WAT ELK LANDSDIENAAR IN NEDERL.-INDIË WETEN MOET 3e Vermeerderde en t/m. 1914 bijgewerkte druk DOOR EEN OUD LANDSDIENAAR. (D. BRAKEL). DRUK VAN G. KOLFF & Co. - BATAVIA - 1914. ■ WAT ELK LANDSDIENAAR IN NEDERL.-INDIË WETEN MOET 3e Vermeerderde en t/m. 1914 bijgewerkte druk DOOR EEN OUD LANDSDIENAAR. (D. BRAKEL). DRUK VAN G. KOLFF & Co. — BATAVIA — 1914. VOORBERICHT. Ieder landsdienaar zal wel eens ondervonden hebben, hoe lastig en tijdroovend het is in den doolhof der verordeningen, vervat in Staats- en Bijbladen, Circulaires, Voorschriften, enz. te moeten zoeken naar eene bepaling, welke men op dat oogenblik noodig heeft te weten. De moeielijkheid wordt nog vergroot, doordien bij de Staatsbladen niet is aangegeven, of zij bij latere zijn gewijzigd, ja soms geheel vervangen — terwijl over de wijze van toepassing der verordeningen in de praktijk, in vele gevallen de Bijbladen eerst licht geven. In enkele gevallen zijn de verordeningen slechts alleen in het Bijblad opgenomen. Bij de samenstelling van dit werkje is getracht aan die moeielijkheid te gemoet te komen, door de bepalingen, de in het dagelijksch leven meest voorkomende vragen betreffende, onder één hoofd te vereenigen Daar niet alle onderwerpen zich tot eene volledige behandeling eigenden, ook met het oog op den omvang van dit werkje, worden belanghebbenden in die gevallen verwezen naar de van kracht zijnde bepalingen Hopende hiermede eene vertrouwbare Gids voor landsdienaren te hebben gegeven, houdt zich voor opmerkingen aanbevolen De Samensteller. 1 Maart 1909. VOORBERICHT VOOR DEN DERDEN DRUK. Dat de eerste en tweede oplaag reeds zijn uitverkocht, is voldoende aanbeveling voor dit werkje. Het is tot heden bijgewerkt en verder voorzien van een lijst der gebruikte Staats en Bijbladen. De S. 1 Januari 1914. INHOUD. Aanstelling Blz. 1 Anciënniteit 2 Archieven. Bepalingen omtrent — B 3 Archieven. Openbaarmaking van bescheiden. ... n 4 Archieven. Opruiming van overtollige bescheiden. . n 5 Automobiel of autolette B 7 Belastingen op de bedrijfs- en andere inkomsten „ 7 Belasting. Hoofdelijke n 15 Belasting. Inkomsten 16 Belasting. Personeele , 25 Belasting. Vrijstelling van — n 33 Benoembaarheid 40 Bestemming. Veranderen van— 47 Betrekking. Ontslag uit — „ 47 Betrekking. Waarneming B 49 Bezoldiging n 52 Boekwerken 61 jj Boeten. Aandeel in — 62 Borgtocht " 65 Bureautijd b 66 Candidaat-Indisch-ambtenaarsschap ^ 66 Commissiën. . « 57 Conduitestaten _ 70 Correspondentie •. , 72 Delegatiën 80 Eed J 81 Eedsaflegging door Japanners 84 Eerbiedsbetoon. Nederlandsche taal „ 85 Geneeskundige hulp. Kostelooze — „ 86 Gratificatiën 90 Handteekeningen. Over het legaliseeren van — . „ 91 Handteekeningstempels 94 Huishuurindemniteit. Vrije woning 94 Huiszoeking Bepalingen op het houden van—, en het opsporen van overtredingen 100 Instituut Pasteur 105 Keuringseischen ; 105 Keuringsreglement " 122 Kortingen 127 Nederlandsch-Indische-Bestuursacademie. . • • •• Blz' Nonactiviteitstractement, wachtgeld en onderstand - - „ 1 Onderwijs " 133 Lager onderwijs * • • ' ' ' Cursus voor voortgezet en uitgebreid lager ^ onderwijs " Middelbaar onderwijs " m Openbare scholen voor technisch onderwijs . • • „ m Artsenschool te Soerabaia • " Kostelooze toelating tot inrichtingen van Mid- delbaar onderwijs 145 Studiebeurzen * ' " Maandelijksche abonnementskaarten voor schoo - ^ ^ bezoek " Vacantie-regeling " Overgave van comptabel beheer- • • • Oppassers • 148 Oprichting van fabrieken en neringen - Oudheden. Schenking van — aan musea- .._•••• » ^ Overplaatsing " 154 Pensioen-Reglement ' " ^ 1b4 Postpakketten .... ,, 168 Postspaarbank . • • ^ yg Préséance. Regeling— • • _ ,173 Regenwaarnemingen _ 1 Reizen uitV'l.' naar Nederland en omgekeerd ■ • ,, 205 Rijpaard 232 Rijtuig .. 234 Schade. Aan den Lande toegebrachte — • •> ^34 Schorsing. • . . . . " 236 Staatsbladen Verstrekking van — 237 Standplaats. Verblijf buiten — • • • • " 23g Standplaats. Verwisseling van— " 238 Staten-Generaal, Lid der— • • • t ands- Telegrafisch bericht van het overlijden van Lands ^ ^ dienaren • • ..„r Telegrammen. Bevoegdheid om Regeenngs ^ ^ Vacatielooii aan president en leden van examen- ^ ^ Commissiën _ ... „ 244 Verbod om handel te drijven ' . . , ,', 245 Verloven • ' . *245 Binnenlandsch verloven- • ... 251 Geneeskundige verklaringen- _ " 253 Kort verlof naar plaatsen buiten JN. 1. • • ■ * •• 255 Buitenlandsche • verloven Vlaggen. Het hijschen van — Blz. 262 Voorschotten 263 Vreemdelingen, Benoembaarheid van — n 265 Vreemdelingen. Overlijden en boedels van — ... „ 266 Vrijstelling van het klein-ambtenaarsexamen ... . 267 Weduwen-en Weezenfonds ) 272 Van burgerlijke ambtenaren ti 272 Van de officieren der landmacht in N. I. . . . „ 288 Voor militairen beneden den rang van officier • „ 289 Onderstand aan nagelaten betrekkingen van landsdienaren, 291 Werken buiten de gevangenis ' 292 Zegelbelasting ' 293 Zieke dieren - . ' 299 Lijst der gebruikte Staats-en Bijbladen.- ■ . „ 301 aanvullingen gedurende het afdrukken. BijbiSf nummer 7823 moe, -^en ^e^deJn^U stgt— sr™ 7 Juni 19,3 NO. >407 is ingetrokken. Blz. 89. Op Bijbl. No. 7656 moet volgen: St. 1913 No. 578. Q6 No 213> bjj Met afwijking in zoover van art 3 van wijze van tijdelijken maatregel te bepalen^ dat met ingang van 1 October > te afdeelingshoofdplaats Meester Gornelis, 2e hoofdPlaats Bandoeng ^ g vroedvrouwenkeuze wordt ingevoerd het ste s ^ ^ ^ Staatsblad, zoomede voor de vrouwen, beidoelcJ , f • g inlandsche vrouwen, waarbij voor minvermogende er' behoeftige bcdoelde hulp te aan Wf ^bTde door den Hoofdinspecteur, Chef van den Burverschaffen bij de door aen n £ opnieuw aan te wijzen gerlijken Geneeskundigen i J die daarvoor den Lande Europeesche en Inlandsche vroedvrouwen, die ^ / 25 per in rekening zullen kunnen esche en een bedrag van verrichte verlossing van ee ^ P ,dh Gf daarmede 7.50 per verrichte verlossing van een lnlauascne gelijkgestelde vrouw. Blz. 127 KORTINGEN aanvullen met: St. 1911 no. 551. r'^éu hij nalatig is en opvoeding zijner kindieren.• voldoening van de hem i. indien hij nalatig is in dej= fitkeering tot onderhoud en door den rechter opgelegde uitkeenng opvoeding van zijne natuurlijke niet door hem erkende kinderen, of in de voldoening van de hem door den rechter opgelegde vergoeding aan de moeder dier kinderen wegens de kosten van hare bevalling en onderhoud na die bevalling. Art. 2. De korting wordt niet verleend alvorens de landsdienaar of gewezen landsdienaar, op wiens inkomsten de korting wordt gevraagd, in de gelegenheid is gesteld binnen een behoorlijken termijn schriftelijk zijne bezwaren tegen de aanvraag in te brengen. erleend zijnde kan zij ten allen tijde worden gewijzigd of intretrokken. 6 Art. 3. De korting zal de helft van de in art. 1 bedoelde inkomsten niet overschrijden. Art. 4. at koningen worden verleend, gewijzigd en ingetrokken in Nederland door onzen Min. van Kol., in N. I. door den G. G van N. I., en in Suriname en Curacao door den Gouverneur dier koloniën. Blz 138. T1(.WTan,0p deze bladziide en elders wordt vermeld: „Gymnasium VV. III. moet daarvoor worden gelezen: „Koning Willem III school." Blz. 145. Achter Bijbl. no. 5704, stellen: 6261 en 7832." Op Bijbl. no 6214, laten volgen: voor candidaat Indische ambtevaren. St. 1913 no. 504, art. 11 b. van St. 1907 no. 230. Door den Gouverneur- Generaal kunnen aan de in Nederïandschaangewezen candidaat Indische Ambtenaren, indien zij zeiven noch hunne ouders in staat zijn de kosten der studie in Aederland te dragen, ter bestrijding van die kosten, studiebeurzen worden verleend. Elke beurs bedraagt f 1000 's jaars en wordt genoten voor ten hoogste drie jaren De beurzen worden toegekend tot een maximum van vijf per jaar, met dien verstande evenwel, dat, wanneer in twee opvolgendle jaren samen minder dan tien beurzen zijn toegekend, in het daarop volgende jaar het maximum van vijf wordt vermeerderd met zooveel beurzen als dat verschil bedraagt. De belanghebbenden moeten zich ten genoegen van de Dir van O. en E. verbinden tot teruggaaf van de genoten gelden, bijaldien zij, anders dan tengevolge van welbewezen ziels-of lichaamsgebreken, buiten eigen toedoen ontstaan (een en ander ter beoordelhng van den Min. van Kol.) als candidaat ambtenaar worden ontslagen, dan wel, na ter beschikking van de Indische Regeering te zijn gesteld, niet binnen den hun aan te wijzen termijn naar N. I. vertrekken, de reis derwaarts moedwillig afbreken of binnen den tijd van vijf jaren na hunne aankomst te Batavia, anders dan tengevolge van ziels-of lichaamsgebreken als evenbedoeld (een ander ter beoordeeling van de Regeering) uit 's Lands dienst worden ontslagen. De beurzen worden in Nederland betaalbaar gesteld oveaeenkomstig de regelen door den Min. van Kol. gesteld. Blz. 223 Als noot bij artikel 2,2e, opnemen: m Met ingang van 1 Januari 1914 treden nieuwe bepalingen voor het plaatsbespreken in werking. Elke passagier, die een plaats op een der booten van de Nederlandsche stoomvaartmaatschappijen bespreekt, moet dan een percentage van het passagebedrag op rekening deponeeren. aD,tribe5eevfn het particuliere passagebedrag enkele reis tot Amsterdam (Rotterdam) met afronding op O naar boven voor eiken passagier reizende voor rekening van het gouvernement. . b. 10 pet. van het particuliere passagebedrag enkele reis tot Amterdam (Rotterdam) met afronding op O naar boven voor eiken passagier, niet voor word, bij het ».«».,e» aanvraag „ passage opdraeh. '"'indlerT later je hip uit Balavia waarop plaats besproken werd, de passagier mededeelt, dat de reis met dat schin niet zal kunnen worden gemaakt of overboeking wordt gewenscht, verbeurt hij de onder a. resp b. vermelde gelden, behoudens z'ekte of gevallen van force maieure ter beoordeeling van de hoofdagenten. Onder force majeure wordt in geen geval gerekend het weigeren van verlof aan gouvernements-ambtenaren. Houders van retour-biljetten behooren hun biljet in te zenden ter ge diemaking voor de terugreis, terwijl zij bij het afbestellen der plaatsen a s hierboven omschreven verplicht zijn tot betaling van 10 pCt van het enkele rC Ooor'edeze maatregelen hopen stoomvaartmaatschappijen te bereiken, dat ee? einde komt aan gden misstand om maar zorgeloosweg plaats te bespreken, zonder dat men zich omtrent de verlofkansen en de mogelijkheid tot vertrek VeSérieuse passagiers zullen hierdoor zeer gebaat worden, omdat de plaatshesnrekine thans op een gezonde basis wordt gebracht. -„ja De gelegenheid tot plaatsbespreking voor een volgend kalenderjaar wordt thans eerst in September opengesteld; voor dien tijd kunnen geen aanvragen " Oc£ passaKe'''pr i jzen naar (van) Semarang, Soerabaja en Macassar, voor ali? klassen, zijn m^t ingang van I januari 19,4 verhoogd en dus niet meer creliik aan de passagetarieven naar Batavia. pphp Verder hebben de passage prijzen tweede klasse naar (van) Batavia t kleine wijziging ondergaan. Blz. 231. De laatste alinea op deze bladzijde wijzigen in: De Directeur, de Hoofdadministrateur en de Administrateurs der Gouv. getah-pertja-onderneming te Tjifetir(St. 1913 no. 606). ERRATA. Blz. 44. St. 1897 no 274, moet zijn: 247. Blz. 61. Bijblad no. 5773 moet zijn: 6773. Blz. 192. Aan het slot van art. 15: St. 1902 no. 412 moet zijn: 442. Blz. 214. De regel van boven: 1845 moet zijn: 1854. Blz. 237. St. 1879 no. 200 moet zijn: 1873 Blz. 265. St. 1904 no. 428 veranderen in: 1913 no. 659; achter punt 14: St. 1908 no. 372 doorslaan. Blz. 302. In de lijst der gebruikte Staatsbladen moet worden opgenomen: 1892 no. 260 blz. 154, 294. 1913 „ 656 blz. 231. zie aanv. 1913 „ 659 „ 265. en worden doorgeslagen : 1904 no. 428, en 1908 „ 372. Aanstelling. nain' tV*", het jRegeeringsreglement bepaalt, dat de ambter-rt® 'Jf°n "S ndf ultzo»deringen bij dat reglement gemaakt Lnc;™' ' ij !, 6n 95^ worden benoemd, ontslagen en op S®steld door den Gouverneur-Generaal, overeenkomstig regels bij algemeene verordening gesteld. uit7or!r1prin ^ ^ J° en volSende der comptabiliteitswet zijn voOTzkter h °f i T rAgel gemaakt ten aanzien van den oorzitter en de leden der Algemeene Rekenkamer. St. 1852 no. 65. van e,v®r4u"'n» van betrekkingen, aan welke eene bezoldiging lan dp iV". T 'smaands verbonden is, is overgelaten , departementen en aan de hoofden van gewes- voorbohraiHp1"' • VO°r 7fove* die benoeming niet uitdrukkelijk Vn h 'en,,s aan den Gouv.-Gen. of andere autoriteiten. voor deze benoemingen is geen goedkeuring noodig Alleen voor de aan enkele chefs overgelaten bevoegdheid tot vra^eTvf611 "IS e6nC bezoldiSing van ƒ 120 tot ƒ 150, is het vragen van goedkeuring verplichtend. [St. 1854 no. 15], St. 1854 no. 89. r»nfc^rV01 i°f eervol> ,met: of zonder pensioen, uit den dienst ontslagen landsdienaren, kunnen zonder de uitdrukkelijke machiging van den G., G., niet in bezoldigde ambtelijke betrekkingen OTerrgeeniatennfseSt d°°r 06 aut°riteiten aan wie die aanstelling Bedoelde machtiging wordt niet vereischt ten aanzien van ^ewezen ondergeschikte landsdienaren, tot hunne laatste betrekking niet benoemd geweest door den G.-G. en op verzoek eervol uit slands dienst ontslagen. [St. 1874 no. 8al. tairo!, hider|ma(?tiging W°rdt ni6t vereischt voor gewezen militairen beneden den rang van officier, mits in het bezit van het paspoort met certificaat van goed gedrag. [St. 1867 no. 171], St. 1889 no. 223. Ie bepalen als volgt: Eerst dijk: Bij de eerste vaste benoeming tot eene betrek1 g in burgerlijken dienst, vallende onder de toepassing van art. 6 van St. 1864 no. 194 [zie bij BENOEMBAARHEID] wordt in den conciderans van het benoemingsbesluit, uitdru *kelijk vermeld dat de benoemde: a. in de termen valt van art. 1 van St. 1864 no. 194. b. in het bezit is van een diploma van afgelegd examen, bedoeld in art 6 van dat Staatsblad, dan wel van dat examen is vrijgesteld en in dat geval met aanhaling der bepaling, waarop die vrijstelling is gegrond, [zie bij \ RlJblUL- LING enz.] . Ten Tweede: Bij de wederopneming in vasten dienst van een gewezen ondergeschikt ambtenaar, tot zijn laatste betrekking niet benoemd geweest door den Gouv.-Gen wordt in den considerans van het benoemingsbesluit uitdrukkelijk vermeld het Gouvernementsbesluit, waaruit blijkt, dat de betrokkene op verzoek eervol uit 's lands dienst is ontslagen, of dat, waarbij tot zijne wederaanstelling machtiging is verleend. St. 1893 no. 206 Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Ten vervolge van St. 1S89 no 3, te bepalen dat in den considerans van het benoemingsbesluit, ook moet worden vermeld de datum van geboorte van den benoemde. Ten Tweede-, enz. Bijbl. no. 5431. Interpretatie van St. 1854 no. 89. Gemeld besluit [St 1854 no. 89] heeft alleen de strekking om wederopneming in vasten dienst van gewezen landsdienaren zonder machtiging van den Gouv.-Gen. tegen te gaan en dat het niet tevens de bevoegdheid, om zulke personen zonder de bedoelde machtiging tijdelijk weder in dienst te stellen, wil b6Z?eherder: BENOEMBAARHEID, BEZOLDIGING en KEURINGSEISCHEN. _____ Anciënniteit. Berekening der anciënniteit bij herplaatsing van ambtenaren op non-activiteit of wachtgeld. Bijbl. no. 4133. Het bij de circulaire van den 1e Gouvernements-Secretans van 20 Juli 1883, no 12153 [bijbl. 3941] bedoeld beginsel te vervangen door den, m m ook bij de wederplaatsing van wachtgelders in acht te nemen regel, dat ambtenaren, die hetzij wegens langdurigen dienst, hetzij op grond van welbewezen ziekte, verlof naar Europa bekomen hebben, bij herstel in activi- teit na terugkomst van dat verlof, de anciënniteit terug erlangen die zii zouden gehad hebben, indien zij onafgebroken^waren blijven doordienen, en zulks onverschillig of zij in hunnen laatsten rang of in den daarop volgenden hoogeren invallen. Deze berekening geldt ook voor bureau ambtenaren [Bijbl. 54.35J. Archieven. BEPALINGEN OMTRENT—. St. 1854 no. 18. Art. 1. In de koloniën, vermag niemand, zonder daartoe uitdrukkelijk van regeeringswege te zijn gemachtigd: ^ , , a. aan onbevoegden inzage, afschrift of uittreksel te geven van de archieven van het Gouvernement, b eenig gedeelte van die archieven ook niet bij wege van uittreksel door den druk of eenige andere wijze openbaar te maken; . , , c eenig gedeelte van die archieven, met vereischt voor de verrichting der hem van regeeringswege opgedragen werkzaamheden, onder zich te houden. Art. 2. Het verbod van het voorgaande art. vervalt, zoodra eenig stuk van regeeringswege is openbaar gemaakt en insgelijks ten aanzien van al zoodanige stukken, welke aan iemand in zijn bijzonder belang zijn uitgereikt — of waarvan op zijn verzoek gewaarmerkte afschriften zijn verstrekt. Art. 4. Een ieder is bij het verlaten van 'slands dienst, om welke redenen en op welke wijze ook, gehouden, zoodra mogelijk, alle Gouvernements stukken zoowel oorspronkelijke als afschriften, uittreksels of minuten, welke hij onder zich heeft, ter beschikking te stellen van de Regeering. Art. 5. Burgerlijke ambtenaren en militairen, in of buiten werkelijken dienst, het verbod van art. 1 overtredende, worden uit 'slands dienst ontslagen. Het genot van elk pensioen of eiken onderstand vangt met aan, alvorens volledige af- of overgifte van stukken hebben plaats gehad. , f Het pensioen of de onderstand vervalt, bij mededeeling of openbaarmaking in geschrifte of druk, hetzij met of zonder medewerking van derden, van eenig stuk, in strijd met dit besluit. Art. 6. Personen, niet vallende in de termen van het voorgaande art. worden bij overtreding van dit besluit bij rechterlijk vonnis veroordeeld in eene geldboete van ƒ 1000 tot ƒ 3000, te verhalen bij lijfsdwang. Art. 7. Bij rechterlijk vonnis kan bovendien elk houder van eenig in dit besluit bedoeld stuk worden gelast tot af- en overgifte daarvan. St. 1854 no. 19. Geen pensioen of onderstand zal worden verleend, tenzij worde overgelegd eene verklaring dat is voldaan aan art. 4 van St. 1854 no. 18. Bijbl. no. 3069. De verklaring bedoeld bij St. 1854 no. 18, behoeft niet afzonderlijk, doch kan ook ten rekeste worden gedaan. Archieven. OPENBAARMAKING VAN BESCHEIDEN. Bijbl. no. 2225, aangevuld en gewijzigd zooals is aangegeven. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk. a. den officieren der genie en der artillerie; (no. 2362) b. den ingenieurs der B. O. W.; c. den ingenieurs der Fabriek voor de Marine en het Stoomwezen; (no. 2362) d. den ingenieurs van scheepsbouw; (no. 2362) e. den ingenieurs van den geographischen dienst; (no. 2362) ƒ den officieren van den Generalen Staf; (no. 2746) g. den architecten van den Waterstaat en B. O. W.; (no. 5384) h. den bouwkundige ambtenaren bij de S. S.; (no. 5384) i. den opzichters en verdere technische ambtenaren onder het Dep. van B. O. W.; (no. 5786) te vergunnen om den inhoud van stukken en bescheiden behoorende tot de Gouvernements-archieven en speciaal op hunne respectieve vakken betrekking hebbende, voor zoover die inhoud geheel of gedeeltelijk van zuiver wetenschappelijken aard is, door den druk openbaar te maken, met bepaling dat elk g-edrukt stuk uit 's Lands archieven geheel of gedeeltelijk getrokken, door den inzender onderteekend moet zijn. Bijbl. no. 3180. De bedoelde vergunning in zoover te beperken, dat door ondergeschikte personen geene publicatiën mogen worden gedaan zonder vergunning van den Chef van den dienst, waartoe zij behooren. J Bijbl. no. 5623. Is goedgevonden en verstaan: De Hoofden van Algemeen Bestuur te machtigen om aan belangstellenden te vergunnen op de door eiken betrokken Departementschef vast te stellen wijze, afschriften te maken van de tot het archief van zijn Departement behoorende bescheiden van zuiver wetenschappelijk en aard, (ook van bescheiden van met wetenschappelijken aard, Bijbl. no. 6222) of hun daaruit extracten te verleenen; met dien verstande, dat geen afschriften mogen worden vervaardigd noch inzage verleend van die stukken of gedeelten van stukken, welke naar het oordeel van den betrokken Departementschef uit hoofde van overwegingen van politieken aard of om andere redenen geheim moeten "blijven. Bijbl. no. 7127. De Alg. Rekenkamer te machtigen- en aan belanghebbenden op aanvraag te vergunnen op de door dat college vast te stellen wijze inzage te nemen of afschriften te maken van de tot het archief der Rekenkamer behoorende bescheiden zoomede om hun daaruit extracten te verleenen; met dien verstande, dat geen afschriften mogen worden vervaardigd, noch inzage verleend van of extracten uitgereikt uit die stukken of gedeelten van stukken, welke naar het oordeel der Alg. Rekenkamer uit hoofde van overwegingen van politieken aard of andere redenen geheim moeten blijven. Archieven OPRUIMING VAN OVERTOLLIGE BESCHEIDEN. Bijbl. no. 7131. Aan de Chefs der Departementen van Algemeen bestuur (uitgezonderd den Directeur van Gou- vernementsbedrijven en den wd. Directeur van Landbouw). No. 2819. Buitenzorg, den 30sten October 1909. Door den Raad van Directeuren werd in zijne missive van 30 Maart jl. no. 41, handelende over door de Algemeen Rekenkamer gedane voorstellen strekkende tot uitwinning van voor het opbergen van stukken op de Gouvernementsbureaux benoodigde bergruimte, de opmerking gemaakt, dat een middel om vermindering van den papierstapel in de archieven te verkrijgen, dat misschien nog niet zooveel werd toegepast als wel mogelijk zou zijn, is, periodieke opruiming van alles, waarvan de bewaring geen bepaald nut heeft. In verband hiermede heb ik de eer, op last van den Gou- TTurpr "RvrpUpritip verneur-Generaal ^JHEdG uit te noodi?en' om zo°" veel mogelijk gebruik te maken van de bij het besluit van 1 2 Augustus 1881 no. 26, juncto dat van 3 Juni 1882 no. 77 aan de Chefs der Departementen van Algemeen bestuur verleende bevoegdheid, om, ieder voor zooveel zijn Departement betreft, met inachtneming van het daarbij gesteld voorbehoud en de daarbij gestelde beperkingen, de vernietiging te bevelen van overtollige bescheiden behoorende tot de archieven zoo van de Departementen zelve als van de administratiën, onder die departementen ressorteerende. De 1ste GoHvernements-Secretaris, BESLUIT. No. 26. Tjipanas, den 12den Augustus 1881. Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen, dat de Kommandant van het leger, of, namens dezen, de betrokken chef der afdeeling van het Departement van Oorlog, de vernietiging beveelt van o v e r t o 11 i g e bescheiden, behoorende tot de archieven van de militaire dienst; behoudens dat, waar het geldt stukken, die betrekking hebben op g e 1 d e 1 ij k e aangelegenheden, geene vernietiging mag plaats vinden, zonder dat gebleken is, dat de algemeene rekenkamer daartegen geen bezwaar heeft. Afschrift enz. BESLUIT. ]sja 77. Buitenzorg, den 3den Juni 1882- Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan: Met uitbreiding van het voorschrift in het besluit van 12 Augustus 1881 no. 26 en met intrekking van het besluit van 20 December # 1876 no. 46, te bepalen, dat de chefs der departementen van algemeen bestuur, ieder voor zooveel zijn departement betreft, de vernietiging bevelen van overtollige bescheiden, behoorende tot de archieven zoo van de departementen zeiven als van administratiën onder die departementen ressorteerende; behoudens dat, waar het geldt stukken, die betrekking hebben op geldelijke aangelegenheden, geene vernietiging mag plaats hebben, zonder dat gebleken is, dat de algemeene rekenkamer daartegen geen bezwaar heeft en met uitzondering wat de dienst der staatsspoorwegen betreft van alle boeken, brieven en registers, welke vallen in de omschrijving van de artikelen 6, 7 en 8 van het wetboek van koophandel of—die ingeval van twijfel daaromtrent—door den Gouverneur-Generaal. na gehoord advies der algemeene rekenkamer worden verklaard in die omschrijving te zijn begrepen. Automobiel of Autolette. Lijst van landsdienaren die, voor hun dienstwerk een automobiel of autolette houden, daarvoor vijstelling van belasting genieten. St. 1908 no. 15, 1909 no. 588, 1911 no. 517 en 1912 no. 306 Lijst: D. (.Departement van Binnenlandscli Bestuur). De Hoofden van gewestelijk bestuur. De Assistent-Residenten, die besturende ambtenaren zijn. De Controleurs en Adspirant-controleurs bij het Binnenlandsch Bestuur, behalve zij, die uitsluitend op bureaux werkzaam zijn. De administratieve ambtenaren, toegevoegd aan een Ass. Resident of Controleur bij het Binnenlandsch Bestuur. De posthouders en civiele gezaghebbers. Departement van Justitie. De officieren en substituut-officieren van Justitie. Belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten. <1) VOOR JAVA EN MADOERA. St. 1907 no. 182. Art. 1. Onder den naam van belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten wordt eene belasting geheven van alle personen, behoorende tot de Inlandsche-en met deze gelijkgestelde bevolking (opgezetenen van particuliere landerijen daaronder begrepen) op Java en Madoera, uitgezonderd: (1) St. 1910 no. 87. Met intrekking van St. 1882 no. 90 en Bijbl. no. 6398, te bepalen: a. de eigenlijk gezegde Inlanders in de residentiën Soerakarta en Djokjakarta, (St. 1912 no. 117). b. de hoofden en bevolking van de zoogenaamde perdikan dessa's, alsmede van de dessa's uitsluitend bestemd ter bewaking van de graven der voorouders van vorsten, regenten en andere Inlandsche hoofden, of van tempels en andere in de oogen der Inlandsche bevolking heilige plaatsen. Bijbl. no. 7164. BESLUIT. No. 35. Batavia, den 29sten Januari 1910. Gelet enz. Gelezen enz.; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Met intrekking van het besluit van 21 Maart 1882 no. 3 (Staatsblad no. 90), en van het. besluit van 13 December 1905 no. 10 (Bijblad no. 6398) te bepalen als volgt: I. Zie Staatsblad 1910 no. 87. II. In de gevallen, waarin daartoe naar het oordeel van den Directeur van Financiën termen bestaan, kan aan de Europeesche ambtenaren in actieven dienst, die lid zijn van eene commissie voor den aanslag in de belastingen op de bedrijfs- en andere inkomsten, wanneer zij geen ambtenaren bij het Binnenlandsch Bestuur zijn en voor zoover zij niet reeds krachtens het bij het Koninklijk besluit van 27 Augustus 18£0 no. 22 vastgesteld Reglement op het reizen in Nederlandsch-Indië van Europeesche burgerlijke landsdienaren en anderen personen (Staatsblad 1890 no. 209) aanspraak op daggeld hebben, voor eiken dag, waarop zij één of meer vergaderingen bijwonen, een presentiegeld worden toegekend ten bedrage van ƒ 5 — (vijf gulden). lil. In de gevallen, waarin daartoe naar het oordeel van den Directeur van Financiën termen bestaan, kunnen aan de niet-Europeesche leden van de commissiën voor den aanslag in de belastingen op de bedrijfs- en andere inkomsten, de door dezen als zoodanig gemaakte transport- en verblijfkosten worden vergoed en, voor zoover zij niet behooren tot de bezoldigde ambtenaren van het Binnenlandsch Bestuur, over den tijd dat hunne Commissiën hebben geduurd, tevens daggelden worden tegoed gedaan, echter tot geen hooger bedrag dan ƒ3.— (drie gulden), zullende, ten ware daaromtrent te voren overleg is gepleegd met genoemden Departementschef, de noodzakelijkheid tot het toekennen van daggeld telkens moeten blijken uit eene met redenen omkleede verklaring van het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur, op welke ver- Door de Europeesche leden van de commissiën voor den aanslag in de belastingen op de bedrijfs-en andere inkomsten, die geen ambtenaar in actieven dienst zijn, kan, zoolang hunne commissie duurt, worden gedeclareerd: le een daggeld, waarvan het bedrag behoudens een maximum van in den regel t 10 door den Dir. van Fin., met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden en voor zooveel noodig voor elke plaats afzonderlijk, wordt vastgesteld; 2e vergoeding voor het gebruik van transportmiddelen. klaring tevens zal moeten worden aangeteekend welk bedrag aan daggeld naar de meening van dat Bestuurshoofd zal moeten worden tegoed gedaan. Ten tweede: enz. Afschrift enz. Art. 2. t, Personen- bedoeld in arr. 1, zijn belastingplichtig naar het bedrag van hun jaarlijksch inkomen, verminderd, waar daartoe aanleiding bestaat, overeenkomstig art. 3. (Zie bii- Vrijstelling). 2). Onder inkomen wordt verstaan al hetgeen in geld, in geldswaarde of door eigen gebruik genoten wordt: a. uit onroerende goederen: b. uit roerende goederen: c. uit een beroep of bedrijf uit arbeid, handel, nijverheid en andere ondernemingen: b. uit ambten, bedieningen, betrekkingen, wachtgelden, pensioenen, lijfrenten, tantièmes en uitkeeringen en verder uit alles wat uit anderen hoofde duurzaam of tijdelijk wordt genoten; een en andere na aftrek van de kosten, en lasten, aan dat genot verbonden — sommen tot aflossing van opgenomen kapitalen daaronder niet begrepen — en van alle verplichte uitkeeringen. Art. 4. Het inkomen wordt berekend: a. voor vaste belooningen, bezoldigingen, wachtgelden, pensioenen, lijfrenten en andere periodieke uitkeeringen, naar hetjaarhjksch bedrag bij den aanvang van het belastingjaar ot, bij lateren aanvang van den belastingplicht, op het tijdstip van dien aanvang; b. voor wisselvallig inkomen, naar het bedrag, genoten in het jaar, voorafgaande aan het belastingjaar. Indien de berekening naar dezen maatstaf niet mogelijk is, wordt als inkomen aangemerkt het zuiver bedrag, dat in het jaar der heffing vermoedelijk zal worden genoten. Art. 5. De op Java en Madoera wonende man is, behoudens verhaal uit eigen hoofde belastingplichtig voor het inkomen zijner vrouw. Art. 7. De belasting bedraagt bij een inkomen: per maand. van niet meer dan f 4.17 per jaar. van niet meer dan t 50 niets. van meer dan f 4.17 t. ben. f 5 — van meer dan / 50 t. ben^ f GO f 0,72 van f 5 — tot beneden f 5.84 van f 60 tot beneden f 70 f 0.96 „ „ 5.84 6.67 „ „ 70 80 „ 1.20 6 67 ,, „ 7 50 „ „ 80 „ ,, 90 1.44 :: iïo :: «.34 „ 90 100 „ i.<» ooj 017 100 »» HO ,, 1.98 ;; M? ;; :: io.- :: no 120 „ s.» 10— „ „ „ 10 84 „ 120 „ „ „ 130 „ 2 58 ïU :: u.»? „ 130 „ „ „ u° „ 2.88 „ „ 1167 „ , „ 12 50 „ 140 „ „ „ 150 „ 3.18 » '• 12-60 " " " 13 34 " " " " " ^70 " q 70 13 34 „ „ „ 14.17 „ „ 160 170 „ 3.78 " " 14 1? 15- 170 180 „ 4.08 " " 15 - 15 84 „ „ 180 „ „ 190 „ 4 38 11:84 ie.67 100 200 „ 468 „ 16 67 „ „ „ 17.50 „ „ 200 210 „ 5.04 17.50 „ .. 18.34 „ „ 210 220 „ 5.40 ;; „ 1834 „ „ „ 19.17 „ „ 220 „ „ „ 230 „ 5.76 „ „ 19.17 „ „ « 20.— „ ,, 230 „ >• ii 240 „ 6.1-. 20— 20.84 „ „ 240 250 „ 6.48 ;; ïo.u :: 2i.67 :: :: 25o m „ «. 4 „ 21 67 22.50 „ 260 2,0 „ 7.20 „ „ 22.50 „ „ „ 23.34 „ „ 270 280 „ 7.56 „ 23.34 „ „ „ 24 17 „ 280 „ 290 „ 7.92 24 17 25.— „ „ 290 „ n n 300 8.28 " " 25 - 25.84 i „ 300 310 „ 8.70 :: !:« ; : " 26 67 :: „ 310 „ „ 320 „ 9.12 26 67 27.50 „ 320 330 9.54 " " 27 50 ' 28.34 , „ 330 340 „ 9.96 11™ ;; 29.17 „ 340 „ „ „ 350 „ 10.38. 29 17 „ 1. 30.— „ „ 350 „ •• •• 360 „ 10 86 " " 30 - 30 84 „ „ 360 370 „ 11.34 " " 30 84 , 31-67 „ „ 370 380 „ 11.82 " " 31 67 32.50 . „ 380 390 „ 12.30 " 32:50 33.34 „ „ 390 „ „ «0 „1278 „ 33.34 34.17 „ „ 400 410 „ 13 32 „ ii 34.17 „ „ „ 35— „ „ 410 „ „ .. 420 „ 13.80 35.— ,i ii ii 35.84 ,i I, 420 „ n n 430 „ 14.40 " 35.84 36 67 „ 430 440 „ 14.94 36.67 „ „ 37 50 „ „ 440 „ .i 450 „ 15.48 37.50 „ „ ,i 38.34 „ „ 450 „ „ 460 „ 16 08 „ 38 34 39.17 „ „ 460 „ „ „ 470 „ 16.68 " ' 3917 „ ii 40.— ii ii 470 „ » 480 „ 17.28 " " 40 - 40.84 „ „ 480 490 „ 17.88 ;; ; 40.84 : „ 41.67 .. „ 490 500 „18.48 41.67 „ „ „ 42.50 „ „ 500 510 „19 14 ' 42.50 „ „ „ 43.34 „ „ 510 „ „ 520 „ 19.80 " " 43 34 , 44.17 „ „ 520 „ 530 „ 20.46 " ;; 44.17 45.- „ „ 530 540 „21.12 45 — . ,, „ 45 84 ,1 „ 540 11 „ 11 550 „ 21.78 :: 45.84 „ „ 46.67 „ „ 550 „ „ „ ™ „ 22.50 „ „ 46.67 47.50 „ 560 „ „ „ 570 „ 22 „ „ 47.50 48.34 „ „ 5/0 580 „ 23.94 48 34 „ „ „ 49.17 „ „ 580 „ „ „ 590 „ 24.66 ;; 49:r7 ;; so.- „ „ 590 600 „2538 50 — „ „ .1 50 84 „ ,, 600 „ „ n 61° » 2616 " " 5084 51.67 „ „ 610 „ .. 620 „ 26.94 :: ;; M." : :: 52.50 „ 620eso „ 27.72 ,, 52.50 en hooger .• n 630 en hooger 4 /.2 pCt. Art. 8. 1). Het belastingjaar is het kalenderjaar. 2) Bij aanvang van den belastingplicht in den loop het belastingjaar is de belasting slechts verschuldigd over zooveel twaalfde gedeelten van het belastingjaar als het aantal geheele maanden beloopt, die nog niet zijn ingetreden. Art. 12. 1.) Hij, die personen in dienst heeft, belastingplichtig naar deze ordonnantie, is gehouden om binnen den tijd, door de commissie van aanslag te bepalen, schriftelijk of mondeling opgave te verstrekken van de namen, beroepen of bedrijven dier personen, met vermelding van hetgeen door elk hunner genoten wordt. 2). Het niet of niet tijdig verstrekken der opgave en het doen van onjuiste of onvolledige opgave, wordt gestraft met geldboete van hoogstens één honderd gulden. Art 13 enz. Bijbl. no. 6878. Is goedgevonden en verstaan: Aan te teekenen, dat het model XI (Aantooning van de uitkomsten der dedrijfsbelasting op Java en Madoera), vastgesteld bij artikel 1, ten 1ste, van het besluit van 21 Januari 1881 no. 12 (Bijbl. no. 3873), is vervangen door het model (Aantooning van de uitkomsten der belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten), behoorende bij de circulaire van den Directeur van Financiën van 9 December 1907 no. 798/27980. VOOR DE BUITENBEZITTINGEN. St. 1907 no. 183. Art. 1. 1). Onder den naam van belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten in de bezittingen buiten Java en Madoera wordt eene belasting geheven van: a. alle vreemde Oosterlingen, voor zoover zij rechtstreeksche onderdanen zijn van het Nederlandsch-Indische Gouvernement ; b. alle niet inheemsche Inlanders in het Gouvernement Atjeh en onderh. en in de afdeeling Zuid Nieuw-Guinea van de res. Amboina. (St. 1913 no. 420); c. alle niet inheemsche Inlanders in de residentie Oostkust van Sumatra, voor zoover zij rechtstreeksche onderdanen zijn van het Nederlandsch-Indische Gouvernement; d. alle niet inheemsche Inlanders in de onder inlandsche zelfbestuur staande landschappen van de gewesten Menado, Riouw en Onderh., Westerafdeeling van Borneo, Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, voor zoover zij rechtstreeksche onderdanen zijn van het Nederlandsch-Indische Gouvernement; e. de tot de inheemsche bevolking behoorende Inlanders in het Gouvernementsgebied buiten het voormalige landschap Lingga-Riouw en Onderhoorigheden der residentie Riouw en Onderhoorigheden, zoomede van de niet-inheemsche Inlan- ders in dat landschap. (St. 1913 no. 22) 2). (Ingetrokken bij St. 1911 no. 545.) Art. 2, 4, 5, 7, en 8 als bij St. 1907 no. 182. Art. 14. 1). De beheerders van ondernemingen van land-en mijnbouw en houtaankap, zoomede die van alle andere ondernemingen, handels- en industrieele ondernemingen daaronder begrepen, waarvoor het Hoofd van gewestelijk bestuur zulks wenschelijk oordeelt, zijn verplicht op de wijze en den tijd, door het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te bepalen, onder aanbod van eede, opgaven in te dienen van de namen, beroepen, bedrijven en het belastbaar inkomen der belastingplichtigen op hunne ondernemingen werkzaam of gevestigd. 2). De eedsaflegging moet, indien zij door het Hoofd van plaatselijk bestuur wordt gevorderd, geschieden in zijne handen, binnen een door hem te bepalen termijn. 3). Het niet of niet tijdig indienen der in de 1e alinea van dit artikel bedoelde opgaven, het doen van onjuiste of onvolledige opgaven en het niet tijdig aflegge» van den eed, wordt gestraft met eene geldboete van ten hoogste één honderd gulden. 4). enz. Art. 15 enz. VOOR ATJEH EN ONDER HOORIGHEDEN. St. 1907 no. 184. Art. 1. In het Gouvernement Atjeh en Onderh., de Gajo- en Alaslanden uitgezonderd, wordt onder den naam van belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten eene belasting geheven van alle personen, behoorende tot de inheemsche bevolking, met uitzondering van de bij de inwerkingtreding dezer ordonnantie in leven zijnde leden der voormalige Sultansfamilie. Art. 2 en 4 als de 1e alinea van art. 2 en art. 5 van St. 1907 no. 182. Art. 5. De belasting bedraagt bij een jaarlijksch inkomen: van niet meer dan / 50.— van meer dan „ 50.— van dat inkomen. niets, 2% Art. 12. 1). De belasting wordt geheven over een vol jaar. 2). Personen, die in den loop van het belastingjaar belastingplichtig worden, worden eerst in het volgend jaar aangeslagen. 6 3). Zij, die in den loop van het jaar ophouden belastingplichtig te zijn, moeten de belasting over dat jaar voldoen. Art. 15. Het Hoofd van gewestelijk bestuur kan in buitengewone gevallen van brand of andere rampen van Hooger hand geheele of gedeeltelijke vrijstelling van de belasting verleenen. Art. 16 enz. St. 1908 no. 558. Ten eerste-. Te bepalen dat bij niet tijdige betaling van den aanslag over 1907 in de belasting geregeld bij St. 1907 no. 184 geen boete verschuldigd is. Ten tweede: Te bepalen dat, voor zooveel betreff den aanslag over 1908 in de in art. 1 bedoelde belasting, de belastingstermijnen, genoemd in art. 13 van St. 1907 no. 184 niet o-elden en de termijn, waar binnen het bedrag van den aanslag op verbeurte eener boete van tien ten honderd van het niet tijdig betaalde, moet zijn voldaan, eindigt met ultimo Maart 1909. VOOR DJAMBI. St. 1908 no. 69. Zie ook St. 1908 no. 397. Art. 1. In de residentie Djambi, wordt onder den naam van belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten eene belasting geheven van alle personen, behoorende tot de Inlandsche bevolking, wier overeenkomstig de volgende bepalingen berekend inkomen meer dan ƒ 50.— sjaars bedraagt. Art. 2 en 4 als de art. 2 en 4 van St. 1907 no. 184. Art. 5. De belasting bedraagt twee ten honderd van het inkomen in art. 2 bedoeld. Art. 12 en 16 als de art. 12 en 15 van St. 1907 no. 184. VOOR SUMATRA'S WESTKUST. St. 1908 no. 93. ART. 1. Onder den naam van „belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten" („beja pentjarian") wordt in het Gouvernement Sumatra's Westkust eene belasting geheven van alle door de JLnlandsche bevolking verkregen inkomsten, verminderd, waar daartoe aanleiding bestaat, overeenkomstig art. 2. Art. 3. De belasting bedraagt twee ten honderd van het jaarlijksch inkomen bedoeld in art. 1. mst dien verstande dat aanslagen die één gulden of minder zouden bedragen achterwege blijven. Art. 5. 1V De aanslag geschiedt voor een geheel jaar naar den toestand bij den aanvang daarvan. Wijziging van dien toestand gedurende den loop van het jaar heeft geen invloed op den aanslag. . 2). Het belastingjaar is het kalenderjaar. Art. 6 als art. 14 van St. 1907 no. 183. Art. 15 als art. 15 van St. 1907 no. 185. Art. 16 enz. VOOR TAPANOELI. St. 1908 no. 94. (l) Art. 1. (St. 1910 no. 13). Onder den naam van „belasting op de bedrijfs-en andere inkomsten" ( beja pentjarian") wordt in de residentie Lapanoeli eene belasting geheven van alle personen, behoorende tot de nlandsche bevolking, met uitzondering van: ^ de van Landswege benoemde of erkende doch niet van Landswege bezoldigde hoofden der bevolking; b. hen, wier inkomen, berekend overeenkomstig de volgende bepalingen niet meer bedraagt dan / 50 'sjaars. Art. 2. De in art 1. bedoelde personen zijn belastingplichtig naar het bedrag van hun jaarlijksch inkomen, verminderd waar daartoe aanleiding bestaat, overeenkomstig art. 3 en met dien verstande dat de binnen het gewest wonende man, behoudens verhaal, uit eigen hoofde belastingplichtig is voor het inkomen zijner vrouw. rn Rii st 1913 no 1, werd bepaald, dat dit Staatsblad, van af 1 Januari '914, mede toepassing zal vinden op het tot dat gewest beboerend e.land Nias en omliggende eilanden. Art. 4. De belasting bedraagt twee ten honderd van het inkomen in art. 2 bedoeld. Art. 5 als art. 5 van St. 1901 no. 93. Art. 6 als art. 14 van St. 1907 no. 183. Art. 15 als art. 15 van St. 1907 no. 184. Art. 16 enz. Bij de bovenaangehaalde Staatsbladen, waarbij de belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten, voor verschillende gewesten is ingevoerd, werd tevens bepaald de inwerkingtreding, ten aanzien der bedoelde belasting, van St. 1879 no 267, houdende: regeling van de invordering van belastingen en beloopen boeten ter dier zake, door middel van ongezegelde dwangschriften, welke dezelfde kracht hebben en op dezelfde wijze ten uitvoer gelegd worden, als de grossen van in kracht van gewijsde gegane vonnissen in burgerlijke zaken. VOOR BALI EN LOMBOK. St. 1909 no. 120. Met wijziging van St, 1891 no. 160 (art. 1, 5 en 12) en met intrekking van St 1895 no. 291, wordt voor de residentie Bali en Lombok bepaald: dat de belasting wordt geheven: in Boeleleng, Djemirana en Lombok van de inheemsche bevolking, geen landbouwers zijnde; in Badoeng en Tabanan, ook van de niet-inheemsche Inlanders Buiten de afdeelingen Boeleleng, Djembrana en Lombok wordt de belasting alleen geheven van de Inlanders, die nietbehooren tot de inheemsche bevolking. (St. 1910 no 174). HOOFDELIJKE BELASTING. Bij verschillende ordennantien is de heffing der hoofdelijke belasting in de gewesten Benkoelen, Lampongsche districten, Palembang, Billiton, Westerafdeeling van Borneo, Zuider-en Oosterafdeeling van Borneo, Amboina, Menado, Celebes en Onderhoorigheden en Ternate en Onderhoorigheden, geregeld. Bij St. 1910 no. 15 (voor Amboina) en bij St. 1911 no. 132 is aan die verschillende ordonnantiën toegevoegd de volgende bepaling: Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur kan in buitengewone gevallen van brand of andere rampen van hooger hand, geheele of gedeeltelijke vrijstelling van belasting verleenen. Bij St. 1913 no. 419 is bepaald, dat de hoofdelijke belasting niet zal worden geheven in de afdeeling Zuid-Nieuw-Guinea van de residentie Amboina. Belasting. Inkomsten. VOOR EUROPEANEN EN MET HEN GELIJKGESTELDEN, DIE IN NED. INDIË WONEN. St. 1908 no. 298. Art. 1. Onder den naam van „inkomstenbelasting" wordt eene directe belasting geheven van: a. de Europeanen en met hen gelijkgestelden, die in Nederlandsch-Indië wonen, met inbegrip van het aldaar dienend personeel der Nederlandsche zeemacht, doch uitgezonderd — onder voorwaarde van wederkeerigheid — consuls en consulaire ambtenaren van vreemde Mogendheden, die van vreemde nationaliteit zijn, mits zij in Nederlandsch-Indië geen beroep of bedrijf uitoefenen; Art. 2. De in artikel 1 a bedoelde personen zijn belastingplichtig naar het bedrag van hun jaarlijksch zuiver inkomen, berekend volgens de artikelen 3 tot en met 10. Art. 3. § 1. Onder inkomen wordt, met inachtneming van hetgeen daaromtrent voorkomt in artikel 4 tot en met 9, verstaan al hetgeen in geld, geldswaarde of door eigen gebruik genoten wordt: a. uit onroerende goederen; b. uit roerende goederen; c. uit bedrijf, beroep of onderneming, alsmede uit wetenschappelijken of andere arbeid, onverschillig of hij tijdelijk dan wel geregeld plaats grijpt; d. uit ambt, waardigheid, bediening of betrekking, waarbij echter buiten aanmerking blijven inkomsten van militairen bij de landmacht beneden den rang van onder-luitenant en bij de zeemacht beneden den daarmede gelijkgestelden rang, voor zooveel de machinisten betreft, en overigens beneden den rang van officier, mits hunne inkomsten blijven beneden die, verbonden aan de genoemde rangen; e. uit wachtgelden, pensioenen, lijfrenten, tontines en andere periodieke uitkeeringen, verschuldigde verstrekkingen van levensonderhoud, verschuldigde of onverschuldigde toelagen— deze toelagen alleen, voor zoover zij worden verkregen van buiten Nederlandsch-Indië gevestigden. Echter worden van pensioenen, wachtgelden en lijfrenten, mits deze laatste niet bij huwelijksche voorwaarden of terzake van huwelijk door bloedverwanten of aan gehuwden in de rechte opgaande linie ten behoeve van kinderen en andere afstammelingen zijn gevestigd, de eerste / 900.