpat, vinden, uitvinden, b.w. mendjagd-in, beveiligen, b. w. mendjdhit, naaien, benaaien, innaaien, b. w. — habis, afnaaien, b. w. — sdma, iets aannaaien. mendjoerah, neigen, o. w.; groeten door eene neiging. O O mengabangkan, gemeenzaam bejegenen. meng abtkan, weigeren, gering- achten, verachten, b. w. mengaboer, verkwisten, b. w. mengadap, verschijnen, o. w. mengddjaq, aanmoedigen, aansporen, dringen, drijven,opwekken, ophitsen, uitnoodigen, b. w., verzoeken om iets te doen. mengddjar, bekwamen, leeren, onderwijzen, b. w.; onderrichten, vermanen, bestraffen. mengddji, opzeggen, leeren lezen, hardop en half zingende lezen (den koran), schoolgaan, studeeren, b. w. mengddjok , iemands gebaren , woorden of levenswijze nabootsen (inzonderheid om hem te bespotten); naapen, napraten, nabauwen, b. w. mengddoe, aanklagen, aanhitsen, b. w.; klagen, b. en o. w. rnengadoekan hal, eene zaak aanbrengen. mengdjoen, schommelen, wiegen. mengdkoe, toekennen, erkennen, bekennen, b. w. — dösa, biechten, b.w., zijne zonden bekennen. mengdlahkan, onderwerpen, b.w., ten onder brengen. mengdli, verhuizen, o. w. 25 rnengdlir, vloeien, stroomen, afwateren, o. w. — ka-loewar, uitvloeien, o. w. mengaloewarkan, uitbrengen, b.w. mengdloh, zuchten, stenen, o. w. mengdmat-amdti, staren, o. w.; aanstaren, b. \v. mengambil, nemen, b. w. mengamoq, verwoed moorden. inengampir, naderen, o. w. mengampoeni, begenadigen, b. w. mengandangkan, stallen, b. w. mengdnga, gapen, geeuwen, o. w. menganidja, onderdrukken, verdrukken, b. w.; onrecht aandoen. mengantjam, bedreigen, b. w. menguntjing, toeknoopen, b. w. mengantoq, sluimeren, inslapen, insluimeren, o. w.; dodderig, slaperig, vakerig, b. n. mengdpa, waarom, waarvoor, bij w. mengardjdkan, uitoefenen, b. w. mengurti, verstaan, vatten, bevatten, doorzien, beseffen, begrijpen, b. w. mengarükan, uitleggen, verklaren, b. w. mengdséh, lief hebben, b. w. mengatap, memperatapkan, van een dak voorzien; dekken. mengdtoer, scharen, rangschikken, regelen, in orde brengen, beredderen, b. w. mengenal, kennen, b. w. mengepong, omsingelen, belegeren, b. w. mengeram, broeien, uitbroeien, b. w. menggdjit, aanhaken, haken, inhaken, vasthaken, b. w. menggdli parit, loopgraven maken. menggambarkan, schilderen, b. w. menggambari, beschilderen, b. w. mengganggam, in de gesloten hand houden. menggantéh, spinnen, b. w. mengganti, aflossen, vervangen. menggdris, liniëeren, b. w. menggdroq koeda, roskammen,b.w. — tdnah, eggen, b. w. mènggéh-mèngge'h, hijgen, zwoegen, o. w.: aamechtig, b. n. menggerakkan, bewegen, b. w. menggïgit, bijten, b. w. menggoenting, knippen, b. w. menggombaldkan, weiden, b. w. meng gong gong, blaffen, o. w. menggdroq, snorken, o. w. menghdbiskan, besluiten (eindigen), b. w. menghantar, leiden, geleiden, begeleiden, b. w. menghtas, opschikken, opsieren, sieren, b. w. menghindkan, verlagen, vernederen; — dirinja, zich —. menglkat, snoeren, binden, b. w. mengintip, begluren, bespieden, b. w.; spieden, spionneeren, loeren, gluren, o. w. mengipdsi, bewaaien, b. w. (met een waaier). mengirdkan, berekenen. mengiring, volgen, b. w. mengtrit kaki, sloffen, o. w.; de beenen na zich sleepen; eenen slependen gang hebben. mengirop, zuipen, b. w. mengobdti, genezen, heelen, b. w.; geneesmiddelen voorschrijven. mengoeboeng, snoeren, vereenigen. m'engoekoep, wierooken, b. w. mengoekoepin, bewierooken, b. w. mengoeliling, omringen, b. w. mengoepas, afstroopen, schillen. mengoerangkan,verminderen, b.w. mengoetjap sjoekoer, danken, b.w.; dankzeggen aan God. mengoetoki,verdoemen,vervloeken. mengoewap, geeuwen. 1 mengómong, babbelen, o. w. mengraskan, verharden, b. w. meniaddkan, vernietigen, b. w. mentkas, brullen, aanbrullen, o. w. menimba, putten, scheppen, b. w. mentmbang, wegen, b. w. mening gal, ontslapen, sterven, o. w.; den geest geven; ■—kan, verlaten. menioep, blazen, o. w. menitiki, bedroppelen, b. w. menjablah, partijdig zijn. menjabrang, overvaren, o. w.; —kan, b. w., overzetten. menjahoet, antwoorden, verantwoorden, beantwoorden, b. w. menjala, vlammen, ontbranden, ontvlammen, o.w.; vuur vatten. menjalah, vervalschen, b. w. menjalühkan, gispen, beschuldigen; ontwijken; iem.'in het ongelijk stellen. menjdmon, rooven (op den weg). menjan, benzoin, vr. menjangan, hert, o. — betina, hinde, vr. menjangat, met den angel steken. menjangsardkan, martelen, b. w. menjdnji, zingen, b. w. menjat&kan, bewijzen, toelichten, openbaren, duidelijk doen blijken. mmjdwaq, leguaan, m. menjeboet, melden, vermelden; melding maken. menjedoe, snikken, o. w. menjedjoeqkan, verkoelen, b. w. menjenangkan, veraangenamen, vergenoegen, b. w. menjendang, aangorden, b. w. menjepit, nijpen, knijpen, b. w. (met een werktuig). menjesak, benauwen (in eene plaats), b. w. menjesal, berouwen, o. w. menjiksukan, straffen, b. w. menjimpan, bewaren, b. w. mcnjindir, spotten, o. w. menjiram, besprengen, besprenkelen, begieten, b. w. menjisir, kammen, b. w. menjoedah(i), voltooien, b. w. menjoembah, aanbidden, b. w. menoelis, overschrijven, b. w. menoelong, helpen, bijstaan, b. w., hulp verleenen. menoembal, haastig opslokken. menoembaq, spiesen, b. w., niet eene spies steken. menoempang, medegaan in een voer- of vaartuig, bijwonen, mededoen, medevaren, logeeren, medeplichtig zijn. menoeroet, voortzetten (eene reis). menoesoeq, aanhitsen, opstoken. mentjoerat, uitspuiten. mentjoeri, stelen, ontvreemden. mentjomblang, aankoppelen, koppelen, b. w. (een huwelijk). mentjorot, spuiten, b. w.; het laatst komen in eene vergadering, zonder juist te laat te komen. mêrah, rood, b. n. — dpi, vuurgloed, m. — pddam, vuurrood, b. n. — telor, dooier, m. — toewah, taankleur, vr.; bruin. merang, stroo, o.; padistoppels. merangkong, nederhurken. meranting, aftoppen, snoeien, afknotten, b. w., oud worden. méraq, pauw, m. — betina, pauwin, vr. merdsai, genieten, gevoelen, ondervinden, genot smaken. — sdkit, smart lijden. merboet, kerkendienaar, m. merdoe, welluidend, b. n. meroeboehkan, omgooien, b. w. meroegoel, onteeren, b. w. mernewaq, uitwijken (van eenen muur), o. w. 25* merombaq, vernietigen, verbreken, omverhalen, sloopen. mesdjid, tempel (Mah.), m.; moskee, vr. Meséh, Heiland, m. —, el Meséh, de Heiland, m. rnilir, vlieten, vloeien, stroomen, afkomen, afdrijven, afzakken, afloopen (zooals het water van de bergen), o. w. mimis, jachthagel, m. tnimpi, droom, m.; droomen, o.w. minbar, predikstoel in de moskee. minggat, vluchten, ontvluchten, wegloopen, ontsnappen, o. w. minggir, ontwijken (op zijde gaan), uithalen (op zijde —), (een rijtuig), b. w.; wijken (uit den weg gaan), o. w. minggo, week, vr. mingkin, des, bijw.; meer en meer. minit, minuut, vr. minjaq, olie, vr. — bdtoe, steenolie, vr. — djdraq, kasterolie, wonderolie, vr. — hampedas, levertraan, vr. — tkan, traan, levertraan. — kdjoe poeti, kajaputolie, vr. — kalapa, kokosnootolie, vr. — lampo, lampolie, vr. — mdwar, rozeolie, vr. — pdwoes, walvischtraan, vr. — saldda, saladeolie, vr. — tdnah, aardolie, petroleum. — ivangi, balsem, m. minoem, drinken; nuttigen, gebruiken (drank), b. w. — pipa, rooken (tabak —), b. w. — h&bis, uitdrinken, b. w. — tètèh, zuigen (aan de borst). minoeman, drank, m. — pdhit, bitter, o. minta, aanvragen, aanzoeken, afsmeeken, eischen, verzoeken, noodigen, smeeken, voorstellen. — dengan kras, eischen, afvorderen, b. w. — döa, bidden, b. w. •— kombdli, terugeischen, wedereischen, opzeggen. — minta, bedelen, o. w. — pindjam, leenen (ter leen vragen), b. w. — toelong, hulp inroepen. bitjdra, raad vragen. miring, schuin, hellend, b. n.; helling, vr.; hellen, af—, over—. misdnan, achterneef of —nicht. miskin, arm, behoeftig, sober, schriel (armzalig), armoedig, kommerlijk, kaal (geldeloos),bn. missigit, moskee, vr., Mahome- daansche tempel. misti, moeten, o.w.; dringend, hoognoodig, noodzakelijk, b.n.; onmisbaar (volstrekt), bijw. — dda, vereischen, b.w.; noodig, b. n.; om iets verlegen zijn. — kaloewar, uitmoeten, o. w. — pigi, wegmoeten, o. w. — tanggoeng, aansprakelijk, b.n. mitar, mikken, aanleggen, richten, o. w.; richting, vr. mitzal, spreuk, vr. modal, fonds, kapitaal, o.; inlage, vr. Moechallits, Verlosser, Zaligmaker, m. moeda, jong, jeugdig, b.n.; lichtvan kleur. — sakdli, piepjong, b. n. moedah, gemakkelijk, b.n. en bijw. niet moeilijk. moediq, eene rivier opvaren, rivier opwaarts. moeka, aangezicht, gelaat, aanschijn, front, voorkomen, voorzijde, oppervlak. — djer, watervlak, o. — Asam, grimmig gezicht. — dengan —, onder vier oogen. — tndrah, aangrimmen, b. w. — müsam, stroef gelaat, o. — monjèt, apengezicht, o. — papan, verstaald voorhoofd. — roemah, gevel, voorgevel, m. moekmoel, neteldoek, o. '■'moela, aanvang, oorsprong, begin, reden, oorzaak. moela-i (rnoeld-iri) aanheffen, aanvangen, beginnen, ontstaan. — bermdjin, voorspelen, b. w. (vooruitspelen). moela-moela, aanvankelijk, eerst, bij den aanvang. moelas, kramp (in de ingewanden), vr.; koliek, o. inoelia, verheven, edel, b. n. moeloer, afgelaten, gevierd. moeloet, mond, bek, muil, snoet, m.; tromp, monding, vr. — besaar, boventoon, m.; grootspraak , vr.; zwetsen, o. w.; brutaal, b. n. — ganggoe, snapper, die overal den mond insteekt. — munis, vleitong, overredend. — pedas, scherp, vinnig, snibbig. moembong (mombong), overmaat, v. moendoer, deinzen, afdeinzen, afwijken, wijken, terugdeinzen, teruggaan, terugtrekken, terugtreden, achterblijven (achteruit raken), o.w.; terug, bijw.; achterwaarts gaan, achteruit gaan, achteruitdeinzen. moengkir, ontkennen, loochenen, herroepen (intrekken), b. w. moentah, braken, overgeven, uitbraken, b. w.; verschieten (zooals kleuren), o. w. — dürah, bloedspuwing, vr. moepdkat, samenspannen, o. w. — besoempah, samenzweren, o.w. moerah, goedkoop, kwistig, mild, overvloedig, b. n. — hdti, weldadig, menschlievend, grootmoedig, gemoedelijk, edelmoedig, b. n. moeram, droefgeestig, droevig, b. n.; verkwijnen, o. w. moeri, klarinet. rnoerid, student, discipel, leerling. moerong, verkwijnen (door droefgeestigheid), zwaarmoedig. moesik, muziek, vr. moesim, passaat, m.; weer, weder, jaargetijde, seisoen, o. — hoedjan, regentijd, m. — pótong padi, oogsttijd, m. moesoeh, vijand, m.; tegenpartij, vr. moetija (moetijdra), parel, vr. moewara, zeehaven, vr.; zeegat, o.; ingang eener rivier. moewat, laden, bevrachten, bevatten, inhouden, belasten, inhebben, innemen (lading), b.w.; ingaan (bevatten), o. w. — di dalam kdpal, inschepen, b. w. — kintjang, stuwen, b. w. moewdtan, inhoud (van geschriften), last (van vaartuig of wagen), m. ; lading, vracht. mógah (kdjin mögah), neteldoek, o. mongkil, uitpuilen, o. w. monjèt, aap, m. mostardi, mostaard, m. mötong, rijst maaien, vr. möwa (ikan möwa), aal, paling. N, ndbi, profeet, m. nachodo (nakoda), schipper, m. nadi, pols, m.; slagader, vr. nadjam, ster, planeet, vr. nafas (zie: napas). nafiri, bazuin, trompet, vr. nafsoe (zie: napsoe). naga, draak, m. ndjiq, beklimmen, b.w.; klimmen, rijzen, stijgen, opgaan, opklim- men, opstijgen, verrijzen, o. w.; zich verheffen, naar boven gaan. . — ddrat, landen, o. w., aan wal stappen. -— djdga, op wacht trekken. — hadji, ter bedevaart gaan. — harga, rijzen, willigen (in prijs stijgen), o. w., duurder worden. — kdpal (prdhoe), zich inschepen, aan boord gaan. -— koeda, opzitten, o.w.; te paard stijgen. — Idjar, zeil maken — masoq, instijgen, o. w. — pangkat, in rang stijgen. — toeron, op en af; klimmen en dalen. — saksi, getuigen, b. w. (als getuige optreden). -— sorga, hemelvaart, vr. nakal, ondeugend, baldadig, stout, moedwillig, b. n. ndma, naam, m.; benaming, vr. — atsal, familienaam, m. — boesoeq, berucht, b. n. — daging voornaam, m. — jang bajiq, goede naam, m. — pamili, familienaam, m. (verb.). nampak, zien kunnen (van de oogen). ndnah, etter, m. ndnas, ananas, vr. nangis, (zie menangis). nangka, nangka (zekere vrucht),v. — wölanda, zuurzak (eene vrucht). nanglong, stellage, vr. nanti, toeven, wachten, b. w.; zullen, hulpw. — sabentaar, zoo dadelijk, zoo aanstonds. — sóré, heden namiddag, heden avond. napas, adem, m.; ademhaling, vr. — boesoeq, uit den mond stinken. — jang-kaloewar, uitademing, vr. masoq, inademing, vr. napsoe, hartstocht, m.; drift (zinnelijke lust), neiging, zinnelijkheid, vr.; zinnelijk, b. n. nardka, hel, vr. nasi, rijst (gekookt), vr. ndwong, schaduw, lommer, vr. negri, stad, provincie, vr.; land, landschap, gewest, o. — bdpa, vaderland, o. — sendtri, vaderland, o. — Wolanda (blanda), Holland. nènèq, grootje, o. — laki-laki, grootvader, m. -— rnójang, grootouders, voorouders, m. m. -— parampoewan, grootmoeder, v. ngdlir, spuien, spoelen (vloeien), uitvloeien, vlieten, afstroomen, afvloeien, o. w. ngdnga, gapen, zie mengoewap. ngdngoet, verkwijnen, o. w.; suf worden; mijmeren, suffen. ngdpa, waarom, bijw. ngéri, gruwen, rillen, ijzen, huiveren; schrikkelijk, ijselijk, afgrijselijk, huiveringwekkend. ngiloe, eggig, stroef (van de tanden). — kapdla, hoofdpijn; zwaar gevoel in het hoofd. ngioeng, mauwen, miauwen, o.w. riidga, handel drijven. niat, bestemming, vr.; doel, oogmerk, voornemen, plan. nikah, huwen, trouwen, b. w. nila, indigo, vr.; donkerblauw. ntlam, saffier, o. niloe, onwel, een onaangenaam gevoel. nip is, dun, b. n. nira, jonge palmwijn, m. nistjdja, voorzeker, stellig, zonder twijfel. njadar, vast, diep, b.n. (van slaap). njdhi (njaai) huishoudster, inl. bijzit van Europeanen. njdla, vlam, vr. njdli, gal, vr. njaman, gezond, frisch, b. n. njdmoq, mug, muskiet, vr. njanjah, braden (zonder vet, boter of olie), o. w. njdnji, zingen, o. w. njanjian, zang, deun, m.; gezang, lied, deuntje, o. njdring, schel, hel (van klank), luid, helder,duidelijk (van stem). njata, openbaar, zichtbaar (blijkbaar), tastbaar (duidelijk)ruchtbaar, publiek, klaarblijkelijk, b. n.; blijken, o.w. njatdkan, uiten (openbaren), verklaren, b. w. njdwa, geest, ziel, leven. njeboer, in het water springen. njiroe, wan, rijstwan, zeef. njónja, mevrouw, gehuwde vrouw van Europeanen en andere vreemde oosterlingen; u, pers. vnw. — poenja, uw, bez. voornw. nöda, vlek, plek, smet, klad, vr. — anggor, wijnvlek, vr. — mtnjaq, olievlek, vr. nonna, juffer, juffrouw, jonge juffer, mejuffrouw; ongehuwde dochter van Europeanen. —ja ng ber tuig kah, n u f, vr.; n u f j e, o. nonton, bekijken, b. w.; kijken, toekijken, o. w. notaris, notaris, m. 0. óbat, artsenij, medicijn, vr. — bedil, kruid, buskruid, o. — beranaq, vruchtbaarmakend middel. — boewang djer, purgatie, vr.; purgeermiddel, o. — demam, koortsmiddel, o. — gigi, tandpoeder, o. — goena, tooverdrank. j -— kina, kina. I ■— koemor, mondspoeling. — loeka, wondzalf, vr. j — minoem, medicijndrank, m. — pdhit, maagbitter, o. -— soempitan, klisteer, vr. — tjdtjing, wormkruid, o. óbi, aardappel (inl.), m. óbor, fakkel, flambouw, vr. oebah, afzeggen, veranderen, wijzigen, verkeeren. oebahkan, iets veranderen, b. w. — perkatd-an, herroepen, b. w. oeban, grijsheid, grijs. oeboelan, blaasbalg, m. oebor-oebor, zeekwabben, vr. m. oedang, garnaal, vr. — kdrang, kreeft, m. oedara, dampkring, m. oediq, binnenland, o. oedjar, zeggen, spreken, b. en o.w. oedji, toetsen, b. w. oedjt-an, toets, m. oedjong, sleep, m.; slip, vr. — djari, vingertop, m. — htdoeng, het topje van den neus. oedoer, voorwendsel, o. oedoet, tabak, vr. oejong, zwaaien, o. w. oekir, meng—, graveeren, b. w. oekiran, graveersel, snijwerk, o. oekoep, wierook, reuk werk-meng—, wierook branden. — oekoep-an, reukwerk, o. oekoer, meng—, meten, b. w. — tdnah, landmeten, o. w. oekoeran, maat, vr. oelaq, draaikolk, vr. (bij den wal). oelar, slang, vr. — aboe, zeer vergiftige slang. — biloedaq, adder, vr. — boeloe, rups, vr. — koeping, oorworm, m. — Idwoet, zeeslang, vr. — pompa, slang eener brandspuit. — sdwah, rijstveldenslang, die niet vergiftig is. — soetra, zijdeworm, m. oelaf, worm, m.; made, rups. — oelat, insecten als afdeeling van het dierenrijk. oelér, maalstroom, draaikolk, vr. (in stroomend water). oeling, topzwaar, b. n. oetnbaq, golf, baar, vr. oetnmat, aanhang, m.; sekte. oemoem, algemeen, publiek, b. n. oemoer, leeftijd, levenstijd, ouderdom, m. oempan, lokaas, aas, o. oendang-oendang, wetten, vr. m. lawoet, zeevaartwetten. ■ negri, landswetten. oendjoeq, meng—, aangeven, aanreiken , toesteken, toereiken, overhandigen. — mdta, een wenk met de oogen geven. oendoer, retireeren, achterwaarts gaan. — mdkan, uitscheiden met eten, opstaan in dien zin. oengoe, purper, o.; paarsch, violet, b. n. oental, pil, vr. oentoeng, aanwinst, kans, winst, fortuin, voordeel, geluk, lot, voorrecht, profijt, avontuur. — bdjiq, goed fortuin, voorspoed. — dlri, eigenbelang, o. — djdhat, tegenspoed, m. oepah, verdienste, arbeidsloon, loon, daggeld, omkoopsprijs. -— girgddji, zaagloon, o. — kahormatan, eereprijs, m. — kardja, werkloon, maakloon,o. — soerat, briefport. — tjoetji b&rang, waschloon, o. oepaja, middel, hulpmiddel, o. oepak, ophitsen, aanzetten, aanhitsen, aanstoken, b. w. oepdmu, gelijkenis (figuurlijke voorstelling), vr.; zinnebeeld, 0. oepas, politieagent, politiedienaar, gerechtsdienaar, m.; vergift, venijn (van planten), o. — pos, postbode, brievenbesteller. oepeti, cijns, m.; schatting, vr. oepih, pinangscheede, vr.(waarvan emmertjes gemaakt worden). oeraq, luchten, verluchten, b. w. oerat, ader, spier, zenuw. — besaar, pees, vr. •— darah, bloedader, vr. — haloes, vezel, vr. — nadi, slagader, polsader. oerei, nageboorte, vr.; los, ontbonden, uit elkaar. oereikan, uitrafelen, loswikkelen. oeroeng of woeroeng, mislukken. oeroep, meng—, wisselen, in ruil nemen. oeroeq tdnah, aanaarden, ophoo- gen, verhoogen, b. w. oesah, noodig; ta'-—, niet noodig. oesdlia, arbeid, handenarbeid, m. — kapdla, hoofdwerk, o. oesia, leeftijd, m. oesiq , meng—, sarren, tergen, verbitteren, plagen, kwellen. oesir, verjagen, verdrijven, afdrijven, wegdrijven (wegjagen), uitjagen, voortjagen, uitdrijven, terugjagen, b. w. — ka-bdwah, afjagen, b. w. oesoes, darm, m.; ingewand, o. oetaq, hersens, vr. m.; brein, o. oetdra, noord, o.; het noorden. — betoel, vlak noord. — bdrat laut, noord-noordwest. — laut, noordoosten, o. — timor, noordoost, b. n. oetoes, meng—■ , zenden van een gezant. oetoesan, afgezant, ambassadeur, gezant, zendeling. oewang (wang), specie (gemunt geld), vr.; geld, o. — bank, banknoot, vr. ; bankgeld, o. — béja, boomgeld, o. — kondé, hoofdgeld, o. (eene belasting, die van de Chinezen geheven wordt). — kontan, baargeld, o. — mds, goudgeld, o. — qarthas, papieren geld, o. — péraq, zilvergeld, o. — séwah, pachtgeld, o. — sirih, fooi, vr.; zakgeld, verval, o. — soeroet tjap, zegelgeld, o. — tjatjing (zie: — kondé). oewap, meng—, geeuwen, gapen. oléh, door, omdat, dewijl, daar, ter oorzake van, uit kracht van. — radja, door den vorst. olir, kurketrekker, schroefdraad. ombaq, golf, vr. ombal, mist, m. ombon, dauw, m. ómong, meng—, praten, o. w. —• kosong, ijdele praat. ompan, lokaas, o. ompong, tandeloos, b. n. ondé, kans, vr.; lot, o. onggoe, knikken (met het hoofd). — kapala, schuddebollen, o. w. onggol, schuddebollen, o. w. opsier, officier, m. — mariam, artillerie-officier, m. drang, mensch, persoon, volk, men, individu. — arab, arabier, m. — asing, vreemdeling, m. en vr. — bangsdwan, edelman, m.; edellieden, m. m. — bdroe, nieuweling, aankomeling, m. en vr.; baar, m. — bekardja, werkvolk, o. — beladjar, leerling, m. en vr. — berdjoesta, leugenaar, m. — berdoewa moeka, veinsaard, m. — berdósa, zondaar, m. — berkoeda, ruiter, paardrijder,m. — bersaldhan, schuldige, m. en v. — Mlang, men zegt. — blanda (wolanda), Hollander,m. — bódöh, stommerik, sul, uil, bloed, domoor, dwaas, dom kop, m. -— boesoeq, stinkerd (als scheldnaam), m.; janhagel, o. — boeta, blinde, m. en vr.; blindeman, m. — brdni di prang, held, m. — ddgang, koopman, handelaar,m. — di hoetan, wilde, m. en vr. — djdga, oppasser, wachter, m.; wacht (de op wacht zijnde personen), bedekking, vr.; piket, o. — — kambing, herder, m. •— djdhat, deugniet, m. — djoewal gdram, zoutverkooper. — ganggoe, kweller, m. — gila, gek, zot, m. sakdli, volslagen gek. — gössoq piso, aanzetter (van messen), m. ■— hantar, geleider, m. — hindoe, Indiaan, m. — hitam, moor (zwarte), m. — hoetan, boschmensch (een dier), m. — islam, Mahomedaan,Muzelman, Islamiet, m. — itoe, gene, aanw. voornw. — jang, degene, aanw. voornw. —• jang berdjdlan, reiziger, m. — i— bilang, zegsman, m. di sita, gedaagde, m. en vr. • kardja sdwah (tdinah), landbouwer, in. kenal (tahoe), kenner, m. memboewat, dader, m. menoendjoeq djdlan, wegwijzer, m. pantjing-pantjmg, uitvor- scher, m. pdsang hoeroef tjïtaq, letterzetter, m. PV&ra, aankweeker, m. pikoel bandera, vaandeldrager, m. poenja, eigenaar, m. — -—poerapoerdkan, veinsaard,m. tanjd-i, uitvrager, m. tdroh harga, taxateur, m. — ■— tdwar, afdinger, m. — — terlaloe brdni, waaghals, m. toelong bitjdra, raadgever,m. — kdja, een man van fortuin. ■— kampong (dessa, doeson), landman, m.; landvolk, o. — kdpir, heiden, m. — kasasar, verdoolde, verdwaalde, dolende, m. en vr. — kasihan, sul, stumper, bloed, m.; zieltje, o. ■— kdta, men zegt. -— ketjil, gemeen, gepeupel (de lagere volksklasse), o. — ktkir, vrek, gierigaard, m. — kódja, moor, m. ■— laki-laki, man, m. — Idri (minggat), vluchteling. — lawoet (laut), zeeman, zeevaarder, m. — maboq, dronkaard, m. ■— nidlas, talmer, bandrekel (vadzig mensch), druiloor, m. — mardika, vrijman, m. — mdti, doode, m. en vr.; lijk, o. — melajoe, maleier, m. ■— melantjong, slenteraar, m. — melarat, arme, m. en vr. (arm mensch). — melit, vraagal, m. — memoedji, aanprijzer, m. -— menengar, aanhoorder, hoorder, m. — mengintip, spion, m. — mengiring, stoet, m.; volgelingen, m. en vr. m.; gevolg, o. —mengoekoer tdnah,landmeter,in. — mengömong ömong, babbelaar. — menoempang, passagier, m. — menoeroet, aanhang (partij, volgelingen), m. -— mlntu-minta, bedelaar, m. •— miskin, arme, m. en vr. (arm mensch). — moeda, jongeling, m. — mótong, maaier, m. -— négri, ingezetene, m. en vr. — oemoem, publiek, o. — oepdhan, daglooner, handlanger, m.; werkvolk, o. — orangan, schijnmensch, m.; beeldje, o. — papa, arme, m. en vr. (arm mensch). — papoeiva, neger, m. — pdsang lantéra, lantaarnopsteker, m. -— pemboeroe, jager, m. — pendoega, loods, m. — perampoq, aanrander, m. — perlenté, kwast (ingebeelde gek), m. -— petenong, wichelaar, m. — pintjang, kreupele, manke. — prang, krijgsvolk, o. — rakoes, gulzigaard, vraat, m. — rampoq, struikroover, m. -— runté, kettingganger, dwangarbeider, m. ■— sdkit, kranke, zieke, patiënt. •— serdni, Christen, m. — soenglap, toovenaar, goochelaar, m. — tambang, sappeur, m. — tenoen, wever, m. — tetdmoe, gast, in.; gezelschap, o. — toeli, doove, m. en vr. — toelong bitjdra, aanrader, m. — toerki, Turk, m. — wolanda (blanda), Hollander, Nederlander, m. orlódji, horloge, uurglas, o. ótoh, slab, vr. P. pa, vader, m. paal, mijlpaal, m. pabawan (paboewan), ra, vr. pabéjan, tolhuis, tolhek, o. pdda, aan, tegen, voorz. pddak, zoutpan, vr. (groot omdijkt veld aan zee). paddkan, voldoen, b. w. (genoegen geven). pddam, verdooven, o. w. padamkan, uitdooven, blusschen. pddang, vlakte, vr.; plein, veld, o. pddi, rijst, vr.; rijstgewas, o. pddjaq, pacht, verponding, vr. — tdnah, grondbelasting, landrente, vr. padjar, morgenstond, dageraad,m. padöman, kompas, o. > padri, priester (Roomsch-), m. pa ff ar, wand, m.; afheining, omheining, schutting, haag, heg, vr.; afschutsel, beschot, schot. — bamboe, bamboeheg, vr. — bdtoe, muur, m. — bèntèng, palisadering, vr. — kdjoe, staket, staketsel, o. pdgi, morgen, ochtend, voormiddag, m.; vroeg, bijw. — hdri, morgenstond, m.; des morgens vroeg. — pdgi, vroegtijdig, b. n.; zeer vroeg in den morgen. pdgoet, pikken, b. w. pdha, bout (bilstuk), m.; dij, vr. -—1 bdbi, schenkel, m.; ham, vr. — bèbèq, eendenbout, m. — gangsa, ganzenbout, m. pahdla, zedelijke verdienste. pahat, beitel, m. pdhatkan, beitelen, b. w. pahit (paait), bitter, b. n. — djeroeq asam, citroenbitter, o. pdja, moeras, o. pdjah, zorgelijk, gevaarlijk, benard, bedenkelijk, deerlijk, b.n. (van een zieke of zaak). pdjoeng (pajong), regenscherm, zonnescherm, o. pajon, afdak, o. pak, pacht, vr. (zie: paq). pdkal, breeuwen, kalfateren, b. w. pakan, doorweven, o. w. pakat, eendracht, vr. pakattan, eendrachtig, b. n.; konkelen, o. w.; overeenstemming. paké, aanhebben, aankleeden, aankrijgen, aanschieten (bijv. een kleed —); aanwenden (gebruiken), verbruiken, toepassen, bezigen; omdoen, omhangen, ophebben, voordoen (voorgeven), voorhebben (dragen), b.w.; behelpen, w. w. ; zich van iets bedienen. — bandera, vlaggen, o. w.; eene vlag voeren, b. w. — bedaq, blanketten, b. w. ■—■ katja mdta, brillen, o. w. — koewasa, aanmatigen, w. w. — peniti, spelden, b. w. — poepoer, blanketten, b. w. — selindang, sluieren, b. w. — sepor, gespoord, b. n. — sindjata, de wapens dragen. — tambdkoe hidoeng, snuiven (snuiftabak —), b. w. — tjintjin, eenen ring dragen. — tópèng, maskeren, vermommen. pakéjan, plunje, vr.; kleed, gewaad, bekleedsel, o. —■ dalam, ondergoed, o. — koeda, paardentuig, zadeltuig,o. — soldddoe, monteering, vr. pakèrti, inborst, vr.; aard, m. pakkal, kalfateren, breeuwen, b.w. pakoe, spijker, nagel, m.; varen, v. -— koekoe bessi, vernagelpin, vr. pakoekan, nagelen, spijkeren. pakriti, inborst, vr.; aard, m. pdla, bruin, b. n. ptila koerong, muskaatnoot, man- netjesnoot, vr. paldngi, regenboog, m.; veelkleurig, b. n. palangkoer, flankeur, m. palé, lippenpomade, vr. paling, afkeeren, afwenden, toekeeren, b. w.; wordt ook gebezigd tot het vormen van den overtreffenden trap, b. v. — besaar, allergrootst, b. n. palipis, de slaap van het hoofd. palita, lamp, vr. — mdlam, nachtlamp, vr. paloe, slaan, kloppen, b. w. paloemban, kristal, o. paloengan, trog, m. palso, onecht, valsch, dubbelhartig, b. n. pdman, oom, m. pamitiq, de haan van een geweer. p&mor, vlam op een wapen. panah, boog, m. pdnas, gloed (van de zon), m.; warmte, vr.; heet, warm, vurig, b. n. — demam, heete koorts, vr. — hdti, aandrift, vr. — mdta hari, zonnegloed, m. -— sakali, sinoorheet, b. n. — sedikit, zoel, b. n. panaskan, opwarmen, verwarmen. pandang, aanzien, aanschouwen, aanblikken, beschouwen, b. w. — dengan sengddja, strak aanzien. pandéj, kunstig, b. n. pandita, leeraar, herder, predikant. — soldddoe, veldprediker, m. pandjang, lang, b. n. — oeratnja, langdradig, b.n. (lang van vezels of draden). pandjangnja, lengte, vr. (van een kleed, enz.) pandjar, voorschot, handgeld, o.; voorschieten (geld), b. w. pandjat, klauteren, opklauteren, opklimmen, o. w. pandji, vaandel, o.;vaan, kaste,vr.; volksstam, m. panggal, afhakken, afhouwen, afkappen, hakken, b. w. panggang, roosteren, poffen, b.w. panggangan, braadspit, o. panggil, roepen, oproepen, noodigen, uitnoodigen,aanroepen,bw. ■— bitjdra, dagvaarden, dagen, indagen, b. w. — kombdli, terugroepen, b. w. — mdkan, ter maaltijd noodigen. — mdsoq, inroepen, b. w., binnen roepen. — drang mdkan, tracteeren, b. w. panggilan sekilwak, aanroeping van een schildwacht. panggoel, heup, vr. panggong, stellage, vr. — wdjong, tooneel (Chineesch), o. panghoeloe, priester (Mah.), m. — moewdra, havenmeester, m. pangkal, boveneinde, o. — pdha, heup, vr. pangkdlan, veer, o.; overtoom, m.; overvaart, vr. pangkat, rang, graad, stand, trap, m.; waardigheid (grootheid), klasse, verdieping, vr. — ipar, zwagerschap, vr. en