1812 ƒ o,oo. Iet Htiscl ii ie Kazerne. D 55 MALEISCHE WORDEN EN UITDRUKKINGEN DIE IN DE KAZERNE TEGENOVER NIET-EUROPEESCHE MILITAIREN TE PAS KOMEN, gesprekken en taalregels, GEVOLGD DOOR TWEE WOORDENLIJSTEN EN TWEE AANHANGSELS, DOOR M. C. VAN ROUVEROY VAN NIEUWAAL, Gep. Kapitein *r Genie van het O.-l. Leger. 2e VERBETERDE EN VERMEERDERDE DRUK. 8065 BREDA, P. B. NIEUWENHUIJS. 1904. É HET MALEISCH IN DE KAZERNE. Het Huist! ii de Kazerne. MALE1SCHE WOOBDEN EN UITDRUKKINGEN, DIE IN DE KAZERNE TEGENOVER NIET-EUROPEESCHE MILITAIREN TE PAS KOMEN, GESPREKKEN EN TAALREGELS, GEVOLGD DOOR TWEE WOORDENLIJSTEN EN TWEE AANHANGSELS, DOOR M. C. VAN ROUVEROY VAN NIEUWAAL, Gep. Kapitein der Genie van het O.-l. Leger. '2e VERBETERDE EN VERMEERDERDE DRUK. BREDA, P. B. NIEUWENHUIJS. 1904. Stoomdruk H. ENGELBREGT, Breda. A. Voorrede voor den 2en druk. Deze druk verschilt van den eersten slechts weinig wat algemeene inrichting, indeeling en inhoud betreft. Eene groote verbetering vermeenen wij echter te hebben aangebracht, door het bijvoegen van een woordenlijstje Maleisch-Hollandsch; hierdoor toch wordt de gebruiker van het boekje in staat gesteld, de Maleische zinnen in het hoofdstuk y>Gesprekken" woordelijk te vertalen, zoodat hij inzicht krijgt in den zinbouw en de zinnen veel beter zal begrijpen en dus ook gemakkelijker zal onthouden. In dit lijstje zijn niet opgenomen de woorden en uitdrukkingen, die in de het hoofdstuk »Gesprekken" voorafgaande af deelingen afzonderlijk zijn behandeld geworden. De woordenlijst Hollandsch-Maleisch is, niettegenstaande door een der beoordeelaars van den i'n druk het nut daarvan in twijfel getrokken is, omdat dit toch weinig Dgelezen" wo) dt, in dezen nieuwen druk behouden ?* immers wanneer men een inboorling in Indië iets wil zeggen, dient men toch de Maleische beteekenis te kunnen naslaan van de woorden die men noodig heeft. Welk woordenboek wordt ooit vgelezen"■? Men raadpleegt het, wanneer men het noodig heeft. Overigens hebben hier en daar in het boekje kleine aanvullingen plaats gehad, waarbij gebruik is gemaakt van de door de beoordeelaars van den ir" druk gegeven wenken. Verder is het werkje gezuiverd van het groote aantal drukfouten, voorkomende in de eerste uitgave, die het gevolg waren van de onmogelijkheid waarin schrijver verkeerde, de drukproeven zelf te corrigeeren, omdat hij toen nog in Indië was. Ten slotte zijn in de d Gesprekken" thans overal de noodige leesteekens geplaatst, die in de 1' oplage zoo goed als geheel ontbraken, waardoor de Maleische zinnen vaak moeielijk te begrijpen moeten geweest zijn. M. C. van ROUVEROY van NIEUWAAL, Gep. Kapt- der Genie van het O.-I. Leger. Den Haag, Februari 1904. INHOUD. Bladz. A. VOORREDE VOOR DEN 2en DRUK I B. INLEIDING 1 C. WENKEN VOOR DE UITSPRAAK ... 2 D. TAALREGELS 4 E. BIZONDERE WOORDEN EN UITDRUKKINGEN . . .16 F. TELWOORDEN 21 G. DAGEN DER WEEK EN TIJDSBEPALING 21 H. LENGTE- EN INHOUDSMATEN, GEWICHTEN, MUNTEN . . 22 I. GESPREKKEN 23 J. WOORDENLIJST (MAL.-HOLL.) 45 K. WOORDENLIJST (HOLL.-MAL.) 52 L. AANHANGSEL I . 101 M. AANHANGSEL II 107 B. Inleiding. Algemeen bekend is de uitdrukking Laag-Maleisch, die aanleiding zoude kunnen geven tot het denkbeeld, dat er ook een Hoog-Maleisch zoude bestaan. Dit nu is geenszins het geval; er bestaat slechts ééne Maleische taal: het Maleisch, eene taal, die even als alle andere talen hare spraakkunst bezit en aan bepaalde taalregels gebonden is. Naast deze taal heeft zich echter eene andere ontwikkeld, die grootendeels eiken wetenschappelijker) grondslag mist, eene brabbeltaal, die veel gemakkelijker aan te leeren en door het gebruik ontstaan is. Dit is dan het zoogenaamde Laag-Maleisch-, dit is de taal van het dagelijksch leven en van het verkeer tusschen de Europeanen aan de eene zijde en de inboorlingen en vreemde niet-Europeanen aan de andere zijde, maar ook tusschen beide laatstgenoemde categorieën onderling. Dit Maleisch is sterk vermengd met vreemde woorden, o. a. Javaansche, doch ook zeer vele Hollandsche, Portugeesche (afkomstig uit den tijd toen de Portugeezen groote bezittingen in onzen Indischen Archipel hadden) en enkele Chineesche woorden. Hoewel, zooals gezegd, dit zoogenaamde Laag-Maleisch absoluut niet is eene wetenschappelijke taal, met vaste taalregels, hebben gebruik en gewoonte toch daarin eenige algemeene regels doen geboren worden. Bij het Maleisch, dat in de Indische kazernes wordt gebruikt, worden zelfs deze weinige regels veronachtzaamd, eenvoudig omdat onze Europeesche militairen, vooral die 1 beneden den rang van officier, die regels niet of zeer weinig kennen. Daardoor heeft zich nog een derde taaltje gevormd, het kazerne-Maleisch. Dit is wel het ellendigste gebrabbel, dat men zich kan denken, daar ieder er maar zoowat op zijn eigen houtje wat van maakt, 't Gevolg is, dat Europeesche en Inlandsche militairen elkaar vaak maar gebrekkig begrijpen, en dit is weer oorzaak van weinige sympathie onderling en — zooals schrijver van dit werkje zelf meer dan eens kon constateeren — dikwijls van schromelijke misverstanden met zeer onaangename gevolgen voor een der beide of voor beide partijen. Het doel van dit boekje nu is hen, die met onze Inlandsche militairen moeten omgaan, eene eenvoudige handleiding te geven, waardoor zij zonder veel moeite en met eenigen goeden wil kunnen leeren zich tegenover hunne bruine broeders behoorlijk uit te drukken en hen te verstaan. C. Wenken voor de uitspraak. 1. De cursieve oe wordt ongeveer als oh uitgesproken. 2. De cursieve 8 en e zijn stom, als de e in belast (malam, dateng). 3. Op het einde van een lettergreep of woord zijn de a, e, i en o lang; evenzoo, als ze gevolgd worden door eene h (salah, boleh, lebih, taroh). Worden ze door een anderen medeklinker gesloten, dan zijn ze kort. 4. De e gesloten door eene j is lang (pakej). 5. Het teeken boven de letters a, e, i of o in open lettergrepen beteekent, dat die letters kort moeten worden uitgesproken (bapa, tè, teng'i, rökö). 6. De g wordt uitgesproken als de g in het Fransche woord grand. 7. De ng, nj, dj en tj vormen één klank en mogen dus niet gescheiden worden, noch in het schrift, noch in de uitspraak. 8. De k en q aan het einde van een woord dienen tot verkorting van de uitspraak van den klinker in de laatste lettergreep. 9. De h aan het einde van eene lettergreep wordt niet uitgesproken. 10. Namen van Europeanen en tal van Hollandsche woorden, waarin eene f of v voorkomt, en die in het Maleisch onvertaald blijven, worden uitgesproken alsof er in plaats van de f of v een p stond. Bijv. a/lossen = aplos, de heer Van der Ven = toewan Pan der Pen. 11. Eene fout, waartegen hierbij met nadruk gewaarschuwd wordt, is de verkeerde uitspraak van de Javaansche eigennamen, waarin vaak de ó-klank voorkomt. Bijv. Kromodiwongso. Dit woord mag niet, zooals zeer dikwijls gebeurt, worden uitgesproken nKroomoodiwongsoo" maar Kromodiwongso". 12. Op eenige woorden, die veelal verkeerd worden uitgesproken, wordt hier nog speciaal gewezen, o. a.: lebih spreek uit lebie en niet leebi. berhenti » » berenti » » berènti. seperti » » seperti » » sepèrti. kowé » » koowee » » kooi. gendi » » gendie » » gèndi. Eene fout, die ook zeer dikwijls gemaakt wordt, is de verknoeiing van den a-klank; zoo hoort men dikwijls appe in plaats van apa, tèroo in plaats van laroh, enz. Die uitspraak is afschuwelijk en men kan er den nieuweling in Indië niet genoeg tegen waarschuwen. 13. De dj en tj moeten zuiver uitgesproken en niet met elkaar verwisseld worden, daar dit allicht aanleiding geeft tot vergissingen; zoo beteekent bijv.: djari — vinger, doch tjari - zoeken; kadjang — een mat van aaneengeregen palmbladeren, doch katjang — een soort peulvrucht. 