— van het jaarlijksch bedrag voor vijftig ten honderd in rekening gebracht; ƒ. uit alles wat uit anderen hoofde duurzaam of tijdelijk genoten wordt. Art. 4. Het inkomen, bedoeld in § 1 sub a van het vorig artikel, omvat al hetgeen den belastingplichtige, krachtens eigendom^ bezit, of eenig ander recht, van de opbrengst van onroerende goederen ten goede komt. Van gronden, gebouwen, land-, vee-en bouwhoeven, mijnen en wateren, die verpacht of verhuurd zijn, wordt als inkomen aangemerkt de som, die aan pacht of huur wordt genoten, vermeerderd met de waarde van hetgeen in natura of aan andere baten den belastingplichtige ten goede komt. Van woonhuizen en daarbij behoorende erven en gebouwen bij den belastingplichtige in gebruik krachtens eenig zakelijk recht of vruchtgenot, wordt het inkomen bepaald naar de huurwaarde voor de personeele belasting" of, indien ten deze geheele of gedeeltelijke vrijstelling wordt genoten, naar de plaatselijke huurwaarde. Van gronden, gebouwen niet in het voorgaande lid bedoeld, land-, vee-en bouwhoeven, mijnen en wateren, die niet verpacht of verhuurd zijn, wordt als inkomen beschouwd hetgeen die goederen den tot hun gebruik gerechtigde aan baten opleveren. Het inkomen in de vorige drie alinea's bedoeld, wordt voor de berekening van het zuiver inkomen verminderd met: de noodzakelijke kosten van onderhoud en de op het inkomen drukkende lasten, die volgens wettelijke verordeningen of plaatselijk gebruik voor rekening van den belastingplichtige komen, de verponding en andere daarmede in aard overeenstemmende heffingen en premiën voor verzekering tegen schade veroorzaakt door brand of andere ongevallen, een en ander voor zoover de voldoening daarvan werkelijk door den belastingplichtige geschiedt. Hetgeen de belastingplichtige in geld of geldswaarde geniet uit onroerende goederen, waarop anderen een zakelijk recht hebben, wordt berekend op het werkelijk door hem genoten bedrag, een en ander met toepassing zoo noodig van het boven bepaalde. De derde, vierde en vijfde alinea zijn niet van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen,— andere dan gebouwen met hunne aanhoorigheden bestemd tot wonning van den belastingplichtige en zijn gezin—, welke worden gebezigd tot een der 2 in artikel 6 vermelde doeleinden en niet worden verhuurd of verpacht, die inkomsten worden niet afzonderlijk berekend, maar begrepen onder het inkomen in dat artikel bedoeld. Art. 7. § 1. Het inkomen, bedoeld in artikel 3 § 1 sub d, omvat wat uit ambt, waardigheid, bediening of betrekking hetzij als vaste belooning, hetzij in den vorm van aandeel in de winst of anderszins door den belastingplichtige, zoo in dienst van den Lande als van anderen, in geld, geldswaarde of in natura wordt genoten. Het toekomstig recht op pensioen of op uitkeeringen ingeval van overlijden, ongevallen of invaliditeit wordt evenmin als het genot van vrij meubilair onder het inkomen begrepen. De schadeloosstelling of vergoeding voor onderhoud van dienstpaarden en receptiegelden, afzonderlijk en afgescheiden van belooning of traktement toegekend, worden niet onder het inkomen opgenomen. Daarentegen zijn daaronder wèl begrepen het genot van vrije kost en inwoning, van vrije woning, van vrije geneeskundige behandeling en van vrij gebruik van medicijnen, zoomede tafelgelden, toelagen en dergelijke verstrekkingen alsmede aandeel in winst of overwinst, gratificatiën en andere buitengewone geldelijke belooningen. Bij de berekening van het inkomen van opvarenden van schepen blijft het genot van vrije woning aan boord dier schepen buiten aanmerking. Bij dë berekening van het zuiver inkomen zijn de in artikel 6 gegeven voorschriften toepasselijk, voor zoover daartoe termen bestaan. § 2. Voor de schatting der geldswaarde van het genot van vrije woning geldt de huurwaarde voor de personeele belasting, of, zoo ten deze geheele of gedeeltelijke vrijstelling wordt genoten, de plaatselijke huurwaarde. Het geldswaardig bedrag van recht op vrije geneeskundige behandeling wordt geacht te zijn 1 y2 percent en dat van recht op vrij gebruik van medicijnen Yi percent van de overige jaarlijksche inkomsten, voortspruitende uit het beroep, het ambt, de waardigheid, de bediening of de betrekking, waaraan het recht is verbonden, met dien verstande dat geen hooger bedrag in rekening wordt gebracht dan ƒ 150.- per jaar voor het recht op vrije geneeskundige behandeling en van ƒ 50.— per jaar voor het recht op vrij gebruik van medicijnen. Art. 9. Voor de toepassing van de artikelen 3 tot en met 8 gelden de volgende regels: § 1. Vaste traktementen en andere voor bepaalden of onbepaalden tijd vastgestelde inkomsten, worden berekend naar het jaarlijksch zuiver bedrag bij den aanvang van het kalenderjaar of, bij lateren aanvang van belastingplicht, op het tijdstip van dien aanvang. De af te trekken kosten worden zoo noodig begroot. Voor zoover afloopende bijdragen voor pensioenen en fondsen niet in mindering zijn kunnen worden gebracht van het inkomen over het kalenderjaar waarin de bijdrage verschuldigd is, mogen zij worden gebracht in mindering van het inkomen over het daarop volgende kalenderjaar. § 2. Voor inkomsten uit onroerende of roerende goederen wordt als inkomen aangemerkt het zuiver bedrag dat&genoten is in het kalenderjaar voorafgaande aan dat waarvoor de belasting strekt, met inachtneming van de bijzondere omstandigheden welke tot vermeerdering of vermindering van die inkomsten in het jaar der heffing aanleiding geven. Zijn in het voorafgaande kalenderjaar nog geen inkomsten uit roerende of uit onroerende goederen genoten, dan wordt als inkomen aangenomen het zuiver bedrag dat in het jaar der heffing vermoedelijk uit ieder dezer bronnen van inkomsten verkregen zal worden. § 3. Inkomsten uit tijdelijke of voor eens verrichte werkzaamheden, gratificatiën en andere buitengewone belooningen worden gebracht onder de inkomsten van het kalenderjaar volgend op dat, waarin zij zijn genoten § 4. Alle overige inkomsten worden berekend naar het o-emiddelde per jaar over de laatste drie kalenderjaren. Is een bedrijf, beroep, onderneming, ambt, waardigheid, bediening of betrekking langer dan één doch minder dan drié jaren onmiddelijk voorafgaande aan het belastingjaar door den belastingplichtige in Nederlandsch-Indië uitgeoefend, dan worden de daaruit verkregen inkomsten berekend naar het gemiddelde over dat tijdvak en bij korteren duur naar de vermoedelijke winstgevendheid. Valt het boekjaar van eene onderneming of een bedrijf niet samen met het kalenderjaar, dan treedt voor het kalenderjaar in de plaats het boekjaar, waarvan de eerste helft of meer dan de helft met dat kalenderjaar samenvalt. Door bloote verandering in den vorm, den omvang of den naam van een bedrijf, beroep of onderneming of door bevordering of benoeming tot een ander ambt of bediening wordt niet geacht een aanvang der in alinea 2 dezer paragraaf bedoelde tijdvakken te hebben plaats gegrepen, tenzij de maatstaf van belooning of de toepassing daarvan geheel of gedeeltelijk verandering onderging, eene vroegere winstverdeeling verviel of gewijzigd werd of eene nieuwe ontstond. § 5. \ ermeerdering of vermindering van inkomsten in den loop van het belastingjaar blijft, ten ware zulks aanvang van belastingplicht in den loop van het belastingjaar tengevolge heeft, buiten aanmerking. ö Art. 11. bedraagt, wordt geen belasting geheven. , , g beneden M . • ; ; ; ; „ 3;- " 1020 " , . w e.- " Jo80 . 1140 • 7.50 " 1140 :: - ; 9.15 " Tono .. .. 1260 • 10.80 " lofio " .. . , 12.45 " |?20 " .. " 1380 . 14 10 •' Ïq«0 ' .. " • . I5 90 1440 :: .. „ 17.™ 1^00 1, »> I06O • .... 19.50 " Ï560 " , i620 21.30 " ÏR90 . " 1680 23.10 " lego " . " 1740 ■ • 25.05 " ; - . 27.- " ïsno . " 1860 ... 28.95 " 186O . .. 1920 . 30.90 " Ïq2O , „ . „ 32.85 " lagn " „ „ 2040 . . „ 34.80 " 2040 .. 2100 . . , 36.75 " 9V0O » 3600 .... 89-25 " ofioo " » 5400 . . 156.75 ••'•i»" •• ;; IISS„: : : . . ; ::S élke 'geheële som 'van f 100 boven , gg „ 3,75 „ .. " " " ' 100 „ .. 5400 ,, 4,— ,, .. " " " 100 ,, .. 2700 „ 4.50 ,, .. " 100 „ „12000 ,, 5,— » " " " A.RT 12. l'doo'hè™'als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed. . n r ie(jer Sub a en De aftrek bedraagt ten minste ƒ 0.10 en voor b. bedoeld, ten hoogste ƒ 30. ART. 28. § 1. Het belastingjaar is het kalenderjaar^^ ^ ^ bdas_ gtfe Aanvang vtrbditingplichfin3'"dènToop van het belastingjaar heeft plaats. 1o. voor hen, die op 1 Januari wel in Nederlandsch-Indië wonen, doch op dat tijdstip volgens de bepalingen dezer ordonnantie geen belasting verschuldigd zijn: wanneer zij in den loop van het belastingjaar inkomsten verwerven tot of een beroep of bedrijf aanvangen, een ambt, waardigheid, bediening of betrekking aanvaarden, waarvan de inkomsten, blijkens overeenkomst of andere gegevens kunnen worden begroot op — een bedrag per jaar, dat tot zuiver inkomen herleid de som van f 900.— bereikt of te boven gaat; 2o. voor hen, die zich na 1 Januari metterwoon in Nederlandsch-Indië vestigen: wanneer zij tijdens die vestiging reed in het genot zijn van inkomsten, die zijn vast te stellen of te begrooten op een bedrag als sub le bedoeld en voorts in de sub 1e bedoelde gevallen, ten ware zij bij hunne vestiging in N. I. over het belastingjaar reeds belastingplichtig mochten zijn op den voet van art. lc of lf. (St. 1909 no. 498) 3o 4o 5o § 3. Bij gelijkstelling met Europeanen in den loop van het belastingjaar heeft geen aanvang van belastingplicht in dat jaar plaats. (St. 1909 no. 498). Art. 29. De belasting wordt behoudens het bepaalde bij § 3, alinea 1, van artikel 42, geheven ingevolge de aangiften der belastingplichtigen of hunne vertegenwoordigers. lot het doen van aangifte zijn gehouden zij die uit eigen hoofde, dan wel ingevolge de artikelen 23, 24, 25 en 26 voor a.nderen, belastingplichtig zijn en, in geval van liquidatie van de in art. 1 b en 1e bedoelde lichamen, de met de verificatie belaste personen of hun vertegenwoordigers in N. I. In het laatstbedoelde geval mogen na de ontbinding geen uitkeeringen worden gedaan, alvorens daarvan en van de voor de ontbinding gedane uitkeeringen over het jaar waarin de ontbinding geschiedt, aangifte is gedaan en de voor een en ander verschuldigde belasting zoomede de eventueel door de vennootschap, maatschappij, y ereeniging of stichting uit anderen hoofde nog verschuldigde inkomstenbelasting is voldaan. (St. 1910 no. 371). Art. 30. § 1. De aangifte geschiedt schriftelijk en bevat: ei. d®n naam, de voornamen, de woonplaats of plaats van vesvan hen, door wie de aangifte geschiedt en indien de aangifte betrekking heeft op het inkomen van anderen, de qualiteit van den aangever als zoodanig; b. het bedrag van het inkomen; c. de bronnen, waaruit dat inkomen is verkregen; d. ingeval van herleiding van het inkomen tot zuiver inkomen het bedrag van den daarvoor toegepasten aftrek, gespecificeerd naar de regels van deze ordonnantie, zoomede het bedrag van het zuiver inkomen; e. de beantwoording der overige vragen, die gedaan worden bij het biljet bedoeld in artikel 32. § 2. Hij die- tot het doen van aangifte verplicht is en bij wien andere personen in dienst zijn, is gehouden de namen dier personen, voor zoover zij behooren tot de in Nederlandsch-Indië wonende Europeesche en daarmede gelijkstelde bevolking, bij zijne aangifte op te geven, met vermelding van hetgeen door elk hunner genoten wordt. § 3. In de aangifte van belastingschuldigen als bedoeld in artikel 1 a moet nog vermeld worden. 1o. wanneer een beroep, bedrijf of onderneming wordt uitgeoefend in vennootschap of maatschappij met anderen of aan anderen een aandeel in de winst moet worden uitgekeerd, de naam en de woonplaats dier personen; 2o. de namen der personen, voor zoover zij behooren tot de Europeanen en met deze gelijkgestelden, die bij den aangever inwonen of die met hem samenwonen, zonder dat vaststaat, wie als hoofd des gezins is aan te merken. Van de namen van minderjarige kinderen van den aangever behoeft geen melding te worden gemaakt§ 4 Art. 32. Tot het doen der aangifte worden jaarlijks, zoo mogelijk in den loop der maend Januari, kosteloos biljetten ter invulling verstrekt volgens door den Dir. v. 1?in. vastgestelde modellen. (St. 1912 no. 77). Voor belastingplichtigen of hunne vertegenwoordigers, die geen biljetten hebben ontvangen of wier biljetten in het ongereede zijn geraakt, worden biljetten kosteloos verkrijgbaar gesteld bij de algemeene ontvangers, de hoofden van plaatselijk bestuur en andere door het hoofd van gewestelijk bestuur aangewezen ambtenaren. Art. 34. § 1. Zij die bij den aanvang van het belastingjaar uit eigen hoofde of ingevolge de artikelen 23, 24, 25 en 26 voor anderen belastingplichtig zijn en die geen biljet ontvangen hebben of bij wie het niet is afgehaald, moeten eene aangifte volgens het in artikel 32 bedoeld model inleveren binnen één maand na de bekendmaking, in dat artikel bedoeld, bij het hoofd van plaatselijk bestuur, binnen wiens ambtskring zij wonen. Bij aanvang van belastingplicht in den loop van het belastingjaar moet deze aangifte geschieden binnen één maand na den aanvang der belastingplicht, of wanneer deze, in geval van liquidatie, na de ontbinding ontstaat, vóórdat tot het doen van eene uitkeering wordt overgegaan. (St. 1910 no. 371). Art. 35. Voor elke ingleverde of afgehaalde aangifte wordt desverlangd kosteloos een gedagteekend ontvangbewijs uitgereikt. Art. 42. §J. De commissie onderzoekt de aangiften. Zij stelt den aanslag vast overeenkomstig de aangiften, waartegen bij haar geen bedenkingen bestaan. § 2.^ 1 wijfeit zij aan de juistheid der aangifte of acht zij opheldering noodig, dan wordt de aangever in de gelegenheid gesteld om andere gegevens of ophelderingen te verstrekken, te zijner keuze schriftelijk binnen een door de commissie te bepalen termijn, dan wel in persoon, of door een schriftelijk gemachtigde in eene vergadering op een door de commissie aan te wijzen dag In bijzondere omstandigheden kan de voorzitter der commissie, dien termijn verlengen of een anderen dag aanwijzen. Na kennisneming van de inlichtingen en ophelderingen of wanner de tijd voor het verstrekken van inlichtingen en ophelderingen ongebruikt is verstreken stelt de commissie den aanslag vast op het bedrag, dat haar juist voorkomt. Bij onvolledige aangifte van bij besluit vastgestelde bezoldigingen en andere inkomsten in dienst van den Lande of van ocale zelfbesturen genoten, kan de commissie zonder nadere ophelderingen te vragen de aangifte ambtshalve verbeteren. § 3. Is geen aangifte gedaan, dan stelt de commissie den aanslag vast op zoodanig cijfer als haar billijk zal voorkomen. Aan de aangifte van hem, wien naar de meening der commissie geen aanslag moet worden opgelegd, wordt geen verdere behandeling gegeven. Art. 43. Een gedeelte van de jaarlijksche aangiften, die bij de vaststelling van den aanslag door de commissie zijn gevolgd, wordt beëedigd. Die aangiften worden in eene vergadering der commissie aangewezen voor zooveel noodig door de commissie en overigens door het lot. De verhouding tusschen het geval aangifte, in het eerste lid bedoeld en het getal, dat beëedigd moet worden, wordt door den Gouverneur-Generaal bepaald. De eed of de daarvoor in de plaats tredende verklaring behelst, dat in de aangifte en in de daarbij behoorende opgaaf niets is vermeld of verzwegen met het opzet van benadeeling van 's Lands schatkist. De eed, of verklaring wordt afgelegd in handen van het Hoofd van plaatselijk bestuur, binnen wiens ressort de aangifte moet worden gedaan. Ingeval van ziekte, afwezigheid buiten Nederlandsch-Indië of andere buitengewone omstandigheden kan de eed of daarvoor in de plaats tredende verklaring, mits met toestemming van het Hoofd van gewestelijk bestuur, krachtens eene bijzondere volmacht worden afgelegd. Indien de beëediging niet plaats heeft binnen eén maand na de oproeping daartoe, kan de commissie alsnog een aanslag vaststellen of, zoo dit reeds geschied is, den primitieve aanslag verhoogen tot zoodanig cijfer als haar billijk zal voorkomen. BEPALINGEN VAN STRAFRECHTELIJKEN AARD. Art. 59. § 1. Hij, die persoonlijk of door een bijzonder daartoe gemachtigde met opzet valschelijk een eed of daarvoor in de plaats tredende verklaring als bedoeld bij artikel 43 aflegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van vijf tot tien jaren. § 2. Hij die opzettelijk de bij artikel 55 opgelegde geheimhouding schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van één tot zes maanden of geldboete van vijftig tot twaalf hondeid gulden. Geen vervolging wordt ingesteld dan op klacht van hem, ten aanzien van wien de geheimhouding is geschonden. § 3. Hij die, daartoe gehouden, nalaat de verplichting na te komen opgelegd bij artikel 30 §§ 2, 3 en. . , wordt gestraft met eene geldboete van tien tot honderd gulden. § 4. Hij die, daartoe gehouden, nalaat de verplichting na te komen opgelegd bij artikel 31, wordt gestraft met eene geldboete van één tot vijf en twintig gulden. § 5. Hij die, daartoe gehouden, nalaat de verplichting na te komen opgelegd in artikel 34 zoomede hij, die nalaat gevoig te geven aan de oproeping tot beëediging van zijne aangifte bedoeld in het laatste lid van artikel 43, wordt gestraft met eene geldboete van tien tot vijf honderd gulden. § 6 § 7. Overtreding van het verbod in het 2e lid van art. 29 wordt gestraft met eene geldboete van tien tot vijf honderd gulden. (St. 1909 no. 498). _ § 8. Wanneer in de gevallen, bedoeld in de § 3 t/m / van uit art., is aan te nemen dat bij den verdachte geen opzet heeft bestaan, kan hij, mits voor de dagvaarding, door het Hoofd van gew. bestuur tot transactie over de geldboete worden toegelaten(St. 1909 no. 498). Art. 60. Wanneer eene veroordeeling terzake van overtreding van artikel 59 § 1 onherroepelijk is geworden, kan de commissie van aanslag alsnog eén aanslag vaststellen of, zoo dit reeds geschied is, den primitieven aanslag verhoogen tot zoodanig cijfer als haar billijk zal voorkomen. Deze aanslag of de verhooging van den aanslag is dadelijk vorderbaar. N. B. Voor zoover landsdienaren deel uitmaken van de commissiën van voorlichting in zake de toepassing van art. 15 en 17 van St. 1908 in 298 (naamlooze vennootschappen, maatschappijen en vereenigingen) worden zij verwezen naar Bijbl. no. 6813, 6898 en 7040. Belasting. Personeele—. VOOR DE EUROPEANEN EN MET DEZEN GELTJKGESTELDEN EN VOOR DE VREEMDE OOSTERLINGEN. St. 1908 no. 13. Art. 1. Er wordt, onder den naam van personeele belasting, van Europeanen van met dezen gelijkgestelden en van Vreemde Oosterlingen, eene belasting geheven naar de volgende grondslagen: 1 o. huurwaarde der woonhuizen met bijbehoorende gebouwen en erven; 2o. waarde van mobilair; 3o. getal paarden; 4o. getal en soort der rijwielen; 5o. getal en soort der rijtuigen; 6o. getal automobielen en autoletten. a. HUURWAARDE. Art. 2. De huurwaarde van gehuurde woonhuizen wordt, behoudens de toepassing van de artikelen 26 en 31, gesteld op het bedrag van de som die de huurder voor het genot betaalt, hetzij recht- streeks aan den verhuurder, hetzij op andere wijze met uitzondering van de kosten van onderhoud en herstelling, die door wettelijke bepalingen te zijnen laste zijn gebracht. Art. 3. (1). De huurwaarde van niet gehuurde woonhuizen of van woonhuizen die met andere goederen dan de bijbehoorende gebouwen en erven voor één prijs zijn gehuurd, wordt geschat na vergelijking met verhuurde woningen op dezelfde of de meest nabij gelegen plaats. (2 ) (3). Voor Gouvernementswoningen, door landsdienaren gratis bewoond, komt geene hoogere huurwaarde in aanmerking dan het bedrag dat volgens bestaande bepalingen, op de plaats, waar de woning staat bij gebreke eener Gouvernementswoning als huishuurindemniteit door den bewoner zou worden genoton. b. MOBILAIR. Art. 5. De belasting naar den tweeden grondslag wordt berekend over de waarde van al wat zich bevindt in de woonhuizen of in of op de aanhoorigheden en in artikel 514 van het Burgerlijk Wetboek onder „inboedel" is gerangschikt, met uitzondering van: paarden en andere levende have; gereedschappen en werktuigen en andere hulpmiddelen tot uitoefening van eenig ambt., beroep of bedrijf of tot beoefening van wetenschappen ; levensmiddelen; kleederen, lijflinnen en lijfsieraden (horloges daaronder begrepen); boeken, kaarten en handschriften; prenten, teekeningen en schilderijen, niet tot meubeleering of versiering dienende; rijwielen; rijtuigen en karren; automobielen en autoletten. Art. 6. Bij de berekening der belasting komen mede niet in aanmerking: 1 o. enz. 3o. het Gouvernements-mobilair in gedeelten van de woonhuizen, voor den openbaren dienst gebezigd. c. PAARDEN. Art. 7. (1). Bij de berekening van het getal paarden komen niet in aanmerking: 1 o. enz. 7o. de paarden van officieren van het Nederlandsch-Indisch leger tot het getal, waarvoor indemniteit voor fourageword berekend; 80. de paarden van door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen landsdienaren, andere dan die genoemd in no. 7, officieren der schutterij en hoofden van Vreemde Oosterlingen, welke zij, naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur, voor de verrichting van hun dienstwerk noodig hebben; 9o. de in verantwoording zijnde Gouvernementspaarden. (2). De paarden, onder no. 5—8 bedoeld, komen niet voor vrijstelling in aanmerking, wanneer zij bij anderen dan de daargenoemde personen gestald zijn. Art. 10a. Onder autoletten worden voor de toepassing dezer ordonnatie verstaan alle op drie wielen loepende motorrijwielen of motorrijtuigen, bekend onder den naam "tricar". BEDRAG DER BELASTING. (St. 1911 no. 58.) Art. 14. (1 . De belasting bedraagt per jaar: vijf percent van de jaarlijksche huurwaarde: twee percent van de waarde van het mobilair; zes gulden voor elk paard, wanneer voor niet meer dan twee belasting moet worden betaald, of anders voor de eerste twee; acht gulden voor het 3de paard; tien gulden voor het 4de paard; twaalf gulden voor het 5de paard : vijftien gulden voor het 6de paard; twintig gulden voor elk volgend paard; drie gulden per rijwiel, ingericht voor één persoon; zes gulden per rijwiel, ingericht voor twee of meer personen; achttien gulden per motor-rij wiel; voor rijtuigen: Indien twee- Indien op meer wielig dan twee wielen. Voor het eerste rijtuig . . . / 8.- : /16.- „ tweede „ ... > 10.— » 24.— „ elk volgend „ ... » 12.— » 36.— Indien twee- en meervvielige rijtuigen nevens elkander worden gehouden wordt voor de berekening der belasting aan de tweewielige den voorrang gegeven: acht en veertig gulden per automobiel; vier en twintig gulden per autolette.. (2). Zes gulden per paard, onaangezien het getal, betalen: a. praktiseerende geneesheeren; b. personen, die van den landbouw hun bedrijf maken; c. geestelijken, die krachtens de eischen van hun ambt samenwonen. BELASTIN GPLICHTIGHEID. Art. 15. (1). Het hoofd van het huisgezin wordt in de belasting aangeslagen, ook voor de gedeelten van het woonhuis en de aanhoorigheden bij anderen in gebruik, voor het zich in die gedeelten bevindende mobilair, en voor de paarden, rijwielen, rijtuigen, automobielen en autoletten bij anderen in gebruik, doch zich bevindende in of op de aanhoorigheden van zijn woonhuis, met dien verstande dat houders van logementen of commensalenhuizen niet worden aangeslagen voor de paarden, rijwielen, rijtuigen, automobielen en autoletten, welke worden aangehouden door de in hunne logementen of commensalenhuizen verblijf houdende, doch niet tot hun gezin behoorende personen. (2). Het Hoofd van plaatselijk bestuur beslist zoo noodig, wie als hoofd van het huisgezin is aan te merken. (3). Personen, tot de Inlandsche bevolking behoorende en met Europeanen, met dezen gelijkgestelden of Vreemde Oosterlingen samen wonende, worden niet als hoofd van het huisgezin aangemerkt. (4). Voor paarden, rijwielen, rijtuigen, automobielen en autoletten in gebruik bij Europeanen, met dezen gelijkgestelden of Vreemde Oosterlingen doch gestald of in bewaring bij personen, behoorende tot de Inlandsche bevolking, worden eerstgemelden aangeslagen. Art. 16. (1). Zij, die in logementen of commensalenhuizen verblijfhouden — de houders dier inrichtingen daaronder niet begrepen — zijn niet belastingplichtig naar de eerste twee grondslagen. AANGIFTE. Art. 17. (1). De belastingplichtigen moeten jaarlijks aangifte doen. Art. 21. (1). Tot het doen der aangiften worden jaarlijks, zoo mogelijk in den loop der maand Januari, biljetten ter invulling verstrekt, volgens een door den Dir. van Tin, vastgesteld model. (St. 1911 no. 58). (2). De wijze van verstrekking der biljetten, zoomede die van terughaling der ingevulde, voor zoover die terughaling doelmatig wordt geacht, wordt geregeld door het Hoofd van gewestelijk bestuur. (3). Deze wijst tevens den ambtenaar aan, bij wien de inlevering der niet afgehaalde biljetten moet geschieden. ^4). Van den afloop der jaarlijksche verstrekking van biljetten wordt, op de wijze door het Hoofd van gewestelijk bestuur te bepalen, door of namens dezen in het openbaar bekendmaking gedaan. Art. 22. Zij, die tot aangifte verplicht zijn en geen biljet ontvangen hebben, of bij wie het niet is afgehaald, moeten eene aangifte volgens het in artikel 21 bedoeld model inleveren binnen ééne maand na de bekendmaking, in dat artikel bedoeld. Art. 23. (1). Zij, die eerst in den loop van het jaar belastingplichtig worden, hetzij naar de zes gronslagen, hetzij naar een of meer derzelve, of die door het betrekken van eene andere woning met hoogere belastbare huurwaarde, door vermeerdering van het getal belastbare paarden of dat der belastbare automobielen en autoletten, of door vermeerdering van het getal of verandering van de soort der belastbare rijwielen of rijtuigen, meer belasting verschuldigd zijn, moeten binnen ééne maand aangifte doen, met opgaaf van de maand, waarin de verandering heeft plaats gehad. (2). Ingeval de verandering plaats heeft na 15 November, blijft dit artikel buiten toepassing. Art. 24. Het vorig art. is ook toepasselijk op de belastingschuldigen, die in den loop van het jaar: 1e. zich in een ander gewest vestigen; 2e. binnen het gewest verhuizen naar of uit een gedeelte daarvan, waar krachtens verordening van een localen raad opcenten worden geheven op de hoofdsom der belasting; 3e. het getal woonhuizen bij hen in gebruik vermeerderen. (St. 1910 no. 169). Art. 25. Voor elke ingeleverde of afgehaalde aangifte wordt een ontvangstbewijs uitgereikt. Art. 34. Vergissingen in de feiten, schrijf- en rekenfouten, begaan bij de vaststelling van het kohier, kunnen door het Hoofd van gewestelijk bestuur worden hersteld, doch na de uitreiking van het aanslagbiljet niet meer ten nadeele van den belastingschuldige In buitengewone gevallen van dwaling of onwillig verzuim van de zijde van belastingschuldigen, waarin eene strikte toepassing der bepalingen op den aanslag tot grove onbillijkheid aanleiding zoo geven, kan de Dir. van Fin. den aanslag verminderen dan wel vernietigen en in het laatste geval zoo noodig eene nieuwe behandeling der zaak met in achtneming zijner beslissing, bevelen. (St. 1909 no. 419). Art. 35. (1). enz. (4). De belasting is vorderbaar in vijf gelijke termijnen- (5). De verschijndagen dier termijnen zijn: 1 April, 1 Juni, 1 Augustus, 1 October en 1 December. (6). Wanneer de vaststelling van het kohier na 31 Maart plaats heeft, is de belasting vorderbaar in zoo veel gelijke termijnen als er verschijndagen overblijven. (7). Ingeval van verhooging van een aanslag, nadat één of meer termijnen verschenen zijn, wordt het bedrag van die termijnen der verhooging betaald op den eerstvolgenden verschijndag. Art. 36. (1). Bij niet-betaling binnen veertien dagen na de in het vorig artikel bedoelde verschijndagen wordt eene boete beloopen van tien percent van de volgens dat artikel verschenen bedragen. (2). Wanneer meer dan één verschenen termijn vorderbaar is, is het geheele bedrag van alle nog onvoldane termijnen dadelijk vorderbaar. Art. 37. De verplichting tot betaling wordt niet geschorst door de indiening van bezwaarschriften tegen den aanslag. BELASTING-TIJDVAK. VERMINDERING. Art. 40. (1). De aanslag in de belasting geschiedt voor het geheele jaar, behalve voor hen, die eerst na 26 Januari belastingschuldig worden, en voor de in artikel 24 bedoelden. (2). Te hunnen laste wordt de belasting berekend over de nog overblijvende maanden van het jaar. (3). Hetzelfde geschiedt ten aanzien van de verhooging van den aanslag in de gevallen in artikel 23 bedoeld. (4). Het gedeelte van eene maand, vijf dagen te boven gaande, wordt bij de toepassing van de twee vorige zinsneden van dit artikel voor eene volle maand gerekend, behalve wanneer over die maand reeds belasting verschuldigd is in verband met het bepaalde bij het 5de lid van artikel 41. Art. 41. (1). Het Hoofd van gewestelijk bestuur vermindert den aanslag: 1e. indien de huishouding wordt opgebroken of overgebracht naar een ander gewest, dan wel binnen het gewest naar of uit een deel daarvan, waar krachtens verordening van een localen raad opcenten worden geheven op de hoofdsom der belasting. (St. 1910 no. 169). 2e. indien de belastingschuldige eene woning betrekt van lagere belastbare huurwaarde; 3e. indien het getal belastbare paarden of dat der belastbare automobielen en autoletten vermindert vóór 1 Juli; 4e indien vóór 1 Juli verandering in de soort of het getal der belastbare rijwielen of rijtuigen plaats heeft, waardoor minder belasting verschuldigd wordt. (2). De vermindering bedraagt: in het geval in 1e bedoeld 1Jli van het bedrag per jaar voor elke aan het jaar ontbrekende volle maand; in het geval in 2e bedoeld 1/12 van het verschil tusschen den vroegeren aanslag naar de eerste twee grondslagen per jaar en den verminderden, voor elke aan het jaar ontbrekende volle maand. (3). De aanslag naar de eerste twee grondslagen wordt geheel te niet gedaan, of, nog niet geschied zijnde, achterwege gelaten, wanneer de belasting naar dien aanslag over niet meer dan één maand zou moeten worden betaald. (4). In het geval in 2e bedoeld treedt daarvoor de nieuwe aanslag ook over die maand in de plaats. (5). Het opbreken of overbrengen eener huishouding vóór den óden eener maand v/ordt voor de toepassing van dit artikel gerekend in de vorige maand te zijn geschied. (6). In het geval in 3e of 4e bedoeld bedraagt de vermindering de helft van het verschil tusschen den aanslag per jaar naar het vroegere en dien naar het latere getal belastbare paarden of dat der belastbare automobielen en autoletten of naar de vroegere en de latere grondslagen voor de berekening van de belasting voor de rijwielen of rijtuigen. (7). De vermindering moet schriftelijk zijn aangevraagd aan het Hoofd van gewestelijk bestuur, in de gevallen in 1e en 2e bedoeld vóór het einde van het jaar, waarover de belasting loopt, in het geval in 3e of 4e bedoeld vóór 15 Juli. (8). Evengenoemde tijdstippen zijn niet verbindend, indien ten genoegen van het Hoofd van gewestelijk bestuur wordt aangetoond dat het niet tijdig aanvragen van vermindering een gevolg is geweest van bijzondere omstandigheden. (9). Het Hoofd van gewestelijk bestuur kan den aanslag van belastingschuldigen, die in den loop van het jaar, waarover de aanslag is geschied, Nederlandsch-Indië hebben verlaten, verminderen, ook al is vermindering niet aangevraagd. STRAFBEPALINGEN. Art. 43. (1). Met eene boete van 10 tot 500 gulden worden gestraft: 1e. aangifte van den huurprijs op minder dat het werkelijk bedrag, te lage aangifte of geheele verzwijging van het getal paarden, rijwielen, rijtuigen, automobielen of autoletten en het niet doen van aangifte binnen de bepaalde termijnen; 2e. handelingen, strekkende om goederen van de schatting van mobilair uit te sluiten, zoomede onjuiste vermelding van de soort der rijwielen of rijtuigen; 3e. het weigeren van den toegang aan de deskundigen, belast met de schatting der huurwaarde tusschen des voormiddags zes en des namiddags twee uur, of des namiddags van vier tot zes uur; 4e. het niet verstrekken van eene opgave of het doen van onjuiste of onvolledige opgave als bedoeld in het derde lid van artikel 17. (2). De openbare macht verschaft zoo noodig toegang aan de in het vorig lid bedoelde deskundigen. (3). Het weigeren van toegang, gedurende voormelde uren, aan de deskundigen, belast met de schatting van mobilair heeft tengevolge dat geen schatting geschiedt, maar het in artikel 28 bedoeld tarief wordt toegepast. De kosten van schatting worden tevens betaald alsof de schatting had plaats gehad. Bijbl. no. 6897. De formulieren C, D en E, bedoeld bij Bijbl. no. 37 31, worden vervangen door die, voorgeschreven bij dit bijblad. St. 1908 no. 701. Locale-raden-ordonnantie. Art. 49. Tusschen de alinea's 9 en 10 van artikel 49 der locale-radenordonnantie (Staatsblad 1905 no. 181), zooals dat artikel luidt ingevolge de ordonnantie van 18 Maart 1908 (Staatsblad no. 262), worden de volgende twee alinea's ingelascht: 9(i. De termijnen, waarbinnen de hoofdsom vorderbaar is, de verschijndagen van die termijnen, zoomede de voorschriften voor de gevallen van niet tijdige betaling van de hoofdsom gelden mede ten aanzien van de opcenten, die op de hoofdsom worden geheven. 9b. Opcenten op de hoofdsom, eener landsbelasting zoomede boeten wegsns niet tijdige betaling van die opcenten, kunnen op dezelfde goederen worden verhaald, als waarop de hoofdsom verhaalbaar is. Voor de vorderingen op den belastingschuldige tot betaling van die opcenten en boeten bestaat gelijke bevoorrechting boven andere schulden als voor de vorderingen tot betaling van de hoofdsom en de boeten wegens niet tijdige betaling daarvan. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Januari 1909. N. B. st. 1879 no. 267. Art. 1. Zooals het luidt volgens St. 1909 no 203. De belastingen, begrepen in kohieren, register, leggers of staten, vastgesteld door het administratief gezag, de boeten beloopen wegens niet tijdige betaling van die belastingen, de ten laste van de belastingschuldigen komende kosten van voorbereiding van den aanslag en de opcenten, die door locale raden geheven worden op de hoofdsom, worden ingevorderd door middel van dwangschriften. Het formulier van het dwangschrift, voorgeschreven bij St. 1908 no. 15, is gewijzigd bij St. 1909 no. 424 1. Bij dat laatste St. werd ad II bepaald, dat evenwel op plaatsen, waar vanwege de locale raden nog geen opcenten op de hoofdsom deipers bel. worden geheven, het bij St. 1908 no. 15 vastgesteld dwangschrift kan worden gebruikt, zoolang de van dat formulier aanweziee voorraad strekt. Belasting. Vrijstelling van—, VAN DE BELASTING OP DE BEDRIJFS- EN ANDERE INKOMSTEN VOOR JAVA EN MADOERA. St. 1908 no. 146, en 1912 no. 117. Art. 3 van St. 1907 no. 182 wordt gelezen: Bij de berekening van het inkomen blijven buiten aanmerking: 1e. de inkomsten uit gronden, vallende onder de werking uer landrente-ordonnantiën — de vrijsgestelde daaronder begrePen >_ en uit vischvijvers, onderworpen aan de belasting, bedoeld in St. 1893 no. 30, zoomede de inkomsten uit gronden, opstallen, vischvijvers en vischwaters op particuliere landerijen' onderworpen aan de heffing van tjoekee, contingent, grondhuur, ^uin huur of gelijksoortige heffingen, de van die heffingen door de .andheeren vrijgestelde daaronder begrepen; Een en ander voor zoover die inkomsten worden genoten door de rechthebbenden op die gronden, opstallen, vischvijvers en \ ischwaters, en met dien verstande nochtans, dat geen vrijstelling wordt genoten voor inkomsten uit opstallen waarvan de jaarlijksche huurwaarde meer dan / 60 bedraagt; 3. 2e. de inkomsten, welke de na te noemen personen als zoodanig genieten: a. zoutmakers; b. hoofden der bevolking en landsdienaren; c. personen, die — zonder landsdienaar te zijn — in den regel voor rekening, van den Lande werkzaam zijn bij Gouvernements ondernemingen, inrichtingen of werken; d. door het Bestuur erkende schrijvers en klerken van de sub b bedoelde personen; e. door het Bestuur erkende geestelijken; ƒ onderwijzers in den godsdienst en op de scholen; 3e. de voor vast of tijdelijk genoten inkomsten, voor zoover niet reeds begrepen onder de sub 2e bedoelde, die rechtstreeks worden genoten ten laste van de begrooting van landsuitgaven. VOOR DE BUITENBEZITTINGEN. St. 1912 no. 518. Art. 3 van St. 1907 no. 183 wordt gelezen. Bij de berekening van het inkomen blijven buiten aanmerking: 1e. Als ten 1e van St. 1908 no. 146 (Java en Madoera); 2e. de inkomsten, welke de na te noemen personen als zoodanig genieten: a. landsdienaren en van Landswege erkende en benoemde hoofden; b. als d ] c. als e > van St. 1908 no. 146. d. als f j e. personen, die in de gewesten Banka en Onderh., Billiton en Sumatra's Westkust aan den arbeid van de winning van delfstoffen deelnemen of daarbij betrokken zijn, in het gouvernement Sumatra's Westkust echter alleen, indien de winning van delfstoffen geschiedt voor rekening van den zande; f. de als emploijé of werkman op de panglongs in de afdeeling Bengkalis der residentie Oostkust van Sumatra gevestigde Chineezen ; VOOR ATJEH EN ONDERHOORIGHEDEN. St. 1908 no. 148. Art. 3 van St. 1907 no. 184 wordt gelezen: 1e. de inkomsten, welke de na te noemen personen als zoodanig genieten: a. als a I b. als b | van St. 1908 no. 147. d. als r { c. onderwijzers en hulponderwijzers aan de door het Bestuur erkende bijzondere scholen; 2e. Als ten 3e van St. 1908 no. 147. VOOR DJAMBI, SUMATRA'S WESTKUST EN TAPANOELI. St. 1908 no. 149 I. Art. 3 van St. 1908 no. 69 wordt gelezen: Bij de berekening van het inkomen blijven buiten aanmerking: 1e. Als ten 2e van St. 1908 no. 146 (Java en Madoera); 2e. de inkomsten, welke de na ce noemen personen als zoodanig genieten: a, b, c en d. Als a, b, d en c van St. 1908 no. 148 (Atjeh en 0); 3e. Als ten 3e van St. 1908 no. 147. II. Art. 2 van St. 1908 no. 93 wordt gelezen: Van de belasting zijn vrijgesteld: 1e. Als ten 2e van St 1908 no. 146 (Java en Madoera); 2e de inkomsten, welke de na te noemen personen als zoodanig genieten: a en b. Als a en d van St. 1908 no. 149, I. c. contractkoelies in dienst van het Gouvernement 3e. Als ten 3e van St. 1908 no. 147 III. Art. 3 van St. 1908 no. 94 wordt gelezen: Van de berekening van het inkomen blijven buiten aanmerking: 1e. Als ten 2e van St. 1908 no. 146 (Java en Madoera); 2e. de inkomsten welke de na te noemen personen als zoodanig genieten: a. de landsdienaren en de van Landswege benoemde of erkende en bezoldigde hoofden der bevolking (St. 1910 no. 13); b. Als b van St. 1908 no. 149 II. 3e. Als ten 3e van St. 1908 no. 149 II. VAN DE INKOMSTEN-BELASTING. St. 1908 no. 298. Art. 3. § 2. Buitengewone inkomsten uit nalatenschappen en schenkingen, voor zoover zij niet begrepen zijn onder de uitkeeringen, verstrekkingen of toelagen hierboven bedoeld of niet in dienstbetrekking worden genoten, alsmede uitkeeringen in eens aan verzekerden of andere bevoordeelden (St. 1909 no. 498) van be- dragen, waarvoor verzekerd is, komen bij de berekening van het inkomen niet in aanmerking. Hetzelfde is het geval met winsten behaald door de waardevermeerdering van vermogen, ten ware het is aangewend in het bedrijf, het beroep of de onderneming van den belastingplichtige. Art. 7. Kortingen op traktementen en andere belooningen wegens verplichte bijdragen voor pensioenen en fondsen mogen in mindering van het inkomen worden gebracht. Art. 8. § 1. Ter berekening van het zuiver inkomen mogen voorts, voor zoover zulks ingevolge de voorgaande artikelen niet reeds is geschied, van het inkomen worden afgetrokken: a. de voor de verkrijging en het behoud van het inkomen noodzakelijke uitgaven alsmede kosten en lasten, aan het genot van dat inkomen verbonden.; b. het jaarlijksch bedrag der door den belastingplichtige verschuldigde interessen van schulden alsmede der door hem verschuldigde lijfrenten, pensioenen, gevestigde of altijd durende renten en andere op een bijzonderen rechtstitel berustende voortdurende lasten; c. premiën voor levensverzekering, pensioen of lijfrente, doch tot geen hooger bedrag dan vijf ten honderd van hetgeen in geld en in goederen genoten wordt en in geen geval meer dan ƒ 200; d. verlies in een bedrijf of beroep. § 2. Daarentegen mogen niet in mindering worden gebracht: lo. de kosten van woning en huishouden van den belastingplichtige en zijn gezin, die tot onderhoud en opvoeding van afkomelingen alsmede persoonlijke belastingen van welken aard ook; 2o. hetgeen uit de inkomsten als kapitaal wordt belegd, tot aflossing van schulden, tot ontginning van woeste gronden of tot uitbreiding van het bedrijf, het beroep of de onderneming wordt besteed of in reservefondsen opgelegd; 3o. interessen van in het bedrijf, het beroep of de onderneming van den belastingplichtige belegd eigen vermogen; 4o. verliezen geleden door waardevermindering van het vermogen, ten ware dit is aangewend in het bedrijf, het beroep of de onderneming van den belastingplichtige. Vrijwillige uitkeeringen aan bloed-, aanverwanten of derden worden niet van het inkomen afgetrokken, maar komen bij de berekening van het inkomen van deze personen ook niet in aanmerking. Art. 10. De man is, behoudens verhaal, uit eigen hoofde belastingplichtig voor het zuiver inkomen zijner vrouw, tenzij in de gevallen van scheiding van tafel en bed en scheiding van goederen en in het geval, dat de vrouw krachtens artikel 140 van het Burgerlijk \\ etboek zich het beheer van hare roerende en onroerende goederen en het vrije genot van hare inkomsten heeft bedongen, in welke gevallen de vrouw zelve belastingplichtig is. Niettemin wordt in de laatste twee gevallen bij de berekening van de verschuldigde belasting geene splitsing van de inkomsten van man en vrouw _ toegelaten, maar de uitkomst der berekening in evenredigheid tot het bedrag van ieders zuiver inkomen over beide omgeslagen. 