o. pangkèng, slaapkamer, vr. pangkoe, schoot (bocht van het onderlijf), m. panglima ldwoet(laut),a,dmira,a,\,m. panglima prang, opperbevelhebber, m. pang san, flauwte, bezwijming, vr.; bezwijmen, flauw vallen, o. w. pdnoe, gevlekt, b. n.; moedervlek, vr. (waarmede sommige menschen geboren worden). pantang, zich onthouden. pantas, flink, vlug, knap (vaardig), handig, ervaren, b.n. pantat, aars, grond, bodem, m.; bil, vr. ; fondament, o. pantéj, oever, m.; strand, o. pantjdlang, aak, vr. pantjang, kegel, staak, m. pantjar, spuiten, uitspuiten, b. w.; uitspatten, o. w. pantja warna, veelkleurig, geschakeerd, b. n. — indra, de vijf zinnen. pantjing, polsen, uithooren (uitvragen), b. w.; vorschen, hengelen, aankloppen (polsen), o. w.; hengel, m. — pantjing, uitvorschen, b. w. pantjoeng, sleep, m.; slip, vr. pantjoeran, buis, goot, pijp, vr. pantjong, snijden, afsnijden, b.w. panton, gedicht, puntdicht, o. papa, arm, behoeftig, b. n. papaja, papaja (eene vrucht), vr. papan, plank, vr. — dam, dambord, o. — djandèlla, vensterluik, o. — götsoq piso, slijpplank, vr. — marmar, marmeren plaat, vr. — rnédjah, tafelblad, o. — tanda, uithangbord, o. — tjdtor, schaakbord, o. — toelis, schrijfbord, o. — tong, duig, vr. pdpaq, kluiven, afkluiven, b. w. pdpar, pressen, b. w. papdran, pressing, vr. papdroe, long, vr. papoewah, kroes, b. n. paq, pachter, m.; pacht, vr. paqsa, bedwang, o.; aandrijven, afdwingen, bedwingen, dringen, dwingen, noodzaken, nopen, vergen, verplichten (door dwang), b.w.; doordrijven, o.w. ■— kassih, afpersen, b. w. parade, parade, vr. parampoewan, vrouw, vr.; wijf, o. -— bingis, snip (bitse vrouw), vr. — djdhat, boosaardig wijf, vr. — gïla, zottin, vr. — jdhoedi, jodin, vr. — bahdroe berdnaq, kraamvrouw. parang, hakmes, o.; hakken, b.w. (met een hakmes). pdrang {prang), oorlog, m. parapara, rak, o. (voor vaatwerk). paras, wezenstrekken, m. m. pdri, rog, m. pariksa, onderzoeken, opnemen (beoordeelen), overzien, waarnemen (nagaan), verhooren, inzien, gadeslaan, keuren, monsteren, nazien, schouwen, b. w.; toezien, doorbladeren, o. w. — Idgi sakali, herzien, b. w., nogmaals nazien. parintah,last (bevel), m.jinstelling (bepaling, verordening), vr.; gebod, voorsch rif t, o. ;gebieden, b. w. — wdli, voogdijschap, vr., bestuur van een voogd. pdro, gedeelte, o. pdroed, raspen, b. w. paroedan, rasp, vr. pdroe-pdroe, long, vr. pdroh, sneb, vr. parol, leus, vr.; wachtwoord, parool, o. pdron, aanbeeld, o. pdrot, knabbelen, o. w. pasang, koppel, span, paar, o.; aanspannen, aansteken, afschieten, bespannen, behangen, ineenvoegen, inspannen, afvuren, afsteken, lossen (van vuurwapenen), ontsteken, opsteken, van licht, voorspannen, b. w.; vuren, schieten, o. w.; wassen van het water. -— dpi, vuur aanmaken. — bandera, de vlag hijschen. — batoe, metselen, b. w. ■— dengan Idpis-ldpis, laagsgewijze leggen. — lamari, een kast in elkaar zetten. — djirat, strikken spannen. — hoeroef tjitaq, letterzetten, o. ■— karètta, een wagen inspannen. — kebon, aanplanten, b.w., eenen tuin aanleggen. -— koeping, afhooren, afluisteren, beluisteren, luisteren, o. w.; de ooren spitsen. — lajar, zeil maken, de zeilen aanslaan. — pakoe, aannagelen, b. w. —- pipa, een pijp opsteken. — sdma rata, vleien, rangschikken, b. w. — tóm, toornen, b. w. pasdngan, wedergade, m. en vr. — kebon, de aanleg van een tuin. pasanglah! vuur! pasar, markt, beurs (marktplaats). — ikan, vischmarkt, vr. paséban, gehoorzaal, vr. pasijaar, toeren, kuieren, wandelen, o. w., zich vertreden; wandeling, vr. pdsir, zand, o. — hdboe, stuifzand, o. pasisir, kust, vr.; strand, zeestrand, o. pasoe, bak, pot, m., tobbe, knip, balie (tobbe), vr. pasoengan, gevangenis, vr.; provoost, m. passemèn, galon, boordsel, passement, o. pasti, gewis, zeker, bepaald, b. n. patah, knakken, krakken, doorbreken (in stukken breken), o. w.; door midden breken. patahkan, knakken, b. w. pdtèk, dienaar, slaaf, m. pdtih, onderregent, m. pdtil, dissel, m. (gereedschap). pdtjaq, spit, braadspit, o. patjol, schop, spade, vr.jspaden, b.w. pdtoes, donderslag, m. pdtoet, betamen, voegen, passen, behooren, o. w.; bevoegd, bekwaam (geschikt), billijk, eigenaardig, gevoegelijk, oorbaar, ordelijk (betamelijk), snedig (gepast), rechtmatig, toepasselijk, voegzaam, welvoegelijk, waardig, b. n.; pas geven. — disiksa, strafbaar. pdtola, bittere komkommer, vr. patong, beeld, o.; beeldhouwen, b. w. patoq, pikken, b. w. — oelar, slangenbeet, m. patri, soldeeren, b. w. pdtron, patroon, o. (voor vuurwapens). pebiddngan, borduurraam, o. peddjan, list, misleiding, kunstgreep (fijne streek),vr.; loopje,o. — prang, krijgslist, vr. pedajd-in, oplichten, afzetten, (bedriegen), misleiden, verschalken, b. w. — drang, iemand om den tuin leiden. pedang, kling (degen), sabel, vr.; zwaard, zijdgeweer, o. pedas, bijten, b. w. (scherp zijn zooals Spaansche peper); bijtend, prikkelend, heet, enz., b. n. (op de tong). peddti, vrachtwagen, bagagewagen, lastwagen, m.; kar, buffelkar, vrachtkar, vr. pedïh, bijtend (van sommige wonden), b. n. pedoepd-an, wierookvat, o. pegadéan, pandjeshuis, o. pégang, aangrijpen, aanpakken, aanraken, aantasten, aanvatten; vatten, opvangen; behandelen, beheeren, behouden (bewaren); houden, vervullen (nakomen). -— agdma, godsdienstig zijn. —• djandji, zijne gelofte gestand doen. — kamoedi kdpal, een schip sturen. — kras, vasthouden, vasthebben, b. w. -— parintah, gebieden, b. w. —■ poewdsa, vasten, o. w. pégdngan, afdeeling,vr.; bestuur,o. pegaraman, zoutkeet, vr. peg&wam, advocaat, ra. pekakas, (zie: perkakas). pekantjingan, lis, lus, vr. pekardjd-an, werkkring, dienst, m.; bediening, praktijk, vr.; handwerk, bedrijf, beroep, werk (arbeid), vak, ambt (post), o. — tdnah, kuituur, vr. — jang dipaqsa, dwangarbeid, m. — jang tentoe, taak, vr. pekoempoelan, drom, ra.; groep (vereeniging, verzameling), vergadering, bende, vr. — drang, aanloop, (toeloop), ra. pelaboehan, ree, reede, ankerplaats, zeehaven, vr. pelddjar, leerling, m. en vr., wie geleerd, enz. wordt. peladjdran, oefening, studie, vr., leerjaren, schooljaren. pelaj&ran, scheepvaart, vaart, vr. pelampoeng, dobber, m. peldna, zadel, m. pelandoq, steenbok, m. pelangg&ran, schending, inbreuk. peldngi, veelkleurig, b. n.; regenboog, m. pelantdran, doortocht, ra.; gang, tusschenruimte, vr. peldwan, tegenpartij, wederpartij. pelawdnan, tegenstand, m.; tegenkanting, vr. peletos, gekraak, o. peletókan, val (knip), vr. — ttkoes, muizenval, vr. peloeddhan, kwispedoor, o. peloepoetan, redding, vr. peloh (ploh), zweet, o. peloq, omarmen, omhelzen, omvatten (met de armen), b. w. pelor (peloeroe), kogel, m. pemdboq, dronkaard, ra. pemddam, dompertje, o. pemaddtan, amfioenkit, vr. pemajinan, grap, vr. — djinaka, klucht, vr. pemaksa-an, aandrang (dringend verzoek), m. pemalas, luiaard, m.,eenluimensch. pemdnah, boogschutter, ra, pemandangan, beschouwing, vr. — mdta, blik (oogopslag), m. pemariksd-an, onderzoek, opzicht (toezicht), overzicht, o.; schouw, schouwing (bezichtiging), vr. pemarititdhan, heerschappij, regeering, vr.; gebied, gouvernement, o. — besaar, hoofdbestuur, o. pembajaran, afdoening, betaling. pembahdgi, deeler, m. pembahagi-an, verdeeling, deeling, vr. pembaldsan, weerwraak, wraak, vergelding, belooning, beantwoording, vr.; loon, o. pembalikan, zwaai, m. pembaroean (pembaharoewan), vernieuwing, vr. pembarap, eerstgeboren, b. n. pembawd-an, aanvoer, o.; aanvoering, vr. pembdwan, ra, vr. pembli, kooper, m. pembli-an, koop, aankoop, m. — pekarjd-an, aanbesteding, vr. — jang moerah, koopje, o. pemboedjoekan, liefkoozerij, streeling, vleierij, vr. pernboenoeh, moordenaar, m. pemboenoehan, moord, doodslag, ra -— diri, zelfmoord, m. pemboentoet, laatstgeboren, b. n. pemboeroewan, jacht, vr. — babi hoetan, wilde zwijnenjacht. pemboeta-an, verblindheid, vr. pemboewatan, stichting, vr. pembri, gever, m. pembri-an, gift, vr. — wastjat, legaat, o. pemiard-an, fokkerij, vr. pemoekoel, hamer, klopper, m. pemoeras, donderbus, vr. pemoetar skroep, schroevedraai- er, m. penabor, zaaier, m. pendgi hoetang, schuldeischer, m. penagian hoetang, eisch tot betaling van schulden. pendkoet, schichtig, vreesachtig, bang, angstig, schuw, b. n. penambang, veerschuit, vr. penangisan, beweening, vr. penangk&pan, greep (het grijpen). pendriq, trekker, m. pendwar, tegengift, o. penddpat, vinder, uitvinder, m. pendapdtan, vond, m.; bevinding, vinding, ontdekking, vr. pèndèq, kort, beknopt, bekrompen. pending, buikplaat, buikgordelplaat, vr. pendjabdtan, gevoel (zintuig), o. pendjahit, snijder (kleermaker), m. pendjahitan, naad (naaisel), m. pendjdwat, ambtenaar, m. pendjoenan, pottenbakker, m. pendjoeroe, hoek (rechthoek), m. pendjoewal, verkooper, m. pendjoewdlan, verkoop, m.; ver- kooping, vr. pendok, krisscheede, vr. pendoppo, galerij, vr. penebah, dorscher, m. penebahan, dorschvloer, m. penèmbaq, schutter, m. penengar, gehoor (het zintuig), o. pengabisan, uitslag (afloop), m.; einde, gevolg (uitkomst), besluit (slot), uiteinde, o. pengdboer, verkwister, m. pengddang, belager, hinderlaag (de personen). pengddjaq, aanzetter, ophitser, m. pengadjakan, prikkel, m.; aansporing, beprating, vr. pengddjar, wie leert of onderwijst ; leeraar, onderwijzer. pengadjaran, leering, les, onderwijzing, onderrichting, vr. pengadoewan, aangaaf, aangift, aanklacht, verklaring, aangave, v. pengadohan, gekerm, o. pengajakan, zeef, zifting, vr. pengakoewan, beteekenis, vr. pengantèn Idki-ldki, bruidegom, m. — parampoewan, bruid, vr. pengardjd-an, uitwerking, vr. pengaséhan, gunst, toegenegenheid, vr. pengatahoewan, kennis, kunde, wetenschap, vr. pengatar, wagenas, vr. pengatjoewali-an, uitzondering, v. pengèmpang, vijver, vischvijver, m. pengend-an, aanraking, vr. pengenal, kenner, m. pengendlan, kennismaking, herkenning, vr. penggajitan, aanhaking, vr. penggdlaq bedil, zundgat, laadgat. pengganti, plaatsbekleeder, m. penggarókan, hark, vr. penggdrok koeda, roskam, m. — tanah, egge, vr. penggiling, pletrol, rol,cylinder,vr. penggilingan, molen, m. — koppi, koffiemolen, m. — teboe, suikermolen, m. penggiriq, els, boor, vr. penggiritan, slede, vr. penggorèngan, ijzeren pan, vr. penggórès, krabbelaar, m. penghantar, leider, leidsman, m. penghardpan, hoop, verwachting. penghiboeran, troost, m. penghoeboengan kdta, woordvoeging, vr. pengikdtan, aanbinding, vr. — bersdma-sdma, aaneenbinding, vr. pengikat, aanbindsel, o. pengikoet, volgeling, vr. pengingdtan, gedachtenis, vr. pengiring, volgeling, m. pengiringan, trein, stoet, staf, nasleep, m.; gevolg, o. pengirópan, slobbering, vr. pengisap pompa, zuiger van eene pomp, m. pengisi-an, vulling, vr. penglihdtan, gezicht, o. pengoedoet, tabakspijp, vr. pengoekoeran, meting, vr. — tdnali, landmeting, vr. pengoeroekan tanah, aanaarding, ophooping, vr. pengoewasd-an, machtiging, vr. pengongkil, spaak (handspaak),vr. pening, duizelig, b. n. ■— kapdla, duizeligheid, vr. peninggalun, nalatenschap, acht- terlating, vr. peniti, speld, vr. — besaar, bakerspeld, vr. penjabrdngan, overvaart (het overvaren), vr. penjdkit, ziekte, ongesteldheid, kwaal, krankheid, vr. — bangkaq djer, waterzucht, vr. — boelan, maanziekte, vr. — dada, aamborstigheid, vr. — tjdtjar, pokziekte, vr. -— ihdm, slijmkwaal, vr. penjdmar, spion, m. penjamboevgan, aanlassching, vr. penjamboetan, onthaal, o. penjamon, struikroover, m. penjdpoe, veger, m. Badi.ngs, Mul.-Holt. Woordenb., 7e (lr. penjepit, tang, vr. penjesdkan, aandrang(gedrang),m. penjirdman, stortbad, o. penjoedahan, afloop, voltooiing, v. penjoedji, borduurster, vr. penjoekoer, barbier, m. penjoelap, goochelaar, m. penjoerat, schrijver (auteur), m. penjoeroeh, zender, m. penna, pen, schrijfpen, vr. — bdtoe, grift, griffel, vr. — boewat garis, trekpen, vr. — kamoedi, roerpen, vr. penoeh, vol, b. n. — djerawat, sproetig, b. n. — koettl, wrattig, b. n. — pasir, verzanden, o. w. — sakdli, stikvol, boordevol, b.n. penoeldkan, douw, m.; afkeuring, vr. penoelis, schilder, m. penoelong, hulp, vr.; bijstand, m. penoendjoekan, vertooning, vr. penoeroet, volgeling, m. penoesoek, vork, vr. pensioen, wedde, jaarwedde, vr. pentjahart-an, zoeking, vr. pentjarian, broodwinning, kostwinning, vr.; levensonderhoud. pentjaroeba, kentering, vr. pentjioem, reuk (het zintuig), m. pentjoeri, dief, steler, gauwdief, in. pentjoeri-an, diefstal, m.; dieverij, vr. — bdrang-bdrang, verduistering van goederen. pepaq, volbloedig, b. n. pepdroe, long, vr. pér, veer, vr. peraddngan, hinderlaag. perddjar, wie geleerd wordt; leerling, m. en vr. peradjaran, leer, vr. peragd-an, zelfverheffing, pronk, praal. i perambdtan, vervolging, vr. 26 peramp&san, aanhaling, inbeslagneming, rooverij, vr. perampoek-an, zeerooverij, vr. perampoq, zeeroover, m. peranakan, afstammeling, m. en vr.; afkomst, afstamming, geboorte, vr. perangtnan, tochtig, luchtig, b.n. perangk&tan, aftocht, m.; afreis, vr.; vertrek, o. — prang, veldtocht, m.; kampanje, vr. peranko, franco, bijw. perantdra, scheidsrechter, scheidsman, middelaar, m. perantdran, tusschenkomst, vr. peraq, zilver, o.; zilveren, b. n. — pergol, zilververguld, b. n. pterasa, smaak (het zintuig), m. 2)eras&-an, gewaarwording, vr.; gevoel, o. perasdpan, schoorsteen, m. peratoeran, maatregel (verordening), m.; orde, inrichting (het ingerichte), schikking, vr. — prang, slagorde, vr. perbakdlan, voorraad, m. nefhiïnirm vermeerderen, b. w. perbdnjaqkan, vermeerderen, b.w. perbantahan, twist, m.; tweedracht, oneenigheid, vr.; verzet (tegenkanting), o. perboeroewan, jacht, vr. nerboewatan, daad, verrichting, handeling, vr.; maaksel, feit, bedrijf, (daad), o. — brdni, heldendaad, vr. — soetra, zijdewerk, o. perdajdkan, teleurstellen, bedriegen, b. w. perdekdtan, toenadering, vr. perdirian, stand, m. perdjaldnan, tocht, m.; reis, vr. — di darat, landreis, vr. — di lAwoet, zeereis, vr. — sa-hari-an, dagreis, vr. perdjanwewun, feest (feestmaal), onthaal, tractement, o. perdjandji-an, accoord, contract, tractaat (verbond), o. perdoeli, bruien, raken (aangaan, betreffen), b. w.; bemoeien, bekreunen, w.w.; betreffen, o. w.; laten gelegen liggen, ergens om geven, zich aan iets storen, zich iets aantrekken. perganlian, toer, m.; beurt, vervanging, vr. pergat, fregat, o. pèrgedèl, frikkadel, vr., gehakt vleesch. pergoend-an, heil, nut, voordeel, o. perhambd-an, dienstbaarheid, vr. perhèntian, ophouding, schorsing, vr. perhijdsan, tooi, opschik, m.; ver¬ siersel, sieraad, o. perhimpoenan, vergadering, bijeenkomst, groep, vr. — órang r&mé, gezelschap, o. perhoeboengan, verband (samenhang, samenstel), o. pering&tan, nagedachtenis, vr.; geheugen, o. perkdkas, toestel, m.; toebehooren, gereedschap, o. — lótjèng, uurwerk, o. — mds, goudwerk, o. — médjah, tafelservies, o. — orlódji, uurwerk, o. — péraq, zilverwerk, o. — roemah, huisraad, meubel, o.; inboedel, m. — tenoen, weefgetouw, o. — théh, theegoed, o. — toelis, schrijfbehoefte, vr.; schrijfgereedschap, o. perkanddkan, overspel, o. perkara, post (op eene rekening), m. : zaaK, aaiigejegeimciu, u., onderwerp, geval (voorval), ding. — besaar, aanbelang, o. — jang pdling besaar, zakelijk, b. n.; zakelijkheid, vr. perkatd-an, term, m.; woord,.zeggen, gezegde, o. perkdta-kdta-an, samenspraak, vr. perkoetoet, tortel, tortelduif, vr. perlan, zwelgen, irizwelgen, b. w., gulzig slikken. Ö o perlindoengan, toevlucht, vr. ■perlombd-an, wedijver, m. jjermadani, tapijt, karpet, o. permajïnan, grap, vr. — djindka, klucht, vr. — jang berdjindka, kluchtigheid, vr. — öbat bedil, vuurwerk, o. permandi-an, bad, o. permata, edelgesteente, juweel, o. permintd-an, voorslag (voorstel, verzoek), m.; aanvraag, vr. — boewat toelong, aanroeping, vr. (om hulp). permissi, toestemming, vergunning, vrijheid, vr.; verlof, o. permoeld-an, aanhef, aanvang, m.; begin, o. pernah, ooit, immer, bijw. peroebdhan, wijziging, vr. pers, pers, vr. persdgi, kantig, b. n. persakoetoewan drang, maatschappij, yr. persambdtan, voeg, voege, vr. persen, agio, opgeld, geschenk, o. perséro, aandeelhebber, deelgenoot, compagnon, m. perséivdan, verhuring, vr. persidèn, president, m. persimpdngan, zijweg, m. persobatan, vriendschap, verkeering, omgang (gemeenschap), vr. persoembdhan, geschenk, o. (van minderen aan hoogeren). pertdma, eerst, b. n.; vooreerst. pertanjd-an, vraag, ondervraging. pertapddn, kluis, boetedoening, vr. pertaróhkan, toevertrouwen, toe- betrouwen, b. w. pertemdnan, maatschappij, vr. pertemoewan, samenloop, m.; ontmoeting, vr.; voorval, lotgeval,o. pertidóran, slaapplaats, vr. per-tiga, derde (gebroken getal). pertja, reep, m. pertjdja, gelooven, vertrouwen. pertjeréan, scheiding, vr. pertjobdan, bezoeking (beproeving), vr. pertjoemah, nietig, b.n.; fut (ijdel), vr., van geene waarde; vergeefs, bijw.; vergeefsch, b. n. pertoeloengan, bescherming, hulp, uitkomst , vr.; bijstand, m.; heul, toedoen, o. pertoewan, gebieden, heerschen (van vorsten), b. w. perwakUkan, volmachtigen, machtigen, b. w. pesdgi, kantig, b. n. pesan, boodschap (last), vr.; bestellen, gelasten (opdragen),b. w. pesanggrdihan, pleisterplaats, rustplaats, herberg, vr. pesèndèran, steun, m.; leuning (steunpunt), vr. pèsoenddlan, ontucht, vr. pesoeroehan, zendeling, m. — indjil, evangelische zendeling. — rddja, afgezant, m. pèsta, feest, feestmaal, o. — órang kdwin, bruiloft, vr. peta, kaart, vr. — ddrat, landkaart, vr. — lawoet, zeekaart, vr. petak, bed, o. (in een tuin). petam, overval, toeval, o. — bdbi, vallende ziekte, vr. petang, avond, m. petaröhan, inzet (bij een spel), m. petdsan, voetzoeker (vuurwerk). peté, zekere stinkende boontjes. 26* peti, kist, vr. — intan, juweeldoosje, o. -— drang mdti, doodkist, vr. — tambdkoe, tabakskistje, o. — oewang {wang), kas, geldkist,vr. petiq, plukken, afplukken, b. w. petjoet, zweep (karbouw -—), vr. petoes, donderslag, m. pétor, resident, m. pidtoe, wees; ouderloos, b. n. pidjar, soldeersel, o. pidjat, wandluis, vr. ptdjit, knijpen, nijpen (de ledematen), b.w.jhet lichaam drukkende wrijven. pigi, gaan, weggaan, voortkomen, heengaan, afreizen, o. w.; zich verwijderen. — berdj&lan, (zich) verwijderen. — bersama-sdma, medegaan, o.w. — kaloewar, uitgaan, o. w. — ketemoe, tegengaan (te gemoet gaan), tegenloopen, o. w. —• pariksa, verkennen, b. w. — tèngoq, gaan bezoeken. pigoera, plaat, prent, teekening, vr.; afbeeldsel, tafereel, o. pijdra (pidra), aanfokken, aankweeken, fokken, opbrengen, opvoeden, behoeden, kweeken, koesteren (opkweeken), verzorgen, b. w. — bdjiq-bdjiq, ontzien(sparen),bw. pijara-an, aanfokking, vr. ptkat, lokken (vogels -—), b. w. pikir, bedenken, beschouwen (be- oordeelen), overdenken, overpeinzen , b. w.; denken, b. en o. w.; bezinnen, beraden, w. w.; zich in gedachten verdiepen. -— bdjiq-bdjiq, doordenken, o. w.; bepeinzen, b. w. -— sampé ddpat, uitdenken, b. w. pikiran, overpeinzing, overweging, overdenking, vr.;gevoelen (oordeel), gepeins, denkbeeld, o. pikoel, dragen (aan eenen stok), aandragen, torschen, sjouwen. pikoelan, last, m.; dracht, vracht, vr. ; juk, o. pikol, gewicht = 100 katti's of 125 Amst. ponden. pilaq, verstopping (in het hoofd), vr.; verkouden, b. n. piléh, kiezen, uitzoeken, uitkiezen, sorteeren, stemmen (verkiezen). b. w.; de voorkeur geven. piléhan, keus, keur, voorkeur, vr. pinang (boewah —), betelnoot, vr. pindali, overbrengen (overplaatsen), b. w.; verhuizen, o.w., van woonplaats veranderen. — bitjdra, appèl, o. (in rechtszaken). pinddhkan, verplaatsen, vervoeren, overplaatsen, overbrengen. pindang, vischkerri, vr. pinding, wandluis, weegluis, vr. pindjam, leenen, voorschieten, verschieten, b. w. pindjdman, leen (aan iemand), o. pinggan, groot bord,schotel,schaal. pinggang, middel, lende, zijde, vr. pinggir, zoom, boord, rand, kant, oever, m.; zijde, lijst, vr. — kirt prdhoe, bakboord, o. -— Idngit, kim, gezichteinder, vr. — Idicoet, zeekant, m. — róda, velg, vr. pini, pijn, vr. (in de beenderen). pinjoe, zeeschildpad, vr. pintal, strengelen, samenstren- gelen, vlechten, b. w. pintar, scherpzinnig, schrander, begaafd, ervaren, b. n. pintil soesoe, tepel, m. pintjang, hinken, o. w.; kreupel, mank, b. n. pintoe, ingang, m.; deur, poort, vr. -— dj er, sluisdeur, vr. — bldkang, achterdeur, achterpoort, vr. — dalam, binnendeur, vr. — karètta, portier, o. — moeka, voordeur, voorpoort, v. — roemah, huisdeur, vr. pioetang, inschuld, vr. pipa, pijp, tabakspijp, vr. — tjeroetoe, sigarenpijp, vr. pipi, wang, koon, vr. piring, schotel, m.; bord, o. — dalam, een diep bord. — mangkoq, aardewerk. — slada, slaschotel, m. — tjèpèr, een plat bord. pisa, spenen, b. w.; scheiden (b. v. twistende personen), b. w. pisang, pisang, banaan, vr. — radja, koningspisang, vr. — ivolanda, vijg, vr. piso, mes, o. — pótong penna, pennemes, o. -— tjoekoer, scheermes, o. pispot, kamerpot, waterpot, m. pistol, pistool, vr. en o. pita, veter, m.; lint, o. pitaq, bles (witte vlek aan 't voorhoofd van een paard), vr. pitlkan, haan (van een geweer), m. pitis, penning, m. pitjah, breken, springen (van breekbare waar), schiften, klonteren (van melk), o. w.; kapot, b. n. — pitjah, brokkelen, b. w. pitjdhkan, verbreken, breken, doorslaan(in stukken slaan),bw. — nj&li, vergallen, b. w. joitjat, wandluis, weegluis, vr. pittenah, laster, m.; lastering, belastering, eerrooving, kwaadsprekendheid, vr.; lasteren, o.w. plan-plan, leuteren (talmen), o.w.; traag, langzaam, b. n. en bijw.; slapjes, zachtjes, allengs, zoetjes, bijw.; voet voor voet. plès, vierkante flesch, kelderflesch. plesir, pleizier, plezier, o. plèssèt, glijden, uitglijden, sullen, uitsullen, o. w. p>odding, pudding, m. poedji, prijzen, aanprijzen, aanbevelen, loven (verheerlij ken), b w.; prijs (lof), roem, loftuiting, vr. poedjt-an, aanbeveling, vr. poejoe, .kwartel, kwakkel, wachtel, Hl. poekat, zegen (vischnet), vr.; net, treknet, schrobnet, o. poeki, schaamdeel (vrouwelijk—). poekoel, smeden, slaan, troeven, ranselen, kloppen, afrossen, afkloppen, b. w.; slag (klap), m. •— sama tjamboq, zweepen, b. w. — sdpoe, geeselen, b. w. — thamboer, trommelen, roffelen (de trom roeren), o. w. — tjamboq, zweepslag, m. poekoelan, klopping, vr. •— lótjèng, klokslag, m. poela, wederom, nog eens, bijw. poelam, albast, o. poelang, terugkeeren, wederkeeren, wederkomen, o. w.; terugbegeven, w. w.; terugtocht, m.; terugkomst, vr.; weder (terug), bijw.; naar huis gaan, zich naar huis begeven. — di tangsi, inrukken, in de kazerne, b. w. — ka-roemah, naar huis keeren. poelangkan, terugbrengen, b. w. poelas, verrekken, verdraaien (verkeerd draaien), verwringen, b. w. — tdngan, de handen wringen. poelir, verdraaien, verwringen, verrekken, b. w. poeloe, eiland, o. poeloeh, tien, telw. poelong, oprollen (van deeg, enz.). — obat, pil, vr. poelor, het hart van eenen boom. poendaq, schouder, m. poengoet, vergaderen (bij eenrapen), opzamelen, oprapen, opvatten. poenja, toebehooren, aanbehooren, behooren, o. w.: bezit, o.; eigen (toebehoorende), b. n. — sendiri, eigendom, o. poenoq, de bult van een kameel. poentjaq, top, m.; toppunt, o. poepoe (poepoewan), gelid (geslacht), o.; lid eener familie, graad van bloedverwantschap. poepoer, blanketsel, o. poepoet, waaien, o. w. poera-poera, dekmantel (voorwendsel), m.; voorwenden, b. w.; veinzen, o. w.; loos, gehuicheld, voorgewend,b.n.; zich voordoen, zich houden. bisa, waanwijs, b. n. berbaqti, femelen, huichelen, o. w. — poera tijada tdhoe, zich leuk houden. poerir, fourier, m. poerndma, vol, b.n. (van de maan). poeroe, zweer, vr. — djahat, koudvuur, o. — sambiliq, aambeien, vr. m. poesdka, nalatenschap (erfgoed), vr. poesar, draaien (horizontaal —), b. w.; navel, m. poesat, navel, m.; middelpunt, o. boelat, het middelpunt van een cirkel. — telor, hanentred, m. poesing, duizeligheid, vr.; duizelig, b. n.; d raaien, om loopen, o. w. — kapAla, duizelen, o.w.; hoofdbreken (inspanning), o.; bedwelmd (duizelig), b.n.; verstrooid van gedachten. — kapaldkoe, mijn hoofd rijdt op stelten. poesoet, els, vlijm, vr.; lancet', o. poetar, draaien, opwinden, b. w.; omdraaien, omgaan, o. w. — hdbis, afwinden, b. w., ten einde winden. -— kaloewar, uitdraaien, b. w. — kintjang, aandraaien, vastschroeven, b. w. — mdsoq, indraaien, b. w. — memboeka skroep, losdraaien, b. w. (eene schroef —). — skroep, schroeven, b. w. poetdran, draai, kaapstander, m.; spil (draaispil), kraan (om te hijschen), draaiing, vr.; windas, o. poetih, wit, blank. — poetihan, witte vloed, m. -— sakdli, spierwit, b. n. — telor, eiwit, o. poetihkan, witten, b. w., wit maken. poetjat, verbleekt, dof, bleek, flets. poetoes, breken (van touw, leder). — asa, vertwijfelen, wanhopen, o.w.; wanhoop, vr.;radeloos,b.n. — penghardpan, radeloos, b. n.; wanhoop, vr.; vertwijfelen, wanhopen, o. w. poetoeskan, beslissen, uitwijzen. — hoekoem, veroordeelen, vonnissen, b. w.; een vonnis vellen. poetra, prins, m. poetri, prinses, vr. poewdlam, albast, albaster, o. poewan, beteldoos, siriedoos, vr. poewas, lesschen , voldoen, be vredigen, b. w. poewdsa, vaste, vasten, vr. poeivaskan, verzadigen, b. w. poewin, puin, o. pöhon, boom, m. ; bron (oorsprong), vr. — aren, suikerboom, m. — dsam djdwa, tamarindeboom, m. — boewah, vruchtboom, m. — kalupa, kokosboom, klapper¬ boom, 111. — kdpoq, wolboom, m. — ketjil, struik, 111.; heester, vr — koppi, koffieboom, m. — pdla, muskaatboom, m. — soekoen, broodboom, m. — tjingké, nagelboom, m. — 'tjöklat, cacaoboom, m. — waringin, waringinboom, m. polisi, politie, vr. polmak, gemachtigde, gevolmachtigde, m.; volmacht, curateele,vr. pornpa, pomp, brandspuit, vr. pon bdroe, Nederlandsch pond. pondi, beurs, vr. pondoppo, voorgalerij (open voorhuis), vr. pondoq, hut, loods, stulp, vr. pons, punch, vr. ponti&naq, spook (rondzwerven- den geest van een kind), o. pontjaq, top, m.; toppunt, o. — goenoeng, bergtop, m. pótong, afhakken, afhouwen, afkappen, afkorten, afsnijden, inhouden, slachten; hakken, houwen, ontt rek ken, korten, maaien, snijden, snoeien, uitsnijden, versnijden, villen, b. w.; hak, brok, aftrek, in.; kluit, korting, (afkorting) , mindering, snede, strook, vr.; stuk, o. — besaar, bonk (groot stuk), vr. — ddging di médjah, voorsnijden, b. w. — dengangoenting, af knippen,bw. — di tèngah, midden doorsnijden. — doewa, in tweeën snijden. — hoedjong, de hoeken afkanten. — kajoe, blok, o. — léhèr, kelen, b. w. — pddi, rijst oogsten, b. w. -—penna, pennen aanpunten, b.w. ■— roempoet, gras afmaaien, b.w. — sddja, doorsnijden, o. w. — sdtjap, kortwieken, b. w. — sakdli, doorsnijden, b. w. — troes, doorsnijden, b. w. pottelood, potlood, o. — liitam, teekenkrijt, o. powddé-wddé, zegeboog, m. prdbot, werktuig, gereedschap, instrument, o. prdda, plaat, vr. (van metaal). pradjoerit, inlandsche soldaten die als marechaussees dienst doen. prdhoe, prauw, schuit, vr. — tjoenia, lichter, m. prdkat, cement, o. prdkoe, trog, m. prang, krijg, oorlog, slag, strijd, veldslag, m.; gevecht, treffen, o. — di lawoet (laut), zeeslag, m.; zeegevecht, o. — proes, wispelturig, ongestadig, b. n. prangi, natuur, inborst, vr. pranjes, franje, vr. pras, persen (uitpersen), uitdrukken, uitknijpen, wringen, uitwringen, b. w. — soesoe, melken, b. w. prdwan, maagdom, m.; maagd. prekddèl, frikkadel, vr. pn, aard, m.; gesteldheid, geaardheid, manier, wijs, wijze, vr. — hal, de aard der zaak. priksa (pariksa), bezichtigen, onderzoeken, monsteren, b. w. — bdjiq-bdjiq, nauwlettend, b. n. pringgi (fringgi), Europeaan, m. printah (parintah), last, m.; besluit, bestuur, bevel, o. prioeq, pot, m. prisi, schild, o. proet, buik, m.; onderlijf, o. prop, kurk, stop, vr. prosès verbaal, proces-verbaal, o. R. raam, raam, o. rdba, betasten, tasten, voelen, bevoelen, b. w. — rdba, tasten, rondtasten, b.w.; overal betasten. di glap, in het donker rondtasten. rabab, zekere viool, vr. rdban, suf, b. n. rdbana, tamboerijn, rinkelbom, v. rabbi, Heer, m. (van God). rdboq, lucifer, vr.; tondel, z\vam,o. rad, rechtbank, vierschaar, vr. — fan Indi, raad van Indië, m. — sumbang, rechtbank van ommegang, vr. rddèn, een adellijke titel op Java. — adipati (zie: rddèn). — djoe, eene regentsvrouw, vr. radja, koning, vorst, m. — moeda, kroonprins, m. — parampoewan, koningin, vorstin, vr. —- sinar, venuskwaal, venusziekte, vr. — wali, adelaar, arend, m. rddjin, ijver, wedijver, m.; vlijt, vr.; ijverig, arbeidzaam, werkzaam, naarstig, b. n. — sakdli, volijverig, vr. rdga (boewah ■—), bal (van gevlochten bladeren om mede te spelen), m. —, mand, ben, vr.; korf, m. rdgam, melodie, zangwijs, aria, vr.; muziekstuk, o. ragi, gist, gest, vr.; zuurdeeg, o. rdgoe, verward (in de war), verlegen, verbijsterd, beteuterd, bedremmeld, b. n. rahang, kaak, kinnebak, vr.; kakebeen, o. rdhat, spinnewiel, o. rahim, baarmoeder, vr. rdhrnat, genade, ontferming, vr.; mededoogen, o. — Allah, Gods genade. rahsia, geheim, o. rdjap, witte mier, vr. rajat, onderdaan, m. en vr. rakd, echo, vr. rakit, vlot, o., waar gewoonlijk huizen op staan. -— kdjoe, houtvlot, o. rakoes, gulzig, vratig, b. n. raksasa, gedrocht, monster, o. ram, schuifraam, raam, o. ramadldn (rarnalan), de 9e maand der Mah. tijdrekening ; de vastenmaand gewoonlijk boelan poewdsa genoemd. rdmas, kneden, b. w. rambang, baar, open, bloot, b. n.; hoog dag, vollen dag. — rambang, avontuurlijk, gewaagd, b. n. ramboe, franje, vr. ramboet, manen, vr.; hoofdhaar, o. ramboetan, ramboetan (de vrucht). rdméh, vroolijk, dartel, levendig, druk, lustig, volkrijk, bevolkt, b. n. — rdméh, wakker, lustig, b. n. ramenas, ramenas, vr. rdmi, vlas, o. rdmis, spier, vr. (van het lichaam). rampah-rampah, specerijen, kruiderijen, vr. m. rampas, nemen, berooven, ontrooven, plunderen, rooven, stroopen, buiten (buit maken), b. w. rampdsan, buit, roof, m. ; plundering, prooi, vr. ramping, tenger, rank, dun, b. n. rampoq, aanranden, kapen, vrijbuiten, rooven (op zee), aanvallen (met geweld), b. w. randjoe, voetangel (van bamboe). ranggoet, hevige buikpijn of buiksnijding, vr. rangsel, ransel, m. ransom, fourage, vr.; rantsoen, o. ranté, ketting, m.; keten, kluister, vr. — kdkang, kinketting, m. — léhèr, halsketen, vr. — orlódji, horlogieketting, m. — soemoer, putketen, vr. — tóm, kinketting, m. ranting, toppen, aftoppen, b. w. rantjing, takje, risje, o. (van den tamarindeboom). rantjoeng, aanpunten, snoeien,bw. ra,pat, bijeen, bijw.; bij elkander voegen; dicht aaneen; dicht bijeen. rapatkan, samentrekken, b. w. rdpoh, broos, breekbaar, b. n. rapor, rapport, o. raqsdsa, reus, m.; gedrocht, o. rdsa, smaken, beseffen, voelen (gevoelen), b. w.; dunk (gevoelen), smaak, m. — ambar, smakeloosheid, vr. — hdti, aandoening, vr. — tdvwar, lafheid, vr. — ter-doeloe, voorgevoel, o. rdsa, kwik, kwikzilver, o. rasoel, apostel, godsgezant, m. rastoeng, kanker, m. — koetji, venusziekte, venuskwaal, vr. rata, effen, vlak, gelijk, glad, plat, b. n. ratap, klagen, b. en o. w. rdtjoen (r&tjon), vergift, venijn, o. rdtoe, koningin, vr. rdtoes, honderd, telw. rawah (rawang), poel, m.; moeras, o.; moerassig, b. n. rdwan, verrukt, b. n. rawattin, verplegen, b. w. réak, fluim, vr.; kwalster, m. rebah, tuimelen, vallen, nederstorten, o. w. — pangsan, bezwijmen, o. w. reboeh, nedervallen, instorten. reboeng, nieuwe spruit uit den bamboeswortel. reboes, in ruim water afkoken. reboesan, zoodje, o. reboet, ontkapen, ontfutselen, ontnemen, ontvreemden, bw ; grabbelen, o. w. ; afhandig maken. — reboet, grabbeling, vr. reboetan, ontneming, vr. redoq, beneveld, nevelachtig, b.n. regen, inlandsch regent, m. regènskap, regentschap, o. réjal, reaal, m. (Spaansche munt). rékenin, rekening, vr. rekès, rekest, o. remas, kneden, b. w. — toeboh, het lichaam drukken. rendang, bakken, braden, fruiten, frijten, b. w. résidèn, resident, m. résidènsi, residentie, vr. riba, schoot (bocht van het onderlijf), m. riboe, duizend, telw. rlboet, rukwind, m.; onweder, o. — rtboet, in der haast. rhnaw, tijger, m. rirnba, wildernis, vr.; woud, o. rimbas, dissel, m. rimbes, geheel doorweeken. rimpaq, verdelgen, b. w. rimpat (rimpah), zooals dronken lieden opstaan en weder vallen. rinda, kant, m.; haakwerk, o. rindah, laag, b. n. (in tegenstelling van hoog). — hdti, nederig, ootmoedig, demoedig, b. n. rinddhkan, verlagen (doen dalen), b. w. rindam, weeken, b w. -— sddja, doorweeken, o. w. rindang, lommerachtig, lommerrijk, b. n. ritidoe, verlangen, b. w.; watertanden, o. w.; naar iets snakken, het heimwee hebben. — dendam, kwijnen, o. w.; het heimwee hebben. ringan, licht, b. n. niet zwaar. ringas, in den grond zakken. ringat, berst, vr.; bersten, o. w. ringgang, lekken, o. w. ringgit, piaster, rijksdaalder, m.; Spaansche mat, vr. rinjoe-rinjoe, wemelen als visschen in het water. ringkas, slinken, o. w. rtsau', vagebond, m. risoe, kreuken, b. w.; kreuk, vr. riw&jat, geschiedenis, vr. róbèq, afscheuren, scheuren, b.w. róda, rad, wiel, o. -— sepor, spoorraadje, o. roeba-roeba, havencijns, havengeld, ankergeld, o. roeboeh, omslaan, omvallen, omstorten, nederstorten, o. w. roegi, hinder, m.; afbreuk, schade, vr.; verlies, nadeel, o. — barang jang kabakdran, brandschade, vr. roemah, woning, vr.; huis, o. — bifjara, stadhuis, vr. — boerong, vogelnest, o. — djdga, wachthuis, o. — hantoe, spookhuis, o. — lélung, boelhuis, verkoophuis,o. — makan, logement, eethuis, o. — miskin, armhuis, o. — öbat, apotheek, vr. ■— drang békin ntla, indigofabriek, vr. — pegadéan, lombard, m. — pidtoe, weeshuis, o. — sdkit, ziekenhuis, gasthuis, hospitaal, o. — soendal, knip (bordeel), vr. — taboeivan, wespennest, o. — tjitaq, drukkerij, vr. — toekang, fabriek, vr. roeman, kaf, o. roempang, geschonden, b. n. (van neus of tanden). roem poet, gras, o. — kring, hooi, o. -— roempoetan, onkruid, o. roenoet, spoor, voetspoor, o. roepa, vorm, schijn, aard, m.; gedaante, gestalte, figuurhouding, leest, soort, specie, vr.; voorkomen, aanschijn, aanzien, uiterlijk, fatsoen, formaat, slag, o.; voorkomen (schijnen), o. w. — boendar, bolrondheid, vr.; rondachtig, b. n. — manis, aanvalligheid, vr. — roepa, verscheidenheid, vr.; verscheiden, veelsoortig, velerhande, allerlei, b. n. roepijah, gulden, in.; ropij, vr. roesa, hert, o. roesaq, verval, o.; verwoest, wrak, verdorven, gehavend, b. n. — hdti, hartzeer, o. roesoe, troebel, b.n.; wanorde (oproerigheid), verwarring (oproer), vr.; onraad, rumoer, alarm, gerucht, geschreeuw (geraas), misbaar, leven (gedruisch), o. roesoq, rib, vr. ■—prahoe, ribben, vr. m.; inhouten, o. m. (van een vaartuig). roewa, straat, vr. roewas, lid of vak (van riet, bamboes enz.), o. roh, geest, m. rokki, rok, m. rbko, sigaar, vr. -— lcawoeng, strootjes (inl. sigaren). rókon, formulier, o. rom, rum, vr. rombaq, slechten, afbreken, sloo- pen, vernietigen (verbreken),bw. rompang, geschonden (van tanden), b. n. rompi, vest (kleedingstuk), o. rompoen, stoel van den bamboes. ronda, ronde, vr. ronggèng, dansmeid, danseres, vr. rongkah, gekkelijk, b. n. róngkong, gorgel, m. rontoh, afvallen (als bladeren),ow. roskam, roskam, m.; roskammen, b. w. rotan, rotting, m.; rottingriet, o. rbti, brood, o. — keijil, broodje, o. — poetih, wittebrood, o. s. sa (verkorting van satoé), een, t.w. sdat, oogenblik, tijdstip, tijdpunt. sa-bagimdna, hoedanig, vr. vrnw.; hoe, bijw. sabak, overstroomen, o. w. s&ban hdri, daags (iederen dag), bijw.; alledaagsch, b. n. — sdban, ieder, elk, onb. telw. boelan, maandelijksch, b. n. dominggo, wekelijksch, b. n. hdri, dagelij ksch, onb. telw. kali, telkens, bijw. — -— drang, iegelijk, voornw. tdhon, jaarlijks, bijw. sdbang, muilband, m. sabanjaqnja, meerendeel, o. sabantaar (sebentar), oogenblik- kelijk, b. n.; dadelijk, onmiddellijk, strakjes, aanstonds, voort, straks, even, eventjes (een oogenblik), onverwijld, terstond, bijw. — cljoega, oogenblikkelijk, bijw., dadelijk daarna. sdbar, geduld, o.; gelaten, lankmoedig, b. n. subas, bravo, t. w. sa-belom, voordat, voegw. sa-benarnja, waarlijk, bijw. sabendarang, in verband staan. sa-bitjdra, afspraak, vr. sablah, kant, m.;zij,zijde,flank,vr. — angin, windkant, m.; windzijde, loefzijde, vr. — bldkang, wederzijde, vr. — ddrat, landzijde, vr. — jang lajin, tegenzijde, vr. — kdnan, rechterzijde, vr. — kiri, linkerzijde, vr. — menjablah, van weerskanten, aan weerskanten, van beide zijden, aan deze zijde en aan de tegenzijde, over en weer. — sdna, overzijde, vr. sablas, elf, telw. —■' kali, elfmaal, bijw. — roepa, elf derlei, b. n. — sa-tèngah, twaalfdehalf, b. n. saboe, gedempt. saboekan, vullen, dempen, b. w. (een gat of kuil in den grond). saboen, zeep, vr. sdboeng, hanengevecht, o. sdboq, buikgordel, gordel, m. sabrak, schabrak, vr. en o.; dekkleed (voor paarden), o. sabrang, overkant, m.; overzijde, vr.; geen, geene, voornw. sa-brdpa, voorzooveel, voegw. sabtoe, sabat, m. sachlat (saqaldt), laken, o. sddab, wijnruit, vr. sadalinggam, vermiljoen, o. sadia (sedia), vaardig, gereed, af, klaar, bereid, b. n. — serta soeka, willig (bereid en genegen), b. n. sadidkan, voorbereiden, b. w. sadja, slechts, simpel, maar, eeniglijk, blootelijk (enkel), alleen, alleenlijk, bijw. sadjati, algemeen, b. n. sadjikaw, opdisscben, b. w. sddop, snoeimes, o. sa-ganggam, een handvol (greep). sdgoe, sago, vr. sahdja, dienaar, slaaf,m.;ik,p.vnw. sa-hdri, een dag. sa-hdri-hdri, daagsch, dagelijksch, alledaagsch, b. n. sa-hdti, eensgezind, b. n. sahoet, antwoord, o. sa'ir, dichtstuk, gedicht, rijm. sa/a, mij, ik, pers. voornw.; mijn, bez. voornw. (zie: bladz. 7). —, Eur. vrouwenrok, m. -— poenja, mijn, bez. voornw, sajang, deernis, smart, vr.; medelijden, leedwezen, o.; zich ontfermen, w.w.; over iets begaan zijn, aangedaan zijn, het is jammerjhet is spijtig;och arme! sdjangin, beklagen, b. w. sajap, vleugel, m.; vlerk, wiek, vr. sajoer, groente, vr. — sajoeran, moes, moeskruid, o. sakdli, eens, eenmaal,gansch,bijw. — ini, ditmaal, bijw. — kali, alleszins, bijw. — Idgi, andermaal, bijw., nog eens. — tdrèq, een ruk, een trek. sakalian, alle, onb. telw. sakdrang, heden, nu, thans, bijw. — djoega, alsnog, bijw. — tni, ditmaal, bijw.; tegenwoordig (van tijd), b. n. sa-kdwan, een zwerm, een vlucht, een troep (van vogels, enz.). sa-kedjap mdta, een oogenblik, een oogwenk. sdkit, pijn, smart, vr.; zeer, o.; vurig (van gezwellen), pijnlijk, ongezond, ongesteld, krank, b.n. -— ampedal, maagpijn, vr. — ajan-ajan, vallende ziekte, vr. — ajer, (— bangkaq), zucht, vr. — bdtoe, graveel, o. — bangkaq dada, borstgezwel, o. —- ddda, aamborstig, b.n.; borstkwaal, vr. — djantong, hartpijn, vr. — gigi, tandpijn, vr. garham, kiespijn, vr. — hdti, aanstoot (ergernis), m.; grief, spijt, vr.; hartzeer, o ; baloorig, ontevreden, b. n. — ingoes, droes, m. — kddal, melaatschheid, vr. — kapula, hoofdpijn, vr. — kena dngin (dlngiri), zinking, v. — koening, geelzucht, vr. — kras, zeer krank. — léhèr, keelpijn, vr. — limpa, leverziekte, vr. — njdli, galkoorts, vr.; galziek, b. n. -—pajah, bedenkelijk ziek, erg ziek. — ptlaq, verkoudheid, vr. — pinggang, steek in de zijde. — proet, buikpijn, darmpijn, vr.; koliek, o.; snijding in de ingewanden. — sakltan, bedlegerig, b. n. — sangal, jichtig, b. n. — tampat makan, maagpijn, vr. — tjerna, tering, vr. — toelang, jicht, vr. sakko, zak (in kleederen), m. sdko, schako, vr. sa-koejong koejong, eensklaps, onverwachts, bijw. sa-koekoes, zetsel, o. ttièh, een zetsel thee. sa-koetika, tusschenpoos, wijl, wijle, vr. sakoetoe, medegenoot, vennoot, m. en vr. ; medemaat, makker, deelgenoot, deelhebber, m.; medelid, o. saksi, getuige, m. en vr.; bewijsgrond in rechten. salada, salade, vr. saladri, selderij, vr. sdlah, misslag, m.;fout, feil, dwaling, misdaad, vr.; misbruik, vergrijp, wanbedrijf, plichtverzuim, onrecht (ongelijk), o.; mis, voorz.; falen, o. w. — hdat, misbruik, o. — bahdsa, taalfout, vr. — berdjdlan, misloopen, o. w. — békin (berboewat), misdoen (vergissen), o. w. -— berkdia (bitjdra), zich verspreken. — berldjar, miszeilen, o. w. ■— Mtoeng, zich vertellen. — kardja, misdoen (vergissen),ow. ■— kena, misraken, b. en o. w. — kira, vergissen (zich), b. w. ■— lakoe, verzwikken, b. w. ■— meloempat, inisspringen, o. w. — membahagi, misdeelen, b. w. — memoetar, verdraaien, b. w. — pengartian, wanbegrip, o. — poekoel, misslaan, b. w.; misslag, m. ■— poetar, misdraaien, o. w. — tèmbaq, misschieten, b. w. — toesoeq, misprikken, o. w. — waqtoe, ontijdig, b. n. sa-ldkoe, afsof, bijw. sa-ldloe, voorbij (verder dan), bijw. sdlam, heilgroet, vrede, m. sa-lama, sedert, voorz. salamdnja, altijd, immer, steeds. saldmat, zegen, welstand, voorspoed , m.; gezondheid, welvaart, vr.; vaarwel, saluut (heil), geluk, o. — bddan, welvarendheid, vr. -— ddtang, welkom, bijw. — djdlan, voorspoedige reis. — pdgi, goeden morgen. — tdhon baroe, nieuwjaarswensch. ■— tinggal, vaarwel, o. salangka, sleutelbeen, o. salangkar, verklappen, verklikken, klappen (overbrengen),bw. sa-ldpis, enkel (niet dubbel), b. n. salaq, keffen, blaffen, o. w. salat, straat, zeeëngte, vr.; kanaal, o. saldtan, zuid, zuiden, o. sa-lebéhnja, overschot, o. sa-lenibar, een blad (papier). salernpang, brievenzak, m.; brievenmaal, vr. salin, tappen, overtappen, overgieten, b. w. — bahdsa, vertalen, vertolken. ■— kdjin, verschoonen (schoon linnen aandoen), b. w. — koelit, ontvellen, o. w. -— pakéjan, verkleeden, b. w.; van kleederen verwisselen. — soerat, uitschrijven, kopiëeren, afschrijven, b. w. salinan bahdsa, overzetting, vr. (het vertaalde). — soerat, kopie, vr.; afschrift, naschrift, o. salindang, omslagdoek (die over den eenen schouder en onder den anderen arm door gedragen wordt), m. salisik, krauwen (b. v. van vogels die zich gebaad hebben), b.w. sdma, even (juist zoo), mede, bijw.; gelijk, zelfde, b.n.; aan, met, naar, voorz. — bdnjuq, evenveel, bijw. — brdtnja, evenwicht, o. — djoega, eveneens, evenveel (om het even), bijw.; onverschillig, hetzelfde. — ini, hieraan, hiertoe, bijw. — itoe, daaraan, daardoor, daarmede, bijw. — manoesja, evenmensch, evennaaste, m. — rata, evengelijk, evenredig, b. n.; evenveel, bijw. dengan djer, waterpas, b. n. — roepa, lijken, gelijken, bijkomen, o. w. ; gelijkenis, vr.; eenerlei, eenvormig, welgelijkend, b. n. ■— sdma, bijeen, ondereen, gezamenlijk, samen, bijw. samanglca, watermeloen, m. samantdra, inmiddels, bijw. — itoe, intusschen, bijw. sdmaq, looien, b. w. sdmar, vermommen, b. w. (zich geheel onkenbaar maken). sambal, toespijs van garnalen, kruiderijen, groenten, enz. sambang, nachtronde, ronde, vr. sambar, grijpen (zooals roofvogels en katten), b. w. sambat, vastmaken, samenvoegen, b. w. samboek, de ruige schil van de kokosnoot. samboeng (sambong), aanhechten, aanlasschen, hechten, lasschen, b. w.; aan elkander smeden. — bessi, aansmeden, b. w. samboengan, vereeniging, (las- sching), vr. samboengannja, vervolg, o. samboet, aannemen, ontvangen, verwelkomen, afhalen (met staatsie), b. w.; in ontvangst nemen. samoewa, al (geheel), bijw. en vgw. — sakdli, allegaar, bijw. sdmon, rooven, plunderen, b. w. (op den weg). sampah, vuilnis, vr. sampan, lichter, m.; aak, boot, sloep, vr. — besaar, barkas, vr. — ketjil, jol, vr.; vaartuigje, o. sampar, besmetting, pest, vr.; besmettelijk, b. n.; besmettelijke ziekte. sampar an, overerving, besmetting, vr. sampat, vleien, voegen, o. w.; gelegen komen; geen belet. sampé, volstaan, toekomen, toereiken (voldoende zijn), aankomen, o. w.; aankomst, vr.; genoegzaam, genoeg, bijw.; voldoend, toereikend, b. n.; tot, voorz.; tot aan. — dalam, bevaarbaar, b. n. — di, tot, voorz. slni, tot hiertoe. — sakdrang, tot nu toe. sampéjkan, leveren, verschaffen. sampi (sapi), koe, vr.; os, m.; rund, o. (zie: sapi). sampiran, kapstok, m.; rek, o. (om iets op te hangen). sdna, daar, ginderheen, heen, bijw. — slni, ginds en herwaarts. sa-ndma, naamgenoot, m. en vr. sanaq, familie, vr. — soeddra, aanverwant, bloedverwant, maag, naast bestaande, m. en vr.; maagschap, vr. sanat, jaar, jaartal, o. sanda, boert, scherts, grap, vr. sangal, jicht, vr. -— tdngan, jicht, aan de handen. — kaki, voeteuvel, podegra, pootje, o.; jicht aan de voeten. sangat, angel, m. s'dingat, schreeuwend, snerpend, fel, smoorlijk, b. n. sanggat, aan den grond zitten met den voor- of achtersteven; met den steven vastraken. sanggoel ramboet, het haar oprollen (op inl. wijze). sanggoep, onderneming, vr.; ondernemen, b. w. sanggoerdi, stijgbeugel, m. sanggoet, wippen, o.w.; de scharen van een kreeft. sanggoetan, wip (aan eene put),vr. sanggoetkan, wippen, b. w. sanggrah, aderlaten, b. w. sangka, meening, vr.; waan, m.; vermoeden, o.; vermoeden, vermeenen, vooronderstellen, inbeelden, b. w.; wanen, o. w. — jang sdlah, verkeerde waan. sangkal, ontkennen, verloochenen, verzaken, b. w. sangkdla, kluisters, boeien, vr. m. sangkan hidoeng, den neus snuiten. sangkap, op zijde schuiven (gordijnen, enz.). sangkar, hok, o.; kooi, vr. sangkar an, hok, o.; kooi, vr. sangkoer, wroeten, o. w. sangkoet, haperen, tusschenkomen (belemmering aanbrengen),o.w.; belemmeren, b. w. sangsdra, marteling, kwelling, vr.; lijden, o. sanoenoh, kuisch, zedig, rein, b.n. santan, kokosmelk, vr. santidsa, immer, altijd, voortdurend, bijw. sa-oléh-oléh, kwanswijs, kwansuis, bijw. sa-órang, iemand, onb. pers. vnw. — akan sa-órang, elkander, voornw.; met elkander. sdpa (sidpa), wie, vr. voornw. sa-pandjang, langs, voorz. sapdro, half (ten halve), deels, eensdeels, bijw.; gedeeltelijk, b. n. en bijw., een gedeelte. sa-pdsang, tweetal, o.; een span, een paar, een koppel, -— jang di moeka, voorspan, o. sapdtoe, schoen, m. sa-per-ampat, vierde, C/4). sa-per-anam, zesde, (1/c). sa-per-sapoeloeh, tiende, ('/[(>)• saperti dnaq-dnaq, kinderachtig. sdpi, koe, vr.; os, m.; rund, o. — djantan, stier, bul, m. — moeda, vaars, vr. sdpoe, aanstoffen, aanvegen, afstoffen, stoffen, vegen, uitvegen, wisschen, zwabberen, b. w. — dengan djermas, vergulden, bw. — dengan djerpéraq, verzilveren. — dengan djer timah, vertinnen. — dengan kdpor, witten, aanwitten, b. w. — lidi, stalbezem, m. — tdngan, zakdoek, neusdoek, m. sapoeloeh, tien, telw. — kali, tiendubbel, b. n. — sa-tèngah, elfdehalf, telw. sa-pótong, eene homp. sarahkan, overleveren, overgeven, b.w.; in iemands handen" stellen. — diri, zich toebetrouwen. -— órang sdkit, een zieke opgeven. sdrang, nest, o. — boerong, vogelnest, o. — laba-laba, rag, spinneweb, web, spinrag, o. ■—■ madoe, honigraat, vr. sar at, overladen, b. w.; te zwaar laden, vol laden. sa-rdtoes, een honderd. kali, honderdmaal, bijw. Idqsa, millioen, o. roepa, honderderlei, bijw. tdhon, eene eeuw. sardwan, tros, m. (vruchten). sarbat (sjarbat), sorbet, o. saridivan, spruw, scheurbuik, vr. sa-riboe, een duizend. ■—■ — kali sariboe, millioen, o. saring, uitzijgen, zijgen, o.w.; doorgieten, filtreeren, afgieten, b. w. saringan, filter, vr. sa-roepa, gelijkvormig, b. n. ikan mówa, aalvormig, b. n. sarong, koker, m.; samaar, schee, scheede, vr.; overtreksel, foudraal, bekleedsel, o. — bantal, sloop, kussensloop, o. — bedil, lade, vr. (van een geweer). — kaki, kous, vr. — pedang, degenscheede, sabelscheede, vr. — pistool, pistoolholster, m. — tdngan, handschoen, m. sasak, vlot (van bamboes), o. sa-sa-órang, wie het ook zij. sasdpoe (sesapoe), bezem, veger, zwabber, stoffer, m. sasar, verdwalen, o. w. sasdran, doel, mikpunt, doelwit,o. sasat (sesat), dolen, dwalen, afdwalen, verdwalen, o. w. sasdté, stukjes vleesch met uien gebraden (aan een stokje). sasdwi, mostaard, m. sa-sèndoq, schep, (een —), m. sasoesoewan, zoogbroeder, m. sa-soewap, beet, m., mondvol. sa-tahoe, voorkennis, kennis, vr. sa-tdhoen poenja, jaarlijksch, b.n. sdtang, staak, m.; steng, vr. sa-tèngah, helft, vr.; een half (';2). rndtang, half gaar, b. n. oewdng bdroe, stuiver, m. toewah, bejaard, b. n. wang, stuiver, m., vijf cent. satija, vertrouwd, getrouw, b.n.; getrouwheid, trouw, vr. satijdivan, getrouw, b. n. sdtoe, een, telw. — dpa, het eene of het andere. — di bldkang Idjin, achtereen. — djoega, een en dezelfde. ■— kali, eens, eenmaal, bijw. — lagoe sddja, eentonig, b. n. — drang trada, niemand, p. v. — peddti (kdhar), een voer. — per sdtoe, Uiteen, achtereen, bijw.; afzonderlijk, hoofdelijk, b. n., hoofd voor hoofd. — roepa, eenerlei, eenerhande, eensoortig, eenvormig, b. n. — sdma lajin, aan elkander. — sa-tèngah, anderhalf. — sdtoe, ieder, onb. telw. — trada, geen, ontk. lidw. sdtroe, tegenpartij, vr.; persoonlijke vijand. sauh, anker, scheepsanker, o. sausis, saucijs, vr. sdwah, rijstveld, o. sawan, stuip, vr.;toeval,overval,o. satcang, roet, o. sebab (sabab), oorzaak, reden, drijf¬ veer, beweegreden, vr.;om(ter zake van), voor, voorz.; vermits, want, alzoo, omdat, doordien, daar, aangezien, dewijl, voegw. — dpa, waarom, waartoe, bijw., om welke reden. — dija, zijnenthalve, om hem. — ini, hierom, hiervoor, bijw. -—itoe, weshalve, derhalve,voegw.; deswege, bijw.; mitsdien, bijw. en voegw. -— kdwé, uwenthalve, bijw., om uwentwil. ■— misti, plichtshalve, bijw. sebar, zaaien, b. w. seboet, melden, noemen, opnoemen, vermelden, b. w. se-boléh-boléh, zooveel mogelijk. sedal, wrang, b. n. sedang, middelmatig, matig, gemiddeld, gematigd, redelijk, sober, tamelijk, b.n.; gedurende, voorz.; terwijl, voegw.; tusschenbeide, bijw.; zoo zoo. sedap, aangenaam, lekker, ge- noegelijk, b. 11. seddpan, lekkernij, vr.; iets lekkers. sedekali, offer, o. sederhana, middelmatig, b. n. sedtja, gereed, bijw. (zie: sadia). sedikit, gering (onaanzienlijk), luttel, weinig, b.n.; iets (een weinig), voornw. — sddja, beetje, o. — sakdli, zier, vr.; ziertje, o. sedjdti, algemeen, b. n. sedjoet, knielen, o. w. sedjoeq, frisch, guur, koel, kil, b.n. sedoe, hik, snik, m. segalla, al, alle, onb. telw. — bindtang, gedierte, o. — bintang, gesternte, o. ■— drang negri, bevolking, vr. — pekdkas skóla, schoolbehoeften, vr. m. — roepa, allerlei. — roepa tong, houten vaatwerk. — roepapemajïnan, snuisterij, vr. segan, lui, onverschillig (ongevoelig), traag, b. n. segar, frisch, versch, b. n. (van planten). sekilwak, schildwacht, in. sèkkat, dweilen, borstelen, afborstelen, afboenen, feilen, schuieren, wisschen, zwabberen, b. w. — bdjiq-bdjiq, uitdweilen, b. w. — dengan kdjin, afdweilen, b.w. — kring, omdrogen, afdrogen, b. w. -— sampé kring, omdrogen, afdrogen, b. w. sekretaris, secretaris, m. seldda, salade, vr. se-lamdnja, altijd, altoos, immer. selcmg, tusschentijd. selat, straat, zeeëngte, vr. selatan, zuid, zuiden, o. selempany, bekommerd zijn, ongerust zijn, bezorgd of in 't onzekere zijn (b. v. van een afwezig kind). selepa, doos, vr. selep&ha, bilnaad, m. selesèj, ontwarren, ontwikkelen. selesèjkan, beslechten, b. w. selimoet, mantel, m.; sprei, vr.; dek, beddedek, o. selimpang, argwaan, 111.; wantrouwen, o. selindang, sluier, omslagdoek, halsdoek, m. (zie: salindang). selit, enten, b. w. sèlla, zadel, rijzadel, o. sellam, indompelen, b. w.; onderduiken, onderdompelen, o. w.; onder water duiken. seloeloep, onderdompelen, onderduiken, o. w.; zich in het water dompelen, onder water duiken. seloeran, goot, waterleiding, vr. seloeroh, gansch, b. n.; geheel. Badiïsgs, Mal.-Holl. IVoordenb., 7e dr. seloewar (saloewar), broek, vr. selokkan, kanaal, o.; waterleiding, vaart, vr. selomprèt, kornet, trompet, bazuin, vr. se-mdna-mdma, ergens, bijw. semandéra, boegspriet, m. sembilan, negen, telw. — bias, negentien, telw. — kdli, negenmaal, bijw. — poeloeh, negentig, telw. — roepa, negenderlei, b. n. — sa-tèngah, tiendehalf, b. 11. ■— talion oemoernja, negenjarig, bn. semblèh, kelen, slachten, b.w. (met godsdienstige plechtigheden). semboeng, een soort salie. semboeni, verbergen, verstoppen. — diri, schuilen, o. w. (zich verbergen). semboenikan, verschuilen, verbloemen (bewimpelen), verhelen. semek, begroeid met onkruid. semèn, cement, o. sementang, omdat, voegw. semoet, mier, vr. sempit, eng, smal, nauw, b. 11. semporna, ongeschonden, volmaakt, b. n. semoetan, slaap in de beenen of armen. sèn, cent, m. senam, zeegroen, o. senang, kalm, bedaard, rustig, vergenoegd, veilig, voldaan, tevreden, b. n.; gemak, o. senantiasa, steeds, bijw. sèndèr, leunen, aanleunen, o. w. sendtri, zelfde, eigen, b. n.; alleen. sendjdta, wapen, o. sèndoq, lepel, eetlepel, m.; afscheppen, opscheppen, scheppen (met den lepel), b. w. — besaar, pollepel, m. — boewang tddjin, schuimspaan, vr. 27 sengddja, toeleg, m.; voorbedachtheid, vr.; eigendunkelijk, b. n. sent, dun, fijn, b.n. (van maaksel). senoenoeh, kuisch (rein van zeden), b. n. sent, cent, m. sentak, (iemand) toesnauwen, afsnauwen, o. w. sepah, betelpruimpje, o. sepat, wrang, b. n. 