14. De klemtoon komt meestal op de voorlaatste letter greep, behalve wanneer die stom is. 15. Een w teeken boven de a, e of oe heeft dezelfde beteekenis als het cursiveeren van die letters. D. Taalregels. § 1. Het bepalend lidwoord is voor alle geslachten en zoowel in het enkel- als in het meervoud itoe (dat eigenlijk een aanwijzend voornaamwoord is); het wordt meestal vóór, zelden achter het zelfstandig naamwoord geplaatst; zeer dikwijls wordt het geheel weggelaten, bijv. Jaag den hond weg. Oesir itoe andjing, Oesir andjing itoes Oesir andjing. Dikwijls treedt het achtervoegsel nja (eigenlijk: er van) in de plaats van het lidwoord, bijv. wanneer hetgeen door het zelfstandig naamwoord wordt uitgedrukt, behoort bij, of in betrekking staat tot iets waarop men doelt of waarvan men reeds gesproken heeft. Bijv. wijzende op, of sprekende van eene deur, kan men de vraag waar is tic sleutel? vertalen door: di mana koentjinj'd? Het onbepalend lidwoord is satoe, dat dikwijls bij samenvoegingen wordt verkort tot sa of se, bijv.: Iemand (een mensch). Een kwartje. Silorang. S etali. § 2. De zelfstandige naamwoorden worden dikwijls gevormd van werkwoorden en van bijvoeglijke naamwoorden, soms met ka of pe vooraan, en met an achteraan, bijv. MainSin (speelgoed) Main (spelen) Kerdja (werken) Baïk (goed) Manis (zoet) Pekërdja'AIH (werk) Ka&aïAan (goedheid) ManisMA (confituren) Ook worden de bijvoeglijke naamwoorden dikwijls onveranderd als zelfstandige naamwoorden gebezigd, bijv.: Besar {groot). j Bësarnja (de grootte (er van). Het meervoud wordt gevormd door herhaling van het zelfstandig naamwoord, bijv.: Gij moet die flesschen was- \ Kowé misti tjoetji itoe bottolschen. | bottal. Wanneer er een telwoord vóór het zelfst. nw. staat en in het algemeen, wanneer er geen twijfel kan zijn, of men het enkelvoud of het meervoud bedoelt, dan behoeft er geene herhaling te geschieden. Drie flesschen. Gij moet uwe voeten afvegen. Tiga bottol. Kowé misti gösok kaki. Samengestelde zelfst. nw. worden o. a. gevormd door twee zelfst. nw. naast elkaar te plaatsen; het hoofdwoord komt vooraan te staan, dus juist het omgekeerde als in het Hollandsch. Horloge-sleutel. | Koentji orlodjie. Geslachten bezitten de zelfst. nw. niet. 13ij menschen en dieren en ook bij planten wordt het natuurlijk geslacht aangeduid door vóór het zelfst. nw. het woord laki (man) of perempoewan (vrouw) te plaatsen, bijv.: Hengst. Koeda laki. Merrie. Koeda perempoewan. § 3. De aanwijzende voornaamwoorden zijn itoe (die, dat) en illi (deze, dit). Zij worden meestal vóór, minder vaak achter het zelfst. nw. geplaatst, en worden dikwijls zelfstandige dus zonder zelfst. nw. gebezigd. Wanneer men dus bijv. vraagt: Welke zijn uwe schoenen? dan kan het ant- Loe is een zeer plat woord voor jij en wordt gebruikt, als men iemand verachtelijk wil toespreken. Dia mag door een mindere, wanneer hij van een meerdere spreekt, niet worden gebruikt; de afwezige meerdere wordt in dit geval door diens naam met rang of titel, of toean er voor, aangeduid. Evenzoo spreekt men als meerdere tot een mindere over een meerdere van den toegesprokene. § 6. Bezittelijke voornaamwoorden bestaan in het zoogenaamde Laag-Maleisch eigenlijk niet. Dikwijls worden bezitter en bezitting eenvoudig naast elkaar geplaatst, de bez'tting voorop. De hond van den fourier. Andjing poerier. De sleutel van het magazijn. Koentji goedang. Wordt de bezitter aangeduid door een voornaamwoord in het enkelvoud, dan worden bezitter en bezitting aan elkaar verbonden door koe (le persoon), moe (2e pers.) en Ilja (3® pers.), bijv.: Mijn huis. RoemahKoe. Uw huis. Roemahmoe. Zijn huis. Roemahnja. Als een bepaald bezitten wordt bedoeld, dan wordt de bezitting met het achtervoegsel li ja verbonden. De hond van den fourier. \ Andjingujü poerier. De meest gebruikelijke wijze om het bezitten aan te duiden is die door middel van het woord poenja (eig. bezitten). De hond van den fourier. \ Poerier poeilja andjing. Deze vorm met poenja wordt ook gebruikt als de bezitter wordt aangeduid door een pers. voornaamwoord in het meervoud: Ons huis. Ulieder huis. Hun huis. Kita orang poenja roemah. Kowé orang » » Dia orang » » Deze wijze mag alleen gevolgd worden bij een bepaald bezitten; men mag dus niet zeggen: De sleutel van het magazijn. | Goedang poenja koentji. § 7. Werkwoorden. Eene eigenlijke vervoeging bestaat niet; men onderscheidt dan ook slechts enkele wijzen en tijden. Zoo wordt de toekomende tijd aangegeven door het woord nauti (eig. straks of wachten) en ook wel door niaoe (willen). Ik zal komen. Nailtl saja datang Zal het regenen9 Apa lliaoe oedjan9 De verleden tijd wordt uitgedrukt door het woord soedah (reeds). Ik heb gegeten. \ Saja soedall makan. Wil men uitdrukken, dat de handeling geheel afgeloopen is, dan voegt men achter het werkwoord 't woord habis (op). Ik heb dat boek gelezen. ! Sajasoedahbatjaitoeboekoe. Ik heb dat boek uit gelezen. Saja soedah batja habis itoe boekoe. Het woord soedah wordt dikwijls weggelaten, bijv.: Aan ivien hebt gij den sleu- Sama sapa kowé kassi tel gegeven 9 \ koentji 9 Om aan te duiden, dat de handeling nog niet is afgeloopen, gebruikt men het woord baroe {nieuw, pas) of wel Iagi (dat eig. meer beteekent). Ik ben aan het eten (ik Saja baroe makan, of Saja ben bezig te eten). iagi makan. Meer gebruikelijk is de omschrijvende vorm taroh garitm (zout bij- of indoen). Om eene herhaling of voortduring der handeling aan te duiden, wordt het werkwoord herhaald. Loopen, wandelen. Telkens, voortdurend loopen. Djalan. Djalan-Djalan. § 9. Het Hollandsche woordje aan wordt vertaald door sama (eig. met). Geef dit boek aan den korporaal. Kassi ini boekoe sama kopral. 10. Bij vragen begint de zin altijd met apa (watt) Zijt gij ziek? Hebt gij uw nieuwe pan- Apa koioé sakit? Apa kowé soedah trima kowé talon ontvangen 9 poenja tjelana baroe9 Komt er echter een woord in den zin voor, dat reeds eene vragende beteekenis heeft, dan wordt dit voorop geplaatst en 't woordje apa weggelaten. Deze woorden zijn bijv.: brapa (hoeveel), sapa (wie), kënapa (waarom), kapan (wanneer), bagimana (hoé), dimana (waar). Waarom weent gij 9 Kënapa kowé mënangis9 Waar is uw hoed9 Dimana kowé poenjatoppi9 Wie deed de deur open 9 Sapa (jang) boeka pintoe 9 § 41. Wanneer men iets wil verbieden of den wensch wil uitdrukken, dat iets niet gebeurt, dan bezigt men het woord djangan, bijv.: Slaap niet. Djangan tidoër. Doe de deur dicht, opdat Toetoep pintoe, bij ar djaner niemand binnenkome. gan orang masok (of wel I djangan ada orang masok). Om aan een bevel bizondere kracht te geven, wordt dikwijls gebruik gemaakt van de uitdrukking djangan tida. Om iemand krachtig op het gemoed te drukken, dat het hem opgedragene wordt verricht, wordt de uitdrukking tida boleh tida (mag niet, niet) wel eens gebezigd. § 12. Zooals we in de vorige § zagen, wordt opdat vertaald door bijar; de eigenlijke beteekenis van dit woord is echter laten (in de beteekenis van toelaten). Laat hem maar slapen. j Bijar dia tidöër sadja. Laat maar blijven. Bijar tinggal sadja. Het woord opdat wordt zeer dikwijls vertaald door soepaja; dit is echter deftiger dan en niet zoo gebruikelijk als bijar. § 13. Plaatsaanduidende woorden worden voorafgegaan door di of ka, naargelang bedoeld wordt het zich bevinden op of wel het bewegen naar eene plaats, bijv.: Hij is achter. \ Dia ada diblakang. Hij gaat naar achteren. \ Dia pigi küblakang. Dit onderscheid wordt echter lang niet altijd in het oog gehouden; ka wordt dan ook zelden gebruikt; meestal bezigt men di in beide gevallen, zoodat het meer gebruikelijk is te zeggen: dia pigi diblakang. Bovenbedoelde plaatsaanduidende woorden zijn o. a. waar {dimana), hier (disini), daar (disana of disitoe), onder (dibawa), boven (diatas), in of binnen (didalëm), buiten (diloewar), achter (diblakang), vóór (dimoeka), naast (disèbëlah), enz. Di sana en di sitoe mogen niet met elkaar worden verwisseld; di sana wordt gebruikt, als de spreker de plaats, waarop het woord daar slaat, kan zien of aanwijzen; di sitoe wordt gebruikt, als de plaats ver van den spreker verwijderd is of niet kan gezien of aangewezen worden. Wordt de plaats, waarvan sprake is, met name genoemd, dan komt alleen di of ka vóór den plaatsnaam. Hij is in de kazerne. Hij gaat naar de kazerne. Dia ada di tangsi. Dia pigi ka tangsi (liever nog di tangsi). Omtrent di dalam valt nog op te merken, dat het bepaaldelijk aanduidt, dat een persoon of zaak zich ergens in of binnen bevindt, in tegenstelling met buiten, of vóór of achter, enz. Hij is ill (niet buiten) de I Dia ada didalani tangsi. kazerne. Bij enkele plaatsaanduidende woorden wordt di wel eens weggelaten, bijv. bij di sini; di sana; di mana. Waar is de hond9 Di mana andjing9 of wel Mana andjing9 § 14. Eene bevestiging wordt uitgedrukt door ya, of, als een mindere tegen een meerdere spreekt, door saja (ik, uw dienaar). Zijt gij ziek9 Ja. | Apakowé sakit91Ja ofsaja. Dikwijls wordt een in de vraag voorkomend woord als bevestiging gebruikt, bijv.: Hebt gij reeds gegeten9 Ja. Apa kowé SOfdall makan9 Soedah (reeds). Hebt gij een mes 9 Ja. Apa kowé ada piso9 Ada. Eene zeer krachtige bevestiging wordt uitgedrukt door soenggoeh mati (waarlijk dood, d. w. z. als het niet waar is mag ik sterven). § 15. Zooals we uit het laatste voorbeeld in § 14 zien, wordt ada (zijn) gebruikt als hebben; dit geschiedt alléén, als met »hebben" niet bepaaldelijk een bezitten wordt bedoeld, anders gebruikt men poen ja. (Zie § 6). In de hoofdbeteekenis van zijn wordt het woordje ada meestal weggelaten. Hij is ziek. Dia ada sakit, of Dia sakit. § 16. Eene ontkenning wordt uitgedrukt door tida of boekail, met dit onderscheid, dat tida slaat op een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord en boekan op een zelfstandig naamwoord, persoonlijk of aanwijzend voornaamwoord, bijv,: Hij eet niet. Hij is niet lui. Hij is niet (geen) soldaat, maar metselaar. De dief is niet hij. Zijn huis is niet dit. Dia tida makan. Dia tida malas. i) Dia boekail soldadoe, tapi toekang batoe. Itoe maling boekail dia. Dia poenja roemah boekail ini. § 17. In de vorige § werd metselaar vertaald door toekang batoe. In het algemeen worden namen van beroepen, betrekkingen, ambachten, aangeduid door het woord utoekang", gevolgd door een woord, dat het ambacht, enz. bepaalt, bijv. Timmerman. Smid. Goudsmid. Barbier. Naaister of Kleermaker. Toekang kajoe (hout). Toekang bësi (ijzer). Toekang mas (goud). Toekang tjoekoer (scheren). Toekang mëndjait (naaien). 