1 er berekening van het zuiver inkomen mag worden afgetrokken het bedrag, dat gedurende het tijdvak waarover de aanslasf loopt, uit het inkomen is of vermoedelijk zal worden verstrekt aan de bij den aanvang van het kalenderjaar of, bij lateren aanvang van belastingplicht, op het tijdstip van dien aanvang, in Nederland wonende echtgenoote van den belastingplichtige. De echtgenoote, die op reis is tusschen Nederlandsch-Indië en Nederland, wordt geacht in Nederland te wonen. (St 1910 No. 450). Indien de echtgenoote eerst na de aangifte, in Nederland is gaan wonen, wordt na afloop van het belastingjaar, op schriftelijk verzoek, ontheffing verleend voor de belasting, die over het in dat jaar aan haar verstrekte bedrag is betaald. (St. 1910 No. 450). Art. 58. § 1. Aan den belastingplichtige bedoeld bij art. 1 a, die in den loop van het belastingjaar Nederl.-Indië metterwoon verlaat, wordt^op zijn schriftelijk verzoek ontheffing of teruggaaf verleend van zijnen aanslag over de maanden van het belastingjaar, welke tijdens zijn vertrek nog niet zijn ingetreden. ^Ingeval van overlijden van den belastingplichtige wordt aan zijne erfgenamen op hun schriftelijk verzoek ontheffing of teruggaaf verleend over de maanden van het belastingjaar, welke bij zijn overlijden nog niet zijn ingetreden. J h ,Aan belastingplichtigen, bedoeld in art. 1 a, kan op hun schriftelijk vezoek geheele of gedeeltelijke ontheffing van belasting en van boete wegens niet tijdige betaling worden verleend, wanneer blijkt, dat door ontslag uit een ambt of bezoldigde betrekking of door andere buitengewone omstandigheden het zuiver inkomen meer dan een vierde verschilt van hetgeen werkelijk gedurende het belastingjaar als zoodanig is of vermoedelijk zal worden genoten. § 3. De verzoekschriften moeten worden ingediend bij het Hoofd van gewestelijk bestuur, dat het kohier heeft vastgesteld, waarin de betrokken aanslag voorkomt. Het hoofd van gewestelijk bestuur beschikt op het verzoek. Tegen de beslissing door het hoofd van gewestelijk bestuur kan binnen dertig dagen na de vei zending worden opgekomen door den verzoeker. (Op de doleantie wordt door den Dir. van Financiën definitief beschikt). Het is den directeur van Financiën gebleken, dat de^ toepassing van de laatste alinea van artikel 1 en van § 1 van artikel 58 de ordonnantie op de inkomstenbelasting, in verband met het voorkomende onder no. 9 van de bij zijn departement bewerkte -.Toelichting" in de praktijk tot verschil van gevoelen en daardoor tot moei lijkheden aanleiding geeft. Verlaat ^us iemand Nederlandsch-lndië voor langer dan zes maanden dan zal hem op zijn verzoek ontheffing van belasting behooren te worden verleend. Ambtshalve worde deze afschrijving alleen verleend wanneer de betrokkene voor langer dan een jaar of voor goed Nederlandsch-lndië verlaat, doch zij d.e terugkeeren kunnen ook wanneer zij van plan zijn langer dan zes maanden, mits langer dan een jaar weg te blijven, zich desgewenscht als inwoner van Nederlandsch-lndië blijven beschouwen. . n. , In dit verband merkt de directeur op dat personen die Indie hebben verlaten en afschrijving hebben verkregen, ingeval hun inkomsten wisselvallig zijn bij terugkeer in Indië behooren te worden aangeslagen naar hun vermoedelijk! inkomsten en niet naar het gemiddelde van de laagste drie [aren, al mag in het genoten inkomen over d.e jaren ,n vele %'ZVIT ""StnifXiiTda. iemand, di, op 1 November Indië voor vier maanden verlaat, geen ontheffing van belasting zal kunnen verkrijgen en met ingang van 1 Januari van het volgendejaar in de belasting moet worden aangeslagen. De uitreiking van het aangifte biljet zal tot zijn terugkomst moeten wachten, doch de belasting dan over een vol iaar te worden berekend. .. Verlaat iemand Indië en kan worden aangenomen, dat hij 'anger da zes maanden zal wegblijven dan worde hem op zijn verzoek over a noe volgende maanden van het jaar ontheffing van be asting ver eend pn hH terugkeer — ongeacht of die in hetzelfde dan wel in het volgende Uiarpïaats vindt-een nieuwe aanslag opgelegd berekend over de maanden van het jaar. die bij zijn terugkeer nog n'^ehee^ veHoopen z ^ Er is gezegd dat bij langer verblijf buiten lndie dan zesmaanaen n ™°R«d7Ï".^ handelen wanneer iemand beweert voor geruimen j voi[ren pr verlaten doch vermoed wordt dat spoedige .^rug bescliik- kon geen enkel bezwaar tegen zijn om in zulke gevallen de DescniK king op het verzoekschrift aan te houden en eerst: tol: onthrffiM over te gaan wanneer blijkt dat het buitenlandsch verblijf meer "zoïn" bU°'het"volgen van de hier aangegeven gedragslijn zichi ten voorgelegd. VAN DE PERSONEELE BELASTING. St. 1908 no. 13, Art. 12. (1). Van de belasting naar de zes grondslagen zijn vrijgesteld: de Consuls-Generaal, Consuls, Vice-Consuls en Consulaire agenten van vreemde staten, geen Nederlanders zijnde, noch eenig beroep op bedrijf uitoefenende en tijdens hunne toelating niet in Nederland of een zijner koloniën gevestigd, voor zooverre de Consuls-Generaal, Consuls en Vice-Consuls der Nederlanden in die staten gelijke vrijstelling genieten; de Consulaire beambten van vreemde staten, die geen Nederlanders zijn en geen beroep of bedrijf uitoefenen, voor zooverre de Consulaire beambten der Nederlanden in die staten gelijke vrijstelling genieten. militairen beneden den rang van officier, met uitzondering van hen, die buiten de kazerne wonen, voor zooveel deze recht hebben op eene Gouvernements woning of op indemniteit daarvoor, en hunne inkomsten overigens gelijk zijn aan- of hooger zijn dan die van een tweeden luitenant der Infanterie. (2). Van de belasting naar den eersten, tweeden en vierden grondslag zijn vrijgesteld zij, die een huis bewonen, waarvan de geheele huurwaarde eene voor de onderscheidene afdeelingen of plaatsen door den Gouverneur-Generaal te bepalen som niet te boven gaat. (3). Wanneer de geheele huurwaarde de in de vorige alinea bedoelde som met niet meer dan twee vijfde gedeelten te boven gaat, bedraagt de belasting naar den eersten, tweeden en vierden grondslag, slechts twee vijfde gedeelten van het bedrag, bij artikel 14 vastgesteld; gaat zij de bedoelde som met niet meer dan vier vijfde gedeelten te boven, dan bedraagt die belasting slechts vier vijfde gedeelten van het bij artikel 14 vastgesteld bedrag. Art. 13. (1). De door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen landsdienaren en hoofden van Vreemde Oosterlingen, die naar het oordeel van het hoofd van gew. bestuur, voor hun dienstwerk rijwiel, rijtuig, automobiel of autolette houden, genieten vrijstelling van belasting voor één rijwiel, voor één rijtuig of voor één automobiel of autolette. (St. 1911 no. 58). (2). Houden zij meer dan één rijwiel of rijtuig en is de belasting voor die rijwielen of voor die rijtuigen niet hetzelfde, dan _ genieten zij vrijstelling voor het hoogstbelaste rijwiel of rijtuig of een der hoogstbelaste rijwielen of rijtuigen. (3). Houden zij naar het oordeel van het Hoofd van gew. Best. voor hun dienstwerk nevens elkander hetzij rijwiel, rijtuig, automobiel of autolette dan genieten zij vrijstelling voor het hoogst belaste voortuig. (St. 1911 no. 58). Benoembaarheid. Art. 49 van het Regeeringsreglement bepaalt, dat de ambtenaren, behoudens de uitzonderingen bij dat reglement gemaakt (art. 2, 4, 8, 66, 93 en 95) worden benoemd, ontslagen en op pensioen gesteld door den Gouverneur-Generaal, overeenkomstig regels bij algemeene verordening gesteld. Ook bij de art. 50 en volgende der comptabiliteitswet zijn uitzonderingen op dezen regel gemaakt ten aanzien van den voorzitter en de leden der Algemeene Rekenkamer. St. 1884 no. 188 bepaalt, dat de Europeesche ambtenaren en beambten, in dienst bij het bestuur van het weduwen- en weezenfonds van burgelijke ambtenaren, voor zoover zij niet zijn gepensionneerde landsdienaren, geheel dezelfde rechten en verplichtingen hebben als burgerlijke landsdienaren, zoodat op hen toepasselijk zijn alle op die rechten en verplichtingen betrekking hebbende verordeningen en voorschriften. St. 1864 no. 194. Art. 1. Tot ambtenaren bij den burgerlijken dienst in NederlandschIndië zijn benoembaar: a. Nederlanders; . b inboorlingen van de eilanden van den Indischen Archipel, voor zoover deze tot Nederlandsch-Indië behooren; c. die in Nederlandsch-Indië geboren zijn uit aldaar gevestigde ouders voor zoover zij niet behooren tot de met de 1 nlanrlsche gelijkgestelde bevolking (vreemde oosterlingen). Art. 2. Aan hen, die niet vallen in de termen van art 1, kunnen alleen die ambten of bedieningen worden opgedragen, welke door den Koning, bij naderen algemeenen maatregel van be stuur zullen worden aangewezen. Zie bij VREEMDELINGEN. Art. 3. (St. 1907 no. 264). Art. 1. 1). Tot rechterlijke betrekkingen in Nederlandsch-Indië, voor zoover die niet ingevolge de verordeningen op het rechtswezen kunnen vervuld worden door niet gegradueerden of als bijbetrekkingen door administratieveambtenaren, zijn alleen benoembaar doctoren in de rechtswetenschap, die a. hebben voldaan aan het examen bedoeld in art. 141, 2 e. lid, der hooger-onderwijswet, of wel b. gedurende ten minste drie jaren de rechtsgeleerde praktijk in N. I. hebben uitgeoefend. 2). In bijzondere gevallen kan van deze eischen van benoembaarheid dispensatie worden verleend, in Nederland door Ons, in Ned.-Indië door den Gouverneur-Generaal, den Raad van N.-I. gehoord. Art. 7. Dit besluit ontneemt de benoembaarheid niet aan de doctoren in de rechtswetenschap, die haar ontleenen aan het met goed gevolg afgelegd groot-ambtenaars-examen voor den Indischen dienst, en doet niets af aan de benoembaarheid van hen, aan wie vóór het inwerkingtreden van dit besluit- dispensatie van de vereischten van benoembaarheid is verleend. St. 1875 no. 278. Art. 1. Alle meesters in de rechten, die benoembaar zijn tot rechterlijk ambtenaar in Ned.-Indië, zijn mede benoembaar tot hoofdcommies en hoogere rangen bij het Departement van Justitie daar te lande. Art. 4. (St. 1907 no. 230). Art. 1. lot de betrekkingen van adspirant-controleur en controleur bij hef Binnenlandsch-Bestuur, assistent-resident, gewestelijk secretaris, resident en gouverneur in Ned.-Indië zijn alleen benoembaar : 1o. zij die geslaagd zijn in het eindexamen voor den Nederlandsch-Indischen administratieven dienst, volgens de bij dit besluit vastgestelde of nader vast te stellen bepalingen ; 2o. zij die voldaan hebben aan het examen bedoeld bij art. 141, 2e lid, der hooger-onderwijswet. (St. 1905 no. 181). Art. 2. I ot de betrekkingen van referendaris — met uitzondering van die bij de comptabiliteit — en van secretaris bij de departementen van algemeen burgerlijk bestuur in Nederlandsch-Indië, bij de algemeene secretarie, en bij den Raad van Indië, daaronder begrepen de betrekkingen van algemeen secretaris en van gouvernements-secretaris, zijn alleen benoembaar personen vallende in de termen van het vorig artikel, benevens doctoren in de rechtswetenschap en doctoren in de staatswetenschap. Art. 3. In bijzondere gevallen kan van déze eischen van benoembaarheid dispensatie verleend worden, in Nederland door Ons, in Ned.-Indië door den Gouverneur-Generaal, den Raad van N.-I. gehoord. Art. 36. (1). In Ned.-Indië wordt het groot-ambtenaarsexamen voor den Indischen dienst 1) voor het laatst afgenomen in 1909 en alleen van hen, die ten genoegen van den Gouv.-Gen. bewijzen, dat zij reeds vóór 1907 begonnen waren zich voor het examen voor te bereiden. (2). Zij, die aldaar in 1907, 1908 en 1909 het diploma van het groot-ambtenaarsexamen verwerven, worden, naar gelang van behoefte, tot en met 1909 op den ouden voet als burgelijk ambtenaar aangesteld. (3). Op hen, die in 1909 dergelijke aanstelling nog niet bekomen hebben, zijn de bepalingen omtrent indienststelling en practische opleiding, welke bij dit besluit voor candidaat Indische ambtenaren {zie aldaar) zijn vastgesteld, toepasselijk, met dien verstande, dat bij hume indienststelling rekening gehouden wordt met den uitslag van het door hen afgelegd examen in de Javaansche taal. (4). De Gouv.-Gen. van N.-I. bepaalt hun rangnummer ten opzichte van de in Indië aangewezen candidaat Indische ambtenaren, die in hetzelfde jaar beschikbaar komen. Art. 6. Tot ambten niet vallende onder de bepalingen der art. 3 en 4 (St. 1907 no. 230 en 264) zijn, voor zoover hunne bezoldiging niet meer dan f 150.— 's maands zoude bedragen en voor zoover te hunnen aanzien niet andere voorwaarden van benoembaarheid zijn gesteld (krachtens art. 7) alleen benoembaar zij, die voldoend examen hebben afgelegd in: 1o. het rekenen; 2o. de beginselen der Nederlandsche taal; 3o. het schrijven van eene goede duidelijke hand. Alleen zij worden tot het afleggen van dit examen, dat het kleinambtcnaarscxamen genoemd wordt, toegelaten, die, na het afleggen van een voldoend examen benoembaar zijn tot Indische ambtenaren. (Zie art. 1). Ook vrouwen kunnen tot dit examen worden toegelaten. (Bijbl. no. 5603). Bijbl. no. 7344. Art. 2 van St. 1867 No. 82, waarbij was bepaald dat Vreenmde Oosterlingen niet mochten deelnemen aan het zoogenaamd kleinambtenaarsexamen, is ingetrokken bij St. 1910 No. 607. 1) Zie St. 1893 no. 257 en Bijbl. no. 3900. Dientengevolge zullen voortaan ook Vreemde Oosterlingen kunnen worden toegelaten tot het afleggen van het zoogenaamd klein-ambtenaarsexamen. Hiermede is echter geen verandering gebracht in de geldende bepalingen omtrent de benoembaarheid tot betrekkingen in's Lands dienst, zoodat ook in den vervolge de Vreemde Oosterlingen door het voldoen aan bedoeld examen, nochtans, in verband met het bepaalde bij artikel 1 van het Koninklijk besluit in Staatsblad 1864 no. 794, niet benoembaar zullen worden tot „ambtenaar bij den burgerlijken dienst in NederIandsch-Indië". Ter voorkoming van misverstand en mogelijke teleurstelling van de betrokkenen, heeft de Gouverneur-Generaal mij opgedragen UHEdG. het vorenstaande mede te deelen, met verzoek, te willen zorg dragen dat daarop de aandacht van belanghebbenden wordt gevestigd. Het bovenstaande heeft betrekking op z.g. Europeesche ambten, dat zijn zoodanige, welke in den regel door Europeanen worden vervuld, zoodat uit het voorafgaande niet mag worden afgeleid dat Vreemde Oosterlingen tot geen enkel z.g. Inlandsch ambt benoembaar zouden zijn. Zie verder bij VR1JSTELL ING ENZ. Art. 7. De bijzondere voorwaarden voor benoembaarheid tot bepaalde ambten of bedieningen worden door den Koning vastgesteld, en het examen, indien dit als bijzondere voorwaarde wordt voorgeschreven, zoodanig geregeld, dat het in Nederland en in Nederlandsch-Indie volgens hetzelfde programma worde afgenomen. Art. 13. De voorwaarden van benoembaarheid in deze regelen omschreven, gelden niet ten aanzien van militairen, die tevens met de uitoefening van het burgerlijk gezag worden belast, noch ten aanzien van de hoofden der Indische of daarmede gelijkgestelde bevolking. Ook op de militaire ambtenaren en geëmployeerden zijn ze niet van toepassing. Bepalingen op de benoembaarheid en tot regeling der voordeelen en verplichtingen verbonden aan de uitzending naar Indië van verschillende ambten of bedieningen. v ., Aangevuld en Ambten of bedieningen. ,..c/ H , gewijzigd bij bij Staatsblad. Staatsblad. —— Gezaghebbers, stuurlieden en 1909 no. 592. 1910 no. 212 en machinisten bij de Gouv.-Ma- 321,191I no.607. r;ne 1) (zie ook 1911 no 652) Adjunct-landmeter en Landme- 1910 no. 265. ter bij het Kadaster. Opzieners bij het Mijnwezen. 1873 no. 280. 1876 no. 319 en 1882 no. 55. Ingenieur bij het Mijnwezen. 1910 no. 232. Werktuigkundige idem. 1897 no. 15. Gouvernements-Veearts. 1875 no. 294. 1890 no. 183. Ambtenaren bij den Post-Tele- 1910 no. 238. 1910 no. 329,336, graaf-en Telefoon dienst. 373 en 412; 1911 no. 219, Bijbl. no. 7582. Onderwijzers. 1884 no. 62#. 1911 no 523. 1894 no. 192. Technisch personeel bij den 1909 no. 240. 1910. no. 140 en Waterstaat en B. O. W. 398. Leeraar en leeares bij het M.O. 1897 no. 274. Ingenieur voor het vak van 1898 no. 70. 1907 no. 268. scheepsbouw. Ambtenaren bij het boschwezen. 1905 no. 357. 1906 no. 223 352 en 353; 1910 no. 39, 1911 no. 538. Mantri's opzichter bij den Wa- 1908 no. 390. terstaat en B. O. W Machinisten 1908 no. 476. 1910 no. 109 en 209,1911 no.625, en 1913 no, 332. Technische betrekkingen bij den 1909 no. 220. dienst van het stoomwezen. Personeel postspaarbank. Bijbl. no. 6921. Betrekkingen bij den dienst der J 1909 no. 191 SS en 294, 1911 i no. 393. Stuurman, machinist en machi- 1908 no. 633. 1909 no. 493. nedrijver aan boord van koop- | 1911 no. 70. vaardijschepen 1) Zie voor ook in Indië af te leggen examens: Bijbl. no 7191 en 7500. Allen moeten zich schriftelijk verbinden om, bijaldien zij binnen vijf jaren na aankomst op Java, om eenige andere dan wel. bewezen ziels- of lichaamsgebreken, uit 's Lands dienst mochten worden ontslagen op de eerste aanmaning aan 's Lands kas terug te betalen hetgeen voor hunne uitrusting en hun uit overtocht 's Lands kas is voldaan benevens de kosten van opleiding voor zoover daarvoor uit 's Lands kas isbijgedragen. Bijbl. no. 5915. Het verzoek om ontslag uit 's Lands dienst, kan eerst dan bij den Gouv.-Gen. worden overgebracht, wanneer de terugstorting in 's Lands kas heeft plaats gehad. St. 1910 no. 140. Aan art 3 der bepalingen omtrent het afnemen der examens voor de benoembaarheid tot de betrekkingen van opzichter en architect bij den Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken (St. 1909 no. 240) wordt de volgende bepaling toegevoegd: Wie zich reeds driemaal voor deze examens heeft aangemeld en afgewezen of uit anderen hoofde dan om wettige redenen ter beoordeeling van den Directeur der B. O. W., niet verschenen is dan wel zich teruggetrokken heeft, wordt niet meer tot het afleggen daarvan toegelaten. St. 1908 no. 441. Te bepalen, dat voor eene benoeming tot hoofdcommies en Commies op gewestelijke of plaatselijke kantoren bij voorkeur in aanmerking zullen worden gebracht de bij dien tak van dienst werkzame Landsdienaren, met dien verstande dat op de plaatsen, vaar het notarisambt wordt uitgeoefend door den assistent™ resident, zoomede op het gewestelijk bureau te Merauke (ZuidNieuw-Guinea) de voorrang zal worden geschonken aan bedoelde Landsdienaren, die in het bezit zijn van een getuigschrift van met gunstig gevolgd afgelegd examen bedoeld bij art. 13 of bij art. 1 6g van het Reglement op het Notarisambt. (St. 1860 no. 3, 1894 no. 214 en 1907 no. 485). St. 1866 no. 160. Besluit van den Gouv. Gen. van 5 October 1866 no. 8, bepalende, met aanvulling van art. 2 van St. 1852 no. 81, dat bij voordrachten tot vervulling van ambten, waaraan de uitoefening van het notarisambt is verbonden, in het bijzonder zal worden gelet^ op hen, die bet bij art. 15 van het Reglement op het notarisambt, (St. 1860 no. 3) bedoelde examen met eoed gevoler hebben afgelegd. St. 1860 no. 3. A.rt. 15 zooals dat bij St. 1894 no. 214 gewijzigd is in: Art. 1 tg. (1) lot de aanvaarding van een ambt., waaraan het notarisambt. wettelijk is verbonden, is noodig de voorafgaande afleg- ging van een examen, loopende over de theoretische en practische kundigheden, welke in een notaris worden vereischt. Bij de afneming van dit examen en het nemen van een beslissing ingevolge art. 16m wordt in acht genomen dat de examinandus slechts wordt geroepen tot de uitoefening van het notarisambt als een wettelijk aan zijn ambt verbonden bijbetrekking (2). In dringende gevallen kan de Gouv. Gen. uitstel geven van het afleggen van het examen en toestaan dat inmiddels het ambt wordt aanvaard. In dit geval is de bekleeder van het ambt uitgesloten van de uitoefening van het notarisambt zoolang hij niet heeft verworven het getuigschrift model B. (art. bn). Bijbl. no. 6193, vervallen door bijbl. no. 7132. Bijbl. no 6994. CIRCULAIRE GOUVE-RNEMENTS SECRETARIS. Aan de autoriteiten en colleges, bevoegd tot het doen van benoemingen. No 2192. Buitenzorg, den 30sten Juli 1908. Den Gouverneur-Generaal is het denkbeeld in overweging gegeven om, in gelijker voege als b. v reeds is bepaald voor plaatsing bij het Openbaar Europeesch lager onderwijs en bij den dienst der Staatsspoorwegen, in het algemeen een leeftijdsgrens vast te stellen, boven welke niemand meer in aanmerking komt voor opneming in 's Lands dienst. Hoewel Zijne Excellentie in het algemeen de wenschehjkheid erkent om geen personeel van te ver gevorderden leeftijd in ÏLands dienst op te nemen, is Zij van meening dat van het stdlen van een algemeenen regel moet worden afgezien, aangezien zulks voor verschillende takken van dienst ongewenschte gevolgen zou kunnen hebben. , . Het komt den Landvoogd intusschen wenschelijk voor dat, ter voorkoming dat zonder noodzaak personen van te ver gevorderden leeftijd in 's Lands dienst worden opgenomen, de tot het doen van benoemingen bevoegde autoriteiten en colleges bii elke aanstelling van personeel, ten aanzien waarvan voor opname in 's Lands dienst geen leeftijdsgrens is gesteld, er zich nauwgezet rekensehap van geven of van de d,eesten van den betrokkene, in verband met diens leeftijd, m do toekomst nog behoorlijk partij te trekken zal zijn. Bestemming. (Veranderen van). St. 1822 no. 3. Te bepalen: Dat, wanneer ambtenaren van bestemming veranderen, en niet dadelijk na het afleggen der functiën welke zij verlaten den post kunnen aanvaarden tot welken zij zijn benoemd, en alzoo niet kunnen genieten het trachtement aan dien post verbonden, aan hen zal worden uitbetaald het tracement in hunne laatstvoorgaande betrekking genoten, gerekend van den dag dat zij die betrekking, hebben verlaten tot den dag dat zij hunne nieuwe zullen hebben aanvaard, mits niet blijke, dat zij in het beheerlijk aanvaarden nalatig zijn geweest. Betrekking. (Ontslag uit). St. 1853 no. 10. Te bepalen, dat de bevoegdheid, aan de hoofden van departementen van algemeen en gewestelijk bestuur gelaten of gegeven, tot aanstelling of benoeming van klerken en andere ondergeschikte Europeesche en Inlandsche ambtenaren op zekere bezoldiging, ook inhoudt de bevoegdheid, in gelijke mate, tot ontslag van die beambten uit hunne betrekking Doch dat deze bevoegdheid in geenen deele kan worden uitgestrekt tot ontslag uit de dienst, hetgeen den Gouverneur-Generaal alleen voorbehouden is. St, 1863 no. 152. Ten vervolge van St. 1853 no. 10, te verklaren: dat de bevoegdheid om klerken en andere ondergeschikte ambtenaren uit hunne betrekking te ontslaan, zich niet uitstrekt tot het verleenen van zoodanig ontslag op eigen verzoek, anders dan wegens ziekte; zullende aan hen, die om andere redenen verzoeken eervol uit hunne betrekking te worden ontslagen, behooren te worden te kennen gegeven, dat zij zich tot den Gouv -Gen. kunnen wenden, ter bekoming van ontslag uit 's Lands dienst. Bijbl. no. 4959. Blijkens Missive van den Gouv. Secretaris van 19 Dec. 1894 no. 3075 is door de Regeering beslist dat het aangenomen beginsel om geen ontslag uit de betrekking te verleenen, anders dan wegens ziekte, geen toepassing behoeft te vinden ten aanzien van ambtenaren of beambten, die ontslag uit hunne betrekking vragen om bij een anderen tak van dienst te kunnen overgaan, hetgeen dan echter uit de door de betrekken autoriteit te nemen beschikking zal moeten blijken. Bijbl. no 5737. I. Aan Europeesche burgerlijke Landsdienaren, die wegens ziekte ontslag uit de betrekking verzoeken of op grond van een geneeskundig certificaat voor zoodanig ontslag worden in aanmerking gebracht, kan worden opgedragen om, tot nadere constateering der noodzakelijkheid van dat ontslag, zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek door een der commissiën bedoeld bij St. 1885 no 70. [Zie bij: BUITENLANDSCHE VERLOVEN]. II. De last tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek door een commissie gaat uit: a. van den Gouv. Gen. of van den betrokken Departementschef, voor zooveel betreft Landsdienaren, die door den Gouv. Gen. uit de betrekking worden ontslagen ; b. voor andere Landsdienaren: van de autoriteit of het college, bevoegd om het ontslag uit de betrekking te verleenen. III. enz. VI. De reiskosten naar de plaats, waar de commisie vergadert, en c. q. ook terug naar de verblijfplaats van den betrokken Landsdienaar, komen voor rekening van den Lande. Bijbl. No. 7243. No. 8. ' Buitenzorg 16 Augustus 1910. Gelezen, enz. Is goedgevonden en verstaan: De Chefs der Departementen van Algemeen Bestuur te machtigen om, wanneer zij dit in het belang van den dienst noodig oordeelen, ieder voor zooveel hem aangaat aan de onder zijn Departement resóorteerende burgerlijke landsdienaren, die verklaren wegens ziekte, al of niet gestaafd door een geneeskundig certificaat, geen dienst te kunnen doen of de hun aangewezen bestemming niet te kunnen volgen, op te dragen zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek door een der Commissiën, bedoeld bij de Bepalingen, regelende het constateeren der ziekte van burgerlijke ambtenaren, die een buitenlandsch verlof tot herstel van gezondheid verzoeken (Staatsblad 1885 No. 70), blijvende op verzoeken om ontslag uit de betrekking wegens ziekte van toepassing het bepaalde bij het besluit van 16 Juli 1902 No. 7 (Bijblad op het Staatsblad No. 5737). Extract enz. Als beginsel is aangenomen dat aanvragen om ontslag uit de betrekking wegens andere redenen dan ziekte niet worden ingewilligd, maar bij de Regeering voorgebracht, met vooistel om den betrokken persoon uit 's Lands dienst te ontslaan. Circ. van 20 April 1901 no. 5814. Het heeft de aandacht van den Gouverneur-Generaal getrokken, dat personen, die, eigenmachtig hunne betrekkig hebben verlaten wegens dienstweigering, eervol uit die betrekking ontslagen worden Naar de meening van Zijne Excellentie is dit eene ongerijmdheid omdat om werkelijk eervol te worden ontslagen, een Landsdienaar zich tot het einde toe goed behoort te gedragen en niet mag deserteeren van zijn post, maar moet wachten tot hem wordt toegestaan dien te verlaten. Voor dit laatste is het intusschen niet altijd noodig dat de beschikking op eene aanvraag om ontslag wordt afgewacht. Wanneer er gegronde redenen bestaan om op die beschikking vooruit te loopen, b. v. omdat het spoedig aanvaarden van eene particuliere betrekking voor den betrokkene van groot belang is, kan voorloopig verlof worden gegeven, om de uitoefening der aan de betrekking verbonden functiën te staken. Ik heb de eer UwEdQ. het vorenstaande mede te deelen, met verzoek voortaan daarnaar te willen handelen. De Directeur van Financiën. Bijbl. no. 7794r Het heeft de aandacht van den Gouverneur-Generaal getrokken dat meermalen landsdienaren, die wegens verduistering van gelden uit 'sLands dienst moeten worden ontslagen niet strafrechterlijk worden, vervolgd, wijl hunne chefs van oordeel zijn, dat indien het verduisterde geld na de ontdekking van de fraude wordt aangezuiverd de justitie niet in de zaak behoeft te worden gemengd. In het algemeen acht Zijne Excellentie dit ongewenscht. De Landvoogd is n.1. van meening dat het niet voldoende is ontrouwe landsdienaren, die zich aan misdrijf schuldig hebben gemaakt, uit hunne betrekking respectievelijk uit 'sLands dienst te ontslaan, maar dat zij tevens voor den strafrechter behooren te worden getrokken, ten einde door dezen te doen uitmaken of en in hoeverre er termen bestaan de schuldigen te straffen. Betrekking. (Waarneming) St. 1877 no. 94. Te bepalen, dat de waarneming van eenig ambt, hetzij krachtens eene opdracht door de daartoe bevoegde autoriteit, hetzij krachtens wettelijke bepalingen, in zich sluit de bevoegdheid tot uitoefening van alle aan dat ambt verbonden zoo administratief als rechterlijke functiën. St. 1902 no. 453. Te bepalen dat bij tijdelijke voorziening in de waarneming van eenig ambt, waaraan bij een of meer besluiten van den Gouverneur-Generaal bijbetrekkingen zijn verbonden, de waarneming van een of meer dier bijbetrekkingen tijdelijk kan worden opgedragen aan een ander dan aan dengene aan wien de uitoefening van de hoofdbetrekking wordt opgedragen. St. 1911 no. 526. Te bepalen, dat ten aanzien van de administratieve ambtenaren bij het B. B. van toepassing is: I. St. 1898 no. 168, waarbij aan de ambtenaren ter beschikking bij het B. B. op hunne dienstreizen binnen de afdeeling, waarin zij werkzaam zijn, was toegestaan het kosteloos gebruik der binnenlandsche of particuliere postpaarden, de laatste voor zoover die krachtens bestaande of nader te sluiten overeenkomsten gestationeerd waren, behoudens dat de reizen zich verder moesten uitstrekken dan 6 palen buiten de plaats van vestiging II. Bijbl. no. 5660, ingevolge hetwelk aan ambtenaren ter beschikking, die bij onstentenis of afwezigheid van den titularis worden belast met de waarneming van het beheer eener contröle-afdeeling, waarbinnen hun standplaats is gelegen, wordt, voor elke maand die de waarneming heeft geduurd, toegekend het verschil tusschen hunne indemniteit voor reiskosten en die, verbonden aan het waargenomen ambt. Gedeelten eener maand tellen bij minder dan 14 dagen niet, van 14 dagen tot 3 weken voor Yi maand, en bij meer dan 3 weken voor een geheele maand. Zullende deze regeling mede gelden in geval een administratief ambtenaar bij ontstentenis of afwezigheid van den betrokken titularis wordt belast met de waarneming van het beheer eener onderafdeeling waarbinnen zijne standplaats is gelegen dan wel de functien van den eventueel in de betrokken contróle-afdeeling of onderafdeeling geplaatsten Aspirant Controleur. Ten tweede: Ten vervolge van art. 2 lett. a, van St. 1911 no. 357 te bepalen, dat de administratieve ambtenaren bij het B. B. op Java voor hunne dienstreizen binnen de afdeeling, waarin zij werkzaam zijn, zich verder uitstrekkende dan 6 palen buiten hun standplaats, mede voor rekening van den Lande gebruik kunnen maken van de op contract met het Gouv. door aannemers te leveren automobielen. Bijbl. no. 5328. Is goedgevonden en verstaan: Vast te stellen de volgende voorschriften: I. Ingeval iemand met de waarneming of tijdelijke vervulling eener organiek bestaande of bij wijze van tijdelijken maatregel ingestelde betrekking, waaraan periodieke tractementsverhoogingen verbonden zijn, belast is geweest, onder genot van doorloopende inkomsten ten lasten der begrooting van N I. tot het bedrag van de voor die betrekking vastgestelde bezoldiging, wordt de tijd dier waarneming of tijdelijke vervulling, voor zoover niet anders is bepaald, bij benoeming tot de betrekking medegeteld voor de toekenning der periodieke tractementsverhoogino-en, indien de definitieve benoemiug tot het ambt onmiddellijk op de waarneming, of tijdelijke vervulling gevolgd is, mits aan de overige voor de toekenning der verhoogingen gestelde voorwaarden voldaan is. Wanneer er termen bestaan om een gedeelte van den tijd aer waarneming of tijdelijke vervulling niet in aanmerking te brengen voor de toekenning van tractementsverhooging, wordt dat gedeelte in het besluit van definitieve benoeming vermeld. II. Wanneer de sub I bedoelde waarneming of tijdelijke vervulling heeft plaats gehad door iemand, die gedurende die waarneming of vervulling reeds den staat van burgerlijk ambtenaar bezat, telt, ook ingeval de definitieve benoeming tot de betrekking niet onmiddelijk op de waarneming of tijdelijke vervulling gevolgd is, de tijd der waarneming of tijdelijke vervulling mede voor de toekenning der aan de betrekking verbonden periodieke tractementsverhoogingen, mits ook in dit geval voldaan zij aan de overige voorwaarden voor de toekenning der tractementsverhoogingen gesteld. Bijbl. no. 5391. De onder no. 5328 in het Bijblad opgenomen voorschriften zijn niet op Assistent-Residenten van toepassing, zoodat het recht op de aan dat ambt verbonden periodieke tractementsverhoogingen eerst ingaat na difinitieve aanstelling tot die betrekking. Bijbl. no. 5295. De tijdelijk met de waarneming der betrekking van gewestelijk secretaris belaste ambtenaar is als zoodanig gerechtigd en zelfs verplicht al datgene te doen wat zoowel bij de wet als anderszins aan het secretariaat van een gewest verbonden is, d. i. hij treedt als zoodanig ook op als ge-woon ambtenaar van den burgerlijken stand, zelfs al ware hij reeds vroeger benoemd tot hiitengewoon ambtenaar van den burgerlijken stand. Hetgeen hier ten aanzien van de bevoegdheid van den waarnemenden secretaris gezegd is, geldt evenzeer ten aanzien van de bevoegdheid van de waarnemende, buiten de hoofdplaatsen gevestigde, hoofden van plaatselijk bestuur, die als zoodanig tevens gewone ambtenaren van den burgerlijken stand zijn. St. 1895 no. 246. I. De onder II van dit staatsblad genoemde ambtenaren bij den dienst der exploitatie der S. S. op Java, genieten eene vaste indemniteit voor reis- en verblijfkosten binnen den kring hunner werkzaamheden. Deze indemniteit werd bij St. 1905 no. 465 gewijzigd. Bij St. 1909 no. 248 werd bepaald, dat behoudens de in de volgende alinea bedoelde uitzondering hij, die de betrekking van een der onder II genoemde ambtenaren tijdelijk waarneemt, de aan de waargenomen betrekking verbonden indemniteit geniet, wanneer deze niet aan den functionaris uitbetaald en de^vaarnemer niet reeds uit anderen hoofde schadeloos gesteld wordt. Bij genot ingevolge de vorige alinea van eene aan een andere betrekking dan de eigene verbonden indemniteit staat de den waarnemer uit hoofde zijner eigen functie eventueel aankomende indemniteit stil, indien deze laatste minder bedraagt dan de eerste; in het omgekeerde geval behoudt de waarnemer de aan zijn eigen functie verbonden indemniteiten ontvangt die, aan de waargenomen betrekking verbonden niet. Zie ook Bijbl. no. 6773 en 7796. Bijbl. No 7823. Het is der Regeering gebleken, dat verschil van opvatting bestaat nopens de vraag of bij ontheffing van de waarneming eener hoogere betrekking al dan niet herbenoeming tot de vorige betrekking noodzakelijk is. Door de Regeering is terzake als beginsel aangenomen, dat herbenoeming tot de vroegere betrekking alleen dan is vereischt, wanneer bij de opdracht der waarneming de formule is gebezigd: „te belasten met de waarneming der betrekking van X, thans (i)"; omdat de betrokkene alsdan zijne vorige betrekking verliest. Herbenoeming is echter niet noodig, indien in, het betrekkelijk besluit de formule is gebruikt: , te belasten met de waarneming der betrekking van den (J) X", aangezien de belanghebbende in dat geval, ondanks de waarneming eener hoogere betrekking, het lagere ambt blijft bekleeden. (M. G. S. 7 Juni 1913 No. 1407). Bezoldiging. Het bedrag der bezoldigingen van de burgerlijke landsdienaren, wordt, voor zoover het niet door den Koning is vastgesteld, door den Gouverneur-Generaal geregeld. Bezoldigingen bij Kon. besl. bepaald, of begrepen in eene goedgekeurde begrooting, kunnen door den Gouverneur-Generaal, zonder machtiging des Konings, niet worden verhoogd (wel verminderd zie Bijbl. nos. 2215 en 2810. Het bezoldigen der ambtenaren geschiedt naar het beginsel, dat, behalve de toe te leggen jaarwedde, geene andere dan de uitdrukkelijk toegestane voordeelen uit het ambt mogen getrokken worden. Artt. 50 en 51 Regeeringsreglement. St. 1827 no. 28. Ten tweede-. Dat voortaan, bij alle nieuw te doene benoemingen, de daaraan verbonden tractementen zullen gerekend worden in te gaan met den eersten der maand, volgende op die waarin dezelven zullen hebben plaats gehad, en de functiën zijn aanvaard. (!) Hier in te vullen de op het tijdstip van de beschikking bekleedefunctie St. 1828 no. 60. Is goed gevonden en verstaan, te verklaren, dat St. 1827 no. 28, ook van toepassing zal zijn op toe te stane verhooging van tracteinenten aan ambtenaren, welke reeds fungeeren in zoodanige posten, als waaraan de verhooging wordt toegekend, zullende die verhooging alzoo ingaan met den eersten der maand, volgende op die, waarin dezelve is toegestaan. St. 1857 no. 7. Besluit van den Gouv.-Gen. van 24 Januari 1857 no. 8, bepalende dat een ieder, die gehouden is af te leggen een ambtseed mitsgaders die van trouw, geheimhouding en zuivering [zie bij EED] moet overleggen het bewijs van die aflegging, alvorens toegelaten te kunnen worden tot de aanvaarding der bediening, tot welke hij benoemd is, en tot het genot der voor derzelve bepaalde bezoldiging. St. 1909 no. 326. Met buiten werkingstelling van: St. 1853 no. 13 en 1867 no. 41, te bepalen: Ie. dat, voor zoover de toekenning daarvan niet uitdrukkelijk aan den G.-G. is voorbehouden—periodieke verhoogingen van tractement en toelagen, welke van het doorbrengen van een bepaalden diensttijd afhankelijk zijn, na overleg met de Alg. Rekenkamer, worden verleend door de betrokken Chefs der Departementen van Algemeen Bestuur, dan wel door de autoritet, aan wie de bevoegdheid daartoe bij af zonderlijke bepalingen is of zal worden gegeven; _e. dat van de ter zake handelende beschikkingen driemaandelijks een staat aan den G.-G. moet worden ingezonden; 3e. dat, in geval van verschil van gevoelen met de Alg. Rekenk., de beslissing van den G.-G. moet worden ingeroepen. St. 1910 No. 670. ' en eerste: De staten bedoeld bij art. 1 ten 2e van St. 1909 no. 326 kunnen achterwege blijven. Ten tweede: Ten vervolge van art. 1 van St. 1909 No. 326, de Hoofaen van Gew. Bestuur te machtigen om de ambtenaren tot wier aanstelling zij bevoegd zijn, bij hunne benoeming in het genot te stellen van de periodieke tractementsverhoogingen waarop zij eventueel op grond van in eene vorige landsbetrekking genoten inkomsten aanspraak kunnen maken. Bijbl. No. 42. Bij het besluit van 11 Juli 1856 no. 18, is door de Regeering te kennen gegeven dat, wanneer daaromtrent geene speciale tijdsbepaling bestaat, de tractementsverhooginsen gerekend worden in te gaan van af den eersten der maand volgende op die, waarin die verhoogingen zijn verdiend door volbrenging van dienst met gelijktijdige bezoldiging gedurende een zeker getal jaren. Bijbl. no. 2874. Krachtens machtiging des Konings, te bepalen, dat bij bevordering van ambtenaren, dienende bij vakken, waaraan periodieke tractementsverhoogingen zijn verbonden, de aanvankelijk toe te kennen bezoldiging zal worden geregeld met dien verstande, dat de bevordering nimmer met verlies van inkomsten gepaard ga. Bijbl. no. 43 22. Volgens de uitlegging van Bijbl. no. 2874, gegeven bij Bijbl. no. 4055. behoort de tijd, in eene vorige betrekking zonder verhooging of nadere verhooging van tractement doorgebracht, mede te tellen bij het toekennen van de eerste verhooging in de nieuwe betrekking, ingeval bij den overgang tot de laatste de aanvankelijk toegekende bezoldiging niet hooger is gesteld dan het in de eérste genoten cractement. Dit is echter alleen het geval, indien de tractements-verhoogingen in de nieuwe betrekking evenveel of minder bedragen dan in de oude. In andere gevallen werd door de Regeering aan eene andere regeling de voorkeur gegeven. X is^geplaatst te A op een tractement van / 500.— met driejaar- lijksche verhoogingen van ƒ 50.— ; na één jaar wordt hij overgeplaatst naar B op hetzelfde traktement, doch met driejaarlijksche verhoogingen van f 100.—, na drie jaren dienst ontvangt hij nu eene verhooging van /50. , en eerst na 3 jaren dienst te B wordt de verhooging gebracht op ƒ 100.