'sepèn, spijskamer, provisiekamer, bottelarij, vr. sepèrsi, aspergie, vr. seperti, alsof, bijw. ; als, gelijk | (zoo als), gelijkerwijs, voegw.; volgens, voorz. sepi, stil, eenzaam, verlaten, b.n. sepiring, spiering, m. sepit, tang, nijptang, vr. — ketjil, tangetje, o. sepoeh, temperen, b. w. — bessi, ijzer temperen. sepons, spons, vr. sepot", spoor (om een rijdier te sporen), vr. Serang, overrompelen, overvallen, b. vv. serdni (prang —), christen (bepaaldelijk inlandsche), na. seraq, heesch, schor, b. n. serdwan, sprouw, spruw, vr. serba, toebehooren, o. serban, tulband, m. (hoofddeksel). serbètta, servet, o. serboe (menjerboe), een inval doen. serboekan kaddlam moesoek, op den vijand invallen. serep, iemand polsen. seri, waas, o. seridwan, spruw, sprouw, scheurbuik, vr. serikdja, zekere vrucht. sering-sering, bij herhaling (zie: sring-sring). serjan, sergeant, m. — major, sergeant-majoor, m. I seroe, roepen, toeroepen, praaien. seroet, schaaf, vr.; schaven, beschaven, afschaven, b. w. seroetan kdjoe, spaan, m.; krul (afschaafsel van hout), vr.; schaafsel, o. serojongan, slingeren (van dronken lui), b. en o. w. sèrong, dwars, scheef, schuin, b. n. serpi, schilfer, vr. sèrrèt, slepen, slieren, medeslepen, naslepen, wegslepen, b. w. serta, benevens, voorz.; zoodra als. — dengan, mitsgaders, bijw. sesal, wroeging, vr.; naberouw, berouw, o.; wroegen, b. w. sesaq, nauw, bekrompen, benauwd, beklemd, eng (gedrongen), b. n. sesat, afdwalen, dolen, dwalen, verdwalen, verdolen, o. w. sesdtan, dwaling, vr. se-tdhoe, kennis, vr. — hdti, geweten, o. setdngcni, zakdoek, m. séthan, satan, duivel, m. setik, span (met duim en voorste vinger), o. setöp (stóp), spijzen stoven. setroop, stroop, m. séwa, huren, afhuren, pachten, b. w.; huur (huring), vr. — Idgi, inhuren, b. w. — tdnah, landhuur, landpacht, vr. si, voorvoegsel bij geboortenamen of voor uitdrukkingen van verachting. sla-sta, ijdel, onnut, nietig, vruchteloos. stal, ongelukkig, b. n. (b. v. van iemand, die in den vroegen morgen voor eersten kooper een niet-betaler krijgt). si-dnoe, N. N., zeker iemand. siang, dag, daglicht, morgenlicht; vroeg, daags; aanbreken, o. w. — dan nullam, dag en nacht. — stang, vroeg, tijdig. sidpa, wie, welk, vr. voornw. — dda, wie is daar? -— poenja, wiens, van wie. — poenja roemah ïtoe, wiens huis is dat? star, strooien (laten vallen), b.w. sidrat, planeet, vr. sidawdja, oleander, m. stdoe, lepel, m. (om groenten enz. op te scheppen, van kokosdop vervaardigd). stgra, spoedig, bn.jspoediglijk, bij w. stkap, houding, vr.; postuur, o. sik at, boenen, borstelen, uitborstelen, afborstelen, afschuieren, b. w. ;boender, borstel, schrobber, schuier, m. — gigi, tandenborstel, m. — médjah, de tafel afvegen. — pakéjan, kleerborstel, m. — sapdtoe, schoenborstel, m. — tér, teerkwast, m. sikoe, elleboog, m. — bedil, (— tndpang), de kolf van een geweer. — sikoe, winkelhaak,rechthoek,m. — sikoe kdpal, knie, vr. (in een schip). siksa, straffen, b. w. sila (sildkan), noodigen, uitnoo- digen, b. w. silam, avondschemering, vr. silap, dwaling, misvatting, vr. siloe, verblindend, schitterend, b. n., scherp van licht. simpddan, grensscheiding, vr. sitnpan, achterhouden, afhouden;; bergen, wegbergen, opbergen; besparen, bewaren, bezuinigen, overhouden, potten, sparen, uitsparen, uitwinnen, uitzuinigen, b. w.; in voorraad hebben. simpang, afwijken, uitwijken (zijwaarts gaan), o. w.; eenen anderen weg inslaan. simpdngan, zijweg, in. simpdtan, hoesten (als men zich verslikt), o. w. simpé, hoepel, m. simplah, het vleezige gedeelte van de kokosnoot. simpleq, berst, vr.; bersten, o. w. simpoelan, knoop (in garen, touw, enz.), strik, m.; lis, vr. simpoelkan, knoopen, toeknoopen, b. w. (een knoop leggen). sinar, lichtstraal, straal, m. sinddwa, salpeter, o. sindi, scharnier, o. sindir, schimpen, spotten, zinspelen, o. w. sindiran, zinspeling, scherts (spotternij), vr. sindja, schemering, vr.; schemeravond, 111. sindjdta, wapen, o. singa, leeuw, ni. singga, zoodat, bijw. singgah, aandoen, aanloopen, aangaan, aangieren, aanleggen (onderweg), o. w. singgahsdna, troon, m. singgoeng, tegen iets stooten. singit, overhangen, overhellen,ow. singitkan kdpal, een schip krengen, b. en o.w. singkat, opschorten, opstroopen, (een mouw, kleed, enz.), b. w. singkil, holte, vr. (kleine — in kiezen, tanden en sommige vruchten). singsing, geien, opstroopen, opslaan, o. w. -—- Idjar, de zeilen geien. ■—kalamboe,het gordijn optrekken. — tdngan bddjoe, de mouwen opslaan. sint, hier, bijw. — sdna, hier en daar. sinjo, jongeheer (tegen zonen van Christenen). 27* sinnjap, eenzaam, stil, doodsch, b.n. sinnjoem, grimlachen, o. w. sintaq, afrukken, ontrukken, bw.; rukken, o. w.; terstond, bijw. stoel, fluiten, sissen, o. w. sioeng, slagtand, hoektand, m. stoet, in brand steken. stpaq, achteruitschoppen zooals paarden. stpat, waterpas, o. — boelat, cirkellijn, vr. sipir, cipier, provoost, m. stpoet, oester, vr. sira (besst), (ijzer) soldeeren, b. w. stram, besproeien, besprenkelen, besprengen, begieten, b. w.; zich wasschen door overstorting van water. sirut, strooien, slepen, b. w. sirdtan, tusschenruimte, kloof, vr. •— gtgi, de tusschenruimte der tanden. — koekoe bin&tang, de kloven in de klauwen der dieren. stralh, kanker, m. sirdwat, zwindelen (duizelen), ow. sirdawah, boer, m.; oprisping, vr. sirih, betel, m. strip, vin, vr. (van eenen visch). sirkap, verrassen, overrompelen. siroedja, waterlelie, vr. siroet, breien, b. w. sisa, afval, m.; rest, vr.; staartje, overschot, overblijfsel (van spijzen), o. sisi, zijde, kant, vr. stsip, insteken, tusschenvoegen, doorschieten, tusschensteken, bw. sïsiq, schub, schob, vr. stsir, kam, haarkam, m.; kammen, b. w.; tros, m. — ketjil, trosje, o. — ramboet, haarkam, m. sis/ran, tros, m. (bananen). slta, dagvaarding, citatie, aankondiging(gerechtelijke ontbieding), vr.; dagvaarden, dagen (citeeren), b. w. sitaq, knapzak, m. sttoe, daar, ginds, heen, er, bijw. si-war, dolk, ponjaard, m. sjah, koning, vorst, m. sjahadat, belijdenis, geloofsbelijdenis, vr. sjahbandar, havenmeester, m. sjak, argwaan, m.; achterdocht, verdenking, vr.; vooroordeel, o. sjako, schako, m. sjal, sjaal, vr. sjam, mijnboor, vr. (op Bangka). sjarbat, sorbet, o. sjariat, godsdienstwet, vr. (van Mahomed). sjéthan, duivel, satan, m.; beest, (als scheldnaam), o. sjétliani, helsch, b. n. sjiksa, straf, vr.; kastijden, tuchtigen, b. w. sjoekoer, dank, m.; dankbaarheid, erkentelijkheid, vr. skilivak, schildwacht, m. skoener, schoener, schooner, vr. skoitje, (verb.) sloep, vr. skóla, school, vr. — anaq menoempang,kostschool, v. skortje, (verb.) boezelaar, m.; sloof, vr.; voorschoot, schort, o. skót, (verb.) schout, m. skroep, schroef, vr. — kajoe, houtschroef, vr. sl&da, salade, vr. slokkan, sloot, vr.; kanaal, o. slomprèt, hoorn (blaasinstrument), hoornblazer, trompetter, jm.; trompet, kornet, vr. sn&pang, snaphaan, m.; vuurroer, geweer, o. sóbat, vriend, makker, bestemaat. — betoel, boezemvriend, hartvriend, zielsvriend, m. soebang, versiersels, o. soed&gar, groothandelaar, m. soedah, reeds, alreeds, al, bereids, bijw.; verleden, gedaan, geëindigd, b. n. — bdngoen, opzijn (opgestaan zijn), o. w. — berdnaq, kraam, vr. — besaar, volwassen, volgroeid (van menschen), b. n. — dekat, genaderd, b. n. — di bajar, voldaan, betaald, b.n. — djadi bdtoe, versteend, b. n. — — boeboe? vereelt, b. n. — —■ leboe, tot stof vergaan. — hdbis, af (voltooid), bijw.; afgedaan, b. n.; afhebben, b. w. — Mlang, verloren, b. n. — kadengdran, ruchtbaar, b. n. — kdwin, gehuwd zijn. — laloe, verleden, b. n.; het is al voorbij. — lama, voorlang, bijw. — liwat, verleden, verloopen, b.n.; het is al voorbij. —• loepa, uit het geheugen. — matang, volgroeid (van vruchten), b. n. — pdké, aangekleed, b. n — pigi, wegzijn, o. w.; reeds weg, reeds vertrokken. — terseboet, meergemeld, b. n. — toewah, verouderd, b. n. soeddra Idki-ldki, broeder, m. — parainpoewan, zuster, vr. — soesoewan, zoogbroeder, m. — (Idki-ldki) tiri, stiefbroeder, m. —■ (parampoewan) tiri, stiefzuster, vr. soedi, goedvinden, o. w.; genegen zijn. — amas, met weinig genoegen nemen of tevreden zijn. soedji, borduursel, borduurwerk. —, menjoedji, stikken, borduren. soedoet, hoek, m.; punt, vr. | ■— mdta, de binnenhoek van het oog. — sdpoe tdngan, punt van een zakdoek. soeh, bloedwarm, b. n.; levenswarmte, vr. soeka, willen (gaarne doen), wenschen, verkiezen, verlangen, beminnen, van iets houden, goedkeuren, b. w.; aanstaan, believen, gevallen , gelieven, lijken (voegen), o. w.; lust, trek, zin, m.; vooringenomenheid (ten voordeele), keus, geneigdheid, keur, vr.; goedvinden, welmeenen, welbehagen, vermaak, o.; voldaan (tevreden), genegen, geneigd, b. n.; willens, gaarne, bijw. — dkan doenija, wereldschgezind. — bekaq, krolsch, b. n. — beladjar, weetgierig, b. n. — berdjdlan, reislust, m. — berkdta-kdta, spraakzaam, b.n. — bitjara, snapachtig, b. n. — bli, gading, vr. —■ diam-diam, zwijgachtig, b. n. — hdti, wensch, m.; vreugde, begeerte, vr.; zielsgenoegen, pleizier, o.; verblijd, verheugd, vroolijk, uitgelaten, opgeruimd, lustig, blijde, b. n. —• kassih, scheutig (mild), weldadig, b. n. — kassih hormat, verwaardigen, b. w. — mau üdor, vaak, slaaplust, m. — mengómong, praatachtig, b. n. -— mentjoeri, oneerlijk, diefachtig, b. n. ■— sendiri, vrijwillig, b. n. — tdhoe, belusten, o. w.; benieuwen, onp. w. — tartma, voor lief nemen. — tjerèwèt, twistziek, b. n. — tjita, blijdschap, vr. — tjitükan, verblijden, b. w. — toelah, wraakgierig, b. n. -— toelong, willig (gedienstig), voorkomend, hulpvaardig, behulpzaam, b. n.; bereidwillig om te helpen. :— trdda soeka, willens of onwillens. soek-ar, moeielijk, lastig, zwaar, verdrietelijk, bezwaarlijk, benard, netelig, b. n. soekat, inhoudsmaat (voor droge waren). —, onder voorwaarde, mits, tenzij, slechts als. soekdtan dan timb&ngan, maten en gewichten. soekoe, vierdedeel. soekoen, broodboom, m. soelah, kaal, kaalkop. soelam, borduursel. soelap, goochelarij. soeling, fluit, vr.; rietfluitje, o. soeloe, bespieden, verkennen. soeloeh, toorts, fakkel; spion, verspieder. soeloe-in, voorlichten, b. w. soelong, eerste, eersteling. soelthan, sultan, keizer, m. soemangat, ziel, levensgeest, Allang —, bewustzijn verliezen; lemah —, zwak van levensgeest. soembah, eerbied, m.; hulde, vr. soembdhjang, aanbidden, b. w.; godsvereering, aanbidding, vr. (volgens Mahomedaansche leerwijze). soembang, bloedschande; onzedelijk. soembat, prop, stop, vr.; zwikje, o. soembe'ran, fontein, vr. soembing, schaardig; bibir —, hazelip. soemboe, lont; pit (eener lamp of kaars). — waliring, zwavelstok, m. soemoer, put, 111.; waterput. soempuh, eed, m.; beëediging, bezwering (bevestiging met eenen eed), vr. — sdlah, valsche eed. soempal, prop, stop, vr.; zwikje, o. (pennetje in een vat). soempé. hoepel, m. soempit, nauw, eng, b. n. soempitan, blaaspijp, vr.; blaasroer, o. (om vogels te schieten). soenat, besnijdenis, vr. soendal, hoer, lichtekooi; ontuchtig. soengei, rivier, vr.» soenggoeh, gewis, wis, waar, wer¬ kelijk, waarachtig, zeker (stellig), b. n.; voorwaar, voorzeker, bijw.; toch (ja toch, zekerlijk), voegw. — soenggoeh, ernst, m.; inderdaad, waarlijk, werkelijk,bijw.; zonder twijfel. soengkoer, wroeten, o. w. soenglap, goochelen, o. w. soengoet, knevel, baard, m. (van tijgers, katten, enz. );ber , pruttelen, murmureeren, mopperen. soengoetan, gemompel, o. soenjt, eenzaam, stil, doodsch, b.n. soentik, naar iets peuteren (b.v. naar een doorn —, die in het vleesch zit). soenting, otter, m. soentong, zeekat, vr. soeram, donker, dof, b. n. soeraq, kreet, m.; geschreeuw, o. soerat, brief, staat (lijst), m.; geschrift, o. ■— at sul, stamboek, o. — bank, bankactie, vr. — bapernjatd-an, plakkaat, o.; afkondiging, vr. — djimat, tooverbriefje, o. — gade', lombardbriefje, o. — hoetang, schuldbekentenis, obligatie, vr. — k&bar, krant, courant, vr.; l dagblad, nieuwspapier, nieuwsblad, tijdschrift, weekblad, o. — ketjil, biljet, o. — kiriman, zendbrief, m. — koeudsa, machtbrief, m. — kondé, hoofdgeldbriefje, o. — Idwoet, zeebrief, ui. — lepa>•, ontslagbrief, geleibrief, m.; paspoort, o. ■— moewatan, laadcedel, m.; cognossement, o. — nama, naamregister, o. — oetang, schuldbekentenis, vr. — ondé, lot in de loterij. •— panah, telegram, o. ■—parintah, bevelbrief, m.; bevelschrift, reglement, o. — pas, pas, m. — -— kdpal, zeebrief, m. — peratoeran, reglement, o. — perdjandian, akte, vr.; traktaat (schriftelijk verdrag), o. bdroe, het nieuwe Testament. lama, het oude Testament. — perkatd-an, woordenlijst, vr. — permintd-an, smeekschrift, verzoekschrift, rekest, o. — permissi, vrijbrief, verlofbrief, m.; consentbiljet, o. — poedji-an, aanbevelingsbrief,m. — polmak, machtbrief, m.; volmacht, procuratie, vr. —saldmat tdhoen bdroe, nieuwjaarsbrief, m. — salinan, uittreksel, afschrift, o. — sita, aanmaning (dagvaarding), vr. — tanda moeka drang, signalement, o. ■— tjap, kompdni, zegel (gezegeld papier), o. — tjap kompdni ketjil, zegeltje, o. — toekdran, wissel, wisselbrief, m. — wdkil, procuratie, vr. soerian, sergeant, m. — major, sergeant-majoor, m. soeroehan, afgevaardigde, bode, gezant, boodschapper, m. soeroeh (soeroh), bevel, last, boodschap ; menjoeroeh, gelasten, bevelen, opdragen. — berhènti, gelasten stil te houden. — ddtang, bescheiden, b. w.; iemand bestellen. — dijam, het stilzwijgen opleggen, gebieden te zwijgen. _ kirim, ontbieden (bestellen), b. w. —- panggil, ontbieden, b. w.; laten roepen. — pindah, doen verhuizen. — pigi, uitzenden, uitsturen, b.w. — poelang, (iemand) terugzenden. soeroet, terugwijken, ebben,achterwaarts gaan, retireeren. — timpas, doodtij bij laag water. soerokkan, lade, vr. soes, soes, vr. soesah, hinder (last), kommer, omslag, angst, m.;zorg, moeite, vr.; werk (moeite), o.; onaangenaam, erg (moeielijk), lastig, omslachtig, ongemakkelijk, zorgelijk, b. n. . hdti, bekommering, droefheid, droefgeestigheid, onrust, vr.; kommer, m.; verdriet, leed, harteleed, o.; neerslachtig, naar (droevig zijn), ongerust, treurig, zwaarmoedig, beklemd (van gemoed), beangst, b. n.; treuren, o. w. soesang, tuimelen, o. w. soesoe, borst, vr.; boezem (de — eener vrouw), uier, m. — koeloeng, gezwel onder de oksels, soesoehoenan, keizer, m. soesoel, inhalen, beloopen, achteihalen, nazetten, b. w. — Idgi, weder inhalen, b. w. soesoen, stapelen (als borden), bw.; dubbel, opeengestapeld, b. n. soesoep, ergens doorkruipen ; splinter in iets. soesoer, rand, zoom van iets. soetji, heilig, onbedorven (onbevlekt), rein, schuldeloos, onschuldig, net, zindelijk, zuiver, puur, schoon; her—zich reinigen. soetjikan, heiligen, reinigen, louteren, zuiveren. soetra, zijde (de stof), vr.; zijden,bn. soewal, vraag, vraagstuk. soewala, tegenstand, verzet. soewdlang (soeivarang), bijennest. soewam, lauw, b. n. soewami, gemaal, echtgenoot, m. soeivap, hap, beet, m. soeivdpi, omkoopen, verleiden, bw.; kroppen, proppen, voederen, b. w.; met de vingers rijst in den mond van kleine kinderen stoppen. soewóra, stem, vr.; geluid, o.; klemtoon. soewdri, kazuaris, m.; ook: ka—. soewasa, spinsbek, o. soewatoe, een, telw. sbgbkin, iemand omkoopen. sol, zool van een schoen. soldadoe, soldaat, m. — Idwoet, marinier, m. som, zoom, m. sombing (soembing), schaard, vr.; brokkelen (zooals oude tanden). sotnboh, beterschap, vr. somplak, afgebroken. somsom, merg, beenmerg, o. sonder gddji, (verb.) onbezoldigd, b. n. songkoer, vooroverbuigen, o. w. songsong, tegen in; bijv.: —loopen, menjongsong. — kalciq, naar alle richtingen op een hoop liggen. sontoh, stoot en, aanbonzen, aan- loopen, o. w. (tegen iets). sop, soep, vr. ■—■ djam, kippensoep, vr. — anggor, wijnsoep, vr. — batvang, uiensoep, vr. — boewah katjang, snert, erwtensoep, vr. — daging, vleeschsoep, vr. — ikan mówa, aalsoep, vr. — matros-, snert, vr. — nasi, rijstsoep, vr. — laqsa, vermicellisoep, vr. — sajor, groentesoep, vr. sopdja, opdat, voegw. sópan, hoffelijk, beschaafd, welopgevoed, wellevend, welgemanierd, b. n. — santon (zie: sópan). söpi, jenever, vr. ;borrel, snaps, m.; slokje, zoopje, afzakkertje, o. — mdnis, afzakkertje,o.;likeur,vr. — poetih, jenever, vr. sorbdn, tulband (hoofddeksel), m. söré, avond, namiddag, vooravond, achtermiddag, in. sorga, hemel, m. sarong, schuiven, voortschuiven, douwen, verschuiven, b. w. — kaloewar, uitschuiven, b. w. — masoq, inschuiven, b. w. sós, saus, vr. — mantéga, botersaus, vr. — mostardi, mostaardsaus, vr.. sówèk, rijten, scheuren, verscheuren, afscheuren, b. w. sówèk-an, scheur, rijting, vr. sring-sring, somtijds, tusschenbeide, meestentijds, meestal, gedurig, bijw. — — mhlta, aanhouden (met een verzoek), o. w.; gedurig verzoeken. — — sdkit, sukkelen, o. w., gedurig ongesteld zijn. srinta, zoodra als. stdngan, hoofddoek, m.; wordt ook wel voor zakdoek gebezigd in verkorting van sapoe tdngan, stiivel, laars, vr.; stevel, m. stóri, geval, lawaai, o.; zaak (onaangename —), vr. — jattg soesah sak&li, eene zeer onaangename zaak, een zeer moeielijk geval. strika, strijken, b. w. (linnen). strhnan, stuurman, m. T, ta', niet, on—, bijv.: ta' oesah, niet noodig, onnoodig. tabang (zie: tebang). tdbé, welkomstgroet, groet, m.; gebiedenis, vr.; compliment, o. tdbir, voorhangsel, gordijn. taboer, gezaaid, verspreid, verstrooid. taboeran, het gezaaide. taboewan, wesp, horzel, vr. taboq, met de vlakke hand slaan. tachta, troon, m. tddah, opvangen, b. w. tdtdi, straks, pas (zooeven), even, bijw.; kort geleden. tddjam, scherp, schamper, snedig, snibbig, b. n. tddjaq, sikkel, zicht, schoffel. tddji, vlijm, vr.; lancet, o. tddjin, schuim (van kokende rijst). taftah, tafatah, zijden stof, taf. tagahkcin, verhoeden, verhinderen, beletten, b. w. tagal, op het strand geworpen steenen. tagaltat, verrekken, verstuiken, b. w., uit het lid zijn. tdgar, verstokt, stug, b. n. tdgih, mèndgih, vorderen, manen, invorderen, eischen, aanmanen, b. w. — oetang, schuldvordering, vr. tdhan, uitstaan, velen, verdragen (dulden), verduren, lijden, uithouden, doorstaan, tegenhouden, wederhouden, gedoogen, harden, afhouden, b. w. tdhang, groote kuip, emmer. — penjiraman, gieter, m. tahankan, stuiten (tegenhouden). tühi, drek, mest, afgang (de stof), droesem, roest, m.; inoer, vr. — andjing, aardmos, o. — bessi, ijzerroest, m. — koeda, paardenstront, vr. — koeping, oorsmeer, o. — lalat, sproet, vr. tdhil (tail), een zeker gewicht goud van 16 mas. tahoe, weten, kennen, kunnen, b. w.; bewust zijn, bekend, b. n.; kunde, weet, vr.; medeweten, o. — adat, beschaafd, beleefd, fatsoenlijk, welgemanierd, hoffelijk, gemanierd, kiesch, welopgevoed, wellevend, b. n. — bdlas, erkentelijk, b. n. -— berkdta-kdta, welsprekend, b.n. — lihat, beleven (ondervinden), b. w. — sabar, geduldig, b. n. — simpan, zuinig, b. n. doewit, spaarzaam, b. n. — trima kassih, erkentelijk, b. n. tahon (t-dhoen), jaar, jaartal, o. — bdiroe, nieuwjaar, o. tdhor, voor anker rijden. tdjer, dikke melk, vr. tdkan, drukken, nederdrukken, persen, b. w. — masoq, indrukken, b. w. tdkar, rijstmaat. tdkoet, duchten, vreezen, ontzien, schuwen, b. w.; schromen, o. w.; angst, m.; schuwheid, zorg, vr.; ontzag, o.; schuw, beschroomd, bang, bevreesd, vervaard, b. n. tdlam, schenkblad , presenteerblad, theeblad, o. tdlang, makelaar, koppelaar. tdtaq, echtscheiding, vr. tdlli, riem, reep, m. ; koord, lijn, snaar (van darmen), talie, vr.; zeel, touw, snoer, o. — dpi, kokostouw, o. — djangkar, kabel, m.; ankertouw, o. — doega, loodlijn, vr. (bij zeelieden in gebruik). —- ékor, staartriem, m. — ikat, veter, m. — kantjiny, trens, vr. — klat, bras, m. — kós, kousenband, m. — kris, bandelier, m. — léhèr, halsband, m. — moeloet, muilband, m. — pedang, degenriem, sabelkoppel, m. — pending, buikgordel, m. — poesat, navelstreng, vr. ■— proet, buikriem, buiksingel, gordel, darm, m. — sanggoerdi, stijgbeugelriem, m. — sèlla, zadelriem, m. — talian, touwwerk (op schepen), o. — tambirang (zie: tambtrang). — thamboer, tromlijnen, vr. m. — toenda, treklijn, vr. — tóm, leidsel, o. tdlib, onderteekening, vr. talintang, achterover liggen, op den rug liggen. taloeki, damast, o. tdloq, aanhoorig, afhankelijk, onderdanig, onderhoorig, onderworpen, b. n. tdman, lusthof, bloementuin. tdmbagu, koper, o. — koening, geel koper, o. tambdgakan, verkoperen, b. w. tambah, aanvullen, bijdoen, bij¬ voegen, vermeerderen, toevoegen, tusschenvoegen, toegeven, vermenigvuldigen, verzwaren, b. w.; aanzetten, b. en o. w. — manisnja, aanzoeten, b. w. — tjoeka, aanzuren, b. w. tambahan, aanwas, m.aangroeiing, vr.; aanhangsel, bijvoegsel, toevoegsel, aanvoegsel, o. — bitjara, bijdrage (na eene redevoering), vr. ■— gddji, toelaag van bezoldiging. -— lagi, veelmeer, bijw. — pembdijaran, bijbetaling, vr. — poela, daarenboven, bijw.; wat meer is. — soerat, naschrift, o.; postscriptum. tambdkoe, tabak, vr. — hdloes, snuif, vr. — hidoeng, snuif, vr. tambal, lap, m.; menampal, lappen, verstellen, aanlappen; ook: tumpal, menampal. tambdlan, lapperij, vr. tamban, een soort visch overeenkomende met elft. tambang, mijn, groeve. — timah Mtam, loodmijn, vr. poetih, tinmijn, vr. tambdngan, pont, boot, vr.; veerschip, o.; vaartuig om personen of goederen te ontschepen. tambaq, vijver, vischvijver, m. tambilang, spade, vr. tambirang, want, scheepswant, slagtouw, o. tamboen (tambon), aanhoopen, ophoopen, opstapelen, stapelen, b. w.; hoop, stapel, in. tamboenan, stapel, hoop, m. — tdhi, mesthoop, m. tamboeng, onbeschoft. tamboer, tamboer, trommelslager, m.; trom, vr. tamboes, doorboren, b. w.; ook: iets in heete asch leggen om te braden; ook: temboes. tamboeskan, doorzijgen, b. w., filtreeren. tdmin, schild, o. tammat, einde, o. tampdjan, martevaan (steenen watervat), vr.; pot tot bewaring van drinkwater. — ininjaq, oliepot, m. tampal, lap, m. tampalan, lapperij, vr. tampang, kardoes, vr. tampaq, handbreedte; zicht baaizijn. tampar, slag, klap (met de vlakke hand); met de vlakke hand slaan. tampat, ligging, ruimte, streek, plaats, vr. ; oord, bestek, o.; en in 't algemeen: een pot, kan, doos,enz.;uitspraak ook: tempat. — ajergoela, stroopkan, v.; strooppot, ni. -— bekardja, werkplaats, vr. — békin tdli, lijnbaan, vr. — bentang, zwemplaats, vr. — boemboe, specerijdoos, kruiderijdoos, vr. ■— bbtjor, lek, o. — ddlam, diepte, vr. — djdroem, naaldenkoker, m. — doedoeq, zetel, m.; zitplaats, vr. — doepa, reukvat, o. — gdram, zoutvat, o. — goela, suikerpot, m. — haboe, aschbak, m. ■— hoekoem drang, schavot, o. ■— kadoedoekan, verblijfplaats, vr.; verblijf, o. — kat,ja mdta, brillehuisje, o. — kembang, bloempot, m. — koekoes thèh, theepot, m. — kójo, zalfpot, m. — koppi, koffiekan, vr. — kösong, ruimte,tusschenruimte, vr.; vlak, o. Min, blaker, kandelaar, m. — loedah, spuwpot, m.; kwispedoor, o. — tndkan, maag, vr. — mdkan bindtang, krib, vr. — mante'ga, botervlootje, o. ■— mdtjan, tijgerhol, o. — mimis, hageltasch, vr. — mostardi, mostaardpot, m. .— órang potong sdpi, slagerij, vr. — patron, patroontasch, vr. — pdsir, zandkoker, m. — pelaboehan, ligplaats van vaartuigen. — pendjahitan, naaidoos, vr. -— pistol, pistoolholster, m. — prang, slagveld, o. — raboq, tondeldoos, luciferdoos. — rindah, laagte, vr. — roempoet koeda, ruif, vr. ■— róko, sigarenkoker, m.; sigarendoos, vr. — sarnpah, vaalt, vr. — saring, vergiettest, vr. — semboeni, sluiphoek, m. -— sesaq, engte, nauwte, vr. -— setop {stóp), stoofpan, vr. — simpan barang, bergplaats, bewaarplaats, vr. — sirih, beteldoos, vr. — slada, saladebak, m. — soempit, nauwte, engte, vr. — soerat, brieventasch, vr. — soesoe, melkkan, vr. — tambdkoe, tabakspot, m.; tabaksdoos, vr. ■— tambakoehidoeng, snuifdoos, vr. — tangsi, kampement, o. — t&roh tlièh, theepot, trekpot, m. — tedoe, luwte, vr. — tèr, teerpot, m. — tidor, slaapplaats, vr.; ledekant, leger(nachtleger),bed, rustbed,o. — tidor anaq, krib (slaapplaats),v. — tidor jang tergantoeng, hangmat, vr. — tulor órang mdti, sterfbed, o. — tidor drang sdkit, ziekbed, o. — tinta, inktpot, m. — tjat, verfpot, m.; verfdoos, vr. — tjoeka, azijnstelletje, o. — tjoeka minjaq, olie- en azijnstelletje, o. —- tjoetji moeka, larupet, o. — tjoetji piring, spoelbak, m. — toekang bessi, smederij, vr. — toelis, lessenaar, vr. tampek, mazelen, vr. tampelik, overtuigen, o. w. tampèling, kaakslag, kinnebakslag, mep, m.; muilpeer, vr.; klap op de wang. tampi, wannen, b. w. tamplas, onstuimig, stormachtig, b. n.; inregenen, onp. w. tampil, voortrukken, o.w.;inden oorlog voorwaarts rukken om aan te vallen. tampin, sirih tot een pruim bereiden. tampiq soeraq, veldgeschrei,krijgsgeschrei, o. tampoeh, aanvallen, b. w. (in den strijd met geweld); een inval doen. tampoeling, een ijzer met weerhaken. tampoeng, sap opvangen uit den palmboom in een koker. tampoerong, de dop van eene kokosnoot. tampoewan, voeteinde, o. tdnah, grond, akker, m.; aarde, vr.; landerijen, vr. m.; erf, land, veld, o.; aarden, b. n. — arab, Arabië. — bessi, ijzererts, o. — hindia, Oost-Indiè. — kebon, tuinaarde, vr. — lapang, vlakte, vr.;plein,o.;het Koningsplein te Weltevreden. — lilin, klei, vr.; leem, o. — mas, gouderts, o. — oediq, hooglanden, o. m. — péraq, zilvererts, o. — poesdka, erfland, o. ■— roempoet, weide, vr. — tambang, erts, o. — tandman, veldgewas, o. — timah hitam, looderts, o. — timali poetih, tinerts, o. tdnak, mendnak, koken, b. w. — nasi, rijst koken. tdnam, aanplanten, planten, begraven, b. w. tandman, aanplanting, beplanting (plantage), plant, vr.; gewas, o. — sdjor-sajoeran, teelt van groenten. tanbiat, profetie, vr. tanda, wenk, m.; baak, vr.; bewijs, blijk, kenteeken, merk, merkteeken, seinteeken, o. — dpi, vuurbaak, vr. — ganti tanda tdngan, kruisje (in plaats van eene handteekening). — hormat, eerebewijs, o. — kamendngan, zegeteeken, o. — katrdngan, betoog, o — Idgoe, muzieknoot, vr. — ndma, naamteeken, o. •— peringdtan, gedenkteeken, o. -—- tdngan, handteekening, onderteekening, vr.; handmerk, o. — tjap pdnas, brandmerk, o. — tratas, grensteeken, o. tandang, bezoek; ontmoeting zonder bepaald doel. tdndaq, trippelen (huppelen zooals dartele paarden), o. w.; dansen op inlandsche wijze. tandas, tros (ptisang), m. —, vuilnishoop, vuilnisberg, m. tandjak, opgaan (berg —), o. w. tandjdkan, steilte, vr.; steil opgaande weg. tandji, muziek, vr. tandjong (tandjoeng), uithoek, m.; punt, kaap, v.; voorgebergte, voorland(vooruitstekend land),o. tandoe, draagstoel, m.;baar, draagbaar, draagkoets, vr. tandoeq, hoorn, m.; stooten, b.w. (met de hoorns). -— karbo, buffelhoorn, m. — menj&ngan, hertshoorn, m. tandoes, braak, onbebouwd. tdngan, arm, in.; hand, vr.; hand- vatsel, o.; ook: langan. — bddjoe, mouw, vr. tangas, badstoof, vr.; zich baden in warm water. tangga, trap, ladder, vr. — galderij, stoep, vr. — lótèng, zoldertrap, vr. — poetar-poetar, wenteltrap, vr. — tdli, valreep, m. tanggal, uitvallen (van tanden), j o. w.; afgelegd, losgelaten. — boelan, datum, m. tanggala, ploeg, 111. tanggalkan, ontdoen (zich), uit- ! doen, uitrekken, b. w. — pakéjan, zich van kleederen 1 ontdoen, kleederen uittrekken. : tanggam, ankerstok, m. tanggiling, miereneter, m. tanggoeng, instaan (borg zijn),ow.; waarborgen, b. w. ; zich verbinden (voor iemands schulden); borg blijven, aansprakelijk zijn, ook: menanggoeng. tanggoengan, borgtocht, waarborg. tanggoq, schepnet, o. tangir, rans, sterk (als oude boter), ransig, garstig, b. n. tdngis, schreien, weenen, huilen, krijten, o. w. tangisan, geschrei, geween,gekrijt, gehuil, o. tangkap, vangen, vatten, grijpen, krijgen, snappen, b. w. tangkar, twisten, kijven, krakeelen, o. w. tangke', steel, stengel, m.; aar, korenaar, vr. tangkóraq, doodshoofd, o. tanglong, lantaren, vr. tangsa, alarm slaan. tangséj, sluik, dun (van haar), b. n. tangsi, kazerne, vr. tanja, vragen, ondervragen, b.w. tanjd-i (tanjd-in), bevragen, b.w. — sddja, uitvragen, b. w. tanoer kapoer, kalkbranderij, vr. kalkoven, m. tantang, uitdagen, uittarten, b.w. tantdra, leger, o. tantoe (zie: tentoe). tantoekan, bepalen (vaststellen), bestemmen, b. w. tdpa, boete, boetedoening, vr.; kluizenaar, m. tdpaq kaki, voetzool, vr. — tdngan, handpalm, vr. tapé, gest, gist, vr.; zuurdeeg, o. tapelak, tafellaken, o. — sdma serbetta, tafelgoed, o. tapi, dan (maar), nochtans, voegw.; niettemin, bijw. tdpiskan, zijgen, doorzijgen, b.w — sajap, klapwieken, o. w.; slaan met de vleugels. tapoes, persen, drukken, douwen, b. w. tdpoq, kroontje(op sommige vruchten, b. v. op de mangistan), o. — tdngan, klap in de handen. 