P0L1TIEKLAPPER voor JAVA en MADOERA met eene verzameling van Gouvernementsbesluiten, circulaires en I aanschrijvingen, betrekking hebbende op- of in nauw ! I verband staande tot het Politiewezen, al of niet voorkomende in de Bijbladen op het Staatsblad van Nederlandsch-lndië. door J. E. W. LAM BERT. POLITIEOPZIENER te PASOKROEAX i (Toegestaan bij Qouv. Besluit dd. 9 November 1909 Nr. 24. m POLITIEKLAPPER voor JAVA en MADOERA eene verzameling van Gouvernementsbesluiten, circulaires en aanschrijvingen, betrekking hebbende op- of in nauw verband staande tot het Politiewezen, al of niet voorkomende in de Bijbladen op het Staatsblad van Nederlandsch-lndië. door J. E. W. LAM BERT. POLITIEOPZIENER te PASOEROEAIÏ J1!. fuliri A 4'<», SOERAEAIA, 1910» VOORBERICHT. Het dikwerf in de prartijk gevoelde gemis aan zekerheid nopens de wijze van behandeling van politiezaken — hiermede worden bedoeld alle zaken, waarmede de politie bemoeienis heeft — maakte het opslaan van de betrekkelijke bepalingen veelal noodig. Zij, die over een compleet stel Staats- en Bijbladen te beschikken hebben, kunnen deze opslaan, doch hoevelen zijn dat ? Men kan grif aannemen, dat het grootste getal der politieambtenaren, — vooral de lagere, — niet in het bezit daarvan zijn en zijn zij dus aangewezen op die van de bureaux. Maar ook vele kantoren bezitten ze niet, en zijn zij aanwezig, dan zijn ze in den regel het particulier eigendom van de chefs. Wat betreft de Staatsbladen, is de nuttige verzameling van politie bepalingen van den voormaligen assistent-resident van Djokjakarta, den heer W. F. Engelbert van Bevervoorde, reeds een uitmuntend boek. De in de Bijbladen voorkomende bepalingen, interpretaties en toelichtingen op de Staatsbladen komen er echter, op een enkele uitzondering na, niet in voor. Ik heb daarom gemeend, dat eene verzameling als deze, naast de evengenoemde van nut kan zijn, niet alleen voor de politieambtenaren, doch ook voor de bureaux waar politieaangelegenheden behandeld worden. Ten einde dit werk echter yoor de bureaux aantrekkelijker te maken, zijn er ook die onderwerpen in opgenomen, welke behooren tot de bemoeienis van de hoofden van plaatselijk bestuur, zooals die betreffende ziekeninrichtingen, het krankzinnigenwezen, Instituut Pasteur, Leprozen, emigratie, gewapende politie, politieke verwijdering, uitlevering van misdadigers, enz (*). Hopende deze uitgave door de gebruikers gunstig moge beoordeeld worden noem ik mij minzaam J. E. W. LAMBERT. Het is van algemeene bekendheid, dat de politieambtenaren en beambten, willen zij behoorlijk hun moeielijke en veel omvattende taak verrichten, in de eerste plaats bekend moeten zijn met de bepalingen, direct of indirect betrekking hebbende op hun dienst en neergelegd in tal van wetten, koninklijke besluiten, koloniale ordonnantiën, reglementen en keuren, circulaires, instructiën, plaatselijke verordeningen, enz. enz., welke deels in de Staatsbladen, Bijbladen of Javasche Courant zijn opgenomen, deels afzonderlijk ter kennisse van de verschillende autoriteit.il zijn gebracht. Vooral de tallooze circulaires, aanschrijvingen, enz. zijn niet verzameld. (*) Bijgewerkt t/m Stb'. 1909 No. 498 en Bijblad No. 7084. Nader bijgewerkt tot en met Staatsblad 1910 No. 300 en Bijblad No. 7190. En hoewel de politieambtenaren en- beambten met al die bepalingen moeten bekend zijn, weten zij dikwijls niet, hoe zij tot de kennis daarvan kunnen geraken; veel dienaangaande moeten zij nu van anderen, oudere en meer ervaren Collega's vernemen, maar voornamelijk door eigen ervaring leeren, meestal ten koste van later diep betreurde, dikwijls onherstelbare misslagen, die hen aan berisping van de zijde van hun Chefs blootstellen. Het is daarom goed gezien van den Heer Lambert, dat hij in zijn vrijen tijd al de hiervoren bedoelde bepalingen en voorschriften heeft verzameld in één boekdeel, gemakkelijk om door hen, die daarmede dagelijks als het ware te maken hebben, te worden geraadpleegd; en terwijl ik hulde breng aan het geduld en de nauwgezetheid van den samensteller van dit veel omvattend werk, aarzel ik niet te verklaren, dat deze verzameling zeer zeker aan een dringende behoefte voldoet en een goede vraagbaak en zeer bruikbare gids in allerlei twijfelachtige gevallen voor velen zijn zal. Ik twijfel er dan ook niet aan, of dit boek zal zijn weg wel vinden. Mr. Ch. Ph. DU CLOUX. Officier van Justitie te Soerabaia. ERRATA. Bladz. 75 geomiteerd Bijblad 6567. 142 Bijbl. 2491 m. z. 2401. „ 263 „ 2725 m. z. 5725. Staatsblad. Bij- Korte aanOnderwerp. OMSCHRIJVING. blad duiding Num- en Jaar. NO. ... . mer. artikelen. I ' — Bladzijde. I I * I I Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. = blad duldlng Num- en Jaar. NO. ... , mer. artikelen. j Bladzijde. A Aanhitsing. van honden of andere dieren... PE 5 No. 8 PI 3 No. 8 Aanhouding' Zie onder „Politiebeambten" . . . (onwettig.) en „Gevangenhouding" Accijns. Zie „Inlandsch gedistilleerd" . . . Ambtenaren. Kennisgeving aan de Regeering van de tegen „—" ingestelde strafvervolging 2036 Aanhouding van „—" of beamten, verdacht van misdrijf of overtreding. 2263 Kennisgeving van vervolging, vrijspraak en veroordeeling van " . . 2414 Optreden van landsdienaren tegenover Inlanders en V. 0 6061 219 Verduistering begaan door openbare " SE 110-114 SI 117-121 Knevelarij SE 115 SI 122 Mengen in handelszaken enz., die onvereenigbaar zijn met hunne bediening SE 116 SI 123 Omkooperij SE 117—123 SI 124-130 Misbruik van gezag SE 124—131 SI 131-138 Misdrijven en overtredingen betrekkelijk het houden der akten van den B. S SE 132-135 Uitoefening van het openbaar gezag voor het verkrijgen of na het verliezen van de bevoegdheid daartoe .... SE 136—138 SI 139-141 Apotheken Bepalingen ontrent de uitoefening T" apothe- der artsenijbereidkunst 1882 97 rs* Bepalingen op den invoer en den verkoop van opium voor geneeskundig gebruik 1892 14 Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. O M S C H R IJ V 1 N Q. - blad duiding Num- en Jaar. No. ... . nier. artikelen. "1 i i i i r Bladzijde. Staatsblad. Bij- Korte aan" Onderwerp. OMSCHRIJVING. ~ blad duldl,,S Niuu- en Jaar. No. ... , mer artikelen. Bladzijde. Apotheken en Invoer van zout voor geneeskundig apothekers. gebruik 1879 14 Arakstoke- Maatregelen tot ontdekking van ge- r«en. heime " 2933 202 Arrestatie. van misdadigers. Zelfverdediging 710 181 Zie „Schepelingen" en „Schepen". Assistent Re- Opdracht van de behandeling der sident ^ voor zaken op de politierol aan de IR 89 (,e politie. Bevoegdheid der „—" tot huiszoeking 1874 201 hebben geen aandeel in boeten en verbeurdverklaringen 1874 106 Automobie- Algemeen reglement op het gebruik len- van met op spoorstaven loopende, door mechanische beweegkracht voortbewogen voertuigen op de openbare wegen in N. I. 1899 301 1902 340 1905 368 1907 446 Voorschriften tot uitvoering van bovengenoemd reglement 1899 302 1905 369 1907 447 B Bankbreuk. SE 317-325 SI 313-326 «iuikpapier. Wijze van handelen bij ontdekking van valsch „ Onmiddellijke kennisgeving aan den Procureur-Generaal Circ. G. S. 20/1-'04 No. 297. 21 Toelichting op deze circulaire . . Circ. 1ste G. S. 25/2—'04 No. 850. 22 Zie voorts onder „Munt". Bedelarij Strafbepalingen tegen landlooperij en " SE 200—208 SI 201—209 Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. - blad dulcling Num- en Jaar mer. artikelen. i Bladzijde. | ' i J i Staatsblad, gjj. Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. == biad duiding Num- N en Jaar' mer. ' artikelen. Bladzijde. Bedevaart- Bepalingen betreffende de reispas- gangers. sen van „ "naar Mekka 1909 396 Cic. Ie G. S. Model van den reispas 1909, 397 dd. 27/7-09 No. 1945. Zegelrecht van idem 1910 160 Opheffing van het onderzoek naar de reispenning 6244 Jaarlijksche opgave van het aantal personen, die ter bedevaart zijn vertrokken 1291 Kwade praktijken die te Singapore ten nadeele der „ " gepleegd worden 2305 2627 Aanschrijving om Mekkagangers aan te bevelen, zich vóór hun ver> trek te laten vaccineeren 4114 Bepalingen op het vervoer van pelgrims van N. I. naar de Hidjaz en van daar naar N. I 1898 294 1901 473 1904 97 1906 236 Zie voorts „Kleederdracht". Bedreigingen. SE 221-223 SI 222-224 Begraven. Inbreuk op de verordeningen omtrent het „ '' SE en I 273-275 Belasting. " op het slachten van runde¬ ren, buffels, paarden en veulens op J. en M 1898 348 1901 88 1906 101 1910 122 „ —" op het slachten van varkens op J. en M 1899 44 1901 344 1910 125 „—" op honden 1906 283 art. 2. Formulier v/h dwangschrift voorde invordering v/d personeele . . 1909 424 Beleinme- Zie „Wegen". ring. Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. ===== blad duiding Num- XT en Jaar. No. „ . ____ mer. artikelen. i i i i i | Bladzijde. j Staatsblad. Bij_ Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. ■■ blad duiding Nuni" \Tr» en Jaar. NO. miT. artikelen. Bladzijde. | Beleedi- en gewelddadigheden tegen gingen. het openbaar gezag en tegen de openbare macht SE 156-168 SI 157-169 Benoeming Zie „Oppasserspersoneel". en ontslag-. Begraaf- Bepalingen omtrent het begraven plaatsen. van lijken van Europeanen en daarmede gelijkgestelden; consenten. ES 69-72 Strafbepalingen tegen inbreuken op de verordeningen omtrent het begraven SE 273—275 Bepalingen omtrent het begraven van lijken van Europeanen en Inlanders en met hen gelijkgestelden. . . 1864 196 1871 91 1896 185 1904 406 1906 160 Bemoeienis met de begraafplaatsen der Inlanders 1607 2967 Aanwijzing van gronden voor algemeene begraafplaatsen ...... 2612 Aankoop van terreinen voor idem 3345 Kosten van den aankoop van terrein bestemd voor algemeene begraafplaats voor Chineezen tnoq Zie „Behoeftigen." Behoeftige». Omtrent het verleenen van hulp aan berooide Europ. Vreemdelingen. gnco 241 Nadere voorschriften omtrent de opzending van behoeftigen 5162 239 Zie „Vrij vervoer per SS," . . , 5399 240 Zie „Vrije geneeskundige behandeling' onder lett. G, . , , . . . Zie „Geneesmiddelen". t ... . Bepalingen betreffende het afgeven Vön certificaten van onvermogen no* pens de vrijstelling van zegelrecht. . iBofc Vrijstelling van zegel en leges voor de akten van den burgerlijken stand ten behoeve van BS33eh3§b Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. = blad duidinS Num- en Jaar' mer. °' artikelen. . . . Bladzijde. | Slaatsblad. Bij- Korte aan" Onderwerp. OMSCHRIJVING. ===== b,ad duiding Jaar NDm" No. e" mer. artikelen. Bladzijde. Behoeftigen Opneming in stadsverbanden of (vervolg-.) ziekeninrichtingen. Zie „Stadsverbanden " Kostelooze verpleging in de militaire hospitalen 1889 85 Tarief No. 39 B Teraardebestelling van lijken van " en onbekenden 5710 238 Overtocht naar Nederland voor,,—" en schipbreukelingen 5162 239 i! r, 5399 240 «esmette- Bepalingen omtrent de bestrijding ijke veeziek- van " 1892 240 ten- 1896 183 Instructie voor de besturende ambtenaren met betrekking tot de maatregelen, door hen te nemen bij het voorkomen van veepest 1892 241 Verbodsbepalingen op den in- en doorvoer van vee, afkomstig van plaatsen in N.l. waar een " heerscht. 1878 163 1906 410 Toepasselijkverklaring van deze bepalingen op paarden, zoodra een besmettelijke veeziekte onder die dieren heerscht. . 1891 211 Handleiding tot de kennis van de kenteekenen van het miltvuur en van eenige maatregelen ter bestrijding daarvan 2905 Idem van runderpest en veetyphus. 2464 Opnoeming van de voorwaarden, waaraan moet zijn voldaan, alvorens tot het afmaken van ziek vee kan worden overgegaan 1688 Toezending van onderzoekingsmateriaal betreffende de aan gestorven dieren 5237 Beschadi- van gedenkstukken SE 188 „ SI 189 toegebracht door krankzinnigen , . . . . PE 5 no. 10 PI 3 „ 10 uit onvoorzichtigheid aan eens anders goed PE 5 no. 11 PI 3 „ li I Staatsblad. Bij- Korte aan- Ondei werp. O M S C H R IJ V I N G. == biad duiding Nnnu en Janr. NO. ... , mer. artikelen. Bladzijde, j Staatsblad, gjj. Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. , - blad duiding. laar N"m No. en ' | nier. artikelen. Bladzijde. || Beschadi- „—" door verzuim van herstelling Sing'. aan bebouwingen PE 5 no. 12 i> , PI 3 „ ' 12 Bevelen. Niet opvolging van bevelen der politie- ...... PE 4 no. 2 PI 2 2 Bewaking1. Zie „Pakhuizen" Bosschen. Vernieling of beschadiging van zon¬ der menschelijk toedoen opgekomen plantsoen 4090 Bepalingen voor het inzamelen van steenen in 's Lands 1902 362 1902 448 Strafbepalingen op het uitoefenen van de jacht of het voeren van schietgeweer in "s Lands , —", waar zulks zonder vergunning verboden is. . . 1908 100 Boschwezen. Aanwijzing der boschdelicten en daarop vallende stralfen 1875 216 1881 186 j 1907 458 Bepalingen op het vervoer van djatihout, houtskool en basten.Uitoefening van de boschpolitie I897 61 regl. *, , 1901 208 Modellen van passen en certificaten. 5164 regl. 46 Verhouding van mantri 's en boschwachters tot de districtshoofden. . . '2297 2512 1897 137, Idem der houtvesters tot idem. . 4584 Tegengang van boschbranden. . . 1912 Controle over de bosschen door het j districtsbestuur >3849 Bepalingen op het gebruik van slaghamers en slagstempels of kloppers, dienende tot boschmerken, als bedot ld in de artikelen 87 en 88 SE en 94 en 95 SI 1909 416 Art. 9 Brand. Geldelijke belooning voor hulpbetoon bij 1340 Brandde- Beperkende bepalingen betreffende vaar. " 'ieI bedekken van gebouwen met atap ~! " Staatsblad. Bij- Korte aanOnderwerp. OMSCHRIJVING. ===== blad duiding Num- pn No. mei'- artikelen. — — 1 l i I I I I ' . I | Bladzijde. |j Staatsblad. Bij_ Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. = blad duidinS Jaar Nl,ra" No. en <1 aat. < • ■ , " mer' artikelen. Bladzijde, jj of andere licht ontvlambare stoffen. 1895 176 1897 217 Brai 1 • 1909 406 \v< ' Toekenning van premiën aan het personeel der brandspuiten 1893 76 1905 251 Toelichting op Stbl. 1905 No. 251. 6271 Zie voorts 1848 36 1907 461 Brand- 1205 SE stichting. ff fg Bedreiging met " SE 357 iefgeheini. Zie „Post-en telegraafdienst". rn"Vefn*e- Beleedigend en nachtelijk . . FE 5 no. 5 PI 3 „ 5 nskruit. Verbod op het vervaardigen van " zonder vergunnifig PE 4 „4 2 „ 4 C Vla' 1829 20 1830 40 1832 11 6628 1855 44 1869 85 1903 402 Wijziging van art. 8 van het reglement 78 Opneming van alle lijders, vanwaar ook afkomstig • 430 Eenige bepalingen omtrent dat hospitaal 3067 Bepalingen welke personen in het " moeten worden opgenomen . . 4364 ^ Reglement van het Chineesch hos- 'aranif. pitaal te Semarang 241 78 < 'oilsuls T * A '< 4734 *• 1 en uitvoerlegging van door,,— opgelegde straffen 4729 ]y7 Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. - blad duiding Nuni- en Jaar. NO. , mer. artikelen. Bladzijde. | Staatsblad, gij- Korte aan" Onderwerp. OMSCHRIJVING. ' blad dulding Jaar. NU"" No. .e" ra er. artikelen. Bladzijde. | Controleurs Zie „Huiszoeking". Controleurs Zie „Huiszoeking". Tan de poli- Bevoegdheid tot opsporen van mis- tie. drijven en overtredingen Sv 2, 3 en 4 IR 2. D Dagblad- Vertegenwoordigers der " heb- pers. ben toegang tot terreinen door de politie afgezet bij gelegenheid van brand, feesten, rustverstoringen enz., mits voorzien van het persinsigne. . 6304 208 Daglooners. Daglooners, pakkendragers, sjouwerlieden, koelies . . PE3 no. 7 (1 PI 1 , 7 l'esahoof- Uitoefening van de politie door de den. " op J. en M i' . . IR 1 en 7-35 Diefstal. SE 297-316 SI 297-317 Dieren. Losloopen van kwaadaardige en wilde " PE 4 no. 15 PI 2 „ 15 Houden van wilde dieren PE 4 no. 16 PI 2 „ 16 Dienstboden Toepassing van art. 328a van het en werklie- WSI 3630 196 den. Dierenbe- Zie „Mishandeling van dieren". . scherming. Djiinats, enz. PE 5 no. 14 PI 3 „ 14 Dobbelspe- Zie „Hazardspelen". len. Doodslag- Doodslag, moord, vergiftiging. . . SE 210-220 SI 211-221 Dranken. Vervalsching van " Circ. PG. 1/12-1892 no. 2163. 212 Verkoop van vervalschte „ en eetwaren • PE 4 no. 17 PI 2 „ 17 n , Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. == blad d^ing Klim. pn J«M-. No. , »>«.. artikelen. I i j Bladzijde. Staatsblad. Bij- Korte aanOnderwerp. OMSCHRIJVING. - blad duiding Nurn- en Jaar NO. , mer. artikelen. Bladzijde. J Drukpers- Reglement op de drukwerken in ! reglement. Ned. Indië 1856 74 1856 75 1904 372 1905 88 Authentieke uitleggingen van eeni- ge bepalingen van het „ . 1858 73 SE overg. 6 n, , , 1906 270 SI „ 6 "lakwerken. Invoer en verspreiding van gevaarlijke buitenlandsche " 1900 317 Strafbepalingen voor Inlanders e.d. g. tegen den invoer, vervoer enz. van „—" waarvan de invoer verboden is- 1900 318 Strafbepalingen tegen verkoopen, verspreiden of ten-toon-stellen van j platen enz. strijdig met de I goede zeden PE 4 no. 18 n PI 2 „ 18 Dwang- Zie „Belasting''. schriften. E. Eedsafleg- Wijze van door Japanners vol- «ring. gens hun wetgeving 6959 296 Eereteeke- Zie „Kostumes" ii en. Eetwaren. Zie onder "dranken" Emigratie. Politioneele controle ten aanzien van Java verlatende Inlanders 6464 151 Verbod tot het werven van Inlanders tot het verrichten van arbeid buiten . N . I . tenzij met goedkeuring van den GG 1887 8 Kwade praktijken bij de werving van Inlanders op Java voor de Buitenbezittingen 4044 64 Waarschuwing tegen bedriegelijke Praktijken van uit Singapore afkomstige wervers 6567 75 Model werkcontract voor overeenkomsten tot het verrichten van arbeid buiten N.I ■ . . . 4964 66 5826 ' I ' Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. ; OMSCHRIJVING. . ===== blad duiding Nu ui- en Jaar. NO. , | mer. artikelen. Bladzijde. Staatsblad. Bij- J Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. = blad duld,ng K Nam- en Jaar' mer. No> artikelen. Bladzijde. Emigratie Bepalingen op de " van Inlanders | uit N . 1 . naar Suriname 1896 72 1897 56 1898 299 1900 171 „ 283 Voorschriften tot uitvoering . 1910 219 1896 73 1898 300 1900 138 „ 172 1901 58 187 1908 187 1909 307 • Model werkcontract speciaal voor Suriname 6966 70 7148 Bepalingen op het werven van Inlanders om bujten N.l. aanschouwelijke voorstellingen uit het volksleven te geven. . 1899 235 Clandestiene koeliewering voor ondernemingen buiten N.l Circ.GS. 8/8- „ , 1894 No.2020. 76 Bepalingen omtrent loon in de contracten den koelies nadrukkelijk voor Circ-le GS te houden 30/10- 1901 ' ■7- . \w ■ „ No. 3258 78 Zie voorts ,, Werving. . Epidemiëii. Zie „Quarantaine" Bepalingen ter voorkoming en beteugeling van in N. 1 (Epidemie-ordonnantie) 1892 45 1902 111 „ 371 Bijzondere voorschriften tot voorkoming en beteugeling van pest (Pest- ordonnantie) 1902 112 1903 395 1904 409 „ 434 1905 25 36 ,, 116 „ 295 „ 352 1906 356 r, 447 ! Staatsblad. Bij-1 Korte aan- Onderwerp. O M S C H R IJ V I N G. ===== blad duiding INum- , en Jaar. NO. , I I nier. | artikelen. I ï '■ ' ! J Bladzijde, j Staatsblad. Hij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. =* blad duiding Nam- en * w mer. Na artikelen. | Bladzijde. jj Epidemien. Kennisgeving aan den Dir. van O.E.& N. van het uitbreken van ■ . . 1882 97 6 Regjt, 1892 45 10 „ 4526 4527 Geene woningen van choleralijders te verbranden .... 4718 246 Verklaring wanneer een ziei;te moet geacht worden epidemisch te zijn. . . 5662 Circ. Ie GS. 20/5-1910 No. 1112 307 Kosten van voeding van ingevolge art. 15 van de epidemie-ordonnantie geisoleerde lijders 5262 248 Kosten van voeding, verpleging en begrafenis vsn ing. art. 9 der pestordonnantie geisoleerde personen. . . 5639 Idem van transport.verpleging en voeding van op den voet van art. 24 der pe- stordonnantie tijdelijk gedebarkeerden. 5735 247 Criterium voor de besmetverklaring wegens pest 6324 248 I Last tot onverwijlde mededeeling aan ! den Consul-Generaal de Nederlanden te Singapore van het vcorkomen van meerdere gevallen van besmettelijke ziekte inéén der zeeplaatsen. , . . Miss. Ie GS. 14/8—'01 No. 2360 244 Zie voorts „Geneesmiddelen". F f'ilu'ieken Bepalingen omtrent de oprichting » neringen. van " in N. 1 1836 10 1906 464 1866 27 1909 242 Vergelijk Stbl. 1885 No. 94. I Wagen verhuurder ijen, slachterijen en melkerijen zijn te rekenen onder de hinderlijke neringen als bedoeld in de art. 1 en 2 van Stbl. 1836 No. 10 ^ jo 1909 No. 242 7156 Reglement houdende bepalingen tot 1905 521 beveiliging bij het vercijven in af- 1906 480 briden en werkplaatsen 1907 217 1908 527 1909 189 Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. O M S C H R IJ V I N Q. ===== blad duiding Num- en Jaar. No. , mer. artikelen. Bladzijde. Slat sblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. = blad d"iding Num- pn Ja" No. ... , mer. artikelen. Bladzijde. || Fabrieken en Toepassing van artikel 2 van dat neringen. reglement 6514 Zie voorts ! SE 339-349 „ PI 341-351 *a,Uis- Zie „Bankbreuk". sement. Feestelijk- Strafbepaling op het zonder verenen en op- gunning van het plaatselijk bestuur tochten. houden van in het openbaar. PE 4 No. 7 PI 2 7 Strafbepalingen tegen het niet opvolgen van door de politie gegeven bevelen bij gelegenheid van feesten, optochten en dergelijke PE 4 No. 2 PI 2 „ 2 G Gebouwen. Ledjg staande Bewaking, . . !pE 4 No 11 . . . PI 2 No. 11 Binnentreden in eens anders „—". PE 4 No. 22 Geldboeten. Verdeeling der boeten op den ver- R 2 " 22 boden verkoop van paarden, buffels en koebeesten buiten de pasars. 1830 22 Idem wegens het achterlaten van schepelingen. 1831 29 Idem ter zake van overtredingen van de bepalingen omtrent het uitleenen van gelden op pand en tegen interest. 1869 85 12 Idem ter zake van overtredingen der pachtvoorwaarden van de kleine middelen • 1878 40 Idem van het rendement van ver- | beurd verklaarde koffie 1901 210 19 Uitkeering aan de aanhalers van clandestien zout 1882 73 8 Idem ter zake van opium-aanhalingen in het pachtgebied op Java enz. 1890 149 25 Idem in de verboden kringen op Java- : ■, • • , 1900 254 4 en 5 Idem in het gebied der opiumregie. 1898 277 12 Idem ter zake van de slachtbelasting (rundvee, buffels en paarden). 1901 88 8 Idem varkens 1901 3441 § Opmaking der verdeelingsstaten en toekenning van aandeelen in „ " '4312 door de hoofden van gew. bestuur. . 1842 38 1887 106j Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. blad duic;i|ig Num- en Jaar. No. ... , mer. artikelen. Bladzijde, j n | Staatsblad. Bij- Korte aan- onderwerp. | OMSCHRIJVING. b,ad duiding. * Num- en ■T»»r. NO. , mor. artikelen. i Bladzijde. JJ ^boeten. Aandeel van djaksa 's in ,. « . 4312 «gssrss*. - r: fr r » «>« , BePalillgen betreffende de of pen ['["N i1"5011''1??611 onder de Chineezen Bepalingen tot wering van Chinee- ^ sche " in N. 1 1909 25Q *TeUiItstel- Vereischten voor alsreheeie —" roDpmetEu" . Ndere omschrijving van die ver'«peanen. cischten Christen-Chineezen gelijkgesteld met 4998 231 Inlanders. . ........ Christen-Afrikanen zijn wettig ge► lijkgesteld met Europeanen. . 49kQ Personen die den staat van Euro- j peaan voeren en steeds als zoodanig zijn aangemerkt, moeten, zoolang het tegendeel niet bewezen is, tot de Europeesche bevolking worden gerekend. 4401 De verzoeken moeten door den belanghebbende zelf of door een bij authentieke akte gemachtigde worden gedaan 4258 5365 Inlichtingen door de Hoofden van 6458 üew. Bestuur te verstrekken bij de aanbieding der verzoeken . . . 909 Dubbel scherp te onderzoeken of ' de verlangde verandering van rechtstoestand bij een der verzoekers om „ " inderdaad wel gemotiveerd is hoeftenWerkeHik beStaanr Recht op de hadji-kleederdracht. acilï. Interpretatie van de art. 4 en 5 der ordonnantie in Stbl. 1859 No. 42. . 5501 186 " van personen, die tot eenen anderen godsdienst behooren 776 16 Kiierelary. Strafbepaling tegen " SE 115 Koelies* zie „Oaglooners'*. YlntIIWer" Zie .-Emigratie". Koffie. Samenvatting van de bepalingen tot tegengang op Java van de onttrekking van koffie aan de verplichte levering. Vervoer en bezit. Passen. jgoi 210 1902 155 1903 144 Voorschriften tot uitvoering der ordonnantie in Stbl. 1901 no. 210. . 1901 248 Toelichting op de bepalingen van het vervoer 3449 De bepalingen omtrent koffiepassen zijn niet toepasselijk voor vervoer over zee 4315 Beschikking over achterhaalde igo4 45 Zie voorts onder „Geldboeten". Kostuum. Strafbepalingen tegen het onwettig dragen van een " SE 190 SI 191 '* voor de schouten en onderschouten voor de politie en de waterschouten 1883 265 Staatsblad. Bij- K°rte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. ■ —~ blad duidinS Num- en Jaar. No. _ ^ j mer.. artikelen. Bladzijde. Staatsblad. Bij- ^orie aail~ . , , duidine Onderwerp. OMSCHRIJVING. ' t>lad Num- en Jaar. NO. ... , uier. artikelen, Bladzijde. Kostuum. " voor de politieopzieners . . 1897 175 » 233 ( Strafbepalingen tegen het voeren van onwettige titels, kostuums of eereteekens ^ Krauküin- Reglement op het krankzinnigen- n%en. wezen 1897 54 1898 311 1905 358 Toepasselijkverklaring van dat ReI glement op de onderdanen der vorsten in de residentien Soerakarta en Djokdjakarta 1906 271 Krankzin- Reglement voor de opneming en ulgeii. verpleging van lijders in de krank¬ zinnigengestichten te Buitenzorg en I .IWQtiir i 1OOO 1 o9 g 11888 194 1892 145 1895 58 1902 261 1903 44 1905 109 „ "O Toelichting betreffende de opneming van lijders in de gestichten. . 5347 270 Opzending naar en ontslag uit de gestichten - 775 272 Voorloopige bewaring van inland- sche 4544j 276 Vervoer van naar de gestichten. 5259 277 5922 281 6135 281 6493 Strafbepalingen op achteloosheid in het bewaken van " PE 4 No. 19 en 5 No. 10 PI 2 No. 19 en 3 No. 10 ' Ontoerekenbaarheid in strafzaken. SE 30 SI 33 ! Behandeling van krankzinnige beklaagden of veroordeelden .... Sv 396en400. I IR 402 en 403. Curateele over " I iK 1 Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. blad duldlng Num- en Jaar- mev. No- artikelen. i i i Bladzijde. | Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. - blad duldlnS Nuiu- en Jaar. No. . , mer. artikelen. y i Bladzijde. Krankzin- Aanvrage tot aanwijzing der plaats moen. van in verzekerde bewaringstelling. 2143 286 Verstandelijke vermogens van beklaagden 1356 285 In bewaringstelling van krankzinnigen Circ. Dir. O. E. & N. 14/6-1897 No. 7802 269 Geen krankzinnigen vervoeren in gezelschap van gevangenen. . . . Circ. Dir. 26/7—''01 No. 9306b 279 Herinnering aan Bijblad no. 5259. Idem 28/5 '02 No. 10467. 280 L l'"iidlooperij ■—en bedelarij. . . . ■ . SE 200 — 209 r , SI 201 -210 f^ter, hoon Odeedlging.. SE en I L _ 282—295 'Sensatie. Bepalingen nopens het legaliseeren van handtekeningen 1909 291 Deze bepalingen betreffen niet de Iegalisate van uittreksels uit de registers van den Burgerlijken stand. 7085 Lopralijders. Vervoer van ,. " per paketboo- ten , . 6091 265 Overvoer van „ " voor rekening van den Lande naar het hospitaal te Plantoengan 6004 265 Lepra als een besmettelijke ziekte aangemerkt 6758 266 Lepra is besmettelijk. Ontzegging van den toegang tot de lagere scholen van kinderen, die aan lepra lijden 6853 267 Reglement op de logementen, kofgen " fiehuizen, tapperijen en dergelijke openbare inrichtingen op j en .VI. . . 1853 28 1909 241 Aangifte van het verleenen van huisvesting aan aangekomen vreem- delingen 1837 7 PE 3 No. 3 PI 1 „ 3 Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. = blad duiding Nuru. VT en Jaar. NO. mer. artikelen. Bladzijde f Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. ===== bIad duiding Num- en Jaar. No. ... , mer. artikelen» Bladzijde. || Logementen Strafbepalingen ten aanzien van en logementhouders en herbergiers. . SE 29, 100 "erbergen. " en 302. SI 32, 107 en 302. Strafbepalingen tegen den verkoop van sterken drank, beneden een zekere hoeveelheid, buiten de door het plaats, bestuur toegelaten —" . . PE 4 No. 12 Pl '2* 12 Loterijen. Bepalingen op het houden van ., " 1886 12 " 1904 105 1905 149 1908 297 Strafbepalingen tegen het houden van „ " SE 336 SI 338 Verbod van het te koop aanbieden, verkrijgbaarstelling en verkoopen van loten of aandeelen in buiten N. 1. aangelegde " met uitzondering van de Nederlandsche Staatsloterij.. . 1886 179 t,.. Zie „Premieleeningen." ljlJkschon. wing. Omtrent de opmaking van de bij i i art. 42 van het Ini. Regl. bedoelde processenverbaal van " . . . j^qj M Marseh- Toepasselijkverklaring van art. 6 van Toeding. Stbl. 1849 No. 29, zooals dit is ge¬ wijzigd bij St. 1856 no. 55, op alle inarcheerende politiedienaren. . . . 1875 55 Toekenning van indemniteit voor t„—" aan geleiders van gevangenen of ransporten in het algemeen. . . , 1Q02 282 Bepaling dat deze " ook wordt toegekend bij overplaatsing. . . . J893 258 Toekenning van " aan geleiders van transporten over zee 1901 300 Die bepalingen van toepassing verklaard op de oppassers belast met het vervoer van gevangenen 1884 201 Idem op alle met het vervoeren van gevangenen belaste justitie-oppassers en gevangenisbeambten 1896 59 Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. j OMSCHRIJVING. = blad duiding Num- en Jaar. NO. ... , mei. artikelen. Bladzijde. Staatsblad, bjj. Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. "" 1 blad duidinS Sum No> en • mer. artikelen. Bladzijde. | «rscliToe- Bepaling van de toe te kennen llg- aan de politieoppassers voor wacht¬ en transportdiensten op J. en M. . . 1897 65 1. B. ^en Zie „Schepelingen'". j^eplicli- SE 24-29 uffneid. SI 27—32 5lei»eed. SE en I 276 ?**»»»- Zie Bedevaartgangers". ®erken. 2ie „Zegels en merken". ïfen? ZiC °nder "YS" "litHlrcn. Koopen, in pand- of bewaring nemen of ontvangen van zaken behoorende tot de kleeding, uitrusting of wapening van SE 332-335 Milit • S1 334 - 337 Unifor Vervolging der oud-militairen wanUl neer zij de zonder vergunning blijven dragen Circ. Q. S. 19/8—'05 \bj t No. 2931. 211 ^isbruit van crtrouwen. SE 328—331 U1kH SI 330—333 „Uitlevering". wat is een SE en I 2. Poging tot SE en I 3. Herhaling van SE 22 en 23 SI 25 en 26 Verschoonbare misdrijven en gevallen waarin misdrijven niet kunnen worden verschoond. ....... SE 237—242 Mish S1 239-244 line U e~ Tegengang van het gebruik van te dierp,au jonge paarden en van kreupele of gewonde dieren 1903 370 W. en A. 1906 5 PE 3 no. 13 PI 1 „ 15 Staatsblad. Bij- Korte aan" Onderwerp. OMSCHRIJVING. blad ciuicling Num- en Jaar mer. artikelen. Bladzijde. | Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. blad duldlnS Num* en Jaar' mer. artikelen. Bladzijde. j| Mishande- Betreffende de vracht van een pi- ling Tan colpaard Circ. v/dVer. dieren. tot bescher¬ ming van dieren van 14/5 1905 No. 25 218 Aanstelling van onberzoldigde politie opzieners tot tegengang van 1910 271 Mnnt. Verbod tot invoer van N. I. kope¬ ren mcint enz. op J. en M. < . . . 1899 229 Strafbepaling daarop „ 255 „ 257 1902 423 Strafbepalingen op het vervaardigen van duiten en regeling betreffende de verdeeling der verbeurde boeten en van de opbrengst der verbeurd verklaarde voorwerpen 1899 191 W. en A. 1902 423 Herziening van de bepalingen, betreffende den invoer, het bezit en den omloop in Nederlandsch-Indië van zilveren muntspeciën, bekend onder den naam van dollar, alsmede van dollarpasmunt en verscherping van de tegen de overtreding dier bepalingen bedreigde straffen 1909 256 Verbod van den invoer, het bezit, het vervoer of den verkoop van zilveren schijven of platen, al of niet voorzien van een stempel en geschikt om na stempeling, overstempeling of eenige andere bewerking, voor wettige munt te worden aangezien. .... 1906 458 Verbod van uitvoer van nieuwe Straitsdollars uit de verschillende gewesten op Java en Sumatra, uit de residentien Banka en Riouw en uit de ass. res. Billiton uit te voeren naar andere streken dan de genoemde gewesten of de Straits Settlements. . 1906 472 Munt. Strafbepalingen tegen het maken van (Talsche). valsche munt en bankbilletten ... SE 80—86 Staatsblad. Bij- Korte aan- ! Onderwerp. O M S C H R IJ V I N G. blad du'di"g Nuiu- en Jaar. NO. , raer. artikelen, j Bladzijde. Staatsblad. Bij- Korte aan" Onderwerp. OMSCHRIJVING. ■ 1 ■ blad dllldlng Num" No. en Jaar' mer. artikelen. Bladzijde, j ?}•" Idem tegen het in bezit hebben van ualsehe). stoffen of werktuigen bestemd voor het namaken, vervalschen enz. van munten en bankpapier in Nederland of N. 1. gangbaar , . 1905 457 SE85aen86a Omstandig bericht omtrent het aanhalen van „—" 494 24 Bericht, aan de Officieren van Justitie van het ontdekken van valsche papieren munt 1277 Middelen tot ontdekking van 4034 25 Tegengang der verspreiding van drukwerken, stukken metaal of andere voorwerpen in een vorm, die ze op bankpapier of muntspeciën doet gelijken 1907 465 N Aangifte van opname van personen in PE 3 No. 3 Pl 3 " 'n de aanS'^e van aanslagen tegen iemands leven of eigendom. . . PE 5 No. 4 Pl 3 ., 4 beringen zie „Fabrieken". ^°°d- Hulp en dienstweigering bij " PE 4 No. 1 Pl 2 „ 1 O ?^er^aan~ Nederlandsch " 1910 296 1> „ 297 baarh»?Jen" SE 30 - 35 enz S1 33 ~ 38 s!tfifr!0'')are Verbod op het vervaardigen van n' „ zonder vergunning 1893 234 1—3 1902 206 Reglement op den invoer, het bezit, het vervoer en het gebuik van 1893 234 1909 308 Toepassing van art. 5 bij aankomst van een schip met aan boord. 1894 224) Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. O M S C H R IJ V I N G. ~ blad duiding Num- en Jaar. NO. , me.-, artikelen. Bladzijde. j Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. O M S C H R IJ V 1N G. ~ blad duidl"g- Num- en j8ar- mrr. Na artikelen. Bladzijde. || Ontplofbare Regeling van het toezicht op den stoffen. invoer, het bezit, den aanmaak en het vervoer van springstoffen bekend onder den naam van „poudres de süreté Favier" of van soortgelijke samenstelling 1898 173 Toelichting op die bepalingen. . 5408 185 Ontvoering-, Zie „Wegvoering". Openbare Verstoring der " door godsdienstorde. leeraars. . SE 139- 142 Q SI 142- 144 POtm. Nieuwe bepalingen op den invoer en den verkoop van " voor geneeskundig gebruik 1892 14 Wering van den invoer van zg. geneesmiddelen voor opiumschuivers. 1890 149 4428 Uitvoerig overzicht van groote aanhalingen .... 2333 Jaarlijksche rapporten omtrent den sluikhandel in " 2923 Opzending der geheele hoeveelheid aangehaald " aart de Hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur. . '2935 Bepaling der waarde van aangehaald " door den directeur der opium- ! fabriek 5204 31 Aanhaler, tevens aanbrenger, heeft aanpraak op de voor beide vastgestelde premieën 3667 31 Aanwending van hun zedelijken invloed tot bestrijding van het opium gebruik door de ambtenaren van het BB Circ. Dir. BB. 29/4 1892 no. 2566 33 Kenteekenen waaraan de tubes, bestemd voor verschillende gewesten, zijn te herkennen Circ. H. 1. der opiumregie 11/7 1907 no. 0 2364/R. 35 Pol t'n~ Voorschriften betreffende de opspo- le- ring van opiumovertredingen voor het gebied der opiumregie op J. en M. . 1898 278 Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. O M S C H R IJ V 1 N G. = blad duldlnS Nnm- Gil Jaar mer. artikelen. | Bladzijde. || Staatsblad, gjj. Korte aati- Onderwerp. O M S C H R IJ V I N G. , ~ blad duldmS rum" No. en Jaar' j mcr. ' artikelen. Bladzijde. P .«»- Opsporing van opiumovertredingen 1 oiitie. door de mantri 's politie bij het bosch- j wezen en de bosch wachters. . . . 1899 122 Ambtseed voor de mantri 's politie, in dienst gesteld in verband met de invoering van de opiumregie. . . . 1903 180 Bewijskracht Toor geheel N. I. van door den directeur of door;!'den scheikundige der opiumfabriek afgegeven verklaringen omtrent aldaar onderzocht aangehaald opium 1907 341 Op'nmregie. Invoering van de " op J. en M. 1898 77 Herziening en samenvatting van de bestaande bepalingen betreffende de Opiumregie op J. en M. enz. . . . 1909 441 1910 110 Aanwijzing van „verboden kringen". 1909 597 Bepalingen betreffende het bezit en het vervoer van regieopium en regie- djitjing 1910 111 Bepalingen omtrent de verpakking van opium door de regie en omtrent den j verkoop daarvan in het gebied der 1898 279 W. en A. Stb. 1902 Nos 267, 306 en 358; 1903 Nos 272 en 320; 1905 No. 188; 1906 No. 90; 1907 No. 115; 1910 No. 206 en 244. Invoering van een licentiestelsel voor het district „Boemiajoe" (Pekalongan) 1910 112 'jppassers- Benoeming en ontslag van de dis- 1 toneel lrictspostloopers eri wakers bij s Lands pakhuizen ; door de Hoofden van plaatselijk bestuur 4476 Idem van politieoppassers en oppassers bij de Inlandsche officieren van justitie door idem 1888 156 Idem van het bediendenpersoneel bij de Inlandsche ziekengestichten door daartoe gemachtigde hoofden van plaatselijk bestuur 5377 Idem van niet van landswege bezoldigde oppassers bij hoofden van V.O. door de hoofden van plaatselijte bestuur . . 1910 270 Staatsblad. Bij- K°rte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. blad duiding Num- XT en Jaar. No. mcr.. artikelen. Bladzijde. Staatsblad. Hij- Korte aan- °nderwerp. OMSCHRIJVING. - blad duiding Nam- en Jaar. No. , mer. artikelen. I III Bladzijde. | Oppassers Idem van onbezoldigde oppassers tot Personeel. bewaking van den aanplant of het product van landbouwondernemingen door het hoofd van gewestelijk bestuur. 1896 104 Opsporing. Zie „Politie", en „Politiebeambten". ^pvatloon. voor aan den wal achtergebleven en weggeloopen schepelingen van H.Ms Zeemacht ' 1859 62 voor idem van Koopvaardijschepen- 1872 67 voor idem van de Gouv. Marine. • 1889 212 Reglt. 18 voor idem (Inl) van H.Ms. Zeemacht- 1904 341 voor militairen, tarief no. 46c. . • 1886 102 § 2 ^Tertnlglng-s- Wat moet worden gedaan met " stukken. in zake overtredingen op het stuk van 's Lands middelen Circ. P. G. 26/7-1897 jr,e- Wat zijn „-«? 229 ""i&eu. Poging tot overtreding van regle¬ menten en keuren van politie is niet strafbaar SE en I 4. Oernachten. in eens anders gebouwen. . PE 5 no 6 PI 3 „' 6. P Paarden. Zie „Mishandeling van dieren". Pakhuizen. Regeling der bewaking 's Lands,,—" 3877 195 Pandhuizen. Weder invoering van de pacht der 1880 17 3568 3602 3609 3926 Reglement van de pacht jqq4 4q2 Rentetarief ! 904 403 Verkorting van den pachttermijn van nader aan te wijzen , —" met het oog op de geleidelijke invoering van de pandhuisregie jgQ9 ggg Strafbepalingen tegen het openen van pandjeshuizen zonder vergunning. Sg 337 61 339 Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. = blad duiding Num- en Jaar. No. , mer. artikelen. Bladzijde. j ~ ' *■'!' ""—Tl»»"1 . .... ... .■v.,f. Staatsblad. Bij- Korte aan- "clerwerp. OMSCHRIJVING. — blad duiding Num- en Jaar No. ... . - nier. artikelen. i » Bladzijde. j <1 huizen. Bepalingen omtrent het uitleenen van gelden op pand en tegen interest 1869 85 1871 136 „ 164 1879 304 ... J 1885 131 Art 36 Verificatie der pandboeken. . . . 2717 Vergunning aan V.O, om pandjeshuizen te openen op plaatsen, waar hun geen wijken aangewezen zijn. . 2416 Zie voorts onder „Geldboeten". p diens?"18" Geleidelijke invoering op J. enM. van de exploitatie der pandhuizen in eigen beheer 1903 402 Reglement van de 1905 490 assen. Zie „Reispassen". tuir-11" Strafbepalingen tot tegengang van de onttrekking van peperranken of pepervruchten aan de rechthebbenden 1903 374 Pers. -7- u, J „ 1904 2511 Zie „Dagbladpers". Pggj- Zie „Epidemiën". etr°leuni. Voorschriften betrekkelijk het bezit en de bewaring van " en andere licht ontvlambare oliën 1871 166 1872 97 „ 159 1890 52 D ,. 1905 475 Bepalingen nopens het vervoer, lossen en laden van petroleum en andere licht ontvlambare oliën op reden ! en in havens van N.1 1910 27 Poging-, 2je ;;Misdrijf" en „Overtreding", °'itie. Uitoefening der „—" Bevoegdheid en verplichtingen: . . Procureur-Generaal RO 180 en 181. S v 1 Hoofden van Gew. Bestuur. . . . 1867 114 Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. O M S C H R IJ V I N Q. : blad duiding Nunu en Jttar- mer. No- artikelen. Bladzijde Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. ===== blad duidinS Num- en Jaar. No. . , mer artikelen. Bladzijde, j Politie. Kennisgeving van belangrijke voor- j i vallen, die in verband staan met de j rechtspolitie j 804 Aansporing tot handhaving van orde en veiligheid 2554 Bepalingen omtrent de uitoefening der politie en de opsporing van misdrijven en overtredingen: a. Algemeene bepalingen. ... RR 85 en 86 AB 25, 27 en 31-33. I b. ten aanzien van Europ. daarmede geiijkgestelden 1894 230 Sv. 1-40 c. ten aanzien van inlanders en daarmede geiijkgestelden op Java en Ma- doera IR I-.92 Zie verder „Huiszoeking". Opsporen van misdrijven en overtredingen. Ambtenaren en beambten belast met het " begaan door: a. Europeanen en daarmede geiijkgestelden [ Sv. 1,2 en 20. 1894 230: 2. b. Inlanders en daarmede gelijkge-. stelden op J en M I 1» 1 Pn ? (Controleurs) 1880 1641 3 (Particuliere landerijen) 1836 19! 51 en 53 Boschpolitie 1897 61 Opsporing van overtredingen: . van het reglement van de spoorwegdiensten 1895 300 230 idem idem secundaire spoorwegen. 1902 187; 207 idem idem stoomtramwegen. . . , 1905 516 96 der bepalingen ter voorkoming en beteugeling van epidemiën 1892 45 5 en 6 Opsporing van opiumovertredingen: ln het gebied der regie door de Controleurs BB op J en M. .... 1898 278, Idem door mantri 's boschpolitie en bosehwachters. , 1899 122 I Staatsblad. Bij- Korte aanOnderwerp. OMSCHRIJVING. v blad du'd,"g r Num- cll Jaar mer. °' artikelen. Bladzijde. Staatsblad. Bij- Kor*e aan" °nderwerp. O M S C H R IJ V 1 N O. blad dulding Num- ... en Jaar. No. , ^ mer. artikelen. Bladzijde. Straffen tegen aanmatiging van gefteaiubte. zag. . . . . . . SE 76 SI 84. Idern tegen het binnendringen in de woning van ingezetenen zonder inachtneming der voorgeschreven formaliteiten SE 124 SI 131 Aanbeveling dat Inl. beambten niet dan in exceptioneele gevallen lot het uiterste mogen overgaan 710 Igl Wederrechtelijke opsporing en aanhouding van weggelóopen bedienden, prostituees enz Circ. P. G. 12/6- '03 no. 1001. 215 Zie voorts „Mishande i ig van dieren . Politie- Benoeming en ontslag 1888 156 eiiaren. Bestraffing met geldboeten. . . . 1899 244 Ppassers). Kleeding der politieopnassers. . . 1827 55 1 6—9 1893 231 Ambtsdistinctief der idem . . . 1828 7 1872 228 Idem van politieoppassers bij de regenten, de patihs en het distriktsbe- stuur op J en M 1S74 264 Bewapening en rangdistinctief. . 1897 65 „ 186 Idem van geleiders van gevangenen en bewakers van de districtsgevangenissen 1895 54 Kleeding en bewapening der politieoppassers ten behoeve van wachten transportdiensten op J en M. . . 1897 65 186 Verstrekking van kleeding ten behoeve van de 1827 55 1457 1631 5720 Verstrekking van onderscheidings- teekens en wapens 1831 6 Verstrekking van patronen aan politieoppassers, die met een achter- laadgeweer gewapend zijn 5427 5540 Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. blad duidi"g iNrum- CH Jaar' mer.. °' artikelen. Bladzijde. j Staatsblad. Bij- Korte aan" Onderwerp. OMSCHRIJVING. , blad duldmg Jaar Num- No. en 'i mer. artikelen. k.— Bladzijde. J olitie Tijdelijke aanstelling van onbezol- ^naren digde politieoppassers tot tegengang v°}»passers). van opzettelijke beschadiging van cultuurgewassen 1896 104 W. en A. 1903 No. 427; 1907 No. 530; 1910 No. 269, en 272 Mededeelling aan de Regeering van die aanstelling Cir. Ie. G.S. 5/9—1896 no. 1855 202 Kleeding, bewapening enz: van Eur. hoofdagenten 1910 57 Reglement van orde en tucht bij de olitie- korpsen in N. 1 1876 2 "lenaren. Vereischte voor de aanneming van personen als 5698 Verstrekking en verantwoording van bewapening 1894 108 1897 65 Bewapening van instructeurs. . . 1899 228 1904 464 Huishuurindemniteit aan idem. . . 1898 298 1905 548 „ 589 Binnenlandsche verloven. .... 5449 Kleeding van „—" 1899 266 Rangdistinctief van de " 1ste en der 2de klasse. • 1901 240 Regeling van het transport enz. van en hunne gezinnen 1904 282 Verpleging van zieke " in Inlandsche ziekeninrichtingen. en Mil. hospitalen 5504 6920 i Inspectie over de korpsen . 5470 Verstrekking van patronen. . . . 1901 391 Onderscheidingen voor scherpschutters schietprijzen en premiën. . . . 5569 6342 Tegoeddoening voor oud metaal, afkomstig van verbruikte munitie bij schietoefeningen 4793 Opzameling van ledige hulzen bij schietoefeningen 4861 Verplichting van kazernes en wachten ... . 1862 31 Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. blad duiding Num. en Jaar. i<.0. ... , mer. artikelen. Bladzijde Staatsblad, gjj. Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. ~ blad duiding Num" No. Taar- mer. ' artikelen. j Bladzijde. gewapende Algemeene bepalingen 1893 98 Politie die- 1897 65 Maren. „ 290 1905 548 Voorschriften omtrent het doen van Politie- uitgaven uit de geheime . . 'ondsen. 6276 183 Politie- Wie is R0 U1--U2 rechter. IR 89 al. 2, Machtiging opdracht politierechts- 3 en 4. macht aan Controleurs BB op J. en M. 1894 216 1894 217 1895 139 1898 151 1901 475 Politierol. Wenken omtrent de rechtspraak op de " 16',2 1 Verbod tot afdoening van zaken op de 1792 Dadelijke uitvoering van politiestraf- fen 3211 Opzending door de districtshoofden van getuigen voor de ■ ■ ■ 5650 2 Bevoegdheid van den politierechter tot het afgeven van ^afschriften of extracten van de ,.—" bólo 4 Omtrent afdoening van zaken voor rje " Clrc- H.G. " ' ' " 14/1-1895 no. 26/216 7 Verdachten en getuigen kunnen gedwongen worden om voor den politie- rechter te verschijnen Miss. P. G. 27/D-1Ö9b no. 1113. 6 Aanbeveling tot spoedige behandeling van verzoeken om gratie van straffen door den politierechter opgelegd. 2 Politieke Zie „Uitzetting" Terwjjdering Politie- Zie ..Huiszoeking". opzieners. Kostuum, onderscheidingsteekenen en bewapening van de „—". . . . 1897 175 ,, 233 9 Staatsblad. Bij- Korte aan- Ondcrwerp. OMSCHRIJVING. ^ = blad duiding Kun»- XT en Jaar. NO. , rner. j artikelen. Bladzijde. i *■ ™" 5™ r Staatsblad. Bij- | Korte aan- Onderwerp. j O M S C H R IJ V I N G. — blad duiding Nnm- en Jaar' mer. °' artikelen. Bladzijde. j| ost.en tele- ■ Strafbepalingen op het openen of ®raafdienst. terughouden van aan de post tocver- tiouwde brieven . SE 127 SI 134 Regeling der bevoegdheid, om brieven en andere stukken op de postkantoren in N.I. aan te houden en in beslag te nemen 1893 240 Kennisgeving aan den Procureur Generaal van het vermissen van brieven 1277 Strafbepalingen tegen het beschadigen van telegraaf-en telefoonwerken. 1876 257 art. 13 1883 145 W. en A 1891 235 1903 405 Reglement voor den Postdienst in N. 1 1909 5601 Reglement voorden Telegraaf-dienst in N.I. 1907 67 1908 480 P0st 1909 453 kantore ->Hulpposkantoren". J>-, !ih?lnu'lec" Bepalingen op het uitschrijven van gen- 1899 266n p,, 0s Maatregelen tot tegengng van de schadelijke gevolgen der . . Circ. Dir.O.! j E. <& N. 29/5 1902. no. 10522. Idem ten opzichte van de bordeeien. idem 29/1- 1901 no. 1283 Zie voorts onder „Vrouwen". (mtlUai" v Bepalingen voor opname van G. B. 11/11- '• q 1899 No. 35. 312 «lantaine. Bepalingen ter voorkoming van het overbrengen van besmettelijke ziekten over zee ;gg2 44 W. en A. 1899 No. 210; 1902 Nos. 110 216 en 370; 1903 nos. 171, 313 en 379; 1905 nos. 184 en 334 en 1910 no. 213. ! | Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. blad duldlnS 1 Num- en Jaar' mer. °* artikelen. Bladzijde. J " SiaatsliM. Bij_ Korte aan- Onderwerp. O M S C H R IJ V I N G. b!ad duiding Jaar Sura- No. en mtr. artikelen. Bladzijde. || Quarantaine. Criterium voor de toepassing van ; art. 2 der quarantaineordonnantie. . i 5662 242 Alededeeling van den Dir. O.E.&.N. van elke overtreding der voorschriften in art.5 der quarantaine-ordonnantie. :5ö56 Kosten van verpleging en begrafenis van aan besmettelijke ziekten lijdende of overleden personen, afkomstig van uit zee aangekomen schepen. . . . 5231 245 Beheer der gelden, ontvangen voor de verpleging 5410 Quarantaine behoeft niet te worden aangezegd aan schepen, die langen tijdopeene reede verblijven, wanneer zich aan boord besmettelijke ziekten voordoen, die ook aan den wal heer- schen 2729 De quarantaine maatregelen ook toepasselijk op, tijdens het uitbreken van besmettelijke ziekten, reeds ter reede liggende schepen 4130 R Reeden. Algemeen politiereglement voor,,—" in N.I " 1905 547 Re^lemen- Toezending van afschriften der door Jen en keu- de Hoofden van gew. bestuur vastge- ,eViJan stelde " aan de rechterlijke macht. 424 187 politie. Wenken in acht te nemen bij de opmaking en indiening van . . 4717 188 Rpjrlemen- Reglement op de uitoefening der po- eu* litie enz. onder de Inlanders z.g. . Inlandsch-Reglement. Beschouwingen over de wijze van toepassing. . . . 127 "-e-ispassen. Vergunning tot reizen te verleenen aan pas toegelaten Europeanen en met hen gelijkgestelden. 1572 38 1881 226 Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSC H R IJ V I N G. ===== blad duiding Nu in- en Jaar. No. <•, , ra er. artikelen. I Bladzijde. j| Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. — blad duiding Num- en Jaar. No. « , mer. artikelen. Bladzijde. ij ®ispassen. Strafbepalingen tegen Inlanders en m.h. g. welke worden aangetroffen zonder in het bezit te zijn van een reispas in de gevallen waarin zulks werkelijk is voorgeschreven. . . . 1887 74 1892 220 Passenstelsel voor Inlanders en vreemde Oosterlingen op J en M. . 1863 83 1870 81 1871 130 1870 88 1875 103 1886 56 1891 214 1892 220 1904 378 1906 193 Zegelgeld van de " 1894 280! 1425 Verklaring van de woorden „Reizen over zee" voorkomende in art. 1,. . . 1483 141 Verklaring van art. 3 2060 141 5130 142 Vreemde Oosterlingen hebben ter bekoming van een pas geen certificaat van hun hoofd noodig; evenmin mogen hunne hoofden daarvoor betaling ontvangen 2401 143 Onderzoek omtrent de identiteit van een persoon, die een pas aanvraagt. 3059 Aanbevelingen ten aanzien van het uitreiken van passen aan Oostersche vreemdelingen op J en M 3218 3458 396b 144 4510 16416 145 6517 146 Aanteekening of de houder der pas al of niet een vergunning tot vestiging heeft 4591 147 Elke pas is slechts voor één reis geldig 5113 148 Geldigheid der " voor de heenen terugreis 5514 150 Passen naar het buitenland. , , , 1866 28 ! Staatsblad. Bij- Korte aan- Ondcrwerp. OMSCHRIJVING. ===== blad dulding Num- ei1 Ja" mer. artikelen. _ _ - _ ■ ■ ■ ■ Bladzijde. Staatsblad. Bij- Korte aan- °nderwerp. OMSCHRIJVING. == blad duiding Num- en Jaar mer. No" artikelen. J Bladzijde. j Mispassen. Wat bekend te stellen in de door Vreemde Oosterlingen voor het buitenland aangevraagd 5909 154 6374 158 Zegelgeld voor buiter.landsche reis- passen 1885 131 1898 141 Strafbepalingen tegen het maken van valsche " enz SE 99—101 SI 106-108 Idem tegen het gebruik maken van een ten behoeve van een ander uit- gereikten pas • . . . 1874 140 Opmaking van passen in den voor geschreven vorm en uitsluitend door personen daartoe bevoegd 5571 173 Passen voor Mekkagangers zie M. Idem voor afgemonsterde zeelieden zie „Schepelingen" Op de door de Regeering aangestelde hoofden van V.O. zijn niet toepasselijk de op het stuk van reizen voor V.O. uitgevaardigde en nog uit te vaardigen beperkende bepalingen . . 1908 208 Cir. Ie G.S. 16/8-09 No. 2131. Geen " afgeven aan V.O. voor het doen van reizen in het zelfbesturend gebied van het Gouv. Celebes en Onderhoorigheden Cir. Ie G. S. 29/6-1899 No. 1452 174 Inrichting van buitenlandsche Cir. Dir. BB. 4/10-1897 No. 4634. 175 Betreffende de uitreiking van z.g. pasarkaarten aan V.O Circ. Ie G.S. 11/4-1827 No. 839 176 Slordig schrift op de afgege- van aan bedevaartgangers Circ. Dir. O. E. & N. 9/11897 No. 228 178 ^«moer S®raas PE 4 no- 8 PI 2 „ 8 Staatsblad. Bij-| Korte aan" Onderwerp. OMSCHRIJVING. ===^= blad du^inS Jaar mer. No' artikelen. — j Bladzijde. | ^ '1 ~ ~ | Staatsblad, e;:- Korte aan- °nderwerp. i OMSCHRIJVING. - blad duidi»g Ja„r Nura" No. en | mei-. artikelen. Bladzijde. j| S Scheepvaart. Strafbepalingen tegen vernielingen onbruikbaarmaking van schepen . . SE 355 en 356 SI 357 en Voorschriften ter voorkoming van I aanvaringen op zee in Ned. lndie . . 1333 j44 1875: 188 w en A 1875' 214 Riviervaart onder vreemde vlag is ' niet verboden 4295 Strafbepalingen tegen muiterij. . . " SE 153 SI 155 Behandeling van zeelieden in de Landsgevangenibsen opgenomen ingevolge Stbl. 1861 No. 101 1871' 78 Art 57 Strafbepaling tegen het misdrijf van desertie, gepleegd aan boord van Nederlandsche schepen, die zich op N.l. reeden of N.I. havens bevinden. 1874 189 Desertie gepleegd op Nederlandsch- j Indische schepen 1873 119 W. eji A 1874 135 1891 215 1900 141 Maatregelen tot handhaving van orde en tucht onder de inlandsche schepelingen aan boord der stoomschepen, welke gebezigd worden tot bestrijding van aen opiumsiuikhandel en aan boord der schepen van de bebakening, van de kustverlichting en van het haven- en loodswezen , 1900 192 Bekendmaking van desertie van schepelingen . 3112 Maatregelen ter voorkoming van vertraging in het vertrek van vreemde schepen, voor het geval door de agenten, den gezagvoerder of iemand der equipage een overtreding of misdrijf is gepleegd. 5H5 40 Zie voorts „Opvatloon" Vervoer van dekpassagiers over 1 1 4634 1Q1 - - - - i Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. blad duiciing * Num- en Jaar- mer. No" artikelen. _ - —| | j | r i . Bladzijde. J Staatsblad. Bij- Korte aanOnderwerp. OMSCHRIJVING. ===== blad dui^ng 'MT- nier, No- artikelen. i | Bladzijde. j Scheepvaart. Zie „Reeden". diepen. Vervolging van misdrijven en j overtredingen aan boord van Ned. j Koopvaardijschepen. . , | j ''01 39 Arresteering van veroordeelden aan j boord van vreemde schepen. . . . 2579 39 Idem van deserteurs i 2666 46 Geen onderzoek instellen naar j overtredingen aan boord van vreemde scbepen, zonder vooraf den betrokken Consul te hebben gehoord. 6273 41 Voorschriften betreffende de meting van " en vaartuigen in N.l. thuis behoorende of aidaar tijdelijk aanwezig 1S81 66 W. ói. A, Stbl. 1881 no. 217 ; 1883 no. 1S9; 1891 no. 2ÜÜ, kÜO no. 302; 19Ü1 no. 338 en 345 :1906 no. 4bö; 1909 rio. 356. j^hcikundig —" ten dienste der Justitie. . . 24 197 °"<ïerZoek. 3031 198 I in het belang der justitie moeten in den regel door militaire apothekers worden verricht. . . . Circ. Dir. J. 20/1-1896 no. 360. 199 De corpora delieti zoo spoedig mogelijk ter " aan den betrokken deskundige toezegden Circ. P.G. 9/8-'05 110. 1623. 200 op al- of niet aanwezigheid van mensciitiibloed in verdachte vlekken. 7086 201 ^chepe- Passen aan afgemonsterde Neder- landsehe en vreemde zeelieden. . . 844 1699 1936 Zie voorts „Scheepvaart". Overbrenging van zieke " naar een gew. ziekeninrichting löOo 547 Aft. 17. Afmonstering van schepelingen van vreemde vaartuigen. . > ...... '860 9 1869 115 ■ . . Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. == blad du,dinS Num- Gil ,aar- mer.. No' artikelen. Bladzijde. Staatsblad. Bij- Korte aan" Onderwerp. OMSCHRIJVING. ===== blad duidlllg Nurn- xrn Gn Jaar. No. , mor. artikelen. Bladzijde. | iin Idem van Nederlandsche vaartuigen. 1896 249 nSen. Last om afgemonsterde „—"niet naar Singapore te doen vervoeren, dan nadat voor de voldoening der kosten van opzending daarheen en verpleging aldaar borg zal zijn gesteld 4120 Toelichting omtrent da bepalingen omtrent het afmonsteren of achterlaten van • . . 4919 42 Aanhouding en opzending van „—" van een vreemd schip gedeserteerd. Invordering van de ten behoeve van bedoelde " gedane uitgaven van den betrokken Consul 5414 47 Reispassen aan Ned. en vreemde zeelieden 844 1699 1936 Terechtstelling van schepelingen der Ned. Kon. Marine wegens misdrijf of overtredingen, door hen aan wal gepleegd 4809 44 Last tot het verleenen van bijstand voor de aanhouding en terugvoering van uit Engelsche schepen gedeserteerde zeevarenden 186 36 Huisvesting en voeding van v/d Gouv. Marine, die om de een of andere reden moeten vertoeven op plaatsen waar geen Gouv. Stoomschip is. 6964 48 "Meten. z\e „Vuurwerk" SclilJj Padel Herziening van de beperkende bepa- 1eren. lingen, betreffende het recht tot inzameling van ,.—" langs een gedeelte der Westkust van het district Djampangkoelon der afdeeling Soekaboemi. . (Preager-Regentschappen) 1905 173 keUn~„ea" Voorschriften omtrent de behande- ®en- ling van vreemde " 944 49 Uitgaven voor " die Ned. onderdanen zijn 1882 55 Verklaring dat Bb. 1882 geldt voor alle Ned. en N. I. schepen 5188 58 Regelen voor het verleenen var, geldelijke hulp aan " die Ned. onderI danen zijn 2030 53 , - |- ! Staatsblad, j Bij-! ^orte aan- Onderwerp. : O M S C H R IJ V 1 N G. ! 1 blac | duidinS jlsuni. cn :Ja,lr i nier. ,0' artikelen. Bladzijde Ij I ! I I I I ■ i • i ' S I ! ; ! i !•••.>/ : | i I ! i ; | li i ! I ! | i Ml ■ i j i I I I is I 1 ! i i li i | ! i j | | | Staatsblad. Bij- Korte aan- °nderwerp. OMSCHRIJVING. - blad dulJ'ng 1 Nam- en Jaar- mer. No* artikelen. Bladzijde. Sehipbreu- Terugvordering van uitgaven ge- «ellngen. daan ten behoeve van DU Machtiging tot het doen van uitgaven ten behoeve van van Ned. of Ned. Ind. schepen 5621 bi Aanvulling van Bijbl. 5621. . . . 5967 63 Verleenen van passage en voorschot aan —" 3405 Oo a3n" 3406 59 ^houten. Verplichtingen der " ^v 2 IR 2 Bevoegdheid van de Hoofden van gew. bestuur tot aanwijzing der standplaatsen van de in hun gewest bescheiden " 1873 224 Titulatuur van " en waterschouten 5242 Kostuum voor de " 1883 265 Bezoldiging, huishuur indemniteit en toelagen van " en politieopzieners. 1905 610 Speelhuizen. Zie „Hazardspelen". ''Pooi'wegen. Reglement voor de spoorwegdiensten in N.l ■ 1°95 300 W en A Stbl. 1896 nos. 33 en 242; | 1897 nos. 116 en 264; 1898 no . 229; I 1899 no. 118; 1900 no . 107; 1901 no. 370; 1902 no. 455; 1903 no . 87 en 397; 1904 nos. 369 en 431; 1905 no.518; 1906 no. 415 en 456; 1907 nos. 309, 446 en 500; 1909 no. 79; 190, 228, 536 en 587; 1910 no. 152. Algemeen reglement voor den dienst en het vervoer op de secundaire spoorwegen in N.l *^02 218 W. en A Stbl. 1902 no. 455; 1903 nos. 87, 167 en 397; 1904 no. 369 en 431; 1905 no 518; 1906 nos. 415 en 456; 1907 nos. 446 en 500; 1909 no. 79; 190, 228, 536 en 587; 1910 no. 152. spring- Zie „Ontplofbare stoffen". stoffen. Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. blad duiding Num- Gil Jaar. No. , mer. artikelen. Bladzijde. J ' - J i I i I ! I I I i i 1 ! I I I ! ! j 1 ■ I ! I I i i Staatsblad. B,j. Korte aan" Cnderwerp. OMSCHRIJVING. =--= blad duldlnS lXum" No. en Iaar' mcr. ' artikelen. J Bladzijde. || ktadsTer- Opneming van lijken van onbekende banden en en behoeftige Europeanen in de stads}"1. hospita- verbanden, om daaruit te worden be- e"' graven 3155 Bijeenvoeging der bestaande bepalingen betreffende de bestemming, het bestuur en het personeel der lnl. ziekeninrichtingen buiten de drie hoofdplaatsen op Java 5719 252 5885 5934 6333 Opneming van lnl. schepelingen van de stoomschepen opiumregie 1901 175 Verstrekking ten behoeve van zieke prostituées 2854 255 Toezicht op de ziekeninrichtingen. 6037 Bepaling welke personen kunnen j worden opgenome i in het Stadsver- j band te Batavia 4364' 259 5810 Fe sonec! bij idem 1879 18 1907 419 Reglement voor het beri-berigesticht te Buitenzorg ; 4640 Personeel en fondsen ten behoeve van het Stadsverband en het hulpstadsverband te Semarang 1908 64 Bepalingen welke personen kunnen worden opgenomen in het stadsver- | band te Semarang en Soerabaia. . . 5310 5892: 262 S52? Verstrekking van :PE 4 no. 12, ulh- 13 en 14. PI 2 no. 12, Stn 113 en 14. "nuetels. Reglement op het gebruik van,,—'- \ in N.1 1909 188 Bepaling verband houdende met dat reglement 1905 337 Staatsblad. Bij- Korte aanOnderwerp. O M S C H R IJ V IN G. blad ® N um- en Jaar' nier. °' artikelen. Bladzijde, j taatsblad- Bij- j Kot te aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. j== blad du!ainS * I Nu lu- T en j J"ar- mei-, ^°' artikelen. Bladzijue. || Stoomketels. Toelichting omtrent de vraag, wie als gebruiker van een ,,—" moet wor- i den beschouwd 3243 i Straffen. Zie omtrent de in het algemeen. ;en I o"ll. „ „ „ in het bijzonder. i|p ^23 | T Ta!»ai*« st vyf • no. 796 13? Bepaling omtrent het verstrekken van een toelatingskaart aan Arabieren afkomstig uit de Arabische provincie . - _ Hediaz , Circ' le GiS 1 28/12-1897 no. 2945 137 | öiaatsiilad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. ===== blad ]Sum- Cl1 JaaT- mer. °' artikelen. | Bladzijde, i — j l Staatsblad. Bij- Korte _aan' Onderwerp. OMSCHRIJVING. == blad duiding' Kura- tn mor. artikelen. Bladzijde. ' oelating en Een inkomen van f 15 gedurende in i minstens twee achtereenvolgende ja- | «ed.-Indië. ren gesteld als criterium voor het bekomen van een vergunning tot vast verblijf in Ned. Indië Circ. Lhr. J. 28/1-03 no. 866 ( 138 l Toelichting hierop 'd- 30/10- 03 no. 9124 140 | Jaarlijkache controle op de vergunningen tot vast verblijf van de niet hier geborene chineezen, Id. 4/7-03 no. 5521 139 Toezicht. Zie „Hulppostkantoren". tramwegen. Algemeen Reglement op den aanleg en de exploitatie van spoorwegen en van „—"met machinale beweegkracht, bestemd voor algtmeen ver- keer in N. 1 1905 516 W en A 1906 nos. 415 en 456; 1907 nos. 54, 292, 446 en 500; 1908 no. | 351, 1909 no. 190 en 460; 1910 no. 100. \ Reglement op den aanleg en het gebruik van ten behoeve van ondernemingen van landbouw en nijverheid > 1885 158 1895 171 1902 384 1905 517 1909 79 Beschikking over gronden, toebehoorende aan- of in gebruik bij bijzondere personen 2540 Bepaling dat de grondhuurordonnantie niet toepasselijk is op strooken grond voor den aanleg van tijdelijke railbanen 5520 § 15 al 1 sub e. ü Uitlevering1 Waarmerking van klachten en ver- klaringen door bevoegde autoriteit. . Circ. leG.S, aaigers. Overlegging der vereischte stukken 14/8-1900 in originali bij voorstellen om „--"naar 5570 no. 2085 en een Britsche kolonie uitgeweken. . . [ld. l/3-'01 ' no. 609. 99 | Staatsblad. Bij-! Korte aanOnderwerp. OMSCHRIJVING. === blad du'dl"g r Num- en ,aar mer. No' artikelen. j Bladzijde. Staatsblad. Bij- Korte aan- °nderwerp. OMSCHRIJVING. ~ blad duldl"g Num" M e" ,aar' mer. artikelen. | Bladzijde. || Uitlevering Aanhouding te Hongkong van voort- !>n niisdndi- vluchtige verdachte personen. . . . Circ. P.u. Kers. 6 16/12-1895 No. 27987 125 Door de Koloniale Regeering te Hongkong vereischte gegevens voor de voorloopige aanhouding van uit Nederlandsch lndië gevluchte misdadigers en verdachten - 6995 126 Aanvraag om " buiten voorkennis der Regeering niet geoorloofd. Verzoeken om voorloopige aanhouding kunnen in spoedeischende gevallen rechtstreeks worden gedaan. . . • 17/s' 1899 No. 1818 en 127 le G. S. 1/9 1899 No. 1948. 128 ^'tleïerine Voorstellen om „—"te vragen moe- i811 Treem- ten worden ingediend door den Dir. , ■'ing-en van Justitie 6115 118 ®°or de Regelen bij uitlevering van vreem- KeSeerinp delingen met betrekking tot N. 1. in acht te nemen ™ 1895 62 Verzoeken om uitlevering van misdadigers behooren onmiddellijk ter ! kennis der Regeering te worden ge- | bracht. . . 4501 116 Uitlevering Bepalingen betreffende het verhoor ingeze- der getuigen bij de voorloopige in- !jnen Tail structie onder eede: i*»4 V'I- door " 'leemde Voorzorgen in acht te nemen bij -taten. het doen van aanvragen om uitle- ! vering van misdadigers, die naar de Straits Settlements zijn gevlucht . . 4O0g j jg 4502 121 5570 123 i I Staatsblad. Bij_ Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. == blad duidinS Jaar. Num" No. e" mor. artikelen. Bladzijde. Staatsblad. Bij- Korte aan~ Onderwerp. OMSCHRIJVING. == blad duiding , ar Nnm- No. en • mer. artikelen. Bladzijde. (putting1. Ontzegging van het verblijf in N. I. ' olitieke of in bepaalde gedeelten daarvan aan personen niet aldaar geboren. Aan- er"»g\) wijzing aan personen, binnen N. I. geboren, van een bepaalde plaats aldaar tot verblijf en ontzegging aan hen, van het verblijf in bepaalde gewesten in N. I RR 45—48 199 737 1178 895 Voorschriften betreffende de oproe- 1957 ping en het verhoor van personen, tegen wie de toepassing in overweging wordt gegeven van de art. 45, 46 en 47 RR 4453 101 Uitzetting Aanvulling dier voorschriften . . . 