1812 DE BEDRIJFSBELASTING IN NEDERLANDSCH-INDIË. VERZAMELING dei: VOOlt DE VERSCHILLENDE GEWESTEN GELDENDE BEPALINGEN OP DE BEDRIJFSBELASTING VOORZIEN VAN DE VOORNAAMSTE TOELICHTINGEN DOOR G. A. DE KONING, Commies bij het Ministerie van Koloniën. Bijgewerkt tot Maart 1900. D 51 ZWOLLE W. E. J. TJEENK WILLINK 7202 50 Cent. DE BEDRIJFSBELASTING IN NEDERLANDSCH-INDIË. VERZAMELING DER VOOR DE VERSCHILLENDE GEWESTEN GELDENDE BEPALINGEN OP DE BEDRIJFSBELASTING VOORZIEN VAN DE VOORNAAMSTE TOELICHTINGEN DOOR G. A. DE KONING, ZWOLLE W. E. J. TJEENK WILLINK 1 900. INHOUD. —-vSS^ Bladz. Java en Madoera 5 Model aanslagbiljet 23 „ legger 25 „ kohier 27 Toelichting van het kohier. ... 29 „ „ de ordonnantie voor Java en Madoera 31 Buitenbezittingen: Sumatra's Westkust, Celebes e. o., Benkoelen, Lamyongsche districten, Palembang, Z. en O. Af deeling van Borneo, Amboina, Groot- Atjeh (vreemde Oosterlingen) 40 Palembang (inlandsehe bevolking). . . 48 Banka, W. Af deeling van Borneo, Oostkust van Sumatra, Billiton (vreemde Oosterlingen) 54 Bali en Lombok {inlandsehe bevolking). 58 Menado (inlandsehe burgers) . . . . 65 Invordering van belastingen door middel van dwang schriften 71 Model dwangschrift 73 Invordering bij lijfsdwang .... 74 Regeling der jaarlijksche uitkeering uit de opbrengst der Nederl. bedrijfsbelasting aan de Ned.-Indische geldmiddelen . . 75 VERKORTINGEN: Overal waar het woord Staatsblad is genoemd, wordt, wanneer het tegendeel niet is gemeld, het Indisch Staatsblad bedoeld. Stbl. = Staatsblad. B. = Bijblad op dat Staatsblad. JAVA EN MADOERA. Bij ordonnantie van den GouverneurGeneraal van Nederlandseh-I ndië van 7 Januari 1878 (Stil. n°. 12), is vastgesteld eene nieuwe regeling van de belasting op liet bedrijf op Java enMadoera, luidende, na de daarin gebrachte aanvullingen en wijzigingen, als volgt: In naam des Konings! De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord ; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doet te weten: Dat Hy eene wijziging der bepalingen omtrent de belasting op het bedryf noodzakelijk achtende; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 58 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Krachtens machtiging des Konings, te bepalen: Art. 1. Er wordt onder den naam van belasting op het bedrijf op Java en Madoera, behalve in de residentie Batavia (het tjamatschap Bloeboer uitgezonderd), ') ') Uit de toelichting van de nota van wijziging der begrooting van Ned.-Indië voor het dienstjanr 1900 (Gedrukte stukken, zitting 1899—1900, 4, n°. 41) blijkt op blz. 8, onderdeel 26, dat „hoewel tot dusver de belasting op het bedrijf eene belasting geheven van alle personen '), behoorende tot de inlandsclie en met deze gelijkgestelde bevolking (opgezetenen van particuliere landerijen daaronder begrepen), die, hetzij vooï eigen rekening, hetzij in dienst van anderen, een handel, beroep, bedrijf, handwerk, ambacht of nering uitoefenen. 2) In de residentiën Soerakarta en Djokdjokarta wordt die belasting alleen geheven van vreemde Oosterlingen. 3) alleen niet van toepassing is op de inlanders in de bijna geheel uit particuliere landerijen bestaande afdeelingen Meester- Co melis, Tangerang en Buitenzorg (met uitzondering van het tjamatschap Bloeboer) der residentie Batavia, er echter geene geldige redenen zijn om deze inlanders in dit opzicht anders te blijven behandelen dan de inlanders op alle andere particuliere landerijen (de Oostersche vreemdelingen zijn reeds in de geheele residentie Batavia aan de bedrijfsbelasting onderworpen). Het voornemen bestaat daarom aan dezen exceptioneelen toestand een einde te maken, en de belasting op het bedrijf op alle inlanders in de residentie Batavia van toepassing te verklaren." *) In B. 4804 is, ter voorkoming van moeielijkheden bij de invordering van belasting langs gerechtelijken weg, er op gewezen, dat eene onderneming, die geene rechtspersoonlijkheid bezit, niet als belastingschuldige in de kohieren mag worden opgenomen, omdat art. 1 spreekt van 'personen. Eene onderneming zonder rechtspersoonlijkheid is op zich zelve bloot eene zaak, en het spreekt van zelf, dat alleen personen en geen zaken belasting schuldig kunnen zijn. a) De belasting is ook verschuldigd indien van geld uitzetten (door middel van hypotheek, dan wel leening tegen pand of borgtocht of zonder zekerheid), tevens een bedrijf gemaakt wordt. (B. 3929 en 4407.) 3) Hieronder worden niet verstaan de inlanders, {De 3' alinea van dit artikel is bij Stil. 1885, n°. 47, ingetrokken.) Art. 2. ') Van de belasting zijn vrijgesteld : 2) 1°. landbouwers, hunne bedienden in het landbouwbedrijf werkzaam, en zij voor wier rekening de landbouw gedreven wordt. 3) Met landbouwers worden gelijkgesteld de houders van nipa bosschen en vischvij- verblijf houdende buiten het gewest van waar zij oorspronkelijk afkomstig zijn. (B. 1682.) Zie voor deze alinea ook B. 4607, aangehaald bij art. 2, bladz. 12. l) Zie de toelichting op bladz. 32. l) Theepluksters zijn vrij van belasting. Zij, die slechts nu en dan aan eenig werk komen meehelpen, kunnen evenmin gezegd worden van dat werk een beroep of bedrijf te maken in den zin der verordening. (B. 3322.) 3) Eene aanslag in de bedrijfsbelasting van alle arbeiders, zonder onderscheid, op landbouwondernemingen van Europeanen werkzaam, is in strijd met de wet, vermits, naar de bedoeling van den wetgever, ook op ondernemingen van Europeanen, de bedienden, in het eigenlijke landbouwbedrijf werkzaam, in tegenstelling van hen, die aan de bereiding, enz. van het product deelnemen, vrij zijn van genoemde belasting. (B. 3606.) Over de vrijstelling van: „landbouwers33 en: „zij, voor wier rekening de landbouw gedreven wordf3, handelt ook nog B. 3734. Daaruit blijkt, dat bij den aanslag der bedrijfsbelasting in eene residentie onderscheid gemaakt werd tusschen personen die sawahs huren, om die zelf te bewerken, en tot eigen levensonderhoud, en de zoodanigen, die zulks doen uit winstbejag en om met de padi, verkregen van de gehuurde gronden, die zij tegen afstand van de helft van het product door de verhuurders laten bewerken, handel te drijven. Personen, tot de eerste categorie behoorende, wor- vers, voor zoover van de opbrengst van deze laatste belasting wordt betaald. den niet; de andere, en zulks als handelaren in padi, wel in genoemde belasting aangeslagen. Deze onderscheiding is echter niet overeen te brengen met de bepaling in art. 2 , en de voorschriften gegeven in B. 3415 (zie blz. 83). Bij de aangehaalde bepaling worden vrijgesteld „landbouwers33, en „zij, voor wier rekening de landbouw gedreven wordt". Nu zijn landbouwers ook zij, die dit bedrijf uitoefenen op gehuurde gronden, en het te gelde maken van gewonnen producten behoort tot het landbouwersbedrijf; dit karakter gaat niet verloren, al zijn ook de gehnurde gronden zóó uitgestrekt, dat het te gelde maken der producten het blijkbaar doel is, waarmede de landbouw gedreven wordt. Personen, behoorende tot de tweede der hierboven genoemde categoriën, zijn derhalve, in den zin der aangehaalde bepaling, evenzeer „landbouwers33 of lieden „voor wier rekening de landlouw gedreven wordt33, als die, behoorende tot de eerste categorie, en behooren dus eveneens van de belasting te worden vrijgesteld. Het voorschrift, dat huurders van sawahs niet belastingplichtig zijn, is dan ook algemeen gesteld en laat geene uitzondering toe ten nadeele van hen, die met de gewonnen producten handel drijven. Hier is sprake van producten, die geene verwerking hebben ondergaan. Voor zoover dat wel het geval is, is belasting verschuldigd over dat gedeelte der winst, die het gevolg is van de hoogere waarde, door de bereiding aan de prolucten gegeven. Voorts zij de aandacht gevestigd op de beperking, die art. 1 der ordonnantie in Stbl. 1878, n°. 351 (zie bladz. 9) heeft gesteld. De vrijstelling kan alleen genoten worden voor len afzet door de eerste hand, d. w. z. door, namens of voor rekening van den landbouwer. Worden de producten verkocht door de tweede hand, d. w. z. door, namens of voor rekening fan een ander dan hem, die ze teelde, dan kan Dit punt is bij ordonnantie van 30 December 1878 (Stbl. n°. 351), aangevuld met: Voor landbouw op gronden, waarvan andere grondlasten dan landrente worden geheven, is de vrijstelling der ondernemers beperkt tot het gedeelte der inkomsten, er wel sprake zijn van handel, maar niet meer van een bedrijf, tot den landbouw behoorende. Hierbij worde in het oog gehouden, dat niet alleen de landbouwer vrijgesteld is, maar ook „zijne bedienden, in het landbouwbedrijf werkzaam". Verkoopt een bediende producten voor zijn meester, dan is hij, blijkens het hierboven aangeteekende, „in het landbouwbedrijf werkzaam", en dus, tenzij hij uit anderen hoofde aan de belasting onderworpen zij, mede niet belastingplichtig. In B. 3784 is een voorbeeld aangehaald, waaruit de bedoeling der Regeering nader blijkt. Men leest daar: A (de verhuurder) en B (de huurder) drijven den landbouw voor gemeenschappelijke rekening. B verstrekt het bedrijfskapitaal, A geeft zijn grond en zijn arbeid. Van de opbrengst ontvangt ieder de helft, en daarmede is de rekening gesloten. Of het nu B is of A, die zijn aandeel in de padi te gelde maakt, deze verkoop is afzet van de eerste hand, eene handeling uit den aard der zaak, geheel behoorende tot het landbouwbedrijf, (wanneer het product vatbaar is om verhandeld te worden, zonder eenige bewerking te hebben ondergaan). Ook de meening dat de quasi huurder geldschieter is, komt voor slechts in beperkten zin juist te zijn. Hij is toch geen geldschieter in de gewone beteekenis des woords, d. i. iemand, die voor het geld, dat hij verstrekt, eene vaste rente bedingt. Als zoodanig zou hij wel moeten worden beschouwd, wanneer hij b.v. geld uitleende tegen onderpand van sawahs, welker bezitters den grond bewerken, de landrente betalen, en hem jaarlijks, bij wijze van interest, eene vaste hoeveelheid padi leveren. De landbouw zou dan dat by den aanslag in die grondlasten in aanmerking komt; 2°. zout makers; 3°. hoofden der bevolking, ambtenaren en beambten in dienst van de Regeering; !) 4°. de door het Hoofd van Grewestelyk Bestuur erkende schryvers, klerken en bedienden van de sub 3°. bedoelde per" sonen; 5°. door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur erkende geestelijken; 6°. onderwyzers in den godsdienst en op de scholen; niet voor zijne rekening worden gedreven. Hij zou toch niet deelen in de risico van het landbouwbedrijf, daar hij slechts een rechtstreekschen, van de opbrengst der velden onafhankelijken interest van de door hem uitgeleende som zou vragen. Een ander punt, rakende de uitlegging van de vrijstelling bedoeld bij art. 2, punt 1°., is behandeld bij B. 3734. De meening n.1., dat een tabakshandelaar alleen over zijne winst, uit het bereiden der tabak verkregen, had moeten zijn aangeslagen, behoorende hij als tabaks-opkooper tot de vrijgestelde personen „voor wier rekening de landbouw gedreven wordt" in genoemd art. 2, al. 1 bedoeld , kon de Regeering niet deelen. Opkoopers van tabaksbladeren toch koopen op wat hun bevalt, en laten de bevolking zitten met wat hun niet aanstaat. De tabaksplanters zijn de landbouwers, die voor eigen rekening landbouw drijven. Die persoon was dus, zoowel in hoedanigheid van bereider, als van opkooper van tabak, ten rechte aangeslagen. 1) Personen in vasten dienst van den lande, op eene maandelijksche bezoldiging, worden, ongeacht den aard van hun werk, als beambten in dienst der Regeeriug aangemerkt, en zijn dus vrij van belasting. Mandoers bij de publieke entrepots te Batavia zijn vrij van belasting. (B. 4218.) 