1 fc i 9 JL U A & Vereeniging van Bsouwkundigen in Nederlandsch-lndië. C 14 OPEN BRIEF AAN DE Heeren Leden DER Staten- Generaal OVER DE IN NEDERLANDSCH OOST-INDIË B. H. W. WILLEBRANDS, O.-I. Ambtenaar met verlof. I 7154 ^/eueeniging oan ^outohundigen in iHedeFlandsch-^Jndiê. f AC AD. LUGD. BAT. V B1BL. OPEN BRIEF AAN DE Heeren Leden DER Staten- Generaal OVER DE SUBALTERNE WATERSTAATS AMBTENAREN N^erlandsch Oost-Indië ^ ^ VAN B. H. W. WILLEBRANMf' O.-I. Ambtenaar met verlofy/s CQ^^eelen/ Door de Vereeniging van Bouwkundigen in Nederlandsch-Indië, goedgekeurd bij Gouvernementsbesluit d.d. 10 Juni 1898, No. 8, waarvan de leden hoofdzakelijk Waterstaats-ambtenaren zijn, met de opdracht belast om al het mogelijke te doen, wat kan bijdragen tot verbetering van de positie der Architecten en Opzichters van den Waterstaat en 's lands B. O. W., meen ik aan die eervolle opdracht het best te voldoen, met U, Heeren volksvertegenwoordigers, bijgaanden open brief aan te bieden. De toestand van dat corps wordt er in blootgelegd, zonder overdrijving, zonder jacht naar effect, juist zooals die werkelijk is. Of een openbare behandeling van de zaak noodig is, meen ik met alle bescheidenheid volmondig met „ja" te moeten beantwoorden. Reeds langen tijd werden af en toe rekwesten door leden van bedoeld corps gezonden naar de Regeering van Nederlandsch-Indië met verzoek om lotsverbetering. Deze werden beantwoord met „niet voor inwilliging vatbaar". Meermalen werd gedacht over een collectief adres met hetzelfde doel, doch dit schijnt strafbaar te zijn en als rebellie aangemerkt te kunnen worden. Toen is eene Vereeniging opgericht, waarvan alleen leden mogen zijn, zij, die in het bezit zijn van een diploma als Architect of Opzichter van den Waterstaat in Ned.-Indië of een daarmede gelijkgesteld getuigschrift. Reeds spoedig na de oprichting werd een rekwest aangeboden aan de Regeering, welk verzoekschrift, als bijlage A, in dezen brief is opgenomen. Dit rekwest van 2 October 1898 bleef tot heden onbeantwoord, zoodat velen onzer ontmoedigd zijn. Den minister van Koloniën werd kort geleden een soortgelijk rekwest gezonden; het is niet overhaast dat Uwe bemiddeling wordt ingeroepen. Dat onze wenschen bescheiden zijn, zal een ieder die met de Indische toestanden op de hoogte is, toestemmen. Slechts één reden is er, dat niet gezegd kan worden, dat ik spreek uit naam van alle Architecten en Opzichters, en die reden is: dat velen onzer die wenschen ie bescheiden vinden. Subalterne Waterstaats Ambtenaren in Nederlandsch Indië. Onder de Subalterne Waterstaats-Ambtenaren in Ned. Indië, verstaan wij in dezen brief de gediplomeerde Architecten en Opzichters van den Waterstaat en 's lands B. O. W. Zij zijn voor een deel uit Holland gezonden, voor een deel in Indie aangesteld. De laatstgenoemden vermeerderen jaarlijks, terwijl het aantal der eerstgenoemden evenredig vermindert. Tijdens de Heer Van Bosse directeur van het departement der B. O. W . was, werd het corps van uit Holland voor het laatst aangevuld Door de latere directies werd blijkbaar geen aanvraag meer gedaan om versche krachten uit Holland. Zij werden althans niet uitgezonden. Wel werden eenige in en voor Holland gediplomeerden (op eigen kosten naar Indië vertrokken), bij aankomst in vasten dienst geplaatst. "V oor de Hollandsche bouwkundigen is die gestaakte aanvulling van uit Holland allerminst te betreuren, en het is een vraag, of bij de bestaande bepalingen en traktements-regeling iemand, zoowel de in Holland als in Indië geborene, zou kunnen worden aangeraden bij den Indischen Waterstaat in dienst te treden. Hoewel bij den Hollandschen Waterstaat het aanbod om in dienst te treden eveneens grooter is dan de vraag naar opzichters, verhinderde dit niet dat de positie dier ambtenaren nog niet lang geleden verbeterd is. Zooals bij meerdere diensttakken is het ook bij den Waterstaat m Indië; het diploma voor den Hollandschen Waterstaat is wel voldoende voor Indie, dat voor Indië niet voldoende om in Holland in vasten dienst bij het Rijk geplaatst te worden. Het examen voor den Hollandschen Waterstaat duurt gewoonlijk twee dagen, dat voor den Indischen vijf, zes of zeven dagen. Hij, die met het Hollandsche diploma naar Indië vertrekt, komt op de ranglijst boven dengeen, die het diploma in Indië verwierf. Waar eerst sterk werd geijverd om opzichters uit Holland in den dienst te krijgen, werd dit bij verandering van Directies nagelaten; later werd zelfs getracht Javanen op te wekken om aan het examen deel te nemen en van de ingenieurs daartoe medewerking verzocht. Het aanvangsalaris van den opzichter B. O. W. isƒ150,— 's maands waarvan evenals bij alle ambtenaren de gewone kortingen afgaan. Als voorbeeld kan gelden dat ambtenaren, die thans tien jaren in actieven dienst zijn in al die jaren slechts éénmaal een promotie maakten van f 50- 's 'maands en de kans hebben, bijna de zekerheid, dat zij hier nog drie of vier jaren op blijven, tenzij eene zoo hoog noodige reorganisatie tot stand komt. Wat de gevolgen van die lage tractementen zijn . Dat de flinkste en ondernemendste der ambtenaren, juist die, waaraan het gouvernement zooveel behoefte heeft, den dienst verlaten zoo spoedig dat mogelijk is. Dat de zwakken van karakter zich vergrijpen aan s lands gelden, of overgaan tot andere fraudes. Dat een ieder tracht de beste standplaats machtig te worden, dwz die standplaatsen, waar eenige bijbaantjes, als rooimeester, waarnemend landmeter en dergelijken te vervullen zijn, of de meeste reiskosten gedeclareerd kunnen worden. Dat men het algemeen als eene straf beschouwt, om bij de irrigatie-afdeelingen, of bij den algemeenen dienst te worden ingedeeld, omdat van de toegestane vaste reiskosten gewoonlijk mets overblijft om het txaktement te suppleeren, terwijl het werk zelf zoo schoon, zoo productief is^ ^ ^ irrigatie-afdeelingen vrij te komen en bij den gewestelijken waterstaatsdienst geplaatst te worden, allerlei chicanes o-ebruikt worden: als voorgewende ziekten, particuliere brieven aan invloedrijke personen, of familieleden aan het Departement, zelfs onkunde wordt voorgewend. En het resultaat is dikwijls, dat men zijn zin krygt, dat de een de dupe wordt van het mindere plichtsgevoel van den ander. Dit geeft niet het recht om te zeggen: „hoe slecht zijn die ambtenaren", doch wel om aan te merken, „hoe slecht is de regeling . Om een voorbeeld te noemen. Schrijver werd bij zijn aankomst in Indië geplaatst bij den algemeenen dienst, bleef daar 41/' jaar en werd toen 5V2 jaar bij eene irrigatie afdeeling ingedeeld tot zijn verlof inging. Gelijk met hem werd een ander aangesteld en bracht dien tij door bij den gewestelijken dienst. Het daardoor ontstane verschil der inkomsten bedraagt vier a vijf duizend gulden. Beide ambtenaren werkten met evenveel ijver en hebben steeds hun plicht betracht. Behalve dat de regeling van de financieele zijde beschouwd zeer onvolmaakt is, is ze dat ook van de zedelijke zijde bezien. Een jong- mensch in Indië aangesteld op 19-jarigen leeftijd, kreeg direct een afdeeling met een groot kasbeheer, ver van zijnen chef. Als zoo iemand voor de verleiding was bezweken, wat gelukkig niet gebeurde, zou dat geheel aan hem zelf te wijten zijn? Zulke voorbeelden zijn er meer En er is zulk eene geschikte gelegenheid tot het kweeken van verantwoordelijkheidsgevoel, door de jonge ambtenaren eerst eenige jaren bij den algemeenen dienst te plaatsen, waar ze voortdurend onder goed toezicht leeren werken, meten enz.; dan bij eene irrigatie afdeeling waar ze in volle ontwikkeling en in de kracht van hun leven zijn, terwijl de zware taak die eigenschappen vordert en ten slotte bij den gewestelijken dienst. Een ieder weet dan, waaraan hij zich te houden heeft. Onwil en voorgewende onkunde of ziekte zullen dan verdwijnen, want wie niet deugt voor het eene, zal ook niet voldoen in het andere, is dan de stelregel. Doch in de eerste plaats behooren de traktementen herzien te worden. Dit kan reeds geschieden door de emolumenten van sommigen in 'slands kas te doen vloeien en het totaal bedrag te besteden ten nutte van het geheele corps. Door een der eminentste ingenieurs van den Indischen Waterstaat is aangetoond, dat een rationeeler tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten mogelijk is, dat bij eene betere bezoldiging van de Opzichters bij afschaffing van postpaarden, die ambtenaren gebaat en het land niet geschaad zouden worden. Hij deed dit om de vele opzichters, die hij in .zijne afdeeling leerde waardeeren, voort te helpen. Tevens erkent die ingenieur, dat het lastig is goede krachten in zijne afdeeling te krijgen en te houden, iets, waaraan bij de irrigatie afdeeling zooveel behoefte bestaat. Hij toont dit aan om de aan hem toegevoegden in mildere conditie te plaatsen. Als gevolg van dit niet genoeg te waardeeren