825 Weryingsyoorschriften yoor het leger hier te lande, de zeemacht en de koloniale troepen, stelselmatig geordend en van aanteekeningen voorzien, ten dienste voornamelijk van de Gemeentebesturen. DERDE, VERBETERDE DRUK. A 33 ALPHEN (Z.-H.) N. SAMSOM 1912 WERVINGSVOORSCHRIFTEN VOOR HET LEGER HIER TE LANDE, DE ZEEMACHT EN DE KOLONIALE TROEPEN. WERVINGSVOORSCHRIFTEN HET LEGER HIER TE LANDE, DE ZEEMACHT en DE KOLONIALE TROEPEN, STELSELMATIG GEORDEND EN VAN AANTEEKENINGEN VOORZIEN, TEN DIENSTE VOORNAMELIJK VAN DE GEMEENTEBESTUREN. VOOR DERDE VERBETERDE DRUK. Alphen (Z.-H.) N. S AM SOM 1912. r INHOUDSOPGAVE. HOOFDSTUK I. De gewone verbintenis als vrijwilliger bij het leger hier te lande. Paragraaf. Bladzijde. 1. Vaststelling van de Instructie op de werving . . 1 2. Gronddenkbeeld van de Instructie .... 1 3. Niet-toepasselijkheid van de Instructie ... 3 4. Op wie de zorg voor de aanneming rust ... 4 5. Zoo het aantal vrijwilligers, die geen rang bekleeden, voltallig is 5 6. Voorloopige aanneming 5 7. Wervingsonderofficier. Kosteloos opmaken der bescheiden 5 8. Engagementsakte 6 9. Opzending naar eigen korps 6 10. Voorwaarden van aanneming 6 11. Verstandelijke ontwikkeling 7 12. Lichamelijke geschiktheid ...... 7 13—14. Afwijking van de gewone aannemingsvoorwaarden . 7 15. Lichaamslengte 8 16. Over te leggen bescheiden 9 17. Bewijs van toestemming 11 18—19. Bewijs van goed gedrag 11 20. Bewijs van Nederlanderschap 12 21. Beioijs van ingezetenschap 12 22. Bevolking skaart 13 23. Militiebeunjs 14 24. Duur der eerste verbintenis 15 25. Verbintenis door jongelingen beneden den leeftijd van 17 jaar 15 26. Nieuwe verbintenis. (Reëngagement.). ... 16 27. Jaarpremiën 16 28. Dienstpremiën 16 29. Overplaatsing 17 Paragraaf. Bladzijde. 163. Toepassing der bepalingen van Hoofdstuk VIII . 90 164. Aanneming 90 165. Sluiting en openstelling der aanneming ... 90 166. Leeftijd en vereischten 91 167. Vereischte lengte 91 168. Dienstverband bij aanneming 91 169. Aanneming voor eenige rol. Krijgsartikelen. Verlof 91 170. Toekenning van reis- en daggeld aan dienstzoekenden 91 171. Belooning in orde maken van bescheiden voor aan¬ neming 92 172. Premiën bij aanneming 92 173. Beè'ngagement 92 174. Premiën bij reënqaqement 92 HOOFDSTUK X. Verbintenissen bij het Korps Mariniers. Aanneming voor eenige rol. Krijgsartikelen. Verlof Toekenning van reis- en daggeld aan dienstzoekenden Belooning in orde maken van bescheiden voor aanneming Premiën bij aanneming Reëngagement Premiën bij reëngagement HOOFDSTUK XI. De verbintenissen voor den kolonialen militairen dienst. 175. Vaststelling der voorschriften 97 176. Bestemming van de Koloniale Reserve ... 97 177. Samenstelling van de Koloniale Reserve ... 97 178. Welke personen bij de Koloniale Reserve kunnen worden ingedeeld 100 179. Reconvalescenten 102 180. Periodieke keuringen 103 181. Vast personeel 104 182. Wie met de werving zijn belast .... 104 183. Wervingsagenten 105 184. Voorloopige aanneming 106 185. Wie voor den kolonialen militairen dienst kunnen worden aangenomen 107 186. Wie voor den kolonialen militairen dienst NIET worden aangenomen 107 Paragraaf. Bladzijde. 187. Pr oef verband 108 188. Vereischte lichaamslengte 108 189. Geneeskundig onderzoek 108 190. Over te leggen bescheiden 109 191. Verbintenis 112 192. Verbintenissen voor den kolonialen militairen dienst door militie- en landweerplichtigen. Hunne weder- indeeling bij het leger hier te lande . . . 113 193. Duur der verbintenissen, premiën en aanbrenggeld . 114 194. Geen aanbrenggeld 116 195. Beleggen van handgelden in 's Rijkspostspaarbank . 117 De in de Wervingsyoorschriften opgenomen bestelnommers „N. S. No. 486" enz., verwijzen naar het door den Uitgever verkrijgbaar gestelde materieel. Vaststelling van de Instructie. Gronddenkbeeld van de Instructie. HOOFDSTUK I. DE GEWONE VERBINTENIS ALS VRIJWILLIGER BIJ HET LEGER HIER TE LANDE. § 1. De tegenwoordige Instructie op de werving voor het leger hier te lande, welke kan worden aangehaald als „Instructie op de werving 1912", is vastgesteld bij Koninklijk besluit van 23 Februari 1912, No. 54, zooals dit gewijzigd is bij de Koninklijke besluiten van 2 Mei 1912, No. 103, en 22 Mei 1912, No. 99, en bekendgemaakt bij Beschikking van den Minister van Oorlog van 29 Mei 1912, lilde Afd. No. 278 (R. M. 1912, blz. 726). Deze beschikking bevat tevens uitvoeringsbepalingen op sommige artikelen der Instructie. Instructie en Beschikking traden in werking op 1 Juli 1912, echter met dien verstande, dat voor hen, die zich op dien datum als vrijwilliger in militairen dienst bevonden, van kracht blijven de bepalingen van de Instructie op de werving, welke bij hunne indiensttreding voor hen geldende was. § 2. Sedert het tot stand komen van de Instructie op de werving 1907, welke de mede-onderteekening droeg van Minister Staal, is het stelsel van verbintenissen voor langen termijn (6—8 jaren) verlaten. Naar de overtuiging van dien Minister moest voor Nederland gestuurd worden in de richting van een zuiver militie- of volksleger. Voor vrijwilligers is in zoodanig leger slechts een zeer bescheiden plaats. Is een vrijwilliger in zijn rang ') of stand voldoende geoefend, dan heeft een langer verblijf onder de wapenen voor het leger in den regel geen nut. Alleen voor hen, die een rang bekleeden of eene bijzondere dienstbetrekking a)_ Het woord „rang" wordt in de nieuwere militaire wetten gebezigd met betrekking tot alle militairen boven den stand van soldaat. Werv. vooraohr. 1 vervullen en van wier duurzame aanwezigheid in het leger uit dien hoofde goede diensten zijn te verwachten, mag de werkelijke dienst worden verlengd en is reëngagement toegelaten. In overeenstemming met het door dien Minister gehuldigde beginsel werd de duur der eerste verbintenis gesteld op 10 jaren, waarvan slechts 2 — bij de onbereden korpsen, uitgezonderd de Genietroepen — of 8 jaren — bij de bereden korpsen en de Genietroepen - in werkelijken dienst behoefden te worden doorgebracht en de overige 8 (7) jaren in reserve. Onder de werking dier Instructie was alzoo een verblijf onder de wapenen van 2 (3) jaren toereikend om zichzelven en een broeder vrij te maken van militie- en landweerplichten. De Instructie-staal met hare reserve-jaren hield echter nog geen twee jaren stand. Of de slechte uitkomsten te wijten zijn aan den langen duur van het eerste dienstverband, aan de regeling der jaarpremiën, dan wel aan de weinige bekendheid met het stelsel zelf, zeker is het, dat de resultaten der werving in hooge mate teleurstellend waren. Bij de daarop volgende Instructie van 10 December 1908, No. 43, tot stand gekomen onder den Minister Sabron, werd het stelsel van dienst in reserve weder verlaten, doch werd het stelsel van een betrekkelijk gering aantal jaren actieven dienst behouden. Het onder Minister Staal ingevoerde stelsel eener éénjarige verbintenis op proef werd in die Instructie-sabron mede nagenoeg onveranderd overgenomen. Ook de nieuwe Instructie van 1912, vastgesteld op de voordracht van Minister Colijn, kent in hoofdzaak verbintenissen van betrekkelijk korten duur. Behoudens sommige veranderingen van ondergeschikten aard verschilt deze Instructie van hare voorgangster hierin: dat wel de proefverbintenis is behouden echter met dien verstande, dat na het einde van het eerste dienstjaar uitsluitend aan den korpscommandant de beslissing gelaten is, of de verbintenis al dan ni»t zal worden bestendigd (zie § 24); dat de premie voor het eerste jaar dienst is verhoogd (zie § 27); en dat miliciens, die als vrijwilliger een zekeren tyd hebben gediend, worden vrijgesteld van de herhalingsoefeningen (zie § 36, tweede lid). Voor den duur der eerste verbintenis zij verwezen naar § 24 waar tevens is vermeld, hoe de verbintenis werkt in verband met vrijstelling van militiedienst. Niet" § 3- De bepalingen der Instructie zijn niet van toepassing toepasselijkheid bij de aanneming als adspirant-korporaal of als adspirantvan de onderofficier bij de infanterie en de artillerie. De te dien aanzien Instructie. geldende bepalingen, welke zijn opgenomen in Hoofdstuk II hierna, blijven voorloopig nog van kracht. (Ad art. 7, 4°., ') Instr.) Evenmin gelden die bepalingen voor de dienstneming bij het Instructie-Bataljon (Hoofdstuk III), bij de Instructie-Compagnie (Hoofdstuk IV), bü de Instructie-Batterij (Hoofdstuk V), en bij de Divisiën Koninklijke Marechaussee (Hoofdstuk VI). (Intitulé der Instr.) Mede zijn zij niet van toepassing op de militie- en landweerplichtigen, die voor eene speciale opleiding of bestemming eene vrijwillige verbintenis aangaan. (Art. 11 Instr.) Eene verbintenis als hierbedoeld kan worden aangegaan: a. als adspirant-reserve-officier van gezondheid (Kon. Besl. 12 September 1905, St.bl. No. 268 - R. M. 1905, blz. 1054, gew. Kon. Besl. 8 Januari 1908, St.bl. No. 9 — R. M. 1908, blz. SS)/ b. als adspirant-reserve-paardenarts (Kon. Besl. 11 Maart 1909, No. 12 — R. M. 1909, blz. 438); c. als adspirant-militie-officier bij de Infanterie (Kon. Besl. 3 Juli 1909, St.bl. No. 262 — R. M. 1909, blz. 821) of de Vesting-Artillerie (Kon. Besl. 14 Juni 1906, St.bl. No. 128 — R. M. 1906, blz. 710); d. als verzorger bij den Rijkspostduivendienst (Kon. Besl. 26 November 1903, No. 38 — R. M. 1903, blz. 1124, gew. Kon. Besln. 9 Februari 1906, No. 22 - R. M. 1906, blz. 201 — en 11 Januari 1907, No. 16 — R. M. 1907, blz. 55); e. als vrijwilliger bij de Exploitatie-Compagnie der Spoor- wegafdeeling van het Regiment Genietroepen (Kon. Besl. 29 Juni 1904, No. 46 — R. M. 1904, blz. 720); f. bij het Reservekader (Infanterie en Vesting-Artillerie: Kon. Besl. 8 Mei 1906, No. 96 — R. M. 1906, blz. 593, gew. Kon. Besln. 15 October 1908, No. 42 - R. M. 1908, blz. 1070, 18 September 1909, No. 66 — R. M. 1909, blz. 1092 — 21 Maart 1912, No. 22 — R. M. 1912, blz. 434 — en 12 April 1912, No. 45 — R. M. 1912, blz. 488; Bereden korpsen: Kon. Besl. 9 November 1906, !) Do ad artt. zyn die van de Besch. van 29 Mei 1912. (Zie § 1.) No. 52 — R. M. 1906, blz. 1140, gew. Kon. Besln. 15 October 1908, No. 42 — R. M. 1908, blz. 1070 - en 18 September 1909, No. 66 — R. M. 1909, blz. 1092; Genietroepen: Kon. Besl. 31 October 1906, No. 27 — R. M. 1906, blz. 961, gew. Kon. Besln. 15 October 1908, No. 42 — R. M. 1908, blz. 1070 — en 18 September 1909, No. 66 — R. M. 1909, blz. 1092); g. ter opleiding tot milicien-telegrafist {Kon. Besl. 20 December 1909, No. 40 — R. M. 1910, blz. 117). ') Eindelijk zijn nog, met afwijking van de bepalingen deiInstructie, voorschriften gegeven nopens de vrijwillige verbintenissen van leden van Weerbaarheidsvereenigingen (Hoofdstuk VII). Op de overige vrijwillige verbintenissen van miliciens bij het leger hier te lande zyn echter de bepalingen der Instructie wel van kracht. Op wie de zorg § 4. Het voltallig houden van het organiek aantal 2) vrij- voor de willigers bij de korpsen van het leger geschiedt: aanneming rust. 1°. door aanwerving; 2°. door overgang, als vrijwilliger, van miliciens en van dienstplichtigen bij de landweer en van hen, die daarbij vrijwillig dienen, hetzij onder de wapenen dan wel met verlof; en 8°. door het aangaan van nieuwe verbintenissen door hen, wier eerste of volgend verband een einde neemt, en op wier behoud voor het leger prijs moet worden gesteld. (Art. 1 Instr.) De korpscommandanten zullen, binnen de grenzen hunner bevoegdheid, al die gepaste maatregelen nemen, welke dienen kunnen om het aanwerven van vrijwilligers tot het voltalllig houden van het korps onder hun bevel te bevorderen. (Ad art. 1, eerste lid, Instr.) De korpscommandanten, alsook de plaatselijke- en de garnizoenscommandanten zijn verplicht de belangen der werving !) De onder a—g genoemde verbintenissen zijn in dit werkje niet behandeld, daar zij beter op haar plaats geacht worden in eene Handleiding voor de militie. Immers de uit die verbintenissen voortvloeiende dienstverplichtingen zijn in wezen niet anders dan het volbrengen van den militiedienst in bijzonderen vorm. -) Onder het organiek aantal wordt verstaan het getal, dat in het Koninklijk Besluit betrekkelijk de organisatie van het Wapen of Dienstvak voor eiken rang en stand is vastgesteld. Hoofdstuk i. De gewone verbintenis als vrijwilliger bij het leger hier te lande. 1°. minderjarig zijnde, een gelegaliseerd bewijs van toestemming (N. S. No. 486), afgegeven door hem of haar, die de ouderlijke macht of de voogdij uitoefent (zie ook § 17); 2°. een bewijs van goed gedrag, afgegeven door den Burgemeester der gemeente, waar zij laatstelijk gevestigd waren (zie ook de §§ 18 en 19); 3°. een bewijs van Nederlanderschap, of wel een bewijs van te zijn ingezetene in den zin van art. 12, tweede lid, der Militiewet (zie ook de §§ 20 en 21); 4°. een bevolkingskaart (N. S. No. 42) (zie ook § 22); 5°. een extract uit het geboorteregister (N. S. No. 27) of een ander authentiek stuk, waaruit hun leeftijd blijkt '); 6°. voor zooveel dit, in verband met hun leeftijd, vereischt wordt, een authentiek bewijs, dat zij hunne plichten ten aanzien der Militie vervuld hebben of tot geen dienst by de Militie gehouden zijn of geweest zijn. (N. 8. No. 2639—2644). (Zie ook § 23). Vrijwilligers, die bij het leger hier te lande of bij de troepen in Oost- of West-Indië reeds hebben gediend, behoeven geen bewijsstukken omtrent hun leeftijd over te leggen. Zij zyn echter gehouden tot het overleggen van alle bescheiden betreffende hun vroegeren dienst, welke in hun bezit zijn. Gehuwden, voor wier aanneming de machtiging is verkregen bedoeld in § 13, onder b, worden niet toegelaten, tenzij door hen, behalve de overige van hen te vorderen stukken, mitsgaders de declaratiën en quitantiën wegens alle voor de land- of zeemacht gedane uitschotten, die door het Rijk moeten terugbetaald worden. Yoor zooveel betreft de Gemeenten Alkmaar, Amersfoort, Amsterdam, Apeldoorn, Arnhem, Assen, Breda, Delft, Deventer, Dordrecht, Emmen, Enschedé, Gouda, 's-Gravenhage, Groningen, Haarlem, den Helder, 's-Hertogenbosch, Hilversum, Kampen, Leeuwarden, Leiden, Maastricht, Middelburg, Nijmegen, Rotterdam, Schiedam, Tilburg, Utrecht, Vlaardingen, Vlissingen, Zaandam en Zwolle, zal de onderteekening van de bewijzen van goed gedrag, benoodigd voor het aangaan van vrijwillige verbintenissen enz., bij de landmacht, zoomede de legalisatie van handteekeningen ten behoeve van den militairen dienst, namens den Burgemeester kunnen geschieden door een daartoe aangewezen Ambtenaar der Gemeente, volgens onderstaande formule: De Burgemeester van Voor den Burgemeester, De (M. v. 0. 16 Februari 1907, Iste Afd. No. 267 - R. M. 1907, blz. 215.) i) Bijv. een doopakte, waarin de datum van geboorte vermeld is. Paragraaf. . Bladzijde. 30—39. Vrijwillige verbintenis voor militieplichtigen van landen zeemacht en voor landweerplichtigen . . . 18 40. Verbintenis voor werklieden enz 22 41. Verbintenis op proef 22 HOOFDSTUK II. De verbintenis als adspirant-korporaal of als adspirant-onderofficier. 42. Bij welke korpsen adspiranten kunnen worden aan¬ genomen 29 43. Eischen voor toelating 29 44. Over te leggen bescheiden 29 45. Admissie-examen 30 46. Opleiding 30 47. Bevordering 31 HOOFDSTUK III. De vrijwillige dienstneming bij het Instructie-Bataljon te Kampen. 48. Bestemming van de instelling 32 49. Wijze van toelating 32 50. Eischen voor toelating 33 51. Over te leggen stukken ...... 33 52. Voorloopige verbintenis 33 53. Vrij vervoer 34 54. Tijdelijke ongeschiktheid van den voorloopig aangenomene 34 55. Duur der verbintenis 34 56. Huisvesting 35 57. Onderwijs 35 58. Godsdienstige belangen 35 59. Bevordering. Overgang naar de regimenten . . 35 60. Voortgezet verblijf bij het Instructie-Bataljon. Op¬ leiding tot officier 36 61. Verloven 37 Paragraaf. Bladzijde. 62. Verwijdering van het bataljon en verwijdering uit den dienst 37 63. Corveeën 38 HOOFDSTUK IV. De vrijwillige dienstneming bij de InstructieCompagnie te Schoonhoven. 64. Bestemming der instelling 39 65. Wijze van toelating 39 66. Eischen voor toelating 40 67. Over te leggen stukken 40 68. Voorloopige verbintenis 40 69. Vrij vervoer 41 70. Tijdelijke ongeschiktheid van den voorloopig aangenomene 41 71. Duur der verbintenis 41 72. Huisvesting 41 73. Onderwijs 41 74. Godsdienstige belangen 41 75. Bevordering. Overplaatsing bij een der regimenten Vesting-Artillerie. Overplaatsing bij het Korps Pontonniers en het Korps Torpedisten . . . 41 76. Verloven 42 77. Verwijdering van de compagnie en verwijdering uit den dienst 42 78. Corveeën 43 HOOFDSTUK V. De vrijwillige dienstneming bij de Instructie-Batterij te Arnhem. 79. Bestemming der instelling 44 80. Wijze van toelating 44 81. Eischen voor toelating 44 82. Over te leggen stukken ...... 44 83 Voorloopige verbintenis 44 Paragraaf. Bladzijde. 84. Vrij vervoer 44 85. Tijdelijke ongeschiktheidvan denvoorloopig aangenomene 45 86. Duur der verbintenis 45 87. Huisvesting 45 88. Onderwijs en godsdienstige belangen .... 45 89. Bevordering. Overplaatsing bij een der Regimenten Veld-Artillerie of het Korps Rijdende Artillerie 45 90. Verloven 45 91. Verwijdering van de Batterij en verwijdering uit den dienst 46 HOOFDSTUK VI. De verbintenis bij het wapen der Koninklijke Marechaussee. 92. Wijze van toelating 47 93. Eischen voor toelating 48 94. Over te leggen bescheiden 48 95. Verbintenis en reëngagement 49 96. Engagementsakte 49 97. Bezoldiging, toelage enz 54 98. Huwelijk 56 99. Vervroegd ontslag 56 100. Verwijdering 56 HOOFDSTUK VII. De verbintenis van leden van Weerbaarheidsvereenigingen (Korpsen). 101. Vaststelling der regeling 58 102. Verbintenis 58 103. Lichamelijke geschiktheid 60 104. In te dienen verzoek 60 105. Over te leggen bescheiden 60 106. Ontslag uit en verbreking van de verbintenis . . 61 HOOFDSTUK VIII. De verbintenissen bij de zeemacht, uitgezonderd marine-stoomvaartdienst en korps mariniers. Paragraaf. Bladzijde. 107. Verbintenissen, dienstverband en eindiging daarvan . 62 108. Leeftijdseischen 63 109. Bekwaamheidseischen 63 110. Vereischte lengte voor onbevarenen .... 64 111. Dienstverband 64 112. Dienstverband met bijzondere voorwaarden. . . 65 113. Verbintenis als jongen 66 114. Reëngagement 66 115. Premiën bij aanneming en reëngagement ... 68 116. Wanneer geen of slechts gedeeltelijk premie wordt genoten 68 117. Uitgestelde premie 69 118. Verlof bij aanneming in tijd van vrede ... 70 119. Aan wie de functiën van commies van aanneming zijn opgedragen 70 120. Sluiting en openstelling der aanneming . . . 71 121. Aanneming voor de rollen der wachtschepen en voor bepaalde rollen 71 122. Op welke wijze de aanneming en het reëngagement geschiedt 71 123. Verstrekken van inlichtingen door commiezen van aanneming enz 72 124. Bescheiden bij aanneming over te leggen ... 72 125. Raadpleging registers bij aanmelding voor dienstneming 73 126. Wie tot eene verbintenis worden toegelaten. A Igemeene vereischten bij aanneming 74 127. Welke personen niet aangenomen mogen worden of voor wier aanneming de machtiging van den Minister wordt vereischt 74 128. Afwijzing en voorstel tot keuring van personen die aangenomen wenschen te worden. Kennisgeving van afwijzing en afkeuring 76 Paragraaf. Bladzijde. 129. Geneeskundig onderzoek binnen- en buitenslands. Twijfelachtige gevallen 76 130. Vergoeding van reiskosten aan geneeskundig geschikt bevonden personen 77 131. Aanneming van oud-gedienden met eenig gebrek, niet hinderlijk voor den militairen dienst ... 78 132. Afleggen van proeven van bekwaamheid ... 78 133. Toelaten tot verbintenis na uitslag geneeskundig en bekwaamheidsonderzoek 79 134. Wijze van eerste verbintenis en reëngagement bin¬ nenslands. Uitbetaling premie binnenslands. . 79 135. Uitbetaling premie buitenslands .... 80 136. Verzoekschriften van personen, die voor den dienst niet mogen worden aangenomen 80 137. Verrichtingen na aanneming binnenslands . . 80 138. Te deponeeren exemplaar verbintenisbiljet... 81 139. Bewaring van papieren van indiensttredenden . 81 140. Behandeling van ingekomen stukken door Commies van aanneming. Beslissing in aangelegenheden waarin het reglement niet voorziet ... 81 141. Te houden boeken en registers 82 142—148. Verbintenissen bij de zeemacht, de marine-reserve en het korps mariniers van ingeschrevenen voor de militie en ingelijfden bij de militie te land . . 82 149—155. Verbintenissen bij de zeemacht, de marine-reserve en het korps mariniers van ingelijfden bij de zeemilitie 86 HOOFDSTUK IX. Verbintenissen bij den marine-stoomvaartdienst. 156. Toepassing der bepalingen van Hoofdstuk VIII . 88 157. Leeftijdseischen 88 158. Bekwaamheidseischen 88 159. Afleggen van proeven 89 160. Diensttijd en geldelijke voordeelen .... 89 161. Reëngagement. Overgang van schepelingen tot stoker 89 162. Voor welke rol de aanneming van stokers geschiedt 89 Zoo het aantal vrijwilligers, die geen rang bekleeden, voltallig is. Voorloopige aanneming. Wervingsonderofficier. Kosteloos opmaken der bescheiden. zooveel mogelijk te bevorderen, terwijl eerstbedoelde officieren gehouden zijn te zorgen, dat de inhoud dezer Instructie ter kennis van hunne onderhoorigen wordt gebracht. (Art. 2 Instr.) § 5. Zoodra het voor de organieke sterkte bepaalde getal vrijwilligers beneden den rang van korporaal bij een korps aanwezig is, doet de korpscommandant hiervan mededeeling aan den Minister van Oorlog, die vervolgens beslist of er al dan niet nog vrijwilligers voor het korps zullen worden aangenomen. (Art. 3 Instr.) § 6. Bevoegd tot het voorloopig aannemen van vrijwilligers zijn alle actief-dienende officieren en onderofficieren, alsmede zoodanige andere personen, aan wie die bevoegdheid door den Minister van Oorlog mocht worden toegekend. (Ad art. 4, eerste lid, Instr.) Bij het opmaken der engagementsakten wordt door hen, die deze bevoegdheid bezitten, het Rijk vertegenwoordigd. De onderteekening van de engagementsakte bij de voorloopige aanneming verbindt den adspirant-vrijwilliger aanstonds. Voor het Rijk vloeien uit de voorloopige aanneming geen verplichtingen voort, indien zij niet door den betrokken korpscommandant is bekrachtigd. (Art. 4 Instr.) § 7. In ieder garnizoen wordt, voor elk korps of korpsgedeelte, door den korpscommandant een zeer geschikt onderofficier aangewezen om de personen, die zich voor den vrijwilligen dienst aanmelden, kosteloos behulpzaam te zijn bij het vervullen der noodige formaliteiten, het verzamelen van dienstbescheiden, enz. In den regel zal deze onderofficier de persoon zijn, die, overeenkomstig het tweede lid van § 6 hiervoren, het Rijk vertegenwoordigt bij het opmaken der engagementsakte. (Ad art. 1, tweede lid, Instr.) Aan de hierbedoelde onderofficieren kan, krachtens het Koninklijk Besluit van 9 Juli 1909, No. 48, eene geldelijke belooning worden toegekend, en wel naar den maatstaf van vijf gulden (f 5,—) voor iederen persoon door hunne zorg aangenomen met eene vrijwillige verbintenis, als bedoeld in de §§ 11 en 13. De bedragen van deze belooningen moeten op het einde van ieder kwartaal op eene quitantie aan het Rijk in rekening worden gebracht. Bewijs van toestemming. Bewijs van goed gedrag. ook worde overgelegd een gelegaliseerde schriftelijke verklaring van hunne echtgenooten, dat deze bewilligen in hunne verbintenis. (Art. 6 Instr.) § 17. Het bewijs van toestemming voor minderjarigen — Nederlanders zijn in gewone omstandigheden meerderjarig bij het bereiken van den 21-jarigen leeftijd — moet worden opgemaakt volgens onderstaand model. (Ad art. 6, Instr.) (1) Naam, voornaam , beroep en woonplaats van hem of haar, die de ouderlijke macht of de voogdy uitoefent. (2) Naam en voornaam van den mindeijarige. (3) Hand teekening van hem of haar, die de toestemming verleent, gelegaliseerd door den Burgemeester van zijne of hare woonplaats. De ondergeteekende (1) verklaart bij deze, als uitoefenende de ht over den minderjarigen (2) er in toe te stemmen, dat gemelde minderjarige zich verbindt om het Koninkrijk der Nederlanden als vrijwilliger bij de Landmacht te dienen en zulks onder a) de daarvoor gestelde voorwaarden en bepalingen. (3) Het model is verkrijgbaar onder N. S. No. 486. § 18. Op het bewijs van goed gedrag (N. S. No. 487) moeten alleen worden vermeld de na het 10de levensjaar gewezen, onherroepelijk geworden veroordeelingen wegens gemeene en militaire misdrijven, wegens overtredingen van de artt. 432 en 433 van het Wetb. van Strafr. en tot plaatsing in een Rijkswerkinrichting krachtens het vierde lid van art. 453 van het Wetb. van Strafr. en op eene tuchtschool krachtens de artt. 39septies en 39octies van het Wetb. van Strafr. Telkens wanneer door een Burgemeester voor het aangaan eener verbintenis tot vrijwilligen krijgsdienst een bewijs van goed gedrag moet worden afgegeven, zal hij zich per brief (N. S No. 1346) hebben te wenden tot den Officier van Justitie bij de arrondissements-rechtbank, binnen wier ressort de geboorteplaats van den persoon in quaestie is gelegen, of mocht die plaats buiten het Rijk in Europa zyn gelegen of onbekend zijn, tot den Chef der 2de Afdeeling van het Departement van Justitie, Bewijs van Nederlanderschap. Bewijs van Ingezetenschap. ten einde langs dien weg de vereischte gegevens te erlangen. !) (M. v. Binn. Z. 24 Juni 1897, No. 2975, Afd. BB.) § 19. Hij, die een getuigschrift van goed gedrag, bekwaamheid, armoede, gebreken of andere omstandigheden valscheljjk opmaakt of vervalscht, met het oogmerk om het te gebruiken of door anderen te doen gebruiken tot het verkrijgen van eene indienststelling of tot het opwekken van welwillendheid en hulpbetoon, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. Met dezelfde straf wordt gestraft hij, die opzettelijk gebruik maakt van eenig in het eerste lid vermeld valsch of vervalscht getuigschrift als ware het echt en onvervalscht. (Art. 230 W. v. Strafr.) § 30. Wie Nederlander zijn is bepaald bij de wet van 12 December 1892 (Staatsblad No. 268), gewijzigd bij de wet van 8 Juli 1907 (Staatsblad No. 177). Voor het bewijs van Nederlandschap, uitsluitend ten dienste van de vrijwillige dienstneming is verkrijgbaar gesteld N. S. No. 488 A. § 21. Ingezetene, in den zin van de hiervoren bij § 16, 3°., aangehaalde bepaling der Militiewet, is: A.. de minderjarige niet-Nederlander, die binnen het Rijk woonplaats heeft: !) Gebleken zijnde, dat bij de aanneming voor den militairen dienst van personen, die sedert hun elfde levensjaar in meer dan ééne gemeente hebben gewoond, door sommige militaire autoriteiten, in strijd met de ten deze geldende bepalingen, de overlegging gevorderd wordt van bewijzen van goed gedrag, afgegeven door de Burgemeesters van die verschillende woonplaatsen, heeft de Minister van Oorlog onder de aandacht van de autoriteiten der landmacht gebracht, dat het op den weg ligt van de Burgemeesters der gemeenten, waar de hierbedoelde personen laatstelijk gevestigd waren, zich alle gegevens te verschaffen, welke voor het opmaken van die bewijzen van goed gedrag worden vereischt (M. v. O. 12 April 1905, lilde Afd. No. 99 - E. M. 1905, blz. 346). Ten aanzien van een afgegeven bewijs van goed gedrag aan een militair tot toelating op de school voor korporaal, was met verwijzing naar R. M. 1905, blz. 346, door de Gemeente-Stem gezegd, dat de Burgemeester zich de gegevens verschaft ook over de tijden welke de militair niet in de laatste gemeente woonachtig is geweest. Op een in dat blad nader gedane vraag, of dit inderdaad eene verplichting is, luidde het antwoord: Eene wettelijke verplichting bestaat ten deze voor den Burgemeester niet, en het administratief voorschrift, opgenomen in Ree. Mil. 1905, p. 346, constateert dan ook slechts, dat het „op den weg van den Burgemeester der laatste woonplaats ligt", zich de noodige gegevens te verschaffen. (Gem.-St. No. 2805.) 1°. indien zijn vader, moeder of voogd binnen het Rijk woonplaats heeft en gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk of in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats gehad heeft; 2°. indien hij zelf gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk of in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats gehad heeft, tenzij hij in den zin dezer wet een vader of moeder heeft en deze elders dan binnen het Rijk woonplaats heeft; B. de meerderjarige niet-Nederlander, die binnen het Rijk woonplaats heeft en gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk of in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats gehad heeft. (Art. 12, tweede lid, der Militiewet.) Voor het bewijs van te zijn ingezetene niet-Nederlander als bij deze paragraaf bedoeld, is verkrijgbaar gesteld N. S. No. 488 B. Bevolkings- § 22. Bij iedere aanvraag tot indiensttreding of opleiding kaart. bij de land- of zeemacht, bij iedere aanvraag tot opneming in een invalidenhuis, alsmede bij iedere opneming in een gesticht of bewaarplaats voor krankzinnigen, wordt door hem, die de aanvrage doet of heeft gedaan, overgelegd een bevolkingskaart, ingericht volgens model A, (N. S. No. 42) behoorende bij het Koninklijk Besluit van 27 Juli 1887 (Staatsblad No. 142), en voldoende aan de vereischten, gesteld bij art. 3 van het Koninklijk Besluit van 7 November 1876 (Staatsblad No. 192). Deze kaart wordt aan den persoon, die de aanvrage doet, afgegeven na voor zooveel noodig aangevuld te zijn door het bestuur der gemeente of dat der inrichting, waar de persoon, dien de aanvrage geldt, in het register is ingeschreven. ') x) Het afzonderlijk register, bedoeld in eerstvermeld Koninklijk Besluit, wordt op het bureau van den Plaatselijke- of Garnizoenscommandant aangehouden. De inschrijving in dat register van miliciens, die onder de wapenen zijnde, bij de staande armee overgaan, behoort te geschieden door de zorg van den commandeerende-offlcier van het korps waarbij zij als vrijwilliger in dienst treden; zulks zonder dat eene aanvraag om toezending eener bevolkingskaart — hetzij al dan niet door tusschenkomst van de korpscommandanten, onder wier bevelen de miliciens zijn ingedeeld geworden — aan het betrokken Gemeentebestuur behoort te geschieden. (M. v. 0. 