7. hoofden en bevolking der zoogenaamde perdikan-dessa's, alsmede van de dessa's, uitsluitend bestemd ter bewaking van de graven der voorouders van vorsten, regenten en andere inlandsche hoofden, of van tempels en andere in de oogen der inlandsche bevolking heilige plaatsen; 8°. pachters van 's lands middelen; *) 9°. huisbedienden; 10°. vrouwen, die gemeenschappelykmet hare echtgenooten een handel, beroep, bedrijf, handwerk, ambacht of nering uitoefenen ; ') Onderpachters van 's lands middelen vallen niet onder de vrijstelling van deze belasting, omdat zij in tal van wettelijke bepalingen worden genoemd naast de pachters, dns geenszins beschouwd als medebegrepen onder de benaming „pachter". (Zie b.v. het reglement voor de verpachtingen op Java en Madura, Stbl. 1853, n°. 86, dat voor die op de Buitenbezittingen, Stbl. 1854, n°. 75, het reglement op de opiumpacht in Stbl. 1874, n°. 228). Indertijd werd voor de vrijstelling van de pachters het motief opgegeven, dat „er iets weinig regelmatigs in is, ter zake van de verpachting, boven de pachtsom nog een deel van de winst voor de schatkist te vorderen." Met deze zienswijze vereenigde zich ook de Regeering, daar een pachter een belastinggaarder is, die ter zake van dat bedrijf als agent van de Regeering niet verder kan worden belast. De Staat contracteert niet met den onderpachter; ten zijnen aanzien kan dus het motief niet gelden, dat de schatkist, in plaats van in eens te krijgen wat zij hebben moet, eerst zekere som van hem zou bedingen en daarna nog een deel van zijne winst zou nemen. En evenmin kan de onderpachter worden beschouwd als gaarder van de Regeering, die van hem niets ontvangt of te ontvangen heeft. Aangevuld bij ordonnantie in Stbl. 1892, n°. 275, met: 11°. zy , wier belastbaar inkomen minder bedraagt dan f 25.— 'sjaars. De vrystellingen bedoeld in nos. 1—6 en 8—10 gelden alleen voor de daar genoemde beroepen of bedrijven. l) *) Over vrijstelling van bedrijfsbelasting van tot de inlandsche of daarmede gelijkgestelde bevolking behoorende huurders van aan de verpondingsbelasting onderworpen gronden, handelt B. 3734. Deze opvatting is in strijd met de in de ordonnantie van Stbl. 1878, n°. 351, nedergelegde bedoeling om het onderscheid weg te nemen, dat anders zou bestaan tusschen den aanslag in het patentrecht van de het landbouwbedrijf uitoefenende Europeanen en dien in de bedrijfsbelasting, van dezelfde categorie van inlanders en daarmee gelijkgestelden. De voor laatstgenoemden gewenschte aftrek van den aanslag, wegens de van den grond betaalde verponding, is aan den Europeeschen landhuurder niet toegestaan. Ook de bewoordingen van het aangehaalde Staatsblad verzetten zich tegen de meening, dat de in den aanhef bedoelde huurders op vrijstelling van bedrijfsbelasting aanspraak zouden hebben. Waar de vrijstelling der ondernemers beperkt wordt tot het gedeelte der inkomsten dat bij den aanslag in de grondlasten in aanmerking komt, kan de persoon, over wiens inkomsten in het geheel geen grondlasten betaald worden, geen aanspraak maken op eenige vrijstelling. En in dit geval verkeeren de hooger genoemde huurders, want met de inkomsten, waarvan in dat Staatsblad de rede is, worden bedoeld die van den persoon, wiens aanslag in de belasting geregeld werd, niet die van een ander — den verhuurder — dien de belastingheffer niet de bedoeling kan hebben te treffen. Uit B. 4607 blijkt dat de in de residentiën Art. 3. De aanslag geschiedt jaarlijks, zooveel mogelijk in den loop van het eerste kwartaal. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur benoemt daartoe commissiën, bestaande uit minstens drie personen. ') Soerakarta en Djokjakarta gevestigde inlanders, die in het omliggend Gouvernementsgrondgebied handel komen drijven, buiten het bereik der bedrijfsbelasting vallen. Vermindering van het belastbaar inkomen met het gedeelte dat bij den aanslag der verponding in aanmerking komt. Een verzoek van een huurder van eene suikeronderneming om vermindering van het bedrag, waarvoor hij in de bedrijfsbelasting was aangeslagen, gaf aanleiding tot de conclusie (B. 3734, nogmaals opgenomen in li. 3912), dat ten onrechte van het inkomen was afgetrokken het gedeelte, dat bij den aanslag in de verponding in aanmerking komt. Hoewel niet had mogen worden afgetrokken het gedeelte van het inkomen der onderneming dat door de verponding getroffen wordt, had zulks wel mogen geschieden met de huursom. Mag de huurder of diens plaatsvervanger bedoeld gedeelte niet aftrekken, omdat deze belasting door den verhuurder wordt opgebracht; hij mag daarentegen wel in mindering brengen den huurprijs, zijnde den grondslag van het bedrag, waarover diezelfde verponding door den verhuurder wordt voldaan. Liet men den huurder over huurprijs,en denverhuurder over huurwaarde betalen, dan zoudeu over dezelfde inkomsten èn patentrecht of bedrijfsbelasting, èn grondlasten worden geheven. Van verhooging van den aanslag kan derhalve hier geen sprake zijn. i) Door Europeesche leden van de commissiën voor den aanslag in deze belasting, die geen ambtenaren in actieven dienst zijn, kan, zoolang hunne commissie duurt, een daggeld van ƒ 8.— worden gedeclareerd, voor de drie hoofdplaatsen Batavia, Samarang en Soerabaia en voor de af- Deze commissiën worden, voor zooveel noodig, voorgelicht door de dessa-hoofden, wat de inlandsche bevolking betreft, en verder door zoodanige andere hoofden en beambten als door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur uit eigen beweging of op verzoek van de commissie worden aangewezen. 1) Art. 4. Gewijzigd bij ordonnantie van 30 Januari 1885 (Stbl. n°. 24), ah volgt: De commissiën zorgen zooveel mogelijk dat de aanslag bedrage, voor de personen behoorende tot de Inlandsche bevolking, twee percent, en voor de vreemde Oosterlingen vier percent van het inkomen op de in art. 1 bedoelde wyze verkregen, daaronder, in 't geval van art. 2, n°. 10, het inkomen van de vrouw medegerekend. Bij ordonnantie van 25 December 1892 (Stbl. n°. 275), is de 2S alinea van dit artikel gewijzigd als volgt: Het minimum van den aanslag der vreemde Oosterlingen bedraagt f 2.— per jaar. De belasting wordt niet berekend over deeling Meester Cornelis van de residentie Batavia. Overal elders is dit daggeld f 5.—, benevens in elk geval vergoeding voor het gebruik van transportmiddelen (Stbl. 1882, n°. 90). *) Hiertoe behooren ook de controleurs bij het Binnenlandsch Bestuur (B. 3331), die, ook na de overbrenging dezer belasting bij het Dep. van Financiën (Stbl. 1878 , n°. 11) gehouden zijn hunne aandacht en zorg aan deze belasting te blij ven wijden, afgescheiden van het feit, of het Hoofd van Gewestelijk Bestuur hen benoemt in de commissie tot vaststelling van den „voorloopigen aanslag". (Zie ook noot 1, blz. 13.) iet inkomen waarover het patentrecht alijkt te moeten worden betaald. ') Art. 5. De commissie vergadert binnen iet betrokken onderdistrict, zooveel mogeijk in de betrokken dessa of wyk. Tijd en plaats van bijeenkomst worden jekend gemaakt op de wijze door het Eoofd van Gewestelij k Bestuur bepaald. Tegelijkertijd wordt medegedeeld, dat le belastingschuldigen in de gelegenheid iijn voor de commissie te verschijnen, ten jinde hunne opmerkingen omtrent den aanslag te maken. De commissie deelt de aanwezige belastingschuldigen het bedrag mede, waarvoor zy, naar haar inzien, moeten worden aangeslagen. De belastingschuldigen kunnen hunne bezwaren daartegen inbrengen. Na tegemoetkoming aan de gegrond bevonden bezwaren, wordt de aanslag voorloopig vastgesteld en op het kohier gebracht. s) Indien aan de bezwaren van den belastingschuldige geen of geen volledig gevolg is gegeven, wordt daarvan melding gemaakt. Art. 6. De commissie beslist bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen heeft de voorzitter eene beslissende stem. ') De laatste alinea is bij ordonnantie van 30 December 1878 (Stil. n°. 351) van-toepassing verklaard op de vreemde Oosterlingen in de gewesten Banka, Westerafdeeling van Borneo, Oostkust van Sumatra, Billiton, Menado, Ternate, Timor en Jiiouvj en onderhoorigheden. ') Modellen van kohier en legger volgens B. n°. 3287, zijn als bijlagen hierachter opgenomen. ») Zie de toelichting op het kohier. Indien geene meerderheid verkregen wordt en de stemmen niet staken, wordt de aanslag door de commissie vastgesteld op het totaal der cijfers, door ieder der leden aangegeven, gedeeld door het getal uitgebrachte stemmen. Ingeval de commissie niet eenstemmig is, wordt van de door ieder lid aangegeven cyfers melding gemaakt. ') Art. 7. Gedurende ééne maand na de vergadering der commissie, worden de belastingschuldigen in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het bedrag, waarvoor zij door de commissie zyn aangeslagen en om daartegen bij het Hoofd van Gewestelijk of Plaatselijk Bestuur bezwaren in te brengen. 2) Het Hoofd van Plaatselijk Bestuur geeft van de bij hem ingebrachte bezwaren zoo spoedig mogelijk kennis aan het Hoofd van Gewestelijk Bestuur. Art. 8. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur stelt het kohier definitief vast. De aanslag, door de commissie gedaan, wordt door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, zoo noodig, opgeheven of verminderd. Een nieuwe aanslag door dezelfde of door eene nieuwe commissie kan door het Hoofd van Gewestelyk Bestuur worden bevolen. Bij ordonnantie van 1 Mei 1892 (Stbl. n°. 98), aangevuld met de volgende alinea's : De in de eerste alinea van art. 7 gestelde* termijn van dertig dagen voor het ') Zie de toelichting op het kohier. 2) Aan bezwaren tegen den aanslag wordt niet te geraoet gekomen, als zij zijn ingebracht na het verstrijken van den termijn voor het indienen van doleanties gesteld. (B. 4218.) inbrengen van bezwaren tegen den aanslag door de commissie is niet verbindend, indien ten genoege van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur wordt aangetoond dat de inachtneming daarvan door byzondere omstandigheden is verhinderd. Indien tengevolge van omstandigheden als evenbedoeld, bezwaren eerst worden ingebracht nadat het kohier reeds vastgesteld is, kan het Hoofd van Gewestelijk Bestuur den definitieven aanslag opheffen of verminderen, dan wel een nieuwen voorloopigen aanslag door dezelfde of door eene nieuwe commissie bevelen. Art. 9. Zij die, na afloop van den aanslag door de commissie, belastingschuldig worden, zoomede zij, die door de commissie zijn voorbijgezien, worden aangeslagen door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, nadat zy in de gelegenheid zyn gesteld voor hunne belangen op te komen. Art. 9a. {Ingevoegd bij ordonnantie van 1 Mei 1892, Stil. n°. 98.) Vergissingen in de feiten, schrijf- en rekenfouten, begaan bij de vaststelling van het kohier, kunnen door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur worden hersteld, doch na de uitreiking niet meer ten nadeele van den belastingschuldige. Art. 94. {Ingevoegd iij ordonnantie van 1 Mei 1892, Stil. n°. 98.) Indien by de beslissing op de, naar aanleiding van den voorloopigen of den definitieven aanslag ingebrachte bezwaren, of bij de vaststelling van den aanslag overeenkomstig artikel 9, het Hoofd van Bedrijftbel. Ned. O.-J. 2 Gewestelijk Bestuur de wettelijke bepalingen verkeerd toegepast of geschonden heeft, kan de Gouverneur-Generaal den aanslag verminderen of vernietigen, en in het laatste geval zoo noodig eene nieuwe behandeling er van bevelen. Art. 10. De aanslag geschiedt voor een geheel jaar, behalve ten aanzien van hen, die eerst na 31 Maart belastingschuldig worden. Deze worden aangeslagen voor de nog ontbrekende kwartalen van het jaar. Een gedeelte van een kwartaal wordt voor een vol kwartaal gerekend. Indien iemand in den loop van een jaar ophoudt belastingschuldig te zijn, >) wordt de belasting door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur verminderd met een vierde gedeelte van het bedrag per jaar voor elk ontbrekend geheel kwartaal, mits de vermindering aan hem of aan het Hoofd van Plaatselijk Bestuur zij gevraagd voor den afloop van het jaar. Bij ordonnantie van 1 Mei 1892 (Stil. n". 98), is de volgende alinea ingelascht: In bijzondere gevallen, ter beoordeeling van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, kan ook op een later ingekomen aanvraag de vermindering plaats hebben. Het te veel betaalde wordt teruggegeven. Art. 11. Op de wyze, door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur te bepalen, worden zoodra mogelijk aan de belastingschuldigen aanslagbiljetten uitgereikt. ) ») Zie de toelichting op het kohier. ») Het model van het aanslagbiljet, zooals dit voorkomt in B. n°. 