4745 103 Internee- r'ög. Modellen voor de oproeping en be- teekening 5209 104 5644 160 6110 109 6803 110 Interpretatie van de woorden „bepaalde plaats" in art. 47 van het Re- geerings-Reglernent 7159 310 Betreffende verwijderiug uit N. 1. van zieke V. O Circ. Ie G.S. 1/11—1898 no. 2535. 108 Regelen in acht te nemen bij de terugzending van uit N. I. verwijderde V. 0 6903 UI V Vaartuigen. Belemmering van de vaart door " PE 3 no. 5 PI 1 „5 Aanleggen van „—" aan eens anders erf PE 4 no. 24 V . P1 2 » 24 'alschhold. Valsche munt (zie ook „Munt"). . SE 80—85 SI 87-92 Staatsblad. Bij. Korte aan- Onderwerp. O M S C H R IJ V I N G. ===== bIad duiding Jaar Nnro- No. en Jaar mer. artikelen. I Bladzijde. | ! " " " " """] Staatsblad. Bij- j Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. blad duidi"g Nnm* 611 Jaar- mer. Na artikelen. Bladzijde. ^alschlieid. Namaken van zegels, bankpapier enz SE 86-90 SI 93-97 " in authentieke geschriften enz. SE 91—98 SI 98-105 " in reispassen, reisorders en getuigschriften SE 99—109 SI 106-116 Zie ,Zegels stempels en merken." Bepalingen omtrent het vervoer van vee 1891 142 1892 181 1802 449 Nieuwe bepalingen op het slachten of doen slachten van wijfjes buffels, koeien, wijfjes-buffelkalveren en koekalveren 1905 416 6315 Voorschriften nopens het aanleggen van btiffelkralen 1903 Strafbepalingen tegen het mishandelen van vee in het openbaar ... PE 3 no. 13 PI 1 „ 15 Toelichting van die bepalingen . . 3245 Strafbepalingen tegen het laten rondloopen van vee zonder geleide . PE 3 no. 13 PI 1 „ 12 Idem op eens anders grond ... PE 3 no. 12 en 4 „ 21 PI 1 „ 14 en 2 „ 21 Strafbepalingen tegen verkoop van vleesch van vee of paarden, die wegens ziekte geslacht of op natuurlijke wijs gestorven zijn PE 4 no. 17 PI 2 17 Maatregelen teneinde in buitengewone omstandigheden den uitvoer van vee uit N.I. geheel of gedeeltelijk te kunnen tegengaan 1904 127 Zie verder „Besmettelijke veeziekten". Staatsblad. Bij- Korte aan" Onderwerp. OMSCHRIJVING. = blad duiding Kum" Mn en Iaar' mer. ' artikelen. - j Bladzijde. | Staatsblad. Bij_ Korte aan- Onderwerp. O M S C H R IJ V IN G. ' blad duidinS Jaar NUm" No. e" mer. artikelen. Bladzijde. j| ^ee- Quarantaine van uit het buitenland aangevoerd vee 1893 110 1895 279 1897 294 1898 243 1906 48 1905 294 1906 545 Maatregelen teneinde te voorkomen dat de thans in sommige gewesten heerschende veeziekte naar Java, Madoera, Bali en Lombok wordt overgebracht 1897 120 1900 194 1908 153 Voorwaarden waarop de invoer op Java van vee — paarden daaronder niet begrepen — afkomstig uit de bezittingen buiten J er, M wordt toegelaten 1905 224 Invoer in N.I. van vee en paarden uit Australië afkomstig 1902 67 1903 4 „ 400 1909 437 Verbod op den invoer van uit Portugeesch Timor 1880 163 Maatregelen tegen overbrenging der in Achter-Indië heerschende veeziekte naar N.I 1897 26 1905 294 1906 545 y ... 1897 121 » ' s'ïeid Van de misdrijven tegen de uit- ,a« >.I. wendige SE 36-48 SI 39-51 Van idem tegen de inwendige,,—". SE 49—63 SI 52—66 Van het al of niet openbaren der misdrijven tegen de uitwendige of in- SE 54_gg wendige S1 67_69 Zie „Fabrieken". 5^wenrd Wijze waarop gehandeld moet ei klaarde worden met 1860 64 "oorwerpen. 1879 158 Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. O M S C H R IJ V IN G. , blad duiding Num. en Jaar. No. „ j.., , mer. artikelen. Bladzijde. | Staatsblad. Bij- Korte aan- °nderwerp. OMSCHRIJVING. 1 blad duidlnS Num- XT en Jaar. No. ... t mer. artikelen. Bladzijde. ;] ^ er^aderln- Verbod op vereenigingen of verof samen- gaderingen van staatkundigen aard of s n;rl0°Pi? Toezicht op de wijze, waarop het "aerioekin " door de Inl. officieren van Jus- rafzaken. titie gehouden wordt 4145 192 ^Ijheid. Daden, die de vrijheid aanranden. SE 67—71 VrH SI 75-79 "J verroer Vrij vervoer van kinderen reizende „ sPoorwe- ter opneming in een weeshuis. . . 4865 234 (SS.) b 5883 235 I j Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. O M S C H K IJ-V 1 N G. ! ===== blad duid,ng i Mum- en jJaar' mer. Na artikelen. Bladzijde. [| Staatsblad. Bij- K°irte aan' Onderwerp. OMSCHRIJVING. ===== blad duldin§ Nura- Jaar. i\0. ... - mer. artikelen. Bladzijde. |j ^rti vervoer Idem van behoeftige Inlanders, die r.er spoor- in ziekeninrichtingen moeten verpleegd e8eii (S.S.). worden. . . 5888 236 6106 VrH 6692 Tertoer Kosteloos vervoer met de booten 'ch s^00m" d^r K. Paketvaart Mij. van kinderen piepen v/d bestemd ter opneming in een gesticht jjjfeetTaart van liefdadigheid 5890 237 Vervoer van lepralijders met idem. 6091 Regelen in acht te nemen bij het aanvragen van passage 600 2951 T, 4903 r°niT. Onbetamelijk gedrag cener gehuwde PI 1. no. 8 v en 9. •"ouwen. Handel in „ — " en meisjes. 6937 302 Voorschriften met betrekking tot de bestrijding daarvan. ..... 1907 278 „ 279 Tn •' 340 D« w*" Bepalingen met betrekking tot den ei1- in— en uitvoer van " buskruit en munitie 190S 491 | Idem op het bezit en het vervoer. en den handel in buskruit en munitie op J e:i M 1908 4921 Zie voorts onder „Vuurwerken". . Opruiming van onderdeelen van gesloopte • • ; 3S68 Aanwijzing van de wijze waarop de spoed der trekken van kan worden bepaald Circ. Dep. |ust. l/3-'09 No.2331 Afd. Duplicaat bewijzen van verleende A. 304 vergunningen voor 't bezit van " moeten op een zegel van f 1.50 geschreven worden 1909 362 Jl'rirerken, Verbod op het vervaardigen van " zonder vergunning PE 4 no. 3 PI 2 „ 3 Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSC H R IJ V IN G. blad duidillg Num- en Jaar. No. , nier. artikelen. Bladzijde. Staatsblad. Bij- Korte aan- °nderwerp. OMSCHRIJVING. ~ blad dmding Nu m- en Jaar- mer. artikelen. Bladzijde, i Uurwerken. Verbod tot het afsteken van " zonder vergunning en het afschieten van vuurwapenen bij bewoonde hui- pP ? N°' 1 W J\a®rzegge- l"Jen. PE 5 no. 13 v. PI 3 „ 13 .'''lerspanf^heid 'Rebellie") SE 143-155 SI 145-156 ^eSen. Belemmering van de openbare PE 3 no. 4 ri 1 ,, ** ^voering , —" van minderjarigen SE 269^-272 )^erkcon- Huur van dienstboden en werklieden. BW 1601- ir«cten. 1603. Toepasselijkverklaring van die bepalingen op de Inlandsche en met deze gelijkgestelde bevolking. . . . 1879 256 Verbod aan de ambtenaren van inmenging met vrijen arbeid. . . . °5o 1U9U Strafbepalingen op het ontvangen van voorschot voor werkzaamheden met bedriegelijk oogmerk. . . . . SI 328a. Toelichting van die bepaling. . . 3630 Verduidelijking en aanvulling v/d voorschriften, welke omtrent de schriftelijk te sluiten „—"gegeven zijn.. . 1910 196 erPen. met harde voorwerpen en vuil¬ nis uit onvoorzichtigheid op personen PE 3 no. 8 PI 1 no. 10 Idem opzettelijk PE 5 no. 7 PI 3 „ 7 Idem in putten en rivieren en op openbare wegen PE no. 9 eïTln&. lndienststelling van een wervings- commissaris 122 Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. ™ blad du,ding Num- 611 'Taar' mei-, °" artikelen. \ Bladzijde. | i i i * 'r ::€} I ! - j | | • i i j I 1 I | I j Staatsblad. Bij- Korte aan- °nderwerp. OMSCHRIJVING. . " blad dmding Nam- en w iuer. No* artikelen. Bladzijde. - ■ ( \V stTing-, Bevoegdheid tot het opsporen van sommige strafbare feiten 1910 230 Circ. Dir. Just. dd. 26/6-'09 No. 7417. Regeling van de " van Inlanders op J en M tot het verrichten van arbeid ten behoeve van ondernemingen van handel, landbouw of nijverheid en openbare werken in de Buitenbezittingen. Bedoelde werving is zonder vergunning der overheid verboden. . 1909 123j Voorschriften tot uitvoering van de Wervings-ordonnantie (Stbl 1909 No. 123). , . . . . 6962 79 Vrijstelling van zegelrecht van geschriften op te maken ter uitvoering der Wervings-ordonnantie (Stbl. 1909 No. 123) 1909 124j Regeling van de „—" van Inlanders op J en M tot het verrichten van | arbeid ten behoeve van ondernemingen van handel, landbouw of nijverheid en openbare werken in het Buitenland 1909 407 Toepasselijk verklaring van de in Bijblad No. 6962 opgenomen Voorschriften tot uitvoering van de Wervings-ordonnantie (Stbl 1909 No. 123) met bijbehoorende modellen op de werving ten behoeve van het buitenland en wijziging van bedoelde voorschriften in verband met die toepasselijk verklaring 7073 100 Zie voorts .,Emigratie". ^Jjken. Bepaling op het vereenigen in afzonderlijke wijken van Vreemde Oosterlingen. . 1866 57 1871 145 1885 136 Toelichting van de bepalingen betreffende vestiging buiten de , 4050 210 Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. blad duidinS Num- __ en Jaar. No. ... . mer.. artikelen. Bladzijde. | I i I i I ' j I I ! . i i Staatsblad. Bij- Korte aan- Onderwerp. OMSCHRIJVING. ■ blad duiding- Num- en ,aar- mer. No' artikelen. Bladzijde. ^'jken. Betreffende het verblijf buiten eene Arabische wijk van lnl. vrouwen die vóór het in werking treden van Stbl. 1898 no, 158 een huwelijk met een Arabier gesloten hebben 5914 Betreffende de terugzending naar de voor hen aangewezen " van Chineezen (Arabieren) die gedurende. meerdere jaren, in strijd met de bestaande bepalingen, in de desa's gevestigd zijn 6312 Geen vergunning noodig voor het verhuizen van de eene wijk naar de andere 6498 Vergunning aan V.O. om zich te vestigen op plaatsen waar hun geen wijken zijn aangewezen, mogen niet worden verleend in het belang van den handel 6055 J^Ukmees- Vrijstelling van de van schut- ers- terlijken dienst en contributie. . . 1838 22 1878 2921 Verplichtingen ten aanzien der schutterij 1866 145 Keuze van Register der Europeesche bevolking 3106 Y 'Jkvrezen. Voorschrift omtrent den ijk-en herijk van maten, gewichten en weegwerktuigen in de gouv. instellingen. 1907 505 Idem ten behoeve van particuliere personen in N.l 1907 506 Voorschriften tot uitvoering van de bij Stbl. 1907 no. 506 vastgestelde bepalingen 1907 507 Ys Toezicht op het maken van " . 1908 318 ®n minera- 1909 244 le wateren. Aanwijzing yan filtersystemen voor het filtreeren van het voor de bereiding van ijs en koolzuurhoudende wateren te gebruiken water .... 7089 214 Samenspan- " van openbare ambtenaren . . SE 72—75 n,I»S. SI 80-83 Staatsblad. Bij- Korte aan- ó Onderwerp. O Al S C H R IJ V 1 N G. ===== b!ad duiding g Num- en jS Jaar. No. , CO mer. artikelen. Staatsblad. Bij- Korte aan- ^ Onderwerp. OMSCHRIJVING. - blad d">ding- I Num- en « Jaar. NO. ... , 5 mrr. artikelen. I z Zeden. Aantasting der " SE 246—256 t SI 248-257 6eebrieven Bepalingen omtrent de „ -"... 1905 316 ei» jaar- 1907 265 Passen. „ 470 1908 424 6453 Formulieren voor de verklaringen ter bekoming van " 1903 168 1904 190 Model jaarpassen 3149 Aanteekening op den jaarpas van den dag der aankomst van het vaartuig 1905 547 ^®gels. Verbreking van zegels en wegne¬ ming van stukken uit openbare be- i waarplaatseu | SE 180—187 SI 181-188 /jeffels, Strafbepalingen tegen het namaken stempeis van „—" SE 89 merken. SI 96 Bepalingen op de handels- en fabrieksmerken ...... 1885 109 Art. 10. 1893 305 1905 427 1908 365 ^iekenge- Zie „Stadsverbanden en hospitalen". dichten. ^elfverde- i " bij arrestatie van misdadigers. 710 181 «ging Zont. Bepalingen ter verzekering van het zoutmonopolie 1882 73 1884 104 1900 205 1902 242 W en A 1903 309 1905 306 1906 256 1909 96 Invoer van " voor geneeskundig gebruik 1879 14 r Zie voorts onder „Geldboeten". Zoogdieren. Zie ..lacht". POLITIE. Politierol, Dobbelspelen, Vermomming, Valscbe munt, Huiszoeking en Opium, Bijblad No. 1612. Politierol. Afdoening der zaken na inschrijving in de rol. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera. No. 2068/4793. Batavia, 12 December 1864. Het js mij herhaaldelijk voorgekomen, dat de met de politierechtspraak belaste ambtenaren, ook buiten de dagen voor het houden der zoogenaamde politierol bepaald, onverschillig op welke plaats en uur, straffen uitspreken en laten ten uitvoer leggen, zonder dat, naar luidt van het bepaalde bij art. 110 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en bij art. 80 in verband met art. 84 en art. 368 en volgende van het Inlandsch Reglement, de zaak bevorens door den djaksa in de rol is ingeschreven, en ten bepaalden dage door den politierechter is onderzocht. Eerst na zoodanig onderzoek ter rolle, is die ambtenaar bevoegd als rechter uitspraak te doen. Ik heb de eer UWEdG. te verzoeken, ook voor zooveel de aan U ondergeschikte met politierechtspraak belaste ambtenaren betreft, te willen waken, dat in den vervolge geene politieovertredingen buiten de zoogenaamde rol worden berecht, en dat de politieambtenaren zich voortaan onthouden van op te treden als rechter, wanneer zij buiten de rol, slechts als onderzoekende ambtenaren werkzaam zijn. De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, W. RAPPARD Bijblad No. 5024. Politierol. Aanbeveling tot spoedige behandeling van verzoeken om gratie van straffen door den politierechter opgelegd. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera. No. 565. Buitenzorg 12 Maart 1895. Niet zelden gebeurt het, dat de Regeering verzoeken om gratie van straffen, opgelegd door den politierechter, ofschoon zij tot inwilliging daarvan gaarne zou zijn overgegaan, buiten beschikking moet laten omdat die straffen, welke door de verzoeken om gratie niet zijn geschorst, reeds zijn geëxpireerd wanneer de adviezen worden ontvangen der autoriteiten, wier gevoelen ter zake moest worden ingewonnen. Op last van den Gouverneur-Generaal heb ik de eer Uwe aandacht hierop te vestigen en op de daarmede verband houdende wenschelijkheid dat dergelijke verzoeken op de plaatselijke- en gewestelijke bureaux spoedig behandeld worden. De Gouvernements Secretaris, C. B NEDERBURQH. Bijblad No. 5650. Rechtswezen. Opzending door de distrcts-hoofden van getuigen voor de ter politierol te behandelen zaken. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera. No. 3939. Buitenzorg 12 December 1901. Door een der Hoofden van gewestelijk bestuur op Java is de aandacht van den Gouverneur-Generaal gevestigd op een in zijn gewest getroffen regeling, voorschrijvende dat voor de ter politierol te behandelen zaken niet meer getuigen mogen worden opgezonden dan strikt noodig is, en dat geen enkele getuige voor dien rechter behoeft te verschijnen, ingeval de beklaagde bij het voorloopig onderzoek door het districthoofd schuld heeft bekend. Door bedoeld bestuurshoofd werd met cijfers aangetoond, dat door die regeling een belangrijke besparing werd verkregen in het bedrag der krachtens artikel 1 van het tarief, opgenomen in Staatsblad 1884 No 143, aan getuigen uitbetaalde schadeloosstelling wegens reis-en verblijfkosten. Inderdaad schijnt op Java en Madoera algemeen de gewoonte te bestaan, dat de districtshoofden met de gevangenen alle getuigen, die zij gehoord hebben, zelfs personen, die niets van de zaak weten, naar den Regent opzenden. Die hoofden meenen tot zulk eene opzending verplicht te zijn en vele hoofden van beetuur verkeeren in dezelfde onjuiste meening. Zoodoende worden echter niet alleen aan het Land, maar ook aan de betrokken personen noodeloos kosten en aan laatstgenoemden bovendien veel last veroorzaakt, daar zij eerst door hun gedwongen verblijf in de districts-hoofdplaatsen, daarna door hunne opzending naar de vaak verafgelegen afdeelingshoofdplaats, dagen lang aan hunne werkzaamheden worden onttrokken. De bedoelde gewoonte is om deze reden ook niet in het belang van justitie of politie, want de meeste inlanders zijn om de voor hen nadeelige gevolgen angstig om met de politie in aanraking te komen en trachten op alle mogelijke wijzen te ontkomen aan het gevaar om als getuigen in de eene of andere zaak betrokken te worden; daaraan is het veelal te wijten, dat zooveel misdrijven ongestraft blijven. En ten slotte is de dadelijke opzending van getuigen in strijd met artikel 48 van het Inlandsch Reglement, want volgens dat artikel moeten de districtshoofden de gevangenen, vergezeld van hun relaas en hunne aanteekeningen van gehouden verhooren, met opgave van namen en woonplaatsen van de getuigen, alsmede de stukken van overtuiging naar den Regent opzenden. Alleen indien het belang van de justitie dit eischt (en dit kan zijn ingeval de gevangenen niet in confessie zijn of indien de zaak van te ingewikkelden aard is om door hen zelf te kunnen worden onderzocht), kunnen de districtshoofden volgens alinea 3 van artikel 48 van het Inlandsch Reglement dat geen imperatief voorschrift inhoudt, de getuigen mede opzenden, maar daartoe behoeft zeer zeker niet altijd iedereen gerekend te worden, die door hen als getuige is gehoord. Wordt het onderzoek der zaak door het districtshoofd zoo volledig mogelijk gehouden, dan is opzending van getuigen noch in zaken die tot de competentie van den landraad behooren, noch in die welke ter beslissing van den politierechter staan, noodig, zelis in gevallen waarin de gevangenen hun schuld ontkennen. Want de resident of assistent-resident kan volgens artikel 78 en 84 van het Inlandsche Reglement na kennisneming der stukken en verhoor van de gevangenen een nader onderzoek bevelen en alsdan kan de djaksa of de beambte, met het nader onderzoek belast, deopzending van de reeds gehoorde getuigen of van andere personen bevelen, voor zoover dat nuttig te achten is, indien het nader onderzoek noodzakelijk ter afdeelingshoofdplaats moet gehouden worden. Aangezien dus de in hoofde dezes genoemde regeling leidt tot eene juistere toepassing van artikel 48 van het Inlandsch Reglement, heb ik de eer op last van den Gouverneur-Generaal, het vorenstaande ter kennisse van UHEdG. te brengen en U te verzoeken die regeling in het gewest onder Uw bestuur op te volgen. De lste Gouvernements Secretaris, COHEN STUART Bijblad No. 6378. Polltierol. Bevoegdheid van den politierechter tot het afgeven van afschriften of extracten van de politierol. Missivé van den Gouvernements Secretaris aan den Resident van R. No. 3979. Buitenzorg, den 25sten November 1905. Bij het in extract hiernevensgaand besluit van heden No. 16 is Mr. X te S , met zijn bij Uwe missive van 9 October jl. No 11294/2 verhandeld verzoek om ten behoeve van zijne cliënte een afschrift of een extract van de politierol te B. van 4 Augustus t. v. te ontvangen, naar UHoogEdelGestrenge verwezen. Ten aanzien van dat verzoek kan de Gouverneur-Generaal zich namelijk met vereenigen met de in Uw aangehaald schrijven neergelegde zienswijze, dat de politierechter te B. onbevoegd zou moeten worden geacht tot de afgifte van het gevraagde afschrift. Wel is waar is die bevoegheid nergens uitdrukkelijk aan den politierechter toegekend, terwijl de artikelen 424 en 425 van het n andsch Reglement, waarbij, in voldoening aan artikel 67, laatste lid van het Reglement op de rechterlijke organisatie, uitsluitend de bevoegdheid is geregeld van de Griffiers bij de Inlandsche rechterlijke colleges met betrekking tot de afgifte van afschriften en uittreksels van de ter griffie erustende akten en vonnissen, onderwerpelijk niet van toepassing zijn, doch uit die artikelen blijkt dan toch, dat de wetgever in beginsel het recht van de in een strafzaak betrokken partijen erkent, om kennis te nemen van den inhoud van alle op die zaak betrekking ie ende stukken, zoodat, naar het den Landvoogd voorkomt, de politierechter te B. geheel in den geest van den Wetgever zou hebben gehandeld, wanneer hij gevolg had gegeven aan het verzoek van den adressant om het een afschrift te verleenen van het tegen zijn lastgeefster gewezen vonnis. (1) Op last van dan Landvoogd heb ik de eer U Hoog Edel Gestrenge het vorenstaande mede te deelen en U te verzoeken dien overeenkomstig te willen doen handelen, wanneer de adressant zich met zijn verzoek nader tot U mocht wenden. De Gouvernements Secretaris, HULSHOFF POL. (1) Zulke afschriften behooren te worden verleend door den Politierechter en niet door den Djaksa, zooals blijkt uit het arrest van het Hooggerechtshof van N.I. van II April 1895 Recht van N. I. deel 64 blz. 237 vlgg>. Verdachten en getuigen kunnen gedwongen worden voor den polierechter te verschijnen. Missive aan één der Residenten op Java en Madoera, No. 1113 Batavia, 27 Mei 1898. In antwoord op Uwe missive van 20 dezer No. 1806 P/1 en onder wederaanbieding van de bijlage daarvan heb ik de eer UHEdG. mede te deelen, dat de in Staatsblad 1828 No. 63 en 1829 No. 8 voorkomende strafbepalingen tegen verdachten en getuigen, die onwillig zijn om voor de politie te verschijnen, naar mijn inzien door Staatsblad 1872 No. 111 zijn vervallen. In dienzelfden zin werd reeds beslist bij vonnis van het residentiegerecht te Pasoeroean van 16 November 1894, opgenomen in het tijdschrift „Het recht in Nederlandsch-Indië" deel 64 pag. 123 en volgende. Daar artikel 370 van het Inlandsch reglement echter bepaalt, dat de beklaagde in allen gevalle moet worden ondervraagd en dat zijn bekentenis of ontkentenis op de politierol moet worden aangeteekend, ligt hierin naar mijn oordeel opgesloten dat hij bij gebleken onwil gedwongen kan worden voor den politierechter te verschijnen en dat dus in zoodanig geval een bevel tot medebrenging kan worden uitgevaardigd. (zie ook Mr. Winckel, Di rechtsbedeeling onder de Inlanders, Eerste stuk, pag. 274). De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof in N. I. w. C. VEENSTRA. Politierol* Omtrent de afdoening der zaken voor de,, . . . Circulaire van het Hoog-Gerechtshof van Nederlandsch- Indië. No. 26/216. Batavia 14 Januari 1895. Herhaaldelijk heeft het Hooggerechtshof zich in den Iaatsten tijd genoodzaakt gezien de Regeering tot het verleenen van gratie te adviseeren, wanneer daarom door voor de politierol gestraften werd gevraagd, zulks om reden dat hunne strafvervolging en veroordeeling niet op de wijze bij algemeene verordering voorzien hadden plaats gehad en daardoor dus inbreuk was gemaakt op het bepaalde bij art. 88 van het Reglement op het beleid der Regeering in Nederlandsch- Indië. De wijze, waarop die strafvervolging en veroordeeling moeten plaats hebben, wordt aangegeven bij den dertienden titel van het zoogenaamd Inlandsch Reglement, meer in het bijzonder bij de artikelen 369 en 370 van dat Reglement. Nadat de Resident of zijn wettelijke vervanger ingevolge het bepaalde bij art. 84 op de zoogenaamde, volgens de art. 78 en volgende gehouden, dagelijksche rol tot de gevolgtrekking is gekomen dat er genoegzame grond tot vervolging van den door hem ondervraagde verdachte bestaat en dat het feit behoort tot zijne bevoegdheid als rechtsprekende krachtens art. 110 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië, doet hij die zaak,—bijaldien hij ten minste geen nader onderzoek noodig acht of dit is afgeIoopen,-in het bij art. 369 bedoelde register de zoogenaamde politierol (welke een afzonderlijk register is) inschrijven, en handelt hij verder, zooals bij den reeds vermelden 13den titel van het Inlandsch Reglement is voorgeschreven. Na die inschrijving met inachtname van het bepaalde bij de 2de zinsnede van het aangehaald artikel 369, moet de zaak dus eerst andermaal door hem volgens art. 370 worden onderzocht, moeten desnoodig de voorloopig afgehoorde of nieuwe getuigen en in elk geval de beklaagde opnieuw worden ondervraagd en van hunne opgaven aanteekening worden gehouden op de politierol, die daarna ook de uitspraak moet bevatten. In verschillende gewesten wordt nu echter dit onderzoek saamgekoppeld met dat voor de dagelijksche rol, bedoeld bij de artikelen 78 en volgende van het Inlandsch Reglement en dan blootweg op die rol na de beslissing omtrent de verwijzing,—zoo die al niet geheel ontbreekt—ook nog de definitieve uitspraak aangeteekend. Met het oog op het bovenstaande behoeft het wel geen betoog dat zulk een samenkoppeling is in strijd met de wet, dat de strafvervolging in dat geval niet heeft plaats gehad met in acht neming der algemeene verordeningen en de uitspraak mitsdien onwettig is. Het Hooggerechtshof stelde der Regeering voor om, bijaldien zij een zoodanige samenkoppeling van het politioneel met het eigenlijke politierechterlijk onderzoek ter vereenvoudiging en vermindering der werkzaamheden wenschelijk mocht achten, deze in elk geval in overeenstemming met de wet te brengen door wijziging der hieromtrent bestaande voorschriften. De Regeering achtte echter een zoodanige wijziging niet wenschelijk, omdat op die wijze de door den wetgever bedoelde waarborgen voor een goede rechtspraak van den politierechter zouden te loor gaan. Wel is zij genegen een verandering van anderen aard ter vereenvoudiging der politioneele werkzaamheden van de Residenten en hun vervangers in overweging te nemen. In afwachting dat deze zal worden afgekondigd, heeft het Hooggerechtshof de eer UHEdG. te verzoeken, om voor zoover daarvan mocht zijn afgeweken, de bestaande voorschriften, bovenvermeld stipt te willen opvolgen. Hel Hoog-Gerechtshof van Nederlandsch-Indië, J. SIBENIUS TRIP. Ter ordonnantie van het CollegeDe Griffier, C S. BULJS BALLOT Bijblad No. 1920. Chineesche I>ob!»eIspplen. Uitreiking van licentiën. Besluit. No- 4- Buitenzorg, den 12den Augustus 1866. Gelezen de missives: a. van den Resident van Kediri, van 13 Februari 1855 No. 442 gericht aan den Algemeenen Secretaris, houdende verzoek om inlichtingen, omtrent de vraag, of het de bedoeling van den wetgever is geweest, dat bij het uitreiken van verloven aan Chineezen en Inlanders tot het spelen met Europeesche of Chineesche kaarten van gewone Europeesche of Chineesche kaartspelen, zooals 21, stoten of zoogenaamd floesen, lowak en tjekie, moet worden toegepast Staatsblad 1851 No. 25, en alzoo voor ieder uitgereikte licentie in 's Lands kas moet worden gestort f 100 voor elke 24 uren; b. enz. Is goedgevonden en verstaan : Aan den Resident van Kediri te kennen te geven : 1. dat in de resolutie van 28 November 1826 No. 4, afgekondigd in Staatsblad 1851 No. 25, uitsluitend sprake is van Chineesche dobbelspelen, dat zijn hazardspelen onder de Chineezen in China in gebruik; 2. dat, om zoodanig spel te laten spelen of zelf te spelen, een licentie noodig is ; 3. dat zoodanige licentie alleen mag worden uitgereikt aan Chineezen, die ouder zijn dan 15 jaren ; 4. dat aan die dobbelspelen, onverschillig of zij worden gespeeld met of zonder licentie, geen ander persoon, hoe ook genaamd, mag deelnemen, onder verbeurte der boeten, bedreigd bij artikel 4 dier resolutie ; 5. dat elk en een iegelijk van welken landaard ook, die zijn huis, tuin, stal of erf leent tot het spelen van Chineesche dobbelspelen, wanneer die plaats niet bij de licentie is aangewezen, verbeurt de boete, bedreigd bij art. 5; en 6. dat op Inlanders en met dezen gelijkgestelden, evenzeer als Europeanen en met dezen gelijkgestelden, de voorschriften van art. 29 en 30 van het Politiereglement (Staatsblad 1829 No. 8) toepasselijk zijn, wanneer de daarbij bedoelde dobbelspelen niet zijn Chineesche dobbelspelen. Afschrift enz. Zie hierbij St. 1880 No. 52 en Bb. No. 3573. Bijblad No. 3573. II (IXiirdsp^lcil, Voorschriften, waarop moet worden gelet bij de overweging van verzoeken van chineezen om vergunning tot Circulaire aan de hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madoera. No. 389. Batavia, 4 Maart 1880. Bij de ordonnantie, vastgesteld bij artikel 1 van het besluit van heden No. 7, waarvan een extract hiernevens gaat, zijn de hoofden van plaatselijk bestuur uitdrukkelijk bevoegd verklaard tot het weigeren, ook aan te goeder naam en faam bekend staande chineezen, van de vergunningen tot spelen, bedoeld in artikel 1 der bij de publicatie van 10 Mei 1851 (Staatsblad No. 25) afgekondigde bepalingen, en zijn deze voorts uitgebreid tot alle hazardspelen van chineezen, met opdracht aan de genoemde bestuurshoofden, om in elke door hen af te geven vergunning de spelen aan te geven, die krachtens die vergunning zullen zijn toegelaten. Zijn de schromelijke gevolgen, die de hartstocht voor het spel bij de chineezen na zich sleept, genoeg bekend om een toelichting van den eerstbeJoelden maatregel geheel overbodig te doen voorkomen, ter verzekering eener gewenschte eenheid in opvatting en toepassing van de daarbij aan de hoofden van gewestelijk bestuur toegekende bevoegdheid, acht de Regeering het niet ondienstig het navolgende onder Uwe aandacht te brengen. Het spelen van zoogenaamd pho en topho is een kwaad, dat niet geheel kan worden weggenomen en alleen om die reden onder zekere beperkingen wordt toegelaten. Hieruit volgt, dat bij de overweging van elke aanvrage om een licentie, het belang van den aanvrager geheel buiten beschouwing moet blijven, niet de geldzucht van een individu mag eene toptafel doen verrijzen, maar alleen de wensch van het geheel of van een groot deel der chineesche gemeente. Bestaat er neiging om voor eenige dagen zich met het spel te vermaken, dan kan daaraan worden toegegeven, zoo geen bijzondere omstandigheden zulks verbieden. Onder die bijzondere omstandigheden kunnen worden gerangschikt: armoede of verachtering der chineezen, schaarschte van levensmiddelen, te kort tijdsverloop sedert vroegere spelen, vooral zoo daarbij zware verliezen geleden zijn, enz. Voorts is het wenschelijk, dat bij eene aanvrage om licentie, daaromtrent behalve het hoofd der chineesche bevolking, ook andere ter plaatse bescheiden chineesche officieren worden gehoord; terwijl ook de raadpleging van den Regent, die onpartijdig is, noodig voorkomt. De vergunningen behooren voor niet langer tijd—in den regel zal één week voldoende zijn—gegeven te worden en elkander niet snel op te volgen. Ook behoort er op gelet te worden aan welke personen vergunning verleend wordt. De licentiehouder is in zekeren zin de gastheer der spelers en behoort daarom een ter plaatse gevestigd man van eenig aanzien te zijn, bij wien de gemeente voegzaam te gast kan komen, en wiens persoonlijkheid in zekere mate een waarborg is voor een richtigen gang van zaken bij het spel. Aan vreemdelingen en armoedige personen behoort geen licentie te worden uitgereikt. Wat voorts betreft de uitbreiding der in hoofde dezes aangehaalde bepalingen tot alle hazardspelen en de daarmede verband houdende opdracht aan de hoofden van plaatselijk bestuur, om die spelen in de licentiën te noemen, de Regeering daartoe is overgegaan, zoowel om een einde te maken aan de onzekerheid, welke der spelen onder de in art. 3 dier bepalingen bedoelde verboden spelen moet worden gerangschikt, als omdat Zij het wenschelijk acht zich te onthouden van een regeling dezer aangelegenheid, in de détails, die uit den aard der zaak altijd gebrekkig zou zijn. In den loop der tijden toch zullen er wellicht nieuwe hazardspelen onder de chineezen in zwang komen en andere vergeten zijn. Het hoofd van plaatselijk bestuur zal thans hebben te vernemen wat men wil spelen en dan moeten beoordeelen of daartegen bezwaar bestaat. De gebezigde algemeene uitdrukking „hazardspelen" is dezelfde als voorkomt in art. 338 van het Wetboek van Strafrecht voor inlanders en art. 2 No. 9 van het politiestrafreglement voor inlanders en die, volgens de jurisprudentie, onder anderen van den Hoogen Raad der Nederlanden, beteekent: „alle spel, om geld gespeeld wordende en enkel van de kans of het toeval afhankelijk." Onder mededeeling van het vorenstaande heb ik de eer, op bekomen last, UWEdG. te verzoeken zich daarnaar te willen gedragen en ook de onder uwe bevelen staande hoofden van plaatselijk bestuur in vorenstaanden zin van instructiën te willen voorzien. De lste Gouvernements Secretaris, FRANK. Bijblad No. 4613. Hazardspelen. Wegens,, . . . in besloten kring is belasting verschuldigd. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera (uitgezonderd Batavia, Semarang en Soerabaia). No. 6266. Batavia 30 April 1890. De vraag is gedaan of voor het geval bij Chineesche feesten, zooals bruiloftenen dergelijke, in besloten kring hazard gespeeld wordt, voor het houden van die hazardspelen verschuldigd is de retributie bedoeld sub 1 der ordonnantie van 4 Miart 1880 Staatsblad No. 53), dan wel of deze alleen verschuldigd is zoo het hazardspelen geschiedt met vrije toelating van het publiek. Met het oog daarop acht ik het niet ondienstig UHEdG, er op te wijzen, dat geen hazardspelen—wat daaronder te verstaan is blijkt uit de voorlaatste alinea der circulaire van den lsten Gouvernements Secretaris van 4 Maart 1880 No. 389, opgenomen in No 3373 van het Bijblad op het Staatsblad—mogen gehouden worden zonder vergunning van het Hoofd van Plaatselijk Bestuur, onverschillig of de deelnemers tot het spelen daarvan uitgenoodigd zijn, dan wel iedereen daarbij vrijen toegang heeft. Voor de te verleenen vergunning is steeds de belasting verschuldigd, sub 1 van evengemelde ordonnantie genoemd. De Directeur van Financien, ROVERS. Bijblad No. 3711. l>oI»I>el*l>elcil. Toelichting der veror¬ dening in Staatsblad 1881 No. 215 tot tegengang van het zoogenaamde tambangan bedrijf. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 2569. Batavia 4 November 1881. Bij artikel 1 van de ordonnantie van 23 October jl. (Staatsblad No. 215) is eene bepaling uitgevaardigd tot tegengang van het zoogenaamd tambangan-bedrijf. I en einde verwarring in de opvatting van die verordening te voorkomen, wenscht de Regeering daaromtrent nog onder Uwe aandacht gebracht te zien: dat de verordening strafbaar stelt de twee vormen, waarin zich het tambangan-bedrijf heeft geopenbaard, namelijk het spelen aan de getolereerde speelbanken voor en met het geld van anderen en het verkoopen van kansen (lootjes) in de winst of hel verlies van de bij de pachters of licentiehouders gespeelde spelen; doch dat, wanneer de tambangans den hier in de tweede plaats bedoelden vorm zoodanig mochten wijzigen, dat de winst en verlies, op de gekochte loten te behalen, wel verband houden, maar niet overeenstemmen met hetgeen bij des pachters of licentiehouders spel tot winst of verlies aanleiding geeft, zij dan kunnen gerekend worden een spel te spelen, dat in de gewesten, waar het licentiestelsel werkt, voor zooveel Chineezen betreft, strafbaar is gesteld bij art. 5 van de bepalingen in Staatsblad 1851 No. 25 en in de gewesten waar het houden van spelen is verpacht, overtreding van de pachtvoorwaarden daarstelt en zij dan dien overeenkomstig naar den competenten rechter verwezen behooren te worden. Ik heb mitsdien de eer UHEdG. te verzoeken in voorkomende gevallen wel op het vorenstaande te willen letten. De Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch- Indië, SIBEN1US TRIP. Hazardspelen. Toelichting art. 2 No. 9 en 10 van het politiestrafreglement. Circulaire. No. 1723. Batavia, 20 Augustus 1890. Bij artikel 2 No. 9 en 10 van het politiereglement voor Inlanders in Nederlandsch-Indië is strafbaar gesteld, het zonder daartoe gerechtigd te zijn houden van hazardspelen, hanen- of krekelgevechten op de straten, wegen, pleinen en andere openbare plaatsen. Uit deze bepaling wordt meermalen ten onrechte opgemaakt dat het spelen in de huizen of op de erven van inlanders en met hen gelijkgestelden onbeperkt is toegelaten, zelfs indien de toegang tot die plaatsen openstaat voor alle desagenooten of bekenden. Reeds bij arrest van het Hof dd. 29 Maart 1879 (Indisch weekblad No. 789) werd evenwel aangenomen, dat een particulier huis of woonerf het karakter aanneemt van een openbare plaats, zoodra, al zij het ook voor een oogenblik, ieder daar ongenoodigd kan binnentreden. Hieruit volgt, dat de politie bevoegd is het houden van hazardspelen, hanen- en krekelgevechten in de huizen en op de erven der inlandsche en met haar gelijkgestelde bevolking tegen te gaan, indien andere personen dan zij, die daartoe zijn uitgenoodigd, tot het deelnemen aan die spelen worden toegelaten. Op verzoek der Regeering meen ik de aandacht van UHEdG. op deze uitlegging van art. 2 No. 9 en 10 van voornoemd politieregle- ment voor inlanders te moeten vestigen, met uitnoodiging in dien zin bevelen te geven aan de U ondergeschikte politiehoofden en politiedienaren. De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, (w. g.) DE GELDER. Bijblad No. 776. Kleederdracht, van personen die tot eenen anderen godsdienst behooren. Besluit. No. 17. Buitenzorg, den 5den October 1859. Gelezen de missives: 1. van den Resident van N. N. van . , . . houdende: dat in de afdeeling P. zich veertien personen bevinden, die van godsdienst zijn veranderd, bestaande uit drie Christenmeisjes, gehuwd met madoereezen, tien Chineezen en een Bengalees, die alle het Mohamedaansch geloof hebben omhelsd; dat hij in artikel 109 van het reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch- Indië geene genoegzame voorlichting vindt om te beslissen of deze soort van lieden, ongeacht zij Mohamedanen zijn geworden, verplicht kunnen worden om de kleederdracht aan hunne landaard eigen, te blijven behouden, en in de voor hen bestemde wijken te blijven wonen. 2. van den Directeur der Cultures van .... 3. van den Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch- Indië van .... De Raad van Nederlandsch- Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Den Resident van N. N. te kennen te geven, dat personen, die tot eenen anderen godsdienst overgaan, onderworpen blijven aan de voor hunnen landaard uitgevaardigde bepalingen en verordeningen; dat zij evenwel niet kunnen worden verplicht om de nationale kleederdracht te behouden; dat evenwel, voor zooveel aangaat de personen, die zich bereids hebben afgescheiden van hunnen landaard en zijn overgegaan tot een anderen, zoodanig dat gedurende een zeker tijdsverloop zich aan eenen nieuwen landaard hebben aangesloten en daarbij zijn toegelaten en in het uiterlijk bezit zijn geweest van den aangenomen landaard, zoodanige personen mogen worden aangemerkt daartoe te behooren, indien geene redenen van openbare orde het tegendeel vorderen; dat dan ook geen termen aanwezig zijn om den landaard of de afstamming te onderzoeken van diegenen, die zich bereids onder de inlandsche bevolking hebben gemengd en zich onder het opzicht harer hoofden ophouden, tenware zoodanige overgang de strekking aanneemt om de bepalingen te ontduiken omtrent de vestiging in de binnenlanden; dat overigens het vorenstaande niet van toepassing is op vrouwen, daar deze verplicht zijn de woonplaats des mans te volgen. Zie hierbij art. 2 No. 6 van het algemeen politiestrafreglement voor inlanders. (St. 1872 No. 111). Bijblad No. 3707. 1'olJtiestrafrpg lemen ten. Toe- passing van het verbod in de beide . . " om zich in het openbaar te vertoonen, vermomd in andere kleederdracht dan in die van den landaard, waartoe men behoort. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 7369. Batavia, 1 September 1881. De rechten en verplichtingen van allen welke zich in Nederlandsch* Indië bevinden, zijn, gelijk bekend is, in verlerlei opzicht afhankelijk van de nationaliteit of landaard, waartoe men behoort. Daarom is reeds van oudsher, en laatstelijk bij No. 6 van de artikelen 4 en 2 der beide Algemeene Politiestrafreglementen (Staatsblad 1872 Nos. 110 en 111) in het algemeen uitdrukkelijk verboden geworden zich in het openbaar te vertoonen, vermomd of gekleed in andere kleederdracht dan in die van den landaard waartoe men behoort. Het springt in het oog, dat bij het vaak belangrijk verschil in rechten en verplichtingen door den wetgever aan de individuen der vele nationaliteiten in Nederlandsch- Indië toegekend en opgelegd, de instandhouding en handhaving van de goede orde in het maatschappelijk verkeer grootendeels afhankelijk is van de richtige handhaving van evenvermeld verbod. Nochtans laat dit te wenschen over. Het is namelijk gebleken, dat vele besturende ambtenaren in het denkbeeld verkeeren, dat verandering van godsdienst, ook verandering van kleederdracht wettigt Dit is nochtans in geenen deele het geval, en ik heb daarom de eer bovengenoemde bepaling, aldus toegelicht, voor zooveel noodig in herinnering te brengen, met uitnoodiging op hare richtige naleving nauwlettend toe te zien en te doen toezien. De Directeur van Justitie, BUYN. Bovenstaande circulaire was het gevolg eener Regeeringsaanschrijving, die bij vergissing werd gericht aan den Directeur van Justitie instede van aan den Procureur Generaal—deze heeft de bedoeling dier circulaire toegelicht in de volgende Circulaire aan de hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 2587. Batavia, 7 November 1881. Bij circulaire van den Directeur van Justitie van 1 September jl. No. 7369 is de aandacht der Hoofden van Gewestelijk Bestuur er op gevestigd dat het bepaalde bij No. 6 van artikel 4 en 2 der beide algemeene politiestrafreglementen, afgekondigd in de Staatsbladen No. 110 en 111 van 1872, verbiedt zich in het openbaar te vertoonen in eene andere kleederdracht vermomd, dan in die van den landaard of de kunne waartoe de drager dier kleeding behoort, met uitzondering ter gelegenheid van gemaskerde of gecostumeerde optochten, en dat nu, aangezien landaard of kunne niet door verandering van godsdienst worden gewijzigd, alzoo zoodanige verandering ook niemand het recht kan geven dientengevolge ook eene andere kleederdracht aan te nemen dan die welke vroeger naar landaard en kunne de zijne was. Ter voorkoming van verkeerde uitlegging is mij door de Regeering opgedragen UEdG. de bedoeling dier circulaire toe te lichten. Die circulaire nu heeft geen andere strekking dan het bestaan van de aangehaalde wetsartikelen in herinnering te brengen, opdat zij niet, zooals zich voorbeelden daarvan hadden voorgedaan, in vergetelheid en onbruik mocht geraken. Eenvoudig de behoorlijke toepassing dier wetsartikelen wordt daarmede verlangd. Daarbij nu zal steeds moeten worden in het oog gehouden dat daarin slechts sprake is in de eerste plaats van „het zich vertoonen in het openbaar", in de tweede plaats van „zich vermommen." Deze laatste uitdrukking verdient wellicht eenige toelichting. Zich vermommen kan het, naar eene gegronde uitlegging, hier slechts heeten, wanneer dat dragen van vreemde kleedingstukken blijkbaar de strekking heeft den drager den schijn te geven als behoorde hij tot een anderen landaard of kunne dan die, welke in waarheid de zijne zijn; wanneer de aard van de dracht een zoodanige is dat daardoor werkelijk dwaling kan ontstaan. De grenzen hiervan zijn bezwaarlijk te stellen en moeten wel in elk geval aan het oordeel van den rechter worden overgelaten. Zeker is het dat onbeduidende wijzigingen als bijv. het dragen van schoenen door Inlanders of Vreemde Oosterligen, van nauwsluitende pantalons of andere kleedingstukken van Europeesch model door Chineezen, van witte of met strooken voorziene kabaaien door Inlandsche vrouwen, van lang haar door Maleiers en Boegineezen of van kort haar door Javanen niet onder de bedoelde strafbepaling kunnen vallen. Evenmin kan het dragen der bekende hadjikleeding door hen die daartoe volgens de bestaande bepalingen het recht hebben, een vermomming heeten. En ook kan men bezwaarlijk zoo beschouwen het dragen van Europeesche kleeding door Inlandsche christenen daar waar dit van oudsher geheel of gedeeltelijk gebruikelijk was; of wel door zulke Inlanders welke ambten of betrekkingen bekleeden, die in den regel slechts door Europeanen of met hen gelijkgestelden worden vervuld. Het best zal de bedoeling dier strafbepaling wel worden bereikt waar door hare toepassing wordt belet dat met Europeanen gelijkgestelden en Chineezen, ook al zijn zij tot den Mohammedaanschen godsdienst overgegaan, zich ongemerkt met de Inlandsche bevolking vermengen; dat Europeanen of daarmede gelijkgestelden dan wel Inlanders zich door kleeding als Arabieren voordoen of dat Vreemde Oosterlingen door het dragen van de kleederdracht der eigenlijke Inlanders de bepalingen omtrent de reispassen ontduiken, De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië. S1BEN1US TRIP. Bijblad No. 6241. Cllineezen. Haartooi. Geen beperkingen ten opzichte van haartooi of kleederdracht, mits niet worde gehandeld in strijd met de wettelijke bepalingen. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 1279 Buitenzorg, 27 Maart 1905. Naar aanleiding van berichten omtrent eene onder de Chineezen in verschillende deelen van den Archipel veld winnende beweging om zich van hun haarstaart te ontdoen, werd eenigen tijd geleden ter zake een onderzoek ingesteld, hetwelk tot de conclusie leidde dat bij die beweging geenszins de bedoeling heeft voorgezeten om beperkende bepalingen te ontduiken of met Europeanen te worden gelijkgesteld en dat daaraan geen politieke beteekenis behoeft gehecht te worden. De Regeering wenscht dan ook hare onderdanen ten opzichte van hun haardracht en haartooi, zoomede ten aanzien van hun kleederdracht, geheel vrij te laten, zoolang de bedoeling om wettelijke bepalingen te ontduiken of te overtreden niet duidelijk blijkt (vgl. No. 3707 van het Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië). (l) Door de mededeeling hiervan met verzoek om in voorkomende gevallen belanghebbenden in bovenstaanden zin te willen inlichten, heb ik de eer aan eene opdracht van den Gouverneur-Generaal te voldoen. De lste Gouvernements Secretaris, PAULUS. (1) zie blz. 17 hiervoren. Valsch Bankpapier. Wijze van handelen bij ontdekking van valsch bankapier. Onmiddellijke kennisgeving aan den ProcureurGeneraal. Circulaire van den Qouvernements Secretaris. No- 297' Buitenzorg, 20 Januari 1904. Het is den Landvoogd gebleken, dat door de politiehoofden niet altijd die voortvarendheid en dat doorzicht wordt aan den dag gelegd, welke met het oog op het groot algemeen belang dat er mede gemoeid is, noodig moet worden geacht bij het opsporen van vervalschingen van bankpapier. Het is onlangs zelfs voorgekomen, dat eene door de politie gedane aanhaling van een valsch bankbiljet vijf dagen lang verborgen bleef voor den Resident, in wienst gewest dit plaats had, en dat niet alleen die Resident, doch zelfs de Procureur Generaal het eerste bericht daaromtrent moest ontvangen van de Directie der Javasche Bank. die het van ter zijde had vernomen. Aldus was zooveel tijd verloren gegaan, dat de medewerking der Justitie niet meer kon baten. Eene dergelijke wijze van behandeling van eene zoo belangrijke aangelegenheid kan de Landvoogd niet anders dan ten zeerste afkeuren en, op last van den Gouverneur Generaal, heb ik de eer UHEdG. mitsdien met den meesten nadruk te verzoeken, er voor te willen zorgen, dat: le bij aanhouding van bankpapier, dat van valschheid wordt verdacht, bij eigenhandig geschreven brieven of zoo mogelijk telegrafisch den Procureur Generaal onmiddellijk daaarvan bericht worde gezonden, onder opgaaf van alle bijzonderheden en onder toezending zoo spoedig mogelijk van het verdachte papier, ter keuring bij de Javasche bank, terwijl in afwachting van nadere instructies van den Procureur Generaal geen andere maatregelen zullen mogen genomen worden dan die, welke ter bewaring der geheimhouding noodig mochten zijn. 2e in geval berichten bij U mochten binnen komen, betrekking hebbende op bankpapier, dan wel op reeds bestaande of voorgenomen in om'.oopbrenging van valsch papier op gelijke wijze den Procureur Generaal daarvan dadelijk mededeeling worde gedaan, opdat deze de noodige instructies ter zake kunne verstrekken. Ter toelichting, waarom in zoodanige gevallen instructies noodig worden geacht, teeken ik hierbij aan, dat deze Hoofdambtenaar daartoe gebruik zal kunnen maken van de hem door vermelde Directie te verschaffen gegevens uit de archieven der Javasche bank, waarin de verschillende aanhangig gemaakte valsche bankbiljetten-zaken in bijzonderheden zijn vermeld, terwijl elk bestuurshoofd op zich zelf uit den aard der zaak zulke volledige gegevens mist, welke toch dikwijls tot leidraad kunnen zullen strekken, om het onderzoek op de meest vruchtbare wijze te leiden. De Gouvernements Secretaris, PAULUS. Valscli Bankpapier. Toelichting op de Circulaire van den Gounements Secretaris van 20 Januari 1904 No. 297. (zie blz. 21). Circulaire van den lsten Gouvernements Secretaris. No. 850. Buitenzorg 25 Februari 1904. De Directie der Javasche bank heeft de aandacht der Regeering er op gevestigd dat sommige Hoofden van Gewestelijk Bestuur met betrekking tot mijne circulaire van 20 Januari jl. No. 297, handelende over de maatregelen te nemen bij de aanhaling van bankpapier dat van valschheid wordt verdacht, dan wel bij het ontvangen van berichten op dat onderwerp betrekking hebbende, de meening zijn toegedaan dat de in die circulaire aanbevolen geheimhouding ook moet worden uitgestrekt tot de Agenten der Javasche Bank, in wier ressort de aanhaling plaats heeft of de vorengenoemde berichten bij de autoriteiten binnen komen. De evenbedoelde aanschrijving heeft de strekking om op de meest vruchtbare wijze de permanente in omloopbrenging van valsch bankpapier te bestrijden door te voorkomen dat elke ambtenaar der Justitie of politie op zich zelf onbekend met de eventueele wetenschap van zijne collega's of van de Directie der Javasche Bank, maatregelen zouden kunnen nemen, die den goeden gang van zaken zouden kunnen schaden. Het behoeft echter geen betoog dat alles wat op de vervalsching van bankpapier betrekking heeft ook van groot gewicht is voor de vertegenwoordigers der Javasche Bank, die de Directie te Batavia uit den aard der zaak steeds onverwijld op de hoogte moeten stellen en houden van datgene, wat ook op dit gebied in hun ressort voorvalt en die met voornoemde Directie aangewezen zijn het publiek en de eigen kassen der Javasche Bank tegen fraudes te beschermen. Aangezien die vertegenwoordigers bij de aanbieding van verdacht papier aan hunne kassen onmiddellijk een oordeel omtrent de al of niet echtheid moeten kunnen uitspreken, moet het voor alle partijen vooral van nut worden geacht als—zonder te kort te doen aan de onverwijlde voldoening aan mijne meergemelde circulaire — hun advies, indien dat plaatselijk te verkrijgen is, wordt ingewonnen. In verband met het vorenstaande heb ik de eer, op last van den Gouverneur Generaal UHEdG. te verzoeken mijne in hoofde aangehaalde circulaire in dien zin te willen opvatten dat door de Bestuurshoofden in wier ressort Agentschappen der Javasche Bank gevestigd zijn, de daarin voorgeschreven geheimhouding niet behoeft te worden uitgestrekt tot die gevallen waarin de vertegenwoordigers dier Bank in hun gewest zich persoonlijk of bij eigenhandig geschreven brieven tot hen wenden om inlichtingen naar aanleiding van hun door de Directie of op andere wijze ter oore gekomen geruchten of feiten. De lste Gouvernements Secretaris. PAULUS. Bijblad No. 494 Valsehe papieren munt of valsch bankpapier. Circulaire van den Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van N. I. aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 885. Batavia, den Men Mei 1854. Herhaaldelijk hebben zich onlangs voorbeelden opgedaan van aanhaling van valsche papieren munt, zonder dat het daarbij mocht gelukken, te ontdekken, wie de vervaardigers of de met hen heulende uitgevers daarvan waren. Het is mij voorgekomen dat eene nauwkeurige kennis en aandachtige overweging van alle bijzonderheden, welke zouden kunnen blijken bij iedere aanhaling, een zekerder resultaat moeten opleveren, dat men van een telkens afgescheiden onderzoek kan verwachten. Op grond hiervan, heb ik de eer UWEdG. te verzoeken, telkens wanneer eenige valsche papieren munt of bankpapier mocht worden ontdekt, mij omstandig daarmede bekend te stellen, met opgave der namen van alle daarbij als verdachte of als getuigen betrokken personen, hunne woonplaats, relatiën, enz, zelfs voor het geval, dat hoegenaamd geene termen mochten blijken om eenige rechterlijke vervolging in te stellen. De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indiè, (W. g.) P. BRUNSVELD VAN HULTEN. Bijblad No. 4034. Valsche munt. Middelen tot ont- dekking. Circulaire aan de Algemeene Ontvangers van 's Lands kassen in Nederlandsch-lndië. No- 101°' Batavia, 19 Januari 1883. Het is mij gebleken, dat in den laatsten tijd in Nederlandsch-lndië valsche muntstukken voorkomen. Van de -tot dusver ontdekte munten, die vermoedelijk van Singgapore of Penang afkomstig zijn, zijn een rijksdaalder, een gulden en een halve gulden aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Daarbij is aan het licht gekomen, dat die muntstukken zijn vervaardigd van koper, overdekt met een dunne laag zilver, hetgeen kan blijken uit eene boring, waardoor de onderliggende koperlaag duidelijk zichtbaar wordt; de gulden werd bevonden 0.25 gram lichter te zijn dan een echt guldenstuk, terwijl de halve gulden daarentegen een gelijk gewicht zwaarder was dan een echt exemplaar van die muntsoort, welk abnormaal feit zijne verklaring vindt in de meerdere dikte en den grootere diameter van het valsche stuk. De valsche munten zijn met buitengewone zorg en nauwkeurigheid gemaakt, en slechts bij zeer aandachtige beschouwing is de valschheid te ontdekken, welke evenwel bij den gulden en den rijksdaalder spoediger in het oog valt dan bij den halven gulden door het ontbreken van een behoorlijk randschrift, hoewel overigens de cijfers en letters duidelijk en zuiver zijn weergegeven. Ik heb de eer UEdG. van het vorenstaande mededeeling te doen, met uitnoodiging om bij het doen van ontvangsten de meest mogelijke voorzichtigheid te betrachten en mij met elke ontdekking van valsche munt, door tusschenkomst van het Hoofd van gewestelijk bestuur» overwijld in wetenschap te stellen. De Directeur van Finantiën, MICH1ELSEN Bijblad No. 2243. Hniszoeking in zake van overtreding der bepalingen op het stuk van 's Lands middelen en pachten. Inhoud van het daarvan op te maken proces-verbaal. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op en buiten Java. No, 1548/2462. Batavia, 30 Juni 1869. In de ordonnantie van 20 Augustus 1865 (Staatsblad No. 84), is omtrent den inhoud van het procesverbaal van het gehouden onderzoek alleen vermeld, dat het de redenen moet behelzen, die tot het onderzoek hebben geleid. Het gevolg hiervan is, dat over dien inhoud zeer verschillend wordt gedacht en daaraan dikwerf veel ontbreekt. Ik heb het daarom wenschelijk geoordeeld voor te schrijven, dat het bedoeld procesverbaal behoort te vermelden; 1. de namen en qualiteiten der ambtenaren en beambten, die het onderzoek hebben gehouden; 2. de namen en qualiteiten der getuigen, die bij het onderzoek tegenwoordig zijn geweest; 3. den dag en het uur, waarop het onderzoek is aangevangen; 4. de redenen, die tot het onderzoek hebben geleid ; 5. de localiteiten, die zijn onderzocht geworden; 6. de namen en qualiteiten der personen, tegen welke het onderzoek is gericht geweest; 7. de hoeveelheid of het gewicht en de soort der in beslaggenomen goederen; 8. de bijzondere wijze waarop, de plaats waar, en de personen, door wie in beslag genomen goederen waren geborgen en verborgen; 9. alle wetenswaardige bijzonderheden, welke bij het onderzoek en de inbeslagneming zijn voorgekomen; 10. de wijze, waarop de goederen bij de inbeslagneming zijn geëmbaleerd, verzegeld of tegen verwisseling of verduistering verzekerd; 11. aan welke autoriteit de in beslag genomen goederen in bewaring zijn gegeven; 12. door wie het pocesverbaal is onderteekend en indien de persoon, bij wien het onderzoek is geschied, niet heeft onderteekend, de reden daarvan. Ik heb de eer UEdG. te verzoeken, dit voorschrift voortaan op te volgen en door de aan UEdG. ondergeschtikle ambtenaren en beambten, die volgens de ordonnantie tot het bedoeld onderzoek bevoegd zijn, te doen opvolgen. De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-lndië T. H. DER KINDEREN. Bijblad No. 2920. Huiszoeking. Inachtneming der bepalingen van Staatsblad 1865 No. 84. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Ned. Indië. No, 2894/4957, Batvia, 21 Cctober 1873. Een onderzoek in de archieven van de Raden van Justitie op Java en Madoera heeft aan het licht gebracht, dat een groot aantal vonnissen van landraden, in overtredingszaken gewezen, in hooger beroep is vernietigd, omdat de bepalingen van Staatsblad 1865 No. 84, omtrent de huiszoeking, niet waren nagekomen. Bij iaatstgemelde ordonnantie is voorgeschreven, dat, ter ontdekking van overtreding der wettelijke bepalingen op het stuk van 's Lands middelen en pachten, de woningen, magazijnen enz. der ingezetenen kunnen worden onderzocht. Tot dit onderzoek zijn evenwel alleen bevoegd, voor zooveel Europeanen betreft, de Hoofden van Gewestelijk en Plaatselijk bestuur en de ambtenaren van het openbaar ministerie, terwijl huiszoekingen bij inlanders en daarmede gelijkgestelden, behalve door de reeds genoemde personen, alleen kunnen worden ingesteld door de inlandsche ambtenaren van het openbaar ministerie, de districtshoofden of, bij wettige verhindering de op dezen volgende hoofden (1) en de hoofden der vreemde oosterlingen. (2) Irfstede dat overeenkomstig deze voorschriften de huiszoekingen bij Inlanders en Chineezen plaats hadden onder toezicht der wedono's djaksa 's of Chineesche hoofden, bleek het, dat meestal kamponghoofden, landbouwers, politieoppassers of spionnen van den opiumpachter de huiszoekingen verrichtten. Deze personen waren daartoe niet alleen onbevoegd, maar de rechter miste, door de inmenging dezer weinig vertrouwbare lieden, geheel de zekerheid, dat het onderzoek onpartijdig had plaats gehad en dat, vooral bij opium- overtredingen, de aangehaalde clandestiene opium niet afkomstig was van de personen zeiven, die het onderzoek hadden ingesteld. De bedoeling en de strekking van het reglement op de huiszoeking is juist, om het onderzoek te doen plaats hebben door personen, wier betrekking en maatschappelijke positie een voldoenden waarborg tegen kwade trouw opleveren, doch, als het ware opzettelijk, werd het huisonderzoek meestal opgedragen aan lieden van geringen stand, die bovendien, zooals de spionnen der pacht, in het geheel geen vertrouwen verdienen. Alleen in het ressort van den Raad van Jusutitie te Soerabaia werd in het jaar 1871 in ruim zestig gevallen de huiszoeking door onbevoegden gehouden. Ik heb mitsdien de eer UWEdG. dringend te verzoeken, zorg te te willen dragen, dat de ordonnantie op de huiszoeking bij Inlanders en daarmede gelijkgestelden in den regel geschiede door de wedono's of djaksa's, tenzij deze ambtenaren wettig verhinderd zijn, in welk geval zulks in het procesverbaal der huiszoeking moet geconstateerd worden. Aan de officieren van Justitie is door mij gelast, om alle personen, die voortaan onbevoegd eene huiszoeking doen of daartoe aan onbevoegden last geven, overeenkomstig art. 131 en 190 der strafwet voor Inlanders en art. 124 en 189 der strafwet voor Europeanen, te vervolgen- De Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch Indië, LAST. [1] Zie omtrent „hoofden" Bijblad No- 6321. [2] Sedert gewijzigd. Zie ten opzichte van schouten en pol. opzieners, Stbl. 1887 No. 190 en 1900 No. 204. Bijblad No. 6021. Huiszoeking. Verduidelijking van de circulaire in Bijblad No. 2920. (zie bid. 27) Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera. N°- 624. Batavia 16 April 1904. De circulaire van mijn ambtsvoorganger Mr. Last dd 21 October 1873 No. 2894/4957 (Bijblad No. 2920) doet twijfel rijzen, of de dorpshoofden (hoofden van desa's en kampongs) begrepen zijn onder „ De op dezen—De districtshoofden—volgende hoofden," die volgens artikel 1 alinea 2 der ordonnantie in Staatsblad 1865 No. 84 bevoegd zijn, bij wettige verhindering van het districtshoofd, huiszoeking te houden tot ontdekking van overtreding der wettelijke bepalingen op het stuk van *s Lands middelen en pachten, omdat in de 4de alinea dier circulaire die bevoegdheid wordt ontzegd o. a. aan kamponghoofden. Die twijfel is echter ongegrond, daar de Procureur Generaal Mr. Last, ter voorkoming van onwettige huiszoekingen, alleen de aandacht er op wilde vestigen, dat, bij verhindering van het districtshoofd, wel mindere hoofden huiszoeking mogen houden, maar niet lieden zonder eenigen rang en personen die volstrekt geen hoofden zijn. Onder zoodanige personen noemde hij kamponghoofden, waarmede hij alleen heeft kunnen en blijkbaar ook willen aanduiden de hoofden van gehuchten, onderdeelen van dorpen, (desa's of kampongs) zijnde, „kekollots" of ,,bekels", in streken, waar het dorpshoofd loerah heet of kamitoewa's waar het „dorpshoofd Bekel" of „Petinggi" genoemd wordt, die ondergeschikt zijn aan en mitsdien niet de bevoegdheid bezitten van een dorpshoofd. Aan de dorpshoofden zelf (hoofden van desa's of op hoofdplaatsen van gewesten en afdeelingen en op particuliere landerijen in de residentie Batavia, van kampongs) worden in den tweeden titel van het inlandsch reglement verplichtingen opgelegd met betrekking tot de opsporing van misdrijven en overtredingen onder inlanders en daarmede gelijkgestelden, welke nakoming in vele gevallen de noodzakelijkheid medebrengt, om in de woningen van verdachten en anderen nasporingen te doen. In die verplichtingen, den dorpshoofden opgelegd, ligt dus feitelijk hun ook steeds door den rechter erkend recht tot huiszoeking opgesloten, hoewel het inlandsch regie nent in afwijking van het reglement op de strafvorderingen het recht tot huiszoeking niet vermeldIn de ordonnnantie in staatsblad 1865 No. 84 werd ter verzekering van de goede werking en eene strikte naleving der wettelijke bepalingen op het stuk van 's LandS middelen en pachten, het recht tot huiszoeking bij inlanders en daarmede gelijkgestelden, uitdrukkelijk erkend en op het houden van huiszoeking bepaalde voorschriften vastgesteld, waarbij uit den aard der zaak niet werd beoogd, de bevoegdheid tot huiszoeking te ontnemen aan personen, die het recht daartoe bezaten krachtens het inlandsch reglement. Ware het de bedoeling, om aan dorpshoofden die bevoegheid te ontnemen, dan zou dit wel uitdrukkelijk in de ordonnantie zijn ver-, meld, wat niet is geschied. Integendeel is daarin de uitdrukking, voorkomende in den 3den titel' van het Inlandsch reglement, bij wettige verhindering der districtshoofden, het in gezag op dezen volgend hoofd uitgebreid tot de algemeene aanduiding van de op dezen volgende hoofden, zonder eenige beperking, waaruit duidelijk blijkt, dat aan de dorpshoofden de bevoegdheid tot huiszoeking, ook ten aanzien van overtredingen der bepalingen op het stuk van 's Lands middelen en pachten is gelaten. Nu bij Staatsblad 1874 No. 72 alle gezagvoerende ambten beneden den rang van districtshoofd, behalve dat van onderdistrictshoofd, zijn ingetrokken en de onderdistrictshoofden meer naast dan onder het districtshoofd staan, daar zij in hun onderdistrict dezelfde rechten en bevoegdheid hebben als het districtshoofd in het zijne, zijn de dorpshoofden geworden, de eenige hoofden volgende op het districtshoofd, die bij wettige verhindering van dezen, huiszoeking mogen houden ingevolge de ordonnantie van Staatsblad 1865 No. 84. Op last der Regeering (1) heb ik de eer het vorenstaande ter kennisse van UHEdG. te brengen, De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, [w. g.] PH1TZINGER. [IJ M. G. S. 28 Maart No. 1316. Bijblad No. 3667 Opinm. Amtenaren, die niet slechts de aanhalingen van clandestiene opium gedaan maar tevens de overtredingen ontdekt hebben, vereenigen in zich de hoedanigheden van aanhaler en aanbrenger en hebben bijgevolg aanspraak op de voor beide vastgestelde premiën. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indie. No. 632. Batavia 14 Januari 1881. De vraag is gerezen of ambtenaren, die niet slechts de aanhalingen van clandestiene opium gedaan, maar tevens de overtredingen ontdekt hebben, de hoedanigheid van aanhaler en aanbrenger in zich vereenigen en bijgevolg aanspraak hebben op de voor beiden vastgestelde premiën. Deze vraag is door de Regeering bevestigend beantwoord. (1) Ik heb de eer UEdG. te verzoeken bij de verdeeling der gelden daarop te willen letten. De Directeur van Financien, M1CHIELSEN. Bijblad No. 5204. Opilini. Maatregelen ter voorkoming van schade voor het Land door onjuiste schatting der waarde van aangehaald opium. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java, uitgezonderd Bantam, de PreangerRegentschappen, Pasoeroean, Probolinggo en Besoeki. No. 27/2155. Batavia 5 Februari 1897. De vele klachten over de deugdelijkheid der schattingen van aangehaald opium, welke door de commissien van deskundigen, bedoeld in artikel 23 van het reglement voor de opiumpacht in [1] Missive 1ste Gouvernements Secretaris van 3 Januari 1881 No. 6. Staatsblad 1890 No. 149 worden verricht, hebben de Regeering naar middelen doen omzien tot verkrijging van meerdere waarborgen voor de juistheid der keuringen van aangehaald opium. (2) Aangezien het brengen van wijzigingen in de pachtvoorwaarden of de op de pacht betrekking hebbende verordeningen gedurende den pachttermijn niet wenschelijk geoordeeld wordt, werd de vraag gesteld : wat kan onder het tegenwoordige opiumpachtreglement worden gedaan, om in het bedoelde gebrek te voorzien ? De 7de alinea van artikel 23 van het opiumpachtreglement nu biedt een uitweg, om te voorkomen, dat de pachters het aangehaalde opium voor minder dan de waarde machtig worden. Immers,, uit het daar bepaalde blijkt de bevoegdheid van het Gouvernement om over het aangehaalde opium op eene andere wijze dan door verstrekking aan den pachter te beschikken, en verder is gebleken, dat tegen inname van dat heulsap bij de fabriek der opiumregie te Batavia geen bezwaar bestaat, mits bij geen te kleine hoeveelheden. De Regeering heeft dan ook goedgevonden, dat al het aangehaalde opium, hetwelk bij de keuring, indien de eigenaren niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, of, ingeval van verbeurd-verklaring, bij de herkeuring, bevonden is te bedragen of gelijkgesteld is met 1 katti ruw of V2 katti bereid opium van goede hoedanigheid of meer, voortaan zal worden opgezonden aan den Directeur van gemelde fabriek, tenzij bij de keuring (of herkeuring) het opium voor het volle gewicht als van goede hoedanigheid wordt bevonden, in welk geval tegen afgifte aan den pachter uit den aard der zaak geen bezwaar bestaat. Ik heb de eer UHEdG. te verzoeken, in dien zin te willen handelen en doen handelen. niet alleen met het in Uw gewest aangehaalde I opium,maar ook met het opium, dat ingevolge artialleen voor Che- j ^ ^ ^ (jer ordonnantie in Staatsblad 1890 ribon, Batavia en > ^54 ujt een aangrenzend voor opium gesloten Banjoemas. k gewest ter verstrekking aan den pachter te Uwent ' mocht worden aangebracht. [2] M.G.S. 31 December 1896 No. 2759. Heeft het Gouvernement op die wijze de zekerheid, dat het opium niet beneden de waarde aan de pachters wordt verstrekt, moeilijker is het, de zaak ook billijk voor de aanhalers en aanbrengers te regelen zonder wijziging van het reglement, vermits ingevolge artikel 23, alinea 4, het proces-verbaal der eerste keuring, als basis geldt voor de berekening van de uit te keeren premiën. Alleen wanneer men te doen heeft met een geval, waarbij bijzondere ijver of verdienste is aan den dag gelegd, en het dan bij onderzoek op de fabriek blijken mocht, dat het opium meer waard is dan het bedrag der uitgekeerde premiën, zou van een buitengewone belooning sprake kunnen zijn. Bij een mogelijke herziening van het opiumpachtreglement met het oog op de nieuwe verpachtingen, in dit jaar te houden, zal verder overwogen worden, wat ten deze te verbeteren valt. De Directeur van Financien, (w. g.) BAKHUIZEN VAN DEN BRINK Opium. Aanwending van hun zedelijken invloed tot bestrijding van het opiumgebruik door de ambtenaren van het Binnenlandsch-Beituur. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 2566. Batavia, 29 April 1892 De Regeering heeft mij opgedragen om de ambtenaren bij het Binnenlandsch Bestuur van instructies te voorzien nopens het aanwenden van hun zedelijken invloed tot bestrijding van het opiumgebruik. Ingevolge de opdracht heb ik de eer UHEdG. te verzoeken de in Uw gewest geplaatste Europeesche en Inlandsche bestuursambtenaren op te dragen om op elke koempoelan en voorts bij elke andere passende gelegenheid de hoofden en de bevolking te wijzen op het groote nadeel, dat uit het opiumgebruik voor de gebruikers voortvloeit en daarbij steeds te doen uitkomen dat de Regeering het opiumgebruik alleen toelaat als een noodzakelijk kwaad, doch niets liever wenschen zou dan dat kwaad te zien verdwijnen, zooals o.a. blijken kan uit de handhaving en uitbreiding van verboden kringen. Vooral de Inlandsche hoofden, die dagelijks met de bevolking in aanraking komen, dienen er van doordrongen te worden, dat het tot hun ambtsplichten behoort de bevolking, zoo vaak zich daartoe de gelegenheid aanbiedt, te waarschuwen voor de hoogst nadeelige gevolgen, die het opiumgebruik na zich sleept. Van nabij bekend met de ellende, die niet zelden uit het gebruik van het heulsap voortvloeit, zijn zij het best in de gelegenheid om de bevolking, door het aanhalen van voorbeelden te overtuigen, dat het gebruik van opium op den duur de gezondheid schaadt en de lichaamskrachten sloopt, terwijl het geld daaraan ten offer gebracht, zooveel nuttiger kon worden besteed ter verhooging van het materieel welzijn, zoowel voor den gebruiker zeiven als van zijn gezin. Wordt in die richting bij voortduring gewerkt -en het is aan de europeesche ambtenaren om te zorgen, dat dit geschiedt—dan mag verwacht worden, dat daardoor gewenschte resultaten zullen verkregen en in ieder geval de voortdurende uitbreiding van het opiumgebruik tegengegaan zal worden. Met het oog op het groote belang der zaak, vertrouw ik, dat UHEdG. zorg zal dragen, dat de bovengegeven wenken met de meeste nauwgezetheid worden opgevolgd. De Directeur van Binnenlandsch Bestuur (w. g.) KUNEMAN. Opiuiiiverpakkin»;. Kenteekenen der tubes. Circulaire van den Hoofdinspecteur der Opiumregie. No. 2364/R. Batavia, 11 Juli 1907. Aangezien in den laatsten tijd eenige malen getracht is regietubes van Makasser en Lombok op Java in te voeren en het gebleken is dat de lnlandsche politieambtenaren niet overal weten waaraan de tubes herkend kunnen worden, heb ik de eer UHEdG. in overweging te geven er speciaal de aandacht van de politie op te willen verstigen dat invoer op Java en Madoera van tubes afkomstig van de Buitenbezittingen verboden is (alinea lb van artikel 6 der regie ordonnantie), en dat het sluitoogje der tubes voor de gewesten Bantam, Batavia en de Preanger Regentschappen van geel, voor de overige gewesten op Java en Madoera van wit metaal en voor de Buitenbezittingen van rood koper is vervaardigd. De wd. Hoofdinspecteur der Opiumregie, bij afwezen De Inspecteur, (w.g.) DYKSTRA. POLITIK. Schepelingen, Schipbreukelingen, Emigratie en Koeliewerviug. Bijblad No. 186. Schepelingen. Aanschrijving aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur om aan de gezagvoerders van Engelsche schepen bijstand te verleenen voor de aanhouding en terugvoering van uit hunne schepen gedeserteerde zeevaren* den. Besluit. No. 1. Buitenzorg, den 17den Juli 1854. Gelezen de missive van den Minister van Koloniën, van 14 April 1854 litt. A. No. 17/271, te kennen gevende: Dat de Gouverneur-Generaal uit de Staatscourant van 26 en 27 Maart 1854 No. 75, reeds zal hebben kennis bekomen van eene mededeeling van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, over de tusschen Nederland en Engeland overeengekomen handelwijs ten aanzien van zeelieden geene slaven zijnde, welke in het wederzijdsch grondgebied ontvluchten van schepen, behoorende aan de onderdanen van de Nederlandsche of Engelsche kroon; dat de Minister, onder verwijzing voor zooveel noodig tot die mededeeling, waarvan de opname in de Javasche Courant, zoo die niet reeds heeft plaats gehad, den Gouverneur-Generaal wordt aanbevolen, de aandacht vestigen moet op de Order in Council van 9 Maart 1854, bekend gemaakt in de London Gazette van 10 Maart 1854, welke tot deze zaak betrekking heeft en waarvan een afschrift wordt bijgevoegd; dat het den Gouverneur-Generaal daaruit zal blijken, dat de bepaling, welke van de Engelsche Regeering is uitgegaan, en volgens welke zeelieden van Nederlandsche schepen deserteerende, op Engelsch gebied kunnen worden aangehouden en teruggevoerd, genomen is na de voorafgaande verklaring van de Nederlandsche Regeering, dat de noodige faciliteiten in de Nederlandsche bezittingen worden verleend voor gelijke aanhouding en terugvoering van zeelieden, deserteerende van Engelsche schepen -, dat de verklaring, die deswege aan de Engelsche Regeering gegeven is, zich heeft gesteund op het bepaalde bij artikel 402 van het Wetboek van Koophandel voor Nederlandsch-Indië, in verband tot artikel 3 van de Algemeene bepalingen van Wetgeving; dat voor zooveel nu de hulp, welke aan de Engelsche schepen tegen desertie der bemanning is toegezegd, niet reeds uit de van de laatst aangehaalde bepalingen voortvloeit, door den GouverneurGeneraal het noodige zal moeten verordend worden, opdat, in den zin der gedane toezegging, overal in Nederlandsch-Indië, waar het Nederlandsch gezag wordt uitgeoefend, aan de gezagvoerders van Engelsche schepen, bijstand worde verleend voor de aanhouding en de terugvoering van uit hunne schepen gedeserteerde zeevarenden: dat enz. Luidende de door den Minister aangehaalde Order in Council van 9 Maart 1854, als volgt: At the Court at Buckingham Palace, the 9th day of March 1854. Present the Queens 's most Excellent Majesty in Council". Whereas bij the „Foreign Deserters' Act 1852", it is provided, that whenever it is made to appear to Her Majesty that due facilities are or will be given for recovering and apprehending seamen who desert from British merchant-ships in the territories of any Foreign Power, Her Majesty may, bij order in Council, stating that such facilities are or will be given^ declare that seamen, not being slaves, who desert from merchant-ships belonging to a subject of such Power, when within Her Majesty's dominions or the territories of the EastIndia Company, shall be liable to be apprehended and carried on board their respective ships and may limit the operations of such order, and may render the operation there of subject to such conditions and qualifications, if any, as may be deemed expedient. And where as it hath been made to appear to Her Majesty, that due facilities will be given for recovering and apprehending seamen who desert from British merchant-ships in the territories belonging to His Majesty the King of the Netherlands. Now, thereiore, Her Majesty by virtue of the powers vested in Privy Council, is pleased to order and declare and it is hereby ordered and declared, that from and after the publication here of in the London Gazette, seamen, not being slaves, who desert from merchant-ships belonging to subjects of the King of Netherlands within Her Majesty's dominions or the territories of the East-lndia Company, shall be liable, to be apprehended and carried on board their respective ships. And the Right Honorable the Lords Commissioners of Her Majesty's Treasury, and the Commissioners for the Affairs of India, are to give the necessary directions herein accordingly. C. C. GRENVILLE. De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Van het vorenstaande aanteekening te houden. Ten tweede: Te bepalen, dat de geheele inhoud van de mededeeling van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, over de tusschen Nederland en Engeland overeengekomen handelwijs, ten aanzien van zeelieden, geene slaven zijnde, welke in het wederzijdsch grondgebied ontvluchten van schepen behoorende aan de Nederlandsche of Engelsche Kroon, voorkomende in de Nederlandsche Staatscourant van 26 en 27 Maart 1854 No. 75 zal worden opgenomen in het officieel gedeelte der Javasche Courant. Ten derde: De Hoofden van Gewestelijk Bestuur, onder mededeeling voor zooveel noodig van het bovenstaande en onder verwijzing tot de Javasche Courant, aan teschiijven om in den zin van bedoelde toezegging, overal in Nederlandsch Indië, waar het Nederlandsch gezag wordt uitgeoefend, aan de gezagvoerders van Engelsche schepen bijstand te verleenen, voor de aanhouding en terugvoering van uit hunne schepen gedeserteerde zeevarenden. Bijblad No. 701. Schepen. Nederlandsche koopvaar- dijschepen op de reeden of in havens van N. I. Vervolging strafbare handelingen. Exterritorialiteit. Circulaire aan de Officieren van Justitie. No. 332/1894. Batavia den 2den Juli 1859. Naar aanleiding van eene onlangs door het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië gegevene beslissing, waarbij dat opperrechterlijk college volhardt bij de jurisprudentie, dat geene exterritorialiteit behoort te worden toegekend aan Nederlandsche koopvaardijschepen, welke zich op de reeden of in de havens van Nederlandsch-Indië bevinden, heb ik de eer UEdG. te verzoeken, voortaan ook te vervolgen strafbare handelingen aan boord dier schepen in de tot Uw ressort behoorende havens of op de reeden gepleegd, voor zooveel dezelve volgens de in Nederlandsch-Indië van kracht zijnde algemeene strafwetten of bijzondere verordeningen, misdrijven of overtredingen daarstellen. De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, A. J. SWART. Bijblad No. 2579. Vreemde schepen. Arre»teering van tot tuchthuis veroordeelden aan boord van . . . " Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 460/1016. Batavia, 2 April 1872. Bij gelegenheid dat de tot tuchthuis veroordeelde X de gevangenis was ontvlucht en zich aan boord van een ter reede liggende Fransche mail-stoomboot had begeven, is door sommigen de bevoegdheid van de politie betwijfeld om hem daar te arresteeren, omdat hij daar onder de bescherming van een vreemde vlag was. Die meening is geheel onjuist. Vreemde koopvaardijschepen of pakketbooten zich binnen de zoogenaamde territoriale zee, de havens en reeden bevindende, zijn aan de wetten des lands, waartoe die zeeën, havens en reeden behooren, onderworpen en is de politie dus bevoegd een misdadiger op een vreemd schip te arresteeren en zulks geheel op eigen gezag en zonder dat de tegenwoordigheid of de tusschenkomst van den Consul der natie, waartoe het vaartuig behoort, vereischt wordt, welke evenwel altijd tot voorkoming van moeilijkheden kan ingeroepen worden. Ten opzichte van oorlogschepen bestaat dat recht niet, en zal in voorkomende gevallen de politie zich tot den commandant moeten wenden, en bij weigering om den misdadiger over te leveren, daarin moeten berusten en er zich toe moeten bepalen om mij, onder overlegging der noodige bescheiden, onmiddellijk van de zaak kennis te geven. Ik heb de eer UWEdG. te verzoeken bij voorkomende gevallen in bovenaangeduiden geest te handelen. De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, M. P. A. COSTER. Bijblad No. 5115. Scheepvaart. Maatregelen ter voorkoming van vertraging in het vertrek van vreemde schepen, voor het geval door de agenten, den gezagvoerder of iemand der equipage een overtreding of misdrijf is gepleegd. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië, met uitzondering van de Residenten van Krawang, de Preanger-Regentschappen, Bagelen, de Vorstenlanden, Kedoe, Kediri en Madoera. No. 1099. Buitenzorg, 4 Juni 1895. Op last van den Gouverneur-Generaal heb ik de eer UHEdG. uit te noodigen, aan de betrokken plaatselijke autoriteiten in Uw gewest te willen opdragen om, telkens wanneer door de agenten, den gezagvoerder of iemand der equipage van een vreemd schip eene overtreding of misdrijf wordt gepleegd, tengevolge waarvan de uitklaring van dat schip geweigerd zou moeten worden, daarop dadelijk de aandacht van belanghebbenden te vestigen, ten einde hen in de gelegenheid te stellen het noodige te verrichten om vertraging in het vertrek van het schip zoo mogelijk te voorkomen, en voorts van een en ander spoedig aan het betrokken consulaat kennis te geven. De Wd. lste Gouvernements Secretaris, COHEN STUART. Bijblad No. 6273. Politie, Consnls. Schepen onder vreemde vlag. Geen onderzoek in te stellen naar overtredingen op vreemde schepen zonder vooraf den betrokken Consul daarvan kennis te geven. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No- 2047. Buitenzorg, 24 Mei 1905. In een der havens van Nederlandsch-Indië heeft zich onlangs het geval voorgeda n, dat aan boord van een onder vreemde vlag varend schip door den Havenmester, op last van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur een onderzoek naar een overtreding werd ingesteld, zonder dat daarvan vooraf kennis was gegeven aan den Consulairen vertegenwoordiger van de natie waartoe het schip behoorde. Naar aanleiding hiervan heb ik de eer, op last van den Gouverneur-Generaal, UHEdG. te verzoeken, van het voornemen tot het instellen van een dergelijk onderzoek steeds aan den betrokken Consul kennis te willen geven, en wel, indien mogelijk, zoo tijdig dat deze in de gelegenheid zij het onderzoek bij te wonen. Een en ander geldt zoowel voor verrichtingen van de gewone als van de havenpolitie. De Gouvernements Secretaris, DE ÜROOT. Bijblad No. 4919. Scheepvaart. Achterlating van schepelingen, Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië (alleen kustpaatsen). No. 2415. Batavia, 21 April 1894. In de omstandigheid dat ten aanzien van de toepassing der voorschriften omtrent het achterlaten van schepelingen afkomstig van vreemde en Nederlandsche schepen bij enkele Hoofden van Gewestelijk Bestuur twijfel bestaat, heeft de Gouverneur-Generaal aanleiding gevonden mij op te dragen (1) om, nopens de vraag of de bepalingen vervat in de Staatsbladen 1825 No. 6, 1827 No. 43 en 1837 No. 44 al dan niet zijn vervallen ten gevolge van de ordonnantie van 22 December 1869 (Staatsblad No. 115), het volgende onder Uwe aandacht te brengen. De resolutiën van 8 Februari 1825 (Staatsblad No. 6) en 10 April 1827 (Staatsblad No. 43) schrijven voor dat het ontslag van schepelingen aan boord van vreemde en Nederlandsche schepen (de Nederlandsch-lndische schepen wenscht de Gouverneur - Generaal buiten beschouwing te laten) steeds zal moeten geschieden ten overstaan van den havenmeester; zij verbieden aan de gezagvoerders om schepelingen eigendunkelijk, dus zonder ontslag ten overstaan van den havenmeester, achter te laten, op straffe eener boete van f 1000.— voor iederen achtergelaten schepeling, en bepalen dat wanneer schepelingen wegens ziekte worden achtergelaten, de gezagvoerder borgtocht zal stellen voor hun verpleging en onderhoud totdat zij kunnen vertrekken of zich engageeren op een ander vaartuig. Bij het besluit van 12 September 1837 No. 20 (Staatsblad No. 44) werd bepaald, dat gezagvoerders, wanneer zij de hulp en bijstand van een civiele of militaire autoriteit moeten inroepen, ter beteugeling van hunne muitende of anderszins misdoende manschap, verplicht zijn om ingeval tot het achterlaten van een of meer zoodanige misdoende schepelingen na gehouden onderzoek genoegzame redenen mochten worden gevonden, de noodige fondsen voor onderhoud en eventueel transport, ter beoordeeling van evengemelde autoriteit, beschikbaar dan wel een borgtocht voor de te maken kosten te stellen. (1) M. G. S- van 2 April 1894 No. 932. Aldus was de toestand in 1859. In dat jaar deed zich het geval voor dat acht schepelingen van een Nederlandsch barkschip, die behoorlijk voor den havenmeester van Batavia waren afgemonsterd, in behoeftige omstandigheden verkeerden, ter zake waarvan evenwel de gezagvoerder noch de reederij konden worden aangesproken, omdat zij niet in de termen der bestaande bepalingen vielen. Ten einde zoodanig geval voor het vervolg te voorkomen en tevens een einde te maken aan den twijfel, welke destijds bestond aangaande de vraag of de bepalingen al of niet mogelijk lieten het ontslaan en achterlaten zonder borgtocht door de gezagvoerders van schepelingen om zoogenaamde wettige redenen (artikelen 436 en 437 van het Nederlandsch Wetboek van Koophandel), werd bij de ordonnantie van 22 Januari 1860 (Staatsblad No. 9) eene explicatie en ampliatie der bestaande voorschriften gegeven en uitgevaardigd, in dien zin dat voortaan geen afmonstering van schepelingen zou mogen plaats hebben, dan met goedkeuring van het bestuur en na behoorlijke zekerheidstelling voor de verpleging en terugzending dier schepelingen. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat, waar onder „afmonstering" eigenlijk wordt verstaan het normale ontslag van het scheepsvolk, nadat de tijd, bij de monsterrol bepaald, voör welken partijen aan elkander verbonden waren verstreken is, deze in Staatsblad 1860 No. 9 gebezigde uitdrukking beschouwd moet worden in verband met Staatsblad 1825 No. 6, dat voorschreef om elk ontslag, dus ook dat bij artikel 436 van het Nederlandsch Wetboek van Koophandel bedoeld, te doen geschieden ten overstaan van den havenmeester, alzoo van elk ontslag eene soort afmonstering maakte. Bij de ordonnantie van 22 December 1869 (Staatsblad No. 115) wordt nu de evengenoemde verordening in Staatsblad No. 9 alleen voor Nederlandsche schepen ingetrokken, waarvan het logisch gevolg is, dat voor die schepen de afmonstering van schepelingen voor den havenmeester zonder eenigen borgtocht weder mogelijk werd, en dit geldt ook voor afmonstering of liever ontslag ingeval van wettige reden (artikel 436 Nederlandsch Wetboek van Koophandel). Twijfel hieromtrent kan alleen geput zijn uit het bepaalde bij Staatsblad 1837 No. 44, maar dit Staatsblad spreekt alleen van het geval dat de wettige reden van ontslag is muiterij of andere misdoening en bovendien de hulp en bijstand der autoriteit door den gezagvoerder is ingeroepen. Is dus de wettige reden eene andere of is slechts niet de hulp en bijstand der autoriteit ingeroepen—hetgeen wel hoogst zelden het geval zal zijn—dan is ontslag van scheepsvolk om wettige redenen wel degelijk mogelijk. Het doel dat men zich in 1869 blijkens de considerans der ordonnantie van dat jaar stelde is derhalve volkomen bereikt door de loutere intrekking van de verordening in Staatsblad 1860 No. 9. In verband met een en ander is de Gouverneur - Generaal van meening dat ingevolge de bestaande bepalingen voor Nederlandsche schepen verboden is gebleven het eigendunkelijk, d. i. zonder wettige redenen en zonder tusschenkomst van den havenmeester, achterlaten van schepelingen dan wel het achterlaten wegens ziekte (Staatsblad 1825 No. 6 en 1827 No. 43) of wegens wangedrag nadat de hulp en bijstand eener civiele of militaire autoriteit is ingeroepen (Staatsblad 1873 No. 44). In voldoening aan de mij gedane opdracht, heb ik onder mededeeling van het vorenstaande de eer UHEdG. te verzoeken, U bij voorkomende gelegenheid daarnaar te willen gedragen. De Directeur van Binnetilandsch Bestuur, A. C. ULJEE. Bijblad No. 4809. Rechtwezen, Marine. Terechtstelling van schepelingen der Nederlandsche Koninklijke Marine wegens misdrijven of overtredingen, door hen aan Wal gepleegd. Circulaire aan de ambtenaren van het Openbaar Ministerie. No, 1651. Batavia 14 September 1892. Reeds bij de circulaires van 23 Juni 1876 No. 1201 (I) en 23 Januari 1879 No. 139 (1) vestigde de Procureur Generaal er de aandacht op, dat schepelingen der Nederlandsche Koninklijke Marine, van welken landaard ook, behooren terecht te staan wegens misdrijven of overtredingen, door hen aan wal gepleegd, voor den zeekrijgsraad of voor den bevoegden disciplinairen rechter aan boord van het oorlogsvaartig, waarop zij geplaatst zijn. [1] Bijblad No. 3376. In weerwil van die herhaalde kennisgave heeft zich in den laatsten tijd weder het geval voorgedaan, dat deze schepelingen door de politie opgevat, niet naar boord van hunne schepen gezonden, maar in de gevangenis aangehouden en voor den burgerlijken rechter zijn terechtgesteld. Vooral is het noodig de hoofdjaksa's omtrent dit punt in te lichten, daar zij gewoonlijk de Inlandsche schepelingen der Nederlandsche Koninklijke Marine niet als oorlogsmatrozen beschouwen, maar hen wegens politieovertredingen op de rul brengen of wegens misdrijven op dezelfde wijze vervolgen als Inlanders, welke tot de burgermaatschappij behooren. Slechts ingeval de schepelingen der Nederlandsche Koninklijke Marine aan wal gezamenlijk met burgers een commun delict, dat is een niet militair delict, plegen of de bepalingen op 's Lands middelen overtreden, moeten zij voor den burgerlijken rechter terechtstaan, doch zal in allen gevalle kennis van hunne aanhouding moeten gegeven worden aan den Commandant van het Oorlogschip, waartoe zij behooren. In alle andere gevallen heeft de politie wel het recht de rustverstoorders aan te houden en is zij zelfs verplicht proces-verbaal op te maken van hare bevinding, doch behooren de schepelingen der Marine met het procesverbaal overgeleverd te worden aan hunnen Commandant. Op last der Regeering (1) deel ik U het bovenstaande mede, met verzoek voor de nakoming dezer circulaire het noodige te willen verrichten. De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch Indië, W. DE GELDER. (1) M. G. S. 20 Augustus 1892 No. 2055a. Bijblad No. 2666. Arrestatie van vluchtelingen en deserteurs aan boord van vreemde schepen* Rechtsmacht over vreemde schepen in Ned. Indische havens. Uitlevering van vluchtelingen. Besluit. No. 43. Buitenzorg, 4 April 1873. Gelezen de missive van den Minister van Koloniën, van 13 Februari 1873 Lt. B. No. 34/234 luidende als volgt: „In de Kolonie Cura§ao heeft zich de niet onbelangrijke vraag voorgedaan of een deserteur der Nederlandsche Marine, die zich bevond aan boord van een Britsche handelsstoomboot, liggende in de haven van Cura^ao door de koloniale autoriteiten mocht in hechtenis genomen worden. Nadat een hier te lande ingesteld onderzoek had aan het licht gesteld, dat zoowel de Engelsche als Fransche Regeering, de laatste evenwel onder zekere reserves, die bevoegdheid erkennen, is het mij niet ondienstig voorgekomen, ook m verband tot Uw schrijven van 6 Maart 1872 No. 350/8, betreffende de ontvluchting van A., uwe Excellentie er op te wijzen, dat in zoodanig geval de justitie niet behoeft te aarzelen handelend op te treden. De reserves, door den Franschen Minister van Buitenlandsche zaken gemaakt, betreffen voornamelijk de machtiging of de bijzondere voorzorgen, waarmede de overigens niet betwiste bevoegdheid zou worden uitgeoefend en de wenschelijkheid der medewerking van den betrokken consul. Uitdrukkelijk gaf genoemde Minister echter daarbij te kennen, dat de vreemde kapitein, zelfs bij het ontbreken van een uitleveringstractaat, alsdan den deserteur behoorde over te leveren. Door mijn ambtgenoot van Justitie is ter zake opgemerkt, dat het advies van den Franschen Staatsraad van 1806, hetwelk ook hier te lande is executoir verklaard, de territoriale rechtsmacht over in Fransche havens liggende vreemde schepen erkent „pour tout ce qui touche aux intéréts de 1'Etat," gelijk het aanhouden van deserteurs kan genoemd worden; terwijl men zich van inmenging te onthouden heeft bij feiten, die „la discipline intérieure du vaisseau" betreffen. Is goedgevonden en verstaan; Van den inhoud der vorenstaande ministerieële dépêche bij deze aanteekening te houden. Bijblad No. 5414 Schepelingen deserteur**. Aanhouding en opzeniing van schepelingen van een vreemd schip gedeserteerd. Invorderiug van de ten behoeve van bedoelde schepelingen gedane uitgaven van den betrokken consul. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch- lndië. No. 1220. Buitenzorg, 31 Mei 1899. Het geval heeft zich voorgedaan dat een van een vreemd schip gedeserteerde schepeling, die zwervende werd aangetroffen, uit het gewest waarin hij zich bevond door het bestuur uit eigen beweging werd opgezonden naar de naastbijgelegen plaats, waar gelegenheid bestond tot inscheping naar Singapore en daarop met overleg en met goedvinden van den Consul zijner natie naar laatstgenoemde stad werd overgevoerd. De ten behoeve van genoemden schepeling gedane uitgaven werden daarna op verzoek van het bestuur door bedoelden Consul voldaan, doch door den Minister van Koloniën weer aan de betrokken vreemde Regeering gerestitueerd, die zich tot de voldoening daarvan niet verplicht achtte, op grond dat de aanhouding en opzending niet door het Consulaat gevraagd was. Op last van den Gouverneur- Generaal heb ik de eer UHEdD. het vorenstaande mede te deelen en U te verzoeken, in voorkomende gevallen daarmede rekening te willen houden. De Iste Gouvernements Secretaris, C. B. NEDERBURGH. Bijblad No. 6964. Schepelingen van de Gouv. M arine, Huisvesting en voeding van ,,—" die om de eene of andere reden moeten vertoeven op eene plaats waar geen Gouv. Stoomschip is. Besluit. No 5 Batavia, 2 Maart 1909. Gelezen enz: ls goedgevonden en verstaan: Met buiten werkingstelling van artikel 1 van het besluit van 16 Augustus 1901 No. 31 (Bijblad No. 5625) te bepalen dat de Inlandsche schepelingen van de Stoomschepen der Gouvernenients Marine, wanneer zij om de eene of andere reden moeten vertoeven op eene plaats, waar geen Gouvernements Stoomschip is, zullen worden gevoed en gehuisvest door den ter plaatse bescheiden havenmeester, dan wel door als zoodanig fungeerenden ambtenaar die c. q. ook voor de opzending dier schepelingen naar een stoomschip der Gouvernements Marine zal hebben te zorgen kunnende voor bedoelde voeding en huisvesting door dien ambtenaar den Lande in rekening worden gebracht een bedrag van hoogstens f 0.50 (vijftig cent) voor eiken schepeling per dag. Extract enz. Bijblad No. 944. Schipbreukelingen. Personen, behoo- rende tot vreemde natiën, die door schipbreuk of andere oorzaken in het N. I. gebied, in hulpbehoevende omstandigheden verkeeren. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in N. I. No. 8569. Batavia, 3 September 1860. Herhaaldelijk zijn en worden door de betrokken gewestelijke autoriteiten veronachtzaamd de bestaande voorschriften omtrent de de behandeling en verpleging van personen, behoorende tot vreemde natiën, die, hetzij door schipbreuk dan wel door andere oorzaken, in het Nederlandsch-lndisch gebied in hulpbehoevende omstandigheden verkeeren, alsmede ten aanzien van de terugvordering van de uit dien hoofde gemaakte onkosten. Door die veronachtzaming staat 's Lands kas bloot aan schade, en daarom acht ik het noodig, die voorschriften bij deze in herinnering te brengen, met verzoek, om daarop in den vervolge stiptelijk te letten, en vooral te doen letten door de in Uw gewest zich bevindende ondergeschikte autoriteiten en ambtenaren. Ik heb in verband daarmede de eer UEdG. opnieuw te doen toekomen eenige afschriften van de dezerzijdsche circulaire van 29 April 1857 No. 3380 en van de daarbij behoorende nota, welke nota in het bijzonder handelt over Britsche zeelieden. Speciaal vestig ik Uwe aandacht op de in die nota voorkomende aanwijzing welker opvolging in vele gevallen is en wordt verzuimd, dat de zeelieden teekenen moeten voor het door hen genotene terwijl het ook van het grootste belang is, dat hun landaard zooveel mogelijk worde geconstateerd door eene opgave van hunne geboorteplaats. Eindelijk zij in herinnering gebracht, dat de plaatselijke autoriteiten de voor vreemde onderdanen gedane uitgaven rechtstreeks, dus zonder tusschenkomst van deze directie, behooren terug te vorderen van de betrokken consuls of agenten. De Directeur van Financiën, (w.g.) DIEPENHE1M. No. 3380 Batavia, den IQsten April 1857. Het is het verlangen van Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal, dat personen, behoorende tot vreemde natiën, die hetzij door schipbreuk, dan wel door andere oorzaken, zich in het NederlandschIndisch gebied in hulpbehoevende omstandigheden bevinden, voortaan worden overgewezen tot de consuls hunner natie, daar de toelating van consuls ook ten doel heeft, om de zorg voor hunne landgenoo- ten op zich te nemen. Ik heb mitsdien de eer UEdG. te verzoeken om in voorkomende gevallen overeenkomstig dat verlangen te handelen. Het spreekt van zelf, dat op plaatsen, alwaar geene consuls, vice-consuls of consulaire agenten gevestigd zijn, de uitgaven voor schipbreukelingen of in nood verkeerende schepelingen, op den ouden voet, voorloopig door de geconcerneerde gewestelijke autoriteiten, uit 's Lands kas kunnen worden bewerkstelligd; zullende de gewestelijke autoriteiten, ter terugvordering dier uitgaven zich rechtstreeks kunnen wenden tot den consul der natie waartoe de hulpbehoevende behoort. Van deze gelegenheid maak ik voorts gebruik, om UEdG. te wijzen op de bij mijne circulaire dd. 19 Juli 1850 overgelegde nota, houdende aanwijzing, hoedanig zal dienen te worden gehandeld met opzicht tot het onderhoud, de voeding, kleeding, behandeling en verzending van in nood verkeerende Britsche zeelieden, van welke nota hierbij nog een exemplaar wordt gevoegd, met verzoek daaraan stiptelijk de hand te houden. De Directeur-Generaal, wd. Directeur van Financiën, (w.g.) HORA SICCAMA. (Vertaling.) In nood verkeerende Britsche zeelieden. 1. Onderhoud. Voor het onderhoud (of de voeding) van in nood verkeerende Britsche zeelieden, wordt door het Britsche Gouvernement 's daags te goed gedaan: een shilling en zes pence (iets minder dan een gul den recepis) per man; wanneer echter de levensmiddelen voor minder te bekomen zijn, zal slechts zooveel worden gevalideerd als tot den aankoop van dezelve volstrekt noodzakelijk is, zijnde het geenszins de bedoeling van het Britsche Gouvernement, aan zeelieden die zich in nood bevinden, overtolligheden te verstrekken, of hen, ten koste van het zelve, door een al te gemakkelijk leven, aan werkeloosheid te gewennen of tot ledigheid aan te moedigen. Ingeval het noodige levensonderhoud niet uit het bovenvermeld daggeld kan gevonden worden, zijn de plaatselijke autoriteiten verzocht, bij de rekeningen voor het onderhoud een certificaat over te leggen, waaruit de noodzakelijkheid der gemaakte hoogere kosten blijkt. Voor het onderhoud van gezagvoerders en stuurlieden wordt geen hooger daggeld te goed gedaan dan voor de manschappen. 2. Overvoer van zeelieden. Voor den overvoer van schipbreukelingen, zeelieden zijnde, wordt door het Britsche Gouvernement aan Britsche schepen te goed gedaan een shilling en zes pence (iets minder dan een gulden recepis) daags per man, en worden de plaatselijke autoriteiten verzocht, dit zooveel mogelijk tot leiddraad te nemen bij het aangaan van overeenkomsten voor den overvoer van zeelieden op andere dan Britsche bodems. Het bedongen passagegeld zal bij aankomst van het vaartuig dadelijk worden betaald te Batavia, te Semarang en te Soerabaia door den respectieven Britschen agent en in de Britsche havens door het plaatselijk bestuur. Voor den overvoer van gezagvoerders of stuurlieden van verongelukte of andere Engelsche schepen, wordt geen hooger passagegeld toegestaan dan voor manschappen. Alle gezagvoerders van Britsche schepen zijn gehouden, op aanvraag door de plaatselijke autoriteiten, passage en onderhoud gedurende de reis te verleenen aan in nood verkeerende zeelieden, naar den maatstaf van vier man voor elke honderd tonnen, waarop het schip gemeten is. Ingeval van weigering zijn de gezegde autoriteiten verzocht, van die weigering een verklaring op te maken, met bekendstelling van den naam van het schip en van den gezagvoerder, die zulks geweigerd heeft en dezelfde bij de rekening voor het onderhoud van zeelieden, voor welke de passage alzoo geweigerd is geworden, over te leggen. 3. Kleeding en geneeskundige behandeling enz. Wanneer aan in nood verkeerende Britsche zeelieden kleeding moet worden verstrekt, zal er op worden gelet dat, ten koste van het Britsche Gouvernement, aan hen niet dan het volstrekt noodzakelijke worde gegeven, en door hetzelve in geen geval overtollige of kostbare kleedingstukken worde te goede gedaan, Zij zullen alleen van schoenen worden voorzien, niet van laarzen, evenmin van zijden zakdoeken, mofjes of andere dergelijke voorwerpen, die hen alleen dan zullen worden verstrekt, wanneer de noodzakelijkheid mede door de plaatselijke autoriteit zal worden gecertificeerd. Ook zal te hunnen behoeve geen beddegoed worden aangekocht, wordende verondersteld dat zij in de woningen waar zij onder het toezicht van de autoriteit zijn gehuisvest, en aan boord van de schepen, waarop hunne passage is geëngageerd, van kooi of slaapplaats worden voorzien. De plaatselijke autoriteiten zijn verzocht specifieke opgaven van de verstrekte kleeding en kwitantie voor de daarvoor betaalde som over te leggen, zoomede het bewijs, voorzien van de handteekeningen (of het merk) van den zeeman, dat dezelve de daarin vermelde objecten heeft bekomen, alsook de geneeskundige behandeling en verpleging welke in rekening is gebracht werkelijk heeft genoten, dat hij die kleeding en geneeskundige behandeling benoodigd had en zich dezelve op geene andere wijze konde verschaffen. Geen onderscheid zal worden gemaakt tusschen gezagvoerder of stuurlieden en manschappen, maar aan allen gelijksoortige kleeding worden verstrekt. Wanneer een zeeman, behoorende tot de equipage van eenen Britschen bodem, met de toestemming van de plaatselijke autoriteit achterblijft, zal van den gezagvoerder en stuurman van dien bodem een certificaat worden gevorderd waarin de noodzakelijkheid van zijn achterblijven en ontslag wordt aangetoond, ten einde het Britsche Gouvernement alzoo in staat te stellen het bedrag voor het onderhoud van den bedoelden zeeman voorgeschoten, in Engeland op de reederij van het schip te verhalen. Voor Britsche onderdanen, geene zeelieden zijnde (als b.v. passagiers, welke met een Britsch of eenig ander schip, schipbreuk hebben geleden) worden de autoriteiten verzocht hunne rekening afzonderlijk op te maken, gescheiden van die voor de zeelieden,—komende de uitgaven ten behoeve van eerstgenoemden ten laste van de Thesaurie, die voor de laatstgenoemden ten laste van de Admiraliteit van Engeland. In het geval dat buitengewone uitgaven worden vereischt, of dat de plaatselijke autoriteit het volstrekt noodzakelijk oordeelt, dat van de voorschrevene instructie worde afgeweken, is dezelve verzocht bij het inzenden van hare rekeningen en bewijzen, in haren geleidebrief de redenen op te geven welke daartoe hebben gemoveerd. Voor de vertaling enz. Bijblad No. 2030. Schipbreukelingen. Omtrent hetgeen is in acht te nemen bij het verleenen van geldelijke hulp aan. .... Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en de Buitenbezittingen. No' '• Batavia, den Men Augustus 1867. Blijkens art. 2 van het besluit van 10 April jl. No. 15, en de nader bij mij ontvangen missive van den lsten Gouvernements Secretaris van 17 Juli jl. No. 1552 verlangt de Regeering, dat bij het verleenen van geldelijke hulp aan schipbreukelingen en zeelieden van Nederlandsche schepen of van andere Nederlandsche onderdanen, ingezetenen van het rijk in Europa, in hulpbehoevenden toestand in Nederlandsch-Indië aankomende, voortaan steeds het volgende worde in acht genomen: Wanneer zich schipbreukelingen en zeelieden van Nederlandsche schepen of andere hierboven bedoelde behoeftige Nederlanders om geldelijke hulp, ondersteuning of transport bij de hoofden van gewestelijk of plaatselijk bestuur aanmelden, kan hun die, met inachtneming der bestaande bepalingen en tot geen hooger bedrag dan volstrekt voor de oogenblikkelijke behoefte noodig is, worden verstrekt, mits zij daarvoor een schuldbekentenis afgeven overeenkomstig het aan deze gehecht model, en zich daarbij tevens onder uidehjke opgave van naam en voornamen, geboorte- en woonplaats, beroep en, indien zij zeelieden zijn, naam van het schip, waar zij en in welken rang het laatst hebben gediend, verbinden tot de betaling aan het Departement van Buitenlandsche zaken, van de gelden, hun door het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur verstrekt of ten hunnen behoeve uitgegeven, hetzij in contanten, in huisvesting, kleedingstukken of verpleging, hetzij voor transport als anderszins. Onder de schuldbekentenissen zal, indien de schuldenaar die zelf geschreven heeft, door hem eigenhandig moeten gesteld worden: goed voor (de som in letters gulden Nederlandsch Courant.) Voorts zal de handteekening behooren gelegaliseerd te worden door het betrokken hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur. Wanneer de schuldenaar niet mocht kunnen schrijven, dan zal daarvan moeten blijken door eene verklaring van het betrokken hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur. Ik heb de eer UWEdG. te verzoeken het boven omschreven verlangen der Regeering stiptelijk te willen en doen opvolgen, vooral ten opzichte der schuldbekentenissen, door de hierbedoelde personen af te geven voor de gelden, die ten hunnen behoeve zijn uitgegeven, onder opmerking dat geene onderstandsgelden of reiskosten aan de Indische kas zullen worden vergoed, waarvoor geene schuldbekentenis van den betrokken persoon wordt overgelegd. Deze schuldbekentenissen moeten door UWEdG. aan mijn Departement worden ingediend, tegelijk met de declaratie van ten Uwent uit 's Lands kas gedane uitschotten, welke moeten voorzien zijn van de volgende verklaring: „De ondergeteekende verklaart, dat deze declaratie is deugdelijk en onvergolden tot een bedrag van f ... (in schrijfletters). 186 (Handteekening) en voorts gestaafd met de bewijzen der gedane betalingen; zullende evenwel geene onderstands- of transportgelden van verschillende dienstjaren in dezelfde declaratie mogen voorkomen. UWEdG. gelieve er voorts bijzonder op te willen letten, dat voor al die vorderingen, welke uitgaven betreffen, tegen het verstrijken van eenig jaar gedaan, gestaafd door de noodige bewijsstukken, zoo spoedig mogelijk aan mijn Departement worden ingediend, opdat de Regeering door mij worde in staat gesteld daarvan uiterlijk tegen primo April van het volgend jaar aan Zijne Excellentie den Minister van Koloniën opgave te kunnen doen. De Directeur van Binnenlandsch Bestuur, Bij ontstentenis: De Secretaris, J. H. GERICKE. Model. Schuldbekentenis. . 'k, ondergeteekende (1) geboren den .... te ... . wonende te ... . verklare schuldig te zijn aan de Nederlandsche schatkist de somma van .... aan mij voorgeschoten, of voor mij uitgegeven voor huisvesting, kleeding, verpleging, terugreis naar het vaderland of anderszins door het Nederlandsch-Indische Gouvernement en verbinde ik mij tot de terugbetaling van bovenvermelde som door tusschenkomst van het Departement van Buiten» landsche Zaken. den ...... Goed voor gulden. (Handteekening) Bijblad No. 1882. Schipbreukelingen. Uitgaven ten behoeve van ,,—" afkomstig van Nederlandsche of Ned.- Indische schepen. Besluit. No- 16- Batavia, 10 Mei 1866. Gelezen: 1. het rekest, gedagteekend Batavia, 23 November 1865 van H. v. M. c. s. gezagvoerder en verdere opvarenden van het op den 27sten September 1865 in de baai van Manilla verongelukt Nederlandsch barkschip „Kommissaris des Konings van der Heim," (1) Naam, voornamen, beroep, indien zeeman,ook de naam van het schip, waarop hij het laatst en in welken rang gediend heeft. Zie ook Bb. No. 2396, 2947, 3405 en 3406. 2. de missives: a. van den Resident van Batavia, van 1 December 1865 No. 4799/23. b. van den procureur- generaal bij het hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië van 15 Januari 1866 No. 78/20. c. van den directeur van financiën, van 12 April 1866 No, 3658. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Machtiging te verleenen om door de adressanten verschuldigde vracht, wegens overvoer van Manilla naar Batavia, werwaarts zij door den Engelschen consul te Manilla zijn opgezonden, uit 'sLands kas te voldoen. Ten tweede: Aan den resident van Batavia te kennen te geven, dat het hem vrijstaat, om bij elk voorkomend geval voorstellen te doen, om de gedane en nog te doene uitgaven ten behoeve van in nood verkeerende schipbreukelingen, afkomstig van Nederlandsche of Nederlandsch-Indische vaartuigen,— waarbij steeds de grootste spaarzaamheid behoort in acht genomen te worden,— te nemen voor rekening van den lande. Ten derde. Aan te teekenen, dat aan den minister van koloniën zal worden verzocht, om de uitgaven, ten behoeve van de adressanten uit de koloniale geldmiddelen voorgeschoten, van den minister van buitenlandsche zaken terug te vorderen; met aanschrijving op den directeur van financiën, om daartoe te zijner tijd het noodige voor te stellen. Afschrift enz. Bij de behandeling dezer zaak deed zich de vraag voor, of de kosten van overvoer en onderhoud van schipbreukelingen niet behooren te komen ten laste der reeders, wanneer, zooals in casu, het wrak geborgen en het schip geassureerd is. Hieromtrent valt het volgende op te merken: Ingevolge de art. 418 en 419 van het wetboek van koophandel, overeenstemmende met dezelfde artikelen van het Nederlandsch wetboek, kunnen de scheepsofficieren en de scheepsgezellen geen huur of loon vorderen wegens de reis, waarop het schip zoodanig strandt en breekt, dat schip en goederen geheel en al vergaan. Indien eenig gedeelte van het schip behouden is gebleven, zijn de schepelingen gerechtigd, om de betaling, doch alleen van de vervallen huren te vorderen uit de opbrengst van het geborgen wrak of overschot van het schip, en, indien die opbrengst niet toereikend is of indien slechts koopmanschappen geborgen zijn, is alleen de verdiende vracht voor die huren aansprakelijk. Van het oogenblik alzoo, dat het schip vergaan is, houdt alle aanspraak van de opvarenden tegen de reeders op. Eene bepaling als van art. 426 van het wetboek van koophandel, dat de opvarenden nog gedurende zekeren tijd recht behouden op loon en aanspraak op reiskosten naar de plaats, van waar het schip vertrokken is, kunnen doen gelden, is ingeval van schipbreuk opzettelijk achterwege gelaten. Op de vraag bij de beraadslagingen over het wetboek van koophandel door een afdeeling der staten-generaal gedaan, wie de kosten zou dragen van de terugreis der schipbreukelingen naar het vaderland, antwoordde de Regeering, dat de reiskosten te hunnen laste komen, omdat, alles zijnde verloren gegaan, het algemeen ongeluk ook op hen drukt. Het scheepsvolk heeft dus na de schipbreuk geene rechten op verzorging en terugzending meer jegens de reeders en het doet niets af of het vaartuig en de vrachtpenningen al of niet verzekerd zijn, maar wordt integendeel de verzekerde som ingevolge art. 617 van het wetboek van koophandel met de niet verschuldigde gagiën van het scheepsvolk verminderd. Zijn de schepelingen niet bij machte, in hun onderhoud uit eigen middelen te voorzien en de kosten van hunne terugreis te bestrijden, dan behoort het gouvernement de noodzakelijk hulp te verleenen. Dit is een beginsel, hetwelk overal, zelfs jegens vreemde schipbreukelingen, indien er geen consul hunner natie aanwezig is, wordt toegepast. Een andere vraag is het echter, of de Indische begrooting moet worden bezwaard met zoodanige uitgaven voor Nederlandsche onderdanen, hetzij deze al dan niet binnen het gebied van NederlandschIndië schipbreuk hebben geleden, maar naar Nederlandsch-Indifche bezittingen worden opgezonden door de in de naburige landen gevestigde Nederlandsche consuls. Daarvoor bestaan geen termen. Evenals de uitgaven voor vreemde schipbreukelingen (1), behooren ook die ten behoeve van Nederlandsche^onderdanen op de respectieve regeering te worden verhaald. [1] Zie Bijblad No. 944. blz. 49. Bijblad No. 5488. Schipbreukelingen. Uitgaven ten behoeve van „—" afkomstig van Nederlandsche of Nederlandsch-Indische schepen. Toelichting van Bijblad No. 1882. Uit een schrijven van een hoofd van Gewestelijk Bestuur bleek der Regeering dat dat Bestuurshoofd van meening was dat het beginsel, neergelegd in Bijblad No. 1882, alleen van toepassing was op de bemanning van Nederlandsche schepen, die voor rekening van in Nederland woonachtige reeders eene reis maken, en niet tevens op die van in Nederlandsch-lndië te huis behoorende schepen of prauwen, die voor eigen rekening eene reis doen. Aan bedoelden Gewestelijken Bestuurder is als de zienswijze der Regeering te kennen gegeven, dat die opvatting minder juist was en gemeld Bijbladnummer op alle van Nederlandsche of Nederlanschlndische vaartuigen afkomstige schipbreukelingen, zonder onderscheid van toepassing is. Draagt toch, zoo oordeelde de Regeering, het Gouvernement de kosten van onderhoud en de passagekosten naar de woonplaatsen van de schipbreukelingen die voor rekening van reeders eene reis gedaan hebben, dan moet het Gouvernement zeker ook die kosten op zich nemen ten behoeve van schipbreukelingen, die voor eigen rekening eene reis gemaakt hebben, omdat deze meestal door de geleden schipbreuk have en goed verloren hebben, en derhalve geheel aan armoede zijn prijs gegeven. (Missive G. S. van 14 Maart 1900 No, 714a). Bijblad No. 3405. Schipbreukelingen. Bij het verleenen van passage en voorschot aan,,—" moet met omzichtigheid worden te werk gegaan, (l) Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 603. Batavia, 7 April 1879. Het gebeurt meermalen, dat opvarenden van in Nederlandschlndische wateren verongelukte schcpen, voor wier onderhoud en (1) Zie ook No. 3406 blz. 59. transport naar Nederland door het Indisch Bestuur de noodige gelden zijn voorgeschoten, wanneer zij eenmaal in het vaderland teruggekeerd zijn, in gebreke blijven aan hunne verplichting tot teruggave dier gelden te voldoen; terwijl het zeldzame geval dat van de voor schipbreukelingen gedane betalingen iets terecht komt, nog veelal gepaard gaat met de grootste moeilijkheden. In verband hiermede is het wenschelijk, dat bij het verleenen van transport naar Nederland, hetgeen dikwijls voorkomt, met omzichtigheid worde te werk gegaan. Veelal toch zal het mogelijk zijn, dat zeevarenden, die door het verlies van hun schip buiten betrekking zijn geraakt, op een ander schip worden aangemonsterd of althans, tegen het presteeren van diensten aan boord, passage naar Nederland bekomen. Anderen, die niet zoo gelukkig zijn, zullen zich moeten tevreden stellen met de klasse van overvoer, hun door de overheid aangewezen. Op bekomen last heb ik de eer UEdG. uit te noodigen, bij het verleenen van passage aan schipbreukelingen enz. op het vorenstaande te willen letten en aan degenen, die zich als behoeftig aanmelden, niet dan in het uiterste geval voorschot voor passage in de 1ste klasse uit te keeren. De lste Gouvernements Secretaris, DE BLAAUW. Bijblad No. 3406. Schipbreukelingen. Passagegelden naar Nederland voor ,, —" niet uit te betalen vóór dat van het aanvaarden der reis is gebleken. Besluit. N°- 4- Buitenzorg, 28 April 1879. Gelezen de missives: a. van den Minister van Staat, Minister van Koloniën, van 7 Januari 1879 Lett. D No. 20/38. b. van den directeur van binnenlandsch Bestuur van 7 Maart 1879 No. 2366. c. van de algemeene rekenkamer van 3 April 1879 No. 3222. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk enz. Ten tweede: Den Directeur van Binnenlandsch Bestuur op te dragen de noodige voorschriften te geven, opdat, wanneer overeenomstig de circulaire van den eersten Gouvernements Secretaris van 7 April 1879 No. 603 (1) aan een schipbreukeling passage naar Europa als passagier der eerste klasse wordt verleend, passagegelden hier te lande aan de betrokken reederij of agenten worden uitbetaald, nadat voldoende zekerheid is verkregen, dat de reis derwaarts werkelijk is aanvaard door hem, voor wien passage is genomen. Extract enz. Bijblad No. 4725. fielioeftigen en schipbreukelingen. Terugvordering van uitgaven, gedaan ten behoetre van behoeftigen en schipbreu= kelingen. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch- Indië. No. 6261. Batavia, 26 November 1890. Ten einde de voorschriften betreffende de terugvordering van in Nederlandsch-Indië gedane uitgaven ten behoeve van behoeftigen en schipbreukelingen, die de kolonie verlaten, in overeenstemming te brengen met de ter zake door Zijne Excellentie den Minister van Koloniën gegeven wenken, ben ik door de Regeering uitgenoodlgd (2) om,met intrekking van de dezerzijdsche circulaires van 11 Juli 1871 No. 4102/G, 22 September 1875 No. 9534 en 7 Mei 1886 No. 2953, (opgenomen respectievelijk in Nos. 2536, 2947 en 4400 van het Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië), 11 Augustus 1887 No. 4592 en 27 Juni 1888 No. 3589, de navolgende regelen vast te stellen, voor welker nauwgezette toepassing ik de eer heb mij mits deze bij UHEdG. aan te bevelen. Van behoeftigen, die krachtens artikel 3 letter a, van het in Staatsblad 1882 No. 125 opgenomen reglement op 's Lands kosten (1) Bijblad No. 3405. (2) Missive 1ste Gouvr. Secr. van 5 September en 26 October 1890 Nos. 2159 en 2592. naar Nederland worden opgezonden, worden geen schuldbekentenissen gevorderd voor het bedrag der passagekosten en voor de uitgaven te hunnen behoeve gedaan wegens voeding als anderszins. Dit voorschrift is ook toepasselijk op schipbreukelingen, afkomstig van Nederlandsche schepen, die op grond der bovenaangehaalde bepaling naar Nederland worden overgevoerd, onverschillig of het schip, waarvan zij afkomstig zijn, in de Indische wateren dan wel elders is verongelukt. De uitgaven in Nederlandsch-Indië gedaan, ten behoeve van schipbreukelingen, die op eigen kosten de kolonie wenschen te verlaten of op buiten Nederlandsch-Indië tehuis behoorende vaartuigen zijn aangemonsterd, behooren echter, terwijl de betrokken personen nog in Indië vertoeven, zooveel mogelijk van hen te worden teruggevorderd. Indien de daartoe aangewende pogingen het gewenschte gevolg niet hebben, behoeven van de betrokken personen geene schuldbekentenissen gevorderd te worden, tenzij in bijzondere gevallen, met het oog op de persoonlijkheid der schipbreukelingen goede redenen mochten bestaan, om te verwachten dat verdere pogingen tot invordering zullen slagen. In dat geval behoort door hen eene schuldbekentenis afgegeven te worden, waarbij zij verklaren de voor hen uitgegeven sommen aan het Nederlandsch-Indische Gouvernement schuldig te zijn en zich verbinden die door tusschenkomst van het Departement van Koloniën in Nederland te zullen betalen. De Directeur van Binnenlandsch bestuur, H. KUNEMAN. Bijblad No. 5621. SScliipbrenkelingen. Uitgaven ten behoeve van in nood verkeerende schipbreukelingen. Besluit. No 28 Buitenzorg, 6 Augustus, 1901. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Eerstel ijk: De Hoofden van gewestelijk bestuur te machtigen om, met uitsluiting van tot vreemde natiën behoorende personen, op wie van toepassing is het bepaalde, opgenomen onder No. 944 van het Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië, met inachtneming van de noodige spaarzaamheid, uit 's Lands kas de vereischte uitgaven te doen ten behoeve van in nood verkeerende schipbreukelingen van Nederlandsche of Nederlandsch-Indische schepen en schipbreukelingen, welke als Nederlandsche onderdanen moeten worden aangemerkt, onverschillig of het schip, waarvan zij afkomstig zijn, in de Indische wateren dan wel elders is verongelukt. Ten tweede: Te bepalen dat de in artikel (van dit besluit bedoelde uitgaven zooveel mogelijk van de betrokkenen behooren te worden terug gevorderd, tenzij zij behoeftig zijn of in omstandigheden verkeeren, welke geene kans op terugbetaling binnen een redelijken termijn aanbieden. Ten derde: Met betrekking tot de bij artikel I van dit besluit bedoelde uitgaven,-te bepalen: Dat door het hoofd van gewestelijk bestuur, dat de uitgaven betaalbaar stelt, of in wiens gewest de betaalbaarstelling door daartoe gedelegeerden plaats heeft, na een zoo nauwkeurig mogelijk onderzoek naar de financieele omstandigheden der betrokkenen, bij eene beschikking, waarvan afschrift dient te worden gezonden aan den Directeur van Binnenlandsch Bestuur en aan de Algemeene Rekenkamer, wordt aangeteekend, van welke, met name te noemer» schipbreukelingen, in verband met het artikel 2 van dit besluit vervat beginsel, de ten behoeve van elk hunner uitgegeven en bepaaldelijk bekend te stellen sommen of geldswaarden: a. niet behoeven te worden terug gevorderd. b. wel behooren te worden terug gevorderd, met vermelding tevens ten aanzien van de sub b bedoelde schipbreukelingen, of zij al dan niet een schuldbekentenis hebben afgegeven, en voor zooveel de terugvordering: 1. door tusschenkomst van het Ministerie van Koloniën in Nederland moet plaats hebben, of daartoe al dan niet het noodige is verricht; 2. in Indië moet plaats hebben, bij welks Landskas de schuld is vorderbaar gesteld, Bijblad No. 5967. Schipbreukelingen. Aanvulling van het bepaalde in Bijblad No. 5621 betreffende de uitgaven ten behoeve van in nood verkeerende schipbreukelingen. I. Besluit. No. 27. Batavia, 29 December 1903. Gelezen enz. Gelet op de circulaire van den Eersten Gouvernements Secretaris van heden No. 4371; Is goedgevonden en verstaan: Met aanvulling van artikel 3 van het besluit van 6 Augustus 1901 No. 28 (Bijblad No. 5621) te bepalen, dat de daarbij bedoelde beschikking mede door het betrokken Hoofd van Gewestelijk bestuur wordt genomen ingeval de in artikel 1 van voornoemd besluit omschreven uitgaven geheel of ten deele door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur wordt betaalbaar gesteld. II Circulaire van den Gouvernements Secretaris aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 4371. Buitenzorg, 29 December 1903. Aangezien artikel 3 van het besluit van 6 Augustus 1901 No. 28 (Bijblad No. 5621) regelende de terugvordering van uitgaven ten behoeve van in nood verkeerende schipbreukelingen, alleen spreekt van: „het „Hoofd van gewestelijk bestuur, dat de uitgaven betaalbaar stelt, of „in wiens gewest de betaalbaarstelling door daartoe gedelegeerden „plaats heeft" voorziet het niet in het geval dat de uitgaven door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur worden betaalbaar gesteld. Dit laatste kan gebeuren bv. wanneer aan schipbreukelingen overtocht wordt verleend met de booten van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (vergelijk art. XXVI der in Bijblad No. 4569 opgenomen overeenkomst.) Ter aanvulling van deze leemte is bij het in extract hiernevensgaand besluit van heden No. 27 eene voorziening getroffen, waardoor de thans voor de Hoofden van gewestelijk bestuur geldende verplichting wordt gehandhaafd, ook ingeval de uitgaven geheel of ten deele door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur worden betaalbaar gesteld. Door de mededeeling van het vorenstaande heb ik de eer van bekomen bevelen mij te kwijten. De lste Gouvernements Secretaris, PAULUS. Bijblad No. 4044. Werving vau arbeiders. Kwade praktijken bij de ,, " op Java voor de Buitenbezittingen. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java. No. 363a. Batavia, 26 Februari 1884. Volgens bericht van den Resident der Oostkust van Sumatra zouden op Java bij de werving van arbeiders voor landelijke ondernemingen in dat gewest ergerlijke misbruiken plaats hebben, en zou het voor een deel daaraan moeten worden toegeschreven, dat de aanvoer van Javanen in Deli niet aan de verwachtingen heeft beantwoord. Uit de verklaring van een 27tal in berooiden toestand in Deli aangekomen mannelijke en vrouwelijke Javaansche koelies bleek in hoofdzaak: dat zij veelal niet bekend waren met den inhoud der notarieel door hen gesloten werkovereenkomsten; dat zij het slachtofter geweest waren van de valsche beloften en bedriegelijke voorstellingen van ronselaars en, na zich tegenover dezen eenmaal bereid verklaard te hebben tot indiensttreding, op die verklaring niet meer mochten terugkomen; dat zij, naar een der hoofdplaatsen gelokt of soms zelfs met geweld gebracht, in het huis van den ronselaar werden opgesloten en soms 2 tot 3 weken gevangen gehouden en streng bewaakt, terwijl elke poging tot ontvluchting met nog strengere opsluiting en dikwerf met lichamelijke kastijding werd gestraft; dat zij hunne gevangenis niet verlieten dan om voor den notaris en vervolgens zoo spoedig mogelijk naar boord gebracht te worden; dat, nadat het contract voor den Notaris was geteekend, waarbij de ronselaars als borgen fungeerden, het voorschot aan ieder der koelies persoonlijk werd uitbetaald, doch dit geld hun, nauwelijks buiten het kantoor van den Notaris gekomen, onder allerlei voorwendsels werd afhandig gemaakt; zoodat zij, naar de reede gebracht om te worden ingescheept, niets meer bezaten dan de kleederen, die zij aan het lijf hadden en een bedrag van f 1 a f 2, hetwelk hun, somwijlen met een stel nieuwe kleederen, door hun ronselaar werd geschonken. Is het verre van onwaarschijnlijk, dat bij het werven van arbeiders op Java voor ondernemingen op de Buitenbezittingen wel eens niet gewenschte kunstgrepen en misbruiken plaats hebben, rekening houdende met de omstandigheid, dat het gehalte der Javanen, die zich voor de Buitenbezittingen laten aanwerven, in den regel te wenschen overlaat, en de werkovereenkomsten notarieel plegen gesloten te worden, waarbij het bepaalde bij le van art. 1320 van het Burgerlijk Wetboek toch wel niet algemeen over het hoofd zal worden gezien, kan de Regeering voorshands bezwaarlijk gelooven, dat dergelijke schandelijke praktijken, als waarvan hierboven sprake is, op Java regel en geen uitzondering zouden zijn en meent Zij in verband daarmede, immers vooralsnog, de vaststelling van bijzondere bepalingen tot werving daarvan te kunnen achterwege laten. Zij acht het evenwel nuttig Uwe bijzondere aandacht op de hierboven voorkomende mededeelingen van Uwen ambtgenoot van Sumatra's Oostkust te vestigen en heeft mij overigens opgedragen UWEdG. te verzoeken bij ontdekking van kwade praktijken bij de werving van arbeiders voor de Buitenbezittingen in het gewest onder Uw beheer, daarvan ook aan Haar mededeeling te doen en voorts tot bestraffing en wering daarvan binnen de grenzen Uwer bevoegdheid al zoodanige maatregelen te nemen, als U oirbaar zullen toeschijnen. Ik heb de eer bij deze aan die opdracht te voldoen. De lste Gouvernements Secretaris, P. VAN DER WEIDE. Bijblad No. 4964. Emigratie. Inlander». Werving van Inlander» voor het verrichten van arbeid buiten Nederlandsch-Indië. Besluit. No. 5. Buitenzorg, 28 Februari 1894. Gelet enz. Gelezen enz. Nog gelet op de circulaire van den Gouvernements Secretaris van heden No. 585: (a). De Raad van Nederlandsch-lndië gehoord : Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Vast te stellen het aan dit besluit gehecht model voor de overeenkomsten, aan te gaan ingeval met toepassing van artikel 5 der ordonnantie van 9 Januari 1887 (Staatsblad No. 8), vergunning verleend wordt tot het werven van Inlanders voor het verrichten van arbeid buiten Nederlandsch-lndië. Ten tweede enz: Afschrift enz. MODEL WERKCONTRACT. No Tot de werving is vergunning verleend bij Gouvernements besluit van Wij ondergeteekende: (!)