20 December 1888, Ilde Afd. No. 42 — D. B. U., bh. 656.) Wordt de aanvraag afgewezen, dan wordt de kaart aan den belanghebbende teruggegeven. (Art. 6 Kon. Besl. 27 Juli 1887, Staatsblad No. 142). Militiebewijs. § 23. Het bewijs, bedoeld onder 6°. van § 16, moet worden overgelegd, indien de verbintenis wordt aangegaan na 1 Januari van het jaar, volgende op dat., waarin de adspirant-vrijwilliger het 18de levensjaar heeft volbracht. Het bewijs wordt afgegeven door den burgemeester van de gemeente, waar de belanghebbende voor de militie is ingeschreven. Geldt het iemand, die geen plichten ten aanzien van de militie te volbrengen heeft gehad, dan wordt het bewijs afgegeven door den burgemeester der gemeente, waar de belanghebbende woont. Het bewijs moet in het algemeen vermelden de verhouding, waarin de persoon, wien het geldt, tot de militie staat, en zooveel mogelijk zijn ingericht overeenkomstig onderstaand model La. D. (Ad art. 6, 6°., Instr.) Model La. D. De Burgemeester der Gemeente verklaart, dat (') , geboren te °P , zoon van j en van , (Eerste geval). in genoemde gemeente voor de militie, lichting 19 . ., is ingeschreven (2) (Tweede geval). als loteling voor genoemde gemeente, lichting 19 . ., bestemd is om bij de militie te worden ingelijfd (3) ') Geslachtsnaam en voornamen. !) Indien omtrent belanghebbende uitspraak is gedaan, hetzij tot vrijstelling, hetzij ten aanzien van zijne geschiktheid voor den dienst, de uitspraak te vermelden, met aanduiding of zij onherroepelijk is geworden. s) Indien reeds bekend is, wanneer en waarbij bü naar zijne bestemming zal worden ingelijfd, hiervan melding te maken. (Derde geval). voor genoemde gemeente, lichting 19 . heeft geloot, dat hem daarbij is ten deel gevallen n° , en dat hij ten gevolge van dit nummer niet tot dienst bij de militie gehouden is. (Vierde geval). als dienstplichtige voor genoemde gemeente, lichting 19 . ., uit den dienst is ontslagen wegens (Vijfde geval). geen plichten ten aanzien van de militie te volbrengen heeft gehad op grond , 19 . . De Burgemeester voornoemd, Duur der eerste § 24. Behoudens het bepaalde in het volgend lid en in verbintenis. § 40 wordt de eerste verbintenis aangegaan voor 4 jaren, met dien verstande, dat het aan den korpscommandant zal vrijstaan te beslissen, of de verbintenis, bij het einde van het eerste dienstjaar, al dan niet zal worden bestendigd, en dat alsdan aan den aangenomene bovendien kan worden vergund, den duur der verbintenis te brengen op 5 jaren. ') Miliciens, die bij de bereden wapens ten minste één jaar of bij de onbereden wapens ten minste acht maanden in werkelijken dienst hebben doorgebracht, kunnen dadelijk worden toegelaten tot eene definitieve verbintenis van 2, 3, 4of5jaren. (Art. 7, eerste en tweede lid, Instr.) (Zie ook § 36, laatste lid.) Verbintenis door jongelingen beneden den leeftijd van 17 jaar. § 25. Bij de regimenten Cavalerie en bij het Regiment Genietroepen kunnen jongelingen, die het 16de levensjaar volbracht hebben, een sterk ontwikkelden lichaamsbouw bezitten en goed onderwezen zijn, als vrijwilliger worden aangenomen. !) Door het aangaan eener verbintenis voor 4 jaren ontstaat geen recht op vrijstelling van den dienst bij de militie voor den verbondene noch voor diens broeder. Bij zoodanige verbintenis kan recht op vrijstelling slechts worden verkregen, indien de verbintenis vóór 22 Maart van het jaar van inschrijving voor de militie, is gebracht op 5 jaren, dan wel indien de 4-jarige verbintenis vóór evenbedoelden datum wordt gevolgd door eene nieuwe verbintenis. (Vgl. art. 21, eerste lid, 1°. en 2°. en tweede lid, art. 22, la., en art. 24, eerste lid, 3°., der Militiewet.) Nieuwe verbintenis. (Reëngagement.) Jaarpremiën. Oienstpremiën. ais Hoornblazer dij cle vesting-artillerie Kunnen tot eene vrijwillige verbintenis worden toegelaten jongelingen, die hun 16de levensjaar volbracht hebben. (Ad art. 7, 2°. en 3°., Instr.) § 26. Na het volbrengen van eene verbintenis als bedoeld bij § 24, kan de vrijwilliger, die bij genf^skundig onderzoek voor den dienst geschikt bevonden is, vergund worden eene nieuwe verbintenis voor één dan wel voor twee of meer jaren (doch ten hoogste voor vijf jaren) aan te gaan, echter alleen dan in den laatstelijk door hem bekleeden rang, indien zijn dienst in dien rang niet langer dan zes maanden te voren geëindigd is, of wel door den Minister van Oorlog machtiging is verleend tot zijne wederaanneming in dien rang. {Art. 9 Instr.) § 27. Voor hem die, ouder dan 17 jaren zijnde, als vrijwilliger is aangenomen, alsook voor hem die, hoewel jonger aangenomen, den l?-jarigen leeftijd heeft bereikt, bedraagt de premie voor het eerste jaar dienst f 50, — , voor het tweede jaar dienst f 30,— en voor elk der volgende jaren dienst f 20,—, met dien verstande, dat hij, die, beneden de 17 jaren aangenomen, dien leeftijd heeft bereikt, voor elke volle maand, welke alsdan nog aan het eerste jaar zijner verbintenis ontbreekt, f 4,27 als premie ontvangt. De uitbetaling dier premie geschiedt als volgt: Na de bekrachtiging der akkoorden (engagementsakten) door den betrokken korpscommandant wordt den vrijwilliger ter hand gesteld de premie over het eerste jaar, terwijl ook verder de uitkeering geschiedt bij jaarlijksche vooruitbetaling. (Art. 10, tweede, derde en vierde lid, Instr.) Bij het aangaan van eene nieuwe verbintenis wordt, zoolang de vrijwilliger minder dan tien dienstjaren heeft, voor elk jaar dienst eene — bij jaarlijksche vooruitbetaling te vereffenen — jaarpremie van f 20,— genoten. (Art. 10, zevende lid, Instr.) Hij die beneden den leeftijd van 17 jaar als vrijwilliger is aangenomen, ontvangt voorloopig geen premie. (Art. 10, eerste lid, Instr.) § 28. Bovendien ontvangt de vrijwilliger, na boven den 17-jarigen leeftijd vijf jaren onafgebroken in dienst te zijn geweest, indien hem vergund is of wordt in dienst te blijven, voor eenmaal, eene dienstpiemie — dadelijk in ééne som uit te keeren — ten bedrage van: ƒ 150,— als hy op dat tijdstip den rang van onderofficier bekleedt; f 100,— als hij op dat tijdstip den rang van korporaal bekleedt; f 75,— als hij op dat tijdstip den stand van soldaat bekleedt. De tijd, als milicien onafgebroken onder de wapenen doorgebracht, telt voor de toekenning van de dienstpremie mede, wanneer die tijd onmiddellijk voorafgaat aan den diensttijd als vrijwilliger. (Art. 10, vijfde en zesde lid, Instr.) Tusschentijdsche verbreking eener verbintenis, anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken, welke niet het gevolg zijn van eigen moedwillige handelingen of ongeregeld gedrag, doet verloren gaan elke aanspraak op premie en dienstpremie. Indien wegensziels- of lichaamsgebreken alshiervoren bedoeld, de verbintenis tusschentijds verbroken wordt, wordt de dienstpremie genoten naar verhouding van het aantal volle dienstjaren, dat de vrjjwilliger boven den 17-jarigen leeftijd onafgebroken heeft gediend. Als grondslag dient daarbij het bedrag van de dienstpremie voor vijf jaren vastgesteld voor den rang of stand, dien de vrijwilliger bekleedt bij het verlaten van den dienst. Bij overgang naar de koloniale troepen of de zeemacht en bij verbreking van eene vrijwillige verbintenis op verzoek, moet door den vrijwilliger worden terugbetaald de premie over het jaar, dat door hem niet geheel is volbracht. Voor verbintenissen van meesters-werklieden, van kleer-, schoen- en laarzenmakers, zadelmakers, hoefsmeden, werklieden in hout en ijzer, van gepensionneerden of gegageerden die zich opnieuw verbinden en van hen wier bezoldiging niet per dag is bepaald, wordt geenerlei premie toegekend. Evenmin wordt premie, als hiervoren bedoeld, toegekend voor verbintenissen van gewezen militairen ( wier afgeloopen verband werd beheerscht door eene Instructie op de werving, welke is ingetrokken, wanneer zoodanige verbintenissen tot stand komen binnen zes maanden na den datum, waarop die militairen den dienst verlieten. (Art. 10, achtste — laatste lid, Instr.) Overplaatsing. § S9. Overplaatsing op verzoek, naar een ander wapen of dienstvak dan dat, waarbij de verbintenis werd aangegaan, geschiedt volgens regelen, door den Minister van Oorlog te stellen. (Art. 8 Instr.) Werv. voorschr. « Vrijwillige verbintenis voor militieen landweerplichtigen. ') Voor zoodanige overplaatsing komen niet in aanmerking zij, die nog dienen in het eerste jaar hunner verbintenis. {Ad art. 8 Instr.) § 30. Ieder die voor de militie is ingeschreven, en ieder, die daarbij is ingelijfd, zoomede hij die, beneden den rang van officier, tot de landweer behoort, kan, overeenkomstig de daaromtrent bestaande voorschriften tot eene vrywillige verbintenis worden toegelaten bij de zeemacht, de marine-reserve en het korps mariniers hieronder begrepen, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen. Hij, die zoodanige verbintenis heeft aangegaan, wordt geacht zoodra zijn militiediensttijd een aanvang neemt, of, indien hij reeds ingelijfd was, zoodra de verbintenis is ingegaan, den militiedienst te gel\jk met den vrywilligen dienst te vervullen tot den tijd, waarop een van beide eindigt. (Art. 7, eerste en tweede lid, Militiewet en art. 9, tweede lid, Landweerwet.) § 31. De bepalingen betrekkelijk het aangaan van eene gewone vrijwillige verbintenis, in dit hoofdstuk vermeld, gelden ook voor ingeschrevenen voor de militie en ingelijfden bij de militie en de landweer, alsmede voor hen, die zich vrijwillig bij de landweer hebben verbonden. (Art. 1, 2°., Instr.; § 2, 4°., Besch. M. v. O. 21 Januari 1909, Afd. Militie en Landweer (M.) No. 110 — B. M. 1909, blz.107 — en % 22 Landweerinstructie I — R. M. 190i, blz. 236.) i) De vergoeding, bedoeld by art. 1136is der Militiewet 1901 (thans art. 84 der Militiewet) en by art. 156is der Landweerwet, kan, naar luid van den tekst dier wetsartikelen, uitsluitend worden toegekend aan betrekkingen van dienstplichtigen, niet ook aan betrekkingen van vrijwillig dienende militairen. Hieruit volgt o. m., dat wegens het verblijf onder de wapenen tot vervulling van een krachtens art. 9 der Militiewet 1901 (thans art. 7 der Militiewet) of krachtens art. 9 der Landweerwet gesloten vrijwillig dienstverband, aan de verwanten van den daarbij betrokken militair geen vergoeding kan worden uitgekeerd, ook al zouden dezen te voren vergoeding genoten hebben of al zou overigens alle aanleiding bestaan, hun vergoeding toe te kennen. Ten einde zooveel mogelijk te voorkomen, dat onwetendheid in deze oorzaak wordt van teleurstelling, zijn de autoriteiten der landmacht verzocht, iederen dienstplichtige, die zich aanmeldt tot het sluiten eener vrijwillige dienstverbintenis, van welken aard ook, op het hiervoren vermelde te wijzen of te doen wijzen. (M. v. O. 2 Maart 1907, Afd. Militie en Schutterij (S., L. en V.) No. 211—R. M. 1907, blz. 250). § 32. Miliciens en landweerplichtigen, onder de wapenen of met verlof, worden tot eene vrijwillige verbintenis niet toegelaten, indien zij zich gedurende hun verblijf onder de wapenen niet goed hebben gedragen. Ten aanzien van verlofgangers moet hiervan blijken uit een extract uit het strafregister. (Ad art. 6, laatste lid, Instr§ 2, 5°., Besch. a. v. en § 23 laatste lid, Landweerinstructie a. v.) § 33. Uit het tweede lid van § 30 volgt, dat eene krachtens art. 7 der Militiewet aangegane verbintenis tot vrij willigen dienst en de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen, door de vroeger of later plaats gehad hebbende inlijving of bestemming ter inlijving bij de militie niet worden verkort en dat zoodanige verbintenis geen invloed heeft op den diensttijd, dien de verbondene als militieplichtige overeenkomstig de ter zake geldende wettelijke bepalingen bij de militie te vervullen heeft of, bij latere inlijving bij de militie te vervullen mocht hebben. Van het aangaan eener vrijwillige verbintenis door ingeschrevenen voor en ingelijfden bij de militie wordt door de commandeerende-officieren der korpsen kennis gegeven aan de Commissarissen der Koningin bij een staat model lit. B (§ 2, 1°., Besch. M.v.O. 21 Januari 1909, Afd. Militie en Landweer (M.) No. 110 — R. M. 1909, blz. 107.) § 34. Eene krachtens het tweede lid van artikel 9 der Landweerwet (zie § 30) aangegane verbintenis tot vrij willigen dienst heeft geen invloed op den diensttijd, dien de verbondene bij de landweer heeft te vervullen overeenkomstig de ter zake geldende wettelijke bepalingen. De bij rechterlijke uitspraak of bij bijzondere vergunning plaats gehad hebbende vernietiging of ontheffing van eene verbintenis tot vrij willigen dienst of vervroegd ontslag ontheft niet van de verplichtingen, in het vorig lid dezer § bedoeld. (Art. 11 Landweer-Besluit I — B. M. 1910, blz. 236.) Eene aangegane vrijwillige verbintenis kan, zoolang de betrokken persoon nog landweerplichtig is, niet bij vergunning vernietigd worden, dan onder bepaling, dat hij zijnen nog onvervulden diensttijd als landweerplichtige volbrenge. Ook indien eene vrijwillige verbintenis eindigt voordat de verplichte landweerdiensttijd is vervuld, komt eene overbrenging in de positie van landweerplichtige te pas. (§ 26 Landweerinstructie I — R. M. 1910, blz. 236.) § 35. Buiten en behalve het door minderjarigen te leveren bewijs van toestemming van hem of haar, die de ouderlijke macht of de voogdij uitoefent (zie § 17), moeten worden overgelegd: a. door ingeschrevenen voor de militie: 1°. het bewijs van inschrijving (zie § 23); 2°. eene geboorte-akte (zie § 16, 5°.); 3°. een bewijs van goed gedrag, afgegeven door den Burgemeester hunner woonplaats (zie § 16, 2°.); b. door ingelijfden bij de militie, die zich in werkelijken dienst bevinden: het bewijs onder a 3°. vermeld; c. door miliciens-verlofgangers: 1°. hun verlofpas; 2°. het bewijs onder a, 3°. vermeld (voor het extract-strafregister zie § 32). (§ 2, 5°., Besch. a. v.) § 36. De militaire autoriteit, buiten den chef van een of ander korps, die een voor de militie ingeschrevene of een verlofganger van de militie te land tot eene vrijwillige verbintenis heeft toegelaten, dirigeert hem op den staf van het korps, voor hetwelk hij hem heeft aangenomen, en geeft daarvan kennis aan den Commandant van dat korps, onder overlegging van de engagementsstaten en daarbij behoorende bescheiden. (§ 2, 7°., eerste lid, Besch. M. v. 0. 21 Januari 1909, Afd. Militie en Landweer (M.) No. 110 — R. M. 1909, blz. 107.) Miliciens, als bedoeld in het tweede lid van § 24, worden — wanneer zij een vrijwilligen diensttijd van ten minste 3 jaren by een bereden of van ten minste 2 jaren en acht maanden bij een onbereden wapen hebben volbracht — vrijgesteld van de herhalingsoefeningen, waartoe zij, na hunne afvoering als vrywilliger, ingevolge de Militiewet nog verplicht zouden kunnen worden. (Art. 7, derde lid, Instr.) § 37. De zeemilicien, die zich in werkelijken dienst bevindt en die eene vrijwillige verbintenis wenscht aan te gaan bij het leger hier te lande, wordt door den Directeur en Commandant der Marine gedirigeerd naar den Provinciale-Adjudant in het gewest waar de Directie der Marine gevestigd is, tot onderzoek zijner geschiktheid voor den dienst. Het daartoe benoodigde reisgeld wordt hem vanwege den Directeur en Commaudant der Marine verstrekt en op zijn soldij verhaald. (Art. 14 Besch. M. v. M. 21 Augustus 1903, No. 45.) Bij geschiktbevinding geeft de Directeur en Commandant | der Marine daarvan kennis aan het Departement van Marine, hetwelk machtiging verleent tot overgang en dientengevolge afvoering uit den Zeedienst, waarna de belanghebbende wordt gesteld ter beschikking van evenvermelden Provinciale-Adjudant. (Art. 15 a. v.) § 38. Is de zeemilicien met groot-verlof dan wel in het genot van uitstel van eerste-oefening of van ontheffing van den werkelyken dienst, dan wendt hij zich, om te worden toegelaten tot overgang bij het leger te lande, rechtstreeks tot den Directeur en Commandant der Marine in de Directie het naast bij zijne woonplaats gelegen, die alsdan te zijnen aanzien handelt als in de vorige § is vermeld, met dien verstande, | dat aan dien verlofganger geen reisgeld wordt verstrekt. (Art. 16 a. v.) § 39. Premiën worden niet toegekend aan de nalatige militieplichtigen, de achtergebleven voorloopig niet toegelaten lotelingen, en de miliciens, tot wie de artt. 151, 157en 161 der Militiewet 1901 betrekking hebben, zoolang zij, daartoe verplicht, geen twee jaren onder de wapenen hebben doorgebracht, en -evenmin aan achtergebleven miliciens, bedoeld bij art. 159 dier wet, zoolang zij, daartoe verplicht, geen vijf jaren onder de wapenen zijn verbleven. (§ 2, 10°. Besch. M. v. O. 21 Januari 1909, Afd. Militie en Landweer (M.) No. 110 — R. M. 1909, blz. 107.) l) !) Deze bepaling zal na verloop van enkele jaren haar beteekenis verloren hebben, omdat de nieuwe Militiewet voor de hier bedoelde categorieën van ingeljjfden geen verblijf in werkelijken dienst als straf kent. Verbintenis voor werklieden enz. Verbintenis op proef. § 40. .Meesters-werklieden ') worden aangenomen voor onbepaalden tijd. (Art. 7, laatste lid, Instr.) Het bepaalde bij het vorig lid is slechts in zooverre van toepassing op schoenmakers, laarzenmakers, hoefsmeden, zadelmakers en kleermakers, dat zij kunnen worden toegelaten tot eene verbintenis voor twee jaren en dat zij zich, na het volbrengen van die verbintenis, telkens voor ten hoogste drie jaren opnieuw kunnen verbinden, mits zij, naar het oordeel van den korpscommandant, gedurende hunne eerste of volgende verbintenis bewezen hebben de geschiktheid te bezitten voor hunnen werkkring. (Ad art. 7, 1°., Instr.) Voor verbintenissen van meesters-werklieden, van kleeder-, schoen- en laarzenmakers, zadelmakers, hoefsmeden, werklieden in hout en ijzer, wordt geenerlei premie toegekend. (Art. 10, voorlaatste lid, Instr.) Vrijwilligers, in de betrekking van schoen-of laarzenmaker en in die van kleermaker, kunnen bij alle korpsen worden aangenomen met een minimum-lengte van 1.55 M. (Art. 5, c, Instr ) § 41. De jeugdige militairen, die op grond van de voorwaarde sub 1°. d, der engagementsakte, uit den dienst verwijderd zijn, kunnen, voor zoover hunne verwijdering niet het gevolg was van onzedelijkheid of oneerlijkheid, en mits zij zich, na hunne afvoering als militair, gedurende drie jaren achtereen goed hebben gedragen en overigens voldoen aan de eischen voor een militair engagement, zonder nadere machtiging, bij wijze van proef, voor den tijd van één jaar en buiten genot van handgeld, worden toegelaten tot eene voorloopige vrijwillige verbintenis, met de bedoeling, om, indien hun gedrag gedurende dat jaar niet te wenschen heeft overgelaten, definitief te worden aangenomen, hetzij voor den dienst hier te lande dan wel voor den kolonialen militairen dienst, een en ander met inachtneming van de gewone bepalingen en voorschriften welke met betrekking tot die aanneming bestaan. Zij echter, die op bovenbedoelden voet tot eene verbintenis op proef zijn toegelaten, doch van wie het blijkt, dat van hen in de toekomst geen goede diensten zijn te verwachten, moeten tijdig tot verwijdering uit den dienst worden voorgedragen, opdat het Rijk niet onnoodig met hun onderhoud belast blijve. i) Onder de meesters-werklieden zijn hier alleen te verstaan: de meesters-geweermaker en meesters-zwaardveger en van het instructiebataljon de meester-schoenmaker en de meester-kleermaker. Omtrent een gewezen militair, die zich tot het aangaan eener proefverbintenis, als hier bedoeld, aanmeldt, moeten door den betrokken korpscommandant aan den commandant van het korps, waarbij de belanghebbende laatstelijk heeft gediend, inlichtingen worden gevraagd ten aanzien van de redenen, welke tot zijne verwijdering uit den dienst hebben geleid. (.Besch. M. v. O. 30 Maart 1908, lilde afd. No. 314 — R. M. 1908, blz. 363 — en ad art. 10 Instr.) Model La. B. (#) (Zie $ 8.) No OP HET STAMBOEK. Renvooien. (1) Naam en voornamen van den werver, bevoegd om het Rijk te vertegenwoordigen. (2) Idem van den geworvene. (3) De infanterie, de cavalerie, de artillerie, de genie, of wel de compagniën hospitaalsoldaten. Ik (1) als bevoegd volgens de bestaande bepalingen op de vrijwillige werving om, ten aanzien van het onderwerp dezer akte, het Rijk te vertegenwoordigen, verklaar te hebben aangenomen den persoon van (2) om het Koninkrijk der Nederlanden, als vrijwilliger (meester-werkman) ... ; bij (3) (werkman) overeenkomstig de bepalingen der Instructie op de werving voor de korpsen van het leger, vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 23 Februari 1912, No. 54, zooals dit gewijzigd is bij de Koninklijke Besluiten van 2 Mei 1912, No. 103, en van 22 Mei 1912, No. 99, en toegelicht bij de Beschikking van den Minister van Oorlog van 29 Mei 1912, lilde Afd., No. 278, voor den tijd van . . . jaar te dienen, en ik (2) verklaar, mij door (1) te hebben doen aannemen tot gezegd einde. Zy'nde wijders de contractanten nopens de navolgende bijzondere voorwaarden overeengekomen: (*) Dit model ook te gebruiken voor akten houdende eene nieuwe verbintenis; alsdan zullen de punten 1°. c en d, komen te vervallen. 1°. dat het aan den Minister van Oorlog zal vrijstaan, den aangenomene onmiddellijk uit den dienst te verwijderen, met of zonder paspoort, en alzoo de tegenwoordige verbintenis zonder eenige formaliteit te ontbinden: a. wanneer mocht blijken, dat de aangenomene vóór het aangaan van zijn tegenwoordig engagement, wegens eenig misdrijf rechterlijk veroordeeld is geweest of wanneer later een vonnis ter zake van een misdrijf tegen hem mocht worden uitgesproken en bovendien zoodanige andere omstandigheden aanwezig zijn, dat in verband met den persoon van den aangenomene of op andere gronden, de ontbinding van de verbintenis in het belang van den dienst, naar het oordeel van den korpscommandant, noodzakelijk is; b. wanneer het mocht blijken, dat de aange¬ nomene voor den dienst ongeschikt is, wegens eenig lichaamsgebrek of eenige ziekte, bij het door hem ondergaan militair geneeskundig onderzoek niet waarneembaar, doch waarvan het bestaan hem bekend, en by bedoeld geneeskundig onderzoek opzettelijk verzwegen is; c. wanneer het mocht blijken, dat de aange¬ nomene den lande reeds als militair heeft gediend, en deze omstandigheid door hem, bij het aangaan der tegenwoordige verbintenis, is verzwegen; d. wanneer de aangenomene, den leeftijd van achttien jaren nog niet bereikt hebbende, zich aanhoudend slecht gedraagt; e. wanneer het blükt, dat de aangenomene, die bij deze verklaart ongehuwd te ziin, wel gehuwd is, of dat hij, gedurende zijne verbintenis, zonder de toestemming van zijn chef en in strijd met de ter zake bestaande bepalingen, een huwelijk heeft aangegaan; 2°. dat het den Minister van Oorlog zal vrijstaan het dienstverband van den aangenomene te doen eindigen: a. wanneer deze komt te verkeeren in één der gevallen bedoeld bij punt 1°. t/m 5°. van artikel 2 en bij artikel 4 der „Pensioenwet voor de Landmacht 1902"; b. wanneer deze zonder te verkeeren in een der gevallen hiervoren onder a genoemd, ongeschikt mocht blijken te zijn voor den dienst, wegens eenig lichaamsgebrek of eenige ziekte, ontstaan na diens indiensttreding, of vóór dat tijdstip, maar niet vallende onder 1°. b; c. wanneer deze tengevolge van de opheffing van de door hem bekleede betrekking of van een nieuwe organisatie van het wapen of van het dienstvak, waartoe hij behoorde, overcompleet wordt; d. wanneer op het daartoe door den aange¬ nomene gedaan verzoek, de Minister van Oorlog zulks in het belang van den dienst of van den aangenomene geraden zal oordeelen; 3°. dat, wanneer er door toedoen van den aanj genomene gedurende zijn diensttijd zoodanige interruptie van dienst mocht plaats hebben als waarvan kan blijken uit het stamboek, zooals tijdelijke afwezigheid, hetzij wegens het ondergaan van gevangenisstraf, hetzij wegens desertie, of wel doordien hij in een afzonderlijke klasse aan de strengere krijgstucht mocht worden onderworpen, hij gehouden zal zijn onmiddellijk na het eindigen van die interruptie, het vóór den aanvang daarI van nog onvervuld gebleven gedeelte van zijne dienstverbintenis te volbrengen, tenzij de Minister van Oorlog mocht goedvinden, bij het eindigen der interruptie, de tegenwoordige verbintenis, zelfs zonder eenige formaliteit, te ontbinden, hetgeen dien Minister in dat geval volkomen zal vrijstaan; 4°. dat deze overeenkomst den aangenomene aanstonds verbindt, maar van rechtswege vervalt en de aangenomene tot zijn vorige positie terugkeert, wanneer zij niet door den Chef van het Korps, waarbij de aangenomene zal worden ingedeeld, wordt bekrachtigd; 5°. dat deze overeenkomst, behoudens de gevallen, hierboven onder 1°. tot 3°. genoemd, niet kan worden ontbonden dan na opzegging van een (4) In schrijfletters op te geven. (5) Handteekening van den werver. (6) Idem van den aangenomene. (7) Namen en voornamen der twee getuigen, met vermelding hunner qualiteiten en woonplaatsen. Als getuigen kunnen genomen worden zoowel militairen van allerlei rang als burgers, mits meerderjarig en ter goeder naam en faam bekend. (8) Handteekening der getuigen. der partijen, minstens drie maanden vóór het tijdstip van ontbinding te doen, en dat eene ontbinding der overeenkomst door den Minister van Oorlog kan worden geweigerd, zoodra de dienstplichtigen (militie) te land, krachtens artikel 185 der Grondwet, geheel of ten deele onder de wapenen zijn geroepen, en zoolang de aldus buitengewoon bijeengeroepen lichtingen onder de wapenen zijn; (§) 6°. dat aan een aangenomene op proef, die niet wordt toegelaten tot eene definitieve verbintenis, alsmede aan een vrijwilliger, wiens verbintenis by het einde van het eerste dienstjaar niet wordt verlengd, bij ontslag uit den dienst geen paspoort of ander bewijs van ontslag zal worden uitgereikt. En is hiervan te den (4) deze akte in tweevoud opgemaakt, en door den voornoemden werver en aangenomene (") onderteekend; zijnde voorts één exemplaar door ieder der contractanten behouden (5) (6) De aangenomene verklaart, zijn naam niet te kunnen teekenen, doch erkent in tegenwoordigheid van (7) bovenstaand engagement, hetwelk hem is voorgelezen, te hebben aangegaan, ten blijke waarvan wij getuigen alhier onze handteekening hebben gesteld. Te (4) (8) (8) (§) Deze bepaling geldt uitsluitend bij de aanneming van meesters-werklieden en behoort in andere gevallen te worden doorgehaald en daarnevens op den kant gezet: De doorhaling van (in letters invullen het aantal doorgehaalde woorden) woorden goedgekeurd. Dit renvooi moet door beide contractanten worden geparafeerd. Mochten wijders in de akte of de verschillende verklaringen enz. wijzigingen of doorhalingen noodig zijn, dan moet ter plaatse, op den kant een door beide contractanten geparafeerd renvooi, in den geest als boven aangegeven, worden gesteld. Indien op den kant geen genoegzame plaats voor de renvooien is, kunnen deze ook aan het einde van het stuk worden gesteld. (*) Wanneer de aangenomene zijn naam niet kan teekenen, wordt de daarop betrekking hebbende verklaring ingevuld en de woorden „en aangenomene" doorgehaald. SIGNALEMENT YAN (2) Vader Moeder Geboren te Bijzondere teekenen Den Laatst gewoond te .... Lang 1 . . . Meter. Van te voren gediend, t waar en op welke wjjze > daarvan afgegaan. Gedane veldtochten, \ bekomen wonden, uitstekende daden. (9) Plaatseüjkeof Garnizoenscommandant, Chef van het Korps of van het onderdeel daarvan. (10) De betrekking, waarvoor het engagement geschiedt. (11) Geschikt of ongeschikt. UITNOOD1GING TOT HET DOEN VAN EEN GENEESKUNDIG ONDERZOEK. De ondergeteekende (9) noodigt b\j deze . ... te om den persoon van (2) hiervoren bedoeld, een geneeskundig onderzoek te doen ondergaan, en hieronder te vermelden, of hy al dan niet geschikt is, om als (10) .... te worden toegelaten. Te tien honderd GENEESKUNDIGE VERKLARING De ondergeteekende .... te verklaart, naar aanleiding der bovenstaande uitnoodiging, den persoon van (2) overeenkomstig de bestaande bepalingen onderzocht, en (11) . . . bevonden te hebben om als (12) Indien do onderzochte ongeschikt is, moet hier nog worden bijgevoegd : uit hoofde van (de gebreken, die hem ongeschikt maken). (18) Naan; en voornamen, mitsgaders de rang yan den Chef van het Korps, waarbij het engagement geschiedt. (14) Handteekening van den Chef. (10) te worden toegelaten. (12) Te tien honderd De ondergeteekende (13) verklaart, het vorenstaande engagement te bekrachtigen. Te tien honderd (14) HOOFDSTUK II. DE VERBINTENIS ALS ADSPIRANT-KORPORAAL OF ALS ADSPIRANT-ONDEROFFICIER. Bij welke § 42. Bij de korpsen der infanterie en der artillerie (ook bij korpsen adspi- de bereden korpsen van laatstgenoemd wapen, echter niet bij ranten kunnen het Instructie-Bataljon, de Instructie-Compagnie en de Instructieworden Batterij) kan een onbepaald aantal jongelingen worden aanaangenomen. genomen als adspirant-korporaal of adspirant-onderofficier. (Art. 1 Kon. Besl. 11 November 1873, No. 11 — D. B. U.]), blz. 323 — en Kon. Besl. 8 November 1874, No. 21 — D. B. U., blz. 332.) Eischen § 43. De in de vorige § bedoelde jongelingen mogen bij voor toelating. aanneming niet jonger dan 17 en niet ouder dan 20 jaar zijn. Zij moeten zich voor zes jaren verbinden en voldoen aan de vereischten voor vrijwilliger (zie § 12). Wijders moet met gunstig gevolg een examen (zie § 45) worden afgelegd, waarvan het programma, voor elke categorie afzonderlijk, door den Minister van Oorlog wordt bepaald. (Art. 2 a. v.; Kon. Besl. a. v.; M. v. 0. 