3287, is als bijlage hierachter opgenomen. Art. 12. De dessahoofden, — wat de vreemde Oosterlingen betreft, de door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur aangewezen hoofden of ambtenaren, — innen de belasting, houden van de betaling aanteekening, ') vermelden die op het aanslagbiljet , en storten de ontvangen gelden op de tijdstippen, door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur bepaald, bij den ondercollecteur, of, waar zulk een ambtenaar niet is, bij den algemeenen ontvanger van 's lands kas. Zij genieten daarvoor acht ten honderd van de overgestorte sommen. Het bedrag daarvan wordt hun bij elke storting door den ondercollectenr of den algemeenen ontvanger uitgekeerd. 2) De bepalingen omtrent storting en verantwoording van de landrente door de ondercollecteurs gelden ook voor deze belasting. Art. 13. De belasting kan worden voldaan op zoodanige tijdstippen en in zoodanige termijnen als de belastingschuldige verkiest , mits elke betaling op rekening niet minder bedrage dan vijf en twintig cent. Uiterlijk op den laatsten December moeten de belastingen geheel zijn voldaan. Bij gebreke hiervan wordt eene boete beloopen ten bedrage van 10 percent van het nog verschuldigde. 1) Op het kohier. Zie de toelichting hierop. *) De perceptie van deze en andere belastingen is op sommige plaatsen ook overgedragen aan andere Europeesche of inlandsehe ambtenaren onder genot eener toelage. (B. 4219, 4893, 4982, 5010, 5017, 5127, 5233, 5275, 5276, 5298, 5340, 5351.) 2* Dit artikel wordt naar aanleiding der ordonnantie van 29 Juni 1894 (Stbl. n°. 131), voor zooveel de vreemde Oosterlingen betreft, gelezen als volgt: De belasting is vorderbaar in vijfgelyke termijnen. De verschyndagen dier termytien zyn: 1 Augustus, 1 September, 1 October, 1 November en 1 December. Wanneer de vaststelling van het kohier na 31 Juli plaats heeft, is de belasting vorderbaar in zooveel gelijke termijnen als er verschijndagen overblijven. Ingeval van vermindering van een aanslag, anders dan in het geval van art. 10, 3* alinea, wordt, hetgeen op den aanslag over het geheele jaar nog verschuldigd is, na de gedane afbetalingen, verdeeld over zooveel termynen als er nog verschijndagen overblyven. Is er te veel betaald , dan heeft teruggaaf plaats. In het geval van art. 10, 3' alinea, is de geheele aanslag dadelijk vorderbaar. Art. 13a. (Ingelascht bij ordonnantie van 29 Juni IS94, Stbl. n". 131, en betrekking hebbende op de vreemde Oosterlingen.) Bij niet betaling binnen veertien dagen na de in artikel 13 genoemde verschijndagen, wordt eene boete beloopen van tien percent van de volgens dat artikel verschenen bedragen. Wanneer tegelijk meer dan één verschenen termijn vorderbaar is, is het geheele bedrag van alle nog onvoldane termijnen dadelijk vorderbaar. Art. 136. (Ingelascht bij ordonnantie van 29 Juni 1894, Stbl. n". 131, en betrekking hebbende op de vreemde Oosterlingen.) De verplichting tot betaling wordt niet geschorst door de indiening van bezwaarschriften tegen den aanslag. Art. 14. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur is bevoegd bij openbare aankondiging te gelasten, dat de aangeslagenen, wanneer zij op door hem bepaalde tijden en plaatsen een handel, beroep, bedrijf, handwerk, ambacht of nering uitoefenen, aan door hem aangewezen ambtenaren of beambten de aanslagbiljetten vertoonen. Niet nakoming van dit gebod wordt gestraft met eene geldboete van een tot vijftien gulden. Art. 15. De ordonnantie van 30 October 1857 {Stil. n°. 99), en verdere bepalingen betrekkelijk de belasting op het bedrijf, zoomede de bepalingen omtrent de hoofdelijke belasting van de vreemde Oosterlingen in Soerakarta en Djokdjokarta, opgenomen in de resolntiën van 31 December 1827, n°. 33, 15 Augustus 1828, n°. 15, 13 December 1831, n°. 6 en 13 Juli 1834, n°. 5, worden ingetrokken. Art. 16. Deze ordonnantie treedt in werking te rekenen van 1 Januari 1878. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst, en , voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage collegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat , aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 7 Januari 1878. [gei.) VAN LANSBERGE. De Algemeene Secretaris, (get.) Spkengek van Eijk. B IJ L A G E N. Model aanslagbiljet (zie art. 11). Tjonto hoeroef A. Padjek-Faal , tahon 18 . . Residentie .... Distrik .... Afdeeling .... Dessa atou kampong .. Soerat peritoegan padjek. Angka *) n ) 3) n / Menanggoeng padjek 4) Terbri pada 5) Oleh e) 7) ') Angka djalan dari oiang jang kena padjek tersoeratnja dalem daftar. а) Nama dari orang jang kena padjek. 3) Perniagaan, pentjarian, pakardjaan, katoekangan, kapandeian atan djoewal djoewalan jang di lakoekan olehnja. '•) Itoengan padjek di toelisnja dengan hoeroef angka. 5) Hari boelan. б) Djawatan ) jang membrikan soerat padjek 7) Tandatangan | ini. Achterzijde van het aanslagbiljet. Tan da katrangan tel ah men ar i ma. adanja itoengan wang padjek. Tanda tangan hari , ~_ kapala atou boelan. Pegawei jang dengan dengan . ... menarima padjek. hoeroef. angka. Model legger (zie art. 5). Residentie Afdeeling. LEGGER aanslag der belasting op het Bedrijf. (jaartal.) NAAM HOOFD OF AMBTEN AAR bedhag van n • yan de met de den depinitieven Aanmerkingen. van het kouier. dessa of WIJK. INNING BELAST. aanslag. Zie voorts de Toelichting in de circulaire van den Directeur van Financiën aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur dd°. 11 Maart 1878, n°. 3795 , B. n°. 3287, bij het model-kohier. Model kohier (zie art, 5). N°. KOHIER DER belasting op liet Bedrijf. (jaartal.) Residentie Afdeeling District Onderdistrict Dessa of wyk Hoofd of ambtenaar aan wien de inning is opgedragen Doorloopend j-j nummer der belastingschuldigen. Namen Handel, Bedrag BEDRAG VAN DEN Ontvangen door het hoofd of den der beroep, bedrijf, van den aanslag. ambtenaar met de inning belast. handwerk, aanslag van Aanmerkingen. belastingschul- ambacht het vorige " digen. of nering. jaar. Voorloopig. t"effinjj Datum. Belasting. Boete. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. In te vullen op het residentiekantoor bij de vaststelling van het kohier Opgemaakt tot een bedrag van . . ., den . . De Commissie, TOELICHTING. (Circulaire van den Directeur van 'Financiën aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur d.d. 11 Maart 1878, n°. 3795. B. n°. 3287.) De opmaking van het kohier geschiedt in duplo door de commissie met den aanslag belast, die de door haar aangegeven cijfers der door elk belastingschuldige te betalen belasting bekend stelt in de daarvoor bestemde kolom 5. Kolom 4 geeft gelegenheid den aanslag van het vorige jaar op het kohier in te vullen. Zoowel bij den voorloopigen aanslag door de commissie, als bij de definitieve vaststelling der belasting door den Resident, kan eene vergelijking met den aanslag van het vorige jaar vaak gemakkelijk en nuttig wezen. Geven de door de commissie ingevulde cijfers der belasting het Hoofd van Plaatselijk Bestuur geen aanleiding tot bemerkingen, dan kan hij, onder bekendstelling hiervan, volstaan met de doorzending der kohieren. Kan die ambtenaar daarentegen zich met de door de commissie aangegeven cijfers niet in allen deele vereenigen, dan doet hij van zijn gevoelen blijken in de kolom aanmerkingen van het kohier, of in eene bij te voegen nota of missive. De kolom aanmerkingen worde verder benuttigd: door de commissie voor de vervulling der verplichtingen, haar opgelegd bij de laatste alinea van de artikelen 5 en 6 der ordonnantie, en tot opheldering van de gevallen dat personen, het vorige jaar aangeslagen, in de termen vallen van art. 2; en door het hoofd of den ambtenaar, met de inning belast, om de vereischte aanteekening te houden omtrent degenen, die, volgens de derde alinea van art. 10, in den loop van het jaar ophouden belastingschuldig te zijn. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur doet de door hem definitief vastgestelde cijfers van den aanslag in de daarvoor in het kohier gemaakte kolom (6) invullen, en doet verder van de arresteering aan den voet van het kohier blijken. Een exemplaar van het gearresteerde belastingkohier wordt uitgereikt aan het hoofd of den ambtenaar, met de inning belast, die in de kolommen 7 en 8 gelegenheid vindt, om, in voldoening aan art. 12 der ordonnantie, van elke afbetaling aanteekening te houden. De commissie rekene bij de invulling der kohieren op die aanteekeningen, door tusschen de namen der belastingschuldigen de noodige ruimte te laten. Wordt na ommekomst van het jaar, behalve de belasting, de wegens te late betaling beloopen boete voldaan, dan moet daarvan door aanteekening in kolom 9 blijken. Het tweede exemplaar van het gearresteerd kohier wordt uitgereikt aan het Hoofd van Plaatselijk Bestuur om, voor zooveel noodig, te kunnen worden geraadpleegd in het belaög van het toezicht, dat door hem of de hem ondergeschikte Europeesche ambtenaren wordt uitgeoefend om eene behoorlijke behartiging van 's lands belangen in deze te verzekeren. Ter voorkoming van verwarring wordt voor elke dessa of wijk een afzonderlijk kohier vastgesteld. Aan de kohieren wordt bij de arresteering door de Residenten een voor elke contröle-afdeeling doorloopende nummering gegeven, en vervolgens van het totaal van den aanslag der afdeeling, met vermelding van de nummers der kohieren, de namen der dessa's, enz. aanteekening gehouden op een legger volgens ipodel (zie bladz. 25 en 26). Die legger wordt gezonden aan het Hoofd van Plaatselijk Bestuur, terwijl de uitreiking vaneen extract daaruit aan den ondercollecteur of ontvanger dezen in staat stelt te weten, welk bedrag hij van elke dessa of wijk te ontvangen heeft. Voorts behoort er op gelet, dat bij overstortingen van hetgeen na ommekomst van het jaar door de belastingschuldigen is voldaan, het bedrag worde afgedragen met 10 percent verhooging wegens verbeurde boete. Ook zou de verplichting kunnen worden gesteld, dat het hoofd of de ambtenaar, met de inning belast, bij elke overstorting het kohier medebrenge. Van den algemeenen legger, samen te stellen uit die der afdeelingen, behoort aan liet Departement van Financiën voor 1°. Juli een exemplaar te worden ingezonden, en een exemplaar ten residentiekantore tot gebruik te berusten. TOELICHTINGEN op de ordonnantie in Stbl. 1878, n°. 12 (zie bladz. 5). B. n°. 3253 bevat daaromtrent het navolgende: Het hoofddoel van de nieuwe regeling is: meer regelmaat eu gelijkheid in den aanslag der belasting te brengen en daardoor eene hoogere opbrengst te verzekeren. Het gemis in de vroegere regeling (Stbl. 1857, n°. 