streven, werd kort voor mijn vertrek uit Indië het oordeel gevraagd van de hoofden van Gewestelijken dienst, van afdeelingschefs en van eerst-aanwezend Waterstaats-ambtenaren, wat men dacht over eene gewijzigde manier van declareeren in den geest van het door dien ingenieur voorgestelde. \ an traktementsverhooging in ruil voor minder inkomsten door declaraties, wordt in die aanschrijving niet gesproken, zoodat de angst gemotiveerd is, dat geheel tegen de bedoeling van den voorsteller in, men zal afnemen van hem, die eenig voordeel heeft, in plaats van toé te voegen, aan hem die te weinig ontvangt. Hecht men aan het oordeel van mannen als BROOSHOOFT, van Sandick, Saltet, die hun meening reeds uitspraken, en vroeg men den ingenieurs, die nu in dienst zijn, om hunne meening te zeggen over de traktementen der opzichters, men kan er van verzekerd zijn, dat bijna eenstemmig voor verbetering zou worden gepleit. Bij iedere reorganisatie hebben bedoelde ambtenaren het moeten ontgelden, steeds werd, als bezuiniging bevolen werd, öf aan het traktement, öf aan de promotiekansen getornd, zoo zelfs, dat nu voor de jongeren (en onder die jongeren behooren menschen met twaalf of meer dienstjaren) de kans, om eenmaal architect iste klasse te worden op eene bezoldiging van f 45°*— 's maands, onmogelijk is geworden. (Zie Ind. Bouwk. Tijdschrift ie jaargang No. i bladz. 5, No. 4. bladz. 48, No. 5 bladz. 65, No. 6 bladz. 84. enz. opgenomen in de bijlagen.) De formatie geeft nu 10 architecten iste klasse op ƒ450, ; dit klein aantal had evengoed weggelaten kunnen worden en vervangen door 2e klasse op ƒ 300 's maands, doch volgens betrouwbare bron is bij de groote reorganisatie onder den Heer de Gelder op deze wijze geredeneerd: „Die tien architecten moeten blijven om energieke menschen in dienst te krijgen, want als de baton de maréchal gesteld wordt op ƒ 300.—, zal men daartoe niet overgaan. Menigeen is werkelijk door die kans op ƒ 450.— misleid, 't Spreekt van zelf dat de kans dus verkeken is, een eenigszins voldoend pensioen te genieten. Zonder één cent meerdere uitgaven van de staatskas kan het architecten en opzichterscorps met ƒ 70.000.— 's jaars geholpen worden op de wijze als is aangegeven in het Indisch Bouwkundig rijdschrift. Tweede jaargang no. 1, bladzijde 8 en No. 2, bladzijde 36. (zie bijlagen B. C.). Het bezitten van een architects-diploma geeft geen voorrechten, noch financiëel, noch moreel; de kans om eenmaal architect te worden, is zoo goed als nihil. Geen kleine traktements-verhooging, niets wordt er voor in ruil gegeven. En wat gebeurt om als het ware met het diploma te spotten? Dat jongere opzichters, zelfs 3e klasse niet in het bezit van diploma B, dienst doen of deden als eerst aanwezend waterstaatsambtenaar, terwijl gediplomeerden hoog in de ranglijst voorkomende iste klassen, die op het punt stonden om tot architect bevorderd te worden, zelden in de gelegenheid waren gesteld om te doen zien, dat zij voor die zelfstandige betrekking geschikt waren. Waterstaatsbureaux, die vroeger werden beheerd door Hoofdingenieurs en Ingenieurs, met of zonder adspirant ingenieurs, worden thans waargenomen door één architect, waardoor, terwijl de fondsen voor de werken zeker niet verminderden, een belangrijk bedrag aan traktementen is bespaard. En niettegenstaande die daardoor stilzwijgende erkenning dat het gehalte van het corps voortdurend verbetert, en de verantwoordelijkheid steeds grooter wordt zijn de traktementen met 15—33% verminderd en wordt van regeeringswege voortgegaan met de leden er van, buiten den kring der ambtenaren te plaatsen, wat ten gevolge heeft, dat het publiek die menschen minacht. Waar het Gouvernement bepaalt dat de opzichters op te lage trap van ontwikkeling staan om den overtocht naar en van Indie in de iste klasse te maken, heeft men van de zijde van het publiek niet meer waardeering te wachten. Aan ieder ambtenaar, die 150 gulden 's maands verdient, is toegestaan om van de iste klasse gebruik te maken op de stoomschepen, behalve aan de opzichters der B. O. W. en nog enkele misdeelden. Dat is niet de wijze om gevoel van eigenwaarde op te wekken of te onderhouden. De architect reist iste klasse, de opzichter met architects-diploma 2e klasse. Reist de architect in de iste klasse omdat hij zoo oud is geworden, of omdat hij krachtens zijn studie beoordeeld wordt daartoe genoegzaam ontwikkeld te zijn ? In dit laatste geval zou de logica vorderen, dat ook de opzichter met architects-diploma in dit voorrecht deelt, hoewel er geen enkele reden meer kan zijn om dat genot niet aan al de waterstaats-ambtenaren te gunnen. Vroeger reisden zij allen iste klasse ; er is beweerd dat dit is veranderd omdat eenige opzichters zich hadden misdragen. Dit is haast niet aan te nemen, wel dat ze zich misdroegen, doch niet dat dit een eind moest maken aan het iste klasse reizen. Want van welk corps zou één der leden over zeker tijdsverloop een enkele maal eens niet gefraudeerd hebben ? Er zouden weinig catogoriën gevonden worden, die dan nog op die wijze mochten reizen. Nog wordt beweerd, dat er misbruiken zijn gepleegd, dat n.1. geld voor de iste klasse werd uitgekeerd, doch tweede klasse werd gereisd ; jaren hèrwaarts, 't is mogeiijk, doch waren de opzichters de eenigen, die zulks deden ? 't Zou kunnen zijn dat overdreven bezuinigingswoede tot die redenen voedsel moesten leveren. Deze mededeelingen zijn niet te beschouwen als van één persoon, het is de uiting van velen, haast van allen, die bij de zaak betrokken zijn. Dat er toch onderzocht worde of de toestand is, zooals die kan zijn, of er werkelijk geen verbetering kan worden aangebracht, of het noodzakelijk was, dat elk verzoek om verbetering ontkennend werd beantwoord, of noodeloos lang werd aangehouden. Wij bezitten de innige overtuiging, dat dit onderzoek tot verbetering zal leiden en in die overtuiging blijven wij opgewekt onzen plicht vervullen. Het gedelegeerde lid van de Verceniging van Bouwkundigen in Nederlandsch Indi'ê. B. H. W. WILLEBRANDS. Zie bijlagen. B ij 1 a g e A. Afschrift van het request d.d. 2 üctober 1898 gezonden aan den Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië. (*) Aan Zijne Exellentie den Gouverneur Generaal van Nederlandsch-Indie. Geeft met verschuldigde eerbied te kennen de „Vereeniging van Bouwkundigen in Nederlandsch-Indië," als rechtspersoon erkend bij Gouvernements-Besluit d.d. 10 Juni 1898 No. 8; ie- dat zij volgens artikel 1 der goedgekeurde statuten in het bijzonder zich ten doel stelt de belangen van het Corps Architecten en Opzichters bij den Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken in Nederlandsch-Indië te behartigen; 2e- dat het adressante voorkomt, dat de maatschappelijke en financieele positie van genoemde ambtenaren ongunstig afsteekt bij die van andere ambtenaren van gelijke ontwikkeling; 3e- dat, om slechts eenige andere categoriën van ambtenaren te noemen, de onderwijzers bij het lager onderwijs, de commiezen bij den Post- en Telegraafdienst, de landmeters en adjunct-landmeters bij het kadaster, de opzichters en Bouwkundige-ambtenaren bij de Staatsspoorwegen, een bezoldiging genieten, waarbij vergeleken die der Architecten en Opzichters bij den Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken, niet gunstig te noemen is; 4e- dat zelfs bij ambtenaren van mindere opleiding, als commiezen bij de Gewestelijke Bureaux, de Rekenkamer en de Staatsspoorwegen, ambtenaren bij de Recherche, algemeene ontvangers en Pakhuismeesters en dergelijke, de regeling der tractementen en vooruitzichten beter is; 5e- dat genoemde andere categoriën van ambtenaren bij reizen van en naar Europa ln de ie klasse plaats nemen, terwijl de Opzichters bij den Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken een plaats in de 2e- klasse wordt toegewezen; 6e- dat adressante bescheidenlijk meent te mogen aannemen; dat de Opzichters bij den Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken toch zeker op gelijke lijn kunnen gesteld worden met de bij alinea 4 bedoelde ambtenaren; 7e. dat de positie van de ondergeschikte Waterstaats-ambtenaren indertijd meer in overeenstemming was met voornoemde andere categoriën; (*) Op den i3den October 1899 werd den Minister van Koloniën een soortgelijk request aangeboden. 