17 November 1873, No. 41 P.—■ D. B. ü., blz. 323 - en 16 November 1874, No. 27 P. — D. B. U., blz. 332.) Over te leggen § 44. Voor toelating wordt gevorderd de overlegging van bescheiden. de stukken als voor vrijwilligers bepaald (zie § 16 hiervoren), met dien verstande, dat gestreng zal worden toegezien op de getuigschriften van goed gedrag, (a. v.) ') De verkorting D. B. U. beteekend: „Derde Beknopte Uitgave van het Recueil Militair", welke uitgave alle in het Recueil Militair geplaatste, nog van kracht zijnde aanschrijvingen, beschikkingen enz. bevat over de jaren 1813 — 1900. Admissieexamen. Opleiding. § 45. Het admissie-examen in § 43 bedoeld, omvat voor den adspirant-korporaal voor de infanterie'. a. het schrijven van eene leesbare hand; b. het duidelijk lezen; c. de kennis der vier hoofdregels der gewone rekenkunde; voor den adspirant-korporaal voor de artillerie: a en b, als voren; c. het maken van een eenvoudig opstel; d. het rekenen met gewone en tiendeelige breuken; e. de kennis van het Nederlandsche stelsel van maten en gewichten; voor den adspirant-onderofficier voor de infanterie of artillerie: a. het schrijven van een goed leesbare hand; b. de kennis van de gronden der spelling van de Nederlandsche taal, van welke moet blijken uit een te vervaardigen opstel; c. het rekenen tot en met de gewone en tiendeelige breuken; d. de kennis van het Nederlandsche stelsel van maten en gewichten; e. eenige bekendheid met de Vaderlandsche geschiedenis; f. voldoende kennis der aardrijkskunde van Nederland. Deze examens worden afgenomen ten overstaan eener door den commandeerende-officier ter plaatse te benoemen commissie, bestaande uit 3 officieren. De examens hebben plaats, voor de infanterie bij den staf van het bataljon, voor de artillerie bij het detachement onder commando van een hoofdofficier staande, waarbij de jongeling wenscht in dienst te treden. Van het gehouden examen wordt door de commissie een beknopt proces-verbaal opgemaakt, waaruit blijken moet, in hoeverre de adspiranten aan de vereischten hebben voldaan. (M. v. O. 17 November 1873, No. 41 P. — D. B. U., blz. 323— en 16 November 1874, No. 27 P. — D. B. U., blz. 332.) § 46. De opleiding der adspiranten tot den rang van korporaal of onderofficier wordt toevertrouwd aan de bijzondere zorgen, bij de infanterie, van de bataljons- en compagnies-commandanten, bij de artillerie, van de detachements- en compagnies-of batterijcommandanten, onder toezicht van de chefs der korpsen. (M. v. 0. a. v.) Bevordering. § 47. De adspirant-onder officier kan, bijaldien hij overigens aan de gestelde eischen voldoet, bij de infanterie na vijf maanden dienst, bij de artillerie na zes maanden dienst, tot korporaal worden bevorderd. Minstens tien maanden na zijn indiensttreding kan de adspirant-onderofficier tot sergeant, fourier of wachtmeester worden aangesteld. Eenmaal onderofficier, treedt hij in al de rechten en verplichtingen der overige onderofficieren, en kan hij derhalve ook te zijner tijd op den cursus worden toegelaten. De adspirant-korporaal kan bij de infanterie na vijf maanden , bij de artillerie na zes maanden dienst, tot korporaal worden aangesteld. (M. v. O. a. v. en 28 Juli 1910, lilde Afd. No. 118 — R. M. 1910, blz. 745.) Zoodra de adspirant-korporaal den rang van korporaal, en de adspirant-onderofficier dien van sergeant, fourier of wachtmeester heeft verkregen, zijn alle bepalingen voor verdere bevorderingen, welke ten behoeve van het kader korporaals en onderofficieren zijn of zullen worden voorgeschreven, ook op hen van toepassing. (Art. 7 K. B. 11 November 1873, No. 11 — D. B. U., blz. 323 — Kon. Besl. 8 November 1874, No. 21 — D. B. U., blz. 332 — en M. v. O. 28 Juli 1910, lilde Afd. No. 118 — R. M. 1908, blz. 745.) HOOFDSTUK III. DE VRIJWILLIGE DIENSTNEMING BIJ HET INSTRUCTIE-BATALJON TE KAIPE N. Bestemming van de instelling. Wijze van toelating. § 48. Het Instructie-Bataljon is — in hoofdzaak — bestemd om, door het opleiden van jongelingen tot korporaal der infanterie, mede te werken ter voorziening in de behoefte aan korporaals bij dat wapen. Zie ook § 60. (Art. 1, Voorschr.) ') § 4». In geval van vacatures, kunnen op elk tijdstip volontairs bij het Instructie-Bataljon worden aangenomen. Ouders of voogden, die verlangen, dat hunne zonen of pupillen als volontair bij het Instructie-Bataljon worden toegelaten, kunnen zich per gefrankeerden brief wenden tot den Commandant (adres: „Aan den Commandant van het InstructieBataljon te Kampen"). Bij de aanvraag moeten worden vermeld: 1°. de geslachts- en voornamen van den jongeling; 2°. datum en jaar van geboorte; 3°. lengte in millimeters, zonder schoeisel gemeten; 4°. duidelijke opgave van het adres; zoo noodig met vermelding van straat of gracht en huisnummer. Naar gelang er vacatures zyn, wordt de dag van oproeping door den Commandant van het Bataljon bepaald. (Artt. 3 en la. v.) In den regel worden achtmaal per jaar jongelingen ter dienstneming opgeroepen. De tijdstippen worden in de voornaamste dagbladen bekendgemaakt. Wenscht men om bijzondere redenen niet tot een der oproepingsdagen te wachten, dan bestaat iederen werkdag gelegenheid zich aan te melden. i) Het Voorschrift omtrent het Instructie-Bataljon is vastgesteld bij Besch. M. v. O. 3 Februari 1888, Ilde Afd. No. 56 - D. B. U., blz. 615 — eew. M. v. O. 1 Februari 1897, lilde Afd. No. 21 — D. B. U., blz. 15T1 — en 5 Mei 1909, Ilde Afd. No. 153 — R. M. 1909, blz. 591, Eischen voor toelating. Over te leggen stukken. Voorloopige verbintenis. De eigenlijke aanneming geschiedt te Kampen, doch ook in elk ander garnizoen kan een voorloopige verbintenis worden aangegaan (zie hieromtrent de §§ 52—54). § 50. De vereischten voor toelating zyn: a. een leeftijd tusschen 15V2 en 19 jaren; b. geschiktheid voor den krijgsdienst, geconstateerd door een geneeskundig onderzoek van den Chef van den geneeskundigen dienst bij het garnizoen; c. een goed voorkomen en een aan de jaren geSvenredigde lengte, als: minstens 1.50 M. op minder dan 16-jarigen leeftijd; » 1-52 „ „ 16-jarigen leeftijd; » 1.54 „ „ 17- „ „ ; 1.55 „ „ 18- „ „ ; d. het schrijven van een goed leesbare hand; het duidelijk lezen, en het goed bekend zijn met de vier hoofdregels der rekenkunde, op geheele getallen toegepast; van welke bekwaamheden de adspiranten bij een af te leggen examen moeten doen blijken. Tot toelating wordt voorts vereischt, dat de adspirant Nederlander zij. (Art. 5 a. v.; gew. M. v. O. 1 Febr. 1897, lilde Afd. No. 21 — D. B. U., blz. 1571.) § 51. Voor toelating wordt gevorderd de overlegging deibescheiden, vermeld bij § 16, hiervoren. (Art. 6 a. v.) Voor de toelating tot het Instructie-Bataljon wordt gevorderd, dat de dagteekening van afgifte van het bewijs van goed gedrag niet ouder zij dan drie maanden. Bü de aanvraag om toelating is nog over te leggen eene schriftelijke verklaring van ouders of voogden, of het hun verlangen is, dat de adspirant voor eigen rekening naar Kampen reist, dan wel dat zij het vervoer voor Rijks rekening (zie de §§ 52 en 53) wenschen te doen geschieden. § 53. De adspiranten, die voorzien zijn van een bewijs van oproeping van den Commandant van het Bataljon en voor wie vervoer voor Rijks rekening wordt verlangd (zie § 51), hebben zich in een der garnizoensplaatsen aan te melden om door een officier van gezondheid of een als zoodanig dienstdoenden burgergeneeskundige te worden onderzocht. De adspiranten, die bij dat onderzoek voor den militairen dienst ten volle geschikt zijn bevonden, zullen op aanvrage Werv. voorschr. q Vrij vervoer. Tijdelijke ongeschiktheid van den voorloopig aangenomene. Duur der verbintenis. hunner ouders of voogden en mits overgelegd zij de militairgeneeskundige verklaring, waaruit de geschiktheid voor den dienst van den adspirant blijkt, worden toegelaten tot eene voorloopige vrijwillige verbintenis voor het leger hier te lande. (M. v. 0. 1 Februari 1897, lilde Afd. No. 21 — D. B. U., blz. 1571.) § 53. Aan de tot eene voorloopige verbintenis toegelatenen als in de vorige § bedoeld, worden vervoerbewijzen naar Kampen verstrekt. Zij hebben tevens recht op een daggeld van ƒ 0,75. Ook in dit geval kunnen ouders of voogden met hunne zoons of pupillen, mits voor eigen rekening, medereizen. Ingeval zij aldaar finaal voor den dienst worden afgekeurd (maar ook alleen voor dat geval) ontvangen zij een vervoerbewijs voor de terugreis naar hunne woonplaats. (M. v. O. a. v.) § 54. De adspiranten, die op den in de vorige § bedoelden voet naar Kampen zijn vervoerd en aldaar bij militair-geneeskundig onderzoek voor den dienst ongeschikt worden geoordeeld wegens ziekten of gebreken, die voor spoedig herstel vatbaar of wel van zoodanigen aard zijn, dat het niet dadelijk is uit te maken, of zij aan de toelating tot den dienst finaal in den weg staan, kunnen gedurende ten hoogste drie maanden in het militair hospitaal ter plaatse ter observatie of verpleging worden opgenomen. (M. v. O. a. v.) § 55. De verbintenis wordt op 16-jarigen of lageren leeftijd voor acht en op 17-jarigen en hoogeren leeftijd voor zes jaren aangegaan. (Art. 6 Voorschr.) Het staat den Commandant van het Instructie-Bataljon en den aangenomene vry, na het eindigen van de eerste drie maanden van den diensttijd te bepalen, of de verbintenis voor haren verderen duur al dan niet zal worden bestendigd. Wordt de verbintenis niet bestendigd, dan wordt de aangenomene zonder bewijs van ontslag naar ouders of voogden teruggezonden. (M. v. O. 11 Juni 1909, Kab. Litt. M58.) Het gestelde in het vorige lid mag niet worden toegepast op de volontairs die zich verbinden in het tijdvak tusschen 20 December en 22 Maart d.a.v. '). (M. v. O. 10 Juni 1912, lilde Afd. No. 402). !) Deze uitzonderingsbepaling dient om te voorkomen, dat aan den vru'willigen dienst, in den proeftijd te volbrengen, recht op vrijstelling van den dienst bij de militie zou kunnen worden ontleend. ■ Huisvesting. Onderwijs. Godsdienstige belangen. Bevordering. § 56. De volontairs worden gehuisvest in de kazerne, waarin een doelmatig ingerichte cantine, die nagenoeg den ganschen dag geopend is en ruimschoots gelegenheid biedt tot de noodige uitspanning. Eiken Zaterdag wordt aldaar een uitvoering gegeven door het muziekkorps van het Bataljon. In de cantine bevindt zich een piano, terwijl een groot aantal dagbladen en tijdschriften, biljarten en verder de noodige domino-, dam- en andere spelen beschikbaar zijn. De winsten der cantine worden ten bate van het personeel aangewend. Eene leesbibliotheek verschaft aan ieder, die tijd en lust heeft er gebruik van te maken, aangename en nuttige lectuur tegen zeer geringe betaling. Wanneer by ziekte ouders of voogden inlichtingen omtrent hunne zoons of pupillen verlangen, wende men zich tot den Chef van het Militair Hospitaal. § 57. Het theoretisch en practisch onderwijs wordt door den Commandant van het Bataljon zoodanig geregeld en afgewisseld als hij in het belang van de opleiding en vorming der volontairs doeltreffend acht. De opleiding moet vooral in practischen zin geschieden; het aankweeken van soldatengeest moet daarbij op den voorgrond staan. (Artt. 12 en 13 Voorschr.) § 58. Aan de ouders of voogden der volontairs moet worden gevraagd, of zij verlangen dat hun zoon of pupil godsdienstonderwijs zal ontvangen en de godsdienstoefeningen bijwonen, en zoo ja, bij welken leeraar. Aan dat verlangen moet worden tegemoet gekomen. (Art. 14 a. v.) § 59. De volontairs, die aan de eischen, door den BataljonsCommandant daartoe gesteld, hebben voldaan, worden, bij goed gedrag, aangesteld tot korporaal-titulair. De tot korporaal-titulair aangestelde volontairs kunnen, indien zij dit verlangen, een binnenlandsch verlof van hoogstens 14 dagen bekomen. Om tot korporaal te kunnen worden aangesteld wordt voor den korporaal-titulair een diensttijd van minstens 8 maanden, de leeftyd van minstens 17 jaar en eene lengte van 1.54 M. en bij 18-jarigen ouderdom van minstens 1.55 M. vereischt. Overgang naar de regimenten. Voortgezet verblijf bij het InstructieBataljon. Korporaals-titulair, die zoowel theoretisch als practisch aan de eischen van korporaal hebben voldaan, worden door den Bataljons-Commandant op gezette tijden (in den regel achtmaal in het jaar) aangesteld tot korporaal en in verhouding tot de bestaande vacatures, naar de regimenten gezonden. (Artt. 17,18 en 19 a. v.) De indeeling bij de verschillende garnizoenen geschiedt zooveel doenlijk in overeenstemming met de wenschen der ouders. Jongelieden, die meer lust en aanleg hebben voor muziek dan voor het verwerven van de kundigheden vereischt voor bevordering, kunnen tot een beperkt getal als volontair worden aangenomen met bestemming om onder bekwame leiding tot muzikant te worden opgeleid. § 60. Uit de korporaals-titulair die, bij uitmuntenden dienstijver, zich onderscheiden door wetenschappelijke ontwikkeling en gunstigen aanleg, wordt een gedeelte van het kader korporaals en onderofficieren van het Instructie-Bataljon gevormd. Dit gedeelte is behulpzaam bij het geven van het lager onderwijs bij het Bataljon. (Art. 20 a. v.) De voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor indeeling bij dat kader, ztfn, behalve het bovengenoemde: 1°. Toelating tot de adspirantenklasse, waarvoor de vereischten zijn: lste Schrijven: duidelijk en goed leesbaar schrift; 2de Rekenkunde: vaardigheid in de toepassing der hoofdbewerking met geheele getallen, decimale en gewone breuken, de deelbaarheid, het metrieke stelsel van maten en gewichten, oplossen van eenvoudige vraagstukken; 3de Nederlandsch: lezen met beschaafde uitspraak, kennis van de voornaamste spel- en taalregels, blijkende uit het maken van een opstel over een eenvoudig onderwerp, zonder zinstorende of grove taalfouten; 4de Fransch: lezen en vertalen van een eenvoudig stuk proza van het Fransch in het Nederlandsch, met gebruik van een woordenboek; 5de Aardrijkskunde: Nederland, grenzen, ligging, eilanden, spoor- en waterwegen, de indeeling in provinciën met de voornaamste plaatsen; Europa: een algemeen overzicht der aardrijkskunde van Europa in groote trekken; Opleiding tot officier. Verloven. Verwijdering van het bataljon en verwijdering uit den dienst. 6de Geschiedenis: de Algemeene en de Vaderlandsche tot 1568 in groote trekken; 7de Vlakke meetkunde: eigenschappen der eenvoudigste figuren, der rechte lijnen en der driehoeken, gelijk- en gelijkvormigheid van driehoeken, constructiën en vraagstukken op deze onderwerpen betrekking hebbende; 8ste Stelkunde: de vaardigheid in de toepassing der hoofdbewerkingen met geheele vormen, de merkwaardige producten en quotiënten daaronder begrepen, ontbinding in factoren van eenvoudige vormen. Oplossen van vraagstukken daarop betrekking hebbende. Dit examen kan worden afgelegd eenmaal als volontair en daarna nog hoogstens 2 malen wanneer men leerling is van het hoogste gedeelte der 1ste klasse school. 2°. Toelating tot de 2de klasse theorie. In het geheel kunnen er — behalve de sergeanten-instructeurs — 20 militairen als sergeant en 48 als korporaal bij de instelling verblijven. Zij worden belast met het geven van onderwijs, en worden opgeleid om examen af te leggen voor een der cursussen, waarvoor jaarlijks een door den Minister van Oorlog te bepalen aantal plaatsen worden opengesteld, en die gevestigd zijn te Kampen, Amersfoort, Arnhem en Breda, teneinde zoo langs den mede te Kampen gevestigden Hoofdcursus den officiersrang te bereiken. *) Bij de aanneming kan evenwel geen toezegging worden gedaan, dat de volontair later bij de instelling kan verblijven. § 61. Bij algemeen erkende Christelijke feestdagen kan de commandeerende-officier een kortstondig verlof toestaan; overigens wordt, behoudens hetgeen hieromtrent bij het eerste lid van § 59 is vermeld, aan de volontairs alleen in dringende gevallen verlof gegeven. (Art. 22 a. v.) § 63. De verwijdering van volontairs van het Bataljon kan alleen geschieden op machtiging van den Inspecteur der Infanterie. Een volontair kan, onverminderd het bepaalde in de engagementsakte, tot verwijdering uit den dienst in aanmerking !) Jongelieden, die in dienst willen treden bij het InstructieBataljon met het doel den officiersrang te bereiken, wordt in overweging gegeven het tijdstip van in dienst treden niet later te kiezen dan half Augustus, omdat het hun anders moeilijk zal vallen reeds het volgende jaar tot den cursus te worden toegelaten. Corveeën. worden gebracht, indien hij bij het intreden van zijn 19de jaar niet de lengte heeft bereikt van 1.55 M. Een volontair kan tot verwijdering uit den dienst of tot overplaatsing als soldaat bij een der regimenten infanterie worden voorgedragen ten gevolge van slecht gedrag, gepaard met onbuigzaamheid van karakter en eene bestendige ongevoeligheid voor vermaningen en straffen. Bovendien kan een volontair als soldaat bij een der regimenten infanterie worden overgeplaatst wanneer blijkt dat hij noch aanleg noch vlijt betoont. Een volontair wordt van het korps verwijderd, in verband daarmede van de door hem aangegane dienstverbintenis, zonder eenige formaliteit, ontheven en naar zijne betrekkingen teruggezonden, wegens zedenbederf of ondeugden, welke hem voor anderen gevaarlijk kunnen doen zijn. (Artt. 23, 24 en 24a a. v.) § 63. Bij het Bataljon wordt een genoegzaam getal soldaten gedetacheerd, bestemd om als oppasser bij de officieren en in de magazijnen, als koks enz. te worden gebezigd, en tevens die corveeën te verrichten welke om verschillende redenen niet aan de volontairs kunnen worden opgedragen. (Art. 31 a. v.) HOOFDSTUK IV. DE VRIJWILLIGE DIENSTNEMING BIJ DE INSTRUCTIE-COMPAGNIE TE SCHOONHOVEN. Bestemming der instelling. Wijze van toelating. § 64. De Instructie-Compagnie is bestemd, om, door het opleiden van jongelingen tot korporaal der Vesting-Artillerie, mede te werken ter voorziening in de behoefte aan korporaals bij dat gedeelte van het wapen der artillerie. Bovendien kunnen van voornoemde compagnie volontairs (geen korporaals-titulair) bij de Korpsen Pontonniers en Torpedisten, op hun verzoek, als pontonnier of torpedist 2de klasse worden overgeplaatst ten einde bij die korpsen opgeleid te worden tot korporaal, met dien verstande, dat de vakopleiding bij die korpsen plaats heeft. (Art. 1 Voorschr.1) (Zie ook § 75, derde en vierde lid.) § 65. Ingeval van vacatures kunnen op elk tijdstip volontairs bij de Instructie-Compagnie worden aangenomen. Ouders of voogden, die verlangen dat hunne zonen of pupillen als volontair bij de Instructie-Compagnie worden toegelaten, kunnen zich per gefrankeerden brief wenden tot den Commandant (adres: „Aan den Commandant van de InstructieCompagnie te Schoonhoven"). Bjj de aanvraag moeten worden vermeld: 1°. de geslachts- en voornamen van den jongeling; 2°. datum en jaar van geboorte; 3°. lengte in millimeters, zonder schoeisel gemeten; 4°. duidelijke opgave van het adres, zoo noodig met vermelding van straat of gracht en huisnummer. i) Het Voorschrift omtrent de Instructie-Compagnie is vastgesteld bij Besch. M. v. O. 17 Augustus 1891, IVde Afd. No. 51 - D. B. U. blz. 773 — gew. M. v. O. 26 Februari 1903, IVde Afd. No. 80 — R. M. 1903, blz. 376 - 17 November 1904, lilde Afd. No. 97 R. M. 1904, blz. 1171 - en 5 Mei 1909, Ilde Afd. No. 153 — R. M. 1909, blz. 591. Eischen voor toelating. Over te leggen stukken. Voorloopige verbintenis. Naar gelang er vacatures zijn wordt de dag van oproeping door den Commandant der compagnie bepaald. (Artt.3 en 4 a. v.) De eigenlijke aanneming geschiedt te Schoonhoven, doch ook in elk ander garnizoen kan eene voorloopige verbintenis worden aangegaan (zie hieromtrent de §§ 68—70). § 66. De vereischten tot toelating zijn: a. dat de adspirant Nederlander zij; b. in den regel een leeftijd tusschen 15V2 en 19 jaar; c. geschiktheid voor den krijgsdienst, geconstateerd door een geneeskundig onderzoek van den Chef van den geneeskundigen dienst bij het garnizoen; d. een goed voorkomen en eene aan de jaren geëvenredigde lengte, als minstens 1.52 M. op 15-jarigen leeftijd; n 1-58 „ „ 16- „ „ ; „ 1.60 „ „ 17- „ „ ; „ 1-62 „ „ 18- „ „ ; e. het schrijven van een goed leesbare hand, het duidelijk lezen en het goed bekend zijn met de vier hoofdregels der rekenkunde op geheele getallen toegepast, van welke bekwaamheden de adspirant bij een af te leggen examen moet doen blaken. Het examen kan naar omstandigheden vergelijkend worden afgenomen. (Art. 5 a. v.) % 67. Voor toelating wordt gevorderd de overlegging deibescheiden, vermeld bij § 16 hiervoren. (Art. 6 a. v.) De dagteekening van afgifte van het bewijs van goed gedrag mag niet ouder zijn dan drie maanden. Bij de aanvraag om toelating is nog over te leggen eene schriftelijke verklaring van ouders of voogden of het hun verlangen is, dat de adspirant voor eigen rekening naar Schoonhoven reist, dan wel dat zij het vervoer voor Rijks rekening (zie de §§ 68 en 70) wenschen te doen geschieden. § 68. De adspiranten, die voorzien zijn van een bewijs van oproeping van den Commandant van de compagnie en voor wie vervoer voor Rijks rekening wordt verlangd (zie § 69), hebben zich in een der garnizoensplaatsen aan te melden om door een officier van gezondheid of een als zoodanig dienstdoenden burger-geneeskundige te worden onderzocht. Vrij vervoer. Tijdelijke ongeschiktheid van den voorloopig aangenomene. Duur der verbintenis. Huisvesting. Onderwijs. Godsdienstige belangen. De adspiranten, die voor den militairen dienst ten volle geschikt zijn bevonden, zullen op aanvrage hunner ouders of voogden en mits overgelegd zij de geneeskundige verklaring, waaruit de geschiktheid voor den dienst van den adspirant blijkt, worden toegelaten tot eene voorloopige verbintenis voor het leger hier te lande. (M. v. 0. 1 Februari 1897, lilde Afd. No. 21 — D. B. U., blz. 1571.) § 69. Aan de tot eene voorloopige verbintenis, als in de vorige § bedoeld, toegelatenen worden vervoerbewijzen naar Schoonhoven verstrekt. Zij hebben tevens recht op een daggeld van ƒ 0,75. Ook in dit geval kunnen ouders of voogden met hunne zoons of pupillen, mits voor eigen rekening, medereizen. Ingeval zij aldaar finaal voor den dienst worden afgekeurd (maar ook alleen voor dat geval) ontvangen de afgekeurden een vervoerbewijs voor de terugreis naar hunne woonplaats. (M. v. O. a. v.) § 76. Hetgeen is vermeld bij § 54 hiervoren, is ook toepasselijk ten aanzien van de adspiranten die, na eene voorloopige verbintenis te hebben aangegaan, naar Schoonhoven zijn vervoerd. (M. v. O. a. v.) § 71. De verbintenis voor den dienst wordt op 16-jarigen en lageren leeftijd voor acht en op 17-jarigen en hoogeren leeftijd voor zes jaren aangegaan. (Art. 6 Voorschr.) § 72. De volontairs worden gehuisvest op overeenkomstige wijze, als bij § 56 hiervoren is vermeld. § 73. Het onderwijs wordt geregeld als vermeld bij § 57 hiervoren. (Artt. 10 en 11 a. v.) § 74. De volontairs ontvangen voor zooverre noodig godsdienstonderwijs en wonen de godsdienstoefeningen hunner gezindte bij, tenzij ouders of voogden verzoeken hen daarvan vrij te stellen. (Art. 15 a. v.; gew. M. v. O. 26 Februari 1903, IVde Afd. No. 30 — R. M. 1903, blz. 376.) Bevordering. § 75. De volontairs, die een diensttijd van minstens zes maanden hebben en ook overigens aan de gestelde eischen Overplaatsing bij een der regimenten VestingArtiilerie. Overplaatsing bij het Korps Pontonniers en het Korps Torpedisten. Verloven. Verwijdering van de compagnie en verwijdering uit den dienst. voldoen, worden door den Compagnies-Commandant aangesteld tot korporaal-titulair. Bij een diensttijd van minstens één jaar kan de korporaaltitulair als korporaal worden overgeplaatst bij een der regimenten vesting-artillerie. Om in aanmerking te komen voor overplaatsing bij het Korps Pontonniers of het Korps Torpedisten, ten einde daarbij verder tot korporaal te worden opgeleid, moet bij lichamelijke geschiktheid aan bijzondere eischen zijn voldaan en voorts in den regel de leeftijd van 17 jaar zijn bereikt. (Zie ook § 64, tweede lid.) De overplaatsing geschiedt onder overlegging van de vereischte toestemming van ouders of voogden of als zoodanig optredenden. (Artt. 17—20 a. v.; gew. M. v. O. a. v.) § 76. Van 15 September tot 15 October of, wanneer de compagnie heeft gekampeerd, eenige dagen na terugkomst uit de legerplaats, worden verloven verleend aan de volontairs en korporaals-titulair, doch alleen op aanvrage van ouders, voogden of als zoodanig optredenden. De aanvragen moeten veertien dagen van te voren bij den Commandant der Instructie-Compagnie ingezonden worden. (Art. 21 a. v.) Bij algemeen erkende Christelijke feestdagen kan een kortstondig verlof worden toegestaan; overigens wordt, behoudens het vermelde in het vorige lid, alleen in dringende gevallen verlof verleend. (Art. 22 a. v.) § 77. De verwijdering van de Instructie-Compagnie geschiedt door den Inspecteur der Vesting-Artillerie. (Art. 24 a. v.) Een volontair kan, onverminderd het bepaalde in de engagements-akte, tot verwijdering uit den dienst in aanmerking worden gebracht, indien hij bü het intreden van zijn 20ste jaar niet de lengte heeft bereikt van 1.67 M. Een volontair kan tot verwijdering uit den dienst of tot overplaatsing als kanonnier bij een der regimenten vestingartillerie worden voorgedragen ten gevolge van slecht gedrag, gepaard met onbuigzaamheid van karakter en eene bestendige ongevoeligheid voor vermaningen en straflen. Een volontair wordt van het korps verwijderd, in verband daarmede van de door hem aangegane dienstverbintenis, zonder eenige formaliteit, ontheven en naar zijne betrekkingen teruggezonden, wegens zedenbederf of ondeugden, welke hem voor anderen gevaarlijk kunnen doen zijn. Bovendien kan een volontair als kanonnier bij een der regimenten vesting-artillerie worden overgeplaatst: a. wanneer het blijkt, dat hij geen aanleg bezit of geen vlijt betoont; b. wanneer zulks door of ten behoeve van hem, op grond van particuliere belangen, wordt verzocht; c. na van korporaal-titulair wegens slecht gedrag te zijn teruggesteld tot kannonier van de 2de klasse. (Artt. 25 en 25a a. v.) Corveeën. §78. Bij de compagnie wordt een genoegzaam aantal kanonniers van de regimenten vesting-artillerie (Korps PantserfortArtillerie) ingedeeld, bestemd om als oppasser bü officieren en in de magazijnen, als kok enz. te worden gebezigd en tevens die corveeën te verrichten, welke om verschillende redenen niet aan de volontairs worden opgedragen. (Art. 32 a. v.) Bestemming der instelling. Wijze van toelating. Eischen voor toelating. Over te leggen stukken. Voorloopige verbintenis. Vrij vervoer. HOOFDSTUK V. DE VRIJWILLIGE DIENSTNEMING BIJ DE INSTRUCTIE-BATTERIJ TE ARNHEM. § 79. De Instructie-Batterij is bestemd om, door het opleiden van jongelingen tot korporaal der veld- of rijdende-artillerie, mede te werken ter voorziening in de behoefte aan korporaals bij het bereden gedeelte van het Wapen der artillerie. (Art. 1 Voorschr.) ') § 80. Als bij § 65 hiervoren voor de Instructie-Compagnie omschreven is. (Artt. S en 4 a. v.) § 81. Voor toelating zijn dezelfde eischen gesteld als hiervoren bij § 66 voor toelating tot de Instructie-Compagnie zijn vermeld. (Art. 5 a. v.) § 82. Ook voor toelating tot de Instructie-Batterij wordt gevorderd de overlegging der bescheiden vermeld bij § 16 hiervoren. (Art. 6 a. v.) • § 83. Evenals bij de Instructie-Compagnie kunnen voor toelating tot de Instructie-Batterij de adspiranten, die voorzien zijn van een bewijs van oproeping, op de bij § 68 omschreven wijze worden toegelaten tot eene voorloopige verbintenis. (M. v. O. 1 Februari 1897, lilde Afd. No. 21 - D. B. U., blz. 1571.) § 84. Omtrent het vrij vervoer naar Arnhem en naar de woonplaats terug geldt ook hier hetgeen is vermeld bij § 69 hiervoren. (M. v. O. a. v.) i) Het Voorschrift omtrent de Instructie-Batterij is vastgesteld bij Besch. M. v. O. 17 Augustus 1891, IVde Afd. No. 51 — D. B. U., blz. 773 —; gew. M. v. O. 26 Februari 1908, IVde Afd. No. 80 — R. M. 1903, blz. 376 - 17 November 1904, lilde Afd. No. 97 - R. M. 1904, blz. 1171 - en 5 Mei 1909, Ilde Afd. No. 153 — R. M. 1909, blz. 591. Tijdelijke ongeschiktheid van den voorloopig aangenomene. § 85. Hetgeen is vermeld bij § 54 hiervoren, is ook toepasselijk ten aanzien van de adspiranten, die, na eene voorloopige verbintenis te hebben aangegaan, naar Arnhem zijn vervoerd. (M. v. O. a. ?