99) van allen maatstaf voor den aanslag gaf niet alleen aanleiding tot groote ongelijkheid , maar had ook ten gevolge, dat over het algemeen de aanslag zeer laag was. De nieuwe regeling geeft nu een maatstaf aan de hand. Het is onbetwistbaar, dat het niet mogelijk is het inkomen van elk belastingschuldige met volkomen juistheid te kennen. Daarom zegt art. 4 van de ordonnantie ook niet, dat juist twee percent van het inkomen wordt geheven, maar wèl, dat zooveel mogelijk gezorgd moet worden , dat de aanslag twee percent van het inkomen bedrage. Daardoor wordt het duidelijk gemaakt dat degenen, die den aanslag doen, naar hun beste weten zeker cijfer voor de inkomsten aannemen en daarnaar de belasting berekenen. De stand der loonen op Java en Madoera is zoodanig, dat ieder, die een handel, beroep, bedrijf, handwerk, ambacht of nering uitoefent, wel minstens ƒ 50 's jaars zal verdienen. Van daar dan ook, dat volgens art. 4 geen aanslag lager mag gesteld worden dan f 1. Het stellen vaneen minimum van f 1 geschiedt dus niet met de bedoeling, om iemand, die in de omschrijving van art. 1 valt en niet is vrijgesteld in art. 2, van de belasting vrij te laten, maar alleen om te doen uitkomen, dat er geen sprake van zijn kan een aanslag b. v. op 90 centen 'sjaars te stellen. In stede daarvan moet minstens f\ genomen worden. Het hangt geheel van de Hoofden van Gewestelijk Bestuur af, of de bedoeling der Regeering, om, door een regelmatiger aanslag, eene betere opbrengst aan de schatkist te verzekeren, zal worden verwezenlijkt. De ordonnantie laat hen geheel vrij in de keus der commissiën van aanslag. Zij geeft hun zelfs de bevoegdheid, om eene nieuwe commissie te benoemen, wanneer de eerste wordt geoordeeld niet naar behooren gewerkt te hebben. Er wordt op gerekend, dat de Hoofden van Gewestelijk Bestuur dan ook zullen doen wat in hun vermogen is, om een behoorlijken aanslag te bevorderen , in de eerste plaats door eene goede keus der commissiën. Daartoe zullen zij o. a. er op bedacht moeten zijn, dat de vreemde Oosterlingen niet de meerderheid in eene commissie behooren uit te maken. Bij vergelijking van art. 2 der nieuwe regeling met art. 2 der ordonnantie van 1857 zal blijken, dat de lijst der vrijstellingen aanmerkelijk is ingekrompen. De aandacht zij speciaal gevestigd op het vervallen der vrijstelling van „knechts van ambachtslieden" en van „inlandsche koelies of daglooners". Alle knechts van ambachtslieden en alle daglooners, die niet vallen onder de omschrijving „bedienden, werkzaam in een landbouwbedrijf", moeten dus voortaan belasting betalen. Evenzoo zijn vervallen de vrijstellingen voor verhuurders van ploegvee, slachters en alle andere, die in de belasting der verpachte middelen vallen, wayang- en gamelanspelers, degenen die een beroep maken van het weven en batikken, inlandsche danseressen, inlandsche doekoens en chineesche doctoren, inlandsche zoutverkoopers. De hoofden der vreemde Oosterlingen betaalden tot heden geene belasting ter zake van „den handel, het bedrijf, het handwerk of de nering, welke zij tevens uitoefenden." Ook die vrijstelling is vervallen. Ook omdat er nu velen zullen zijn, die voor 't eerst moeten worden aangeslagen, zullen door de Hoofden van Gewestelijk Bestuur doeltreffende maatregelen moeten worden genomen , teu einde zooveel mogelijk zekerheid te hebben dat de belasting niet ontdoken worde. Een der middelen — maar niet het eenige — is mogelijk gemaakt door art. 14. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur kan door de toepassing van dat artikel b. v. degenen, die hun bedrijf, enz. uitoefenen op de passers, noodzaken om daar het bewijs te leveren dat zij aangeslagen zijn. De Directeur van Financiën voegde hieraan nog het navolgende toe (B. 3414 en 3415): „Uit de commissiën voor den aanslag der vreemde Oosterlingen behooren in elk geval de inlandsche hoofden zooveel mogelijk te worden geweerd. Er zullen op vele plaatsen Europeanen te kiezen zijn, die betere diensten bewijzen. Zoo zal o. a. op de plaatsen, waar deze ambtenaren worden aangetroffen, van de kennis der chineesche tolken bij den aanslag der chineezen veel partij kunnen worden getrokken. „Ook de inlandsche hoofden en ambtenaren behooren, waar het anders kan, niet de meerderheid in de commissiën voor inlanders uit te te maken. „De beslissing zal niet in zoo ruime mate op hen aankomen, indien zooveel mogelijk de commissiën worden samengesteld uit meer dan drie leden, waarvan minstens de helft europeesche ambtenaren. Worden de commissiën in den aanvang des jaars benoemd, dan zullen zij gelegenheid hebben zich voor hunne gewichtige taak voor te bereiden, en het is van het meeste belang, dat zij den beschikbaren tijd daaraan wijden. Zoodoende zullen zij, door eigen onderzoek en de hulp der door hen zorgvuldig voor te lichten inlandsche en met dezen gelijkgestelde hoofden, vóór den aanslag zooveel mogelijk op de hoogte zijn van de namen en omstandigheden der belastingschuldigen en de quaestiën, die zich kunnen voordoen, voorzien en bij voorbaat opgelost hebben, zoo noodig na raadpleging der Hoofden van Gewestelijk Bestuur." Bedrijfsbel. Ned. O.-I. 3 Doelende op de wijze van aanslag der belasting over 1878, wordt ter plaatse "herinnerd: Op onbegrijpelijke wijze zijn, bij de taxatie Tan de inkomsten der belastingschuldigen, zelfs de meest nabij liggende middelen tot benadering der waarheid verwaarloosd. Zoo is het slechts aan hoogst enkele commissiën in de gedachte gekomen om, bij den aanslag der pandhouders, gebruik te maken van de pandboeken , de opbrengsten der vendutiën van pandgoederen. de jaarstatistieken der pandhuizen. Volgens een der inspecteurs (van financiën) kan men in het algemeen aannemen, dat het bedrijfskapitaal van een pandhouder 4 maal in een jaar wordt omgezet en 60 pCt. rente afwerpt. Is dat juist, dan zou het inkomen van een pandhouder te stellen zijn op 15 pCt. van het uit de jaarstatistiek blijkend totaal der door hem uitgeleende sommen. Er zijn vele andere gegevens te verkrijgen om de inkomsten der belastingschuldigen te "bepalen, en dus het ontduiken der belasting tegen te gaan. De bedragen der door de chineesche en arabische handelaren te betalen rechten kunnen een belangrijk licht verspreiden over den omvang der zaken, die zij doen. De plaatselijke bureaux kunnen opgaven verstrekken van de personen in dienst van de pachters; van de personen, aan wie als pandhouder of wagenverhuurder licentiën zijn uitgereikt; van alle gouvernements-contractanten voor leveringen, transporten, enz., en van de sommen, die zij als zoodanig ontvangen hebben; van de dagloonen, die de waterstaat betaalt ; van de hoeveelheden zout, die ieder der bekende zoutverkoopers in één jaar inkoopt; van de prijzen der voedingsmiddelen, enz. De pachters van het slachtvee van rundvee en varkens (in de Preanger-regent6chappen de dessahoofden) kunnen inlichtingen verstrekken omtrent de personen, die van het slachten een bedrijf maken, en van het aantal dieren, dat ieder hunner slacht. De pachters van 's lands middelen, suikerfabriekanten , tabakplanters, eigenaren van landerijen, huurders van gronden, erfpachters, industri- eelen kunnen opgaven verzocht worden van de personen in hunnen dienst en van het inkomen dezer lieden in geld of in voeding. Omtrent de verdiensten van houtcontractanten kunnen de houtvesters vermoedelijk inlichting geven. Zoo zijn er ongetwijfeld veel andere goede gegevens te verzamelen, die, met beleid geraadpleegd, voor het werk van den aanslag van groote waarde kunnen wezen. Dat er overigens geen algemeene regel kan worden gesteld ter bepaling door welke gegevens men geraakt tot de schatting van het inkomen over het jaar, waarin de aanslag geschiedt, is een natuurlijk gevolg van het zeer uiteenloopende der toestanden en omstandigheden, die bij den aanslag in aanmerking komen. Degenen, aan wie de aanslag is opgedragen, behooren tebeoordeelen in hoeverre uit de resultaten van vorige jaren conclusiën kunnen worden getrokken. Zeer uiteenloopend opgevat, vaak op de ongerijmdste wijze beantwoord, is de zoo gewichtige vraag : Wat te verstaan onder belastbaar inkomen ? Eenige commissiën hebben de belasting geheven over hetgeen van de inkomsten van een bedrijf overschiet na aftrek der onvermijdelijke kosten van levensonderhoud (voeding en kleeding), dus wat voor uitgaven van genot en weelde beschikbaar blijft of kan worden overgegaard. Elders rekende men tot het inkomen al wat door een belastingschuldige ook uit anderen hoofde dan door de uitoefening van een bedrijf, b. v. door erfenis, verkregen wordt. Belastbaar inkomen is hetgeen de uitoefening van het bedrijf oplevert als vergoeding van den arbeid en als vrucht van het in de zaak gestoken kapitaal, onverschillig of die opbrengst verteerd wordt, als kapitaal belegd of als rente van opgenomen kapitaal wordt betaald. Vele commissiën hebben de ordonnantie en de kabinets-circulaire van 7 Jan. 1878 (B. n°. 3253), *) verkeerd begrepen ten aanzien van het minimum van ƒ 1. Men heeft het minimum opgevat niet *) Zie blz. 31. 3* als het laagste bedrag, dat de fiscus van een belastingschuldige wil aannemen , doch als een grens van belastingplichtigheid. Men heeft dientengevolge niet aangeslagen personen, die geacht worden minder dan f 50 's jaars met de uitoefening van een overigens belastingplichtig bedrijf te verdienen. Die opvatting wordt gewraakt door de duidelijke letter der voorschriften. Art. 4 der ordonnantie, dat de bepaling omtrent het minimum bevat, handelt uitsluitend over den maatstaf, het bedrag van den aanslag. Om de vrijstellingen te kennen, moet men art. 2 raadplegen. Dat artikel nu heeft onder de vrijgestelden niet opgenomen personen , wier jaarlijksch inkomen minder dan f 50 bedraagt. En wie volgens art. 2 niet is vrijgesteld, is belastingschuldig volgens art. 1. Het criterium van belastingplichtigheid kan slechts liggen in de beantwoording der vraag, of er een belastingplichtig bedrijf wordt uitgeoefend. En wanneer de commissiën daaromtrent in onzekerheid verkeeren, dienen de Hoofden van Gewestelijk Bestuur naar omstandigheden te beslissen. Alleen zij opgemerkt, dat geenszins in de bedoeling ligt de ordonnantie toe te passen met zoodanige overdrijving, dat personen, die b. v. in den regel zich met landbouw bezighouden, doch nu en dan, als de landbouw stilstaat, voor korten tijd hunne diensten elders verhuren, als belastingplichtig worden beschouwd. Evenzeer zou het eene overdrijving zijn, indien iemand werd aangeslagen, die wel eens nu en dan iets op den passer te koop aanbiedt, of van eene vrouw belasting gevorderd werd, die sarongs of kains voor eigen gebruik weeft, en, als zij wat over heeft, het verkoopt; of wanneer een landbouwer werd aangeslagen, die geen ploegvee aanhoudt om het te verhuren, maar zijn ploegvee, dat hij houdt voor eigen landbouw, wel eens verhuurt, wanneer hij het zelf niet noodig heeft. In het dagelij ksch leven zal men niet zeggen, dat zulke personen het bedrijf van koopman, weefster of verhuurder van ploegvee uitoefenen, en de Regeering wil niet, dat men bij de toepassing van de belasting-verordening van dat spraakgebruik afwijke. Omtrent de wijze van aanslag van personen, die ontwijfelbaar vallen in de categorie van hen, die een beroep of bedrijf uitoefenen, maar dit slechts gedurende een deel van het jaar doen, zij opgemerkt, dat, wanneer iemand geregeld gedurende een gedeelte van het jaar een belastingplichtig bedrijf uitoefent, hij tijdens den gewonen aanslag al dadelijk behoort te worden aangeslagen, mits er bij de bepaling van het bedrag der belasting rekening mede wordt gehouden, dat hij niet het geheele jaar door geld verdient met het bedoeld bedrijf en dus alleen 2 percent wordt geheven over de verdiensten in dat gedeelte van het jaar. De ordonnantie voorziet, blijkens de artt. 9 en 10, in het geval, dat de aanslag niet reeds dadelijk op die wijze kan plaats hebben. Waar moeten de belastingschuldigen worden aangeslagen ? In 'talgemeen daar, waar de aard van het bedrijf en de omvang der verdiensten het best beoordeeld kunnen worden, dus op de plaats waar het bedrijf wordt uitgeoefend. Geschiedt dat op meer dan ééne plaats, dan moet de belastingschuldige worden aangeslagen daar, waar hij het hoofdbeheer gevestigd heeft of zijn hoofdverblijf houdt. Dit neemt niet weg, dat op al de plaatsen, waar het bedrijf wordt uitgeoefend, toegezien moet worden of werkelijk een aanslag heeft plaats gehad. Om zich te kunnen onthouden van het doen van een aanslag, moeten de autoriteiten zich verzekerd hebben, dat elders de aanslag werkelijk heeft plaats gehad. Koelies en dergelijken, die gedurende een gedeelte van het jaar ergens komen om een belastingplichtig bedrijf uit te oefenen, moeten daar worden aangeslagen, tenzij blijke, dat zij reeds elders ter zake van dat bedrijf zijn aangeslagen. De vraag, wie voor eenige onderneming aangeslagen moet worden, blijkt in de praktijk zeer verschillend door de commissiën te zijn beantwoord. Naar de beslissing der Regeering moeten de beheerders, daar zij in den zin der ordonnantie degenen zijn, die het beroep of bedrijf uitoefenen, worden aangeslagen over het geheele