1 taptoe, taptoe, vr. taqdir, voorbeschikking, vr.;noodlot, o. taqsir, aanslaan (berekenen), begrooten, waardeeren, schatten, taxeeren, b. w. taqsiran, aanslag (berekening), m. tdrang, klauwen (van roofvogels), slagtanden (van wilde zwijnen). tarbis, dam, dijk, m. — ketjil, dijkje, dammetje, o. tdrèq (tciriq), spannen, trekken, aanhalen, aantrekken (naar zich toe trekken), b. w. — kintjang, bijhalen, strak aanhalen. — klat, aanbrassen, b. \v. — kombdli, terugtrekken, b.w.; naar zieh toetrekken. — lotjèng, luiden, luien, b.w.; schellen, bellen, aanbellen, aanschellen, o. w. — mdsoq, inhalen, intrekken, bw. — pamitiq, den haan spannen. — pompa, pompen, b. w. tarkan, bloeddorstig, bloedgierig, b. n. (van dieren). tdri, dansen (op inl. wijze). tarima, (zie: trima). — kassih (zie: trima kasslh). tdroem, indigoplant, vr. taroena, jongeling, m. taroh, plaatsen, stellen, leggen, zetten, nederleggen, nederzetten, steken (iets ergens aandoen), b. w. ook: mendroh. — ajer kandji, stijven (met stijfsel), b. w. — bedaq, blanketten, b. w. — betoel, schikken, b. w. — boemboe, het eten kruiden. — di bdwah, onderdoen, b. w. blakang, achterstellen, o. w. boei, kerkeren, b.w.; in hechtenis nemen, in de gevangenis zetten, achteraf brengen (in de boeien). — -— ddlam, indoen, inleggen. dj er gdram, pekelen, b. w., in de pekel leggen. — — kdrong, afzakken, b. w. (in zakken doen). istal, stallen, b. w. ranté, ketenen, boeien, b.w. — di bdwah tampat Idjin, verleggen, verzetten, b. w. tèngah, tusschenleggen, b.w. — gdram, zouten, inzouten, b.w. di, ergens zout indoen. -— goela, suikeren, b. w. -— kaki dtjam, onderteekenen met een kruis. — kandji, stijven (metstijfsel),bw. — kd2>oer, kalken, b. w. — Idda, peperen, b. w. — lebéh tinggi, opleggen (hooger leggen), b. w. — lim, lijmen, b. w. — loemoer, nomineren, b. w. — mddjoem, breeuwen, b. w. — ranté, boeien, b. w. — pdkoe, aanspijkeren, b. w. — rapat, bijeenvoegen, b. w. -— sèlla, zadelen, opzadelen, b. w. -— sjak, verdenken, b. w. — tdhi, niesten, bemesten, b. w. — tanda, merken, afbakenen,b.w. tdngan, teekenen, onderteekenen, b. w. — tèr, teren, betéren, b. w. ■—- tetap, vastzetten, b. w. — tjap, verzegelen, zegelen, stempelen, cacheteeren, bezegelen, bestempelen, b. w. pdnas, brandmerken, b. w. kompeni, ijken, b. w. •— tjat, schilderen, beschilderen, kleuren (grofschilderen), verven, b. w. — tjatjar, inenten, b. w. — tjatto, verlakken, vernissen,bw. — töm, optoomen, toornen, b. w. — wadja, stalen, harden, verstalen, b. w. taróhan, inleg, inzet, pand, onderpand. tarpa,aanvallen,bw. (met een kris). tasbe'h, paternoster, o.; rozenkrans. tdsik, meer, o. tatah, Jav. beitel. tdtah, omzetten, inzetten. — dengan moetidra, met parels omzetten. tdtal, spaan, vr.; splinter,schaafsel, spaander, houtkrul. tatang, doorzoeken, doorsnuffelen, b. w., door en door zoeken. tatkdla, toen, tijdens, nadat, bijw. tdwa, ter—, lachen; tertdwa kamdti-mattan, zich dood lachen. tihcan, gevangen in den oorlog; krijgsgevangen, buit. tawdnan, krijgsgevangene, m. /dwar, flauw, zouteloos, smakeloos, laf, verschaald, b.n. ;tegengift,o. ■— ktkir-Mkir, beknibbelen, b.w.; dingen, knibbelen, o. w. — lebéh, opbieden, ophoogen (meer bieden), b. w. — mendwar, dingen, bieden, een bod op iets doen. — terldloe dmat, beknibbelen,b.w. tawdran, bod, aanbod, aanbieding. tdwas, aluin, vr. tawon, bij, honigbij. tebah, dorschen, b. w. tebal, dik, van platte voorwerpen. tebuliq, aafsch, omgekeerd, verkeerd, b. n. te-bang, afhakken, afhouwen, afkappen , nedervellen, omhakken , omhouwen, omkappen, vellen (boomen —), b. w. tebas, ontginnen, b. w. tebat, afschutten, b. w. tebentoes, aanloopen, aanstooten, b. w. tebing, oever, rivieroever, m. teboe, suikerriet, o. teboeka, open, geopend, b. n. teboes, vrijkoopen, loskoopen, lossen, uitkoopen, aflossen, b. w. teboesan, losprijs. tedoeh, schaduw (van voorwerpen, waardoor eene koele plaats ontstaat), vr.; lommer, o.; luw, kalm; bedaard, van wind, golven, regen, enz. tedoeng, adder, vr. tegah, verhindering, belemmering. tegahkan, beletten, weerhouden. tegal, dewijl, omdat, uithoofde. tegar, stug, onbuigzaam, stijf. tegoq, slok, dronk, m.; teug, vr.; scheutje, teugje, o. tegor, toespraak, aanspraak, zachte bestraffing. tekan, drukken; ook: stok, staf. — kabdwah, nederdrukken, b. w. teladan, voorbeeld, model, patroon, copie voor den zetter. teldga, meer, vijver, vergaarbak. telah, reeds, bereids. telan, doorzwelgen, inslikken, slikken, verzwelgen, zwelgen, doorslikken; ook: menelan. — oental, pillen slikken. telandjang, bloot, naakt, onbedekt, ontbloot, b. n. — boelat-boelat, moedernaakt, b.n. telandjang kan, ontblooten, b. w. telandjoer, voorbarig, b. 11. — berkdta, zich zeiven voorbijpraten. telapdkan tdngan, handpalm, vr. — sapdtoe, zool eener schoen. teldtaq, schuifelen (als slangen). teldtas, vingerkruid, o. telédor, schurk, schelm, m. telepas, rafelen, losgaan, o. w.; los (loshangend), b. n. telinga, oor, ook van vaatwerk. telintang, achterover liggen, op den rug liggen. teloendjoeq, de voorste vinger. teloct, nederknielen, o. w. teloq, zeeboezem, inham,m.;baai,v. telor, ei; kuit van visch. — djam, hoenderei, o. •— bèbèq, eendenei, o. -— boewaja, krokodilei. — ikan, vischkuit, vr. — koetoe, neet, vr. teman, deelgenoot, gezel, medgezel, makker, deelhebber, maat, m.; lid, medelid, o.; vennoot, lidmaat, kameraad, m. en vr. ■— di djdlan, reisgenoot, tochtgenoot, reismakker. — djandji, bondgenoot, m. — oentoeng, lotgenoot, m. en vr. — sdlah, medeplichtig, b. n. — tidor, bijslaap, bedgenoot, m. en vr. tembaq, schieten, vuren, o. w. — pistol, pistoolschot, o. temboes, pisang of aardappelen in de heete asch of in het vuur braden. —, menemboes, doorboren, b. w. temboq, muur, wand, m. — jang di sdblah, zijmuur, zijwand, m. —jang di tèngah, middelmuur, in. — jang koeliling, ringmuur, m. temoe, ontmoeten, b. w. tempel, plakken, aanplakken, b.w. tempèllin, beplakken, b. w. tempo, tijd, m.; uitstel, termijn. ■— baj&ran, paaien, b. w.; termijn van betaling. — bekardja, werktijd, m. — bitjdra, zituur, o. — brènti kardja, vacantie, vr. — doeloe, voordezen, weleer, bijw.; van ouds. — itoe, toen, toenmaals, bijw. — mdkan, etenstijd, schafttijd, m. ■— drang mdkan, etenstijd, schafttijd, m. -— pasijaar, wandeltijd, m. — permissi, verloftijd, m. tempólong, kwispedoor, o. tenang, stil (als stilstaand water). tenat, doodmoede, uitgeput. tèndd, hemel, m.; gehemelte, o.; (van een ledekant); tent, vr. — prdhoe, zonnedek, o., tent op vaartuigen. — tachta, troonhemel, m. tendang, schoppen, trappen, weg¬ schoppen, b. w.; schop (met den voet), m. tèng, lantaarn van papier. tèngah, midden,o.; middel,half,b.n. •— doewa, anderhalf, telw. — hdiri, middag (twaalf uur), m. — mdlam, middernacht, m. tèngkoq, nek, m. tengoh, loeien, o. w. tèngoq, aankijken, aangluren, kijken, bekijken, b.w.; staroogen, turen, uitzien, o. w. tenoen, weven, b. w. tenoenan, weefsel, o. tenong, voorspellen, waarzeggen. tentang, vlak tegenover, aangaande; tarten, uittarten. — perkdra itoe, betreffende die zaak. tentoe, bepaald, zeker, stellig, uitgemaakt, vast, wis, gewis, b.n. tepat, vlak, bijw., b. v. in: vlak west, bar at tepat. tepi, zoom, vloer, kant, boord, enz. — langit, gezichteinder, m.;kim,v. — laut, oever der zee, m. — soengei, oever der rivier, waterkant. teplèssèt, glijden, glibberen, uitglijden, aanglijdeu, o. w. tepong (tepoeng), meel, o. — bdsah, meeldeeg, o. •— gendoem, tarwemeel, o. ■— loemat, meelbloem, vr. tepoq, tikken, kloppen, klappen. ter, teer, o. terd (tra), drukken, b. w.; stempel, m. teran, drukken, persen, b. w. (in barensnood). terdsi, toespijs van garnalen, enz. terdti, waterlelie, vr. ter-atoer, geregeld, b. n. terbang , vliegen, wegstuiven, wegvliegen, vervliegen, o. w. — sini-sdna, fladderen, o. w. terbit, verrijzen, stijgen, opgaan terblah, gespleten, b. n. terboeka, open, los, b. n.; losgaan, opengaan, o. w. terdjang, met de voorpooten schoppen, zooals paarden doen. terdjoen, afspringen, o. w. tere, effen, ongerimpeld, b. n. teréjaq, roepen, schreeuwen, o. w.; kreet, schreeuw, m.; gegil, geschreeuw, o. tergantong, hangend, b. n. terkdséh, dierbaar, b. n. terldloe, grootelij ks, heel, zeer, uitermate, bijw.; te, voegw.; al te, dege (in: ter—). — dimat, uitgelaten, buitensporig, buitengemeen, bijzonder, b. n.; bovenmate, bijw. — bdjiq, best, b. n. — bdnjaq, volop, over (overig, te veel), bijw.; overvloedig, b. n. — •— ddrah, volbloedig, b. n. — brdni, vrijpostig, vermetel, roekeloos, b.n.; zich te veel wagen. — brat, overzwaar, b. n. ■— dingin sakdli, ijskoud, b. n. — gemoq, machtig (vet), b. n. — lakas, voorbarig, b. n. — mdtang, overrijp, b. n. — pdnas, verhit, b. n. terlebéh, vooral, bijw. ■— bdnjaq, meest, b. n. — Idgi, inzonderheid, bijw. — soeka, voortrekken (de voorkeur geven), b. w. termdsa, spiegelgevecht, o. terndma, vermaard, beroemd, b.n. teroeboe, gezouten vischkuit, vr. teroesi, koperrood, vitriool, o., spaansch groen. ter-oetdma, uitmuntend, b. n. térong, nachtschade, vr. tersangkoet, haken, o. w. tersemboeni, verborgen, verholen. tersoela, drietand, m. Badtkgs, Mal.-Holl. Woordenb., 7e dr. tersoenat, besneden, b. n. tertambah, aanhangend, b. n. tetdwa, lach, m.; lachen, o. w. tertawdkan, uitlachen, belachen. tertjampoer, ondereen, bijw. tertjeré, uiteen, bijw. tertoetoep, gesloten, b.n.; toe, bijw. tesiaar, verspreid, verstrooid, b.n. testdmèn, testament, o. tetamoe, gast, vr. tetampah, wan, vr. tetampan, sluier, m.; pinangbekken, o. tetanaman, plantsoen, o. tetap, volharden, voortgaan, o. w.; pal, onbewegelijk, bijw.; vast, standvastig, bestending, b. n. tetdipi, doch, echter, maar, nochthans, voegw.; evenwel, niettemin, bijw. tetaq, hakken, b. w. tetaq sddja, doorhakken, o. w. tetdrang, struikelen, o. w. thdlaq, echtscheiding, vr. thdm, slijm, o. thamboer, trom, vr. thèh, thee, vr. thermontin, terpentijn, vr. thong-thong, alarmklok, — blok. tidda, neen, niet, bijw. tiang, mast, paal, pilaar, stijl, m. — 'bandera, vlaggestok, m. ■— bdtoe, zuil, vr. — besaar, groote mast, m. — pdgar bèntèng, palissade, vr. — pengdpoh, steng, vr. — penjórong, bezaanmast, m. — tanda di Idwoet, zeebaak, vr. — toepang, fokkemast, m. — wdtas, merkpaal, m. tiap-tiap, elk, ieder, onb. telw. -— — tdhon, ieder jaar. tiba, aankomen, o. w. — tiba, onverwacht, b. n.; eensklaps, onvoorziens, bijw. tida, neen, tusschenw.; niet, bijw. 28 — dda, afwezend, niet aanwezig. -— dpa-dpa, niets, onb. voornm.; nietsbeduidend, b. n. — bdjiq, bocht (iets slechts), o. — ddpat Ma, volstrekt, onmisbaar, b. n. — sdtoe dpa, niets, onb. voornw.; nietsbeduidend, b. n. Mor, liggen, rusten, slapen, o.w., slaap, m.; rust, vr. — kras, vast slapen. — terlaloe lama, zich verslapen. tiga, drie, telw. — bias, dertien, telw. — kali, driemaal, driekeer, bijw. — lapis, driedik, b. n. — poeloeh, dertig, telw. tikam, steken, doorsteken, b. w. (met een wapen). tikar, mat, vr. (om op te slapen). — bantal, bed (van inlanders), o. — kaki, voetmat, vr. — karossi, stoelmat, vr. tikoes, muis, vr. — besaar, rot, rat, vr. boesoeq, stinkrat, muskusrat,vr. tdnah, aardmuis, veldmuis, vr. txlam, matrasje, o. tilik, in gunstige overweging nemen, in gunst beschouwen. thnah hitam, lood, o. — poetih, tin, o. — sereh, zink, o. timba, scheppen, opscheppen, putten, b.w.; aker, putemmer, m. — sampé habis, uitputten, b. w. timbang, afwegen, wegen, wikken, overpeinzen, overwegen. dengan tangan, wikken, b. w. — lagi sakdli, nawegen, overwegen, b. w. — menimbang, overwegen, overdenken, overleggen, overpeinzen, nadenken, b. w.; beraden, w.w.; iets in overweging nemen. —poela, nawegen, overwegen, bw. timbdngan, weegschaal, overpeinzing, overweging, overdenking, bepeinzing, bedenking, vr. ; beraad, o. — jang lebéh, overwicht, o. timbd roewang, het hol van een vaartuig. timbóel, opwellen, drijven, wassen, o. w.; uit het water opkomen, boven drijven. timboelan, boei (van een anker), vr. timoen, komkommer, vr. timor, oost, oostersch, b. n. — laut, noordoosten, o.; noordoost, bijw. — tonggara, oost-zuid-oost, bijw. timpa, smeden, b. w. timpang, lam, verlamd, b. n. timpoq, met opzet naar iets werpen. tindas, afhakken, afhouwen, b. w. tindis, drukken, nederdrukken, aandrukken, aanpersen, b. w. tindisan, aanpersing, aandrukking, vr. tinajoe, een uitzicht hebben. tingas, merk op het vee. tinggal, blijven, vertoeven, wonen, toeven, verblijven, resten, overschieten, overblijven, o.w. — bdjiq-bdjiq, vaarwel, o. _ di bldkang, achterblijven, terugblijven, o. w. loewar, uitblijven, o. w. — tertoetoep, toeblijven. tinggdlam, verzinken, zinken (in het water), o. w. tinggalkan, verlaten, nalaten, bw. tinggar, hekelen, b. w. tinggi, hoog, verheven, lang (hoog van gestalte), b. n.; hoogte, vr. tinggir, op iets staan om ergens bij te reiken. j tingkah, kuur, luim, nuk, gril, fratsen, vr. ! — ld koe, gebaar, o. -— monjèt, apenkuur, vr. tingkal, borax, ui.; soldeersel, o. tingkap, luik, venster (inl.), o. tingkat, dek van een vaartuig, verdieping, terras. tingkóraq, schedel, m. tinta, inkt, m. — sapdtoe, schoensmeer, o. tintang, bespeuren, ontdekken, b. w.; gewaarworden. tinting, zuiveren (vanmetalen),bw. tioep, wegblazen, aanblazen, b.w.; spelen, waaien, o. w.; blazen, b. en o. w. tipar, hoog rijstveld, o. tipis, dun, fijn, rank, spichtig, b.n. Üpoe, verschalken, misleiden, bedriegen, b. w.; misleiding, vr.; trek (list), in.; bedrog, o. — daja, uitvluchten, vr. m. tiram, oester, vr. tiras, pluksel, o., knipsels (van een stuk katoen), die nergens meer voor kunnen dienen. tiri, aangehuwd, aangetrouwd, b. n. stief (in: stiefbroeder, stiefvader, enz.). tlris, doorzijpen, droppelen, druipen, lekken, uitdruipen, o. w. tïroe, nabootsen, naapen, b. w. tiroes, spits, puntig uitloopend. tisi, stoppen, b. w.; stop in een kleed. titah, last, m.; orde, vr.; bevel, o. (van een vorst). titi (titi-an), kaai, vr. titipkan, toebetrouwen, toevertrouwen, aanvertrouwen, b. w. — bdrang, goederen toevertrouwen. tttiq, afdruipen, o. w.; droppel, spikkel, m.; stip, vr.; punt, o. titvas, onderdoen (bukken),bezwijken, o.w.; het onderspit delven. tjabang, tak, m.; twijg, teen, vr. tjabé, Spaansche peper, vr. tjdboel, ongebonden, losbandig, onzedelijk. tjdboet, uitrukken, uittrekken, uitplukken, uitbreken, uithalen, bw. tjddik, kakebeen, o. tjahdja (tjaja), straal, glans, schijn, luister, m. tjahdri (tjdri), opzoeken, opsporen, nazoeken, navorschen. — ikan visschen, b. w. — rnakanan, azen, o. w. — oempan, azen, o. w. tjdjer, vloeibaar, b. n. tjdkap, handig, b. n. tjdko, schako, vr. tjdla, sjaal, vr. tjdlaq, waarschijnlijk, vermoedelijk, b. n. en bijw. tjaling, slagtand, m. (van een olifant of wild zwijn). tjamara, toer (valsch haar), m.; valsche vlechten. tjdmar (tjemar), vuil, onrein, onveilig, slordig, morsig, b. 11. tjdmat, inl. opziener, m. tjambang, bakkebaard, m. tjamboel, bus, vr. tjamboeq, zweep, vr. tjampaq, mazelen, roodvonk, roodehond ; ook: neersmijten, neersmakken, wegsmijten. tjampoer, mengen, vermengen, aanmengen, bijmengen, bijeendoen, ineendoen, tusschenmengen, samenmengen, samendoen, versnijden (vervalschen), o. w. — bdjiq-bdjiq, doormengen, b.w. — bdivar, mengelklomp, chaos, bajert, m. — perkara (dalam perkara), zich in iets wikkelen. tjampoeran, mengsel, vermenging. tjdnang, uitklinken, rondklinken, b. w.; metalen bekken, dat bij verkoopingen wordt gebruikt; bij bekkenslag bekend maken. 28* tjandana, sandelhout, o. tjandi, praalgraf, o. tjandra, maan, vr. tjanggang, bewonderen, b.w.; zich verwonderen. tjangklong, amfioenpijp, vr. tjangkök-an, stek, stekje, o. tjangkoq, enten, b. w. tjantiq, zwier, (bevalligheid), m.; aardig, bevallig, sierlijk, net, b. n. tjap, stempel, m.; keur, vr.; zegel, signet, waarmerk, cachet, o. — kompeni, ijk, m. — nama, naamstempel, m. tjapang, vorksgewijs, b. n. tjdpé, vermoeidheid, vr.;vermoeid, loof, mat, moede, b. n. — sakali, doodmoede, b. n. tjdpi, krom of lam van eenig lid. tjdping, schaamdeelplaatje voor meisjes. tjdpiq, mismaakt aan de handen of voeten. tjapoeng, juffertje (zeker insect), o. tjdpoq, pokdalig, b. n. tjdra, smaak, stijl, trant, zwang, m.; dracht, manier, mode, gewoonte, vr.; fatsoen, o. — bdroe, nieuwerwetsch, b. n. — doeloe, ouderwetsch, b. n. ■— doenija, wereldsch, b. n. -— gila, zottelijk, b. n. — Mdop, levenswijze, leefwijze. — kraton, hoffelijk, b. n. — Idki-ldki, manhaftig, b. n. — monjèt, aapachtig, b. n. — radja, vorstelijk, b. n. — wolanda (blanda), hollandsch. tjardna, kankergezwel, o. tjarat,kraan,vr.;tap,(aan een vat). tjarawat, vuurpijl, m. tjdri (tjahdri), zoeken, b. w. — ikan, visschen, b. w. tjariq, scheuren, afscheuren, b.w.; vaneen rijten. tjarit, hinneken, brieschen (van een paard), o. w. tjarita, vertelling, vr.; verhaal, o. tjdroe, inzwelgen, inslokken, b.w. tjdrot, vratig, b. n. tjarpoe, sandalen, vr. m.; schoeisel zonder overleer (voetzolen). tjat, verf, vr. — dj er, waterverf, vr. — ddsar, grondverf, vr. — koening, oker, vr. -— minjaq, olieverf, vr. tjdtjah, familie, vr.; huisgezin, o. tjdtjaq, prikkel, m.; prikken (in den grond steken), b. w. tjatjar, kinderpokken, vr. m. — djer, waterpokken, vr. m. tjdtjat, de huid beprikken. tjdtjing, buikworm, darmworm, m. — tdnah, aardworm, m. tjdtjong, staart van een Chinees. tjdtor, schaakspel, o.; ruitsge- wijze, b. n. tjatto, verlak (chin.), bruineersel,o. tjdwan, beker, m.; kom, vr. tjdwang, twijg, vr. tjedoek, hol, diepliggend, ingevallen (van de oogen), b. n. tjekèq, de keel toeknijpen. ■— léhèr, wurgen, worgen, b. w. tjela, smaad, hoon, m.; blaam, klad, smet (zedelijke), vr.; verwijt, zwak (gebrek), o.; vitten, O. w. — tjoeloe, verwijt, o. tjelah, kloof, spleet, vr. ■—gtgi, ruimte tusschen de tanden. —goenoeng, bergkloof,vr.; ravijn, o. — karang, rotskloof, vr. tjeldka, slag, tegenspoed, m.; ramp, ellende, vr.; ongeluk, onheil, wee, o.; noodlottig, heilloos, b.n. — besaar, jammer, diepe ellende. tjeldkan, laken, b. w. tjeldlé, tromp, vr.; snuit (van een olifant), m. tjeldna, pantalon, broek, vr. ■ — ddlarn, onderbroek, vr. — tidor, nachtbroek, vr. tjèlèng, varken, o. tjèlèngan, spaarpot, m. (in den vorm van een varken). tjeloep, indoopen, soppen, insoppen, stippen, b. w. — kdjin, stoffen verven, b. w. tjèndawan, paddestoel, m. tjenèlla, slof, muil, pantoffel, vr. tjengké, nagel (kruidnagel), m. tjengkölong, afkorten, korten, inhouden, aftrekken, b. w. tjepat, fiksch, gauw, gezwind,schielijk, snel, snugger, vaardig, voortvarend, levendig, vlug, handig, fluksch, rasch, rad, b. n. — tjepat, ijlings, bijw. tjepèr, plat, ondiep, b. n tjepoe, bakje, napje, o. tjepoeq, een rond, verlakt houten doosje, ook opiumdoosje. tjerdiq, geslepen, leep, slim, vernuftig, listig, spitsvondig, sluw, schalksch, snedig, schrander, scherpzinnig, doortrapt. tjeré, scheiden, ziften, schiften, afscheiden, afzonderen, b. w. — beré, afzonderlijk (overal verspreid), b. n. tjèrèt, tap, kraan (van een vat). tjerèwèt, wrijten, krakeelen, twisten, kibbelen, o. w.; twist, m.; ruzie, vr.; krakeel, o.; oneenig. tjerit, buikloop, m. tjerita, roman, m.; fabel, vertelling, vr.; geschiedenisje, verhaal, o. — lebsong, sprookje, o. tjeritakan, verhalen, vertellen, b. w., een verhaal mededeelen. tjermin, spiegel, m. — mata, bril, m., lorgnet, o. tjerna, verteren (vandemaag),o.w. tjeroeroet, stinkrat, muskusrat, vr. tjeroetja, kaai, vr.; hoofd (van eene haven), o.; losplaats (voor schepen), vr. tjeroetoe, sigaar, vr. tjètèk, ondiep, b. n. tjeti, verweerd (zooals linnen of katoen, door vocht), b. n. tjidera, verschil (van gevoelen), geschil, o.; twist, m.; oneenigheid, tweedracht, vr. tjih (tjis), foei, t. w. tjimboeroe, naijverig, minnenijdig, jaloersch, b. n. tjimboeroewan, minnenijd, m.;ja- loerschheid, vr. tjina, Chineesch, b. n. tjingkaw, makelaar, beunhaas, m. tjingké, kruidnagel, m. tjingkrèq (tjingkriq), krekel, m. tjinta, kommer, zorg, bezorgdheid, acht, liefde (zinnelijke), vr.; geliefde, liefste, m. en vr. — hdti, geliefde des harten. — kaséh laki birii,huwelijksliefde. tjintjang, fijn hakken, b. w. tjintjin, ring (van metaal), beugel. — ïc&win, trouwring, m. — koeyitji (anaq koentji), sleutelring, m. — mendjahit, vingerhoed, m. — ranté, schakel, vr. — tjap, zegelring, m. tjioe, sterke Chineesche drank. tjioem, snuffelen, rieken, o. w.; ruiken, kussen, zoenen (op inl. wijze), b. w.; kus, zoen, m. tjirit ddrah, bloedgang, dunne afgang, spuitachtige ontlasting. tjit, afvegen, b. w., schoon vegen. tjita, ontsteltenis, ontroering, vr. tjita (tjit), sits, vr. tjitahkan, vorm (om iets in te bakken), afdruk,m.;exemplaar,o. tjitaq, druk, afdruk, m.; afdrukken, bedrukken. — boekoe, een boek drukken. tjitjaq, haagdis, hagedis, vr. — roemah, huishagedis, vr. .— terbang, vliegende hagedis. tjitjip, proeven, b. w. (spijs —). tjitjiran, verspreid, verstrooid,b.n. tjitjit, tjilpen, kweelen, kwinke- leeren, piepen, o. w. tjoba, aanpassen, aanwenden (gebruiken), beproeven, wagen, keuren, oppassen, passen, smaken (proeven), b. w.; streven, pochen, trachten, o. w. — bedil, een geweer beproeven. — dapat, streven, o. w. — doeloe, voorproeven, b. w. tjöbèk, de handen wasschen voor het eten. tjódèh, litteeken (van een wond), o. tjoeban, pen (bij wijze van spoel) om netten te breien, vr. tjoebit, knijpen, nijpen (fel, fijn), b. w.; neep, kneep, vr. tjoeka, azijn, m. tjoekéj, belasting, schatting, impost, tol, accijns, pacht. tjoekin, een kort badkleed voor mannen; ook: een doek tusschen de beenen door geslagen of om de heupen geslagen. tjoekoep, toereiken, toekomen, uitkomen, volstaan, o. w.; voldoende zijn; toereikend, genoegzaam, voldoend, b. n.; genoeg, bijw. tjoekoer, scheren, afscheren, b. w. tjoela badaq, rhinoceroshoorn, m. tjoelas, valsch,onoprecht,geveinsd, dubbelhartig, schijnheilig; lui, leegloopend. — hati, valschheid des harten. tjoeli, korset, keurslijf. tjoemah, slechts, alleenlijk, bijw. ■— tjoemah, ijdel, b. n.; vergeefs, bijw. tjoenia, zeker platbodemd vaartuig, o. tjoeping, oorlel, o., tipje van het oor tjoerah, uitgieten, uitstorten. tjoerang, valsch, oneerlijk, b. n. (in het spelen). tjoeri, stelen, ontstelen, kapen, afstelen, bestelen, b. w. — tjoeri, heimelijk, stilletjes, achterbaks. tjoeroe, zijdelings, scheef, schuin. tjoeroeq, waterval, m. tjoetji, wasschen, reinigen, uitspoelen, uitwasschen, afwisschen. — maki, de huid vol schelden. tjoetjoe, kindskind, kleinkind, o. tjoetjoek, pen om in iets te steken. tjoetjoer, storten, uitstorten, b.w.; gudsen, o.w. (met dunne straal). tjoetjoet, haai, m. tjöewdli, uitzonderen, b. w. tjóklat, cacao, chocolaad, vr. tjólèk, proeven van iets door het met den vinger aan te raken, b. v. vla of iets dergelijks. tjomblang, koppelen (een huwelijk bewerken), b. w.; koppeling, vr. tjomèl, veel praats hebbend, snaterend, kakelend. tjongkil, uitsteken, uitpeuteren. ■— gtgi, tandenstoker, m. tjongklang, galoppeeren, o. w. tjongklangan, galop, m. tjonto, vorm, m.; snede, schets, proeve, vr.; ontwerp, staal, voorbeeld, monster, model, patroon, plan, formaat, o. — soerat, voorschrift om na te schrijven. tjop, schop, vr. — haboe, aschschop, vr. tjórong, trechter, m. tjórot, mond (van een gieter), m.; tuit, spuit, pijp (eener brandspuit), vr. tjotjot, snavel, m.; sneb, vr. tjotjoq, snavel, bek, m.; pikken, b. en o. w. töbat, inkeer, m.; bekeering, vr.; berouw, o.; ei, tusschenw. toeba, zekere wortel, die in 't water wordt gelegd om de visschen te bedwelmen. toebaq, lans, speer, spies, piek, vr. toebir, grondeloos, b.n.; afgrond, m., onpeilbare diepte. toeboh, lijf, lichaam, o.; romp, m. toebroeq, ergens tegen aanstooten. toedjoe, koers, richting, strekking. toedjoeh, zeven, telw. — bias, zeventien, telw. — kali, zevenvoudig, b. n. — poeloeh, zeventig, telw. toedjoekan haloewan, den steven richten. toedoh, toerekenen, betichten, beschuldigen, b. w. ;ten laste leggen. toedoeng, stolp, vr.; zonnehoed (inl.), m.; in 't alg. alles wat tot dekking dient. toegang, fazant, m. Toehan, Heer, m. — Allah, de Heere God. toejoel, slecht, ontuchtig, b. n. toekal, streng, vr.; kluwen, o. toekam, knuppel, knods, m. toekang, baas,fabrikant,ambachtsman, kunstenaar, m. — babi, spekslager, m. — bdtoe, metselaar, m. — bessi, smid, m. — bessi koeda, hoefsmid, m. — bitjdra, advocaat, m. — boeboet, draaier, m. — djoewal boekoe, boekverkooper. — djoewal g&ram, zoutverkooper. — garnbar, schilder, m. — gintèng, pannenbakker, m. — goedang g&ram, zoutpakhuismeester, m. — gróbaq, voerman, m. ■— intan, juwelier, m. — kdjoedi kapal, scheepstimmerman, m. — kdlèng, blikslager, m. _ karèta, rijtuigmaker, m. karèta séwa, rijtuigverhuurder. karossi, stoelenmaker, m. — karpoes, mutsenmaker, m. kebon, tuinman, hovenier. — kèssèt, vilder, m. klonton, Chin. marskramer, m. koeda, paardenoppasser, paar- denjongen, m. koentji, slotenmaker, m. koewé, koekbakker, banketbakker, m. — kondé, kamenier, vr. — lajar, zeilmaker, m. — lamari, schrijnwerker, m. —- lumpo, lampenmaker, m. — lio, steenbakker, m. — mas (amas), goudsmid, m. — mendj&hit, kleermaker, snijder, m.; naaister, linnennaaister, vr. mendj&hit boekoe, boekbinder. — mindtoe, bleeker, waschman, m. öbai, apotheker, m. — oewang (wang), wisselaar, m.; Gewoonlijk wordt dit ook gebezigd voor: kwartiermeester, betaalmeester. orlödji, horlogiemaker, uurwerkmaker, m. — Pa1> pachter, m. paq ketjil, onderpachter, m. — pdsang lantéra, lantaarnopsteker, m. — pasoe, pottenbakker, m. — péraq, zilversmid, m. — pótong (pótong sdpi), slager, vleeschhouwer, slachter, m. — pótong babi, spekslager, m. roempoet, grasmaaier, m. — qoeboer, doodgraver, m. — ramboet, friseur, kapper. — roempoet, grasmaaier, m. — roti, bakker, broodbakker, m. — sajor, groenboer, m. — sdmaq, looier, m. — sapatoe, schoenmaker, m. ■— sdpoe kdpor, witter, ra. —- sèlla, zadelmaker, m. — snapang, geweermaker. — soengging, teekenaar, ra. — soesoe, melkboer, m. — soenglap, goochelaar, m. — tambdga, koperslager, ra. —- tikar, mattenmaker, m. -—■ timah, tinnegieter, m. — ttram, oesterverkooper, m. — tjdri tkan, visscher, m. — tjat, verver, schilder. — tjatto, verlakker, m. —■ tjeloep, blauwverver, m. ■— tjeloep hitam, zwartverver, m — tjerèwèt, twistmaker, twiststoker, m. —- tjitaq boekoe, boekdrukker, m. — tjoekoer, barbier, scheerder. — tjoetji bdrang, bleeker, m. — tong, kuiper, m. — warong, winkelier van eenen snoepwinkel, m. toekar,verwisselen, wisselen, ruilen, verruilen,inruilen,afwisselen,bw. — boeloe, ruien, verharen, o. w. — koelit, vervellen, o. w. — menoekar, kwanselen, o. w. — pakéjan, van kleederen veranderen. toekaran, verruiling, verwisseling, vr. toekas, valschelijk beschuldigen. toekoh, klampen (om een mast vast te zetten), m. m. toekoq, het uitbreken of doorbreken van eene zweer. toela, de dag na overmorgen. ioelah, wreken, b. w.; wraak, vr. toelang, schonk, vr.; knook, bonk, m.; been, o. — èe/i's,schenkel,m.; scheenbeen, o. —- bldkang, ruggegraat, vr.; rug- gebeen, wervelbeen, o. — boentoet, stuitbeen, o. —■ tkan, graat, vischgraat, vr. — kaki, koot, vr. — moeda, kraakbeen, o. — roesoq, rib, vr. — somsom, mergbeen, o. — toeldngan, rif, geraamte, o. toelaq, douwen, aandouwen, af- stooten, verwerpen, versmaden (afwijzen), weigeren, b. w. — bdra, ballast, m. — gulah, boomen, b. w. —- sampé toelar, omstooten, b. w. toelar, besmetten, aansteken, b.w. toeli, doof, b. n. — dan bisoe, doofstom, b. n. toelis, schrijven, opschrijven, malen (afbeelden), b. vv. — di boekoe, aanteekenen, boeken, b. w., te boek stellen. —- gambar, schilderen, teekenen (afbeelden), afmalen, b. w. — soerat óbat, geneesmiddelen voorschrijven. — parintah, voorschrijven (schriftelijk bevelen geven), b. w. toelisan, schilderij, teekening, vr.; afbeeldsel, schrift, geschrijf, o. toeloengan, hulp, vr.; onderstand, m. toeloes, oprecht, belangeloos, b. n. toelong (toeloeng), schragen, bijstaan, bevorderen (helpen), gerijven, voorthelpen, ondersteunen , lenigen, ontzetten (te hulp komen), toebrengen (bijdragen), b.w.; hulp bieden, hulp verleenen. — bajar belandja, tot de kosten bijdragen. — bitjdra, aanraden, raden (raad geven), b. w.; raadgevend, b. n.; verdedigen in rechten. — kardja, medewerken, o. w. — pdké, aanhelpen (helpen kleeden), b. w. — toer oen, afhelpen, b. w. toema, ongedierte in kleeren. toembang, omtuimelen, nedertui- melen (van boomen), o. w. toemboeh, wassen, uitspruiten , groeien, opkomen, opschieten (opgroeien), aangroeien, botten (van kruiden en planten), tieren, voortkomen (uitwassen), uitkomen, toenemen, kiemen, spruiten, o. w. — giffi, tanden krijgen. toemboehan, groei, aanwas (aangroei), wasdom, m.; spruit, tier, vr.; uitgroeisel, o. toemboeq, stooten, verbrijzelen (met een stamper), stompen (eenen stomp geven), aanstampen, botsen, b. w.; stampen, bonzen, b. en o. w.; stoot, m.; met de vuist beuken. — hdloes, fijn stampen. — soesoe, karnen, b. w. toemis, smoren (stoven), o. w. toemit, hiel, m.; hak, vr. toempah, vergieten, storten (laten vallen), b. w. toempang, medevaren, o. w. toempdngan, passage, vr.; overtocht (meteen vaartuig of rijtuig), m. toempas, uitroeien, verdelgen, bw. toemplèk, hoop, stapel, m. toempoel, bot, stomp, b. n. toempoelkan, bot maken, stomp maken. toenam, lont, vr. toenang, verloven, b. w. toendngan, verloofde, m. en vr. toenas, botten, uitbotten, o. w. toenda, boegseeren, b. w. — prdhoe, een vaartuig slepen. toendjang, stutten, schragen, onderstutten, ondersteunen, b.w. toendjoeq, uitwijzen, aanduiden, aanwijzen, aantoonen, wijzen, voorhouden (toonen), b.w.; ter bezichtiging voorleggen. — dengan djdri, duiden, b. w. lcardja, voordoen, b. w. toendoeq, duiken, bukken, o. w. — kapdla, het hoofd buigen, het hoofd nederbuigen. toené, gereed, dadelijk, contant, b.n. (in : oewang —,gereed geld). toenggang, berijden, b.w.; rijden, o. w. — koeda, paard rijden. toenggoe, toeven, verwachten, afwachten, b. w. ; wachten, verbeiden, o. w. toengkat, staf, wandelstaf, m. ; kruk (om op te steunen), vr. toentoen, leiden, b. w. toentoet, eischen, manen, b. w. toeroen, afstammen, afdalen, afstijgen, aftreden, afzakken, afkomen, dalen, afklimmen, nederkomen, verzakken, afstappen, afzitten, bezinken, zakken, nederdalen, afloopen, o. w. — derri dtas koeda, van het paard stijgen. kdpal, ontschepen, b.w., van boord gaan. ■— tiarga, in prijs verminderen (dalen). — plan-plan, aanzakken, o. w. — teplèssèt, afglijden, o. w. ■— temoeron, nakomelingschap, vr. toeroenan, afgang (het afklimmen) m.; nederdaling, afdaling, afstijging, daling, vr.; afstammeling, m. en vr. toeroenkan, strijken, b. w. (doen dalen). toeroet, vervullen, opvolgen (nakomen, inwilligen), navolgen, volgen, nagaan, verzeilen, vergezellen, vervolgen (voortzetten), naapen, nabootsen, b. w.; gehoorzamen, o. en b. w. -—parintali, gehoorzaam, gedwee, b. n.; een bevel uitvoeren. toesoeq, opstoken, opruien, aanhit- sen, prikken, steken (met een wapen), rijgen, aanrijgen, b. w. — kondé, haarnaald, vr. toetoel, gevlekt, b. n. (als dieren); spikkels op eene huid. toetoep (toetop), afsluiten, sluiten, toedoen, toestoppen, dekken, stoppen, toeleggen, beleggen, dichten, bedekken, toemaken, b. w.; toe (gesloten), bijw.; dicht doen. -— (li ddlam, insluiten, b. w. — kantjing, knoopen, grendelen, toeknoopen, b. w. — m&ta, de oogen sluiten. — mali, vernagelen, b. w. — raam, aankooien, b. w. •— sdma lak, lakken, b. w. — — gèspèr, toegespen, b. w. — .