1) Tida wordt ook wel verkort tot tra, bijv. dia tra sakil. Het woord neen wordt echter altijd vertaald door tida. Is hij lui? Neen. Apa dia malas ? Tida (niet tra). Schoenmaker. Portier. Bakker. Wisselaar. Waterdrager. Slachter. Tuinman. Kapitein (Luitenant) der Militaire Administratie. Geweermaker. Toekang sëpatoe (schoen). Toekang pintoe (deur). Toekang rotti (brood). Toekang toekar (wisselen). Toekang aër (water). Toekang pötong (snijden, slachten). Toekang kebon (tuin). Kaptèn (Litnan) toekang oewang (geld) l). Toekang sënapang (geweer). Op dezelfde wijze wordt gebruik gemaakt van het woord djoeroe; bijv. schrijven — toelis; djoeroe toelis — schrijver; roër — moedi; roerganger, stuurman ~ djoeroe moedi; basa = taal; djoeroe basa—tolk. E. Bizondere woorden en uitdrukkingen. We zullen hieronder laten volgen eenige van de meest voorkomende woorden en uitdrukkingen, die den nieuweling moeielijkheden zouden kunnen opleveren. § 1. De woorden soeka en maoe beteekenen beide willen, goedvinden (soeka ook beminnen, van iets houden), doch soeka is beleefder. Een mindere mag dus niet zeggen: 1) De verschillende wapensoorten worden als volgt vertaald, bijv. Kapitein der Infanterie. t> » Artillerie. i> » Genie. Ritmeester der Cavalerie. Officier van Gezondheid le klasse. Majoor van den Geneeskundigen dienst. Kaptèn batallioen. » stabëlan. » sappir. d hoessar. Dokter kaptèn. » majoor. Apa toewan maoe makan, doch moet zeggen: apa toewan soeka makan (wil mijnheer eten ?) De woorden soeka en bijasa worden gebruikt om aan te duiden, dat eene handeling gewoonlijk, telkens, voortdurend, dagelijks enz. plaats heeft, bijv.: Hij liegt (altijd). De man, die (gewoonlijk, dagelijks) de brieven brengt. Dija soeka djoesta. ltoe orang jang bijasa bawa soerat. § 2. Tjoemah en sadja beteekenen beide maar of slech ts, doch tjoemah heeft eene meer beperkende beteeken is en komt meer overeen met y>niet meer." Er zijn maar (of slechts) drie (niet meer) sigaren. Geef maar sigaren (niet iets anders). Zoo ook: Hij eet maar. Volg maar. Tjoemah ada tiga rökö. Kassi rökö sadja. Dia makan sadja. Ikoet sadja. Tjoemah wordt wel eens met sadja te zamen gebruikt, bijv.: Dia kassi tjoemah tiga rökö sadja = hij gaf slechts drie sigaren. , § 3. Wanneer en indien worden vertaald door kapan en kaloe l). Wanneer men ziek is, mug men niet uitgaan. Indien hij ziek is, krijgt hij medicijnen. Kapan orang sakit, (orang) tida boleh kaloewar. Kaloe dia sakit, dia dapM obat. 1) Kapan komt overeen met het Fransche quand, (Eng. when), kaloe met het Fr. si (Eng. if). 2 § 4. Lëbih en lagi beteekenen beide meer. Lëbih dient o. a. tot vorming van den vergrootenden trap (§ 4 D); lagi kan daartoe nooit worden gebruikt; men zegt dus lëbih bësar, maar nooit lagi bësar. Voorts wordt lëbih gebruikt, om uit te drukken, dat er van iets, meer dan noodig, is en heeft dus de beteekenis van restant, overig of meerder, bijv.: Geef den kok 5 kilo rijst uit dezen zak; geef het overige (wat er meer is dan 5 kilo) | aan den korporaal. Kassi sama kokki lima kilo bras dëri Hni karong ; lebillllja kassi sama kopral. § 5. Zóó, aldus wordt vertaald door bacjini en bagitoe. Bagini beteekent op deze wijze, bagitoe op die wijze. Het grondwoord is bagei — aard, soort; alzoo is bagini eene samentrekking van bagei ini = op deze wijze; evenzoo is bagitoe eene samentrekking van bagei itoe = op die wijze. Van beide samentrekkingen worden wel eens werkwoorden gevormd. bagitoekdn ~ zóó doen. § 6. Het woord bagimana is eveneens eene samentrekking, en wel van bagei mana = op welke wijze, hoe. Het is dus zeer verkeerd om, zooals gewoonlijk geschiedt, het woord uit te spreken als pigimana of bigimana. « § 7. Wanneer een mindere een meerdere begint toe te spreken, vooral als het een verzoek geldt, begint de spreker dikwijls met Dtabeh toewan" of ttabéh njonja", (gegroet mijnheer of mevrouw), dat in het Hollandsch onvertaald blijft; de uitdrukking dient alleen als inleiding. | 8. De woorden boleh en bisa beteekenen beide kunnen, doch bisa slaat meer op eene physieke mogelijkheid; bijv.: Men kan hier geen Hol- Di sini orang tida boleli landsche vruchten krijgen. dapat boewah blanda. Men wil hiermede niet zeggen, dat het bepaald onmogelijk is, want deze onmogelijkheid bestaat natuurlijk niet. Honden kunnen niet spreken. \ Andjing tida bisa bitjara. Boleh beteekent ook mogen. Indien gij straf hebt, moogt Kaloe kowé daptit strap, gij niet uitgaan. kowé tida boleh kaloewar. Verdere eigenaardige uitdrukkingen zijn: Uitroep van medelijden. » » pijn. » » verbazing. » » afkeer. Ik heb het land aan hem. Hoe! Hoe nu! Foei. Kom! Kom hier! Wat er maar is. 't Behoeft niet. } Niet noodig. ^ Nu en dan. Een stuk of drie. 't Komt er niet op aan. ) 't Doet er niet toe. ji 't Kan me niet schelen. Och kom, hoe is 't mogelijk! Bedankt. Laat maar. Hetzelfde. Kassian! Adoeh! Lo! Tobat!, Allah tobat! Bentji! Saija bentji sama dia. Bagimana! Tjies! Ajoh! Mari of mari sini! Sa ada nja. Tra oesah. Tempo tempo. Barang tiga. Tra djadi apa. Tra perdoeli. Mana boleh! Trima kassi. Bijar; soedahlah. Sama djoega. Setali tiga oewang l). 1) Setali is een kwartje. Een oewang is 10 duiten, tiga oewang dus 30 duiten; nu zijn 6 duiten = 5 cent, dus is setali ~ 30 duiten of tiga oewang. Werkelijk. Geheel en al. In wanorde. ) Niet zooals 't behoort. ^ Zeker, natuurlijk, 't spreekt vanzelf. Ik heb geen tijd. Onzin praten. In eene (onaangename) ) zaak betrokken zijn. ^ Een ongeluk krijgen. Ruzie maken. i hebben. Levenmaken bij het twisten. Wat is er aan te doen? 't Spreekt van zelf. Ik weet 't niet. Loop naar den duivel. Eene zaak uitmaken. \ In eene zaak de eindbe- V slissing nemen. / 't Geeft niets. ) 't Heeft geen nut. j Soenggoeh; Soenggoehan of soenggoeh mati. Sama sekali. Tida karoewan. Mèmang. Saja tida sempet; saja tida ada tempo. Bitjara kossong. (Kossong = ledig, hol). Ken al perkara of Dapat perkara. Dapat tjelaka. Bikin stori. Ada stori. Gègèr-gègèr. Apa boleh boewat? Soedah tamtoe. Setaoe. Pigi per sètan. Bikin poetoes perkara (lett. stuk maken.) I Tida bergoena of ( Tida ada goenanja. Eigenaardig is het gebruik van het woord pasang. Dit beteekent o. a. schieten, maar heeft nog andere verschillende beteekenissen; bijv. pasang koeda {de'paarden aanspannen), pasang kretta (een wagen inspannen), pasang lampoe (de lamp aansteken), pasang kantjing (een knoop aanzetten)^ pasang klamboe (de gordijnen aanzetten of ophangen); enz. F. Telwoorden. 4 = sa toe. 6 = anam. 2 = doewa. 7 = toedjoeh. 3 = tiga. 8 = delapan. 4 = ampat. 9 - sembilan. 5 = lima. 10 = sepoeloeh. 11 = sebelas, 15 = lima belas, 20 — - doewa poeloeh, 70 = toedjoeh poeloeh, 100 = saratoes, 300 tiga ratoes, 1000 = sariboe, 2000 doewa riboe, 10000 sepoeloeh riboe of salaksa, 17538 = toedjoeh belas riboe, lima ratoes, tiga poeloeh delapan. 100000 = saketi of sepoeloeh laksa; 1000000 = sadjoeta of saratoes laksa. !/é = seprapat, l/2 = satèngah, 3/4 - tiga prapat, 1/5 = saperlima, 2/5 — doewaperlima. eenmaal = sekali, driemaal = tiga kali, drie aan drie = bertiga, alle drie = tiga tiga. G. Dagen der week en tijdsbepaling. Zondag. Maandag. Dinsdag. Woensdag. Donderdag. Vrijdag. Zaterdag. Hari Minggoe. » Senèn. » Selassa. » Reboe. » Kemis. » Djoemahat. » Saptoe. Donderdagavond wordt uitgedrukt door rnalilm Djoemahat; de avonden en nachten worden namelijk genoemd naar den volgenden dag. De ochtend heet pagi. {Pagi pagi beteekent vroeg). De dag (in tegenstelling met den nacht) wordt vertaald door sijang. De late namiddag (van ongeveer 3 uur tot zonsondergang) heet sorej. De tijd na zonsondergang is malüm. Men vertaalt dus bijv. Morgenochtend door Bissok pagi. Morgen vroeg » Bissok pagi pagi. Morgen te 11 uur v. m. s Bissok sijang poekoel sebelas. (of Bissok poekoel sebelas sijang). 