>.) Duur der verbintenis. § 86. Als bij § 71 voor de Instructie-Compagnie. (Art. 6 Voorsclir.) Huisvesting. Onderwijs en godsdienstige belangen. § 87. De volontairs worden gehuisvest op overeenkomstige wijze, als bij § 56 hiervoren is omschreven. § 88. Het onderwijs en de godsdienstige belangen worden geregeld, als vermeld onderscheidenlijk bij de §§ 57 en 74 hiervoren. (Artt. 10 en 15 a. v.; gew. M. v. O. 26 Februari 1903, IVde Afd. No. 30-E. M. 1903, blz. 376.) Bevordering. Overplaatsing bij een der Regimenten Veld-Artillerie of het Korps RijdendeArtillerie. Verloven. § 89. De volontairs, die een diensttijd van minstens één jaar hebben, welke diensttijd alleen bij gunstige uitzondering tot 9 maanden kan worden teruggebracht, kunnen, zoo zij ook overigens aan de gestelde eischen voldoen, worden bevorderd tot korporaal-titulair. (Art. 18 a. v; gew. a. v.) Aanstelling tot korporaal gaat gepaard met overplaatsing bij een der Regimenten Veld-Artillerie of het Korps RijdendeArtillerie. (Art. 19 a. v.; gew. a. v.) § 90. Van 1 September tot 1 October kunnen verloven worden verleend aan de korporaals-titulair en de volontairs, doch alleen op aanvrage van hunne ouders, voogden of als zoodanig optredenden. De aanvragen moeten veertien dagen te voren bij den Commandant der Instructie-Batterij ingezonden worden. (Art. 20 Voorschr.) Bij algemeen erkende Christelijke feestdagen kan een kortstondig verlof worden toegestaan; overigens wordt, behoudens het vermelde in het vorige lid, alleen in dringende gevallen verlof verleend. (Art. 21 a. v.) Verwijdering van de Batterij en verwijdering uit den dienst. § 91. De verwijdering van de Instructie-Batterij geschiedt door den Inspecteur der Bereden-Artillerie. (Art. 23 a. v.) Een volontair kari, onverminderd het bepaalde in de engagementsakte, tot verwijdering uit den dienst in aanmerking worden gebracht, indien hij bij het intreden van zijn '20ste jaar niet de lengte heeft bereikt van 1.67 Meter. Een volontair kan tot verwijdering uit den dienst of tot overplaatsing als kanonnier bij een der bereden korpsen van het Wapen worden overgeplaatst ten gevolge van slecht gedrag, gepaard met onbuigzaamheid van karakter, en een bestendige ongevoeligheid voor vermaningen en straffen. Bovendien kan een volontair als kanonnier bij een der voormelde korpsen worden overgeplaatst: a. wanneer het blijkt, dat hij geen aanleg bezit of geen vlijt betoont; b. wanneer zulks door of ten behoeve van hem, op grond van particuliere belangen, wordt verzocht; c. na van korporaal-titulair wegens slecht gedrag te zijn terug¬ gebracht tot kanonnier van de 2de klasse. (Art. 24 a. v.) Een volontair wordt van het korps verwijderd, in verband daarmede van de door hem aangegane dienstverbintenis, zonder eenige formaliteit, ontheven en naar zijne betrekkingen teruggezonden, wegens zedenbederf of ondeugden, welke hem voor anderen gevaarlijk kunnen doen zijn. (Art. 24a a. v.) Bij geheel gemis aan aanleg voor paardrijden en in geval van het hiervoren onder b gestelde, kan bij uitzondering en alleen in geval van goed gedrag, overplaatsing naar een der niet-bereden korpsen van het "Wapen of de Instructie-Compagnie plaats hebben. Deze overplaatsing geschiedt dan door den Inspecteur der Bereden-Artillerie. (Art. 25 a. v.; gew. M. v. O. 26 Februari 1903, IVde Afd. No. 30— E. M. 1903, blz. 376.) Wijze van toelating. HOOFDSTUK VI. DE VERBINTENIS BIJ HET WAPEN DER KONINKLIJKE MARECHAUSSEE. § 93. Het voltallig houden van het organiek aantal vrijwilligers bij het Wapen der Koninklijke Marechaussee geschiedt door: 1°. overgang naar dat Wapen van vrijwilligers, miliciens en dienstplichtigen der landweer bij de overige korpsen van de Landmacht dienende, en aanneming van miliciens en dienstplichtigen bij de landweer, die zich met groot-verlof bevinden; 2°. aanneming van gepasporteerde militairen; 3°. het toelaten tot een reëngagement van hen, wier eerste of volgend verband een einde neemt. De toelating van de onder 1°. en 2°. bedoelde personen geschiedt, op aanwijzing van den Inspecteur van het Wapen, door den betrokken Divisie-Commandant of den Commandant van het Depot, en, voor zooveel betreft de vrijwilligers, de miliciens en de landweerplichtigen, bij andere korpsen onder de wapenen, in overleg met de commandeerende-officieren dier korpsen. De onder 3°. bedoelde reëngagementen worden aangegaan bij het onderdeel van het Wapen waartoe de belanghebbenden behooren. De onderofficieren (vrijwilligers, miliciens en landweerplichtigen) die uit de korpsen van de Landmacht naar het Wapen der Koninklijke Marechaussee overgaan, worden daarbij niet anders toegelaten dan als marechaussee 2de klasse, om eerst later, bij geschiktheid, voor bevordering in aanmerking te komen. (Artt. 1—3 Voorschr.)'). 1) Het Voorschrift omtrent de dienstverbintenissen bij het Wapen der Koninklijke Marechaussee is vastgesteld bij Kon. Besluit van 28 Januari 1911, No. 52. Eischen voor toelating. § 93. Voor overgang naar of toelating bij het Wapen wordt geëischt, dat de aspirant: a. ongehuwd Nederlander zij; b. eene lengte hebbe van ten minste 1.674 M.; c. niet jonger zij dan 20 en niet ouder dan 40 jaar; d. in het bezit zij van goede geestvermogens en van een gezond en sterk lichaamsgestel, blijkende uit een militair-geneeskundig onderzoek; e. van onbesproken gedrag zij; f een door den Minister van Oorlog vast te stellen graad van schoolkennis bezitte. (Art. 6 Voorschr.) De onder f bedoelde schoolkennis omvat: het vlug en duidelijk lezen en begrijpen van geschreven en gedrukte stukken; het schrijven van een leesbaar handschrift, en eenige kennis van de vier hoofdbewerkingen in het rekenen met geheele getallen. (Ad Art. 6 Besch. M. v. O. 7 April 1911, lilde Afd. No. 229.) Voor overgang bij het Wapen, als bedoeld bij punt 1°. van § 92, komen in den regel alleen in aanmerking onderofficieren, korporaals en minderen (vrijwilligers, miliciens en dienstplichtigen bij de landweer), die een werkelijken dienst volbracht hebben van ten minste acht maanden bij een onbereden wapen of ten minste achttien maanden bij een bereden wapen; voor aanneming van personen, als bedoeld bij punt 2°. van genoemde § geldt de eisch, dat zij ten minste een jaar in werkelijken dienst hebben doorgebracht; een en ander behoudens de eischen van geschiktheid, hiervoren genoemd. Van de hiervoren genoemde termijnen kan, in het belang van den dienst, met machtiging van den Minister van Oorlog worden afgeweken. (Art. 5 Voorschrift.) Voor de aanneming van personen, die bijzondere geschiktheid voor het Wapen bezitten, doch die niet ten volle de genoemde tijdvakken in werkelijken dienst hebben doorgebracht, kan door den Inspecteur de machtiging van den Minister van Oorlog worden gevraagd. (Ad art. 5 Besch. M. v. O. 7 April 1911, lilde Afd., No. 229.) Over te leggen bescheiden. § 94. Ten aanzien van de bescheiden, welke door de aspiranten bij hunne aanneming moeten worden overgelegd, gelden, voor zooveel noodig, de bepalingen, vastgesteld bij de Instructie Verbintenis en het reëngagement. Engagementsakte. op de werving voor de overige korpsen van het Leger (zie § 16). (Art. 7, Voorschrift.) § 95. De eerste verbintenis wordt voorloopig aangegaan voor den tijd van zes jaren, met dien verstande, dat het den Inspecteur van het Wapen zal vrijstaan, te beslissen of de verbintenis bij het einde van het eerste dienstjaar al dan niet zal worden bestendigd. Bij niet-bestendiging der verbintenis keeren de van de korpsen afkomstige vrijwilligers naar die korpsen terug, om den tijd hunner daarbij aangegane verbintenis uit te dienen. Na het volbrengen van de eerste verbintenis kan den onderofficier of marechaussee, die nog aan de hierna omschreven eischen van physieke geschiktheid voldoet, vergund worden een nieuwe verbintenis (reëngagement) aan te gaan voor een of meer, doch ten hoogste voor zes jaar. (Art. 4, Voorschrift.) Voor de van de korpsen afkomstige vrijwilligers, wier verbintenis bij het Wapen der Koninklijke Marechaussee bij het einde van het eerste jaar niet wordt bestendigd en die dus naar hun korps terugkeeren om den tijd hunner daarbij aangegane verbintenis uit te dienen, strekt de tijd, welken zij als marechaussee gediend hebben, in mindering van den duur hunner oorspronkelijke verbintenis. Indien bij den Commandant der Divisie, waarbij een onderofficier of marechaussee een nieuwe verbintenis (reëngagement) wenscht aan te gaan, bezwaar bestaat den duur van die nieuwe verbintenis te stellen op het aantal jaren, hetwelk door den betrokken onderofficier of marechaussee wordt aangevraagd, onderwerpt hy die aanvrage aan de beslissing van den Inspecteur van het Wapen. Voor weigering van reëngagement wordt steeds de machtiging van den Minister van Oorlog vereischt. (Ad art. 4. Besch. M. v. O. 7 April 1911, lilde Afd., No. 229.) § 96. Het aangaan der verbintenis bij het Wapen geschiedt bij engagementsakte volgens het hierna afgedrukte model A, in tweevoud op te maken. Één exemplaar wordt ter hand gesteld aan hem, die de verbintenis aangaat; het andere wordt, met de verder over te leggen bescheiden, bewaard bij het onderdeel van het Wapen, waarbij de verbintenis tot stand komt. (Ad art. 2. Besch. a. v.) Werv. voorschr. 4 Modil A. (*) (Zie S 96.) No OP HET STAMBOEK. (1) Naam, voornamen en rang. (2) Naam en voornamen van den aangenomens. (3) (4) (5) In schrijfletters. De ondergeteekende (1) Commandant van van het Wapen der de Divisie Koninklijke Marechaussee, verklaart te hebben aangenomen den persoon van (2) om het Koninkrijk der Nederlanden, als vrijwilliger bij het Wapen der Koninklijke Marechaussee, overeenkomstig de bepalingen van het Voorschrift, vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 28 Januari 1911, No. 52, en toegelicht bij beschikking van den Minister van Oorlog van 7 April 1911, lilde Afd., No. 229, te dienen voor den tijd van zes jaren, welke tijd, behoudens het hierna bepaalde zal verschenen zijn den (3) negentien honderd (4) en de mede-ondergeteekende (2) verklaart zich in voorschreven zin en tot gezegd einde te hebben doen aannemen. Zijnde de contractanten wijders omtrent de navolgende voorwaarden overeengekomen: 1°. dat het aan den Minister van Oorlog zal vrijstaan, den aangenomene onmiddellijk uit den dienst te verwijderen met of zonder paspoort, en alzoo de tegenwoordige verbintenis zonder eenige formaliteit te ontbinden: a. wanneer het mocht blijken, dat de aangenomene vóór het aangaan van zijn tegenwoordig engagement, rechterlijk veroordeeld is geweest wegens diefstal, verduistering, bedrog of een ander met de goede trouw of eerlijkheid strijdig misdrijf, of, wanneer later een vonnis wegens dergelijk misdrijf tegen hem mocht worden uitgesproken; (•) Dit model niet te gebruiken voor de schrijvers bü het Wapen, doch wel, behoudens de alsdan noodige en bij wederzijds geparafeerd renvooi goed te keuren wijzigingen, voor akten houdende eene nieuwe verbintenis (reëngagement). b. wanneer het mocht blyken, dat de aange- nomene voor den dienst ongeschikt is, wegens eenig lichaamsgebrek of eenige ziekte, by het door hem ondergaan militair geneeskundig onderzoek niet waarneembaar, doch waarvan het bestaan hem bekend, en bij bedoeld geneeskundig onderzoek opzettelijk verzwegen is; c. wanneer het blijkt dat do aangenomene, die by deze verklaart ongehuwd te zijn, wel gehuwd is, of dat hy, gedurende zyn verbintenis, zonder de toestemming van zyn chef en in strijd met de ter zake bestaande bepalingen, een huwelijk heeft aangegaan; zullende, wanneer de Minister van Oorlog geen gebruik maakt van deze bevoegdheid, de aangenomene gedurende zyn loopend ( engagement, voor zooveel militaire aangelegenheden betreft, als niet gehuwd worden beschouwd; 2°. dat het den Minister van Oorlog zal vrijstaan, den aangenomene met paspoort uit den dienst te verwijderen: a. wanneer deze ongeschikt mocht blijken te zyn voor den dienst, wegens eenig lichaamsgebrek of eenige ziekte, ontstaan na diens indiensttreding, of vóór dat tijdstip, doch niet vallende onder 1°. b; b. wanneer op het daartoe door den aange¬ nomene gedaan verzoek en c.q. op de voorwaarde, bedoeld in de 2de zinsnede van art. 8 van het Voorschrift, de Minister zulks in het belang van den dienst of van den aangenomene geraden zal oordeelen; 3°. dat de aangenomene, wanneer hy naar het oordeel van den Minister van Oorlog wegens karaktereigenschappen of wijze van dienen geacht wordt ongeschikt of onbekwaam te zy'n om verder tot het Wapen te blyven behooren, na bij administratieven maatregel te zijn teruggebracht tot de positie van marechaussee 3e klasse, als ongeschikt voor den dienst der marechaussee, zal worden ontslagen, dan wel zal worden teruggezonden naar het Korps van het Leger waarvan hy afkomstig is, en waarbij hy alsnog zoude hebben te dienen, indien hij niet naar het Wapen was overgegaan, om bet engagement, hetwelk hij by dat korps had aangegaan, te volbrengen; 4°. dat de aangenomene, wanneer hij naar het oordeel van den Minister van Oorlog wegens onzedelijk gedrag geacht wordt onwaardig te zijn om by het wapen te blyven dienen, of zich uit anderen hoofde te hebben schuldig gemaakt aan wangedrag of aan verregaande nalatigheid in de vervulling zijner dienstplichten, na by administratieven maatregel te zyn teruggebracht tot de positie van marechaussee 3e klasse, wegens berispelijk gedrag zal worden ontslagen, dan wel zal worden overgeplaatst naar een der Korpsen van het Leger, om daarbij den tyd zyner by de Marechaussee aangegane verbintenis uit te dienen; 5°. dat, wanneer er door toedoen van den aangenomene gedurende zyn diensttijd eenige interruptie van dienst mocht plaats hebben, hjj gehouden zal zyn, onmiddellijk na het eindigen van die interruptie, het vóór den aanvang daarvan nog onvervuld gebleven gedeelte van zyne dienstverbintenis te volbrengen, tenzij de Minister van Oorlog mocht goedvinden, by het eindigen der interruptie, de tegenwoordige verbintenis, zelfs zonder eenige formaliteit, te ontbinden, hetgeen dien Minister in dat geval volkomen zal vrijstaan; 6°. dat aan den marechaussee, niet afkomstig van een der andere Korpsen van het Leger, wiens verbintenis by het einde van het eerste dienstjaar niet wordt bestendigd, bij ontslag uit den dienst geen paspoort of ander bewijs van ontslag zal worden uitgereikt. En is hiervan te den (5) deze akte in tweevoud opgemaakt en geteekend; zijnde voorts één exemplaar door ieder der contractanten behouden. (6) Handteekening van boide contractanten. (6) SIGNALEMENT VAN (2) Vader Moeder Geboren te Bijzondere teekenen Den . Laatst gewoond te Lang 1 . . Meter. Van te voren gediend, | waar en op welke wijze J daarvan afgegaan. Gedane veldtochten, | bekomen wonden, i uitstekende daden. j U1TNOODIGING TOT HET DOEN VAN EEN GENEESKUNDIG ONDERZOEK. De ondergeteekende (7) noodigt bjj deze . . . . te .... uit om den persoon van (2) hiervoren bedoeld, een geneeskundig onderzoek te doen ondergaan, en hieronder te vermelden, of hij al dan niet geschikt is om als (8) te worden toegelaten. Te negentien honderd GENEESKUNDIGE VERKLARING. De ondergeteekende • • . . te verklaart, naar aanleiding der bovenstaande uitnoodiging, den persoon van (2) overeenkomstig de bestaande bepalingen onderzocht, en (9) . . . bevonden te hebben om als (8) te worden toegelaten. (10) Te negentien honderd (7) Divisie-Commandant of Commandant van hot Depot. (8) De betrekking, waarvoor het engagement geschiedt. (9) Geschikt of ongeschikt. (10) Indien de onderzochte ongeschikt is, moet hier nog worden bijgevoegd: uit hoofde van (de gebreken, die hem ongeschikt maken). Bezoldiging, toelage enz. § 97. STAAT, aanduidende de jaarlijksche bezoldigingen, enz. van het personeel beneden den rang van Officier bij het Wapen der Koninklijke Marechaussee. RANGEN. Te paard. Te voet. Jaarwedden: Opper wacht- bÜ aanstelling — ƒ1100,— meester na 3 jaar dienst als zoodanig — ,, 1225,— dd. kwartier- meester 1,6,.,, _ 1350 _ Opperwacht- f bü aanstelling ƒ noo,— — meester- J na 3 jaar dienst als zoodanig 1200— — instructeur | _t, „ , , \ 1S00'_ _ Wachtmeester f ^anst®'"nS ; • • • • . 970,- , Sm,- ( na 6 jaar dienst als zoodanig n 1000,— 900 Wachtmeester-titulair 940,— 840 — Brigadier ƒ bÜ aanstelling n 880,— „ 780,— le klasse | na 3 jaar dienst als zoodanig n 910,— 810 — Brigadier 2e klasse n 850,— , 750- Brigadier- f bij aanstelling B 780,— „ 680,— titulair le kl. | na 3 jaar dienst als zoodanig n 810,— „ 710,— Brigadier-titulair 2e klasse n 750,— „ 650,— „ L I bü aanstelling 670'_ „ 570*,- le6Cklassfe na 6jaardienstalsZ00danig » 700 ~ » 600 ~ I , 12 , nu rt n 730,— „ 630,— Marechaussee ( bij aanstelling B 590,— „ 490,— 2e klasse | na 3 jaar dienst als zoodanig n 620,— „ 520,— Marechaussee 3e klasse n 5qoj 490,— Schrijver _ n 520,— Hoefsmid ( bÖ aanstelling - „ 490,- \ na 6 jaar dienst bü het Wapen _ n 515^ Toelage voor buitenwachten van meer dan 24 uren: Voor onderofficieren en marechaussees van de verschillende rangen, per dag, bü het verrichten van diensten te paard ... f 2,50 — te voet — f 2,— Bijzondere bepalingen: a. de toelage voor buitenwachten van meer dan 24 uren wordt genoten voor het volle bedrag van en met den dag van vertrek tot en met dien vóór de terugkomst, met dien verstande, dat na den 30sten dag van eene detacheering het bedrag der toelage met ƒ 0,50 per dag wordt verminderd. Op den dag van terugkomst wordt de toelage voor de helft genoten, indien de belanghebbende na twaalf uur 's middags in zijne standplaats terugkeert. De kosten van huisvesting en stalling en de meerdere kosten van fourage moeten uit de toelage worden bestreden; b. zij, die bij het Wapen in dienst treden of van een der korpsen van het leger worden overgenomen, genieten eene tegemoetkoming in de kosten voor eerste uitrusting en wel: een bereden marechaussee ƒ 75,— „ onbereden „ 25,— „ hoefsmid 25,— „ schrijver (niet zijnde een gepensionneerd of gegageerd militair) „ 25,—. Een onbereden marechaussee, die bij het bereden gedeelte van het Wapen overgaat, geniet, als tegemoetkoming in de kosten van de vermeerdering zijner uitrusting, eene vergoeding voor eens ten bedrage van / 50,-; c. de bereden onderofficieren en marechaussees genieten aan het einde van elk jaar van hunne eerste dienstverbintenis eene schadeloosstelling voor het aanschaffen van hun dienstpaard ten bedrage van ƒ 50,—. Deze schadeloosstelling wordt ook genoten door de bereden onderofficieren en marechaussees, die van het niet bereden gedeelte van het Wapen zijn overgekomen, en wel gedurende ten hoogste zes achtereenvolgende jaren, bij het einde van elk jaar volgende op het tijdstip waarop zij bij het bereden gedeelte zijn overgegaan; d. de bereden onderofficieren en marechaussees genieten voor elk dienstpaard, dat zij door bevolen dienstverrichtingen verliezen, eene geldelijke vergoeding. Deze vergoeding wordt voor elk bijzonder geval bepaald door den Minister van Oorlog, in verhouding tot de waarde van het verloren paard, doch mag niet meer bedragen dan ƒ 300,—, noch meer dan drie vierde van de waarde van het paard, te schatten naar regelen door gemelden Minister vast te stellen; Huwelijk. Vervroegd ontslag. Verwijdering. e. de vergoedingen, sub b, c en d hiervoren vermeld, worden op de rekeningen in de uitrusting- en reserverekening van de belanghebbenden geboekt. (K. B. 28 Januari 1911, No. 52). § 98. Bij het Wapen der Koninklijke Marechaussee kan toestemming worden verleend tot het aangaan van een huwelijk: 1°. aan de opperwachtmeesters, wachtmeesters, brigadiers, schrijvers en hoefsmeden; 2°. van de brigadiers-titulair en de marechaussees alleen aan de zoodanigen, die ten minste zes jaren dienst bij het Wapen tellen. (Art. 10 Voorschrift.) Door de Divisie-Commandanten kan aan zooveel brigadierstitulair en marechaussees, die nog geen 6 jaren dienst bij het Wapen tellen, toestemming worden verleend tot het aangaan van een huwelijk, als het aantal beschikbare of beschikbaar komende woningen zal toelaten. (Ad art. 10 Besch. M. v. O. 7 April 1911, lilde Afd., No. 229.) § 99. Als regel geldt, dat gedurende eene eerste verbintenis, vervroegd ontslag uit den dienst op verzoek niet dan in zeer bijzondere omstandigheden — ter beoordeeling van den Minister van Oorlog en c.q. op voorwaarden, door dien Minister te stellen — zal worden toegestaan. Wordt bij inwilliging van een verzoek om vervroegd ontslag als voorwaarde gesteld, dat de verzoeker gehouden is een persoon in zijne plaats te stellen, dan zal deze persoon moeten voldoen aan de vereischten, gesteld in § 93 en, voor zoover hij niet is gepasporteerd, den in art. 6 van de Militiewet 1901 genoemden achtjarigen dienst moeten hebben volbracht. ') Voor het verleenen van tusschentijdsch ontslag op verzoek aan hen, die in een tweede of volgend verband dienen, is mede de machtiging noodig van den Minister van Oorlog. Indien de belangen van den dienst zich tegen zoodanig ontslag niet verzetten, wordt het in den regel toegestaan. {Art. 8 Voorschrift.) § ÏOO. Van het Wapen worden verwijderd: a. zoodanige onderofficieren en marechaussees, wier karaktereigenschappen of w^jze van dienen hen ongeschikt of !) In verband met de Militiewet (St.bl. 1912, No. 21) zal deze bepaling wijziging behoeven. onbekwaam maken om verder tot het Wapen te bleven behooren; b. zij, wier zedelijk gedrag van dien aard is, dat zij onwaardig zijn om bij het Wapen te blijven dienen, of die zich uit anderen hoofde aan wangedrag, dan wel aan verregaande nalatigheid in de vervulling hunner dienstplichten schuldig maken; een en ander ter beoordeeling van den Minister van Oorlog. De onder a bedoelden worden, na c.q. bij administratieven maatregel te zijn teruggebracht tot de positie van marechaussee 3de klasse, voor zooveel zij afkomstig zijn van een der korpsen van het Leger en daarbij alsnog zouden hebben te dienen indien zij niet naar het Wapen waren overgegaan, naar die korpsen teruggezonden om het engagement, hetwelk zij daarbij hadden aangegaan, te volbrengen. Zij die niet van een der korpsen van het Leger afkomstig zijn, worden met een gewoon paspoort, als ongeschikt voor den dienst der Marechaussee, ontslagen. De onder b bedoelden worden, na bij administratieven maatregel te zijn teruggebracht tot de positie van marechaussee 3de klasse, wegens berispelijk gedrag ontslagen, dan wel overgeplaatst bij een der korpsen van het Leger (c.q. dat waarvan zij afkomstig zijn) om daarbij den tijd hunner by de Marechaussee aangegane verbintenis uit te dienen. Het ontslag of de overplaatsing, hiervoren bedoeld, geschiedt overigens naar regelen door den Minister van Oorlog te stellen en met inachtneming c.q. van de bepalingen der „Pensioenwet voor de Landmacht 1902". (Art. 9 Voorschrift.) Wordt door den Inspecteur van het Wapen, den betrokken Divisie-Commandant gehoord, ten aanzien van eenig onderofficier of marechaussee toepassing noodig of wenschelijk geacht van het gestelde hiervoren, dan onderwerpt hij een daartoe strekkend gemotiveerd voorstel aan de beslissing van den Minister van Oorlog. (Ad art. 9 Besch. M. v. O. 7 April 1911, lilde Afd., No. 229.) HOOFDSTUK VII. DE VERBINTENIS VAN LEDEN VAN WEERBAARHEIDSVEREENIGINGEN (KORPSEN). Vaststelling der regeling. Verbintenis. § 101. Bij Koninklijk besluit van 14 September 1908, No. 57, zijn regelen gesteld, volgens welke aan manschappen en kaderleden van weerbaarheidskorpsen, vallende onder de bepalingen van het Koninklijk Besluit van 12 Mei 1867 (St.bl. No. 49), zooals dat sedert is gewijzigd bij de Koninklijke Besluiten van 20 December 1886 (St.bl. No. 215), van 3 Maart 1903 (St.bl. No. 81) en van 24 September 1906 (St.bl. No. 251) '), die daartoe het verlangen kenbaar maken, de gelegenheid wordt gegeven om tot het verkrijgen van de practische geschiktheid voor een rang of een hoogeren rang gedurende eenigen tijd bij het leger practischen dienst te verrichten. § 103. Met afwijking van de bepalingen der Instructie op de werving (zie Hoofdstuk I) is de Minister van Oorlog gemachtigd, manschappen en kaderleden als in § 101 bedoeld, tot vervullen van practischen dienst in het leger toe te laten tot eene militaire verbintenis voor ten hoogste zes weken. (Art. 1 K. B. a. v.) Om tot de verbintenis te kunnen worden toegelaten, wordt vereischt, dat de adspirant Nederlander zij en den leeftijd van ten minste 18 jaren hebbe volbracht. (Art. 3 a. v.) De verbintenis wordt, voor zooveel kaderleden betreft, aangegaan in den rang van korporaal of van sergeant, mits deze rangen verworven zijn in het leger, dan wel ten overstaan van eene Commissie, waarin een of meer officieren van het leger hebben zitting gehad. In verband daarmede kan aan de toegelatenen vergund worden deel te nemen aan de examens x) Bedoeld zijn de weerbaarheidskorpsen, gevormd uit met Koninklijke toestemming opgerichte weerbaarheidsvereenigingen. ter verkrijging van eenen rang of van een hoogeren rang, tegelijk met de overige militairen van het korps, waarbij zij zich verbonden hebben. (Art. 4 a. v.) Tot de verbintenis worden niet toegelaten personen, die bij de militie zijn ingelijfd. (Art. 2 a. v.) De kaderleden volgen in rangorde op de jongste hunner ranggenooten bij het korps — den titulairen rang hieronder begrepen. (Art. 5 a. v.) Zij genieten tijdens den practischen dienst bij het leger geenerlei geldelijke belooning en moeten voor eigen rekening in hun onderhoud voorzien. Hun kan echter vergund worden — mede voor eigen rekening — aan de menage deel te nemen. Zij mogen buiten de kazerne overnachten, voor zooveel het minderjarigen betreft, op schriftelijk verzoek van hem of haar, die de ouderlijke macht of voogdij uitoefent. (Art. 6 a. v.) Bij het aangaan der verbintenis wordt eene engagementsakte onderteekend volgens het hieronder afgedrukte model. (Art. 7 a. v.) Ik (1) ' als hiertoe bevoegd volgens de bepalingen van de Ministerieele beschikking van 6 October 1908, Ile Afd., n°. 108, ter uitvoering van het Koninklijk Besluit van 14 September 1908, n°. 