-. St. 1903 No. 247. Bij dit Staatsblad werd voor het personeel der S.S. op Java en Sumatra bepaald: . Heeft de benoemde in eene vorige betrekking eene bezoldiging genoten gelijkstaande met of hooger dan het minimum, dan wordt de tijd, gedurende welken hij in de vorige betrekking c ie bezoldiging genoten heeft, voor het toekennen der verhoogingen in rekening gebracht. St. 1910 no. 183. Art. 1. Ten aanzien van betrekkingen of ambten in Indië, aan welker bezoldiging periodieke traktementsverhoogingen zijn verbonden, wordt, ook waar zulks niet uitdrukkelijk is voorgeschreven, het toekennen dier verhoogingen afhankelijk gesteld van ijverige, en trouwe plichtsbetrachting. Akt. 2. Dadelijk bij het voorvallen van een tekortkoming en anders aan het eind van den termijn voor een periodieke verhooging gesteld, wordt door de autoriteit, door wie de verhooging is te verleenen, beslist: a. in het eerste geval, of de tekortkoming van dien aard is dat zij aanleiding behoort te geven tot verlenging van den voor de eerstkomende periodieke verhooging gestelden termijn en, zoo ja, tot welke verlenging; b. in het tweede geval of de betrokkene door ijverige en trouwe plichtsbetrachting gedurende den gestelden termijn zijn recht op de verhooging behouden heeft, en zoo neen, hoe lang de verhooging met het oog daarop behoort te worden uitgesteld in afwachting van betere plichtsbetrachting. Art. 3. « . Wanneer aan de voor een betrekking of ambt vastgestelde bezoldiging meer dan één periodieke verhooging verbonden is, behoeft het enkele feit, dat de toekenning van één dier verhoogingen op den voet van het bepaalde bij artikel 2 is uitgesteld, geen aanleiding te geven om de volgende verhoogingen te doen ingaan op een later tijdstip dan dat, waarop die verhoogingen, zonder dat uitstel, zouden moeten worden toegekend, zoodat telkens wanneer laatsbedoeld tijdstip aanbreekt de verhooging kan worden toegekend, indien daartegen op zich zelf geen bedenkingen zijn gerezen Art. 4. De bepalingen van de voorgaande artikelen vinden geen toepassing ten aanzien van landsdienaren, die op het tijdstip van inwerkingtreden van dit besluit betrekkingen of ambten bekleeden, aan welker bezoldiging periodieke traktementsverhoogingen zijn verbonden, waarvan de toekenning nog niet krachtens bestaande bepalingen afhankelijk is van ijverige en trouwe plichtsbetrachting, noch ten aanzien van predikanten en roomsch-katholieke geestelijken, voor wie de bestaande reereling'en blijven gelden. J St. 1911 no. 326. Bij buitengewone geschiktheid, uitmuntende plichtsbetrachting en in bijzondere omstandigheden kunnen de aan eene betrekking verbonden tractementsverhoogingen worden toegekend voor net verstrijken van den daarvoor gestelden termijn. Bijbl. no. 4371. Vermits bij St. 1887 no. 21 de nieuwe organisatie van het bestuur in de residentie Oostkust van Sumatra in werking trad op 1 Maart 1887, en de voor dat gewest benoemde-ambtenaren eerst op dien datum hun werkking konden aanvaarden, was de Dir. van B. B. op grond van het bepaalde bij de St. 1827 en 1828 no 28 en 60, van gevoelen dat aan die ambtenaren de 'bezoldiging aan hun nieuwe betrekking verbonden, over de maand Maart niet kon worden uitbetaald. De Regeering kon zulks niet toegeven. De aangehaalde bepalingen, welke allen voor gewone gevallen toepasselijk zijn, kunnen Haars inziens niet gelden voor bijzondere gevallen, waarin - zooals onderwerpehjk - eene benoeming, verband houdende met eene nieuwe formatie, plaatsheeft met ingang van een bepaalden, op den eersten dag der maand g Naar dezen bij een besluit vastgestelden datum behoort zich ook de ingang van het traktement te regelen, en de bedoelde ambtenaren kunnen derhalve in het genot hunner bezoldigingen aver Maart gesteld worden, mits zij werkelijk op den eersten dier maand, na vooraf de voorgeschreven eeden of verklaringen te hebben afgelegd, hunne functiën hebben aanvaard. Bijbl. no. 7043. Bii dit bijblad is mededeeling gedaan, van de Kon. machtiging om in elk bijzonder geval uit te maken welke diensttijd voor de toekenning van periodieke traktementsverhoogingen in rekening kan worden gebracht. Bijbl. no. 7663. Naar aanleiding van door een Hoofd van _ Gew. Best. gedane voorstellen tot verhooging, bij wijze van tijdelijken maatrege, van de organiek vastgestelde bezoldigingen van eenige ambtenaren in zijn gewest, is door de Regeering beslist, dat Zij streng wenscht vast te houden aan den regel om geen tractementen te verhoogen voordat daarop bij de begrooting gerekend is ot voordat de meerdere uitgaven kunnen gecompenseerd door eene bezuiniging in den zelfden diensttak, zullende niet dan in geval van dringende noodzakelijkheid van dien regel worden afgeweken. (M. G. S. van 4 Januari 1910 no. 17). Bijbl. no. 7244. Door de regeering is thans als beginsel aanvaard, dat bij een definitieve benoeming van ambtenaren tot eenige betrek -ïng, waarin zij reeds tijdelijk dienden, de voordeden, verbonden aan die benoeming, onafhankelijk van het tijdstip waarop de betrokkenen daarvan officieel kennis krijgen, ingaan met den eersten van de maand volgende op den datum van het benoemingsbesluit, behoudens in de gevallen, waarin de aanvaarding van de betrekking afhankelijk is gesteld van een voorafgaande eedsaflegging. Aan de daaromtrent bestaande bepalingen dient te worden voldaan. St. 1890 no. 228. Te bepalen: dat de Chefs der Departementen, de hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur en de verschillende colleges en autoriteiten van elke door hen genomen beschikking, houdende benoeming, ontslag, schorsing, plaatsing of verplaatsing van- of toekenning van tractementsverhooging en van binnenlandsch verlof aan ambtenaren en beambten, volledig afschrift zenden aan de Algemeene Rekenkamer. St. 1851 no. 67. Te bepalen: Eerstelijk: dat ambtenaren, die eervol uit den dienet, dan wel uit hunne betrekking worden ontslagen of ontheven, tractement zullen genieten over da volle maand, waarin het ontslag of de ontheffing, door ontvangst van het besluit, te hunner kennisse zal zijn gekomen. Ten tweede: dat ambtenaren, die uit den dienst, dan wel uit hunne betrekking worden ontslagen of ontheven, zonder vermelding dat zulks eervol zij, en mitsdien ook zij die uit hunne betrekking worden ontzet, slechts tractement zullen erlangen tot en met den dag waarop het ontslag of de ontheffing dan wel de ontzetting, door de ontvangst van het besluit, te hunner kennis zal zijn gekomen. Ten derde: [St. 1889 no. 220], Wanneer bij het hesluit van ontslag, dan wel bij een nader besluit uitdrukkelijk is bepaald dat het ontslag op een vroegeren datum ingaat, dan wordt bij eervol ontslag tractement gennoten over de volle maand, waarin het ontslag is ingegaan, en bij ontslag zonder vermelding dat zulks eervol is, tot en met den dag voor den ingang van het ontslag aangegeven. St. 1906 no. 66. Intrekking van art. 2 van St. 1885 no. 131. [Zie ZEGELBELASTING]. Voor de acten van aanstelling, alsmede voor de bewijzen van verhooging van bezoldiging, welke aan burgelijke landsdienaren worden uitgereikt, is geen zegelrecht verschudigd. St. 1866 no. 33. Te Bepalen, dat aan ambtenaren, die na expiratie van een binnenlandsch verlof hunne betrekking wegens ziekte of andere redenen niet weder hebben kunnen aanvaarden en dientengevolge uit hunne betrekking, dan wel uit 'sLands dienst eervol worden ontslagen, het tractement niet verder zal worden uitbetaald dan tot en met den laatsten der maand, waarin het verlof is geëxpireerd. Bijbl. no. 6088. Het geval heeft zich voorgedaan dat naar aanleiding van een aan een landsdienaar verleend ontslag uit 'sLands dienst, hetwelk werd gerekend te zijn ingegaan op den eersten van zekere maand, tusschen den betrokken Departementschef en de Algemeene Rekenkamer eene quaestie is gerezen over de vraag of de betrokken persoon recht had op tractement over de maand, op den eersten waarvan het ontslag werd geacht te zijn verleend. Ter voorkoming nu van quaestie's als evenbedoeld acht de Algemeene Rekenkamer het wenschelijk voortaan in ontslagbesluiten duidelijk te omschrijven of het de bedoeling is over een zekere maand al of niet tractement uit te keeren, gevende zij tevens als haar gevoelen te kennen dat de uitdrukkingen als bijv: „met ingang van 1 Juli" of „met ingang van de maand Juli" dan wel „na afloop der maand Juni" aan elkander synoniem zijn en, voor zooveel strekkende ter bepaling van het tijdstip, waarop het ontslag ingaat, den betrokkene geen aanspraak geven op tractement over de maand Juli. UHEdG. Ik heb mitsdien de eer te verzoeken met het vo- UEdG. renstaande rekening te willen houden bij het verleenen eventueel van ontslag aan onder U gestelde beambten. Bijbl. no. 6239. Blijkens de missive van den eersten Gouvernements Secretaris van 7 April 1890 no. 813 a is door de Regeering ontkennend beantwoord de vraag of het karakter van een aan een ambtenaar door een hoofd van gewestelijk bestuur verleend niet-eervol ontslag uit zijne betrekking, niet geacht moest worden door zijn daarop gevolgd eervol ontslag uit 'sLands dienst gewijzigd te zijn in dier voege dat hem tractement toekwam over de maand waarin het ontslag te zijner kennisse was gekomen en die maand dus ook ten volle medetelde voor de berekening van het toe te kennen pensioen. Bijbl. no. 6773. No. 419. Buitenzorg, den 8sten Februari 1908. Blijkens de dezerzijdsche circulaire van 29 December 1905 no. 4266 (Bijblad no. 6415) zal in den regel bij het vaststellen van het inkomen van personen, die tydelyk belast worden met de waarneming van eenige betrekking, dan wel in eenige functie werkzaam worden gesteld, rekening moeten worden gehouden met het hun eventueel reeds toekomend pensioen, in dien zin, dat den betrokkene in totaal een inkomen wordt toegelegd, overeenkomende met hetgeen hij zou genoten hebben als hij geen gepensionneerd Landsdienaar was. Was de Gouverneur-Generaal blijkens Bijblad no. 6505 van oordeel dat dit beginsel ook toegepast behoorde te worden op gegageerde (gepensionneerde) militairen, die in ondergeschikte betrekkingen werkzaam worden gesteld, bij nadere overweging komt het Zijner Excellentie beter voor ten aanzien van bedoelde militairen eene uitzondering op den regel te maken. De meeste militairen, die na 12 (15) jaren onder moeielijke omstandigheden recht op gagement (pensioen) hebben verworven, achten alsdan het oogenblik aangebroken om het Leger, waaraan zij hunne beste krachten gegeven hebben, te verlaten, ten einde te trachten op rustiger wijze in hun levensonderhoud te voorzien. De gevaren en ontberingen waaraan zij hebben blootgestaan, motiveeren dan echter wel dat zij boven het inkomen verbonden aan de tijdelijk door hen vervulde burgerlijke betrekking hun gagement (pensioen) blijven genieten, te meer waar hun, bij opneming in vasten dienst, met de daaraan verbonden vooruitzichten op burgelijke pensioen in de meeste gevallen het genot van geheel of gedeeltelijk gagement (militair pensioen) is gewaarborgd, (vgl. artikel 25 van het gagementsreglement in Saatsblad 1905 no. 299.) Hiertegen zou wel aangevoerd kunnen worden dat het hun vrij staat in vasten burgerlijken dienst over te gaan, maar tengevolge van de physieke eischen, welke hiervoor worden gesteld, zal menig gewezen militair, wiens gezondheid door de van hem gevorderde diensten geleden heeft, zich daartoe den pas zien afgesneden. Door de mededeeling van het vorenstaande met verzoek daarmede bij voorkomende gelegenheid rekening te willen houden, heb ik de eer aan eene opdracht van den Landvoogd te voldoen. De Gouvernements Secretaris. Bijbl. no. 7796. Blijkens de dezerzijdsche circulaire van 29 December 1905 no, 4266 (Bijblad no. 6415) zal in den regel bij het vaststellen van het inkomen van personen, die tijdelijk belast worden met de waarneming van eenige betrekking, dan wel in eenige functie werkzaam worden gesteld, rekening moeten worden gehouden met hun eventueel reeds toekomend pensioen, in dien zin, dat den betrokkene in totaal een inkomen wordt toegelegd, overeenkomende met hetgeen hij zou genoten hebben als hij geen gepensionneerd landsdienaar was. Aangezien deze regel niet imperatief is gesteld, acht de Gou- verneur-Generaal het niet noodzakelijk dat afwijkingen daarvan aan de goedkeuring der Regeering worden onderworpen, en komt het Zijner Exellentie voldoende voor, dat de controle op de naleving van dat voorschrift wordt uitgeoefend door de verschillende Departementschefs, in dien zin, dat dezen daarvan zelf zullen kunnen afwijken bij een met redenen omkleed besluie en dat afwijkingen door lagere autoriteiten door den betrokken Departementschef moeten worden goedgekeurd. Door de mededeeling van het vorenstaande met verzoek daarmede bij voorkomende gelegenheid rekening te willen houden, heb ik de eer van eene bekomen opdracht mij te kwijten. De wd. 1ste Gouvernements-Secretaris. St- 1908 no. 563. De korting" bedoeld bij art. 25 van St. 1876 no. 44 en art. 29 van St. 1905 no 299, zal van af 1 Januari 1908 worden toegepast als volgt: De korting wordt berekend naar het bedrag, dat verkregen wordt door van de bijkomende inkomsten of belooningen af te trekken hetgeen het pensioen, het gagement of de onderstand minder dan / 1500.— beloopt. Zij bedraagt: 1 2Yz °/c van de eerste ƒ 600 —; 25 „ van de volgende ƒ 400. — ; 50 „ van de volgende ƒ 750. - ; 60 „ van de overige, met dien verstande, dat de korting nooit meer bedraagt dan de helft van de som der bijkomende inkomsten of belooningen. Bijbl. no. 6866. Door de Regeering is beslist dat een dag- of maandgelder niet geacht kan worden eene door een bevoegde autoriteit in het leven geroepen betrekking te bekleeden en dat derhalve de tijd als zoodanig doorgebracht, bij latere benoeming tot zulk eene betrekking, niet in aanmerking kan worden gebracht voor de toekenning van de daaran verbonden periodieke tractementsverhoogingen (M. G. S. 22 Juli 1908 nos. 2111 en 211-). St. 1891 no. 207. Art. 4. In de gevallen, bedoeld in art. o, (het tijdelijk te werk stellen in eene lagere betrekking van ambtenaren bedoeld bij art. 1) geniet de tijdelijke titularis de bezoldiging en de verdere wettige voordeelen, aan de waargenomen betrekking verbonden. Wanneer aan die betrekking periodieke verhoogingen zijn verbonden, worden hem daarvan een of meer toegekend, met dien verstande dat het totaal der bezoldiging blijft beneden die, welke hij laatstelijk in zijne vorige betrekking heeft genoten. De duur der waarneming van de lagere betrekking telt bij eventueele herbenoeming tot de vroeger bekleede voor de toekenning der daaraan verbonden periodieke verhoogingen mede, mits aan de andere daarvoor gestelde voorwaarden voldaan zij. Wanneer gedurende den loop der waarneming van de lagere betrekking het tijdstip bereikt wordt, waarop aan den titularis, zoo hij instede van tijdelijk geplaatst tot zijn vroeger ambt herbenoemd ware geworden, daarin eene periodieke verhooging had kunnen worden toegekend, dan wordt hij van dat tijdstip, beschouwd vroeger die verhooging te hebben genoten en wordt de bezoldiging der waarneming in overeenstemming daarmede en volgens den maatstaf van de 2e alinea van dit art. nader geregeld, St. 1911 no. 516. Ten vervolge van St. 1911 no. 221 te bepalen, dat indien bij het Eur. personeel der algemeene politie, voor de betrekkingen van Commissaris van politie der Ie en 2e klasse, van Politie-opziener der 1e en 2e klasse en van Eur. Hoofdagent gepensionneerden worden aangewezen, de in Bijbl. no. 6415 opgenomen regel te hunnen aanzien buiten toepassing blijft. (Zie boven bij Bijbl. no. 5773.) Boekwerken. Bijbl. no. 5219. Ambtenaren, die qualitate qua boekwerken van de Regeering ontvangen, moeten een catalogus aanleggen en aanhouden van hunne ambtelijke boekerij, en van elk toegezonden werk de ontvangst erkennen, onder bekendstelling van het nummer, waaronder het in den catalogus is opgenomen en voorts den catalogus vermelden in de verantwoording der inventarisgoederen, met aanwijzing der na de laatste verantwoording bijgekomen nummers en van de intusschen verloren geraakte of vernielde boekwerken. Ambtenaren, die geen bepaald bureau hebben, zullen de werken, door tusschenkomst van het gewestelijk bestuur ontvangen, op dezelfde wijze behandelen als hiervoren is aangegeven, en in plaats van vermelding in den inventaris, jaarlijks omtrent den stand hunner boekerij, berichten aan het bestuurshoofd. Bij overgave van den dienst zal de boekerij met catalogus moeten worden overgegeven bij een kort proces-ver baal, vermeldende het getal nummers van de boekerij, of deze overeenkomen met de nummers van den catalogus en van de volgens den catalogus ontbrekende nummers. Boeten. Aandeel in St. 1853 no. 73. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Te bepalen: a. dat voortaan niet meer zullen worden genoten aandeelen in boeten, door de aanbrengers of ontvangers van het belastingmiddel, ter zake van overtredingen: van de ordonnantie op de heffing van het recht van het klein-zegel in Ncderlandsch-Indië; van de ordonnantie op het recht van successie en overgang in Nederlandsch-Indti; maar dat de boeten, bedreigd op overtredingen dezer wettelijke voorschriften, voortaan onverdeeld zullen komen ten bate van den lande. (St. 1870 no. 136). b. dat de aandeelen in alle andere boeten en verbeurdverklaringen, toegekend aan aanbrengers en aanhalers, nimmer kunnen genoten worden door hoofden van gewestelijk en plaatselijk" bestuur en hunne secretarissen en de assistentresidenten voor de politie; doch dat die aandeelen bijaldien een van deze ambtenaren als aanhaler of aanbrenger mocht voorkomen, zullen worden gebracht ten bate van den lande. (St. 1874 no. 106). c. dat de aandeelen in boeten en verbeurdverklaringen, thans toegekend aan controleurs, commies-controleurs en commiesontvangers der inkomende en uitgaande rechten en aan de rooimeesters, zijn ingetrokken, en voortaan zullen worden gebracht ten bate van den lande. Ten tweede: Te verklaren: dat de tegenwoordige ontvangers van belasting, zoomede de controleurs, commies controleurs, commies-ontvangers der inkomende en uitgaande rechten, mitsgaders de rooimeesters, in het genot blijven van aandeelen in boeten en verbeurdverklaringen, hun tijdens hunne benoeming toegekend, zoolang zij in hunne tegenwoordige bediening blijven. Afschrift, enz. St. 1873 no. 265. I. De Directeur van Financiën kan eene premie^ toekennen: a. van hoogstens één honderd gulden, voor het vinden eener niet aangegeven in werking zijnde stokerij of .distilleerderij. b. van hoogstens vijftig gulden, voor het vinden van niet aangegeven ruw- of distilleerketels; £. van hoogstens vijftig gulden, voor het ontdekken \ an misbruik ten aanzien der particuliere entrepots en der vrijdommen; d. hoogstens tien gulden, voor het doen van buitengewone uitgaven tot achterhalen eener overtreding der bepalingen omtrent de in-en uitvoerrechten en accijnsen; en e. van hoogstens tien gulden, voor het aanhalen'van goederen op het terrein van toezicht en van gedistilleerd, welke maximum van tien gulden tot op de helft wordt verminderd, indien de aanhaling op onbekende overtreders is gedaan. /. van een vierde van het bedrag der zuivere opbrengst van de boeten en verbeurdverklaringen, welke het gevolg zijn \an eene bekeuring ingesteld ter zake van overtreding der bepalingen omtrent de in- en uitvoerrechten en accijnsen. (St. 1910 no. 313.) III. j vervallen bij St. 1910 no. 313. I\ . Aan de officieren van justitie bij de inlandsche rechtbanken wordt eene premie toegekend van een zesde van het bedrag der zuivere opbrengst van de door die rechtbanken opgelegde boeten en uitgesproken verbeurdverklaringen. \ De Officieren van justietie zenden van alle rechterlijke uitspraken in zake van in- en uitvoerrechten en accijnsen afschriften aan den Direkteur van Financiën, en storten de ten gevolge dier uitspraken geïnde boeten over bij den ontvanger der in- en uitvoerrechten en accijnsen van hunne woonplaats. Bij bl. no. 2933. aJh+0een fK"e^al • Sewesten °P Java zijn in den laatsten tijd door ambtenaren bij de in- en uitvoerrechten en accijnsen geheime arakstokerijen en werktuigen, bestemd tot het vervaardigen van arak ontdekt. De vrees, dat ook elders zulke stokerijen bestaan, is dus niet ongegrond, waarom de directeur van Financiën bij circulaire van 22 Mei 1874 dooï ri°P nnn/p3" pwestel'jk pestuur op Java en Madoera heeft verzocht door de politie in hun gewest te doen waken tegen het bestaan van niet aangegeven stokerijen of distilleerderijen en werktuigen geschikt om eene zoodanige fabriek uit te maken. De premien, welke ingevolge Stbl. 1873 no. 265, den aanhaler voor zoodanige ontdekkingen en voor het instellen der daaruit voortvloeiende bekeuringen worden toegekend, zullen 7i>hrZfp /°°r het.P°litie personeel eene voldoende aanleiding zijn om zich ten deze eemge moeite te getroosten De directeur acht het niet art' 72' vfn Sth|0Vie87Vq0ede 94?merk.Za?om te maken op het bepaalde bij art 72 van Stbl. 1873 no. 241, iart. 12 van Stbl. 1882 no. 240) voleens hetwelk aan lederen landsdienaar de bevoegdheid wordt toegekend om bij overtreding van de bepalingen betreffende de in- en uitvoerrechten en accijnsen mede te werken tot het instellen van bekeuringen of het doen van aanhalingen, die daarvan het gevolg zijn. Alleen zullen de Trr,?i^SSen rrbaal' u'e ter zake worden opgemaakt hetzij aan den beontvanger, hetzij^ aan den betrokken controleur gezonden en niet moeten worden"0 ha"den van het °Penbaar ministerie gesteld St. 1882 no. 282. Ook in die gewesten van Nederlandsch-Indië, waar de opium- pacht wordt beheerscht door andere voorschriften dan die voor fava en Madoera zijn vastgesteld, worden de gelden, voor aangehaalde en verbeurd verklaarde opium uitgekeerd, zoomede de boeten, verbeurd en voldaan ter zake van overtreding der verordeningen op den invoer, het bezit of den verkoop van opium, verdeeld op de wijze, voor Java en Madoera voorgeschreven. St. 1890 no. 149. (Reglement voor de opiumpacht op Java en Madoera). Art. 23 Het geldswaardig bedrag van het aangehaalde, de kattie ruw opium berekend tegen twintig gulden, voor de thail bereid opium twee en een halve gulden, wordt uit s Lands kas uitgekeerd en verdeeld op de wijze als bij artikel 25 is voorgeschreven. Deze uitkeering blijft achterwege, indien de uit te keeren gelden minder zouden bedragen dan één gulden. Art. 25. De overeenkomstig artikel 23 uit 's Lands kast uit te keeren o-elden, zoomede de boeten, verbeurd en voldaan ter zake van overtredingen van deze ordonnantie, worden onverwijld, nadat de veroordeeling kracht van gewijsde zaak heeft bekomen, of nadat in de gevallen, bedoeld bij artikel 410 van het reglement op de strafvordering en artikel 415 van het Inlandsch reglement, de boete vrijwillig is voldaan en verklaard is dat in de verbeurdverklaring wordt berust, verdeeld als volg: a. aan den aanbrenger of de aanbrengers 3/7; b. aan den aanhaler of de aanhalers 2.i', c. aan allen, die tot het ontdekken der overtreding en het doen der aanhaling hebben medegewerkt .... V7; blijvende >/7 bechikbaar, ten einde daaruit, ter beoordeeling van den Directeur van Financiën buitengewone belooningen toe kennen aan personen, die zich ter ontdekking van overtreding bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt. Het Hoofd van gewestelijk bestuur beslist wie als aanbrenger, als aanhaler en als medewerker moeten worden aangemerkt. Een ieder die in meer dan één categorie werkzaam is geweest, heeft aanspraak op aandeel uit elke, waarin hij zijne diensten heeft verleend. De verdeeling tusschen meerdere aanbrengers, aanhalers ot andere deelgerechtigden geschiedt door het Hoofd van gewestelijk bestuur naar gelang van ieders verdiensten. Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, blijven mede beschikbaar voor de toekenning van buitengewone belooningen op den voet van de slotbepaling in het eerste lid. St. 1898 no. 277. (Bepalingen voor de Opiumregie). Bij de art. 10 en 12 dezer bepalingen is hetzelfde voorgeschreven als bij de art. 23 en 25, boven aangehaald. St. 1878 no_ 40. De bij dit staatsblad voorgeschreven regeling van de verdeeling der boeten en der waarde van verbeurdverklaringen ter zake van overtreding der pachtvoorwaarden van de gewone of kleine middelen, komt overeen met die, bij art. 25 hierboven aangegeven, behoudens de laatste alinea, welke luidt: Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, alsmede boeten en confiscatiën, waarvan het bedrag niet meer beloopt dan vijf gulden, komen ten bate van den lande. St. 1882 no. 73. Art. 8. Verbeurdverklaard zout wordt bij het naastbijzijnd Gouvernements pakhuis ingenomen, wanneer het daartoe door het hoofd van plaatselijk bestuur geschikt wordt geacht, en anders vernietigd. Aan de ambtenaren en beambten, die zout hebben aangehaald, wordt, nadat de verbeurdverklaring in kracht van gewijsde is gegaan, een bedrag van ƒ2.— (twee gulden) per picol uitgekeerd, voor zooveel zij niet bij algemeene bepalingen zijn uitgesloten van het genot van een aandeel in boeten en verbeurdverklaringen. Ingeval er meer rechthebbenden zijn, verdeelt het hoofd van gewestelijk bestuur het bedrag onder hen. , Enz. Borgtocht. St. 1907 no. 50. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Ten vervolge van artikel 1 van het besluit van 1 Januari 1896 no. 1 te bepalen, dat voor alle ambten, waarvoor thans eene verplichting tot borgstelling ter zake van eenig Landscomptabel beheer over gelden of goederen bestaat, die verplichting wordt opgeheven; met dien verstande dat zij, die eene comptabele Landsbetrekking bekleeden of bekleed hebben, waarvoor tot dusver borgtocht moest worden gesteld, ter zake van het door hen vóór 1 Januari 1908 in hunne tegenwoordige of in eene vroegere betrekking gevoerd comptabel beheer aan de thans bestaande bepalingen omtrent de borgtochten onderworpen blijven, zullende de door hen ter zake gestelde en nader te stellen borgtochten eerst worden teruggegeven, nadat hun ter zake van evenbedoeld beheer door de Algemeene Rekenkamer acquit en décharge zal zijn verleend. 5. Bureau-tijd. Bijbl. no. 2815. Bij art. 2 van het besluit van 26 Januari 1869 No. 3 zijn de hoofden der Departementen van algemeen Bustuur er indachtig op gemaakt, dat het buiten de bevoegdheid van eenig ambtenaar, onverschillig van welke rang of staat hij moge zijn, gelegen is, om zijne bureaux op de dagen voor hunne opening bepaald, gesloten te houden, met ernstige waarschuwing om zich voor den vervolge van verdere daarmede strijdige handelingen te onthouden. Bijbl. no. 5851. en 7247. Ten vervolge, enz., heb ik de eer in voldoening aan eene ter zake van de Regeering ontvangen opdracht, UvvEdG. mede te deelen, dat Zijne Excellentie de Gouverneur-Generaal verlangt, dat zoo streng mogelijk de hand worde gehouden aan het beginsel eener zoo uitgebreid mogelijke toepassing van de Zondagsrust en dat, tenzij zulks bij algemeene of bijzondere voorschriften in het belang van den dienst wordt bepaald, op de Gouvernementsbureaux en andere Landsinstellingen op Zondag niet gewerkt wordt, tenzij dit bepaald onvermijdelijk is, en voorts dat de Landvoogd, met aanvulling van het voorkomende in Bijblad no. 2815, als de dagen waarop de Gouvernements-bureaux enz., voor welke niet anders is .of zal worden bepaald, gesloten zullen zijn behalve de Zondagen wenscht aangemerkt te zien de verjaardagen van H. H. M. M. de Koningin en de Koningin Moeder, van H K. H. Prinses Juliana, en dien van Z. K. H. den Prins der Nederlanden Hertog van Mecklenburg, en verder den Nieuwjaarsdag, den Goeden Vrijdag, den tweeden Paaschdag, den Hemelvaartsdag, den tweeden Pinksterdag en de beide Kerstdagen. Candidaat-Indisch-Ambtenaarschap, St. 1907 no. 230 en 1913 no. 504. Bij dit St. is bepaald dat jaarlijks 2/s van het aantal aan te wijzen personen als bestemd voor den Indischen dienst in Nederland en Vs Ned. Indië zullen worden aangewezen. De aangewezenen dragen den titel van candidaat-Indisch-Amb• 161ICLCIY. De aanwijzing wordt voorbereid door jaarlijks door den Min. v Kol en door den G. G. te benoemen commissiën. De sollicitanten melden zich vóór 15 Juni schriftelijk bij de commissiën aan. Verder bevat dat Staatsblad bepalingen betreffende de vereischten om voor aanwijzing als candidaat-Indisch-Ambtenaar in aan- merking te komen, de gevallen, waarin het candidaat-ambtenaarschap vervalt en de uitzending en indiensstelling der candidaat-ambtenaren, die voldaan hebben aan het groot-ambtenaarsexamen. Bij de studie voor dit examen zijn die candidaat-ambtenaren niet aan eene bepaalde plaats of inrichting verbonden, doch zij zijn overigens verplicht omtrent hunne studie en voorts omtrent hun gedrag aan den Minister van Koloniën en den Gouv. Gen. alle inlichtingen te verstrekken, die deze direct, of indirect, mondeling of schriftelijk van hen verlangen en alle desbetreffende wenken op te volgen. De examens voor den Ned-Indischen administratieven dienst (vroeger zoogenaamd groot-ambtenaarsexamen) worden alleen van candidaat-Indische-ambtenaren afgenomen. Zie voor de exameneischen Bijbl. no. 6921 en G. B. v. 2 December 1909 no 15. Aan in Inde aangewezen candidaten, die vergunning hebben bekomen om in Nederland te studeeren of daar te lande examen te doen, wordt overtochtdervvaarts voor gouvernementsrekening als passagier der 2e klasse verleend, tenzij zij hun derde studiejaar reeds zijn ingetreden, in welk geval aan deze bepaling geen aanspraak op overtocht kan worden verleend. Zie verder KEURINGSEISCHEN. Commissiën. Bijbl. no. 2870. Door een uwer ambtgenooten is mij de vraag gedaan of aan een verificateur der in- en uitvoerrechten en accijnsen commissiën in het belang van den lande kunnen worden opgedragen, indien zijne bezigheden dit veroorloven en de ontvanger dier middelen gec-ne bedenkingen heeft. Deze vraag geeft mij aanleiding tot de volgende beschouwingen. De dienst van de ambtenaren dier middelen, voor zoover zij met het actief toezicht zijn belast, is van dien aard, dat het wenschelijk geacht wordt hen zoo min mogelijk aan hunne gewone dienstverrichtingen te onttrekken. Daarom zijn zij dan ook van de persoonlijke schutterlijke dienst vrijgesteld. Bovendien zijn zij ondergeschikt aan de controleurs dier middelen, zoodat er, indien UwEdG.. gelijktijdig met den controleur over hunne diensten beschikt, botsingen zouden kunnen ontstaan. Ik heb daarom de eer UwEdG. te verzoeken aan de ambtenaren voor het actief toezicht der in- en uitvoerrechten en accijnzen, alleen dan bijzondere commissiën op te dragen, wanneer geen der andere personen die er voor in aanmerking kunnen komen, beschikbaar zijn en de daaraan verbonden werkzaamheden kort van duur zijn en elk oogenblik afgebroken kunnen worden. De Directeur van Financien. Bijbl. no. 6463. CIRCULAIRE GOUVERNEMENTS SECRETARIS. Aan de Chefs der Departementen van Algemeen en de Hoofden van gewestelijk bestuur in Nederlandsch-Indië. No. 657a. Buitenzorg, den 6den Maart 1906. Bij het in extract hiernevens gaand besluit van heden no. 35 (St. no 156) is, met intrekking van artikel 1, § a van het besluit van 30 April 1867 no. 1 (Staatsblad no. 55) zooals dat gewijzigd is bij artikel 1 van het besluit van 9 December 1870 no 8 (Staatsblad no. 188), bepaald, dat voor het verrichten van de commissiën, bedoeld bij Staatsblad 1847 no. 6, door niet in actieven dienst zijnde ambtenaren of door gepensionneerde ambtenaren en officieren, dan wel door particuliere personen, aan dezen een daggeld van f4.— kan worden betaald en dat, voor het geval voor dat bedrag geen geschikte personen kunnen worden gevonden, een hooger daggeld kan worden toegestaan, mits niet hooger dan f6.— voor Batavia, Semarang en Soerabaja, en f 5.— voor de overige plaatsen in Nederlandsch-Indië. Met opzet is in die beschikking bepaald dat het normale daggeld f 4.— kan bedragen ten einde de gelegenheid niet buiten te sluiten om daar, waar geschikte commissieleden voor minder dan f 4. — te vinden zijn, ook minder daggeld uitte betalen, waartoe de nieuwe regeling vrijheid laat. Overigens komt het den Landvoogd voor, dat strenger dan tot nog toe geschiedde de hand zal dienen te worden gehouden aan het blijkens artikel 2, § a, van het besluit van 19 Januari 1847 no. la (Staatsblad no. 6) aangenomen beginsel, dat de commissiën van toezicht of bevinding ten behoeve van het Gouvernement in den regel zonder eenige belooning door Gouvernements ambtenaren moeten worden verricht en slechts bij uitzondering door ambtenaren op wachtgeld, gepensionneerde ambtenaren of officieren en particuliere personen. Zijne Excellentie verlangt derhalve, dat niet dan in gevallen van strikte noodzakelijkheid van dien regel worde afgeweken. Voor de jaarlijksche opneming der restanten in de Algemeene pakhuizen te Semarang en Soerabaja b. v. zal naar de meening van den Gouverneur-Generaal, vermoedelijk wel over personeel van het Residentiekantoor of van een ander Landskantoor kunnen worden beschikt, zooals het ook in de bedoeling ligt om voor bedoelde opneming te Batavia een tweetal geschikte ambtenaren of beambten van het Departement van Binnenlandsch Bestuur in de commissie te benoemen, terwijl, voor zoover betreft andere commissiën, waaronder, om een voorbeeld te noemen, die voor de ontvangst van zout bij de zoutpakhuizen, overwogen behoort te worden of daarvoor geen personeel der Algemeene Pakhuizen kan worden aangewezen. Wel is waar zal eene dergelijke regeling voor de betrokken kantoren of administratiën ongetwijfeld wel eens eenig ongerief veroorzaken, doch dit bezwaar schijnt den Landvoogd niet onoverkomelijk, terwijl in elk geval daardoor het voordeel zal worden verkregen dat de opnamen niet langer worden gerekt dan strikt noodig is. Komen commissiën voor een of ander doeleinde veelvuldig voor, dan kan het voorts tot bezuiniging leiden, indien in de plaats daarvan een ambtenaar of beambte in vasten dienst wordt aangesteld. In den loop van het vorige jaar werd op die wijze eene niet onbelangrijke besparing verkregen, door voor het toezicht op de ontvangst van koffie uit de binnenlandsche pakhuizen bij 's Lands Algemeene pakhuizen te Padang een beambte in dienst te nemen op een maandgeld van f 75. — Door mededeeling van het vorenstaande, met verzoek met de daarin gegeven wenken v. z. n. rekening te willen houden, heb ik de eer van eene van den Landvoogd ontvangen opdracht mij te kwijten. De Gouvernements Secretaris. Bijbl. no. 6256. a. Europeesche burgerlijke landsdienaren en andere personen, op wie het reisreglement van toepassing is, zijn verplicht om op hunne declaratiën van reis-, verblijf- en transportkosten betreffende gedane reizen in commissie, voor zooveel ambtenaren betreft, op den eed aan den Lande gedaan, en wat aangaat hen, die geen ambtseed hebben afgelegd, onder aanbod van eede, te verklaren dat door hen geene andere reis- en verblijfkosten zijn in rekening gebracht dan die naar en van deplaatsen, waar de dienstwerkzaamheden, welke het doel der ondernomen reis vormden, werden volbracht, noch andere daggelden, buiten de voor de reis zelve of uit anderen hoofde den declarant toekomende, dan die, betrekking hebbende op den tijd, dien zij voor het verrichten van bedoelde werkzaamheden op die plaatsen hebben moeten doorbrengen; zullende voorts, ten behoeve van den betrokken dienstchef, bij de declaratiën moeten worden overgelegd eene afzonderlijke opgave, waarin kortelijk dag voor dag worden vermeld de aard der dienstverrichtingen en het aantal uren daaraan besteed; b. de viseerende ambtenaren zijn verplicht om, indien bij hen twijfel bestaat aan de juistheid der sub a bedoelde verklaring, daaromtrent eene aanteekening te stellen op de declaratie, onder vermelding der gronden, waarop die twijfel berust. Bijbl. no. 5787. Het bepaalde bij Bijbl. no. 5737 (zie ONTSLAG UIT BETREKKING) is ook van toepassing op de leden der commissiën tot het afnemen van de eindexamens der H. B. S., die wegens gezondheidsredenen ontslag als zoodanig verzoeken. Conduitestaten. Bijbl. no. 1799. Op bekomen last, heb ik de eer UwEd.G. mede te deelen, dat de Regeering als regel wenscht aan- te nemen, om, wanneer een ambtenaar in den conduitestaat, wat zijn gedrag en dienstijver betreft, zoo ongunstig staat aangeteekend, dat dit op zijne ambtelijke loopbaan invloed verkrijgt, daarmede den betrokkene bij geheime aanschrijving, doch door tusschenkomst van zijnen chef, bekend te maken, opdat hij gelegenheid hebbe, om zich van zijne gebreken te beteren, of zoo hij dit mocht kunnen doen, zich tegenover de Regeering te rechtvaardigen. De ie Gouvernements-Secrctaris. Bijbl. no. 5694. Ten vervolge van het dezerzijdsch schrijven van 28 Februari, 1866 no. 411 (Bijblad op het Staatsblad van N. I. No. 1799), heb ik de eer op last van den Gouverneur-Generaal, als den wensch der Regeering mede te deelen, dat ongunstige aanteekeningen in de conduitestaten mede ter kennis van de beoordeelde ambtenaren worden gebracht, indien deze betrekking hebben op fouten of karaktergebreken, welke hunne bevordering in den weg staan of onzeker maken en waarvan zij zich bij tijdige waarschuwing wellicht kunnen zuiveren. Zijne Excellentie vertrouwt dat bij voorkomende gelegenheid met het vorenstaand rekening zal worden gehouden. Bijbl. No. 2903. In volgende conduitestaten wenscht zijne Excellentie vermeld te zien of de Inlandsche ambtenaren, wier ijver of gedrag stof tot bemerkingen heeft gegeven, daarover reeds zijn onderhouden en of alsnog eenige maatregel van Regeeringswege ten hunnen opzichte nuttig of noodig wordt geacht. Verder wordt in herinnering gebracht dat de conduitestaten der Inlandsche ambtenaren niet te gelijk met die der Europeesche ambtenaren, maar afzonderlijk moeten worden ingediend. De ie Gouvernements-Secretaris. Bijbl. No. 3565. Bij dit Bijblad wordt in herinnering gebracht: dat de conduitestaten door tusschenkomst der betrokken Departementschefs moeten worden ingediend; dat de 4e, 5e en 6e kolom en, bij aldien daartoe termen bestaan, ook de 8e eigenhandig door de chefs der beoordeelde ambtenaren moet worden ingevuld; Verder werd de uiterste termijn voor de inzending (aan de Regeering) gesteld op ultimo April. Bijbl. No. 4153. Dit bijblad bevat eene opgaaf van het personeel, waarvan geen conduitestaten meer aan de Regeering ingediend behoeven te worden. Bijbl. No. 5994. Mededeeling, dat alleen de concepten der conduite beoordeelingen eigenhandig moeten worden geschreven en het maken der noodige afschriften kan worden overgelaten aan een vertrouwd persoon. Bijbl. No. 6332 Invoering van een nieuw model conduitestaten voor de Eur. ambtenaren bij het Binncnlandsch Bestuur, alsmede van het aanhouden van registers bevattende aanteekeningen ten dienste van de invulling hunner conduitestaten. In de bijbehoorende circulaire 'van den Gouvernements Secretaris wordt o.m. aangeteekend, dat de beoordeelaar wel bevoegd, doch niet, gelijk tot dusver in sommige gevallen (Bijbl. No. 1799 en 5694) verplicht is om ongunstige aanteekeningen ter kennis van den beoordeelde te brengen. Bijbl. no. 7353 1. Van aanteekeningen, waarin eene ongeschikt verklaring voor den tegenwoordigen of voor den naast hoogeren rang ligt opgesloten of waaruit deze voortvloeit zal altijd afschrift of inzage moeten worden gegeven. 2. Alleen als een ambtenaar nog niet geschikt kan worden verklaard, uitsluitend om redenen, die rechtstreeks voortvloeien uit te korten diensttijd in zijn rang, behoeft van die aanteekening geene mededeeling te worden gedaan. Kan echter de beoordeelde in de door hem vervulde betrekking niet doen blijken van zijne geschiktheid voor den naast hoogeren rang, waarbij in de eerste plaats te denken valt aan niet met een moeilijke en veelomvattende bestuurstaak belaste Assistent-Residenten, dan behoort eene aanteekening, dat hij om die reden nog niet geschikt wordt geacht voor bevordering, wèl te zijner kennis te worden gebracht opdat hij desverkiezende zelf stappen kunne doen ter erlanging van overplaatsing in een werkkring, waarin hij zijne geschiktheid voor den hoogeren rang kan toonen. 3. Behalve van aanteekeningen, waarin eene bepaalde ongeschikt verklaring voor den naast hoogeren rang wordt uit- gesproken, zal aan ambtenaren beneden den rang van AssistentResident afschrift of inzage moeten worden gegeven van aanteekeningen omtrent verbeterbare gebreken, die wel niet direct de ongeschiktverklaring voor den naast hoogeren rang ten gevolge hebben, maar die in de toekomst hunne bevordering zullen kunnen belemmeren, indien zij niet worden afgelegd, terwijl aan Assistent-Residenten kennis behoort te worden gegeven van alle aanteekeningen, welke hunne geschiktverklaring voor den hoogeren rang zoo conditioneel maken, dat hoogstwaarschijnlijk de loopbaan van den betrokkene daarvan een ongunstigen invloed ondervinden zal. 4. Indien mededeeling geschiedt van ongunstige aanteekeningen kan door den directen beoordeelaar — c. q. ook door of op last van het Gewestelijk Bestuurshoofd of den Directeur van Binnenlandsch Bestuur — mede inzage worden gegeven van de g eh e e 1 e beoordeelingslijst. De beoordeelde behoort zich echter, bij eventuëele indiening van eene memorie tot rechtvaardiging alleen te bepalen tot de ongunstige aanteekeningen, die aanleiding tot de mededeeling gaven. 5. Wanneer van een minder gunstig oordeel reeds dadelijk bij het ontstaan van de aanleiding daartoe aan den betrokkene mondeling mededeeling is gedaan — hetgeen in het algemeen alle aanbeveling verdient —, ontheft dit den beoordeelaar niet van de verplichting om daarvan ook melding te maken in de conduitestaat en om ten aanzien van die aanteekening in den conduitestaat op de zelfde wijze te handelen als met betrekking tot andere aanteekeningen van dien aard is voorgeschreven. Op last van den G. G. heb ik de eer UHEdG. het vorenstaande mede te deelen met verzoek daarmede bij de indiening van de conduitestaten over de in Bijbl. no. 6332 genoemde ambtenaren rekening te willen houden en te doen houden, teekenende ik hierbij nog aan dat Z. Exc. verlangt dat aan de onderwerpelijke instructiën met stiptheid de hand worde gehouden. De ie Gonv. Secretaris. Correspondentie. St. 1909 No. 563. Artikel 6. De aangeteekende brieven met aangegeven geldswaarde moeten gesloten zijn in een omslag, voorzien van twee of meer zegels in lak, zoodanig geplaatst, dat niets uit den brief kan worden gelicht, zonder de zegels te verbreken of den omslag te schenden. 2. De zegels moeten aan elkander gelijk zijn en een geslachtswapen, naamcijfer of eenige ander onderscheidend kenmerk van den afzender vertoonen. 3. Ten aanzien der overige aangeteekende brieven is de verzegeling niet verplicht. 5. Van aangeteekende brieven met aangegeven waarde moet de aangegeven waarde op het adres der zendingen in cijfers en letters worden aangeduid, zonder doorhaling of overschrijving, ook al zijn die gewaarmerkt. De bepalingen omtrent aangeteekende brieven met aangegeven geldswaarde zijn in zooverre aangevuld, dat ten kantore van afzending vertooning van de aangegeven waarde gevorderd kan worden. In geval van vermissing van een aangeteekend stuk of van een gedeelte van den inhoud van een aangeteekend stuk met aangegeven geldswaarde, is de afzender verplicht, voor zoover hij daartoe in staat is, omtrent het vermiste aan den chef van het betrokken postkantoor alle door dezen gevraagde inlichtingen te geven. Wordt het vermiste geheel of gedeeltelijk teruggevonden, dan wordt hiervan aan den afzender en den geadresseerde mededeeling gedaan. De afzender kan het gevondene terugontvangen tegen teruggave der betaalde vergoeding, binnen dertig dagen. Bij vermoeden, dat een gewone brief gemunt geld, bank- of geldswaardig papier, of edele metalen of kostbaarheden bevat, wordt hij ambtshalve aangeteekend. De uitreiking geschiedt alsdan tegen betaling door den geadresseerde van driemaal het recht voor de gewone aanteekening verschuldigd, onverminderd het eventueel verschuldigde port, tenzij bij de opening op verlangen van den geadresseerde blijkt, dat het vermoeden onjuist was. Artikel 51. Uitsluitend voor de binnenlandsche briefwisseling wordt vrijdom van port toegestaan: a. voor de brieven en alle andere stukken, gericht aan den Gouverneur-Generaal; b. voor de briefwisseling (w. o. ook de verzending van documenten en andere stukken, welke geacht kunnen worden tot de briefwisseling te behooren) ter zake van den openbaren dienst tusschen alle, zoo hoogere als lagere, burgerlijke en militaire autoriteiten, ambtenaren, colleges, bureaus en commissien, die met elkander in rechtstreeksche dienstbetrekking staan; c. voor de brieven en alle andere stukken ter zake van den openbaren dienst aan bijzondere personen verzonden door openbare autoriteiten, colleges en bureau's zoomede door commissien uit raden van gewesten en gedeelten van gewesten, mits de daarbij behandelde onderwerpen uitsluitend 's Lands belang betreffen; d. enz. Artikel 53. De brieven of pakketten, voor welke vrijdom van port is toegestaan, kunnen, naar keuze van den afzender, onder kruisband of in gesloten omslagen worden verzonden. 