's Avonds te 7 ('s nachts door Malüm poekoel toedjoeh. te 2) uur (poekoel doewa) of wel met Malüm achteraan. Gisterenavond of afgeloopen nacht wordt vertaald door sttmalUm. De uren worden als volgt uitgedrukt: door Bissok pagi. i> Bissok pagi pagi. s Bissok sijang poekoel sebelas. (of Bissok poekoel sebelas sijang). door Malüm poekoel toedjoeh. (poekoel doewa) of wel met Malüm achteraan, of afgeloopen nacht wordt vertaald door 3 uur . . poekoel tiga. (poekoel = slaan), kwart over drieën .. poekoel tiga li wat seprapat (liwat = voorbij). Kwart vóór drieën .. poekoel tiga korang seprapat. (korang ontbreken). Vijf minuten over half vier. poekoel setengah ampat liwat lima menit. Vijf minuten over drieën .. poekoel tiga liwat lima menit. Vijf minuten vóór drieën .. poekoel tiga korang lima menit. 't Heeft reeds drie uur geslagen .. soedah boeni poekoel tiga (boeni =geluid geven). Half vijf.. poekoel satengah lima. H. Lengtematen, Inhoudsmaten, Gewichten Munten. (Ockocran, takkaran, timbangan, ocwang.) 1 depah. 1 vadem (afstand tusschen de vingertoppen van de uitgestrekte armen). 1 ello. i 1 Amsterdamsche el. 1 meter blijft onvertaald, of wel men zegt: 1 ello kompeni. 1 kojang. 30 pikol. 1 ikat. 1 bos. 1 batoq. 1 klapperdop vol. 1 pikoel = 100 katti. ongeveer 62 kilo (61,7 kilo). 1 gantang = 10 katti. » 6,2 » 1 ringgit = 300 doewit. 1 rijksdaalder. 1 roepiah = 120 » 1 gulden. 1 roepiah tembaga =100 » 1 gulden koper. 1 soekoe =10» i/2 gulden. 1 tali (setali) = 30 »i) 1 kwartje. 1 ketip, étjé, pitji =12» 1 dubbeltje. 1 tèng (sateng) = 5» 1 gobang. = 2» 1 sèn. = 1,2» 1 cent. 1 doewit. 1 duit = 5/g cent. I. Gesprekken. I. Waar is de fourier? Dimana poerier? Hij is juist naar den geweer- Dia baroe pigi sama toekang maker gegaan, om de repa- senapang, boewat ambil reratie te halen. parasie. Roep den korporaal planton Panggil kópral planton dakeuken. poer. Heeft de fourier u de sleutels Apa poerier soedah kassi van het vivresmagazijn ge- koentji goedang bras (rijstgeven? magazijn) sama kowé? Ja, luitenant! de fourier heeft Saja litnan! poerier soeroeh mij gelast, de sleutels te sama saja siempen koentji. bewaren. Heeft de magazijnknecht (op- Apa toekang goedang soedah passer der rustkamer) de | isi lampoe? lampen reeds gevuld? I) Tali — kwartje, meervoud talen, Nog niet; hij heeft nog geen tijd gehad. Heeft hij de olie reeds gekregen ? Ja. Van wie is deze kamer? Dit is de kamer van sergeant Saridin. Waarom staat zijn naam niet op de deur? Hij heeft het wellicht vergeten. Deze kamer is leeg; zij wordt niet gebruikt. De korporaals wonen samen met de soldaten. De onderofficieren krijgen eene afzonderlijke kamer. Al uwe goederen moeten worden opgeborgen in uw ransel, kleedingtasch of houten kist. Alleen de helm, de sprei, de kapotjas, de veldflesch en de schoenen mogen buiten blijven. Laat de kamerwacht hier komen. Gij moet deze chambrée beter schoonvegen. Bel om; dia belom sempet (of belom ada tempo). Apa dia soedah daptft minjaqnja? Soedah. H. Ini kammar sapa poenja? Ini kammarnja sersan Saridin. Kenapa namanja tida ada di pintoe? Dia brangkali loepa. Ini kammar kossong; tida dipakej. Itoe kópral-kópral tinggal sama-sama soldadoe. Itoe onderopsier dapat kammar sendiri. Kowé poenja barang semoewa misti disiempen didatóm kowé poenja ransel, peti koelit atawa peti kajoe. Tjoema helmhoed, sama sprei sama kapot, sama veldflesch (bottol krandjang — mandflesch) sama sepatoe, boleh tinggal di loewar. III. Kammarwak soeroeh dateng di sini. Ini kammar kowé misti sapoe lebih brissi. Het drinkwater in de leksteenen is zeer vuil; gij inoet daarop beter letten, De soldaten moeten zelf de ruimte onder hun slaapplaats schoonmaken. De corridorwacht mag niet slapen. Uw kistmoetgeverfd worden. Op het deksel moeten uw naam en stamboeknummer staan. Gij hebt vergeten uw kist te sluiten. IV. Welke sergeant heeft de week? Hij heeft vandaag vrij gekregen. Door wien is hij vervangen ? In dienst moet het kader van de week de sabel dragen. De sergeant der week maakt de orders van den compagnies-commandant aan de soldaten bekend. De gestraften worden door den korporaal der week naar de politiekamer gebracht. Itoe aer-minoem di datóm saringan kótor sekali; kowé misti djaga itoe lebih baik. Itoe orang soldadoe misti bikin brissi sendiri bawahnja tampat tidoernja. Itoe kollidorwak tida boleh tidoer. Kowé poenja peti mistiditjèt. Diatas toetoepannja, misti ada kowé poenja nama, sama kowé poenja stamboeknommer. Kowé loepa koentji kowé poenja peti. Sersan sapa jang ada piket? Dia dapat prei ini hari. Dia diganti sama sapa? Kaloe ada dies, itoe kader jang ada piket (dat de week heeft) misti pakej pedang (sabel). Itoe sersan piket kassi taoe (doet weten) ordernja (of printahnja) kompies-kommandan sama orang soldadoe. Itoe orang jang dapat strap diantwr di polisiekammar sama kópral piket. Hij verzoekt den compagniescommandant te mogen spreken. Eerst moet hij vergunning vragen aan den sergeant der week. De sergeant-majoor staat het niet toe. De korporaal Wongso vraagt het rapport bij den compagnies-commandant aan. Dia minta bitjara sama kompies-kommandan. Doeloe dia misti minta permissie sama sersan piket. Sersan-major tida kassi. Kopral Wongso minta repottan sama kompies-kommandan. Wanneer een soldaat geen permissie heeft, mag hij niet tot 12 uur 's nachts uitgaan. Indien gij uit wilt gaan, moet gij behoorlijk gekleed zijn. De hoornblazer van de wacht is ziek geworden. Zeg aan den wachtcommandant, dat hij reveille laat blazen. Hoeveel man zijn er in de provoost? Ik geloof zeven. Hebben zij hun eten reeds ontvangen ? Hier mag men niet rooken. II ebt gij niets te reclameeren ? V. Kaloe orang soldadoe tida ada permissie, dia tida boleh kaloewar sampej poekoel doewa-blas malam. Kaloe kowé maoe kaloewar, kowé misti pakejan feetoel. Itoe slomprèt djaga djadi sakit. Bilang sama kommandan djaga, soeroeh boeni revellie. Brapa orang ada didalam kepoessan ? Saja kira toedjoeh. Apa diasoedah dapat ma kan ? Di sini orang tida boleh minoem rökö. Apa tida korang apa apa? ('ontbreekt er niets aanl) Hebt gij dezen man onderzocht, toen hij in de provoost kwam? De gestraften mogen eens per dag baden. VI. Hij is gestraft met 8 dagen provoost, om den anderen dag water en rijst en gesloten. Hij is gedegradeerd. Hij is in de 2de klasse van militaire discipline geplaatst. Wanneer gij gesloten zijt, krijgt gij gewoon eten. Hij spreekt zeer ongepast. Hij is zeer brutaal tegen u. Wees niet zoo brutaal. Indien gij straf krijgt, is het uw eigen schuld. Ik heb u dat reeds twee malen verboden. VII. Om 5 uur 's morgens wordt de reveille geblazen. Apa kowé soedah priksa ini orang, tempo dia masok kerpoessan ? Itoe orang jang dapöt strap, boleh mandi satoe hari sekali. Dia dapat strap delapan hari krepoes, makan nassi sama aer dengan boei. Dia soedah ilang streepnja. Dia soedah masok (of daptit) klas doewa. Kapan kowé di-boei (diranteh), kowé dap«t makan kaja hari-hari (of saban hari). Dia bitjara terlaloe tida patoet. Dia moeloet besar sekali sama kowé. Djangan bagitoe moeloet besar. Kaloe kowé dapat strap, kowé poenja salah sendiri. Akoe soedah larang itoe sama kowé soedah doewa kali. Poekoel lima pagi di-boeni revellie. Daarna moeten allen opstaan. Kom, kleed u vlug aan. Er hebben zich 2 man ziek gemeld. Na afloop van het appèl, moet het ontbijt uit de keuken gehaald worden. Gij hebt uw slaapplaats nog niet in orde gemaakt. Ik wil nog niet eten; ik heb nog geen honger. De koffie is vandaag zeer slap. Er is te weinig suiker in. Waarom staat gij niet op? Ik kom pas van wacht. VIII. Kom, vlug aantreden. Gij komt te laat op het appèl. Gij moet stilstaan in het gelid. Gij moogt u niet bewegen. Dat is gemakkelijk. Dat is zoo moeielijk niet. Als gij uw naam hoort, moet gij «present" roepen. Waarom lacht gij? Ik weet het niet. Gij moet goed de positie aannemen. Ga achter uw voorman staan. Lantas (habisnja) orang semoewa misti bangoen. Ajoh, lekas pakejan. Ada doewa orang jang minta repot sakit. Habis appèl, makanan misti di ambil deri dapoer. Kowé belom bikin betoel kowé poenja tampat tidoer. Saja belom maoe makan; saja belom lapar. Koppinja èntjèr sekali ini hari. Korang goela. Kenapa kowé tra bangoen? Saja baroe lepas djaga. Ajoh, lekas aantree. Kowé terlaloe lat dateng di appèl. Kowé misti diam di gelid. Kowé tida boleh begerak. Itoe gampang. Itoe tida bagitoe soesah. lvaloe kowé dèngar kowé poenja nama, kowé misti panggil »presèn". Kenapa kowé ketawa? Setaoe (tida taoe). Kowé misti ambil posisie jang betoel. Berdiri di blakangkowépoenja temen di-moeka. Zie rechts. De voeling links houden. Gij moet mee op het rapport van den korpscommandant. Staat gij op het ziekenrapport? De