••••• oud (2) geboren te (4) a Deze volgt hierachter. 1 Naam of namen van den arbeider. 2 Zijn leeftijd (zoo noodig naar gissing). 3 Zijn nationaliteit. 4 Zijn geboorteplaats. ter eenre en (5) handelende als gemachtigde van (6) der onderneming (7) gelegen in (8) ... • (9) ' ter andere zijde verklaren te zijn overeengekomen als volgt: 1 De contractant ter eenre zal, ten behoeve van de onderneming (7) den volgenden arbeid verrichten: (10) II. Het aantal werkuren, gedurende welke de contractant ter eenre ten behoeve van de onderneming (7) moet arbeiden bedraagt op eiken werkdag (11) Slechts in buitengewone omstandigheden zal van den contractant ter eenre zijde gevorderd kunnen worden in een etmaal meer dan (11) uren te arbeiden. In zoodanig geval dan wel wanneer de contractant ter eenre zijde uit vrijen wil zich tot overwerken bereid verklaart, wordt hem op den eersten betalingsdag voor het overwerken een afzonderlijk loon betaald, te berekenen per uur, met dien verstande dat het loon in verhouding tot dat, hetwelk per uur in den contractueelen werktijd verdiend wordt, minstens de helft meer bedraagt. III. De contractant ter andere zijde zal aan dien ter eenre een loon geven: Bestaande in (12) uit te betalen (13) 5 Naam van den werkgever. 6 Naam van den eigenaar, de eigenaren of andere rechthebbenden, met vermelding van hunne qualiteit ten opzichte der onderneming. 7 Naam der onderneming, 8 Naam der afdeeling of het district, waarin de onderneming gelegen is. 9 Naam van het land waarin de onderneming is gelegen. 10 Duidelijke omschrijving der soort van arbeid, welke de arbeider gehouden zal zijn te verrichten. 11 Het aantal uren, niet meer bedragende dan tien per etmaal. 12 Wijze waarop het loon berekend wordt. 13 Wijze waarop het loon wordt betaald. Dit overeengekomen loon zal ook worden uitbetaald over de dagen, gedurende welke de contractant ter eenre zijde door redenen buiten zijn schuld niet in staat is te werken. Korting van het overeengekomen loon is slechts geoorloofd wegens aanzuivering van (genoten voorschotten dan wel) (14) bij den contractant ter andere zijde gemaakte schuld. IV. (2) De contractant ter andere zijde verbindt zich aan dien ter eenre zijde te geven eene som van. (15) bij wijze van engagements-premie, welke som niet behoeft te worden teruggegeven. (Indien voorschot wordt verleend luidt artikel IV:) IV. Als voorschot erkent de contractant ter eenre van dien ter andere te hebben genoten een bedrag van (15*) dat zal worden verrekend op de volgende wijze (15**) V. Van den contractant ter eenre kan geen arbeid worden gevorderd op de volgende dagen (16) VI. De contractant ter andere zijde voorziet te zijnen koste in vrije woning, vrije voeding en vrije geneeskundige behandeling van den contractant ter eenre en diens gezin. De voeding zal bestaan in (17) • • Vil. De contractant ter andere zijde zal den contractant ter eenre niet tegen zijn wil van diens gezin scheiden. Vlll. [1] De contractant ter andere zijde neemt aan den contractant ter eenre en diens gezin vrijen overtocht te geven naar de plaats zijner bestemming, zoomede hem en zijn gezin zooals dat gezin alsdan is samengesteld, uiterlijk binnen drie maanden na ommekomst van zijn verband, dan wel zooveel eerder als, hetzij wegens zijn voortdurende ongeschiktheid tot den arbeid, hetzij met wederzijds goedvinden, het contract mocht ontbonden worden, kosteloos 04) Voor het geval voorschot wordt gegeven instede van een engagenentspremie. (15) Bedrag van deze som te noemen. (15') Voor het geval voorschot instede van een engagementspremie wordt gegeven, het bedrag te noemen van dit voorschot. (15**) Wijze van verrekening van het voorschot bijvoorbeeld door maandelijksche afbetaling van een som van f (16) Duidelijke opgave van de dagen, waarop niet behoeft te worden gewerkt. (17) Duidelijke omschrijving waarin de voeding zal bestaan, zoomede welke hoeveelheid van elke te specificeeren spijs hun zal worden verstrekt. (1) Zooals deze § luidt cfm. Bijblad No. 5826. *■2) Idem » » » 7073. terug te zenden van de plaats waar hij is werkzaam gesteld naar de plaats zijner herkomst, tenzij de contractant ter eenre zijde een nieuwe overeenkomst wenscht aan te gaan. Nochtans zal het recht op retourpassage gedurende vijf jaar na het verstrijken van het laatste contract hem en zijn gezin, zooals dit alsdan is samengesteld, verzekerd zijn. (X. De tijd, gedurende welken de contractant ter eenre zijde wegens verlof of ziekte van meer dan een maand dan wel wegens desertie of het ondergaan van straf niet heeft gewerkt, behoeft bij de berekening van den duur der verrichte diensten of van de overeenkomst niet te worden medegeteld. X. De contractant ter eenre zal zich op den (18) .... dag der maand (19) des jaars 1800 (20) .... op de onderneming bevinden en bij den beheerder aanmelden. XI. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor den tijd van (21) gerekend van den dag, waarop de contractant ter eenre zich bij den beheerder zal hebben aangemeld. Aldus overeengekomen te (22) .... op heden den (23) dag der maand (24) r . des jaars 1800 (25) . (26) Vastgesteld bij artikel 1 van het besluit van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-lndië van 26 Februari 1894 No. 5. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 585. Buitenzorg, 28 Februari 1894. Onder aanbieding van het voor Uw archief bestemd extract uit het besluit van heden No. 5, bij artikel 1 waarvan een model is vastgesteld voor de overeenkomsten, aan te gaan ingeval met toepassing van artikel 5 der ordonnantie van Januari 1887 (Staatsblad (18) .Dag, waarop de arbeider zich op de onderneming moet bevinden en bij den beheerder aanmelden. (1 ) Maand idem aks (18). ■2 ) Jaar, waarin dit moet geschieden. '21) Maximum duurovereenkomst. ,')o m„ i. i . ., . . ' i.'.u», waiir nri comraci worut gesioren. '23> Dag, waarop dc akte wordt geteekend. 21) Maand idem als voren. ^25) Jaar, waarin dit geschiedt. •>26) Handieekening der partijen. No. 8), vergunning wordt verleend tot het werven van Inlanders voor het verrichten van arbeid buiten Nederlandsch-Indie, heb ik de eer, op last van den Gouverneur Generaal, UHEdG. te verzoeken, om in het vervolg er op te willen letten, dat in de verzoekschriften tot het verkrijgen van zoodanige vergunning bekend gesteld worde welke loon aan de geworvenen in den vreemde zal worden uitbetaald. De Gouvernements Secretaris, C. B. NEDERBURGH. Bijblad No. 6966. Emigratie. Inlanders, Werving van Inlanders voor het verrichten van arbeid in de kolonie Suriname. Besluit. No. 8. Buitenzorg, 5 Maart 1909. Gelegen enz. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Met intrekking van het bij artikel 1 van het besluit van 12 Juli 1895 No. 9 (Bijblad op het Staatsblad No. 5144) vastgesteld modelwerkcontract, zooals het is gewijzigd bij artikel 1 van het besluit van 19 October 1907 No.9 (Bijblad op het Staatsblad No. 6781) vast te stellen het aan dit besluit gehecht model voor de overeenkomsten, aan te gaan ingeval met toepassing van artikel 5 der ordonnantie van 9 Januari 1887 (Staatsblad No. 8) vergunning wordt verleend tot het werven van Inlanders voor het verrichten van arbeid in de kolonie Suriname, Ten tweede enz. MODEL-WERKCONTRACT. No Tot de werving is vergunning verleend bij Gouvernementsbesluit van Wij ondergeteekenden: (1) . oud (2) (3) geboren te (4) laatst gewoond hebbende in de desa gehucht Ter eenre pn (5) : handelende als gemachtigde van Ter andere zijde, verklaren te zijn overeengekomen als volgt: I. De contractant ter eenre zal ten behoeve van eene door den Agent-Generaal voor de Immigratie in Suriname aan te wijzen onderneming aldaar veld-en fabrieksarbeid verrichten. II. (1) Het aantal werkuren, gedurende welke de contractant ter eenre ten behoeve van bovenbedoelde onderneming moet arbeiden, bedraagt op eiken werkdag zeven uren op het veld of tien uren in de fabriek. (2) 1 ot arbeid gedurende langeren tijd kan hij in geen geval verplicht worden. (3) Onder veld- of fabrieksarbeid wordt, tenzij uitdrukkelijk het tegendeel bedongen is, alle plantage-arbeid begrepen, welke hem wordt opgedragen en waartoe hij naar het oordeel van den Districtscommissaris, zoo noodig door een bevoegd geneeskundige voorgelicht, in staat is, te verrichten. Ue contractant ter eenre mag zich ook niet onttrekken aan hem opgelegde wachtdiensten gedurende den nacht en evenmin aan zoodanige diensten, welke ook op Zon- en feestdagen kunnen worden gevorderd, als het roeien op vaartuigen, het verrichten van huiswerk, de verzorging van vee en dergelijken. Gedurende de malingen met watermolens, gedurende den tijd der inzameling en zoo nuodig, bij de bereiding en afwerking der producten, is hij ook tot arbeid des Zondags gehouden, behoudens het recht om den aldus verloren rustdag op een werkdag in de volgende week te genieten. (1) Naam of namen van den arbeider. (2) Zijn leeftijd, zoo noodig naar gis&ing. (3) Zijn nationaliteit. (4) Zijn geboorteplaats, (5j Naam en voornamen van den gemachtigde. Arbeiders, die des nachts werkzaam zijn geweest, hebben den daarop volgenden dag recht op zoovele uren rust als zij in den afgeloopen nacht hebben verloren. Indien de contractant ter eenre de werkplaats van af zijne woning niet in drie kwart uur kan bereiken, zal hem voor verder af te leggen afstand vergoeding worden gegeven, op den voet van artikel Hl sub 3. (4) Vervanging van het werken op tijd door arbeid op taak of door eenige andere arbeidsregeling geschiedt op de voorwaarden, bij onderlinge overeenkomst tusschen beide contracteerende partijen te bepalen. Bij de regeling dier voorwaarden worden ten opzichte van het werken op taak in acht genomen de bepalingen van artikel 111, sub B, betreffende het aan den contractant ter eenre uit te betalen minimum-loon en de verder van bestuurswege in Suriname ter zake vastgestelde en nader vast te stellen voorschriften, III. (1) Het aan den contractant ter eenre uit te betalen loon zal minstens bedragen: A. Bij het werken op tijd : voor volwassen, lichamelijk volkomen geschikte mannen, oud 16 jaren en daarboven, zestig centen Nederlandsch en voor volwassen, doch lichamelijk niet volkomen geschikte mannen, zoomede voor jongelingen van 10—16 jaren en voor volwassen en minderjarige vrouwen, veertig centen Nederlandsch voor een vol dagwerk als bedoeld bij het eerste lid van artikel II. Voor arbeid, waartoe, naar het oordeel van de betrokken bestuursautoriteiten in de kolonie Suriname, bijzondere inspanning of vaardigheid wordt vereischt, wordt ten genoege van die autoriteiten het minimum-loon op een hooger bedrag gesteld. B. bij het werken op taak: hetzelfde bedrag dat betaald wordt voor het werken op tijd, met dien verstande evenwel, dat het minimumloon niet onveranderlijk 60 cent zal zijn, doch dat voor arbeid, waartoe naar het oordeel van de betrokken bestuurs-autoriteiten in de kolonie Suriname, bijzondere inspanning of vaardigheid wordt vereischt, ten genoege van die autoriteiten, het minimumloon op een hooger bedrag wordt gesteld. Het werk in het veld zal voor den gecontracteerden arbeider zoo worden geregeld dat een dagtaak door een gezonden, volwassen mannelijken arbeider van gemiddelde lichaamskracht en ijver zonder buitengewone inspanning in zeven uren zal kunnen worden verricht. (2) voor kinderen beneden tien jaren wordt geen loon bepaald, daar zij niet tot arbeid verplicht zijn ; wanneer zij evenwel arbeid verrichten zal hun loon naar gelang van hunne geschiktheid worden geregeld. (3) voor het overwerken bij arbeid op tijd wordt op den eerstvolgenden betalingsdag een afzonderlijk loon van ten minste 10 cent per uur betaald. (4) Het overeengekomen minimumloon, bedoeld bij dit artikel, zal ook worden uitbetaald over de werkdagen, gedurende welke aan den contractant ter eenre geen werk wordt verschaft. IV. De contractant ter eenre heeft recht op voeding gedurende twee achtereenvolgende maanden van en met den dag van aankomst op de plantage. Hij is daarvoor een door den Gouverneur van Suriname vast te stellen vergoeding verschuldigd, te verrekenen met zijn loon, op den voet van artikel V. V. (1) Het loon wordt wekelijks op een vasten dag uitbetaald in geld, na aftrek, indien op grond van het bepaalde bij artikel IV verstrekking van voeding heeft plaats gehad, van den prijs van de gedurende die week verstrekte voeding. (2) Is in die week minder loon verdiend dan de prijs der verstrekte voeding bedraagt, dan wordt de rekening toch als vereffend beschouwd ; in een volgende week mag dus niet op het loon gekort worden voor in eene vorige week onverrekend gebleven voeding. VI. (1) Behalve in de gevallen, omschreven in artikel II hiervoren, is de contractant ten eenre tot geen arbeid verplicht op Zondagen en op door het Gouvernement van Suriname erkende feestdagen, benevens op zijn eigen feestdagen, waaronder de drie dagen van het Mohammedaansch nieuwjaar, met dien verstande dat in elk der jaren, waarvoor deze overeenkomst gesloten is, door hem 300 dagen moet worden gearbeid. (2) Bij de berekening van den duur der verrichte diensten of van de overeenkomst wordt de tijd, gedurende welken de contractant ter eene zijde wegens desertie of het ondergaan van straf niet gewerkt heeft, niet in rekening gebracht. (3) De tijd, gedurende welken hij overwerk heeft verricht, wordt voor de berekening van den diensttijd medegeteld en wel zoodanig dat elke zeven uren veld-en elke tien uren fabrieksarbeid tellen voor één vollen werkdag. VII. (1) Aan den contractant ter eenre zijde wordt kosteloos woning en drinkwater voor hem en zijn gezin en in geval van ziekte—tenzij deze het gevolg is van persoonlijk slecht gedrag—kostelooze geneeskundige behandeling en verpleging verstrekt. (2) Contractant ter andere zijde zal aan contractant ter eene zijde bij diens aankomst op de plantage het eerstnoodige werkgereedschap, bestaande in houwer en schop van goede hoedanigheid, kosteloos verstrekken. Daarna is de arbeider verplicht zich voor eigen rekening veldgereedschappen aan te schaffen. VIII. (i) De contractant ter andere zijde neemt aan de contractant ter eenre en diens gezin vrijen overtocht te geven naar de plaats zijner bestemming. (2) Na ommekomst van zijn verband heeft de arbeider het recht op vrijen terugtocht voor zich en zijn gezin naar de plaats zijner herkomst of zijne laatste woonplaats. (3) Hij behoudt dit recht totdat hij daarvan uitdrukkelijk afstand heeft gedaan. (4) Indien de contractant ter eenre na ommekomst van dit verband tene nieuwe verbintenis aangaat voor niet korter dan één jaar; zal hij aanspraak kunnen maken op eene premie tot een nader overeen te komen bedrag. (5) De contractant ter eenre, die wenscht gebruik te maken van het recht op vrijen terugvoer, moet bijdragen in de kosten van zijne uitrusting aan boord, door storting in handen van den Agent-Generaal van een bedrag van: f 10.— voor een man, f 7.50 voor een vrouw, f 4.— voor een kind boven 2 jaar, f 2.— voor een kind beneden 2 jaar, Aan overmogenden wordt de uitrusting kosteloos verstrekt. IX. De kinderen van den contractant ter eenre tusschen den leeftijd van 9 en 12 jaar moeten, waar eene kostelooze Gouvernementsschool aanwezig is, deze bezoeken. De ouders of verzorgers, die in gebreke blijven dat schoolbezoek te verzekeren, zijn strafbaar met geldboete of bij wanbetaling met gevangenis, volgens de bestaande bepalingen. X. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor den tijd van vijf achtereenvolgende jaren, ingaande op den dag van aankomst in de kolonie. w erving. Bedriegelijke praktijken van uit Singapore afkomstige wervers. Waarschuwing daartegen te geven door de Hoofden van plaatselijk bestuur aan Inlanders die een pas naar die plaats aanvragen. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera met uitzondering van Soerakarta. Buitenzorg, 30 September 1904. No. 3886. Door een der Hoofden van gewestelijk bestuur op Java is de aandacht der Regeering gevestigd op de omstandigheid, dat in den laatsten tijd een vermeerderd vertrek van Javanen uit een der afdeelingen van zijn gewest naar Singapore plaats vindt, terwijl de juistheid der motieven, welke die lieden opgeven als reden van hun voorgenomen reis, aan gegronden twijfel onderhevig is. Uit een naar aanleiding hiervan op verzoek der Regeering door den Consul Generaal der Nederlanden te Singapore ingesteld onderzoek is gebleken,- dat ten deze uitsluitend sprake schijnt te zijn van clandestiene werving. Blijkens de ter zake van genoemden consulairen Hoofdambtenaar ontvangen inlichtingen worden de inlanders hier te lande door daartoe uit Singapore overgekomen personen met medewerking van handlangers op Java door bedriegelijke voorstellingen overgehaald, hun geboorteplaats te verlaten. Hun wordt voorgespiegeld, dat zij in de Straits Settlements gemakkelijker een ruim bestaan kunnen vinden en wellicht ook, dat zij in korten tijd voldoende kunnen verdienen om ter bedevairt te gaan ; doch wanneer zij na aankomst in Singapore in dienst treden, ontvangt degene, die hen geworven heeft, een zeker bedrag van een werkgever, welk bedrag de geworvene aan dien werkgever moet terug betalen door gedurende een jaar of langer zonder loon te dienen, van welke regeling de geworvenen bij hun vertrek van |ava zorgvuldig onkundig worden gelaten. Op last van den Gouverneur-Generaal heb ik de eer UHEdG. het vorenstaande mede te deelen met verzoek de onder U dienende Hoofden van plaatselijk bestuur op te dragen om inlanders, die onder opgave van een vermoedelijk gefingeerd doel naar Singapore wenschen te gaan, bij het afgeven van een pas naar die plaats uitdrukkelijk in te lichten omtrent evenbedoelde bedriegelijke praktijken van uit Singapore afkomstige wervers. (1) De 1ste Gouvernements Secretaris, (w.g.) PAULUS. Koeliwerving voor ondernemingen builen Nederlandsch-Indië. Circulaire van den Gouvernements Secretaris. No. 2020. Buitenzorg 8 Augustus 1894. Het geval heeft zich voorgedaan dat een 27tal Inlanders afkomstig uit de binnenlanden van één der gewesten op de bezittingen buiten Java en Madoera, die naar Singapore gelokt waren, zoo het heette om daar korten tijd eenig werk te verrichten, daar aangekomen zijn overgehaald om zich als koelies voor ondernemingen in Britsch Noord Borneo te doen werven. (1) De Consul Oeneraal der Nederlanden te Singapore heeft de aandacht der Regeering er op gevestigd (missive van 29 Augustus 1906 No. 1723/145 G),dat ondanks bovenstaande circulaire, de clandestiene werving op Java van Inlanders voor arbeid op het Maleische Schiereiland toeneemt. Betrokkenen worden na aankomst te Singapore doorgezonden naar verschillende ondernemingen, hoofdzakelijk gelegen in Djohore, waar zij het door de ronselaars in rekening gebracht bedrag voor hunne passage en andere aan de werving verbonden onkosten, vermeerderd inet de commissie dier ronselaars, moeten inverdienen alvorens van het genot tan eenig loon sprake is. Hoewel de duur van de toen door hen gesloten overeenkomsten reeds geruimen tijd verstreken is, keerde van deze Inlanders slechts één naar zijn geboorteplaats terug en deelde deze, door den betrokken Resident in verhoor genomen, mede dat ook zijn nog in leven zijnde lotgenooten gaarne genoemde Engelsche bezitiing zouden verlaten. In verband hiermede is door den Consul-Generaal der Nederlanden in de Straits Settlements naar deze personen een onderzoek ingesteld, maar dit mocht niet tot > et beoogde doel - hun terugkeer naar de plaats van herkomst-leiden, daar uit dat onderzoek bleek dat van de 26 overige koelies 13 in Britsch Noord Borneo gestorven en de andere gedeeltelijk gevlucht, gedeeltelijk ontslagen zijn, terwijl niet is kunnen worden nagegaan waarheen deze zich begeven hebben. Ingevolge opdracht van den Gouverneur-Generaal heb ik de eer UHEdG het vorenstaande mede te deelen onder opmerking dat zijne Excellentie vertrouwt, dat de kennisneming daarvan aanleiding zal geven tot scherp toezicht Uwerzijds op de naleving van artikel 1 der ordonnantie van 9 Januari 1887 (Staatsblad No. 8) houdende verbod tot werven van Inlanders voor het verrichten van arbeid buiten Nederlandsch-Indië. Ten einde herhaling van het gebeurde zooveel mogelijk tegen te gaan en op emigratie naar plaatsen buiten Nederiandsch-Indië beter het oog te kunnen houden, is intusschen door bedoelden Resident bepaald dat reispassen, bestemd voor reizen naar die plaatsen, voortaan alleen ter hoofdplaats van het gewest zullen worden afgegeven. De Gouvernements Secretaris, C. B. NEDERBURGH. Koeli werving. Bepalingen omtrent loon in de contracten den koelies nadrukkelijk voor te houden- Circulaire van den lsten Gouvernements Secretaris, No. 3258. Buitenzorg, 30 October 1901. Onlangs kwam der Regeering ter oore dat de ten behoeve eener onderneming in deze Kolonie aangeworven contractkoelies zich beklaagd hadden dat zij bij het aangaan hunner contracten niet er op gewezen waren, dat zij geen recht hadden op betaling van loon over hunne vrije dagen. Naar aanleiding daarvan heeft Zijne Excellentie mij opgedragen UHEdG. te verzoeken de onder U dienende ambtenaren voor zooveel noodig op het hart te drukken voortaan goed na te gaan wat de contracten omtrent bedoeld punt bepalen en dit den koelis nadrukkelijk voor te houden. Aan de bedoelde opdracht heb ik de eer bij deze gevolg te geven. De lsie Gouvernements Secretaris, PAULUS. No. 6962. W ervillg;. Voorschriften tot uit¬ voering van de Wervings-ordonnantie (Staatsblad 1909 No. 123) en bijbehoorende modellen A, B, C, D en E. Besluit. No. 18. Buitenzorg, den 10den Februari 1909. Gelet enz; Gelezen enz; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord ; ls goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Zie Staatsblad No. 122. Ten tweede: enz. Ten vierde: Zie Staatsblad nos 123 en 124. Ten vierde: Vast te stellen de aan dit besluit gehechte,, Voorschriften tot uitvoering van de Wervingsordonnantie (Staatsblad 1902 No. 123)" en bijbehoorende modellen A, B, C, D en E, met bepaling dat die voorschriften gelijktijdig met genoemde ondonnantie in werking treden. Ten vijfde: enz. Afschrift enz. Voorschriften tot uitvoering van de Wervingsordonnantie. (Staatsblad 1909 No. 123). Toezicht. § 1. (1) Het algemeen toezicht op de naleving van de bepalingen der Wervingsordonnantie (Staatsblad 1909 No. 123) en van de daarmede verband houdende voorschriften berust bij de Hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur, die op de bij de tweede alinea van artikel 11 dier ordonnantie bedoelde havenplaatsen daarin worden bijgestaan door een ambtenaar met den titel van „Wervingscommissaris" en, bij diens verhindering of bij ontstentenis van zoodanigen ambtenaar, door een door het Hoofd van gewestelijk bestuur aan te wijzen Europeescheh ambtenaar van het Binnenlandsch Bestuur als fungeerend Wervingscommissaris. (2). Voornoemde Bestuurshoofden worden in het door hen uit te oefenen toezicht, voorzoDver dit betrekking heeft op de hygiëne in de bij artikel 4 der Wervingsordonnantie bedoelde dépots en op den gezondheidstoestand van de daarin opgenomen personen, ter zijde gestaan op de havenplaatsen, bedoeld in de vorige alinea door den Oudstaanwezend Stadsgeneesheer; elders door den geneesheer, belast met de waarneming van den plaatselijken geneeskundigen dienst of, zoo mogelijk, door een ander door het Hoofd van gewestelijk bestuur daartoe aangewezen geneeskundige. Vergunningen tot werving. § 2. (1) De bij artikel 1 der Wervingsordonnantie bedoelde vergunningen worden, voorzoover verleend aan wervers en handlangers, ingericht respectievelijk overeenkomstig de aan dit besluit gehechte modellen A en B. (2) Aan personen, die niet te goeder naam en faam bekendstaan, wordt geene vergunning verleend. (3) Wervers en handlangers verkrijgen geené vergunning, zoo zij niet in het bezit zijn van eene opdracht, als bedoeld bij artikel 2 der Wervingsordonnantie. § 3. (1) Vergunningen tot werving kunnen door de autoriteit, die haar verleende, worden ingetrokken : a. ingeval de houder in de uitoefening van zijne werkzaamheden met betrekking tot de werving in gebreke is 'de hem opgelegde verplichtingen na te komen, dan wel hetzij vóór, hetzij na de afgifte van de bij de tweede alinea van artikel 5 der Wervingsordonnantie bedoelde verklaring ten aanzien van de betrokken Inlanders zich heeft schuldig gemaakt aan ongeoorloofde handelingen. b. wanneer hij niet langer te goeder naam en faam bekend staat; c. op verzoek van den werfagent. (2) Van de intrekking eener verleende vergunning wordt, met vermelding van redenen, onverwijld kennis gegeven aan den werfagent. § 4. Van de uitreiking en intrekking van vergunningen tot werving wordt door de tot die uitreiking en intrekking bevoegde autoriteiten aanteekening gehouden in daartoe aan te houden registers. Dépots. § 5. Vergunningen, als bedoeld bij de 2<= alinea van artikel 4 der Wervingsordonnaniie, worden verleend onder voorwaarde: a. dat in de dépots gelijktijdig niet meer personen gehuisvest worden dan het bij de vergunning toegelaten maximum-aantal; o. dat in de stranddépöts een, jaarlijks te vernieuwen, register wordt aangehouden, vermeldende de namen der daarin opgenomen personen en den datum, het nummer en de plaats van afgifte van de bij de tweede alinea van artikel 5 der Wervingsordonnantie voorgeschreven verklaringen, zoomede den datum van vertrek uit die dépots van iederen daarin opgenomen persoon. § 6. Weigering of intrekking eener vergunning geschiedt met vermelding van redenen. Verhoor van de in de Binnenlandsche dépots opgenomen personen. § 7. (1) Het in verband met de bepalingen van artikel 5 der Wervingsordonnantie te houden onderzoek geschiedt buiten tegenwoordigheid van de wervers en hunne handlangers. (2) De in gemeld artikel bedoelde ambtenaar kan ook de in de binnenlandsche dépots opgenomen leden van de gezinnen der aan te werven personen voor zich doen verschijnen en, ingeval van gegronden twijfel omtrent hunne identiteit, of die van bedoelde personen zelf, ter zake een nader onderzoek doen instellen. (3) De door dien ambtenaar af te geven verklaringen worden ingericht-overeenkomstig het aan dit besluit gehecht model C. (4) Van de verklaringen wordt aanteekening gehouden in een daartoe aan te houden register. Geneeskundig onderzoek. § 8. De bij de tweede alinea van artikel 7 der Wervingsordonnantie bedoelde certificaten worden opgemaakt overeenkomstig het aan dit besluit gehecht model D. Portretten. § 9. Indien in eenig gewest der Buitenbezittingen het stelsel der daktyloskopie ter identificeering van de betrokken personen is ingevoerd, is de werfagent ten aanzien van dat gewest ontheven van de bij de eerste alinea sub b van artikel 7 der Wervingsordonnantie omschreven verplichting. Behandeling van de akten der werkovereenkomsten. § 10. (1) De akten der bij artikel 9 der Wervingsordonnantie bedoelde werkovereenkomsten worden in triplo verleden. (2) Bij het verlijden van die akten, welke in geschrift gebracht worden volgens de daarvoor door den Gouverneur-Generaal vastgestelde modellen en bijzondere voorschriften, wordt de inhoud der overeenkomsten door den ambtenaar, te wiens overstaan de akten moeten worden verleden, den Inlandschen comparanten in de landstaal duidelijk voorgehouden en zullen hun tevens de noodige inlichtingen worden gegeven omtrent voor hen van belang zijnde gevolgen van het contract. (3) Het staat dien ambtenaar vrij, daarbij in of buiten tegenwoordigheid van den werfagent of diens gemachtigde de vragen te stellen of te doen stellen, welke hij noodig oordeelt, hetzij om zich te vergewissen van de identiteit der betrokken personen en van hunne volle instemming met de overeenkomsten, hetzij uit andere overwegingen. (4) De onderteekening der akten door den in de vorige alinea bedoelden ainbtenaar geschiedt zoo voor zich zeiven als voor de werknemers. De bij de akten behoorende staten worden in gelijker voege door hem onderteekend. § 11- Tot het verlijden der akten van werkovereenkomsten wordt niet overgegaan, zoolang niet aanwezig zijn: a. de bij de tweede alinea van artikel 5 der Wervingsordonnantie bedoelde verklaring, overeenstemmende, wat de hoofdtrekken der overeenkomst aangaat, met den inhoud der te verlijden akte; b. de drie exemplaren van de bij de tweede alinea van artikel 7 der Wervingsordonnantie bedoelde certificaten. § 12. De medewerking tot de totstandkoming eener akte wordt door den betrokken ambtenaar geweigerd: a. wanneer die akte niet is opgemaakt in den voorgeschreven vorm, zoomede wanneer de overeenkomst niet voldoet aan de voorschriften van de Wervingsordonnantie of andere wettelijke verordeningen ; b. wanneer gebleken is, dat onder den invloed van dwang, bedrog of dwaling door den contractant ter andere met de overeenkomst werd ingestemd; c. wanneer gegronde twijfel is gerezen aan de identiteit van den contractant ter andere of van de hem vergezellende leden van zijn gezin en die twijfel niet, binnen een door bedoelden ambtenaar gestelden termijn, te zijnen genoegen is opgeheven. § 13. (1) Van de in de vorige paragraaf bedoelde weigering wordt blijk gegeven in eene aan de concept-akte te hechten, onderteekende en met redenen omkleede, verklaring. (2) Indien de weigering niet betreft alle in één akte vermelde werkovereenkomsten, doch slechts één of eenige daarvan, wordt hetgeen op laatstbedoelde overeenkomsten betrekking heeft, in de akte doorgehaald en overgeschreven op een nieuwe akte, aan welke de in de vorige alinea bedoelde verklaring wordt gehecht. § 14. Wanneer personen, die te voren vrijwillig instemming hadden betuigd met de hoofdtrekken der met hen te sluiten overeenkomsten, vóór of bij het verlijden van de akte verklaren van het aangaan van eene overeenkomst af te zien, worden zij met de hen vergezellende leden hunner gezinnen terstond uit het dépot ontslagen en is de werfagent te hunnen aanzien vrijgesteld van de verplichting, bedoeld bij de vierde alinea van artikel 9 der Wervingsordonnantie. § 15. (1) Van het drietal exemplaren der akten van werkovereenkomsten blijft één exemplaar, met een exemplaar van elk der geneeskundige certificaten bedoeld in de tweede alinea van artikel 7 der Wervingsordornnantie, berusten bij den ambtenaar, te wiens overstaan de akten zijn verleden, ten einde bij de inscheping voor de nadere verificatie der vertrekkenden te worden gebezigd en vervolgens in het archief van genoemden ambtenaar bewaard te blijven. (2) De beide overige exemplaren der akten, aan elk waarvan mede de bijbehoorende exemplaren der geneeskundige certificaten worden gehecht, doet die ambtenaar, indien deze niet zelf het Hoofd van plaatselijk bestuur is, aan dezen toekomen, gesloten in een briefomslag, verzekerd met het ambtszegel van eerstgenoemden ambtenaar» Het Hoofd van plaatselijk bestuur zorgt, dat het aldus gesloten pakket met dezelfde bootgelegenheid als waarmede de contractarbeiders vertrekken, ter doorzending aan den werkgever, wordt gezonden aan hei Hoofd van plaatselijk bestuur der haven van bestemming. Voorschotten. § 16. (1) Aan de aan te werven personen mag, naar gelang zij a. zonder, echtgenooten of met echtgenooten, die zelf wenschen te worden aangeworven, vertrekken, dan wel b. vergezeld worden door echtgenooten, die zelf niet wenschen te worden aangeworven, geen grooter voorschot worden verleend of toegezegd dan ten bedrage van ƒ 15 (vijftien galden) of ƒ 20 (twintig gulden), waarvan onderscheidenlijk ten hoogste ƒ 250 (twee gulden vijftig cent) of ƒ 5 (vijf gulden) mag worden uitbetaald bij of vóór het sluiten van de werkovereenkomst en een gelijk bedrag bij de inscheping, zijnde het overblijvende betaalbaar hetzij ter plaatse van ontscheping, hetzij ter plaatse van bestemming. (2) De uitbetaling van het vóór de inscheping te verstrekken voorschot moet geschieden in tegenwoordigheid hetzij van het in artikel 5 der Wervingsordonnantie bedoeld. Hoofd van plaatselijk bestuur, hetzij van de in artikel 9 dier ordonnantie bedoelde ambtenaren. Controle op de heffingen. § 17. De ambtenaar, te wiens overstaan de werkovereenkomsten worden verleden, maakt onmiddellijk na elke zitting eene door hem te onderteekenen verklaring in triplo op, voor eiken werfagent afzonderlijk, vermeldende het aantal en de nummers der op dien dag bekrachtigde overeenkomsten. Van die verklaringen blijft een exemplaar berusten bij genoemden ambtenaar, het tweede wordt ter hand gesteld aan den betrokken werfagent en het derde wordt gezonden aan den ter plaatse bescheiden Algemeenen Ontvanger van 's Lands kas. Inscheping en vervoer der contract-arbeiders. § 18. De havens, bedoeld bij artikel 11, tweede alinea der Wervingsordonnantie zijn die van Batavia, Semarang en Soerabaia. procesverbaal in duplo opgemaakt, waarvan een der exemplaren wordt gezonden aan het Hoofd van plaatselijk bestuur van de inscheepplaats op Java. Terugkomst. § 22. (1) Van de aankomst van eenig schip, waarop zich terugkeerende contractarbeiders of op kosten van den werkgever teruggezonden leden van hunne gezinnen bevinden, die zich wenschen te ontschepen in een haven, als bedoeld bij de tweede alinea van artikel 11 der Wervingsordonnantie, geeft de havenmeester of als zoodanig fungeerende ambtenaar onverwijld kennis aan het Hoofd van plaatselijk bestuur. (2) Deze dan wel de door hem daartoe aangewezen ambtenaar, stelt ten spoedigste een onderzoek in naar de behandeling en verpleging, door de betrokken personen op hunne terugreis en ter plaatse van hunne tewerkstelling ondervonden, en brengt van den uitslag van dat onderzoek een proces-verbaal uit, van hetwelk, indien daarin klachten van eenigen aard voorkomen, een afschrift wordt gezonden aan den Directeur van Justitie. (3) Indien de betrokken personen daartegen geen bezwaar hebben en zulks in hun belang of in dat van het bij de vorige alinea voorgeschreven onderzoek wenschelijk wordt geoordeeld kan de daarbij bedoelde ambtenaar gelasten, dat zij worden opgenomen en uiterlijk gedurende twee etmalen, op kosten van den werkgever, worden verpleegd in het dépót van den werfagent, door of namens wien zij werden aangeworven, dan wel, indien zoodanig dépot niet meer aanwezig is, in eenig ander, door genoemden ambtenaar aangewezen dépot. Vastgesteld bij artikel4van het besluit van 10 Februari 1909 no. 18 Mij bekend: De Gouvernements-Sacretaris, DE GRAEFF. Model A. Model eener vergunning voor wervers, bedoeld bij artikel 1 der Wervingsordonnantie (Staatsblad 1909 no. 123). Vergunning No. . . . aan geboren te wonende te wordt ten verzoeke van aan wien bij besluit van den Resident van eene vergunning is uitgereikt als werfagent, bij deze tot wederopzegging vergunning verleend om op den voet van het bepaalde bij de Wervingsordonnantie (Staatsblad 1909 no. 123) voor en namens dien werfagent Inlanders te werven tot het verrichten van arbeid ten behoeve van ondernemingen van handel, landbouw of nijverheid en openbare werken in de Buitenbezittingen. den .... 19 . . De Resident van Vastgesteld bij artikel 4 van het besluit van 10 Februari 1909no. 18 Mij bekend: De Gouvernements-Secretaris, DE QRAEFF. Model B. Model eener vergunning voor handlangers van wervers, bedoeld bij artikel 1 der Wervingsordonnantie (Staatsblad 1909 No. 123). Vergunning. No aan , . als kind genaamd . . . ! . ! . . , oud .... jaren, wiens signalement aan de ommezijde dezer is vermeld, geboren te wonende te . . . . wordt ten verzoeke van gevestigd te aan wien bij besluit van den Resident van .... eene vergunning is uitgereikt als werfagent, bij deze tot wederopzegging vergunning verleend om op den voet van het bepaalde bij de Wervingsordonnantie (Staatsblad 1909 No. 123) werkzaam te zijn als handlanger. den 19 . . . De Assistent-Resident van Vastgesteld bij artikel 4 van het besluit van 10 Februari 1909 No. 18. Mij bekend: De Gouvernements-Secretaris. DE QRAEFF. Signalement van den ter ommezijde vermelden handlanger. Geslacht Gestalte Lengte Aangezicht Neus Mond Kin • • • • Draagt een baard of knevel Wenkbrauwen Bijzondere kenteekenen . . Model C. MODEL voor de verklaring, bedoeld in artikel 5, tweede alinea, der Wervingsordonnantie (Staatsblad 1909 n°- 123). Vrij van zegel. Register nummer . . (1) Verklaring. Heden, den 19 . . , J^en (2) voor mij (3) in de Afdeeling der Residentie gebracht de w j l;;;;;;; als kind genaamd j ^ ( a afdeeling .... afkomstig van de dessa { b ; ; ; ; ; \re8lde?t,ef afdeeling'. '. '. 7 residentie laatstelijk gewoond hebbende te , afdeeling residentie die mij verklaarde (n) genegen te zijn eene overeenkomst aan te gaan tot het verrichten van arbeid, (waarvoor gewoonlijk Inlanders worden geworven,) (5) buiten Java en Madoera In te vullen door den ambtenaar, die de verklaring teekent. (2) Behalve voor gehuwde lieden, die beiden eene werkovereenkomst wenschen aan te gaan, wordt voor eiken velke; a.s. contractant (e) eene afzonderlijke verklaring opgemaakt. (3) In te vullen naam en qualiteit van den ambtenaar die, krachtens hem door den Directeur van justitie verleende bevoegdheid, de verklaring afgeeft. (4) Landaard, b. v. Soendanees (Soendaneesche vrouw of Soendaneezen), Javaan etc. (5) De gewone diensten zijn: voor mannen: bosch kappen, grond klaren, goten en wegen maken, planten plukken, bruggen en schuren bouwen, mijngangen en schachten graven, goederen vervoeren, schepen laden en lossen, dienen als karrevoerders enz. enz. voor vrouwen; schoonhouden van tuinen, erven en etablissementen, plukken, planten en sorteeren, koken enz. enz. Indien de a s. contractanten zich uitsluitend voor een bepaalde soort van arbeid beschikbaar wenschen te stellen (b.v. fabrieks-, veld-, mijnarbeid, spoorwegaanleg enz.), treedt de vermelding van dien arbeid in de plaats van de hierboven tusschen haakjes staande aanduiding. (6) voor den tijd van , onder voorwaarde a. dat het aantal werkuren per dag niet meer bedrage dan . . . . ; I hem I b. dat } haar een loon worde toegekend van niet minder dan . . . I hun | 's daags z0"'^er vrije voeding, benevens vrije woning en geneeskundige behandeling; c. dat-^een voorschot op het loon ontvangen van ƒ.... , waar- ZIJ van uit te betalen bij het afgeven van deze verklaring ƒ.... , bij het verlijden van de akte ƒ. . . . , bij de inscheping ƒ .... , en na de inscheping ƒ.... ; I hem I I zijn I d. dat haar ! met de volgende leden van [ haar ! gezin vrije over- | hun | | hun | tocht worde verschaft naar de plaats van bestemming en, na ommekomst van het contract, van die plaats naar Namen van Betrekking tot Geschatte bedoelde den (de) a.s leeftijd. gezinsleden, contractant (e). (6) Indien de a.s. contractanten uitsluitend naar eene bepaalde streek of plaats wenschen e vertrekken, worden de woorden „buiten Java en Madoera" door de vermelding van die streek of plaats vervangen. Leden van het gezin, die de(n) persoon van . . vergezellen (1). Namen. Geslacht. Ouderdom naar schatting. Vernoemde personen zijn -= :—- , uitgezonderd • J rroroiiifpmpprn ' O gerevaccineerd De geneesheer, Vastgesteld bij artikel 4 van het besluit van 10 Februari 1909 n°- 18. Mij bekend: De Gouvernements-Secretaris, DE ORAEFF. (1) ln te vullen door den werfagent. Model E. Model voor de lijst van in te schepen personen, bedoeld bij § 19 van de 1909 no. 123;) Lijst van contractarbeiders en dezen vergezellende leden van hun gezin, via naar vertrekkend. V r ij van zegel. ^oorschriften tot uitvoering der Wervingsordonnantie (Staatsblad bestemd om te vertrekken met het op 190 . . van . . . stoomschip ! I Datum van de akte der werkovereenkomst. eg S, Laatste woonplaats. Namen Namen der leden P > S Naam || II. ■ • vl' !5 Soendaneezen. Ban- Ban- Preanger- f 2.50 f 2.50 J n1, Raisin. — Miim. m' ^ doeng. doeng. Regentschappen. — — — Ni Raisin. inem. "• 1 — — — Sairoen. __ Gezien en accoord bevonden : (d) Vastgesteld bij artikel 4 van het besluit van 10 Februari 1909 n°- 18. (a) Indien beide echtgenooten contractanten zijn, hunne namen in kolom II onder ^'kaar te Plaatsen (b) Voor lederen contractant en vnnr iprlpr^n UIIU - ' - --- YtigtüCllCIlUCU pCISUUII CV" (c) Javanen, Soendaneezen, enz. (d) Qualiteit en handteekening van den ambtenaar, bedoeld in § 19, van de Voorplaats vindt. De werfagent: Mij bekend : De Gouvernements-Secretaris, DE GRAEFF. erlijken regel bezigen. c'lriften tot uitvoering der Wervingsordonnantie, onder wiens toezicht de inscheping Büblad No 7073. Werving. Werkcontract. Toepasselijk verklaring van de in No» 6962 van het Bijblad opgenomen Voorschriften tot uitvoering van de Wervingsordonnantie (Staatsblad 1909 No. 123) met bijbehoorende modellen op de '.verving ten behoeve van het buitenland en wijziging van bedoelde voorschriften in verband met die toepasselijk verklaring. Besluit. No. 13. Buitenzorg, 4 Augustus 1909. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan : Eerstelijk: zie Staatsblad No. 407. Ten tweede: Te bepalen als volgt: I. enz. II. De bij artikel 4 van het besluit van 10 Februari 1909 No. 18 [Bijblad op het Staatsblad No. 6932 vastgestelde Voorschriften tot uitvoering van de Wervingsordonnantie (Staatsblad 1909 No. 123) zijn van toepassing op, en de bij dat artikel mede vastgestelde modellen A, B, C, D en E - model C. zooals het bij dit artikel sub 1 is gewijzigd - zijn geldig voor de werving ten behoeve van het buitenland, behoudens de volgende wijzigingen en aanvullingen van voormelde Voorschriften: a. § 9 vervalt; b. § 12 wordt aangevuld met de volgende zinsnede: „d: wanneer de door den Gouverneur Generaal aan de verbeende dispensatie van het verbod tot werven verbonden „voorwaarden bij de akte niet zijn in acht genomen ; c. in § 15 wordt, in stede van de slotwoorden: „het Hoofd van plaatselijk bestuur der haven van bestemming" gelezen: „de betrokken autoriteit d. in § 20 wordt, in stede van „het Hoofd van plaatselijk bestuur", gelezen „de betrokken autoriteit"; c. de tweede alinea van § 21 vervalt. 111. enz. Uitzetting, Verwijdering, Interneering, Uitlevering van misdadigers. Bijblad No. 4453. Uitzetting en interneering;. Voor¬ schriften betreffende de oproeping en het verhoor van personen, tegen wie de toepassing in overweging wordt genomen van de artikelen 45, 46 of 47 van het Regeerings-Reglement. Besluit. No. 24. Buitenzorg, 1 Mei 1888. Gelezen de missive van den Minister van Koloniën dd. 13 Maart 1888 lett Al No. 29/441 ; De Raad van Nederlandsch-lndië gehoord: Is goedgevonden en verstaan: Met wijziging van artikel 3 van het besluit van 2 Juni 1855 No. 3 (opgenomen in No. 6 van het Bijblad op het Staatsblad,) vast te stellen de volgende voorschriften door de Hoofden van gewestelijk bestuur in acht te nemen ten aanzien van personen, tegen wie de toepassing in overweging wordt genomen van de artikelen 45, 46 of 47 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-lndië : I. Het bevel tot oproeping van den betrokkene, ten einde ingevolge artikel 48 van het Regeerings Reglement in zijne verdediging te worden gehoord, wordt door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleend, en door een tot het doen van exploiten in strafzaken bevoegd persoon beteekend, om van de behoorlijke oproeping, in dat artikel bedoeld, te doen blijken. II. In den oproepingsbrief wordt uitdrukkelijk vermeld dat de oproeping geschiedt ingevolge artikel 48 van het Regeerings Reglement. III. Het verhoor moet loopen over de daadzaken, waarin termen worden gevonden tot toepassing van een der aangehaalde artikelen op den betrokkene. IV. Aan dezen wordt, nadat het verhoor ten aanzien van de hem medegedeelde bezwaren is afgeloopen, de vraag gesteld of hij nog iets te zijne verdediging heeft aan te voeren wat hij niet reeds naar aanleiding der vroegere vragen heeft medegedeeld. V. Het proces-verbaal van het afgenomen verhoor wordt aan den betrokkene voorgelezen en door hem onderteekend. Indien hij niet kan onderteekenen, dan wel de onderteekening weigert, wordt daarvan, onder vermelding der reden van weigering, als die is opgegeven. melding gemaakt in het proces-verbaal. VI. Wanneer hij het verlangt en de noodzakelijkheid eener onverwijlde beslissing zich daartegen niet verzet, wordt aan den betrokkene toegestaan binnen een hem te stellen termijn nader schriftelijk te verdedigen. VII. Bij de voordracht aan de Regeering tot toepassing van den politieken maatregel legt het Hoofd van gewestelijk bestuur al dadelijk het proces-verbaal over van het aan den betrokkene ingevolge ar 1 e 48 van het Regeerings Reglement afgenomen verhoor. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk BestuurjNjo 228 Buitenzorg 16 Februari 1889. Ingevolge § VI der bij het U bekend besluit van 1 Mei 1888 No. 24 vastgestelde voorschriften, in acht te nemen ten aanzien van personen, tegen wie de toepassing van de artikelen 45, 46 oi 47' van het Reglement op het beleid der Regeering in Nederlandsch-Indie in overweging wordt genomen, moet aan den betrokkene, wanneer hij het verlangt en de noodzakelijkheid eener onverwijlde beslissing zich daartegen niet verzet, worden toegestaan zich binnen een hem te stellen termijn nader schriftelijk te verdedigen. De Regeering acht het wenschelijk dat dit voorschrift in dien zin worde opgevat, dat bij het te houden verhoor den betrokkene tevens bepaaldelijk gevraagd wordt of hij zich nader schriftelijk wenscht te verdedigen en dat van het antwoord op deze vraag m het procesverbaal melding wordt gemaakt. Mij is mitsdien opgedragen UHEdG. te verzoeken gelijk ik de eer heb bij deze te doen, bij voorkomende gelegenheid met ïnacntnemins? hiervan te willen handelen. neming mervan ^ /s/g Gouvernements Secretaris, SWEERTS. Bijblad No. 4745. Uitzetting en interiieerliig. Aanvulling der voorschriften betreffende de oproeping en het verhoor van personen tegen wie de toepassing in overweging wordt genomen van de artikelen 45, 46 of 47 van het Regeerings Reglement, Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No.- 2182. Buitenzorg, 20 September 1889. Mijne onder nummer 4453 in het Bijblad op het Staatsblad opgenomen circulaire van 16 Februari jl. No. 328, welke aan UHEdGhet verlangen der Regeering overbracht, dat bij het ingevolge artikel 48 van het Reglement op het beleid der Regeering van NederlandschIndië af te nemen verhoor aan personen op wie de toepassing van een der artikelen 45, 46 of 47 van dat Reglement in overweging is, tot den betrokkene tevens bepaaldelijk de vraag wordt gericht of hij zich nader schriftelijk wenscht te verdedigen, laat in het midden hoedanig behoort te worden gehandeld indien op deze vraag een bevestigend antwoord volgt. Zoowel ter voorkoming van het noodeloos heen- en weder zenden der stukken als in het belang der uniformiteit, acht de Regeering het evenwel wenschelijk dat hieromtrent geen onzekerheid bestaat en in het gestelde geval een vaste regel gevolgd worde. Zij wenscht derhalve dat, indien bij een verhoor als hier bedoeld door den betrokkene het verlangen te kennen gegeven wordt zich nader schriftelij; te verdedigen, hij, die het verhoor afneemt, daartoe dadelijk eene tijdruimte van zeven dagen zal toestaan en hiervan in het proces-verbaal melding zal maken. Is die termijn verstreken, dan zullen de stukken zonder verder verwijl aan de Regeering moeten worden opgezonden, vergezeld van de schriftelijke verdediging als zij ingekomen is, en anders zonder dat verweerschrift. Tevens zij onder Uwe aandacht gebracht dat eene aanduiding in de processen-verbaal van verhoor van de bezwarende brieven en andere stukken van ambtenaren en spionnen, met vermelding der namen van hen, van wie zij afkomstig zijn, niet gewenscht is, ook omdat zoodanige voorhouding aan den eventueel te verwijderen of te interneeren persoon niet tot deze procedure behoort, doch dat bedoelde processen- verbaal slechts behooren te behelzen een duidelijk relaas van de feiten, uit de ingekomen brieven en verdere bescheiden te trekken. Door de mededeeling van het vorenstaande, met verzoek bij voorkomende gelegenheid in dien zin te willen handelen, heb ik de eer aan ontvangen bevelen te voldoen. De lste Gouvernements Secretaris, SWEERTS. Bijblad No. 5209. Uitzetting en interneering. Toelichting van het voorschrift in § I van het besluit in No. 4453 van het Bijblad, betreffende de oproeping van personen tegen wie de toepassing in overweging wordt genomen van de artikelen 45, 46 of 47 van het Regeerings Reglement. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 2480. Buitenzorg 30 October 1897. Het heeft de aandacht getrokken van den Gouverneur-Generaal dat aan het voorschrift in § I van het besluit van 1 Mei 1888 No. 24 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 4453), betreffende de oproeping van personen om ingevolge artikel 48 van het Regeerings Reglement in hunne verdediging te worden gehoord, door de Hoofden van gewestelijk bestuur op verschillende wijze uitvoering wordt gegeven; sommigen van hen roepen zelf de betrokkenen schriftelijk op en laten hun het oproepingsbevel beteekenen, terwijl anderen aan een tot het doen van exploiten in strafzaken bevoegd persoon gelasten de betrokkenen op te roepen. Zijne Excellentie is van gevoelen dat de opvatting van het bedoelde voorschrift in dien zin dat het Hoofd van gewestelijk bestuur de betrokkenen zelf heeft op te roepen en hun liet oproepingsbevel moet laten beteekenen, de juiste is en zoude gaarne zien dat in den vervolge ook dienovereenkomstig door alle Hoofden van gewestelijk bestuur gehandeld werd. Daar Zijne Excellentie overigens uniformiteit zoo in de bevelschriften als in de exploiten tot beteekening daarvan aanbevelenswaard acht, wenscht Zij tevens dat bij voorkomende gelegenheid die bevelschriften en exploiten worden ingericht naar de formulieren, welke UHEdG. hiernevens gelieve aan te treffen. Door UHEdG te verzoeken zich naar de hierboven kenbaar gemaakte wenschen van den Landvoogd te willen richten, heb ik de de eer mij van een bekomen opdracht te kwijten. De lste Gouvernements Secretaris, C. B. NEDERBURÜH Behoort bij de circulaire van den lsten Gouvernements Secretaris van 3 October 1897 No. 2480. Oproepingsbrief. De (1) van (2) beveelt dat (3), geboren te oud , woonachtig te van beroep voor hem zal verschijnen op (4) ten ure ten (5), teneinde ingevolge artikel 48 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch- Indië in zijne verdediging te worden gehoord omtrent hem ten laste gelegde feiten welke, indien zij juist zijn, termen zouden kunnen opleveren om op hem toe te passen artikel van dat Reglement. den 1800 .... De (1) voornoemd, (1) Gouverneur of Resident. (2) In te vullen naam van het gewest. (3) „ „ „ naam en voornaam of namen van den betrokkene. (4) „ „ „ jaar, maand en dag (5) „ „ * plaats, waar de betrokkene moet verschijnen. Akte van beteekening van den oproepingsbrief. In den jare 1800 den heb ik (1), in mijne hoedanigheid van .... (2), wonende te (3) aan (4), te (5) mijn exploit doende ... • . . (6) en aldaar sprekende met (?) beteekend een door den (8) van (9) verleend bevel om voor hem .... (10) te verschijnen op dag, den .... 1800 ter zake in het genoemd stuk nader omschreven. En heb ik (1), exploit doende en sprekende als boven, den beteekende afschrift gelaten van het voormeld bevel, alsmede van deze akte. (11) Bijblad No. 5644. Uitzetting. Nadere toelichting der voorschriften op de verwijdering uit Nederlandsch-Indië van Nederlanders, andere Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen vervat in de artikelen 5 en 6 van het Koninklijk besluit in Staatsblad 1872 No. 38. (1) In te vullen naam en voornaam of namen van een tot het doen van exploiten in strafzaken bevoegden persoon. (2) In te vullen kwaliteit van den onder (1) bedoelden persoon. (3 ) — woonplaats — ~ ~~ ~~ (4 ) naam en voornaam van den betrokkene. (5) — woonplaats van den betrokkene. (6 ) — plaats waar de beteekening piaits heeft. (7 ) „aam en voornaam of namen van den persoon met wien wordt gesproken. (8) Gouverneur of Resident. (9) In tj vullen naam van het gewest. (10 ) — met Gouverneur of Resident (11) Handteekening van den exploit doenden persoon. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 3422. Buitenzorg, 10 November 1901. Bij het besluit van heden No. 20 (1) waaruit het voor U bestemd extract hiernevens gaat, zijn ter vervanging van de modellen D en E behoorende bij de Instructie voor de Hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur in Staatsblad 1872 No. 39, twee nieuwe modellen vastgesteld. De oude modellen D en E waren nl. niet in overeenstemming n et de bedoeling der correspondeerende bepalingen van Staatsblad 1872 No. 38 en 39 juncto Staatsblad 1888 No. 141 en daaraan was het waarschijnlijk te wijten dat de artikelen 5 en 6 van eerstgemeld staatsblad meermalen minder regelmatig werden toegepast. Aangezien ook na de vaststelling van nieuwe modellen D en E de mogelijkheid van minder juiste opvatting der voorschriften op de verwijdering uit Nederlandsch-lndië van Nederlanders, andere Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen niet is uitgesloten, heb ik de eer, op last van den Gouverneur-Generaal, Uwe aandacht op de volgende punten te vestigen. Volgens artikel 5 van Staatsblad 1872 No. 38 wordt de te verwijderen persoon eerst door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk gelast Nederlandsch-lndië te verlaten binnen een bij dien last te bepalen termijn. Voor dien schriftelijken last is geen bepaalde vorm voorgeschreven, aangezien het den Gouverneur-Generaal wenschelijk voorkomt, dat het Hoofd van gewestelijk bestuur volkomen de vrije hand wordt gelaten om rekening te kunnen houden met bijzondere omstandigheden. Voldoet de te verwijderen persoon niet vrijwillig binnen den bepaalden termijn aan den last om Nederlandsch=lndië te verlaten, dan wordt hij op last van het Hoofd van gewestelijke bestuur bij deurwaardersexploit opgeroepen om te worden gehoord, (model D). Geeft hij aan die oproeping geen gevolg dan wordt door het Hoofd van gewestelijk bestuur het bevel tot verwijdering uitgevaardigd (model E) en hetzelfde heeft plaats, wanneer hij wel verschenen is, doch het Hoofd van gewestelijk bestuur, na hem te hebben gehoord, de verwijdering noodzakelijk blijft achten. (1) Staatsblad 1901 No 404. In het bevel tot verwijdering behoort geen termijn te worden genoemd. Daaraan kan echter geen uitvoering worden gegeven minstens gedurende een maand, te rekenen van den dag waarop hij van het bevel in kennis is gesteld, omdat den betrokkene gedurende dien tijd beroep is toegelaten op den Gouverneur=Generaal. Het is voorts niet noodig dat hem het bevel tot verwijdering wordt toegezonden. Het zou toch kunnen voorkomen dat hij weigert het bevelschrift in ontvangst te nemen, in welk geval de termijn voor verwijdering voor onbepaalden tijd zou worden verlengd. Voldoende is het dat den betrokkene van het bevel mededeeling wordt gedaan. Heeft deze den termijn van eene naamd voorbij laten gaan zonder van zijn recht van beroep gebruik te maken of wel is op dat beroep afwijzend beschikt, dan wordt hij uit Nederlandsch-Indië verwijderd. De 1ste Gouvernements Secretaris, COHEN STUART. Verwijdering uit NederlandschIndië van zieke Vreemde Oosterlingen. Circulaire van den lsten Gouvernements Secretaris, No. 2535. Buitenzorg, 1 November 1898. Door den Politiemagistraat te Singapore werd onlangs de gezagvoerder van een der stoomschepen van de Koninklijke Paketvaartmaatschappij wegens het aanbrengen in de Straits Settlements van een op bevel van den Resident van Batavia uit Nederlandsch-Indië verwijderden zieken Chinees veroordeeld tot betaling van een boete en van de verplegingskosten van dien Chinees in het hospitaal. Deze veroordeeling berustte op den „Indian act 7" van 1850, waarbij o. a. op straffe van boete aan gezagvoerders van schepen verboden is om ziekelijke, verminkte, blinde of afgeleefde personendie geen middelen van beslaan hebben, en door hunne invaliditeit verhinderd zijn zich een levensonderhoud te verschaffen in eenige haven van genoemde Engelsche kolonie aan te brengen of te doen landen. Ter voorkoming, zooveel mogelijk, van dergelijke veroordeelingen wenscht de Gouverneur-Generaal dat uit Nederlandsch-lndië te verwijderen Oostersche vreemdelingen, vóórdat zij vertrekken, geneeskundig worden onderzocht, ten einde te constateeren dat zij niet in de termen van voormelde „Indian act" vallen. Worden zij ziek bevonden dan zal hun overvoer behooren te worden uitgesteld, worden zij niet ziek bevonden dan zal het geneeskundig certificaat aan den gezagvoerder moeten worden uitgereikt, ten einde eventueel, zoo al niet zich tegen een veroordeeling te vrijwaren, dan toch te trachten daarmede te bewerken, dat een zoo licht mogelijke veroordeeling volge, voor het geval de passagier aan boord mocht ziek worden. Op last van Zijne Excellentie heb ik de eer UHEdG. te verzoeken aan haar voorgeschreven verlangen te willen voldoen en voorts driemaandelijks te willen opgeven of en zoo ja, aan hoeveel invalide Oostersche Vreemdelingen voor zes maanden een toelatingskaart werd uitgereikt. De lste Gouvernements Secretaris, C. B NEDERBURGH. Bijblad No. 6110. Geïnterneerden. Maehtiging aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur om aan de geïnterneerden te vergunnen zich voor korten tijd te verwijderen van hun verblijfplaats. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-lndië. No. 4100. Buitenzorg, 17 October 1904. Meermalen is door de Hoofden van gewestelijk bestuur of belanghebbenden tot de Regeering het verzoek gericht om aan geinterneerden te vergunnen, zich tijdelijk, bv. voor enkele dagen, met voorkennis van het bestuur te begeven naar een plaats, gelegen nabij die welke den betrokkene tot verblijf vas aangewezen. Naar liet oordeel van den Gouverneur-Generaal wordt door het verleenen van een dergelijke vergunning niet te kort gedaan aan het betrekkelijke interneeringsbesiuit, aangezien door zulk eene zeer tijdelijke afwezigheid in de vaste woon- of verblijfplaats van den geinterneerde geen verandering gebracht wordt en Zijne Excellentie acht het daarom niet noodzakelijk, dat die vergunningen door de Regeering worden verleend. In verband hiermede heeft de Landvoogd mij opgedragen, UHEdG. te machtigen om, telkens wanneer door of ten behoeve van een persoon, aan wien een bepaalde verblijfplaats in Uw gewest is aangewezen het verzoek wordt gedaan, zich tijdelijk naar een nabijgelegen plaats te mogen begeven, zelfstandig, buiten de Regeering om, dit verlof te verleenen, wanneer door U geoordeeld wordt dat geen redenen van politieken of anderen aard zich hiertegen verzetten en door U voor het vereischte toezicht op den geinterneerde wordt zorg gedragen. Door mededeeling van het vorenstaande met verzoek bij voorkomende gelegenheden daarmede rekening te willen houden, heb ik de eer, van evenbedoelde opdracht mij te kwijten. De lste Gouvernements Secretaris, PAULUS. Bijblad No. 6803. Cweinterneerilen. Machtiging aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur om aan geinterneerden te vergunnen zich voor korten tijd te verwijderen van hun ver blijfplaats. Missive van den Gouvernements Secretaris aan den Resident van Kediri. No. 1412. Buitenzorg, 18 Mei 1908. Met referte aan Uwe missive van 12 Maart j. 1. No, 2535/lb, nopens het door den te Toeloengagoeng geinterneerden Atjeher Teukoe Ben Peukan gedaan verzoek om hem te vergunnen zich dagelijks voor den aanplant van uien naar de op drie paal van genoemde plaats gelegen desa Sima te begeven, heb ik de eer op last van den Gouverneur-Generaal, UHEdG. mede te deelen, dat U ingevolge de dezerzijdsche circulaire van 17 October 1904 No. 4100 (opgenomen in Bijblad No. 6110), bevoegd is de gevraagde vergunning, waartegen overigens bij de Regeeiing geen bezwaar bestaat, te verleenen, onder die voorwaarden als U in het belang van het op den banneling uit te oefenen toezicht noodig acht. Ik enz. De lste Gouvernements Secretaris, HULSHOFF POL. Bijblad No. 6903. Vreemde oosterlingen. Terugzending. Regelen in acht te nemen bij de terugzending van uit N.I. verwijderde vreemde oosterlingen. Circulaire van den Gouvernements Secretaris aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 2175. Buitenzorg, den 29sten Juli 1908. Door den Consul der Nederlanden te Singapore is ter kennis van de Regeering gebracht, dat het eenige malen is voorgekomen, dat Arabieren, die uit Nederlandsch-Indië werden verwijderd, door het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur naar Singapore werden opgezonden, alwaar hun op grond van de in de Straits Settlements geldende bepalingen ten aanzien van het ontschepen van armlastige personen en dergelijken, eene vergunning tot landing werd geweigerd, met het gevolg dat zij weder naar Nederlandsch-Indië moesten worden teruggevoerd. In verband hiermede komt het den Gouverneur-Generaal wenschelijk voor, dat de UHEdG. bij de dezerzijdsche circulaires van 22 September 1900 No. 2501, 30 November d. a. v. No. 3204 en 16 Juli 1905 No. 2527 (1) gegeven instructiën omtrent de terugzending van uit Nederlandsch-Indië verwijderde Chineezen, mutatis mutandis worden nageleefd ook bij de verwijdering van vreemde oosterlingen van anderen landaard. (1) zie hierachter. Tot de overbrenging van uitgewezen Arabieren naar hun geboorteland hebben de Stoomvaartmaatschappij „Nederland" en „Rotterdamsche Lloyd" zich bereid verklaard, zullende dergelijke personen, tegen betaling van een passage van f 100 per hoofd, als dekpassagiers kunnen worden vervoerd met de vrachtschepen naar Suez - in welk geval de betrokkenen er zelf voor zullen hebben te zorgen, hoe zij naar hun land terugkeeren, indien zij dat wenschen—of, gedurende den tijd, der Mohammedaansche pelgrimstochten, met de pelgrimsschepen rechtstreeks naar Djeddah. Door genoemde maatschappij is evenwel gewezen op de wenschelijkheid om in ieder geval zeer tijdig passage te bespreken. Omtrent de (telkenmale voor zekeren termijn ongeveer drie maanden te voren vastgestelde) vertrekdata en-havens der vrachtschepen van genoemde maatschappijen kunnen bij hare agentschappen informatiën worden ingewonnen. De havens, die door alle vrachtschepen worden aangedaan, zijn Tandjongpriok, Semarang en Soerabaia; voorts worden facultatief aangedaan eenige havens aan de Noordkust van Java, als Tegal, Pekalongan, Pasoeroean, Probolinggo en Panaroekan, zoomede Tjilatjap, Padang en Makassar. Op de laatstgenoemde plaatsen zullen de uitgewezen Arabieren alleen dan kunnen worden ingescheept indien een der vrachtschepen die plaatsen aandoet. Is dit niet het geval, dan zal het embarkement in een der drie vaste havens behooren plaats te hebben. Ook aangaande de dienstregeling der pelgrimsschepen zullen U eventueel de noodige inlichtingen kunnen worden verstrekt door de agentschappen der maatschappijen. Door UHEdG. te verzoeken om in voorkomende gevallen van verwijdering uit Nederlandsch-Indië van Arabieren met het vorenstaande rekening te willen houden, heb ik de eer, van eene van den Landvoogd bekomen opdracht mij te kwijten. De lste Gouvernements Secretaris, HULSHOFF POL Circulaire van den Gouvernements Secretaris, aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 2501. Buitenzorg, den 22sten September 1900. Onder de Chineezen, die uit- Nederlandsch-lndië verwijderd worden, bevinden zich meermalen personen, wier toelatingskaarten zoo dikwijls verlengd zijn dat zij op het tijdstip der verwijdering jarenlang hier te lande hebben vertoefd, en auderen, die geen toelatingskaart of verjaarde kaart bezittende, na tal van jaren in Nederlandsch-lndië te zijn verbleven, aangetroffen worden zonder vergunning tot vestiging of in het bezit van eene vergunning, die valsch is of aan een ander toebehoort. In het algemeen bestaat tegen de terugzending van deze lieden naar Singapore geen overwegende bedenking, mits zij te voren daar gedomicilieerd geweest zijn. Wanneer zij echter voor hun aankomst in deze gewesten niet voor vast te Singapore gevestigd zijn geweest, of, indien dit wel het geval was, maar men te doen heeft met ontslagen veroordeelden, ongunstig bekend staande personen, behoeftige ambachtslieden, ziekelijke of verminkte of tot werken onbekwame arbeiders, dan acht de Gouverneur-Generaal de terugzending der lieden naar Singapore niet gewenscht. De Hoofden van gewestelijk bestuur behooren naar de meening van Zijne Excellentie er voor te zorgen dat —de onder de twee aan bedoelde categoriën vallende personen een vergunning tot vestiging aangevraagd W° verleend— aat teg6n zooda,lige vergunning bezwaar dan dan zullen die personen, verwijaerd wordende, niet meer naar Singapore maar naar ( hina behooren te worden teruggezonden. Indien die terugzending, bij gebrek aan gelegenheid niet rechtstreeks kan geschieden, of financieele bezwaren rechtstreeksche terugzending minder wenschelijk maken, zal echter de terugzending over Singapore kunnen plaats vinden. Dezelfde gedragslijn wenscht de Landvoogd gevolgd te zien ten aanzien van Chineezen, niet vroeger in de Straits gedomicilieerd en die nog geen langen tijd iu Neder'.andsch-Indië hebben doorgebracht, voor zoover zij onder de bovenaangegeven groep van ontslagen veroordeelden enz. te brengen zijn. UHEdG. Op last van den Gouverneur-Generaal heb ik de eer r U bdG. het vorenstaande mede te deelen, met verzoek daarmede bij voorkomende gelegenheid rekening te willen houden. De lste Gouvernemenis Secretaris. COHEN STUART. Circulaire van den Gouverneoients Secretaris aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 3204. Buitenzorg, den 30sten November 1900. Bij de dezerzijdsche circulaire van 22 September jl. No. 2501 is U o. a. medegedeeld, dat uit deze gewesten verwijderde Chineesen, die nog geen langen tijd in Nederlandsch-Indië hebben doorgebracht, en vóór hun komst alhier niet in de Straits Settlements gedomicilieerd geweest zijn, alleen dan naar China instede van naar Singapore teruggezonden moeten worden, indien zij te brengen zijn tot de categorie van ontslagen veroordeelden, ongunstig bekend staande personen, behoeftige ambachtslieden en ziekelijke of tot werken onbekwame arbeiders. Voorts is U in gemelde circulaire vrijheid gegeven om, indien de terugzending naar China bij gebrek aan gelegenheid niet rechtstreeks kan geschieden of financieele bezwaren reehtstreeksche terugzending minder wenschelijk maken, de betrokkenen over Singapore terug te zenden. Bij nadere overweging wenscht de Gouverneur-Generaal echter voorshands een andere gedragslijn gevolgd te zien. Met handhaving van het in vorenbedoeld rondschrijven mede vervat verbod tot terugzending naar Singapore van Chineezen, die wel is waar in de Straits Settlements gedomicilieerd geweest zijn, doch geruimen tijd in lndië vertoefd hebben en als ontslagen veroordeelden enz. moeten worden aangemerkt, verlangt de Landvoogd dat, althans voorloopig in afwachting van verdere instructiën, alle Chineezen die hun domicilie niet te voren in de Straits gehad hebben, voortaan naar China gezonden worden. In de eerste plaats zal das de vraag beantwoord moeten worden of de betrokkenen in de Straits Settlements gedomicilieerd geweest zijn. Als zoodanig zijn te beschouwen: alle Chineezen, die in de Straits geboren zijn ; voorts zij, die hun eenig of vast verblijf aldaar hebben gevestigd, met de bedoeling het voor onbepaalden tijd te verlengen» en alleen voor hun genoegen of voor zaken Nederlandsch1 ndië bezoeken, en eindelijk de minderjarigen, wier ouders hnn domicilie in de Straits hebben. Wanneer nu het gehouden onderzoek heeft aangetoond, dat de verwijderde Chineezen naar China behooren te worden teruggezonden, dan mag echter de terugzending voorshands niet via Singapore plpats hebben, zooals oorspronkelijk is toegelaten, maar moet in elk geval gewacht wordon tot zich en rechtstreeksche scheepsgelegenheid naar China voordoet. Op welke wijze deze terugzending zal worden geregeld voor plaatsen, waar geen reehtstreeksche verbinding met China bestaat, zal nader te Uwer kennis gebracht worden. Op last van den Gouverneur-Generaal heb ik de eer ^HEdG. UEdG. het vorenstaande mede te deelen met verzoek daarmede bij voorkomende gelegenheid rekening te willen houden. De wd. Iste Gouvernements Secretaris, VAN REES. Circulaire van den Gouvernements Secretaris aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 2527. Buitenzorg, den lüden Juli 1905. Het is den Gouverneur-Generaal gebleken, dat de in de dezer, zijdsche circulaire van 30 November 1900 No. 3204 gegeven instructies omtrent de terugzending naar China of naar de Slraits Settlements van uit Nederlaudsch-lndië verwijderde Chineezen lot misverstand aanleiding hebben gegeven. De bedoeling dier circulaire was, dat alleen dan uit NederlandschIndië verwijderde Chineezen naar de Straits Settlements mogen worden overgebracht wanneer zij daar vroeger gedomicilieerd waren in den in die circulaire nader aangegeven zin, hier te lande slechts korten tijd verblijf hebben gehouden en niet behooren tot de categorie van ontslagen veroordeelden, ongunstig bekend staande personen, behoeftige ambachtslieden en ziekelijke, verminkte of tot werken onbekwame arbeiders. Het enkele feit, dat een Chinees te voren in de Straits gedomicilieerd is geweest, is derhalve niet voldoende om zijn terugzending daarheen te kunnen rechtvaardigen: hij moet daartoe tevens voldoen aan de beide andere hiervoren genoemde vereischten. Op last van Zijne Excellentie heb ik de eer UHEd. het vorenstaande mede te deelen en U te verzoeken daarmede in voorkomende gevallen rekening te willen houden. De lste Gouvernements Secretaris, DE GROOT. Bijblad No. 4501. Uitlevering. Verzoeken om uitlevering van vreemde misdadiger» behooren onmiddellijk ter kennisse van de Regeering gebracht te worden. Circulaire aan de Officieren van Justitie bij de Raden van Justitie. No> 1773 Batavia, 22 Augustus 1887. Eene aanvraag doorliet koloniaal bestuur te Penang tot uitlevering van een beschuldigde aan den Consul Generaal der Nederlanden aldaar gericht, is door dezen overgebracht bij het Hoofd van het gewest in Nederlandsch-lndië, binnen hetwelk de uit te leveren persoon gevestigd was, die op grond hiervan voorloopig aangehouden is. Er is echter verzuimd het gebeurde onmiddellijk ter kennisse van de Regeering te brengen. Voor dergelijke verzuimen behooren de betrokken autoriteiten zich zorgvuldig te wachten. Door de onbekendheid toch met het gebeurde wordt aan de Regeering de gelegenheid benomen, zoo noodig de aandacht van het bestuur van den Staat of van de Kolonie, aan welke zoude moeten uitgeleverd worden, te vestigen op de wenschelijkheid tot het zoo spoedig mogelijk indienen van de aanvraag tot uitlevering met de daarbij vereischte bescheiden, met het oog op de termijnen bij art. 10 van Staatsblad 1883 No. 188 gesteld. Op grond van het bovenstaande heb ik mitsdien de eer UEdG. uit te noodigen: a. de Regeering onmiddellijk in wetenschap te stellen met alle verrichtingen eu bevelen, tot welke art. 9 en 10 van bovenaangehaald Staatsblad UEdG. de bevoegdheid verleent, en b. de binnen Uw ressort aanwezige hulpofficieren van Justitie op te dragen UEdG. onverwijld kennis te geven van hunne verrichtingen krachtens het voorschrift van art. 9 van genoemd Staatsblad, met dien verstande dat zij gehouden zijn naar gelang van de omstandigheden in dringende en spoedvereischende gevallen hiervan bovendien rechtstreeks aan de Regeering mededeeling te doen. De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch - Indië VAN QOENS. Bijblad No. 6115, Uitlevering. Voorstellen om uit- levering van misdadigers te vragen moeten worden ingediend door tusschenkomst van den Directeur van Justitie. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 4489. Buitenzorg, den 8sten November 1904. Ter voorkoming van vertraging in de behandeling van voorstellen, strekkende om de uitlevering te vragen van naar den vreemde gevluchte misdadigers heb ik de eer, op last van den GouverneurGeneraal, UHEdG te verzoeken dergelijke voorstellen welke in der. regel door den Directeur van Justitie behandeld moeten worden, voordat de Regeering eene beschikking kan nemen, niet meer rechtstreeks maar steeds door tusschenkomst van genoemden Departementschef aan de Regeering te willen indienen. De lste Gouvernements Secretaris PAULUS. Bijblad No. 4068. Uitlevering van naar de Strait. Setlements gevluchte misdadigers. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur en Officieren van Justitie bij de Raden van Justitie in Nederlandsch-lndië. No. 1554. Batavia, 29 Juli 1884. Uit de. ter dezer zake van den Consul Generaal der Nederlanden te Singapore bekomen mededeeHngen is der Regeering gebleken, dat de bescheiden, die bij aanvragen om uitlevering van naar de Straits Settlements gevluchte misdadigers wordrn overgelegd, meestal onvolledig zijn, of niet aan de vereischten voldoen. Dewijl zulks telkens aanleiding geeft tot moeilijkheden en oponthoud, die vooral bij dergelijke aanvragen vermeden behooren te worden, heeft de Regeeritig mij opgedragen, om UEdG. in deze van de noodige instructies te voorzien, in voldoening waarvan ik de eer heb het navolgende onder Uwe aandacht te brengen. Ofschoon het tusschen Nederland en Groot-Brittanië gesloten verdrag tot wederkeerige uitlevering van misdadigers (Nederlandsch Staatsblad 1874 No. 113) niet voor de wederzijdsche koloniën verbindend is, moeten niettemin de bepalingen dier overereenkomst, welke overeenstemmen met de in Ei'geland geldende regelen voor de uitlevering van vreemdelingen, door de autoriteiten in de Straits Settlements worden nageleefd bij de uitlevering van misdadigers op aanvraag van Nederlandsch-Indische zijde. Artikel 8 van gemeld tractaat nu onderscheidt twee gevallen: eerstens, dat de aanvraag tot uitlevering betreft iemand, die beschuldigd wordt van een misdrijf, waarvoor uitlevering kan worden gevraagd en verkregen, en ten andere, dat de opgevraagde persoon reeds ter zake van zoodanig misdrijf veroordeeld is. In eerstgemeld geval moet de aanvraag tot uitlevering vergezeld zijn van een bevel van gevangenneming, afgegeven door de bevoegde overheid, en van zoodanige stukken als welke, overeenkomstig de wetten der plaats, waar de beschuldigde gevonden is, zijne aanhouding zouden wettigen, indien het misdrijf aldaar gepleegd was. Ten aanzien van Groot-Brittanie en Zijne koloniën moeten laatstbedoelde stukken bestaan in geauthentiseerde afschriften der processen -verbaal van de verklaringen der getuigen, welke getuigen moeten zijn beëedigd geweest, terwijl van de beëediging uitdrukkelijk melding moet zijn gemaakt. De bescheiden moeten voorts voorzien zijn van de onderteekening en het ambtszegel der overheid, waarvan zij uitgaan, onverminderd de vereischte legalisatie (vrgl. artikel 15 der Engelsche extractdition-act van 1870, opgenomen inde bijlagen van Sir Eobert Phillimore's commentaries upon international law, 2de druk lst,e deel pp. 600 en 601). In het in de tweede plaats gemeld geval, nl. dat de persoon, wiens uitlevering gevraagd wordt, reeds veroordeeld is, moet de aanvraag tot uitlevering vergezeld zijn van het betrekkelijk veroordeelend vonnis, ten aanzien waarvan mede behoort te worden in acht genomen hetgeen hierboven gezegd is nopens onderteekening, zegel en legalisatie. In beide gevallen moet echter het misdrijf, waarvan de voortvluchtige persoon beschuldigd, of waarvoor hij verQordeeld is, in de stukken met name zijn genoemd, en behooren tot een van de in artikel 2 van bovengenoemd verdrag vermelde misdrijven, ter zake waarvan alleen de uitlevering wordt toegestaan, welke misdrijven zijn : 1. moord (daaronder begrepen vadermoord, kindermoord en vergiftiging) of poging tot moord ; 2. moedwillige doodslag; 3. muntvervalsching of het desbewust in omloop brengen van van valnche munt; 4. valschheid in geschriften, daaronder begrepen het namaken van bankbiljetten, muntpapier en openbare schuldbrieven; 5. diefstal, daaronder begrepen elke diefstal, die door de Nederlandfche strafwet niet als eenvoudige diefstal beschouwd wordt; 6. oplichting, knevelarij, verduistering of ontvreemding door openbare ambtenaren met bewaring of ontvangsten belast; 7. bedriegelijke bankbreuk; 8. valsche getuigenis; 9. verkrachting; 10. opzettelijke brandstichting; wordende hierbij aangeteekend, dat bij evengenoemd artikel 2 wijders is bepaald, dat de uitlevering ook plaats zal hebben ter zake van medeplichtigheid aan al de voornoemde misdrijven, mits zoodanige medeplichtigheid naar de wetten van beide contracteerende partijen strafbaar zij. Onder mededeeling van het vorenstaande heb ik mitsdien de eer UEdG. te verzoeken, om in den vervolge bij aanvragen tot uitleveiing van misdadigers, de bovenbedoelde voorschriften stipt in acht te nemen, en zorg te dragen dat de daarbij over te leggen bescheiden aan de opgenoemde vereischten voldoen. De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indiè. HUBER NOODT. Bijblad No. 4502. Uitlevering. Straits Nettlements Voorzorgen in acht te nemen bij het doen van aanvragen om uitlevering Van misdadigers die naar de Straits Settlements gevlucht zijn. Het gebeurt herhaaldelijk dat de uitlevering van misdadigers, die naar de Straits Settlements zijn gevlucht, moeilijkheden ondervind^ omdat de formaliteiten niet in acht zijn genomen, welke de in de kolonie geldende wet in zulke gevallen eischt. (1) De Regeering der Straits Settlements is altijd bereid om bij verzoeken om uitlevering zooveel mogelijk hare hulp te verleenen> maar de gerechtshoven der kolonie, welker medewerking tot het toestaan der uitlevering vereischt is, vorderen de stipte opvolging van de wet en de rechtsgeleerden, wier bijstand de voortvluchtige misdadigers in den regel inroepen, weten van de geringste vergissing en het minste verzuim partij te trekken om de uitlevering te bemoeilijken. Wanneer de uitlevering van misdadigers, die in de Straits Settlements verblijf houden, verlangd wordt zal het daarom, volgens mededeeling van den Consul Generaal der Nederlanden te Singapore, wenschelijk zijn de navolgende voorzorgen in acht te nemen. I. In de Straits Settlements wordt in den regel geen bevel tot gevangenhouding gegeven, indien zoodanig bevel niet reeds is uitgevaardigd in het land, dat de uitlevering vraagt. In spoedvereischende gevallen is daarvan wel eens afgeweken, maar de wettigheid van den maatregel was dan toch zeer twijfelachtig. Het is daarom wenschelijk dat de uitvaardiging van het bevel tot gevangenneming zooveel mogelijk wordt bespoedigd en dat het telegram, waarbij de voorloopige aanhouding wordt gevraagd, behalve eene duidelijke opgave van het misdrijf, ook de mededeeling bevat, dat evenbedoeld bevel spoedig zal volgen. (1) Het tusschen Nederland en Groot-Brittanié op 19 Juni 187-4 gesloten en onder No. 113 in het Nederlandsch Staatsblad (**) van dat jsar opgenomen verdrag tot wederkeerige uitlevering van misdadigers is op de koloniën der beide landen niet van toepassing, zoodat de koloniale besturen van weerskanten voor de uitleveringen de waarborgen en formaliteiten kunnen eischen welke zij noodig achten, (**) Thans Stbl. 1899 No. 81. [I. Het bewijs van gevangenneming behoeft niet vergezeld te gaan van de bewijsstukken. Deze kunnen later worden toegezonden ; ook behoeven niet alle getuigenverklaringen tegelijk te worden toegezonden ; integendeel is het wenschelijk in zaken, waarin het onderzoek en de getuigenverhooren veel tijd kosten, zoo spoedig mogelijk voorloopig zooveel stukken te zenden, als voldoende bewijs opleveren^ dat de aangehoudene in de zaak betrokken is. De plaatselijke magistraten kunnen dan op grond daarvan uitstel van verhoor toestaan. In ieder geval is het zeer geraden—zoo mogelijk per draad—te berichten op welken datum de ontvangst van het bevel tot gevangenneming en de getuigenverklaringen kunnen worden verwacht. III. Het is niet noodzakelijk alle bewijsstukken over te zenden; het is voldoende indien er genoeg zijn om een „prima facie" geding tegen den beschuldigde in te stellen. In het algemeen is het niet raadzaam om het bewijs voor eenig feit weg te latei', maar indien er verschillende getuigenverklaringen betreffende hetzelfde feit bestaan, is het niet noodig die alle te zenden, daar de beschuldigde geen getuigen kan bijbrengen tot het leveren van tegenbewijs. Zijn er tegen den opgeëischten persoon verschillende beschuldigingen ingebracht, die tot uitlevering kunnen leiden, dan is het voldoende dat één daarvan bewezen wordt. Natuurlijk dient echter bij dit alles in het oog gehouden te worden dat het beter is overtollige bewijsstukken te zenden dan gevaar te loopen dat de uitlevering op grond van onvoldoendheid der stukken geweigerd wordt. IV. Met het bevel tot gevangenneming behoort tevens iemand gezonden te worden, die den beschuldigde kan indentificeeren, indien zoodanig persoon zich niet reeds aan boord van het stoomschip, dat het bevel overbrengt, of in de vreemde kolonie bevindt. V. In het bijzonder dient gelet te worden op de formeele vereischten, waaraan de stukken behooren te voldoen om als authentiek te worden beschouwd, aangezien bij verzuim daarvan de invrijheidstelling van den aangehoudene moet worden geëischt. Die vereischten zijn de volgende: a. op het bevel van gevangennening behoort vermeld te staan flat het door een rechterlijk ambtenaar of magistraat is geteekend ; b. op de getuigenverklaringen behoort door den President of een lid van den Raad van Justitie of door den Magistraat te worden vermeld dat de verklaringen origineele documenten dan wel authentieke afschriften zijn. Het is niet voldoende dal een en ander door den Griffier wordt gecertificeerd. Naar aanleiding der missive van den Isten Gouvernements Secretaris van 16 Augustus 1889 No. 1912 zijn de Officieren van Justitie bij de Raden van Justitie in Nederlandsch-Indië en de Hoofden van gewestelijk bestuur, voor zoover zij geacht kunnen worden met de uitlevering bemoeienis te hebben, bij Circulaire van den Procureur Generaal bij het Hoog Gerechtshof van N. I. van 24 Augustus 1889 No. 1787 met het vorenstaande in kennis gesteld. Bijblad N. 5570. Uitlevering. Stukken over te leg- gen bij voorstellen aan de Regeering tot het vragen van uitlevering van naar een Britsche kolonie uitgeweken misdadigers. I. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië. No. 2085. Buitenzorg, li Augustus 1900. Ingevolge artikel XI sub 2 van het tusschen Nederland en Engeland gesloten tractaat van de wederzijdsche uitlevering van misdadigers (Staatsblad 1899 No. 81), moeten de bij eene uitieveringsaanvrage overgelegde klachten of verklaringen de verklaring inhouden van te zijn gewaarmerkt door de bevoegde autoriteit als te zijn het origineel of het eensluidend afschrift daarvan (vergelijk ook Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 4502 sub V § b). Eene dergelijke verklaring ontbreekt veelal op de processenverbaal van getuigenverhoor, bestemd om overgelegd te worden bij verzoeken om uitlevering van naar de Straits Settlements uitgeweken misdadigers; en, al heeft dit tot dusver niet tot moeilijkheden aanleiding gegeven, zoo wenscht de Gouverneur-Generaal toch dat er voor het vervolg nauwlettend voor gezorgd wordt, dat er aan de over te leggen stukken niets ontbreekt. Op last van Zijne Excellentie heb ik de eer UHEdG. mitsdien te verzoeken met dit verlangen van den Gouverneur - Generaal rekening te willen houden en doen houden. De lste Gouvernements Secretaris, Cohen Stuart II. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië. No. 609. Buitenzorg, 1 Maart 1901. Ten vervolge van mijn schrijven var. 14 Augustus 1900 No. 2085 heb ik de eer op last van den Gouverneur - Generaal, UHEdG te verzoeken om voortaan bij eventueele voorstellen aan de Regeering tot het vragen van uitlevering van naar eene Britsche kolonie uitgeweken misdadigers de vereischte stukken zooveel mogelijk in origineel te willen overleggen. Bij de c .q . door U rechtstreeks aan de betrokken Nederlandsche cousulaire ambtenaren gerichte verzoeken om de voorloopige aanhouding te provoceeren van bedoelde misdadigers, zullen overigens, evenals tot dusver, de noodige stukken alleen in afschrift moeten worden aangeboden. De Wd. lste Gouvernements Secretaris, VAN REES. Voortvluchtige verdachte personen Aanhouding te Hongkong van „ <4C Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch - Indië. No. 2787. Batavia, 16 December 1895. De Consul - Generaal der Nederlanden te Hongkong heeft, naar aanleiding van hem door autoriteiten in Nederlandsch - Indië per telegram gedane verzoeken om een voortvluchtig persoon aan te houden, er de aandacht van de Regeering op gevestigd dat aldaar geen bevel tot inhechtenisneming (warrant) door den magistraat kan worden gegeven, tenzij eerst door hem, Consul - Generaal, onder eede eene verklaring is afgelegd, vermeldende: 1. het misdrijf dat ten laste wordt gelegd; 2. dat in Nederlandsch-Indië een bevel tot gevangenneming is uitgevaardigd ; 3. dat een verzoek om uitlevering zal worden gedaan. Volgens den Consul-Generaal verdient het daarom, ten einde door bet vragen naar nadere inlichtingen vertraging te voorkomen, aanbeveling om, in gevallen als bovenbedoeld, steeds in het telegram te vermelden het ten laste gelegde misdrijf en dat het verzoek om uitlevering bij aanhouding van den voortvluchtige zal volgen en als algemeene regel aan te nemen dat dit telegram niet worde verzonden voordat alhier een bevel tot gevangenneming is uitgevaardigd. Voorts wordt het wenschelijk geacht in het telegram het signalement van den voortvluchtigen persoon op te nemen. Onder mededeeling van het bovenstaande heb ik, op bekomen last, de eer UHEdG. te verzoeken bij voorkomende gelegenheden een en ander in acht te nemen. De Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië VAN DISSEL. No. 6995. <*evlachte misdadigers en verdachten. Hongkong Door de Koloniale Regeering te Hongkong vereischte gegevens voor de voorloopige aanhouding van uit Ned.-Indië gevluchte msdadigera en verdachten. Circulaire Gouvernements Secretaris. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur en Officieren van Justitie bij de Raden van Justitie in Nederlandsch-Indië. No. 254)0. Buitenzorg, den 26sten Augustus 1908. Blijkens van den Consul Generaal der Nederlanden te Hongkong ontvangen bericht eischt de Koloniale Regeering aldaar dat alvorens een bevel tot voorloopige aanhouding kan worden uitgevaardigd van uit Nederlandsch-Indië daarheen gevluchte misdadigers of verdachten de volgende gegevens worden verstrekt: 1. datum of data, waarop het misdrijf begaan is; 2. duidelijke opgave van den persoon tegen wien het misdrijf begaan is; 3. nauwkeurige omschrijving van het misdrijf; opgave of geld, goederen of waardevolle papieren ontvreemd, verduisterd etc- zijn; bedrag van het ontvreemde, aard der goederen; 4. de verklaring, dat een bevel tot gevangenneming hier te lande is uitgevaardigd. Door UHEdjG^ verzoe]ien ^ij VOOrkomende gelegenheden hierUEdG: mede rekening te willen houden en doen houden, heb ik de eer van eene van den Gouverneur-Generaal bekomen opdracht mij te kwijten. De lste Gouvernements Secretaris, HULSHOFF POL. Uitlevering van misdadigers. Aanvraag om ,, " buiten voorkennis der Regeering. Circulaire van den Gouverntments Secretaris. No. 1818. Buitenzorg, 17 Augustus 1899. De Consul-Generaal der Nederlanden te Singapore heeft de aandacht er op gevestigd dat met het oog op het in 1898 met Engeland gesloten uitleveringstractaat (zie artikel 18 van dat tractaat in Staatsblad 1899 No. 81) en op de in de Straits Settlements op dit stuk geldende bepalingen aanvragen om uitlevering van naar genoemde Engelsche kolonie gevluchte misdadigers voortaan niet meer rechtstreeks door de Hoofden van gewestelijk bestuur, Assistent-Residenten of Controleurs kunnen worden gedaan, maar dat daartoe de tusschenkomst van den Gouverneur-Generaal inoet worden ingeroepen. Uit nadere inlichtingen van genoemden Consulairen hoofdambtenaar is gebleken, dat inderdaad meermalen op de door hein bedoelde wijze buiten voorkennis der Regeering uitlevering van misdadigers is gevraagd. Was zulk een wijze van handelen vroeger al niet geoorloofd, thans nu met Engeland een uitleveringstractaat gesloten is, zullen de bepalingen daarvan met de meeste nauwgezetheid moeten worden nageleefd en aanvragen om uitlevering aan het Straits-bestuur mitsdien alleen door tusschenkomst van den Landvoogd kunnen worden gedaan. Inspoedeischende gevallen kan echter het verzoek om voorloopige aanhouding rechtstreeks door UHËdG. tot den Consul-Generaal worden gericht en de benoodigde stukken kunnen door U rechtstreeks aan hem worden toegezonden. Op last van den Gouverneur-Generaal heb ik de eer UHEdG. het vorenstaande mede te deelen en U te verzoeken daarmede bij voorkomende gelegenheden rekening te willen houden en doen houden. De Wd. Gouvernements Secretaris, PAULUS. Misdadigers. Verzoeken om aanhouding van gevluchte „ ' kunnen ook rechtstreeks gericht worden tot den Consul der Nederlanden te Penang. Circulaire van den lsten Gouvernements Secretaris. No. 1948. Buitenzorg, 1 September 1899. Ten vervolge vati mijn missive van 17 Augustus jl. No. 1818 heb ik de eer op last van den Gouverneur-Generaal, UHEdG. mede te deelen, dat verzoeken om voorloopige aanhouding van naar de Straits Settlements gevluchte misdadigers rechtstreeks door UHEdG. niet alleen tot den Consul-Generaal der Nederlanden te Singapore naar ook tot den Consul der Nederlanden te Penang kunneu worden gericht, indien vermoed wordt dat de voortvluchtige daarheen de wijk genomen heeft, en dat de benoodigde stukkeu door U ook rechtstreeks aan dien Consulairen ambtenaar kunnen worden toegezonden. De lste Gouvernements Secretaris, C. B. NEDERBURGH. Vast verblijf en toelating van vreemdelingen. Bijblad No. 3218. Oostersche Vreemdelingen. Toelating in Nederlandsch - Indië. Reispassen. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera. No. 1740. Batavia, 6 Augustus 1877. Het is der Regeering gebleken, dat de bij de ordonnantie van 12 Maart 1872 (Staatsblad No. 40) vastgestelde bepalingen op de toelating in Nederlandsch-Indië van Oostersche vreemdelingen en de voor de verschillende gewesten vigeerende bepalingen omtrent de reispassen niet overal stipt worden nagekomen. Zij aclit het daarom noodig die voorschriften in herinnering te brengen en tevens eenige wenken te geven, op de toepassing betrekking hebbende. a. Er moet streng worden toegezien — waartoe de Hoofden der vreemde oosterlingen op hunne verantwoordelijkheid behooren mede te werken - dat Oostersche vreemdelingen bij aankomst in NederlandschIndië zich tijdig bij het Hootd van plaatselijk bestuur, ter erlanging van eene toelatingskaart, aaiimelden. b. Er moet nauwlettend voor worden gewaakt, dat die personen zich nergens anders ophouden dan in de voor den algemeeuen handel geopende havens zijnde Batavia, Samarang, Soerabaia, Cheribon, Joeana, Pasoeroean, Tjilatjap, Padang, Siboga, Baros, Singkel, Palembang, Moeara - Kompeh, Muntok, Bandjermasin, Pontianak, Pernangkat en Saparoea, zoomede Anjer, Bantam, Indramajoe, Tegal, Peka. longan, Rembang, Probolinggo, Besoeki, Panaroekan, Banjoewangi, 1 atjitan, langgoel, Priaman, Ajerbangis, Natal, Bengkoelen Telokbetoeng, Tandjong Pandan en Sampit eu voorts Riouw, Makasser, Menado, Kema, Amboina, Banda, Ternate, Kajeli en Timor - Koepang — of op de plaatsen of in de streken op de toelatingskaart vermeld. c. Staatsblad 1872 Ao. 40 laat geene bevoegdheid, om aan Oostersche vreemdelingen, dat zijn zoodanige vreemde oosterlingen, die geen ingezetenen van Nederlandsch - Iudië zijn, te vergunnen het binnenland te bereizen, zelfs niet, wanneer zij van een toelatingskaart zijn voorzen. d. Aan laatstbedoelde personen mogen mitsdien geene reispassen worden afgegeven, en ten hunnen aanzien behoort, zoo noodig, artikel 4 van Staatsblad 1872 No. 40 te worden toegepast. e. Wat eindelijk de reispassen betreft, het in de betrekkelijke reglementen ten aanzien van sommige categoriën van personen gemaakte voorbehoud, dat die passen geweigerd kunnen worden, wanneer het belang der openbare rust het tijdelijk verblijf van den aanvrager in de binnenlanden of op eenige bijzondere plaats onraadzaam maakt, moet er toe leiden, om aan bedoelde personen die passen slechts uit te reiken in het geval, dat zij te goeder naam en faam bekend staan; behoorende er wijders op te worden gelet, dat zij, zooals bepaald is bij Staatsblad 1875 No. 103, zonder eene bijzondere vergunning van liet hoofd van plaatselijk bestuur, op den pas bekend gesteld, zich gedurende het tijdvak, waarvoor de pas geldig is, niet langer dan een maand in het geheel in dezelfde afdeeling ophouden. Op bekomen last heb ik de eer UHEdG. te verzoeken, deze voorschriften en wenken stipt op te volgen en te doen opvolgen. De lste Gouvernements Secretaris, DE BLAAUW. Extract Toelating van vreemdelingen. Aan- Bijblad No. 4140. melding bij aankomst in Nederlandsch-lndië. Toechting op Staatsblad 1872 No. 38. Bij missive van den lsten Gouvernements Secretaris dd. 13 Februari 1884 No. 280, gericht tot den Directeur van Justitie, is medegedeeld, dat als de plaats van aankomst in Nederlandsch-Indië, waar men zich volgens artikel 1 van het, Reglement betreffende de toelating en vestiging in N.l. van Nederlanders, andere Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen (Staatsblad 1872 No. 38) bij het Hoofd van plaatselijk bestuur moet aanmelden, behoort te worden aangemerkt, de plaats, waar men het schip voor goed verlaat en dat de termijn, binnen welken op straffe van boete die aanmelding moet plaats hebben dus begint te loopen niet van af het tijdstip, waarop men gedurende de reis voor het eerst Indischen grond betreedt, maar van af dat, waarop men ophoudt tot het schip te behooren. Bijblad No. 4399. Vreemdelingen. Toelating in Nederlandsch-Indië. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 99 /c. Buitenzorg, 9 Maart 1887. Het heeft de aandacht der Regeering getrokken dat in den laatsten tijd allerlei berooide Europeesche en Oostersche vreemdelingen, vooral Chineezen die door het toenemend pauperisme en door overbevolking uit hun geboorteland worden gedreven, in Nederlandsch-Indië en vooral op Java aankomen, ten einde in deze gewesten een middel van bestaan te zoeken. Zij acht het daarom niet onnoodig UHEdG. te wijzen op de noodzakelijkheid om door oordeelkundige toepassing der ter zake bestemde bepalingen te voorkomen, dat aan personen, die, doordien zij geen middel van bestaan kunnen vinden, of door hunne gedragingen blijken minder gewenschte elementen in de Nederlandsch-lndische maatschappij te zijn, eene vergunning tot vestiging worde verleend. Immers worden zij door die vergunning krachtens artikel 106 van het Regeeringsreglement ingezetenen van Nederlandsch-Indië, en kan hun later slechts op de wijze, bij de artikelen 45 en 46 van dat Reglement vermeld, het verblijf aldaar, of in de bepaalde gedeelten van Nederlandsch-Indië, worden ontzegd. Ten einde dien ongewenschten toevloed van havelooze vreemdelingen tegen te gaan behoort het volgende te worden in acht genomen. Op grond van de artikelen 1 en 2 van het Koninklijk besluit van 15 September 3 871 No. 1 (Indisch Staatsblad 1872 No. 38) en de concordante artikelen der ordonnantie van 12 Maart 1872 (Staatsblad No. 40) mogen alle vreemdelingen, die voorzien zijn van de binnen drie dagen na hun aankomst in Nederlandsch-Indië aan te vragen toelatingskaart, zich gedurende den daarin bepaalden tijd ophouden in alle voor den algemeenen handel geopende havens en op de plaatsen of in de streken, speciaal op de toelatingskaart vermeld. Hierdoor is de gelegenheid gegeven om op de nieuw aangekomenen een scherp politietoezicht te houden; de toelatingskaart van den vreemdeling, die buiten de voor hem opengestelde streken wordt aangetroffen, moet worden ingetrokken, terwijl hij, evenals drgeen, die geen toelatingskaart kan vertoonen, op de wijze, voorgeschreven bij artikelen 5 en 6 van Staatsblad 1872 No. 38 en de artikelen 4 en 5 van Staatsblad 1872 No. 40, uit Nederlandsch-Indië verwijderd moet worden. Ditzelfde kan geschieden met vreemdelingen, op wier verblijf in de kolonie wegens hunne berooidheid of misdragingen geen prijs valt te stellen, zoodra de in hun toelatingskaart vermelde termijn verstreken is en hun eene vergunning tot vestiging is geweigerd. Aan dit strenger politietoezicht moeten zij door de schriftelijke vergunning tot vestiging niet onttrokken worden, voor en aleer de overtuiging verkregen is. dat de vreemdeling een rustig ingezetene zal zijn, die op voldoende wijze in zijn onderhoud kan voorzien. Derhalve behoort, indien die overtuiging bij het Hoofd van plaatselijk bestuur nog niet is gevestigd, niet verder te worden gegaan dan tot verlenging van den termijn, waarvoor do toelatingskaart geldig is; altijd ingeval er, uithoofde van de bovenvermelde redenen, geen grond bestaat om den vreemdeling al dadelijk te gelasten Nederlandsch-Indië te verlaten. In voldoening aan eene daartoe ontvangen opdracht heb ik de eer UHEdG. te verzoeken, bij de opvolging der instructien, opgenomen in Staatsblad 1872 Nos. 39 en 41, ook op het vorenstaande te willen letten en daarmede rekening te willen houden bij het (lj a. nemen eener beschikking op verzoeken om de schriftelijke b. uitbrengen van advies aangaande vergunning tot vestiging, bedoeld in artikel 4 van Staatsblad 187 2 No. 38 en artikel 3 van Staatsblad 1872 No. 40. De Gouvernements Secretaris, SWEERTS. (1) h. Voor de lioofden van gewestelijk bestuur op de buitenbezittingen, b. 1deni op Java en Madoera. Bijblad No. 4700. Vreemdelingen Toelating in Nederlandsch-Indië. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 1705. Buitenzorg, 22 Juli 1889. Hoewel de in mijne circulaire van 9 Maart 1887 No. 99/c (1) gegeven wenken omtrent de toepassing der bepalingen op de toelating en de vestiging van vreemdelingen blijken de beoogde werking niet te hebben gemist, is het niettemin een feit dat nog steeds een groot aantal dezer personen zich zonder toelatingskaart of vergunning tot inwoning in Nederlandsch-Indië ophoudt. Daar er wel nauwelijks op gewezen behoeft te worden van hoeveel belang het is om, voor zooveel de beschikbare politiemiddelen toelaten, de vestiging tegen te gaan van zoodanige vreemdelingen, wier verblijf voor de handhaving der openbare rust en orde moeilijkheden kan opleveren, heeft de Regeering mij opgedragen UHEdG. nogmaals aan te bevelen geen middelen onbenut te laten om op pas aangekomenen een scherp toezicht uit te oefenen. Om dit te kunnen doen zal in de eerste plaats nauwlettend het oog zijn te houden bij de aankomst van schepen, die van buiten Nederlandsch-Indië in de groote kustplaatsen ten anker komen. Het plaatselijk bestuur moet zorgen op de hoogte te zijn van de namen der aangekomen vreemdelingen, teneinde uit de daarvan gehouden aanteekeningen, na ommekomst van den gestelden termijn van drie dagen, te kunnen nagaan wie in gebreke zijn gebleven de vereischte aangifte te doen en de nalatigen, door toepassing der voorgeschreven strafbepalingen, tot nakoming der op hen als nieuwe aangekomenen rustende verplichtingen, te dwingen. Zoodoende zal verhinderd worden dat personen, door zich buiten voorkennis van het Bestuur onder de Inlandsche bevolking of in de talrijke vestigingen van vreemde oosterlingen neder te zetten, zich onttrekken aan het politietoezicht» waaraan vreemdelingen luidens mijne aangehaalde circulaire in den eersten tijd moeten worden onderworpen. Melden deze zich, na den in de toelatingskaart vermelden tijd om eene vergunning tot vestiging (1) Byblad No. 4399. aan, dan behooren de Hoofden van gewestelijk bestuur zich grondig te overtuigen of de immigranten werkelijk voldoende middelen van bestaan hebben, dat wil zeggen: op eerlijke wijze in hun onderhoud kunnen voorzien ; zoodat b, v. geen genoegen mag worden genomen met de ongemotiveerde verklaring van een onbekenden rasgenoot: dat die middelen aanwezig zijn. Is de vreemdeling niet in staat een beter bewijs te leveren en vindt het betrokken bestuurshoofd geen noodzakelijkheid om hem al dadelijk het land uit te zetten, dan kan volstaan worden met verlenging van den termijn, waarvoor de toelatingskaart geldig is. Door UHEdG. te verzoeken aan het vorenstaande de vereischte uitvoering te willen verzekeren, heb ik de eer mij van den mij verstrekten last te kwijten. De lste Gouvernements Secretaris SWEERTS. Nasch rift. Blijkens circulaire van den lsten Gouvernements Secretaris dd. 9 Juni 1891 No. 1316 (Bijblad No. 4701) laten de voorschriften, vervat in Staatsblad 1872 No. 40 en 41, het vorderen van een borgtocht ter verkrijging van een toelatingskaart niet toe. Bijblad No. 4534. Toelating. Vervolging wegens ver- zuim van aanvragen van een toelatingskaart. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch - Indië. No. 1462. Batavia, 12 Juli 1881. Herhaaldelijk worden Chineezen of Arabieren, die reeds meer dan een jaar zich in Nederlandsch — Indië bevinden, veroordeeld wegens overtreding van artikel 1 van Staatsblad 1872 No. 40, handelende over het aanvragen van een toelatingskaart binnen drie dagen na aankomst. Dergelijke veroordeelingen zijn echter in strijd met artikel 406 van het Inlandsch Reglement, waarbij is bepaald, dat de vervolgingen wegens politieovertredingen vervallen door verloop van één daar na het begaan der overtreding. Om die reden is bij Gouvernements besluiten dd 29 Januari 1889 No. 12, 11 Februari 1889 No. 16 en 23 Mei 1889 No. 19 aan een aantal Chineezen gratie verleend van de hun te dier zake door den politierechter opgelegde boeten. Ten einde dergelijke vervolgingen te voorkomen, heb ik de eer UHEdG. te verzoeken om peronen, welke in het boven omschreven geval verkeeren, niet meer voor het politiegerecht te doen terechtstaan. Ook doet het zich menigmaal voor, dat Europeanen worden beboet, omdat zij vergeten hebben, een toelatingskaart bij aankomst in Nederlandsch-lndië te vragen. Gewoonlijk wordt ook aan deze lieden kwijtschelding der boete hetzij geheel of ten deele, gegeven, omdat het inderdaad hard is menschen die geheel onbekend zijn met de bepalingen op dit onderwerp, zonder voorafgaande waarschuwing tot eene boete te veroordeelen De indiening van talrijke verzoeken om kwijtschelding is hiervan het gevolg. Bovendien is bij besluit van 3 Februari 1885 No. 2 (Bijblad No. 4140'! gelast aan Europeanen en Chineezen bij aankomst in Indië eene gedrukte herinnering uit te reiken, waarbij zij opmerkzaam gemaakt worden op de voorschriften aangaande de toelating in Nederlandsch-lndië. Ik verzoek UHEdG. derhalve alleen die personen, hetzij Europeanen of Vreemde Oosterlingen te vervolgen wegens overtreding der bepalingen vervat in Staatsblad 1872 No. 38 en 1872 No. 40, welke nalatig zijn eene toelatingsKaart te vragen na daartoe te zijn aangemaand. (1) De Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-lndië, W. DE GELDER. (1) Zie omtrent slot vrq deze circulaire Bb. No, 5S50 hierachter. Bijblad No. 5250. Toelating. Vervolging wegens verzuim van aanvragen eener toelatingskaart. Wijziging van de circulaire in Bijblad No. 4534. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië. No. 1324. Batavia, 7 Juli 1893. Naar liet oordeel der Regeering legt mijne aan de Hoofden van gewestelijk bestuur in Nederlandsch-Indië gerichte circulaire van 12 Juli 1889 No. 1462 (Bijblad op het Staatsblad No. 4534) belemmering in den weg aan de toepassing der bepalingen op de toelating in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1872 Nos. 38 en 40.) De Regeering is van meening, dat die. circulaire te ver gaat, waar zij voorschrijft, dat Europeanen en vreemde oosterlingen alleen dan behooren vervolgd te worden wegens overtreding van bedoelde bepalingen, als zij nalatig zijn een toelatingskaart te vragen, na daartoe te zijn aangemaand. In de circulaire had moeten worden medegedeeld, dat vervolging achterwege kan blijven ten opzichte van heil, die inderdaad geacht kunnen worden onbekend te zijn gebleven met de betrekkelijke voorschriften. Het is op last der Regeering, (1) dat ik LHEdG. verzoek het slot van bovenbedoelde circulaire indien zin gewijzigd te beschouwen. De Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, W. DE GELDER. (I) M.G S. van 18 Maart 1893 No. 799 (vgl. de M.G.S. van 8 Juli 189S No. 1681). Toeatingskaarten van bedienden van vreemdelingen. Circulaire van den Isten Gouvernements Secretaris. No. 796. Buitenzorg, 14 April 1898. Het is voorgekomen dat vreemdelingen, wien vergunning tot reizen in Nederlandsch-Indië was verleend, zich bij de Regeering beklaagden over moeilijkheden, door hen ondervonden doordien hun bedienden door de politie werden aangehouden omdat zij niet, in het bezit waren van een toelatingskaart. Naar aanleiding hiervan heb ik de eer, op last van den GouverneurGeneraal, UHEdG. te verzoeken te willen zorgen dat in dergelijke gevallen, als de reizigers blijkbaar te goeder trouw zijn, hun geen moeilijkheden worden veroorzaakt en in twijfelachtige gevallen telegraphisch de beslissing der Regeering te willen inroepen. De lste Gouvernements Secretaris C. B. NEDERBURGH. Vestiging. Arabieren. Toelatingskaart. Bepaling omtrent het verstrekken van een toelatingskaart aan Arabieren. Circulaire van den Isten Gouvernements Secretaris. No. 2945. Buitenzorg, 28 December 1897. Wanneer Oostersche vreemdelingen, afkomstig uit de Arabische proviucie Hedjaz, niet kunnen vertoonen een door den Consul der Nederlanden te Djeddah geviseerden pas, moeten zij naar de meening van den Gouverneur - Generaal geoordeeld worden niet voldoende te kunnen doen blijken wie zij zijn en van waar zij komen en behoort hun dientengevolge geen toelatingskaart als bedoeld bij artikel 1 der ordonnantie van 12 Maart 1872 (Staatsblad No. 40) te worden verstrekt. Door de inededeeling van het vorenstaande, met verzoek om daarmede voor het vervolg rekening te willen houden en doen houden, heb ik de eer aan eene van Zijne Excellentie ontvangen opdracht te voldoen. De lste Gouvernements Secretaris, C. B. NEDERBURQH. Vast verblijf. Uhineezen. Een inkomen van F 15 gedurende minstens twee achtereenvolgende jaren gesteld als criterium voor het bekomen van een vergnnning tot " in Ned.- Indië. Circulaire van den Directeur van Justitie. No. 866. Batavia, 29 Januari 1903. Op bekomen last heb ik de eer ter kennisse van UHEdG. te brengen dat de Gouverneur - Generaal vin oordeel is dat een Chinees, die minstens twee achtereenvolgende jaren een inkomen van f 15 of meer 's maands geniet, onverschillig hoe lang overigens zijn verblijf in Indië heeft geduurd, geacht moet worden in elk geval te voldoen aan de bij de bepalingen gestelde eischen voor een vergunning tot vast verblijf in deze gewesten, terwijl het den Resident natuurlijk vrijstaat personen van genoemden landaard reeds binnen den tijd van twee jaren na- en desnoods dadelijk bij aankomst voor bedoelde vergunning in aanmerking te brengen, zoodra er zekerheid is verkregen, dat belanghebbenden voldoende middelen van bestaan bezitten. Met bovenstaand thans aangenomen beginsel gelieve UHEdG. bij het doen van voorstellen rekening te willen honden. De Directeur van Justitie, bij afwezen: De Secretaris, VAN DEINSE. Zie toelichting hierop in c'rculaire van den Directeur van Justitie van 30 October 1903 No. 9121 hierachter. Chilieezetl. Jaarlijksche controle op de vergunningen tot verblijf van de niet hier geborene Chineezen. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in N. I. No. 5521. Batavia, 4 Juli 1903. Naar aanleiding van de omstandigheid, dat eenige chineezen, die door een der Hoofden van gewestelijk bestuur voor eene vergunning tot vestiging in Nederlandsch-lndië werden in aanmerking gebracht, reeds 20 a 30 jaren hier te lande hadden doorgebracht, zonder dat het de aandacht van het bestuur had getrokken, dat zij niet in het bezit waren van bedoelde vergunning — een feit dat ook in andere gewesten herhaaldelijk voorkomt en geen hoog denkbeeld geeft van de werkzaamheid der poiitie in dit opzicht — heb ik de eer onder Uwe aandacht te brengen, dat aan bedoelde misstanden op eenvoudige wijze een einde gemaakt kan worden, door bijv. eenmaal 's jaars, door alle niet hier geboren chineezen in het gewest, aan de politie hun vergunning te doen vertoonen en daarvan aanteekening te doen houden op de bescheiden. Daardoor zou het onmogelijk worden, dat sommigen hunner tientallen van jaren hier doorbrengen, zonder de vereischte vergunning. Door mededeeling van het vorenstaande, met verzoek in het vervolg in dien geest te willen handelen en doen handelen, heb ik de eer aan een mij verstrekten last te voldoen. De Directeur van Justitie, (w. g.) COHEN STUART Vast verblijf. Circulaire van den Directeur van Justitie van 29 Januari 1903 No. 866 niet iran toepassing op Arabieren, Mooren en Bengaleezen. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 9124. Batavia, 30 October 1903. Door sommige Hoofden van gewestelijk bestuur worden Arabieren, Mooren en Bengaleezen voor een vergunning tot vestiging in Nederlandsch-Indië in aanmerking gebracht op grond van de omstandigheid dat zij voldoen aan het in de dezerzijdsche circulaire van 29 Januari 1903 No. 866 medegedeelde, voor Chineezen gestelde criterium van minstens twee achtereenvolgende jaren een inkomen van f 15 of meer 's maands te hebben genoten. Naar aanleiding daarvan heb ik - op bekomen last - de eer UHEidG" mede te deelen, dat de Gouverneur-Generaal het niet wenschelijk acht bovenbedoelden maatstaf, die uitsluitend voor Chineezen is gesteld, ook toe te passen op Arabieren, Mooren en Bengaleezen, die ten aanzien van de toelating tot vestiging niet met Chineezen op een lijn kunnen worden gesteld. Te hunnen aanzien zal dus moeten worden blijven gehandeld als voorheen. De Directeur van Justitie (w. g.) COHEN STUART. Reispassen. Bijblad No. 1483. Passen. Reizen over zee. (Staatsblad 1863 No. 83). Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera. No. 2492. Batavia, den 3den November 1863. Tot opheffing van den twijfel gerezen over de beteekenis, te hechten aan de woorden „reizen over zee" voorkomende in het tweede lid van art. 1 der ordonnantie van 21 Juli 1863 (Staatsblad No. 83). is mij opgedragen UW EdG mede te deelen, zooals ik de eer heb bij deze te doen, dat daaronder alleen behooren te worden verstaan reizen over zee naar eenige plaats, niet behoorende onder het gebied deieilanden Java en Madoera. De lste Gouvernements Secretaris, (w. g.) WATTENDORFF. Bijblad No. 2060. voor reizen binnen het ge- bied vdn het Hoofd van plaatselijk bestuur. Naar aanleiding eener klacht van zekeren particulieren ondernemer, dat aan twee door hem in dienst genomen Chineezen, met toestemming van het Hoofd van gewestelijk bestuur tijdelijk gevestigd in de desa, waarin zich zijn onderneming bevindt, niet vergund werd, zich zonder pas buiten die desa te begeven ; - is door de liegeering beslist: dat bij een gezonde opvatting en toepassing van artikel 3 der ordonnantie, opgenomen in Staatsblad 1863 No. 83, de daarbedoelde personen alleen dan een reispas behoeven, wanneer zij zich begeven buiten de onder het dagelijksch gezag van het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur slaande afdeeling, binnen welke zij gevestigd zijn, daar toch voor reizen in die afdeeling de pas al zijn nut zou missen, vermits de reizende daarbinnen moet geacht woiden bij de autoriteiten bekend te zijn, en dat mitsdien de bovenbedoelde Chineezen zich vrijelijk mogen bewegen binnen de assitent residentie B. (B. 11 October 1867 No. 36. zie echter Bijblad No. 5130 hieronder.) Bijblad No. 5130 Binnenlandsche reispassen. Toelichting der beslissing bedoeld in No. 2060 van het Bijblad. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera met uitzondering van den Resident van Soerabaia. No. 194. Buitenzorg, 24 Januari 1896. Het is den Gouverneur-Generaal gebleken dat de bij het besluit van 11 October 1867 No. 36 (Bijblad op het Staatsblad van NederlandschIndië No. 2060) aan artikel 3 der ordonuantie van 21 Juli 1863 (Staatsblad No. 83) gegeven uitlegging, volgens welke de met Inlanders gelijkgestelde personen en de Inlanders, die niet op Java en Madoera thuis behooren, alleen dan een reispas behoeven, wanner zr zich begeven buiten de afdeeling, binnen welke zij gevestigd zijn in hare toepassing meermalen de gewenschte controle op de gangen van die personen buiten hunne woonplaatsen belemmert. Naar aanleiding daarvan heb ik de eer, op last van Zijne Excellentie UHEdG. mede te deelen, dat het aangehaald besluit van 11 October 1867 No. 36 alleen het daarbij behandeld bijzonder geval betrof en geenszins een algemeenen regel stelt ten aanzien der wijze van toepassing van voormeld artikel 3 der ordonnantie in Staatsblad 1863 No. 83, welke bij liet groote verschil in toeslanden aan het oordeel en het beleid van de Hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur moet overgelaten blijven. De lsle Gouvcrnements Secretaris, C. B. NEDERBURGH. Bijblad No. 2491, Passen. Regelen in acht te nemen bij het verleenen van,, Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in N. I. No. 1290/2392. Batavia, 27 September 1870. Sommige besturende ambtenaren vatten den inhoud der circulaire van den gouvernements secretaris van 21 October 1867 No. 2278 (bijblad No. 2065) verkeerd op, door te meenen, dat dien ten gevolge aan de vreemde oosterlingen die zulks verzoeken, reispasseu mogen worden uigereikt zonder dat omtrent hun identiteit en hunne bedoelingen voldoende zekerheid bestaat, terwijl anderen nog steeds, in strijd met die circulaire, van eiken pasaanvrager een certificaat van zijn hoofd vorderen, omdat zij anders naar hun oordeel verplicht zouden zijn passen uit te reiken aan personen, die zij in het geheel niet kennen. Beiden is verkeerd. Het is volstrekt de bedoeling niet, dat aan iederen aanvrager, zonder eenig onderzoek of zonder eenigen waarboig voor de juistheid zijner opgave eene reispas zal worden uitgereikt; integendeel, de betrokken ambtenaar kan en behoort, bij twijfel omtrent de identiteit en de bedoeling van eenigen persoon, die eene pas aanvraagt, van dezen te vorderen, dat hij nader zijn identiteit en de waarheid zijner opgaven stave. Zelfs stelt art. 101 van het strafwetboek voor Europeanen liet verzuim van den ambtenaar om, ingeval van persoonlijke onbekendheid met den aanvrager der reispas, diens identiteit te doen bevestigen door twee hem bekende, ingezetenen, strafbaar. Door welke middelen aanvrager de gevorderde bevestiging zijner opgaven leveren zal, moet echter geheel aan dezen worden overgelaten; d£ besturende ambtenaar mag daartoe niet uitsluitend een bepaald document, zooals het certificaat van het hoofd, vorderen, maar moet in elk zich voordoend geval beoordeelen, of hetgeen door den aanvrager tot bewijs van zijn identiteit en van zijne bedoelingen is aangevoerd, voldoende is, terwijl het hem geheel is vrij gelaten om ook zijnerzijds, buiten de verklaring bedoeld in het vermeld wetsartikel, ter vestiging zijner overtuiging nog zoodanige onderzoekingen te houden of te doen houden, of zoodanige personen te hooren of te doen hooren, als hij nuttig en noodig mocht achten. Ik heb de eer UWEdG. te verzoeken, bij aanvragen van vreemde oosterlingen om reispassen, met inachtneming van het bovenstaande te handelen en te doen handelen. Door dit verzoek voldoe ik aan eene uitnoodiging, mij door den Gouverneur—Generaal gedaan bij een besluit van 12 dezer No. 4. De Directeur van Justitie, T. H. DER KINDEREN. Bijblad No. 3966. Oostersche vreemdelingen. Bereizen der buitenlanden door ,, Reispassen. Eenige Chineesche wajangspelers te Semarang, in het bezit van een toelatingskaart, doch niet van eene acte van inwoning volgens Staatblad 1872 No. 40. wenschten in 1882 zich naar Solo te begeven tot het geven van eenige tooneelvoorstellingen aldaar. De Resident maakte met het oog op de circulaire van den lsten Gouvernements Secretaris van 6 Augustus 1877 No. 1740 (opgenomen in de Nos. 3218 en 3219 van dit Bijblad), bezwaar aan hen reispassen te verleenen en verzocht dienaangaande het welmeenen der .Regeering te mogen kennen. De Regeering overwoog dat Oostersche vreemdelingen, blijkens art. 2 van Staatsblad 1872 No. 40, § b van evengenoemde circulaire uitdrukkelijk herhaald, zich ook op andere plaatsen dan de voor den algemeenen handel geopende mogen ophouden, mits die plaatsen slechts op hunne toelatingskaarten vermeld zijn, en de bedoeling van den wetgever wel niet geweest k.m zijn hen de reis naar deze plaatsen van de plaats waar zij voet aan wal gezet hebben te verbieden. De vraag of hun daartoe reispassen moeten uitgereikt worden overeenkomstig de bepalingen van Staatsblad 1863 No. 83 meende de Regeering in bevestigenden zin te moeten beantwoorden. Die passen zouden hun van zelf niet voor langer dan den duur hunner toelatingskaart van nut kunnen zijn (Art 4 van Staatsblad 1872 No. 40) Mitsdien is van Regeeringswege onder dagtcekening van 5 November 1882 (1) aan den Resident van Semarang het volgende geseind : „Aan wajangspelers mogen op voet van Staatsblad 1863 No. 83 passen uitgereikt worden voor de reis naar plaatsen op hunne toelatingskaarten vermeld of alsnog nader te vermelden.* Bijblad No. 6416. Oostersche vreemdelingen. IteisjiaSMen. Bereizen der binnenlanden door Oosterache V reemdelingen. In een geval, dat een Chinees, die in het bezit was van een toelatingskaart en zich bevond op eene plaats in het binnenland op die toelatingskaart vermeld, zijne reis wilde voortzetten naar eene plaats, niet op die kaart vermeld, is door de Regeering beslist, dat het bestuur op eerstbedoelde plaats de toelatingskaart kon aanvullen met de plaats waarheen de Chinees zich verder wilde begeven en hem daarheen een pas kon worden uitgereikt. (Telegram G. S. 11 Januari 1906 No. 31). (1) Telegram Gouvts. Secretaris No. 176. Bijblad No. 6417. Vreemde Oosterlingen. Reisvergunningen. Voorde uit- reiking van reisvergunningen van Vreemde Oosterlingen, wordt niet vereischt dat het bewijs wordt geleverd dat de reis, waarvoor de vergunning gevraagd wordt, voor den handel of het bedrijf van den aanvrager inderdaad noodig of wenschelijk is. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur (exc. de Itesidenten van Kediri, Pasoeroean en Soerabaia). JSÏO. 104. Buitenzorg, den llden Januari 1906. Het is den Gouverneur-Generaal gebleken dat bij meerdere Hoofden van gewestelijk bestuur de opvatting bestaat als zoude aan Vreemde Oosterlingen, die eene vergunning tot reizen aanvragen, als bedoeld bij artikel 4a der ordonnantie van 21 Juli 1863 (Staatsblad No. 83) jo. Staatsblad 1904 No. 378, dergelijke vergunningen alleen dan behooren te worden uitgereikt wanneer zij kunnen aantoonen elders handels-of industrieele belangen te hebben, eene opvatting welke in hoofdzaak berust op de omstandigheid dat in de considerans der ordonnantie in laatstgemeld Staatsblad als grond voor de daarin vervatte bepaling, het belang van handel en nijverheid wordt genoemd. Met deze zienswijze kan Zijne Excellentie zich niet vereenigen. Niet de considerans, welke alleen de aanleiding en het hoofddoel der ordonnantie aangeeft, maar de bepaling zelve van genoemd artikel 4a is beslissend en dit artikel stelt als eenige voorwaarde voor het verkrijgen der bedoelde vergunning tot reizen, dat de betrokken personen te goeder naam en faam bekend staan, en schrijft geenszins voor dat zij het bewijs zouden moeten leveren dat de reis, waarvoor de vergunning gevraagd wordt, voor hun handel of bedrijf inderdaad noodig of wenschelijk is. Door UHEdG. het vorenstaande mede te deelen en IJ te verzoeken daarmede bij voorkomende gelegenheden rekening te willen houden, heb ik de eer van eene van den Landvoogd ontvangen opdracht mij te kwijten. De Gouvernements Secretaris, HULSHOFF POL. Bijblad. No. 4591. Kecht van verblijf. Oostersche vreemdelingen. Passen. Op de aan Oostersche Vreemdelingen uit te reiken passen moet steeds worden aangeteekend of de houder al dan niet in het bezit is van eene vergunning tot vestiging. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur, (met uitzondering van den Eesident der Oostkust van Samatra) No. 2230. Buitenzorg 14 September 1890, Ingevolge het bepaalde bij artikel 2 der ordonnantie van 12 Maart 1S72 (Staatsblad No. 40) mogen Oostersche vreemdelingen, die geen vergunning tot vestiging hebben bekomen, doch slechts in het bezit zijn van eene toelatingskaart, alleen zich ophouden in de voor den algemeenen handel geopende havens en op de plaatsen of in de streken, op de toelatingskaart uitdrukkelijk vermeld. Het is den Gouverneur-Generaal gebleken dat dit voorschrift in weerwil van het bij dezerzijdsche circulaire van 6 Augustus 1877 No. 1740 (Bijblad op het, Staatsblad van Nederlandsch - lndië Nos. 328 en 3219) gedaan verzoek om op de naleving daarvan nauwlettend toe te zien, meermalen ontdoken wordt, waartoe de betrokkenen van de plaats van aankomst in Nederlandsch - lndië, waar huil een toelatingskaart is uitgereikt, zich begeven naar eene in een ander gewest gelegen voor den algemeenen handel geopende haven, ten einde aldaar, gebruik makende van de onbekendheid van het plaatselijk bestuur met de omstandigheid of zij al dan niet vergunning tot vestiging verkregen hebben, hun pas te laten afteekenen voor eene reis naar plaatsen, waar het hun niet geoorloofd is verblijf te houden. Aan dit misbruik kan, naar het oordeel van den GouverneurGeneraal, op eenvoudige wijze een eind gemaakt worden, door op de aan Oostersche vreemdelingen uit te reiken passen steeds een aanteekening te plaatsen waaruit blijst of de houder al dan niet in het bezit is van een vergunning tot vestiging en Zijne Excellentie heeft mij mitsdien opgedragen UHEdG. te verzoeken in den vervolge in dien geest te willen handelt n en doen handelen. Van die opdracht heb ik de eer mij mits deze te kwijten. De lste Gouvernements Secretaris, SWEERTS. Bijblad No. 5113. Binnenlandsclie reispassen. Toelichting betreffende de vraag hoe lang binnenlandtche rei»pa«sen van kracht blijven. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur, met uitzondering van den Civielen en Militairen Gouverneur vanAtjeh en Onderhoorigheden en van de Residenten der Oostkust van Sumatra en van Riouw en Onderhoorigheden. No. 988. Buitenzorg, 16 Mei 1895. Het is den Gouverneur - Generaal gebleken, dat bij de Hoofden van gewestelijk bestuur verschil van opvatting bestaat omtrent de toepassing der bepalingen nopens de afgifte van binnenlandsche reispassen, in het bijzonder omtrent de vraag of voor elke reis een afzonderlijke pas moei worden uitgereikt dan wel of van een pas gedurende een vol jaar gebruik gemaakt kan worden voor verschillende reizen. Omtrent dit laatste punt heeft zijn Excellentie mij opgedragen UHEdG. mede te deelen, dat een binnenlandsche reispas, aangezien daarbij vergunning wordt verleend voor eene reis van de eene plaats in Nederlandsch-Iudië naar eene andere, na het bereiken der bestemming zijne waarde slechts behoudt, zoolang de houder op die plaats vertoeft en sedert de afgifte van den pas nog geen jaar is verloopen. Hieruit volgt, dat bij vertrek van die plaats naar elders voor de nieuwe reis de vroeger verleende vergunning niet dienen kan en een nieuwe pas noodig is. Dat voor het onderweg aandoen der in den pas vermelde tusschenplaatsen geen afzonderlijke pas vereischt wordt, behoeft geen betoog^ Terwijl ik de eer heb mits deze aan hooger bedoelde opdracht gevolg te geven, voldoe ik mede aan ontvangen bevelen door—zij het ook ten overvloede—onder Uwe aandacht te brengen dat het den gewestelijken bestuurders niet vrij staat om al dan uiet met buiten-werkingstelling van de voor hun gewest getroffen regelingen betreffende de afgifte van binnenlandsche reispassen, zelfstandig eene andere in te voeren. Zijn er aan die regelingen overwegende bezwaren verbonden dan behooren voorstellen tot wijziging te worden ingediend. De wd. lste Gouvernements Secretaris COHEN STUART. Bijblad No. 5514. Binnenlaii 26 Juni 1905. Bij het besluit van 10 Juli 3/c, waaruit ten behoeve van Uw archief extract werd verleend, is o.m. op grond van de overweging, dat in het belang der algemeene veiligheid politie - uitgaven aan geene vaste cijfers gebonden kunnen zijn en dat het dus wenschelijk moest worden geacht om voor die gewesten waar tot dusver ten behoeve van geheime politie - uitgaven vaste credieten waren toegestaan, die vaste credieten te doen vervallen, bepaald, dat bedoelde uitgaven in de verschillende gewesten zoo op als buiten Java en Madoera zouden worden geregeld naar gelang van de behoefte. De uit deze bepaling voor de Hoofden van gewestelijk bestuur voortvloeiende vrijheid om, met gebruikmaking van een onbeperkt crediet en zonder controle, voor geheime politie — uitgaven te doen, heeit> echter blijkens de sommige der Regeering bekend geworden gevallen, er toe geleid dat ten laste der geheime politiefondsen uitgaven werden gebracht, welke daaruit niet bestreden hadden mogen worden, terwijl daarenboven bij het doen van uitgaven voor geheime politie niet steeds de bij den tegenwoordigen stand der Indische financiën nog meer dan anders gevorderde zuinigheid werd betracht. Naar aanleiding hiervan heb ik de eer, op last van Zijne Excellentie, UHEdG. mede te deelen dat het Haar uitdrukkelijke wensch is, dat uit de geheime politiefondsen geen uitgaven worden gedaan, welke uit haren aard niet daartoe kunnen worden gebracht, zooals bijv. die voor de betaling van tractementen, zij het van tijdelijk personeel, voor de indienststelling waarvan afzonderlijke fondsen aan de Regeering moeten worden aangevraagd, voor telefoonverbindingen en voor bijdragen ten behoeve van de straatverlichting, indien een en ander niet rechtstreeks in het belang van de politie urgent is te achten, voor aanleg of onderhoud van wegen, parken en wat dies ineer zij. Voorts verlangt de Landvoogd dat bij elke uitgave, welke uit meergemelde fondsen gedaan wordt, nauwgezet zal worden oveiwogen of zij geëvenredigd is te achten aan het daarvan te verwachten nut. De lste Gouvernements Secretaris DE GROOT. Bijblad No. 5408. Springstoffen, rondros de surete Fa vier Regeling van het toezicht op den invoer, het bezit, den aanmaak, het vervoer en het gebruik van de springstoffen bekend onder den naam van „poudres de sureté Favier" . Toelichting der bedoeling van de ordonnantie in Staatsblad 1898 No. 173. Circulaire aan de Chefs der Departementen van Algemeenen de Hoofden van Gewesteijk Bestuur. No. 899a. Buitenzorg, 16 April 1899. Het is den Gouverneur - Generaal gebleken dat de ordonnantie van 26 Mei 1898 (Staatsblad No. 173), waarbij met intrekking van Staatsblad 1896 No. 263 is bepaald dat het Reglement op den invoer enz. van ontplofbare stoffen (Staatsblad 1893 No. 234) met uitzondering van de artikelen 5 tot en met 29, van toepassing is op de springstoffen o. a. bekend onder den naam van //poudres de sureté Favier", bij enkele autoriteiten de meening heeft doen ontstaan» dat bedoelde springstoffen nu weder onder de ontplofbare stoffen moeten worden gerangschikt. Dit heeft echter geenszins in de bedoeling der Regeering gelegen, toen zij eerstgenoemde verordening in het leven riep. De ,,poudres de sureté Favier" toch zijn volmaakt onschadelijk voordat zij voor gebruik gereed gemaakt zijn, zoodat zij niet kunnen worden aangemerkt als ontplofbare stoffen, voor zoover daaronder verstaan worden stoffen, die gevaar opleveren voor ontploffing, ook dan wanneer zij niet in gebruik zijn. en de ordonnantie in Staatsblad 1898 No. 173 heeft dan ook geen andere strekking dan om eveneens ten aanzien van springstoffen als hoogerbedoeld den invoer, het bezit, den aanmaak, het vervoer en het gebruik aan eenige controle te onderwerpen. Op last van den Gouverneur - Generaal heb ik de eer UHEdG. het vorenstaande mede te deelen met verzoek om daarmede rekening te willen houden en doen houden en daaraan zooveel mogelijk bekendheid te willen geven. De lste Gouvernements Secretaris C. B. NEDERBURGH. Bijblad No. 5501. Bedevaart. Recht op de Hadji- kleederdracht. Interpretatie van de artikelen 4 en 5 der ordonnantie in Staatsblad 1859 No. 42. Missive aan den Resident van No. 1410. Buitenzorg, 30 Mei 1900. Ten aanzien van het bij Uwe missive van 7 1' ebruari jl. No 101/2 aan de beslissing van den Gouverneur - Generaal onderworpen meeningsverschil tusschen UHEdG. en den Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch - Indië omtrent de uitlegging, welke aan de artikelen 4 en 5 der ordonnantie in Staatsblad 1859 No. 42 betreffende de bedevaartgangers behoort te worden gegeven, is Zijne Excellentie, gelijk ik mits deze de eer heb op ontvangen last UHEdG. mede te deelen, van gevoelen: dat het recht op de Hadji-kleederdracht verkregen wordt door de bedevaart, zoodat het aan den teruggekeerde bedevaartganger geoorloofd is die kleeding te dragen ook vóór het onderzoek van den Regent, bedoeld in artikel 5 der hoogergenoemde ordonnantie ; dat op het ondernemen van de bedevaart zonder Mekkapas alleer. boete bedreigd is en dat derhalve het onderzoek der Regenten hiervoren bedoeld zich ook behoort uit te strekken over teruggekeerde bedevaartgangers die niet op zoodanige pas gereisd hebben. De lste Gouvernements Secretaris, COHEN STÜART. Bijblad No. 4729. Consuls. Straffen. Ten uitvoerleg¬ ging van door Consuls opgelegde straffen . Blijkens de missive van den lsten Gouvernements Secretaris van 2o i'ebruari 1891 No. 445 kunnen de in Nederlandsch - Indië gevestigde Consuls van vreemde mogendheden niet vorderen dat de Indische autoriteiten uitvoering geven aan door hen gewezen vonnissen en zijn de plaatselijke autoriteiten in verband daarmede ook niet bevoegd tot tenuitvoerlegging van door Consuls opgelegde straffen hare tusschenkomst te verleenen. Bijhlad No. 424. Plaatselijke Reglementen en Keuren. Toezending van afschriften der door de Hoofden van gewestelijk bestuur vastgestelde wettelijke bepalingen, aan de rechterlijke macht. Besluit. ■No* 19- Buitenzorg, den 23sten Maart 1858. Gelezen de missive van het Hooggerechtshof van NederlandschIndië, van enz. te kennen gevende: dat het den Hove reeds meermalen is voorgekomen, dat plaatselijke reglementen en verordeningen bestaan en worden toegepast, zonder dat bij het Hooggerechtshof het bestaan dier bepalingen bekend is : dat waarschijnlijk, naar aanleiding van artikel 72 van het met 1 Mei 1855 ingevoerd Regeeringsreglement, nog vele bepalingen van plaatselijken aard zullen worden daargesteld, van welke het voor de rechtspraak, hoogst belangrijk zal zijn kennis te dragen. Gelet op de ordonnantie van 17 Februari 1858 (Staatsblad No. 17), en op de bepalingen ter verzekering van de regelmatige werking dier ordonnantie (Staatsblad 1858 No. 18). Is goedgevonden en verstaan : De Hoofden van gewestelijk bestuur aan te schrijven, om van de krachtens de ordonnantie van 17 Februari 1858 (Staatsblad No. 17), door hen te arresteeren wettelijke bepalingen, terstond na hare oekendmaking, behoorlijk geauthentiseerde afschriften te zenden aan het Hooggerechtshof van Nederlandsch - Indië en aan de Raden van Justitie, ieder voor zooveel zijn ressort betreft. Bijblad No. 4717. Gewestelijke en plaatselijke keur n en reglementen va i politie. Wenken in acht te nemen bij de opmakng en indiening van Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch - Indië. No< 8587_ Batavia, 15 December 1889. In verband met den steeds toenemenden stroom van gewestelijke en plaatselijke keuren en reglementen van politie, welke mij ingevolge art. 1 van Staatsblad 1858 No. 18 zooals dat gelezen wordt volgens Staatsblad 1862 No. 146 jeto. Staatsblad 1870 No. 189, in concept worden toegezonden, acht ik 't ter bevordering eener richtige en spoedige behandeling, wenschelijk ter zake de aandacht der Hoofden van gewestelijk bestuur op het navolgende te vestigen. In de eerste plaats wijs ik er op dat de Hoofden van gewestelijk bestuur zich bij de aanbieding vau concepten van verordeningen, als bovenbedoeld, in den regel vau alle toelichting plegen te onthouden. Niettemin ligt het voor de hand, dat in vele gevallen een volledige toelichting der vast te stellen bepalingen onmisbaar is, daar dezerzijds bij gemn aan voldoende kennis van plaatselijke toestanden of om andere redenen de strekking en doelmatigheid der gewenschte bepalingen vaak bezwaarlijk kunnen worden beoordeeld. Doch ook de urgentie eener keur vereischt in vele gevallen behoorlijke toelichting. Er zijn b. v. verordeningen, die voor plaatsen van eenige beteekenis reden van bestaan kunnen hebben, doch welker nut voor kleinere plaatsen met grond betwijfeld mag worden. Voorts worden soms keuren ontworpen betrelfende onderwerpen, welke op het gebied der gewestelijke of plaatselijke wetgeving geheel nieuw zijn of althans zelden worden aangetroffen. In dergelijke gevallen nu stel ik er prijs op, dat de uigentie der voorgestelde regeling omstandig worde aangetoond. In het bijzonder mag worden verlangd, dat bij het vervangen van bestaande verordeningen door nieuwe keuren omtrent hetzelfde onderwerp en het brengen van wijziging in bestaande verordeningen, de noodzakelijkheid der vervanging en wijzigingen in het licht worde gesteld. Het gedurig wijzigen of vervangen van bestaande verordeningen levert (och voor de ingezetenen geen gering bezwaar op (]). lntuischen gebeurt het thans niet zelden, dat keuren, welke eerst sedert kort in werking zijn getreden, door nieuwe verordeningen van dezelfde strekking worden vervangen dan wel worden gewijzigd, zonder dat dezerzijds uit eenige toelichting van het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur de noodzakelijkheid der vervanging of wijziging kan worden afgeleid. De bezwaren intusschen, bij de behandeling van concepten van reglementen van politie ondervonden, vloeien grootendeels voort uit hunne veelal gebrekkige samenstelling en redactie. Toch zouden die bezwaren voor een goed deel kunnen worden vermeden, wanneer men zich bij de samenstelling dier concepten steeds rekenschap gaf van hetgeen eene keur moet inhouden, nl. een samenstel van duidelijk omschreven gebods- of verbodsbepalingen met de daaraan verbonden poenale sanctie, zonder daarbij in uitvoerige details te treden. Ook kan de gewestelijke wetgever zijne en mijne taak vergemakkelijken door zooveel mogelijk partij te trekken van verordeningen, waarbij het betrekkelijk onder .verp voor andere gewesten is geregeld. Wel is waar mag niet de vraag wat reeds in vroegere verordeningen voorkomt den doorslag geven, en moet in elk bijzonder geval worden (1) Er gelden thans in Nederlandsch-Indië, blijkens het daarvan aan mijn departement aangehouden register, 783 politiekeuren. overwogen welke voorschriften aangaande het te regelen onderwerp in het algemeen onmisbaar zijn, maar toch kan vooral de raadpleging van verordeningen van jongen datum dikwerf nuttig zijn. In elk geval dient steeds in het oog te worden gehouden—hetgeen herhaaldelijk wordt verzuimd bij de samenstelling vau de hier besproken concepten—dat de reglementen en keuren van politie zich niet mogen uitstrekken tot onderwerpen van algemeen strafrecht, noch iets inhouden strijdig met verordeningen, docr een hooger gezag binnen den kring zijner bevoegheid uitgevaardigd (art. 2 van Staatsblad 1858 No. 17). Ook mag niet uit het oog worden verloren, dat het formulier van afkondiging, voorgeschreven bij artikel 4 van Staatsblad 1858 No. 17, letterlijk moet worden gevolgd, aangezien de afkondiging in dien vorm de eenige voorwaarde der verbindbaarheid van de keur is. Het is opvallend, dat zelden een conceptkeur door mij wordt ontvangen, waarin het evenbedoeld eenvoudig voorschrift is opgevolgd. Voorts verdient het aanbeveling de strafbepalingen zooveel mogelijk in overeenstemming te brengen met het strafstelsel der beide Algemeene Politie-strafreglementen. Overigens zij hier nog opgemerkt, dat ik de geamendeerde conceptverordeningen, welke door mij na examinatie weder aan het betrokken Hoofd vau gewestelijk bestuur worden teruggezonden, laler steeds gaarne terug ontvangt terwijl ik mij voor de stipte naleving van 15i]blad No. 2444 (1) evenzeer beleefd aanbevolen houd. Door aan dit tweeledig verzoek geregeld te voldoen zal ik niet meer, gelijk tot dusverre, verplicht zijn telkens daaraan te herinneren, hetgeen slechts onnoodig tot vertr.iging in de afdoening der zaak aanleiding geeft. Ten slotte teeken ik hierbij aan, dat door de Regeering onlangs is beslist, dat vertalingen in de maleische of landstaal van gewestelijke of plaatselijke keuren op de residentiebureaux behooren te worden vervaardigd. Daarentegen kan voor de vertaling van zoodanige keuren in de Chineesche taal desvereischt mijne tusschenkomst worden ingeroepen. (1) Verzoek om toezending van een exemplaar van elke nieuwe vastgestelde verordening aan het departement van Justitie. Onder aanteekening, dat de Regeering inij gemachligd heeft (1) het bovenstaande te Uwer kennisse te brengen, heb ik de eerUHEdG. beleefd te verzoeken bij de samenstelling en indiening van ontwerpverordeningen van politie inet de bovengegeven wenken rekening te willen houden. Bijblad No. 4634. De Directeur van Justitie, L. A. P. F. BUYN. ScliecpVaart. Vervoer van dekpassagiers over zee. Dekpassagiers. Bootruimte. Stoomschepen. Voorschriften betreffende de 'berekening van het aantal dekpassagiers, dat met stoomschepen mag worden overgevoerd, en de bootruimte, waarover op die vaartuigen beschikt moet kunnen worden. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 376. Batavia, 14 Januari 1891. De vraag is gerezen of met stoomschepen, bedoeld bij artikel 1 der ordonnantie van 4 Augustus 1890 (Staatsblad No. 161) en geen tusschendek hebbende, dekpassagiers mogen worden overgevoerd en zoo ja over welke ruimte deze passagiers op het dek moeten kunnen beschikken. De 3de alinea van artikel 5 van genoemde ordonnantie sluit in, dat ook dekpassagiers mogen worden overgevoerd, die geen recht hebben op een verblijf tusschendeks, terwijl nergens is bepaald, dat stoomschepen zonder tusschendeks van het vervoer van dekpassagiers zijn uitgesloten. Dekpassagiers, die geen recht hebben op verblijf tusschendeks, moeten evenwel op het opperdek kunnen beschikken over eene ruimte van O. 84 meter. Hoewel niet uitdrukkelijk bepaald, is zulks toch de bedoeling van den wetgever. 1) Missive fan den 1ste Gouv. Secretaris van 6 December 1889 No. 3839. Het maximum over te voeren dekpassagiers wordt dus bepaald : a. op schepen zonder tusschendeks door de voor dekpassagiers beschikbare oppervlakte van het dek te deelen door 0.84 meter; b. op stoomschepen met tusschendeks door het getal dekpassagiers, dat volgens de 3de en 5de alinea van artikel 5 der ouderwerpelijke ordonnantie mag worden overgevoerd, te vermeerderen met het getal, dat verkregen wordt door de nog voor dekpassagiers beschikbare oppervlakte op het opperdek te deelen door 0.84 meter. De Vice-Admiraal, Commandant der Zeemacht en Chef van het Departement der Marine in Nederlandsch-Indië. P. TEN BOSCH. Bijblad No. 4145. Rechtswezen. Toezicht op de wijze waarop het voorloopig onderzoek in strafzaken door de Inlandsche Officieren van Justitie gehouden wordt. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera. No. 1282. Batavia, 6 Juni 1885. In de processen-verbaal van voorloopig onderzoek in strafzaken door de Inlandsche Officieren van Justitie gehouden, komt, behalve de vermelding van den dag, op welken een beklaagde gevangen genomen is in den regel slechts de dagteekening van de sluiting van dat onderzoek voor. Dientengevolge wordt een behoorlijk toezicht op de handelingen van die Officieren van Justitie zeer bemoeilijkt. Moeten zij zich verantwoorden wegens den langen termijn, tusschen den dag van de gevangenneming en dien van het sluiten van het onderzoek verloopen, dan beroepen zij zich meestal, le op ziekte van beklaagden of getuigen, dan wel 2e op het niet verschijnen van de opgeroepen elders woonachtige getuigen, of van hen, die tijdelijk hunne woonplaats verlaten hebben, of 3e op het uitstel veroorzaakt door het meestal vruchteloos-opsporen van vermoedelijke mededaders pli medeplichtigen of van meerdere stukken van overtuiging, en eindelijk als er geen van de bovenvermelde redenen kan worden aangevoerd, 4>e op den tijd gevorderd voor het overschrijven van het proces-verbaal van het voorloopig onderzoek. Bij liet ontbreken van middelen om het tegendeel te bewijzen moet een beroep op de sub No. 1 en 2 vermelde redenen zeer dikwijls gaafweg aangenomen worden. Het belang van een behoorlijk toezicht vordert dus eene voorziening. Deze is zeer eenvoudig. Als algemeenen regel dient het navolgende in acht genomen te worden. Aan het hoofd van het proces-verbaal van voorloopig onderzoek moet behalve de vermelding van den dag van de gevangenneming van den beklaagde, indien deze bevolen is, ook de datum, op welken met het onderzoek een aanvang gemaakt is, gesteld worden. Moet het onderzoek op andere dagen voortgezet worden, dan behoort de datum mede opgegeven te worden. Ook dient er zorgvuldig gewaakt te worden tegen het door sommige Inlandsche Officieren van Justitie in practijk gebracht gebruik, om, indien het door hen gehouden voorloopig onderzoek aanvulling behoeft, het door hen opgemaakt aanvulling-proces-verbaal te laten doorloopen onder dezelfde dagteekening, welte het eerste proces-verbaal heeft. Omtrent de dikwerf aangevoerde redenen van verontschuldiging woidt opgemerkt : Ad lum. Kan een onderzoek niet begonnen worden wegens ziekte van den beklaagde of moet het wegens ziekte of het niet verschijnen van de opgeroepen getuigen gestaakt worden, dati behoort daarvan in het procesverbaal aanteekening gehouden te worden. Ad 2um. Voor het behoorlijk en tijdig oproepen van getuigen, niet woonachtig ter plaatse waar het onderzoek gehouden wordt, kan gezorgd worden. Hebben getuigen zich wegens zaken of uit anderen hoofde tijdelijk verwijderd, en is de plaats van hun verblijf bekend, dan mag niet op hunne terugkomst gewacht, maar moeten de noodige maatregelen genomen worden om lien ter plaatse van hun tijdelijk verblijf eene verklaring te doen afleggen. Ad 3um. Het aanvangen of voortzetten van een onderzoek mag niet afhankelijk gesteld worden van het nog niet opgespoord zijn van vermoedelijke mededaders of medeplichtigen, behalve alleen in hoogst uitgezonderde gevallen, als er gegrond vooruitzicht op spoedige aanhouding van die personen bestaat, en het belang van een behoorlijk en richtig onderzoek hunne ondervraging dringend vordert. Een beroep voor het uitstellen van het onderzoek op het nog niet achterhalen van alle voorwerpen, welke als stukken van overtuiging moeten dienen kan niet veel gewicht in de schaal leggen. Integendeel levert een vlug en nauwkeurig onderzoek grooter kans tot achterhaling van die voorwerpen op, dan eene langdurige vertraging, waardoor aan mededaders en medeplichtigen gelegenheid gegeven wordt het ontvreemde in veiligheid te brengen of van de hand te zetten. Ad 4um. Wat eindelijk het overschrijven van het procesverbaal aangaat, liet is nauwelijks noodig op de gezochtheid van een dergelijk voorgeven te wijzen. Een proces-verbaal behoeft geen kunststuk van schoonschrift te zijn; het is voldoende, dat het schrift duidelijk en leesbaar is, en dit vereischte is zoo groot niet om te beletten, dat, zooals in de bedoeling van den wetgever ligt, het procesverbaal onmiddellijk in den vereischten vorm opgemaakt wordt. Ik heb de eer UHEdG. te verzoeken de in Uw gewest geplaatste lnlandsche officieren van Justitie met bovenstaande in wetenschap te stellen. De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, VAN GOENS. Bijblad No. 3877. Pakhuizen. Regeling der bewaking van s Lands —u in verband met de ordonnantie van 17 Mei 1882 (Stbl. No. 136) waarbij de heerendienstplichtige bevolking op Java en Madoera o. a. van de verplichting hiertoe ontheven is. Besluit. No. 21. Batavia, 29 April 188-3. Gelezen enz. De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Is goedgevonden en verstaan : Eerstelijk: In verband met de ordonnantie van 17 Mei 1882 (Staatsblad No. 136), voor zoover daarbij de lirerendienstplichtige bevolking op Java en Madoera ontheven is geworden van de verplichting tot bewaking van s Lands pakhuizen, te bepalen als volgt: § 1. De bewaking van's Lands pakhuizen geschiedt zooveel mogelijk door de zorg der plaatselijke politie. § II. Alleen in het geval, dat voor de bewaking van eenig pakhuis de gewone politiemiddeleu ontoereikend zijn, behooren bezoldigde wakers, inaar met vermijdirg van onnoodige opdrijving van loon, in dienst te worden gesteld tot een getal van hoogstens twee voor elk pakhuis, of waar meerdere pakhuizen op een en hetzelfde terrein worden aangetroffen, tot zoodanig aantal als dringend vereisclit wordt. § III. De bewaking van pakhuizen door bezoldigde wakers behoort niet langer te duren dan voor de veiligheid van het daarin opgesthuurd product of dc daarin geborgen gelden en goederen (andere dan inventaris goederen) volstrekt noodzakelijk is. § IV. Zoodra het te voorzien is, dat eenig pakhuis ledig zal vallen en langer dan eene maand ledig zal blijven, zorgen delloofden van gewestelijk bestuur, dat de wakers op een geschikt oogenblik worden ontslagen; zij bepalen mede wanneer het geraden is weder bezoldigde wakers in dienst te stellen en nemen daaitoe aLdan de noodige maatregelen; Zij zorgen bij die verrichiingen evenwel het crediet niet te overschrijden dat hun telkens in het begin van het jaar-in verband met de uitkomsten van vorige jaren—door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur ter voorziening in de onderwerpelijke behoefte zal worden geopend. Wordt ontoereikendheid van dat crediet voorzien, dan dient tijdig aan dien Departementschef om aanvulling te worden verzocht. § V. Bij andere pakhuizen dan die, welker bewaking nu reeds aan bezoldigde wakers is opgedragen, worden zoodanige wakers riiet in dienst gesteld dan na vooraf verkregen machtiging van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur. § VI. De Hoofden van gewestelijk bestuur zijn gehouden den Directeur van Binnenlandsch Bestuur vóór ultimo December van elk jaar eene opgave 111 te dienen : a. van de pakhuizen, die in den loop van het jaar door bezoldigde wakers zijn bewaakt; b. van het aantal dier wakers en hunne bezoldiging ; c. van den duur der bewaking ; d. van het bedrag, waarover ter bewaking van 's Lands pakhuizen in het afgeloopen jaar is beschikt. Bijblad No. 3630 Dienstboden en werklieden. Toepassing van artikel 328a van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op en buiten Java. No 2628t Batavia, 29 November 1879. Bij dezerzijdsche circulaire dd 12 September 1876 No 1703 (1) werd aan de Hoofden van gewestelijk bestuur opgemerkt, dat liet in strijd was met letter en geest van het destijds vigeerend art. 2 No. 27 (1) Bijblad No. 3104. van het. politie - strafreglement voor inlanders en tevens inbreuk maakte op de persoonlijke vrijheid dat werklieden, overeenkomstig dat wetsvoorschrift gestraft, na het oudergam der straf naar hun meester of dienstbruiker werden teruggezonden, om den overeengekomen of gewonen huurtijd uit te dienen. Het is mij niet ondienstig voorgekomen Uwe aandacht er op te vestigen, dat hetzelfde ook thans geldt bij de toepassing van het bij Siaalsblad van dit jaar No. 203 afgekondigde artikel 328a van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders. Ook na het ondergaan van de bij dit wetsartikel bedoelde straf blijft de overeenkomst tusschen den meester en de bediende Tan zuiver burgerrechterlijken aard. Van vergoeding van kosten, schade en interessen kan dus sprake zijn, maar nimmer van terugzending naar den meester of dienstbruiker. Ik heb daarom de eer UEdG. te verzoeken de noodige zorg te willen dragen, dat het voorschrift, vervat in de bovenbedoelde circulaire, ook in verband tot Staatsblad 1879 No. 203 in Uw gewest stiptelijk wordt nageleefd. De Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch - Indië, J. SIBEN1US TRIP. Bijblad No. 24. k Iimligen. Schadeloosstelling aan deskundigen (Staatsblad 1853 No. 1). Kunnen de kosten en het tijdverlies, verbonden aan scheikundige onderzoekingen ten dienste der justitie, ten laste worden genomen van den lande, bij vrijspraak van beklaagden 'i liet bedrag der schadeloosstelling aan deskundigen voor scheikundige onderzoekingen (1) in het belang der justilie, is niet geregeld. Wel behelst het tarief vastgesteld bij publicatie van 15 Januari (1) In casn, beweerde vergiftiging. 1853 (Staatsbla I No. 1), ook voorschriften betrekkelijk schadeloosstelling aan deskundigen in strafzaken toe te kennen, doch het zijn voornamelijk de reis-en transportkosten die vror de verschijning hij den rechter zijn moele i worden aangewend, w.i irover bij dat tarief wordt gehandeld, niet die welke wordt n veroorzaakt door een op last van den rechter, doch geheel buiten hem om gehouden wetenschappelijk onderzoek van langwijligen aard. De vraag heeft zich voorgedaan, of den deskundigen \oor zoodanige onderzoekingen kunnen worden vergoed de kosten en het tijdverlies daardoor veroorzaakt. De behoorlijke handhaving van het recht, en het belang van den staat, dat kapitale misdrijven niet soms stial'feloos zouden worden gepleegd, indien dergelijke buitengewone en soms veel inspanning vorderende werkzaamheden niet of niet behoorlijk worden verricht, hebben die vraag bevestigend door de Regeering eloen beantwoorden. Bij het besluit van 11 December 1856 No. 79 is eene beschikking in dezen zin genomen. Zie hierbij Bb. No. 3031. Bijblad No. 3031. Scheikundige onderzoekingen ten dienste der Justitie. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op en buiten Java. No. 1718. Batavia, 28 Juli 1876. Herhaaldelijk worden door militaire apothekers rekeningen ingediend wegens gedane scheikundige onderzoekingen ten dienste der justitie. Werd de justitie werkelijk door die onderzoekingen gebaat, dan zou de Regeering tegen de daaruit voortvloeiende niet onbelangrijke uitgaven geen bezwaar hebben, doch de ondervinding leert, dat dit meestal niet het geval is. De meeste analyses worden gehouden om uit te maken of vlek» ken op kleedingstukken, wapenen of andere voorwerpen, in het bezit der verdachten gevonden, door bloed of door iets anders veroorzaakt zijn. En wanneer de scheikundige door het onderzoek tot de gunstigste conclusie is gekomen, dan is daardoor slechts bewezen, dat op dergelijke verdachte voorwerpen bloedvlekken zijn geconstateerd, maar niet of het menschenbloed is geweest, laat staan bloed van den verwonde of vermoorde. Zelden of nooit heeft zulk een scheikundig onderzoek invloed op de uitspraak des rechters, tenzij in het geval van vergiftiging, waar de analyse werkelijke resultaten kan opleveren en zelfs dikwijls de basis van het rechterlijk bewijs zal zijn. Mij is opgedragen de aandacht van UEdG. op dit punt te vestigen en UEdG. te verzoeken, gelijk ik de eer heb bij deze te doen> om geene scheikundige onderzoekingen aan deskundigen op te dragen dan ingeval die in het direct belang van het gerechterlijk onderzoek kan worden geacht, zooals bij vergiftiging of dergelijken. De 1ste Gouvernements Secretaris, W. STORTENBEKER. Scheikundige onderzoekingen in het belang der justitie moeten in den regel door militaire apothekers worden verricht. Circulaire van den Directeur van Justitie. No. 360. Batavia, 20 Januari 1896. Aangezien de belooning van particuliere apothekers voor door hen in het belang der Justitie verrichte scheikundige onderzoekingen door hunne hooge vorderingen steeds aanleiding geeft tot moeilijkheden en het vaststellen van een tarief voor die belooning niet wel doenlijk is, heb ik de eer UHEdG. beleefd te verzoeken van de diensten van beJoelde apothekers alleen gebruik te maken als zulks in liet belang der Justitie niet te vermijden is, we>halve als regel moet gelden, dat scheikundige onderzoekingen in het belang der Justitie door militaire apothekers vvoiden verricht. De Directeur van Justitie, MULOCK HOUWER. Scheikundig c nderaoek. De Corpora delicli zoo spoedig mogelijk «er „ " aan den betrokken deskundige toezenden. Circulaire van den Procureur - Generaal. No. 1623. Batavia, 9 Augustus 1905. In het verslag betreffende een gerechtelijk scheikundig onderzoek naar de aanwezigheid van Ketjoeboeng - bestanddeelen in spijs, werd door den met dat onderzoek belasten militairen' apotheker de aandacht er op gevestigd, dat de betrekkelijke corpora delicti hem eerst 46 dagen na dato in handen zijn gesteld. Daar ontleding van het aanwezige vergift en bemoeilijking van liet onderzoek de gevolgen van de late toezending kunnen zijn, verzoek ik UUEdG. de uoodige bevelen te geven opdat bij gevallen van vermoedelijke vergiftiging in Uw gewest de corpora delicti zoo spoedig mogelijk ter scheikundig onderzoek aan den betrokken deskundige worden toegezonden. De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Necierlandsch-Indië. (w. g.) PHITZINGER. Bijblad No. 7086. Scheikundig onderzoek. Onderzoek op al of niet aanwezigheid van menschenbloed in verdachte vlekken. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Ned. Indië. No. 9003. . Batavia, 30 Juli 1909. Bij dezerzijdsche circulaire van 11 Maart 1908 No. 2773 werd medegedeeld dat het onderzoek op de al dan niet aanwezigheid van menschenbloed in verdachte vlekken slechts kon geschieden in liet Geneeskundig Laboratorium te Weltevreden (1) Naar aanleiding van eene deswege ontvangen missive van den Chef over den Geneeskundigen Dienst vestig ik er voorzooveel noodig Uwe aandacht op dat het geenszins in de bedoeling heeft gelegen dat ook artikelen, die in het belang der Justitie op vergiften moeten worden onderzocht, aan dit Laboratorium zouden worden opgezonden. De uit noodigingen tot onderzoek aan gemeld Laboratorium te richten behooren uitsluitend die overtuigingsstukken te betreffen, waarvan onderzoek op al of niet aanwezigheid van menschenbloed gevorderd wordt, terwijl liet gerechtelijk onderzoek naar vergiften in de meest nabij gelegen Militaire Apotheek, waaraan een Militair Apotheker verbonden is, dan wel, voor wat West-Java betreft in het Scheikundig Laboiatorium te Weltevreden dient te geschieden. Van deze gelegenheid maak ik gebruik om —^77^37,—- mede op ver- ULdG. zoek van den Chef over den Geneeskundigen Dienst mede te deelen, dat op te zenden lijkdeelen voor verdere ontleding moeten worden bewaard door ze te verzenden in spiritus of jenever, terwijl van het gebruikte conserveeringsmiddel een verzegeld monster moet worden bijgevoegd. Namens den Directeur van Justitie: De Chef van Af deeling A. (w.g) GROENEMEIJER. 1) De uitnoodiging tot bedoeld onderzoek behoort met de corpora delicti rechtstreeks aan den Directeur van het Geneeskundig Laboratorium te Weltevreden te worden gezonden. Politie fppassevs. Aanstelling van ,,—'' in dienst van cultuur - ondernemingen. Inkennisstelling der Regeering. Circulaire van den lsten Gouvernements Secretaris. No, 1855. Buitenzorg, 5 Sepfember 1896 Bij artikel 3 van het besluit van 10 Juni j 1. No. 13 zijt de Hoofden van gewestelijk bestuur o.a. uitgenoodigd om, zoo dikwijls zij gebruik maken van de hun in artikel 1 van dat besluit vastgestelde ordonnantie (Staatsblad No. 104) toegekende bevoegdheid tot aaustelling van onbezoldigde politieoppassers tot bewaking en beveiliging van den aanplant en het product van cultuur-ondernemingen, daarvan aan de Hegeering mededeeling te doen. Ingevolge een opdracht van den Gouverneur - Generaal heb ik de eer UHEdG. te verzoeken om casu quo bij voldoening aan die uitnoodiging de Regeering tevens in kennis te willen stellen met de wijze, waarop bovenbedoelde oppassers zijn te werk gesteld, de regeling hunner bezoldiging uit bijdragen der ondernemers, alsmede de wijze van uitbetaling dier bezoldiging. De Iste Gouvernements Secretaris C. B. NEDERBURGH. Bijblad No. 2933. A rakstokerijen. Maatregelen tot ontdekking van geheime ,, Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera. No. 8667. Batavia, 22 Mei 1874. In een tweetal gewesten op Java zijn in den laatsten tijd door ambtenaren bij de in-en uitvoerrechten en accijnsen geheime arakstokerijen en werktuigen bestemd tot het vervaardigen van arak, ontdekt. De vrees, dat ook elders zulke stokerijen bestaan, is dus niet ongegrond waarom ik de eer heb UtëdG. te verzoeken door de politie in Uw gewest te doen waken tegen het bestaan van niet aangegeven stokerijen of distilleerderijen en werktuigen, geschikto m erne zoodanige, fabriek uit (e maken. De premien, welke ingevolge Staatsblad 1873 No. 265, den aanhaler voor zoodanige ontdekkingen en voor het instellen der daaruit voortvloeiende bekeuringen worden toegekend, zullen voorzeker voor het politiepersoneel eene voldoende aanleiding zijn om zich ten deze eenige moeite te getroosten. Ik acht het niet overbod':; U ten overvloede opmerkzaam tc maken op het bepaalde bij art. 72 van Staatsblad 1873 No. 241, volgens hetwelk aan iederen landsdienaar de bevoegdheid wordt toegekend om bij overtreding van de bepalingen betreffende de in-en uitvoerrechten en accijnsen mede te werken tot het instellen van bekeuringen of het doen van aanhalingen, die daarvan het gevolg zijn. Alleen zullen de processen-verbaal, die ter zake worden opgemaakt hetzij aan den betrokken ontvanger, hetzij aan den betrokken controleur gezonden en niet dadeiijk ter vervolging in handen van het Openbaar Ministerie gesteld moeten worden. De Directeur van Financiën, BOOL. Zie voerts Bijblad No. 4608 hierachter. Bijblad No. 157. Reglement op de uitoefening der politie, de burgerlijke rechtspleging en de strafvordering onder de Inlanders en daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madoera. Beschouwingen over de wijze van toepassing van hetzelve. Door een Hoofd van gewestelijk bestuur is bij herhaling geklaagd over de omslachtigheid der rechtspleging volgens de voorschriften van het Reglement op de uitoefening der politie, de burgerlijke rechtspleging en de strafvordering onder de inlanders en daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madoera. De Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van N. I. heeft niet kunnen toestemmen dat die klachten gegrond zouden zijn, en is bij gelegenheid van zijn rapport ter zake in eenige beschouwingen getreden, welker bekendheid de Regeering heeft gemeend te. zullen kunnen bijdragen tot recht verstand der bedoelde bepalingen. Aan de Hoofden van gewestelijk bestuur op Java zijn in der tijd die beschouwingen medegedeeld (Besluit 23 Juli 1854 No. o). Zakelijk extract. Het Inlandsch Reglement is gemaakt met debedoeling dat menschen zonder opvoeding, zonder kennis van wetten, zonder hulp van praktizijns en zonder schrifturen of kosten, in geringe zaken hun recht zouden kunnen doen gelden. De bedoeling tot vereenvoudiging is door het geheele Inlandsch Reglement duidelijk te bespeuren. Wordt de rechtspleging desniettegenstaande omslachtig en lang«ijlig, dan ligt dit aan eene onjuiste uitlegging der wet. Het vorei^taande blijkt duidelijk, wanneer men het Reglement voor den inlander doorloopt en daarbij op de aaneenschakeling daarvan let. Art. 110 vergunt aan een ieder, die niet schrijven kan, in persoon zijne vorderingen bij den lïegent mondeling in te dienen. Art. 120. Wanneer de landraad in hooger beroep over eenige zaak oordeelt, verschijnen partijen ten gevolge van eerie eenvoudige aanzegging. Art. 127. Een ieder die niet kan schrijven is gerechtigd zijne vorderingen voor den landraad mondeling aan den Resident op te geven. Hij heeft voor geen deurwaarder te zorgen, want zijne tegenpartij draagt kennis van de zaak door eenvoudige aanzegging (art. 128). De eischcr heeft hierbij voor niets te zorgen, aangezien de Resident of President van den Landraad dit voor hem doet. Art. 129. Nadat het antwoord is ingekomen, indien dit gedaagde verkiest comparreren partijen weder op eenvoudige aanzegging. De zaak wordt vervolgens afgedaan, zonder dat het noodig is eenige schrifturen op te maken of termijnen te verleunen. Zoo daarbij pleidooien in de Hollandsdie taal geschieden of nutteloos gerekt worden, is dit de schuld niet van het Reglement, maar van de rechtbank die dit toelaat. Art. 134 geeft aan den President de bevoegdheid om als bemiddelaar tusschen partijen op te treden. Zoo daarbij een tolk te pas komt is het alleen om mondeling in het Maleisch op te geven hetgeen eene der partijen in eene andere taal zegt. Translaten in de Nederduitsche taal zijn evenmin mondeling als schriftelijk verei-cht. Art. 183. Wanneer een vonnis in tegenwoordigheid van partijen is uitgesproken geldt dit voor beteekening, en anders wordt hetzelve eenvoudig aangezegd. Art. 186 bepaalt welke kosten mogen worden gemaakt. De executie van vonnissen is weder eenvoudig. De winnende partij doet daartoe mondeling verzoek. Het is wederom de president van wien de last uitgaat om hetzelve ten uitvoer te leggen. De winnende partij behoeft daartoe evenmin cenen deurwaarder als eenen praktizijn op te zoeken. Het verzet tegen de executie geschiedt op eene even eenvoudige wijze. Tiet overbrengen in gijzeling kan weder op mondeling verzoek van partij plaats vinden, op schriftelijken last van den president van den Lan draad. (Zie art. 201, 204 en 206 ibidem.) Zelfs uit liet No. 6 van art. 239 van het Inlandscli Reglement en artikel 204 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie blijkt, dat het nimmer de bedoeling is geweest om de tusschenkomst van Europeesche deurwaarders noodzakelijk te maken, ot de voor hen bestaande voorschriften bij den Landraad verplichtend te maken. Bedenkingen van omslachtigheid blijken ongegrond te zijn, wanneer men de aangehaalde artikelen of eenig ander gedeelte van het reglement naleest. Keurt men af dat partijen niet rechtstreeks mogen dagvaarden, maar dat dit gaat door tusschenkomst of op last van den Resident ? Dit is juist het kenmerk van het Inlandscli Reglement, dat iemand, die de middeleu mist om eene dagvaarding te doen afgaan, daarin tegemoet wordt gekomen. Keurt men af of vindt men zelfs tegenstrijdigheid, dat sommige stukken eerst worden vertolkt en daarna nog inzage daarvan wordt verleend ? In de eerste plaats kan het noodig zijn om een stuk in de Hollandsche taal opgemaakt, voor den inlandschen debiteur te vertolken, en later van andere Maleische stukken inzage te geven. Er is overigens niets vreemds en vooral niets tegenstrijdigs in, dat een en hetzelfde stuk, eerst mondeling wordt vertaald en later daarvan inzage gegeven, bij voorbeeld om de materieele echtheid van handteekeningen of juistheid van cijfers te verifieeren. Even onjuist is de afkeuring van art. 200, dat een gewezen vonnis na pronunciatie nogmaals door den President moet worden voorgehouden, voor de tenuitvoerlegging. Deze aanzegging of voorhouding treedt in de plaats van omslachtige vormen der Europeesche wetgeving. Klaagt men over den omslag der procedure voor den Resident gevoerd, alleen rechtsprekende in zaken van overtreding, krachtens artikel 108 der Rechterlijke organisatie ? Maakt men bij die procedure omslag, dan ligt die omslag niet in de wet maar in de wijze van toepasing. Men speekt] van den omslag eener voorloopige instructie, van \ oorloopige verhooren, van het tot drie malen toe oproepen van getuigen Batavia 1 December 1892. Zooals bekend is, worden door de chineezen in geheel Nederlandsch Indië op groote schaal vervalschte dranken vervaardigd, die vervolgens in flesschen, voorzien van echte etiquetten, welke zij op verschillende wijzen weten machtig te worden tegen lagen prijs in het openbaar worden te koop gesteld en verkocht. Bijna geen enkel soort der uit Europageimporteerde dranken ontsnapt aan dien namaak. Men vindt in de chineesche toko's cognac en brandy met het etiquet van „superieure kwaliteit, vervaardigd van inlandsche arak met zoogenaamde cognac-essence gemengd. Port-en andere wijnen worden gemaakt van arak met toevoeging van suiker en een aantal andere ingrediënten. Jenever wordt vervalscht, wijn eveneens en wat het ergste is alle minerale wateren, vooral apollinaris water, hetwelk in zulk een groote hoeveelheid hier te lande wordt gebruikt, ziet men door de chineezen zoo algemeen namaken, dat op vele plaatsen die invoer van echte minerale wateren geheel is gestaakt. Gewoonlijk vindt men op alle hoofdplaatsen fabrieken van Seltzerof apollinariswater. Men bezigt voor de samenstelling van die dranken veelal gewoon rivier-water, dat bezonken is en voegt er eenig koolzuur bij. Met de bedienden der societeilen wordt een geregelde handel gedreven in kurken, waarop het merk ,,apollinariswater" enz. voorkomt en flesschen met de echte etiquetten worden geregeld opgekocht. De capsules worden van bladtin vervaardigd, schoongemaakt, met ijzerdraad omwonden en zoo worden de flesschen gevuld met dikwijls zeer schadelijk water, in kisten naar de binnenlanden vervoerd of in de toko's verkocht. Reeds meermalen is door de importeurs der minerale wateren bij de Justitie en politie over den aanmaak van die dranken geklaagd, doch gewoonlijk zonder gevolg omdat men den verkoop van die vervalschte artikelen oogluikend toestond- De wet verbiedt evenwel in art. 2 No. 17 van het Politiereglement voor Inlanders den verkoop en ook de te koop stelling van alle vervalschte dranken. Leest men de toelichtende memorie op het Politiereglement over dit onderwerp na, dan blijkt, dat onder vervalschte dranken geenszins uitsluitend verstaan worden die, welke voorde gezondheid schadelijke bestanddeelen bevatten, maar ook dranken welke op zich zeiven onschadelijk, echter niet natuurlijk zijn. Vervalschte dranken zijn volgens de bekende schrijvers over het strafrecht Chouveau en Helei des boissons, qui sans être falsifiées ne sont pas dans leur état naturel. Het is zoowel in het belang der gezondheidstoestand der bevolking als van den handel, dat de verkoop van vervalschte dranken zooveel mogelijk worde tegengegaan, en het is daarom dat ik met goedkeuring van de Regeering UHEdG. uitnoodig, door de onder Uw bevelen staande Europeesche schouten of inlandsche politiehoofden een onderzoek te doen instellen in de chineesche of inlandsche toko's en alle dranken, welke blijkens de capsules of de flesschen, niet echt zijn in beslag te nemen en desnoods na behoorlijk onderzoek door deskundigen ingevolge het aangehaalde artikel van het Politiestrafreglement door den politierechter te laten verbeurd verklaren. De Procureur-Generaal, (w. g) DE GELDER. Bijblad No. 7089. IJs. Minerale wateren. Aanwij- zing van filtersystemen voor het filtreeren van het voor de bereiding van ijs en koolzuurhoudende wateren te gebruiken water. No. 8677. Batavia, 11 Juni 1909. De Directeur van Onderwij*, Eeredienst en Nijverheid. Heeft besloten: Ter uitvoering van het bepailde sub B, van de tweede alinea van artikel 2 van het Reglement, houdende bepalingen op het maken van ijs en koolzuurhoudende wateren en het daarop uit te oefenen toezicht (Staatsblad 1908 No. 244) voor het filtreeren van het voor de bereiding van s en kooliuurhou lende wateren te gebruiken water aan te wijzen de volgende filter-systemen. 1. Delphin—filter; 2 filter Chamberland-Pasteur ; 3. filter Berkefeld. Afschrift enz. Opsporing. Wederrechtelijke hulpverleening door de politie ter „— " van weggeloopen bedienden, prostituées enz. ^°- 100L Batavia, 12 Juni 1903. Door een paar Hoofden van Gewestelijk en Plaatselijk Bestuur is mij medegedeeld dat in bijna alle afdeelingen van Java en Madoera het gebruikelijk is dat Inlanders die naar het inzien van de Inlandsche politie geen voldoend identiteitsbewijs vertoonen kunnen, in hechtenis worden genomen en onder politiegeleide, als waren zij misdadigers, opgezonden naar de plaats van waar zij opgeven herkomstig te zijn. Hoewel het passenstelsel voor over land reizende Inlanders reed.' lang is afgeschaft en bij geen enkele wettelijke bepaling is vastgesteld van welk identiteitsbewijs een reizend Inlander moet voorzien zijn, is de Inlandsche politie niettemin zoo overtuigd dat zulk een bewijs vereischt is, dat zij eiken Inlander die niet er van voorzien is naar welgevallen in hechtenis neemt, al bestaat er ook geen verdenking dat hij een landlooper of misdadiger is. Zoo worden ook Inlanders die voorzien zijn van een identiteitsbewijs afgegeven door hun dessahoofd in hechtenis genomen, indien zij komen in afdeelingen waar gevorderd wordt een identiteitsbewijs afgegeven door het Hoofd van een district of onderdistrict en dit niettegenstaande deze eisch niet buiten de afdeeling is bekend gemaakt en de aangehoudene daarmee onmogelijk bekend kon zijn. Rondtrekkende santris voorzien van koran en reisgeld, wier rondtrekken bij geen enkele bepaling is verboden, lieden die in andere gewesten werk gaan zoeken en het niet dadelijk kunnen vinden, eenvoudig doortrekkende reizigers, staan telkens bloot aan gevangenneming en terugzending als misdadigers. Ook al zijn de lieden voorzien van identiteitsbewijzen die niets te wenschen overlaten, en al bestaat tegen hen geen verdenking van landlooperij, dan nog staan zij aan dat gevaar bloot, want met de aanhouding en opzending van Inlanders wordt buitengewoon luchthartig omgesprongen. Een Inlander bijvoorbeeld vervoert een buffel met een geleidebillet, waarop de omschrijving niet geheel in overeenstemming is met de aanwezige kenteekenen ; man en dier worden dadelijk ter verificatie teruggezonden, terwijl schriftelijk inlichtingen konden zijn gevraagd, waaruit kan blijken dat de steller van het geleidebillet, zooals veelal het geval is, zich vergist had. Vele Hoofden van Gewestelijk en Plaatselijk Bestuur, voor wie die lieden worden gebracht, gelasten meestal hunne opzending zonder eenig voorafgaand onderzoek, terwijl door schriftelijk inlichtingen te vragen, ter plaatse van herkomst of door eenig voorafgaand onderzoek kon blijken dat de aanhouding ten onrechte was geschiedt. De gewilligheid van het bestuur om Inlanders aan te houden en terug te zenden, wordt ook geëxploiteerd door Europeanen enz. om Inlanders door hunne aanhouding en terugzending te straffen voor niet strafbare feiten of om hen te dwingen den klager ter wille te zijn bijvoorbeeld een bediende, een huishoudster, een werkman op een erfpachtsperceel, die den dienst verlaten of den meester niet naar elders volgen wil, het erfpachtsperceel, zonder vergunning verlaat enz. Een klacht wordt ingediend en zonder eenig onderzoek of verhoor van klager of van personen die zijn klacht zouden kannen staven, wordt dikwijls zelfs telegraphisch verzocht niet een onderzoek, maar opzending van den aangeklaagde. Ook is het bijna overal regel dat zonder voorafgaand onderzoek op verzoek van een bordeelhouder aanhouding en terugzending wordt verzocht van prostituees die zonder vergunning van den houder van het bordeel dit verlaten hebben met achterlating van schuld. Den bordeelhouder valt het gemakkelijk zijne prostituees in schuld te houden en indien de politie helpt de weggeloopenen terug te voeren, dan wordt voor die vrouwen een toestand vau slavernij of pandelingschap geschapen, welke door bestuur en politie behoort te worden tegengegaan instede van bevorderd. De bordeelhouders die van hunne prostituees geld hebben te vorderen kunnen daarvoor den civiel rechterlijken weg inslaan en het is niet de taak der politie hun daarbij behulpzaam te zijn door die vrouwen, zonder dat zij zich aan een strafbaar feit of aar. eenige overtreding van de betrekkelijke gewestelijke keur tot wering van schadelijke gtvölgen welke uit de prostitutie voortvloeien hebben schuldig gemaakt, aan te houden en in de macht van den bordeelhouder terug te voeren. Daargelaten het leed en het nadeel aan onschuldig aangehoudenen betrokkend, ook het Land wordt door het luchtharig opzenden van verdachten op kosten gejaagd voor transport en verblijfkosten van verdachten, geleiders en stukken van overtuiging welke vermeden kunnen en moeten worden. Bovendien zijn aanhoudingen en opzendingen van verdachten in gemelde en dergelijke gevallen onwettig, zoodat zij niet mogen worden geduld. Maar het lichtvaardig opzenden van verdachten zonder voorafgaand onderzoek, geeft ook aanleiding dat daarvan veelvuldig gebruik gemaakt wordt door gedroste dwangarbeiders, gedeserteerde militairen of matrozen en dergelijke personen, om op 's Lands kosten een uitstap te maken naar hun geboorteplaats ook zelfs personen, die door de politie in haar eigen ressort worden gezocht grijpen dit middel aan om zich veilig te laten vervoeren naar een verwijderd gewest in de hoop onderweg nog wel te kunnen ontsnappen. Veelvuldig komen dergelijke gevallen voor. Om dit tegen te gaan behoort, zooals dit in de Residentiën Pekalongan, Ivedoe en Pasoeroean geschiedt, aan dergelijke individuen te worden afgevraagd hun naam, geboorte en laatste woonplaats, de namen van ouders en verwanten, van hun buren, desahoofd en van de overige dessabestuurders, de ligging van hun huis enz. liet daarvan opgemaakt verbaal moet dan met het signalement van den aanhoudene ter onderzoek opgezonden worden aan het bestuurshoofd der afdeeling waaruit de aangehoudene beweert afkomstig te zijn. Worden de opgaven juist bevonden dan kan de opzending volgen, anders moet de aangehoudene aan een nader verhoor worden onderworpen, waarbij de waarheid veelal aan het licht zal komen. Gedroste gestraften zullen dan terstond naar hun strafplaats gezonden worden zonder dat zij ten nadeele van 's Lands schatkist heen en weer zijn gezonden. Ik verzoek UlIEdG. daarom bij aanhouding van verdachte personen, hunne opzending naar de beweerde plaats van herkomst niet te gelasten alvorens zoodanig onderzoek heeft plaats gehad: tegen onwettige inhechtenisnemingen in Uw gewest streng te waken, tegen ambtenaren of beambten die zich daaraan (artikel 258 van het Strafwetboek voor Inlanders) schuldig maken onmiddellijk een strafvervolging te doen instellen en mij ieder voorkomend geval dadelijk te rapporteeren. De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof' van Nederlandsch-lndië, (wg.) J F. PHITZINGER. Dierenbescherming. Bepaling omtrent de vracht van een draagpaard. Circulaire van de N.I. Yereeniging tot bescherming van dieren aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in N.I. No. 25. Batavia, 14 Maart 1905. Bij het schrijven van den lsten Gouvernements Secretaris van 15 Februari jl. No. 660 werd UüEdG. er aan herinnerd, dat het laten dragen van lasten, die de krachten van het dragende dier te boven gaan, strafbaar is ingevolge artikel 3 No. 1-3 en artikel 1 No. 15 der algemeene poütiestrafregleimnten voor Europeanen en voor Inlanders. Met het oog daarop hebben wij de eerUHElG. mede te deelen, dat naar onze meening gegrond op deskundige voorlichting een vracht van 78 KG of li picol, ongerekend het draagtuig, hier te lande inoet worden beschouwd als het maximum, waarmede een paard mag worden belast. Dat dit maximum ruim gesteld en daarbij dus met de belangen der gebruikers van draagpaarden rekening gehouden is, moge daaruit blijken, dat bij het leger voor paarden een maximum belasting van 60 KG is aangenomen. Bij het vermijden van te zware belasting blijven de paarden trouwens veel langer bruikbaar. Eenige afdrukken van dezen brief worden ten behoeve van de Hoofden van plaatselijk bestuur in Uw gewest hierbij aangeboden. Het Hoofdbestuur der N. I. Vereeniging tot bescherming van dieren, (wg) O. v. d. WYCK. Voorzitter. J. W. ROESSINGH VAN 1TTERSON. Secretaris. Bijblad No. 6061. Ambtenaren. Landsdienaren. Optreden van Landsdienaren tegenover Inlanders en Vreemde Oosterlingen. Circulaire van den Gouvernements Secretaris aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 3222. Buitenzorg, den 20sten Augustus 1901. Ofschoon de Regeering, waar zich eene aanleiding daartoe voordeed, steeds ondubbelzinnig heeft doen blijken van Haar verlangen, dat alle Landsdienaren bij de vervulling hunner ambtelijke plichten met Inlanders en Vreemde Oosterlingen in aanraking komen, op behoorlijke wijze, met vermijding van aanmatiging en noodelooze ruwheid tegenover hen optreden, laat de behancieling dezer personen meermalen nog te wenschen over. Bepaalde klachten worden slechts een enkele maai ingebracht, en dan geldt het in den regel zeer sterk sprekende gevallen, waarin de gepleegde handelingen tot strafbare feiten naderen of daarin overgaan, doch ook behalve die uiterste gevallen komt het vaak voor, dat bij de toepassing van wettelijke of administratieve bepalingen niet met de noodige kalmte en welwillendheid wordt opgetreden. Zoo moeten de betrokkenen soms noodeloos lang wachten op de uitreiking of viseering van hunne passen, of op het nazien hunner goederen bij de douanekantoren, terwijl opmerkingen of terechtwijzingen aan hun adres dikwijls op stuitenden toon gemaakt worden, ja zelfs soms van scheldwoorden of handtastelijkheden vergezeld gaan. Hel behoeft geen betoog, dat een en ander in de hoogste mate afkeuring verdient. Inlanders en Vreemde Oosterlingen maken evengoed als Europeanen deel uit van het publiek, dat zonder onderscheid van landaard aanspraak heeft op de ambtelijke hulp van ieder Landsdienaar binnen den kring zijner werkzaamheden en waartegenover daden van ruwheid en willekeur allerminst op haar plaats zijn. Het spreekt van zelf dat zulke daden het meest gepleegd worden door de ook in andere opzichten minder beschaafde en minder ontwikkelde elementen onder de Landsdienaren, doch ook bij anderen komen ze voor. Soms vinden de gewraakte handelingen hare oorzaak in minachting van het niet-Europeesch gedeelte van het publiek; maar ook andere motieven laten zich soms gelden, als de zucht om voor bijzonder flink en onkreukbaar door te gaan, of iets dergelijks. Uit welke oorzaken het bedoelde optreden ook voorkomt, de Gouverneur Generaal acht het noo.lig, dat het zooveel mogelijk worde tegengegaan, dat alle Landsdienaren met ernst worden gewezen op hun plicht om Inlanders en Vreemde Oosterlingen op behoorlijke wijze te behandelen, dat zij bij voorkomende gelegenheden aan dien plicht worden herinnerd en dat tegen daarmede strijdige handelingen zoo noodig met kracht worde opgetreden. Op last van Zijne Excellentie heb ik de eer U het vorenstaande mede te deelen, met verzoek om voor zooveel Uw gewest betreft, in den daarin aangegeven zin werkzaam te willen zijn. De Algemeene Secretaris. C. B. NEDERBURGH. II. Aan de Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur. No. 3223. Buitenzorg, den 20sten Augustus 1904. Blijkens mijne circulaire van heden No. 3222, waarvan een afdruk hiernevens wordt aangeboden, heeft de Gouverneur - Generaal hét noodig geacht, aan de Hoofden van gewestelijk bestuur te verzoeken, het hunne te willen doen tot bestrijding van de bij sommige Land-dienaren bestaande gewoonte om Inlanders en Oostersche vreemdelingen, op onbehoorlijke wijze te bejegenen. Aangezien het bedoelde euvel ook voorkofrit onder de niet rechtstreeks aan de Hoofden van gewestelijk bestuur ondergeschikte Landsdienaren, heb ik de eer op last van den Landvoogd—— te ver- UHËdG. zoeken ook Uwerzijds in den aangegeven zin werkzaam te willen zijn. De Algemeene Secretaris, C. B. NEDERBURGH. Getuigen. Overtuigingsstukken, 's Lands middelen en Gelijkstelling met Europeanen. Bijblad No. 1275. Officieren van Gezondheid als getui¬ gen. Circulaire aan de Officieren van Justitie. No. 1126/3007. Batavia, den 12den October 1860. Naar aanleiding van ingekomene klachten over de moeilijkheden welke voor den militairen dienst ontstaan, bijaldien officieren van gezondheid van ver verwijderde plaatsen als getuigen worden opgeroepen, zonder dat voor het inmiddels doen waarnemen hunner functiën vooraf de vereischte regelingen zijn gemaakt, heb ik de eer UHEdG. te verzoeken voortaan zooveel mogelijk zorg te dragen, dat de betrokkene chefs van diensten bijtijds worden verwittigd van de voorgenomen oproeping van eenen officier van gezondheid, ten einde door hem de noodige maatregelen kunnen worden genomen om aan die oproeping, zonder storing van den dienst gevolg te doen geven. De Procureur-Generaal bij het Zie Bb. No. 684. Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, (w g.) A. J. SWART. Bijblad No. 2211 (1). Getuigen. Oproeping van getuigen, behoorende tot de Nederlandsche of Gouvernements-Marine. Aan de Officieren van Justitie te Batavia, Semarang, Soerabaia. No. 786/1816. Batavia, den loden April 1868. Ter voorkoming van stremming in den dienst heb ik de eer UEdG. te verzoeken om in het vervolg, wanneer door UEdG. officieren, onderofficieren of mindere schepelingen, behoorende tot de Nederlandsche Marine, of wel personen behoorende tot de Gouvernements-Marine, die zich niet ter plaatse bevinden, worden (1) Zie Bb. No. 1275. opgeroepen om voor den Raad van Justitie, bij welken UEdG Iwe functiën uitoefent, als getuigen in rechten te verschijnen, telkens van de gedane oproeping onmiddellijk en met den meesten spoed kennis te geven aan den Commandant van Z. M. Zeemacht, Chef van het Departement van Marine. De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van Ned. - Indië (w. g.) T. H. DER KINDEREN. Hijblad IN O. 2921. Oproeping iran officieren en mindere militairen als getuigen in civiele of crimineele gedingen. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Ned - Indië. N°- 239. Batavia, 29 Jauuari 1874. Bij missive van 1 Februari j 1. No. 6 gaf Zijne Excellentie de Legercommandant tnij te kennen, dat menigmaal officieren en mindere militairen, behoorende tot de Landmacht, zonder voorkennis van den gewestelijken militairen commandant, als getuigen in civiele of crimineele gedingen worden opgeroepen tengevolge waarvan dikwerf moeilijkheden ontstonden en stoornis in den dienst werd veroorzaakt- Ten einde aan dien onregelmatigen toestand een einde te maken heb ik de eer UWEdG. te verzoeken aan de buitengewone deurwaarders te gelasten, om van alle oproepingen van militairen onmiddellijk kennis te geven aan de naastbijzijnde civiele autoriteit, hetzij Resident, Assistent - Resident of Controleur, welke autoriteit alsdan wordt tiitgenoodigd van die oproepingen den gewestelijken militairen commandant mededeeling te doen. Daar de plaatselijke omstandigheden in de verschillende gewesten zeer van elkander afwijken, onthoud ik mij van meer gedetailleerde instructiën, doch laat het verder aan UWE1G. over om overigens die maatregelen te nemen, welke het meest geschikt zijn om het beoogde doel le bereiken, namelijk kennisgave aan de gewestelijke militaire auiuriteit, van alle • opict pingen, dagvaardingen enz., welke de verwijdering van militairen uit hunne garnizoenen noodzakelijk mochten maken. De Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, LAST. Zie verder Circ. P. G, 25 Nov. 1874 No. 2649/5789 24 April 1900 No, 744. Bijblad No. 5493. Bijblad No 5493, Justitie. Oproeping van militairen en bij het leger werkzame burgerlijke personen in civiele of crimineele zaken. Vervolg op de circulaire in Bijblad No. 2921. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië. No. 2649/5789. Batavia, 25 November 1874. Naar aanleiding van moeilijkheden, welke uit de dagvaarding van zekeren militairen ambtenaar zonder voorkennis van den gewestelijken militairen Commandant, zich hebben voorgedaan, is het mij evenzeer als Z.E. de Legercommandant wenschelijk voorgekomen, uitbreiding te geven aan mijne circulaire van 29 Januari 1874 No. 239/408 'Bijblad No. 2921) Ik heb mitsdien de eer UlIEdG. te verzoeken om gemelde circulaire te beschouwen als mede het oog te hebben op militaire ambtenaren, burgerlijke ziekenoppassers in de militaire hospitalen of infirmeriën en op alle andere burgerlijke personen bij het Leger werkzaam. De Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, (.w.g.) LAST. II. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië. No- Batavia, 24 April 1900. ïen vervolge van de dezerzijdsche circulaires van 29 Januari 1874 No,239 (Bijblad op het Staatsblad No. 2921) en 25 November van datzelfde jaar No. 2649/5789 (2) heb ik de eer UHKdG. te verzoeken ook de deurwaarders en de djaksa 's bij de Inlandsche rechtbanken in Uw gewest zoomede de Iiilandsclie hoofden, belast met of bevoegd tot het doen van oproepingen in Uw gewest, te gelasten om van alle oproepingen van- en aanzeggingen aan militairen, militaire ambtenaren, burgerlijke ziekenoppassers in de militaire hospitalen of infirmeriën en alle andere burgerlijke personen, bij het Leger werkzaam, om te verschijnen hetzij voor een ambtenaar, met het voorloopig onderzoek van een strafzaak belast, hetzij voor een Inlandsche rechtbank zoowel in civiele als in strafzaken, kennis te geven aan de naastbijzijnde civiele autoriteit (Hoofd van gewestelijk bestuur, Assistent-Eesident of Controleur), opdat door deze van de oproeping of aanzegging aan den gewestelijken militairen commandant mededeeling worde gedaan. De Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië W C. VEENSTRA. (2) Zie I. Bijblad No. 4516. «elnigengelden. " van ge¬ wone Inlandiche getuigen en van Inlandsche hoofden en grooten. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandscli - Indië. No. 890. Batavia, 16 Februari 1887. Het heeft mijne aandacht getrokken, dat in enkele gewesten de gewone inlandsche getuigen slechts voor de heenreis worden schadeloos gesteld. Dit is verkeerd. De schadeloosstelling van reiskosten ad f 0. 05 per paal behoort te worden toegekend zoowel voor de heen- als voor de terugreis d. w. z. over tweemaal den afstand na aftrek van tweemaal acht palen. Verder is gebleken, dat verschil van opvatting bestaat omtrent de toepassing der tweede alinea van artikel negen van Staatsblad 1884 No. 143. Volgens de uitlegging der Regeering is de bedoeling dier alinea, dat het Hoofd van plaatselijk bestuur in ieder voorkomeud geval op de declaratie van het betrokken Inlandsch hoofd vermeldt, hoeveel hij voor een vervoermiddel noodig heeft, of hoeveel hem per paal heen en terug toekomt, zonder aftrek van acht palen, zooals voor gewone Inlanders, die geacht worden te voet te gaan, en verder hoeveel hij dient te ontvangen als vergoeding voor verblijfkosten. Door deze uitlegging ondergaat het model van den betaiingstaat, bedoeld bij mijn circulaire van 27 Maart 1886 No. 2000 (Bijblad No. 4263) eenige wijziging. De veertiende kolom zal alsnu moeten worden gelezen, „f0.05 per paal alleen voor Europeanen, Inlandsche Vorsten en Grooten van hoogen rang/' en de zestiende kolom „over den dag van terugkomst alleen voor Europeanen, Inlandsche vorsten en grooten van hoogen rang." Ik heb de eer UHEdG. te verzoeken het vorenstaande ter kennis te brengen van de betrokken ambtenaren in uw gewest. De Directeur van Justitie, L.A.P.F. BUYN. Bijblad No. 4678. Getuigen. Reiskosten. Bereke¬ ning reiskosten van Inlandsche getuigen. Aan artikel 2 alinea 1 van het bij de ordonnantie van 7 September 1884 (Staatsblad No. 143) vastgesteld tarief tot regeling der schadeloosstelling voor Inlanders of met dezen gelijkgestelde personen in strafzaken als getuigen of deskundigen verschenen, is blijkens de missive van den lsten Gouvernements Secretaris van 17 December 1890 No. 3002 de volgende uitlegging gegeven, De bedoelde alinea luidt: ,,De schadeloosstelling wegens reiskosten bestaat, bij reizen over land of langs binnenwateren, mits zonder stoomkracht, in een bedrag van vijf cent voor eiken paal, dien de getuige verder woont of verblijf houdt dan acht paal van de plaats waar zijne verschijning wordt gevorderd; bij reizen over zee of met stoomvermogen in het kostende der vracht." Als uitgangspunt voorde berekening der reiskosten is dus naar de dui- 3 del ij ke bewoordingen der wet bepaald de plaats ^ van verschijning, terwijl als het traject, waarvoor geen paalgeld mag worden te goed gedaan, is aangewezen de afstand van die plaats tot aan den achtsten paal. Stel in de volgende figuur dat a de plaats van verschijning is en a-b de afstand van acht paal, dan hebben getuigen, die wonen op plaatsen aan den cirkelomtrek of daarbinnen gelegen, geen aanspraak op paal-of spoorgeld (art. 1 al. 1 van genoemd voorschrift). Doch is de woning van den getuige gelegen buiten den cirkelt a lomtrek, d. i. verder dan acht paal van de plaats van verschijning, b. v.op punt d dan wordt hem, wanneer de reis over den geheelen afstand zonder stoomvermogen wordt ondernomen, alleen uitbetaald vijf cent voor el- ken paal tusschen b en cl, lei wijl, indien de plaatsen a en d met elkander verbonden zijn door een spoorweg, over het geheele traject spoorkosten mogen worden vergoed (art. 2 al. 1 van bedoeld voorschrift). Wordt eindelijk de reis gedeeltelijk met ( ), gedeel teliik zonder stoomkracht afgelegd dan worden over den at- stand a-d wanneer van ja tot c en van c tot d met stoomkracht wordt gereisd van a tot b geen paalgeld, van b tot c •. n 1 n rl onnnrl/ncipTl tp uoeil gedaan. ter- vilt cent per paai en \an u lui u D— D wijl in het geval dat de reis van a tot c met en van c tot d zonder stoomvermogen wordt afgelegd, van a tot c spoorvracht en van c tot d paalgeld wordt toegekend. Overtuigingsstukken in zake overtredingen op het stuk van 's Lands middelen. Wat moet worden gedaan met „ " na berechting der zaak. Circulaire van den Procureur - Generaal bij het Hooggerechtshof. No. 1380. Batavia, 26 Juli 1897. Het geval heeft zich voorgedaan dat bij het vonnis in een zaak van overtreding der bepalingen op de heffing en verzekering van inen uitvoerrechten (Staatsblad 1882 No. 210) de teruggave der aangehouden goederen werd gelast aan den overtreder instede van aan den ontvanger der in- en uitvoerrechten, door wien feitelijk die goederen als overtuigingsstukken waren overgelegd. Het gevolg hiervan was dat de opgelegde boete, rechten en kosten niet gelijk artikel 13, alinea één, van gemeld Staatsblad voorschrijft, konden verhaald worden op de goederen waarmede de overtreding was begaan. Ten einde vergissingen hier bedoeld zooveel mogelijk te voorkomen heb ik der eer UHEdG. beleefd te verzoeken de djaksa's in Uw gewest voor zooveel noodig te willen gelasten om bij het uitbrengen krachtens artikel 282 juncto 341 van het Inlaiidsch Reglement van hun gevoelen in zaken als waarvan hier sprake is de rechtbank in overweging te geven de teruggave der aangehaalde goederen te gelasten aan den ambtenaar der in- en uitvoerrechten, die ze als stukken van overtuiging heeft overgelegd en zulks overeenkomstig artikel 2 van Staatsblad 1889 No. 149. De Procureur- Generaal bij het Hooggerechtshof, W.C. VEENSTRA. Rijblad No. 4029. (tSelykstplliiig met europeanen. Vereischten om voor algeheele „ " in aanmerking te kunnen komen (art. 109, laatste alinea van het Regeering» - Reglement.) Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Ned. - Indië. No. 158-3. Batavia, 22 Februari 1884. Het is mij gebleken, dat sommige Hoofden van gewestelijk bestuur onbekend zijn met de vereischteni welke voor algeheele gelijkstelling met Europeanen zijn gesteld. Ten einde te voorkomen, dat in elk bijzonder geval ten deze de noodige voorlichting moet worden verstrekt, heb ik de eer het volgende onder Uwe aandacht te brengen. Vooreerst moet omtrent hem, die, wat rechten, lasten en verplichtingen betreft geheel en al met Europeanen wenscht te worden gelijkgesteld, door het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur categorisch worden verklaard, of hij voldoet aan de volgende vereischten. Hij moet den Christelijken godsdienst belijden, de Hollandsche taal goed spreken en schrijven, in Europeesche begrippen en zeden zijn opgeleid en eindelijk volkomen geschiktheid voor de Europeesche maatschappij bezitten. In de tweede plaats moet worden onderzocht, of degene, die zijne gelijkstelling met Europeanen verlangt, overeenkomstig het voorschrift van art. 1 der ordonnantie van 30 Juli 1883 (Staatsblad No. 192) in het wettig bezit van eenen geslachtsnaam is. In vele gevallen zullen zij, die om gelijkstelling met Europeanen vragen, in het wettig bezit van eenen zoodanigen naam zijn. Zoo de Inlnndsche christenen, die eene doopakte of een uittreksel uit de in Staatsblad 1864 No. 142 bedoelde geboorteregisters kunnen overleggen, waaruit blijkt, dat zij zijn geboren uit ouders, die een wettig huwelijk hebben aangegaan; die lieden zijn inliet wettig bezit van den geslachtsnaam huns vaders. Een doopakte daarentegen, waarin alleen de namen der ouders worden genoemd, en de vermelding, dat deze echtelieden zijn, wordt gemist, kan natuurlijk nimmer strekken tot bewijs van het wettig bezit van den geslachtsnaam des vaders. Wijders zijn in het wettig bezit van eenen geslachtsnaam vele Inlanders, die tot aanzienlijke geslachten behooren, en Chineezen. Maar evenzeer kan het geval zich voordoen, dat de verzoeker geene aanspraak op het wettig bezit van eenen geslachtsnaam kan doen gelden, en in dat geval zal zijn verzoek om gelijkstelling niet kunnen worden ingewilligd, voor en aleer hij er eenen heeft aangenomen op de wijze, bedoeld in de artikelen 2 tot en roet 4 der aangehaalde ordonnantie van 30 Juli 1883. Ik veroorloof mij ten slotte er bij TJEdG. op aan te dringen, dat het bovenstaande bij voorkomende gelegenheden nauwlettend in het oog worde gehouden. De Directeur van Justitie, BUYN. Vgl. voor de gelijkstelling met Europtanen van erkende Afrikaansche kinderen, die in de christelijke godsdienst opgenomen zijn, Bijblad No. 1259. Voor de zoodanigen is de gelijkstelling onrioodig ; ze zijn reeds van rechtswege met Europeanen gelijkgesteld. Bijblad No. 4998. Geiij kstelling met Europeanen. Nadere omschrijving der vereischten voor een algeheele gelijkstelling met Europeanen. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-lndië. No. 5935. Batavia, 25 Augustus 1894. Het is der Regeering noodzakelijk voorgekomen wijziging te brengen in de circulaire van mijnen ambtsvoorganger van 22 Februari 1884 No. 1583 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-lndië No. 4029) en dat wel ten aanzien van de daarin genoemde vereischten voor eene algelieele gelijkstelling met Europeanen. Door haar gemachtigd, (1) heb ik de eer hieromtrent UIIEdG. het volgende inede te deelen. Omtrent hem, die wat rechten, lasten en verplichtingen betreft, geheel en al met Europeanen wenscht gelijkgesteld te worden, moet in den vervolge door het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur categorisch worden verklaard of hij geschiktheid voor de Europeesche maatschappij bezit. Ter beoordeeling hiervan moet alles, wat daartoe dienen kan, worden bijgebracht, zooals: het belijden van den christelijken godsdienst, het spreken en schrijven van Ilollandsche of cenige andere Europeesche taal, het met goed gevolg afgelegd liebben van eenig examen, de maatschappelijke positie die de persoon bekleedt, Europeesche opvoeding enz., zonder dat elk dier kenmerken van geschiktheid op zich zelf als een vereischte mag worden beschouwd. Wat omtrent het wettig bezit van een geslachtsnaam in bovengenoemd Bijblad vermeld staat, blijft onveranderd behouden. De Directeur van Justitie, STIBBE. Bijblad No- 5245. <^cljjkstcllin£ niet enropeanen Inlichtingen door Hoofden van Gewestelijk Bestuur te verstrekken bij het voorbrengen van verzoeken om gelijkstelling met Europeanen. Circulaire aan de Hooiden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch - Indië. No. 1636b. Buitenzorg, 13 Juli 1897. Ten einde bij de behandeling van verzoeken, om gelijkstelling met Europeanen beter te kunnen beoordeelen of er al dan niet termen bestaan om gunstig daarop te beschikken, zou de GouverneurGeneraal gaarne in het vervolg eenige meerdere gegevens omtrent de >1) M. 6. S. dd. 14 Augs. 1694 No 2104 personen, die voor bedoelde gunst in aanmerking wenschen te komen, ontvangen dan thans plegen verschaft te worden. Zijne Excellentie heeft mij daarom opgedragen UflEdG. uit te noodigen, om voortaan bij het voorbrengen van dergelijke verzoeken in Uw betrekkelijk schrijven, behalve de verklaring, bedoeld in de circulaire van den Directeur van Justitie van 25 Augustus 1894 No. 5935 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch - Indië No. 4998), nog het antwoord Ie willen opnemen op de drie volgende vragen : a. of de verzoeker eene Europeesche opvoeding (zijnde opvoeding in Luropa) genoten heeft dan wel in een Europeesche omgeving als europeaau is groot gebracht; b. of hij geacht kan worden zich in de Europeesche samenleving goed te kunnen bewegen j c. of hij in de maatschappij, waarvan hij geacht wordt een deel uit te maken, niet meer tehuis behoort en zich daarin niet meer tehuis gevoelt. Ik heb de eer mits deze van voormelde opdracht mij te kwijten. De lste Gouvernements Secretaris C. B. NEDERBURGH. Gelijkstelling met lïaropr- «IIICII. Dubbel scherp te onderzoeken of de verlangde verande = ring van rechtstoestand bij elk der verzoekers om „ " inderdaad wel gemotiveerd is door werkelijk bestaande rechtsbehoeften. Circulaire van den Directeur van Justitie. No. 2937. Batavia, 28 Maart 1907, Bij de wet van 31 December 1906 (Nederlandsch Staatsblad No 347) heeft artikel 109 van het Regeeringsreglement een wijziging ondergaan waarvan o. m. het gevolg zal zijn, dat zoodra deze wet in werking getreden zal zijn, welk tijdstip overeenkomstig liet bepaalde bij artikelen 3 en 4 daarvan nader door Hare Majesteit de Koningin zal worden geregeld, gelijkstelling mei Europeanen bij ordonnantie niet meer mogelijk zal wezen. Waar naar aanleiding daarvan wellicht zrer vele rekesten ingediend zullen worden door personen, die nog willen pogen voor de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 109 van het Regeeringsreglement gelijkstelling te verkrijgen, heb ik de eer, in voldoening aan een mij daartoe door den Gouverneur-Generaal verstrekte opdrachtj UHEdG. uit te noodigen om voortaan, alvorens advies nopens verzoeken om gelijkstelling met Europeanen uit te brengen, dubbel scherp tc onderzoeken, of de verlangde verandering van rechtstoestand bij elk der verzoekers individueel inderdaad wel gemotiveerd is door werkelijk bestaande rechtsbehoeften. De Directeur van Justitie, voor den Directeur de Secretaris, J. H. CARPENTIER ALTING. Behoeftigen. Bijblad No. 4865, Staatsspoorwegen. Vervoer van kinderen, reizende ter opneming in een weeshuis. Besluit- No. 7. Buitenzorg, 20 Februari 1893. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen dat kinderen, reizende ter opname in een weeshuis, in de derde klasse der Staatsspoorwegen op Java en in de tweede klasse van den Staatsspoorweg ter Sumatra's Westkust kosteloos kunnen worden vervoerd, op reisaanvragen, af te geven door het betrokken lloofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur of hunnen wettigen vervanger, volgens het model, behoorende bij de „Bijzondere bepalingen betreffende het vervoer van 's Lands reizigers en goederen op de Staatsspoorwegen in Nederlandsch—lndië," goedgekeurd bij het be.-luit van 16 Juni 1886 No. 1/c (Bijblad op het Staatsblad van NederlandschIndië No. 4292), met dien verstande evenwel dat daarop door voornoemde autoriteiten worde aangeteekend: „Kosteloos ingevolge besluit van den Gouverneur-Generaal van 20 Februari 1903 No. 7." Bijblad No. 5883. Staatsspoorwegen. Vervoer van kinderen ter opneming in een gesticht van liefdadigheid. Besluit. No. 28. Tjipanas, 28 Juni 1903. Gelezen enz. Gelet op artikel 10 alinea 1 Letter c van het Algemeen Spoorwegreglement (Staatsblad 1895 No. 300) en op het overeenkomstig artikel van het Algemeen Secundair Spoorwegreglement (Staatsblad 1902 No 218); Is goedgevonden en verstaan: Ten vervolge van het besluit van 20 Februari 1893 No. 7 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 4865) te bepalen, dat minvermogende kinderen, hetzij weezen, veriatenen of andere hulpbehoevenden, reizende ter opname in een gesticht van liefdadigheid, benevens het onontbeerlijk geleide in de 3de klasse der Staatsspoorwegen op Java en in de 2de klasse van den Staatsspoorweg ter Sumatra's Westkust, kosteloos kunnen worden vervoerd op reisaanvragen, af te geven door het betrokken Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur of hunnen wettigen vervanger, volgens het model behoorende bij de „Bijzondere bepalingen betreffende het vervoer van 's Lands reizigers en goederen op de Staatsspoorwegen in Nederlandsch — Indië," goedgekeurd bij besluit van 16 Juli 1886 No. 1/c (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch - Indië No. 4292), met dien verstande evenwel dat daarop door voornoemde autoriteiten worde aangeteekend : „Kosteloos ingevolge besluit van den Gouverneur - Generaal van 28 Juni 1903 No. 26." Bijblad No. 5888. ^ —zooals dit is aangevuld ing. de Bijbladen No. 6106 en 6692.) atsspoorwegen. Itelioeftigen. Ziekeninrïclitingen. Vervoer per staatsspoor van behoeftige Inlanders die in ziekeninrichtingen verpleegd moeten worden. Besluit. No. 12. Tjipanas, 20 Juli 1903. Gelezen enz. Gelet op artikel 19, alinea 1, lettere, van het Algemeen Spoorwegreglement (Staatsblad 1895 No. 300) en op liet overeenkomstig artikel van het Algemeen Secundair Spoorwegreglement (Staatsblad 1902 No. 218); Is goedgevonden en verstaan : Eerst el ijk te bepalen als volgt: A. (1) Behoeftige Inlanders, die zich ter behandeling aanmelden bij een tot de uiloefening der geneeskundige praktijk bevoegden geneesheer en voor hunne genezing, naar diens schriftelijk te motivee- ren oordeel, behandeling en verpleging in een ziekeninrichting behoeven, kunnen desvereischt onder geleide, mits dit laatste ter beoordeeling van het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur tot het strikt noodige beperkt blijve, kosteloos per Staatsspoor worden overgevoerd naar de meest nabij gelegen Gjuvernements (c. q. particulier) ziekeninrichting voor Inlanders waar voor hunne opneming en verpleging gelegenheid bestaat. Hebben zij een behandeling van een specialiteit op eenig geneeskundig gebied noodig, dan kunnen zij na daartoe bekomen machtiging van den betrokken Gewestelijken Eerstaanwezenden Officier van Gezondheid onder dezelfde voorwaarden gratis vervoerd worden naar een zoodanige ziekeninrichting of militair hospitaal waaraan een tot de behandeling genegen geneesheer werkzaam is, die specialiteit is voor het gewenschte doel, In spoedvereischende gevallen kan de opzending onder nadere goedkeuring geschieden. (I) Zooals deze alinea wordt gelezen ingevolge bijbladen Mo. 6106 en 6693. Ook de terugreis per Staatsspoor zoowel van den al of niet herstelden patiënt als van hooger bedoeld geleide geschiedt op 's Lands kosten. B. Het vervoer geschiedt op reisaanvragen volgens het model, behoorende bij de bijzondere bepalingen betreffende het vervoer van 's Lands reizigers en goederen op de Staatsspoorwegen in Nederlandsch Indië, goedgekeurd bij het besluit van 10 Juni 1886 No. 1 /c. (Bijblad op het Staatsblad vau Nederlandsch-Indië No. 4292), af te geven op schriftelijk verzoek van den behandelenden geneesheer of c. q. van den Directeur der ziekeninrichting, waar de lijder is verpleegd, door het betrosken Hoofd van plaatselijk bestuur of diens wettigen vervanger, door wien op de reisaanvrage zal moeien worden vermeld, dat de lijder inderdaad onvermogend is, en verder aangeteekend • ,,Kosteloos ingevolge besluit van den Gouverneur-Generaal van 20 Juli 1903 No. 12." Ten tweede enz. Bijblad No 5890. Paketvaart. Vervoer van kinderen bestemd ter opneming in een gesticht van liefdadigheid. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië. No. 2396. Buitenzorg, 21 Juli 103 Blijkens mededeeling van den Hoofdagent der Koninklijke Paketvaart Maatschappij is ZEGeb. bereid om de bij gemelde maatschappij reeds bestaande bepaling-volgens welke weeskinderen bestemd om te worden opgenomen in inrichtingen van liefdadigheid vrije passage genieten in de tweede klasse der stoomschepen dier maatschappij, mits eene verklaring van het Hoofd der betrokken inrichting wordt overgelegd-, ook toepasselijk te maken op behoeftige kinderen, reizende ter opname in een gesticht van liefdadigheid, mits door eene verklaring van het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur wordt aangetoond dat de ouders onvermogend zijn om de passagegelden te betalen. Uwer Excell. Op last van den Gouverneur-Generaal heb ik de eer UHEdG. UEdG, met het vorenstaande in kennis te stellen en U te verzoeken de Hoofden van plaatselijk bestuur in Uw gewest daarvan mededeeling te willen doen en hen op te dragen in voorkomende gevallen daarmede rekening te willen houden. De Jste Gouvernements Secretaris, PAULUS. Bijblad No. 5710. Behoeftigen. Ter aarde be.telling van lijken van behoeftigen en onbekenden. Besluit No. 11. Buitenzorg, 18 April 1902. Gelezen enz. De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Met intrekking van de besluiten van 31 December 1876 en 6 Maart 1878 No. 37 en 23 en van artikel 2 van het besluit van 23 April 1896 No. 45 (Bijblad op het Staatsblad No. 3155, 3256 en 5149) te bepalen als volgt: De in behoeftigen staat overleden Europeanen en met dezen gelijkgestelden worden, voor zoover geen plaatselijke, kerkelijke of bijzondere instellingen dan wel anderen zich daarmede belasten, door de zorg van het Hoofd van Plaatselijk bestuur op de minst kostbare wijze voor rekening van den Lande ter aarde besteld. Door de politie gevonden lijken van behoeftige en onbekende personen van bedoelden landaard worden, voor zoover zij niet behoord hebben tot de Land of Zeemacht, te Batavia, Semarang en Soerabaia in het Stadsverband, elders in een door genoemd Bestuurshoofd aangewezen lokaal, zoo mogelijk geneeskundig geschouwd, en van daar uit op de minst kostbare wijze voor rekening van den Lande begraven. Aan de verantwoordingsstukken, betreffende de uit dezen hoofde gedane uitgaven, wordt voor elk geval een verklaring van dat Bestuurshoofd toegevoegd, certificeerende dat noch voor de lijkkist noch voor de begrafenis zelve lagere prijzen dan de in rekening gebrachte waren te bedingen. Bijblad No. 51G2. Behoeftigen. Opzending naar Ne¬ derland. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch - Indië. No. 5272. Batavia, 17 October 1896. Het geval heeft zich voorgedaan, dat aan den zelfden persoon, binnen een tijdsverloop van drie maanden, driemaal als behoeftige passage naar Nederland is verleend moeten worden, te weten van uit Semarang, Batavia en Padang, hetgeen hierin zijn oorzaak vond, dat hij op de twee laatst bedoelde plaatsen, welke op de reis moesten worden aangedaan, het schip, waarmede hij was opgezonden, heeft weten te verlaten. Ten einde onregelmatigheden als hierbedoeld, in den vervolge, althans zooveel mogelijk te voorkomen, heb ik de eer UHEdG. te verzoeken, geen behoeftigen meer naar Nederland op te zenden met stoomers die Padang aandoen, en voorts van elk voorkomend geval van opzending als hierbedoeld, Uwe ambtgenooten op de hoofdplaatsen, die door de betrokken booten binnen Nederlandsch - Indië nog zullen worden aangedaan, onder opgave van signalement, zoo noodig telegraphisch, mededeeling te doen. De Directeur van Binnenlandsch Bestuur, P. C. ARENDS. Bijblad No. 5399. Behoeftigen, Opzending naar Nederland. Wijziging der Circulaire in Bijblad No. 5162. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië, uitgezonderd Semarang. No. 1241. Batavia, 9 Maart 1899. Bij de tweede alinea van mijn circulaire van 17 October 1896 No. 5272 (1) verzoek ik UHEdG. geen behoeftigen meer naar Nederland op te zenden met stoomers, die Padang aandoen. Dat verzoek hield verband met de vroeger bestaande regeling, dat die plaats niet, of slechts op de uitreis door de booten van de Rotterdamsche Lloyd werd aangedaan. Nu daarin sedert verandering is gekomen en de booten van gen.elde Maatschappij, evenals die van de Maatschappij „Nederland" zoowel op de uit- als thuisreis Padang aandoen, kan bedoeld gedeelte van de aangehaalde circulaire in zooverre als vervallen worden beschouwd dat bij opzending van behoeftigen naar Nederland met een stoomschip van de Maatschappij „Nederland" of van de „Rotterdamsche Lloyd" de daarbij bedoelde bijzondere kennisgeving aan de betrokken autoriteiten behoort plaats te hebben. Ik heb de eer UHEdG, van hel vorenstaande mededeeling te doen met verzoek in voorkomende gevallen hierop te willen letten. De Directeur van Binnentandsch Bestuur, P.C. ARENDS. (1) Bijblad No. 5162. Brjblad No. 6058. Vreemdelingen. Omtrent het ver- leenen van hulp aan berooide Europeesche vreemdelingen. Missive van den Gouvernemenls Secretaris aan den Resident van B. No- 3035- Buitenzorg, den 5den Augustus 1904. Blijkens de bijlagen van L we missive van 22 Juli jl. No. 8927/30 heeft ÜHEdG. inderdaad aan den persoon van T. die zonder middelen van bestaan in het vorig jaar hier te lande is aangekomen en zich om hulp tot U had gewend, gratis - passage naar Soerabaia doen verleenen en hem eenig reisgeld verschaft. Dat ÜHEdG. aan de U door T. gedane mededeelingen geloof en aan de U door hem vertoonde stukken waarde heeft gehecht komt den Gouverneur - Generaal niet geheel onverklaarbaar voor en evenmin dat L niet eerst inlichtingen omtrent hem bij de Fransche en Russische consulaten te Batavia heeft ingewonnen, maar, afgescheiden hiervan, is Zijne Excellentie van meening dat het geenszins op den weg van een Hoofd van gewestelijk bestuur ligt om berooide Europeesche vreemdelingen, die h.t.1. aankomen, op eenigerlei wijze in staat te stellen hun verblijf in Nederlandsch - Indië te verlengen. Mochten Europeesche vreemdelingen geldelijken steun behoeven dan hebben zij zich te wenden tot het consulaat van hun Rijk ; op den weg van een Hoofd van gewestelijk bestuur ligt het echter eerder om er op bedacht te zijn dergelijke vreemdelingen zoo spoedig mogelijk NederlandschIndië weer te doen verlaten. Op last van den Gouverneur - Generaal heb ik de eer ÜHEdG het vorenstaande mede te deelen en U te verzoeken daarmede in eventueel verder voorkomende gevallen rekening te willen houden en doen houden. De Iste Gouvernements Secretaris PAULUS. Geneeskundige Dienst. Quarantaine. Epidemieën, Verstrekking van geneesmiddelen, Leprozen, Stadsverbanden Inlandsche en Chineesche hospitalen, Krankzinnigen en Instituut Pasteur. Bijblad No. 5662. Besmettelijke ziekten. Besmet¬ verklaring van zeeplaatsen met cholera. Epidemisch heerschen dier ziekte in eenige plaats of landstreek. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch=lndië. N0> 18. Buitenzorg, 2 Januari 1902. Ingevolge artikel 2 der Bepalingen ter voorkoming van het overbrengen van besmettelijke ziekten over zee in Nederlandsch-lndië (Staatsblad 1892 No. 44) behoort tot de besmetverklaring eener zeeplaats te worden overgegaan, wanneer eene besmettelijke ziekte zich daar zoodanig openbaart, dat plotseling en met snel verloop een groot aantal personen door haar wordt aangetast, vooral wanneer zich daarbij bepaalde brandpunten van de ziekte vormen. Het is den Gouverneur-Generaal gebleken, dat omtrent de toepassing dezer bepaling in de practijk groote onzekerheid bestaat en dat tusschen de verschillende plaatselijke en medische autoriteiten groot verschil van inzicht bestaat aangaande de vraag, wanneer het oogenblik is aangebroken dat op den voet der aangehaalde bepaling tot besmetverklaring eener zeeplaats mort worden overgegaan. Ten einde aan dit verschil van opvattingen, dat inzonderheid tijdens het heerschen der cholera in het afgeloopen jaar tot eigenaardige consequentiën heeft geleid, zooveel mogelijk een einde temaken, acht zijne Excellentie het wenschelijk dat in deze een vast criterium wordt aangenomen. Naar de meening van den Landvoogd behoort voor de toepassing van meergenoemie bepaling bij het heerschen van cholera, als regel te worden aangenomen dat eene zeeplaats in Nederlandsch-Indië besmet wordt verklaart : bij het voorkomen in het tijdsverloop van ééue week, van gemiddeld één geval per dag op 8000 inwoners, waar het geldt zeeplaatsen van meer dan 60000 inwoners : bij het voorkomen in ééne week van gemiddeld 7 gevallen per dag op zeeplaatsen van 35000 tot 60000 inwoners en bij het voorkomen in ééne week van gemiddeld één geval op 5000 inwoners, waar het geldt zeeplaatsen van 5000 tot 35000 inwoners. Voor zeeplaatsen van minder dan 5000 inwoners zal de noodzakelijkheid van besmetverklaring te beoordeelen zijn naar plaatselijke omstandigheden, als algemeene verspreiding der ziekte over de geheele plaats of het heerschen daarvan in de nabijheid van de haven of de ankerplaats der schepen. Met dergelijke bijzondere omstandigheden moet ook ten aanzien van zeeplaatsen van meer dan 5000 inwoners rekening worden gehouden, zoodat b. v. het verkomen van bepaalde haarden van besmetting vooral in de nabijheid van de haven of ankerplaatsen aanleiding kan geven eene zeeplaats besmet te verklaren ook vóór dat het. aangegeven getal gevallen is bereikt. Ook zal, wanneer de ziekte plotseling met kracht optreedt, het in het algemeen niet raadzaam zijn met de besmetverklaring te wachten totdat ééu week is verloopen. Voor de beslissing omtrent de vraag, wanneer de cholera in eenige plaats of laandstreek moet worden geacht epidemisch te heerschen (artikel 10, alinea 1 der Epidemie - ordonnantie in Staatsblad 1892 No. 45), behoort in hoofdzaak dezelfde maatstaf te worden gevolgd als hiervoren voor de besmetverklaring van zeeplaatsen is aangegeven, behoudens dat, aangezien laatstgenoemde verordening niet speciaal voor zeeplaatsen geldt, het voorko nen va:: de ziekte nabij de haven of ankerplaats in dit geval op de beslissing van geen overwegenden invloed behoeft te zijn. Door deze aanwijzingen moet de in artikel 2 van het besluit in Bijblad No. 4184 gestelde regel als vervallen worden beschouwd. Op last van den Gouverneur-Generaal heb ik de eer U het vorenstaande mede te deelen en U te verzoeken daarmede in voorkomende gevallen rekening te willen houden en te doen houden. De lste Gouvernements Secretaris, COHEN STUART. Bermettelijks ziekte in zeeplaatsen. Mededeeling aan den Consul Generaal te Singapore. No. 2360. Buitenzorg, 14- Augustus 1901. Op last van den Gouverneur-Generaal heb ik de eer l Hoog EdelGestrenge te verzoeken om voortaan bij het voorkomen van meerdere gevallen van besmettelijke ziekte in één der zeeplaatsen van Uw gewest den Consul Generaal der Nederlanden te Singapore daarvan onverwijld mededeeling te willen doen en hem van het verloop der ziekte op de hoogte te willen houden. De lste Gouvernements Secretaris COHEN STUART. Rijblad No. 5231. Besmettelijke Ziekten. Ko.ten van verpleging en begrafenis van aan besmettelijke ziekten lijdende of overleden personen afkomstig van uit zee op eene Nederlandsch~Indische reede of havan aangekomen schepen. Besluit. No. 18. Tjipanas, 13 Juli 1897. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Ter uitvoering van de 3de alinea van artikel 25 der bij de ordonnantie van 11 Februari 1892 (Staatsblad No. 44) vastgestelde Bepalingen ter voorkoming van het overbrengen van besmettelijke ziekten over zee te bepalen, dat de daarbij bedoelde kosten van verpleging en begrafenis worden berekend overeenkomstig de voor de betrokken ziekeninrichtingen bestaande tarieven en, bij ontstentenis van zoodanige tarieven, naar den volgenden maatstaf: voor verpleging van Europeanen en met dezen gelijkgestelden f 2 (twee gulden) per dag ; voor verpleging van Inlanders en met dezen gelijkgestelden f 0.65 (vijf en zestig cent) per dag; terwijl bij eventueele begrafenis het bedrag der daarvoor gedane uitgaven wordt in rekening gebracht. Bijblad No. 4718. Cholera. Woningen - Verbran¬ ding. Geene woningen van choleralijders te verbranden. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op en buiten Java en Madoera. No. 122. Batavia, 6 Januari 1890. Door enkele Hoofden van bestuur zijn tot tegengang der verspreiding van Aziatische — Cholera inlandsche woningen, waarin lijders aan die ziekte waren overleden, op geneeskundig advies verbrand, terwijl de eigenaars dier woningen werden schadeloos gesteld. Het verbranden van besmette huizen is nergens voorgeschreven. Het nut er van wordt ernstig betwijfeld en niet evenredig geacht aan de zeer belangrijke uitgaven die van de algemeene toepassing van den maatregel liet gevolg zouden kunnen zijn. De Regeering heeft mij daarom opgedragen (1) UHEdG. mede te deelen dat zij het eigener autoriteit toepassen van dien maatregel niet kan goedkeuren en derhalve daarvoor gedane uitgaven niet uit 's Lands kas zullen worden vergoed. Wordt te eeniger tijd de noodzakelijkheid gevoeld om besmette huizen te verbranden, dan gelieve UHEdG. hiertoe een voorstel gesteund door een gemotiveerde verklaring van den geneesheer, te doen. Overigens behoef ik wel niet in Uwe aandacht aan te bevelen dat in voorkomende gevallen zooveel mogelijk gestreef wordt naar behoorlijke ontsmetting van huizen en losse goederen. Ik heb de eer U te verzoeken het vorenstaande mede ter kennis te brengen van de hoofden van plaatselijk bestuur in Uw gewest, waartoe exemplaren dezer circulaire hierbij gaan. De Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid. VAN DER KEMP. (1) M.G.S. 26 Nov. 1889 No. 2754. Hijblad No. 5262 Besmettelijke Kiekten. Kosten van voeding van ingevolge artikel 15 van de ordonnantie in Staatsblad 1892 No. 45 geïsoleerde lijders. Besluit van den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid. No. 5584. Batavia, 29 Maart 1898. Gelezen enz. Heeft besloten : Ter uitvoering van de 5de alinea van artikel 15 der bij de ordonnantie van 11 Februari 1892 (Staatsblad No. 45) vastgestelde bepalingen ter voorkoming en beteugeling van epidemiën in Nederlandsch-Indië te bepalen, dat de daarbij bedoelde vergoeding voor kosten van voeding wordt vastgesteld op f 0.20 (twintig cent) per dag. Bijblad No. 5735. Besmettelijke ziekten. Ge¬ neeskundige Dienst. Tarief van kosten van transport, verpleging en voeding van op den voet van art. 24 der voorschriften tot voorkoming en beteugeling van pest (Stbl. 1902 No. 112) tijdelijk gedebarkeerden. Besluit. No. 14. Tjipanas, 15 Juli 1902. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan : Ter uitvoering van de 5de alinea van artikel 24 der bij de ordonnantie van 23 Februari 1902 (Staatsblad No. 112) vastgestelde „Bijzondere voorschriften tot voorkoming en beteugeling van pest" te bepalen, dat de daarbij bedoelde vergoeding voor kosten van transport, verpleging en voeding worden berekend naar den volgenden maatstaf: voor voeding en verpleging van Europeanen en met dezen gelijkgestelden f 2 [twee gulden] per dag; voor voeding en verpleging van Inlanders en met dezen gelijkgestelden f 0.65 (vijf en zestig cent) per dag; terwijl voor transport het bedrag der daarvoor gedane uitgaven wordt in rekening gebracht, Bijblad No. 6324. Besmettelijke ziekten. Pest. Criterium voor de besmetverklaring wegens pest. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-lndië. No. 11576. Batavia, 12 Juli 1905. Na de wijziging bij § 1 lett. a en b van Staatsblad 1905 j\o. 352 van de eerste alinea van artikel 5 der Pestordonnantie (Slaatsblad 1902 No. 112) wordt een plaats of landstreek door het Hoofd van gewestelijk bestuur wegens pest besmet verklaard, wanneer drie of meer personen die gedurende de laatste vijf dagen niet afwezig zijn geweest, door die ziekte worden aangetast. Van geneeskundige zijde is de vraag gesteld of niet een bepaald tijdvak (van tien dagen) moest worden aangenomen, waarin die drie of meer gevallen moeten zijn voorgekomen, omdat, uitgaande van het bij de Conventie van Venetië aangenomen beginsel dat om tot besmetverklaring te kunnen overgaan, een pesthaard moet zijn geconstateerd zooveel mogelijk moet vaststaan dat de verschillende pestgevallen met elkaar iu verband staan; dat dus een pesthaard bestaat. Het geval is echter mogelijk, dat ergens voortdurend pestgevallen voorkomen zonder dat nochtans drie of meer pestgevallen juist voorkomen binnen een tijdperk van 10 dagen. Blijft nu een dergelijke slepende toestand een maand en langer voortduren, dan kan niet getwijfeld worden aan het bestaan van een pesthaard en zou er alle aanleiding bestaan om tot besmetverklaring over te gaan, wat niet zou kunnen geschieden bij aanneming van een afgebakend tijdvak waarin de gevallen moeten zijn voorgekomen. In gewone omstandigheden worde echter als regel aangenomen, dat alleen tot besmetverklaring behoeft te worden overgegaan, indien drie of meer pestgevallen voorkomen binnen een tijdperk van 10 dagen' Ik heb de eer UHEdG. te verzoeken met het vorenstaande bij voorkomende gelegenheid rekening te willen houden. De Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid Bij ontstentenis, De Secretaris, A. WIEMANS. Bijblad No. 866. Geneesmiddelen aan de behoeftige bevolking in geval van epidemie. BESLUIT. No. 38. Buitenzorg, den 25sten April 1860. Gelezen de missives: a. van den resident van Ternate, van Maart 1860 No. 103. b. van den Chef over den geneeskundigen dienst, van 2 April 1860 No. 334; c. van den Directeur van Financiën, van 10 April 1860 No. 3422; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Goed te keuren, dat uit 's lands voorraad is verstrekt een medicinaal ons sulphas chinini ter waarde van f 5.50 (vijf gulden vijftig cent) bestemd voor de koortslijders in het Batjansche rijk. Ten tweede. De resident van Ternate op te merken, dat aangezien tot beginsel is aangenomen, om, ingeval van epidemieën, aan de behoeftige bevolking geneesmiddelen te doen uitreiken voor rekening van den lande, de verstrekking daarvan kan geschieden, overeenkomstig het bepaalde bij art. 55 en 111 van Staatsblad 1827 No. 68 en 1849 No. 14 Afschrift enz. liet besluit van 2 October 1876 No. 13 is het voorschrift dat bij epidemieën aan de behoeftigen onder de bevolking voor 's Lands rekening geneesmiddelen verstrekt kunnen worden, in dier voege uitgebreid, dat die verstrekking nu oek mag plaats hebben wanneer zich, hetzij al of niet epidemische ziekten vertoonen, die in Ned.-Indië niet inheemsch zijn, b. v. cholera, of bij het heerschen van endemiën (plaatselijke of werkelijke epidemieën). Op plaatsen waar zich geen Europeesche of inlandsche geneesheer bevindt, zal het noodige verkrijgbaar zijn bij de controleurs en gezagvoerende ambtenaren. De bepaling vau 1869 (Bb. No. 2231), welke de verkrijgbaarstelling van geneesmiddelen bij ambtenaren beperkt tot plaatsen waar bezoeken van deskundigen niet verwacht kunnen worden, is tevens ingetrokken. (Kol. Verslag 1877 bladz. 133). Bijblad No. 41S4. Burgerlijke Geneeskundige Dienst. Verstrekking van geneesmiddelen van landswege. Besluit. No. 13. Buitenzorg, 2 October 1876. Gelet op de besluiten : 1. van 25 April 1860 No. 38 bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-lndië No. 866), uit art. 2 waarvan blijkt, dat tot beginsel is aangenomen, om, ingeval van epidemieën, aan de behoeftige bevolking geneesmiddelen te doen uitreiken voor rekening van den Lande ; kunnende de verstrekking daarvan geschieden overeenkomstig het bepaalde bij art. 55 en 111 van Staatsblad 1827 No. 68 en 1849 No. 14; 2. van 6 September 1865 No. 50 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-tndië No. 1695), bij art. 1 waarvan is bepaald, dat bij alle controleurs en gezagvoerende ambtenaren op en buiten Java, op wier standplaatsen geen geneesheer of dokter-djawa aanwezig is, ten gebruike bij ziekten onder de ambtenaren of bevolking zal worden beschikbaar gesteld een medicijnkistje, inhoudende een voldoende hoeveelheid geneesmiddelen en verbandstukken tot het verleenen van eventueel beno^digde geneeskundige hulp en voorzien van een handleiding, als bedoeld bij het besluit van 9 Januaii 1864 No. 18. 3. van 23 April 1869 No. 28 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 2231), waarbij met wijziging in zooverre van ovengenoemd besluit van 6 September 1865 No. 50 o. a. is bepaald dat de verstrekking van geneesmiddelen van Landswege aan autoriteiten op plaatsen, waar geen geneeskundige hulp aanwezig is, zich alleen tot die plaatsen uitstrekt welker territoriale omstandigheden den toegang van deskundigen bemoeilijken. Gelezen enz. De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan : Eerstel ij k: Te bepalen, dat het beginsel, bedoeld bij art. 2 van het besluit van 25 April 1860 No. 38 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 866) mede van toepassing is bij endemiën (plaatselijke of beperkte epidemieën), en bij ziekten, die in Neder, landsch-lndië niet inheemsch zijn bijv. cholera; zullende deze laatste ziekten als epidemieën worden beschouwd Ten tweede: Vervallen ingevolge Bijblad 5662. Ten derde : Met wijziging van § 1 van het besluit van 23 April 1869 No. 28 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 2231) te bepalen, dat de verstrekking van geneesmiddelen, van Landswege, aan autoriteiten op plaatsen, waar geen geneeskundige hulp aanwezig is, zich uitstrekt tot alle controleurs en gezagvoerende ambtenaren, op die plaatsen bescheiden. Bijblad No. 5719. (ireiieeskmidige Dienst. Ziekeninrichtingen. Bestemming, bestuur en personeel der Inlandsche ziekeninrichtingen buiten de drie hoofdplaatsen van Java. Besluit. No. 1. Buitenzorg, 6 Juni 1902. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan ; Met bijeenvoeging der bestaande bepalingen betreffende de bestemming, het bestuur en het personeel der Inlandsche ziekeninrichtingen buiten de drie hoofdplaatsen van Java en voor zooveel noodig met wijziging en aanvulling daarvan, te bepalen als volgt: I. (1) In de gestichten voor zieke prostituees en in de Inlandsch hospitalen kunnen worden opgenomen: a. aan venusziekte lijdende prostituees; b. gewonden en andere lijders, waarvan de opname door de politie wordt bevolen; c. krankzinnigen, wanneer het Hoofd van plaatselijk bestuur in spoedeischende gevallen hunne dadelijke inbewaringstelling noodig acht, dan wel ter voorloopige verpleging in afwachting van hunne opzending naar de krankzinnigengestichten ; d. zieke veroordeelden, voor zoover geen gelegenheid bestaat tot goede verpleging binnen de gevangenissen ; e. zieke gewapende politiedienaren; en op plaatsen waar geen militaire ziekeninrichtingen aanwezig zijn, Inlandsche schepelingen der Gouvernements Marine ; f. Inlandsche behoeftigen, die naar het oordeel van den betrokken geneeskundige eene geregelde geneeskundige behandeling behoeven voor zoover hiertoe ter beoordeeiing van het Hoofd van plaatselijk bestuur in de ziekeninrichting ruimte beschikbaar is; (1) Zooals deze \ luidt cfm. G.B. 2 Nov. '03 No. 5 (Bijblad No. 5984) en 16 September 1905 No. 27 (Bb. No. 6333). g. weiklieden bij landinrichtingen, spoorwegen enz. ingeval van verwonding in en door den dienst dan wel als zij door het Hoofd van plaatselijk bestuur onvermogend worden verklaard om zelf hunne verpleging (buiten de gestichten) te betalen; h. de door de politie gevonden lijken van onbekende en behoeftige inlanders en met dezen gelijkgestelde!), welke lijken van daar uit zullen worden ter aarde besteld ; zullende de kosten der begrafenis, welke op de n inst kostbare wijze zal plaats hebben, voor zooveel betreft de in behoeftigen staat, overleden personen, komen voor rekening van den lande. 2. tegen betaling : Inlanders en met deze gelijkgestelde personen, werkzaam op particuliere ondernemingen van landbouw en nijverheid, ingeval van verwonding en bij uitzondering ook Inlandsche opvarenden van particuliere schepen, indien ter plaatse voor hunne verpleging geene andere gelegenheid bestaat en hunne opname door den ter plaatse aanwezigen geneeskundige of anders door het Hoofd van plaatselijk bestuur dringend noodig wordt geoordeeld, beide categorieën alleen voor zoover in bedoelde gestichten en hospitalen, ter beoordeeling van het Hoofd van plaatselijk bestuur, ruimte beschikbaar is; II. (1) Voor de betalende lijders, krachtens § I ten 2de opgenomen, is door de betrokken onderneming of den betrokken gezagvoerder verschuldigd f 0. 65 (vijf en zestig cent) ptr dag aan verplegingskosten en bij eventueele begrafenis het bedrag der daarvoor gedane uitgaven. Het beheer dezer gelden voor verpleging en begrafenis zal zijn opgedragen aan de door den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid daartoe aan te wijzen personen. De door den behandelenden geneesheer te vorderen kosten van geneeskundige behandeling komen voor rekening van de betrokken onderneming. III. Het bestuur over de gestichten voor zieke prostituees en Inlandsche hospitalen, voor zoover daarin niet op andere wijze is voor- (1) Zooals deze § luidt cfm. G.B. 4 Juli 1903 No. 227 (Bplad No. 5885) en 16 bept. 1905 No. 2/ (flb. No. 63S3). zien berust, bij (bn Europeeschen geneesheer, die met den dienst 111 de betrokken ziekeninrichting is belast, of bij ontstentenis van zoodanigen geneesheer bij den dokter-djawa die den dienst aldaar uitoefent. Zijn twee of meer geneesheeren aan eene Inlandsche ziekeninrichting verbonden, dan berust liet bestuur bij den hoogden of oudsten in rang van die geneesheeren. IV. Het personeel bij de Inlandsche hospitalen regelt zich naar de voor elk van die ziekeninrichtingen bestaande bijzondere beschikkingen. Bij de gestichten voor zieke prostituees bestaat het personeel uit één bediende voor elke dertig verpleegden of minder en bovendien één mandoer wanneer het aantal verpleegden meer dan tien bedraagt. De sterkte van dit personeel word geregeld naar het hoogste aantal verpleegden in de vorige maand, met dien verstande dat, wanneer in den loop eener maand het getal verpleegden toeneemt, de sterkte van het personeel met het getal werkelijk verpleegden in overeenstemming kan worden gebracht en tot het einde der maand niet behoeft te worden verminderd. Bij de gestichten voor zieke prostituées kunnen naar keuze zoowel vrouwelijke als mannelijke bedienden worden aangesteld, V. De bezoldiging van het personeel bij de gestichten voor zieke prostituées bedraagt, voor zoover niet anders is bepaald, \oor iederen bediende hoogstens f 10 (tien gulden) en voor den mandoer hoogstens f 15 (vijftien gulden) 's maands. VI. Met afwijking van het bepaalde bij de §§ IV en V, blijven voor de gestichten voor zieke prostituées ter Oostkust van Sumatra bij voortduring van kracht de voor het personeel en de bezoldiging van dat personeel bestaande bijzondere bepalingen. VII. Het personeel bij de gestichten voor zieke prostituées en Inlandsche hospitalen wordt benoemd en uit de betrekking ontslagen door de Hoofden van gewestelijk bestuur; die deze bevoegdheid kunnen overdragen op de hun ondergeschikte Hoofden van plaatselijk bestuur. Bijblad No. 2854. Prostitutie. Verstrekkingen fert behoeve van zieke prostituées. Besluit. No. 38. Buitenzorg, 31 November 1874. Gelezen enz. üe Raad van Nederlandsch-Indië gehoord ; Is goedgevonden en verstaan : Te bepalen : 1. dat ten gebruike van elke verpleegd wordende zieke prostituee zal worden verstrekt: twee sarongs, twee kabaaien, twee spreien, een ligmatje en een lederen hoofdkussen. 2. dat ten behoeve van elk gesticht voor zieke prostituées zal worden verstrekt : zes handdoeken, een waschkom, een waschkan, een zeepbakje, een knaapje, een amerikaansche stoel, een vierkante tafel, een tafel of hooge stoel voor geneeskundige visitatie, twee kastenen „en" „voor" „naar" een verbandbak en naar den maatstaf van twintig lijderessen : tien gendies, twintig medicijnkopjes, twintig mokken (aardewerk), drie badstoelen, twintig borden, een hangstolp, een olieglas, een badkuip, twintig diëetplankjeSj tien nachttonnen, twintig spuwbakjes een stelling voor leksteen, een leksteen, een reservoir voor leksteen, twee wateremmers en een watervat. Bijblad No. 6037. Geneeskundige dienst. Zie- keninrichtingen. Toezicht op de ziekeninrichtingen. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in N. 1. No. 7136 Batavia, 26 April 1904- Bij artikel 2 van het Reglement op den burgerlijken geneeskundigen dienst in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij artikel 1 der ordonnantie van 30 Maart 1882 (Staatsblad No. 97), is het geneeskundig Staatstoezicht opgedragen o. a. aan de Hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur. Ingevolge de eerste alinea van artikel 6 van het reglement oefenen de Hoofden van gewestelijk bestuur toezicht uit over de ziekeninrichtingen binnen hun gewest, terwijl dit ingevolge de derde alinea van het aangehaalde artikel ook geldt voor de Hoofden van plaatselijk bestuur, voor zoover daardoor geen inbreuk wordt gemaakt op hunne verhouding tot en hunne ondergeschiktheid aan de Hoofden van gewestelijk bestuur. Artikel 8 alinea 1 van het reglement schrijft voor dat de stedelijke geneesheeren (de stadsgeneesheeren) en de plaatselijke geneesheeren (de zoogenaamde civiele geneesheeren en de officieren van gezondheid, belast met den burgerlijken geneeskundigen dienst) in alles wat niet het zuiver wetenschappelijk gedeelte van den geneeskundigen dienst betreft, ondergeschikt zijn aan de Hoofden van gewestelijk bestuur. Verder zijn ingevolge artikel 13 van het reglement door den Gouverneur-Generaal bij het besluit van 7 November 1882 No. 27 (Bijblad No. 3860) nadere voorschriften gegeven tot regeling der verhouding van de voormelde autoriteiten. Artikel 3 hiervan bepaalt, dat bevelen de ziekeninrichtingen of de administratie der ziekenhuizen betreffende, alleen kunnen uitgaan van de Hoofden van gewestelijk bestuur of namens hen van de Hoofden van plaatselijk bestuur, terwijl ingevolge artikel 12 de voor den Chef over den geneeskundigen dienst bestemde jaarverslagen van de stedelijke en plaatselijke geneesheeren aan de Hoofden van gewestelijk bestuur moeten worden ingediend, die ze doorzenden na daarop hun visum te hebben gesteld. Uit het vorenstaande blijkt duidelijk de zeer nauwe verhouding, waarin de Hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur tot de ziekeninrichtingen in Nederlandsch-lndië staan en de aansprakelijkheid dier bestuurs-ambtenaren voor de toestanden in die inrichtingen. Uit bij mij ingekomen inspectie-verslagen van den inspecteur van den burgerlijken geneeskundigen dienst voor Java en Madoera heb ik ervaren, dat die toestand in eenige Inlandsche hospitalen veel, soms zeer veel te wenschen overlaat. Zonder de gevolgtrekking te maken, dat dit ook elders, waar in den laatsten tijd niet werd geinspecteerd, het geval zal zijn, vind ik toch in hetgeen te mijner kennis is gekomen aanleiding om op een nauwkeurig onderzoek aan te dringen, opdat overal aan bestaande misstanden zoodra mogelijk een einde worde gemaakt. De hierbedoelde misstanden kunnen niet voorkomen, indien de Hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur door geregelde en nauwkeurige inspecties, die ten minste eenmaal 's maands behooren te geschieden, zich van den staat van zaken inde hospitalen overtuigen. Het is de wensch der Regeering (1) dat hieraan in het vervolg streng de hand zal worden gehouden, en dat het mogelijke zal worden gedaan om met de beschikbare middelen den verplegingsstandaard in de Inlandsche ziekeninrichtingen op litjoger peil te brengen. Ten einde bij de inspecties, waarbij uit den aard der zaak de aangelegenheden op zuiver geneeskundig gebied buiten beschouwing blijven, de taak der Hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur te vergemakkelijken, worden hieronder eenige punten aangegeven waarop in het bijzonder zal zijn te letten. a. Het terrein der ziekeninrichtingen. De afsluiting van de omgeving; de afsluiting tusschen de verschillende gedeelten der ziekeninrichting; het onderhoud van het erf; de zindelijkheid op het terrein ; de afwatering ; het gotenstelsel ; de aanvoer en de verdeeling van stroomend water. b. Gebouwen en bijgebouwen. Het gebruik van gebouwen en lokalen overeenkomstig de vastgestelde bestemming; de toestand der gebouwen, in het bijzonder van vloeren en omwandigen; de ventilatie; de verlichting; de zindelijkheid. C. De verpleging der lijders. De ligplaatsen, waarbij is na te gaan of eike lijder een behoorlijke ligplaats heeft; het aantal lijders in de ziekenzalen, waarbij op overvulling is te letten ; de toestand van fournituren, ziekenkleeding, eet-en drinkgereedschap, verplegingsartikelen en hospitaalmeubilair; de wijze van opbewaring en de voorraad van hospitaalgoederen in het magazijn. d. Voeding en drinkwater. De hoedanigheid, de bereiding en de verstrekking der voeding ; de hoedanigheid van aanwezige voorraden; de distributie van het drinkwater voor de zieken. e. De latrines en badgelegenheden. ƒ. De administratie. (1) M. G. S- 6 April 1904 No. 1438. Het behoorlijk bijhouden van het ziekenregister (Bijblad No 1169); het register der voorgeschreven extra-voeding. g. Het dienstdoend personeel. De sterkte van het personeel in verhouding tot de werkzaamheden. Om verder het toezicht der met de inspectie belaste ambtenaren meer vruchtdragend te doen zijn, zal bij de doorzending van hunne inspectierapporten moeten worden medegedeeld, wat naar aanleiding der gemaakte opmerkingen is of zal worden verricht. De Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, ABENDANON. Bijblad No. 4364. Hospitalen. Welke personen in het stadsverband en in het Chineesch hospitaal te Batavia kunnen worden opgenomen. BESLUIT. No- l/c- Buitenzorg, 31 Mei 1886. Gelezen enz. De Raad van Nederlandsch - Indië gehoord ; Is goedgevonden en verstaan: Ter vervanging van de thans daaromtrent geldende voorschriften, te bepalen : I. (1) Dat in het stadsverband en in het Chineesch hospitaal te Batavia de navolgende categoriën van personen kunnen worden opgenomen : A.. In het stadsverband : a. zieken, opgesloten in de inlandsche gevangenissen; (1) Zooals deze § i> gewijzigd cfiu G. B. 3 Dec 1903 uo 35 (bijblad no. 5810) b. zieke prostituees, onverschillig van welken landaard; C. inlanders en met dezen gelijkgestelde», lijdende aan besmettelijke ziekten; d. behoeftige zieke inlanders, mits voorzien van een schriftelijken last van den Assistent-Resident voor de politie; e. ernstig verwonde inlanders en met dezen gelijkgestelde!) tegenbetaling van f 0.65 (vijf en zestig cent) daags, voor zoover deze lieden niet behoeftig zijn; ƒ. de door de politie gevonden lijken van onbekende en behoeftige Europeanen en met dezen gelijkgestelde!!, die niet hebben behoord tot de Land- of Zeemacht, welke lijken van daar uit zullen worden ter aarde besteld; zullende de begrafeniskosten, voor zooveel betreft de in behoeftigen staat overleden personen, komen voor rekening van den Lande. B. In het Chineesch hospitaal: ƒ. in de afdeeling A: a behoeftige, met inlanders gelijkgestelde personen, mits voorzien van een schriftelijken last van den Assistent-Resident voor de politie; b. inlanders en met dezen gelijkgestelden tegen betaling van f 0. 6o (vijf en zestig cent) per persoon daags; C. behoeftige inlanders en met dezen gelijkgestelde!!, die aan ongeneeslijke ziekten of gebreken lijden, mits voorzien van een schriftelijken last van den Assistent-Resident voor de politie; 2. in de afdeeling B: a. inlanders en met dezen gelijkgestelden, die vermoed worden krankzinnig te ziin; b. krankzinnige inlanders en met dezen gelijkgestelden, zoolang zij niet naar het krankzinnigengesticht te Buitenzorg kunnen worden opgezonden. II. Zwaar verwonde of aan besmettelijke ziekten lijdende met-Europeanen zullen steeds in het stadsverband en nimmer in het Chineesch hospitaal worden opgenomen. Rijblad No. 5310. Hospitalen. (Stadsverbanden). Wel¬ ke personen in de stadsverbanden te Sem*rang en Soerabaia kunnen worden opgenomen. Besluit. No. 35. Buitenzorg, 25 Augustus 1896. Gelet op de besluiten vhm -'51 December 1876 No. 37 en 31 Mei 1886 No. 1/c (Bijblad op liet Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 3155 en 4364.) Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan : Te bepalen dat in de stadsverbanden te Seinarang en Soerabaia de navolgende categoriën van personen kunnen worden opgenomen : A. te Seniarang ; a. zieke Inlanders en met dezen gelijkgestelden, die in de gevangenissen zijn opgesloten. b• zieke prostituees, zoowel inlaudsche als inet dezen gelijkgestelden ; C. Inlanders en met dezen gelijkgestelden, lijdende aan besmettelijke ziekten ; d. behoeftige zieke of ernstig verwonde Inlanders en met dezen gelijkgestelden, mits voorzien van een schriftelijken last van den Assistent-Resident voor de politie; (zie nog Bijblad No. 5892 hierachter.) e. de door de politie gevonden lijken van onbekende en behoeftige Europeanen en met dezen gelijkgestelden, die niet hebben behoord tot de Land-of Zeemacht, welke lijken van daar uit zullen worden ter aarde besteld; zullende de begrafeniskosten, voor zooveel betreft de in behoeftigen staat overleden personen, komen voor rekening van den Lande. It. te Soerabaia : a. zieke Inlanders en met dezen gelijkgestelden, opgesloten in 's Lands gevangenis; b. de categoriën van personen, in § A. vernield sub c. d. en e; C. voor zoover, ter beoordeeling van den behandelenden geneesheer, de beschikbare verpleegruimte zulks toelaat, zieke of gewonde Inlanders en met dezen gelijkgestelden, die niet behoeftig zijn, tegen betaling van f 0.65 (vijf en zestig cent) daags. Bijblad No. 5892. Hospitalen. Stadsverbanden. Opneming van Inlanders tegen betaling in het stadsverband of hulpstadsverband te Semarang. Besluit No. 59. Buitenzorg, 6 Augustus 1903. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Met uitbreiding van § A van het besluit van 25 Augustus 1896 No. 35 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-lrdië No. 5310) te bepalen, dat in het stadsverband of hulpstadsverband te Semarang, voor zoover ter beoordeeling van den behandelenden geneesheer de beschikbare verpleegruimte zulks toelaat, ook kunnen worden opgenomen zieke of gewonde Inlanders en met dezen gelijkgestelden, die niet behoeftig zijn, tegen betaling van f 0.65 (vijf en zestig cent) daags. Bijblad No. 5528. Geneesmiddelen, Belioeftigen Kostelooze verstrekking van geneesmiddelen uit *% Rijks magazijn ten dienste van de behoeftige Inlandsche bevolking. Bij het besluit van 6 October 1900 No. 20 is bepaald dat ten dienste van de behoeftige Inlandsche bevolking aan particuliere geneesheeren kosteloos geneesmiddelen uit 's Rijks Magazijn kunnen worden verstrekt op machtiging van den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid. Bijblad No. 2725. fireiieesknmiige Dienst. Brillen. Verstrekking van brillen ten behoeve van de behoeftige Inlandsche bevolking. BESLUIT. No. 31. Batavia, 10 Juni 1902. Gelezen enz. Gelet op artikel 1 lett. C van liet besluit van 20 April 1873 No. 14 (Staatsblad No. 73.) De Raad van Nederlandsch - Indië gehoord; In goedgevonden en verstaan : Te bepalen dat ten behoeve van de behoeftige inlandsche bevolking, op aanvrage van de geneesheeren belast met het houden eener polikliniek voor ooglijders en op machtiging van den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, uit het Algemeen Magazijn van geneesmiddelen te Batavia kosteloos kunnen worden verstrekt : 1. brillen voor van staar (cataract) geopereerden; 2. gekleurde brillen, wanneer deze voor de genezing van een ooglijder bepaald noodig zijn; zullende laatstgenoemde brillen plaatselijk tegen den laagst te bedingen prijs ten behoeve van het Algemeen Magazijn van geneesmiddelen worden aangekocht. Bijblad No. 5985. Geneesmiddelen.Belioeftigen. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Met uitbreiding van het besluit van 6 October 1900 No. 20 (Bijblad op het Staatsblad No. 5528) te bepalen dat ook ten dienste van de Kostelooze verstrekking van geneesmiddelen uit 's Rijks magazijn ten dienste van de behoeftige Europeesche bevolking. Besluit- No. 8. Buitenzorg, 28 Februari 1904. behoeftige Europeesehe bevolking aan particuliere geneesheeren kosteloos geneesmiddelen uit s' Rijks magazijn kunnen worden verstrekt op machtiging van den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid. Extract enz. Bijblad No. 6052. Geneesmiddelen. Behorftigen. Kostelooze verstrekking van utensiliën en verbandmiddelen uit 's Rijks magazijn ten dienste van de behoeftige Europeesehe en Inlandsche bevolking. Besluit. No. 13. Buitenzorg, den llden Augustus 1904. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Ten vervolge van de besluiteu van 6 October 1900 No. 20 en 28 Februari 1904 No. 8 (Bijblad op het Staatsblad Nos. 5528 en 5985) te bepalen dat ten dienste van de behoeftige Inlandsche en Europeesehe bevolking aan particuliere geneesheeren mede kosteloos op machtiging van den Directeur van Onderwijs .Eeredienst en Nijverheid uit 's Rijks magazijn kunnen worden verstrekt utensiliën en verbandartikelen. Extract enz. Bijblad No. 6004. LepraUjders. Overvoer voor re¬ kening van den Lande van Iepralijders naar het hospitaal te Pelantoengan (Semarang). Besluit. No. 20. Buitenzorg, 22 Maart 1904. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan : Den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid te machtigen om lepralijders wier opneming in het hospitaal te Pelantoengan (Semarang) noodzakelijk wordt geacht, voor rekening van den Lande, zoonoodig ouder geleide van een door het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur aan te wijzen persoon aan wien voor de heen-en terugreis mede transport voor rekening van den Lande zal worden verleend, derwaarts te doen overvoeren voor zoover de reis per spoor kan plaats hebben in een rijtuig der derde klasse en overigens op de minst kostbare wijze, ter beoordeeling van de betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur. Bijblad No. 6091. Lepralijder!*. Overvoer van lepralijders van de Buitenbezittingen naar Java met de booten der Koninklijke Pakketvaartmaatschappij. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur buiten Java en Madoera. No. 15700. Batavia, den 14den September 1904. Bij Gouvernements besluit van 22 Maart jl. No. 20 (Bijblad op op het Staatsblad No. 6004) ben ik gemachtigd om lepralijders, wier opneming in het hospitaal te Pelantoengan (Semarang) noodzakelijk wordt geacht, voor rekening van den Lande, zoo noodig onder geleide van een door het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur aan te wijzen persoon, aan wien voor de heen-en terugreis mede transport voor rekening van den Lande zal worden verleend, derwaarts te doen overvoeren, voor zoover de reis per spoor kaa plaats hebben in een rijtuig der derde klasse en overigens op de minst kostbare wijze, ter beoordeeling van de betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur. l)e Hoofdagent der Koninklijke Paketvaartmaatschappij heeft mij medegedeeld dat zijn maatschappij hare medewerking zal verleenen om het vervoer van lepralijders, die voor Gouvernements rekening vau de Buitenbezittingen naar Java moet worden overgevoerd, met hare booten te doen geschieden, wanneer door mij daartoe een aanvraag wordt gedaan. Ik heb de eer UHEdG, mitsdien te verzoeken om bij voorstellen Uwerzijds om gebruik te maken van de bevoegdheid, mij verleend bij het in hoofde aangehaald Gouvernements besluit, tevens op te geven van waar de inscheping van den betrokken lepralijder naar Java zal moeten geschieden. De Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, ABENDANON. Bijblad No. 6758. Lepralijders. Lepra si» een be- smettelijke ziekte aangemerkt. Besluit. No. 40. Buitenzorg, 23 October 1907. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan : Eerstelijk: In te trekken het besluit van 29 September 1865 No. 11 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 1715), waarbij op grond van de overweging dat lepra niet als besmettelijk moet worden beschouwd, aangeteekend werd, dat er geen voldoende grond bestond om bepalingen in het leven te roepen, krachtens welke lepralijders zouden kunnen worden genoodzaakt zich in een leprozengesticht te doen opnemen of op bepaalde plaatsen verblijf te houden. Ten tweede : De Hoofden van gewestelijk bestuur uit te noodigen in ruimen kring bekend te maken, dat lepra een besmettelijke ziekte is. Bijblad No. 6853. fjepra. Ontzegging van den toegang tot de lagere scholen van kinderen, die aan lepra lijden. Circulaire aan de Europeesche en Inlandsche School - Commissiën. No. 5939. Batavia, den 7den April 1908. In de overwegingen van het Gouvernementsbesluit van 29 September 1865 No. 11 (Bijblad op liet Staatsblad van Nederlandsch Indië No. 1715) werd op grond van de daar bedoelde medische adviezen aangenomen dat lepra niet als besmettelijk moest worden beschouwd. Hiervan is de Regeering echter terug gekomen : bij artikel 2 van het Gouvernementsbesluit van 23 October 1907 No. 40 zijn de Hoofden van gewestelijk bestuur uitgenoodigd in ruimen kring bekend te maken, dat de lepra wèl een besmettelijke ziekte is. Aan kinderen, lijdende aan lepra, moet dus voortaan krachtens artikel 11 alinea 1 letter a van het Europeesch Onderwijsreglement (Staatsblad 1894. No. 192) en artikel 24, alinea 1, letter a van liet lnlandsch Onderwijsreglement (Staatsblad 1893 No. 128) de toegang tot de lagere scholen worden ontzegd. De vraag is gesteld of ook kinderen, die met een lepralijder samenwonen, moeten worden geacht lepra te kunnen overbrengen, en derhalve nadeelig voor andere kunnen zijn. Bij bevestigend antwoord op die vraag toch zou ook aan zulke kinderen de toegang tot de school moeten worden geweigerd. Zoowel de Directeur van het geneeskundig laboratorium alhier als de Chef over den geneeskundigen dienst hebben die vraag ontkennend beantwoord, onder opmerking evenwel dat uit den aard der zaak de naaste omgeving van een lepralijder meer aan besmetting door dezen met lepra blootstaat dan personen, die weinig met hem in aanraking komen en dat het om die reden wenschelijk is schoolgaande kinderen, die met een lepralijder samenwonen, ter geruststelling van de ouders der andere leerlingen om de drie maanden door den geneeskundige op lepra te doen onderzoeken, voor zoover de plaatselijke toestanden dit mogelijk maken. Aan een kind mag op grond dat het aan lepra lijdt alleen worden verboden de school te bezoeken, wanneer die ziekte door een geneeskundige is geconstateerd, uitgezonderd wanneer de plaatselijke toestanden het onmogelijk of ondoenlijk maken dit voorschrift op te volgen. Dan staat het aan Uwe commissie om bij het vermoeden van de aanwezigheid van lepra te beslissen of de toelating tot de school moet worden toegestaan of geweigerd. Bij het nemen dier beslissing behoort er rekening mede te worden gehouden dat volgens de vorengenoemde medische adviseurs lepra slechts in geringe mate besmettelijk is. Ik heb de eer Uwer Commissie te verzoeken bij voorkomende gelegenheid met het vorenstaande rekening te houden en mij tevens, wanneer aan een kind, dat aan lepra lijdt of geacht wordt te lijden, de toegang tot de school wordt geweigerd, mij ter zake te berichten. De Directeur von Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, POTT. Krankzinnigen. Inbewaringstelling van krankzinnigen. Circulaire v/h Dep. Onderwijs. Eeredienst. & Nijverheid. No. 7902. Batavia, 14 Juni 1897. Ik heb de eer UHEdG. aan te bieden een oningebonden exemplaar, volgens door mij vastgesteld model, van elk der register bedoeld bij artikel 6 laatste alinea 7, 18 en 28 van het op 1 Juli as. in wer" king tredende Reglement op het krankzinnigenwezen in NederlandschIndië (Staatsblad 1897 No. 54) met ver/.oek die registers ten spoedigste te willen uitreiken aan hem, die aan het hoofd staat van de inlandsche ziekeninrichting of gevangenis te Uwent, welke bij voorkomende noodzakelijkheid als plaats tot voorloopige opneming van krankzinnigen wordt gebezigd (vergl. bovengenoemd art. 6). Eventueel verder benoodigde exemplaren kunnen aan mijn departement worden aangevraagd. Aan de Chefs der militaire hospitalen zijn door mij rechtstreeks de vereischte exemplaren van de hoogerbedoelde registers gezonden. Waar voor de ziekeninrichtingen of gevangenissen door het Hoofd van gewestelijk bestuur geen geneeskundige wordt aangewezen als bedoeld in de laatste alinea van artikel 4<9 van het Reglement (Stbl. 1897 No. 54) mogen geen krankzinnigen worden opgenomen. Wanneer het derhalve voorkomt dat krankzinnigen van de betrokken plaatsen noodzakelijk in bewaring moeten worden gesteld, dan behooren zij te worden opgezonden naar eene andere plaats, waar hiertoe gelegenheid bestaat en een geneeskundige als bovenbedoeld bescheiden is. Opzending van een voorloopig in bewaring gestelde krankzinnige naar eene plaats, waar betere gelegenheid tot hunne verpleging bestaat, blijft onder het nieuwe reglement geoorloofd. Ik merk ten slotte op, dat de Hoofden van gewestelijk bestuur van Regeeringswege zijn uitgenoodigd, met het oog op de beperkte ruimte in de bestaande gestichten, de inlandsche officieren van Justitie te instrüeeren om rechterlijke machtiging tot plaatsing van inlanders in krankzinnigengestichten alleen te vragen ten opzichte van personen, die in spoedeischende gevallen door het Hoofd van plaatselijk bestuur in bewaring zijn gesteld krachtens artikel 24 van het Reglement of voor wie het ten behoeve der openbare orde, dan wel ter voorkoming van ongelukken noodzakelijk is, dat zij onder verzekerd toezicht worden geplaatst, (vergl art. 23 alinea 2 van het Reglement). De Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, (w.g.) O. VAN DER WYCK. Bijblad No. 5347. Krankzinnigen. Opneming van ,,—" in de gestichten. Aanbeveling tot stipte opvoiging der voorschriften in Staatsblad 1885 No. 139. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk en Plaatselijk Bestuur op en buiten Java en Madoera No. 12660. Batavia, 11 September 1897. Onder de toepassing van het met 1 Juli jl. in werking getreden Reglement op het krankzinnigen wezen in Nederlandsch-lndië (Staatsblad 1897 No. 54) is het reeds eenige malen voorgekomen dat krankzinnigen, nadat te hunnen behoeve de rechterlijke machtiging totplaatsing in een gesticht verkregen was, dadelijk door de betrokken hoofden van plaatselijk bestuur naar het naastbij zijnde krankzinnigengesticht ter opneming werden gezonden. Daarbij is over het hoofd gezien dat, blijkens artikel 16 van voormeld reglement, bij plaatsing van krankzinnigen in landsgestichten ook rekening moet worden gehouden met de bijzondere voorschriften, die door den Gouverneur-Generaal omtrent de opneming in zoodanige gestichten zijn vastgesteld. Dergelijke voorschriften nu bevat het reglement in Staatsblad 1885 No. 139 en volgens de artikelen 9 en 10 Van dat reglement inoet voor de opneming van krankzinnigen in de landsgestichten vooraf een aanvrage worden gericht tot den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, die alleen bevoegd is aanwijzing van het gesticht te doen, terwijl bij de aanvrage verschillende bescheiden moeten worden overgelegd, tot waarborg o.a. dat aan de geldelijke verplichtingen ten opzichte van de voldoening van verpleegden als anderszins naar eisch is of zal worden voldaan. Ik moet er prijs op stellen dat met de hiervoren bedoelde voorschriften in Staatsblad 1885 No. 139 in htt vervolg stipt worde rekening gehouden. Op mijne beslissingen mag niet worden vooruitgeloopen, daar anders het Departement niet kan zorgen voor geregelde opneming van krankzinnigen, naar gelang er in de gestichten plaatsen openkomen. Deze laatste opmerking geldt evenzeer voor de opneming van krankzinnigen, d\e in spoedvereischende gevallen door het betrokken hoofd van plaatselijk bestuur voorloopig in bewaring worden gesteld. Daarbij is plaatsing in een krankzinnigengesticht slechts toegelaten voor Europeesche krankzinnigen en bovendien onder voorbehoud, dat een zoodanig gesticht zich in de nabijheid bevindt en aldaar gelegenheid tot opneming bestaat. Nopens het laatste nu kan alleen zekerheid worden verkregen door navraag bij mijn Departement, waar bekend is of de gestichten plaatsen beschikbaar hebben en of daarover inmiddels niet reeds voor andere en oudere aanvragen is beschikt. Het zal dus noodig zijn dat hoofden van plaatselijk bestuur, die krachtens hunne bevoegdheid, omschreven in artikel 12 van het reglement in Staatsblad 1897 No. 54, Europeesche krankzinnigen voorloopig in bewaring doen stellen, daartoe niet over eenig nabij gelegen krankzinnigengesticht beschikken dan na vooraf, zoo noodig telegraphisch, mijne beslissing nopens de gelegenheid tot opneming te hebben gevraagd- Ten slotte vestig ik er de aandacht op dat hoofden van plaatselijk bestuur, die van hunne bevoegdheid tot voorloopige inbewaringstelling van krankzinnigen gebruik maken (artikelen 12 en 24 van het reglement), bij voorkeur daarvan moeten doen blijken uit een besluit, waarin het toepasselijk vooschrift wordt aangehaald, en de spoedvereischende omstandigheden worden vermeld. De bestuurders der plaatsen tot voorloopige opneming zijn dan door zoodanig besluit gerechtigd, de krankzinnigen in de onder hun beheer staande inrichtingen op te nemen. De Directeur van Onderwijs, O. VAN DER WYCK. Bijblad No 775. Zinneloozen. Opzending naar en ontslag uit de gestichten. Missive van den Procureur - Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch - Indië. No. 620/638. Batavia, den 26sten Februari 1852, Volgens art. 230 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie in Ned. Indië zijn de landraden bevoegd, om op verzoek van naastbestaanden of ook van de Inlandsche Officieren van Justitie, tot behoud van goede orde of tot voorkoming van ongelukken, zoodanige personen die wegens zinneloosheid ongeschikt zijn om aan zich zelve overgelaten te blijven, of wel voor de veiligheid van anderen gevaarlijk zijn, na behoorlijk onderzoek in daartoe bestemde gestichten, ziekenhuizen of andere geschikte plaatsen m.verzekerde bewaring te doen stellen en hen daarin te doen houden zoolang die toestand van zinneloosheid duurt. De aanwijzing van zoodanige plaats wordt volgens het Gouvernements besluit van 16 November 1848 No. 1 (Staatsblad No, 50), (1 gevraagd aan den Gouverneur - Generaal, zoo zich een zoodanige met bevind in het ressort van den landraad. De ondervinding heeft geleerd dat de krachtens deze bepalingen plaats hebbende opzending en plaatsing in het bestemde gesticht, niet altijd op zoodanige wijze geschiedt dat de geneesheer, onder wiens behandeling de zinnelooze komt, volkomen is ingelicht omtrent (1) zie noot a/a Toet ?an dit Bijblad. zijn toestand, hetgeen toch hoogst noodig mag geacht worden tot bevordering der mogelijkheid van genezing. Daarom ben ik te rade geworden UWEdG. uit te noodigen, gelijk ik de eer heb bij deze te doen, om zorg te dragen, dat wanneer in Uwe residentie een zinnelooze naar een gesticht wordt opgezonden, die opzending steeds vergezeld ga van afschriften der betreffende den opgezonden persoon opgemaakte visa reperta en van het proces - verbaal van het ter terechtzitting van den landraad gehouden onderzoek. Tevens heeft het mijne aandacht getrokken dat in het algemeen zinneloozen, die zich naar aanleiding van het voorschrift van artikel 230 van het bovenaangehaald reglement krachtens reehterlijk bevel in een gesticht in verzekerde bewaring bevinden, alleen op eene eenvoudige verklaring van den geneesheer dat de persoon hersteld is, op vrije voeten worden gesteld. Zoodanig ontslag is echter onwettig. De landraad heeft den zinnelooze gevaarlijk gekeurd, zijne verzekerde bewaring bevolen en doet hem, zegt de wet, in zoodanige bewaring houden tot dat hij genezen is. Het is dus ook alleen de landraad, die aan de eens genomene beschikking hare kracht kan ontnemen en bevelen, dat de in het gesticht bewaarde als hersteld, en niet meer gevaarlijk, op vrije voeten zal worden gesteld. Opdat zulks behoorlijk geschieden kunne, is het noodzakelijk, dat de geneesheer, die vermeent dat de zinnelooze hersteld is, van zijne bevinding een gemotiveerde verklaring opmake, welke door den resident der plaats waar de zinnelooze in een gesticht is geplaatst, zal moeten worden opgezonden aan den resident van het gewest, alwaar de landraad het bevel tot de verzekerde bewaring heeft gegeven, ten einde deze door den Inlandschen Officier van Justitie bij den landraad de opheffing doe requireeren van het bevel, krachtens hetwelk de herstelde persoon in verzekerde bewaring is gesteld. Op deze wijze zal wettelijk en in het belang der maatschappij evenzeer als der zinneloozen zelve gehandeld worden. ik heb dientengevolge de eer UWEdG. te. verzoeken steeds dienovereenkomstig te handelen en te doen handelen. De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van N-J. (w.g.) WIJNMALEN. No. 1896/2755. Batavia, den 23sten September 1852. In antwoord op Uwe missive van 11 nezer No. 2*313, heb ik de eer UWEdG. mede te deelen, dat de bepaling van art. 134 van het reglement op de rechterlijke organisatie en van art. 230 van het Jnlandsch Reglement, de kennelijke bedoeling van den wetgever doen kennen, dat geene personen, die wegens zinneloosheid ongeschikt zijn om aan zich zelve overgelaten te blijven of wel voor de veiligheid van anderen gavaarlijk zijn, niet in ziekenhuizen of daartoe bestemde gestichten in verzekerde bewaring gesteld zullen worden, dan na voorafgaande machtiging van den rechter, die dezelve verleenen zal, wanneer hij de overtuiging verkregen heeft, dat de persoon, wiens inbewaringstelling wordt verzocht, inderdaad zinneloos en voor anderen gevaarlijk is. Waar de wet zoo uitdrukkelijk is, mag van haar voorschrift niet worden afgeweken. Er dient echter opgemerkt te worden, dat de wet alleen gewaagt van zinneloozen, die niet aan zich zelve kunnen worden overgelaten of wel voor de veiligheid van anderen gevaarlijk zijn, zoodat het bovengemeld wettelijk voorschrift, zooals ook in den aard der zaak ligt, niet toepasselijk is op den zinnelooze die niet in deze categorie valt, zooals bv. den aan onnoozelheid (mentis inbecillitas) lijdende, of hem, die met eene andere van de menigvuldige species van krankzinnigheid behebt is, zonder schadelijk voor zich en voor anderen te zijn, zoo komt het mij voor dat zoodanige personen, als door UWEdG. in Uwe bovengemelde missive en door den Assistent Resident voor de politie in zijnen overgelegden en Lierbij teruggaanden brief van 31 Augustus jl. No. 781/1 bedoeld worden, niet gerangschikt kunnen worden onder de zinneloozen, bedoeld bij de aangehaalde wetsartikelen, maar eerder te beschouwen zijn als lijdende aan een kortstondige verstandsverbijstering of ijlhoofdigheid, door den invloed van eenige physieke en voorbijgaande oorzaak (zooals onder anderen door de zonnehitte) en die gewoonlijk zoo ras weder herstellen, als die invloed weggenomen wordt. Tot de inbewaringstelling van deze personen, wordt, mijns inziens, de rechterlijke machtiging niet vereischt terwijl voorts deze machtiging in allen geval geen invloed kan uitoefenen op de verplichting der politie, die voor de algemeene veiligheid waken moet, om in het algemeen alle personen, welke voor de openbare rust en veiligheid gevaarlijk zijn, onschadelijk te maken op zoodanige wijze als zij, met inachtneming harer bevoegdheid, in het algemeen belang noodig acht. Hieruit volgt derhalve, dat naar mijn oordeel, dc politie bevoegd is om op daartoe gedaan verzoek, of ex officio, personen, die vermoed worden of blijken wegens zinneloosheid gevaarlijk voor anderen te zijn, voorloopig in het Chineesch hospitaal te plaatsen, alwaar die personen onmiddellijk na hunne komst zullen behooren onderzocht te worden door den plaatselijken geneesheer, die zal verklaren, of de lijder al dan niet gerangschikt moet worden onder de zinneloozen, bedoeld bij artikel 230 van het Inlandsch Reglement; zullende ingeval van een bevestigende verklaring aan het voorschrift van dat artikel in verband tot mijne circulaire-missive van 26 Februari jl. No. 620/638, gevolg gegeven behooren te worden. Daar deze wijze als de beste voorkomt om het belang zoo van den lijder als der gemeente met het voorschrift der wet in overeenstemming te brengen, heb ik de eer UWEdG. in overweging te geven zich in gevallen van den onderwerpelijken aard naar het bovenstaande te gedragen. De Procureur Generaal bij het Hooggerechtshof van N.I. (w.g.) WYNMALEN. St. 1848 No. 50 is vervallen door St. 1868 No. 72.-Zie ook Bb. No. 1072 en 2143. Bijblad .No. 4544, Krank^nigen Voorloopige be- waring van Inlandsche krankzinnigen. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No_ 188 Batavia, 8 Januari 1890. Bijna algemeen bestaat het gebruik om Inlandsche krankzinnigen in de gevangenissen op te sluiten, wanneer de gelegenheid ontbreekt, tot hunne dadelijke opzending naar een krankzinnigengesticht. Door groot gebrek aan plaatsruimte in deze gestichten is het van lieverlede zelfs regel geworden, dat Inlandsche zinneloozen gerui.nen tijd in de gevangenissen vertoeven. Moet dit op zich zelf reeds schadelijk worden geacht voor hun herstel, het verblijf binnen gevangenissen geeft bovendien maar al te vaak aanleiding dat de lijders aan allerlei voor hun geschokt zenuwgestel verderfelijke invloeden en kwellingen blootstaan, die hen telkens in hoogst opgewekte stemming brengen, waardoor dwangmaatregelen noodzakelijk worden. Het zij mij vergund er de aandacht van UWEdG. op te vestigen, dat dit niet in overeenstemming is met de bestaande voorschriften. Zoo is in artikel 230 van het Inlandsch Reglement en de daarmede overeenkomende bepalingen in de Reglementen op het rechtswezen in de Buitenbezittingen slechts sprake van „daartoe bestemde gestichten, ziekenhuizen of andere geschikte plaatsen," waartoe gevangenissen niet zijn te rekenen. Verder wordt onder art. 59 van het Reglement van orde en tucht onder de gevangenen in Staatsblad 1871 No. 78 wel van gevangenissen gesproken, doch uitsluitend bij gebreke van een an ^ geschikte gelegenheid," en hangende de beslissing van den rechter Blijkbaar is dus slechts een zeer tijdelijke maatregel bedoeld, nl. tot de opzending naar een geschikt verblijf, zood.a de rechter e inbewaringstelling heeft gelast. Het zelfde beginsel «ordt terug gevonden m art. i .ub van he, Gouvernement® tah.it dd. 8 October 1883 No. 18,bovendien alleen van gevaarlijke krankzinnigen sprake is, en als eisch gesteld wordt, dat behoorlijke afzondering mogelijk zij. Het komt mij nu voor. dat het dikwerf mogelijk zal blijken om Inlandsche krankzinnigen op eene meer passende wijze te verplegen. Is bv. ter plaatse een Inlandsch ziekengesticht, dan behooren de lijders aldaar te worden afgezonderd. Ontbreekt zulk een ziekeninrichting, dan verplege men de krankzinnigen in het militair hospitaal (zie militaire tarief No. 39-Staatsblad 1889 No. 85noot e op blz. 10). Bij gemis eindelijk van plaatselijke gestichten of hospitalen, behooren de lijders met poiitiegeleide te worden opgezonden naar de naaste plaats, waar een ziekeninrichting of een militair hospitaal gevestigd is. De geringe transportkosten zullen daartoe geen bezwaar mogen zijn. Ik heb de eer l WIIEdG. beleefdelijk te veïzoeken zooveel doenlijk in vorenstaanden zin te handelen. Van mijn verlangen zag ik ook gaarne mededeeling gedaan aan de in Uw gewest bescheiden Hoofden van plaatselijk bestuur. De Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, VAN DER KEMP. Bijblad No. 5259. Krankzinnigen. Vervoer van „ M naar de voor hen bestemde gestichten. Aanwijzingen voor het geleide. I Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch - Indië. No. 2315. Batavia, 3 Februari 1898. Het opzenden van krankzinnigen naar de voor hen bestemde gestichten geschiedt in vele gevallen onder geleide van politiebeambten in uniform. Voor de betrokken lijders is het pijnlijk om met zulk een geleide in het openbaar te worden aangetroffen, .zoodat dit, vooral van de zijde van Europeesche patienten, somwijlen hevig verzet uitlokt. Op lijders aan een bijzonderen vorm van krankzinnigheid (melancholie) heeft zoodanig geleide ook om andere redenen een nadeeligen invloed. Met het oog hierop heb ik de eer UHEdG. te verzoeken om er voor te willen waken, dat het vervoer van krankzinnigen, indien dit door de zorgen der politie geschiedt, voortaan alleen plaats heeft onder geleide van politiebeambten in burgerkleeding. Mijne aandacht is er voorts op gevestigd, dat krankzinnigen wel eens door hunne geleiders gebonden worden overgebracht, niet zoo zeer omdat de toestand van den lijder zulks noodzakelijk maakt, dan wel uit voorzorg tegen ontsnapping. Zulke maatregelen moeten ten strengste worden tegen gegaan en eene humane behandeling der lijders worde zooveel mogelijk verzekerrd door het geleide aan bedaarde en kalme personen op te dragen die bovendien van uitdrukkelijke bevelen worden voorzien om niet dan in de uiterste noodzakelijkheid van dwangmiddelen gebruik te maken, Mocht de hersenopgewektheid van een op te zenden lijder van dien aard zijn, dat hij aan politiegeleide niet wel kan worden toevertrouwd dan kan, indien de afstand geen bezwaar is, den geneesheer directeur van het betokken gesticht worden verzocht om zoo mogelijk deskundig personeel uit het gesticht te zenden tot overbrenging van den lijder. De Directeur van Onderwijs, (w.g.) O. VAN DER WYCK. II. Besluit. No. 37. Batavia, 22 April 1898. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan : De geneesheeren-directeuren van de krankzinnigengestichten te machtigen om, wanneer zulks door hen wordt noodig geacht, aan personeel uit het gesticht onder hun beheer op te dragen lijders, bestemd om in dat gesticht te worden opgenomen, af te halen en te begeleiden ; met bepaling : d. dat, behoudens gevallen waarin de toestand van den lijder het gebruik van bijzondere vervoermiddelen noodig maakt, ter beoordeeling van het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur, bedoeld personeel voor deze reizen, reis-, verblijf-en transportkosten kan declareeren op den voet der bestaande bepalingen; b. dat deze reis-, verblijf-en transportkosten, wanneer het behoeftige lijders geldt, blijven voor rekening van den Lande. Krailkziuiligen. Geen „ " ver- voeren in gezelschap van gevangenen. Circulaire van den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid. No. 9306b. Batavia, 26 Juli 1901. Herhaaldelijk komt het in den laatsten tijd voor, dat de opzending van krankzinnigen naar de voor hen aangewezen gestichten plaats heeft in gezelschap van terzelfder tijd in gelijke richting over te voeren gevangenen. Eene dergelijke wijze van opzending waarbij die krankzinnigen met de gevangenen in een wagon, onder politiegeleide in vol ornaat, worden overgevoerd, is in strijd met de aanwijzingen omtrent het geleide van krankzinnigen, gegeven bij de dezerzijdsche circulaire van 3 Februari 1898 No. 2315 (Bijblad No. 5259) waarin tevens is aangedrongen op eene humane behandeling der lijders Aan deze ergerlijke wijze van opzending van krankzinnigen behoort een einde te komen, en heb ik mitsdien de eer UHEdG. te verzoeken ter zake de noodige bevelen te willen geven en er streng op toe te zien dat zij worden opgevolgd. De Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, (w.g.) ABENDANON. Krankzinnigen. Vervoer van Circulaire van den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid. No. 10467. Batavia, 28 Mei 1902. Herhaaldelijk komt liet voor, dat Europeesclie of Inlandsche krankzinnigen in de voor hen aangewezen gestichten in haveloozen toestand aankomen en soms zelfs duidelijke sporen dragen van heftig verzet tegen het hen begeleidend personeel. De oorzaak hiervan ligt steeds in minder taktvolle behandeling dier zielszieken. Naar aanleiding hiervan heb ik de eer UHEdG. in herinnering te brengen de dezerzijdsche circulaire van 3 Februari 1898 No. 2315 (Bijblad No. 5259) volgens welke den geneesheer-Directeur van het betrokken krankzinnigengesticht kan worden verzocht om, indien de hersenopgewektheid van een op te zenden lijder van dien aard is dat hij aan politiegeleide niet wel kan worden toevertrouwd en de afstand van het gesticht geen bezwaar is, zoo mogelijk deskundig personeel uit het gesticht te zenden tot overbrenging van den lijder, lu alle gevallen dus wanneer de toestand der te vervoeren krankzinnigen dit noodzakelijk maakt, kan de hulp van het aan de krankzinnigengestichten verbonden deskundig personeel worden ingeroepen. De Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, ABENDANON. Bijblad No. 5922. Krankzinnigen. Vervoer van krankzinnigen naar de voor hen bestemde gestichten. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op de Buitenbezittingen, No. 6517, Batavia, 22 October 1903. Ingevolge eene van de Regeering ontvangen opdracht (1) heb ik de eer UHEdG. te verzoeken bij eventueel vervoer van krankzinnigen met de booten van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij zooveel mogelijk te willen zorgen voor eene goede keuze van het begeleidend personeel alsmede voor een voldoend aantal geleiders. Het zij mij vergund hierbij Uwe aandacht te vestigen op het voorkomende onder No. 5259 van het Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië, onder aanteekening echter dat in het algemeen hel in elk geval requireeren van geleide personeel uit een krrnkzinnigengesticht geene aanbeveling verdient, wijl uiteraard daarvan veel vertraging te duchten is,zoodat die maatregel beperkt zal moeten blijven tot gevallen van dringende noodzakelijkheid, bij gemis van geschikte geleiders in de verblijfplaats van den krankzinnige. De Directeur van Binnenlandsch Bestuur, VAN REES. Krankzinnigen. Bij het besluit van 24 November 1904 No 1 zijn vastgesteld de volgenden regelen voor het vervoer van krankzinnigen en van het hun toe te voegen geleide. Regelen voor het vervoer van krankzinnigen en van het hun toe te voegen geleide. § 1. Voor de overbrenging van krankzinnigen naar de voor hen bestemde gestichten of naar plaatsen van voorloopige opneming wordt (1) M. G.S. 17 October 1903 No 3139. Bijblad No. 6135. geleide aangewezen door liet Hoofd van plaatselijk bestuur waar de krankzinnigen zich bevinden, tenzij de familiebetrekkingen van den lijder in die overbrenging zelf wenschen te voorzien. Voor het geleide kunnen worden aangewezen ambtenaren en beambten van de politie (in burgerkleeding) of, waar mogelijk en wenschelijk, ook particuliere verplegers of verpleegsters of andere personen, met dien verstande dat voor Europeesche krankzinnigen zooveel mogelijk Europeesch en voor lnlandsche krankzinnigen Inlandsch geleide wordt aangewezen. Bij de keuze, van het geleide wordt er naar gestreefd personen daarvoor aan te wijzen, die waarborgen geven van geschiktheid voor ziekenbehande'.ing en humanen omgang met zielszieken. Bij overbrenging van vrouwelijke krankzinnigen wordt zoo mogelijk vrouwelijk geleide gekozen of althans eene vrouw aan het geleide toegevoegd. Overigens blijft van toepassing de bij het besluit van 22 April 1898 No. 37 (Bijblad op het Staatsblad No. 5259) verleende machtiging om, waar noodig, personeel van de krankzinnigengestichten aan te wijzen voor het geleide van in die gestichten op te nemen lijders. § 2. (1) Bij de overbrenging van Europeesche krankzinnigen op stoombooten der Koninklijke Paketvaart-maatschappij worden deze in de 2de klasse overgevoerd, tenzij zij, als landsdienaren, naar hun rang aanspraak hebben op overtocht in een hoogere klasse, dan wel te hunnen behoeve de passagekosten voor de 1ste klasse zijn voidaan. lnlandsche krankzinnigen worden als vierde klasse reiziger^ overgebracht, tenzij uit eene geneeskundige verklaring blijkt, dat zij gedurende de reis afgezonderd moeten worden en in de 4de klasse daartoe geen afsluitbare ruimte aanwezig is, in welk geval het vervoer kan geschieden in de 3de of 2de klasse, al naar gelang in een dier klassen een geschikte gelegenheid tot afzondering bestaat. In beide gevallen geldt het voorbehoud, genoemd in de eerste alinea van deze paragraaf. § 3. Op stoombooten der Koninklijke Paketvaart-maatschappij reizen de geleiders, voor zooveel zij landsdienaren zijn, in de voor hen (1) Zooals deze § luidt cfm. G, B. 30 Juni 1905 No, 32 (Bijblad No. 649S). bepaalde klasse, met dien verstande dat voor Europeesche verpleegsters minstens de 2de klasse wordt aangewezen. Voor particuliere Europeesche geleiders wijst het Hoofd van plaatselijk bestuur de klassen van overtocht aan, inet dit voorbehoud dat in geen hoogere dan de 2de klasse gereisd wordt en dat voor geleidsters in elk geval die klasse wordt aangewezen. Particuliere Inlandsche geleiders reizen als passagier? der 4de klasse. Het reizen in een hoogere klasse is toegelaten indien de kosten daarvan worden voldaan. § 4. Bij reizen langs spoorwegen worden krankzinnigen in de 3de klasse overgevoerd, langs tramwegen in de overeenkomstig de bestaande bepalingen daarmede gelijkstaande klasse, een en ander tenzij zij als landsdienaren naar hun rang aanspraak hebben op vervoer in een hoogere klasse of voor die krankzinnigen en minstens een geleider de kosten van vervoer in eene hoogere klasse worden voldaan. Van de geleiders moet minstens één plaats nemen in dezelfde klasse waarin de krankzinnige wordt overgevoerd. Voor onrustige storende krankzinnigen kan, ter beoordeeling van het Hoofd van plaatselijk bestuur ter plaatse waar de spoor - (of tram) reis wordt aangevangen, een afzonderlijk rijtuigcompartiment worden ingehuurd, mits met de minste kosten. In dit geval nemen alle geleiders met den krankzinnige in het compartiment plaats en worden voor hen geen afzonderlijke plaatskaarten toegestaan. § 5. Voor het overige worden particuliere personen, Europeanen, belast met geleide van krankzinnigen, voor hunne aanspraken op reis- en verblijfkosten ingedeeld in de 4de klasse van het reisreglement in staatsblad 1890 No. 209. Voor particuliere Inlandsche geleiders wordt de minst kostbare reisgelegenheid aangewezen: zij ontvangen een daggeld van hoogstens f 0.50 ter beoordeeling van het Hoofd van plaatselijk bestuur, ter plaatse waar de reis wordt aangevangen. Indien de overbrenging in één dag wordt volbracht en het geleide weer op dien dag is teruggekeerd op de plaats van vertrek, wordt de helft te goed gedaan van het daggeld dat bij een langere reis zou worden genoten, welke helft eveneens wordt toegestaan voor den dag van terugkomst, wanneer de reis meer dan één dag heeft ged V N. (wg) POTT. IlINtilllllt Pasteur. Wenken in acht te nemen bij de opzending wegens dollehondsbeet naar het Instituut Pasteur van Inlanders en met dezen gelijkgestelden. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk en Plaatselijk bestuur (met uitzondering van den Resident van Batavia en den Assistent-Resident der Stad en Voorsteden van Batavia). No. 9782. Batavia, 16 Juni 1903. Het is wenschelijk dat Inlanders en met dezen gelijkgestelden, die wrgens dollehondsbeet naar het Instituut Pasteur te Weltevreden worden opgezonden, bij aankomst aldaar een geleider vinden voor zoover er nl. gegronde vrees bestaat, dat de betrokkenen door onbekendheid met de plaats deze inrichting niet zouden bereiken, dan wel langer van geneeskundige behandeling zouden verstoken blijven, dan wenschelijk is. Ten einde hierin te voorzien, is door den Resident van Batavia de toezegging gedaan dat een politieoppasser zal worden belast met de afhaling van de patienten van den trein of de boot en hen te geleiden naar het Instituut. 111 EdG In verband hiermede heb ik de eer 1 te verzoeken om UW EdG. in gevallen als bovenbedoeld aan den Assistent—Resident der Stad en Voorsteden van Batavia tijdig, zoo noodig telegraphisch, kennis te geven, met welke gelegenheid en wanneer een patiënt te Weltevreden of te Tandjong-Priok zal aankomen en den betrokkenen uitdrukkelijk aan te zeggen zich bij aankomst dadelijk te melden bij den aan trein of boot wachtenden politieoppasser. De Directeur van het Instituut stelt er prijs op dat de patienten steeds dadelijk na aankomst bij hem worden gebracht. Daarvoor zal het noodig zijn dien Directeur rechtstreeks kennis te geven van het vermoedelijk tijdstip van aankomst van een patiënt. Ook dit kan in spoedeischende gevallen telegraphisch geschieden. No. 6958. De Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid. ABENDANON. llulppostkaiitoren. Toezicht Uitoefening van toezicht door de Hoofden van plaatselijk bestuur op het beheer van afgelegen hulppostkantoren. Circulaire Gouvernements Secretaris. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië. No. 393. Buitenzorg, den 13den Februari 1909. Herhaaldelijk voorgekomen kastekorten bij min of meer afgelegen hulppostkantoren, hebben de aandacht doen vestigen op het onvoldoende toezicht, dat bij de bestaande regelingen op de met het beheer van die kantoren belaste hulppostcommiezen kan worden uitgeoefend. Om hieraan tegemoet te koinen acht de Gouverneur-Generaal het wenschelijk dat ook door Hoofden \ran plaatselijk bestuur v.z.n. geregeld toezicht op het geldelijk beheer en de verantwoording deigelden van genoemde commiezen, zoowel wat betreft den postdienst als wat betreft den dienst der postspaarbank worde uitgeoefend en daardoor het plegen van fraude zooveel mogelijk worde voorkomen. Ten einde echter voornoemden bestuursambtenaren niet noodeloos meer werkzaamheden op te dragen, zal het toezicht kunnen worden beperkt tot die hulppostkantoren, welke op zoo verren afstand gelegen zijn en waarmede de postverbinding zoo gebrekkig is, dat daadwerkelijke controle van de zijde der kantoren en de Inspecteurs van den Post en Telegraafdienst niet wel mogelijk is. Ten aanzien van de voor hierbedoelde controle in aanmerking komende kantoren en de wijze, waarop het toezicht, dat in hooldzaak preventief zal moeten werken, zal moeten worden uitgeoefend, zullen UHEdG. door den Directeur van Gouvernementsbedrijven nadere inlichtingen worden verstrekt. Onder mededeeling van het vorenstaande heb ik de eer, op last van den Landvoogd, UHEdG. te verzoeken de onder U dienende Hoofden van plaatselijk bestuur met een en ander in kennis te willen stellen en hun daarbij als het verlangen van den Gouverneur-Generaal te willen doen kennen, dat het door hen c. q. ter zake uit te oefenen toezicht met nauwgezetheid zal geschieden. De Iste Gouvernements Secretaris, HULSHOFF POL. No. 6959. Eedsaflegging Japanner*. Wijze van eedsaflegging door Japanners volgens hun wetgeving. Circulaire, aaii de Hoofdei) van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera, de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in de bezittingen buiten Java en Madoera, het Hoog Gerechtshof vau Nederlandsch-Indië, den Procureur Generaal, de Raden van Justitie in Nederlandsch-Indië, de Voorzitters der Landraden in Nederlandsch-Indië, de Residentiegerechten in Nederlandsch-Indië. No. 1036. Batavia, den 28sten Januari 1909. Naar aanleiding van eene door een der Hoofden van Gewestelijk Bestuur gestelde vraag op welke wijze Japanners een eed behooren af te leggen, is dezerzijds ter zake het advies van den Ambtenaar voor Chineesche Zaken B. A. J. van Wettum ingewonnen, wiens nota dd. Batavia 22 Januari 1909 ter kennisneming hierbij in afschrift wordt aangeboden. De Directeur van Justitie: voor den Directeur, De Secretaris, W. SONNEVELD. No. 6959. Afschrift. Batavia, 22 Januari 1909. Wijze van eedsaflegging door Japanners. Omtrent den gerechtelijken getuigeneed bepaalt artikel 122 van het Japansche wetboek van Strafvordering : „De rechter zal den getuige den eed laten afleggen, dat hij volrgens zijn geweten de waarheid zal zeggen, niets verheimelijken en „ook niets bijvoegen zal. De geschreven eed wordt na voorlezing door //den griffier, door den getuige onderteekend en gezegeld. Ingeval //dit niet kan plaats hebben, wordt daarvan door den griffier aantee//kening gehouden." Speciaal voor vreemdelingen is in de Wet van 10 Maart 1809 No. 50 bepaald, dat waar volgens wettelijke bepalingen, onderteekening en zegeling geboden is, buitenlanders kunnen volstaan met onderteekening alleen. In de Chihosaibansho, overeenkomende met onze arrondissementsrechtbank te Kobe, waar eenige terechtzittingen door mij werden bijgewoond, waren gedrukte eedsformulieren in gebruik, die door de betrokkenen moesten onderteekend en gezegeld worden. Het getuigen eedsformulier luidde b. v. ^Geschreven eed. z/lk zweer, dat ik volgens mijn geweten de waarheid zal getuigen, „zonder iets te verheimelijken of iets bij te voegen. „De getuige", De zegeling heeft plaats met het persoonlijk zegel van den betrokkene, hetwelk de meeste volwassen inannen bezitten. Heeft de te beëedigen persoon geen eigen zsgel, dan gebruikt hij het zegel hem door de natuur geschonken : hij (zij) stelt op het formulier een inktafdruk van zijn (haar) rechter binnei.duimtop. In Japan bestaat dus de eedsaflegging daarin dal lut geschreven eedsformulier na voorlezing door den griffier, door den te beëedigen persoon wordt onderteekend en met zijn persoonlijk cachet gezegeld. In Nederlandsch-Indië zou men daarom naar bescheiden meening bij de eedsaflegging door een Japanner behooren te eischen, dat na voorhouding in rene hem bekende taal, het in de Nederlandsche of Maleische taal geschreven eedsformulier door den betrokkene wordt onderteekend en gezegeld. Kan hij zijne (zij hare) handteekening niet stellen, dan zij zegeling alleen voldoende. Heeft hij (zij) geen persoonlijk zegel, zoo worde het stellen van deu rechterduimafdruk met Oost-Indische inkt gevorderd. Om op dit punt tot eene uniforme regeling te geraken, zoude het wellicht aanbeveling verdienen, indien deze wijze van eedsaflegging door Japanners, per circulaire aan de verschilleude rechters kon worden bekend gemaakt. De Ambtenaar voor Chiti. Zaken ter beschikking van den Directeur van Justitie, B. A. J. VAN WETTUM. No. 6960. Hondsdolheid. Vaststelling van een model voor de bekendmakingen bedoeld in artikel 8 § (I) sub b van de Hondsdolheid-ordonnantie (Staatsblad 1906 No. 281.) Circulaire. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No 420. Batavia, den 8»ten Februari 1909. Ik heb de eer UwHoogEdGestr, te verzoeken het volgende onder de aandacht te brengen van de Hoofden van plaatselijk Bestuur in Uw gewest. Art. 8 lid 1 sub b van de Hondsdolheid ordonnantie (Stb. 1906 No. 281) geeft den Hoofden van plaatselijk Bestuur de bevoegdheid bij algeraeene bekendmaking plaatsen of kringen aan te wijzen, waarbinnen het tijdelijk verboden is honden, katten of apen buiten het woonerf van den houder te doen losloopen, tenzij — voor zooveel honden betreft — voorzien van een muilkorf, overeenkomstig door hen vastgesteld model. Verzuimt iemand de uitgevaardigde verbodsbepaling in acht te nemen, dan kan hij voor den rechter worden geroepen, (art. 13). Deze echter zal dan moeten nagaan of de verbodsbepaling wel voldoet aan hetgeen in art. 8 lid 1 is gezegd en kan, indien dit niet letterlijk in allen deele liet geval is, weigeren eene veroordeeling uit te spreken. Zoo deed de residentierechter te Klaten, o. a. bij vonnis van 29 October 1908, niettegenstaande hij als bewezen aannam, dat de beklaagde werkelijk zijn hond op den openbaren weg had doen losloopen en niettegenstaande het Hoofd van plaatselijk Bestuur de hierbij in afschrift gevoegde bekendmaking had gedaan. De genoemde residentierechter overwoog, dat het feit noch misdrijf noch overtreding opleverde, omdat „de verbodsbepaling van den Assistent-Resident van Klaten dd. 15 November 1907", welke bekendmaking niet nagekomen is, in ieder geval niet voldoet aan het voorschrift van opgemeld artikel 8, omdat daarin niet aangegeven wordt, binnen welke plaats of kring het verboden is honden zonder muilkorf buiten het woonerf van den houder, te doen losloopen, waartegen niet obsteert, dat die verbodsbepaling gericht is tot alle eigenaren of houders van honden ter hoofdplaats Klaten". De waarde van deze beslissing geheel in het midden latende, zal het wenschelijk zijn met haar rekening te houden, omdat is gebleken> dat zij mogeliik is. In lel terlijken zin toch is het juist, dat bij den te Klaten gekozen vorm van de bekendmaking niet uitdrukkelijk is gezegd, dat de verbodsbepaling is gegeven voor de hoofdplaats Klaten. Voorts heb ik de eer; in verband hiermede, Uw Hoog Edgestr. in overweging te geven voor Uw gewest een vast formulier voor te schrijven, hetwelk bij de bedoelde bekendmaking gevolgd zal worden. Dit formulier kan op velerlei wijzen worden gesteld, een van deze zou bijv. wat begin en slot betreft kunnen zijn als volgt: Algemeene bekendmaking;. Het Hoofd van plaatselijk Bestuur te krachtens de bevoegdheid verleend bij artikel 8 eerste lid letter b van de Hondsdolheidordonnantie (Stb. 1906 n°. 28]) maakt bekend dat het van heden af tot de intrekking van dit verbod, ter hoofdplaats (c.q. in het district of onderdistrict ....) verboden is honden, katten of apen buiten het woonerf van den houder te doen losloopen, teiuij — voor zooveel honden betreft — voorzien van een muilkorf, overeenkomstig het te zijnen kantore te bezichtigen model. den 1'' Het Hoofd van plaatselijk Bestuur voornoemd, (.Handteekening\ Tusschen begin en slot kunnen dan die bepalingen uit de wet worden overgenonem, welke het Hoofd van plaatselijk Bestuur voor de ingezetenen wenschelijk acht. Ook zou het aanbeveling kunnen verdienen den Hoofden van plaatselijk Bestuur er aan te herinneren, dat zij de wijze moeten regelen waarop aan hun bekendmaking de noodige openbaarheid zal worden gegeven. Dit kan geschieden in de eerste plaats door plaatsing in de Javasche Courant, voorts door plaatsing in een of meer van de plaatselijke dagbladen in het besluit met name te noemen en naar omstandigheden c.(|. ook door aanplakking of op andere aan te geven wijze. Met het proces-verbaal van de gepleegde overtreding dient aan den met de vervolging belasten ambtenaar verschaft te worden het bewijs dat aan de bekendmaking openbaarheid werd gegeven. Een exemplaar dus van de Javasclie Courant of van het plaatselijk dagblad, dan wel de getuigenis van twee personen, dat de bevolen aanplakking enz. ook is geschied. De Procureur-Generaal bij het Hoog-Gerechtshof van Nederlandsch-lndië, VAN DER ZWAAN Beken tlmaking. üe Assistent-Resident van Klaten maakt bekend aan alle eigenaren of houders van honden ter hoofdplaats Klaten, dat van af heden tot tijd en wijle deze maatregel zal worden ingetrokken, ingevolge Staatsblad 1906, 11" 281 art. 8 (1) b. alle honden, die buiten het woonerf van den eigenaar of houder worden aangetroffen, voorzien moeten zijn van een muilkorf, waarvan het model te bezichtigen is op het Assistent-Residentiekantoor alhier. Bij aantreffen buiten het woonerf zonder den voorgescheven muilkorf worden de honden opgepakt en aangehouden. Is binnen den termijn van drie dagen, na den dag der opvatting geen verzoek om teruggaaf ontvangen, dan zullen de. dieren worden afgemaakt. Bij 't verzoek om teruggaaf van een opgevatte hond moeten de kosten van verpleging en voeding, door mij vastgesteld op ƒ per dag en per hond, worden teruggegeven. Klaten, 15 November 1907. De Assistent-Resident van Klaten■ Bijblad No. 6937. Handel in vrouwen en meisjes. Voorschriften met betrekking tot de bestrijding van den zoogenaamden • Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 2614. Buitenzorg, 23 September 1907. Zooais UHEdG. zal zijn gebleken uit het U toegezonden extract uit het besluit van 8 Augustus jl. No. 4 (Staatsblad No. 34.0), is de Officier van Justitie te Batavia aangewezen als de in artikel 1 der in Staatsblad 1907 No. 279 bekend gemaakte Internationale Regeling tot bestrijding van den zoogenaamden handel in vrouwen en meisjes bedoelde autoriteit, belast met het bijeenbrengen van alle inlichtingen omtrent ronselarij van vrouwen en meisjes (1) met het oog op het plegen van ontucht in dtn vreemde. Het in artikel 2 dier Regeling vermeld toezicht behoort, naar het oordeel van den Gouverneur Generaal, gehouden te worden door de Europeesche en Inlandsche politieambtenaren, die hunne bevindingen onverwijld zullen hebben mede te deelen aan het Hoofd van plaatselijk bestuur. Deze autoriteit zal de hem verstrekte inlichtingen rechtstreeks ter kennis moeten brengen van genoemden Officier van Justitie, doch tevens het Hoofd van gewestelijk bestuur daarmede in kennis hebben te stellen. De in het tweede lid van artikel 2 uitgedrukte verplichting om van de aankomst van de daar bedoelde personen bericht te geven aan de in die bepaling genoemde autoriteiten zal op den Officier van Justitie te Batavia berusten. Het in het eerste lid van artikel 8 aangegeven proces-verbaal zal opgemaakt moeten worden door het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur, terwiil meergenoemde Officier van Justitie de verkregen inlichingen aan de autoriteiten van het land van herkomst zal mededeelen- (1) Daaronder ook begrepen niet-Europeesclie frouwen en meisjes. Ter voldoening aan het tweede lid van laatstgenoemd artikel uitgedrukte verplichting zal in voorkomende gevallen doorliet betrokken Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur in overleg moeten worden getreden met de besturen van instellingen of particuliere personen als daar bedoeld, zullende de in het vierde lid bedoelde briefwisseling gevoerd wordendoor den Officier van Justitie te Batavia. Eindelijk zal het in artikel 6 vermeld toezicht op bordeelen en agentschappen, die zich bezig houden met het bezorgen van betrekkingen in het buitenland aan vrouwen en meisjes, uitgeoefend moeten worden door de politie. Door UHEdG. te verzoeken bij de uitvoering van de onderwerpelijke Internationale Regeling met het vorenstaande rekening te willen houden en doen houden, heb ik de eer aan eene opdracht van den Landvoogd te voldoen. De lste Gouvernements Secretaris, HULSHOFF POL. Vnnrwapelien. Aanwijzing van de wijze waarop de spoed der trekken van,, — —" kan worden bepaald. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk en Plaatselijk bestuur No. 2331 Teekening A. Batavia, 1 Maart 1909. Reed;> enkele malen heeft zich bij de toepassing van de ordonnantiën in de Staatsbladen Nos, 491 en 492 van het vorige jaar het bezwaar doen voelen dat den betrokken ambtenaren geen eenvoudig middel bekend was om na te gaan of een vuurwapen al dan niet om den spoed zijner trekken te rekenen was tot de gevaarlijke vuurwapens, bedoeld in alinea 2 en alinea 3 van artikel 2 respectievelijk der bovenaangehaalde ordonnantiën. Ten einde voor zooveel noodig hieraan tegemoet te komen volgen hieronder eenige toelichtingen ter zake welke ontleend zijn aan een door den Chef van het Wapen der Artillerie tot den Resident van Besoeki gericht schrijven van 13 Februari jl. No. 531/154. Gebleken is dat het meten van den spoed A.B. (zie nevenstaande teekening) van de trekken van een geweer op de volgende practische wijze vrij zuiver kan geschieden. Aan het einde van een pompstok of iets dergelijks, wordt een goed geoliede prop werk stevig bevestigd en deze eenige malen voorzichtig door de loop gedrukt zoodat de trekken er zich in afteekenen. Daarmede bepaalt men nu den spoed der trekken door in een willekeurige., stand het punt A. op den pompstok af te teekenen (dus het bovenste punt van den pompstok in het verticale vlak E. D.) I/5" STATVrn T Terwijl nu het geweer in dezen stand onbewegelijk blijft, trekt men de pompstok voorzichtig uit (waarbij de prop werk de trekken van den loop volgt) en wel zoover, tot het aangeteekende punt A weder boven is gekomen en dus precies een heele omwenteling heeft gemaakt. Men teekent dan het punt B aan op overeenkomstige wijze als men dat bij punt A in stand I gedaan heeft (zie stand II). De afstand A. B. gemeten op den pompstok is dan gelijk aan de spoed der trekken (A. B. in teekening A). Door de meting eenige malen te herhalen kan men zich overtuigen of er goed gemeten is in welk geval de resultaten van de metingen onderling practisch gesproken niet mogen verschillen (hoogstens eenige millimeters). Het Departement van Justitie, De Chef' van Af deeling A., GROENEMEIJER. AANVULLING. Criterium voor besmetverklaring. —«»■ Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur, N°. 1112. Buitenzorg, 20 Mei 1910. De dezerzijdsche circulaire van 2 Januari 1902 No. 18 (Bijblad No. 5662) is voor zeeplaatsen met meer dan 60000 inwoners als vaste regel voorgeschreven, dat de besmetverklaring wegens cholera dient te worden uitgesproken bij het voorkomen in het tijdsverloop van eene week van gemiddeld één geval per dag op 8000 inwoners, terwijl bij de circulaire van 25 November van dat jaar No. 4050 bepaald is, dat in het algemeen eene besmetverklaring wegens cholera van eene zeeplaats als vorenbedoeld behoort te worden opgeheven, zoodra blijkt dat het ziektecijfer gedurende eene week lager is geweest dan de hooger bedoelde maatstaf. Met wijziging in zoover van de voorschriften in genoemde circulaires wenscht de Gouverneur Generaal voortaan als regel te zien aangenomen dat eene zeeplaats in Nederlandsch Indie besmet wordt verklaard wegens cholera : bij het voorkomen in het tijdsverloop van ééne week van gemiddeld één bekend geworden geval per dag op elke 16000 inwoners, waar het geldt zeeplaatsen met 16000 of meer inwoners en bij het voorkomen in het tijdsverloop van ééne week van gemiddeld één bekend geworden geval per dag, waar het geldt zeeplaatsen met minder dan 16000 inwoners. Tot het opheffen van eene besmetverklaring wegens cholera wenscht de Landvoogd voor alle bovenbedoelde plaatsen te zien overgegaan, zoodra blijkt dat het ziektecijfer gedurende eene week lager is geweest dan de thans aangegeven maatstaf. Overigens blijven de in meerbedoelde circulaires gegeven voorschriften met betrekking tot de besmetverklaringen en hare opheffing gehandhaafd. Voor de beslissing omtrent het epidemisch heerschen en het ophouden eener epidemie behoort thans dezelfde maatstaf als hiervoren aangegeven te worden gevolgd. Op last van zijne Excellentie heb ik de eer UHEdG. het vorenstaande mede te deelen en U te verzoekeD, de Hoofden van plaatselijk bestuur binnen Uw gewest daarmede in kennis te stellen met opdracht o u met een en ander in voorkomende gevallen rekening te willen houden alleen voor Batavia, Semarang, Soerabaja en Djokjakarta: en voorts daarmede de geneeskundigen Raad ter hoofdplaats van Uw gewest in kennis te stellen. De 1ste Gouvernements Secretaris, DE GRAEFF. Bijblad No. 7148. Emigratie Inlanders. Werving yan Inlanders yoor het verrichten van arbeid in de kolonie Suriname. BESLUIT. No. 21 Buitenzorg, 14 Januari 1910. Gelezen enz» Is goedgevonden en verstaan : Eerstelijk : In artikel III van het bij artikel 1 van het besluit van 5 Maart 1909 No. 8 (Bijblad op het Staatsblad No. 6966) vastgesteld model voor de overeenkomsten, aan te gaan ingeval met toepassing van artikel 5 der ordonnantie van 9 Januari 1887 (Staatsblad No. 8) vergunning wordt verleend tot het werven van Inlanders voor het verrichten van arbeid in de kolonie Suriname, vervallen de woorden: „naar het oordeel van de betrokken bestuursautoriteiten in de kolonie „Suriname" en „ten genoegen van die autoriteiten", voorkomende sub A, tweede alinea, en sub B, eerste alinea. Ten Tweede enz. Afschrift enz. No. 7 ±53. Consuls. Nalatenschappen van Vreemdelingen. Circulaire Gouvernements Secretaris. Aan I. de Wees- en Boedelkamers. II. de Hoofden van Plaatselijk Bestuur. No. 1703. Buitenzorg, den 5den Juli 1909. Het heeft de aandacht van de Regeering getrokken, dat bij overlijden van min gegoede vreemdelingen hier te lande de betrokken consulaire ambtenaren, op hun eventueel verzoek om nadere bijzonderheden niet altijd voldoende kunnen worden ingelicht omtrent door die overledenen nagelaten goederen en familiepapieren welke voor hunne nabestaanden van belang kunnen zijn. Ter voorkoming van mogelijke reclames terzake acht de Gouverneur Generaal het wenschelijk, dat ingeval van overlijden van Europeanen en met hen gelijkgestelden steeds er naar worde gestreefd, om hunne nalatenschappen, zoo die onbeheerd zijn, in bewaring te nemen, ook wanneer die slechts mochten bestaan uit oogenschijnlijk waardelooze kleederen en papieren. l'oor—TT verz°eken met dezen wensch van den II. UEdG. Landvoogd bij voorkomende gelegenheden rekening te willen houden, heb ik de eer, aan eene van Zijne Excellentie bekomen opdracht te voldoen. De lste Gouvernements Secretaris, HULSHOFF POLL No. 7159.- Kegeerings Reglement. Interncering. Ontzeggen van het verblijf- Interpretiale van de woorden "bepaalde plaats in artikel 47 van het Regeerings Regiement.- Circulaire.- Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch - Indië. No. 2S2. Buitenzorg, 4 Februari 1910. Volgens artikel 47 van liet Regeerings-Reglement kan de Gouverneur. Generaal, in overeenstemming met den Raad van Nederlandsch-Indiët aan personen, binnen Nederlandsch-lndië geboren, in liet belang der open'uare rust en orde, of eene bepaalde plaats aldaar tot verblijf aanwijzen of het verblijf in bepaalde gedeelten van Nederlandsch-lndië ontzeggen. Omtrent de beteekenis van die woorden „bepaalde plaats" heeft verschil van opvatting bestaan, hetgeen van invloed is geweest op de beantwoording van de vraag welke van de beide genoemde maatregelen in zich voordoende concrete gevallen moest worden toegepast. Bij opvatting toch van bedoelde woorden in engen zin is aanwijzing van eene residentie, eene afdeeling, een eiland en dergelijke als plaats van verblijf niet geoorloofd, terwijl het toch voor den betrokkene met het oog op de voorziening in zijne levensbehoeften van groot belang kan zijn dat hem vrijheid werd gegeven zich binnen eemgszins ruimer grenzen te bewegen en dit veelal uit een politiek oogpunt geen bedenking zou opleveren. Ook zou door het trekken van ruimer grenzen herhaalde wijziging van de aangewezen interneeringsplaats voorkomen kunnen worden. Om die redenen werd vaak de tweede van de in het aangehaald artikel 47 bedoelde maatregelen toegepast, n.1. ontzegging van het verblijf in al die gedeelten vau Nederlandsch-lndië, welke liggen buiten zeker gewest, eiland, enz., met welken maatregel dus in die gevallen f e i t e 1 ij k niets anders dan interneering bedoeld was. Toch maakt het in de gevolgen eenig verschil of de eene dan wel de andere maatregel wordt toegepast. Bij interneering n. 1. mag de betrokkene de hem tot verblijf aangewezen plaats, gelegen binnen Nederlandsch-Indië, niet verlaten; bij ontzegging van verblijf in bepaalde gedeelten van NederlandschIndië heeft de betrokkene daarentegen vrijheid zich b.v. buiten Ne■derlandsch-Indië te begeven. Hiertegen zou in sommige gevallen bezwaar knnnen bestaan: men denke bijv. aan de nabuurschap van Singapore, van waar uit de betrokkene, zijn voor de openbare rust en orde hier te lande gevaarlijken invloed allicht gemakkelijk zou kunnen blijven uitoefenen. Naar aanleiding hiervan is de Indische Regeering met den Minister van Koloniën in overleg getreden over de vraag of aan de uitdrukking „bepaalde plaats " in artikel 47 van het Regeerings — reglement niet eene ruimer beteekenis gehecht zou kunnen worden en derhalve de opvatting zou kunnen worden gehuldigd dat ook een grooter gebiedsdeel dan een plaats tot verblijf zou kunnen worden aangewezen. Dit overleg leidde tot de uitspraak dat de kennelijke bedoeling van den wetgever eene ruime interpretatie van gemelde uitdrukking toelaat en derhalve tegen evenbedoelde opvatting geen bezwaar bestaat. Op last van den Gouverneur Generaal heb ik de eer UHEdG vorenstaande mede te deelen. De lste Gouvernements Secretaris, DE GRAEFF. Korps Papillen. Reorganisa- tjp. Overgangsbepalingen en voorschriften betreffende de opneming en verpleging van militaire pupillen in de liefdadigheidsgestichten (le categorie), hun overgang van die gestichten naar de militaire pupillenschool (2e categorie) en het verleenen van ontslag uit het Korps pupillen. (*). Gouv. Besluit 11 Novbr. 1899 No. 35. Artikel 1. Tot 1 Juli 1900 kunnen tot het bestaande korps Pupillen alsnog worden toegelaten jongelingen die, overigens voldoende aan de eischen aangegeven in het vigeerend reglement voor dat korps, (Staatsblad 1885, No. 155) zooals dit sedert is gewijzigd op 1 Juli 1901 hun 17de levensjaar zullen zijn ingetreden, en van wie het te verwachten is dat zij op dat tijdstip physiek voldoende zullen zijn ontwikkeld om alsdan een verbintenis bij het leger aan te gaan; dit laatste op te nemen in het certificaat bedoeld bij artikel ib van het bestaand reglement. Artikel 2. Tot het nieuw op te richten korps pupillen kunnen worden toegelaten: van 1 Januari 1900 tot 1 Juli 1900 tot de lste categorie (liefdadigheidsgestichten) jongelingen die hun 8sten levensjaar hebben volbracht en op den lsten Juli 1900 hun 12de levensjaar nog niet zijn ingetreden ; van 1 Juli 1900 tot 1 Juli 1901 tot de lste categorie (liefdadigheidsgestichten) jongelingen die hun 8ste levensjaar hebben volbracht en hun 13de levensjaar niet zijn ingetreden ; (*) Noot van het Departement van Oorlog. Waar in de in deze Algemeene orde r opgenomen „Orergangs- bepalingen en voorschriften en „Voorwaarden" sprake is van onderwijs in de laagste-, middelste-en hoogste afdeeling der laagste klasse en de laagste afdeeling der middelste klasse eener gouvernements lagere school voor Europeanen^ moet daarvoor gelezen worden respect, le, 2e, 3e, en 4e jaarklasie eener openbare tfirropeesclie lagere . , AO. 1909 No 11 school. na 1 Juli 1901 tot de 1ste categorie (liefdadigheidsgestichten) en tot de 2de categorie (militaire pupillenschool) jongelingen die hun 8ste levensjaar hebben volbracht en hun 14de levensjaar niet zijn ingetreden, — waarvan zij die hun 13de levensjaar zijn ingetreden dadelijk|inde 2de categorie (militaire pupillenschool) worden geplaatst. 'Artikel 3. De pupillen der 1ste categorie worden verpleegd en opgeleid in het Protestantsche weeshuis te Semarang, in het gesticht der Vereeniging Hulpfonds van den Heiligen Vincentius a Paulo te Buitenzorg en in de Jongensweezen-inrichting te Soerabaja op den voet der bepalingen van de met deze liefdadigheidsgestichten gesloten contracten. (1) Artikel 4. De aanvragen tot toelating worden gericht aan den plaatselijken of plaatselijk militairtri commandant der plaats van inwoning van den adspirant, dien van het naastbijgelegen garnizoen, dan wel aan de hoogste plaatselijke civiele autoriteit. Artikel 5. Bij die aanvrage moeten betreffende den adspirant worden overgelegd : a■ een geboorteakte, of bij gebreke daarvan, zoodanig legaal stuk, waardoor de datum van geboorte, de geboorteplaats benevens de namen van den belanghebbende, en die zijner ouders geconstateerd kunnen worden ; b. een certificaat, afgegeven door een officier van gezondheid coustateerende dat de jongeling is vrij van gebreken welke hem later voor den militairen dienst onbekwaam zouden maken ; zijne voldoende physieke ontwikkeling; dat hij gevaccineerd is dan wel de natuurlijke pokken heeft gehad; C. eene opgave betreffende het kerkgenootschap waartoe hij gerekend moet worden te behooren; d. voor zoover betreft den adspirant voor de 1ste categorie in volgorde der keuze, eene opgave der vorengenoemde liefdadigheidsgestichten, waarin de ouders, voogden of verzorgers hunnen zoon of pupil bij voorkeur geplaatst zouden zien ; e. (zooals dit luidt ingevolge Gouv. Besluit van 31 December 1904 No. 11) eene verklaring van ouders — zoowel van den vader als van de (1) Noot van liet D. v. O. opgenomen aan het slot. moeder, indien het huwelijk: door echtscheiding is ontbonden en de adspirant aan de moeder is toegewezen, terwijl de vader nog leeft — van voogden of verzorgers overeenkomstig het bij deze bepalingen gevoegd model letter A. door iederen nieuw optredenden voogd of verzorger te vernieuwen. A. O. 1905 No. 3. ƒ. een door een hoofdonderwijzer afgegeven certificaat, waaruit blijkt, dat de adspirant met vrucht kan volgen het onderwijs voorzoover hij 9 jaar oud is in de laagste afdeeling, voor zoover hij 10 jaar oud is in de middelste afdeeling en voor zoover hij 11 jaar oud is in de hoogste afdeeling der laagste klasse (Hoogere Afdeelingen) en voor zoover hij 12 jaar oud is in de laagste Afdeeling der middelste klasse eener gouvernements lagere school voor Europeanen. Ten behoeve van hun, die niet kosteloos mogen worden toegelaten zal bovendien worden overgelegd: g. eene verklaring van het betrokken hoofd van Gewestelijk Bestuur omtrent het bedrag van het pensioen of inkomen hunner ouders voogden of verzorgers. Artikel 6. De bij artikel 4 bedoelde autoriteit zendt deze bescheiden onmiddellijk na ontvangst door tusschenkomst van den afdeelings-of gewestelijken militairen commandant aan het Departement van Oorlog. Artikel 7. Het Departement van Oorlog beschikt op de aanvragen, met inachtneming van het bepaalde betreffende volgorde en contributie bij staat overeenkomstig het bij deze bepalingen gevoegd model letter B. De contributie is verschuldigd van en over de volle maand waarin de pupil is aangenomen tot en met die, waarin hun ontslag is verleend. Zij wordt iedere drie maanden vooruit in 's Lands kas gestort. Het bewijs van die storting wordt toegezonden aan de Ve. Afdeeling van het Departement van Oorlog. Artikel 8. Bij de beschikking van het Departement van Oorlog tot toelating van den adspirant als militair pupil wordt tevens het liefdadigheidsgesticht aangewezen, waarheen de militaire pupil behoort te worden gedirigeerd, dan wel bepaald dat en wanneer hij naar de Militaire pupillenschool behoort te worden opgezonden. De aanwijzing van de liefdadigheidsgestichten geschiedt door het Departement van Oorlog, zooveel mogelijk overeenkomstig de keuze der ouders, voogden of verzorgers, met dien verstande dat in de Jongensweezeninrichting te Soerabajo, waarin pupillen van verschillende gezindten worden opgenomen, niet meer dan 20 pupillen van één zelfde gezindte mogen worden geplaatst, tenzij in een der beide andere hiervoren genoemde liefdadigheidsgestichten alle plaatsen vervuld zijn. Artikel 9. Na ontvangst der beschikking van het Departement van Oorlog wordt de adspirant door de zorg van de autoriteit, die de aanvraag het eerst in behandeling nam, te bestemder tijd onder behoorlijk geleide opgezonden naar de plaats van bestemming, wordende door die autoriteit van den datum van vertrek van den adspirant uit diens woonplaats kennis gegeven aan het bestuur van het betrokken liefdadigheidsgesticht, dan wel aan den Directeur van de militaire pupillenschool. De civiele autoriteiten voorzien slechts in het geleide van den militairen pupil tot het naastbij gelegen garnizoen; de betrokken militairen commandant zorgt voor de verdere reis. De pupil wordt gerekend bij het korps te zijn aangenomen op den dag van vertrek uit zijne woonplaats. Artikel /O. Ter plaatse van bestemming aangekomen wordt de pupil onmiddellijk na aankomst door het geleide aan den Plaatselijken (militairen) commandant, en door die autoriteit aan het betrokken liefdadigheidsgestichl of aan den Directeur der militaire pupillenschool overgegeven. Door het bestuur van het liefdadigheidsgesticht en den Directeur van de militaire pupillenschool wordt door tusschenkomst van den betrokken Afdeelingscommandant aan het Departement van Oorlog kennis gegeven van de data van aanneming bij het korps en van opneming in het gesticht of in de militaire pupillenschool. Artikel //.De pupillen welke nieuw zijn aangenomen, zoomede in het algemeen die welke om redenen van dienst van het korps afwezig zijn, worden tot hunne komst of terugkomst bij het korps, dan wel definitieve afvoering daarvan bezoldigd, gevoed en verpleegd als Europeesch fuselier. Artikel 12. De overgang van de liefdadigheidsgestichten naar de militaire pupillenschool vereischt eene beschikking van het Departe_ ment van Oorlog, waarvan een afschrift door tusschenkomst van de betrokken afdeelings-commandanten wordt verleend aan de besturen der betrokken liefdadigheidsgestichten en aan den Directeur der Militaire pupillenschool. Gelijktijdig daarmede zendt bedoeld departement aan genoemden Directeur het laatste halfjaarlijksch rapport, door de besturen der liefdadigheidsgestichten omtrent de naar de militaire pupillenschool overgaande pnpillen uitgebracht alsmede een opgave van de beschikkingen van het Departement van Oorlog waarbij die pupillen als militair pupil zijn aangenomen geworden. De Directeur van de militaire pupillenschool dient aan het einde van elk kwartaal aan het Departement van Oorlog eene opgave in van het aantal beschikbare plaatsen voor militaire pupillen met vermelding van de mutatiën, die in de afgeloopen drie maanden hebben plaats gehad, voor zoover die op de sterkte van invloed zijn geweest. Artikel 13. Door de zorg van den Plaatselijken Militairen Commandant te Buitenzorg en te Semarang en van den Plaatselijken Commandant te Soerabaja worden de vorenbedoelde pupillen voor zoover zij niet met verlof buiten de genoemde plaatsen zijn, op den laatsteu Maandag in de maand Juni onder behoorlijk geleide naar de militaire pupillenschool overgebracht. Ter plaatse van bestemming aangekomen, worden de pupillen onmiddellijk na aankomst aan den Plaatselijken Militairen Commandant en door die autoriteit aan den Directeur van de Militaire pupillenschool overgegeven. Artikel 14. De bedoelde pupillen rekenen van af den dag van vertrek uit het liefdadigheidsgesticht in de sterkte van de 2e categorie. Artikel 15. Het ontslag als militair pupil vereischt eene beschikking van het Departement van Oorlog. Het wordt verleend: Ie. bij het intreden van het 19e levensjaar, in verband met den overgang bij het Leger of eenige daartoe behoorende instelling; 2e. Wegens door eene geneeskundige commissie geconstateerde lichaamsen zielsgebreken, ongeschikt makende voor den militairen dienst; 3e. Wegens onverbeterlijk gedrag. 4e. Wegens onvoldoende vorderingen door voortdurend gebrek aan vlijt; 5e. Wegens zoodanige gebrekkige geestvermogens dat de pupil niet in staat geacht wordt het onderwijs, dat aan de pupillen van zijn leeftijd gegeven wordt, te volgen; 6e. in buitengewone gevallen ter beoordeeling van het Departement van Oorlog b. v. bij niet betaling der geldelijke bijdragen; 7e. Dp verzoek van ouders, voogden of verzorgers. tn de gevallen sub 3, 4, 6 en 7, zoomede in het geval bedoeld sub 2 indien het lichaams- of zielsgebrek het gevolg is van eigen moedwillige handelingen, zijn ouders, voogden of verzorgers verplicht tot terugbetaling van de aan hun zoon of pupil ten koste gelegde gelden, overeenkomstig punt 2 van dein artikel 3 punt e bedoelde verklaring model Letter A. Artikel /6. Zij, die wegens onverbeterlijk gedrag zijn verwijderd, worden gedurende vier jaren, te rekenen van den dag waarop zulks plaats had, niet tot een engagement bij het leger toegelaten. Artikel 17. Het ontslag verleend zijnde worden de pupillen: a. in de gevallen sub 2, 3, 4, 5, en 6 van artikel 15 omschreven onder behoorlijk geleide teruggezonden en overgegeven aan de civiele autoriteit der woonplaats van ouders, voogden of verzorgers : b. in het geval sub 7 van artikel ]5 overgegeven aan den Plaatselijk Militairen Commandant ter plaatse waar de pupil zich bevindt en door dezen aan de zich aldaar bevindende civiele autoriteit zijnde de ouders, voogden of verzorgers alsdan verplicht zelf voor de verdere reis maatregelen te nemen. Het ontslag wordt gerekend te zijn ingegaan op den dag van overgave aan de Civiele autoriteit. MODEL Letter A bedoeld in artikel 3 punt e. Zegel van f 150). VERKLARING. De ondergeteekende (naam, voornamen, beroep, en woonplaats der ouders, voogden of verzorgers) hebbende aangevraagd admissie tot het korps militaire pupillen ten behoeve van pupü (naam cn voornamen van het kind) verklaart mits deze : le. dat JP~de voorwaarden tot die admissie bekend zijn, alsmede de bepaling" dat-gL- voornoemde*^- wederom te £ laste komt wanneer hij om welke reden ook uit het korps ontslagen wordt, ge. dat zich bovendien verbindt om bijaldien^- voornoemde ">°n ujt het korps wordt ontslagen in de gevallen bedoeld in de slotalinea van artikel 15 der bij Gouvernements besluit dd. 11 November 1899, No. 35 vastgestelde bepalingen, aan het Departement van Oorlog terug te betalen het totale bedrag der gedurende het verblijf bij het korps aan dien ^ ten koste gelegde gelden, naar reden van f 30 — (dertig gulden) 's maands, berekend van en met de maand van aanneming tot en met die van ontslag en verminderd met de eventueel betaalde maandelijksche bijdragen. Te den De (vader, moeder, voogd of verzorger),