— prop, kurken, b. w. toeloepan, deksel, potdeksel, o. toewah, verlegen, belegen, oud, bejaard, hoog, donker (van kleur). — sakali, stokoud, hoogbejaard. toewan, patroon, meester, mijnheer, heer, m.; meesteres, vr.; U (tegen deftige lieden). — anoe, N. N., zeker iemand. — besaar, Gouverneur-Generaal. — poenja, uw, bez. voornw. sanaq, de uwen. — tdnah, landheer, m. toeicang, uitgieten, uitstorten, ingieten, inschenken, gieten, opschenken, overgieten, schenken. — derri tong, aftappen, b. w. — hdbis, uitschenken, b. w. toetvaq, oude palmwijn, m. töhor, ondiepte, plaat(zandbank),v. tóké, hagedis, gekko, vr. toko, winkel, m.; handelshuis, o. — boekoe, boekwinkel, m. — piring mangkoq, aardewerkwinkel, m. tóm, teugel, toom, hoofdstel. — ajer, trens (voor een paard). tombé, schilfers (op het hoofd). tondjoq, stompen, b. w. (eenen stomp toebrengen). tong, kuip, pijp (vat), ton, vr.; fust, aam, o. — besaar, okshoofd, o. -— jang djadi tanda di lawoet, zeeton (baak), vr. tonggal, eenig, b. n. tonggara, zuidoosten, o. tongkat, stok, staf, wandelstok, m. — rótan, rottingstok, m. tongkol, tronk, m. tongkop, kanteel, m. tópèng, mom, vr.; masker, o. toppi, hoed, m. tóro, lange baadjes, zooals de bedienden van Europeanen soms dragen. tra, niet, bijw.; neen, tusschenw. — böléh boewang ajer, hardlijvig. di hitoeng, talloos, b. n. di mampir, ontoegankelijk. — oesah, noodeloos, onnoodig, b.n. — perdoeli, ongevoelig, lauw, koel (onverschillig), b. n.; zich aan niets storen. — poenja n&si, broodeloos, b. n. trada, neen, tusschenw.; niet,bij w.; zonder, voorz.; afwezend, b. n. — apa-apa, niets, onbep. voornw.; wisjewasje, o. — bekardja, werkeloos, b. n. — benar, onwaar, b. n. — bergigi, tandeloos, b. n. — bergoena, ondienstig, nutteloos, b. n. ■— betotil, onecht, onrechtvaardig. — bijdsa, onervaren, ongewoon. — bïlang, verzwijgen, b. w. ■— bisa, onbekwaam, b. n. tidor, slapeloos, b. n. — boeka, toelaten (niet openen). — böléh, ongeoorloofd, b n. — — ber-oebah, onveranderlijk. di kira, onbegrijpelijk, b.n. pdké, onbruikbaar, b. n. tdhan, ondragelijk, b. n. trima, onaannemelijk. dtam, rusteloos, b. n. • mdsoq dngin, luchtdicht. djer, waterdicht, b. n. somboh, ongeneeslijk, b. n. — brdni, lafhartig, b. n. — brènti, aanhoudend, gestadig; aanhouden (niet uitscheiden). — brissih, onzuiver, onzindelijk. — di bek in betoel, ongerepareerd. — — roemah, uitzijn, o. w. — — pdsang, onbespannen, b.n. — djddi, tegenvallen, tegenloopen (niet gelukken), mislukken, o. w.; op niets uitloopen. — ènnaq, wansmaak, m.; onaangenaam, ongemakkelijk, onsmakelijk (niet lekker), b.n.; niet gezond, niet fiksch. — ingat, onnadenkend, b.n.; veronachtzamen, verwaarloozen. ■— karoewan, ongestadig, b. n. — kena, vrijblijven (bijv. van ziekte), vrijloopen (bijv. van boete), afblijven, o. w. •— kintjang, onvast, b. n. — koerang sdtoe dpa, gaaf (ongeschonden), b. n. — lébar, smal, b. n. -— lihat, vermissen, b. w. — mdboq, nuchter, b. n. (niet dronken). — mdloe (tau mdloe), onbeschaamd, b. n. — mdtang, ongaar, onrijp, b. n. — mdwoe, onwil, m. kassih, ontzeggen, weigeren, onthouden (niet geven), b. w. — mengarti, onbekwaam, b. n. — pdké, uitlaten (niet aantrekken), weglaten(niet bezigen),b.w.; laten staan, niet gebruiken. — — sèlla, ongezadeld, b. n. — — boeboer, ongepapt, b. n. — pdtoet, ongepast, onbillijk, onredelijk, onvoegzaam, b. n. — pengabisan, eindeloos, b. n. — pertjdja, wantrouwen, b. w. — pitjah, heel, onbeschadigd, b.n. — poenja wang, geldeloos, b. n. — qoewat, onsterk, b. n. ■—■ rata, ongelijk (niet gelijk), oneffen, b. n. — roesaq, onbeschadigd, b. n. -— sajang, onmeedoogend, b. n. — sdma besaar, ongelijk (niet even groot), b. n. — sampat, tijdgebrek, belet, o.; geene gelegenheid hebben. — satija, trouweloos, b. n. — sdtoe dpa, niets, onbep. voornw. — seboet, weglaten (niet vermelden), b. w.; met stilzwijgen voorbijgaan. -— soeka, vooringenomenheid (ten nadeele), vr.; mishagen, o. w.; lusteloos, b. n.; ongaarne, bijw.; een tegenzin hebben. — tahoe, onkundig, b. n.; onwetend van iets zijn. adat, onbeschaafd, b. n. mdloe, schaamteloos, b. n. — tdkoet, ongerust (onbevreesd). — tentoe, onzeker, b. n. — tetap, onvast, los (niet vast). — toeroetparintah, ongehoorzaam. -— tidor, slapeloos, wakker, b.n. — tarima, weigeren, verwerpen, afwijzen, afslaan, b.w.; van de hand wijzen. -— watdsnja, onbegrensd , grenzeloos, b. n. traddkan, ontdoen, b. w. trang, licht, helder, verstaanbaar, tastbaar, begrijpelijk, duidelijk, klaar (van de lucht), blijkbaar, onbeneveld, onbetrokken (van de lucht), bevattelijk (gemakkelijk verstaanbaar), snedig, bondig, b.n. ;glans,schijn,m.;licht,o. — bintang, sterrelicht, o. — boedi, scherpzinnig, b. n. — boelan, maneschijn, m. ; maanlicht, o. — mdta-hari, zonlicht, o. — óbor, toortslicht, o. — sakali, zonneklaar, klinkklaar, b. n. trangkan, inlichten, verklaren (ophelderen), b. w. trima (tartma), krijgen, ontvangen , aannemen, aanvaarden, beuren, verkrijgen, b. w. -— kassih, dank, m.; erkentelijkheid, vr.; in dank aannemen. troeboe, gezouten vischkuit, vr. troes, doorheen, regelrecht, rechtuit, ronduit, bijw.; door (door iets heen), voorz. — di sana, daardoor (door die plaats), bijw. — mdta, voorzien, in de toekomst zien. — tampat ini, hierdoor (door deze plaats), bijw. ■— trang, klinkklaar, onbewimpeld, b.n.; vrijuit, ronduit, bijw. troesah, noodeloos, b. n. troesan, doorloop, m. troesi, koperrood, o. trópong, verrekijker, m. tsabar, geduld, o.; geduldig, b. n. tsedekah, offer, o.; offerande, vr. tsoldadoe, soldaat, m. — Idwoet, marinier, m. — mariam, artillerist, m. w. wadja, staal, o. wadjah, aangezicht, o. wadjib, plicht, m. tcdjang, tooneelspeelster, vr. — koelit, Javaansche komedie, vr. wdkil, gevolmachtigde, gemachtigde, m. waktoe, tijd, m.; tijdstip, o.; gezette tijd. ivdlang, getroffen, verl. deelw.; droevig, aangedaan, b. n. — sangid, kever, m. (zekere —, die het rijstgewas vernielt en eene zeer onaangenaame geur verspreidt). wdli, voogd, m. waliring, zwavel, vr. wang (oewang), specie (gemunt geld), vr.; geld, o. -— bank, banknoot, vr. — bdroe, een dubbeltje. — béja, boomgeld, o. — kontan, baargeld, o. — rnas, goudgeld, o. — péraq, zilvergeld, o. — qarthas, papieren geld, o. — séwah, pachtgeld, o. — sirih, fooi, vr.;zakgeld, verval,o. — soerat tjap, zegel, o. wangi, geurig, welriekend, b.n. wardngan, rattenkruid, o. war as, gezond, b.n.; aan de betere hand. waringin, een prachtige boom, die door den inlander als heilig wordt beschouwd (eig. : pöhon waringin). ivdritz {wdris),erfgenaam,m. en vr. warna, kleur, vr. warong, kraampje, winkeltje, stalletje, o. warta, bericht, o.jmare, tijding,vr. wasijat, testament, o.; uiterste wil. wdsir, aambeien, vr. m. wdtas, grens, vr. ■wdwoe, vlieger (kinderspeeltuig). tvedóno, een hoofd op Java. wilis, groen, b. n. tvolanda (welanda, blanda), Hollandsche, b.n.; in 't algemeen al wat van Holland is, b. v.: djer wolanda, seltzerwater; kapoer nolanda, krijt, enz. Roepa-roepa perkata-an Melajoe. *) Sdja ber-angkat. Bila-mdna, toewan? Eisok din' dri. Handaq ka-mdna toewan mdwoe berangkat? Sahdja mdwoe pegi mdkan. Akoe mdwoe poe,lang. Sidpa ndma drang ini? Handak-kah angkaw menjatdkan namdmoc ? Mokka ia handaq membdlaskan itoe akan angkaw. Sa-óravg belom ddapoelang makka Idjin drang datang. Makka rddja handaq berangkat. Djdngan angkaw ganggoe akan ddkoe. Kdw drang bdjiq. Sa-órang pon tidida mdwoe ndjiq goenoeng itoe. Faham pdida sa-bdrang perkara. Bddjoe-koe roesaq. Akoe hdrap kapadd-moe. Amdnatkoe paddrnoe. Djdngan kdmoe boenoeli drang. Bernjald-lahmoekd-nja sepèrti api. Makka perkara itoe handak di kardjdkan dengan bidjaqsdina. Boewah pdla itoe sakdli-sakdli tidda haroes di djoewal. Ik ga op reis. Wanneer, Mijnheer? Morgen ochtend. Waar wilt gij heen? Ik ga eten. Ik wil terugkeeren. Hoe is de naam van dezen man? Verkiest gij uwen naam te zeggen? Hij zal u dat betaald zetten. De een is nog niet weggegaan of de ander komt binnen. De koning wil weggaan. Laat mij met rust. Gij zijt een goed mensch. Niemand wil dien berg beklimmen. Overal van thuis zijn. jVan alle markten thuis zijn. Mijn kleed is bedorven. Ik vertrouw op u. Mijn vertrouwen is op u. Gij lieden moet niet iemand dooden. Zijn gelaat gloeide als vuur. In die zaak moet men omzichtig te werk gaan. Die notenmuskaat is in het geheel niet geschikt om verkocht te worden. *) De hieronder volgende Maleische schaafden stijl (bahdsa bangsdican). uitdrukkingen, enz. behooren tot den be- Hoekoem ddlam tangan-moe. Hanja ridld toewankoe. Itoe tiada ddpat di kir a-kir Akan. Djïka kaw boewat bagitoe sanistjdja koe boenoeh akan dikaw. Apa artinja itoe pdda bahdsa Melajoe? Itoe artinja pengatahoewan. Makka kdpal itoe soedah tinggdlam dan awaqnja soedali bindsa samoewa. Makka inilah tidda sdma bandingannja dengan djandji Itoe. Bdjik-lah ktta berhènti disini. Kita melihat sa-órang poen tidda. Apd-kah moeldnja 9 Siapakah handaq moeld-i? Djdngan angkaw tilik sablah hanja mendengar sablah-menjablah. Telingdkoe berddsing (berdangong). Makka terldloe mdnis pranginja. Makka ia tahoe mentjahari oentoeng. Makka kitab ini boenjlnja derri pada hal agama. Makka tidda oesah toeivan hamba pergi sendiri. Handak-lah ia menoendjoeqkan kabraniannjakah ini ? Karana itoe angkaw bakal mdti. Makka langit itoe tepertjik dmgan bintang roepdnja. Djikalaw datang mdsajang bdjik. Ddlam itoe soewdtoe jioen tidda salahnja. Makka di brinja samboejan itoe dengan bdtoq. Makka njdla dpi poen kaloewar derri dtap roemah. Parampoewan ini soedah berkdwin. Makka ia sangka dirinja berdni. Makka kabraniannja poen di oendjoek-kannja di hadapan moesoeh. Het staat in uwe macht. Het staat aan u. Dat gaat alle begrip te boven. Als gij zoo doet, dood ik u zeker. Wat heet dat in de Maleische taal ? Dat beduidt kennis. Het schip is met man en muis vergaan. Dit beantwoordt niet aan de overeenkomst. Het is goed dat we hier ophouden. Ik heb niemand gezien. Wat is er de oorsprong van? Wie zal beginnen? Gij moet niet partijdig zijn, maar de beide partijen hooren. Mijne ooren tuiten. Zij is van een zeer zachten aard. Hij weet de kans waar te nemen. Dit boek handelt over de godsdienst. Gij behoeft niet zelf te gaan. Moet hij nu nog een bewijs geven van zijn moed? Dat zal u het leven kosten. De lucht is als met sterren bezaaid. Als de gelegenheid zich voordoet. Hij is daar in het geheel niet debet aan. Zij gaf een sein door te kuchen. De vlam sloeg uit het dak van het huis. Deze vrouw is gehuwd. Hij verbeeldt zich moedig te zijn. Zijn moed heeft hij tegenover den vijand getoond. Béjar toewan doedoek lagi sedikit sak&rang bahdroe djam poekoel delapan. Makka Uoe boekan kasoekd-an kita. Telor doewa bidji ini sdma besaar nja. Hoewa al awal Hoeica al dchir. Makka qarthas Uoe di perboewat derri pdda kdjin boeroeq. Sidpa jang bersaldhan? Sidpa benarkah dan sidpa saIdhkah? Makkaper kar aitoejang tidda tsah. Sa-ldma sdtoe boelan ia tidda datang di sini. Makka tampat ganti koeda jang perldma Uoe deldpan paal djdwnja. Poelang-lah kapada iboe-moe. Makka angin soedah berkisar. Angin berkisar ka-bdrat. Makka iapoen tidda di seboet. Orang ini memégang roemah gadéan (pegadéan). Akoe handaq melihat oepatjdra orang berbdris. Makka ïboenja (bininja) kandong dnaq. Ia handaq ddtang. Makka handaqlah angkaw bertjinta karana saldmat djiwdmoe. Bdrang dagdngannja Uoe lakoe sakdli. Makka perboewdtan jang di bangatkan Uoe djdrang djddi. Mdkin di boeroe makin lambat. Makka drang sdkit Uoe tidda tidor sonlok mdlam. Makka parampoeivan Uoe bersoesoe boendar. Makka kita belom dapat bertemoe dengan dia. Bdrang perkatdan jang boekan lajik itoe djangan di katdkan. Blijf nog een weinig zitten, het is nu eerst acht uren. Ik schep daar geen behagen in. Deze twee eieren zijn van gelijke grootte. God is het begin en het einde. Papier wordt van lompen gemaakt. Wie heeft schuld? Wie heeft gelijk en wie ongelijk? Deze zaak is niet recht. Hij is in een maand niet hier geweest. De eerste wisselplaats is acht palen ver. Keer naar uwe moeder terug. De wind is gedraaid. De wind draait naar het westen. Yan hem is geene melding gemaakt. Deze man houdt een pandjeshuis. Ik wil de parade gaan zien. Zijne moeder (vrouw) is zwanger. Hij zal komen. Gij moet voor uw zieleheil zorgen. Hij heeft groot debiet van zijne waren. Een werk, dat met overhaasting gedaan wordt, gelukt zelden. Hoe meer haast hoe minder spoed. De zieke heeft den ganscben nacht slapeloos doorgebracht. Die vrouw heeft ronde borsten (is rondgeborst). Ik heb hem nog niet kunnen ontmoeten. Wat niet past moogt gij niet spreken. Itoe tiada pdtoet p&da pangkat toewan. Makka ikan tni tiada bahdroe. Demmi Allah! of Demmi Allah tdala ! Istaghafar Allah! Makka angkaw handaq menjesat terldloe sdngat kardna itoe. Sahdja selimpang derri itoe. Makka kita tanggoeng itoe dengan belandjdkan djiwa. Makka itoe poen tiada sakdli-kali berfaédat kapdda hamba. Toewan jang lebéh-lebéh tahoe. Meld wan drang. Menikam drang dengan pedang. Soedahlah bagitoe. Djdngan kirdnja angkaw tjampoer ddlam segalla perkara. Makka sahdja soesah hdti sebab ia sakit. Makka lama-lama dia poenja qoewat di baharoewi poela. Lama sakdli itoe. Kdloe dia kamboe lagi sahdja tdkoet nanti dia mdti. Boléhkah itoe di pertoeloengi ? Itoe drang tiada ter-obdti Uigi. Makka Hoe tiada tertdhan oléhnja. Makka ia poen tiada ddpat telan óbat itoe. Tatkdla penjakitnja itoe terldloe pajali. Kinnjanglah sahdja. Sabab koe-bertjintdkan toewan. Makka ia poen soembah seruja ber-móhon. Pontjaq goenoeng itoe di toedoengi awan-awan. Baharoelah kapdda moe akoe mendengar chabar tni. Boekan di ddlam soerat int hdnja di ddlam soerat jang lebe'h dhólo. Ka-mdna toewan man ptgi sakdrang ? Dat betaamt niet voor uwen stand. Deze visch is niet frisch. Zoo waarlijk helpe mij God, Almachtig! God verhoede! Dat zal u zuur opbreken. Ik heb er een zwaar hoofd over. Mijn hoofd is er borg voor. Daar heb ik niets aan. Gij weet het beter dan iemand. Iemand in de wielen rijden. Iemand aan den degen rijgen. Wij zullen het daar maar bij laten. Gij moet u niet met alles bemoeien. Het spijt mij dat hij ziek is. Zijne krachten herstellen zich van lieverlede (op den duur). Het duurt zeer lang. Indien hij weder instort, vrees ik, dat hij sterven zal. Is er nog helpen aan? Daar is geen helpen meer aan. Het is voor hem niet om te lijden. Hij kon de geneesmiddelen niet door krijgen. Toen zijne ziekte op het ergste was. Ik heb er mijn bekomst van. Omdat ik mij over u bekommer. Hij boog zich en nam afscheid. De bergtop is omwolkt. Eerst van u verneem ik dit bericht. Niet in dezen maar in den voorgaanden brief. Waar wil mijnheer nu heen? Toewan poenja timbdngan derri perkara itoe terldloe brat. Itoe trdda betoel. Bras itoe Idkoe sakali. Kwé tra böléh kassih parintah di sini. l)ija tr&da pdké pakéjan. Bdjiq-bdjiq bdgoes kwé poenja kardja Uoe. Derri itoe sdja trdda menjdwoet sdtoe dpa. Roti soedah djddi bdsi. Itoe tong trdda moewat bdnjaq. Sakdrang mdta-hdri terldloe dmat pdnas. Bras itoe terldloe toewah tra böléh di mdkan. Itoe soedah djddi? Sakdrang itoe soedah djddi. Toewan soedah bijdsa di sini? Sdja belom bijdsa di sini. Sdja soedah soeroeh sdma dija pigi kapasar. Oetvang jang di tarima kamdrin, soedah hilang. Itoe perkara békin bdnjaq soesah sdma dija. Sdja; tra böléh kassih mdsoq ini benang di löbang djdroem ini. Sdja tra böléh tdroh Idgi dpadtpa di ddlam itoe peti. Goewa tra tahoe dpa dija soedah ddtang. Toewan belom mengarti betoel ini perkara Kïta (goewa) dengar toewanpoenja soeddra parampoewan soedah djddi pengantèn. Dija bingong sakali. Itoe tra böléh békin roegi sdma kwé. Koesir! djdngan poetar terldloe pèndèq. Apa kwé (loe) soedah lihat itoe sdma (dengan) kwé poenja mMa sendiri? Ba dik gs , Mal.-Holl. Woordenb7e dr. Uwe beschouwing der zaak is al te donker. Dat houdt geen steek. Deze rijst is zeer gewild. Gij hebt hier niets te zeggen. Hij heeft geen kleederen aan het lijf. Gij hebt daar wat fraais uitgevoerd. Daar heb ik niets op geantwoord. Het brood is al beschimmeld. Dat vat houdt niet veel in. De zon brandt zeer sterk. Die rijst is te oud en niet eetbaar. Is het reeds gebeurd? Nu is het al gebeurd. Zijt gij al hier gewend? Ik ben nog niet gewend. Ik heb haar bevolen naar de markt te gaan. Het geld, dat gisteren in kas is gekomen, is weg. Die zaak geeft hem veel te doen. Ik kan den draad niet door het oog dezer naald krijgen. Ik kan niets meer in die kist doen. Ik weet niet of hij reeds gekomen is. Gij zijt nog niet op de hoogte der zaak. Ik heb gehoord dat uwe zuster de bruid is geworden. Hij is het spoor geheel bijster. Dat kan u niet deren. Koetsier! gij moet den draai niet te kort nemen. Hebt gij het met uwe eigene oogen gezien? 29 Dija melantjong sddja. Itoe ïdjin sakdli. Dija poenja roemah dda di sdbrang. Saja kenal sama kwé. Tèmpó soedah 11 wat. Djdngan ganggoe sama goewa (saja). Kdjoe in* trdda bdjiq. Djdngan toewan goesar. Kassih nasi sedikit sdnna goewa. Itoe trdda mengdpa. Samoewa drang bitj&ra derri itoe. Djangan Idloe derri sin*. Dija poenja tdngan soedah bangkaq. Kdloe toewan trdda sampat saja nanti ddtang kombdli. Doe lilin di goenting terldloe pèndèq. Dija soedah ddtang tiga kali di sitoe. Dija dda di ddlain dija poenja kamar. Hampir goewa mau kdta itoe. Ajer soedah djddi ketjil. Dija soedah tinggal di goenong sdtoe boelan. Dija soedah kassih samoewa sampé dija poenja koeda. Djdngan békin soesah. Sdija soeka djoega sama dija. Goewa trdda soeka sama koedaitoe. Sakdrang dija ènnaq djoega. Bagimdna kwé ddpat itoe? Doe tdnah kita poenja. Saja soedah loepa itoe. Derri itoe dijah soesah hdti. Djdngan terldloe dekat. Saja soedah pigi dija poenja roemah. Goewa kira dija soedah mdti. Apa kwé bóléh kira derri itoe? Itoe nanti djddi bdjiq djoega. Itoe poera-poera sddja. Doe trdda kendpa. Hij is altijd op den loop. Dat is juist omgekeerd. Zijn huis staat aan de overzijde. Ik heb u in het oog. De tijd is gekomen. Laat mij met vrede. Dit hout is niet goed. Gij moet het niet kwalijk nemen. Schep mij wat rijst op. Dat doet niets uit. Ieder heeft er den mond vol van. Wijk niet van hier. Zijne hand is gezwollen. Als mijnheer belet heeft zal ik terugkomen. Die kaars is te veel afgesnoten. Hij is er drie keer geweest. Hij is op zijne kamer. Het ligt mij op de tong. Het water is veel verminderd. Hij vertoeft al eene maand op het gebergte. Hij heeft alles gegeven, tot zelfs zijn paard. Maak geenen omslag. Ik mag hem wel lijden. Dat paard lijkt mij niet. Nu is hij op zijn gemak. Hoe komt gij daaraan? Dit land is mijn eigendom. Dat is mij door het hoofd gegaan. Daarover is hij bedroefd. Niet al te dicht bij. Ik ben bij hem geweest. ! Ik acht hem voor dood. Wat kunt gij daaruit opmaken? Dat zal zich wel schikken. Dat is maar veinzerij (gekheid). Er is niets aan verbeurd. Sdja tra bóléli tdhan itoe drang. Kassih bdngon poekoel lima. Ajer kali ada besaar. Dija poenja ma ada boenting. Dija nanti ddtang. Saja trada lihat sdtoe órang. Apa ktve' bilang? Saja trada bilang dpa-apa. Soedah dnam hari lamdnja. Itoe boekan saja poenja koewdsa. Dtja hampir mati. Nanti saja tjóba kardja itoe. Orang bekardja mistiddpat oepah. Goewa bósèn mdkan babi. Mdri doedoeq di médjah. Ajer soesoe itoe soedah pitjah. Itoe trddoe patoet. Saja minta bitjdra sdma toewan, kdloe toewan ada sampat. Goewa poenja kapala poesing. Bras itoe belon di timbang. Kdloe hdbis bdjar sega.Ua belandja, trada tinggal dpa-dpa. Itoe tra da kenapa. Kwé (loe) poenja ndma soedah boesoeq. Nanti dija ddtang kdloe tra sdlah saja poenja kira. Bdnjaq êjer hoedjan mdsoq di sini. Sdja kira toewan lagi tidor. Maski bagitoe. Itoe trada djadi. Itoe melinkan sdja poenja soeka. Apa dda órang ddtang tdnja sdma sdja? Boemahnja dija kassih séwa sdma goewa. Itoe koeda sakit ingoes. Djdngan békin mdloe dnaq pa- rampoewan. Kwé mdwoe djdga bdjiq-bdjiq órang sakit itoe? Nanti goewa ddtang hampir poekoel dnam. Ik kan met hem niet over weg. Wek mij om vijf uur. De rivier is gezwollen. Zijne moeder is zwanger. Hij zal komen. Ik heb niemand gezien. Wat zegt gij ? Ik zeg niets. Het is al zes dagen geleden. Dat staat niet in mijne macht. Hij is op den rand van het graf. Ik zal trachten dat te doen. Iemand die werkt moet zijn loon hebben. Het spek staat mij tegen. Schik u aan tafel. Die melk is geschift. Dat komt niet te pas. Ik wensch u te spreken, als ik u geene ongelegenheid doe. Het hoofd duizelt mij. Die rijst is nog niet gewogen. Na aftrek van alle onkosten, blijft er niets over. Dat doet niets tot de zaak. Gij staat in een slechten reuk. Hij zal komen, als ik het wel heb. Hier is veel water ingeregend. Ik meende dat u nog sliep. Vooronderstel dat het zoo is. Daar komt niets van. Dat is ter mijner keuze. Heeft iemand naar mij gevraagd? Hij heeft mij zijn huis verhuurd. Dat paard heeft den droes. Gij moet dat meisje niet verlegen maken. Wilt gij die zieke goed verzorgen? Ik zal even voor zessen komen. 