dokter heeft mij medicijnen voorgeschreven. Sergeant Sosmito heeft dienst doen gekregen. Ik dacht, dat hij kwartierziek had gekregen. Waarom moet gij naar het hospitaal ? Ik heb buikpijn en koorts. Hoeveel keeren zijt gij afgegaan? Ik heb op een spijker getrapt. Waarom hebt gij het rapport aangevraagd ? Omdat ik 2 X 24 uren permissie wilde verzoeken. Kromosemito is gisteren tot sergeant bevorderd. Gij zijt gisterenavond tien minuten te laat thuisgekomen. Ik heb de klok niet hooren slaan. Liat kanan. Rasa kiri. IX. Kowé misti toeroet repottan korpskommandant. Apa kowé ada repot sakit? Toewan dokter kassi obat. Sersan Sosmito dap«t diesdoen. Akoe kira dia daptft kwartierziek. Kenapa kowé misti masok roemah sakit? Saja sakit proet dan sakit demem (of sakit panas). Brapa kali kowé boewang aer? (water wegwerpen). Saja iendjek pakoe. X. Kenapa kowé minta repottan? Sebab saja maoe minta permissie doewa hari doewa malttin (twee dagen, twee nachten). Kromosemito kamarèn naik sersan. Kamarèn makïm kowé poelang terlaloe lat sepoeloeh menit. Saja tida dèngt/r boeni lontjèng. Ik wensch een pantalon op schuld te mogen ontvangen. Uw werkbroek is gescheurd. Uwe knoopen zijn niet gepoetst. Er zijn veel krassen op uw sabel. Uwe schoenen mogen niet glimmend gepoetst worden. XI. Saja minta triinasatoetjelana dengan potongan (met korting). Kowé poenja tjelana pèndèk (korte broek) terobèk. Kowé poenja kantjing tida digösok. Kowé poenja pedang (sabel) ada banjaq garis-garis. Kowé poenja sepatoe tida boleh digösok sampej kilap. Aantreden om eten te halen. Is het eten goed en genoeg? Er is te veel vet in de soep. De rijst is nog niet gaar. Gisteren was de rijst te zacht. De toespijs (sambal) is niet heet. Het eten is niet gelijk verdeeld. Het vleesch is zeer taai. Er is niet genoeg zout in de soep. Gij moogt uw eetketeltje niet vooruit halen. Aantree boewat ambil makanan. Apa makanannja baik dan sampej ? Sopnja ada tertaloe banjaq goemoeq. Nassinja belom mateng. Kamarèn nassinja terlaloe lembêq. Samb«lnja tida pedes. Makanannja tida dibagej rata. Dagingnja terlaloe kras. Sopnja korang garfim. Kowé tida boleh ambil kowé poenja blèk makan lebih doeloe. XII. Na het soepeten mogen de manschappen op hunne nachtlegers liggen. Van 12 uur tot het middagappèl mogen de korporaals en manschappen niet zonder permissiebriefje uitgaan. Morgenochtend te 6 uur is het exerceeren. Bij het avondappèl moeten de manschappen op hunne nachtlegers liggen. Of wel zij moeten gekleed vóór hun nachtleger staan. Gij moogt niet onder uw slaaptafel liggen. Om 10 uur 's avonds moet de kamerwacht de lampen uitdoen. In de corridors behoeven de lampen niet te worden uitgedaan. Draai die lamp wat op. De kous is vuil. Het lampeglas moet verwisseld worden. Habis makan sop, orang soldadoe boleh tidoer di tampatnja. Deri poekoel doewa bias sampej appèl sorej, kópralkópral sama orang soldadoe tida boleh melantjong zonder soerat permissie. Bissok pagi poekoel anffm ada baris. Kaloe appèl matóm, orang soldadoe misti tidoer di tampatnja. Atawa dia misti pakejan dan berdiri di moeka tampatnja. Kowé tida boleh tidoer di bawah kowé poenja tampat tidoer. Poekoel sepoeloeh matóm itoe kammerwak misti boenoeh (dooden) lampoe. Didalr/m kollidor itoe lampoe tra oesah di boenoeh. Itoe lampoe poeter besar sedikit. Soemboenja kötor. Semprongnja misti di ganti. XIII. Er is brand. Ada roemah tebakar (lett. er is een huis aan het branden) of ada roemah angoes. aat de spuit halen. Wanneer er brand in het kampement is, moet de compagnie dadelijk aantreden. Ga vlug naar den adjudantonderofficier. Zooeven was de plaatselijkeadjudant hier. Laat de schildwacht" in het geweer" roepen. Daar komt eene patrouille. De spuit is nog niet gereed. Het vuur is van hier te zien. Is de brand ver af of dicht bij ? XIV. De goederen van degenen, die naar het hospitaal gaan, moeten in de rustkamer gebracht worden. Het orderboek moet door den korporaal der week rondgebracht worden. Zijn u de krijgsartikelen reeds voorgelezen? Ja! maar ik heb ze niet voldoende begrepen. Ik zal ze u duidelijk maken. Nu moet gij dit stuk teekenen. Soeroeh ambil pompa (eig. pomp). Kapan ada roemah tebakar didatóm kamplemèn, kompenie misti aantree sebentar (de klemtoon ep de laatste lettergreep.) Pigi lekas sama onder-adjidan. Tadi toewan plaasmajor ada disini. Skléwaq soeroeh panggil »in het geweer." Ada patroli dateng. Pompanja belom sedija. Apinja kaliatan deri sini. Apa roemah tebakar djaoe atawa deket? Barangnja orang jang pigi di roemah sakit misti di bawa di goedang (of ook wel ruskammar). Itoe boekoe order misti dibawa kliling sama kópral piket. Apa kowé soedah dèngtfr batja kitab hoekoeman prang? Soedah, tapi saja korang mengerti itoe. Nanti saja bikin trang sama kowé. Sekarang kowé misti teken ini soerat (eig.: brief). Indien gij niet kunt schrijven, moet gij een kruis zetten. Waar zijn de getuigen? Hoeveel betaalt ge in de menage ? Tien cents per dag. Is uwe vrouw ook in de menage ? Ja! sedert 3 maanden. Als gij in het hospitaal wordt verpleegd, krijgt uwe vrouw kosteloos eten uit de menage. De manschappen krijgen te eten: 's morgens koffie met suiker, brood of ketan; 2) te 11 uur 's morgens soep met vleesch en rijst met sambal; 2) 's middags rijst met sajor,2) sambal,-') gevogelte, versche of gedroogde visch, vleesch of dingding. 2) De kinderen, die in de menage zijn, krijgen alléén rijst. Zijt gij de kok? Neen, ik ben maar bijkok. Kaloe kowé tra bisa toelis, kowé misti bikin tjakar ajam (hanepoot). Dimana seksinja ? XV. Brapa kowé bajar di menasie? Sepoeloeh sen satoe hari. Apa kowé poenja bini ') masok menasie djoega? Saja! soedah tiga boelan. Kapan kowé tinggal di roemah sakit, kowé poenja bini dapat makan deri menasie pertjoemah. Itoe orang soldadoe daptft makan: pagi, koppi sama goela, rotti, atawa ketan: poekoel sebelas sijang: sop, sama daging dan nassi sama sambal; sorej: nassi, sama sajor, sambtfl, ajam, (kip) ikan bassa (nat), atawa ikan kring, daging, atawa dèngdèng. Itoe anaq-anaq jang masok menasie, dapat tjoemah nassi sadja. Apa kowé kokki? Boekan, saja bijkok sadja (§16 taalregels). ) De vrouw van den minderen man heet bini, die van Europeanen en Chineezen worden betiteld met njonja. 2) Zie aanhangsel II. 3 Slechts de kok alleen betaalt niets in de menage; hij eet voor niets. Hoe lang zijt gij reeds kok? Reeds meer dan 2i/2 maand. XVI. De korporaal planton moet er voor waken, dat er niets uit de keuken gestolen wordt. De blikken zijn door den kok te laat gevuld. Zij, die op wacht zijn, krijgen het eten een half uur vroeger. Zijn alle blikken present en schoon ? Is de (sergeant) menagemeester reeds terug van de markt? Hij heeft zeer goedkoop ingekocht. Al het ingekochte moet gewogen worden. Vervolgens wordt het in het magazijn bewaard. Hoeveel kosten deze aardappelen ? Deze uien zijn te oud. De knoflook is reeds verrot. De soja is te dun; gisteren was zij dikker. Tjoemah kokkie sendiri tida bajar apa-apa di menasie; dia makan pertjoemah. Soedah brapa lama kowé djadi kokki? Soedah lebih deri doewa boelan setèngah. Itoe kopral planton misti djaga, bijar djangan orang mentjoeri apa-apa deri dapoer. Itoe blèk-blèk makan di isi terlaloe lat sama kokki. Itoe orang jang ada djaga, daptft makan setèngah djam lebih doeloe. Apa blèk blèk semoewa presèn dan brissi? Apa sersan menasie soedah poelang deri passar? Dia bli moerah sekali. Apa jang di bli, semoewa misti di timbang. Lantas misti di siempen di goedang. Brapa argaDja ini kentang? Ini brambang terlaloe toea. Itoe bawang poetih soedah boesoeq. Itoe kétjap terlaloe èntjer; kamarèn ada lebih kentel. XVII. Vroeger mochten de rijst- Doeloe itoe karong bras zakken worden verkocht. boleh di djoewal. De bon is foutief. Itoe bon ada salah. Wanneer het vleesch van Kapan itoe daging dateng de slachterij komt, moet deri pótongan. lantas misti het opgeborgen worden. di siempen. Hoeveel rations hebt gij Kowé dapctt brapa rang- ontvangen? soem? De beenderen bevatten geen Didalam itoe toelang-toe- merS- lang tida ada soemsoeinnja. Dit vleesch is te vet. 