8C- dat bij Staatsblad 1885 No. 82 de tractementen der Architecten bij den Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken zijn verminderd door het vervallen van de periodieke verhoogingen; terwijl deze ambtenaren bij den Gewestelijken Waterstaatsdienst bijna overal de Ingenieurs moeten vervangen; 9=- dat dus daardoor en ingevolge Staatsblad 1887 No. 185 de werkkring en de verantwoordelijkheid van en de eischen gesteld aan de subalterne Waterstaatsambtenaren in omvang en belangrijkheid zijn toegenomen; ioe- dat dus de tractementen en vooruitzichten van het bewuste Corps met de toename in belangrijkheid en omvang van de door hetzelve te presteeren diensten, niet alleen geen gelijken tred hielden, maar zelfs integendeel in omgekeerden zin werden gewijzigd; 1 ie- dat door deze tractementsvermindering de promotiekansen voor de jongere leden van bedoeld Corps al geringer en geringer zijn geworden, door het genoodzaakt langer in dienst blijven der ouderen, daar bij de tegenwoordige tractementsregeling het maximum pensioen ten eenenmale onvoldoende is om in het levensonderhoud te kunnen voorzien; i2e- dat de invoering van eene organisatie, waarbij ongeveer de oude toestand weder in het leven geroepen wordt, de Vereeniging bovengenoemd derhalve niet anders dan billijk voorkomt; 13e' dat zij in verband met bovenstaande overwegingen de vrijheid neemt Uwe Exellentie eerbiedig eene regeling onder de aandacht te brengen, die h. i. aan de voornaamste grieven van het Corps Architecten en Opzichters van den Waterstaat en 'n Lands Burgerlijke Openbare Werken tegemoet zal komen, zonder den Lande met te buitengewone uitgaven te bezwaren, welke regeling kan worden samengevat in de volgende punten: A. De maatschappelijke positie van de Opzichters bij den Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken zoude reeds aanmerkelijk verbeterd worden, door hun titel te veranderen in dien van Bouwkundige Ambtenaren van den Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken, welke titel geheel in overeenstemming is met hunnen tegenwoordigen werkkring; B. De slechte financieele positie en de vooruitzichten worden verbeterd door het invoeren van periodieke tractementsverhoogingen, c. q. onder opheffing der klassen; C. Den vroegeren toestand eenigzins als maatstaf nemende, worde: 1e- den Opzichters bij den Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken bij een aanvangstraetement van f 150.— (Honderd vijftig gulden) 's maands bij goede vervulling hunner plichten om de 3 (drie) jaren eene verhooging van ƒ 25.— (vijf en twintig gulden) toegekend tot een maximum van ƒ 250.— (Twee honderd vijftig gulden); terwijl de Opzichters met diploma van afgelegd examen voor benoembaarheid tot Architect bij den Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken eene verhooging van ƒ 25.— (vijf en twintig gulden) zullen genieten, opklimmende middels de genoemde periodieke ver hooging tot een maximum van 300.— (Drie honderd gulden) 2e* en worde den Architecten met een aanvangstractement van f 400.— (vier honderd gulden) bij goede plichtsbetrachting, eene drie jaarlijksche verhooging van ƒ 50.— (vijftig gulden) tot een maximum van f 500.— (vijf honderd gulden) 's maands toegekend. D. Om de kansen te bevorderen, Architect te worden binnen een niet te onredelijk lang tijdsverloop, zouden op de Gewestelijke hoofdplaatsen minder Opzichters, en meer Architecten als eerstaanwezende waterstaatsambtenaren moeten optreden. De verhouding tusschen het aantat Architecten en Opzichters wordt daardoor gunstiger; E. Wat betreft het reizen van en naar Enropa is het de vaste overtuiging der Vereeniging, dat er geen termen kunnen bestaan om de Opzichters bij den Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken ook niet in dezelfde klasse van passage te doen plaats nemen als huns gelijken in ontwikkeling en in bezoldiging bij andere takken van 's Lands dienst. Mogen de Opzichters zonder Architectsdiploma op goede billijkheidsgronden reeds aanspraak maken op gelijke bejegening als vele andere landsdienaren, die bij overtocht van en naar Europa in de ie klasse plaats nemen, zooveel te meer is zulks het geval met de Opzichters, die wel in het bezit zijn van bedoeld diploma. Mocht de Regeering uit economische overwegingen er nog niet dadelijk toe kunnen besluiten alle opzichters bij den Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken in de ie klasse passage te verleenen, zoo blijft naar haar bescheiden meening de dringende noodzadelijkheid over, die bepaling althans voor hen, die in het bezit zijn van het Architectsdiploma, in het leven te roepen. Redenen waarom requestrante zich tot Uwe Excellentie wendt met het eerbiedig maar dringend verzoek eene verbetering van de conditiën van het Corps Architecten en Opzichters van den Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken, zoo mogelijk in den geest van het hiervoren omschrevene, wel in gunstige overweging te willen nemen. Hetwelk doende enz. Voor de Vereeniging voornoemd. Het Bestuur / C. p. Franken, President l B. H. W. Willebrands, Vice-Pres. I A. du Bois, Secretaris IV. g. \ J- A. rouwenhorst, Penningmeester. 1 A. W. Andriesse, i I L. P. A. béraud [• Leden \ C. swarthof i Malang, 2 October 1898. B ij 1 a g e B. BOUWPOLITIE IN INDIË. Overgedrukt van het Ind. Bouwk. Tijdsbhri/t, Tweede jaargang No. i. Zooals bekend is, wordt hier in Indië de bouwpolitie vertegenwoordigd door de rooimeesters, welke door het bestuur worden aangesteld, doch geene bezoldiging van den Lande genieten. Hun inkomsten bestaan in hetgeen zij den bouwers, volgens vastgestelde tarieven, in rekening kunnen brengen voor de rooiïngen, schouwingen en adviezen. Deze instelling is van zeer ouden datum en dient vervangen te worden door meer doeltreffende maatregelen in het belang van veiligheid en gezondheid van het publiek. Hier voor mij heb ik liggen een rooireglement voor een der gewesten op Java. De reglementen voor de andere gewesten zullen wel niet woordelijk met deze oveeenkomen, maar in hoofdzaak zal de inhoud daarvan wel dezelfde zijn. Ik kan dit reglement dus het rooireglement noemen. In het reglement is niet bepaald, dat de rooimeester een bouwkundige moet wezen. En toch dient dit zoo te zijn, want hoe kan een leek in het bouwvak een degelijk* advies uitbrengen hetrefïfende een bouwplan, of werkelijk toezicht houden op een bouwwerk? Wel is in het reglement een staatje opgenomen, aangevende de minimum dikte, die noodig is voor verschillende soorten van muren, maar men zal toch niet willen beweren dat daarvan alleen de soliditeit van een gebouw afhangt. Een rooimeester dient in de eerste plaats bouwkundige te zijn, "wil hij zijn taak naar behooren vervullen. Van deze meening schijnt ook de Regeering te zijn, want zij bepaalde dat de rooimeesters gekozen moeten worden uit gewezen ingenieurs van den Waterstaat, genie-officieren, architecten en opzichters van den Waterstaat en bouwmeesters, terwijl later nog medegedeeld werd, dat, indien op een plaats geen bevoegde personen aanwezig zijn, ook actief dienende ambtenaren van den Waterstaat met de betrekking van rooimeester kunnen worden belast. Is op een plaats geen bouwkundige aanwezig dan, maar ook eerst dan, kan dus die betrekking opgedragen worden aan een niet-deskundige.(*) In den beginne schijnt het ambt van rooimeester steeds door een bouwkundige vervult te zijn geweest, althans het was regel, dat de Eerstaanwezende Ingenieurs van den Waterstaat tevens rooimeesters waren, ook C) Neen nooi'. dan behoort het ambt tijdelijk onuitgevoerd of een oproep in de dagbladen geplaatst. De waarneming van het rooimecsteischap door een leek is een „onding." [Red. nadat door de Regeering te kennen was gegeven, dat actief dienende Waterstaats-ambtenaren slechts dan de betrekking van rooimeester mochten bekleeden, wanneer geen andere deskundige te vinden was. Toen deze ingenieurs vervangen werden door architecten en opzichters ging het ook nog een tijdje goed, maar van lieverlede werden zij verdrongen door de „vrindjes", personen, die zich op de eene of andere wijze in de gunst der hoofden van gewestelijk bestuur wisten te dringen. Dat was het begin van den dood der feitelijke bouwpolitie en tevens het begin van een onvruchtbare belasting op het bouwen. Wat in het begin regel was, n. 1. een bouwkundige rooimeester, werd toen uitzondering. Tot zelfs in de buitenbezittingen werden op enkele plaatsen de bouwkundige rooimeesters afgeschaft en, evenals op Java, vervangen door „vrindjes-rooimeesters". De betrekking van rooimeester werd toen, en wordt ook nu nog, door de meeste hoofden van gewestelijk bestuur beschouwd als een onderhandsche belooning (uit de beurs van het bouwende publiek) voor hem, die zich verdienstelijk weet te maken bij het aanbrengen van decoraties bij feesten ten residentiehuize, het organiseeren van feesten enz., ook wel als premie op bijzondere beleefdheid en dergelijken. En wie is de duffe van die willekeurige handelingen ? Het publiek, maar vooral het huishurende gedeelte daarvan. Want welke zekerheid heeft men, met een niet-deskundige rooimeester, dat men een soliede huis bewoont? En gebeurt er een ongeluk, waarbij menschenlevens te betreuren zijn, wie is dan de hoofdschuldige? De bouwmeester, omdat hij te zuinig geweest is, de rooimeester, die op den bouw of het onderhoud had moeten toezien, doch het niet heeft kunnen doen, omdat hij er