inkomen, door de uitoefening verkregen. De ordonnantie laat zich niet in met de vraag door welke vreemde Oosterlingen of inlanders in de winsten wordt gedeeld. Overigens behoort bij de commissiën ernstig te worden aangedrongen op nauwgezet onderzoek naar al de bedrijven, die een belastingschuldige uitoefent, en op afzonderlijke berekening van het inkomen, uit elk dier bedrijven te verkrijgen. Ofschoon de aanslag voor alle bedrijven, die één persoon tegelijk uitoefent, in eens moet geschieden, verdient het aanbeveling alle in het kohier te vermelden, met het bedrag, voor elk bedrijf in den aanslag begrepen. Legio blijkt het aantal belastingschuldigen, vooral onder de vreemde Oosterlingen (en onder dezen juist de hoofden), die ten vorigen jare 1) slechts voor één der door hen uitgeoefende bedrijven, althans niet voor al hunne handelszaken of ondernemingen zijn aangeslagen geworden. De aanbevolen werkwijze zal de gelegenheid tot controle en vergelijking bevorderen. Aan de voorzitters der commissiën behoort het tevens ten plicht gesteld te worden, dat zij van bijzondere gegevens voor den aanslag aanteekening houden in doelmatigen vorm, opdat hunne ervaring, de resultaten hunner onderzoekingen, de motieven hunner beslissingen voor zooveel noodig bewaard blijven voor hunne opvolgers. Eveneens behooren zij van al wat zij bij hunne onderzoekingen vernemen of ontdekken, waarvan de kennis van belang is voor commissiën in naburige afdeelingen of gewesten, aan deze rechtstreeks of door tusschenkorast van de Hoofden van Gewestelijk bestuur, mededeeling te doen. Ten slotte een woord over de belastingplichtigheid van sommige bedrijven , welke door de eene commissie aangeslagen zijn, door de andere niet. Huurders van sawahs zijn niet belastingplichtig. Zij deelen in de voordeelen en lasten van het landbouwbedrijf. Of zij persoonlijk de landrente ') In 1878. betalen, kan ter zake niets afdoen. Van de padi is de landrente betaald, en in verband met deze wordt ongetwijfeld de huurprijs der sawahs berekend. Evenmin zijn opkoopers van koffie belastingplichtig, en wel wegens dezelfde motieven, krachtens welke zij vrijgesteld waren onder de vroegere regeling, d. i.: omdat dit bedrijf onderworpen is aan de betaling van landrente, welke belasting geacht wordt te zijn afgetrokken van den prijs, bij de inlevering in de pakhuizen voor de koffie van Gouvernementswege hun betaald. In het tegenovergesteld geval n.1. zou die prijs met | moeten worden verhoogd. (B. 1987.) Over de inkomsten, door het verhuren van huizen verkregen, kan de bedrijfsbelasting niet geheven worden. TJitleeners van geld tegen interest, en al of niet op pand, zijn, wanneer zij van dat leenen een beroep maken, patentplichtig (lees: belastingplichtig), ook indien de bepalingen van Stbl. 1869, n°. 85, (regelende het uitleenen van geld op pand en tegen interest), niet op hen toepasselijk zijn. BUITENBEZITTINGEN. Smnatra's Westkust, Celebes e. o., Benkoelen, Lampongsche districten, Palembang1, Z. en O. Afd. van Borneo, Amboina, Groot-Atjeli. Bij ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie van 11 Februari 1878 [Stil. n°. 86), is vastgesteld de navolgende ordonnantie, regelende de belasting op bet bedrijf der vreemde Oosterlingen in sommige gedeelten der buitenbezittingen, welke, na de daarin gebrachte wijzigingen en aanvullingen, luidt als volgt: In naam des Konings! De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, Den Raad van Nederlandseh-Indië gehoord , Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doet te weten: Dat Hij, het noodzakelijk achtende de vreemde Oosterlingen in de na te noemen gewesten aan de belasting op het bedrijf te onderwerpen; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 38 van het reglement op het beleid der Regeering: Heeft goedgevonden en verstaan: Krachtens machtiging des Konings te bepalen: Art. 1. Er wordt onder den naam van belasting op het bedrijf in de Gouverne- menten Sumatra's Westkust en Celebes en onder hoorig lieden, de residentiën Benlcoelen, Lampongsche districten, Palembang, ') Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo, Amboina en in Groot-Atjeli, eene belasting geheven van alle vreemde Oosterlingen, 2) die, hetzij voor eigen rekening, hetzij in dienst van anderen een handel, beroep, bedrijf, handwerk, ambacht of nering nitoefenen. 3) Art. 2. Van de belasting zijn vrijgesteld : 1°. hoofden der vreemde Oosterlingen, ') Zie ook hierachter de ordonnantie van den Gouverneur-Generaal dd°. 30 December 1877 (Stil. n°. 282), over de heffing in dit gewest van deze belasting van alle personen behoorende tot de inlandsche bevolking. 2) Hieronder worden niet verstaan de inlanders, verblijf houdende buiten het gewest van waar zij oorspronkelijk afkomstig zijn. (B. 1682.) 3) Bij ordonnantiën van 14 November 1878 (Stil. n°. 203) en 21 Maart 1899 (Stil. n°. 120), is die van 11 Februari 1878 (Stil. n°. 86) van toepassing verklaard op de vreemde Oosterlingen in de residentiën Menado, Ternate en Timor. Met ingang van genoemden datum is de heffing van het hoofdgeld der chineezen in de genoemde gewesten (Stil. 1857 , n°. 105) vervallen. Gelijke toepasselijkverklaring heeft ten aanzien der vreemde Oosterlingen in de residentie Jtiouw en onderhoorigheden plaats gehad bij ordonnantiën van 4 December 1878 (Stil. n°. 319) en 11 Maart 1899 (Stil. n°. 120). Evenzoo is de ordonnantie van 11 Februari 1878 (Stil. n°. 86), van toepassing verklaard op de vreemde Oosterlingen in de landschappen Boeleleng en Djembrana (Sali) (Stil. 1879, n°. 307 en Stil. 1899, n°. 120) en in de afdeeling Lomlok van de residentie Sali en Lombok (Stil. 1895, n°. 290 en Stil. 1899, n». 120). ambtenaren en beambten in dienst der Regeering; 2°. de door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur erkende schrijvers, klerken en bedienden van de sub 1°. bedoelde personen; 3°. door het hoofd van gewestelijk bestuur erkende geestelijken; 4°. onderwijzers in den godsdienst en op de scholen; 5°. pachters van 's lands middelen; 6°. huisbedienden; 7°. vrouwen, die gemeenschappelijk inet hare echtgenooten een handel, beroep, bedrijf, handwerk, ambacht of nering uitoefenen. Bovenstaande vrijstellingen gelden alleen voor de daarin genoemde beroepen of bedrijven. De inkomsten, door landbouw verkregen , voor zoover daarvan grondlasten aan het Nederlandsch-Indische Gouvernement worden betaald, blijven buiten aanmerking bij de schatting van het inkomen. Art. 3. De aanslag geschiedt jaarlijks zooveel mogelijk in den loop van het eerste kwartaal. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur benoemt daartoe commissiën, bestaande uit minstens drie personen. Deze commissiën worden, voor zooveel noodig, voorgelicht door zoodanige hoofden en beambten als door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur uit eigen beweging of op verzoek van de commissiën worden aangewezen. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur kan de verrichtingen, hem bij dit artikel opgedragen, op de Hoofden van Plaatselijk Bestuur overdragen, voor zoover hem dit met het oog op den afstand en de middelen van gemeenschap noodig voorkomt. ') Art. 4. De commissiën zorgen zooveel mogelijk dat de aanslag bedrage twee persent van het inkomen op de in artikel 1 bedoelde wyze verkregen, daaronder in bet geval van art. 2, n°. 7, het inkomen van de vrouw medegerekend. Het minimum van den aanslag bedraagt f 3.— per jaar. Aangevuld iij ordonnantie van 30 December 1878 (Stil. n". 351), >) met: De belasting wordt niet berekend over het inkomen, waarover het patentrecht blijkt te moeten worden betaald. Art. 5. De commissie vergadert zooveel mogelijk in- of in de nabijheid van de betrokken wyk of kampong. Tijd en plaats van byeenkomst worden bekend gemaakt op de wijze, door het Hoofd van Gewestelijk of Plaatselijk Bestuur bepaald. Tegelijkertijd wordt medegedeeld, dat ie belastingschuldigen in de gelegenheid ïijn voor de commissie te verschijnen, ten einde hunne opmerkingen omtrent den aanslag te maken. De commissie deelt aan de aanwezige belastingschuldigen het bedrag mede, waarvoor zy , naar haar inzien," moeten worden aangeslagen. *) Zie noot 3, blz. 54. ■) Deze aanvulling is bij ordonnantie van 30 December 1878 (Stil. n°. 351), van toepassing verklaard op de vreemde Oosterlingen in de gewesten Ban/ca, Westerafdeeling van Borneo, Oostkust van Sumatra, Billiton, Menado, Ternate, Timor en Riouw en onderhoorigheden. De belastingschuldigen kunnen hunne bezwaren daartegen inbrengen. Na tegemoetkoming aan de gegrond bevonden bezwaren , wordt de aanslag voorloopig vastgesteld en op het kohier gebracht. Indien aan de bezwaren van den belastingschuldige geen of geen volledig gevolg is gegeven, wordt daarvan melding gemaakt. Art. 6. De commissie beslist bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen heeft de voorzitter eene beslissende stem. Indien geene meerderheid verkregen wordt en de stemmen niet staken, wordt de aanslag door de commissie vastgesteld op het totaal der cijfers, door ieder der leden aangegeven, gedeeld door het getal uitgebrachte stemmen. Art. 7. Gedurende eene maand na de vergadering der commissie worden de belastingschuldigen in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het bedrag, waarvoor zij door de commissie zijn aangeslagen , en om daartegen bij het Hoofd van Gewestelijk of Plaatselijk Bestuur bezwaren in te brengen. Het Hoofd van Plaatselijk Bestuur geeft van de bij hem ingebrachte bezwaren zoo spoedig mogelijk kennis aan het Hoofd van Gewestelijk Bestuur. Art. 8. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur stelt het kohier definitief vast. De aanslag door de commissie gedaan, wordt door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur zoo noodig opgeheven of verminderd. Een nieuwe aanslag door dezelfde of door eene nieuwe commissie, kan door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur worden bevolen. Art. 9. Zij, die na afloop van den aanslag door de commissie, belastingschuldig worden, zoomede zy, die door de commissie zijn voorbijgezien, worden aangeslagen door het Hoofd van Gewestelyk Bestuur, nadat zij in de gelegenheid zijn gesteld voor hunne belangen op tc komen. Art. 10. De aanslag geschiedt voor een geheel jaar, behalve ten aanzien van hen , die eerst na 31 Maart belastingschuldig worden. Deze worden aangeslagen voor de nog ontbrekende kwartalen van het jaar. Een gedeelte van een kwartaal wordt voor een vol kwartaal gerekend. Indien iemand in den loop van een jaar ophoudt belastingschuldig te zijn, wordt de belasting door het Hoofd van Gewestelyk Bestuur verminderd met een vierde gedeelte van het bedrag per jaar voor elk ontbrekend geheel kwartaal, mits de vermindering aan hem of aan het Hoofd van Plaatselijk Bestuur zy gevraagd vóór den afloop van het jaar. Het te veel betaalde wordt teruggegeven. Art. 11. Op de wijze, door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur te bepalen, worden zoodra mogelijk aan de belastingschuldigen aanslagbiljetten uitgereikt. Art. 12. De door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur aangewezen hoofden of ambtenaren innen de belasting, houden van de betaling aanteekening, vermelden die op het aanslagbiljet en storten de ontvangen gelden op de tijdstippen, door het Hoofd van Gewestelyk Bestuur bepaald, by den algemeenen ontvanger van 's lands kas. Zij genieten daarvoor aclit ten honderd van de overgestorte sommen. Het bedrag daarvan wordt hun bij elke storting door den algemeenen ontvanger van 's lands kas uitgekeerd. Art. 13. (.Aangevuld met de beide laatste alinea's bij ordonnantie van 21 Maart 1899, Stbl. n°. 