57, verklaar te hebben aangenomen den persoon van (2) vrijwilliger korporaal" bij (3) sergeant om gedurende (4) gerekend van en met de dagteekening van deze akte, bet Koninkrijk der Nederlanden te dienen overeenkomstig de voorwaarden, vermeld in voornoemd Koninklijk besluit, en ik (5) verklaar mij door (1) te hebben doen aannemen tot gezegd einde. En is hiervan te den (6) opgemaakt deze akte in tweevoud, welke vervolgens door de contractanten is onderteekend en waarvan door ieder hunner een exemplaar is behouden. (Onderteekeningen.) (1) Naam, voornamen en rang van don Commandeerendu-Officier van het korps of van het zelfstandig garnizoen-houdend onderdeel daarvan. (2) Kaam, voornamen van den zich verbindenden persoon. (3) Naam van het W eerbaarheidskorps, c. q. Weerbaarheidsvereeniging of afdeeling daarvan. (4) Tijdduur door den verzoeker gewenscht. (5) Naam van den adspirant. (6) Dagteekening dezerakte(in schrijfletters). Lichamelijke geschiktheid. In te dienen verzoek. § 103. Als regel geldt dat moet worden voldaan aan de eischen van physieke geschiktheid voor de militieplichtigen vastgesteld. Van dezen regel kan echter met machtiging van ; den Minister van Oorlog worden afgeweken; dienende het geneeskundig onderzoek voor de hierbedoelde vrijwilligers in hoofdzaak ter vaststelling van de eventueel bij hen bestaande lichte gebreken, ter voorkoming dat daaraan door belanghebbenden aanspraken zouden ontleend worden op militair pensioen. Van de bedoelde gebreken moet aanteekening worden gehouden op het stamboek. (Art. 8 a. v.) § 104. Zij die verlangen de verbintenis aan te gaan moeten een schriftelijk verzoek (op ongezegeld papier) daartoe richten tot den Commanddeerende-Officier van het korps of van het zelfstandig garnizoen-houdend onderdeel daarvan, waarbij zij practischen dienst wenschen te verrichten, onder opgave van het tijdstip, waarop en den tijdduur waarvoor zij onder de wapenen wenschen te komen, alsmede c. q. van den Commandant onder wiens onmiddellijke bevelen zij gaarne zouden : wenschen gesteld te worden. (1°. Besch. M. v. 0.6 Oct. 1908, Ilde Afd. No. 108 — R. M. 1908, blz. 861.) Over te leggen bescheiden. § 105. Bij het in de vorige § bedoeld verzoek moeten worden overgelegd: bij eene eerste verbintenis een bewijs van lidmaatschap van het weerbaarheidskorps, waartoe zij behooren; eene opgave van de daarbij of bij een ander korps bewezen diensten; voor zoover z\j een rang bij het korps bekleeden, een bew^s van het met goed gevolg afgelegd hebben van het vereischte examen; voor zoover zij vroeger in militairen dienst zijn geweest, hun paspoort of een extract-stamboek; bij eene volgende verbintenis het bewijs van ontslag uit de vroegere verbintenis. (Art. 11 K. B. a. v.); de bescheiden genoemd in § 16 — met uitzondering van die onder 4°. en 6°.; eene door het Bestuur der vereeniging (c. q. door den Korpscommandant) afgegeven en onderteekende verklaring, waaruit blijkt, in hoeverre, naar het oordeel van het Bestuur ' (c. q. van den Korpscommandant) de aanleg en de ijver van den verzoeker, gunstige uitkomst van het gevraagde verblijf onder de wapenen mag doen verwachten. (2°. Besch. M. v. 0. a. v.) Ontslag uit en verbreking van de verbintenis. Het bewijs van lidmaatschap alsmede de opgave of staat van dienst, hiervoren bedoeld, moeten afgegeven en onderteekend zijn door het Bestuur van de vereeniging (c. q. Commandant van het korps) waartoe verzoeker behoort. In laatstgenoemde opgave moeten tevens vermeld worden de diensten, reeds bij het leger — c. q. ook die krachtens de Militiewet — verricht. Voor zoover de rang van korporaal of sergeant niet door afgelegd examen in het leger — overeenkomstig het gestelde in het derde lid van § 102 — is verkregen, moet(en) in het over te leggen bewijs van het met goed gevolg afgelegd hebben van het vereischte examen, vermeld worden de naam (de namen) van den officier (de officieren) uit het leger, die deel van de examencommissie heeft (hebben) uitgemaakt. Door gewezen militieplichtigen moet worden overgelegd een paspoort of een bewijs van ontslag uit den dienst deimilitie of der landweer. (3°. Besch. M. v. O. a. v.) § 106. Na afloop van den termijn, waarvoor de verbintenis is aangegaan, wordt aan den vrijwilliger een ontslagbrief uitgereikt. (Art. 9 K. B. a. v.) De Commandeerende-officier is bevoegd de verbintenis te allen tijde te verbreken, indien het hem blijkt, dat, wegens gebrek aan ijver bij den vrijwilliger, of wel wegens diens minder goed gedrag, het doel der verbintenis niet zou worden bereikt. Van de reden dier verbreking wordt in den ontslagbrief melding gemaakt (art. 10 K. B. a. v.) en door den Commandeerende-officier mededeeling gedaan aan den Commandant van het Weerbaarheidskorps (het Bestuur der Weerbaarheidsvereeniging) waartoe de vrijwilliger behoort. (5°. Besch. M. v. O. a. v.) HOOFDSTUK VIII. DE VERBINTENISSEN BIJ DE ZEEMACHT, UITGEZONDERD MARINE-STOOMVAARTDIESST EN KORPS MARINIERS. «) (Reglement A.) J) Verbintenissen, dienstverband en eindiging daarvan. § 107. Aanneming in eenige qualiteit, rang en stand, hetzij de aan te nemen persoon voor de eerste maal in dienst treedt of reeds vroeger in militairen dienst is geweest, geschiedt onder het aangaan van eene verbintenis om het land een zekeren tijd bij 's Rijks zeemacht te dienen. Gedurende dien tijd of bij den afloop daarvan, kan eene verbintenis worden aangegaan waarbij die tijd wordt verlengd; deze verbintenis heet reëngagement. De duur van den tyd, waartoe de aangenomene of gereëngageerde zich verbonden heeft het land te dienen, heet dienstverband. De Minister van Marine is gerechtigd het dienstverband op door de Koningin vast te stellen wijze te doen eindigen; ten bewijze hiervan wordt aan den schepeling een ontslagbrief uitgereikt, tenzij hij op het tijdstip van ontslag wordt teruggebracht in de positie van militieplicht ige. De wijze waarop aan het dienstverband een einde wordt gemaakt wordt geregeld in de Instructie voor de Commandeerendeofficieren van Hr. Ms. oorlogschepen bij de daarin voorkomende bepalingen betreffende het ontslag en de ontslagbrieven. Eene verbintenis, aangegaan na den afloop van het dienstverband, ook al is aan den schepeling geen ontslagbrief uitgereikt, is eene nieuwe verbintenis geheel overeenkomende met de verbintenis bij aanneming, behoudens de in dit hoofdstuk genoemde uitzonderingen daarop. 1) Zie echter ook § 142. 2) De in dit Hoofdstuk en in de Hoofdstukken IX en X omschreven bepalingen zyn vastgesteld bij Kon. besl. van 3 Augustus 1910, No. 21. Leeftijdseischen. Bij elke verbintenis wordt schriftelijk eene verklaring afgelegd en onderteekend; de formulieren daarvoor worden dooiden Minister van Marine vastgesteld. § 108. Jongens moeten den leeftijd van 14 jaar bereikt hebben en hun 16de levensjaar nog niet zijn ingetreden. Lichtmatrozen moeten den leeftijd van 16 jaar bereikt hebben en hun 19de levensjaar nog niet zijn ingetreden. Lichtmatrozen voor de opleiding van matroos-timmerman moeten een leeftijd hebben van 18 en niet ouder zijn dan 20 jaar. Matrozen der 3de klasse moeten den leeftijd van 18 jaar bereikt hebben en hun 21ste levensjaar nog [niet zijn ingetreden. Matrozen der 2de klasse moeten den leeftijd van 19 jaren, die der 1ste klasse den leeftijd van 21 jaren bereikt hebben en hun 35ste levensjaar nog niet zijn ingetreden. Torpedomakers moeten den leeftijd van 21 jaren bereikt hebben doch hun 30ste levensjaar nog niet zijn ingetreden. Scheerders moeten den leeftijd van 21 jaren bereikt hebben en hun 30ste levensjaar nog niet zijn ingetreden. Bij aanneming in de overige qualiteiten is voor hen, die den lande nimmer als militair hebben gediend, het maximum van den leeftijd bepaald op 29 en het minimum op 21 jaren, met uitzondering van het personeel van het stafmuziekkorps beneden den rang van muzikant, voor hetwelk het minimum 14 jaren bedraagt. De leeftijdseischen voor aanneming als kapelmeester zijn van 26 jaar tot en met 34 jaar. Ten aanzien van personen, die den militairen dienst nog geen drie jaren geleden verlieten en die in de qualiteiten van scheerder, schoenmaker en kleermaker wenschen te worden aangenomen, kan van den leeftijdsgrens worden afgeweken tot een maximum van 32 jaren. Bij het sluiten van reêngagementen binnenslands maakt de leeftijd voor den commies van aanneming of officier van administratie slechts in zooverre een punt van onderzoek uit, als gevorderd wordt in verband met de toekenning van premie aan de te reëngageeren schepelingen. Bekwaamheids- § 109. Voor jongens, lichtmatrozen en matrozen der 3de eischen. klasse is de eisch: lezen en een weinig schrijven en rekenen; de eischen voor lichtmatrozen, bestemd voor de opleiding van Vereischte lengte voor onbevarenen. Dienstverband. matroos-timmerlieden, alsmede voor leerling-monteur en leerling-geweermaker zijn opgenomen in de reglementen dier opleidingen. Voor andere qualiteiten wordt het afleggen van examen of proef geöischt, als aangegeven in de regeling der examens. Kleer- en schoenmakers moeten eveneens door het afleggen van een proef in een van de Directiën der Marine toonen voldoende bekwaamheid in hun vak te bezitten. Personen, die niet langer dan drie jaren geleden den zeedienst verlaten hebben, behoeven geen examen te doen of proeven af te legden, wanneer uit de voordracht tot ontslag blijkt, dat zij bij ontslag geschikt waren voor de qualiteit, den rang of stand, waarvoor zij wenschen te worden aangenomen. § 110. De volgende lengte is als eisch tot aanneming gesteld: Van 14 tot 14y2 jaren als minimum 1.4 M. „ 14Vs „ 15 , , „ 1.43 M. . 15 , 15Va , . » 1.45 M. , 15Vs , 16 , „ „ 1.48 M. . 16 , 17 „ , . 1.51 M. „ 17 , 18 , , , 1.53 M. „ 18 jaren en daarboven als „ 1.55 M. Aanneming met afwijking van de vastgestelde lengte heeft slechts na bekomen machtiging van den Minister van Marine plaats. Ten aanzien van jongens, wier lichaamslengte slechts 1 a 2 c.M. van de vastgestelde afwijkt, doch die overigens flink physiek ontwikkeld zijn, wordt gehandeld als is aangegeven in het eerste lid van § 113. De Commies van aanneming te Leiden vraagt omtrent de aanneming van deze jongens nadere machtiging aan den Minister van Marine. § 111. De eerste verbintenis voor jongens bedraagt 11 jaren, waarvan de laatste drie jaren in reserve worden doorgebracht zonder genot van soldij. De eerste verbintenis voor lichtmatrozen bedraagt 8 jaren en voor matrozen 3de klasse 6 jaren. Het dienstverband en de aan indiensttreding verbonden geldelijke voordeelen voor leerlingen-monteur en leerlingengeweermaker zijn vastgesteld bij de regelingen dier korpsen. De eerste verbintenis in alle overige qualiteiten bedraagt 5 jaren. Het dienstverband van hen, die bij het aangaan eener verbintenis nog geen 16 jaar oud zijn wordt berekend van den dag af, waarop zij hun 17de levensjaar intreden. Dienstverband met bijzondere voorwaarde. § 112. Na bekomen machtiging van den Minister van Marine kunnen tot eene verbintenis worden toegelaten: 1°. schepelingen wier diensttijd is verstreken en die, uit de overzeesche bezittingen of van een zeereis teruggekeerd met lichte ziekten of gebreken, waardoor de uitoefening van den militairen dienst niet blijvend wordt belemmerd, naar een marinehospitaal of eene geneeskundige inrichting ter genezing worden gezonden; 2°. zij die reeds by de zeemacht hebben gediend en volkomen genezen zijn van ziekten of gebreken, waardoor zij ongeschikt waren geoordeeld; 3°. personen, die bij aanmelding voor dienstneming geneeskundig voorloopig geschikt geoordeeld worden; 4°. gewezen schepelingen, die bij het eindigen van hun vorig dienstverband wegens betrekkelijke geschiktheid, slechts tot reëngagement van korten duur konden worden toegelaten, doch daarvan geen gebruik hebben gemaakt; 5°. zij, die als matroos der 1ste of 2de klasse, als matroos in eenige qualiteit of als scheerder in dienst wenschen te komen, doch niet in alle opzichten (ambachtskennis uitgesloten) de bekwaamheden bezitten, omschreven in de regeling der examens; 6°. zij, die gedurende een proeftijd bewijzen van bekwaamheid moeten leveren; onder voorwaarde evenwel dat, indien zij binnen een jaar niet volkomen geschikt worden bevonden, zij voor ontslag in aanmerking zullen worden gebracht zoodra definitief de ongeschiktheid is gebleken. Den in het eerste lid dezer § bedoelden personen wordt toegestaan hun dienstverband te volbrengen, voor zoover betreft: de ad 1°. bedoelden, indien zij bij geneeskundig onderzoek blijken genezen te zijn van hunne ziekten of gebreken; de ad 2°. bedoelden, indien zij aan boord van een actief schip bewijzen hebben gegeven van geschiktheid voor alle diensten, die in hunnen rang of stand van hunne qualiteit gevorderd kunnen worden; Werv. voorschr. 5 de ad 8°. en 4°. bedoelden, indien zij volkomen geschikt worden bevonden voor den dienst; de ad 5°. en 6°. bedoelden, wanneer zij voldoen aan de voor hun stand, rang of qualiteit voorgeschreven eischen. Personen, bedoeld sub 5°. en 6°. van het eerste lid dezer §, die de voor hun stand noodige militaire bekwaamheid missen, worden in de gelegenheid gesteld gedurende ten hoogste 9 maanden in de militaire vakken het noodige onderricht te ontvangen. De sub 5°. bedoelden moeten eene verbintenis aangaan als matroos 3de klasse, in welk geval van den daarvoor gestelden leeftijd, genoemd in § 108, kun worden afgeweken tot een maximum van 28 jaren; zij worden, wanneer .zij aan alle eischen voldoen, voorgeschreven voor de qualiteit, waarin zij wenschen te dienen, op de gewone wijze tot die qualiteit voorgedragen. § 113. Jongelieden, die als jongen in dienst wenschen te treden, worden, na geneeskundige geschiktbevinding, door de commiezen van aanneming met de voor hunne aanneming benoodigde stukken opgezonden naar de kweekschool voor zeevaart te Leiden. Bij aankomst aldaar worden zij in de gelegenheid gesteld eene verbintenis aan te gaan omschreven in § 111, onder voorbehoud, dat, indien zij binnen een maand den wensch te kennen hebben gegeven om den zeedienst te verlaten of blijken geven niet de noodige lust en aanleg te bezitten, deze verbintenis zal beschouwd worden van rechtswege te zijn vervallen. Ten aanzien van hen, die bij aankomst op de kweekschool den leeftijd van 15l/s jaar hebben overschreden, wordt gehandeld als in het vorige lid is omschreven, met dien verstande dat de verbintenis, door hen voorloopig als jongen aangegaan, bij de intrede van het 17de levensjaar overgaat in eene verbintenis als lichtmatroos voor den tijd van 8 jaar. Voor de opzending naar de kweekschool mag worden gebruik gemaakt van militaire tarieven der spoorwegmaatschappijen, in welk geval aan de jongens een order of verlofpas moet worden verstrekt. § 114. Schepelingen (uitgezonderd onderofficieren met den rang van sergeant en hooger, lichtmatrozen en jongens), die zich in den zeedienst wenschen te reëngageeren en daartoe wegens gedrag Reëngagement. Verbintenis als jongen. en bruikbaarheid in aanmerking komen, kunnen, wanneer zij bij geneeskundig onderzoek blijken geschikt te zün, tot een J reëngagement als bedoeld in § 107 worden toegelaten. Het bestaande dienstverband moet, met inachtneming van het hierna vermelde, zoodanig met één of meer volle jaren worden verlengd, dat het nieuwe dienstverband niet meer dan vijf en niet minder dan drie jaren bedraagt. Met afwijking van den duur van het dienstverband, in het vorig lid aangegeven, heeft reëngagement plaats: 1°. voon een jaar: a. door schepelingen, wier dienstverband bijna is verstreken, en die wegens minder gunstig gedrag of om andere redenen niet in aanmerking komen voor reëngagement van langeren duur. De beslissing wanneer een schepeling voor dit reëngagement in aanmerking komt, is overgelaten aan den Directeur en Commandant der Marine, den Eskader- of Divisie-commandant of den Commandant van het schip; b. door schepelingen, die geneeskundig voorloopjg geschikt worden bevonden; 2°. tot een maximum dienstverband van 5J/2 jaar: door schepelingen, die om bij eene opleiding te worden geplaatst zich verbinden hun dienstverband tot zoo naby mogelijk 5 jaar te verlengen. Wanneer een schepeling binnen het jaar na den datum waarop zijn dienstverband eindigt, aanspraak zoude krijgen op pensioen, kan de Minister van Marine vergunning verleenen het dienstverband stilzwijgend en zonder genot van premie te verlengen tot den datum waarop aanspraak op pensioen verkregen wordt. Evenzoo kan aan schepelingen, wier dienstverband komt te eindigen tusschen uit0. October en 1 Maart, vergund worden tot 1 Maart d.a.v. in dienst te blijven zonder genot van premie. Schepelingen met een aanvankelijk dienstverband van 8 jaren actieven dienst en 3 jaren als reserve kunnen eerst na zes jaren actieven dienst op de hierboven omschreven voorwaarden tot reëngagement worden toegelaten. Zij kunnen dan 1, 2 of 3 jaren van hun dienstverband als reserve, doen overgaan in jaren actieven dienst en krijgen dus in die gevallen 3, 4 of 5 jaren actieven dienst met respectievelijk 2 jaren, 1 jaar dienst in reserve of opheffing daarvan. Premiën bij aanneming en reëngagement. Wanneer geen of slechts gedeeltelijk premie wordt genoten. Bij het verstrijken van het achtste jaar van het dienstverband kan aan schepelingen, die daartoe tijdig den wensch te kennen geven, vergund worden de drie reservejaren te doen overgaan in jaren actieven dienst of hieraan naar verkiezing nog een of twee jaren actieven dienst toe te voegen. Gedurende hun dienst in reserve kunnen schepelingen zich op dezelfde voorwaarden reëngageeren, mits zij den nog overblijvenden tijd van dienst in reserve tegelijkertijd omzetten in tijd van actieven dienst. De in verband met hun aanmelding te maken reiskosten komen voor hunne rekening. Ten aanzien van omzetting van reservejaren in jaren actieven dienst, geldt de eisch omtrent gedrag en bruikbaarheid in het eerste lid genoemd. Heeft een schepeling vóór het einde van zijn dienstverband het voornemen tot reöngagement te kennen gegeven, doch kon daaraan door bijzondere omstandigheden niet worden voldaan, dan behoort zijne latere verbintenis als reëngagement beschouwd te worden en moeten de bedoelde omstandigheden op de quitantie voor de premie worden vermeld. § 115. De Minister van Marine bepaalt naar behoefte de premie bij aanneming en reëngagement voor alle qualiteiten, rangen en standen tot een maximum van f 30,— per jaar dienstverband (zie blz. 93). De premiën worden berekend naaide leeftijden, waarin het dienstverband wordt vervuld, gedeelten eener maand van 15 en meer dagen als een volle maand, van minder dan 15 dagen niet tellende. Bij aanneming en reëngagement van schepelingen, die den leeftijd van 35 jaar hebben overschreden, wordt, met inachtneming van het bepaalde in § 114, aan hen de premie niet verder toegekend dan tot de intrede van het 41ste levensjaar. Bij de berekening van het tijdvak telt het gedeelte eener maand van 15 en meer dagen als een volle maand en minder dan 15 dagen niet. § 116. Bij het sluiten van eene voorwaardelijke verbintenis, als bedoeld in § 112, eerste lid, wordt na aanneming geen premie toegekend. Deze wordt eerst toegekend bij geschiktbevinding in de gevallen, genoemd in het tweede lid van die §, en uitbetaald te rekenen van den dag van aanneming en tot de bedragen, als is vastgesteld voor den rang of stand in de qualiteit, waarin de schepeling na geschiktbevinding blijft doordienen of wordt aangesteld. Wanneer den schepeling reëngagement voor een jaar wordt toegestaan, ingevolge het derde lid van § 114, sub 1°., a, wordt hem geen premie toegekend; wordt hem voor dien tijdduur reëngagement toegestaan, ingevolge het derde lid van § 114, sub 1°., b, dan wordt hem voor dat jaar de helft der gewone premie toegekend. Voor de omzetting van reservejaren in jaren actie ven dienst wordt de helft der gewone premie toegekend. Heeft onder de omstandigheden, in het vorig lid bedoeld, omzetting van reservejaren in actieve dienstjaren plaats, dan wordt in het geval, aangegeven in het derde lid van § 114, sub 1°., b, een vierde van de gewone premie toegekend. Wordt het reëngagement voor een jaar door een reëngagement, bedoeld in het tweede lid van § 114, gevolgd dan heeft geene toekenning of aanvulling van premie plaats voor den duur van eerstbedoeld reëngagement. De berekening van premiën over gedeelten van reservejaren geschiedt per maand, gedeelten eener maand van 15 en meer dagen als een volle maand, van minder dan 15 dagen niet tellende. Uitgestelde § 117. Schepelingen, afkomstig van een der opleidingen premie. van jongens of lichtmatrozen tot matroos verkrijgen, met inachtneming van de volgende regelen, recht op uitkeering van eene bijzondere premie, wanneer zij onmiddellijk na hun eerste dienstverband — de reservejaren daaronder begrepen — ten minste drie jaren in dienst zijn geweest. Zijn zij 4 of 5 jaren in dienst geweest, dan wordt recht verkregen op eene hoogere premie. Het recht vervalt wanneer vóór dat 3 dienstjaren in het tweede dienstverband zijn vervuld, de sergeantsrang is bereikt, of overgang heeft plaats gehad in eene qualiteit waarin de aanvulling in den regel geschiedt door aanneming van personen, niet afkomstig van een der in het eerste lid bedoelde opleidingen. De Minister van Marine bepaalt het bedrag der op deze wyze toe te kennen premiën (zie bladz. 96) tot een maximum: a. voor schepelingen, die den dienst verlaten als scheepsonderofficier *), van ƒ 200,—; !) Met betrekking tot de verbintenissen bij de zeemacht worden, in overeenstemming met de bepaling van art. 52, eerste lid, van het Wetboek van Militair Strafrecht, onder onderofficieren verstaan de militairen _ die eenigen militairen rang bekleeden bij de zeemacht beneden dien van adelborst der eerste klasse en van buitengewoon adelborst der marine-reserve. b. voor schepelingen, die den dienst verlaten als onderofficier, in een der overige qualiteiten of als mindere, van f 150,—. De premie wordt uitbetaald bij het verlaten van den dienst, mits niet om een der hierna genoemde redenen, of bij overlijden vóór het verlaten van den dienst aan de rechtverkrijgenden. Bij bevordering tot sergeant; overgang in eene qualiteit als in het tweede lid bedoeld; ontslag en overlijden vóórdat 4 of 5 dienstjaren in het tweede dienstverband zijn vervuld, wordt de premie berekend tot den datum, waarop het een of ander plaats heeft, en naar den maatstaf van de premie, vastgesteld respectievelijk voor 3 of 4 dienstjaren. De berekening geschiedt per maand, gedeelten eener maand van 15 en meer dagen als een volle maand, van minder dan 15 dagen niet tellende. De premie wordt niet uitbetaald aan schepelingen, die den dienst verlaten: 1°. met een ontslagbrief 2de of 3de soort; 2°. op grond van met den militairen dienst niet vereenigbare karaktereigenschappen. Zij, die krachtens de vorige regeling omtrent de uitgestelde premie recht op uitkeering daarvan hebben verkregen, behouden dit met inachtneming van de daaromtrent gegolden hebbende bepalingen. Verlof bij aanneming in tijd van vrede. Aan wie de functiën van commies van aanneming zijn opgedragen. § 118. Bü aanneming, in tijd van vrede, kan aan den aangenomene desverlangd een verlof van ten hoogste 8 dagen worden toegekend. Dit verlof wordt verleend door den commies van aanneming, die daartoe den aangenomen schepeling een verlofpas uitreikt. Bij aanneming van jongens in Oost-Indië met bestemming voor de kweekschool voor zeevaart te Leiden kan aan hen van den dag van aanneming tot aan den dag van vertrek naar Nederland verlof met behoud van soldij worden gegeven. § 119. De functiën van commies van aanneming zvjn in de Maritieme Directiën opgedragen aan de griffiers ter Directie; te Leiden aan den Directeur der kweekschool voor zeevaart aldaar; te Rotterdam aan den daartoe door de Koningin te benoemen titularis. Zoo noodig kan de Minister van Marine op andere plaatsen personen met de functiën van commies van aanneming belasten en kunnen aan de commiezen van aanneming personen ter assistentie worden toegevoegd. Premiën worden alleen betaald door de commiezen van aanneming in de Directiën der Marine te Willemsoord, Amsterdam en Hellevoetsluis en door de commiezen van aanneming in andere plaatsen, die borgtocht hebben gesteld, weshalve elders aangenomen of gereëngageerde schepelingen hunne premiën van deze commiezen van aanneming moeten ontvangen. De andere commiezen van aanneming verleenen daartoe desverlangd hunne bemiddeling. § 130. De Minister van Marine regelt naar omstandigheden de sluiting en openstelling van aanneming voor de verschillende qualiteiten, rangen en standen en geeft daarvan kennis aan de Directeuren en Commandanten der Marine en de op zich zelf staande commiezen van aanneming. § 131. De aanneming heeft in den regel plaats voor de rollen der wachtschepen of dienstdoende wachtschepen, bij voorkeur behoorende tot de directiën waarheen de dienstzoekenden na aanneming zullen worden gedirigeerd; in bijzondere gevallen voor andere door den Minister van Marine aan te wijzen bodems. Jongens worden aangenomen voor de rol van de kweekschool voor zeevaart te Leiden. Aanneming in de qualiteit van torpedomaker heeft plaats voor de rol van het wachtschip te Amsterdam. § 133. De aanneming bij 's Rijks zeemacht geschiedt binnenslands: door een commies van aanneming; voor zooveel de aanneming van jongens betreft, uitsluitend door dien te Leiden; buitenslands: door den officier van administratie van den bodem voor welks rol de persoon wordt aangenomen en alsdan in overleg met den Commandant. Reëngagement geschiedt binnenslands: door een commies van aanneming; buitenslands: door den officier van administratie van den bodem waarop de schepeling dient. Voor reëngagement of omzetting van reserve- in actieve dienstjaren wordt de machtiging van den vlootvoogd of, indien de bodem waarop de schepeling dient niet onder de bevelen van een vlootvoogd staat, die van den Commandant vereischt. Sluiting en openstelling der aanneming. Aanneming voor de rollen der wachtschepen en voor bepaalde rollen. Op welke wijze de aanneming en het reëngagement geschiedt. Verstrekken van inlichtingen door commiezen van aanneming enz. Bescheiden bij aanneming over te leggen. § 123. De commiezen van aanneming en de hun ter assistentie toegevoegde personen zijn verplicht de dienstzoekenden zoo volledig mogelijk in te lichten. Alvorens een jongen tot eene verbintenis wordt toegelaten, zal de commies van aanneming te Leiden den persoon, wiens toestemming tot de verbintenis wordt vereischt, alle noodige en gewenschte inlichtingen verstrekken. § 1S4. Aan den commies van aanneming worden door de personen, die zich tot dienstneming bij de zeemacht aanmelden, de navolgende bescheiden ') overgelegd: 1°. door minderjarigen een bewijs van toestemming van hem of haar die de ouderlijke macht of de voogdij uitoefent of van de bevoegde autoriteit, gelegaliseerd door het plaatselijk bestuur hunner woonplaats (N. S. No. 486); 2°. door hen, die zich niet in vrijwilligen, werkelijkendienst bevinden, een bewijs van goed gedrag, afgegeven door het plaatselijk bestuur of de politie der gemeente waar zij hun vast verblijf hebben gehad (zie ook de §§ 18 en 19); 3°. een bevolkingskaart (zie ook § 22), waarvan de inhoud door den commies van aanneming wordt aangeteekend ter overname in het zakboekje; 4°. een extract-geboorteregister (zie § 16, 5°.); 5°. een vaccinebewijs. Bovendien worden overgelegd: 1°. door Nederlanders, die bij de zeemacht, de marinereserve, het korps mariniers, het leger hier te lande of de koloniale troepen hebben gediend: a. hun laatste ontslagbrief of paspoort; b. het bewijs dat zij aan hunne verplichtingen ten aanzien van de Militie voldaan hebben 2); dit bewijs wordt niet *) Zie ook de noot van § 16. Hetgeen in deze noot aangeteekend is met betrekking tot de onderteekening van de bewijzen van goed gedrag namens den Burgemeester door een daartoe aangewezen ambtenaar, geldt ook hier doch alleen voor zooveel betreft de gemeenten Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage. 2) De bepalingen betreffende de overlegging van bewijzen van voldoening aan de plichten ten aanzien van de militie door personen, die wenschen te worden toegelaten tot eene vrijwillige verbintenis bij het leger hier te lande (zie § 23), moeten beschouwd worden ook van toepassing te zijn ten aanzien van personen, die eene vrijwillige verbintenis wenschen aan te gaan bij zeemacht, het korps mariniers en de marine-reserve hieronder begrepen. (.