't heeft Ini daging terlaloe goemoeq. te veel pezen. oeratnja terlaloe banjaq. Dit hout is te nat; 't geeft Ini kajoe terlaloe bassa; te veel rook. asepnja terlaloe banjaq. Het kookgereedschap is vol Pekakas dapoer penoeh an- roet. goes. De soep riekt eenigszins wee. Sopnja baoe amies sedikit. Dit blik is niet schoon; er Ini blék tida brissi; missi is nog een weeëlucht aan. baoe amies. Kap het hout niet zoo klein; Itoe kajoe djangan pótong het raakt te spoedig op. bagitoe ketjil; terlaloe lekas habis. XVIII. Wanneer het kookgereedschap defect is, moet gij het den fourier mededeelen. Het water moet gefiltreerd worden. Werp den afval niet op den grond; verzamel hem in een emmer. De koffiemolen is stuk. Kapan pekakas dapoer roesaq, kowé misti kassi taoe itoe sama poerier. Aernja misti disaring. Itoe sisah makanan djangan boewang di tanah; koempoel itoe didalam èmbèr. Gilingan koppi roesaq. De kippen zijn nog niet geplukt. Het water kookt reeds. Het hout wil niet vlammen. De koffie is aangebrand. De koffie (het poeder) is te fijn. De azijn is niet sterk genoeg. Het gehakt is te grof; het moet fijner gehakt worden. Wie heeft deze aardappelen geschild ? Gij moet deze kokosnoten (klappers) raspen, en daarna met water uitpersen, om klappermelk te krijgen. Het overblijfsel, na uitpersing, moet gebraden worden. XIX. De soldij wordt eens in de 5 dagen uitbetaald. De luitenant der week moet daarbij present zijn. Is het geld reeds gewisseld? Ja, maar er is geen klein geld genoeg. Gij hebt schuld aan den lande. Uwe soldij wordt gekort. Mijne schuld is reeds afbetaald. Itoe ajam-ajam belom di tjaboet (dïboeboet) boeloenja (lett. veeren uittrekken). Aer soedah medidi. Kajoenja tida maoe menjala. Koppi gósong. Boeboeq koppi terlaloe aloes. Tjoeka tida sampej kras. Prekedèlnja terlaloe kassar; misti ditjintjang lebih aloes. Sapa jang koepas ini kentang? Kowé misti paroet ini klappa, lantas peres sama aer, boewat dapat santen. Ampasnja misti digorèng. Gadjih di bajar lima hari sekali. Litnan piket misti ada presèn. Apa oewangnja soedah di toekar ? Soedah, tapi oewang petjah (kapot geld) of oewang ketjil tida sampej. Kowé ada oetang sama kompeni. Kowépoenja gadjih dipötong. Saja poenja oetang soedah habis. Ik dacht, dat gij kleederen op schuld hadt ontvangen. Gij hebt reeds twaalf gulden gespaard. De waschman en de barbier worden uit de menage betaald. De overgebleven vivres mogen niet worden verkocht, zooals vroeger. Wanneer gij provoost krijgt, ontvangt gij slechts 4 centen per dag soldij. XX. Deze klapperolie is ranzig. Zijn dit kippen- of eendeneieren ? Dit zijn gezouten eieren. Deze rijst is niet wit en er is ongedierte in. Hedenavond moet gij versche kool koopen; deze is reeds verlept. Deze gedroogde garnalen zijn reeds beschimmeld. Levende visch is zelden te krijgen, daarom heb ik doode gekocht. Deze visch heeft veel graten. Is dit karbouwenvleesch? Neen, het is rundvleesch. Akoe kira, kowé trima pakejan dengan pótongan. Kowé soedah siempen doewa bias roepiah. Itoe toekang menatoe dan itoe toekang tjoekoer, di bajar deri menasie. Itoe makanan rangsoem jang l^bih, tida boleh di djoewal kaja doeloe. Kapan kowé daptft krepoes, kowé trima gadjih, satoe hari tjoemah ampat sèn. Ini minjaq klappa tengi. Apa ini telor ajam, apa telor bèbèk? Ini telor asin. Ini bras tida poetih, dan lagi ada koetoenjal). Nanti sorej kowé mistiblikoel baroe;jang inisoedahaloem. Ini oedang kring soedah ada djamoer. Ikan jang missi idoep, djarang boleh daptft; deri itoe saja bli jang mati. Ini ikan ada banjaq doeri. Apa ini daging kebo? Boekan, ini daging sappi. ') Koetoe beteekent eigenlijk vloo. Een koetoe-bras is een zwart snuit-kevertje, dat veel in rijst wordt aangetroffen. De Javanen mogen geen varkensvleesch eten; het is onrein, zeggen ze. XXI. Uwe weegschaal is niet goed. Vraag aan de soldaten, wat zij bij hun brood willen eten, kaas of spiegeleieren. Er zijn er die van struif houden, doch er zijn er ook, diegerookte tong verzoeken. Dit is geen boter, dit is vet. Dit is nog geen katti; doe er wat bij. Wanneer gij weder aardappelen durft brengen, die rot zijn, krijgt gij boete. Deze thee moet verwisseld worden. Hebt gij reeds gefourageerd ? XXII Burgers mogen niet in de kazerne komen. Van wie is deze warong (kraampje)? Onrijpe vruchten, jenever en opium mogen niet verkocht worden. Orang Djawa tida boleh makan daging babi; (of wel babi alléén) haram katanja. Kowé poenja timbangan tida betoel. Tanja sama orang soldadoe, dia soeka makan apa sama rottinja: kédjoe, atawa tjeplok (of mata sappi = koeienoog). Ada jang soeka dadar, tapi ada djoega jang minta lidah asep. Ini boekan mentéga, ini goemoeq. Ini belom ada satoe katti; tambah sedikit. Kaloe kowé brani lagi bawa kentang jang boesoeq, kowé dapat denda. Ini tè misti diganti. Apa kowé soedahfoedreseer? Orang prèman (vrij-man) tidah boleh masok tangsi. Ini warong sapa poenja? Boewah mentah, sopi dan madat, tida boleh di djoewal. Vrouwen of huishoudsters van onderofficieren mogen geen warong houden. Alles moet contant betaald worden. Ik heb u verboden te spelen. Spuw niet op den grond, als gij sirih kauwt. Veeg al die pisangbladen weg. Gij moogt geen eten van de soldaten koopen. Ik heb gehoord, dat gij gisteren avond met burgers gevochten hebt. Bininja atawa njainja onderopsier, tida boleh pégang (lett.—vasthouden) warong. Semoewa misti di bajar kontan. Saja soedah larang sama kowé boewat main-main. Djangan berloedah di tanah, kaloe kowé makan sirih. Sapoe itoe daoen pisang semoewa. Kowé tida boleh bli inakanan deri orang soldadoe. Saja dengör, kamarèn sorej, kowé bakkelai sama orang prèman. XXIII. Het hoofdhaar moet kort gesneden zijn. De baard en de knevel mogen naar verkiezing worden gedragen. Zijn hoofd is kaal geknipt. De schaar van den barbier is niet scherp genoeg. Gij gebruikt te veel zeep. Het schoensmeer moet gemaakt worden van traan en zwartsel. Wanneer gij te sterk bezweet zijt, moet gij van kleederen verwisselen. Itoe ramboet misti dipötong pèndèq. Brèwö sama koemis boleh dipakej bagimana orang poenja soeka. Kapalanja goendoel. Goentingnja loekang tjoekoer tida sampej tadjem. Kowé pakej terlaloe banjaq saboen. Smeer (smir) sepatoe misti di bikin deri minjaq ikan (vischolie) sama angoes (lett. = roet). Kaloe kowé terlaloe kringetten, kowé misti ganti pakejan. Uw hemd is gescheurd; het moet genaaid worden. Uw ransel zit vol stof. Zijn uwe nieuwe kleederen van pas? De hals van deze jas is te wijd. De armen zijn te nauw. Welke taille hebt gij? Deze broek is te kort; er moet een stuk aangezet worden. Laat de knoopen wat vaster aanzetten. De knoopsgaten zijn te groot. Zet uw kwartiermuts behoorlijk op. Indien uwe kleederen alle goed zijn, moeten ze door den sectie-commandant worden genummerd. Zaterdag a. s. is er inspectie. Uitpakken met kleeding en wapening. De tafels mogen niet met steen worden schoongeschuurd. Kowé poenja kamédja robèk; misti didjait. Kowé poenja ransel penoeh aboe. Apa kowé poenja pakejan baroe, pas semoewa? Lèhèrnja ini djas terlaloe longgar. Tangannja terlaloe sesek (ketjil). Kowé ada talli brapa? Ini tjelana terlaloe pèndèk; misti di samboeng. Kantjingnja soeroeh pasang lebih koewat sedikit. Roemah kantjing (knoopen• huis) terlaloe besar. Kowé poenja toppi, pakej jang pantes. Kaloe kowé poenja pakéjan baik semoewa, lantas misti di nommer sama sectiekommandan. Nanti hari saptoe ada spèksi. Bikin spèksi pakejan sama sendjata. Itoe médja-médjatidahboleh digösok brissi sama batoe. XXIV. XXV. Al uwe goederen moeten op uw slaapplaats gelegd worden. Er is roest aan uw geweer en uw sabel. Deze veldflesch is lek. Er is geen kettinkje aan voor de stop. Hoe lang gebruikt gij dezen borstel reeds? Hoe komt uw legmatje defect? De voering van uw jas moet vernieuwd worden. Kowé poenja barang semoewa misti di taroh di tampatmoe. Kowé poenja senapang sama pedang ada taï besi. Ini bottol krandjang bótjor. Tida ada rantehnja boewat prop. Ini sikat, kowé pakej soedah brapa lama? Kenapa kowé poenja tikar roesak ? Lapisan djasmoe misti diganti baroe. XXVI. Uw pantalon moet vermaakt worden. Deze knoop zit los. Deze kapotjas zit vol vlekken. De knoopen moeten wat verplaatst worden. Gedecoreerde militairen kunnen vrij krijgen van inspectie. Hoe lang is uw geweer al in de reparatie? De schede van uw sabel moet met smeersel ingewreven worden. Wrijf dit geweer af met eene vetlap. In den loop is nog kruitslijm. Kowé poenja tjelana misti di bikin betoel. Ini kantjing telepas. Ini kapotdjas penoeh noda. Kantjingnja misti mengalih sedikit. Orang soldadoe jang ada bientang (ster), boleh dapat prei deri spèksi. Soedah brapa lama kowé poenja senapang masok reparasie ? Kowé poenja sarong pedang misti digösok sama smir. Ini senapang gósok sama lap goemoeq. Didakim loopnja missi ada bekas obat (of obat pasang). XXVII. De compagnie kan inrukken, behalve de sergeant der week. Hij is oppasser bij den kapitein geworden. Om hoe laat komt de facteur? Hij komt eiken dag om tien minuten vóór negenen hier. Laat hem om 5 minuten over negenen even bij mij komen. Het is nu bij half tien. Werk niet zoo haastig. Dit is geen dringende zaak. Gij hebt reeds zeer dikwijls straf gehad. Hij is zeer zelden dronken. Hij is een opiumschuiver. Thans is hij weer bedwelmd. Mijn hoofd loopt