geen verstand van had, of het hoofd van gewestelijk bestuur, indien dit tegen het voorschrift in, een leek met het toezicht belastte, terwijl een deskundige daarvoor te vinden was ? Wat de rechters in dat geval zouden beslissen, is moeilijk te zeggen, maar het publiek zal ongetwijfeld den laatsten aanwijzen als hoofdschuldige. Want deze had, menschelijkerwijze gesproken, het ongeluk kunnen voorkomen, indien hij zijn plicht gedaan had en de belangen van het publiek niet ten achter gesteld had bij die van de „vrindjes". Dit plichtverzuim is op de hoofdplaatsen, waar degelijke dagbladen verschijnen, minder, althans op die plaatsen heeft men bouwkundige rooimeesters, (zou vrees voor „krantengeschrijf' misschien oorzaak zijn van deze betere plichtsvervulling?) Ik sprak zooeven van een onvruchtbare belasting op het bouwen. De bedoeling, waarmede deze belasting werd ingevoerd, is goed. De regeering wilde doen zorgen voor de veiligheid en gezondheid van personen, die verplicht zijn in huurhuizen te wonen en de kosten daarvan moesten door den een of ander betaald worden. En het is goed ingezien die kosten te doen dragen door dat gedeelte van het publiek, dat de controle noodig heeft, dus het bouwende publiek. Deze belasting is derhalve gewettigd zoolang zij hare vruchten afwerpt. Maar zooals de toestand nu is, mist die belasting haar doel en kan dus onvruchtbaar genoemd worden. Want gaan wij na, wat de taak is van een rooimeester en hoe deze (*) haar vervult. Het reglement zegt: De rooimeester is belast: ie- met het onderzoek van en het adviseeren op alle aanvragen, plannen, enz. betrekking hebbende op het bouwen, herbouwen, vernieuwen, afbreken, uit- en opbreken, welke aanvragen enz. daartoe door het bestuur in zijne handen worden gesteld. 2e- met het toezicht op de toepassing en nakoming der bepalingen aangaande het bouwen in deze verordening voorkomende en van de voorschriften en vergunningen door het bestuur te geven. 3e- met het geven van rooiïng en schouwing. 4e- met het opsporen der overtredingen van de in deze verordening voorkomende bepalingen. 5e' met het minstens eenmaal in de drie maanden inspecteeren van al de openbare goten ten einde na te gaan of aan de verplichting tot behoorlijk onderhoud, wordt voldaan. Bij den aanvang van elk kwartaal moet de rooimeester van zijne bevinding dienaangaande rapport aan het plaatselijk bestuur inzenden. Voor zooveel noodig geeft het hoofd van gewestelijk bestuur van deze bepalingen dispensatie. (**) Dat zegt dus het reglement, en wat doet de rooimeester ? Het ten i<=- genoemde gedeelte van zijn taak kan hij niet goed doen, omdat hij er niet toe in staat is. De adviezen, die hij geeft» zouden even goed (of liever even slecht) gegeven kunnen worden door den eersten den besten klerk. Het ten 2e- genoemde kan hij doen en doet het misschien ook, maar is niet voldoende om de veiligheid der a. s. bewoners der huizen te verzekeren. Een bouwkundige rooimeester zal onwillekeurig door zijn bouwkundige kennis geleid worden bij de beoordeeling van de soliditeit van een gebouw, maar de hier bedoelde rooimeester kan niet beter doen, dan zich krampachtig vast houden aan het bovenvermelde staatje van muurdikten. Een politie-oppasser zou evengoed belast kunnen worden met het nameten dier muurdikten. (•) Let we! op, dat, waar sprake is van „de rooimeester", bedoeld mordt „de niet deskuudige rooimeester in het algemeen". Er zullen wel uitzonderingen zijn, maar niet veel. (*") Dlt laatste is niet duidelijk, maar waarschijnlijk zal het de bedoeling zijn, dat het hoofd van gewestelijk bestuur den rooimeester kan vrijstellen van het indienen van de driemaandehjksche verslagen. Het kan toch niet zijn, dat de rooimeester van zijn andere plichten kan worden vrijgesteld ? B X Het ten 3e' genoemde doet hij altijd, want daar zijn de inkomsten aau verbonden. Het bestaat in het afgeven van soms ongeloofwaardige verklaringen en het vermelden der kosten daarvan. Het ten 4e- genoemde zal hij misschien ook doen, maar gewoonlijk laat hij het aan de politie over. Bovendien betreffen de overtredingen gewoonlijk kleine bouwerijen in de kampongs, waar toch niet veel aan te verdienen (?) is, en men maakt zich zoo gauw vuil door het wandelen in die morsige steegjes. Het ten 5e- genoemde doet hij, voor zooveel betreft de hoofden wandelwegen. Maar bezoekt eens de achterwijken van een plaats, wijken, waar zelden of nooit een „hooge oome" komt, en ge zult zien dat een degelijke bouwpolitie daar vooral noodig is. Stinkende goten en riolen, half ingestorte daken, hellende en gescheurde muren, die het leven van den voorbijganger bedreigen en meer van die fraaiigheden zijn daar scheering cn inslag. Wij zien dus, dat het voornaamste gedeelte van de taak van den rooimeester thans bestaat in het innen der belasting op het bouwen, en dat zulks niet voldoende is om een bouwpolitie te vertegenwoordigen, zal iedereen moeten toegeven. Was de bouwkundige rooimeester van vroeger reeds onvoldoende door gemis aan een deskundige inspecteur, de tegenwoordige niet deskundige rooimeester is geheel en al een wassen neus. En toch zou gemakkelijk een betere toestand te krijgen zijn. Men belaste de ambtenaren van den Waterstaat met het toezicht op de particuliere bouwwerken, onder controle van de Afdeelingschef, en late de kosten van schouwing en rooiïng in 's lands kassen storten. De bouwpolitie zou dan verbeterd en 's lands schatkist gestijfd worden. De architecten en opzichters van den Waterstaat zullen tegen deze uitbreiding van hunnen werkkring zeker geen bedenking hebben, indien de tengevolge daarvan in 's lands kas vloeiende gelden (ruim ƒ 40.000 's jaars) ten goede kunnen komen aan de gevraagde lotsverbetering. B. X. Bijlage C. STAATSTOEZICHT OP STOOMTRAMWEGEN. Overgedrukt van het Ind. Bouiuk. Tijdschrift. Tweede Jaargang No. 2. Tot den werkkring van de ambtenaren van den Waterstaat behoort sedert eenige jaren ook het toezicht op den aanleg en de exploitatie van stoomtramwegen. Dit toezicht is noodig ter voorkoming van ongelukken tengevolge van gebrekkigen aanleg, onvoldoend onderhoud van materieel, weg en werken en in het algemeen door overtredingen van het desbetreffende reglement. Het behoort dus meer tot den werkkring vau de bouwpolitie dan tot dien van den Waterstaat. Zeer terecht echter besloot de Regeering de zorg voor deze soort van particuliere bouwwerken niet aan de rooimeesters toe te vertrouwen, waarschijnlijk wel wetende wat zij van de zoogenaamde „bouwpolitiedienaren" heeft. Dat een degelijk toezicht op de stoomtramwegen wel noodig is, zullen o. a. de dagbladen te Soerabaia wel kunnen verklaren. Meer dan eens althans kwamen daarin klachten voor over het slechte onderhoud der lijnen, onbesuist rijden langs drukke wegen, onvoldoend plichtbesef der beambten, enz. En verschenen op de binnenplaatsen van Java ook degelijke dagbladen, dan zouden deze eveneens dergelijke klachten in hunne kolommen kunnen opnemen. In het belang van de veiligheid is bovenbedoelde regeling betreffende het toezicht derhalve zeer toe te juichen. Beschouwt men echter de zaak van een andere zijde, dan zal iedereen de onbillijkheid dezer regeling moeten erkennen. Want is het niet onbillijk dat een maatschappij, die in staat is zwaar bezoldigde directeuren, commissarissen, enz. aan te stellen, niets te betalen heeft voor staatstoezicht op den aanleg en de exploitatie van hare bouwwerken, terwijl zelfs een arme weduwe, die van hare spaarpenningen een huisje bouwt, aan den rooimeester moet offeren? Meemt men in aanmerking den omvang der rampen, die kunnen ontstaan door onvoldoende soliditeit en slecht onderhoud der werken van een stoomtramweg, dan moet het toezicht daarop veel scherper zijn, dan dat op de bouw van een huis en zou dus een stoomtramwegmaatschappij naar verhouding veel meer aan staatstoezicht moeten betalen dan iemand, die een huis bouwt. De regeling van bovenbedoeld toezicht dient derhalve veranderd te worden. Men late het toezicht in handen van de waterstaatsambtenaren, doch late de maatschappijen ook een billijke vergoeding aan den Staat geven voor dat toezicht, hetwelk hard noodig is met het oog op de overdreven zuinigheid, die de meeste dier maatschappijen betrachten, waar het niet betreft het bezoldigen der chefs. Als maatstaf, waarnaar deze nieuwe belasting geheven zou kunnen worden, kan evenals bij andere particuliere bouwwerken, de bebouwde oppervlakte genomen worden. Voor woonhuizen, enz. is deze belasting bij de meeste rooireglementen (misschien wel bij alle) gesteld op ƒ 0.25 per M2 bebouwde oppervlakte. Daar echter de exploitatie van een stoomtramweg voortdurend en scherp staatstoezicht vereischt, kan deze belasting zonder overdrijving op het dubbele van die voor woonhuizen, enz. gesteld worden, dus op ƒ 0.50 per M«, waarin dan tevens de toezichts-belasting voor latere reparaties begrepen is. De bebouwde breedte van een tramweg inclusief gebouwen, wissels, enz. op 2 M. stellende, zou dus de bebouwde oppervlakte per K. M. gesteld kunnen worden op 2000 M2 en derhalve de belasting voor staatstoezicht op 2000 X f °-5° = f 1000.