¥". v. M. 23 Mei 1912, Bureau B. No. 55.) gevorderd van hen, die vijf jaren in een lageren rang dan dien van officier bij de zeemacht, de marinereserve, het korps mariniers, het, leger hier te lande of bij de koloniale troepen als vrijwilliger hebben gediend; 2°. door Nederlanders, die ter koopvaardij of ter zeevisscherij hebben gevaren: a. hun laatste afmonsteringsbiljet, waarop gedrag en bekwaamheid zijn ingevuld, of bij gemis daarvan, eene verklaring van den waterschout, dat er ten nadeele van den belanghebbende te zijnen kantore niets bekend is; b. het bewijs, vermeld onder 1°., ö; c. het bewijs van Nederlanderschap (zie § 20); 3°. door Nederlanders, dienimmer in 's Rijks militairen diens^ zijn geweest, noch ter koopvaardij of ter zeevisscherij hebben gevaren: a. het bewijs, vermeld onder lu., 6; b. het bewijs, vermeld onder 2°., c; 4°. door zeevarenden uit de overzeesche bezittingen: eene verklaring van den waterschout, dat er ten nadeele van den belanghebbende te zijnen kantore niets bekend is; 5°. door vreemdelingen die vroeger in Nederlandschen dienst zijn geweest: hun laatste ontslagbrief of paspoort; 6°. door vreemdelingen, die nimmer in Nederlandschen dienst zijn geweest: a. hun pas of wandelboek, geviseerd door het gezantschap, of eene consulaire autoriteit van hun land in Nederland; b. indien zij op Nederlandsche koopvaardijschepen of zeevisschersvaartuigen hebben gevaren, het biljet of de verklaring vermeld onder 2°., a. Omtrent de overlegging van stukken door ingeschrevenen voor of ingelijfden bij de militie, geldt het bepaalde in § 143. Door dienstplichtigen of vrijwillig dienenden bij de landweer worden gelijke stukken overgelegd als is voorgeschreven voor ingelijfden bij de militie te land. Raadpleging registers bij aanmelding voor dienstneming. § 125. De commies van aanneming raadpleegt omtrent de personc-n, die zich tot dienstneming aanmelden, steeds de registers, vermeld in § 141, eerste lid, sub 5°., 6°. en 7°. Alvorens een met een ontslagbrief 1ste soort B ontslagen schepeling tot eene nieuwe verbintenis toe te laten, moet door Wie tot eene verbintenis worden toegelaten. Algemeene vereischten bij aanneming. Welke personen niet aangenomen mogen worden of voor wier aanneming de machtiging van den Minister wordt vereischt. den commies van aanneming het conduiteboekje worden opgevraagd en ingezien, ten einde te voorkomen dat personen, op wier diensten bij de zeemacht geen prijs wordt gesteld, daarin weder worden opgenomen. De commiezen van aanneming zijn verplicht om, alvorens tot aanneming of opzending over te gaan, zoodanige inlichtingen omtrent hen in te winnen als door hen noodig of wenschelijk wordt geacht. § 126. Tot eene verbintenis worden in den regel slechts Nederlanders en in de overzeesche bezittingen geboren zeevarenden toegelaten. De personen, die zich voor eene verbintenis aanmelden, moeten in alle opzichten in staat zijn de inlichtingen te geven en de bewijsstukken te leveren, welke door de commiezen van aanneming worden gevraagd. § 127. Niet aangenomen worden personen: 1°. die, minderjarig zijnde, blijkbaar tegen hun zin tot dienstneming worden gedwongen; 2°. die vervallen zijn verklaard van den militairen stand of van de betrekking van militair-geëmployeerde; 3°. wien het recht is ontzegd om bij de gewapende macht of als militair-geëmployeerde te dienen, gedurende den tijd, waarvoor de ontzegging is uitgesproken; 4°. die uit den zeedienst z\jn ontslagen met een ontslagbrief lste soort B wegens anti-militaire karaktereigenschappen; met een ontslagbrief 2de of 3de soort of wien tijdens vroeger dienstverband, tegen het tijdstip van ontslag, reëngagement geweigerd is, of de mededeeling is gedaan dat zij niet meer tot eene verbintenis kunnen worden toegelaten, blijkende uit eene desbetreffende aanteekening aan de keerzijde van hun ontslagbrief; 5°. die veroordeeld zijn geweest tot gevangenisstraf of hechtenis of in eene rijkswerkinrichting zvjn geplaatst geweest, tenzij tegen deze personen, gedurende een jaar na ontslag uit hechtenis of plaatsing in zoodanige inrichting geen proces-verbaal wegens eenige overtreding is opgemaakt; 6°. die den dienst hebben verlaten omdat ingevolge art. 28 van het reglement op den geneeskundigen dienst bij de zeemacht, de vergunning tot reëngagement geweigerd werd, hetgeen kan blijken uit hun conduite-boekje; 7°. die tpens hun dienstverband ongeschikt zijn verklaard voor den militairen dienst, tenzij de Minister van Marine vergunning heeft verleend tot het doen ondergaan van een geneeskundig onderzoek en dit tot een gunstig oordeel leidt (zie § 128, tweede lid). De onder 6°. bedoelde personen kunnen evenwel met toestemming van den Minister van Marine voor den dienst der | marine-reserve worden aangenomen. Machtiging van den Minister van Marine moet worden gevraagd voor aanneming van: 1°. personen die niet ingevolge de wet van 12 December 1892 {St.bl. No. 268) Nederlander zijn; 2°. personen tegen wie proces-verbaal is opgemaakt, zonder dat daaraan door de Justitie gevolg is gegeven, onder mededeeling van het in het proces-verbaal ten laste gelegde feit en (zoo mogelijk) der redenen waarom aan het proces verbaal geen ge\iolg is gegeven; 3°. de in het eerste lid van deze paragraaf sub 5°. genoemde personen, in het geval dat zij werden veroordeeld wegens diefstal, verduistering of eenig dergelijk misdrijf; 4°. personen, die ter beschikking van de Regeering zijn gesteld gedurende het tijdperk, dat de voorziening in de opvoeding van Regeeringswege duurt; 5°. personen, die in een rijksopvoedingsgesticht of tuchtschool zijn geplaatst geweest; 6°. personen, omtrent wier aanneming de toestemming van den Minister van Marine om de een of andere reden, buiten de hier genoemde gevallen, door de commiezen van aanneming wenschelijk wordt geoordeeld; 7°. gewezen schepelingen, die op verzoek, wegens gebleken tegenzin in den dienst, ontslagen zyn; 8°. gepensionneerden; 9°. personen, die als onderofficier met den rang van korporaal of hooger, of als matroos in eene qualiteit waarin de aanstelling tot matroos door den Minister geschiedt, in dienst wenschen te treden; 10°. personen, die als scheerder, kleermaker of schoenmaker in dienst wenschen te treden. Bedoelde personen worden niet opgezonden naar de directie der marine waar zij de proef of het examen moeten afleggen, alvorens de in het derde lid van deze § bedoelde machtiging is verleend. Afwijzing en voorstel tot keuring van personen die aangenomen wenschen te worden. Kennisgeving van afwijzing en afkeuring. Geneeskundig onderzoek binnenen buitenslands. Twijfelachtige gevallen. Wanneer door den Minister van Marine ten aanzien van de in het vorig lid bedoelde personen, die bewijzen van bekwaamheid moeten afleggen, machtiging is verleend om hen tot het afleggen van proef of examen toe te laten, behoeft voor hunne aanneming niet opnieuw machtiging te worden gevraagd. § 128. Personen, die zich tot aanneming aanmelden, worden door den commies van aanneming niet afgewezen (tenzij zij reeds vroeger definitief ongeschikt waren bevonden, bij tijdelijke ongeschiktheid binnen den bepaalden tijd terugkomen, of wel overigens niet voldoen aan de in dit reglement gestelde eischen) dan met toestemming van den vlootvoogd onder wiens bevelen hij geplaatst is of, indien hij op zich zelf staat, van den Minister van Marine. Alvorens een persoon, die eertijds wegens lichaamsgebreken den dienst heeft moeten verlaten, tot geneeskundig onderzoek voor te dragen, wordt hiertoe vergunning gevraagd aan den Minister vafi Marine. Van de afwijzing en van iedere afkeuring voor den dienst wordt door den commies van aanneming onmiddellijk kennis gegeven aan de andere kantoren van aanneming; bij tijdelijke afkeuring met opgave van het tijdstip waarop de betrokkene zich weder mag aanmelden; van iedere afwijzing en afkeuring bovendien aan den commandant der afdeeling mariniers, aan wien de beslissing omtrent het aannemen van personen voor den dienst bij het korps mariniers is opgedragen. § 129. Het definitief onderzoek naar de physieke geschiktheid van de personen, die zich tot dienstneming of reëngagement aanmelden, geschiedt binnenslands door den daarvoor aangewezen officier van gezondheid in de plaatsen waar zich een commies van aanneming bevindt, buitenslands door een officier van gezondheid van den bodem, waarop de persoon dient of voor welks rol hij wordt aangenomen. Het voorloopig geneeskundig onderzoek moet verricht zijn door een officier van gezondheid of door een burger-geneesheer, lid van de sub-commissie der kweekschool voor zeevaart te Leiden, met inachtneming van het reglement op het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid voor den krijgsdienst van hen, die vrijwillig in dienst treden. De aan te nemen of te reëngageeren persoon wordt hinnpnelnnris Hr\nr H«n cnmmips van aannemine' met een biliet tot onderzoek gezonden naar den officier van gezondheid. Deze vult den uitslag van het onderzoek, zooveel mogelijk in de Nederlandsche taal, op het biljet in en bekrachtigt de verklaring met zijn handteekening. Personen, die zich voor dienstneming aanmelden, onderteekenen daarbij, na voorlezing en zoo noodig uitlegging door den officier van gezondheid, eene verklaring dat zij niet lijden aan eenige kwaal, die bij het geneeskundig onderzoek niet te ontdekken is, doch hen ongeschikt zoude doen z\jn voor den dienst, als: herhaaldelijk bedwateren, vallende ziekte, toevallen, enz. De verklaring van jongens beneden den leeftijd van 16 jaar moet mede onderteekend worden door hein of haar, die de ouderlijke macht of de voogdij uitoefent. Bij dat onderzoek worden opgevolgd de bepalingen van het reglement op den geneeskundigen dienst bij de zeemacht en het als bijlage daarbij gevoegde „reglement op het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid voor den krijgsdienst van hen, die tot vrijwilligen dienst bij zee- of landmacht wenschen te worden toegelaten en van hen, die daarbij vrijwillig dienen" (zie de noot op blz. 7). De Minister van Marine is bevoegd in bijzondere gevallen machtiging te verleenen tot afwijking van deze reglementen. In twijfelachtige gevallen wordt de beslissing van den dirigeerenden officier van gezondheid en, wanneer zoodanig hooger officier niet aanwezig is, de zienswijze van den inspecteur van den geneeskundigen dienst gevraagd. Buitenslands geschiedt het onderzoek op last van den commandeerende-officier. Vóór het sluiten van eene verbintenis worden de aan te nemen jongens te Leiden nogmaals geneeskundig onderzocht. § 130. Aan personen, die proeven moeten afleggen of aan examen-eischen moeten voldoen, doch overigens geschikt bevonden worden, wordt ten kantore van aanneming waar zij zich aanmelden het noodige reisgeld of een plaatsbiljet verstrekt tot de directie der marine waar het onderzoek moet plaats hebben. Aan personen beneden den leeftijd van 19 jaren, die zich tot indiensttreding bij de zeemacht aanmelden in gemeenten, waar geen commies van aanneming is gevestigd, en die in die gemeenten of elders geneeskundig voorloopig geschikt zjjn bevonden, worden in geval van aanneming of afkeuring door het Rijk vergoed de kosten van vervoer: Vergoeding van reiskosten aan geneeskundig geschikt bevonden personen. Aanneming van oud-gedienden met eenig gebrek, niet hinderlijk voor den militairen dienst. Afleggen van proeven van bekwaamheid. 1°. a. van hunne woonplaats naar de plaats waar zij voorloopig geneeskundig onderzocht zijn; b. van deze plaats naar de standplaats van den commies van aanneming; 2°. bij afkeuring ook voor de terugreis naar hunne woonplaats. § 131. Bekwame en overigens geschikte personen, die geruimen tijd bij de marine gediend hebben, doch eenig voor den militairen dienst niet hinderlijk lichaamsgebrek hebben, waarvoor zij echter bü eene strikte toepassing van het reglement op het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid voor den krijgsdienst zouden moeten worden afgewezen zonder recht op pensioen te kunnen doen gelden, mogen tot eene verbintenis worden toegelaten, wanneer zij zich binnen twee jaren na hun ontslag daartoe aanmelden, en de overtuiging bestaat, dat van hen nog goede diensten te verwachten zijn. Van de waargenomen gebreken wordt melding gemaakt op het extract uit de aanneemrol en het aannemingsbiljet. Deze gebreken worden overgenomen in het ziekten-boekje van den aangenomene en deze aanteekening door hem, nadat zij hem is voorgelezen, voor kennisneming geteekend. Hetzelfde geschiedt wanneer in bijzondere gevallen op machtiging van den Minister personen worden aangenomen of tot reöngagement toegelaten, die eenig lichaamsgebrek hebben, dat hen niet ongeschikt maakt voor den bijzonderen aan hunne qualiteit, rang of stand verbonden dienst. § 133. Moeten personen, die zich aanmelden voor het aan; gaan van eene verbintenis, aan eischen van bekwaamheid voldoen alvorens te kunnen worden toegelaten, dan wendt de commies van aanneming in de Directiön der Marine zich met een schriftelijk verzoek tot den Commandant van het wachtschip of het hoofd van het vak van uitrusting of scheepsbouw ter plaatse; die te Vlissingen en Rotterdam tot den Directeur en Commandant te Hellevoetsluis; de elders woonachtige tot den Directeur en Commandant te Amsterdam; tenzij de proeven op een ter plaatse aanwezigen oorlogsbodem kunnen of, overeenkomstig de voorschriften, in eene bepaalde directie moeten worden afgelegd; in die gevallen roept de commies van aanneming de tusschenkomst in onderscheidenlijk van den Commandant van bedoelden bodem dan wel van den Directeur en Commandant der betrokken directie. Toelaten tot verbintenis na uitslag geneeskundig en bekwaamheidsonderzoek. Wijze van eerste verbintenis en reëngagement binnenslands. Onder de hierboven bedoelde eischen van bekwaamheid worden niet gerekend de bü § 109 van dit hoofdstuk gestelde eischen aan jongens, lichtmatrozen en matrozen der 3de klasse. De commies van aanneming overtuigt zich persoonlek of de jongelingen, die zich voor aanneming als zoodanig aanmelden, aan bedoelde eischen voldoen. De Minister van Marine bepaalt zoo noodig in welke Directie uitsluitend of bij voorkeur proeven door aan te nemen personen zullen worden afgelegd. Aanneming heeft altijd plaats in de directie, waar de proef wordt afgelegd, al blijft de gelegenheid tot aanmelding bü alle commiezen van aanneming open. De officieren, machinisten van eenigen rang of ambtenaren, die de proeven of examens afnemen, geven een certificaat af, vermeldende den uitslag van proef of examen. Personen, die proeven moeten afleggen of aan exameneischen moeten voldoen, worden in de directie waar zjj de proef of het examen moeten afleggen, desverlangd kosteloos van onderkomen en voeding voorzien. Het aannemen van geschenken of belooningen door degenen, die met het afnemen van de proef of het gereedmaken van stukken belast zijn, is verboden. § 133. Zy, die zoowel geneeskundig zijn goedgekeurd als aan de gevorderde bekwaamheid en verdere eischen voldoen, worden tot eene verbintenis toegelaten onder overlegging der verklaringen bedoeld in de §§ 129 en 132. § 134. De aan te nemen en te reëngageeren personen onderteekenen het verbintenisbiljet (zie § 107, laatste lid) in tweevoud, waarop het volgende moet voorkomen: „Ik beloof trouw aan de Koningin". „Ik beloof gehoorzaamheid aan de door mijne meerderen „gegeven bevelen en onderwerping aan de krijgstucht". „Ik verklaar mij te onderwerpen aan alle dienstvoorschriften „voor 's Rijks zeedienst gemaakt of nog te maken, hieronder „begrepen die betreffende inenting en herinenting tegen de „pokziekte". „Ik verklaar niet aangesloten te ztfn en verbind mü, mjj „niet te zullen aansluiten aan eenige vereeniging of groep van „personen wier doel of streven met deze belofte in strijd is". Uitbetaling premie binnenslands. Uitbetaling premie buitenslands. Verzoekschriften van personen, die voor den dienst niet mogen worden aangenomen. Verrichtingen na aanneming binnenslands. „Voor het geval dat bij de eindiging van mijn dienstverband „de omstandigheden niet toelaten om mij uit den dienst te „ontslaan, verbind ik mij in 's Rijks zeedienst te blijven tot het „tijdstip waarop mij de ontslagbrief kan worden uitgereikt". De commiezen van aanneming en buitenslands de officieren van administratie lezen den aan te nemen of te reëngageeren schepelingen, vóór de onderteekening, het formulier duidelijk voor en geven zoo noodig omtrent de daarin vervatte verklaringen de vereischte toelichtingen. Zij maken den dienstzoekende voorts bekend met de bepalingen betreffende desertie en de daarop gestelde straffen. Na onderteekening van het formulier wordt de premie geheel of gedeeltelijk, overeenkomstig de voorschriften, door den commies van aanneming aan den betrokken persoon uitbetaald, behoudens het bepaalde in het derde lid van § 119. § 135. De premie wordt buitenslands onmiddellijk na het tot stand komen der verbintenis of van het reëngagement, door den officier van administratie uitbetaald in tegenwoordigheid van een ander officier en een onderofficier; daarvoor worden wissels op het Departement van Marine afgegeven. § 136. Aan personen, die volgens de bestaande voorschriften niet mogen worden aangenomen en die zich te dier zake tot het Departement van Marine willen wenden, moet onder het oog worden gebracht, dat het overbodig is dit persoonlijk te doen, doch het indienen van een verzoekschrift op ongezegeld papier aan den Minister van Marine voldoende is. Op plaatsen, waar een maritieme autoriteit aanwezig is, kan het nuttig zijn de bovenbedoelde personen aan te raden, hunne belangen aan die autoriteit mede te deelen, alvorens een request in te dienen. Voor aanneming, welke niet anders dan op machtiging van den Minister mag geschieden, wordt het verzoek gedaan door den Commies van aanneming, bij wien de aanmelding tot dienstneming plaats heeft. § 137. Nadat de aangenomen schepeling zijn verbintenisbiljet en in zijn zakboekje de verklaring betreffende bekendheid met de bepalingen betreffende desertie, heeft onderteekend, wordt hij onmiddellijk naar den bodem gedirigeerd, waarop hij zich moet aanmelden, of wordt hem verlof toegekend met den Te deponeeren exemplaar verbintenisbiljet. Bewaring van papieren van indienstredenden. Behandeling van ingekomen stukken door commies van aanneming. Beslissing in aangelegenheden waarin dit reglement niet voorziet. last zich op dien bodem aan te melden na het verstrijken van zijn verlof. De commies van aanneming zendt tegelijkertijd het aannemingsbiljet, de bevolkingskaart, de strook onder aan het keuringsbiljet, ingevuld met de gegevens, noodig voor het aanleggen van een ziektenboekje en het ingeschreven zakboekje aan den Commandant van den bodem voor welks rol de schepeling is aangenomen, van welke inschrijving de officier van administratie van dien bodem behoort te doen blijken door het zenden van een bewijs aan genoemden ambtenaar indien de aangenomene de premie heeft ontvangen. Bovengenoemde stukken worden niet aan den aangenomen schepeling medegegeven. § 138. Van elke aangegane verbintenis blijft een exemplaar van het verbintenisbiljet ten kantore van den commies van aanneming berusten. § 139. De papieren van indiensttredende personen, voorzien | van hetzelfde nommer, als waaronder zij in de aanneemrol voorkomen, blijven ten kantore van den commies van aanneming bewaard totdat die personen zijn ontslagen, waarna hun op aanvraag de stukken worden teruggegeven tegen ontvangbewijs, dat in plaats der stukken in het archief wordt gedeponeerd. Op de te deponeeren ontslagbrieven wordt melding gemaakt van de nieuwe verbintenis. Ingeval personen, wier stukken in het archief berusten, tot ontslag moeten worden voorgedragen en in aanmerking komen voor pensioen, zullen hunne geboorte-akten op aanvraag van de betrokken commandeerende-officieren worden afgegeven. § 140. De commies van aanneming is belast met de briefwisseling betreffende het aangaan van verbintenissen. Indien de bepalingen van dit reglement in eenige aangelegenheid niet voorzien, wenden zij zich om beslissing tot den directeur en commandant onder wiens bevelen zij dienen of, indien zij zelfstandig zijn, tot den Minister van Marine. Werv. voorschr. 6 Te houden boeken en registers. Verbintenissen bij de zeemacht, de marinereserve en het korps mariniers, van § 141. Ten kantore van aanneming worden de navolgende boeken en registers gehouden: 1°. aanneemrol, dadelijk na aanneming van den schepeling in te schrijven; 2°. alphabet op de aanneemrol, dagelijks bij te schrijven; 3°. register van schepelingen, die bij hunne indiensttreding nog militieplichtig moeten worden, ingericht overeenkomstig model N°. 3, vastgesteld bij het Militiebesluit (St.bl. 1912, NO. 145); 4°. register van sollicitanten; 5°. register van personen, die niet meer voor den krijgsdienst mogen worden aangenomen of aan wie voor een bepaalden tijd het recht is ontzegd, om bij de gewapende macht of als militair geëmployeerde te dienen, waarvan de opgaven den commies van aanneming worden toegezonden door tusschenkomst van het Departement van Marine; in dit register worden ook opgenomen de schepelingen, niet onder de vorenbedoelde begrepen en waarvan de opgaven den commies van aanneming worden toegezonden door de directeuren en commandanten of de eskader- en divisiecommandanten; 6°. register van personen, die zich voor eene verbintenis hebben aangemeld, doch wegens lichaamsgebreken of om andere redenen afgewezen zijn; 7°. register van schepelingen, die gedeserteerd zijn; in te schrijven bij ontvangst der signalementen; 8°. kasboek; af te sluiten bij inzending der aanvraag om décharge; 9°. brievenboek; 10°. agenda van ingekomen stukken. Ten kantore van aanneming te Leiden worden in het in het eerste lid, sub 3°. bedoelde register ingeschreven de in de koloniën aangenomenen, bestemd voor plaatsing bij de opleiding van jongen tot matroos. § 148. Voor het aangaan van verbintenissen by de zee macht, de marine-reserve en het korps mariniers, door ingeschrevenen voor de militie en door ingelijfden bij de militie te land zijn in het algemeen van toepassing de bepalingen te dier zake voorkomende in dit Hoofdstuk en in de Hoofdstukken IX en X. ingeschrevenen voor de militie en ingelijfden bij de militie te land. ') § 143. Behalve het door minderjarigen te leveren bewijs van toestemming van hem of haar die de ouderlijke macht- of de voogdij uitoefent, of van de bevoegde autoriteit, gelegaliseerd door het plaatselijk bestuur hunner woonplaats (zie § 124, 1°.), moeten worden overgelegd: a. door ingeschrevenen voor de militie: 1°. het bewijs van voldoening aan de verplichtingen ten aanzien der militie (zie § 124, tweede lid, 1°., b, en § 16, 6°.); ') Ingelijfden bij de militie te land, die zich als vrijwilliger bij de Zeemacht, de Marine-Reserve of het Korps Mariniers in dienst bevinden en wegens het eindigen van hunne verbintenis, dan wel met verbreking of ontheffing van die verbintenis, als vrijwilliger worden ontslagen ten tijde waarop hun militiediensttijd nog niet verstreken is, worden geplaatst, zoo zij afkomstig zijn: Van de onbereden korpsen der artillerie: bij het 2de Regiment Vesting Artillerie; Van het Korps Torpedisten: bij dit korps; Van de bereden korpsen: bij het 1ste Regiment Veld-Artillerie; Van de overige korpsen: bij het 7de Regiment Infanterie. Ook worden, na ontslag uit den Zeedienst, bij laatstvermeld korps geplaatst zij, die na hunne inschrijving voor de militie en voor hunne inlijving zich als vrijwilliger hadden verbonden by de Zeemacht, de Marine-Reserve of het korps Mariniers, indien na dat ontslag nog militieplichten op hen rusten en zij niet aan de zeemilitie werden toegewezen. .. kst ontslag uit den Zeedienst verleend wegens geëindigde vry willige verbintenis, dan kan de Commandeerende-Officier zich voor gemachtigd houden, op ontvangen kennisneming van de bij de zaak betrokken maritieme autoriteit, den militieplichtige in de sterkte van het korps op te nemen en hem onmiddellijk in het genot van onbepaald verlof te stellen. Het zakboekje, voorzien van verlofpas, van reisroute voor eene opkomst met spoed en c. q. van vervoerbewijzen, zal aan bedoelde maritieme autoriteit behooren te worden toegezonden, ten einde door hare tusschenkoinst aan den belanghebbende te worden uitgereikt. Wordt het ontslag uit den Zeedienst verleend om eene andere reden dan wegens diensteindiging, dan zal, in elk voorkomend geval vanwege het Departement van Oorlog worden bepaald, of de man met groot-verlof gezonden dan wel bij het korps in werkelijken dienst gesteld moet worden. (Af. v. O. 7 Februari 1907, Afd. Militie en Schutterij (M.) No. 51 - li. M. 1907, blz. 198.) Behoort de militieplichtige vrijwilliger van de Zeemacht vóór z\jn ontslag tot het machinisten-personeel, dan wordt hij geplaatst bij bet Korps Pantserfort-Artillerie. (M. v. O. 22 Februari en 27 Maart 2908, Afd. Militie en Landweer (M.) Nos. 308 en 55 - R. M. 1908 blz 179 en 327.) ' 2°. een extract uit het geboorte-register (zie § 16, 5°.); 3°. een bewijs van goed gedrag, afgegeven door het plaatselijk bestuur of de politie hunner woonplaats, wanneer zij zich binnenslands bevinden, een vaste woonplaats hebben en zich niet in werkelijken dienst bevinden (zie ook de §§ 18 en 19). Indien zij ter koopvaardij of ter zeevisscherij varen of hebben gevaren, zullen zij moeten overleggen: 4°. hun laatste afmonsteringsbiljet, waarop gedrag en bekwaamheid zijn ingevuld, of bij gemis daarvan, eene verklaring van den waterschout, dat er ten nadeele van den belanghebbende te zijnen kantore niets bekend is; 5°. een bevolkingskaart A (N. S. No. 42) (zie ook § 22); dit stuk wordt evenwel niet overgelegd bij het aangaan eener verbintenis bij de marine-reserve; 6°. het bewijs van Nederlanderschap. b. door ingelijfden bij de militie te land, die zich in werkelijken dienst bevinden: 1°. het bewijs vermeld bij a, sub 3°. of 4°.; 2°. een extract-stamboek; 3°. een extract-strafregister of extract-conduitestaat; 4°. een bevolkingskaart A (N. S. No. 42) (zie ook § 22); dit stuk wordt evenwel niet overgelegd bij het aangaan eener verbintenis bij de marine-reserve; 5°. het bewijs, vermeld onder a, sub. 6°. c. door milicien-verlofgangers:, 1°. hun verlofpas ; 2°. het bewijs vermeld bij a, sub 3°. of 4°.; 3°. een extract-stamboek; 4°. een extract-strafregister of extract-conduitestaat; 5°. een bevolkingskaart A (N. S. No. 42) (zie ook § 22); dit stuk wordt evenwel niet overgelegd bij het aangaan eener verbintenis bij de marine-reserve; 6°. het bewijs vermeld onder a, sub 6°. § 144. Afgescheiden van een en ander moeten ingelijfden van de militie te land, om tot eene vrijwillige verbintenis te kunnen worden toegelaten, zich in den dienst goed gedragen hebben en moet daarvan blijken uit een extract uit het strafregister of uit den conduitestaat. § 145. Om tot eene vrijwillige verbintenis als waarvan in | deze sprake is te worden toegelaten, melden de bedoelde personen zich aan op de wijze als voor de gewone vrijwilligers ; is voorgeschreven, met dien verstande, dat verlofgangers van j de militie te land, die als vrijwilliger bij de zeemacht, de marine-reserve of het korps mariniers verlangen over te gaan, ; zich daartoe moeten vervoegen bij den Provinciale-Adjudant in het gewest waar zij zich bevinden en dat voor miliciens, I die bij de korpsen onder de wapenen zijn, tot zoodanigen overgang steeds de tusschenkomst van den Provinciale-Adjudant : in het gewest, waar de milicien gestationneerd is, moet worden ingeroepen. § 146. De Provinciale-Adjudanten doen van de milicienverlofgangers, die zich tot vrij willigen overgang bij de zeemacht, de marine-reserve of het korps mariniers bij hen hebben aange, boden, en van de werkelijk dienende miliciens, nopens wie hun van de chefs der korpsen voordrachten tot zoodanigen overgang zijn geworden, opgave aan den Directeur en Commandant der Marine of aan den ambtenaar van de marine met de aanneming voor de zeemacht belast, in de plaats het meest ! in de nabijheid hunner standplaats gelegen, met verzoek de lichamelijke geschiktheid van de betrokken miliciens nader te doen onderzoeken en de plaats te doen kennen waarheen zij behooren te worden gedirigeerd, tot het afleggen van de j vereischte proef ter eventueele aanneming. Worden zij geschikt bevonden, dan wordt door de ProvincialeAdjudanten op de overplaatsing de vereischte orde gesteld. § 147. Milicien-verlofgangers kunnen, in afwachting van de beslissing op hunne (tot den Provinciale-Adjudant te richten) aanvraag om als vrijwilliger bij de zeemacht, de marine-reserve of het korps mariniers over te gaan, op de standplaats van den Provinciale-Adjudant in daggeld of bij een der korpsen in subsistentie worden opgenomen. § 148. Premiën, aan vrijwillige verbintenissen als hier bedoeld verbonden, worden niet toegekend aan de nalatige militieplichtigen, de achtergebleven voorloopig niet toegelaten lotelingen en de miliciens tot wie de artt. 151, 157 en 161 der Militiewet 1901 betrekking hebben, zoolang zij, daartoe verplicht, geen twee jaren onder de wapenen hebben doorgebracht; Verbintenissen bij dezeemacht, de marinereserve en het korps mariniers van ingelijfden bij de zeemilitie. evenmin aan achtergebleven miliciens, bedoeld bjj art. 159 dier wet, zoolang zij, daartoe verplicht, geen vijf jaren onder de wapenen zijn verbleven.') § 149. In algemeenen zin is het vermelde in § 142 ook van toepassing op de zeemiliciens, die eene vaste verbintenis bij de zeemacht, de marine-reserve of het korps mariniers wenschen aan te gaan. § 150. Voor zoover de zeemiliciens, die tot eene vrijwillige verbintenis wenschen te worden toegelaten, verkeeren in de gevallen omschreven bij § 143, zijn zij verplicht de daarin vermelde stukken over te leggen. § 151. De zeemilicien, die zich in werkelijken dienst bevindt en die eene vrijwillige verbintenis wenscht aan te gaan bij de zeemacht, de marine-reserve of het korps mariniers, meldt zich daartoe aan bij den CommandeerendeOfficier van den bodem waarop hij dient, die daarvan kennis geeft aan den betrokken Directeur en Commandant der Marine. § 152. Tot overgang bij de zeemacht of de marine-reserve geeft genoemde Directeur en Commandant der Marine alsdan machtiging met inachtneming van het bepaalde bij de §§ 149 en 150. § 153. Alvorens overgang bij het korps mariniers wordt toegelaten, wordt hij, die dezen overgang verlangt, ter beoordeeling zijner geschiktheid voor den dienst bij dat korps, door den betrokken Directeur en Commandant der Marine ter beschikking gesteld van den Commandant der naastbij zijnde afdeeling mariniers. Bij geschiktbevinding geeft de Directeur en Commandant der Marine daarvan kennis aan het Departement van Marine, hetwelk machtiging geeft tot overgang en dientengevolge afvoering uit den zeedienst, waarna de belanghebbende ter beschikking wordt gesteld van de in het eerste lid dezer § bedoelde autoriteit. § 154. Is de zeemilicien niet in werkelijken dienst, dan wendt hij zich om te worden toegelaten tot overgang bij de 1) Zie de noot van § 89. zeemacht, de marine-reserve of het korps mariniers rechtstreeks tot den Directeur en Commandant der Marine in de Directie het naast bij zijne woonplaats gelegen. Wenscht hij overgang bij de zeemacht, de marine-reserve, of het korps mariniers, dan kan hij zich ook vervoegen bij den commies van aanneming der marine te Rotterdam, Vlissingen of Leiden. Overgang bij de zeemacht, de marine-reserve of het korps mariniers kan de betrokken autoriteit op eigen gezag doen plaats hebben. Wenscht de zeemilicien-verlofganger zich echter te verbinden bij het leger hier te lande of de koloniale troepen dan handelt de betrokken Directeur en Commandant der Marine overeenkomstig het vermelde bij § 153. § 155. Aan de in de §§ 149—154 bedoelde zeemiliciens wordt door den betrokken Directeur en Commandant der Marine schriftelijk kennis gegeven, dat zij door hunnen overgang afstand doen van de voordeelen, hun als zeemilicien bij de Militiewet | toegekend. Toepassing der bepalingen van Reglement A. (Hoofdstuk VIII.) Leeftijdseischen. Bekwaamheidseischen. HOOFDSTUK IX. VERBINTENISSEN BIJ DEN MARINE-STOOMVAART DIENST. (Reglement B.) § 156. Alle bepalingen van Reglement A (Hoofdstuk VIII), voor zoover die niet uitsluitend betrekking hebben op in het bijzonder aangeduide qualiteiten, of door de volgende artikelen gewijzigd worden, zijn van toepassing op het in dit Hoofdstuk (Reglement B) bedoelde personeel. § 157. De leeftijdseischen zijn voor: leerling-stoker (indien voor den leeftijd lichamelijk goed ontwikkeld) van 16 jaar tot en met 17 jaar. hulpstoker \ stoker der 2de klasse . . j " " " " * idem indien zeer voldoende kunnende stoken „ 19 „ „ „ » 29 „ stoker der 1ste klasse . . stoker-olieman on 0Q 1 ... , nj t » » " " " " korporaal-stoker der 2de klasse korporaal-stoker der 1ste klasse , 25 , „ „ „ 29 „ Ten opzichte van personen, die den zeedienst nog geen twee jaren te voren verlaten hebben, mag van den maximumleeftijd van aanneming worden afgeweken, tot den leeftijd van 35 jaar. § 158. De bekwaamheidseischen, alsmede de wijze van onderzoek daarnaar, zijn omschreven in de regeling van de examens voor de verschillende korpsen der zeemacht. Personen, die den zeedienst nog geen twee jaren te voren verlaten hebben, behoeven geen examen of proef af te leggen, J wanneer uit de voordracht tot ontslag blijkt dat zij bij ontslag geschikt waren voor den rang of stand waarvoor zij wenschen te worden aangenomen. § 159. Het onderzoek naar de vereischte ambachtskennis heeft plaats bij de werfdivisie. Van den uitslag van dat j onderzoek wordt door den commandant der werfdivisie eene schriftelijke verklaring afgegeven. § 160. Het eerste dienstverband bedraagt 5 jaren; bij reëngagement bedraagt het aantal jaren dienstverband een minimum van 3 en een maximum van 5. De Minister van Marine bepaalt naar behoefte de premie i bij aanneming en bij reëngagement voor alle rangen en standen tot een maximum van ƒ 40,— voor korporaal-stokers der 1ste klasse en van ƒ 30,— voor alle anderen per jaar dienstverband. (Zie blz. 93). § 161. Hulpstokers mogen zich niet als zoodanig reëngageeren. Stokers der 2de klasse kunnen alleen dan tot reëngagement worden toegelaten, wanneer zij zeer voldoende kunnen stoken. Wanneer hulpstokers tot stoker der 2de klasse bevorderd worden, vervalt hun verder dienstverband als hulpstoker en moeten zij een nieuw dienstverband van zoo nabij mogelijk 5 jaren als stoker der 2de klasse aangaan; zij ontvangen alsdan voor dit nieuwe verplichte dienstverband de premie die daarvoor is vastgesteld, na aftrek van de genoten premie voor de nog onvervulde dienstjaren van het vorig dienstverband. Andere schepelingen mogen niet overgaan in de qualiteit van stoker. § 162. De aanneming van stokers geschiedt voor de rol van het instructieschip der werfdivisie te Willemsoord. Afleggen van proeven. Diensttijd en geldelijke voordeelen. Reëngagement. Overgang van schepelingen tot stoker. Voor welke rol de aanneming van stokers geschiedt. Toepassing der bepalingen van Reglement A. (Hoofdstuk VIII.) Aanneming. Sluiting en openstelling der aanneming. HOOFDSTUK X. "VERBINTENISSEN BIJ HET KORPS MARINIERS. (Reglement C.) § 163. Alle .bepalingen van Reglement A (Hoofdstuk VIII), voor zoover die niet uilsluitend betrekking hebben op in het bijzonder aangeduide qualiteiten, of door de volgende paragrafen gewijzigd worden, zijn van toepassing op het in dit Hoofdstuk (Reglement C) bedoelde personeel. § 164. De commiezen van aanneming zullen personen, die zich bij hen tot dienstneming bij het korps mariniers hebben aangemeld en geneeskundig geschikt zijn bevonden, na raadpleging der registers, vermeld in § 141, eerste lid, sub 5°., 6°. en 7°. en zoo noodig na het bekomen van de machtiging, bedoeld in § 127, met alle voor de aanneming vereischte bescheiden zenden naar den commandant van de afdeeling mariniers, bedoeld in het volgend lid. De beslissing omtrent de aanneming wordt door den Minister van Marine opgedragen aan den commandant van een der afdeelingen mariniers. Deze zal alvorens zijne toestemming tot het aangaan der verbintenis te verleenen, handelen als aangegeven in het tweede en derde lid van § 125. Wanneer de commandant van bedoelde afdeeling zijne toestemming tot het sluiten der verbintenis heeft gegeven, wordt deze door den commies van aanneming, gevestigd ter plaatse van dien commandant, tot stand gebracht. In plaatsen waar geen kantoor van aanneming der Marine is gevestigd, zijn de plaatselijke- of garnizoenscommandanten gemachtigd, voor zoover mogelijk, te handelen, als in het eerste lid ten opzichte van de commiezen van aanneming is bepaald. § 165. Bij eventueele sluiting of weder openstelling van de aanneming bij het korps wordt daarvan behalve aan de autoriteiten, genoemd in § 120, mededeeling gedaan aan het Depaitement van Oorlog. Leeftijd en vereischten. Vereischte lengte. Dienstverband bij aanneming. § 166. De leeftijdseischen zijn voor: marinier: van 16 jaar tot en met 33 jaar, en indien zij te voren bij 'srijks zeemacht hebben gediend, tot en met 39jaar; tamboer of pijper: van 16 tot en met 17 jaar. Personen beneden 18 jaar behooren in verhouding tot hun leeftijd lichamelijk goed ontwikkeld te zijn; voor hunne opzending moet vooraf de toestemming van den in het tweede lid van § 164 bedoelden hoofdofficier worden gevraagd. De aanneming geschiedt in den regel voor den stand van marinier (tamboer of pijper) der 3de klasse. Voor aanneming wordt vereischt, dat de betrokkene kan lezen en een weinig schrijven en rekenen. De aanneming als marinier (tamboer of pijper) der 2de of lste klasse, of in een der onderofficiersrangen, kan alleen geschieden na daartoe bekomen machtiging van den Minister van Marine. § 167. De minimum-lengte om tot eene verbintenis bij het korps te worden toegelaten bedraagt voor dienstneming als tamboer of pijper 1.52 Meter; in alle andere gevallen 1.56 Meter. § 168. Personen van 19-jarigen leeftijd of ouder moeten een dienstverband sluiten van 6 jaren; personen van 18-jarigen of lageren leeftijd, van 8 jaren. Aanneming voor eenige rol. Krijgsartikelen. Verlof. Toekenning van reis- en daggeld aan dienstzoekenden. § 169. De aanneming geschiedt voor de rol van de afdeeling mariniers, aan welker Gommandant de beslissing omtrent de aanneming is opgedragen. Aan den betrokkene worden door de zorg van dien commandant de krijgsartikelen voorgelezen. Het verlof, bedoeld in het eerste lid van § 118, wordt den aangenomene door dien hoofdofficier verleend. § 170. Indien het om overwegende redenen noodig mocht zijn, dat een dienstzoekende eenige dagen verblyve in de plaats, waar hij zich heeft aangemeld, kan aan hem om in zijn onderhoud te voorzien, gedurende ten hoogste 8 dagen een daggeld van ƒ 0,80 worden verstrekt. Deze verstrekking mag alleen geschieden, indien de gelegenheid ontbreekt den dienstzoekende te huisvesten in eene kazerne of inrichting der zeemacht of aan boord van een van Hr. Ms. schepen. Premiën bij reëngagement. Belooning in orde maken bescheiden voor aanneming. Premiën bij aanneming. Reëngagement. Aan den dienstzoekende, die ter plaatse, waar hij zich aanmeldde, geneeskundig geschikt wordt bevonden, worden vergoed de kosten van vervoer van zijne woonplaats naar de gemeente alwaar hij zich heeft aangemeld en van daar naaide plaats zijner bestemming. Tevens kan aan hem, indien dit in verband met den duur van laatstgenoemde reis noodzakelijk is, daggeld worden toegekend als in het eerste lid van deze § vermeld. Bij afkeuring op de plaats van bestemming wordt reisgeld verstrekt voor de terugreis naar zijne woonplaats. § 171. De hoofdofficier, in het tweede lid van § 164 bedoeld, kan beschikken per aangenomene over een bedrag van ƒ 7,50 ter toekenning aan personen, die ten bureele van de plaatselijkeof garnizoenscommandanten belast worden met het in orde maken en opvragen der vereischte bescheiden voor de aanneming. Deze uitgaven worden driemaandelijks door bovengenoemden hoofdofficier gedeclareerd. § 173. Het bedrag der premie bij verbintenis wordt door den Minister van Marine vastgesteld (zie blz. 95). De premie kan worden toegekend tot een maximum van ƒ 50,— per jaar dienstverband. § 173. Het bestaande dienstverband moet, met inachtneming van de afwijkingen, vermeld in § 114, zoodanig met een of meer volle jaren worden verlengd, dat het nieuwe dienstverband niet meer dan zes en niet minder dan vier jaren bedraagt. In bijzondere gevallen kan de Minister van Marine vergunning verleenen tot reëngagement, ook zonder dat het dienstverband tot ten minste vier jaren wordt verlengd. Mariniers 3de klasse, tamboers 3de klasse en pijpers 3de klasse (daaronder begrepen zij, die gestraft zijn met vermindering in klasse tot marinier, tamboer of pijper 3de klasse) komen niet voor reëngagement gedurende hun loopend dienstverband in aanmerking. Hun kan een reëngagement worden toegestaan van één jaar zonder genot van premie als vermeld in § 114, derde lid, 1°., a, ter beslissing van de betrokken autoriteit. § 174. Het bedrag der premiën btf reëngagement wordt dooiden Minister van Marine vastgesteld (zie blz. 95). De premie kan worden toegekend tot een maximum bedrag van ƒ 50,— per jaar dienstverband. "rangen vastgestelde premie per jaar EN ... _ Aanmerkingen. bii by reön- STANDEN. =; Kwartiermeester . . . /-ltlHIÜ f 22,60 1 Korporaal-konstabel . . „ 15 ri 8>£Sjf® „ 22,50 deze bedragen. „ torpedist . . „ 15 f § § gf 1 22,501) ') Indien opgeklommen cRiner 1* ='ISgc| 99 rm van matroos, anders „ seiner . . . » 10 h^2rE " > geen premie; verder „ timmerman . — „ 15,— ais boven. bottelier . . - „ 15,- '> Alsf voor kwartier' n " ' meester. „ ziekenverpleger — „ 15,— ! Indien jonger dan 30 ,, schrijver . . — „ 15,— jaar- andera 2/8 van ... ' deze bedragen. „ hofmeester . — „ 15,— „ kok ... . — „ 15,— „ torpedomaker f 15,— 3) „ 30,—3) *) Als voor kwartier- Koksmaat — „ 9,— meester. Eerste-kleermaker. . . — „ 10,— Korporaal-kleermaker . — „ 10,— „ schoenmaker. — „ 10,— Matroos-timmerman . . „ 8,— „ 10,— „ bottelier ... „ 8,— „ 7,50 , ziekenverpleger. „ 8,- „ 7,50 jaar Tnde^ va'n „ schrijver ... „ 8,— „ 7,50 deze bedragen. „ hofmeester . . „ 8,— „ 7,50 n kok „8,- „ 7,50 . Kleermaker „ 8,— „ 10,- Schoenmaker .... „ 8,— „ 10,— Scheerder „8,— „7,50 Matroos der 1ste klasse „ 20,— *) „ 22,50 ') indien gewezen ma ia 5\ ie troos lste klasse of " ff " " } " 15,_ korp.-onderofücier, » n n n 15,— — anders f 12, — . Lichtmatroos .... „8,- - Ind|6n gewezen ma- Jongen — — troos 2de of lste klasse of korp.-onderofficier, anders ƒ10, — . Vaststelling van premlën ') bij aanneming en reëngagenient van schepelingen en wijze van uitbetaling (zie de §§ 115 en 160). 1) Algeineene bepaling voor de drie reglementen. (Hoofdstukken VIII, IX enX.) Indien een schepeling van eenige qualiteit in eene andere overgaat, waaraan een andere premie bjj dienstneming of reöngagement is verbonden, wordt voor den duur van zijn nog loopend dienstverband het verschil berekend tusschen de genoten premie en de premie behoorende bij de nieuwe qualiteit. Is deze laatste grooter, dan wordt hem het bedrag van het verschil uitbetaald; ls zij kleiner dan wordt zijne rekening met dat bedrag belast. RANGEN Vastgestelde premie per jaar. en =====f==^= Aanmerkingen. b« bvj reên- STANDEN. " gage- aanneming. ment. Muzikant — — Adspirant-muzikant . . — — Leerling-muzikant... — — Matroos-torpedomaker . f 20,— — ïorpedist der lste klasse - - zie het r6glement Korporaal-geweermaker — ƒ30,— voor de opleiding van Leerling-geweermaker . „ 100,- - geweermakers. Korporaal-monteur . . - „30,- v£e Leerling-monteur ... „ 100,— — monteurs. Korporaal-stoker der lste klasse — „ 40,— Korporaal-stoker der 2de klasse — „ 30, — Korporaal-stoker der 3de klasse — „ 30, — Stoker-olieman .... „ 20,— „ 25, — Stoker der lste klasse . „ 20,- „25,-6) al^n|letill^6sl'0 Jz^ „ „ 2de „ „ 16,— „ 20, — voldoende kunnende Hulpstoker , 12,- - anders geen Leerling-stoker .... „ 8,— — N.B. Bij aanneming en reëngagetnent wordt de volle premie uitbetaald, behoudens het hierna bepaalde. Bij aanneming van matrozen der 3de klasse, lichtmatrozen, hulpstokers en leerling-stokers wordt hun de premie voor één jaar uitbetaald. Bij den aanvang van het tweede jaar van hunnen diensttijd wordt wederom de premie voor één jaar uitbetaald en zoo vervolgens tot het geheele bedrag der premie is uitbetaald. Het recht op het nog niet genoten gedeelte der premie gaat verloren bij ontslag: a. met een ontslagbrief 2de of 3de soort; b. niet op verzoek op grond van met den militairen dienst niet vereenigbare karaktereigenschappen; c. op eigen verzoek; d. wegens in den dienst verkregen lichaamsgebreken binnen 6 maanden na aanneming. In geval van ontslag om eenige andere reden of bij overlijden wordt het niet uitbetaalde gedeelte der premie uitgekeerd aan den betrokkene, c. q. aan zijne rechtverkrijgenden. Aan leerlingen-geweermaker en leerlingen-monteur wordt de premie uitbetaald op de wijze als aangegeven in het hen betreffende reglement der opleiding. De premiSn worden berekend naar den leeftijd, waarop het dienstverband wordt vervuld. Het totale bedrag eener reéngagementspremie kan dus bestaan uit jaarpremién van verschillend bedrag. Vaststelling van premiën bij aanneming en reëngagement tan personeel van liet korps mariniers (zie § 172, eerste lid en § 174, eerste lid). LEEFTIJDEN. (ietal jaren van het dienstverband. Premie. Aanmerkingen. AANNEMING. *) Behalve deze premie A. Voor dienstverband te vol- verkregen z\j, die na brengen beneden den 34-jarigen 1 Maart 1911 als tamleeftijd: boer of PiJPer der 3de klasse zfln aangeno- Ouderdom 16 jaar .... 8 f 120 — meE' recht op eene 17 o ika ] ) premie in eens van , 0 " O " ' f 60,- indien hun " , ? , " • • • ° " ~x'~ oefeningstyd als re- „ 19 tot en met 27 jaar 6 ,, 250,— cruut met goeden uit* slag eindigt binnen een jaar na hunne aanneming. B. Voor dienstverband te vol- He? reclJt op deze brengen boven den 34-jarigen [ ?r!mle f®*}4 ^?rloren> looftHH J 6 indien bedoelde oefe- iüem,Q. nlngstijd langer dan Ouderdom boven de 28 jaar . 6 i) l^vertS veroorzaakt werd REËNGAGEMENT. den betrokkene. In A. Voor dienstverband te vol- dat geval heeft de brengen beneden den 34-jarigen uitbetaiiDg echter aileeffcyd: 2) leen plaats na beko- . men machtiging van „ 01f. den Minister van 0 „ zlU,— Marine. Mariniers 2de klasse en daar- ® mede gelijk of daarboven ge- i " •""»— '> '/«van /'204,- voor Stelden. " n 96,— elk jaar beneden den 2 „ 62,— 34-jarigen leeftijd; 1 b 30, daarna ƒ15,—per jaar. B. Voor dienstverband te vol- *' Valt ,va" brengen boven den 34-jarigen Sdeelteiyk CedTn ïeeitlja: <■) gedeeltelik boven den 34-jarigen leeftijd, 6 „ 120,— dan wordt de premie ,, 5 Q5 berekend: over den Mariniers 2de klasse en daar- * " 72'_ tijd vóór den 34- mede gelijk of daarboven ge-1! o " ' jarigen leeftijd voi- stelden. S » gens A; over den " » > verderen tjjd volgens 1 „ 15,— B. N.B. Bij aanneming van mariniers der 3de klasse en daarmede gelijk gestelden wordt uitbetaald: van de premie van ƒ 120,— ƒ 80,— » » n n n 150, „ 100, van de premie van ƒ 220,— ƒ 160,— „ » » » » 250,— „ 180,— „ „ „ genoemd onder „Aanneming B" het 2/3 gedeelte; het overige gedeelte wordt in 3 termijnen, elk van een jaar, uitgekeerd, in dier voege, dat telkens na verloop van een jaar 'ƒ3 gedeelte daarvan wordt uitbetaald. Na verloop van zes maanden na hunne indiensttreding kan evenwel aan de betrokkenen, mits bij goed gedrag, voor éénmaal vergund worden van het resteerend gedeelte der premie, waarop zij nog recht hebben, in hunne soldy-rekening te storten, doch tot geen grooter bedrag dan noodig is om hunne schuld aan den lande aan te zuiveren. Bij vroeger ontslag en bij overlijden gelden de bepalingen, vastgesteld voor matrozen der 3de klasse, lichtmatrozen, enz. Uitgestelde premlën. De premiën, bedoeld in § 117 betreffende aanneming en reëngagement van personeel der zeemacht, bedragen: a. voor hen, die den dienst verlaten als scheepsonderofficier: per jaar 25, 30 of 35 gulden, al naarmate 3, 4 of 5 jaar is gediend, gerekend van het einde van het eerste dienstverband, met een maximum van 175 gulden; b. voor hen, die den dienst verlaten als onderofficier in een der overige qualiteiten of als mindere schepeling: per jaar 15, 20 of 25 gulden, naar denzelfden regel als hierboven, tot een maximum van 125 gulden. Vaststelling der voorschriften. Bestemming van de Koloniale Reserve. Samenstelling van de Koloniale Reserve. HOOFDSTUK XI. DE VERBINTENISSEN VOOR DEN KOLONIALEN MILITAIREN DIENST. § 175. Ingevolge het Kon. Besluit van 24 September 1909, No. 84, wordt de koloniale werving, behoudens de medewerking van het Departement van Oorlog meer bepaaldelijk voor zooveel betreft den overgang en de detacheering van mindere militairen (vrijwilligers, militie- en landweerplichtigen) van het leger hier te lande, bestuurd door het Departement van Koloniën. Bij evenvermeld Kon. Besluit is tevens vastgesteld eene nieuwe Regeling betreffende de Koloniale Reserve. ]) § 176. De taak van de Koloniale Reserve omvat: a. de koloniale militaire werving hier te lande in haren geheelen omvang; b. de verpleging en de oefening van de wegens ziekte of langdurig verblijf tijdelijk uit de koloniën teruggekeerde onderofficieren en mindere militairen; c. de eerste opleiding van voor den kolonialen militairen dienst voor het wapen der infanterie nieuw aangenomenen, die vóór het aangaan hunner verbintenis den wensch te kennen hebben gegeven om die opleiding bjj het korps te ontvangen of die voor dadelijke uitzending physiek nog niet geschikt zijn bevonden. (§ 1 Regeling) § 177. De Koloniale Reserve bestaat uit den staf, vier compagnieën, het personeel der militaire administratie en dat van den geneeskundigen dienst, benevens burgerschrijvers en -werkers. Bij het korps behooren een hospitaal, een ziekenkamer, een kleeding- en nachtlegermagazijn en een werkwinkel. i) De Koloniale Reserve is gevestigd, de staf en de valide compagmën te Nijmegen, de reconvalescenten-afdeeling te Zutphen. Werv. Yoorschr. ^ De ziekenkamer dient tot opneming van de kwartierzieken bij het korps. De werkwinkel heeft ten doel den militair buiten ztjne diensturen nuttig bezig te houden en zoo mogelijk een ambacht te leeren, dat hem bij zijn terugkeer in de burgermaatschappij van nut kan zijn. Deze inrichting wordt bovendien dienstbaar gemaakt om in het onderhoud van ledergoed, kazernemeubelen, enz. te voorzien. (§ 2 Regeling) Het korps is te beschouwen als een hier te lande gedetacheerd onderdeel van het Leger in Nederlandsch-Indië en staat rechtstreeks onder de bevelen van den Minister van Koloniën, behoudens de gevallen van oorlog of oorlogsgevaar, waarin het in zijn geheel en andere buitengewone omstandigheden, waarin het alleen voor zoover de gewapenden betreft, ter beschikking kan worden gesteld van den Minister van Oorlog. (§ 3 Regeling) Het bij het korps in te deelen militair personeel beneden den rang van onderluitenant is vast of vlottend, al naarmate het uitsluitend is aangewezen voor den dienst bij het korps in Nederland of óók voor dien in de koloniën. De formatie van het vlottend personeel is onbepaald; die van het overige personeel is aangegeven in den hieronder afgedrukten staat. RANGEN. Officieren en onderluitenants. Onderofficieren en minderen (vast personeel). Burgerpersoneel. TOELICHTINGEN. Staf. Majoor of luitenant-kolonel, Commandant van het korps 1 Luitenant- of kapiteinadjudant 1 Luitenant voor speciale diensten 1 Adjudant-onderofficier. . 2 Sergeant-majoor, of adjudant-onderofficier-stafschrijver i Transporteeren .3 3 — RANGEN. Officieren en onderluitenants. Onderofficieren en minderen (vast personeel). Burgerpersoneel. TOELICHTINGEN. Per transport .3 3 — 1) Tevens kapelmeester. Soldaat-, korporaal- of ser- , Oppassers in de ' rustkamers der compag- m x 1 I nieön. Totaal . . 12 19 — Militaire Administratie. Luitenant- of kapitein- kwartiermeester 1°) . 1 10) Kwartiermeester Luitenant- of kapitein- vaD ^orPs- magazijnmeester u) .1 lx> Administrateur van Adjudant-onderofficier- iVgermaS." ^ Da°ht' kwartiermeester . . . ^ lg) t adminlstrateur Korporaal- Of sergeant- van het hospitaal en 1 kleermaker 13). . . . 1 toegevoegd aan den kwar- Korporaal- of sergeant- tiermeester van het korps. schoenmaker 13) 1 13' Voor het kledingmagazijn. Totaal . . 2 4 — Transporteeren 17 59 _ Welke personen bij de Koloniale Reserve kunnen worden ingedeeld. RANGEN. Officieren en onderluitenants. Onderofficieren en minderen (vast personeel). Burgerpersoneel. TOELICHTINGEN. Per transport .17 59 — Geneeskundige Dienst. 14> Waarfan tenminste 1 der 1ste kl., tevens Officier van gezondheid . 314) chef Tan het Militair Militair Apothekersbe- Hospitaal dinnds 1 15> Waarvan 1 por- ulenue 1 tier, 1 kok en 1 voor de Sergeant-ziekenopzichter. 2 ziekenkamer. Korpor.-ziekenverpleger . 515) w) Waarvan 1 bykok Soldaat-ziekenverpleger . 816) en 1 voor de ziekenkamer. 17) 1 bü den Staf m . , q 1ft (ter beschikking van den . . o 10 luitenant voor speciale diensten), i voor de ad- Burgerpersoneel. mlnistratie van het korps " r 1 voor het hospitaal en 1 Schrijvers .... 717) voor het kleedingmagaztjn. Werkers 718) 18) S voor het hospitaal, 3 voor het klee- dingmagazvjn en 1 voor Totaal . . — — 14 de wapenkamer. Totaal generaal . 20 75 14 Het vlottend personeel kan tot alle wapens en diensten behooren. De officieren en het vaste personeel bij den staf en de compagnieën behooren uitsluitend tot het wapen der infanterie. (§ 4 Regeling) § 178. Bij het korps kunnen worden ingedeeld de navolgende personen: I. Officieren en onderluitenants. A. van het Leger in Nederlandsch-lndië, met verlof in Europa aanwezig; B. bij uitzondering van het Leger hier te lande, en C. gepensionneerden van het sub A genoemd Leger, door de Koningin voor den tijd van ten hoogste 5 jaar in activiteit hersteld. De Commandant van het korps wordt door de Koningin benoemd op voordracht van den Minister van Koloniën; de overige officieren en de onderluitenants worden aangewezen door voornoemden Minister, met uitzondering van die, genoemd onder punt B, die bij gemeenschappelijke beschikking van de Ministers van Oorlog en van Koloniën bij het korps worden ingedeeld. A la suite van het korps worden gevoerd: a. de hier te lande nieuw-benoemde officieren van het Leger in Nederlandsch-Indië; b. de officieren, die zijn aangewezen om bij het sub a bedoelde Leger, dan wel bij de Landmacht in West-Indië te worden gedetacheerd; c. de officieren, die van gedetacheerd uit de koloniën zijn terruggekeerd; en wel de sub a en b bedoelden in afwachting van hun vertrek naar de koloniën en de sub c bedoelden in afwachting van hunne nieuwe bestemming. II. Overige onderofficieren en minderen. A. Als vlottend personeel: 1°. zij, die tot eene verbintenis of eene proefverbintenis voor den kolonialen militairen dienst of tot detacheering bij de koloniale troepen worden toegelaten; 2°. reconvalescenten, zijnde militairen: a. die bij de troepen in Oost- of West-Indië dienende, wegens tijdelijke ongeschiktheid voor den actieven dienst in de koloniën, naar Nederland zijn opgezonden; b. die ongehuwd zijn, vroeger gediend hebben bij de troepen in Oost- of West-Indië, en omtrent wie de uitslag van een militair geneeskundig onderzoek doet verwachten, dat zij, hoewel ongeschikt bevonden voor den actieven militairen dienst in de koloniën, bij het korps verpleegd wordende, binnen één jaar de geschiktheid voor den dienst zullen hebben herkregen; c. die gehuwd en oud-onderofficier zijnde, overigens in de termen vallen der omschrijving sub b en krachtens machtiging van den Minister van Koloniën voor indeeling in aanmerking kunnen worden gebracht, met dien verstande, dat de sub b en c bedoelden slechts tot eene proefverbintenis worden toegelaten, na afloop waarvan zü, zonder daaraan eenig recht op hooger gagement of pensioen te kunnen ontleenen, in hunne vorige positie terugkeeren, indien zij alsdan niet voor den actieven militairen dienst geschikt worden bevonden; 3°. zij, wien wegens langdurigen dienst in de koloniën, aangevangen in een vóór het in werking treden dezer Regeling aangegaan verband, vergund werd naar Nederland terug te keeren; 4°. zij, die zich vóór het in werking treden dezer Regeling bij de Koloniale Reserve hebben verbonden en wegens diensteindiging naar Nederland terugkeeren; 5°. onderofficieren van het Leger in Neder landsch-Indiï, die zijn toegelaten tot den Hoofdcursus; en 6°. militairen van het Leger hier te lande, die van gedetacheerd uit de koloniën terugkeeren. B. Als vast personeel: bij voorkeur gepensionneerde of gegageerde militairen beneden den rang van onderluitenant, die vroeger in de koloniën hebben gediend. III. Burgerpersoneel. Bij voorkeur gewezen militairen als sub II, B hiervoren bedoeld. (§ 5 Regeling) Recon- § 17». De reconvalescenten, genoemd in § 178, II, A, 2°., valescenten. a, dienen in hun verband door en worden — buitengewone gevallen, ter beoordeeling van den Minister van Koloniën, uitgezonderd — niet langer dan twee jaar bij het korps verpleegd. Eindigt hun loopend verband vóórdat zij weder geschikt zijn bevonden voor den actieven dienst in de koloniën, dan kunnen zij: 1°. zoo zij dit wenschen, gepasporteerd (c.q. gegageerd of gepensionneerd) worden; 2°. zoo met grond te verwachten is, dat zü binnen twee jaar na aankomst bij het korps physiek geschikt zullen zijn voor den actieven dienst, toegelaten worden tot een voorloopig reëngagement; 3°. zoo zulks niet te verwachten is, vergunning ontvangen om zonder verband door te dienen, om na afloop der verpleging te worden gepasporteerd (c.q. gegageerd of gepensionneerd). Hebben zü, na weder geschikt te z\jn bevonden voor den actieven dienst in de koloniën, minder dan één jaar nog te Periodieke keuringen. dienen, dan kunnen zij, met verbreking van hun loopend verband, een reëngagement voor tenminste drie jaar aangaan, dan wel, zoo zij dit verlangen, gepasporteerd (c.q. gegageerd of gepensionneerd) worden. Bestaat na verpleging van één jaar geen gegronde verwachting meer, dat zü vóór het einde van het daaropvolgende jaar de geschiktheid voor den actieven dienst in de koloniën zullen hebben herkregen, dan kunnen zij, op hun verzoek, worden gepasporteerd (c.q. gegageerd of gepensionneerd). Treedt een gepasporteerd (c.q. gegageerd of gepensionneerd) reconvalescent later in kolonialen militairen dienst, dan wordt de hem toe te leggen engagementspremie verminderd met de eventueel over het onverschenen gedeelte van het vorig verband te veel genoten premie. (§ 6 Regeling) De reconvalescenten worden onderscheiden in gewapenden en ongewapenden. Bij aankomst bij het korps worden zij gerekend te behooren tot de categorie der ongewapenden. (§ 7 Regeling) Aan reconvalescenten kan gelegenheid worden gegeven, te worden verpleegd in een herstellingsoord voor zieke militairen van het leger hier te lande. (§ 11 Regeling) § 180. De reconvalescenten worden telkens na afloop van twee maanden geneeskundig onderzocht, om te beoordeelen of zij kunnen overgaan naar de categorie der gewapenden, dan wel zekerheid te verkrijgen aangaande hunne al- of niet-geschiktheid voor den actieven militairen dienst in de koloniën. Wijst de keuring uit, dat de reconvalescent physiek geschikt is voor den actieven militairen dienst in de koloniën, dan wordt hij voor uitzending aangewezen, tenzij hij, op grond van het vermelde in het derde lid der vorige §, den dienst verlaat. Leidt die keuring evenwel tot de gevolgtrekking, dat van de verdere verpleging van den reconvalescent geen voldoende verbetering van zijn toestand is te verwachten, dan beslist de hierna te noemen geneeskundige commissie of de man inderdaad als voortdurend ongeschikt voor den actieven militairen dienst in de koloniën geacht moet worden. In het bevestigend geval behoort hij gepasporteerd (c.q. gegageerd of gepensionneerd) te worden. Op gelijke wyze wordt gehandeld, wanneer een reconvalescent, na respectievelijk twee jaren of één jaar bij het korps te Vast personeel. Wie met de werving zijn belast. zijn verpleegd — al naarmate hij behoort tot de in § 178 genoemde categorie sub a of tot een der categorieën sub b en c — niet voor uitzending naar de koloniën kan worden aangewezen. (§ 7 Regeling) § 181. De Commandant van de Koloniale Reserve is bevoegd om tot eene verbintenis bij het vast personeel van dat korps personen toe te laten, die niet jonger dan 18 en niet ouder dan 45 jaar zijn, en wel bij voorkeur gegageerde of gepensionneerde militairen van het Leger in Nederlandsch-Indië of van de Landmacht in West-Indië, die lichamelijk geschikt bevonden zijn voor den actieven militairen dienst hier te lande. Voor eene verbintenis bij het vast personeel van nietgegageerde of wief-gepensionneerde militairen wordt, behalve voor de muzikanten, de élève-muzikanten en de korporaal- en sergeant-schoen- en kleermakers, de machtiging van den Minister van Koloniën vereischt. {Art. III, § 7, Voorschrift A. M. v. K. 28 Sept. 1909, Afd. C, lste Bur. No. 10) § 182. Alle autoriteiten by de landmacht ztjn gehouden om de werving van vrijwilligers voor de koloniale troepen zooveel mogelijk te bevorderen. In het bijzonder geldt dit voor de plaatselijke- en garnizoens-commandanten, voor zoover z\j met betrekking tot de aanneming van burgerpersonen of van militie- of landweerplichtigen met onbepaald verlof van die zorg niet uitdrukkelijk door den Minister van Oorlog zijn ontheven. Deze autoriteiten zullen aan de voorwaarden, waarop Nederlanders en vreemdelingen zich voor den kolonialen militairen dienst kunnen verbinden, door gepaste middelen algemeene bekendheid trachten te geven. (Besch. M. v. K. en M. v. O. 28 Sept. jqr\q -Afd. C lste Bur. No. 10) 7 Oct. 1 lilde Afd. No. 172) Met de werving hier te lande van vrijwilligers voor de koloniale troepen zijn in het bijzonder belast de Commandant van de Koloniale Reserve en, onder zyn leiding, de agenten voor den dienst bij die troepen. (Zie § 183) Aan de voorwaarden, waarop Nederlanders en vreemdelingen zich voor den kolonialen militairen dienst kunnen verbinden, zal door hunne zorg met gepaste middelen algemeene bekendheid worden gegeven. (Art. I, % 1, Voorschrift A, M. v. K. 28 September 1909, Afd. G, lste Bur. JVo. 10) Wervings- § 183. De agenten voor den kolonialen militairen dienst agenten. worden benoemd door den Minister van Koloniën, op voordracht van den Commandant der Koloniale Reserve. Zij worden door dien Minister ontslagen op hun verzoek dan wel wanneer zoodanig ontslag hem in het belang van den dienst noodig voorkomt. In het laatstbedoelde geval wordt het ontslag verleend bij een met redenen omkleede beschikking. Zij staan rechtstreeks onder de bevelen van den Commandant der Koloniale Reserve en hebben mitsdien gevolg te geven aan alle bevelen die hun door of namens dien commandant worden gegeven. Ieder agent voor den kolonialen militairen dienst ontvangt van den Commandant der Koloniale Reserve eene schriftelijke opgave van de gemeenten, behoorende tot het district, waarin die agent gehouden is om de koloniale werving met alle door dien korpscommandant geschikt geoordeelde middelen te bevorderen. Hij is gehouden die gemeenten tot gemeld doel te bezoeken op de daartoe door den Commandant van de Koloniale Reserve aan te geven tijdstippen en overeenkomstig diens aanwijzingen. Aan ieder agent voor den kolonialen militairen dienst wordt door den Commandant der Koloniale Reserve een standplaats aangewezen ') alwaar hij, in een door dien commandant daarvoor geschikt geoordeelde woning een voor het publiek toegankelijk bureaulokaal behoort in te richten, waarvan de bestemming duidelijk kenbaar wordt gemaakt door middel van een door den voormelden commandant te verstrekken of goed te keuren bord, met het opschrift: AGENT voor den KOLONIALEN MILITAIREN DIENST. De agent neemt maatregelen — zooveel mogelijk in overleg met de ter zake betrokken ambtenaren of beambten bij publieke *) Thans zijn acht agenten benoemd en hebben tot standplaatsAmsterdam, 's-Gravmhage, 's-Hertogenbosch, Rotterdam, Utrecht, Venlo Zwolle en Zutphen. Werv. voorschr. 