120.) De belasting kan worden voldaan op zoodanige tijdstippen en in zoodanige termijnen als de belastingschuldige verkiest, mits elke betaling op rekening niet minder bedrage dan een gulden. Uiterlijk den laatsten December moet de belasting geheel zyn voldaan. Bij gebreke daarvan wordt eene boete beloopen ten bedrage van 10 percent van het nog verschuldigde. De belastingschuldige, die de afdeeling of onderafdeeling, waar hij gevestigd is, wenscht te verlaten, is op vordering van of namens het Hoofd van Plaatselijk Bestuur verplicht vóór zijn vertrek de belasting over het loopende jaar te voldoen, behoudens zijn recht om toepassing te vragen van de laatste drie alinea's van artikel 10. Heeft de aanslag dan nog niet plaats gehad, zoo betaalt hij overeenkomstig den aanslag van het vorige jaar. Art. 14. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur is bevoegd bij openlijke aankondiging te gelasten, dat de aangeslagenen, wanneer zij op door hem bepaalde tijden en plaatsen een handel, beroep, bedrijf, handwerk, ambacht of nering uitoefenen, aan door hem aangewezen ambtenaren of beambten de aanslagbiljetten vertoonen. Niet nakoming van dit gebod wordt gestraft met eene geldboete van een tot vijftien gulden. Art. 15. De ordonnantie van 21 November 1872 (Stbl. n°. 205), betrekkelijk de hoofdelijke belasting in Benkoelen, voor zooveel zij vreemde Oosterlingen betreft, zoomede de heffing van het hoofdgeld van de vreemde Oosterlingen in de Zuideren Ooster-afdeeling van Borneo en te Amboina, vervallen. Art. 16. Deze ordonnantie treedt in werking te rekenen van 1 Januari 1878. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst, en, voor zooveel nuodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage collegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 11 Februari 1878. (gei.) VAN LANSBERGE. De Algemeene Secretaris, {get.) Sprenger van Eijk. P a 1 e in b a ii g. By ordonnantie van 30 December 1877 [Stbl. n°. 282), is bepaald dat de belasting op het bedrijf zal geheven worden van de inlandsche bevolking ter hoofdplaats Palembang onder de volgende voorwaarden: !) Art. 1. Er wordt onder den naam van „belasting op het bedrijf" op de hoofdplaats Palembang eene belasting geheven van alle personen, behoorende tot de inlandsche bevolking, die, hetzy voor eigen rekening, hetzy in dienst van anderen, een handel, beroep, bedrijf, handwerk, ambacht of nering uitoefenen. ') Deze ordonnantie is bij die van 11 Januari 1899 (Stbl. n°. 23) van toepassing verklaard op de Inlanders, die in dienst zijn op de ondernemingen van land- en mijnbouw en niet gerekend kunnen worden te behooren tot eene bepaalde doessoen of marga der residentie Palembang , met dien verstande: A. dat de volgende voorschriften in de plaats treden van de artt. 3 tot en met 6 (der ordonnantie in Stbl. 1877, n°. 282). De beheerders van de land- en mijnbouw-ondernemingen zijn verplicht op de wijze en den tijd, door het Hoofd van Gewestelijk of Plaatselijk Bestuur te bepalen, onder aanbod van eede, opgaven in te dienen van de namen, beroepen, bedrijven en het belastbaar inkomen der belastingschuldigen op hunne ondernemingen gevestigd. De beëediging moet, op vordering van het Hoofd Art. 2. Van de belasting zijn vrijgesteld : a. de door het bestuur erkende hoofden der bevolking, de ambtenaren en beambten in dienst van de Regeering; b. de door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur erkende schrijvers van de sub a bedoelde personen; c. de door het Hoofd van Gewestelyk Bestuur erkende geestelijken; d. de onderwijzers op door het bestuur erkende byzondere scholen; e. de pachters van 's lands middelen; ƒ. de by de politie geregistreerde huisbedienden ; van Plaatselijk Bestuur, geschieden in zijne handen binnen een door hem te bepalen termijn. Wegens het niet of niet tijdig indienen der opgaven, het doen van onjuiste of onvolledige opgaven, of het niet of niet tijdig afleggen van den eed, wordt eene boete beloopen van hoogstens honderd gulden voor elke overtreding. i^'aar aanleiding van de bovenbedoelde opgaven van de beheerders der ondernemingen , stelt het Hoofd van Plaatselijk Bestuur den aanslag voorloopig vast. Hij zorgt zooveel mogelijk dat die aanslag twee percent bedrage van het inkomen, op dein art. 1 bedoelde wijze verkregen, daaronder, in het geval van art. 2, letter g, het inkomen van de vrouw medegerekend. Het minimum van den aanslag bedraagt f 1.— per jaar. De voorloopige aanslag wordt aan de beheerders medegedeeld ter bekendmaking aan de belastingschuldigen. Dezen kunnen hunne bezwaren inbrengen op de wijze, bedoeld in art. 7 , binnen eene maand na de mededeeling aan de beheerders. B. De belasting wordt geïnd door de door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur aangewezen hoofden of ambtenaren, op wie overigens het bepaalde bij art. 12 van toepassing is. Bedrijfshal. Ned. O.-I. 4 y. vrouwen, die gemeenschappelijk met hare echtgenooten een handel, beroep, bedrijf, handwerk, ambacht of nering uitoefenen. De vrystellingen gelden alleen voor de genoemde beroepen of bedrijven. Art. 3. l)e aanslag geschiedt jaarlijks in den loop van het eerste kwartaal. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur benoemt daartoe eene of meer commissiën, bestaande uit minstens drie personen. Deze commissiën worden, voor zooveel noodig, voorgelicht door de kamponghoofden, en verder door zoodanige andere hoofden en beambten als door het Hoofd van Gewestelyk Bestuur uit eigen beweging of op verzoek van de commissie worden aangewezen. Art. 4. De commissiën zorgen zooveel mogelyk dat de aanslag bedrage twee procent van het inkomen, op de in art. 1 bedoelde wijze verkregen, daaronder, in 't geval van art. 2 , letter g, het inkomen van de vrouw medegerekend. Het minimum van den aanslag bedraagt f 1.— per jaar. Aangevuld bij ordonnantie van 30 December 1878 {Stil. n°. 351), met: De belasting wordt niet berekend over het inkomen, waarover het patentrecht blijkt te moeten worden betaald. Art 5. De commissie vergadert zooveel mogelijk in of nabij de betrokken kampong. Tijd en plaats van bijeenkomst worden bekend gemaakt op de wyze door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur bepaald. Tegelijkertijd wordt medegedeeld dat de belastingschuldigen in de gelegenheid zijn voor de commissie te verschijnen, ten einde hunne opmerkingen omtrent den aanslag te maken. De commissie deelt aan de aanwezige belastingschuldigen het bedrag mede, waarvoor zij, naar haar inzien, moeten worden aangeslagen. De belastingschuldigen kunnen hunne bezwaren daartegen inbrengen. Na tegemoetkoming aan de gegrond bevonden bezwaren, wordt de aanslag voorloopig vastgesteld en op het kohier gebracht. Indien aan de bezwaren van den belastingschuldige geen of geen volledig gevolg is gegeven, wordt daarvan melding gemaakt. Art. 6. De commissie beslist bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen heeft de voorzitter eene beslissende stem. Indien geene meerderheid verkregen wordt en de stemmen niet staken, wordt de aanslag door de commissie vastgesteld op het totaal der cijfers door ieder der leden aangegeven, gedeeld door het getal uitgebrachte stemmen. Ingeval de commissie niet eenstemmig is, wordt van de door ieder lid aangegevene cijfers melding gemaakt. Art. 7. Gedurende eene maand na de vergadering der commissie worden de belastingschuldigen in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het bedrag, waarvoor zij door de commissie zijn aangeslagen en om daartegen bij het Hoofd van Gewestelijk Bestuur bezwaren in te brengen. Art. 8. Het hoofd van gewestelijk bestuur stelt het kohier definitief vast. De aanslag door de commissie gedaan, wordt door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, zoo noodig, opgeheven of verminderd. 4* Een nieuwe aanslag door dezelfde of door eene nieuwe commissie kan door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur bevolen worden. Art. 9. Zij , die, na afloop van den aanslag door de commissie, belastingschuldig worden, zoomede zij, die door de commissie zyn voorbijgezien, worden aangeslagen door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, nadat zy in de gelegenheid zijn gesteld voor hunne belangen op te komen. Art. 10. De aanslag geschiedt voor een geheel jaar, behalve ten aanzien van hen, die eerst na 31 Maart belastingschuldig worden. Deze worden aangeslagen voor de op het tijdstip van den aanslag nog ontbrekende kwartalen van het jaar. Een gedeelte van een kwartaal wordt voor een vol kwartaal gerekend. Indien iemand in den loop van een jaar ophoudt belastingschuldig te zijn, wordt de belasting door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur verminderd met één vierde gedeelte van het bedrag per jaar voor elk ontbrekend geheel kwartaal, mits de vermindering aan hem zy gevraagd voor den afloop van het jaar. Het te veel betaalde wordt teruggegeven. Art. 11. Op de wijze, door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur te bepalen, worden zoodra mogelijk aan de belastingschuldigen aanslagbiljetten uitgereikt. Art. 12. De kampong-hoofden innen de belasting, houden van de betaling aanteekening, vermelden die op het aanslagbiljet en storten de ontvangen gelden op de tijdstippen, door het Hoofd van Gewestelyk Bestuur bepaald, bij den algemeenen ontvanger. Zij genieten daarvoor vijf ten honderd van de overgestorte sommen. Het bedrag daarvan wordt hun zoo spoedig mogelijk na elke storting in 's lands kas uitgekeerd. Art. 13. De belasting kan worden voldaan in termijnen van minstens een vierde van het geheel. Uiterlijk op den laatsten December van het jaar, waarover zij verschuldigd is, moet de belasting geheel zyn voldaan. Bij gebreke hiervan wordt eene boete beloopen ten bedrage van 10 percent van het nog verschuldigde. Art. 14. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur is bevoegd bij openlijke aankondiging te gelasten, dat de aangeslagenen, wanneer zij op door hem bepaalde tyden en plaatsen een handel, beroep, bedrijf, handwerk, ambacht of nering uitoefenen, aan door hem aangewezen ambtenaren of beambten de aanslagbiljetten vertoonen. Niet nakoming van dit gebod wordt gestraft met eene geldboete van een tot vijftien gulden. Art. 15. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Januari 1878. Banka, Wester-Afdeeling; van Borneo, Oostkust van Snmatra, Billiton. Bij ordonnantie van den GouverneurGeneraal van 11 Februari 1878 (Stbl. n°. 87), is bepaald in: Art. 1. De ordonnantie van heden (Stbl. n°. 86), ') is te rekenen van 1 Januari 1878 toepasselijk op de vreemde Oosterlingen in de residentiën Banka, Wester-Afdeeling van Borneo en Oostkust van Snmatra en in de assistentresidentie Billiton, met dien verstande: A. dat voor de residentie Banka en de assistent-residentie Billiton onder de vrijstellingen in art. 2 wordt opgenomen: 8°. mijnwerkers. B. dat de belasting in de residentie Wester-Afdeeling van Borneo voorshands alleen geheven wordt van de Chineezen; 2) C. dat, voor zooveel betreft de residentie Oostkust van Sumatra: 3) {Gewijzigdhij ordonnantie van 11 Maart 1899f Stbl. n°. 107.) 1°. de belasting slechts geheven wordt *) Zie blz. 40. *) De belasting wordt niet geheven van de Arabieren {Stbl. 1886, n°. 69). a) Bij ordonnantie van 20 November 1887 {Stbl. n°. 218), is de Resident van Sumatra's Oostkust gemachtigd de bevoegdheden en verplichtingen, bij de ordonnantie van 11 Februari 1878 van de vreemde Oosterlingen, de Japanners hieronder niet begrepen, die reehtstreeksehe onderdanen zijn van het NederlandschIndisehe Gouvernement. Voorts is bij vorengenoemde ordonnantie bepaald, dat: Er wordt onder den naam van belasting op het bedrijf in de residentie Oostkust van Sumatra, eene belasting geheven van alle niet tot de inheemsche bevolking behoorende inlanders, — voor zooverre zij reehtstreeksche onderdanen zijn van het Nederlandsch-Indisch Gouvernement, — die, hetzij voor eigen rekening, hetzij in dienst van anderen, een handel, beroep, bedrijf, handwerk, ambacht of nering uitoefenen. De bepalingen voor de heffing van de belasting op het bedrijf van de vreemde Oosterlingen ter Oostkust van Snmatra, gelden mede ten opzichte van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde personen. 