29* Djdngan pastjaar terldloe bünjaq. Djdlan troes sddja lantas bdliq kirt. Pengabisan bdjiq samoewa bdjiq. Itoe pddi koeroes. Ini djer tra' bóléh di minom. Ini kaki médjah koerang pandjang, kwê misti gandjil itoe. Derri itoe óbat dija soedah boeuang djer toedjoeh kali. Kwé (loe) dda terldloe brdni. Apa koerang? Kdloe toewan soeka toelong sdima sdja. Kwé (loe) trdda tahoe brdpa soesah itoe. Itoe drang bisapoetar bdliq sampé mdsoq di mdna-tndna. Poekoel brdpa toewan mdwoe kaloewar? Sebab soedah betoelkan perkdra itoe. Dija poenja bddan koerang bdjiq. Brdpa kdli toewan soedah ddtang di sltoe? Goewa kira tiga kdli ioewan. Dija tra bóléh mengarti itoe. Goewa trdda soeka mdkan pisang. Kwé misti békin betoel itoe perkdra. Kdloe bdnjaq soesah hdti lakas ddpat ramboet poetih. Brdpa lama kwé linggal di sini? Sitoe kwé misti mdsoq dengan lcarèta. Itoe goewa bóléh pdké. Boekan goewa poenja sdlah. Itoe sdja poenja soeka. Dija dda soeka hdti. Apa kwé kardja intéro hdri? Kwé soedah bijdsa itoe? Banjaq soesah di boeka pintoe ini. Gij moet vooral niet te veel wandelen. Loop recht uit en dan linksom. Einde goed al goed. Die rijst staat schraal. Dit water is niet drinkbaar. Deze poot van de tafel is te kort, gij moet iets daaronder leggen. Van dat geneesmiddel heeft hij zevenmaal stoelgang gehad. Gij zijt al te vermetel. Wat deert u? (Wat scheelt er aan ?) Wees zoo goed mij te helpen. Gij weet niet hoe moeielijk dat is. Hij weet zich overal in te draaien. Hoe laat wil mijnheer uitgaan? Daar die zaak reeds vereffend is. Zijne gezondheid is geknakt. Hoeveel malen is mijnheer hier geweest ? Ik vermeen drie maal, mijnheer. Hij kan dat maar niet begrijpen. Ik lust geen bananen. Gij moet die zaak weder goed maken. Als men vele zorgen heeft, krijgt men spoedig grijs haar. Hoe lang blijft gij hier? Daar moet gij met het rijtuig indraaien. Dat komt mij te pas. Het is mijne schuld niet. Dat is mij lief. Zij is in haar nopjes. Wat hebt gij den geheelen dag uitgevoerd ? Hebt gij het reeds ondervonden? Die deur gaat zeer ongemakkelijk open. Siapa (sdpa) jang toelis dldmat soerat ini? Brdpa toewan kira s&ja poenja oemoer ? Ati-ati, prdhoe m&kan ajer. Itoe nanti djddi bdjiq djoega. Kwé soedah tarima goewa poenja soerat? Djdngan bitjdra bagUoe bdnjaq. Itoe tra perdoeli. Itoe bras (nasi) nanti tjoekoep djoega. Sdja soedah hilang bdnjaq wang dengan itoe perlcdra. Kdloe dija kamboe Idgi saja tdkoet nanti dija mdti. Goewa trd mau toeroet sdma toewan. Oesir itoe andjing. Sakdrang tida koerang dpa-dpa? Itoe dpa namdnja? Goewa soedah loepa kwé poenja nama. Itoe kembang bebawoe boesoeq. Itoe boewah manggis djadi boesoeq. Djdngan kwé bekin sdkit drang ketjil. Itoe böléh sebabt dija sendiri da tang di sini. Saja tra bóléh kardja itoe. Djdngan kwé ddtang sdma goewa. Hampir saja mau pigi. Itoe perkara belom trang. Nöda itoe tra mau kaloewar. Itoe koeda goewa tra soeka. Kwé mist.i toeroet soeka tra soeka. Sdja minta ampon toewan. Tra bóléh dekat sdma dija. Itoe tida saja poenja. Apa goewa perdoeli sdma itoe! Sdja soedah ada di sitoe. Saja mau bilang dpa-dpa sdma dija. Wie heeft het adres op dezen brief geschreven? Yan welken leeftijd schat gij mij ? Voorzichtig, het vaartuig schept water. Dat zal zich ook wel schikken. Hebt gij mijnen brief ontvangen? Niet zoo veel praats. Dat doet er niet toe. Die rijst zal wel voldoende zijn. Ik heb bij de zaak veel geld ingeschoten. Indien hij weder instort, vrees ik, dat hij zal sterven. Ik wil u niet volgen. J-aag dien hond weg. Hapert er nu niets meer aan? Hoe noemt men dat? Uw naam is mij ontvallen. Die bloem ruikt onaangenaam. Die mangistans beginnen te rotten. Gij moet den minderen man niet mishandelen. Dat mag wel, vermits hij zelf hier komt. Het is mij niet mogelijk dat te doen. Kom mij niet onder de oogen. Ik sta op het punt van weggaan. Die zaak is nog niet helder. Die vlak wil er niet uitgaan. Dat paard bevalt mij niet. Gij moet volgen willens of onwillens. Ik smeek u vergeving. Hij is ongenaakbaar. Dat behoort mij niet toe. Wat gaat het mij aan! Ik ben er geweest. Ik heb hem iets te zeggen. Ldgi deldpan hdri goewa mdwoe berangkat. Sdja soedah djemoe derri itoe. Sdja soedah sadija mau (por) berangkat. Goewa soedah pantjing tdpi belon dengar dpa-dpa. Goewa tra perdoeli sdrna dija. Djoemlah int trdda betoel. Itoe sdrna djoega. Kendpa kwé bawa bagttoe bdnjaq bdrang jang trdda bergoena sakdli ? Boewah int tra bóle'h di simpan. Soenggoeh dnaq itoe terlaloe dmat nakal. Apa kwé poenja oentoeng dengan itoe? Kdloe goewa kassihparintah sdma kwé, kwé misti toeroet. Sdja soedah pdké int sapdtoe sampé roesaq. Kdloe toewan soeka taivar ampat roepijah lebéh, nanti sdja bóléh kira. Sdja trdda ingat dija poenja ndma. Kwé misti pasang papan di lamdri boekoe itoe. Itoe tjat misti djddi kring doeloe. Sidipa kardja itoe? Dija békin lakas roesaq dija 2>oenja sapdtoe. Dija dda bdnjaq soesali sdma bininja. Itoe tra bóléh bagitoe. Kdpal dsap soedah pigi. Api tra mdwoe menjdla. Sdja soedah tarima dija poenja soerat. Dija ddpat oentoeng derri itoe. Over acht dagen wil ik vertrekken. Ik heb er genoeg van. Ik ben gereed om te vertrekken. Ik heb al eens gevischt, maar ben nog niets gewaar geworden. Ik heb niets met hem te maken. Deze uitkomst (som) is niet goed. Dat komt op hetzelfde uit. Waarom brengt gij zoovele zaken die geheel onnoodig zijn? Deze vruchten kan men niet overhouden. Waarlijk, dat kind maakt het al te bont. Wat zult gij daarbij winnen? Als ik u beveel, moet gij gehoorzamen. Ik heb deze schoenen afgedragen. Als gij vier gulden meer biedt, dan zal ik er over denken. Zijn naam wil mij niet te binnen schieten. Gij moet planken in die boekenkast leggen.' Die verf moet eerst droog worden. Wie heeft dat gemaakt? Hij is zeer sleets aan de voeten. Hij heeft veel met zijne vrouw te stellen. Dat mag zoo niet toegaan. De stoomboot is reeds vertrokken. Het vuur wil niet branden. Ik heb zijnen brief ontvangen. Hij heeft er zijne rekening bij gevonden. Perkata-kataan. Pada t Hé, koeli'.ambilsdtoe karèttaséwa. Bawa mdsoq di karètta ini bdrang-barang. Apa toeican tradia kena tjeldka di djdlan? Saja, tdli sauh soedah poetoes di pelaboehan negri Semdrang. Orang soedah bilang, toewan soedah kena kdram. Itoe tidda benar. Kapal mdna toewan ada? Di kdpal asap, jang berndma Cores de Vries. Apa ada lagi pasoekan drang prang di kapal? Ada ampat rdtoes orang prang. Bagimdna dia poenja kalakoewan sa-ldma pelajdran? Dia ada bersoeka hdti. Koesir, bawa kita ka-kantor toewan sekout. Apa toewan sekout ada di kantor? Sdja, toewan. Tjöba tdnja apa kita bóle'h ketemoe sdma toewan. Toewan bóle'h mdsoq. Koesir, bawa kita sekarang karoemah toewan Caremelli. Di Parapattan, toewan? Trdda! di Tdnah Abang. Lantas ka-roemah toewan Kool di Tdnah Idpang. Di mdna roemah toewan Kraal? Di djdga mónjèt berhaddpan roemah Toewan Goebemoer Djendral (Toeican-Besaar). Sakdrang bawa kita ka-roemah mdkan. Soedah dda, toewan. Samenspraken. impé. He, koeli! haal eens een huurrijtuig. Breng deze goederen in het rijtuig. Heeft Mijnheer geene ongelukken op reis gehad? .Ja, het ankertouw is gebroken op de reede van Samarang. Men vertelde, dat gij schipbreuk hebt geleden. Dat is onwaar. Op welk schip waart gij ? Op het stoomschip Cores de Vries. Waren er ook troepen aan boord? Er waren vierhonderd soldaten. Hoe hielden zij zich gedurende de zeereis? Zij waren zeer in hun schik. Koetsier, breng mij naar het kantoor van den Heer commissaris van politie. Is de commissaris van politie op het kantoor? Ja, Mijnheer. Ga vragen of ik Mijnheer kan ontmoeten. : Mijnheer kan binnen gaan. Koetsier, breng mij nu naar de woning van den heer Caremelli. Op Parapattan, Mijnheer? Neen! op Tanah Abang. Daarna bij den Heer Kool op het Koningsplein. Waar woont de Heer Kraal? Te Rijswijk tegenover het Hótel van den Heer Gouverneur-Generaal. Breng mij nu naar het logement. Wij zijn er, Mijnheer. Brapa lama toewan tinggaldisini? Sa-koerang-koerangnja satèngah djam. Dalam sdtoe djam kitapoelang karoemah toewan Kraal di Djdga monjèt. Kdloe bagitoe saja mawoe menanggalkan pakéjan koeda. Baji/q, tajri trdda plgi pasijaar. Hoe lang blijft Mijnheer hier? Minstens een half uur. Binnen een uur keer ik terug naar de woning van den heer Kraal op Rijswijk. Als dat zoo is, zal ik de paarden uitspannen. Goed, maar loop niet weg om te wandelen. Dengan (sfim Sidpu adat Ketjil, toewan. Kendpa kówé ketoq pintoe? Soedah poekoel toedjoeh, toewan. Boeka djandèlla. Bdwa djer pembasoh sdma kdjin sdpoe tdngan. Ketjil! kassih sdpoe tdngan brissih. Ambil kamédja loewar derri lamdri. T'ida dda kamédja di lamdri, toekang mindtoe belom bdwa bdrang-bdrang brissih (kdjin brissih). Sekdrang kassih kaus brissih sabantaar goewa poenja stiwel dan tjeldna. Tjeldna apa? Tjeldna laken. Ini tjeldna terlaloe sesaq, kassih Idjin. Mdna saja (goewa) poenja toppi? Toewan, poenja toppi soetra. Trdda! goewa poenja toppi derri merang. Kassih röko manilla. Mdna toewan poenja tampat róko? Ddlam djas kompeni. Be'kin brissih kdmar tidor. 1) boedjang. Wie is daar? Ketjil, Mijnheer. Waarom klopt gij aan de deur ? Het is zeven uur, Mijnheer. Maak de vensters open. Breng waschwater en een handdoek. Ketjil! Geef een schoonen handdoek. Krijg een overhemd uit de kast. Er is geen overhemd in de kast, de waschman heeft het schoone goed nog niet gebracht. Geef nu schoone kousen, dan mijne laarzen en broek. Welke broek? De lakensche broek. Deze broek is te nauw, geef eene andere. Waar is mijn hoed? Uw zijden hoed, Mijnheer? Neen, mijn stroohoed. Geef mij een manilla-sigaar. Waar is uw sigarenkoker, Mijnheer? In de uniformjas. Maak de slaapkamer schoon. Boeka klamboe dan memboenoeh lampö. Bawa koeda toenggang. Koeda pitaq dpa koeda mérah? Jang satoe lid da jang lajin tidda; bawa koeda boeloe pos. Koeda boeloe pos, toewan bdroe pdké kam&rin. Dia poenja koekoe trdda gössoq. Itoe koeda misti di tdroh bessi. Kdkang soedah poetoes; bawa itoe sdma toekang sèlla. Bilang sdma toekang roempoet, Itoe roempoet terldloe kring. Lagi djdngan kassih bagitoe bdnjaq padi gdba sdma koeda. Béjar kintjang-in tdli proetnja. Koeda dda kringat, kassih djalan-djalan doeloe. Sekdrang bawa koeda di istal. Makka kaloe kówé b&wa koeda di istal, kówé misti tdinja sdma toevan Van der Straate dpa toewan soeka ddtang stni tni sóré. Bilang lagi dpa toewan soeka datang mdjin karto. Hé, Samidin, kówépigi ka-mAna? Doeloe sdja mau pdké bddjoe brissih, toewan. Toewan Van der Straate kirim tdbé sdma toeivan dan kassih tahoe sdma toewan, toeivan nanti datang dengan soeka hdti. Di mdna kówé tertinggal bagitoe lama ? Sdja misti toenggoe bagitoe lama, toewan. Bd jiq, sekdrang pdsang lampö, békin sadija médjah mdjin, tdroh róko dan anggor di medjah. Anggor dpa, toewan? Anggor mérah dan anggor asam. Bagimdna böléh kowé loepa tdroh ikan mdjin. Sdja tra lihat tampat ikan mdjin. Open de gordijnen en doof de lamp uit. Breng mijn rijpaard. De bles of het bruine paard? Geen van beiden; breng de vos. De vos heeft Mijnheer pas gisteren gebruikt. Zijne hoeven zijn niet gesmeerd. Dat paard moet beslagen worden. Het hoofdstel is kapot, breng het naar den zadelmaker. Zeg aan den grasboer, dat het gras te droog is. Ook moet gij niet zooveel rijst aan de paarden geven. Haal den buikriem wat aan. Het paard zweet, laat het wat heen en weer loopen. Breng het nu naar den stal. Als ge het paard op stal gebracht hebt, moet gij aan mijnheer Yan der Straate gaan vragen of mijnheer lust heeft heden avond hier te komen. Zeg er bij om een partijtje te maken. Hei, Samidin, waar gaat ge heen? Ik wil eerst een schoon baadje aantrekken, Mijnheer. Mijnheer Van der Straate laat u groeten en laat u weten dat mijnheer gaarne zal komen. Waar zijt gij zoolang gebleven? Ik moest zoolang wachten, Mijnheer. Goed, steek nu de lampen aan, maak de speeltafels klaar, zet sigaren en wijn op tafel. Welken wijn, Mijnheer? Rooden en rijnwijn. Hoe is het mogelijk, dat ge de fiches vergeet neer te leggen. Ik zie de fichesdoos niet. Di pendoppo blakang di dtas piano. Kdloe toewan-toewan ddtang Ketjil misti doedoeq di moeka, boeicat kassih dpi sama dia. Sini tdroh kenaap di sablah médjah mdjin. Djaga bdjiq-bdjiq dda barang gelas jang brissih sakdli. Isi koestan brèndi. Trdda loepa isi gèndi. Itoe gelas ajer kötor. Trdda toewan itoe ajer bagitoe boetaq, itoe belom di saring. Kassih ajer jang di sdring. Int dpa ajer bening, toewan. Bdjiq, lakas pigi ambil lima kati ajer bdtoe. Tdroh anggor di ajer bdtoe. Apa dda bir di sepèn ? Saja, toewan. misti lagiampatblas bottol. Bir dpa? Del&pan bottol bir djam, tiga bottol bir inggris dan lagi tiga bottol bir boerong. Pigi sablah sini, tdnja dpa toewan Vos soeka kassih pindjam dnam bottol bir boeroeng sama anam bottol bir inggris. Toewan tjoema dda ampat bottel derri doewa roepa. Bdjiq, sakdrang bawa kaloewar karossi gójang dan médjah boendar. Toewan-toewan dda di pendoppo moeka. Bdjiq sakdli, nanti sabantaar kita ddtang. Kassih karossi sama toewan-toewan dan kassih róko. Toewan nünta dpa toewan-toewan soeka doedoeq, nanti sabantaar toewan ddtang. In de achtergalerij op de piano. Als de heeren komen, moet Ketjil in de voorgalerij gaan zitten, om de heeren vuur te geven. Zet hier een knaapje naast de speeltafel. Zorg vooral voor schoone glazen. Vul de brandewijn-karaf. Vergeet niet de waterkan te vullen. Dit glas water is vuil. Neen, Mijnheer, het water is zoo troebel, het is nog niet gefiltreerd. Geef ander water dat gefiltreerd is. Hier is helder water, Mijnheer. Goed, ga spoedig vijf pond ijs halen. Zet de wijn in het ijs. Is er bier in de spijskamer? Ja, Mijnheer, er zijn nog veertien flesschen. Welk bier? Acht flesschen haantjes-, drie flesschen engelsch- en drie flesschen valk-bier. Ga hier naast en vraag mijnheer Yos of hij mij zes flesschen valk- en zes flesschen engelsch-bier wil leenen. Mijnheer heeft slechts vier flesschen van beide soorten. Goed, breng nu wipstoelen en de ronde tafel buiten. De heeren zijn in de voorgalerij. Best, ik kom zoo dadelijk. Geef stoelen aan de heeren en presenteer sigaren. Mijnheer vraagt of de heeren willen plaats nemen, mijnheer zal zoo aanstonds komen. Ketjil, kassili dpi sdma toewantoewan. Itoe anaqmoe, Samidin? Sdja, toewan. Brdpa dia poenja oeinoer? Deldpan tdhoen, toewan. Anaq moelèq. Samidin, itoe bdrang gelas kötor sekdli, kassih Idjin. Tdroh djer bdtoe di ddlam gèndi lantas kassih bottol brèndi. Tdnja dpa toewan-toewan soeka minoem. Toewan-toewan sakalian soeka minoem brèndi djer. Ini djer boetaq, tida dda ajer sdring, ? Itoe djer belom di sdring. Ambil gèndi derri kdtnar tidor, misti Idgi djer jang di sdring. Kassih Idjin karto sdma toewan, Itoe tida karto jang genap. Apa toewan misti dda karto bldw dtaw karto mérah? Karto mérah. Tida dda karto mérah Idgi. Itoe misti di boengkoesan jang baroe tadi ddtang derri toekang Tjina. Poengoet itoe karto, jang toewan Vos poenja. Kassih söpi djer sdma toeivan. Trdda kassih söpi djer, kita minoem brèndi djer. Toetoep médjah di pendoppo bldkang dan kdloe kokki soedah sadija kówe' misti kassih ingat sdma kita. Makdnan soedah sadija. Bdwa sop doeloe, dan ambil koentji prop. Köwé loepa kassih serbètta. Apa kita bóléh kassih sa-pótong daging sdpi sdma toewan? Ketjil, geef vuur aan de heeren. Is dat uw zoontje, Samidin? Ja, Mijnheer. Hoe oud is hij? Acht jaar, Mijnheer. Een aardig ventje. Samidin, deze glazen zijn zeer vuil, geef andere. Doe ijs in de koelkan en geef daarna de karaf met brandewijn. Vraag aan de heeren wat zij willen gebruiken. Alle heeren willen brandewijngrog drinken. Dit water is troebel; is er geen gefiltreerd water? Het is nog niet gefiltreerd. Krijg de gendi uit mijne slaapkamer, daar is nog gefiltreerd water in. Geef mijnheer een ander spel kaarten, dit is geen vol spel. Moet mijnheer blauwe of roode kaarten hebben? Een rood spel. Er zijn geen roode spellen meer. Ze zijn in het pak, dat zoo straks gekomen is van den Chinees. Raap die kaart op, die is van mijnheer Vos. Geef mijnheer een grogje. Neen, geen jenevergrog, ik drink brandewij ngrog. Dek nu de tafel in de achtergalerij en als de kookvrouw klaar is, moet gij mij waarschuwen. Het eten is gereed, Mijnheer. Breng eerst de soep en haal de kurkentrekker. Gij hebt vergeten servetten te geven. Mag ik u een stuk ossenvleesch aanbieden ? Samidin, kassih bdjam sama toewan. Apa toeican soeka ajer djeroeq asam. Trada, kassih kentang sama goeira. Sdlin sama toewan. Toeican soeka mtnoem anggordsam. Tdroh boewah-boewah di médjah. Kassih kanari sama kismis sama goewa. Toetcan tra soeka mdkan djaai Djaai dpa itoe'? Itoe djaai tjina. Bdwa koppi di pendoppo tnoeka dan tra loepa membdwa sópi man is. Apa toewan soeka koppi sama goela dan soesoe? Trada, kita soeka koppi sama goela sadja. Sakarang angkat bdrung derri médjah. Kassih goewa sdtoe bakki bottol. Boeha itoe bottol. Kassih lajin bottol derri goedang. Bdwa mdsoq karossi dan médjah, boenoeh lampó, toeloep pintoe dan tdroh tampat lilin di médjah kdmar tidor, sebab soedah tempo boewat pigi di tampat tidor sekarang. Kassih bdngoen pagi-pdgi, sebab kita misti pigi ka-langgdnan. Samidin, geef mijnheer de spinazie eens aan. Verkiest mijnheer citroensap. Neen, geef mij de aardappelen eens aan. Schenk mijnheer eens in. Mijnheer verkiest rijnwijn. Zet de vruchten op tafel. Geef mij amandelen en rozijnen. Wil u geen gember? Welke gember is het? Het is Chineesche gember. Breng de koffie in de voorgalerij en verzuim niet om likeuren rnede te brengen. Wil Mijnheer suiker en melk in de koffie? Neen, koffie met suiker zonder melk. Neem nu de tafel af. Geef mij een flesschen-bakje. Trek deze flesch open. Geef eene andere flesch uit de spijskamer. Breng de stoelen en de tafel binnen, draai de lampen uit, sluit de deuren en zet den blaker op de tafel in de slaa,pkamer, want het is tijd om naar bed te gaan. Kom mij zeer vroeg wekken, daar ik naar den leverancier moet. Dengïin (sama) langganan. Apa goewa dengar. Samidin? Itoe toekang klonton, njonja. Bagimdna kówé dengar itoe? Derri dia poenja kalontong. Soeroeh dia ddtang sint. Tdbé, njonja. Wat hoor ik daar, Samidin? Dat is de marskramer, Mevrouw. Hoe hoort gij dat? Door zijn rammelen, Mevrouw. Gelast hem hier te komen. Goeden dag, Mevrouw. Apa njonja soeka bli bdrang dpa-dpa ? Apa köwé djoewal? Sdja djoewal btr, anggor, atjar ka timoen, sópi mdnis, kwé-kwé Wolanda ddlam pies, tjóklat, bdrang pemajinan dnaq, dan Idjin roepa. Derri itoe kita tida mistt dda dpa-dpa. Njonja soeroeh panggil samasdja. Ja, tdpi kita ktra köwé djoewal Idjin bdrang-bdrang. Bdrang-bdrang apa, njonja? Bdrang-bdrang jang mdina njonja soeka? Segalla pakéjan dan' toppi. Pakéjan tida dda, tdpi sini dda lajin dpa-dpa. Apa sahdja bóléh bli tui? Sdja, njonja. Brdpa dia poenja harga"? Brdpa hargdnja kdjin itoe? Doewa poeloeh roepiah lima poeloeli lima doewit, njonja. Itoe terldloe banjaq, kita maicoe ■ kassih lima bias roepiah. Kdloe njonja soeka kassih deldpan bias roepiah. Delapan bias roepiah itoe terldloe mdhal. Kdloe njonja soeka kassih anarn bias roepiah. Bdjiq, bdiva mdsoq itoe kdjin. Apa köwé dda Idjin roepah? Sdja, njonja, dda lagi tsdboen, óbat gigi, djer wangi, toesoeq kondé, sisir rarnboet, fita (pita), tampat tjat, gansing dan banjaq lagi. Apa köwé dda sariding? Trdda, njonja. Tetdpi dda lagi röko manilla, piring mangkoq tjina, tampat róko dan piso potong penna. Belieft Mevrouw iets te koopen? Wat verkoopt gij? Ik verkoop bier, wijn, augurkjes, likeuren, Hollandsch gebak in fiesschen, chocolade, kinderspeelgoed en andere zaken. Daar heb ik niets van noodig. Maar u heeft mij laten roepen. Ja, ik dacht dat gij andere artikelen verkocht. Welke artikelen, Mevrouw? Welke artikelen begeert gij? Allerlei kleedingstukken en hoeden. Die heb ik niet, maar hier is iets anders. Is dit te koop? Ja, Mevrouw. Hoeveel is de prijs? Wat is de prijs van dat linnen? Twee en twintig gulden vijf en vijftig cent, Mevrouw. Dat is te veel, ik wil geven vijftien gulden. Als Mevrouw achttien gulden wil geven. Achttien gulden, dat is te duur. Als Mevrouw zestien gulden wil geven. Goed, breng het binnen. Hebt gij nog iets anders? Ja, Mevrouw, ik heb nog zeep, tandpoeder, eau de cologne, haarnaalden, haarkammen, band, verfdoozen, bromtollen en nog veel meer. Hebt gij sardijnen? Neen, Mevrouw. Maar ik heb nog manilla-sigaren, chineesch porcelein, sigarenkokers en pennemessen. Apa kówé dda koentji orlódji dan djaroem breikós"? Sdja, njonja, dda lagi ranté dan djdroem orlódji. Tra-oesah memboeka bdrang-bdrang samoewa. Hebt ge ook horlogesleutels en breinaalden? Ja, Mevrouw, en ook kettingen en wijzers. Het is niet noodig alles uit te pakken. Dcngan (sama) toekang; meudjahit. Saldmat pdgi, ioeiran! Apa kówé toekang mendjdhit namdnja Sartdja ? Sdja, toewan. Apa kówé'bisa mendjdhitsdtoe djas? Brdpa kówéminta derrisdtoe dj as? Derri sdtoe djas sdja mtnta ampat roeptah meldjinkan lapisan. Djoega kówé misti mendjdhit dnam tjeldna kdjin. Derri kajin poetih dtaw derri kdjin kelaboe warndnja? Derri kdjin kelaboe warndnja. Djangan kówé meroesaqkan dengan goenting itoe kdjin. Kdloe kótvé misti bék in sdtoe djas dan doewa tjeldna, itoe brdpa lamdnja? Sa-koerang-koerangnja delapan hdri, toewan. Itoe terldloe lama, goewa mistipdké itoe djas ddlam ampat hdri. Bdjiq, toewan, nanti sdja tjóba kardja itoe ddlam ampat hdri. Apa toewan soeka kassihparintah lagi sdma sdja? Ja, békin Idtgi sdtoe rompipoetih, sdma kantjing amas. Ddlam tjeldna ini misti di békin pantatnja bdroe dan misti di pótong sedikit derri kakinja. Pikir doeloe bdjiq-bdjiq boewat tjóba. Goeden morgen, Mijnheer! Zijt gij de kleedermaker Saridja? Ja, Mijnheer. Kunt ge een jas maken? Hoeveel vraagt gij voor een jas? Yoor een jas vraag ik vier gulden, met uitzondering van de voering. Gij moet ook zes linnen broeken maken. Van wit of grijs linnen? Van grijs linnen. Gij moet het goed niet verknippen. Als gij een jas en twee broeken moet maken, hoeveel tijd hebt ge daarvoor noodig (hoe lang duurt dat)? Op zijn minst acht dagen, Mijnheer. Dat is veel te lang, ik moet de jas binnen vier dagen gebruiken. Goed, Mijnheer, ik zal trachten het binnen vier dagen te doen. Is er nog iets van uwe orders? Ja, maak een wit vest voor mij met vergulde knoopen. In deze broek moet een nieuw kruis gezet en van onder wat afgesneden worden. Denk er wel aan vooraf te passen. Hdri loesa bdrang samoewa soedah sadija boewat tjóba. Kówé misti ddtang poekoel sembtlan, membawa boekoe tjonto dan djdga itoe samoewa soedah sadla pada koetikanja. Bdjiq, toewan; tdbé, toewan. Overmorgen is alles klaar om aan te passen. Kom dan om 9 uur, breng het staalboek mede en zorg dat alles op zijn tijd klaar is. Goed, Mijnheer; goeden dag, Mijnheer. Dengan (sama) Bagimdna köwé dda? Bdjiq sakdli. Apa köwé soedah sadia mdwoe berangkat? Belom. Kdloe kówé soeka, ktta berangkat bersdma-sdma. Dengan soeka. Ka-tndna köwé soeka pigi? Ka-tdnah toewan ano, di kampong Njemo. Bdjiklah ! kita tidda mdw larang itoe. Soeroeh bdica kita órang poenja koeda. Apa koerang kówé tra gdroq ktta órang poenja koeda? Saja soedah gdroq koeda-koeda. Kdloe ktta ddtang kombali kówé misti soeroeh partksa dia poenja bessi. Béjar kita órang poelang. Apa kalamdrin mdlatn köwé dda di penjamboetan pada toewan Résidèn *? Kita tidda sampat. Makka dda bdnjaq órang di sdna. Kita soedah ketemoe di sdna Njonja Koor jang bahdroe ddtang derri Négri Semdrang. Makka terldloe éloq pdrasnja. Orang bilang dia terldloe soeka menggildkan órang Idki-ldki. tsöbat betoel. Hoe vaart gij? Zeer goed. Zijt gij gereed om te vertrekken? Nog niet. Als gij wilt, vertrekken we samen. Gaarne. Waarheen wilt gij gaan? Naar het landgoed van den Heer N. N. te Njemo. Welaan! ik mag het wel lijden. Laat de paarden brengen. Waarom hebt ge de paarden niet geroskamd? Ik heb de paarden geroskamd. Als ik terugkom moet gij zijne hoefijzers laten nazien. Laat ons vertrekken. Zijt gij gisteravond op de receptie bij den Heer Resident geweest ? Ik had geen tijd. Het was daar zeer druk. Ik ontmoette daar Mevrouw Koor, die onlangs van Samarang gekomen is. Zij heeft een zeer schoon uiterlijk. Men zegt dat zij zeer coquet is. Itoelah sebabnja dia bagitoe bdgoes. Apa köwé soedah mdjin karto dengan dia. Trdda, kita soedah tnendri dengan dia, dia tnendri bdjik-bdjik. Apa dia poenja Idki Idgi di penjamboetan? Suhdja kira tidda. Ia soedah bertjeré dengan bininja. Apa kówé tinggal sampé pengabisan penjamboetan? Jd, órang tetdmoe itoe poelang pada tèngah mdlam. Dat komt omdat zij zoo mooi is. Hebt gij ook met haar gespeeld ? Neen, ik heb met haar gedanst, zij danst zeer goed. Was haar man ook op de receptie? Ik meen van neen. Hij is van zijne vrouw gescheiden. Zijt gij tot het einde van de receptie gebleven? Ja, de gasten scheidden te middernacht. Dengan (sania) toekang karèta séwa. Widjojo, soeroeh koesir bdiva karèta di moeka. Brdpa órang bóléh mdsoq ddlam karèta ? Anam órang, toewan. Bilang makka njonja sdma dnaqdnaq bóléh berdjdlan serta. Soeroeh berhènti sini. Apa njonja soeka toer oen karèta'? Trdda, pigi ka Pasar Bdroe. Sdma sidpa, toewanL? Sdma órang tjina Ling Kioe. Toko belom di boeka. Bdwa kita ka roemah bóla „Concordia". Marilah. Apa toewan dnoe dda di kdmar bóla? Tdnja apa toewan soeka toeroet sdma kita. Ka-mdna köwé mau pigi? Terlebéh soeka ka-kampong Norbék. Akoe pergi kd-djdlan besaar. Widjojo, apa kówé bóléh toendjoeq djdlan sdma kita órang ? Sdja, toewan, ka-mdna toewan mdwoe pigi'? Widjojo, laat de koetsier met het rijtuig voorkomen. Hoeveel kunnen er in de wagen? Zes personen, Mijnheer. Zeg, dat mevrouw en de kinderen kunnen mede gaan. Laat hier stil houden. Wil Mevrouw ook uitstijgen? Neen, ga naar Pasar Baroe. Bij wien, Mijnheer? Bij den Chinees Ling-Kioe. De winkel is nog niet open. Breng mij naar de sociëteit „Concordia". Kom hier. Is Mijnheer N. N. in de sociëteit? Vraag of Mijnheer lust heeft mij te vergezellen. Waar wilt ge heen gaan? Liefst naar Noordwijk. Ik ga naar den grooten weg. Widjojo, kunt gij ons den weg wijzen ? Ja wel, Mijnheer, waar wil u heen gaan? Di Tdnali Priangan. Kdpan toewan mdwoe pigi? Soeroeh kirim sdtoe karèta drang berdjdlan, bissoq pdgi hampir poekoel ampat. Nantipoekoel tiga kówémistikassi bangoen sama kïta drang. Apa toewan soeka pigi berboeroe ? Itoe trd boléh djddi, tetdpi dda roesoe di tdnah hoeloe. Kdloe bagltoe lcita misti bdwa smdjdta. Sendjdta mdma toetvan mdwoe bdtva? Pistol sama sndpang. Djaga dda anggoer, róko dan pakéan dalam. Ldgi kówé misti tdroh di karèta Hoe koppor ketjil jang dda di pangkèn. Negri Rógor brdpa djauh derri sini ? Sa-brdpa kita poenja tahoe lima bias paal. Goenong Gedé djoega dda di Tanah Priangan. Sdja; goenong itoe hampir sembilan riboe sa-rdtoes kaki tingginja. Kaarde Preanger-regent schappen. Wanneer wil u vertrekken? Ga een reiswagen bestellen, morgen ochtend tegen vier uur. o o Gij moet ons om drie uur wekken. Wil Mijnheer ook op de jacht gaan? Dat zal niet gaan; want er is iets gaande in de bovenlanden. Dan moeten wij wapens medenemen. Welke wapens wilt u medenemen? De pistolen en de buks. Zorg voor wijn, sigaren en ondergoed. Ook moet gij de kleine koffer, die in de slaapkamer is, in den wagen zetten. Hoever is Buitenzorg van hier? j Voor zoover ik weet, vijftien paal. De Gedé bevindt zich immers in de Preanger-regentschappen. Ja; hij heeft eene hoogte van bijna 9100 voeten. I)i roemi Apa kita boléh dapat kdmar di sini ? Brdpa kdmar toewan soeka séwa? Sa-koer oeng-koeroengnja doeiva kdmar tidor. Sa-koendjong-koendjong di dtas dda terboeka doewa kdmar bldkang dan sdtoe kdmar moeka. Brdpa kówé minta derri itoe? Anam poeloeh roepiah dalam sdtoe boelan. Itoe besaar sakdli hargdnja. Badikgs. Mal.-Holl. fFoor den f)., 7e dr makan. Kan ik hier kamers krijgen? Hoeveel kamers belieft u te huren? Op zijn minst twee slaapkamers. Toevallig zijn er twee achterkamers en eene voorkamer boven open. Hoeveel vraagt ge daarvoor? Zestig gulden per maand. Dat is zeer duur. 30 Trdda mdhal, toeican, itoe kdmar ' bdgoes sakdli. Soeroeh tdroh kitapoenja bdrangb&rang ddlani tni kdmar. Priksa dda bdrang-bdrang samoewa. \ Ada cimpat koppor, doewa kran- \ djang dan toedjoeh bias yeti. Itoe toedjoeh bias peti (taróhari) misti di bawa masoq di goedang. Itoe djddi kdmar tidorkitapoenja. Apa kówé bóléh bri makanan sdma kita? Sakalian dpa toewan soeka. Bdtwa sdma kita satoe djam górèng sdma roti dan atjar katimoen. Kassih satoe bbttol bir djam. Mana kdmar mandi? Di sablah istal koeda. Kaloe kita soedah berpdké, kówé misti bawa satoe glas djer batoe. Siapa dda? Mandor, toewan. Kita belom dapat thèh, soedah djam poekoel ampat satèngah. Barang kali boedjang soedah loepa bawa thèh sdma toewan. \fnna nne.wa noen ia stiwel' Di bdwah toewan poenja tampat tidor. Kassih goewa poenja rokki hitam. Di mana kówé tinggal tjeldna poetih kita poenja? Ddlam lamdri kdjin-kdjin. Beserta ambil derri lamdri satoe rompi poetih. Wongso, ambil soerat kdbar. Saja pigi ambil sabentaar itoe, toewan. Mandor bilung soerat kdbar belom bawa. Kdloe soerat kabar belom bawa, kitanantisoeroehpasang karèta. Mandor, soeroeh pasang karèta. Mana roemah toewan anoepoenja? Di Krókot, toewan. Niet duur, Mijnheer, de kamers zijn zeer fraai. Laat mijne goederen in deze kamer zetten. Zie of al het goed er is. Er zijn vier koffers, twee manden en zeventien kisten, Mijnheer. Die zeventien kisten moeten in het pakhuis gebracht worden. Dit wordt mijne slaapkamer. Kunt ge mij iets te eten verschaffen? Al wat mijnheer verkiest. Breng mij een gebraden kip met brood en augurkjes. Geef een flesch haantjesbier. Waar is de badkamer? Bezijden den paardenstal. Als ik gekleed ben, moet gij een glas ijswater brengen. Wie is daar? De mandoer, Mijnheer. Er is mij nog geen thee gebracht, het is toch reeds half vijf. De jongen heeft u misschien vergeten. Waar zijn mijne laarzen? Onder uw ledekant. Geef mijn zwarten rok. Waar hebt gij mijn witte pantalon gelaten? In de linnenkast. Krijg dan tevens een wit vest uit de kast. Wongso, ga de courant halen. Ik ga haar dadelijk halen, Mijnheer. De mandoer zegt dat de courant nog niet gebracht is. Als de courant nog niet gebracht is, zal ik laten inspannen. Mandoer, laat inspannen. Waar woont Mijnheer N. N.? Op Molenvliet, Mijnheer. Koesir bawa kita doeloe di negri I Krdwang. A pa toewan soeka bitjdra sd ma toewan Kommandan ? Ataw toewan Piasmajor? Jang satoe tiadajang lajin tidda, pang gil djoeroe toelis. Sakdrang bdiva kita ka roemah toewan Résidèn di Tanah Idpang. Tjöba tdnja dpa kita bóléh berkata sdma toewan. Toewan trdda sampat. Kdloe toeican soeka ddtang kombdli poekoel sablas, toewan Résidèn dda sampat. Kita nanti ddtang kombdli. Koesir, sakdrang bawa sdma kita ka kantor toewan laqsamana di Goenoeng Sahari. Toewan laqsamana trdda di roemah. Apa kówé tahoe di rndna roemah toewan Kwarr oaja soedah tahoe toewan ai gang Chaulan. Bawa kita di sdna lantaspoelang ka-roemah mdkan; tèngah hdri ambil kombdli sdma kita. Karèta dda di moeka, toewan. Apa, soedah tèngah hdri? Sdja, toewan, hampir poekoel tèngah satoe. Koesir, kówé misti mampir di roemah toekang karèta. Di roemah toekang karèta dpa, toewan'! Di roemah órang tjina TjangLiang. Mdna tampat bekardja derri toekang tjina Tjang-Liang ? Roemah jang ka-dnam derri stni. Tdbé Ké, apa-kita poenja karèta soedah sadia? Ttda, toewan, dda bdnjaq kardja boewat békin betoel itoe karèta. Koetsier, breng mij eerst naar Krawang. Wenscht Mijnheer den heer Kommandant te spreken? Of den heer Plaatsmajoor? Geen van beiden, roep den schrijver. Breng mij nu naar het huis van den heer Resident op het Koningsplein. Ga vragen of ik Mijnheer kan spreken. Mijnheer heeft belet. Als u om elf uur terug wilt komen, heeft mijnheer de Resident gelegenheid. Ik zal terugkomen. Koetsier, breng mij nu naar het bureau van den heer Admiraal op Goenong Sahari. Mijnheer de Admiraal is niet tehuis. Weet gij waar de woning van den Heer Kwar is? Ik weet het, Mijnheer, in gang Chaulan. Breng mij daar en keer dan naar het logement terug; kom mij om 12 uur terughalen. TTp.t, ril tl 11 ir ie vnnr ATiinlippr Wat, is het reeds 12 uur? Ja, Mijnheer, bijna half een. Koetsier, gij moet bij den wagenmaker aanrijden. Welken wagenmaker, Mijnheer? Bij den Chinees Tjang-Liang. Waar is de werkplaats van den Chinees Tjang-Liang? Het zesde huis van hier. Dag Ké, is mijn rijtuig gereed? Neen, Mijnheer, er is veel aan te dóen om het in orde te maken. 