— Aangezien echter van de tramwegen, welke reeds in exploitatie zijn, moeielijk een belasting op den aanleg kan worden geheven en het bovendien rationeeler is een jaarlijksche belasting te heffen, waar deze ook de exploitatie betreft, kan geëischt worden, dat de maatschappijen een billijke rente, bijv. 3°/0, betalen over het bedrag, dat zij bij eersten aanleg zouden moeten storten. De jaarlij ~,che bijdrage aan staatstoezicht zou dus kunnen bedragen per K. M. tramweg 3 % van ƒ 1000.— = ƒ 30.—. Stelt men nu de totale lengte van reeds in exploitatie zijnde stoomtramwegen op 1000 K.M., dan zouden de inkomsten van den Staat door deze niet onbillijke belasting kunnen vermeerderen met ƒ 30.000 's jaars. Zou het dan ook te veel gevraagd zijn om de door deze belasting in 's lands kas vloeiende sommen geheel of gedeeltelijk te benutten tot de waarlijk noodige verbetering van de positie der ambtenaren, die met bovenbedoeld staatstoezicht belast zijn ? B. X. Bijlage D, (OVER PROMOTIEKANSEN.) OP HETZELFDE AANBEELD. overgenomen uit verschillende nummers van het Ind. Boitwk. Tijdschrift. Het is voor niet-ambtenaren, lezers van dit blad, een vervelende geschiedenis, telkens te moeten hooren van den noodlijdenden toestand, waarin de waterstaats-ambtenaren, niet-Ingenieurs, financieel verkeeren, Zij weten nu eenmaal, dat een opzichter, die pas in dienst treedt, zeven jaren lang f 150.— tractement krijgt per maand, daarna iojaren lang f 200.—, 10 jaren lang ƒ 250.— en als ze heel oud worden ƒ 450.— (vierhonderd en vijftig gulden). Misschien zijn die termijnen wel iets korter, maar het vooruitzicht van in hun ouderdom een onbezorgd leven te hebben, bestaat bij hen nu eenmaal niet. Gelukkig zij, die niet met kinderen gezegend zijn; van waar moeten de kosten van opvoeding komen ? Bijverdiensten genieten slechts zeer enkelen, zoodat die factor niet in rekening mag worden gebracht en wat er overblijft aan reisdeklaraties is nu niei van dien aard, dat dit beduidend in aanmerking mag komen. Bij bizondere geschiktheid is er gelegenheid, hier of daar eerstaanwezend te worden, maar daarbij wordt alleen genoten van eer, niet van het klinkende metaal, zoodat, wie hardt werkt, het eerste op is, en met die genoegdoening zijn pensioen kan vragen. Voor hen, die eenmaal hun maximum van ƒ450.— bruto bereikt hebben, is het zelfs nog niet eens couleur de rose, want met het meerdere tractement is ook onevenredig meer geldelijke en andere verantwoording verbonden en zijn zij steeds een wrijfpaal bij het dienen van verschillende heeren. Vaneenige positie, verbonden aan deze verantwoording, is geen sprake. Ik las laatst in een der bladen, dat zoolang er nog sollicitanten waren voor een opzichters-betrekking, het vastgestelde traktement voldoende moest worden geacht. Ik beweer zelfs, dat men voor een minimum traktement nog personeel kan krijgen, maar dat is er dan ook naar ! Het is naar mijne meening een hard gelag om tot verbetering te komen, als niemand van de machthebbenden zich iets van bovengenoemde ambtenaren aantrekt. In ernst gesproken, heeft de Waterstaat het nadeel veel geld te verwerken, zonder dat het rendeerende ten voordeele van het Departement der B. O. W. komt, van daar dat het heel wat „voeten in de aard" heeft, alvorens de traktementen worden verbeterd. Ongetwijfeld hooren wij telkens met afgunst van traktementsverbeteringen bij andere dan Waterstaatsbetrekkingen, hoewel bijna iedere andere betrekking, gelijkstaande met die van commies lucratiever is, dan die van opzichter. Vergis ik mij niet, dan is dit nu weder het geval met de opiumdebitanten, — voorwaar eene betrekking, waarvoor heel wat studie noodig is! Ten einde raad, omdat er zoo weinig kans is op verbetering, ben ik eens aan het snuffelen gegaan in de koloniale begrooting voor 1898, en vond daarin het volgende: /. Burgerlijke Openbare Werken. Het geheele Waterstaatspersoneel incl. de Directie kost ƒ1.424.577 Uitgaven in Nederland ƒ 767.000 ld. in Indië n 11.059.000 Totaal f 11.826.000 gevende in rond cijfer ± 12% administratie. Geniedienst. Personeel ƒ 464.466 volgens onderafdeeling 101 „ n 1.483.502 gevende aan toezicht etc. + 31 %. Gaat daarvan af de kampementsbouw a 3 ton, dan blijft er aan toezicht ± 26 % over. Onder de verwerkte som is begrepen f 55.742 voor renumeraten aan onderofficieren en voor daggelden aan de opzichters (boven hun tractement.) Bij het toezicht gerekend wordt het dan weder bijna 3o"/0. Indien bovenstaande groepeering vau cijfers verschilt, vraag ik vergeving, maar daaruit blijkt of zou blijken, dat de Genie 19°/o duurder werkt dan de Waterstaat. II. Kadaster. Het Kadaster brengt op ƒ 81.000.— Kost volgens onderafdeeling 49 „ 610.180.— Uitgaven in Nederland „_ 23.000.— Totaal f 633.180.— en levert dus een deficit van „ 552.180.— Wanneer de (ik zou haast zeggen: bespottelijk) lage tarieven eens herzien werden, en de kosten van opmeting der terreinen behoorlijk in rekening werden gebracht, zou er al dadelijk een voldoend equivalent zijn voor verbetering der traktementen voor opzichters. III. Paarden posterij. Uitgaven f 96.100.— Daar er thans nagenoeg overal op Java voldoende rijtuigen zijn te krijgen bij particulieren, zou die dienst kunnen worden afgeschaft, en zouden slechts de Controleurs eenige meerdere vergoeding behooren te verkrijgen, stel ƒ50.000.— geeft een voordeelig verschil van ƒ 46.100.— Dat de Assistent Residenten, zooals thans, aan f 100.— per maand te veel hebben, daar zij weinig reizen, en die toelage dus voor vermindering vatbaar is, zal ik voor hen niets in rekening brengen. IV. Arbeid van Gestrajten en van Ketlinggangers. Hiervan heb ik weinig in cijfers kunnen vinden, maar indien zij speciaal werden te werk gesteld bij den Waterstaat voor koeli-arbeid, zouden jaarlijks tonnen gouds worden bespaard. Om hiertoe te geraken, zouden strafbepalingen tegen die ambtenaren moeten worden ingevoerd, die gestraften en kettinggangers tot hun eigen voordeel en voor hun eigen woonerven benutten, moestuinen aanleggen enz. Zoodra zulke ambtenaren geen belang hebben bij den arbeid van gestraften en kettinggangers, zal er een andere toestand geboren worden. V. Huishuur-indemniteit. In den regel beschouwt men het als onbillijk, dat de eene ambtenaar huishuur geniet en de andere niet. Waar de eene ambtenaar een vrije woning bekomt, mag de andere die toch ook wel hebben. Voor het ophouden van prestige moeten de ambtenaren toch gelijk zijn. Thans gebeurt het niet zelden, dat de een in een paleis, aan het Gouvernement toebehoorende, woont en de ander (maar van een anderen tak van dienst) in een bamboe krot. W aar ambtenaren recht hebben op een Gouvernementswoning, doch waar die niet beschikbaar is, wordt daarvoor een vergoeding uitgekeeid, natuurlijk met het doel, voor dien prijs een partuculiere woning te huren. Ook hiervoor heb ik geene cijfers kunnen raadplegen, maar het is ons allen bekend, dat er van die indemniteit een zoet winstje overblijft, wat oorspronkelijk in het geheel niet de bedoeling was. Billijkheidshalve zal er een tijd komen, dat het Gouvernement niet méér geeft, dan werkelijk noodig is, maar of dit ten voordeele zal komen van de waterstaats-ambtenaren, al hebben die dit nog zóó noodig, dat is eene vraag, waarop eerst een antwoord kan komen, indien een machthebbende zich het lot van deze ambtenaren aantrekt. X. Geachte Redacteur! Mag ik middels ons orgaan mijne collega's even op de hoogte brengen van een kansberekening op promotie ? Ik weet niet, wanneer het eerste nummer van het blad verschijnt, doch bijzondere haast is er bij mijn stuk niet, zooals u zien zult. Mocht er naar aanleiding van deze berekening toch maar een periodieke tractementsverhooging worden toegestaan, want u zult toestemmen, dat, zooals 't nu gesteld is, de vooruitzichten al zeer treurig zijn. Wanneer mijne berekeningen op één of twee slechte promotiejaren, dan zou men aan scheeve voorstellingen kunnen denken; nu echter een reeks van vier of vijf jaren is aangenomen, nu behoeven de cijfers voor de toekomst niet als geheel verwerpelijk beschouwd te worden. Van i Januari 1894 tot 31 December 1897 maakte 9 opzichters 2e klasse promotie tot ie klasse, of gemiddeld per jaar 2.25. Er waren 31 December 1897, 50 opzichters 2e klasse, voor promotie in aanmerking komende ; a la suite gevoerden niet medegeteld. De tweede klassers, die nog examen zullen doen voor ie klasse, stellen we op te wegen tegen degenen, die den dienst binnentijds verlaten zullen, dan houden we het getal 50. 