2. De vendurekeningen en herinneringen tot betaling van vendurekeningen worden echter steeds in open omslag verzonden. 3. Voor het verzenden van kaarten, teekeningen en dergelijke is het bezigen van borden, kokers of rollen toegelaten. 4. De stukken worden in elk geval zoodanig verpakt, dat ze genoegzaam tegen het gevaar van beschadiging onderweg verzekerd zijn. Artikel 54. Voor mededeelingen betreffende den openbaren dienst, voor zoover voor die mededeelingen ingevolge art. 51 vrijdom van briefport wordt toegestaan, kan van open kaarten, geheel of gedeeltelijk geschreven of gedrukt, worden gebruik gemaakt. 2. De afmetingen dezer kaarten mogen niet minder zijn dan 12 centimeter in de lengte en 9 centimeter in de breedte en niet meer dan 18 centimeter in de lengte en 13 centimeter in de breedte, terwijl het daarvoor te bezigen papier van geene mindere stevigheid mag zijn dan die der gewone briefkaartformulieren. Artikel 55. De per post te verzenden ambtsbrieven of pakketten mogen het gewicht van 5 kilogram niet te boven gaan; kunnende evenwel, bij uitzondering, de verzending van pakketten, die ondeelbare stukken bevatten, tot een gewicht van 10 kilogram worden toegelaten, wanneer die ondeelbaarheid door eene verklaring van den afzender op den omslag is gestaafd. 2 Zij mogen geene grootere afmetingen hebben dan 45 centimeter in de lengte, breedte en hoogte, behoudens dat voor kaarten, teekeningen en dergelijke, op rollen of in kokers, eene lengte van 75 centimeter bij een middellijn van 15 centimeter is toegelaten. Artikel 56. De afzenders van portvrije dienstbrieven, pakketten of open kaarten zijn verplicht die op den omslag of op de voorzijde van de kaart, van boven ter linkerzijde van het opschrift „Dienst" te voorzien en van onderen ter linkerzijde te waarmerken, hetzij door het stellen hunner gewone naamteekening met vermelding der ambtsbetrekking waarin door hen aanspraak op vrijdom wordt gemaakt, hetzij door den afdruk van een stempel, de ambtsbetrekking vermeldende, waaraan de vrijdom is verleend. 2. De waarmerking der stukken, afkomstig van colleges of commissiën, geschiedt door den voorzitter, den secretaris of den griffier; Bij afwezigheid of wettige verhindering van den ambtenaar, wiens naamteekening gevorderd wordt, geschiedt de waarmerking door den persoon, die met de waarneming der betrekking is belast. Bij verzending van dienstbrieven en open kaarten aan bijzondere personen, moeten bovendien aan het opschrift „Dienst" de woorden „Vrij van Port" worden toegevoegd, wanneer de verzending uitsluitend in het openbaar belang geschiedt. Ontbreekt deze bijvoeging dan worden de stukken beschouwd als geheel of gedeeltelijk het belang der geadresseerden te betreffen en als niet-portvrije dienststukken te zijn verzonden. Artikel. 60. De onder genot van portvrijdom te verzenden stukken kunnen met in achtneming van het bepaalde bij art. 53, ambtshalve aangeteekend worden, in welk geval zij op de adreszijde van de aanwijzing „ambtshalve aangeteekend" moeten zijn voorzien. 2. De ambtshalve aanteekening moet echter beperkt blijven tot brieven of andere stukken met belangrijken inhoud. 3. De onder genot van portvrijdom te verzenden brieven of pakketten, inhoudende papier- of gemunt geld moeten steeds ambtshalve worden aangeteekend en gesloten op de wijze, als is voorgeschreven bij art. 6, alinea 1. St. 1883 No. 114. Te bepalen, dat de onder genot van vrijdom van briefport te verzenden pakketten, inhoudende zegels, postzegels en andere geldswaardige stukken, steeds ambtshalve aangeteekend moeten worden. Circ. van 27 Juni 1883 No. 10328. De Regeering heeft beslist, dat de bepalingen omtrent den vrijdom van briefport, opgenomen in het St. 18S1 No. 224 (St. 1909 No. 563) de kostelooze verzending, onder dienstcouvert, van pakketten gedrukte blanco-formulieren niet toelaten. Voor de verzending van bedoelde pakketten zal voor zooveel mogelijk de bemiddeling van de Gouvernements-transportaannemers moeten worden gebezigd en, waar dit niet kan, dezelfde weg ingeslagen moeten worden als een particuliere expediteur zou volgen, zonder daarom nog van diens tusschenkomst gebruik te maken. Voor vervoer over zee dient de hulp van de Algemeene Pakhuismeesters te worden ingeroepen. Onder mededeeling van een en ander heb ik de eer UEdG. te verzoeken om voortaan, bij de terugzending aan dit Departement van overtollige en in onbruik geraakte gedrukte blanco-formulieren, aan bovenstaande regeling stipt de hand te houden en daarbij toe te zien dat de verzendingen in het algemeen op de meest doelmatige en minst kostbare wijze plaats hebben. De Directeur van Financiën. St. 1881 No. 227. Te bepalen, dat voortaan de aanbieding van extractbesluiten door en aan de verschillende autoriteiten niet behoeft te geschieden bij geleide-missives wanneer die aanbieding ten doel heeft het geven van eenvoudige informatie, dan wel geschiedt met eene bedoeling, die in weinige woorden, 't zij in het slot van het besluit opgenomen, 't zij bij wijze van apostil op het extract geplaatst, te maken is. Enz. St. 1904 No. 438. Met uitbreiding van St. 1881 No. 227 te bepalen, dat op de daarbij bedoelde wijze ook zal worden gehandeld bij aanbieding van afschrift- of extract-besluiten door lagere aan hoogere autoriteiten van gelijken rang aan elkander. Bijbl. No. 3952. In officieele stukken wordt zooveel mogelijk de spelling gevolgd aangegeven in het Woordenboek van De Vries en Tc Wit, hel. Bijbl. No. 5850. Door het Bestuur der Groep Nederlandsch-Indië van het Algemeen Nederlandsch Verbond is de wenschelijkheid betoogd om in de ambtelijke briefwisseling het gebruik van vreemde woorden en uitdrukkingen zooveel mogelijk te beperken. De Gouverneur-Generaal kan daarmede wel instemmen voor zoover dit nochtans niet tot het buiten gebruik stellen leidt van die vreemde woorden en uitdrukkingen welke gehtel het burgerrecht ten onzent hebben verkregen. Op last van zijne Excellentie heb ik de eer mitsdien te verzoeken in den vervolge met het bovenstaande rekening te willen houden en doen houden. De istr Gouvernements-Secretaris. Bijbl. No. 3232. Namens den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië maakt de ondergeteekende, met verwijzing naar de ordonnantie op de heffing van recht van het kleinzegel in Nederlandscb-Indië (staatsblad 1885 No. 131), (Zie Zegelbelasting art. 1J, bekend dat verzoeken, aan autoriteiten per draad gericht, op het voorgeschreven zegel geschreven moeten worden, zullende uit den inhoud van het telegram van de naleving van dit voorschrift dienen te blijken. De iste Gouvernements-Secretaris. Bijbl. No. 4019. Eenige. . . . enz. Het Maleisch met Latijnsche karakters is de aangewezen taal voor de officieele correspondentie, (met Inlanders). Alle dienstzaken kunnen daarin helder en duidelijk worden uiteengezet; het is de eenige taal waarvan men kan aannemen, dat zij door alle Europeesche en Inlandsche ambtenaren en Hoofden voldoende wordt verstaan om er een behoorlijke correspondentie in te voeren. In enz. Bijbl. No. 6148. Meermalen zijn den Gouverneur-Generaal onder de oogen gekomen brieven, voorstellen en andere officieele bescheiden, bij de opmaking waarvan, naar het Zijne Excellentie voorkomt, meer eenvoud, vooral wat den vorm betreft, betracht had kunnen worden. De zucht van sommigen om hunne stukken te doen overvloeien van beleefdheidsformules of daarin een ruim gebruik te maken van fraaie zinswendingen en wat dies meer zij, geeft dikwijls aanleiding tot eene wijdloopigheid, welke bij eene meer zaakrijke behandeling van het onderwerp vermeden had kunnen worden. Zijne Excellentie acht het daarom noodzakelijk dat in de officiele correspondentie, tusschen alle Landsdienaren en Colleges onderling, dus niet alleen wat betreft de correspondentie van hooger geplaatste tot lagere autoriteiten maar ook omgekeerd ■van lagere tot hoogere autoriteiten, en voor zoover mogelijk ook in de correspondentie met de Regeering alle onnoodige en nuttelooze plichtplegingen en uitweidingen worden vermeden. Zoo bijv. zoude naar Hare meening reeds eene belangrijke vereenvoudiging in dat opzicht kunnen worden verkregen, indien als regel werd aangenomen om steeds categorisch en desgewenscht, puntsgewijze, vereischte vragen te doen, opmerkingen te maken en antwoorden te geven, in het laatste geval onder eenvoudige aanhaling, aan het hoofd van het schrijven, van den datum en het nummer van den te beantwoorden brief, zooals bij het Leger gebruikelijk is. Door de mededeeling van het vorenstaande, met verzoek aan het verlangen van den Gouverneur-Generaal te willen voldoen, en de UHEdG. ondergeschikte Landsdienaren ter zake van instructies te willen voorzien, heb ik de eer, van eene ontvangen opdracht mij te kwijten. De iste Gouvernements Secretaris. Bijbl. no. 6997. Aan a. de Chefs der Departementen van Algemeen Bestuur; b. de Hoofden van gewestelijk bestuur. CIRCULAIRE. No. 69. Buitenzorg, den 8sten Januari 1909. Naar aanleiding van de omstandigheid, dat volgens bericht van den Minister van Koloniën, meermalen door daartoe niet bevoegde autoriteiten, dan wel met betrekking tot daarvoor niet aangewezen onderwerpen, rechtstreeks brieven worden gericht tot afdeelingen van het Departement van Koloniën, heb ik de eer, op last van den Gouverneur-Generaal v.z.n. onder Uwe aandacht te brengen, dat rechtstreeksche correspondentie met bedoelde afdeelingen alleen geoorloofd is aan de autoriteiten en colleges, genoemd in de onder nos. 6316, 6377, 6419, 6460, 6499, 6703 en 6888 van het Bijblad op het Staatsblad opgenomen dezerzijdsche circulaires en voorts uitsluitend ten aanzien van de in die circulaires aangegeven onderwerpen, met verzoek hieraan bekendheid te willen geven onder: a. de verschillende Chefs van diensten en inrichtingen, ressorteerende onder Uw Departement; b. de bestuursambtenaren in Uw gewest. De iste Gouvernement Secretaris. Bijbl. no. 7081. Aan de Chefs der Departementen vin Algemeen Bestuur (uitgezonderd den Dir. van Gouvernementsbedrijven). No. 2078. Buitenzorg 11 Augustus 1909. Naar aanleiding van een daartoe door den Min van Kol. gedaan verzoek heb ik de eer, op last van den G, G. UHEdG in herinnering te brengen dat over het opdragen van werkzaamheden aan personeel of over andere zaken, die de bemoeienis van den Landvoogd of van den Min. van Kol. vereischen, door Uw Departement niet rechtstreeks met de afdeelingen van het Dep. van Kol. mag worden gecorrespondeerd, (vgl. de dezerzijdsche circ. van 8 Januari jl. Bijbl. no. 6997). De wd. ie Gouv. Secretaris. Bijbl. No. 5633. Volgens de bestaande voorschriften nopens de correspondentie met de Regeering moeten de voorstellen en brieven, welke bestemd zijn voor den G. G., doch ten aanzien waarvan te voorzien is dat daarop andere autoriteiten zullen worden gehoord, in den regel worden ingediend door tusschenkomst van die autoriteiten. Dit voorschrift heeft ten doel onnoodig schrijfwerk te voorkomen, maar heeft meermalen ten gevolge gehad dat aan de Regeering gerichte voorstellen maanden, ja zelfs jaren in behandeling bleven, zonder dat zij ter kennis van den G. G. kwamen. Ten einde hierin te voorzien heeft de G. G. mij opgedragen U te verzoeken: voortaan van elk aan de Regeering gericht voorstel of advies, hetwelk niet rechtstreeks, maar door tusschenkomst van andere autoriteiten wordt ingezonden, op denzelfden dag, rechtstreeks, en zonder geleide-missive aan de Regeering beknopt mededeeling te doen bij staat in den bij dit bijblad aan- gegeven vorm, waarin tevens zal behooren te worden aangeteekend of de voorstellen dan wel de adviezen spoedeischend zijn, en zoo ja, de datum v/aarop het wenschelyk of noodzakelijk geacht wordt dat door de Regeering ter zake eene beslissing genomen zij. Bijbl. No. 7223. Voor de uitreiking van stukken behoort als regel niet de tusschenkomst van Landsbureaux te worden ingeroepen doch moet van den postdienst worden gebruik gemaakt. Bijbl. No. 7249. Aan de Chefs der Departementen van Algemeen en de Hoofden van gewestelijk bestuur, de Colleges en de autoriteiten. No. 1 737. Buitenzorg, den 3den Augustus 1910. Bij de dezerzijdsche circulaire van 26 April 1862 No-1031 (Bijblad No. 1197} werd aan verschillende autoriteiten en Colleges te kennen gegeven, dat, wanneer hun advies gevraagd werd op requesten waarop de beschikking tot hunne bevoegdheid .behoorde, volstaan zou kunnen worden met te berichten dat de zaak overeenkomstig die bevoegdheid is of zal worden afgedaan. De Landvoogd acht het wenschelijk, dat dit voorschrift in dien zin wordt toegepast, dat op alle aan de Regeering gerichte stukken, die door Uwe tusschenkomst worden ingediend of U om advies of bericht worden toegezonden en waarvan de afdoening tot Uwe bevoegdheid behoort, dadelijk door U eene beschikking wordt genomen. Bij de doorzending of terugaanbieding kan dan worden medegedeeld, dat de zaak overeenkomstig Uwe bevoegdheid is of zal worden afgedaan en de stukken derhalve worden gedeponeerd. Op last van den Gouverneur-Generaal heb ik de eer U het vorenstaande mede te deelen met verzoek aan den daarin uitgedrukten wensch van Zijne Excellentie gevolg te willen geven,&en teeken ik daarbij voorts aan dat uiteraard noch de in hoofde vermelde circulaire, noch mijn onderwerpelijk schrijven destrekking heeft om de beschikking op aan de Regeering gerichte bezwaarschriften, betreffende handelingen of beslissingen van lagere autoriteiten, aan die autoriteiten zelf over te laten." De iste Gouvernement* Secretaris, (w. g.) DE GRAEFF. Bijbl. no. 7321. Deze beschouwing heeft den Gouverneur-Generaal er toe geleid mij de opdracht te verstrekken — van welke opdracht ik de eer heb mitsdeze mij te kwijten—, te Uwer kennis te brengen dat met afwijking in zoover van de onder No. 6117 van het Bijblad opgenomen dezerzijdsche circulaire van 11 November 1904 No. 4545, Zijne Excellentie ten deze als gedragslijn wenscht te zien aangenomen: dat met uitzondering van opgaven enz., welke onmisbaar zijn tot uitvoering van bestaande wettelijke of administratieve voorschriften, zoomede van opdrachten der Regeering, van de Bestuursambtenaren voortaan geen nieuwe statistieken, gegevens of periodieke opgaven, waarvan de verzameling of controleering tijdroovend is, mogen worden verlangd dan op last of met machtiging van den Landvoogd; eene machtiging, welke eventueel slechts zal worden verleend, indien overtuigend wordt aangetoond, dat de verlangde gegevens bepaald noodig en niet op andere wijze te verkrijgen zijn; bovendien dat zij van zoodanig gewicht zijn te achten, dat over het bezwaar van vermeerdering van schrijfwerk moet worden heengestapt. In de tweede plaats wenscht de Gouverneur-Generaal ook ten opzichte van de briefwisseling tusschen de Chefs der Departementen van Algemeen Burgerlijk Bestuur en de Gewestelijke Bestuurshoofden, ter wille van laatstgenoemden zooveel mogelijk eene verdere verlichting van arbeid te zien doorgevoerd. Werd blijkens de dezerzijdsche circulaire van 23 April 1901 No. 1169 aan de Departementschefs machtiging verleend om, wanneer het geldt het vragen van inlichtingen van zeer ondergeschikten aard, ten aanzien waarvan bij voorbaat vaststaat dat het Hoofd van Gewestelijk bestuur uitsluitend de functie zou vervullen van tusschenpersoon voor het overbrengen van de vraag en van het antwoord daarop, die inlichtingen van de rechtstreeks daarbij betrokken lagere autoriteit bij nota te vragen, naar het oordeel van den tegenwoordigen Landvoogd, kan in die richting zonder bezwaar verder worden gegaan en meer in het algemeen ten aanzien van inlichtingen, waarop controle door de Gewestelijke Bestuurshoofden overbodig kan worden geacht, rechstreeksche correspondentie bij nota met de lagere Europeesche Bestuursambtenaren en met de functionnarissen, behoorende tot andere diensttakken, plaats hebben. De ie Gouv. Secretaris. Delegatiën. St. 1878 no. 92. Artikel 1. Landsdienaren op eene vaste maandelijksche bezoldiging, ressorteerende onder de Departementen van Algemeen Burgerlijk Bestuur en het Departement der Marine, zoomede gepensionneerden, mogen een gedeelte — hoogstens de helft — van hunne bezoldiging, hun wachtgeld, non-activiteitstractement of pensioen naar Nederland delegeeren. 2. Zij mogen niet meer dan één delegatie tegelijk passeeren. Artikel 2. Zij, die van deze vergunning gebruik wenschen te maken, het te delegeeren bedrag willen wijzigen of hunne delegatie willen staken, doen daarvan blijken door verklaringen volgens de bij St. 1878 no. 92 vastgestelde modellen Litt. A., B. of C. 2. Van die verklaringen, die in duplo worden opgemaakt, wordt een exemplaar rechtstreeks ingediend aan den Directeur van F inanciën, wanneer de delegant onder een der Departementen van Algemeen Burgerlijk Bestuur ressorteert, dan wel een gepen sionneerde is, of aan den Chef van het Departement der Marine, als de delegant tot dit departement behoort; het andere exemplaar wordt toegezonden aan hem, die het inkomen van den betrokkene betaalbaar stelt. Artikel 3. De deleganten maken verder eene volmacht op volgens het bij genoemd Staatsblad gevoegd model Lett. D, welke zij, na behoorlijke legalisatie, rechtstreeks naar Nederland zenden. Zoodanige volmacht behoort zoo spoedig mogelijk aan het Departement van Koloniën te worden ingediend. Bijbl. No. 5181. Bij het bekend worden in Nederland van het overlijden van een delegant, worden aan de gemachtigden geen gelden meer ter zake van delegatiën uitgekeerd. (Bijbl. no. 1 726). De bevoegdheid aan ambtenaren toegekend om over een gedeelte hunner inkomsten bij delegatie te beschikken, strekt zich niet uit tot toelagen voor huishuur, schrijfbehoeften, enz. (Biibl No. 1195). Eed. St. 1827 No. 115. Eerstelyk: Te bepalen: 1o. dat van alle lands ambtenarea Europeanen zijnde of van Europeeschen bloede, en den rang bekleedende van commies of daarboven, zal worden afgenomen een eed van trouw en een eed van geheimhouding en dat gelijke eed, in bijzonderè gevallen, ook zal kunnen worden gevorderd van minderen geëmployeerden, indien de chefs der administratie, bij welke zij geplaatst zijn, zulks noodig oordeelen, 2o. Dat ambtenaren, voor welke eene instructie bestaat, die zij bij de aanvaarding hunner functiën beëedigen, dien onverminderd 6 zullen verplicht zijn, ook den eed van trouw en dien van geheimhouding af te leggen. 3o enz. 4o. Dat een beëedigd ambtenaar bij bevordering of verplaatsing niet gehouden zijn zal op nieuw den eed van trouw en dien van geheimhouding af te leggen, maar zal kunnen volstaan met eene schriftelijke verklaring, in duplo, dat hij ook in zijne nieuwe betrekking aanneemt en belooft, zich naar den reeds eenmaal af gelegden eed te zullen gedragen; zullende deze verklaring worden gedeponeerd bij de autoriteit, die krachtens de bestaande bepalingen den ambtseed van den betrokken landsdienaar had moeten afnemen, zoo deze tot eedsaflegging verplicht ware ge weest. (St. 1898 No. 152). 5o. Dat de eed van zuivering zal worden gevorderd van alle de ambtenaren den rang boven dien van commies bekleedende, de controleurs der landelijke inkomsten van de 1 ste en 2de klasse daaronder begrepen. Ten tweede: Te arresteren de volgende algemeene formulieren van eed. a. Voor den eed van trouw. „Ik beloof en zweer, dat ik gehouw en getrouw zal zijn aan „den Koning der Nederlanden, dat ik gehoorzaamheid en eerbied „betoonen zal aan den Gouverneur Generaal als Zijner Majesteits „Vertegenwoordiger en aan de Indische Regeering, alsmede aan „diegenen, onder wier onmiddelijke bevelen ik gesteld ben. b. Voor dien van geheimhouding. „Dat ik geheim zal houden wat uit den aard der zaken en „overeenkomstig de mij deswege gegeven bevelen geheim behoort „te blijven; dat ik in alle mijne handelingen steeds het belang „van den lande, en dat van de zaken, aan mijne zorg toevertrouwd, getrouwelijk in het oog zal houden en naar mijn best „vermogen voorstaan, en dat ik wijders met oprechtheid, en „naarstigheid, in al wat mijne betrekking aangaat, zal trachten „te voldoen overeenkomstig de algemeene of bijzondere bevelen „mij deswege gegeven of nog te geven. c. Voor dien van zuivering. „Ik verklaar en zweer, dat ik tot verkrijging van mijn ambt „als . . . . , aan niemand, wie hij zij, in of buiten het bestuur, |,iets, onder welk voorwendsel ook, beloofd of gegeven heb, of „beloven of geven zal". Zullende voorts tot bevestiging van elk dezer eeden ten slotte worden gezegd: „Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig! Alles met dien verstande, dat de eed door elk bijzonder ambtenaar zal worden afgelegd op de wijze bij de godsdienstige gezindheid tot welke hij behoort aangenomen of voorgeschreven. St. 1857 No. 7. Een ieder, die gehouden is afteleggen eenen ambtseed, mitsgaders die van trouw, geheimhouding en zuivering, moet het bewijs van die aflegging overleggen, alvorens toegelaten te kunnen worden tot de aanvaarding der bediening tot welke hij benoemd is, en tot het genot der voor dezelve bepaalde bezoldiging. St. 1908 No. 307. Te bepalen: dat St. 1857 No. 7 wordt aangevuld met: de hoofden der departementen van algemeen bestuur zijn bevoegd om in bijzondere gevallen, te hunner beoordeeling, goed te keuren, dat de bediening is aanvaard alvorens aan de verplichting tot eedsaflegging is voldaan. Bijbl. No. 2834. De ambtsteed behoeft niet afgelegd te worden vóór de aanvaarding eener tijdelijk opdracht. St. 1910 No. 353. Met intrekking van St. 1903 No. 401 en art. 3 van St. 1906 No. 323 en art. 2 van St. 1909 No. 367, te bepalen dat, wanneer de betrokken ambtenaren in verband met de voor de gewesten buiten Java en Madoera (met uitzondering van Z. Nieuw Guinea) geldende bepaling, dat in zaken van overtreding behoorende tot de kennisneming van de districts- en regentschapgerechten en magistraten, met beëedigde getuigenissen worden gelijkgesteld de verklaringen door dienaren der openbare macht mondeling afgelegd op hun ambtseed, het noodig oordeelen de door hen aangestelde dienaren der openbare macht bij of na de aanvaarding hunner bediening te beëedigen, de eed wordt afgelegd naar het volgende formulier: „Ik zweer (beloof) dat ik het mij opgedragen ambt, met ijver, eerlijkheid en onzijdigheid, zonder aanzien van persoon, zal waarnemen overeenkomstig de algemeene of bijzondere bevelen mij deswege gegeven of nog te geven; „dat ik nimmer eenige giften of geschenken zal aannemen van eenig persoon van wien ik weet of vermoed dat hij eenige zaak heeft of zal krijgen, waarin mijne ambtsverrichtingen zouden kunnen te pas komen, en „dat ik op alle mij door den rechter gedane vragen naar waarheid en in alle oprechtheid zal antwoorden". Eedsaflegging door Japanners, Bijbl, No. 6959. Nota van den Ambtenaar voor Chineesche zaken van 22 Jan. 1909. Omtrent den gerechtelijken getuigeneed bepaald artikel 122 van het Japansche wetboek van Strafvordering: „De rechter zal den getuige den eed laten afleggen, dat hij „volgens zijn geweten de waarheid zal zeggen, niets verheimelijken en ook niets bijvoegen zal. De geschreven eed wordt na „voorlezing door den griffier, door den getuige onderteekenden „gezegeld. Ingeval dit niet kan plaats hebben, wordt daarvan [door den griffier aanteekening gehouden". Speciaal voor vreemdelingen is in de Wet van 10 Maart 1899 No. 50 bepaald, dat waar volgens wettelijke bepalingen, onderteekening en zegeling geboden is, buitenlanders kunnen volstaan met onderteekening alleen. In de Chihosaibansho, overeenkomende met onze arrondissementsrechtbank te Kobe, waar eenige terechtzittingen door mij werden bijgewoond, waren gedrukte eedsformulieren in gebruik, die door de betrokkenen moesten onderteekend en gezegeld worden. Het getuigeneedsformulier luidde b. v. „Geschreven eed. „Ik zweer, dat ik volgens mijn geweten de waarheid zal getuigen, „zonder iets te verheimelijken of iets bij te voegen. „De getuige". De zegeling heeft plaats met het persoonlijk zegel van den betrokkene, hetwelk de meeste volwassen mannen bezitten. Heeft de te beëedigen persoon geen eigen zegel, dan gebruikt hij het zegel hem door de natuur geschonken: hij (zij) stelt op het formulier een (inktafdruk van zijn (haar) rechter binnenduimtop. In Japan bestaat dus de eedsaflegging daarin dat het geschreven eedsformulier na voorlezing door den griffier, door den te beëedigen persoon wordt onderteekend en met zijn persoonlijk cachet gezegeld. In Nederlandsch-Indië zou men daarom naar bescheiden meening bii de eedsaflegging door een Japanner behooren te eischen, dat na voorhouding in eene hem bekende taal, het in de Nederlandsche of Maleische taal geschreven eedsformulier door den betrokkene wordt onderteekend en gezegeld. Kan hij zijne (zij hare) handteekening niet stellen, dan zij zegeling alleen voldoende, lleett hij (zij) geen persoonlijk zegel, zoo worde het stellen van den rechterduimafdruk met Oost-Indische inkt gevorderd. Om op dit punt tot eene uniforme regeling te geraken, zoude het wellicht aanbeveling verdienen, indien deze wijze van eedsaflegging door Japanners, per circulaire aan de verschillende rechters kon worden bekend gemaakt. Eerbiedsbetoon. Nederlandsche Taal. Bijbl. No. 7029. Herinnering aan de gegeven wenken en bevelen met betrekking tot de aanmoediging van het gebruik der Nederlandsche taal door Inlandsche ambtenaren. CIRCULAIRE GOUVERNEMENTS SECRETARIS. Aan de Hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madoera, behalve die der Vorstenlanden. No. 1016. Buitenzorg, den 20sten April 1909. De Gouverneur-Generaal heeft tot Zijn leedwezen van verschillende zijden vernomen, dat ook nu nog meermalen Europeesche ambtenaren de door de Regeering, bij de in Bijblad Nos. 6118 en 6496 opgenomen aanschrijvingen gegeven wenken en bevelen met betrekking tot de behandeling van Inlandsche ambtenaren en beambten in den wind slaan en, in het bijzonder, zonder nog altijd bepaald te weigeren zich met Nederlandsch sprekende Inlandsche ambtenaren in die taal te onderhouden, toch, niettegenstaande het te dien aanzien herhaaldelijk door de Regeering kenbaar gemaakt stellig verlangen, door hunne houding tegenover jongere prijaji's duidelijk doen blijken dat zij, liever dan in het Nederlandsch, in de landstaal door hen wenschen te worden toegesproken (*) (2) (3). De Landvoogd kan en mag niet toelaten dat op dergelijke wijze Hare stellige bevelen als ongeschreven worden beschouwd. Niet alleen dat den Nederlandsch sprekenden Inlandsche ambtenaren volle vrijheid moet worden gelaten om die taal als (1) Voor den Resident van A. Zoo vernam Z, E. o. m. van een ooggetuige dat in Mei 1907 de toenmalige Assistent Resident van B in het Soendaneesch, begeleid door sembah's, werd toegesproken door denzelfden Djaksa, die weinige uren later met een Europeesch Hoofdambtenaar een onderhoud had dat van weerszijden in het Nederlandsch werd gevoerd. (2) Voor den Resident van C. Zoo vernam Z. E. o. m. dat een in het laatst van 1907 of begin 1908 (na aan de Landbouwschool te Buitenzorg verkregen einddiploma) als mantri-koffie in de residentie C. geplaatste Javaan, den toenmaligen Secretaris van dat gewest ....... niet in het Nederlandsch mocht toespreken, hoewel UHEdE. zich wel in die taal met dien mantri onderhield. (3) Voor den Resident van D. Zoo vernam Z. E. o. m. dat Raden . . , zoon van den Regent van E., een ontwikkelde Javaan, die het einddiploma der Buitenzorgsche Landbouwschool verwierf, den Controleur van F., . niet in het Nederlandsch mag toespreken, doch dezen met de daarbij, behoorende sembah's, op zijne in het Nederlandsch gestelde vragen in het Javaansch moet antwoorden, hoewel de Assistent-Resident van F. zich wel in Nederlandsch met hem onderhoudt. voermiddel te gebruiken bij hunne aanrakingen met Europeesche ambtenaren, zij moeten daarin zelfs worden aangemoedigd. Er zullen toch Inlandsche ambtenaren zijn die uit traditie en door ervaring geleerd zelve meenen der hormat te kort te doen wanneer zij zich tegenover een Europeaan van eenigen rang van de Hollandsche taal bedienen; er zullen er ook zijn, die beschroomd zijn Hollandsch te spreken, omdat zij terecht of ten onrechte — meenen zich in die taal niet vloeiend genoeg te kunnen uitdrukken. Een ernstig gemeend, met tact en vooral met eene zekere mate van welwillendheid geuit woord van aanmoediging zal in den regel voldoende zijn om in dergelijke gevallen den schroom van de Inlandsche ambtenaren te overwinnen. Voorts zal de mogelijkheid in het oog zijn te houden, dat van de zijde van oudere, niet Nederlandsch sprekende Inlandsche ambtenaren uit verlegenheid voor hun eigen gemis aan opleiding dan wel om andere redenen op hunne wel Nederlandsch sprekende ondergeschikten drang wordt uitgeoefend om zich tegenover de Europeesche ambtenaren van de landstaal te bedienen. Mocht van eene dergelijk tegenwerking van d i e zijde blijken, dan zal daaraan onmiddelijk een einde moeten worden gemaakt Op last van Zijne Excellentie heb ik de eer UHEdG. het vorenstaande mede te deelen en Uwe medewerking in te roepen opdat de wenschen der Regeering ten deze den Europeeschen en v. z. n. ook den Inlandschen ambtenaren nader worden kenbaar gemaakt en op de nauwgezette naleving daarvan voortdurend toezicht worde gehouden, met verzoek voorts om onmiddelijk te rapporteeren wanneer, op welke wijze ook, s Regeerings bevelen ter zake niet worden opgevolgd of tegengewerkt, zullende alsdan zeer ernstige maatregelen tegen den betrokkene worden genomen. Geneeskundige hulp. (Kostelooze). St. 1906 no. 213. A. Bepalingen omtrent kostelooze geneeskundige hulp aan Europeanen. Artikel 1. Op den voet dezer bepalingen hebben recht op kostelooze geneeskundige Gouvernementshulp: a. de Eur. burg. landsdienaren, wier landsinkomsten hoogstens f 150. —'s maands bedragen; b. de gewezen Eur. burg. landsdienaren, wier pensioen of onderstand hoogstens ƒ I50.— 's maands bedraagt;^ c. de personen, die definitief zijn benoemd tot tijdelijke betrekkingen, waartoe als regel worden benoemd Europeanen en met hen gelijkgestelden en waaraan hoogstens / 150. inkomen 's maands is verbonden; d de vrouwen, de minderjarige wettige kinderen, de minderjarige natuurlijke wettiglijk erkende kinderen en de minderjarige stiefkinderen van de onder a tot en met c genoemde personen; e. de niet hertrouwde weduwen van de onder a en b genoemde personen, wier pensioen, met inbegrip van den onderstand harer kinderen of stiefkinderen hoogstens ƒ150.— 's maands bedraagt; /'. de minderjarige weezen van de onder a en b genoemde personen, daaronder begrepen hunne minderjarige natuurlijke wettiglijk erkende kinderen; g. enz. Artikel 2. Voor zoover de in art. 1 bedoelde personen geen recht kunnen doen gelden op kostelooze geneeskundige hulp door den militairen geneeskundigen dienst, wordt de daar genoemde geneeskundige hulp verleend: I. op plaatsen, waar stadsgeneesheeren zijn gevestigd, door die stadsgeneesheeren, ieder voor zooveel zijn wijk aangaat; II. buiten de plaatsen, waar stadsgeneesheeren zijn gevestigd door: a. de civiele geneesheeren; b. de officieren van gezondheid, belast met den burgerlijken geneeskundigen dienst; c. de Gouvernements Inlandsche geneeskundigen; met dien verstande dat de geneeskundige hulp slechts wordt verleend, wanneer de rechthebbenden zich bevinden binnen een kring met een straal van twee palen, gerekend van de woonplaats van de onder II genoemde geneeskundigen, of op plaatsen, waar dezen zich op dienstreizen in hun ressort tijdelijk ophouden, het laatste voor zoolang hun verblijf op die plaatsen duurt. Artikel 3. De personen die recht hebben op kostelooze geneeskundige Gouvernementshulp zijn verplicht zich daartoe bij den betrokken geneeskundige te vervoegen op het tijdstip en ter plaatse als door hem in overleg met het H. pl. best. zal worden bepaald. 2. Mocht de toestand van een der in de vorige alinea bedoelde personen naar de meening der betrokkenen niet toelaten, dat hij zich naar die plaats begeeft, dan zal hij op een door of namens hem gedaan verzoek door den betrokken geneeskundige in zijne woning worden bezocht en daar geregeld behandeld worden, indien dit naar het oordeel van den geneeskundige noodzakelijk is. 3. Verzoeken ter bekoming van geneeskundige hulp in de woning van den patiënt moeten, spoedvereischende gevallen uitgezonderd, worden gedaan vóór een bepaald uur, vast te stellen door den geneeskundigen in overleg met het H. pl. best. 4. Bij verzoeken om onmiddelijke hulp tusschen 2 en 4 uur des namiddags en tusschen 10 uur des avonds en 6 uur des morgens, behoort het verzoek, zoo mogelijk, vergezeld te gaan van de toezending van een vervoermiddel. Artikel 4. De in art. 1 bedoelde personen hebben recht op de door den behandelende geneeskundige noodig geoordeelde genees- en verbandmiddelen op kosten van den Lande. 3. De flesschen en andere verpakkingsmiddelen van verbruikte medicijnen moeten door de rechthebbenden na reiniging worden terugbezorgd bij de apotheek, van waaruit de verstrekking heeft plaats gehad, bij gebreke waarvan de betrokken persoon met de vergoeding der waarde kunnen worden belast. Artikel 5. De recepten kunnen ook door andere dan de in art. 1 genoemde geneeskundige worden voorgeschreven. Enz. B. Bepalingen omtrent kostelooze verloskundige Gouvernementshulp aan Europeanen. (Zie het St.). C. Voorschriften voor de toepassing der onder A er. B vastgestelde bepalingen. Artikel 1. enz. Artikel 5. Ieder, die zich verkort acht in zijne rechten, voortvloeiende uit de onder A en B vastgestelde bepalingen, kan zijne klachten nbrengen bij het H pl. best. Bijbl. No. 7267. Ten tweede: Krachtens art. 2 van het Gouv. Besluit van 19 Mei 1910 No. 13, worden vastgesteld de „Voorschriften voor de uitvoering van de proef met het stelsel van vrije artsen-keuze voor de Europeesche rechthebbenden op kostelooze geneeskundige behandeling te Semarang. Bij deze vrije artsen-keuze, wordt aan rechthebbenden vrijheid gegeven zich bedoelde hulp te verschaffen niet alleen bij de beide stadsgeneesheeren, doch ook bij andere Europeesche geneesheeren, die zich tot het verleenen ervan bereid hebben verklaard. Zij, die van dat recht wenschen gebruik te maken zijn verplicht zich ieder jaar binnen den daarvoor door den Res. van Semarang aan te geven termijn als zoodanig op te geven aan dien resident onder vermelding tevens door welken geneesheer zij wenschen te worden behandeld. Bij vertrek uit Semarang is de rechthebbende gehouden daarvan aan den Resident kennis te geven. De rechthebbende is verplicht op verzoek van den behandelenden geneesheer zijn hem verstrekten kaart te vertoonen en desverlangd zijne handteekening te stellen in een daarvoor door dien geneesheer aangehouden register. In spoedeischende gevallen is de behandelende geneesheer verplicht zijn hulp te verleenen ook zonder dat de kaart kan worden vertoond, doch is de rechthebbende gehouden binnen tweemaal 24 uren nadat de eerste hulp werd ingeroepen de kaart alsnog over te leggen. Bijbl. No. 6899. Gouv. Besl. van 16 Juni 1908 No. 5. Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen, dat aan de administrateurs der Gouvernements pandhuizen, behalve op plaatsen waar voor rechthebbenden op kostelooze verstrekking van genees- en verbandmiddelen die artikelen kosteloos zijn verkrijgbaar gesteld, ten behoeve van de behoeftige Inlandsche bevolking en van het personeel bij die instellingen, voor zoover dat op vrije geneeskundige behandeling aanspraak heeft, kosteloos de in het van wege het Departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid uitgegeven werkje „Gebruiksaanwijzing van de geneesmiddelen enz." genoemde genees-en verbandmiddelen en verdere artikelen uit s'Rijks-magazijn kunnen worden verstrekt op machtiging van den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid. Extract enz. Bijbl. No. 6980. Gouv. Besl. van 5 Februari 1909 No. 30. Het geheele personeel, in dienst van het krankzinnigengesticht te Lawang, en het gezin van dat personeel, zoowel wettig als niet wettig, geniet voortaan vrije geneeskundige behandeling en geneesmiddelen. Zij, aan wie vrije huisvesting in het gesticht met voeding is toegekend, hebben bovendien recht op vrije wassching van lijfgoederen. Bijbl. No. 7272. Te bepalen dat de tijdelijke boormeesters bij den dienst van het grondpeilwezen, op denzelfden voet als hunne collega's in vasten dienst, aanspraak hebben op vrije geneeskundige behandeling en kostelooze verstrekking van geneesmiddelen. St. Bijbl. No. 7656. Ook de in tijdelijken dienst zijnde ambtenaren bij den Waterstaat en de B. O. W. hebben hetzelfde recht op dezelfde voorwaarden. Gratificatiën. Bijbl. No. 7425. Gouv. Besluit van 15 Juli 1911 No. 2. Gelet enz. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Vast te stellen de volgende: REGELING betreffende de teekenning door de Chefs der Dep. van Alg. Bestuur van gratificatiën wegens de waarneming van een ambt. Art. I. De Hoofden van de Dep. van Alg Bestuur zijn bevoegd om aan personen, die tijdelijk zijn belast geweest met de waarneming van een ambt, ter zake van die waarneming, met in achtneming van de in art. II gestelde regelen, gratificatiën toe te kennen in de gevallen waarin: a. landsdienaren op nonactiviteit, wachtgeld of onderstand en landsdienaren die, in afwachting van eene plaatsing, voorloopig tractement genieten, of die buiten inkomsten zijn, zoomede gepensioneerden en particulieren, met de waarneming zijn belast geweest, en daarvoor niet op andere wijze zijn beloond geworden; b. landsdienaren in actieven dienst zijn belast geweest met de waarneming van een ander dan hun eigen ambt, zullende echter de gratificatie alsdan slechts mogen strekken: 1e. tot vergoeding van extra-uitgaven, voortvloeiende uit de waarneming, voor welke uitgaven zij niet geacht kunnen worden op andere wijze voldoende vergoeding te hebben ontvangen; 2e. als schadeloosstelling voor geldelijke verantwoordelijkheid, wanneer aan het waargenomen ambt een omvangrijk geldelijk beheer was verbonden, en die waarneming is opgedragen geweest aan een landsdienaar, die uit hoofde van zijn eigen ambt niet met het voeren van een omvangrijk geldelijk beheer vertrouwd was, en mits de betrokkene voor die waarneming niet op andere wijze is beloond geworden. De onder 1e en 2e bedoelde gratificatiën kunnen zoowel gezamenlijk als afzonderlijk worden genoten. Art. II. Bij het teekennen van de gratificatiën, bedoeld in art. I, zullen de Hoofden der Dep. van Alg. Bestuur de volgende regelen in acht nemen: 1 e. De gratificatiën zullen kunnen bedragen: in de gevallen, bedoeld onder letter a van art. I, eene zoodanige som, dat de uit 's Lands kas genoten inkomsten gelijk zijn aan de minimum inkomsten uit 's Lands kas, verbonden aan de waargenomen betrekking — waaronder begrepen de indemniteit voor reiskosten indien de definitieve titularis daarop aanspraak kan maken — over den tijd der waarneming; in de gevallen, bedoeld onder letter b van art. I: voor de vergoeding, bedoeld sub No. 1, eene som gelijkstaande met het bedrag der werkelijk gedane extra-uitgaven, voorzoover die door den betrokken Departementschef gerechtvaardigd geoordeeld worden ; voor de schadeloosstelling bedoeld sub No. 2, 30% van het bedrag der aan het waargenomen ambt verbonden minimuminkomsten uit 's Lands kas over den duur der waarneming, met dien verstande dat deze gratificatie nooit meer zal bedragen dan het verschil tusschen de minimum-inkomsten uit 's Lands kas aan de betrekking van den waarnemer, en de minimum-inkomsten uit 's Lands kas aan de waargenomen betrekking verbonden, en dat bij de berekening dier gratificatie eventueele emolumenten, uit de waarneming voortgevloeid, in mindering der gratificatie zullen worden gebracht. 2e. Voor waarnemingen door landsdienaren, die in het genot van Landsinkomsten zijn, worden, behoudens het bepaalde bij de volgende alinea, geen gratificatiën gegeven wanneer de waarneming korter heeft geduurd dan 14 dagen. De gratificatiën, strekkende tot vergoeding van extra-uitgaven, uit waarnemingen voortvloeiende, zullen steeds kunnen worden toegekend, onafhankelijk van den duur der waarnemingen. Waarnemingen, welke hebben geduurd van 14 dagen tot 3 weken, zullen—evenals die van korteren duur indien zij voor belooning in aanmerking komen, —gerekend worden eene halve maand geduurd te hebben; die van meer dan 3 weken, doch minder dan eene maand, zullen worden geacht eene volle maand te hebben geduurd. Waarnemingen van langer dan eene maand zullen op dezelfde wijze over halve en heele maanden worden berekend. Ten tweede: De vorenstaande bepalingen treden in werking op 1 Augustus 1911 met dien verstande, dat tijdelijke waarneming van ambten eerst van dien datum af op den bij die bepalingen aangegeven voet zal kunnen worden beloond. Handteekeningen. Over het legaliseeren van— St. 1909 No. 291. Artikel 1. De hoofden van gewestelijk bestuur en in hun plaats, bij verhindering, ontstentenis of afwezigheid, de hen wettelijk vervangende ambtenaren zijn bevoegd en, desgevorderd, verplicht tot legalisatie der handteekeningen van alle in hun ressort wonende of verblijf houdende notarissen, landsdienaren of andere ingezetenen, zonder onderscheid of de stukken waarop die handteekeningen gesteld zijn, bestemd zijn om binnen of buiten Nederlandsch-Indië te dienen. Artikel 2. Zij zijn bevoegd te vorderen dat de handteekening, welker legalisatie van hen wordt gevraagd, worde gesteld in hunne tegenwoordigheid, dan wel, dat die handteekening te voren zal worden gelegaliseerd door het hoofd van plaatselijk bestuur, in wiens ressort de steller van de handteekening is gevestigd, of, voor zooveel handteekeningen betreft van landsdienaren, die een plaatselijken dienstchef hebben, door dien dienstchef. Deze autoriteiten zijn tot het verleenen van hunne diensten ten deze verplicht. Artikel 3. De voorgaande artikelen brengen geen verandering in de voorschriften nopens de legalisatiën bij het militair departement, vervat in het besluit van 21 Augustus 1852 No. 7 (Staatsblad 1852 No. 57), zooals het sedert is of zal worden gewijzigd, met dien verstande dat de handteekeningen der daarin genoemde militaire autoriteiten op stukken,bestemd om buiten NederlandschIndië te dienen, uitsluitend zullen kunnen worden gelegaliseerd op den voet in artikel 4 van dit besluit bepaald. Artikel 4. Desverlangd worden de handteekeningen van de Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur, van de gewestelijke bestuurshoofden en van de hen vervangende ambtenaren, zoomede van de notarissen, gesteld op stukken die bestemd zijn om buiten Nederlandsch-Indië te dienen, gelegaliseerd door den Algemeenen Secretaris, door een der Gouvernements Secretarissen, door den Directeur van Justitie dan wel door den Secretaris van het Departement van Justitie of den als zoodanig fungeerenden ambtenaar, die tevens bevoegd zijn tot legalisatie der hun bekende handteekeningen van andere personen. De in dit artikel bedoelde legalisat ie geschiedt nevens een afdruksel van 's Rijkswapen, omschreven met de woorden „Algemeene Secretarie-Nederlandsch-Indië" of „Departement van Justitie-Nederlandsch-Indië", naar gelang de legalisatie geschiedt ter Algemeene Secretaris of bij het Departement van Justitie. Artikel 5. De hoofden van gewestelijk bestuur, en de hen vervangende ambtenaren zijn gehouden, terstond na de aanvaarding van hun ambt een eigenhandig onderteekende kennisgeving daarvan aan den Minister van Koloniën, aan den Directeur van Justitie en aan de Algemeene Secretarie te doen toekomen. Artikei. 