30* Itoe karèta plangki soedah sadia, dan di sini dda karèta bdgoes, toewan. Brdpa hargdnja itoe? Itoe karèta di bdjar deldpan rdtoes roepijah hargdnja. Tra' bole'h di tdwar sedikit? Trada, toewan, itoe harga jang tentoe. Deze palankijn is gereed en hier heb ik een fraai rijtuig staan, Mijnheer. Hoeveel kost dat? Die wagen kost 800 gulden. Valt daar niets op af te dingen? Neen, Mijnheer, het is de vaste prijs. Deiigan (sama) drang prang. Serijan derri minggo. Apa toeican Littenan soeka ? Soeroeh bdua di sini segalla sndpang. Panggil toekang sindjdta sdma poerir. Soeroeh merdpatkan bdris. Berdtri dijam bdris bldkang. Tinggal di bdris. Sdpa bitjdra di bldkang? Kaporal Kromowidjójo, kówépoenja skroep longgar sakdli. Toekang bedil poetar kintjang dtja poenja skroep. Tamboer soedah pdloe gendarang sampé roesaq dtja poenja koelit. Itoe soedah di ganti baharoe, Littenan. Kóicé poenja sndpang soedah berkdrat kówé ddpat ampat hdri kdmar pollsi. Itoe sndpang koerang brissih. Itoe bdrang koelit koerang hitam. Ini sdroeng bedil (kdjoe bedil) misti di békin betoel lagi. Itoe rangsel misti dipoekoel bdjiqbdjiq sampé htlang daboenja. Sakdrang soeroeh poelang di tangsi. Dongso, kóué tra bóléh pdké ini sndpang di djdga. Sergeant van de week. Wat belieft u, Luitenant? Laat al de geweren hier brengen. Roep den geweermaker en den fourier. Laat de gelederen opsluiten. Staat stil het achterste gelid Blijf in het gelid. Wie spreekt daar achter? Korporaal Kromowidjojo, uwe schroeven zitten los. Geweermaker, draai zijne schroeven wat aan. De tamboer heeft zijn vel stuk geslagen. Het is reeds vernieuwd, Luitenant. Uw geweer is beroest, gij krijgt vier dagen politiekamer. Dit geweer is vuil. Dit ledergoed is niet zwart gemaakt. Deze lade moet hersteld worden. Deze randsel moet uitgeklopt worden. Laat nu weder inrukken. Dongso, gij moogt met dit geweer niet op wacht gaan. Nanti sóré poekoel dnarn kita priksa Icigi. Mak/ca sidpajang koerang brissih dia poenja sendjata nanti kena sjiksa. Selomprèt (tijoep) appèl. Toeroet sdma kita pigi ka dapoer. Itoe sop lerldloe èntjèr, kokki; djdngan tdroli bagttoe bdnjaq djer. Itoe nasi trdda mdtang. Itoe ddging trdda bdjiq. Mdna kówé poenja bagtan, kokki? Perbahagian ddging ini terldloe ketjil. Patoetlah makanan dibahagikan bdjiq-bdjiq. Ada koerang doewa blik. Ada sa-örang jang mengadoehkan makanan koerang bdjiq. Brdpa drang jang mdkan doeloe. Blik ini bdtca sdma drang djdga. Perkdkas dapoer ini trdda brissïh. Planton dapoer tijdda bóléh tinggalkan dapoer. Essoq hdri makanan dpa. Hdri ini tiga orang kaloewar mendsie. Dengan brdpa kówé bdjar makananmoe. Soedahlah kówé tarima gadjimoe. Gadjinja dipótong, sebab tja berhoetang sdma kompenie. Brdpa hoetangmoe sakdrang ini. Apasebabnja kówé tarima gadjimoe tijap-tijap hdri saperlimdnja. Kówé misti toeroet rappor sdma toewan kapitan. Kdloe berboenji reveille sabentaar kówé bangoen. Brdpa orang kdta dirinja sakit. Ada ampat orang kdta dirinja sdkit. Heden-avond om zes uur zal ik nogmaals inspectie houden. En wiens wapens niet in orde zijn, zal gestraft worden. Hoornblazer, (blaas) appel. Volg mij naar de keuken. Die soep is te dun, kok; gij moet er niet zooveel water indoen. Die rijst is niet gaar. Dat vleesch is niet goed. Kok, waar is uw eten? Deze portie vleesch is te klein. Het eten moet behoorlijk verdeeld worden Er zijn twee ketels te weinig. Is er iemand die over het eten reclameert. Hoeveel man moeten vooruit eten. Deze eetketels moeten naar de wacht gebracht worden. Het keukengerei is niet schoon. De plantonkeuken mag de keuken niet verlaten. Wat wordt er morgen gegeten. Heden gaan drie man uit de menage. Hoeveel betaalt gij in de menage. Hebt gij uwe soldij ontvangen. Hij heeft korting op zijne soldij, omdat hij schuld aan den lande heeft. Hoeveel schuld hebt gij thans. Waarom ontvangt ge iederen dag een vijfde van uwe soldij. Gij moet bij den Compagniescommandant op het rapport komen. Als de reveille geblazen wordt moet ge dadelijk opstaan. Hoeveel menschen hebben zich ziek gemeld. Er hebben zich vier man ziek gemeld. Brapa órang jung mdsoq roemah sakit. Kenapa tida kówépanggil in orde kaloe sdja mdsoq kdtnar. Kaloe kówé minoem tjeroetoe sabelomnja membri hormat seroetoe itoe dipégang dengan tdngan kirt. Kaloe membri hormat djangan geraqkan tdngan kiri. Dj&ngan tijdda kówé bri hormat kapada órang jang lebéhpangkatnja. Kaporal piket membawa koeliling kitab parintah. Berdtri dijam dihadapan tampat tidoeran. Mdna kamerwacht. Ada Littenan. Disini tijdda disapoe. Bdrang-barang samoewa kówé misti simpang kadalam peti atau kadalam peti koelit. Tida dda soerat namapdda tampat tidor tni. Sapdtoe itoe tijdda tergantoeng pdda tampatnja. Samantdra pemariqsd-an parampoewan ta-bóléh tinggal diddlam tangsi. Djaga bdjiq-bajiq kówé tida kena siksa. Ija kena siksa deldpan Mri provoost lat sakali luiri minoem ajer ma kan nasi sadja, sebab ija soedah mdboq. Dan kaloe tida ija membajiki kalakoewannja, lakas dija mdsoq klas doewa. Ija hilang stripnja. Itoelah saldhnja sendiri. Serijan kówé mennnggoeng sectiemoe. Djagdmoe brapa órangnja. Orang lepas djaga tijdda toeroet membaris. I Hoeveel man zijn er in het hospitaal opgenomen. Waarom roept gij niet in orde als ik in de kamer kom. Als ge rookt moet ge voor het groeten de sigaar in de linkerhand nemen. Bij het groeten moet de linkerhand stil gehouden worden. Gij moet uwen meerdere in rang altijd groeten. De korporaal van de week moet onmiddellijk met het orderboek rond. Blijf voor uwe slaapplaats staan. Waar is de kamerwacht. Present Luitenant. Hier is niet geveegd. Al de goederen moet ge in uwe kist of in uwe kleedingtasch opbergen. Er is geen naamkaartje bij dit bed. Die schoenen hangen niet op hunne plaats. De vrouwen mogen gedurende de inspectie niet in de kazerne zijn. Zorg dat ge niet gestraft wordt. Hij is met acht dagen provoost om den anderen dag te water en rijst gestraft, omdat hij dronken was. En als zijn gedrag niet verbetert zal hij spoedig in de 2e klasse van discipline geplaatst worden. Hij is gedegradeerd. Dat is zijn eigen schuld. Sergeant gij zijt verantwoordelijk voor uwe sectie. Hoe sterk is de wacht. De afkomende wacht exerceert niet mede. Sekïlwak kówé seroe-seroe segalla drang jang Idloe. Kówé ta'bóléh tinggal tampat pengawalmoe kaloe tijdda ada printah. Sdja loeka, Littenan. Hei, di betis, itoe trdda pdjah, si Wongsodongso soedali kena tembak kapalanja. Apa dia soedah mdti? Sdjang, dia drang brani. Dia soedah ddpat medaille kabranian. Ja, Kapitan, medaille tambdga dia ddpat di Hornéo dan medaille pérak dia ddpat di négri Atjéh. Apa dia soedah berkdwin? Sdja, Kapitan. Kassihan; nanti kdpan bdjar gadji kita drang bóléh kassih sedikit akan dia poenja bini. Schildwacht ge moet iedereen die passeert aanroepen. Gij moogt uw post niet eigendunkelijk verlaten. Ik ben gewond, Luitenant. He, in de kuit, dat beteekent niets, Wongsodongso kreeg een kogel in het hoofd. Is hij dood? Jammer, hij was een dappere kerel. Hij had reeds de medaille voor moed en trouw. Ja, Kapitein, op JBorneo kreeg hij de koperen en te Atchin de zilveren medaille. Is hij gehuwd? Ja, Kapitein. Jammer; wij zullen bij de uitbetaling van de soldij iets voor zijne vrouw afzonderen. Pemariksaan derri peiiljoerian. JSamdrnoe sidpaY Sdja poenja n&ma Krómo. Kówé poenja oemoer brdpa? Sdja poenja oemoer doewa poeloeh tdhoen. Kówé órang derri mdna? Sdja órang derri négri Pontidnaq. Apa kówé poenja pekardja-an Y Sdja toekang bessi. Apa betoel kówé soedah mentjoeri prdboet toekang bessi Y Sdja trdda, toewan. Toeivan, kówé soeka tjerttera perkara itoeY Kdja bidsa kamdrin poekoel lima sdja pón toetoep toekdngan. Bermoela kita m&woe tidor, kita misti lagi pariksa toekdngan. Hoe is uw naam? Mijn naam is Kromo. Hoe oud zijt gij? Ik ben 20 jaar. Van waar komt gij? Ik ben van Pontianak. Welk beroep oefent gij uit? Ik ben smid. Is het waar, dat gij smidsgereedschappen gestolen hebt? Ik niet, Mijnheer. Mijnheer, wilt gij de zaak vertellen? Zooals ik gewoon ben, sloot ik gister om 5 uur de werkplaats. Voor ik te bed ging, moest ik nog even de werkplaats nazien. Baroe kita boeka plntoe, kita lïhat lari sa-örang. Samantara dia lari, dia hilang stangdnnja dan kita llhat itoe stdngan Krórno poenja. Dan perkdra dpa toewan dda? Pagi Ini sahdja katjoerl-an bdrang djoega. Sahdja ddtang kassih tahoe derri itoe. Kdloe toewan soeka, itoe perkdra intéro tjeriterdkan sa ma kita1? Kdja me'mang kalmdrin pdgi hdri pdda djam poekoel sembilan kita pon pergi ka-kantor. Kita soedah loepa membdwa orlodji kita poenja. Kdloe kita pon ddtang kombdli orlodji soedah hilang. Kdloe kita panggil boedjang, dia tlda dda di roemah. Sebab Idjin boedjang soedali moelai kardja goewa kira boedjang roemah jang dda mdling. Soedahlah, kita berdjandji sdma toewan itoe perkdra nanti di priksa bdjiq-bajiq. Nauwelijks had ik de deur geopend, of ik zag iemand wegloopen. Terwijl hij wegliep verloor hij zijn hoofddoek en zag ik dat het de hoofddoek van Kromo was. En wat voor zaak heeft Mijnheer? Heden morgen ben ik bestolen. Tk kom aangifte daarvan doen. Wil u de goedheid hebben mij alles te vertellen.? Naar gewoonte ging ik gistermorgen om 9 uur naar mijn kantoor. Mijn horloge had ik vergeten mede te nemen. Toen ik terugkwam was mijn horloge verdwenen. Toen ik mijn huisjongen riep, was deze niet in mijne woning. Daar de andere bedienden aan hun werk waren, rust mijne verdenking op den huisjongen. Het is reeds genoeg; ik beloof u deze zaak zal goed onderzocht worden. Oepas, soeroeh dia mdsoq. Sapa kówé poenja ndma? Sdja poenja ndma Rachman. Apa kówé poenja pekardjd-an? Sdja toekang kdjoe, toewan. Apa kówé trdda bekardja boedjang roemah sama toewan Krul? Trdda, toewan. Bagimdna kówé ddpat itoe orlodji? Itoe orlodji sdja soedah ddpat derri sdja poen ja soeddra Idki-ldki. Apa kówé brdni djoesta di depan órang besaar. Oppasser, laat den man binnenkomen. Hoe is uw naam? Mijn naam is Rachman. Welk is uw beroep? Ik ben timmerman, Mijnheer. Zijt gij niet als huisbediende bij den Heer Krul werkzaam? Neen, Mijnheer. Hoe zijt gij aan dit horloge gekomen? Dat heb ik van mijn broeder gekregen. Gij durft liegen voor de achtbare heeren. Sdja minta ampon toewan sdja salah; sdja soedah mentjoeri itoe orlodji. Oepas, bdwa kaloewar itoe drang bersalahan. Apa toewan djaksa poenja kira derri Rachman9 Sdja lcira itoe drang dda salah, sebab soedah trang dia mentjoeri orlodji. Bagimdna dia misti di hoekoem"? Sdja minta itoe orang di poekoel sdpoe, di taroh rantê, Idgi di boewang anam tdhoen. Apa toewan adipati poenja kira? Kita bdléh toeroet toewan djaksa poenja permintd-an. Toewan-toewan jang ldjin9 Kita drang djoega. Soeroeh dia masoq. Rachman, kita soedah tentoekan kdive' poenja hoekoeman. Sdja minta ampon, toewan. Ik vraag vergiffenis, Mijnheer; ik ben schuldig, ik heb dat horloge gestolen. Diender, breng den beschuldigde naar buiten. Wat denkt Mijnheer de fiskaal over Rachman? Ik geloof dat hij schuldig is, daar het duidelijk is dat hij het horloge gestolen heeft. Hoe moet hij worden gestraft? Ik eisch dat hij gegeeseld, in de ketting geklonken en voor zes jaren verbannen wordt. Wat is het gevoelen van den Adipati? Ik vereenig mij met den eisch van den fiskaal. De overige heeren? Wij ook. Laat hem dan binnenkomen. Rachman, wij hebben uwe straf bepaald. j Ik smeek genade, Mijnheer. ])i kampong; Ijina Apa ïni kampong tjina? Saja, Njdnja. Di mdna Loa Posing tinggal doedoeq9 Di tèngah kampong. Sablah mdna? Di sablah kdnan. Béjar kita tjdri toko Loa Posing. Int apa dda; tabé, baba. Tabé njdnja-njdnja, apa njdnja poenja soeka? Kami soeka beli bdrang-bdrang roemah kdloe kowé dda serba roemah. Is hier de Chineesche kampong (wijk)? Ja, Mevrouw. Waar woont Loa Posing? In het midden van de kampong. Aan welke zijde? Aan de rechterzijde. Laat ons dan den winkel van Loa Posing opzoeken. Hier is die; goedenmorgen, chinees. Goedenmorgen, dames, wat is er van uw verlangen? Wij willen eenige huishoudelijke artikelen koopen, ten minste als ge daarvan voorzien zijt. Bdrang-bArang apa njónja-njónja soeka beli? • Kami misti dda: médjah-médjah, karossi-karossi, lampó-lampó, bang koe-bang koe kaki, kditjakatja dan bdnjaq lagi. Apa lagi, Njdnja? Bdrang kdtja dan piring-mangkoq, perkakas makan-mmoem, perkakas thèh, koewdli-koewali, kalamboe-kalamboe, hamparanhamp&ran, lótjèng-lótjèng, médjah tjoetji moeka, tampat tidor, tampat tjoetji tdngan, prdboet ddpoer, dan idjin-ldjinnja. Kdloe Njonja soeka ikoet sdma saja. Sini dda goedang derri mèdjahme'djah, karossi-karossi dan Idjin serba roemah. Brdpa hargdnja karossi-karossi tni? Karossi gójang itoe lima roepiah liargdnja, itoe karossi mdlas toedjoeh roepiah, dan itoe korsi penjandaran ampat roepijah sdtoe pötong. Kirim di roemah kita doewa bias korsi penjandaran, ampat karossi gójang dan doewa karossi mdlas itoe samoewa hargdnja delapan poeloeh doewa roepiah. Bejar kita baperlihatkan lampolampo. Soeroeh kirim di roemah kita itoe doewa lampo jang bediri dan itoe doewa lampo jang tergantoeng. Sini dda taróhan makdnan dan di sdna dda taróhan kdjin-kdjin. Brdpa hargdnja taróhan itoe ? Taróhan makdnan itoe hargdnja deldpan bias roepiah, jang dda di sdna doewa poeloeh doewa roepiah; taróhan kdjin-kdjin samoewa itoe hargdnja doewa poeloeh deldpan roepiah. Welke zaken willen de dames koopen? Wij moeten hebben: tafels, stoelen, lampen, kasten, voetbanken, spiegels en nog veel meer. Wat nog meer, Mevrouw? Glas- en aardewerk, eetserviezen , theeserviezen, pannen, gordijnen, spreien, pendules, waschtafels, ledekanten, waschstellen, keukengereedschap, enz. Als Mevrouw mij gelieft te volgen. Hier heeft u het magazijn van tafels, stoelen en andere meubels. Wat is de prijs van deze stoelen? Deze wipstoelen kosten 5 gulden, deze luiaardstoelen 7 gulden en deze gewone leuningstoelen 4 gulden per stuk. Zend mij twaalf leuningstoelen, vier wipstoelen en twee luiaardstoelen, dat is te zamen 82 gulden. Laat mij de lampen eens zien. Laat mij deze twee staande lampen en deze twee hanglampen tehuis bezorgen. Hier heeft u de spijskasten en daar de linnenkasten. Wat is de prijs van deze kasten ? Deze spijskast kost 18, gene 22 gulden; deze linnenkasten zijn allen van denzelfden prijs, 28 gulden. Kówé minta harga terldloe besaar. Soenggoeli betoel trdda, Njónja. Bejarlah nanti sabantaar kita mawoe memboewat kira-kira. Kassih lïhat sak&rang barang kdtja dan ptring mangkoq. Makka mdna ada perkdkas mdkan? Ini ada perkdkas makan Njónja, ini jang poetih di bdjar ampat poeloeh delapan roepiah makka itoe jang berpdmor lima poeloeh anam roepiah hargdnja. Taroh di sablah itoe perkdkas makan jang berpdmor. Apa Njónja soeka pariksa lagi? Apdkah kita kira misti pdké, kówé tida ada. Njónja sdlah mengtra, sdja mendroh samoewa jang Njónja soeka heli, makka kdloe sahdja tida ada, sahdja bóléh sampeikan sdma Njónja. Maski! béjar kita lihat kdjin médjah dan serbétta-serbétta jang bdgoes. Ini ada tapelak dan serbètta sakdjoe makka di sdna ada jang mengoekoer. Brdpa hargdnja itoe kdjin médjah dan serbètta jang mengoekoer? Doewa poeloeh ampat roepiah sapranggoewan. Sa-pranggoewan di kdrang tiga kdjin médja dan doewa bias serbètta. Sdja, Njónja. Itoe mdhal terldloe amat, kita tra mdwoe kassih lebe'h derri delapan bias roepiah. Njónja tawar terldloe bdnjaq, sdja tra bisa kassih itoe bdrangbarang lebéh moerah derri doewa poeloeh doewa roepiah. Kita tra kassih leléh derri deldpan bias roepiah. Gij overvraagt, chinees. Heusch niet, Mevrouw. Welaan, wij zullen straks de rekening opmaken. Laat mij nu glas- en aardewerk zien. En waar zijn de eetserviezen? Hier zijn de eetserviezen Mevrouw ; dit witte kost 48 en dat gebloemde 56 gulden. Zet dat gebloemde maar weg. Wat belieft u nog meer te zien? Wat ik vermeen noodig te hebben, hebt gij niet voorhanden. Mevrouw vergist zich, ik heb alles voorradig wat Mevrouw wil koopen en als ik het niet voorhanden heb, kan ik het Mevrouw verschaffen. Welnu! laat mij dan eens mooie tafellakens en servetten zien. Hier zijn tafellakens en servetten aan een stuk en daar zijn afgepaste. Wat is de prijs van die afgepaste? Vier en twintig gulden het stel. Een stel van drie tafellakens en twaalf servetten. Ja, Mevrouw. Dat is schreeuwend duur, ik wil niet meer geven dan 18 gulden U dingt te veel af, Mevrouw, ik kan het voor niet minder dan 22 gulden geven. Ik geef niet meer dan 18 gulden. Kaloe bagltoe sahc'ija man kassih sama Njonja. Sakdrang kita beli sampé, baba. Saja djoewal kat ja moelïa Xjónja, tradia mahal Xjónja, mokka lagi piano-piano, jang tiada di djoetval di negri Wolanda. Kówé niat bagïtoe boesoeq'? Tida, Njonja, bagltoe bagoes makka moerah djoega. Apa kówé klra moerah? Tiga rdtoes lima poeloeh ataw ampat ratoes roepiah sdtoe piano itoe trdda bdnjaq. Kdloe piano itoe bdjiq, boekan! Kassih lihat kówé poenja piano. Xjónja soeka serta pergi sama sahdja sabrdng derri Pasar mana dda goedang piano dan arghdnoe (orgel). Brdpa hargdnja plano itoe? Sabaslah! Xjónja bisa kir(i-kirdkan piano-piano. Bagimdna, baba? Piano ini berhdga sa-rlboe doewa rdtoes roepiah;piano itoesoedah dapat poedjipoedjian jang pertdma di pertoendjoekati oesdha órang negri. Béjarlah llhat kita piano-piano derri ampat rdtoes, lima rdtoes dan anam rdtoes roepiah hargdnja. Piano ini berharga anum rdtoes roepiah, ini doewa-doewa berharga lima rdtoes doewa poeloeh lima roepiah, dan ini di bdjar ampat rdtoes lima poeloeh roepiah hargdnja. Makka piano itoe? Soedah di djoewal piano ini sdma njonja Canen. Marllah sini Loulze'. Si-Anna Carsen soedah beli piano itoe, Dan zal ik het Mevrouw maar geven. Nu heb ik genoeg gekocht chinees. Ik heb zulke prachtige toiletspiegels, Mevrouw; niet duur, Mevrouw, en ook piano's zooals ze in Holland niet verkocht worden. Bedoelt ge zoo slecht? Neen, Mevrouw, zoo mooi en toch goedkoop. Wat is in uw oog goedkoop? Voor eene piano drie honderd vijftig of vierhonderd gulden is niet veel. Als ze goed zijn, neen! Laat mij uwe piano's eens zien. Wil Mevrouw met mij medegaan naar de overzijde van de Pasar, waar het piano- en orgel magazijn is. Wat is de prijs van deze piano? Ha! Mevrouw heeft ook verstand van piano's. Hoe dat zoo, chinees? Deze piano is van twaalf honderd gulden; zij heeft op de tentoonstelling den eersten prijs behaald. Laat mij dan eens piano's zien van 400, 500 en 600 gulden. Deze is van 600 gulden, die twee zijn van 525 en deze is van 450 gulden. En die? Die is reeds verkocht aan mevrouw Carsen. Kom eens hier, Louize! Anna Carsen heeft deze piano ge- kita mdwoe membeli djoega piano jang bagitoe. Kaloe Loa Posing ada Idgisdtoe jang bagitoe. Ada lagi s&toe derri roepa ini. Brdpa hargdnja itoe piano? Ampat rdtoes toedjoeh poeloeh lima roepiah, itoe harga djoega jang njónja Carsen soedah bdjar. Soeroeh bdwa piano itoe sdma Idjin bdrang di roemah kita. Di djdga mónjet, Njónja. Boekan, baba, di pasar Senin. Soedali tahoe sakdrang, sdma toewan Toon. Betoel bagitoe; brilah soerat tanda pembajdran (kwitansi). Baba djoega ada anggor dan mantéga ? Soenggoeh, Njónja, sahdja ada anggor derri benoewa Frantjis dan mantéga tanda „de Leeuw" derri negri Wolanda. Tambah sdtoe peti anggor Medoc dan sdtoe tong mantéga, serta dengan sa-bottol atjar inggris, doewa bosètta kalèng ertjes loemoer sdtoe, ampat bosètta bakdsam dan doewa bosètta sepersi. Brilah sdma sakdli soerat hitoengan toewan soeka itoe. Itoe nanti djadi, Njónja, tdbé Njónja. Tabé baba. kocht, zullen wij er ook zoo een nemen? Als Loa Posing er nog een heeft. Er is er nog een van deze soort. En wat kost die? Yier honderd vijf en zeventig gulden, dat is dezelfde prijs die mevrouw Carsen betaald heeft. Laat die met de andere goederen bij mij tehuis bezorgen. Op Rijswijk, Mevrouw. Wel neen, chinees; op Pasar Senin. Nu weet ik het, bij mijnheer Toon. Juist zoo ; geef de quitantie maar mede. Hebt ge ook wijn en boter voorradig? Zeker, Mevrouw; ik heb wijn uit Frankrijk en boter, merk „de Leeuw", uit Holland. Doe er een kist Medoc en een vat boter bij, benevens een flesch Engelsch zuur, twee blikken doperwtjes N°. 1, vier blikken mosselen en twee blikken asperges. Geef tevens eene rekening mede; dat wil mijnheer gaarne hebben. Het zal geschieden, Mevrouw, goedendag, Mevrouw. Dag chinees. Döa loelian. Bdpa kdmi jang dda di sorga, nam&moe di persoetjilali kirdnja. Karadjdünmoe ddtanglah. Kahandakmoe djadilah, sepèrti di ddlam sorga demikiënlah di dtas boemi. Rezeki kdmi sahdri-hdri brilah akan kdmi pdda hdri ini. Dan ampoenilah pdda kdmi segalla salah kdmi sepèrti Idgi kdmi ini mengampoeni pdda drang jang tersdlah pada kdmi. Dan djanganlah membdwa kdmi kapdda pertjob&an, hdnja lepaskanlah kdmi derri pdda jang djdhat, kardna angkaw poenja kar adj dan, dan koeicdsa, dan kamoelid-an sampei seldma-lamdnja. Amin. Gebed des Heeren. Onze Vader die in de Hemelen zijt, Uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in den Hemel alzoo ook op de aarde. Geef ons heden ons dagelij ksch brood. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. En leidt ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze, want U is het koninkrij k en de kracht en de Heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen. Firman jang sapoeloeh. Akoe intlah Hoewa Ilahmoe jang soedah mengaloewarkan kdmoe derri dalam tdnah Mitsir derri ddlam roemah perhambd-an. 1. Djdngan dda paddmoe Ilah lajin derri pdda hadllratkoe. 2. Djdngan angkaw kardjdkan bagimoe bdrang pótong dan segalla roepa barang sasoewdtoe jang dda pdda langit di dtas, ataw jang dda dtas boemi di bdwah, ataw jang dda ddlam djer di bdwah pdda boemi itoe. Djdngan angkaw toendoek dirimoe kapaddnja dan djdngan berbakti baginja, karana Akoe ini Hoewa 'Ilahmoe dda Ilah tjemboeroewan jang berbdlaskan sdlah segalla bdpa pdda dnak-dnaknja sampei De tien Geboden. Ik ben de Heer, uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis geleid heb. 1. Gij zult geen andere Goden voor mijn aangezicht hebben. 2. Gij zult u geen gesneden beeld, noch eenige gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen: want Ik, de Heer, uw God, ben een ijverig God, die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen , aan het derde en aan het vierde lid dergenen, die pada poepoe jang ka-tiga dan jang lca-ampat derri pada sakalian drang jang membentji Akoe. Tetapi jang berboewat kamoerahan pada berriboe-riboe derri pada sakalian drang jang mengasihi Akoe dan jang meliarakan pesan pesanlcoe. 3. Djdngan angkawseboetndma Hoewa Ilahmoe sia-sia, karana tiada Hoewa akan kira-kirdkan soetji derri pada sdlah drang Itoe jang seboet namdnja sia-sia. 4. Ingatlah angkaw pada hdri sabtoe akan mengkoedoeskan itoe. Anam hdri lamanja handaklah angkaw her dj dg a dan berboewat segalla kardjdmoe. Tetdpi hdri jang katoedjoeh dda sdbtoe bagi Hoewa Ilahmoe, tatkdla itoe djangan bet-boewat bdrang kardja angkaw ini dan anakmoe Idkilaki dan sajamoe parampoewan, dan binatangmoe, dan drang asingmoe jang dda di dalam segalla pintoe garbangmoe. Karana dalam dnam hdri Hoewa soedah mendjadikan sorga Idgi langit dan boemi serta Idwoet dan sakalian ïsi samoewdnja, makka ija berhèntilah pada hdri jang katoedjoeh, tagat itoe telah di berkdti Hoewa akan hdri sabtoe Idloe di koedoeskannja itoe. 5. Brïlah angkaw hormat akan bapdmoe dan akan iboemoe sopaja taperlandjoetkan hdri-harimoe di tanah itoe jang Hoewa Ilahmoe ada brikan paddmoe. 6. Djdngan angkaw memboenoeh. Mij haten. Eli doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben en mijne geboden onderhouden. 3. Gij zult den naam des Heeren, uws Gods, niet ijdelijk gebruiken; want de Heer zal niet onschuldig houden, die Zijnen naam ijdelijk gebruikt. 4. Gedenkt aan den Sabbatdag, dat gij dien heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de Sabbat des Heeren, uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uwe dochter, noch uw dienstknecht, noch uwe dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uwe poorten is. Want in zes dagen heeft de Heer den hemel en de aarde gemaakt, de zee en alles wat daar in is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de Heer den Sabbatdag en heiligde denzelven. 5. Eert uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd worden in het land, dat u de Heer, uw God, geeft. 6. Gij zult niet doodslaan. 7. Djdngan angkaw bermoeka. 8. Djdngan angkaw mentjoeri. 9. Djdngan angkaw ndjik saksi djoesta atas temanmoe. 10. Djangan angkaw ingin akan roemah temanmoe, djangan angkaw tngin akan Mn i temanmoe dan akan sajdnja Idki-ldki dan sajdnja parampoewan dan akan lemboenja dan kaldénja dan akan bdrang sasoewdtoe jang poenja temanmoe. 7. Gij zult niet echtbreken. 8. Gij zult niet stelen. 9. Gij zult geen valsche getuigenis spreken tegen uwen naaste. 10. Gij zult niet begeeren uws naasten huis, gij zult niet begeeren uws naasten vrouw, noch zijnen dienstknecht, noch zijne dienstmaagd, noch zijnen os, noch zijnen ezel, noch iets dat van uwen naaste is. Uitgaven van W. E. J. TJEENK WILLINK te Zwolle A. H. Li. BADINGS SPEAAKKUNSÏ DER MALEISCHE TAAL Eene handleiding voor hen, die zich in Indië willen vestigen en die taal wenschen te leeren, zonder beoefening van het inaleische letterschrift Prijs f 0.90 PeoT. J. R. P. F. GONGGRIJP KITAB A MTS AL MALEISCH-HOLLANDSCH LEES- EN LEERBOEK TOT ZELFONDERRICHT Prijs in linnen band f 2.90 M>. G. J. GRASHUIS MALEISCHE SPRAAKKUNST MET VERTAALOEFENINGEN Prijs f 2.90 JAVAANSCHE SPRAAKKUNST met VERTAALOEFENINGEN Prijs f 2.90 T. J. BEZEMER OEFENINGEN tek VERTALING UIT EN IN HET JAVAANSC1I MET IAVAANSCH HOtLLANDSCHE WOORDENLIJST 2 Stulcken Prijs f 1.75