1 er jaai een promotie van 2.25 geeft dus voor nommer laatst dei 2e klasse een kans om na 22 jaar, dus in 1920 opzichter ie klasse te worden. Van 1 Januari 1893 tot 31 December 1897 dus in 5 jaren, promoveerden 3 opzichters ie klasse tot architect, dus per jaar 0.6. Stelt men hen, die het examen nog zullen doen, gelijk aan hen, die den dienst binnentijds verlaten, dan heeft bij het totaal aantal gediplomeerden op 31 December 1897 n.1. 54 het laatste nommer na 90 jaar of in 1988 kans architect 2e klasse op een tractement van ƒ 300 te worden !! Een der jongere opzichters der B. O. IV. Waarde Collega! Laat u niet zoo ontmoedigen ; voor een berekening als door u ingesteld, mogen niet de laatste vier of vijf jaren in aanmerking genomen worden. Beproef Uw geduld eens aan de laatste tien of twaalf jaren en zend ons de uitkomst uwer bevindingen. Vooral moet u ook nagaan hoevelen iu dien tijd wegens overlijden of andere redenen het corps verlieten en hoevelen aan de examens voldeden die vereischt werden voor hoogere rangen, Houd daarbij tevens rekening met verlofgangers en hen die a la suite zijn gevoerd. Uwe berekening is hoogst onvolledig. Op deze wijze zal u wel tot meer bemoedigende resultaten komen. Echter zijn wij het ten volle met u eens, dat een periodieke verhooging billijk zou zijn voor een corps, waarbij de promotie aan zooveel toevalligheden is blootgesteld. Red. Geachte Redacteur I Vergun mij s. v. p. een plaatsje in ons orgaan voor het volgende: Als "ik den regeeringsalmanak ter hand neem, om, na iedere kleine opschuiving, alweêr eens te tellen hoe het met me staat, och dan wordt het me zoo wee om het hart. De oudste Opzichter 3de klasse dient nu reeds 61/» jaar op zijn aanvangstractement; drie kwart van de na hem aangestelden zullen er nog slechter aan toe zijn. De oudste Opzichter 2de klasse — bevoegd voor promotie — is reeds 8s/4 jaar in zijn rang en heeft totaal 14 dienstjaren ; in al dien tijd genoot hij één tractementsverhooging van ƒ 50, zegge vijftig gulden. De oudste Opzichter iste klasse — bevoegd om promotie te maken en nimmer gepasseerd, — bezit zijn rang reeds 12 jaren, heeft totaal 21 dienstjaren en alzoo tweemaal een verhooging van ƒ 50 ontvangen. Met de architecten is het even erg gesteld. En dat alles zou nog niet zoo vreeselijk zijn, want hoewel schraal, kan men nog juist leven van die tractementen, doch hoe nu als men ± 25 dienstjaren heeft en gepensioneerd wordt? Door die ongelukkige slechte promotie, behoudt men een pensioen, waarvan men onmogely kan bestaan, zoodat men zijn leven ten slotte kan eindigen, zooals men 't begonnen is, met n.1. in Indië of in Holland als tijdelijk Opzichter te fungeeren en het tweede handje te worden van wie weet wien. Want van het pensioen kan men niet leven en men is verplicht op de een of andere wijze te zorgen voor zijn gezin. Zou er wel één andere diensttak zijn die zoo stiefmoederlijk bedeeld zijn als de onze? Geloof niet dat ik een mopperaar of malcontent ben, ik denk alleen eens aan de toekomst. Mijn hoop, en ik durf gerust te verklaren, ook die van bijna al mijne Collega's, is gevestigd op de tegenwoordige Directie van de B. O. W.; als zij periodieke verhooging wist in te voeren, bijv. ƒ 25.— om de drie jaren, dan zouden de mindere ambtenaren reeds eenigszins geholpen zijn. U dankend voor de verleende plaatsruimte. Achtend, Uw. dienstw. „Hollander" die meende in Indi'ë promotie te zullen maken. EENIGE BESCHOUWINGEN OMTRENT DE PROMOTIEKANSEN VAN OPZICHTERS TOT ARCHITECT 2e EN ie KLASSE BIJ DEN WATERSTAAT EN 'S LANDS B. O. W. IN NEDERLANDSCH INDIË. In het eerste nummer van ons orgaan kwamen eenige gegevens voor, omtrent de kansberekening om tot Architect 2e en ie klasse te kunnen worden benoemd, waarop door onzen geachten Redacteur de kantteekening werd gemaakt dat deze niet nauwkeurig waren, om reden zij slechts over een tijdsverloop van i 4 a 5 jaren waren genomen. Mijn collega (inzender van bedoelde beschouwing) is misschien niet in het bezit van meerdere gegevens om zijne berekening over een grooter aantal jaren uit te strekken, zoodat ik zoo vrij ben bedoelde beschouwingen voort te zetten. Zie hier thans mijne bevinding. Van af 1 Januari 1890 tot op heden, dus over 9 jaren (mij dunkt hieruit kan wel een gemiddelde genomen worden, daar het bijna de halve diensttijd is, werden 4 Architecten 2e klasse bevorderd tot ie, of gemiddeld 0.44 per jaar. In die jaren verlieten van de Architecten 2e klasse den dienst of stierven 5 ; dus per jaar gemiddeld 0.55, zoodat de totale opschuiving of promotie bedroeg 0:44 + 0.55 = 0.99 per jaar. De formatie van Architecten 2e klasse bedraagt 13, zoodat men ruim 13 jaren in dien zelfden rang moet dienen om het te brengen tot Architect ie klasse. Voorzeker bemoedigend ! Doch laten we verder zien, welke vooruitzichten er bestaan voor de Opzichters welke benoembaar zijn voor Architect, en na hoeveel dienstjaren zij daarvoor in aanmerking kunnen komen. We nemen het zelfde aantal jaren, dus 9. In dien tijd werden bevorderd van Opzichter ie klasse tot Architect 2e klasse 10, dus gemiddeld per jaar 11 /9. In dat zelfde tijdsverloop hebben (zij die benoembaar waren voor Aichitect) den dienst met pensioen verlaten of zijn gestorven 7, zoodat men tot een totaal komt van 10 + 7 = 17 of gemiddeld bijna 1.9 per jaar. Nemen we nu verder aan, dat het aantal bevoegden niet meer toeneemt dan het getal der genen die benoemd worden, (in de jaren 1890 tot en met 1898 had men echter eene toename van 18 tot 51 gediplomeerden slechts tot de ranglijst Opzichter 2e klasse), zoo ziet men, dat van die ambtenaren die nog laag op de ranglijst van Opzichter 2e klasse staan, zij onmogelijk tot de gelukkigen kunnen behooren om eenmaal den rang van Architect 2e, laat staan die van ie klasse te veroveren. Ik laat mijne collega's 3e klasse er maar buiten, want voor hen is het nog treuriger. Laten we de cijfers eens nader bekijken; wij vinden daaruit eene promotie van bijna 1.0 per jaar; het aantal bevoegden is thans 51, zoodat de opzichter 2e klasse die het laagst op de ranglijst staat en benoembaar is, nog 27 jaren den tijd heeft om tot Architect 2e klasse te kunnen worden benoemd; deze is in October 1891 in dienst getreden, dat wordt dus 34 jaren dienst om tot genoemden rang op te klimmen; daarbij nog te voegen ruim 13 jaren, zooals men hierboven ziet om het van Architect 2e tot ie klasse te brengen; zoo krijgt men een totaa van 47, zegge zevenenveertig dienstjaren, eer men zijn baton de marechal heeft bereikt. Hierbij nog 2 jaren te tellen, dat is 49, dan heeft men recht op vol pensioen van ƒ 450— (dus op den aanvallige» leeftijd van 49 + 20 = 69 jaar.) . Maar dit is nu in het gunstigste geval want, zooals blijkt, is de toename per jaar grooter dan het aantal geplaatsten, met die pensioen nemen en sterven, zoodat de eindconclusie wordt: wij ambtenaren van ± 10 dienstjaren en daar beneden, worden nooit Architect en zijn gedoemd om als Opzichter ie klasse te worden gepensioneerd of te sterven. Is die toestand houdbaar? Naar mijne, en ik geloof naar ons aller meening, neen! Er bestaan grieven in ons corps, doch zijn die ongegrond? Er begint een soort van moedeloosheid te heerschen, maar is die onverklaarbaar? ik geloof het niet, steeds blijven we achtergesteld bij andere Ambtenaren, terwijl in 1885 de tractementen der Architecten met i/4 werden verminderd, alhoewel men hun meerdere werkzaamheden opdroeg en hun grooter verantwoordelijkheid oplegde. In dus onze wensch onbillijk, dat de tractementen herz.en worden ? en de promotie zoodanig worde geregeld dat men in pl. m. 25 a 28 jaren zijn maximum tractement kan bereiken? en met zooals thans het o-eval, voor de meeste onzer eene illusie is. We moeten dan ook voortgaan de Regeering op onzen onhoudbaren toestand te wijzen en haar er van trachten te overtuigen - en ik geloof, dat we bij onzen Directeur hulp en steun zullen vinden zooveel dit in Zijn vermogen is, opdat wij binnen een niet te langen tijd eene betere toekomst tegemoet mogen gaan, wat ik mijzelf en al mijne collega s van harte toewensch. T. NAAR AANLEIDING VAN ONS REQUEST om lotsverbetering aan Z. E. den Gouverneur-Generaal. De vaste formatie van het corps architecten en opzichters bij den Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken wijst aan, dat er moeten zijn aan uctief dienende ambtenaren: 10 Architecten ie kl. op / 450 's maands f 4.500 '3 n 2e v v » 3°° v „ 3.9OO 50 Opzichters ie „ „ „250 „ „12.500 54 „ 2e „ „ „ 200 „ „ 10.800 56 n 3*- n v jj *5° n „ 8.4OO Telt f 40.100 Bij speciale werken zijn gedetacheerd en c. q. bij hun corps a la suite gevoerd: 9 Opzichters ie kl. op ƒ 250 's maands f 2.250 '3 » 2e „ „ „ 200 , „ 2.600 '6 » 3e n 1 1 '5° n > „ 2.400 Telt / 7.300 Op 15 October j. 1. waren nog niet van verlof terug: 1 Architect ie kl. op f 205 verlofstractement 's maands j 205 3 " 2e » » » '45 » „ „ 435 2 Opzichters ie „ „ ■„ 125 „ „ ^ 250 7 V 2e V 71 V 100 n „ „ 7OO 3 » 3e n » » 75 V V „ 225 Telt / i.8i5 Terwijl op hetzelfde tijdstip nog op wachtgeld en non-activiteit waren gesteld; i opzichter ie kl. op ƒ 83.33" non-activiteits tractement ■... f 83.33* 1 » 2e » » » 66.665 „ „ „ 66.665 3 » 3e n v v 5°- rt V „ 150. Telt „ 300.