6. Deze bepalingen treden in werking op 1 September 1909. St. 1909 No. 555. Te bepalen, dat de Res. der Padangsche Bovenlanden en in zijne plaats, bij verhindering, ontstentenis of afwezigheid, de hem wettelijk vervangende ambtenaren, bevoegd zijn tot het legaliseeren van handteekeningen, op den voet der bepalingen, vastgesteld bij St. 1909 No. 291. Bijbl. No. 7085. CIRCULAIRE. Aan de Ambtenaren van de Burgerlijken Stand in Nederlandsch-Indië. No. 8482. Batavia, den I9den Juli 1909. Ik heb in voldoening aan een opdracht der Regeering de eer voor zooveel noodig Uwe aandacht er op te vestigen dat het Gouvernementsbesluit van 25 Mei 1909 No. 32 (Staatsblad No. 291) eene algemeene regeling inhoudende betreffende het legaliseeren van handteekeningen niet betreft de legalisatie van uittreksels uit de registers van den Burgerlijken Stand. Deze uittreksels zullen ook voortaan slechts kunnen worden gelegaliseerd op de wijze aangegeven in artikel 25 van het Reglement op het houden der registers van den Burgerlijken Stand voor de Europeesche en daarmede gelijkgestelde bevolking in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1849 No. 25 juncto Staatsblad 1905 No. 342). Namens de Directeur van Justitie: Bijbl. No. 7445. CIRCULAIRE GOUVERNEMENTS SECRETARIS. Aan a. den Commandant van het Leger en Chef van het Departement van Oorlog b. den Directeur van Justitie c. de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 1867. Buitenzorg, den I7den Augustus 1910. Naar aanleiding van eene van den Minister van Koloniën ontvangen mededeeling, dat bij zijn Departement meermalen stukken worden aangeboden, waarop de handteekening, waarvan legalisatie wordt verzocht, is gestempeld, heb ik de eer, op last van den Uwer Excellentie Gouverneur-Generaal, onder de aandacht van te UEHdG. brengen, — met verzoek daarmede in voorkomende gevallen reke- ning te willen houden en te doen houden, dat gestempelde handteekeningen in Nederland niet kunnen worden gelegaliseerd, en dat derhalve alle daar te lande te waarmerken handteekeningen geschreven behooren te zijn. — alleen ?. Mede voldoe ik aan een ontvangen opdracht door UHEdG. te verzoeken de notarissen hier te lande te willen uitnoodigen om hunne cliënten te wijzen op de noodzakelijkheid om, wanneer van hunne akten buiten Nederlandsch-Indië moet worden gebruik gemaakt, hunne daarop voorkomende handteekening vooraf in Indië te laten legaliseeren (*). De 1ste Gouvernements Secretaris, DE GRAEFF. Handteekeningstempels. Bijbl. No. 5655. Aangezien de rechtsgeldigheid van eene handteekening, middels een naamstempel niet geheel vaststaat, behooren ambtenaren zich bij eventueel gebruik van handteekeningstempels te bepalen tot stukken, die niet bestemd zijn om te eeniger tijd of onder bepaalde omstandigheden bewijs op te leveren, ter voorkoming dat hetzij de Regeering hetzij andere belanghebbenden, die officieele besscheiden noodig hebben, in ongelegenheid komen. Huishuurindemniteit. Vrije woning. Eenige categorieën van ambtenaren genieten, behalve hunne bezoldiging, ook huisvesting van den Lande of, bij gemis van eene landswoning, indemniteit voor huishuur tot een voor elke categorie vastgesteld bedrag. Tot die categoriëen van ambtenaren behooren o. a.: de ambtenaren bij het binnenlandsch bestuur (de Hoofden van gewestelijk bestuur): Bijbl. no. 1153; de verdere ambtenaren bij het binnenlandsch bestuur: St. 1900 no. 3, St. 1902 no. 195 1911 no. 159 en 1912 no. 564; de regenten en districtshoofden op Java en Madoera St. 1867 nos. 122, 154 en 1870 no. 122 en Bijbl. no. 4319; de 1ste waterschout te Soerabaja: St. 1898 no. 37; de overige schouten bij de politie: wordt voor elk hunner bij het besluit hunner indienststelling bepaald; de onderwijzers aan de openbare lagere scholen voor Europeanen en met deze gelijkgestelden in Ned.-Indië: St. 1875 no. 76a: de (1) Aan dit verzoek is door den Directeur van Justitie gevolg gegeven blijkens zijne aan de Notarissen in N.-l. gerichte circulaire van 5-9-1910 no 11714. hulponderwijzeressen: St. 1885 no. 78; de Europeesche onderwijzer bij de school voor Inlandsche geneeskundigen te Weltevreden: St. 1875 no. 264, art. 1 § 2; de Europeesche onderwijzers bij de kweekscholen voor Inlandsche onderwijzers: St. 1876 no. 283; de Inlandsche onderwijzers bij idem: St 1876 no. 330; de Roomsch Catholieke geestelijken: St. 1856 no. 21, art. 5,1868 no. 1, 1892 no. 100, 1909 no. 412 en 491 en Gouv. besl. 4 November 1902 no. 50; de predikanten en hulppredikers bij de protestantsche gemeenten: St. 1864 no. 68, art. 6; de hulppredikers bij de Inlandsche christengemeenten; St. 1870 no. 71, art. 5 § b en 1909 no. 411 en 489; het personeel voor den aanmaak van zout op Madoera: St. 1871 no. 82, 1876 no. 13, 1881 no. 109 en 1906 no. 174; de 1ste Assistent-hortulanus bij den Botanischen tuin en de mantri's bij 's Lands plantentuin (Dep. van Landbouw): St. 1904 no. 382, 1906 no. 292 en 1875 no. 327, art. 3; de opzieners, boormeesters en topographen bij het mijnwezen: St. 1873 no. 280 en 1876 no. 319; de dokters-djawa bij de ziekengestichten op een der hoofdplaatsen van Java: St. 1874 no. 252; de Inlandsche assistenten aan de school voor Inlandsche artsen te Weltevreden: St. 1875 no. 264, art. 1 ten 2e; de bij het beriberi gesticht te Bzcitenzorg geplaatste Inlandsche geneeskundigen: St. 1899 no. 194; de chefs der post- en telegraafkantoren: St. 1902 no. 297; het personeel bij de schutsluis te Semarang die te Gedek en die te Tangké St. 1861 no. 96, 1876 no. 83, 1905 no. 147; het opzicht voerende personeel bij de kustlicht-établissementen en van hen die worden afgelost: St. 1885 no. 169, art. 1 § \ II; de gegageerde onderofficieren, instructeurs bij de korpsen gewapende politiedienaren in Ned.-Indië: St. 1898 no. 298 en 1908 no. 454; de posthouders in de residentie Amboina en de civiele gezaghebbers in Ned.-Indië (geen officieren in actieven dienst zijnde): St. 1904 nos, 76 en 264; De bouwkundigen en werktuigkundigen, voor zoover niet behoorende tot het personeel der werkplaatsen of der teekenbureaux, de vervoerscontroleurs en het verder na te noemen personeel van de exploitatie, nl. de hoofdstationschefs, de stationscommiezen en -klerken, de opzichters en onderopzichters van weg en werken, de opzichters-machinist, de machinisten en de telegraafopzichters, die belast zijn met respectievelijk het beheer of onderbeheer van een station of halte, het beheer van een sectie, district, locomotiefdepöt of telegraafonderafdeeling, en de als onder-depotchef dienstdoende opzichters-machinist en machinisten, zoomede het bij den aanleg te werk gesteld personeel genieten vrije woning of, bij gebreke daarvan, huishuurindemniteit tot een door den Chef van den dienst te bepalen bedrag en zijn in het laatste geval verplicht te wonen binnen een door den betrokken Chef der exploitatie of van den aanleg aan te wijzen rayon. St. 1913 no. 510; de Eur. en Inl. onderwijzers bij de opleidingsscholen voor Inlandsche ambtenaren St. 1908 No. 593. Bijbl. No. 2067. Is goedgevonden en verstaan: In beginsel vast te stellen, dat zooveel mogelijk, overal in N.I. waar gelegenheid bestaat, om door inhuur van particuliere woningen voegzaam te voorzien in de huisvesting van Eur. ambtenaren, die aanspraak hebben op vrije huisvesting, aan zoodanige ambtenaren huishuurindemniteit zal worden toegekend, in stede van woningen voor hen te bouwen, zullende de mogelijkheid tot inhuur van particuliere woningen telkens door de gewestelijke autoriteit moeten worden geconstateerd. Bijbl. No. 5605. Wanneer er bij de uitvoering van groote werken sprake van is om het daarbij bescheiden personeel onder dak te brengen, dan dient als beginsel gehandhaafd te blijven dat ambtenaren en beambten, die geen aanspraak kunnen maken op vrije woning alleen dan kosteloos huisvesting zullen genieten, wanneer het belang van de uitvoering vordert dat zij op bepaalde plaatsen in werkkeeten worden ondergebracht. Voor dergelijke gebouwen wordt geen huishuur gevorderd. Een ander geval wordt het op hoofdplaatsen van afdeelingen en gewesten, welke binnen het rayon van het werk liggen en waar men, als dit niet in uitvoering was, doch plaatsing van personeel aldaar om andere redenen noodig bleek, er niet aan zou denken om daaraan huishuur indemniteit of vrije woning te verschaffen. Op die plaatsen behoort dit vooraeel niet te worden genoten. Wanneer gereed gekomen woningen, zooals voor stationspersoneel bij spoorwegen, voor geneesheeren bij gestichten, voor onderwijzers bij groote scholen en dergelijke tijdelijk door het personeel, dat met de uitvoering belast is, in bewoning worden genomen, is eene inhouding voor het genot der woning verplicht. Deze inhouding bedraagt bij eene bezoldiging van / 100.— of minder 8 pCt. bij eene bezoldiging van meer dan f 100.— tot en met ƒ 300.— 10 pCt. en bij hoogere bezoldiging dan ƒ 300.— 12 pCt. Voldoen de gebouwen niet aan de eischen die men met het oog op den rang van den titularis meent te mogen stellen, dan kan de gevorderde huur verminderd worden tot de helft of een vierde der bedoelde bedragen. Bijbl. No. 6944. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur, de Chef der Waterstaatsafdeelingen, de Chef der Irrigatieaf deelin gen. No. 11402/1". Batavia, 30 Juli 1908. Aangezien bij de toepassing van de bovenstaande alinea's (Bijblad 5605) wel eens is gebleken, dat eene overeenkomstig den daarin aangegeven maatstaf berekende huur naar verhouding van de waarde der woning te hoog is, heeft de Regeering mij gemachtigd om die circulaire in dien zin aan te vullen dat in zoodanig geval de vergoeding volgens een billijker maatstaf zal kunnen worden geregeld. Alsdan ware de huurwaarde te berekenen naar de formule: W X = X 1/ T 4800 waarin X de maandelijksche huishuur, W de waarde (bouwkosten) van de woning en T het maandelijksch traktement van den ambtenaar voorstelt. Ik verzoek UHEdG: om in elk voorkomend geval, dat in afwijking van de bovenaangehaalde circulaire die formulé wordt toegepast, mij, met opgaaf van de waarde van het gebouw en van het inkomen van bewoner, mededeeling te doen. De Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, Bijbl. No. 5683. I dat vari ambtenaren en beambten der in- en uitvoerrechten en accijnsen op plaatsen, waar voor hen reeds een of meer woningen bestaan, geen, huishuur zal worden gevorderd voor het bewonen dier gebouwen; II. dat wanneer en voor zoolang het naar het oordeel van het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur noodzakelijk is dat vorengenoemde ambtenaren en beambten in een douaneetablissement verblijf houden, zij daarin gratis kunnen wonen; zullende evenwel zoowel in het ééne als in het andere geval, bij ontruiming van het gebouw wegens herstelling, vernieuwing of buitendienststelling, door den ambtenaar of beambte geen aanspraak op vergoeding wegens huishuur worden verkregen. St. 1910 no. 354. woning aanwezig is, gaat in: § 1. liet recht op vrije woning op plaatsen, waar eene landswoning aanwezig is, gaat in: met den dag na dien van aankomst, wanneer de woning edig staat en met den dag, waarop zij beschikbaar komt, bijaldien zij bij aankomst nog bewoond wordt door den ambtenaar die vervangen wordt, dan wel door diens gezin ingeval hij zelf is overleden; kunnende in dit laatste geval dat gezin de woning blijven bewonen tot het einde der maand van overlijden, of zooveel langer als de rechthebbende vervanger nog niet is aangekomen, en eindigt: a. bij overplaatsing naar eene andere standplaats met den dag vóór dien van vertrek; b. bij buitenlandsch verlof, ontslag uit den dienst of uit de betrekking, dan wel schorsing, met den dag dat de dienst wordt overgegeven of de betrekking wordt neergelegd; met toekenning van indemniteit, te berekenen overeenkomstig § 5. , A. bij eerste of herbenoeming, met ingang van den 1en der maand volgende op die, waarin de betrekking is aanvaard tot en met den dag vóór dien, waarop de woning te zijner beschikking komt, wanneer deze op eerstgenoemd tijdstip nog rechtens door een ander bewoond wordt B. bij overplaatsing in denzelfden rang, alsmede bij verandering van standplaats ten gevolge van benoeming tot een gelijke of gelijksoortige betrekking, van en met den dag na dien van aankomst tot en met den dag voor dien, waarop de woning te zijner beschikking komt, wanneer deze bij aankomst nog rechtens door een ander bewoond wordt Wanneer in de gevallen, hierboven sub A en B bedoeld, de woning niet binnen 5 dagen ter beschikking van den rechthebbende komt, wordt hem huishuurindemniteit uitbetaald over de volle maand, zij het ook dat de landswoning in de eerste heft der maand beschikbaar is gekomen; met dien verstande, dat geen indemniteit wordt uitbetaald over een tijdvak, waarover die reeds is te goed gedaan. § 2. Op plaatsen waar geen landswoning is, gaat het recht op indemniteit wegens gemis daarvan, behoudens het bepaalde bij § 5, in: A. bij eerste of herbenoeming met den 1 en der maand volgende op die waarin de betrekking is aanvaard, aan welker verv ulling genot van vrije woning dan wel huishuurindemniteit verbonden is; B bij overplaatsing in denzelfden rang, alsmede bij verandering van standplaats ten gevolge van benoeming tot een gelijke of gelijksoortige betrekking, met den dag na dien van aankomst op de nieuwe standplaats. en eindigt; , , a. bij overplaatsing naar eene andere standplaats, met den dag vóór dien van vertrek; . . , b. bij buitenlandsch verlof, ontslag uit den dienst of uit de betrekking dan wel schorsing, met den dag dat de dienst wordt overgegeven. Bij bevordering of terugstelling van ambtenaren in het kader waartoe zij behooren, geldt ten aanzien van de uitbetaling der huishuurindemniteit verbonden aan den nieuwen rang hetgeen hierboven bij § 1 en § 2 bij eerste of herbenoeming is bepaald. Het gezin van den indemniteit genietenden landsdienaar, die overlijdt, blijft de aanspraak op de indemniteit behouden tot en met de maand van overlijden. § 3. Het recht op vrije woning ter standplaats dan wel op indemniteit voor huishuur wordt behouden, ingeval van binnenlandsch verlof of commissiereizen, met dien verstande, dat aan den landsdienaar, die op zijne standplaats eene vrije woning heeft, gedurende den duur van het verlof of de commissie niet tevens indemniteit voor huishuur wordt toegekend. Deze indemniteit wordt eveneens te goed gedaan aan hem, die gedurende de reis van de eene naar de andere standplaats verlof bekomt of op tusschen liggende plaatsen overblijft, tenzij daartoe voor den in laatstbedoeld geval verkeerende, bij verblijf om redenen van dienst en wanneer de landsdienaar niet op andere wijze gedefroieerd wordt, afzonderlijk machtiging wordt verleend. § 4. Ingeval van waarneming eener betrekking geldt als regel, dat de vrije woning competeert ter vaste standplaats en alleen dan ter plaatse van waarneming ingeval den ambtenaar geen vaste standplaats is aangewezen, terwijl de indemniteit voor huishuur wordt berekend naar den rang, waarover bezoldiging genoten wordt. § 5. Indien voor den gerechtigde op vrije woning geen landswoning aanwezig is wordt hem te goed gedaan: a. ingeval de dag, waarop het recht ingaat, valt op of vóór den vijftienden der maand, eene geheele maand, en ingeval die dag valt na den vijftienden, een halve maand, huishuurindemniteit voor zoover hem over dien tijd niet reeds indemniteit is te goed gedaan; b. \ oor elke volgende maand, alsmede over de maand, waarin het recht op vrije woning ophoudt, eene geheele maand indemniteit, met dien verstande, dat over dezelfde maand niet meer dan voor eene maand vergoeding wordt genoten. § 6. Indien eene landswoning wegens herstelling, verbouwing of afkeuring of eene dergelijke reden moet worden ontruimd, gaat het recht op indemniteit voor huishuur in met den dag' volgende op dien der ontruiming en eindigt op den dag vóór dien, waarop de woning weder betrokken wordt. Het bedrag der aankomende indemniteit wordt berekend overeenkomstig den regel aangegeven in § 5. § 7. De indemniteit voor huishuur over eenige maand wordt in den regel niet eerder uitbetaald dan op den 1 en der volgende maand en eerst nadat het den landsdienaar over eenige maand in totaal toekomend bedrag kan worden bepaald. Het recht op huishuurindemniteit, wegens het niet occupeeren van een landsgebouw, wordt geconstateerd door afzonderlijke of op de aanvraagstaten te stellen verklaringen, van de naaste dienstchefs der rechthebbenden of de hoofden van gewestelijk of plaatselijk bestuur. Bijbl. no. 6905. Circ. van Gouv. Secretaris van 15 Aug. 1908 no. 2387. Toelagen die genoten worden boven non-activiteitstractement moeten op zoodanig bedrag worden bepaald dat daaronder nooit huishuurindemniteit wordt begrepen, zullende in gevallen dat huishuurindemniteit in aanmerking wordt genomen om de inkomsten van den betrokkene te regelen, die indemniteit afzonderlijk moeten worden toegelegd. Huiszoeking. Bepalingen op het houden van—, en het opsporen van overtredingen. St. 1865 no. 84. Art. 1. De hoofden van gewestelijk en plaatselijkbestuur.de assistent-residenten voor de politie en de Eur. ambtenaren van het openbaar ministerie zijn, tot ontdekking van overtredingen der wettelijke bepalingen op het stuk van 's lands middelen en pachten, bevoegd de winkels, magazijnen en dergelijke plaatsen, de vaartuigen en de woningen en onderhoorigheden te onderzoeken van hen, die verdacht worden in strijd met die wettelijke bepalingen te handelen. (St. 1874 No. 201). Voor zoover het onderzoek geschieden moet bij Inlanders of met hen gelijkgestelde personen, zijn daartoe mede bevoegd de Inlansche ambtenaren van het openbaar ministerie, de distriktshoofden, of bij wettige verhindering, de op dezen volgende hoofden en de hoofden der vreemde oosterlingen. Voor zooveel betreft de bezittingen buiten Java en Madoera zijn, behalve de in de vorige alinea's bedoelde personen, tot het doen van onderzoek mede bevoegd de personen, welke daartoe schriftelijk door het hoofd van gewestelijk bestuur worden bevoegd verklaard. (St. 1876 No. 262). Art. 2. Bij ontdekking eener overtreding, worden de goederen voor verbeurd verklaring vatbaar, in beslag genomen en onverwijld aan den bevoegden ambtenaar van het openbaar ministerie toegezonden. Art. 3. Buiten dringende noodzakelijkheid mag het onderzoek niet plaats hebben vóór zonsopgang of na zonsondergang. Art. 4. Bij het proces-verbaal van het onderzoek op te maken, worden de redenen bekend gesteld, die tot het onderzoek hebben geleid. Bijbl. no. 2243. CIRCULAIRE aan de hoofden van gewestelijk bestuur op en buiten Java. No. 1548/2462. Batavia, 30 Juni 1869. In de ordonnantie van 20 Augustus 1865 (staatsblad no. 84), is omtrent den inhoud van het proces-verbaal van het gehouden onderzoek alleen vermeld, dat het de redenen moet behelzen, die tot het onderzoek hebben geleid. Het gevolg daarvan is, dat over dien inhoud zeer verschillend wordt gedacht en daaraan dikwerf veel ontbreekt. Ik heb het daarom wenschelijk geoordeeld voor te schrijven, dat het bedoeld proces-verbaal behoort te vermelden: le. de namen en qualiteiten der ambtenaren en beambten, die het onderzoek hebben gehouden; 2e. de namen en qualiteiten der getuigen, die bij het onderzoek tegenwoordig zijn geweest; 3e. den dag en het uur, waarop het onderzoek is aangevangen; 4e. de redenen, die tot het onderzoek hebben geleid; 5e. de localiteiten, die zijn onderzocht geworden; 6e. de namen en qualiteiten der personen, tegen welke het onderzoek is gericht geweest; 7e. de hoeveelheid of het gewicht en de soort der in beslag genomen goederen; 8e. de bijzondere wijze waarop, de plaats waar, en de personen door wi? de in beslag genomen goederen waren geborgen of verborgen; 9e. alle wetenswaardige bijzonderheden, welke bij het onderzoek en de inbeslagneming zijn voorgekomen; 10e. de wijze waarop de goederen bij de inbeslagneming zijn geëmballeerd, verzegeld of tegen verwisseling of verduistering verzekerd; 11e. aan welke autoriteit de in beslag genomen goederen in bewaring zijn gegeven: 12e. door wie het proces-verbaal is onderteekend en indien de persoon, bij wien het onderzoek is geschied, niet heeft onderteekend, de reden daarvan. Ik heb de eer UEdG. te verzoeken, dit voorschrift voortaan op te volgen en door de aan UEdG. ondergeschikte ambtenaren en beambten, die volgens de ordonnantie tot het bedoeld onderzoek bevoegd zijn, te doen opvolgen. Artikel 5. Weigering van toegang tot de in art. 1 gemelde plaatsen of eenig gedeelte er van, wordt gestraft met eene boete van hoogstens één honderd gulden voor Europeanen en met hen gelijkgestelden en van hoogstens vijf en twintig gulden voor Inlanders en met hen gelijkgestelden, onverminderd de straffen ingeval van feitelijke wederspannigheid bedreigd. St. 1887 No. 189. Artikel 1. Zij, die de bevoegdheid hebben, omschreven in het eerste lid van artikel 1 der ordonnantie van 20 Augustus 1865 (Staatsblad No. 84) zooals het luidt ingevolge de, ordonnatie van 9 Augustus 1874 (Staatblad No. 201), zijn mede bevoegd te onderzoeken: a. de tot eenen spoor- of stoomtramweg behoorende terreinen, inrichtingen, gebouwen, rijtuigen en wagens; b. de bagage van spoor- of stoomtramreizigers; c. andere goederen, zich bevindende op de terreinen of in de inrichtingen, gebouwen, rijtuigen en wagens, onder a genoemd, ook al zijn die goederen door den spoorweg- of stoomtramwegdienst ten vervoer aangenomen en nog niet afgeleverd. Artikel 2. Ten aanzien van het in artikel 1 bedoeld onderzoek zijn de artikelen 2, 3, 4 en 5, der voormelde ordonnantie van 20 Augustus 1865 van toepassing. Het onder a en c omschreven onderzoek heeft niet plaats dan nadat eene uitnoodiging om er bij tegenwoordig te zijn gezonden is aan den ambtenaar of beambte van den spoorweg of stoomtramweg, onder wiens beheer, berusting bewaring of verantwoordelijkheid de terreinen, inrichtingen, gebouwen, rijtuigen, wagens of goederen tijdens het onderzoek zijn. Van het proces-verbaal van onderzoek wordt aan bedoelden ambtenaar of beambte kosteloos afschrift verleend, ook indien hij het onderzoek niet heeft bijgewoond. St. 1892 No. 80. Artikel 1. De hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur en de Eur. ambtenaren van het openbaar ministerie zijn bevoegd, tot ontdekking van overtreding der wettelijke bepalingen betreffende het opiummonopolie, de huiszoeking uit te strekken tot het onderzoeken van de geschriften, boeken en andere papieren van hen, die verdacht worden in strijd mét die wettelijk bepalingen te handelen. Artikel 2. Het in art. 1 bedoelde onderzoek kan door de hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur ook worden opgedragen aan andere Eur. ambtenaren, die tot het doen van huiszoeking ter ontdekking van overtreding der wettelijke bepalingen op het stuk van 'slands middelen en pachten in het algemeen, of van het opiummonopolie in het bijzonder bevoegd zijn verklaard of kunnen worden aangewezen. Voor elk geval wordt eene bepaalde schriftelijke opdracht vereischt. Artikel 3. Het onderzoek geschiedt in tegenwoordigheid van een door het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur schriftelijk daartoe aangewezen persoon, die ingeval de verdachte tot de Europeanen of met hen gelijkgestelde personen behoort, mede tot dien landaard moet behooren of daarmede gelijkgesteld zijn. Wordt het onderzoek door den officier van Justittie gehouden, dan kan het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur zelf hem vergezellen. De verdachte kan, desverkiezende, bij het onderzoek tegenwoordig zijn of zich doen vertegenwoordigen en het proces-verbaal van bevinding mede teekenen of door zijn vertegenwoordiger doen teekenen. Artikkl 4. Indien door het onderzoek eene overtreding aan het licht gebracht, of de verdenking tegen hem, bij wien het onderzoek gehouden wordt, bevestigd is, dan worden de geschriften, boeken en andere papieren, welke aanwijzingen van schuld inhouden of als stukken van overtuiging kunnen dienen, in beslag genomen en, na verzegeling of waarmerking, onverwijld bij den betrokken ambtenaar van het openbaar ministerie overgebracht. Wanneer het onderzoek heeft plaats gevonden bij Inlanders of met hen gelijkgestelden, geschiedt de overbrenging bij het betrokken hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur. St. 1876 No. 136. Artikel 1. Tot het opsporen van overtredingen van de wettelijke bepalingen betrekkelijk de opiumpacht op Java en Madoera, zijn mede belast, binnen het gewest, waarin zij geplaatst zijn: Ie. de controleurs van het binnenlandsch bestuur in de door den G. G. aan te wijzen gewesten of gedeelten van gewesten; 2e. de ambtenaren, gesteld ter beschikking van de hoofden van gewestelijk bestuur voor den tegengang van den sluikhandel in opium. St. 1881 No. 192. Artikel 1. Met het opsporen van overtredingen van de verbodsbepalingen op het vervoer en bezit, alsmede op den verkoop van opium, zijn mede belast: de Eur. ambtenaren der In- en Uitvoerrechten en Accijnsen op Java en Madoera—met uitzondering van die ter hoofdplaatsen Batavia, Semarang en Soerabaia — welke daartoe eene opdracht of aanwijzing hebben ontvangen van het betrokken hoofd van gewestelijk bestuur. De bevoegdheid, omschreven in art. 1 van St. 1865 no. 84, is ook toegekend aan de personen genoemd in de St. 1876 en 1881 no. 136 en 192 en bij St. 1887 no. 190 mede toegekend aan; de hoofdschouten, schouten en onderschouten voor de politie, welke daartoe schriftelijk door het hoofd van gewestelijk bestuur zijn aangewezen. Bij het door die bedoelde personen te houden huisonderzoek gelden mede de art. 2, 3, 4 en 5 van St. 1865 no. 84. Bij St. 1898 no. 298 zijn de bepalingen voor het opsporen van opiumovertredingen van toepassing verklaard voor het regiegebied van Java en Madoera en de afdeeling Lombok. St. 1898 No. 91. 1. Met het opsporen van overtredingen van de ordonnantie van heden (St. No. 90). (Accijns op inl. gedistilleerd) of eenige bepaling, tot uitvoering daarvan vastgesteld, zijn, voor zooveel het onwettig gebruik of bezit van werktuigen voor de vervaardiging van gedistilleerd, het onwettig vervoer van gedistilleerd en het in het klein verkoopen van inlandschen geditilleerden drank buiten de wettig toegelaten neringen betreft, mede belast: 1e. de controleurs bij het binnenlandsch bestuur op Java en Madoera. 2e. de ambtenaren, gesteld ter beschikking van de H. gew. best. op Java en Madoera voor den tegengang van den sluikhandel in opium. St. 1886 No. 249. (Accijns op petroleum). St. 1893 No. 301. (Accijns op lucifers). Respectievelijk bij de artikelen 39 en 29 is bepaald, dat de ambtenaren der In- en Uitvoerrechten en Accijnsen van de overtredingen dezer ordonnantiën proces-verbaal opmaken, op den eed bij den aanvang van hunne bediening gedaan. Zie verder wat betreft het doen van huiszoeking bij het opsporen van misdrijven, en andere overtredingen, de art. 5, 31, 91, 92 en 93 van het Reglement op de Straf vordering. St. 1881 No. 139. Artikel 7. § 1. Behalve de ambtenaren, bij de voorschriften op de strafvordering met de opsporing van misdrijven en overtredingen belast, zijn de ambtenaren van de post- en telegraafdienst en die van de in- en uitvoerrechten, mits voorzien van hunne aanstelling, bevoegd om alle overtredingen der bepalingen omtrent het verboden brievenvervoer, ook door aanhouding en onderzoek van de vervoermiddelen, waarmede de overtreding begaan wordt, te constateeren en deswege proces-verbaal op hunne ambtseed op te maken. 4 § 2. De processen-verbaal gelden als schriftelijke bewijzen, naar de voorschriften op de strafvordering. § 3. De brieven worden in beslag genomen en met het in dubbel opgemaakte proces-verbaal aan het naastbij zijnde postof hulppostkantoor afgeleverd, dat van de aanhouding der brieven aan de geadresseerden kennis geeft. §. 4. De processen-verbaal worden onverwijld in handen gesteld van het openbaar ministerie, ten einde volgens de voorschriften op de strafvordering de zaak te behandelen en eene vervolging in te stellen. St. 1882 no. 115. Art. 1. (gewijzigd bij St. 1911 no. 399). Tot het opsporen van overtredingen van de verbodsbepalingen betreffende invoer, uitvoer en vervoer over zee zijn mede bevoegd de Commandanten van H. M 's schepen van oorlog, de gezaghebbers van de schepen der Gouv. Marine, de onder de bevelen van deze commandanten en gezaghebbers gestelde personen, die daartoe door hen van eene opdracht zijn voorzien, zoomede de mandoers van de gewestelijke vaartuigen. Instituut Pasteur. Bijbl. No. 5346. Behoeftigen, die ter verpleging in het Instituut Pasteur voor rekening van den Lande naar Weltevreden worden opgezonden en die ingevolge art. 6, alinea 1, der bepalingen voor genoemd instituut (Bijbl. No. 5186) in aanmerking komen: de Europeanen en met hen gelijkgestelden om in het groot militair hospitaal, de Inlanders en mét hen gelijkgestelden om in het stadsverband te Batavia verpleegd te worden, moeten van de noodige aanwijzingen worden voorzien, opdat zij zich na aankomst aldaar, rechtstreeks naar de voor hun landaard bestemde ziekeninrichting begeven. Keuringseischen VOOR VERSCHILLENDE BETREKKINGEN. Bijbl. No. 6120. BESLUIT VAN DEN DIRECTEUR VAN ONDERWIJS, EEREDIENST EN NIJVERHEID ddo. 22/7—'04 No. 12547. Heeft besloten: Krachtens artikel 1, alinea 3, van het Keuringsreglement in Staatsblad 1904 No. 206 te bepalen dat bij den dienst van het Mijnwezen voor de betrekkingen van: a. ingenieur, b. topograaf, c. opziener, d. tijdelijk opziener, e. boormeester, f. tijdelijk boormeester als bijzondere eisch wordt gesteld, dat de personen, die, voor een vaste of tijdelijke benoeming tot een dier betrekkingen in aanmerking komen, arbeid op het terrein moeten kunnen verrichten. Bijbl. No. 6120. BESLUIT VAN DEN DIRECTEUR VAN BINNENLANDSCH BESTUUR ddo. 29/7—'04 No. 369 Heeft besloten: In voldoening aan artikel 1, alinea 3, van het Keuringsreglement, vastgesteld bij het Gouvernements besluit van 13 April 1904 No. 34 (Staatsblad No. 206), te bepalen: I. De onder het Departement van Binnenlandsch Bestuur ressorteerende betrekkingen, wier aard medebrengt, dat zij vervuld worden door personen, die lichamelijk aan bijzondere eischen voldoen, zijn de volgende: a. ambtenaren bij den actieven dienst van het B B., ten hoogste tot en met den rang van Ass.-Resident; b. civiel gezaghebber, met uitzondering van den titularis voor de onderafdeeling Wè, afdeeling Groot-Atjèh, gouvernementAtjèh en Onderhoorigheden. (Bijbl. No. 6940) c. posthouder; e. ambtenaar bij het kadaster; /. ambtenaar of beambte bij de politie; g. instructeur der gewapende politiedienaren; (1) II. Tot de sub 1 bedoelde betrekkingen kunnen slechts benoemd worden personen, wier lichaamsbouw en gezondheid doen verwachten, dat zij bestand zijn tegen een vermoeienden ambulanten werkkring (zoowel te voet als te paard), en die niet behept zijn met gebreken, welke een beletsel opleveren voor de behoorlijke uitoefening van hun ambt, waartoe o. m. moet worden gerekend: zwaarlijvigheid, hardhoorigheid, slecht gezicht (tenzij dit door het dragen van een bril te verhelpen is) en spraakbelemmering in eenigszins belangrijken graad. Voor zooveel de betrekkingen van ambtenaar bij het Kadaster betreft, zal echter, in afwijking in zoover van het vorenstaande, te letten zijn op een scherp gezicht. ()) Voor d. h. en /. zie Bijbl. no. 6280. Bijbl. No. 6245. BESLUIT VAN DEN DIRECTEUR VAN BINNENLANDSCH BESTUUR ddo. 12—2-'05 No. 72. Heeft besloten: Ten vervolge van het dezerzijdsch besluit van 26 Juli 1904 No. 369^ (Bijbl. No. 6120) in verband met den bij § II daarvan ten aanzien van het gezicht gestelden eisch te bepaien: I. dat ooggebreken, welke personen, dingende naar een der betrekkingen, genoemd sub a, b, c, f en g van § 1 van gemeld besluit, daarvoor ongeschikt maken, zijn: 1 e. alle progressieve ooggebreken ; 2e. alle niet-progressieve ooggebreken, indien de gezichtsscherpte : a. van één der oogen minder is dan 1 3, terwijl die van het andere oog minder bedraagt dan b. van éen der oogen minder is dan 1 6, indien de gezichtsscherpte van het andere oog is Yi; c. van één der oogen minder is dan V20» ook als het andere oog een gezichtsscherpte bezit van 1; zoo noodig t.e bepalen met aanwending van sferische en cylindrische glazen van zoodanige breking, dat hun gebruik zonder nadeelige gevolgen op den duur kan worden toegestaan onder inachtneming van het bepaalde aangaande den graad van bijziendheid, over verziendheid en astigm a t i s m u s, hieronder sub 3e, 4e en 5e vermeld; 3e. b ij z i e n d h e i d (Myopia): a. van meer dan 6 dioptrieën op één der oogen; b. van mindere graden, indien met aanwending van sferische glazen van zoodanige breking, dat hun gebruik zonder nadeelige gevolgen op den duur kan worden toegestaan, de gezichtsscherpte op één der oogen minder dan 1 is; 4e. oververziendheid (Hypermetropia totalis): a. van meer dan 6 dioptrieën; b. van mindere graden, indien desnoods met aanwending van glazen van zoodanige breking, dat hun gebruik zonder nadeelige gevolgen op den duur kan worden toegestaan, een gezichtsscherpte — 1 niet wordt bereikt; 5e. verschil van breking in twee tegen.overgestelde meridianen van het oog (enkelvoudig, samengesteld of gemengd a s t i gm a t i s m u s) waarbij: a. de bijziendheid in den meridiaan van sterkste breking meer bedraagt dan 6 dioptrieën ; b. de oververziendheid (totale) in den meridiaan van zwakste breking 6 dioptrieën te boven gaat; c. het verschil in breking tusschen de twee meridianen 4 dioptrieën overschrijdt; a. ingenieur, b. topograaf, c. opziener, d. tijdelijk opziener, e. boormeester, f. tijdelijk boormeester als bijzondere eisch wordt gesteld, dat de personen, die, voor een vaste of tijdelijke benoeming tot een dier betrekkingen in aanmerking komen, arbeid op het terrein moeten kunnen verrichten. Bijbl. No. 6120. BESLUIT VAN DEN DIRECTEUR VAN BINNENLANDSCH BESTUUR ddo. 29/7—'04 No. 369 Heeft besloten: In voldoening aan artikel 1, alinea 3, van het Keuringsreglement, vastgesteld bij het Gouvernements besluit van 13 April 1904 No. 34 (Staatsblad No. 206\ te bepalen: I. De onder het Departement van Binnenlandsch Bestuur ressorteerende betrekkingen, wier aard medebrengt, dat zij vervuld worden door personen, die lichamelijk aan bijzondere eischen voldoen, zijn de volgende: a. ambtenaren bij den actieven dienst van het B B., ten hoogste tot en met den rang van Ass.-Resident; b. civiel gezaghebber, met uitzondering van den titularis voor de onderafdeeling Wè, afdeeling Groot-Atjèh, gouvernementAtjèh en Onderhoorigheden. (Bijbl. No. 6940) c. posthouder; e. ambtenaar bij het kadaster; f. ambtenaar of beambte bij de politie; g. instructeur der gewapende politiedienaren; (1) II. Tot de sub 1 bedoelde betrekkingen kunnen slechts benoemd worden personen, wier lichaamsbouw en gezondheid doen verwachten, dat zij bestand zijn tegen een vermoeienden ambulanten werkkring (zoowel te voet als te paard), en die niet behept zijn met gebreken, welke een beletsel opleveren voor de behoorlijke uitoefening van hun ambt, waartoe o. m. moet worden gerekend: zwaarlijvigheid, hardhoorigheid, slecht gezicht (tenzij dit door het dragen van een bril te verhelpen is) en spraakbelemmering in eenigszins belangrijken graad. Voor zooveel de betrekkingen van ambtenaar bij het Kadaster betreft, zal echter, in afwijking in zoover van het vorenstaande, te letten zijn op een scherp gezicht. ()) Voor d. h. en i. zie Bijbl. no. 6280. Bijbl. No. 6245. BESLUIT VAN DEN DIRECTEUR VAN BINNENLANDSCH BESTUUR ddo. 12—2-'05 No. 72. Heeft besloten: Ten vervolge van het dezerzijdsch besluit van 26 Juli 1904 No. 369 (Bijbl. No. 6120) in verband met den bij § II daarvan ten aanzien van het gezicht gestelden eisch te bepalen: I. dat ooggebreken, welke personen, dingende naar een der betrekkingen, genoemd sub a, b, c, f en g van § 1 van gemeld besluit, daarvoor ongeschikt maken, zijn: 1 e. alle progressieve ooggebreken; 2e. alle niet-progressieve ooggebreken, indien de gezichtsscherpte : n. van een der oogen minder is dan 1 3, terwijl die van het andere oog minder bedraagt dan Y%; b. van één der oogen minder is dan 1 6, indien de gezichtsscherpte van het andere oog is Vi; c. van eén der oogen minder is dan V20. ook als het andere oog een gezichtsscherpte bezit van 1 ; zoo noodig te bepalen met aanwending van sferische en cylindrische glazen van zoodanige breking, dat hun gebruik zonder nadeelige gevolgen op den duur kan worden toegestaan onder inachtneming van het bepaalde aangaande den graad van bijziendheid, over verziendheid en astigm a t i s m u s, hieronder sub 3e, 4e en 5e vermeld; 3e. b ij z i e n d h e i d (Myopia): a. van meer dan 6 dioptrieën op één der oogen; b. van mindere graden, indien met aanwending van sferische glazen van zoodanige breking, dat hun gebruik zonder nadeelige gevolgen op den duur kan worden toegestaan, de gezichtsscherpte op één der oogen minder dan 1 is; 4e. oververziendheid (Hypermetropia totalis): a. van meer dan 6 dioptrieën; b. van mindere graden, indien desnoods met aanwending van glazen van zoodanige breking, dat hun gebruik zonder nadeelige gevolgen op den duur kan worden toegestaan, een gezichtsscherpte = 1 niet wordt bereikt; 5e. verschil van breking in twee tegenpvergestelde meridianen van het oog (enkelvoudig, samengesteld of gemengd a s t i gm a t i s m u s) waarbij: a. de bijziendheid in den meridiaan van sterkste breking meer bedraagt dan 6 dioptrieën ; b. de oververziendheid (totale) in den meridiaan van zwakste breking 6 dioptrieën te boven gaat; c. het verschil in breking tusschen de twee meridianen 4 dioptrieën overschrijdt; d. de gezichtsscherpte met aanwending van glazen van zoodanige breking, dat hun gebruik zonder nadeelige gevolgen op den duur kan worden toegestaan, een der grenswaarden, hierboven sub ten 2e. a, b en r, vermeld, bereikt; II. dat ooggebreken, welke personen, dingende naar de betrekking, bedoeld sub e van § 1 van het in hoofde dezer aangehaald besluit, daarvoor ongeschikt maken, zijn: 1 e. alle progressieve ooggebreken; 2e. alle niet-progressieve ooggebreken, indien de gezichtsscherpte van één der oogen minder is dan K, terwijl die van het andere oog = 1 is, te bepalen zonder aanwending van glazen; 3e. bijziendheid (Myopia), indien de gezichtsscherpte, zonder aanwending van glazen bepaald, de grenswaarde zooeven sub ten 2e vermeld, bereikt; 4e. oververziendheid (Hypermetropia totalis): a. van meer dan 4 dioptrieën; b. van mindere graden, indien de gezichtsscherpte, zonder aanwending van glazen bepaald, de grenswaarde zooeven sub ten 2e vermeld, bereikt; 5e. verschil van breking in twee tegenovergestelde meridianen van het oog (enkelvoudig, samengesteld of gemengd as t i gm a t i s m u s), waarbij: a. de oververziendheid (totale) in den meridiaan van zwakste breking meer bedraagt dan 4 dioptrieën; b. de gezichtsscherpte, zonder aanwending van glazen bepaald, de grenswaarde zooeven sub ten 2 vermeld, bereikt. Afschrift enz. Bijbl. No. 6280. I. No. 320. Buitenzorg, 31 Januari 1905. DE DIRECTEUR VAN LANDBOUW. Heeft besloten: In voldoening aan art. 1, alinea 3 van het Keuringsreglement, vastgesteld bij het Gouvernements besluit van 13 April 1904 No. 34 (Staatsblad No. 206) te bepalen; Eerstelijk: De onder het Departement van Landbouw ressorteerende betrekkingen, wier aard medebrengt, dat zij vervuld worden door personen, die lichamelijk aan bijzondere eischen voldoen, zijn de volgende: a. ambtenaar of beambte bij het boschwezen in NederlandschIndië; b. ambtenaar of beambte bij de gouvernements kina-onderneming in de residentie Preanger-Regentschappen met uitzondering van den Directeur, den Adjunct Directeur en den scheikundige (of botanist) en c. tijdelijk opzichter bij de gouvernements koffiecultuur. len tweede: Tot de sub eerstelijk bedoelde betrekkingen kunnen slechts benoemd worden personen, wier lichaamsbouw en gezondheid doen verwachten, dat zij bestand zullen zijn tegen een vermoeienden ambulanten werkkring (zoowel te voet als te paard) en die niet behept zijn met gebreken, welke een beletsel opleveren voor de behoorlijke uitoefening van hun ambt, waartoe o. m. moeten worden gerekend: zwaarlijvigheid, hardhoorigheid, slecht gezicht (tenzij dit door het dragen van een bril te verhelpen is) en spraakbelemmering in eenigszins belangrijken graad. Voor zooveel betreft de betrekking van ambtenaar of beambte bij het boschwezen zal tevens te letten zijn op een scherp gezicht. Afschrift enz. II. No. 1869. Buitenzorg, 12 Mei 1905. DE DIRECTEUR VAN LANDBOUW. Heeft besloten: I. Met wijzing in zoover van dezerzijdsch besluit van 31 Januari 1905 no. 320 te bepalen, dat de in de slotalinea van art. 2 daarvan gestelde eisch van scherp gezicht alleen geldt voor opnemers en leerling-opnemers bij den dienst van het Bosch wezen: II. Ten vervolge van het in § I vermelde besluit te bepalen: a. dat ooggebreken, welke personen, dingende naar de betrekking van opnemer of leerling-opnemer bij den dienst van het Boschwezen daarvoor ongeschikt maken, zijn: Ie. enz. als bij II van Bijbl. no. 6245. b. dat ooggebreken, welke personen, dingende naar de overige, onder a van art. 1 en de onder b en c van hetzelfde artikel van meergemeld besluit genoemde betrekkingen daarvoor ongeschikt maken, zijn: 1o. enz. als bij 1 van Bijbl. no. 6245. Afschrift, enz. Bijbl. no. 6202. Bepalingen aangaande de bijzondere eischen voor burgerbetrekkingen ressorteeren onder het DEPARTEMENT VAN OORLOG. Met verwijzing naar artikel 1, alinea 3 van het Keuringsreglement, vastgesteld bij het Gouvernements besluit van 13 April 1904, No. 34 (Staatsblad No. 206), wordt bekend gemaakt, dat de onder het Departement van Oorlog ressorteerende betrekkingen, wier aard medebrengt, dat zij vervuld worden door personen, die lichamelijk aan bijzondere eischen voldoen, zijn de volgende: a. topograaf bij den Topographischen Dienst; b. ambtenaar of beambte bij de exploitatie van den stoomtramweg in Atjeh en Onderhoorigheden. Tot de sub a bedoelde betrekkingen kunnen slechts benoemd worden personen, die in alle opzichten voldoen aan de eischen gesteld voor de geschiktheid voor den militairen actieven dienst bij het Leger in Nederlandsch-Indië. Wat betreft de sub b bedoelde betrekking wordt verwezen naar de Algemeene Order voor het Indische Leger van 1904, No. 156. Hoofdkwartier Batavia, den 5den December 1904. De Commandant van het Leger en Chef van het Departement van Oorlog in Nederlandsch-Indië. Bijbl. No. 6120. BESLUIT VAN DEN COMMANDANT DER ZEEMACHT ddo. 20/10—'04, No. 12628. Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen als volgt: Voor eene vaste en ook voor tijdelijke benoeming tot de betrekking in den hieronder volgenden staat genoemd, kunnen alleen zij in aanmerking komen, van wie bij geneeskundig onderzoek gebleken is, dat zij lichamelijk voldoen aan de bijzondere eischen in bedoelden staat maast de betrekkingen vermeld. Betrekking. Bijzondere eischen. Gezaghebber en stuurman bij de gouvernements marine; Loods bij het loodswezen ; Gezagvoerder van de hopperbarge tevens bassinloods bij het marineetablissement te Soerabaja. Ie. Dat zij bezitten normale gezichtsscherpte, zonder corrigeerende glazen, op één der oogen, en ten minste halve gezichtsscherpte op het andere oog ; 2e. dat zij vrij zijn van manifeste liypermetropie of overziendheid, tot een graad hooger dan 1 dioptrie, althans op één der oogen, dat volle gezichtsscherpte heeft; 3e. dat zij hebben een onbeperkt gezichtsveld op beide oogen ; 4e. dat zij uitwending gezonde oogen en oogleden hebben, zonder neiging tot habitueele congestie of ontsteking; 5e. dat zij in het bezit zijn van volkomen kleurenonderscheidingsvermogen, voor rood en groen, bij doorvallend licht, op één der oogen en van ten minste half kleurenonderscheidingsvermogen op het andere oog; 6e. dat zij, met elk oor afzonderlijk, woorden, die hen fluisterend met afgewend hoofd worden voorgezegd, terwijl het andere oor gesloten wordt, goed verstaan en na kunnen zeggen; 7e. dat bij hen niet aanwezig is eenigen belangrijke afwijking in den toestand van den uitwendigen gehoorgang, van het middenoor of van het inwendig oor, waarvan of eene belangrijke vermindering van het gehoor, öf eene etterachtige afscheiding het gevolg is. Machinist en leerlingMachinist bij deGouverneraents Marine; Lichtopzichter bij den dienst der kustverlicliting; Machinist- dok, tevens voor algemeenen dienst bij het marine etablissement te Soerabaja; Machinist-dok bij het marine-etablissement te Soerabaja. Ie. Dat zij, met elk oor ofzonderlijk, woorden, die hen fluisterend met afgewend hoofd worden voorgezegd, terwijl het andere oor afgesloten wordt, goed verstaan en na kunnen zeggen; 2e. dat bij hen niet aanwezig is eenige belangrijke afwijking in den toestand van den uitwendigen gehoorgang, van het middenoor of van het inwendig oor, waarvan of eene belangrijke vermindering van het gehoor, öf eene etterachtige afscheiding het gevolg is; 3e. dat zij zonder behulp van glazen op het eene oog hebben eene gezichtsscherpte van ten minste 2 3 en op het andere van ten minste 1a; 4e. dat hunne oogleden gezond zijn cn vrij zijn van progressieve gebreken der oogen. Bijbl. no. 6292. EXTRACT uit de beschikking van den DIRECTEUR DER BURGERLIJKE OPENBARE WERKEN van den 14 Juni 1905 no. 8860/D. Is besloten: I. Met intrekking van de dezerzijdsche beschikkingen van 16 Maart 1903 no. 4055 SS. en 23 Juni 1904 no. 9844/D. vast te stellen het hierbij overgelegd Reglement voor de keuring van het gezichtsvermogen en de gehoorscherpte van het personeel der Staatsspoorwegen in Nederlandsch-Indië tevens instructie voor de geneesheeren-oogheelkundigen, die zich met de keuring belasten. II. Met intrekking van de dezerzijdsche beschikking van 23 Juni 1904 no. 9845,D. te bepalen: a. dat voor de na te noemen betrekkingen bij de exploitatie van Staatsspoorwegen: 1. machinist. 2. leerling-machinist. 3. opzichter. 4. onderopzichter. 5. opzichter machinist. 6. stationschef. 7. commies voor den stationsdienst. 8. klerk voor den Stationsdienst. 9. conducteur. zoowel voor eene vaste als voor eene tijdelijke benoeming de bijzondere eischen worden gesteld, vermeld in het bij art. 1 van deze beschikking vastgesteld Reglement. b. dat het onderzoek, bedoeld in alinea 3 van art. 1 van St. 1904 no. 206 (KEURINGSREGLEMENT), geschiedt door de in overleg met den Chef over den geneeskundigen dienst aangewezen of nader aan te wijzen geneesheeren-oogheelkundigen volgens het bovenbedoeld Reglement en aan het bij hel keurinesreglement voorgeschreven algemeen onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid behoort vooraf te gaan. Bijbl. no. 6778. EXTRACT uit de beschikking van den DIRECTEUR DER BURGERLIJKE OPENBARE WERKEN van 13 December 1907 no. 17133/SS. Gelezen enz.; Is besloten: Met nadere aanvulling van artikel II van de dezerzijdsche beschikking van 14 Juni 1905 no. 8860/D. (Bijbl. no. 6292) te bepalen, dat voor de commiezen en de klerken voor den stationsdienst, die voor vast in een goederenloods zijn of worden geplaatst de bijzondere eischen niet worden gesteld, vermeld in het bij artikel 1 van de voormelde beschikking vastgesteld Reglement. REGLEMENT voor de keuring van het gezichtsvermogen en de gehoorscherpte van het personeel der Staatsspoorwegen in Nederlandsch-Indië, tevens instructie voor de geneesheeren-oogheelkundigen, die zich met de keuring belasten. A. KEURING VAN NIEUW PERSONEEL. Artikel 1. Tot de na te noemen betrekkingen mag niemand worden aangesteld, of met de waarneming daarvan worden belast, die niet in het bezit is van eene verklaring, waaruit blijkt, dat zijn gezichtsvermogen en gehoorscherpte zoo deugdelijk zijn, als voor eene goede uitoefening dier betrekkingen noodig wordt geacht. Deze verklaring moet onderteekend zijn door een, in overleg met den Chef over den geneeskundigen dienst, door den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken aangewezen geneesheer, die tot deze onderteekening niet overgaat dan na keuring van den belanghebbende op de wijze als in deze instructie voorgeschreven. Artikel 2. De in het vorige artikel bedoelde verklaring mag niet worden afgegeven, alvorens bij de keuring gebleken is, dat het gezichtsvermogen en de gehoorscherpte van belanghebbende voldoen aan de volgende eischen: a. Voor de betrekking van machinist, leerlingmachinist of stoker. Uitwendig gezonde oogen en oogleden, zonder habitueele congestie of ontsteking, op een der oogen onbeperkt gezichtsveld, normale gezichtsscherpte, normale refractie en kleurenonderscheidingsvermogen van minstens 4/5, op het andere oog onbeperkt gezichtsveld, gezichtsscherpte (zonder glazen) zoowel als kleurenonderscheidingsvermogen niet minder dan 1/2, beide oogen vrij van cataract en andere progressieve gebreken. b. Voor de betrekkingen van het overige personeel, dat daarvoor in aanmerking komt. Uitwendig gezonde oogen en oogleden; op beide oogen onbeperkt gezichtsveld; op het eene oog normale gezichtsscherpte, zonder glas en vrij van hypermetropie grooter dan één dioptrie, kleurenonderscheidingsvermogen van minstens 3/3 op het andere oog gezichtsscherpte (zonder glazen) en kleurenonderscheidingsvermogen niet minder dan '/ïo ; beide oogen vrij van progressieve gebreken. c. Voor alle betrekkingen bedoeld sub a en b: Eene zoodanige gehoorscherpte op ieder oor afzonderlijk, dat fluisterend gesproken woorden op 1 M. afstand kunnen worden verstaan. Artikel 3. Het onderzoek betreft hoofdzakelijk: a. de refractie van het oog; b. de gezichtsscherpte; c. de kleurenzin; d. het gezichtsveld; e. de gehoorscherpte. Bovendien heeft men te letten op de gesteldheid der oogen en oogleden, alsmede op het mogelijk voorkomen van cataract en andere progressieve ziekten. Artikel 4. Ieder persoon wordt afzonderlijk onderzocht zonder bijzijn van anderen. Artikel 5. De gekeurde ontvangt eene verklaring, houdende bevinding en conclusie, en stelt daaronder zijne handteekening of zijn handmerk in het bijzijn van den geneesheer, die de keuring heeft verricht. Artikel 6. Elk, enz. Artikel 12. De conclusie luidt: gezichtsvermogen „voldoende" of „onvoldoende", gehoorscherpte „voldoende" of „onvoldoende". B. HERKEURING. Artikel 13. Zij, die de in artikel 2 bedoelde betrekkingen vervullen, worden aan herkeuring onderworpen: a. binnen vier maanden na het eindigen van het 45e levensjaar en voorts, telkens wanneer dat getal met vijf is vermeerderd; 8 b. ria elke ziekelijke aandoening der oogen, oogleden of ooren; c. na belangrijke kwetsuren, vooral die, welke hersenschudding kunnen veroorzaken en na hersenziekten in het algemeen; d. in het algemeen, wanneer de Chef der Exploitatie daartoe op grond van waargenomen stoornissen aanleiding vindt; e. bij verzuim of handelingen, die met een gebrekkig gezicht of gehoor in verband kunnen staan, in het bijzonder bij het betrokken zijn in ongevallen, botsingen, déraillementen, enz.; ƒ. wat het reeds in tijdelijken dienst zijnde personeel betreft, bij een verzoek om overgang in vasten dienst. Artikel 14. Deze herkeuring geschiedt door een der ook voor de keuring aangewezen geneesheeren. Artikel 15. De uitkomsten der herkeuring worden ingevuld in het bewijs van herkeuring (model No. II). De conclusie luidt: Gezichtsvermogen: voldoende, betrekkelijk voldoende, onvoldoende, tijdelijk onvoldoende, (behandeling), herkeuring na een te bepalen tijd. Gehoorscherpte: voldoende, betrekkelijk voldoende, onvoldoende, tijdelijk onvoldoende (behandeling), herkeuring na een te bepalen tijd. Artikel 16. Op het bewijs van herkeuring, bedoeld in artikel 15, wordt het gezichtsvermogen van den gekeurde verklaard te zijn: 1e. Voldoende. Wanneer het beantwoordt aan de navolgende eischen: a. Voor de betrekking van machinist-leerling, machinist of stoker. Uitwendig gezonde oogen en oogleden, zonder habitueele congestie of ontsteking; op elk der oogen onbeperkt gezichtsveld; op het ééne oog gezichtsscherpte van minstens M (zonder bril) en kleurenonderscheidingsvermogen van minstens %; op het andere oog gezichtsscherpte van minstens ^ (zonder bril) en kleurenonderscheidingsvermogen van minstens >/3ï beide oogen moeten vrij zijn van cataract en andere progressieve gebreken. b. Voor de betrekkingen van het overige aangestelde personeel, dat daarvoor in aanmerking komt. Uitwendig gezonde oogen en oogleden, zonder habitueele congestie of ontsteking; onbeperkt gezichtsveld, althans op het eene oog; met beide oogen tegelijk, gezichtsscherpte van minstens 2/3 en kleurenonderscheidingsvermogen van minstens 2/3. Beide oogen vrij van cataract en andere progressieve gebreken. Wordt de hier genoemde graad van gezichtsscherpte en kleurperceptie alleen met glazen bereikt, dan wordt het dragen van een bril voorgeschreven. 2e. Betrekkei ij k voldoende. Wanneer de gezichtsscherpte en kleurenzin voor beide oogen gezamenlijk hetzij met, hetzij zonder bril, minder dan 2/g doch meer dan 1/8 blijkt te bedragen. Zij, die tot deze categorie behooren, mogen uitsluitend gebruikt worden voor diensten, waarbij het herkennen der seinen op kleine afstanden voldoende is. 3e. Onvoldoende. Wanneer de gezichtsscherpte en kleurenzin voor beide oogen gezamenlijk, ook met behulp van een bril, 1/3 blijken niet te boven te gaan. Zij, die tot deze categorie behooren, mogen onder geenerlei beding voor de in dit reglement bedoelde betrekkingen gebezigd worden. De gehoorscherpte wordt aangeteekend als voldoende, wanneer fluisterend gesproken woorden door één der ooren op één Meter afstand kunnen worden verstaan, en als onvoldoende, wanneer fluisterend gesproken woorden door geen der beide ooren op één Meter afstand kunnen worden verstaan. Artikel 17. De onderzochte persoon ontvangt een bewijs van ondergane herkeuring en stelt daaronder zijne handteekening of zijn handmerk in het bijzijn van den geneesheer, die de keuring heeft verricht. C. ALGEMEENE BEPALINGEN. Artikel 18. Van de conclusie bij iedere keuring en herkeuring wordt aanteekening gehouden in het Stamboek van het personeel. De bedoelde conclusie kan ten allen tijde door den Chef der Exploitatie aan de revisie van twee andere geneesheeren-oogheelkundigen onderworpen worden. Artikel 19. Blijkt bij eene herkeuring, dat oogheelkundige behandeling noodig is, al of niet met vrijstelling van dienst, zoo geeft de betrokken geneesheer daarvan bericht aan den Chef der Exploitatie. Artikel 20. Wenscht een persoon, die eene keuring volgens artikel 1 of 13 heeft ondergaan, niet te berusten in de omtrent hem afgegeven verklaring, zoo kan herkeuring door hem worden aangevraagd. Die herkeuring geschiedt achtereenvolgens, onder overlegging der keuringsbewijzen, door twee andere geneesheeren-oogheelkundigen, aan te wijzen door den Chef der Expeloitatie, die op grond der uitgesproken conclusie beslist over het al dan niet aannemen van bedoelden persoon voor de een of andere betrekking. (Bijbl. No. 7006.) Bijbl. No. 6512. EXTRACT uit de beschikking van den DIRECTEUR DER B. O. W. van 9 Mei 1906 No. 7065 S. S. Is besloten: Te bepalen, dat voor de betrekking van spoorwegopziener bij het toezicht op de spoorwegdiensten en het stoomwezen, voor zoover deze niet uitsluitend het toezicht op het stoomwezen betreft, zoowel voor eene vaste als voor eene tijdelijke benoeming dezelfde bijzondere eischen worden gesteld als voor de betrekking van opzichter bij de exploitatie van Staatsspoorwegen en welke eischen zijn vermeld in het bij artikel 1 van Bijbl. No. 6292 vastgesteld Reglement. Bijbl. No. 6514. EXTRACT uit de beschikking van den DIRECTEUR DER B. O. W. van 11 Juni 1906 No. 8858 D. Is besloten: Met aanvulling van artikel II van de dezerzijdsche beschikking van 14 Juni 1905 No. 8860/D (Bijbl. No. 6292) te bepalen, dat ook voor de betrekking van adjunct-ingenieur bij de exploitatie van Staatsspoorwegen zoowel voor eene vaste als voor eene tijdelijke benoeming de bijzondere eischen worden gesteld, vermeld in het bij artikel I van de aangehaalde beschikking vastgesteld Reglement. No. 7312. PANDHUISDIENST. Keuringseischen voor verschillende betrekkingen bij den pandhuisdienst. DE DIRECTEUR VAN FINANCIËN. No. 14620. Batavia, den 25sten September 1909. Gelezen enz.; Heeft besloten: Met intrekking van de dezerzijdsche beschikking van 2 April 1906 No. 7012 (Bijblad No 6511), nader, in voldoening aan artikel 1, alinea 3, van het Keuringsreglement, vastgesteld bij het Gouvernements besluit van 13 April 1904 No. 34 (Staatsblad No. 206), te bepalen, dat voor de volgende betrekkingen bij den Pandhuisdienst n. 1. a. adjunct-inspecteur, controleur, ambtenaar tijdelijk gesteld ter beschikking van het Hoofd van den dienst, of aan hem toegevoegd (met uitzondering van het kantoorpersoneel) en technisch instructeur; b. administrateur en adjunct-administrateur; zoowel voor een vaste als voor een tijdelijkebenoeming.de volgende bijzondere eischen worden gesteld: 1°. dat de candidaat niet lijdende is aan eenig progressief ooggebrek; 2°. dat de candidaat met of zonder bril op één oog volle gezichtsscherpte heeft en op het andere oog een gezichtsscherpte van 2/s of meer; 3°. dat het kleurenonderscheidingsvermogen normaal is; 4°. dat op geen der oogen een myopie van vijf dioptriën of meer bestaat; 5°. dat de candidaat met ieder oor eenlettergrepige woorden kan hooren, welke hem op 4 M. afstand toegefluisterd worden; 6°. dat er geen uitvloeiing uit een oor bestaat; voor de sub a bedoelde betrekkingen bovendien nog, dat de candidaat bestand is tegen een lichamelijk vermoeiend, reizend leven; voor de sub b bedoelde betrekkingen bovendien nog, dat de candidaat geschikt is voor een dagtaak binnenshuis, welke 10 uur, soms langer, duurt. Extract enz. Bijbl. No. 6687, aang. en gew. bij Bijbl. no. 7007 en 7350. EXTRACT uit de beschikking van den DIRECTEUR DER BURGERLIJKE OPENBARE WERKEN van 1 3 Juni 1907 No. 6254 P. T. Gelet op alinea 3 van artikel 1 van Staatsblad 1904 No. 206 enz. Is besloten: Met intrekking van het dezerzijdsch besluit van 15 Juli 1905 No. 713 PT vast te stellen de in den aan dit besluit gehechten staat opgenomen voorschriften, betreffende het geneeskundig onderzoek van Europeesche adspiranten naar betrekkingen bij den post-, telegraaf- en telephoondienst, zoowel bij eene vaste als bij eene tijdelijke benoeming. A. VEREISCHTEN TOT TOELATING: GEZICHT. 1. Uitwendig gezond uitziende oogen. 2. Vrije beweging van oogen en oogleden. 3. Een voor den leeftijd voldoend accomodatievermogen. 4. Eene gezichtsscherpte bepaald naar de methode van Snellen, met diens optotypen of overeenkomstige letters bij gemiddeld daglicht en op een afstand van ten minste 5 Meter. a. Voor hoofdinspecteur, inspecteur, adjunct-inspecteur, directeur bij den telephoondienst, ingenieur, adspirant-ingenieur, electrotechnisch ambtenaar, instructeur voor den toesteldienst, commies, a dj unc t-comm i es, klerk, kantoorchef en adjunct-kantoorchef bij den telephoondienst, telephonist, chef van het atelier, instrumentmaker, helper-instrumentmaker, reparateur bijdentelephoondienst, monteur. Op één der oogen van ten minste H, mits zij op het andere oog niet minder bedrage dan Yi-, of wel op één der oogen van 1 en op het andere oog van niet minder dan \/3 Zij die aan deze eischen niet voldoen worden nog geschikt geacht, wanneer met de meest doelmatige brilleglazen bovengenoemde gezichtsscherpte bereikt wordt, mits eventueel bestaande bijziendheid niet meer dan 5 dioptrieën bedrage. Voor ingenieur, adspirant ingenieur en electrotechnisch ambtenaar worde bovendien gevorderd een kleur onderscheidings-vermogen van ten minste 3/5 volgens de methode van Donders. b. Voor telegraafopzichter, onderopzichter, opzichter bij den telephoondienst. Op één der oogen van 1 en op het andere oog van niet minder dan J4, geene oververziendheid van meer dan één dioptrie aanwezig. Voorts wordt gevorderd een kleur onderscheidingsvermogen van ten minste s/5 volgens de methode van Donders. Zij, die aan deze eischen niet voldoen, worden nog geschikt geacht, wanneer met de meest doelmatige brilleglazen bovengenoemde gezichtsscherpte bereikt wordt, mits eventueel bestaande bijziendheid niet meer dan vijf dioptriën bedrage. (Bijbl. No. 7007). c. Voor commies belast met het beheer van het gezegeld papier, de plakzegels en postwaar. den, commies, belast met het beheer vanhet algemeen magazijn, magazijnmeester bij den telephoondienst, hoofdbesteller, zaalwachter. Op één der oogen van ten minste mits zij op het andere oog niet minder bedrage dan H. Of wel op één der oogen van 1 en op het andere oog van niet minder dan 'ƒ20. Zij die aan deze eischen niet voldoen, worden nog geschikt geacht, wanneer met een sferisch of cylindrisch brilleglas van negatieven brandpuntafstand — mits dat glas niet sterker zij dan 2 dioptrieën — eene gezichtsscherpte bereikt wordt. Op één der oogen van ten minste 3'i, op het andere oog van ten minste Yi of wel. Op één der oogen van 1 en op het andere oog van ten minste 1/s. d. Voor bureelambtenaar, boekhouder, adjunct-boekhouder, worden wat gezichtsscherpte betreft, dezelfde eischen gesteld als sub c. vermeld, doch voor hen mag beneden 35 jarigen leeftijd, de brekingsafwijking 5 dioptrieën bedragen en boven dien leeftijd 7 dioprieen. GEHOOR. 5. Eene gehoorscherpte zoodanig, dat fluisterend en van terzijde gesproken woorden verstaan worden. a. Voor kantoorchef en adjunct-kantoorchef bij den telephoondienst, telephonist. Met elk oor afzonderlijk op een afstand van 6 Meter. Indien daaraan niet wordt voldaan kan de onderzochte ook nog worden toegelaten, wanneer hij met zijn slechtste oor de fluisterend en van terzijde gesproken woorden tot op 1 Meter afstand verstaat, mits het rechter oor het slechtste is en hij met het andere of linker oor een gehoorscherpte bezitte van 8 Meter. Indien de candidaat zoodanig links is dat hij ook gewoonlijk met de linkerhand schrijft dan kan worden toegelaten dat het linker oor het slechtste is. b. Voor hoof d-inspecteur, adj un ct-in speet eur, Directeur van den telephoondienst, ingenieur, adspirant-ingenieur, electrotechnisch ambtenaar, telegraafopzichter, onderopzichter, opzichter bij den telephoondienst, instructeur voordentoesteldienst, commies, adjunct-commies, klerk, hoofdbesteller, zaalwachter, chef van het atelier, commies belast met het beheer van het gezegeld papier, de plakzegels en postwaarden, commies belast met het beheer van het a.1 gemeen magazijn, magazijnmeester bij den telephoondienst. Op elk oor afzonderlijk op een afstand van ten minste 4 Meter. c. Voor bureelambtenaar, boekhouder, adjunctboekhouder. Op elk oor afzonderlijk op een afstand van ten minste 4 Meter of, indien daaraan niet wordt voldaan, op het slechtste oor op een afstand van ten minste 1 Meter en op het andere oor op een afstand van ten minste 6 Meter. d. Voor instrumentmaker, helper-instumentmaker, reparateur bij den telephoondienst, monteur. Op één van de ooren op een afstand van ten minste 4 Meter. Het onderzoek dient in alle bovenstaande gevallen te geschieden in een vertrek zonder geruisch met een krachtige fluisterspraak en onder gebruikmaking van één lettergrepige woorden, welke de onderzochte verplicht is te herhalen. SPRAAK. 6. Voldoende duidelijkheid der spraak voor den te verrichten dienst. Bij keuring voor commies, adjunct-commies, klerk,kantoorchef en adjunct-kantoorchef bij den telephoondienst; telephonist, wordt er bepaaldelijk op gelet, dat de spraak goed gearticuleerd is en dat de beide neusgangen den adem voldoende laten doorgaan. Bij keuring voor instr um en t m ak er, helper-instrumentmaker, instrumentmaker bij den telephoondienst, monteur, kunnen onvolkomenheden in de spraak worden toegelaten. ALGEMEENE LICHAAMSGES1ELDHEID. 7. Regelmatige lichaamsbouw. Bij keuring voor bureel-ambtenaar, chef van het atelier, instrumentmaker, helper instrumentmaker, reparateur bij den telephoondienst, commies belast met het beheer van het gezegeld papier, de plakzegels en postwaarden, monteur, wordt met voldoende lichaamsbouw genoegen genomen en worden lichte afwijkingen in den stand van de schouders, de heupen of wervelkolom toegelaten. Bij keuring voor telegraafopzichter, onderopzichter, opzichter bij den telephoondienst, wordt bijzonder op krachtigen lichaamsbouw gelet. 8. Goede algemeene voedingstoestand. Voor kantoorchef en adjur ct-k an toorchef b ij den telephoondienst, telephonist, wordt tevens vereischteen vrij krachtig lichaamsgestel en een niet te prikkelbaar zenuwstelsel. 9. Volledige beschikking over de beweging van hoofd, romp en ledematen. Bij keuring voor bureel ambtenaar, chef van het atelier, instrumentmaker, helperinstrumentmaker, reparateur bij den telephoondienst, commies belast met het beheer van het gezegeld papier de plakzegels en postwaarden, monteur, wordt met voldoende beschikking over de beweging van hoofd, romp en ledematen genoegen genomen. 10. Regelmatige borstkas, voldoende ontwikkeld in verhouding tot den algemeenen lichaamsbouw. Bij keuring voor bureel-ambtenaar chef van het atelier instrumentmaker, helper-instrumentmaker, reparateur bij den telephoondienst, commies belast met het beheer van het gezegeld papier, de plakzegels en postwaarden, monteur, wordt genoegen genoemen met voldoend onHvikkelde borstkas. 11. Goede hartswerking en ademhaling. St. 1908 No. 350. Regeling voor de keuring van sollicitanten voor het CANDIDAAT-INDISCH-AMBTEN AARSCHAP. Sollicitanten voor het candidaat-Indisch-Ambtenaarschap moeten, om te worden gekeurd, zich vóór 1 Mei schriftelijk wenden tot één der bij art. 2, 1e lid, van St. 1904 no. 206 (KEURINGSREGLEMENT) bedoelde keuringscommiessiën, door henzelven te kiezen, met opgaaf van hun adres en met de mededeeling, dat keuring voor het candidaat-Indisch-ambtenaarschap wordt gevraagd. Daarbij moeten zij voorts eene verklaring indienen, houdende opgaaf of zij al dan niet te voren reeds met ongunstigen uitslag zijn gekeurd voor 's Lands dienst in het algemeen en, zoo ja, waar en wanneer. De kosten der keuring komen ten laste van den Lande; de reiskosten van hen, die zich aan de keuring onderwerpen, ten laste van de gekeurde personen. De met de keuring belaste commissiën gaan na of de aan haar onderzoek onderworpen sollicitanten lichamelijk geschikt zijn voor den actieven dienst bij het Binnenlandsch Bestuur, bij welke keuring als regel in het algemeen gelijke eischen worden gesteld als voor officieren van gezondheid van het Nederlandsch-lndisch Leger. „De keuringscommissien houden, ingeval van afkeuring, van hun onderzoek nauwkeurig aanteekening in het register, bedoeld bij de 3e alinea van artikel 4 van het Keuringsreglement (Staatsblad 1906 No. 119). (St. 1910 No. 151). „Wanneer eene commissie na gedaan onderzoek tot het besluit komt, dat de onderzochte sollicitant lichamelijk geschikt is, wordt aan deze eene als volgt luidende gezegelde verklaring afgegeven: „De commissie voor de keuring van aspirant-burgerlijke lands- dienaren, welker voorzitter en leden ten deze hebben gehandeld op den eed, door hen bij de aanvaarding van hun bediening afgelegd, verklaart den persoon van (naam en voornaam), sollicitant voor het candidaat-indisch-ambtenaarschap, nauwkeurig te hebben onderzocht en bevonden te hebben, dat de onderzochte lichamelijk geschikt is voor den actieven dienst bij het Binnenlandsch Bestuur. Deze verklaring wordt namens de commissie afgegeven door den voorzitter." (St. 1910 No. 151.). Keuringsreglement. St. 1904 No. 206, aangevuld en gewijzigd zooals bij de art. is aangegeven. Artikel 1. 1. Personen, behoorende tot de Europeesche en de daarmede gelijkgestelde bevolking, kunnen hier te lande alleen dan in vasten burgerlijken dienst van den Lande worden opgenomen of weder opgenomen, wanneer zij, na geneeskundig onderzoek, lichamelijk geschikt bevonden zijn voor dien dienst in het algemeen of voor de speciale betrekking of categorie van betrekkingen, waarvoor zij in aanmerking wenschen te komen. 2. In het laatste geval kan alleen benoeming tot die betrekking of tot eene tot die categorie behoorende betrekking volgen, zoodat overgang in eene andere betrekking of eene tot eene andere categorie behoorende betrekking alleen mogelijk is, indien de betrokkene nader daarvoor geneeskundig is goedgekeurd. 3. Voor eene vaste en ook voor tijdelijke benoeming tot nader door de betrokken Departementschefs aan te wijzen betrekkingen, wier aard medebrengt dat zij vervuld worden door personen die lichamelijk aan bijzondere mede door die Departementschefs aan te geven eischen voldoen, kunnen alleen zij in aanmerking komen van wie dit bij geneeskundig onderzoek gebleken is. Gouv. Besluit van 20 September 1911 no. 65. Met afwijking in zoover van art. 1 alinea 3 van het Keuringsreglement te bepalen, dat het daarbij bedoeld geneeskundig onderzoek achterwege kan blijven voor eene tijdelijke benoeming tot de betrekking van instructeur bij de gewapende politie ten aanzien van militairen, die door hun compagnies of corpscommandant voor den velddienst geschikt worden geacht. 4. Uit het besluit van vaste eerste benoeming of herbenoeming in 'sLands dienst of van vaste dan wel tijdelijke benoeming tot eene der in de vorige alinea bedoelde betrekkingen pioet blijken dat de benoemde uiterlijk een jaar voor de dagteekening van het benoemingsbesluit bij geneeskundig onderzoek lichamelijk geschikt is bevonden. Bijbl. no. 7434. CIRCULAIRE, Aan de Chefs der Departementen van Algemeen Bestuur. No. 2697. Buitenzorg, den 29sten Juli 1905. Aangezien de Regeering voornemens is in den vervolge in van Haar uitgaande besluiten, als bedoeld in artikel 1, alinea 4, van het Keuringsreglement in Staatsblad 1904 no. 206. uitdrukkelijk te vermelden of de benoemde uiterlijk een jaar te voren bij geneeskundig onderzoek lichamelijk geschikt is bevonden voor de door hem te vervullen betrekking, dan wel of van de bepalingen van dat Reglement is afgeweken en om voorts in benoemingsbesluiten mede rekening te houden met het bepaalde bij Staatsblad 1889 no. 223 jo. Staatsblad 1893 no. 206, heb ik de eer, op last van den Gouverneur-Generaal- !-te verzoeken om in voorkomende ge- UHEdG. 6 vallen de door U in te dienen ontwerp besluiten in dien geest te willen doen inrichten. De 1ste Gouvernements-Secretaris, Artikel 2. 1. De in het vorig artikel bedoelde geneeskundige keuring geschiedt door commissiën, enz. Het onderzoek, bedoeld in alinea 3 van het vorig art. kan ook geschieden door daartoe door de betrokken Departementschefs na overleg met den Chef over den geneeskundigen dienst aan te wijzen specialiteiten op eenig geneeskundig gebied, volgens door die chefs vast te stellen reglementen en instructiën. (St. 1904 No. 468). Bijbl. no. 7537 Is goedgevonden en verstaan: Den Dir. van O. en E. te machtigen om de tijdelijke onderwijzers(essen) der 3e klasse bij het O. E. Onderwijs, die gekeurd moeten worden met het oog op het voornemen om hen definitief te benoemen, en die gevestigd zijn op plaatsen, van waar de zetel der naastbijzijnde commissie tot keuring van aspirant burgerlijk landsdienaren niet in een dag reizens te bereiken is, met afwijking van art. 2, alinea 1 van het Keuringsreglement (St 1904 no. 206), te doen keuren door den te hunner standplaats met den Civiel geneeskundigen dienst belasten geneesheer of, bij ontstentenis van dezen, door een particulieren geneesheer; Met bepaling, dat de tweede alinea van art. 3 van St. 1885 no. 70. ten deze van toepassing is. 2. Wanneer personen die gekeurd moeten worden voor met minder dan f 150.— 's maands bezoldigde betrekkingen, gevestigd zijn op plaatsen, van waar de zetel der naastbijzijnde commissie niet in één dag reizens te bereiken is, kan de keuring door den terplaatse met den civiel geneeskundigen dienst belasten geneesheer geschieden of bij ontstentenis van dezen door een particulier geneesheer. St. 1885 No. 70, art. 3, alinea 2. De zetel eener commissie wordt gerekend over land in één dag te bereiken te zijn, wanneer de afstand niet meer bedraagt dan het aantal palen, dat, bij het te goed doen van daggelden aan in dienst reizende ambtenaren, voor de verschillende wijzen van reizen in de betrekkelijke bepalingen als maatstaf is of nader zal worden aangenomen. Zie bij: REIZEN IN N. I. Keuringscommissiën als bedoeld bij art. 2 alinea 1, houden zitting te Batavia, Semarang, Soerabaia, Padang Palembang, Koeta-Radja, Makasser, Amboina, Medan, Buitenzorg, Tjimahi, Willem I, Djokjakarta, Soerakarta, Magelang en Fort de Koek. Artikel 3. (St. 1906 No. 119). 1. De keuring geschiedt op verzoek of met goedvinden van den belanghebbende, krachtens opdracht van eene tot het doen van de benoeming of tot het doen der voordracht aan den Gouv. Gen. bevoegde autoriteit, nadat door den belanghebbende eene verklaring is afgelegd, houdende opgave of hij al dan niet te voren reeds met ongunstigen uitslag is gekeurd voor eene plaatsing in 's Lands dienst in het algemeen of voor de speciale betrekking, waarvoor hij in aanmerking wenscht te komen, en zoo ja, waar en wanneer. 2. Bij de opdracht tot keuring wordt deze verklaring gevoegd, waarna de met de keuring belaste commissie of geneesheeren, in geval zij geene afwijkingen vinden, welke tot hernieuwde afkeuring zouden kunnen leiden, nadere inlichtingen inwinnen ter plaatse, waar de vorige afkeuring heeft plaats gehad. 3. De kosten der keuring komen ten laste van den Lande; de reiskosten van hen, die zich aan de keuring onderwerpen, ten laste van de gekeurde personen. St. 1908 No. 350. Sollicitanten voor het Candidaat-Indisch-ambtenaarschap moeten, om te worden gekeurd, zich zeiven schriftelijk wenden, enz. (zie bij KEURINGSEISCHEN). De keuringscommissie, eene aanvraag om keuring ontvangen hebbende, doet zoo spoedig mogelijk aan den aanvrager weten op welk tijdstip en in welk lokaal hij ter keuring kan verschijnen en houdt daarbij rekening met het voorschrift, dat de sollicitanten zich vóór 15 Juni hebben aan te melden bij de commissie bedoeld in art. (S van St. 1907 No. 230. (Zie bij CANDIDAAT-INDISCH-AMBTENAARSCHAP.) Artikel 4. 1. Enz. 2. De keuring kan voor meer dan eene betrekking tegelijkertijd geschieden. Artikel 5. Wanneer eene commissie of geneesheer na gedaan onderzoek tot het besluit komt, dat de onderzochte persoon lichamelijk geschikt is, wordt van deze bevinding eene verklaring (volgens bij ■dit art. aangegeven model) opgemaakt. Artikel 6 1. De bij het vorige artikel bedoelde verklaring wordt door den voorzitter der commissie of door den geneesheer toegezonden aan de autoriteit van wie de opdracht tot keuring is ontvangen. Van den inhoud wordt mondeling mededeeling gedaan aan den belanghebbende. 2. Indien de commissie of geneesheer iemand afkeurt wordt daarvan schriftelijk kennis gegeven aan de betrokken autoriteit en mondeling aan den belanghebbende. 3. Aan die autoriteit wordt alleen het feit der afkeuring en niet de reden, waarop deze berust, medegedeeld, kunnende daarentegen de belanghebbende mondeling mei alles worden in kennis gesteld, wat de commissie of geneesheer noodig acht. Artikel 6a (St. 1909 No. 527.) 1). Indien belanghebbende is afgekeurd, kan hij zich wenden tot de autoriteit, van welke de opdracht tot keuring is uitgegaan, met verzoek om nadere keuring door twee andere door die autoriteit aan te wijzen keuringscommissien. 2). De nadere keuring betreft uitsluitend de ziekte of het gebrek, waarvoor de betrokkene door de eerste keuringscommissie is afgekeurd. (St. 1910 No. 618). 3). Wanneer de ziekte of het gebrek, bedoeld in de vorige alinea, door de twee keuringscommissiën, bedoeld in alinea 1, niet aanwezig wordt geacht of niet in die mate dat belanghebbende daarvoor behoort te worden afgekeurd, wordt hij geacht te zijn goedgekeurd. (St. 1910 No. 618). 4). De kosten van zoodanige nadere keuringen komen, in geval belanghebbende ingevolge de vorige alinea wordt geacht te zijn goedgekeurd, ten laste van den Lande, terwijl de reiskosten in ieder geval, door den betrokkenen zullen moeten worden betaald. (St. 1910 No. 618). 5). De in de vorige alinea bedoelde kosten van nadere keuringen moeten door den belanghebbende vooraf aan de betrokken keuringscommissie worden ter hand gesteld, door welke het bedrag na afloop van de tweede nadere keuring aan den betrokkene wordt teruggegeven, indien hij bij beide nadere keuringen is goedgekeurd. (St. 1910 No. 154). Artikel 7. Met de inwerkingtreding, enz. Bijbl. No. 6831. No. 32. Buitenzorg, den I5den Mei 1908. Gelet enz.: Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan: Den Directeur van Gouvernementsbedrijven te machtigen om, met afwijking in zoover van het keuringsreglement in Staatsblad 1904 No. 206, bij aanstelling van personen uit Nederland in ondergeschikte betrekkingen bij den Indischen Post- en Telegraafdienst binnen een jaar nadat de keuring heeft plaats gehad, genoegen te nemen met de door de geneeskundige Commissie van het Departement van Koloniën te 's Gravenhage afgegeven verklaringen van goedkeuring. Extract enz. Bijbl. no. 6838. Aan den Directeur van Landbouw. No. 157. Buitenzorg, den 18den Juli 1908. Blijkens Uwe missive van 29 November 1906 No. 8971 is bij UHEdG. de vraag gerezen of enkele tijdelijke Adjunct-Houtvesters bij het Boschwezen, die vóór hunne tijdelijke benoeming ingevolge Uwe besluiten van 31 Januari en 1 2 Mei 1905 Nos. 320 en 1869 (Bijblad No. 6280) aan eene geneeskundige keuring werden onderworpen, bij definitieve benoeming tot dezelfde betrekking opnieuw moeten worden gekeurd. Aangezien artikel 1 van het Keuringsreglement in Staatsblad 1904 No. 206 naar Uwe meening ter zake geen voldoende opheldering geeft, is door UHEdG: het voorstel gedaan om dat artikel aan te vullen met eene bepaling, volgens welke in dergelijke gevallen geen hernieuwde keuring noodig zou zijn. Met dit voorstel heeft de Gouverneur-Generaal zich niet kunnen vereenigen. In vele gevallen toch zal aan het bezwaar van herkeuring kunnen worden ontkomen door de vaste aanstelling te doen plaats hebben binnen één jaar na de eerste keuring. Heeft de tijdelijke dienst langer geduurd, dan zal echter herkeuring moeten plaats hebben, omdat de geest van het Keuringsreglement medebrengt, dat niemand in vasten dienst wordt opgenomen, die niet aan de gestelde physieke eischen voldoet. Dit moge hard zijn voor hem, die bij de herkeuring wordt afgekeurd, daar staat tegenover, dat het Land er niet bij gebaat zou zijn geweest, wanneer de betrokken tijdelijke ambtenaar in vasten dienst was opgenomen en aanspraak zou hebben gekregen op de aan dien vasten dienst verbonden voordeelen. En waar nu de keuring is voorgeschreven juist om de nadeelen te beperken, voortvloeiende uit de vaste benoeming van niet physiek-geschikte personen, meent de Landvoogd bezwaar te móeten maken tegen opvolging van Uw hoogergemeld voorstel. De Gouv. Secretaris. Kortingen. St. 1898 No. 207. Ten behoeve van particuliere schuldeischers worden geen kortingen meer verleend op uit 's Lands kas genoten wordende inkomsten van landsdienaren, gewezen landsdienaren hunne weduwen en weezen. St. 1898 No. 210. 1. Blijkens dit St. worden tot aanzuivering van schulden aan den Lande, daaronder begrepen de ingevolge art. 90 der Comptabiliteiteiswet (St. 1895 No. 225) aan comptabelen voorloopig opgelegde vergoedingen, inhoudingen bevollen tot 1/i van het inkomen, na aftrek der verplichte contributiën, zoo dit berekend over een volle maand / 200.— of minder en 1/3, zoo dit berekend over een volle maand meer dan/200.— 's maands bedraagt. 2. De gezamenlijke inhoudingen mogen met inbegrip van de inhoudingen tot aanzuivering van voorschot op tractement of borgtocht het vorenbepaald bedrag niet overschrijden. 3. Met het oog op financiëele omstandigheden van den debiteur kan het bedrag der inhoudingen op minder dan */4 of V» van het netto-inkomen worden gesteld. § II. 2. Inhoudingen wegens achterstallige belastinggelden en andere landsvordering-en zoomede die wegens venduschulden hebben den voorrang. Bijbl. No. 821. Van bevolen kortingen moet worden melding gemaakt op de certificaten van ophouding van betaling. Nederlandsch-lndische Bestuursacademie. St. 1907 No. 230, 1909 Nos. 312 en 558 en 1913 no. 467. Aan eene te 's Gravenhage gevestigde Nederlandsch-lndische Bestuursacademie wordt aan ambtenaren van het binnenlandsch bestuur in Ned.-Indië gelegenheid gegeven om zich voor hunne taak, inzonderheid in de hoogere rangen, verder te bekwamen. Jaarlijks worden door den G. G. ten hoogste ^««//ambtenaren voor de studie aan genoemde academie aangewezen. Zij, die aangewezen wenschen te worden voor die studie, vragen dat tusschen 1 en 16 Januari aan den G. G. bij recjuest in te dienen door tusschenkomst van hun onmiddellijken chef. Zij die reeds in Nederland zijn (met verlof of om andere redenen) door tusschenkomst van den Min. v. Kol. Verder zijn bij dit Staatsblad aangegeven de voorwaarden om voor eene aanwijzing in aanmerking te kunnen komen; derege- Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan: Den Directeur van Gouvernementsbedrijven te machtigen om, met afwijking in zoover van het keuringsreglement in Staatsblad 1904 No. 206, bij aanstelling van personen uit Nederland in ondergeschikte betrekkingen bij den Indischen Post- en Telegraafdienst binnen een jaar nadat de keuring heeft plaats gehad, genoegen te nemen met de door de geneeskundige Commissie van het Departement van Koloniën te 's Gravenhage afgegeven verklaringen van goedkeuring. Extract enz. Bijbl. no. 6838. Aan den Directeur van Landbouw. No. 157. Buitenzorg, den 18den Juli 1908. Blijkens Uwe missive van 29 November 1906 No. 8971 is bij UHEdG. de vraag gerezen of enkele tijdelijke Adjunct-Houtvesters bij het Boschwezen, die vóór hunne tijdelijke benoeming ingevolge Uwe besluiten van 31 Januari en 1 2 Mei 1905 Nos. 320 en 1869 (Bijblad No. 6280) aan eene geneeskundige keuring werden onderworpen, bij definitieve benoeming tot dezelfde betrekking opnieuw moeten worden gekeurd. Aangezien artikel 1 van het Keuringsreglement in Staatsblad 1904 No. 206 naar Uwe meening ter zake geen voldoende opheldering geeft, is door UHEdG: het voorstel gedaan om dat artikel aan te vullen met eene bepaling, volgens welke in dergelijke gevallen geen hernieuwde keuring noodig zou zijn. Met dit voorstel heeft de Gouverneur-Generaal zich niet kunnen vereenigen. In vele gevallen toch zal aan het bezwaar van herkeuring kunnen worden ontkomen door de vaste aanstelling te doen plaats hebben binnen één jaar na de eerste keuring. Heeft de tijdelijke dienst langer geduurd, dan zal echter herkeuring moeten plaats hebben, omdat de geest van het Keuringsreglement medebrengt, dat niemand in vasten dienst wordt opgenomen, die niet aan de gestelde physieke eischen voldoet. Dit moge hard zijn voor hem, die bij de herkeuring wordt afgekeurd, daar staat tegenover, dat het Land er niet bij gebaat zou zijn geweest, wanneer de betrokken tijdelijke ambtenaar in vasten dienst was opgenomen en aanspraak zou hebben gekregen op de aan dien vasten dienst verbonden voordeelen. En waar nu de keuring is voorgeschreven juist om de nadeelen te beperken, voortvloeiende uit de vaste benoeming van niet physiek-geschikte personen, meent de Landvoogd bezwaar te moeten maken tegen opvolging van Uw hoogergemeld voorstel. De Gouv. Secretaris. Kortingen. St. 1898 No. 207. Ten behoeve van particuliere schuldeischers worden geen kortingen meer verleend op uit 's Lands kas genoten wordende inkomsten van landsdienaren, gewezen landsdienaren hunne weduwen en weezen. St. 1898 No. 210. 