om. Kompeni boleh ingerukt, melingken sersan piket. Dia djadi ordenans sama toewan kaptèn. Poekoel brapa toekang soerat dateng? Saban hari dia dateng disini, poekoel sembilan korang sepoeloeh menit. Soeroeh dia dateng sama saja poekoel sembilan li wat (lebih) lima menit. Sekarang amper poekoel setèngah sepoeloeh. Djangan kerdja bagitoe kesoesoeh. Ini boekan perkara perloeh. Kowé soedah daptët strap sering sekali. Dia djarang sekali mabok. Dia soeka makan madat. Sekarang dia poesing lagi. Saja poenja kapalabingoeng. XXVIII. Wanneer gij een meerdere tegenkomt, moet gij behoorlijk salueeren. Kapan kowé ketemoe sama sapa-sapa, jang lebih tinggi pangkatnja, kowé misti kassi hormat jang pantes (betoel). Wanneer gij salueert, moogt gij niet praten of rooken. Als gij in een rijtuig zit, moet gij rechtop zitten bij het salueeren. Neem de positie aan. als gij tegen mij spreekt. Waarom antwoordt gij niet? Lieg niet; spreek ronduit. Zijt gij reeds uit de politiekamer ontslagen? Gij zijt zeer lomp tegen den sergeant. Klop eerst aan de deur, als gij binnen wilt komen. Ik dacht, dat er niemand in de kamer was. Kapan kowé kassi hormat, kowé tida boleh bitjara atawa minoem rökó. Kapan kowé naik krètta, kowé misti doedoeq troes kapan kassi hormat. Ambil posisie kapan kowé bitjara sama saja. Kenapa kowé tida menjaoet ? Djangandjoesta; bitjara troes trang. Apa kowé soedah dilepas deri polisiekammar? Kowé korang adjar sekali sama sersan. Ketoq pintoe doeloe, kaloe kowé maoe masok. Saja kira tida ada orang didalffm kam mar. XXIX. Wanneer gij op wacht zijt, Kaloe kowé adadjaga, kowé moogt gij niet slapen. tida boleh tidoer. Men mag niet van de wacht Orang tida boleh pigi deri weggaan zonder vergunning djaga, zonder permissie deri van den commandant der kommandan djaga. wacht. Men mag zich niet ont- Orang tida boleh boeka kleeden. pakejan. Indien het regent, moet gij Kaloe ada oedjan kowé misti de kapotjas aantrekken. pakej kapotdjas. W anneer het slechts mot- Kaloe grimis sadja, tra oesah. regent, behoeft het niet. Waarom roept gij niet sin het geweer", slaapt gij? Neen, luitenant; ik ben alleen slaperig. Een anderen keer moet gij beter opletten. Gij krijgt een uur strafschilderen. Waar is de hoornblazer? Hij is door den wachtcommandant uitgezonden. Kenapa kowé tida panggil »in 'tgeweer", apa kowétidoer? Tida litnan; saja ngantoeq sadja. Lain kali, kowé misti djaga lebih baik. Kowé dapat strap satoe djam skléwak. Di mana slomprèt? Dia disoeroeh samakommandan djaga. XXX. Hoeveel keeren zijt gij reeds afgelost ? Ginds is een dronken soldaat; laat hem dooreen patrouille halen. Alsschildwachtmoogtgij niet in uw schilderhuisje zitten. Gij moogt niet verder dan 15 pas rechts en links van het schilderhuis gaan. Komt gij op wacht of van wacht ? Maak de arrestkamer open. Dit privaat is zeer vuil. Is er niet wat carbolwater? Gisteren was er nog, maar nu is het op. Brapa kali kowé soedah di aplos ? Di sitoe ada soldadoe mabok; soeroeh ambil dia sama patroli. Kaloe skléwak, kowé traboleli doedoeq didalam kowé poenja roemah monjèt. (— aaphuisje.) Kowé tida boleh djalan lebih djaoe deri limablas pas kanan sama kiri, deri roemah monjet. Apa kowé masok djaga, atawa lepas djaga? Boeka kammar strapan. Ini kakoes kótor sekali. Apa tida ada aer boesoeq sedikit? Kamarèn missi ada, tapi sekaransr soedah habis. J. Woordenlijst. (Mal. — lloll.). A. Aboe = asch; stof. Adjar = leeren. Aër = water. Ajam = kip. Aloes = fijn; beschaafd. Ambil = halen; nemen. Amies = wee ; vischachtig van smaak of reuk. Ampas = wat overblijft van een stof na uitpersing van het vocht of sap. Amper = bijna. Auaq = kind. Allgoes = roet; aangebrand. Antar = begeleiden. Apa = wat? Apa-apa = iets (tida apaapa = niets). Api = vuur. Arga = waarde; prijs. Ase'p = rook; gerookt. Asin = zout (bijv. nw.) gezouten. Atawa = of. B. Babi = varken; varkensvleesch; spek. Bagej = verdeelen. Baik = goed. Bajar = betalen. Bakar = branden; verbranden; poffen. Bailgoeil = opstaan; wakker worden. Baiijaq = veel. üaoe = rieken. Baraiig = goederen. Baris = exerceeren. Bassa = nat; vochtig; versch (in tegenstelling met gedroogd). Batja = lezen. Bawa = brengen. Ba wah=beneden (dibawah). Bawailg == ui (bawang-poetih = knoflook). Bèbèk — eend. Bégêrnq — bewegen; heen en weer draaien; niet stilstaan. Bekas = onbruikbaar overschot, van eten bijv. Beiom = nog niet. Btrdiri = staan. B*si = ijzer. Bt toel = goed; juist; in orde. Bikin = doen; maken. Billgoeilg = verward in 't hoofd. Bitjara = spreken. Bli = koopen. Boeboeq = poeder. Boeka = openmaken; losmaken; uitdoen (van kleeding). Boelau = maan; maand. Boeloe = veer (van een vogel); pluisje. Boeni = geluid geven of voortbrengen; klinken. Bociioell = dooden; blusschen (van vuur of licht). Boesoeq = rot; bedorven; (iaër boesoeq = carbol water). Bocwah = vrucht. Boewang = wegwerpen; (boewang-aër — zijn gevoeg doen). Boewat = om te; bouwen. Boleh = mogen; kunnen. Bótjor = lek; lekken. Brambang = ui. Brangkali = misschien. Bras = gepelde doch ongekookte rijst. Bréwo = baard. Brissi = schoon; zindelijk. D. üadar = eierstruif. Daging = vleesch. Ihlöen = blad (van boom of plant). Dapiït = krijgen; ontvangen. Dapoer = keuken. Datellg = komen. Dekèt = dichtbij. D«mem = koorts. Denda = boete. Drngan = met. D(-ng«r = hooren; vernemen. D«ri = van; van af. (dëri-itoe = daarom). I)iat = medicijn; buskruit, (eig. obat-bédil). Oedang = garnaal. Oedjan = regen. Oerat = pees; vezel. Oesall = behoeven; noodig zijn. Oetau = bosch. Oetailg = schuld; (geldelijk). Oewang = geld ; dubbeltje. Orang = mensch. I». Pakoe = spijker. Pakej = gebruiken; dragen (van kleedingstukken). Paiias = warm. Panggil = roepen. Paiigkat = waardigheid; betrekking. PailteS = behoorlijk; voegzaam. Paroet = rasp; raspen. Passar = inlandsche markt. 4 Patoet = behoorlijk; voegzaam. PedeS = scherp, prikkelend (van smaak). Pekakas = gereedschap (p. roemah = huisraad, meubelen). Pèndèq = kort. Penoeh = vol. PereS = uitpersen ; melken. Perkara = zaak; aangelegenheid. Perloeh = dringend. Pertjoemah = tevergeefs; gratis. Peti = kist. Pigi = gaan. Piket = de weekdienst betreffende. Pintoe = deur. Poelang = thuis keeren. Poesillg=duizelig; draaierig. Poetcr = draaien. Poetih = wit. PÓtong = snijden; knippen; slachten; inhouden, korten (van geld). PÓtongan = slachtplaats. Praiig = oorlog. Priksa = onderzoeken. Priiltah = bevel. Proet = buik. R. Ramboet = haar. Ranteli = ketting. Rata = gelijk; effen. Robèk = scheuren. Roemah = huis. Roepiah = gulden. Roesaq = gebroken; beschadigd; bedorven. Rókó = sigaar. Rotti = brood. S. Saboen = zeep. Sakit = ziek; pijn. Salah = schuld; schuldig. Saraa = met; naar; door. Sama-sama = gezamenlijk. Sama-djoega = hetzelfde. Samboeng = lasschen. Sampej = genoeg; voldoende; totdat. Sailtell = klappermelk. Sappi = koe. Sapoe = bezem; vegen. Saring = filtreeren. Saringan = filter; leksteen. Saroilg = bekleeding van het lichaam beneden het middel; schede. Sebab = omdat. Se dij a = gereed; opgetuigd. Sedikit = weinig; een weinig. Se kali = éénmaal; zeer; bizonder. Sekarang = nu. Sèltsi = getuige. Semoewa = allen. Selliprong = lampeglas. Senapang = geweer. Seüdiri = alleen; zelf. Selldjata = wapen. Sé'patoe = schoen. Sering = dikwijls. SeSek = nauw; spannend. Siemp«n = bewaren ; opbergen ; opsparen. Sikat = borstel. Sisall = kliekjes (van eten). Sloiuprèt = signaalhoorn; hoornblazer. Soeinboeh = lampekous; lampepit. Soemsoeill = merg. Soerat = brief. Soeroell = bevelen; afzenden (van personen); afvaardigen. Soesali = last; moeite; zorg. T. Tadjem = scherp; puntig. Tai = drek (tai-bësi = roest). Tambali = bijvoegen; aanvullen. Tailipat = plaats. Tailgan = hand; mouw. Tailgsi = kazerne. Taoe = weten. Tapi = maar; doch. Taroll = plaatsen ; neerleggen ; in- of op-doen. TVIor = ei. Temen = gelijke; kameraad. Tempo = tijd. Tellgi = ransig. Tidoer = slapen; liggen. Tikar = matje. Timbang = wegen; (Hmbangan — weegschaal). Tinggal = blijven. Tiiiggi - hoog. Tjaboet — uittrekken. Tjakarajam=kippe (hane-) poot. Tjelaua = broek. T je plok = spiegelei. Tjèt = verf; verven. Tjintjailg = fijnhakken. Tjoeka = azijn. Tjoekoer = scheren. Toea = oud (van leeftijd). Toekar — wisselen (geld); omruilen. Toelailg = been (de stof). Toelis = schrijven. Toeroet=volgen; bij iemand dienen. Toetoep = sluiten (niet met een sleutel); dichtmaken ; (:toetoepan = deksel). Trang = klaar; duidelijk. Trima = ontvangen; aannemen. Troes = recht; rechtop ; rechtuit. K. Woordenlijst. (Iloll.