7. vervoermiddelen — om personen, die moeten worden opgezonden, hetzij naar een garnizoensplaats, teneinde overeenkomstig het gestelde bij § 184 geneeskundig onderzocht te worden, dan wel om, na voorloopige aanneming, bij de Koloniale Reserve eene definitieve verbintenis aan te gaan voorden kolonialen militairen dienst of ter detacheering bij het leger in Nederlandschlndië, ! in de gelegenheid te stellen om de reis op Landskosten te volbrengen. Tevens worden door hem maatregelen genomen, opdat de in de vorige alinea bedoelde personen, bij verplicht verblijf in zijn standplaats of daarbuiten, in verband met de hooger vermelde keuringen, huisvesting en voeding vinden. Aan vreemdelingen, aan vrijwillig dienende militairen en aan in werkelijken dienst zijnde militieplichtigen, die aan een agent voor den kolonialen militairen dienst het verlangen kenbaar maken om zich voor dien dienst te verbinden of om gedetacheerd te worden bij het Leger in Neder landsch-Indië, verleent die agent slechts in zooverre zijn tusschenkomst, dat hij hun den weg aanwijst om tot zoodanige verbintenis te geraken. (Instructie, behoorende bij Voorschrift A. a. v.) Voorloopige § 184. Behoudens het gestelde in het laatste lid der vorige aanneming. § is de agent bevoegd om voorloopig aan te nemen: 1°. tot eene verbintenis voor den kolonialen militairen dienst zoowel in als buiten Europa alle personen niet jonger dan 17 en niet ouder dan 36 jaar, die hij daartoe geschikt acht op grond van eene geneeskundige verklaring, afgegeven door een actief dienend officier van gezondheid, en van de door den belanghebbende over te leggen papieren, voor het bijeenbrengen of de vervollediging waarvan hij, zonder daarvoor eenige vergoeding in rekening te mogen brengen, voor zooveel noodig hulp verleent; 2°. tot eene verbintenis voor eene detacheering bij het Leger in Neder landsch-Indië alle niet in werkelijken dienst zijnde militieplichtigen, van wier geschiktheid voor den kolonialen militairen dienst hem gebleken is uit gegevens, als sub 1°. hiervoren bedoeld. De geneeskundige verklaringen worden door den agent verkregen door zich bij aanvrage te wenden tot den Chef van den geneeskundigen dienst in een der binnen het ressort van zijn district gelegen garnizoensplaatsen, bij welken chef de te onder- zoeken personen zich behooren aan te melden op een werkdag, zoo mogelijk des ochtends tusschen 9Vs en 10Vs uur. Heeft de voormelde aanvrage tot keuring betrekking op een persoon, die reeds vroeger bij de Zee- of Landmacht heeft gediend, of op een militieplichtige, die met groot-verlof van zijn korps afwezig is, dan worden bij die aanvrage overgelegd alle op den te onderzoeken persoon betrekking hebbende dienstpapieren. (Instructie a. v.) De personen, die elders voorloopig zijn aangenomen en bij de Koloniale Reserve aankomen, worden van en met den dag van aankomst bij dat korps in onderhoud opgenomen. De Commandant van het korps is bevoegd op gelijke wijze te handelen ten aanzien van hen, die zich rechtstreeks daarbij voor dienstneming aanmelden. (§ 8 Voorschrift A) § 185. Als vrijwilliger worden, behoudens de na te noemen uitzonderingen, alleen ongehuwde personen (Nederlanders en vreemdelingen) aangenomen, die niet jonger dan 17 en niet ouder dan 36 jaren zijn. Personen, die vroeger bij het Korps Mariniers of bij de Landmacht, hetzij hier te lande of wel in Oost- of West-Indië hebben gediend, kunnen by uitzondering, krachtens machtiging van den Minister van Koloniën, boven den leeftijd van 36 jaren als vrijwilliger worden aangenomen. Krachtens machtiging van dien Minister kunnen tevens bij uitzondering gehuwde personen en weduwnaars met kinderen als vrijwilliger worden aangenomen, indien deze personen vroeger hebben gediend. (Art. 1, §§ 1 en 3, Voorschrift A) Vrjj willig dienende militairen van het Leger hier te lande en ingelijfden bij de militie in werkelijken dienst kunnen alleen met machtiging van den Minister van Oorlog btf de koloniale troepen overgaan of gedetacheerd worden. (Art. VI, § 1, Voorschrift A) Wie voor den § 186. Militairen en schepelingen, die ter zake van hartkolonialen of borstgebreken uit den dienst ontslagen of in het genot van militairen dienst pensioen of gagement gesteld zijn, mogen, al zijn die gebreken niet worden volkomen genezen, voor den kolonialen militairen dienst niet aangenomen. worden aangenomen. (Art. III, § 6, Voorschrift A) Ook worden niet toegelaten deserteurs en personen, die vroeger in Nederlandschen dienst zijn geweest en van den Wie voor den kolonialen militairen dienst kunnen worden aangenomen. Proefverband. Vereischte lichaamslengte. Geneeskundig onderzoek. militairen stand vervallen zijn verklaard of wel met een bijzonder gemerkt paspoort uit den dienst bij de Zee- of Landmacht zijn weggezonden. (Art. V, Voorschrift A) Gehuwden worden niet toegelaten, tenzij door hen, behalve de overige van hen te vorderen stukken, ook wordt overgelegd een gelegaliseerde, schriftelijke verklaring, waarbij door hunne echtgenooten in hun verbintenis wordt bewilligd. (Art. IV, § 4 a. v.) Personen, die vroeger wegens ziels- of lichaamsgebreken uit den dienst bij de Zee- of Landmacht ontslagen of te zelfder zake in het genot van pensioen ofgagement zijn gesteld, worden niet aangenomen dan krachtens machtiging van den Minister van Koloniën (Art. III, § 4 a. v.) § 187. De Commandant van de Koloniale Reserve kan als vrijwilliger in proefverband aannemen ongehuwde Nederlanders, die niet jonger dan 17 en niet ouder dan 30 jaren zijn en wier minder gunstig verleden de toelating tot een definitieve verbintenis vooralsnog onraadzaam maakt. (Art. II, § 4 a. ».) Tot een proefverband kunnen ook worden toegelaten Nederlanders, die den vollen ouderdom van 17 jaren hebben bereikt en hoewel niet dadelijk lichamelijk geschikt, met grond doen verwachten, dat zij die geschiktheid binnen 12 maanden zullen verkrijgen. (Art. III, % 4 a. v.) § 188. De minimum-lengte, voor eene toelating als vrijwilliger gevorderd, bedraagt 1.55 M. Voor het wapen der cavalerie bedraagt die minimum lengte 1.65 Meter en het maximum gewicht 70 K.G. Personen, die zich nog in het tijdvak van hunnen groei bevinden, kunnen ook aangenomen worden beneden de minimumlengte van 1.55 M. indien het door den officier van gezondheid, die de keuring verricht, waarschijnlijk wordt geacht, dat zij die lengte nog zullen bereiken. Hieromtrent wordt door dien officier van gezondheid eene verklaring afgegeven. (Art. II, § 5 a. v.) § 18». In den regel zullen alleen vrijwilligers, die door twee of meer officieren van gezondheid onderzocht en voor den dienst als vrijwilliger bij de koloniale troepen lichamelijk geschikt bevonden zijn, tot eene verbintenis worden toegelaten. Over te leggen bescheiden. Ieder na voorlöopige keuring voorloopig aangenomen vrijwilliger, die van elders naar de Koloniale Reserve gedirigeerd wordt, moet vóór de bekrachtiging zijner verbintenis bij dat korps opnieuw geneeskundig onderzocht worden, tenzij de Geneeskundige Commissie van het Departement van Koloniën reeds omtrent zijn lichamelijke geschiktheid beslist heeft. Mocht het geneeskundig onderzoek bij de Koloniale Reserve in strijd met de uitkomsten der voorloopige keuring (zie § 184) tot afkeuring leiden, dan kan de beslissing der Geneeskundige Commissie van het Departement van Koloniën door den Commandant van de Koloniale Reserve worden gevraagd. Het geneeskundig onderzoek zal geschieden in het Militair Hospitaal en op uitnoodiging van den Commandant van de Koloniale Reserve. Bij deze uitnoodiging wordt overgelegd een voldoend signalement van den betrokken persoon en c.q. ook bescheiden en inlichtingen, waaruit blijken kan van den physieken toestand van dien persoon. (Art. III, §§ 1—4 a. v.) § 190. Om als vrijwilliger voor den kolonialen militairen dienst te kunnen worden aangenomen, moeten de zich daarvoor aanmeldende personen de volgende bescheiden overleggen: A. Nederlanders en ingezetenen van het Rijk in Europa. 1°. een extract uit het geboorteregister (N. S. No. 27) of een ander authentiek stuk, waaruit hun leeftijd blijkt; 2°. een bewijs van goed gedrag vanaf de intrede van het 11de levensjaar, afgegeven door het hoofd der gemeente, waar zij laatstelijk gevestigd waren (N. S. No. 487); 3°. een bevolkingskaart (N. S. No. 42) afgegeven door het hoofd der gemeente, waar zij laatstelijk gevestigd waren; 4°. indien zij vóór den lsten Januari van het jaar, waarin zij zich ter dienstneming aanmelden, hun 19de levensjaar ingetreden zijn en op het tijdstip van het aangaan hunner verbintenis hun 40ste levensjaar niet volbracht hebben, een authentiek bewijs, dat zij hunne plichten ten opzichte van de militie vervuld hebben of tot geen dienst bij de militie gehouden zijn of geweest zijn (N. S. No. 2639—2644); 5°. een door den burgemeester of commissaris van politie gewaarmerkt portret. Op de bewijzen van goed gedrag moeten voor Nederlanders alleen worden vermeld de na het 10de levensjaar gewezen onherroepelijk geworden veroordeelingen: u. wegens gemeene en militaire misdrijven; b. wegens overtreding van de artt. 432 en 433 van het Wetboek van Strafrecht; en c. tot plaatsing in een Rijkswerkinrichting, krachtens het 4de lid van art. 453 van het Wetboek van Strafrecht of op een tuchtschool. Op elk door den burgemeester met bovenomschreven doel afgegeven bewijs van goed gedrag moet blijken, dat de Officier van Justitie bij de Arrondissements-Rechtbank, binnen wiens ressort de geboorteplaats van den persoon in kwestie is gelegen, geraadpleegd is. (Zie ook § 18) De Commandant van de Koloniale Reserve beslist over de aanneming, wanneer de betrokken persoon eene veroordeeling tot gevangenisstraf van 6 weken of minder te zijnen laste heeft of geplaatst is geweest op een tuchtschool, c.q. na inzage van het betrokken vonnis. Wanneer de betrokken persoon veroordeeld is geweest tot gevangenisstraf van langer dan 6 weken, moet machtiging gevraagd worden aan den Minister van Koloniën, c.q. met overlegging van een extract uit het vonnis. B. Vreemdeling en. 1°. een geboorteakte of een ander authentiek stuk, waaruit hun leeftijd blijkt; 2°. indien zij onderdaan zijn van het Duitsche Rijk, een „Entlassungsurkunde", een , Militarpass" en een militair bewijs van goed gedrag, of, zoo zij niet tot militairen dienst verplicht zijn geweest, een „Ersattsreserveschein", anders een bewijs, dat in het vaderland geen militaire plichten meer op hen rusten en, voor zoover de Zwitsers betreft, bovendien een „ Heimatschein"; 3°. een bewu's van goed gedrag, af te geven door het hoofd der gemeente of door de politie; 4°. een gewaarmerkt goed gelijkend portret, voorzien van een stempel van den burgemeester of den commissaris van politie. Milicien-verlofganger8 behooren over te leggen hun verlofpas. Niemand wordt als vrijwilliger aangenomen die, minderjarig zijnde, niet heeft overgelegd een behoorlijk gelegaliseerd bewijs van toestemming, afgegeven door den vader, den voogd, of de moeder-voogdes en opgemaakt volgens het hiernevens afgedrukt model. BEWIJS VAN TOESTEMMING VOOR MINDERJARIGEN. (1) Naam, voor- De ondergeteekende (1) namen. van beroep wonende te ; verklaart bij deze, als uitoefenende de °"derllike macht over voogdij den minderjarigen (1) er in toe te stemmen, dat de gemelde minderjarige zich verbindt om het Koninkryk der Nederlanden als vrijwilliger bij de koloniale troepen te dienen en zulks onder al de daarvoor gestelde voorwaarden en bepalingen. (2) In schrijfletters. Te den (2) (8) Handteekening Negentienhonderd van dengene, die de toestemming ver- («) leent, gelegaliseerd door den Brit-ge- Gezien voor legalisatie van bovenstaande hand- meester zijner woon- teekening van plaats. Bijaldien bedoeld bewijs van toestemming is afgegeven door den voogd of door de moeder-voogdes, moet daarbij worden overgelegd: in het eerste geval een verklaring van den betrokken kantonrechter, waaruit moet blijken, dat hij, die toestemming geeft, wettig als voogd is benoemd, in het tweede geval de akte van overlijden van den vader en bovendien een verklaring, dat zij (de moeder) niet van de voogdij is ontzet, noch deze op andere wijze verloren heeft. Voor minderjarige weezen, die toevertrouwd zijn aan de zorg of het toezicht van regenten van gestichten van liefdadigheid is het overleggen van een bewijs van toestemming van bedoelde regenten voldoende. Vrijwilligers, die bij het leger hier te lande of in Oost- of West-Indië reeds hebben gediend, behoeven geen bewijsstukken omtrent hun leeftijd over te leggen. Zijn zij nog geen drie maanden buiten dienst, dan behoeven z\j evenmin een bewijs van goed gedrag over te leggen. Verlieten z\j den dienst na hun 22ste levensjaar, dan is het overleggen van een bewijs, als bedoeld in punt A, 4°., niét noodig. verklaart macht uver er in toe te stemmen, dat de gemelde minderjarige zich verbindt om het Koninkryk der Nederlanden als vrijwilliger by de koloniale troepen te dienen en zulks onder al de daarvoor gestelde voorwaarden en bepalingen. Zij zijn echter gehouden tot het overleggen van alle bescheiden betreffende hunnen vroegeren dienst. Gewezen militairen, die bij het ontslag uit den dienst een certificaat van goed gedrag hebben ontvangen, kunnen, wanneer zij zich weder tot dienstneming aanmelden en overigens aan de vereischten voldoen en physiek geschikt bevonden zijn, zonder nader onderzoek nopens hun vroeger gedrag in dienst worden aangenomen. (Art. IV, Voorschrift A, a. v.) Verbintenis. § 191. De aanneming geschiedt als soldaat voor het wapen der infanterie, artillerie, cavalerie of genie zooveel mogelijk in overeenstemming met het verlangen van den aangeworvene, met dien verstande dat zeventienjarigen en zij, die hun eerste opleiding bij het korps wenschen te ontvangen, zich alleen voor het wapen der infanterie kunnen verbinden. Zij, die als ziekenverpleger in burgerlijke of militaire ziekeninrichtingen hebben gediend, kunnen, met hunne toestemming, c.q. ook na hunne aanneming door den Commandant van de Koloniale Reserve worden bestemd voor den hospitaaldienst. Gepasporteerde, gegageerde of gepensionneerde militairen van de koloniale troepen en van het Leger hier te lande beneden den rang van onderofficier, kunnen bovendien in hun vorigen rang worden aangenomen. Gepasporteerde, gegageerde of gepensionneerde onderofficieren van de koloniale troepen kunnen alleen dan zonder machtiging van den Minister van Koloniën in hun laatstbekleeden rang worden aangenomen, indien er een aanteekening op hun stamboek gesteld is, waaruit blijkt, dat op wederaanneming in dien rang binnen een bepaalden termijn prijs wordt gesteld. Vrijwillig dienende militairen van het Leger hier te lande en ingelijfden bij de militie in werkelijken dienst kunnen alleen met machtiging van den Minister van Oorlog bij de koloniale troepen overgaan of gedetacheerd worden. De verbintenissen worden aangegaan om te dienen bij de koloniale troepen zoowel in als buiten Europa, behoudens die op proef en die bij het vast personeel, welke verbintenissen alleen worden aangegaan voor den dienst hier te lande bij de Koloniale Reserve. (Art. VI, Voorschrift A, a. v.) De militairen, die in Nederland eene verbintenis aangaan voor den dienst, zoowel in als buiten Europa, kunnen zoowel Verbintenissen voor den kolonialen militairen dienst door militieen landweerplichtigen. Hunne weder-indeeling bij het leger hier te lande. naar Oost- als naar West-Indië worden uitgezonden, met dien verstande evenwel dat voor uitzending naar West-Indië in de eerste plaats in aanmerking komen zij, die daartoe het verzoek doen. § 192. Hetgeen vermeld is bij de §§ 30,32—35 geldt ook ten aanzien van militie- en landweerplichtigen, die zich voor den kolonialen militairen dienst hebben verbonden. Militieplichtigen van de landmacht, die gedurende drie jaren of langer bij de koloniale troepen hebben gediend, worden bij eene oproeping in werkelyken dienst voor herhalingsoefeningen van de verlofgangers van de lichting en van het korps waartoe zij behooren, van die herhalingsoefeningen vrijgesteld. (Kon. besluit 4 Maart 1912, No. 41 — R. M. 1912, blz. 401) Ingelijfden bij de militie te land, die zich als vrijwilliger bij de koloniale troepen hebben verbonden, en wegens het eindigen van die verbintenis, dan wel met verbreking of ontheffing van die verbintenis, als vrijwilliger worden ontslagen voordat hun militiediensttijd verstreken is, worden, zoo zij als militieplichtige reeds bij een der korpsen van de landmacht waren ingedeeld, naar dat korps teruggezonden en daarbij weder in de sterkte gebracht. Vrijwilligers, als hiervoren bedoeld, die als militieplichtige nog niet bij een der korpsen van de landmacht waren ingelijfd, worden bestemd: de cavaleristen en de veld-artilleristen, voor het 1ste Regiment Veld-Artillerie; de vesting-artilleristen, voor het 1ste Regiment VestingArtillerie ; de geniesoldaten, voor het Regiment Genietroepen; de infanteristen en alle overigen, voor het 5de Regiment Infanterie, tenzij deze militieplichtigen tijdens hun ontslag zich als vrijwilliger bij de Koloniale Reserve bevinden, in welk geval zy worden bestemd voor het 11de Regiment Infanterie. Miliciens van een bereden korps, die bvj het leger in Nederlandsch-lndië worden gedetacheerd alvorens hunne eersteoefening te hebben vervuld en in Indië dienst doen by de Infanterie, worden, by terugkeer hier te lande, overgeplaatst by het 11de Regiment Infanterie. De militieplichtigen in het derde, vierde en vijfde lid dezer § bedoeld, worden gedirigeerd op de standplaats van den Staf Duur der verbintenissen en premiën. van het korps, waarvoor zij zijn bestemd, onder opzending tevens van extracten-stamboek, ter inschrijving van het stamboek. (M. v. O. 80 Maart 1912, Vilde Afd. (M.) No. 356 — R. M. 1912, blz. 441) De landweerplichtige vrijwilligers, die in de hiervoren omschreven gevallen verkeeren, worden ingedeeld in het landweerdistrict, waarin hunne woonplaats is gelegen. (Vergl. art. 24 Landw.wet en de § § 27 en 28 Landweerinstructie I) § 193. Het hieronder afgedrukte tarief VI, behoorende bü de regeling voor de Koloniale Reserve, geeft aan den duur der verbintenissen, zoomede de bedragen, die aan premiën kunnen worden toegekend. Aard van do aangegane verbintenissen. Duur der verbintenis in jaren. Premie. Toe te leggen. Uit te betalen. In de Rijkspostspaarbank te beleggen. Toelichtingen. I. Engagementen. A. Voor den dienst zoowel in als buiten Europa: Nederlanders en ingezetenen van het R\jk in Europa, die nog niet bü de koloniale troepen gediend en den leeftijd van 18 jaar reeds bereikt hebben . . 6 f 225,— f 160,— f 76,— Dezelfden. cl. indien zij de eerste opleiding bij het korps wenschen te ontvangen: 6 „ 226,- „ 50,— „175,— 6. met dit verschil dat zij eerst den leeftijd van 17 jaar bereikt hebben. c. indien zij bestemd 7 „ 225,— „ 50,— „175,— worden om bij het korps tot korporaal of sergeant te worden opgeleid. Geoefendeonderofficieren, korporaals of minderen der artillerie van het Leger hier te lande 6 „ 300,- „ 200,- „ 100,- Voor eene verbintenis b;j het Wapen der Artillerie. Vreemdelingen. ... 6 „ 225,- „ 225,- - Van de premie wordt f 100 uitbetaald bjj inscheping naar de koloniën; het overige, bij ge deelten door den commandant van het korps vast te stellen, vóór de inscheping. Aard van de aangegane verbintenissen. Duur der verbintenis in jaren. Premie. Toe te leggen. Uit te betalen. In de Rijkspostspaarbank te beleggen. Toelichtingen. Gepasporteerde, gegageerde of gepensionneerde 6 ƒ225,— ƒ150,- f 75,— onderofficieren, korporaals en soldaten van het Leger in Nod.-IndiS of van de 3 „ 112,50 „ 75,- „ 87,50 Wegens volbrachten Landmacht in West-Indië diensttijd gegageerden of gepensionneerden geI nieten geene premie. Dezelfden, wanneer zij | 6 „300,- „ 200,- „ 100, laatstelijk b« het Wapen der > ' " ' " ' Artillerie hebben gediend 3 „ 150,- „ 100,- „ 50,- Als voren. Bij het aangaan van eene verbintenis bij het Militairen, bedoeld onder Wapen der Artillerie. § 178, II, A, 2, b en c . 4 „150,— „ 50,— „100,— De verbintenis gaat in zoodra zjj physiek geschikt bevonden worden voor den actieven militairen dienst. Bü het aangaan der verbintenis wordt f 20 en b\j physiek-geschiktbevinding f 30 uitbetaald. De belegging in 's Rijkspostspaarbank van het overige deel der premie geschiedt eerst na physiek-geschikt-bevinding. Na afloop van het verband wordt door den commandant van het ■o n /ii korps beslist of eene B. Op proef (alleen voor definitieve verbintenis Nederlanders en Ingezet» kan worden aangpgann. nen van het Rtfk in Europa) Vf—l — — _ C. Bij het vaste personeel 3 — — — D. B\j het burger-perso- ne®l — — — Dit personeel wordt TT r, . , . tijdelijk in dienst geil. Detacheeringen naar steld. Nederlandsch-Indië. Sergeanten, behoorende tot het leger hier te lande. i „200,- „ 200,- - Thans alleen van toe- t .... passing voor sergeanten Ingelufden bu de militie - der artillerie. en dienstplichtigen bij de landweer 3 „200,- „ 200,— — Beneden den rang van sergeant voor zoover zij III. Beëngagementen. _ _ artUllrie^eh™ ^ A. Bij het vaste personeel' | 3 „150,- „ 37,50 „ 112,50 De Minister van Ko- B. Met bestemming voor * „200,— „ 50,— „150,— loniSn bepaalt de ge- Oost- en West-Iudië . ... 5 „250,— „ 62,50 „ 187,50 vallen, waarin een reën- 6 „ 300, — „ 75, - „ 225, — gagement voor minder dan 3 jaren kan worden aangegaan. Aanbrenggeld. Geen aanbrenggeld. Voor zoover niet anders is bepaald, heeft de uitbetaling der premie plaats dadelijk na de goedkeuring der verbintenissen. Voor de reconvalescente militairen, bedoeld in § 179, 2°., gaan de aanspraken op de toegelegde premie in op den dag, waarop zij physiek geschikt zijn bevonden voor den actieven militairen dienst in de koloniën. De in de Rijkspostspaarbank te beleggen bedragen worden, na ten name van den betrokken militair te zijn ingelegd, beheerd volgens regelen, door den Minister van Koloniën vast te stellen. Door den Minister van Koloniën worden de bedragen der aanbrengpremiën, tot een maximum van f 20,— elk, en de gevallen, waarin zij kunnen worden uitbetaald, vastgesteld. Het aanbrenggeld bedraagt, behoudens het gestelde in § 194, f 10,— voor iederen vrijwilliger of te detacneeren milicien. Is de voorloopig aangenomene tijdens die voorloopige aanneming in actieven dienst bij het leger hier te lande en bekleedt hü geen rang, dan bedraagt de aanbrengpremie f 20,—. (Art. VII, § 1, Voorschrift A, a. v.) § 194. Het aanbrenggeld, in de laatste drie leden der vorige § bedoeld, wordt niet toegekend voor: a. vrijwilligers, woonachtig en zich voor dienstneming aanmeldende ter plaatse, waar de Koloniale Reserve gevestigd is; b. vreemdelingen; c. gewezen militairen van de koloniale troepen en van het leger hier te lande; d. personen, die op proef worden aangenomen; e. vast personeel; f. vrijwilligers, die afzonderlijk of door een lid van de familie, voogd of voogdes geleid, naar de standplaatsen van de Koloniale Reserve komen met het bepaalde doel zich in kolonialen militairen dienst te begeven; g. vrywilligers, die worden aangenomen door bemiddeling van de agenten voor den kolonialen militairen dienst; h. vrijwilligers, die zich afzonderlijk of door een lid van de familie, voogd of voogdes geleid, aanmelden op dé bureelen van de plaatselijke- of garnizoenscomman- Beleggen van handgelden in 's Rijks postspaarbank. danten of van de commissarissen van afmonstering te Amsterdam en te Rotterdam, met het doel zich in kolonialen militairen dienst te begeven; i. vrijwilligers en militie- of landweerplichtigen van het leger hier te lande, die een rang bekleeden. (Art. VII, § 2, Voorschrift A, a. v.) § 195. De krachtens Tarief VI (zie § 193), behoorende bij de bij het Koninklijk Besluit van 24 September 1909, n°. 84, vastgestelde Regeling betreffende de Koloniale Reserve, in 's Rijkspostspaarbank te beleggen gelden worden door den kwartiermeester van dat korps ten postkantore gestort, zoodra door hem is ontvangen: a. voor wat betreft de engagementen en reëngagementen in Nederland aangegaan, den staat van uit te betalen premiën, waarop door den Commandant van het betrokken onderdeel is vermeld welk bedrag van de aankomende premie in 's Rijkspostspaarbank moet worden belegd; b. voor wat betreft de reëngagementen, in de koloniën gesloten, desbetreffende opgaven uit de koloniën. De Rijkspostspaarbankboekjes blijven onder verantwoording van en in bewaring bij den kwartiermeester, een en ander behoudens afgifte, wanneer noodig, aan het Bestuur der Posterijen. Die officier is verplicht zorg te dragen voor de geregelde opzending der boekjes tot bijschrijving der renten. Eene uitzondering hierop vormen de boekjes van deserteurs, van overledenen en van militairen, die op niet eervolle wijze den dienst hebben verlaten, welke laatste boekjes in een afzonderlijk register bij het korps worden ingeschreven en daar blijven berusten tot tijd en wijle er navraag naar geschiedt van de zijde van belanghebbenden. Alleen door bemiddeling van den hiervoren genoemden kwartiermeester worden belegde gelden teruggevraagd, met behulp van de door het Bestuur der Posterijen verkrijgbaar gestelde formulieren, door den inlegger in dorso te voorzien van de vereischte machtiging op den meerbedoelden officier. Tot staving van de bedragen, welke worden gestort overeenkomstig het gestelde hiervoren onder b, worden staten in duplo opgemaakt. Ten bewijze, dat de inleg hiervoren bedoeld heeft plaats gehad, stelt de Commandant der Koloniale Reserve binnen tweemaal 24 uren nadat het geld ten postkantore is gestort, eene desbetreffende verklaring op de staten. De inleggers, die bij het korps aanwezig zijn, hebben het recht zich, binnen driemaal 24 uren nadat het geld ten postkantore is gestort, ten bureele van den kwartiermeester te overtuigen, dat het te beleggen bedrag in een te hunnen naam ingeschreven spaarbankboekje is ingeschreven. De kwartiermeester houdt een register aan betreffende de inlagen en terugbetalingen in 's Rijkspostspaarbank. De in 's Rijkspostspaarbank belegde gelden worden, behoudens het in voornoemd Tarief VI en het in het volgend lid bepaalde, teruggegeven: I. geheel, echter onder inhouding van eventueele schulden aan den Lande; a. in Nederland bij het verlaten van den dienst; b. in de koloniën, zoodra mogelijk na het verlaten van den dienst, doch eerst na bekomen machtiging van den Minister van Koloniën; II. gedeeltelijk: op verzoek alleen in Nederland, na bekomen machtiging van den Commandant der Koloniale Reserve, met dien verstande evenwel, dat het saldo met inbegrip der gekweekte rente niet beneden ƒ 75,— mag dalen. De inleggers, die zich vóór den lsten October 1909 bij de Koloniale Reserve hebben verbonden, kunnen tijdens hun loopend verband, eveneens over de belegde gelden beschikken, wanneer zij zich buiten Nederland bevinden. De machtiging daarvoor wordt verleend door of namens den Minister van Koloniën. De uitbetalingen in Nederland geschieden door den kwartiermeester tegen re