— Recapituleerende, kost de huidige formatie, aannemende dat het aantal verlofgangers en non-actieven op 15 October j. 1. het normale is, aan 's lands schatkist per maand ƒ 49.565 of per jaar / 594.780. Voegt men hierbij de passagekosten naar Nederland en vice versa: aan 4 Architecten, in de ie kl. a ƒ 1425 ƒ 5.700 » 12 Opzichters, „ „ 2e „ „ „ 825 9.9o3 Telt / 15.600 Tractementen „ 594.780 Dan verloopen de totale jaarlijksche uitgaven ƒ610.380 Aan Z. E. den G. G. is eerbiedig in overweging gegeven om de promotiekansen van opzichter tot architect te verbeteren door meer architecten als eerstaanwezende Waterstaatsambtenaren op de gewestelijke hoofdplaatsen te doen optreden, dan thans het geval is. Vindt dit voorstel een gunstig onthaal, dan zullen, met inachtneming van de voorgenomen bestuursreorganisatie ten volgenden jare (vermindering van het aantal residenties met 5 op Java en Madoera 18 architecten geplaatst kunnen worden — n. 1. 14 als eerstaanwezenden en 4 voor den plaatselijken dienst te Weltevreden, Tandjong Priok Semarang en Soerabaia — en in de Buitenbezittingen behalve op Timor en Billiton, 13 architecten,— allen eerstaanwezenden — dus te zamen 31. De tegenwoordige formatie geeft aan 23 architecten, zoodat er een vermeerdering zou komen van 8 architecten, tegen een vermindering van evenveel oudste opzichters. De nieuwe vaste formatie zal dan bestaan uit: 31 architecten en 160 — 8 — 152 opzichters. De in het request gevraagde betere bezoldiging als maatstaf nemende, zou deze nieuwe formatie maandelijks de volgende uitgaven aan tractementen vorderen: 20 architecten op ƒ 500 's maands ƒ 10.000 2 „ » » 45o „ n 900 9 » » » 4°o » » 3'600 53—8—45 opzichters „ „250 „ „11.250 3° n , .«i „ „ 6.750 37 „ „ „ 200 „ „ 7-4°o 22 „ « « 175 ft ft 3-85o 18 „ „ „ 150 „ » 2-75Q Telt ƒ 46.500 De a la suite gevoerden: 10 opzichters op ƒ 250 's maands ƒ 2.500 10 „ , „225 „ , 2.250 5 » ft 11 200 „ „ 1.000 3 » « ft 175 ft » 525 10 „ „ 150 „ „ I-50Q Telt/ 7.775 De verlofgangers. 3 architecten op ƒ 225 verl. tractement 's maands ƒ 675.— 1 jï « » 205 v « ft ft 205. - 1 „ „ ft 185 „ ft „ „ 185.— 1 opzichter „ „ 125 „ „ „ „ 125.— 3 » « » 112.50 „ „ „ ,, 337-5o 5 ft ft n '00 ft „ „ « 500. 2 ft » ft 87.50 „ jj „ „175* Telt / 2202.50 2!\0 2 opzichters op ƒ ^ n. a. tract. 's maands / 166.665 200 1 ft ft ft —-— ft » ft ft •••:•» 66.66-» 150 2 ft ft» ^ ftft ft ft ft* ^o • Telt / 333-33 Hierbij komt de toelage a f25.— 's smaands voor 54—8= ƒ 46 opzichters met architectsdiploma f 1150 en bovendien voor 20—8 = 12 diverse opzichters met meer dan 15 Jarigen dienst a J 25 „ 300 Telt f 1420 (Hierbij is het ongunstigste geval voorgesteld n. 1. dat al deze gediplomeerden in actieven dienst zijn.) De herziening der traktementen zou dus een maande- lijksche uitgave vorderen van f 58.260.33» of een jaarlijksche van „ 699.130.— De passagekosten ie klasse vice versa voor 16 verlofgangers bedragen „ 22.800.— Bij de tractementen opgeteld, verkrijgt men dan een totaal van „ 721.930.— Terwijl de tegenwoordige regeling kost „ 610.380.— Zoodat een meerdere uitgave noodig zal zijn van f 111.5 50.— Het is niet te verwachten, dat het personeel bij den specialen dienst op den duur op dezelfde sterkte zal gehouden worden; als de irrigatiewerken voltooid zullen zijn en wellicht reeds vóór dien (Solovallei?) dan zal een inkrimping van het aantal a la suite gevoerden niet uitblijven. Laat ons aannemen, dat de helft (dus 19) van dat personeel behouden blijft en in de vaste formatie wordt opgenomen, dan zal eerlang het hierboven gevonden verschil minstens met 19 X het gemiddeld tractement — ƒ 200 X 12 — ƒ 45.600 dienen te worden verminderd. Maar al stelt men dtt geval buiten rekening, dan nog komt het ons voor, dat er middelen gevonden kunnen worden, om de jaarlijks terug komende grootere uitgaaf van ruim een ton te neutraliseeren. O. a. door invoering van de overtochtsregeling zooals door X. in het 3e nummer van dit tijdschrift bedoeld wordt. Wijders zou het een verstandige economische en practische maatregel zijn, om over geheel Indië de rooimeesters af te schaffen, het toezicht op het bouwen en sloopen door particulieren op te dragen aan het personeel van den Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken en de rooigelden in 's Lands kas te doen storten, — evenals van af het volgend jaar met de in- en overschrijvingskosten van vaste goederen zal geschieden, indien het wetsontwerp der bestuursreorganisatie aangenomen wordt. En tegen dien maatregel zullen onze collega's, fungd. rooimeesters, wel geen al te overwegende bezwaren hebben, wanneer zij in ruil voor de thans wisselvallige bij- inkomsten op een beter geregelde vaste bezoldiging en promotie, benevens gelijkstelling met andere ambtenaren bij overtocht naar Europa erlangen. Een som van f 44.120 (zie geschatte wisselvallige inkomsten in St. bid. 1890 No. 123) zal daardoor jaarlijks als nieuwe bate 's Lands schatkist toevloeien, zonder dat het o. i. noodig zal wezen het personeel daarvoor uit te breiden. Voorts kunnen besparingen op kleinere schaal verkregen worden door wachtgelders onder een behoorlijke toelage als tijdelijke opzichters te belasten met de uitvoering van werken ; de toelage wordt uit de voor die werken uitgetrokken toezichtfondsen bestreden, waarna er nog aardige sommetjes zullen overschieten, die anders aan eenige werkbazen hadden moeten worden besteed met veel mindere waarborg van goede uitvoering en meer kans van knoeierijen, als anderzins. Waar opzichters, uitsluitend op bureaux werkzaam, gevoegelijk door bekwame teekenaars kunnen worden vervangen, late men dit niet na. Op menige hoofdplaats zijn, behalve de ingenieur of architect, nog 2 en meer opzichters met plaatselijken dienst en bureauwerk belast, aanwezig, terwijl één enkel ambtenaar (behalve de eerstaanwezend) met een geroutineerd, of, nog liever, een op aanstelling wachtend, geëxamineerd opzichter zoude kunnen volstaan. In 't kort, wij twijfelen er niet aan, of er zal nog in menig opzicht bezuinigd kuunen worden, om de dringend en dringend noodige reorganisatie mogelijk te maken zonder te zware lasten voor de Schatkist; gaarne zal voorzeker het gansche corps in het opsporen dier bezuinigingen zijn medewerking verleenen, mits de lust en ijver daartoe bij dat corps worden opgewekt, door aan zijn grieven en wenschen eenigszins tegemoet te komen, d. i. door de invoering der algemeen met smart verbeide reorganisatie. B DE PROMOTIE VAN DE OPZICHTERS DER B. O. W. MET DIPLOMA VAN ARCHITECT. Terwijl bij de meeste andere takken van dienst, waar de promotie afhankelijk wordt gesteld van den uitslag van aanvullingsexamens, de geslaagden naar gelang van de data dier examens en van het behaald aantal punten promotie maken, is bij den Waterstaat op dezen regel een uitzondering gemaakt. Heeft bijv. een jong onderwijzer der derde klasse de hoofdacte eerder behaald dan een ander, die vele jaren vóór hem reeds in dienst trad, dan gaat hij dien ander toch voor dien promotie tot tweede klasse. Niet alzoo is het geval met de opzichters, die het architectsdiploma verworven hebben. Want heeft hij, spoedig na zijn indiensttreding met succes examen B gedaan en is hij van lieverlede opgeklommen tot een zoo hoog nummer in de ranglijst van de opzichters der eerste klasse, dat hij bij eventuëele vacature architect zou kunnen worden, dan wordt hem die kans weer ontnomen, wanneer, voordat die vacature ontststaat, een of meer der boven hem staande, nog niet met dat diploma toege- rugte college's ter elfder ure daarvan in het bezit geraken. En die kans wordt voor hem al geringer en geringer, omdat telken jare meer andere collega's dat diploma behalen, dan er gewoonlijk vacatures voorkomen. Het irrationeele van deze regeling is hoofdzakelijk, dat iemand, die reeds sinds tal van jaren gecenceerd werd de kundigheden te bezitten, vereischt voor de betrekking van architect, achtergesteld wordt bij een ander, die eerst veel later van dezelfde kundigheden blijk geeft. Aan den anderen kant zou het voor de betrokkenen even onaangenaam en niet billijk zijn, als die regeling werd gewijzigd ten gunste van de geëxamineerden, al valt m. i. voor dit laatste meer te zeggen. Men zou ertegen kunnen aanvoeren, dat door het tegenwoordig systeem meer opzichters met rijpere practische ervaring architect worden. O. i. weegt dit echter niet op tegen het voordeel, dat een betrekkelijk jeugdige werkkracht, de in meerdere mate bijgebleven theoretische kennis, gevoegd bij een in aansluiting daarmede voldoende opgedane praktijk, zouden