2\ aan de bepalingen der bovenvermelde ordonnantie het volgende wordt toegevoegd: Ten aanzien van degenen, die op landbouw-ondernemingen gevestigd zijn, is het Hoofd van Gewestelijk Bestuur bevoegd het bepaalde bij de artt. 3 tot en met 6 te vervangen door een voorloopigen aanslag door het Hoofd van Plaatselijk Bestuur, met inachtneming van art. 4, te doen, naar aanleiding van opgaven van de beheerders der ondernemingen. {Stbl. n°. 86) (zie de laatste alinea van art. 3, blz. 42), opgedragen aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur, ten opzichte van de afdeeling Bengkalis, over te dragen aan den Assistent-Resident dier afdeeling. De aanslag wordt aan de beheerders medegedeeld ter bekendmaking aan de belastingschuldigen. Deze kunnen hunne bezwaren inbrengen op de wyze bedoeld in art. 7, binnen eene maand na de mededeeling aan de beheerders. Die beheerders zyn verplicht op de wijze en den tijd, door het Hoofd van Gewestelijk of IMaatselijk Bestuur te bepalen , onder aanbod van eede opgaven in te dienen van de namen, beroepen, bedrijven en het belastbaar inkomen der belastingschuldigen op hunne ondernemingen gevestigd. De beëediging moet, op vordering van het Hoofd van Plaatselijk Bestuur, geschieden in zijne handen, binnen een door hem bepaalden termijn. Wegens het niet of niet tydig indienen der opgaven, het doen van onjuiste of onvolledige opgaven, of het niet of niet tijdig afleggen van den eed, wordt eene boete beloopen van hoogstens honderd gulden. Bij ordonnantie van 26 December 1892 (Stbl. n". 278), is art. 1 aangevuld met de volgende alinea: 3°. onder de vrijstellingen in art. 2 (der ordonnantie in Stbl. 1878, n°. 87)') wordt opgenomen: 8». de op de panglongs in de afdeeling Bengkalis als employé of als werkman gevestigde Chineezen. Bij ordonnantie van 20 November 1887 {Stbl. n"1. 218), aangevuld met: De tweede alinea van art. 13 is niet van toepassing op hen, die gevestigd of werkzaam zijn op landbouwondernemingen. ') Zie art. 2, blz. 41 en 42. De belastingschuldigen op die ondernemingen moeten de belasting hebben voldaan uiterlijk twee maanden na ommekomst van het jaar, waarover zij verschuldigd is, bij gebreke waarvan eene boete wordt beloopen van tien percent van het nog verschuldigde. Art. 2. Het hoofdgeld der Chineezen in de Wester-Afdeeling van Borneo, vastgesteld bij de ordonnantie van 21 Januari 1859 {Stbl. n°. 9), wordt, te rekenen van 1 Januari 1878, niet meer geheven. Ba li en Lombok. De ordonnantie van 27 Juni 1891 {Stbl. n°. 160), bevat de navolgende bepalingen nopens de heffing van bedryfsbelasting van dat deel der inlandsche bevolking van de afdeelingen Boeleleng en Djembrana der residentie Bali en Lombok, dat gevestigd is in de wijken of kampongs, waar de niet tot de oorspronkelijke Balische bevolking behoorende personen de meerderheid hebben. Art. 1. *) Er wordt onder den naam van belasting op het bedrijf in de afdeelingen Boeleleng en Djembrana der resi- *) De ordonnantie in Stbl. 1891, n°. 160, is bij die van 21 December 1895 (Stbl. n°. 291), van toepassing verklaard op de inlanders in de afdeeling Lombok der residentie Bali en Lombok, die niet behooren tot de inheemsche (Sassaksche en Balische) bevolking van dat eiland, met dien verstande, dat voor die personen artikel 1 wordt gelezen: Er wordt onder den naam van belasting op het bedrijf in de afdeeling Lombok der residentie Bali en Lombok, eene belasting geheven van alle Inlanders die niet behooren tot de inheemsche (Sassaksche en Balische) bevolking van Lombok en die, hetzij voor eigen rekening, hetzij in dienst van anderen, een handel, beroep, bedrijf, handwerk, ambacht of nering uitoefenen. In twijfelachtige gevallen beslist het Hoofd van Gewestelijk Bestuur of iemand al dan niet tot de dentie Bali en Lombok, eene belasting geheven van alle inlanders (bieronder worden niet verstaan de met hen gelijkgestelde personen), die gevestigd zyn in de wijken of kampongs, waar de niet tot de oorspronkelijke Balische bevolking behoorende personen de meerderheid der bewoners uitmaken, en die, hetzij voor eigen rekening, hetzij in dienst van anderen, een handel, beroep, bedrijf, handwerk, ambacht of nering uitoefenen. De in het eerste lid bedoelde wij ken of kampongs worden jaarlijks in de maand December, voorafgaande aan het belastingjaar, door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur bij besluit aangewezen. Art. 2. Yan de belasting zijn vrijgesteld : 1°. hoofden der bevolking, ambtenaren en beambten in dienst van de Regeering; 2°. de door het Hoofd van Gewestelyk Bestuur erkende schrijvers, klerken en bedienden van de sub 1°. genoemde personen; 3°. door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur erkende geestelijken; in de vorige alinea bedoelde inheemsche bevolking behoort. in artikel 12: 1°. de eerste alinea wordt vervangen door: De kampong-hoofden innen de belasting, houden van de betaling aanteekening, vermelden die op het aanslagbiljet en storten de ontvangen gelden op de tijdstippen, door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur bepaald, bij den Enropeeschen besturenden ambtenaar, die zoodra mogelijk, en minstens eenmaal 's maands, de ontvangen gelden overstort bij den algemeenen ontvanger van 'slands kas. 2°. in de derde alinea in plaats van „ondercollecteur" , wordt gelezen: „Enropeeschen besturenden ambtenaar". 3°. de slotalinea wegvalt. 4°. onderwijzers in den godsdienst en op de scholen; 5°. pachters van 's lands middelen; 6°. huisbedienden; 7°. vrouwen, die gemeenschappelyk met hare echtgenooten een handel, beroep, bedrijf, handwerk, ambacht of nering uitoefenen. Bovenstaande vrijstellingen gelden alleen voor de daarin genoemde beroepen of bedrijven. De inkomsten door landbouw verkregen, voor zoover daarvan grondlasten aan het Nederlandsch-Indische Gouvernement worden betaald, blijven buiten aanmerking bij de schatting van het inkomen. Art. 3. De aanslag geschiedt jaarlijks zooveel mogelijk in den loop van het eerste kwartaal. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur benoemt daartoe commissiën, bestaande uit minstens drie personen. Deze commissiën worden, voor zooveel noodig, voorgelicht door zoodanige hoofden en beambten, als door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur uit eigen beweging of op verzoek van de commissiën worden aangewezen. Art. 4. De commissiën zorgen, zooveel mogelijk, dat de aanslag bedrage twee percent van het inkomen op de in art. 1 bedoelde wijze verkregen, daaronder in het geval van art. 2, n°. 7, het inkomen van de vrouw mede gerekend. Het minimum van den aanslag bedraagt voorloopig f 1.— per jaar. De belasting wordt niet berekend over bet inkomen, waarover het patentrecht blijkt te moeten worden betaald. Art. 5. De commissie vergadert zooveel mogelijk in of in de nabijheid van de betrokken wijk of kampong. Tijd en plaats van bijeenkomst worden bekend gemaakt op de wijze, door bet Hoofd van Gewestelijk of Plaatselijk Bestuur bepaald. Tegelijkertijd wordt medegedeeld dat de belastingschuldigen in de gelegenheid zijn voor de commissie te verschijnen, ten einde hunne opmerkingen omtrent den aanslag te maken. De commissie deelt aan de aanwezige belastingschuldigen het bedrag mede, waarvoor zij, naar haar inzien, moeten worden aangeslagen. De belastingschuldigen kunnen hunne bezwaren daartegen inbrengen. Na tegemoetkoming aan gegrond bevonden bezwaren , wordt de aanslag voorloopig vastgesteld en op het kohier gebracht. Indien aan de bezwaren van de belastingschuldigen geen of geen volledig gevolg is gegeven, wordt daarvan melding gemaakt. Art. 6. De commissie beslist bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen heeft de voorzitter eene beslissende stem. Indien geene meerderheid verkregen wordt en de stemmen niet staken, wordt de aanslag door de commissie vastgesteld op het totaal der cijfers, door ieder der leden aangegeven, gedeeld door het getal uitgebrachte stemmen. Art. 7. Gedurende eene maand na de vergadering der commissie, worden de belastingschuldigen in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het bedrag, waarvoor zij door de commissie zijn aangesla- gen, en om daartegen bij het Hoofd van Gewestelijk of Plaatselijk Bestuur bezwaren in te brengen. Het Hoofd van Plaatselijk Bestuur geeft van de bij hem ingebrachte bezwaren zoo spoedig mogelijk kennis aan het Hoofd van Gewestelyk Bestuur. Art. 8. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur stelt het kohier definitief vast. De aanslag, door de commissie gedaan, wordt door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, zoo noodig, opgeheven of verminderd i Eene nieuwe aanslag, door dezelfde of door eene nieuwe commissie, kan door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur worden bevolen. Art. 9. Zy , die 11a afloop van den aanslag door de commissie belastingschuldig worden, zoomede zy, die door de commissie zijn voorbygezien, worden aangeslagen door het Hoofd van Gewestelyk Bestuur, nadat zy in de gelegenheid zijn gesteld voor hunne belangen op te komen. Art. 10. De aanslag geschiedt voor een geheel jaar, behalve ten aanzien van hen, die eerst na 31 Maart belastingschuldig worden. Deze worden aangeslagen voor de nog ontbrekende kwartalen van het jaar. Een gedeelte van een kwartaal wordt voor een vol kwartaal gerekend. Indien iemand in den loop van een jaar ophoudt belastingschuldig te zijn, wordt de belasting door liet Hoofd van Gewestelijk Bestuur verminderd met een vierde gedeelte van het bedrag per jaar voor elk ontbrekend geheel kwartaal, mits de vermindering aan hem of aan het Hoofd van Plaatselijk Bestuur zij gevraagd voor den afloop van het jaar. Het te veel betaalde wordt teruggegeven. Art. 11. Op de wijze, door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur te bepalen, worden zoodra mogelijk aan de belastingschuldigen aanslagbiljetten uitgereikt. Art. 12. ') De kampong-hoofden innen de belasting, houden van de betaling aanteekening, vermelden die op het aanslagbiljet en storten de ontvangen gelden op de tijdstippen, door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur bepaald, bij den ondercollecteur. Zij genieten daarvoor acht ten honderd van de overgestorte sommen. Het bedrag wordt hun bij elke storting door den ondercollecteur uitgekeerd. De bepalingen omtrent storting en verantwoording van de landrente door de ondercollecteurs gelden ook voor deze belasting. Art. 13. De belasting kan worden voldaan op zoodanige tijdstippen en in zoodanige termijnen als de belastingschuldige verkiest, mits elke betaling op rekening niet minder bedrage dan vijf en twintig cent. Uiterlijk den laatsten December van het jaar, waarover de belasting geheven wordt, moet de belasting geheel zijn voldaan. Bij gebreke daarvan wordt eene boete beloopen, ten bedrage van tien procent van het nog verschuldigde. Art. 14. Het Hoofd van Gewestelyk Bestuur is bevoegd bij openlijke aankondiging te gelasten, dat de aangeslagenen, ') Zie de noot ad artikel 1. wanneer zij op door hem bepaalde tijden en plaatsen een handel, beroep, bedrijf, handwerk, ambacht of nering uitoefenen, aan door hem aangewezen ambtenaren of beambten de aanslagbiljetten vertoonen. Niet nakoming van dit gebod wordt gestraft met eene geldboete van één tot vijftien gulden. Art 15. Deze belasting treedt in werking op den 1 Januari 1892. M e n a (1 o. Bij ordonnantie van 8 Januari 1897 (Stbl. n°. 10), is het navolgende bepaald ten aanzien van de invoering van eene belasting op het bedrijf van de inlandsche burgers in de residentie Menado. Art. 1. Er wordt onder den naam van „belasting op het bedrijf" in de residentie Menado, eene belasting gelieven van alle inlandsche burgers, die, hetzij voor eigen rekening, hetzij in dienst van anderen, een handel, beroep, bedrijf, handwerk, ambacht of nering uitoefenen. Art. 2. Van de belasting zijn vrijgesteld: 1°. de door het bestuur aangestelde hoofden der „inlandsche burgers", de ambtenaren en beambten in dienst der Kegeering; 2°. de door het bestuur erkende schrijvers of klerken van de sub 1°. bedoelde personen; 3°. de onderwyzers op door het bestuur erkende bijzondere scholen; 4°. de door het bestuur erkende geestelijken; 5°. de door het bestuur erkende onderwijzers in den godsdienst; 6°. pachters van 's lands middelen; 7°. de bij de politie geregistreerde huisbedienden ; 8°. vrouwen, die gemeenschappelijk met hare echtgenooten een handel, beroep, Bcdrijfsbcl. Ned. O.