—Hal.) A. Aail, pada, kapada, sama. Aanaarden, ngoeroeg. Aanbesteden, bórong. Aanbesteding, lèlang (zie Verkooping.) Aanbranden, gösong. Aandeel, bagéjan. Aandenken, tanda mata. Aandoen, pakej. Aangaan, (bij iemand), mampii'. Aangenaam, ennaq, seneng. Aangezicht, moeka. Aanhebben, pakej. Aanhechten, samboeng. Aauhooren, dèngar. Aankleeden, pakejan, pakej. Aankloppen, ketoq. Aankomen (arriveeren), dateng; (in de beteekenis van bij iemand aangaan of aanloopen) mampir. Aanleggen, (zie aanloopen) vuur—,bikin api (lett.vuuv maken) een geweer —, mik. Aanloopen (bij iemand) mampir. Aannemen, trima; (een werk, levering) börong. Aanporren, adjaq. Aanraken, pégang. Aanroepen, tegor. Aansluiten, rapat. Aanspannen (een paard) pasang koeda (koeda = paard; pasang, zie slot afd. E). Aansteken (eene lamp, vuurwerk, buskruit, enz.) pasang; (slot afd. E). Aantal, banjaqnja. Aantreden, aantree. Aantrekken, (zie Aandoen). Aanvallen, ngelawan. Aanvegen, sapoe (zie Bezem). Aanvoerder, hoeloebalang; kapala, (lett. hoofd). Aap, mönjèt. Aardappel, kentang. Aardbeving, lindoe. Aarde (de aardbol) boemi; (grond) tanah. Achter, di blakang (zie § 13 der taalregels). Achterblijven, katinggalan. Achterlaten, tinggalkan. Achterste (bil), pantat. Achteruit, achteruitgaan, moendoer. Adder, oelar. Adem, napas. Ademhalen, bernapas. Ader, oerat. Adjudant, adjidan; — onderofficier, onderadjidan. Af, (klaar, gereed), habis, soedah, klaar. Afborstelen, sikat. Af breken (een/mis),rombaq. Afdingen, tawar. Afkeuren, apkir. Afladen, kassi toeroen, (zie Dalen en Zakken en § 7 der taalregels). Aflossen, aplos. Afrikaan, blanda hitam; (lett. Zwarte Hollander). Afspannen, (een paard) boeka koeda, (boeka = openen). AfstoiTen, boewang aboe; (boewang=wegwerpen,aboe = stof). Aftrekken, (inhouden, korten) pötong. Afval, sisah. Afvegen, gösok. séka. Afwisselen, ganti ganti. Afzonderlijk, sendiri (zie Alleen). Al, (reeds) soedah. Al, allen, alles, semoewa. Alleen, sendiri. Allerlei, roepa roepa. Als, kaloe, kapan, (zie § 3, Bizondere woorden en uitdrukkingen). Alsof, seperti. Altijd, selamanja. Aluin, tawas. Ambonees, orang Ambon, (orang — mensch). Anitioeil, madat, tjandoe; — schuiven, minoem madat, (minoem — drinken). Ander, laïn. Anders (van voorkomen), lain roepa; (in de bet. van zoo niet) kaloe tida (lett. indien niet). Antwoord, baksan. Antwoorden, (schriftelijk) kassi balasan; (mondeling) menjaoet. Apotheek, kammar obat(ie•, door M. C. van Rouvehoy van Nieuwaal, Kapitein der Genietroepen van liet O.-I. Leger. Breda, P. B. Nieuwenhuijs, 1891. Prijs f 0,90. Onder bovenstaanden langen titel is dezer dagen bij den Uitgever P. B. Nieuwenhuijs te Breda een werkje verschenen, dat, naar het oordeel van den vervaardiger, in eene bepaalde behoefte voorziet. Is dit laatste werkelijk het geval? Wij gelooven van ja. Bekend zijn de vele geschriften, in Nederland en NederlandschIndië over het Maleisch uitgegeven. De meeste lezers van dit Tijdschrift zullen ook gehoord hebben van het belangrijk verschil, dat er bestaat tusschen die taal, zooals zij door de echte Maleiers gesproken wordt, en het zoogenaamd Laag-Maleisch, waarvan zich de Europeanen daarginds tegenover Inlanders, Chineezen en Arabieren, en omgekeerd bedienen. Een waar mengelmoesje, waaraan, zooals terecht is opgemerkt, wel het Maleisch ten grondslag ligt, maar dat toch eigenlijk geen Maleisch mag worden genoemd. In nog hoogere mate geldt dit nu van het ons hier aangeboden »Kazerne-Maleisch", waarvan de Schrijver zelf verklaart, dat 't het ellendigst Laag-Maleisch van den Archipel is. Maar waarom er zich dan zooveel moeite voor gegeven? Omdat het eenmaal eene in alle indische tangsi's (kazernen) gesproken taal geworden is, die op het oogenblik even goed zijn raison d'être heeft als de rest. Voorzeker, het ware oneindig beter geweest als wij Hollanders ons van meet af erop toegelegd hadden om den tot onzen dienst bereiden Javaan in diens zoo rijke en, zouden wij haast zeggen, voor disciplinaire begrippen als geknipte taal de voor eenen soldaat noodige opleiding te geven. De wederzijdsche verhouding, de geschiktheid van onze inlandsche troepen, alles zou er bij gewonnen hebben. Maar, die kans is verkeken. Het »KazerneMaleisch" heeft voor goed zijn plaats veroverd en behoort nu ook als zoodanig te worden geaccepteerd door allen, die geroepen zijn een gedeelte van hun leven in de indische tangsi door te brengen. Tot hiertoe was deze taal nog slechts bij de ter plaatse ingewijden bekend, zoodat van hier nieuw uitgezonden militairen geene gelegenheid hadden zich vóór hunne komst in Indië daarvan op de hoogte te stellen. Wat natuurlijk altijd een groot gebrek moet zijn geweest en tot allerlei dwaze, zoo niet schadelijke verhoudingen aanleiding zal hebben gegeven. Thans kan dit echter anders worden. Terwijl ongeveer een jaar geleden de kapitein Lawick van Pabst een werkje over het hier oesproken Maleisch in het licht gaf, treedt thans een kapitein der genietroepen met eene meer volledige handleiding op, die wij gaarne aanbevelen en in handen wenschen van allen, wier bestemming het is Koningin en Vaderland in gindsche gewesten met den zwaarde te dienen. Het boek is geheel en al voor zelfstudie ingericht en ieder, die er de proef van neemt, zal de ervaring opdoen, dat zulk een taaltje desnoods gedurende de reis naar Indië gemakkelijk kan worden aangeleerd. Naast twintig Maleische woorden, die men in gewone omstandigheden zal noodig hebben, staan er tien, waarvan men zich spoedig zal gaan verbeelden, dat men die bij ons thuis ook wel eens heeft gehoord. Ik noem alleen strap voor (straf), kopral (korporaal), poerier, sèrsan, stamboeknoemer., aantree (aantreden), diensdoen (dienstdoen), reparatie, menit (minuut), zonder permissie, mik (mikken), enz. Zelfs ons voegwoordje en vinden wij herhaaldelijk door en aangegeven, hoewel de woordenlijst, een weinig inconsequent, daarvoor het goed Maleische dan vermeldt. Op de laatste bladzijde vindt de gebruiker een lijstje met errata, waarin echter lang niet alle drukfouten zijn opgenomen. Zoo lezen wij nog op bladz. 5 koeloe voor kaloe; bladz. 14 kapang voor kapan; bladz. 23 toedjoe voor toedjoeh; bladz. 25 roemak voor roemah en demom voor demen; bladz. 31 soeda voor soedah; bladz. 33 gadgih voor gadjih; bladz. 36 goeting voor goent'n^/, enz. Op bladz. 15 is het woordje bagitoe eenmaal uitgevallen. Ook de «taalregels" zullen bij een tweeden druk hier en daar dienen te worden herzien. Het voorbeeld op bladz. 4 djaga-baik-baik is niet precies op zijn plaats. Dat de gebiedende wijze steeds door achtervoeging van kan wordt gevormd, heeft de Schrijver zeker niet bedoeld. Hoe vertaalt hij anders: eet en zwijg! Wat hij op bladz. 5 van het woordje saja zegt, is juist; doch hij vergeet er bij te voegen, dat daartegen in de practijk nog al eens gezondigd wordt. Hij doet het zelf op bladz. 39 bij: ambil posisi kaloe kowé bitjara sama saja (lees akoe). Doch, waartoe meer. Ook ondanks deze kleine misgrepen herhalen wij gaarne onze verklaring, dat wij dit werkje met genoegen aanbevelen. Bolih kassi banjaq goena sarna toewan-toewan opsir en poerir en sèrsan en kopral en djoega sama itoe soldadoe jang maoe tèkèn poer itoe Oost. Mil. Speet. v j; Breda, April 1891. Zeer zeker is het van veel nut, dat een militair, hy moge officier, onderofficier of korporaal zijn, die in Nederlandsch-Imfië aankomt, de taal versta en spreke, welke in die streken door tweederde gedeelte van het leger wordt gesproken. Tot heden verschenen reeds vele handleidingen voor de Maleische taal, maar zij waren meestal te uitgebreid en daarbij weder voor gesprekken met den niet-Europeeschen soldaat te beknopt of juister uitgedrukt niet volledig genoeg. Het boekje, hierboven met zijnen inhoud vermeld, voorziet in die behoefte en kunnen wij den aankoop aan elk militair, die naar onze Oost-Indische bezittingen vertrekt, aanbevelen. Mocht een tweede druk verschijnen, dan zouden wij den schrijver willen aanraden om aan het hoofdstuk »gesprekken" meerdere uitbreiding te geven, desnoods met verkorting van de zwoordenlijst , daar dit hoofdstuk toch weinig gelezen wordt; ook vereischt het aanhangsel II alsdan nog eenige aanvulling, daar eenige bekende groenten en kruiden, zooals lombok, lombok setan, sambal goreng, katjang e. m. a. op die lijst niet voorkomen. Militair Blad. j. B. U itgave n van P.B.NIEUWENHUIJS te Breda. GEDENKBOEK van de Koninklijke Militaire Academie, 24 November 1828—1903. Samengesteld door O. VAN STEIJ3T, Kapitein Kwartiermeester. f 5,— ; in fraai linnen band f 6,50. Dingen, die niet iedereen weet! 12 Stukjes f 1,50; elk nummer afzonderlijk f 0,15. A. DOELEMAN, Beknopte Aare Geschiedenis van Nederland en zijue Koloniën. f 1.90. Liederenbundel „VOOR JANMAAT EN SOLDAAT", met piano-begeleiding'. 52 Nationale en Militaire liederen, bijeenverzameld door H. C. C. CLOCKENER BROUSSON. 2e druk, f 0,60.