opleveren. Is het dan niet mogelijk om een regeling te creëren, waardoor beide partijen — de vroeg- en de laatgeëxamineerden — tegelijk in een gunstiger conditie komen? Het wil ons voorkomen en wel; n.1- door de volgende combinatie: Men vorme van de voor architect geëxamineerden twee ranglijsten ; de eene volgens anciënniteit van het aantal dienstjaren, de andere volgens de data der afgelegde examens en het daarbij behaald aantal punten. Bij voorkomende vacatures benoeme men dan eerst den oudste opzichter van de eerste ranglijst, vervolgens den eersten geëxamineerde van de andere ranglijst, dan weer No. i van de eerste, later No. i van de ouden, enzoovoort (natuurlijk met inachtneming van hnn werkelijke geschiktheid voor promotie). Wij twijfelen er niet aan, of onze collega's zullen hiermee instemmen. Het Land zal door de uitvoering van dit denkbeeld niet weinig worden gebaat; het krijgt meer jonge krachten in het architectencorps, en de lust tot studie bij de jongere opzichters neemt ongetwijfeld toe door het uitzicht op de verbeterde kans om architect te worden. Vermits de Regeering van de meerdere kundigheden der gediplomeerden, door hun moeilijker constructies ter projecteering en uitvoering op te dragen, en door de meerdere zekerheid, dat de werken met kennis van zaken worden voorbereid en voltooid, in niet geringe mate profiteerd, (vergelijk in gedachten den gang van zaken bij den Waterstaat van tegenwoordig bij een twintigtal jaren her, toen er veel minder gediplomeerden waren!) het kan haar niet onverschillig zijn, of er velen of weinigen naar het diploma B mededingen. Met te meer vertrouwen brengen wij ons denkbeeld onder hare welwellende aandacht, dewijl een verbeterde regeling van de promotie in den geest, als hier bedoeld, absoluut niet met financieele offers gepaard gaat. B. SERANG, 6 Januari 1899. Aan de Redactie van het Indisch Bouwkundig Tijdschrift M. H. Gaarne wensch ik hulde te brengen aan den ijver en de voortvarendheid van het bestuur, zooals blijkt uit het request aan Z. E. den Gouverneur Generaal, opgenomen in No, 5 van ons blad. Alleen heb ik het bezwaar moeten maken, dat het bestuur zonder in algemeen overleg te treden, de vooruitzichten wenscht vast te stellen van het corps Architecten, en dat, terwijl het Bestuur bestaat uit 6 Opzichters en één Architect, President der Vereeniging. Eerlijk moet ik bekennen, dat ik eenige hoop voedde, dat de Architecten beter bedeeld zouden worden en vooral die welke uit Europa zijn ontboden met het voornitzicht van /600.— 's maands als maximnm, terwijl ze slechts ƒ450.— kregen. En nu zou het bestuur ons met een aalmoes vim ƒ50.— willen tevreden stellen? Ik hoop dat de Regeering er beter over denken zal. Met de opname dezer regelen zal u zeer verplichten: UEd. dienstw. dn. MARTIJ. N. B. Bovenstaand schrijven ontving de Redactie eerst den ioden Januari, dus te laat om het nog in het Januari-nommer op te kunnen nemen. Hiervan maakten wij gebruik om het aan de verschillende bestuursleden rond te zenden. Het antwoord van het bestuur gaat hierbij. (Red.) Den WelEd.G. Heer MARTIJ, te SERANG. Onder gepaste dankbaarheid voor Uwe hulde hebben wij het genoegen U hierin het volgende onder de aandacht te brengen. Bij het opmaken van het request heeft bij alle bestuursleden vóórgezeten „een verbetering voor te stellen die kans van slagen zou hebben" en „waarbij zooveel mogelijk een ieder voordeel zou verkrijgen". Onderstaande grafische tabel geeft aan hoe wij ons die verbetering voorstellen, en hoe de toestand nu ongeveer is. Hierbij is als voorbeeld genomen iemand die na 6 jarigen dienst het examen B afgelegd zal hebben. Tegenwoordige Promotiekansen EN VOORGESTELDE REGELING. 500 475 <2 i 450 L__ 425 *3 I L 400 ^ I L 375 -5 350 q L 325 g L L 300 I U 275 I 250 ^ _ [M L_' 225 *§ j | L 200 2 j 175 ^ L| I lil 150 1 1 I I I I I 0 3 6 9 12 15 18 21 24 27 30 33 Dienstjaren. Gevraagde regeling. Tegenwoordige promotiekansen. Wij mochten ons niet meer op het standpunt stellen, dat jaren geleden een zeker aantal ambtenaren vreeselijk gedupeerd is, door de toenmalige reorganisatie; naar onze meening hadden die ambtenaren toen zelf moeten doen wat zij nu van het bestuur onzer Vereeniging wenschen. Toenmaals reeds had eene Vereeniging behooren te worden opgericht van dezelfde strekking als de tegenwoordig bestaande; nu dat verzuim is gepleegd, mochten wij voor ons slechts vragen, wat wij deden. Wij zijn er ten volle van overtuigd dat, mocht een maximum tractement voor Architect iste klasse van y*6co.— worden toegestaan, dit slechts ten koste zou zijn van de mindere rangen en dit mag in geen geval. Dit neemt niet weg, dat wij hartelijk wenschen dat de Regeering het met U eens is, doch in dat geval hopen wij alleen zonder vermindering der tractementen van de lagere ambtenaren. U vraagt „waarom het request niet aan het oordeel van alle leden onderworpen?" Als u wist hoe lastig het reeds is om onder de 7 bestuursleden schriftelijk iets vast te stellen naar aller (7) genoegen, dan zou die vraag niet it uwe pen zijn gevloeid. De ideën van 200 leden te combineeren tot iets, waarin ieder vindt wat hij verlangt, achten wij voor ons onmogelijk en laten wij met genoegen aan anderen over. Een besluit hieromtrent op de algemeene vergadering genomen, zou evenmin tot genoegen van de niet tegenwoordige leden uitvallen. Tegenover uw brief, waaruit zou moeten blijken dat niet genoeg is gezorgd voor de Architecten, kunnen wij een ander (grievend) schrijven overleggen, waarin wij worden beschuldigd slechts voor de Architecten gezorgd te hebben. Zoolang niet wordt ingezien, dat trapsgewijze verhooging van inkomsten beter is dan een loterij, zooals de promotie tot heden is, dan zullen nog steeds persoonlijke belangen verwaarloosd schijnen. Wij mochten nóch te veel letten op die eenige gedupeerde ambtenaren, noch te veel op de Opzichters die buiten de normale vallen, dat zijn zij die evenmin examen A als B. wenschen af te leggen. Waar U zegt dat het bestuur bestaat uit 6 Opzichters en één Architect en U ons, als het ware het recht ontzegt om de vooruitzichten vast te stellen van de Architecten, kunnen wij U niet anders antwoorden, dan dit: Wanneer meer Architecten op de eerste algemeene vergadering te Sidho-Ardjo op den ioden April 1898 tegenwoordig waren geweest dan zouden er ongetwijfeld meer Architecten in het bestuur zijn gekozen. De eenige Architect daar tegenwoordig en die niet onder de oprichters behoorde, is met bijna algemeene stemmen als bestuurslid gekozen; ongetwijfeld zou dat met andere belangstelling getoond hebbende, ter vergadering aanwezige Architecten, eveneens het geval geweest zijn. Buitendien bestaat het bestuur uit personen, die allen hopen na korteren of langeren tijd Architect te zullen worden, 't zou best kunnen zijn dat die reorganisatie plaats heeft als vele Architecten iste klasse den dienst reeds verlaten hebben en toch niet meer van de voordeelen zouden genieten, terwijl een lotsverbetering steeds juist meer ten goede zal komen aan het opkomende geslacht en hebben wij dus door onze vraag minder de ouderen dan ons zelf benadeeld. Hierover is door het bestuur breedvoerig gesproken, doch wij kwamen tot de slotsom dat het ons geheele corps veel meer ten goede zou komen, wanneer wij ietwat bescheiden in ons optreden waren, dan dat, door meer te vragen het der autoriteiten zoo gemakkelijk zou vallen om het request niet voor inwilliging vatbaar te verklaren. Het zou een wonder geweest zijn als het request naar den zin van alle leden was en juist om repliek uit te lokken en de zaak in het openbaar behandeld te zien, werd besloten het request in zijn geheel in ons orgaan op te nemen, niettegenstaande een enkel bestuurslid meende dat het voor onze rust en vrede beter zou zijn er den leden alleen mede bekend te maken op de 2de algemeene vergadering. Daarom danken wij u, dat u de zaak in het openbaar behandeld hebt en naar wij hopen, wilt voortzetten. Slechts wrijving van gedachten kan ons tot het goede brengen; de autoriteiten die over ons lot beschikken moeten, kunnen tevens hier uit zien dat men niet algemeen erkent dat ons request billijk was; dat men meer verlangde. Die autoriteiten zullen daardoor moeten erkennen dat aan 't geen slechts gevraagd werd, meer dan dringende behoefte bestaat; 't zal hun een spoorslag zijn om onze wenschen te billijken en toe te staan. En nu aan u, geachte heer Martij en aan de andere leden, die met u van hetzelfde gevoelen zijn, om in onze kolommen Uwe wenschen meer breedvoerig uit een te zetten, opdat de Regeering overtuigd worde, dat hetgeen wij vroegen, niet genoeg was, Geloof ons, als wij niet slechts alleen het recht van vragen hadden gehad, (zooals een ieder) doch ook het recht van geven, gij zoudt uwen brief niet geschreven behoeven te hebben. Hoogachtend, HET BESTUUR DER Y. v. B. m i