-I. 5 bedrijf, handwerk, ambacht of nering uitoefenen. Bovenstaande vrijstellingen gelden alleen voor de daarin genoemde beroepen of bedrijven. Art. 3. l)e aanslag geschiedt jaarlijks zooveel mogelyk in den loop van het eerste kwartaal. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur benoemt daartoe commissiën, bestaande uit minstens drie personen. Deze commissiën worden, voor zooveel noodig, voorgelicht door zoodanige hoofden en beambten als door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur uit eigen beweging of op verzoek van de commissiën worden aangewezen. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur kan de verrichtingen, hem bij dit artikel opgedragen , aan de Hoofden van Plaatselijk Bestuur overdragen, voor zoover hem dit met het oog op den afstand en de middelen van gemeenschap noodig voorkomt. Art. 4. De commissiën zorgen zooveel mogelijk dat de aanslag bedrage twee percent van het inkomen, op de in artikel 1 bedoelde wijze verkregen, daaronder, in het geval van art. 2, n°. 8, het inkomen van de vrouw medegerekend. Het minimum van den aanslag bedraagt f 1.50 per jaar. De inkomsten, die in aanmerking komen bij den aanslag in door het NederlandschIndisch Gouvernement geheven wordende grondlasten, blijven buiten aanmerking bij de schatting van het inkomen. De belasting wordt niet berekend over het inkomen, waarover het patentrecht blijkt te moeten worden betaald. Art. 5. De commissie vergadert zooveel mogelijk in of in de nabijheid van de betrokken wijk of kampong. Tijd en plaats van bijeenkomst worden bekend gemaakt op de wijze door het Hoofd van Gewestelijk of Plaatselijk bestuur bepaald. Tegelijkertijd wordt medegedeeld, dat de belastingschuldigen in de gelegenheid zijn voor de commissie te verschijnen, ten einde hunne opmerkingen omtrent den aanslag te maken. De commissie deelt aan de aanwezige belastingschuldigen het bedrag mede, waarvoor zij , naar haar inzien, moeten worden aangeslagen. De belastingschuldigen kunnen hunne bezwaren daartegen inbrengen. Na tegemoetkoming aan de gegrond bevonden bezwaren, wordt de aanslag voorloopig vastgesteld en op het kohier gebracht. Indien aan de bezwaren van de belastingschuldigen geen of geen volledig gevolg is gegeven, wordt daarvan melding gemaakt. Art. 6. De commissie beslist bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen heeft de voorzitter eene beslissende stem. Indien geen meerderheid verkregen wordt en de stemmen niet staken, wordt de aanslag door de commissie vastgesteld op het totaal der cijfers, door ieder der leden aangegeven, gedeeld door het getal uitgebrachte stemmen. Art. 7. Gedurende eene maand na de vergadering der commissie worden de belastingschuldigen in de gelegenheid gesteld 5* kennis te neinen van het bedrag, waarvoor zij door de commissie zyn aangeslagen , en daartegen bij het Hoofd van Gewestelijk of Plaatselijk Bestuur bezwaren in te brengen. Het Hoofd van Plaatselijk Bestuur geeft van de bij hein ingebrachte bezwaren zoo spoedig mogelijk kennis aan het Hoofd van Gewestelijk Bestuur. Art. 8. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur stelt het kohier definitief vast. De aanslag, door de commissie gedaan, wordt door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, zoo noodig. opgeheven of verminderd. Een nieuwe aanslag door dezelfde of door eene nieuwe commissie kan door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur worden bevolen. Art. 9. Zy, die, na afloop van den aanslag door de commissie, belastingschuldig worden, zoomede zij die door de commissie zijn voorbijgezien, worden aangeslagen door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, nadat zij in de gelegenheid zijn gesteld voor hunne belangen op te komen. Art. 10. De aanslag geschiedt voor een geheel jaar, behalve ten aanzien van hen, die eerst na 31 Maart belastingschuldig worden. Deze worden aangeslagen voor de nog ontbrekende kwartalen van het jaar. Een gedeelte van een kwartaal wordt voor een vol kwartaal gerekend. Indien iemand in den loop van een jaar ophoudt belastingschuldig te zijn, wordt de belasting door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur verminderd met een vierde gedeelte van het bedrag per jaar voor elk ontbrekend geheel kwartaal, mits de vermindering aan hem of aan het Hoofd van Plaatselijk Bestuur zij gevraagd vóór den afloop van het jaar. Het te veel betaalde wordt teruggegeven. Art. 11. Op de wijze, door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur te bepalen, worden zoodra mogelijk aan de belastingschuldigen aanslagbiljetten uitgereikt. Art. 12. De door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur aangewezen hoofden of ambtenaren innen de belasting, houden van de betaling aanteekening, vermelden die op het aanslagbiljet en storten de ontvangen gelden op de tijdstippen door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur bepaald, bij den algemeenen ontvanger van 's lands kas. Zij genieten daarvoor zes ten honderd van de overgestorte sommen. Het bedrag daarvan wordt hun bij elke storting door den algemeenen ontvanger van 's lands kas uitgekeerd. Art. 13. De betaling kan worden voldaan op zoodanige tijdstippen en in zoodanige termijnen als de belastingschuldige verkiest, mits elke betaling op rekening niet minder bedrage dan vijf en twintig cent. Uiterlijk den laatsten December moet de belasting geheel voldaan zijn. Bij gebreke daarvan wordt eene boete beloopen ten bedrage van 10 percent van het nog verschuldigde. Art. 14. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur is bevoegd by openlyke aankondiging te gelasten dat de aangeslagenen, wanneer zij op door hem bepaalde tijden en plaatsen een handel, beroep, bedrijf, handwerk , ambacht of nering uitoefenen, aan door hem aangewezen ambtenaren of beambten de aanslagbiljetten vertonnen. Niet nakoming van dit gebod wordt gestraft met eene geldboete van één tot vijftien gulden. Art. 15. Deze ordonnantie wordt geacht te zijn in werking getreden op 1 Januari 1897. Tegelijk wordt het Koninklyk besluit van 3 Juli 1879, n°. 27 (Stbl. n°. 267), ') geacht ten aanzien der bovenvermelde belasting in werking te zijn getreden. Bij besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 8 Januari 1897, n°. 6 (Stil. n°. 11), is bepaald dat, ter uitvoering van art. 2 van het Koninklijk besluit van 3 Juli 187-9, n°. 27 (Stil. n°. 267), ') de dwangschriften voor de invordering van de belasting op het bedrijf voor Inlandsche burgers in de residentie Menado, geregeld bij de ordonnantie, op blz. 65 genoemd, zijn ingericht overeenkomstig het aan het besluit van 11 Februari 1891, n°. 3 (Stbl. n°. 47), gehecht formulier C. 2) Tot de uitgifte van deze dwangschriften is bevoegd de Resident van Menado. ') Zie bladz. 71. *) Zie bladz. 73. INVORDERING VAN belastingen door middel van dwangschriften. Het Koninklijk besluit van 3 Juli 1879, n°. 27 (Stbl. n°. 267), regelende dit onderwerp, luidt als volgt: Art. 1. De belastingen, begrepen in kohieren, registers, leggers of staten, vastgesteld door het administratief gezag; de boeten beloopen wegens niet tijdige betalingen van die belastingen en de ten laste der belastingschuldigen komende kosten van voorbereiding van den aanslag worden ingevorderd door middel van dwangschriften. At t. 2. De dwangschriften dragen aan het hoofd de woorden : „In naam des Konings", en bevatten, volgens een voor elk belastingmiddel afzonderlyk door Onzen Gouverneur-Generaal vastgesteld formulier, een extract uit het kohier, het register, den legger of den staat, zoomede den last tot betaling. Zij zijn vrij van zegel. Art. 3. De dwangschriften hebben dezelfde kracht en worden op dezelfde wijze ten uitvoer gelegd als de grossen van in kracht van gewijsde gegane vonnissen in burgerlijke zaken. Art. 4. Onze Gouverneur-Generaal wijst voor elk belastingsmiddel afzonderlijk den ambtenaar aan, bevoegd tot uitgifte van de dwangschriften. ') Art. 5. 2) De tenuitvoerlegging geschiedt namens den ambtenaar tot de uitgifte van het dwangbevel bevoegd verklaard, met vermelding alleen van zijne kwaliteit zonder bijvoeging van zyn naam, en by den gewonen dagelij ksehen rechter van den belas ti ngschul dige. Art. 6. De Gouverneur-Generaal bepaalt het tijdstip, waarop dit besluit ten aanzien van elk belastingmiddel in werking zal treden. 3) ') Bij art. 3 der ordonnantie van 16 September 1879 (Stbl. n°. 276) zijn hiertoe aangewezen : de Hoofden van Gewestelijk Bestuur, (ook te Amboina, zie Stbl. 1891, n°. 47 en Menado, zie Stbl. 1897, n°. 11), bebalve voor zooveel betreft de residentiën Padangsche Bovenlanden en Tapanoeli, waar de uitgifte is opgedragen aan de Residenten, en de afdeelingen Banda en Gorontalo, waar zij is opgedragen aan de Hoofden van Plaatselijk Bestuur. 2) Gewijzigd bij Kou. besluit van 18 Ang. 1899, n°. 23 (Stbl. 1899, n°. 268). 3) In werking getreden tegelijk met de afkondiging van de ordonnantie in Stbl. 1879, n°. 276 ; de modellen der dwangschriften zijn gewijzigd bij Stbl. 1891, n08. 46 en 47, zooals hierachter volgt. Ter uitvoering van art. '2 van vorenstaand Koninklijk besluit, zijn bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 11 Februari 1891, n°. 3 {Stbl. n°. 47), eenige formulieren van dwangschriften voor de invordering van belastingen vastgesteld, waarvan dat voor de bedrijfsbelasting (formulier La. C) behoort te zijn ingericht naar het volgend model: ') IN NAAM DES KONINGS! Dwangschrift. De (ambtstitel en c. q. standplaats van den ambtenaar die het dwangschrift uitgeeft) ; Gelet op het kohier n° van de belasting op het bedryt over het jaar , vastgesteld bij besluit van . . . waarin voorkomt: (volgt een extract uit het kohier) Gelast (vermelding van dengene, tegen wien het dwangschrift wordt uitgevaardigd, met opgaaf van beroep en woonplaats), onverwijld aan den lande te betalen de som van (in letters en cijfers), voor bebelasting op het bedrijf; en de som van (in letters en cijfers), voor boete wegens niet tijdige betaling; te zamen een bedrag van (in letters en cijfers). Gedaan te den De (ambtstitel) voornoemd, (Handteekening.) *) Op de residentie Menado van toepassing verklaard bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 8 Januari 1897, n°. 6 {Stbl. n°. 11). INVORDERING BIJ LIJESDWANG. Volgens 13. 4993 is de beslissing in zake de toepassing van lijfsdwang op achterstallige belastingschuldigen aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur overgedragen, mits onder controle van de Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur en onder voorbehoud dat de gijzeling niet langer duurt dan door de omstandigheden wordt gevorderd en de maatregel, ook ter vermijding van groote onkosten, die wellicht niet op de debiteuren te verhalen zouden zijn, slechts ten aanzien van zeer enkelen der onwillige betalers wordt toegepast tot voorbeeld voor anderen. In elk geval van toepassing van lijfsdwang behoort door de Hoofden van Gewestelijk Bestuur een met redenen omkleed besluit te worden opgemaakt, waarvan een afschrift behoort te worden gehecht aan het duplicaat van het mandaat, waarbij voor de eerste maal de gevorderde gijzelingskosten worden uitbetaald. Telkens wanneer na verloop van 6 maanden eene voortzetting van de gijzeling wordt noodig geacht, wordt daaromtrent eveneens een met redenen omkleed besluit genomen, waarin zal zijn aan te tooneu waarom het noodig is de gijzeling voort te zetten, niettegenstaande zij gedurende de afgeloopen maanden geen resultaat heeft opgeleverd. Van dit besluit wordt een afschrift gevoegd bij het duplicaat van het eerstvolgend mandaat tot uitbetaling der gijzelingskosten. Overigens zal van evenbedoelde besluiten afschriften zijn te zenden aan het betrokken Departement van Algemeen Bestuur. R E Cx E L l N G jaarlijksche nltkeering uit