1. Blijkens dit St. worden tot aanzuivering van schulden aan den Lande, daaronder begrepen de ingevolge art. 90 der Comptabiliteiteiswet (St. 1895 No. 225) aan comptabelen voorloopig opgelegde vergoedingen, inhoudingen bevollen tot 1/i van het inkomen, na aftrek der verplichte contributiën, zoo dit berekend over een volle maand / 200. — of minder en 1/3, zoo dit berekend over een volle maand meer dan ƒ200.— 's maands bedraagt. 2. De gezamenlijke inhoudingen mogen met inbegrip van de inhoudingen tot aanzuivering van voorschot op tractement of borgtocht het vorenbepaald bedrag niet overschrijden. 3. Met het oog op financiëele omstandigheden van den debiteur kan het bedrag der inhoudingen op minder dan i/4 of 1', van het netto-inkomen worden gesteld. § II. 2. Inhoudingen wegens achterstallige belastinggelden en andere landsvorderingen zoomede die wegens venduschulden hebben den voorrang. Bijbl. No. 821. Van bevolen kortingen moet worden melding gemaakt op de certificaten van ophouding van betaling. Nederlandsch-lndische Bestuursacademie. St. 1907 No. 230, 1909 Nos. 312 en 558 en 1913 no. 467. Aan eene te 's Gravenhage gevestigde Nederlandsch-lndische Bestuursacademie wordt aan ambtenaren van het binnenlandsch bestuur in Ned.-Indië gelegenheid gegeven om zich voor hunne taak, inzonderheid in de hoogere rangen, verder te bekwamen. Jaarlijks worden door den G. G. ten hoogste ^««//ambtenaren voor de studie aan genoemde academie aangewezen. Zij, die aangewezen wenschen te worden voor die studie, vragen dat tusschen 1 en 16 Januari aan den G. G. bij request in te dienen door tusschenkomst van hun onmiddellijken chef. Zij die reeds in Nederland zijn (met verlof of om andere redenen) door tusschenkomst van den Min. v. Kol. Verder zijn bij dit Staatsblad aangegeven de voorwaarden om voor eene aanwijzing in aanmerking te kunnen komen; derege- len voor de reis heen en terug; de te genieten tractementen en gratificatiën gedurende den duur van de studie, enz. Eene overgangsbepaling is, dat tot en met 1912 ook ambtenaren, die een diensttijd van meer dan tien jaren hebben, voor de studie aan de Bestuursacademie zullen kunnen worden aangewezen. Behoudens overwegende bezwaren genieten die oudere ambtenaren de voorkeur boven jongere. Aan Ned.-Ind. landsdienaren, die zich met verlof in Nederland bevinden, kan door den Min. v. Kol. vergunning worden gegeven om de lessen of voordrachten aan de Bestuursacademie, of wel sommige van die lessen of voordrachten, als toehoorder bij te wonen. Nonactiviteitstractement, wachtgeld en onderstand. St. 1905 No. 611. Artikel 1. 1. Nonactiviteitstractement wordt genoten door de niet in actie ven dienst zijnde landsdienaren: a. die uit Nederland voor den dienst in N.-I. zijn gezonden, indien hun bij de akte van aanstelling een voorloopig tractement of wachtgeld is toegekend; b. die uit Europa van een hun wegens ziekte of wegens langdurigen dienst verleend verlof terugkomen. 2. De eerste categorie geniet het bij de akte van aanstelling bepaald bedrag. 3. De tweede geniet het één derde van het laatst genoten activiteitstractement, doch niet meer dan ƒ 500.— 's maands. 4. Aan landsdienaren, die hun verlof hebben overschreden, wordt nonactiviteitstractement uitbetaald van af de maand, volgende op die, waarin dat verlof is verstreken, mits zij diligent zijn geweest in de aanvaarding der terugreis. 5. De nonactief zijnde landsdienaren, die op grond van de bepalingen van dit reglement geen wachtgeld kunnen genieten en die met verlof naar Europa zijn gegaan, zullen ook na hun terugkeer van verlof geen nonactiviteitstractement of wachtgeld genieten, doch weder worden geplaatst in dezelfde positie, waarin zij verkeerden vóór hun vertrek naar Europa. Artikel 2. De toekenning van nonactiviteitstractement geschied tot wederopzeggens zullende echter telkens na verloop van een jaar, omtrent de redenen der, niet herplaatsing moeten worden gerapporteerd. Artikel 3. 1. Wachtgeld wordt genoten door de niet in actieven dienst zijnde landsdienaren: a. wiér betrekking bij eene reorganisatie is ingetrokken; b. die door andere oorzaken buiten hun schuld of toedoen genoodzaakt zijn hunne betrekking te verlaten. 2. Het wachtgeld bedraagt één derde van het laats genoten activiteitstractement, doch niet meer dan f 500.— 's maands en wordt toegekend: 1. bij ontslag uit de betrekking wegens ziekte of wegens andere redenen buiten schuld of toedoen van den betrokkene (uitgezonderd het geval dat het ontslag is verleend wegens ongeschiktheid of wegens intrekking der betrekking) voor ten hoogste twee jaren; 2. bij ontslag uit de betrekking wegens ongeschiktheid voor ten hoogste een jaar; 3. bij ontslag uit de betrekking wegens intrekking van het ambt, tot wederopzeggens toe, zullende telkens na verloop van een jaar, omtrent de redenen der niet-herplaatsing moeten worden gerapporteerd. Z. Zijn na ommekomst van de sub 1 en 2 van alinea 2 van dit artikel aangegeven termijnen de in de daarbij omschreven gevallen verkeerende landsdienaren niet herplaatst, dan wordt door den betrokken Departementschef overwogen of zij voor ont slag uit 's Lands dienst in aanmerking behooren te worden gebracht- Artikel 4. De Directeur van Financiën en de autoriteiten, aan wie bij bijzondere regelen die taak is of wordt opgedragen, zijn bevoegd wachtgeld toe te kennen aan landsdienaren: a. wier betrekking bij eene reorganisatie is ingetrokken: b. die wegens ziekte, gestaafd door een geneeskundig certificaat, eervol uit hunne betrekking zijn ontslagen; c. die van een wegens ziekte verleend verlof naar Europa intrekking hebben gevraagd en verkregen; d. die voor een bepaalden tijd ter beschikking zijn gesteld van eenige autoriteit en door het verstrijken van dien termijn buiten betrekking zijn geraakt. Artikel 5. 1. Aan de niet in actieven dienst zijnde landsdienaren, voor zoover zij niet vallen in de art. 1 en 3 van dit reglement zal, bij gebrek aan middelen van bestaan, tijdelijk een onderstand kunnen worden verleend, ten einde in dat gebrek te voorzien. 2. De onderstand bedraagt het drie tiende gedeelte van het laatst genoten activiteitstractement, doch niet meer dan ƒ 250.— 's maands en gaat in met de maand, volgende op die, waarin het verzoek tot toekenning daarvan is gedaan. 9. Bijbl- No. 4294. Verzoekschriften strekkende ter erlanging van onderstand, kunnen geacht worden te vallen onder No. 29 der lijst van VRIJSTELLINGEN, bedoeld bij art. 13 der Zegelordonnantie. (Zie ook bij ZEGELBELASTING.) Bijbl. No. 571. Wachtgeld wordt niet toegekend aan ambtenaren, die zonder gegronde redenen daarom aanzoek doen; ziekte van vrouw of kinderen is geen motief om een ambtenaar wachtgeld toe te kennen. Bijbl. No. 1771. Die zijn betrekking nederlegt ten gevolge van een bekomen verlof naar Nederland wegens langdurigen dienst, dat daarna op zijn verzoek wordt ingetrokken, heeft geen aanspraak op wachtgeld. Bijbl. No. 3464. Ambtenaren op nonactiviteit, wachtgeld of onderstand mogen, in afwachting van wederplaatsing, particuliere betrekkingen bekleeden, mits zij, zoodra het Gouvernement van hunne diensten weder gebruik wenscht te maken, daartoe beschikbaar zijn en geen handelingen verrichten, die hunne eventueele herplaatsing in den weg zouden kunnen staan. Bijbl. No. 4236. Ambtenaren, teruggekeerd van een buitenlandsch verlof buiten bezwaar van den Lande, waardoor zij hunne betrekking verloren, hebben geen aanspraak op nonactiviteitstractement. Bijbl. No. 1839. Ten vervolge op bijbl. No. 1497, (art. 2 § b) waarbij is bepaald dat het wachtgeld der ambtenaren, wier benoeming niet uitgaat van den G. G.; niet kan worden verlengd, tenzij blijke dat zij door ziekte belet zijn geworden, dan wel vruchtelooze pogingen hebben aangewend om weder in actieven dienst te worden opgenomen, ook in minder bezoldigde betrekkingen) — aan te teekenen: dat bedoelde ambtenaren, gehouden zullen zijn, om wanneer zij zich tot deze of gene autoriteit wenden ter erlanging van wederplaatsing, hun daartoe strekkend verzoekschrift van een afschrift te doen vergezeld gaan; wordende de autoriteiten, tot wie zoodanig rekest is gericht, uitgenoodigd, bij niet inwilliging van het verzoek, dat afschrift, voorzien van haar visum, aan belanghebbende terug te zenden, ten einde dezen, bij de aanvrage om verlenging van wachtgeld, te kunnen strekken tot bewijs dat werkelijk pogingen zijn aangewend om weder in actieven dienst te worden geplaatst. Bijbl. No. 2645. Als beginsel is aangenomen: a. alle ambtenaren op wachtgeld of onderstand, die 20 jaren dienst en aanspraak op pensioen hebben en op wier behoud voor 's lands dienst geen prijs meer wordt gesteld, onverwijld uit 's lands dienst te ontslaan; b. in voorkomende vacatures zooveel mogelijk te voorzien door plaatsing of herplaatsing van ambtenaren op nonactiviteit, wachtgeld of onderstand, zoo noodig ook in mindere betrekkingen dan vroeger door hen vervuld zijn, en dat wel definitief van hen, die getoond hebben voor het vroeger bekleede ambt minder geschikt te zijn, en tijdelijk van hen, die zelfs voor hoogere rangen geschikt worden geacht. Bijbl. no. 7282. Bij een zich onlangs voorgedaan hebbend geval van een ambtenaar op wachtgeld, die tijdelijk op maandgeld bij een Departement was aangesteld, heeft de Regeering beslist dat het in Bijblad no. 2533 vervat beginsel, dat bij werkzaamstelling op daggeld van wachtgelders de som van wachtgeld en daggeld niet meer zal bedragen dan de aan de laatstbekleede vaste betrekking verbonden bezoldiging, zou dienen te worden in acht genomen bij werkzaamstelling van wachtgelders op maandgeld. St. 1891 No. 207. Art. 1. Ambtenaren, die laatstelijk door den G. G. zijn benoemd tot eene betrekking, waarbij de aanwijzing der standplaats aan een lagere autoriteit is overgelaten, worden, wanneer zij of van buitenl. verlof waardoor zij hunne betrekking verloren, teruggekeerd zijn, of in het genot van wachtgeld zijn gesteld wegens opheffing hunner vorige betrekking of, nog in het genot van wachtgeld wegens ziekte, weder voor den dienst beschikbaar komen, ter vervulling van ontstane vacatures door den betrokken Dep. Chef op nieuw tot hunne vorige betrekking benoemd. (St. 1909 No. 264). Art. 2. Deze benoeming geschiedt naar de volgorde, aangegeven door de tijdstippen, waarop zij voor herbenoeming beschikbaar zijn gekomen; met dien verstande dat ambtenaren, op wachtgeld wegens opheffing hunner vorige betrekking of daarna in eene lagere betrekking dienende, steeds den voorrang hebben. Art. 5. Wanneer de departementschef het wenschelijk acht van de in art. 2 aangegeven volgorde af te wijken, zoomede wanneer een ambtenaar bezwaar miakt tijdelijk in een lageren rang in te vallen, wordt de beslissing der Regeering gevraagd. Bijbl. No. 5648. Landsdienaren, in het genot van nonactiviteits-tractement of wachtgeld die zich voor herplaatsing aanmelden, zonder daarbij uitdrukkelijk een verzoek te doen, behoeven geen zegel te gebruiken. Bijbl. no. 7457. CIRCULAIRE. Aan de Hoofden van gewestelijk bestuur in Nederlandsch-Indië, met uitzondering van den Resident van Madoera. No. 387. Batavia, den 28sten Januari 1911. De toekenning tot wederopzeggens van onderstand aan Europeesche en Inlandsche personen pleegt vergezeld te gaan van de uitnoodiging aan het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur om te berichten, zoodra de toegekende onderstand door veranderde omstandigheden van de(n) belanghebbende niet meer noodzakelijk is te achten, en om, in elk geval, jaarlijks omstreeks ultimo December ter zake te rapporteeren. Tot dusver werden de hierbedoelde berichten bij missive ingezonden en in den regel voor iederen onderstand genietenden persoon afzonderlijk. Ten einde het schrijfwerk ten behoeve van deze aangelegenheid zooveel mogelijk te beperken, heb ik de eer UHEdG. te verzoeken de jaarlijksche berichten betreffende de noodzakelijkheid tot verdere uitbetaling van aan onder dit Departement ressorteerende Europeesche en Inlandsche personen tot wederopzeggens toegekende onderstanden, voor elk dezer categorieën van personen afzonderlijk te willen inzenden bij een volgens het overgelegd model ingerichten staat, welke kan worden aangeboden zonder geleide-missive, -lijst of renvooi. Nihil-staten behoeven niet te worden ingediend. De Directeur van Binnenlandsch Bestuur, N. B. Voor het model van den staat, zie het Bijblad. Onderwijs Openbaar lager onderwijs wordt gegeven overal, waar de behoefte der Europeesche bevolking dit vordert en de omstandigheden het toelaten. Voor het oprichten van scholen ten dienste der Inlandsche bevolking wordt door den Gouverneur-Generaal zorg gedragen. Te Batavia, Semarang en Soerabaja bestaan gouvernementsnrichtingen van middelbaar onderwijs. LAGER ONDERWIJS. liet lager onderwijs wordt onderscheiden in gewoon en meer uitgebreid onderwijs. Het eerste omvat het onderwijs in: a. het lezen, b. het schrijven, c. het rekenen, d. de beginselen der Nederlandsche taal, e. die der geschiedenis van Nederland en Nederlandsch-Indië, /. die der aardrijkskunde, g. die van de kennis der natuur, h. het zingen, i. de eerste oefeningen van het handteekenen, j. de vrije en ordeoefeningen der gymnastiek, k. de nuttige handwerken voor meisjes Tot het tweede wordt gerekend het onderwijs in: /. de beginselen der Fransche taal, m. die der Engelsche taal, n. die der Hoogduitsche taal, o. die der algemeene geschiedenis, p. die der wiskunde, q. het handteekenen, r. de beginselen der landbouwkunde, j. de gymnastiek, t. de fraaie handwerken voor meisjes. Verder onderscheidt men huis- en schoolonderwijs. Lagere scholen, opgericht en onderhouden door het Gouvernement, zijn openbare, alle andere particuliere scholen. De openbare scholen worden onderscheiden in gemengde en meisjesscholen; in de eerste worden jongens en meisjes, in de tweede uitsluitend meisjes toegelacen. Aan particuliere scholen kan van wege het Gouvernement subsidie worden verleend onder zoodanige voorwaarden als de Gouverneur-Generaal noodig acht. De openbare scholen zijn toegankelijk voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden, zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid, alsmede voor kinderen van Inlanders en met dezen gelijkgestelden, onder de beperkingen, door den GouverneurGeneraal gesteld. Op de openbare lagere scholen wordt niets geleerd, gedaan of toegelaten, wat strijdig is met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden. Het geven van onderwijs in den godsdienst wordt op de openbare lagere scholen overgelaten aan de godsdienstleeraren. Openbare lagere scholen worden opgericht en gesloten op machtiging van den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid. Als regel wordt aangenomen, dat geene scholen worden geopend dan wel in stand gehouden, tenzij het getal Europeesche leerlingen eener school op Java en Madoera minstens twintig en op de Buitenbezittingen minstens vijftien bedraagt, en dat op geene school meer dan 200 kinderen gelijktijdig worden toegelaten. Genoemde Departementschef is gemachtigd om zonder voorkennis der Regeering van dezen regel, zoo noodig, af te wijken (miss. Ie Gouv. Secr. 23 Jan. 1905 No. 316). Het onderwijs omvat ten minste de tot het gewoon lager onderwijs behoorende vakken. Waar behoefte aan uitbreiding bestaat en deze mogelijk is, kunnen één, meer of alle vakken van het meer uitgebreid lager onderwijs worden onderwezen. Tot grondslag der heffing van het schoolgeld wordt genomen het geheele bedrag der maandelijksche inkomsten, het genot van vrije woning daaronder begrepen, van de ouders of stiefouders en voor geheel ouderlooze kinderen van het vermogen der kinderen zei ven. Naar gelang de maandelijksche inkomsten bedragen: le. f 800.— en daarboven; 2e. » 600.—tot ƒ 799.— ; 3e. » 400.— » » 599.— ; 4e. » 250.— » » 399.— ; 5e. » 150.— » » 249.—: is de maandelijksche betaling van het schoolgeld als volgt: Voor het Voor het tweede Voor het derde en ieder eerste kind: kind van één gezin: volgend kind van één gezin. 1e. catie. f8.— ƒ 5.50 / 3.— 2e. » » 6.— » 4.— » 2.— 3e. > » 4. — » 2.50 » 1.50 4e. » *2.50 » 1.50 > 1 — 5e. » » 1.50 » 1.— » 0.50 Als vergoeding voor de verstrekking van leermiddelen worden deze prijzen verhoogd: Op eerste scholen met 30 cent, op de overige scholen met 24 cent voor leerlingen die niet, met 30 cent voor de leerlingen, die wel onderwijs ontvangen in eene vreemde taal. Bovendien wordt het gezamenlijk bedrag van het schoolgeld en de schoolgeld verhooging voor leermiddelen voor leerlingen van de hoogste vijf klassen met één vierde verhoogd. Het bepaalde omtrent de verminderde betaling van meer dan één kind uit één gezin is ook toepasselijk, indien kinderen uit één gezin verschillende scholen op dezelfde plaats of op verschillende plaatsen bezoeken, zullende in dat geval het oudste kind als het eerstbetalende worden beschouwd. Recht op kosteloos onderwijs en gratis verstrekking van leermiddelen hebben: 1e. Minvermogenden en de kinderen uit liefdadige gestichten, zoomede kinderen van het onderwijzend personeel der openbare lagere scholen en van de Europeesche onderwijzers, die aan Gouvernements scholen voor Inlanders werkzaam zijn, zoomede kinderen der Inlandsche hulponderwijzers van den 1sten rang aan laatstgemelde scholen werkzaam. 2e. De kinderen van Europeanen en met dezen gelijkgestelden, wier inkomen minder dan f 150.—'smaands bedraagt. Wanneer ouders of voogden van Eur.-leerlingen uitdrukkelijk verlangen tot de kosten van het onderwijs bij te dragen, kunnen die leerlingen gerangschikt worden in eene 6e. categorie van betaling als: voor het eerste kind / 1.— » » tweede kind van één gezin » 0.50 » » derde en ieder volgend kind van één gezin . » 0.25 De verhooging met één vierde is in dit geval niet van toepassing. De eerste scholen zijn alleen toegankelijk voor leerlingen, gerangschikt in een der vier hoogste categoriën van betaling. Zijn er op eene zelfde plaats meer eerste scholen dan worden deze onderscheiden met de eerste letters van het alphabet en zijn de scholen A alleen toegankelijk voor leerlingen, gerangschikt in een der drie hoogste categoriën van betaling. Zij, die in eene lagere categorie gerangschikt moeten worden of op kosteloos onderwijs aanspraak hebben, en toch eene eerste school wenschen te bezoeken, betalen volgens de laagste categorie voor die eerste school geldend. Over de maand, waarin de leerlingen zijn toegelaten, is het volle schoolgeld verschuldigd Geen schoolgeld wordt geheven: a. over de maand, waarin de leerling de school verlaat; met dien verstande dat deze bepaling geen interruptie in de heffing van schoolgeld ten gevolge heeft voor de leerlingen, die de school verlaten en op dezelfde school of op eene andere school tezelfder plaatse worden toegelaten in de maand volgende op die, waarin zij zijn afgevoerd. b. over de maand, waarin de leerling geen enkelen dag ter school is geweest tenzij die maand geheel valt binnen eene vacantie. In dit geval blijft de schoolgeld verhooging voor leermiddelen tot het volle bedrag verschuldigd. Bijbl. No. 7139. I. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië No. 12815a. Batavia, den 15den October 1901. Het Hoofdbestuur van het Nederlansch-Indisch Onderwijzers Genootschap heeft mijne aandacht er op gevestigd, dat sommige Hoofden van Gewestelijk Bestuur bezwaar schijnen te hebben tegen het in § 7 der dezerzijdsche circulaire van 15 Januari 1890 No. 395 (Bijblad No. 4543). aangenomen beginsel, dat de onderwijzers bij het openbaar lager onderwijs zich gedurende de vacantiën, zonder verlof, kunnen begeven waarheen zij willen. Naar aanleiding hiervan heb ik de eer UHEdGestr. mede te deelen, dat bij gelegenheid van eene ten vorigen jare uitgelokte beslissing der Regeering gebleken is, dat Zij tegen bedoeld beginsel geen bezwaar heeft en daarmede dus de vacantievrijheid der onderwijzers heeft erkend. Het personeel bij het openbaar lager onderwijs heeft derhalve geen verlof noodig om gedurende de vastgestelde vacantiën zijne standplaats te verlaten, mits het van het voornemen daartoe kennis geeft aan de betrokken schoolcommissie. De Directeur van Onderwijs, en Eeredienst. II. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië. No. 7632. Batavia, den 25sten Mei 1909. Het Hoofdbestuur van het Nederlandsch-Indisch Onderwijzers Genootschap heeft mijn aandacht er op gevestigd, dat sommige Hoofden van gewestelijk bestuur bezwaar schijnen te hebben om het in de dezerzijdsche circulaires van 15 Januari 1890 No. 395 en 15 October 1901 No. 12815a uitgesproken beginsel, dat de onderwijzers bij het openbaar lager onderwijs zich gedurende de vacantie zonder verlof kunnen begeven waarheen zij willen, ook te doen gelden voor die dagen, waarop krachtens artikel 9 van het Europeesch Schoolreglement Staatsblad 1908 No. 312) de school gesloten is. Naar aanleiding daarvan heb ik de eer UHEdG. voor zooveel noodig mede te deelen, dat het uiteraard in de bedoeling gelegen heeft de beoogde vrijheid van beweging in een periode waarin reglementair vrijstelling van dienst is verleend ook uit te strekken tot de in genoemd artikel bedoelde vrije dagen, zoodat de openbare onderwijzers, mits van het voornemen daartoe kennis gevende aan de betrokken Schoolcommissie, ook gedurende die dagen zonder verlof hun standplaats mogen verlaten. De/ Directeur van Onderwijs, en Eeredienst. Cursus van voortgezet en uitgebreid lager onderwijs. St. 1910 No. 229. Het onderwijs in den aan eene school verbonden cursus van voortgezet en uitgebreid lager onderwijs wordt gegeven in drie jaarklassen, waarvan de laagste de eerste is. Het onderwijs in deze klasse sluit aan bij het onderwijs in de hoogste der zeven jaarklassen. Tot de eerste klasse van den aan eene school verbonden cursus van voortgezet en uitgebreid lager onderwijs worden toegelaten jongens en meisjes, die den leeftijd van 1 7 jaar nog niet hebben bereikt en het bewijs overleggen dat zij de zevende klasse eener openbare Europeesche lagere school met vrucht hebben doorloopen of, zoo zij ander onderwijs hebben genoten, ten genoegen van het hoofd der school waaraan de cursus is verbonden, doen blijken van voldoende kennis en ontwikkeling om het onderwijs in de eerste klasse van den cursus te kunnen volgen. (2) Tot de tweede resp. derde klasse van den cursus worden toegelaten jongelieden, die — behoudens overgang uit een lagere naar een hoogere klasse van den cursus of van den eenen naar den anderen cursus — den leeftijd van 18 resp. 19 jaar nog niet hebben bereikt en ten genoegen van het hoofd der school doen blijken van voldoende kennis en ontwikkeling om het onderwijs in de klasse, waartoe zij toegang verlangen, te kunnen volgen. (3) Leerlingen, die den leeftijd van 20 jaar hebben bereikt. moeten den cursus verlaten, tenzij hun door den Directeur van Onderwijs, en Eeredienst op voorstel van de betrokken schoolcommissie, wordt vergund voor hoogstens nog één jaar de lessen te volgen. Voor toelating tot de cursussen van voortgezet en uitgebreid lager onderwijs gelden ten opzichte van kinderen van Inlanders en met dezen gelijkgestelden geen andere dan de boven gestelde eischen. Op de cursussen van voortgezet en uitgebreid lager onderwijs wordt schoolgeld geheven naar denzelfden maatstaf als in de hoogste vijf klassen van de scholen, waaraan zij zijn verbonden. Als vergoeding voor de verstrekking, van leermiddelen wordt het maandelijksch schoolgeld verhoogd met f 2.— (twee gulden); terwijl de vergoeding voor schrijf- en teekenbehoeften wordt gesteld op ƒ 0.50 (vijftig cent) 's maands. In te stellen een „eindexamen der cursussen van voortgezet en uitgebreid lager onderwijs", hetwelk, te beginnen met het jaar 1913, eenmaal 'sjaars omstreeks het einde van het schooljaar zal worden afgenomen op elke plaats, waar aan een openbare Europeesche lagere school een cursus, is verbonden, welk examen zal loopen over alle vakken welke aan zoodanigen cursus onderwezen worden, met bepaling dat aan bedoeld examen een ieder zal kunnen deelenmen, onverschillig waar hij de vereischte kennis heeft verworven, en met opdracht aan den Directeur van Onderwijs, en Eeredienst om voor bedoeld examen de noodige rege len vast te stellen. St. 1911 no. 446. Te bepalen, dat het getuigschrift van het bedoeld examen, waarvan het model wordt vastgesteld door den Directeur van Onderwijs, en Eeredienst. 1e- ten opzichte van plaatsing en bevordering in's Lands dienst gelijk wordt gesteld met een bewijs van overgang van de derde naar de vierde klasse eener hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus en met het einddiploma van de hoogere burgerschool met driejarigen cursus der Prins Hendrik School. 2e. toegang geeft tot alle inrichtingen van onderwijs, afdeelingen van inrichtingen van onderwijs of daaraan verbonden cursussen, waartoe het einddiploma aan de hoogere burgerschool met driejarigen cursus der Prins Hendrik School zonder meer toegang verleent. Bij de Grouv. Besluiten van 5 April 1910 n. 39 en 26 Juli 1911 n. 37 is bij wijze van tijdelijken maatregel, den Directeur van O. en E. gemachtigd om aan de leerlingen der eerste en tweede klasse van eiken cursus van voortgezet en uitgebreid lager onderwijs, die zonder of met onvoldoende kennis van het Fransch tot die klasse zijn toegelaten, buiten de gewone schooluren gedurende ten hoogste vier uren 's weeks kosteloos onder-wijs in die taal te doen geven. Middelbaar onderwijs. Het middelbaar onderwijs is bestemd: 1e. voor allen, die algemeene ontwikkeling boven die van het lager en buiten het hooger onderwijs zoeken, daaronder begrepen hen, die zich wenschen voor te bereiden om hunne verdere opleiding elders te ontvangen. 2e. voor hen, die zich de bijzondere kundigheden willen eigen maken, omschreven in de regelen op de benoembaarheid van ambtenaren voor den dienst in Nederlandsch-Indië. GYMNASIUM WILLEM III. Met het oog op zijne strekking is het gymnasium gesplitst in twee afdeelingen, namelijk: 1e. afdeeling A, volgens de wet op het middelbaar onderwijs in Nederland ingericht op den voet eener hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus; 2e. afdeeling B, (sedert September 1913 vervallen.) Tot de verschillende klassen van het in afdeeling A te geven onderwijs worden behalve de bevorderde leerlingen, alleen toegelaten jongelieden (zoowel jongens als meisjes), die bij een examen, jaarlijks af te nemen, blijken hebben gegeven het in die klasse te geven onderwijs met vrucht te kunnen bijwonen. Van het afnemen dezer examens zijn de leeraren, les gevende aan voorbereidende particuliere inrichtingen, uitgesloten (Bijbl. No. 3821). Zij, die slechts de lessen in enkele bijzondere vakken volgen willen, kunnen met goedvinden van het college van curatoren, na afgelegd examen in die vakken, als leerlingen en zonder examen als toehoorders worden toegelaten. (Bijbl. No. 6357). De bevordering uit eene klasse naar eene hoogere geschiedt zonder examen, doch wordt in eene vergadering van leeraren bij meerderheid van stemmen beslist. Aan leerlingen, die ten gevolge van ziekte of andere bijzondere omstandigheden in enkele vakken ten achter zijn, kan door de bovenbedoelde vergadering worden vergund in een of meer van die vakken een bevorderings-ey.amen af te leggen, welk examen bij het begin van het nieuwe schooljaar door den Directeur en de door hem daartoe aangewezen leeraren wordt afgenomen. Het schoolgeld bedraagt voor de drie laagste klassen aan de hoogere burgerschool (afdeeling A) voor eiken leerling ƒ 120.— 'sjaars, in de t~,vee hoogste klasse/'180.— 'sjaars (Bijbl. No. 3896). Voor leerlingen voor bijzondere vakken en voor toehoorders bedraagt het schoolgeld per maand voor elk vak, waarin onderwijs genoten wordt, zooveel maal één gulden als per week lessen in dat vak gegeven worden, tot een maximum van ƒ 10.— voor de laagste drie en f 15 — voor de hoogste twee klasse (Gouv. besl. 2 Juni 1905 No 22, Bijbl. No. 6357) Zie omtrent de betaling van dit schoolgeld Bijbl. Nos. 5740 en 6053. Voor de afdeeling A vangt het studiejaar aan met den voor laatsten Maandag in Juni. Hoogere burgerscholen te Semarang en Soerabaja. Het reglement voor de hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus te Soerabaja en Semarang is, evenals dat voor het Gymnasium Willem III, opgenomen in Bijbl. No. 3487 (zie de wijzigingen in Bijbl. Nos. 3488, 3787, 3788, 3896, en 41 75, het Gouv. besl. van 28 Januari 1895 No. 33 en Bijbl. Nos. 5589, 5740, 5844, 6053, 6231, 6270, 6357 en 6446; het stemt in hoofdzaak daarmede overeen, voor zoover dit althans betrekking heeft op de afdeeling hoogere burgerschool. a. De betaling van het schoolgeld voor b. De betaling van het schoolgeld a. leerlingen der afdeeling A. a. b. geschiedt ten kantore van den Algemeenen of Adjunct- Ontvanger van 'sLands kas te a. Batavia ..... , . , . , —-— bij vierde gedeelten driemaandelijks b. Semarang, Soerabaja in den loop van de eerste maand van elk cursuskwartaal. T , ,. a. dier afdeeling de inrichting Indien een leerling ,— , . tusschentnds b. de school verlaat, is betaling verschuldigd over het ingetreden cursuskwartaal of, voor zooveel het leerlingen der vijfde klasse in het tweede semester van den cursus betreft, over het ingetreden halfjaar. Ingeval van overlijden is betaling verschuldigd over het ingètreden cursuskwar- taal (Bijbl No. 6411). Leerlingen, die gedurende den loop van een cursuskwartaal van eene inrichting van middelbaar onderwijs in N. I. naar eene andere overgaan, zijn aan deze laatste inrichting over dat kwartaal geen schoolgeld veschuldigd, tenzij dit aan de laatste inrichting meer bedraagt, in welk geval alleen het verschil tusschen de voor beide inrichtingen vastgestelde bedragen verschuldigd is. (Bijbl. No. 5646). Leerlingen, afkomstig van eene andere hoogere burgerschoo* in Nederland of Nederlandsch-Indië, worden zonder examen toe" gelaten tot dezelfde klasse waarin zij, volgens schriftelijke verklaring van den directeur der inrichting die zij verlieten, hadden moeten plaats nemen, indien zij aldaar gebleven waren. Zie ook Bijbl. No. 3386. Tot de 4de klasse van de afdeeling hoogere burgerschool van het gymnasium Willem III of van de hoogere burgerscholen te Semarang en Soerabaja kunnen zonder examen worden toegelaten (Bijbl. No. 6231) de jongelieden die met gunstigen uitslag het eindexamen van de Prins Hendrik school te Batavia hebben afgelegd en in het bezit zijn van eene verklaring van den Directeur van laatstgenoemde school dat zij geschikt zijn om het onderwijs in de 4e klasse van eene hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus te volgen. Bij G. Besluit van 14 Kaart 1913 No. 9 (Bijbl. no. 7831) is bepaald, dat op gewestelijke en afdeelingshoofdplaatsen in geheel N. I., waar openbare Eur. lagere scholen zijn gevestigd, elk jaar de gelegenheid wordt opengesteld tot het afleggen van het schriftelijk toelatings examen voor de openbare hoogere burgerscholen met 5 en 3 jarigen cursus, voor zoodanige aandidaten, die zich vooraf daartoe hebben aangemeld (1) en eene verklaring kunnen overleggen van het hoofd der school (zoowel particuliere als openbare) waar zij onderwijs ontvangen, dat zij, wat aanleg en ontwikkeling betreft, in staat zijn de lessen in de eerste klasse eener H. B. S. met vrucht te volgen. Het examen omvat de vakken: Nedcrlandsche taal, rekenen en Fransche taal. De candidaten worden met den uitslag van hun examen in kennis gesteld. Zij, die in het schriftelijk toelatingsexamen niet zijn geslaagd worden, indien zij binnen drie weken na de betrekkelijke kennisgeving het verlangen daartoe schriftelijk te kennen geven aan den Diresteur der H. B. S. waar hun werk is beoordeeld, door dezen opgeroepen voor een nader af te nemen mondeling examen. Jongelieden, die omdat zij geen schoolonderwijs ontvangen dan wel om andere redenen geen verklaring van het hoofd eener school kunnen overleggen, moeten een examen afleggen bij de H. B. S. waar zij wenschen te worden toegelaten. Alle candidaten, die in het door hen afgelegd examen zijn geslaagd, krijgen daardoor aanspraak op toelating tot de eerste (1) Deze aanmelding moet geschieden in den loop van de maand Maart, onder opgaaf van naam en voornamen, plaats en datum van geboorte, zoo mede naam en woonplaats van het hoofd van het gezin, bij hetwelk zij inwonen, en onder overlegging der bedoelde verklaring op de plaatsen, waar de onderwijsinrichtingen gevestigd zijn bij de Directeuren dier inrichtingen op de andere gewestelijke hoofdplaatsen bij hef hoofd van gewestelijk bestuur en op de overige plaatsen bij het hoofd van bestuur der afdeeling waartoe die plaatsen behooien. Zij vermelden daarbij tevens, tot welke inrichting van onderwijs zij wenschen te worden toegelaten. klasse vrn het onmiddelijk op het examen volgende schooljaar der H. B. S. in Indie. Dezelfde regeling geldt voor de toelating tot de Technische Scholen in Indie. (De Koningin Wilhelmina school en de Koningin Emma school) behoudens dat het sehriftelijk examen omvat de vakken: beginselen der Nederlandsche taal, het rekenen en de eerste oefeningen van het handteekenen. PRINS HENDRIKSCHOOL te Batavia. (Besluit van 22 Mei 1911 no. 38) De Prins-Hendrikschool te Batavia is bestemd voor alle jongelieden, die nuttige kennis boven die van het lager en buiten het hooger onderwijs wenschen te verkrijgen, met inbegrip van hen, die zich wenschen voor te bereiden tot eene betrekking bij den handel. Met het oog op de bestemming der leerlingen is de P. H. school samengesteld uit een hoogere burgerschool met driejarigen cursus en een daarop volgenden tweejarigen handelscursus. Allen zonder onderscheid van landaard, die aan de vereischten voor toelating voldoen, kunnen als leerling op de school worden ingeschreven. Tot de verschillende klassen worden, behalve de bevorderde leerlingen, alleen toegelaten jongelieden, die bij een examen blijken hebben gegeven het in die klasse te geven onderwijs met vrucht te kunnen volgen. (Zie bij: Gijm. W. III.) In buitengewone gevallen, kunnen ook leerlingen, na voldoend afgelegd examen, gedurende den cursus worden toegelaten. Leerlingen afkomstig van hoogere burgerscholen in Nederland of Nederlandsch-Indie worden zonder examen toegelaten tot dezelfde klasse, als waarin zij, volgens schriftelijke verklaring van den Directeur Her inrichting, welke zij hebben verlaten hadden kunnen plaats namen, indien zij aldaar waren gebleven. Verder is aan deze school verbonden, een zeevaartkundigen cursus. Deze cursus is bestemd voor jongelieden, die wenschen opgeleid te worden voor het examen 'ter verkrijging van het diploma van derden stuurman bij de Groote Stoomvaart en bij de Gouvernements Marine. De overige bepalingen zijn als voor de P. H. S. De cursus omvat Twee jaarklassen. OPENBARE SCHOLEN VOOR TECHNISCH ONDERWIJS. Koningin Wilhelmina School te Weltevreden. Koningin Emma School te Soerabaja. Deze scholen zijn bestemd voor hen, die zich de bijzondere practische en theoretische kundigheden willen eigen maken, noo- dig voor de uitoefening van sommige betrekkingen van technischen en industrieelen aard. Met het oog op de bestemming der leerlingen is de school te Weltevreden verdeeld in drie cursussen, respectievelijk tot opleiding van werktuigkundigen, bouwkundigen en mijnbouwkundigen. en die te Soerabaja in twee cursussen, respectievelijk tot opleiding van werktuigkundigen en bouwkundigen. Allen zonder onderscheid van landaard, die aan de vereischten voor toelating voldoen, behalve meisjes, (1) kunnen als leerling op de school worden ingeschreven. Tot de verschillende klassen der school worden toegelaten jongelieden, die bij een examen blijken hebben gegeven, aan het in die klasse te geven onderwijs met vrucht te kunnen deelnemen. (Zie bij Gijm. W. III.) In buitengewone gevallen, kunnen ook leerlingen, na voldoend afgelegd examen gedurende den cursus worden toegelaten. Leerlingen, afkomstig van scholen van technisch onderwijs in Nederland of Nederlatidsch Indië met een leerplan, overeenkomend met dat van de K. W. S., worden zonder examen toegelaten tot dezelfde klasse als waarin zij, volgens schriftelijke verklaring van den Directeur der inrichting, welke zij hebben verlaten, hadden kunnen plaats nemen, indien zij aldaar waren gebleven. Tot grongslag der heffing van het schoolgeld der leerlingen, zoowel van de P. H. S. als van de Technische Scholen, wordt genomen het geheele bedrag der maandelijksche inkomsten, het genot van vrije woning daaronder begrepen, van de ouders of stiefouders en voor geheel ouderlooze kinderen van de inkomsten der kinderen zeiven (Bijbl. No. 5613). Naar gelang die inkomsten bedragen: Ie. f 600.— of daarboven 2e. „ 500. - tot en met ƒ 599.— 3e. „ 400.- „ „ „ „ 499.4e. „ 251.— „ „ „ „ 399.— 5e. „ 250.— of daar beneden, is het maandelijksch bedrag van het schoolgeld: Voor het eerste kind: voor het tweede en ieder volgend kind uit één gezin: 1e. Categorie f 10.— ƒ 7.— 2e. „ „ 8.50 „ 5.50 3e. „ „ 7.— „ 4.— 4e. „ ,, 6. ,, 3. 5e. „ „ 5.— „ 2.50 (1) Het bepaalde bij Q. Besluit van 21 Nov. 1932 no. 6 omtrent toelating van meisjes tot de K. W. S. geldt nu alleen voor de P. H. S. Tot de verschillende klassen kunnen tegen betaling van ƒ5._ 's maands (Bijbl. No. 6357) als leerling voor één of meer der in die klasse onderwezen vakken worden toegelaten jongelieden, die bij een examen blijken hebben gegeven het onderwijs in' dat vak of in die vakken met vrucht te kunnen bijwonen. Zie voor werkzaamstelling bij de Ombilinmijnen als aspirantopzichter van jaarlijks hoogstens twee der in het eindexamen van den mijnbouwkundigen cursus geslaagden. Gouv. besl. van 15 Jan. 1904 No. 23. De leerlingen der P. H. S. zorgen zeiven voor de aanschaffing van teeken- en schrijbehoeften. Aan de leerlingen der K. W. S. worden die artikelen gratis verstrekt. Elke cursus vangt aan met den eersten Maandag in Juli. ARTSENSCHOOL TE SOERABAJA (N. I. A. S.) Tot deze inrichting worden toegelaten leerlingen van alle landaarden, en van beiderlei sexe. Zij kunnen studeeren op eio-en kosten en ook onder dienstverband. De eersten, d. z. dus vrije leerlingen, zullen natuurlijk een zeker schoolgeld moeten betalen. Voorloopig is dit vastgesteld op ƒ '0 per maand als regel, terwijl zij bovendien te zorgen zullen hebben voor hun boeken en schoolbehoeften. De leerlingen daarentegen, die zich voor 's lands dienst verbinden, genieten kosteloos onderwijs; bovendien zullen hun de noodige boeken en schoolbehoeften gratis worden verstrekt. Voorst zal hun nog van Gouvernements wege een toelage worde gegeven ter tegemoetkoming in de kosten van voeding, kleeding en huisvesting, dit laatste omdat aan de N. I. A. S. geen internaat wordt verbonden. Deze toelage bedraagt voor de eerste studiejaren ƒ 22.50 per maand. KOSTELOOZE TOELATING TOT INRICHTINGEN VAN MIDDELBAAR ONDERWIJS. Bijbl. No. 5686. Zij, die tot het volledig onderwijs zonder betaling van schoolgeld op eene der inrichtingen van middelbaar onderwijs wenschen te worden toegelaten, kunnen zich daartoe in de maand Maart van elk jaar aanmelden bij den Directeur der school, tot welke de toelating gewenscht wordt. Om vrijstelling van de betaling van schoolgeld te erlangen wordt vereischt, dat: a. de ouders van den leerling doen blijken van hun eigen onvermogen, zoowel als van dat van hun kind, en de voogd van het onvermogen van zijn pupil, of wel dat zij aantoonen te wonen buiten de plaats waar de school is gevestigd en niet bij machte te zijn het schoolgeld benevens de reis- en verblijfkosten te betalen. b. de leerling voldaan hebbe aan de eischen van het toelatingsexamen en uit een onderzoek blijke, dat hij van een goed gedrag is en door buitengewonen ijver uitblinkt, en uitmuntende aanleg voor studie heeft. (Bijbl. No. 6103.) Aan hen, die onder genoemde voorwaarden zijn toegelaten, kunnen wanneer zulks bepaald noodig blijkt, de benoodigde boeken en andere leermiddelen of een gedeelte er van, kosteloos worden verstrekt. Mocht er bezwaar bestaan tegen de toelating van alle geschikt bevonden candidaten, dan beslissen de bij het toelatingsexamen behaalde cijfers omtrent de volgorde der plaatsing. Vrijstelling van betaling of van verdere betaling van schoolgeld, enz. kan ook plaats hebben ten behoeve van reeds op de gewone wijze ingeschreven leerlingen, wier ouders of zij zelve komen te verkeeren in het bij a bedoelde geval. Deze leerlingen komen in aanmerking vóór nog niet ingeschrevenen, mits zij voldoen aan het onderzoek bedoeld bij b. Vrijstelling van schoolgeld-betaling wordt ingetrokken bij ophouden van den toestand van onvermogen of bij wangedrag van den betrokken leerling, zoomede als de rapporten over vorderingen en ijver er aanleiding toe geven, en vervalt, indien de leerling bij het einde van een jaar niet overgaat naar eene hoogere klasse, behoudens buitengewone omstandigheden. Ook meisjes kunnen deze voordeelen genieten. Bijbl. No. 7140. Art. 2 van G. Besluit van 3 Juli 1902 No. 12699 (Bijbl. No. 5762) wordt gelezen: De aanschaffing der voor de in art. 1 bedoelde leerlingen benoodigde boeken en andere leermiddelen geschiedt op een der beide hieronder omschreven wijzen: I. De betrokken leerlingen ontvangen van den Directeur der school een door hem onderteekenden bon, waarop vermeld zijn de naam van den leerling, de te verstrekken leermiddelen met de prijzen en de naam van den boekhandelaar bij wien ze worden aangeschaft. De Directeur der school houdt duplicaten aan van de bons en overtuigt zich ervan, dat de leerlingen de voor hen bestemde leermiddelen werkelijk ontvangen hebben en die van hun naam hebben voorzien. II. De Directeur der school zorgt dat voor elke klasse een volgens het aan dit besluit gehecht model ingerichte staat wordt opgemaakt, welke door hem wordt onderteekend en waarop voor- komen de te verstrekken middelen met de prijzen, de namen van de leerlingen, voor wie de leermiddelen bestemd zijn, alsmede de naam van den boekhandelaar bij wien ze worden aangeschaft. Indien niet alle leermiddelen van denzelfden boekhandelaar worden betrokken, worden voor de verschillende boekhandelaren afzonderlijke staten opgemaakt. De Directeur der school houdt een duplicaat aan van den staat of de staten, waarvan het origineel wordt aangeboden aan den betrokken boekhandelaar tot levering van de verlangde leermiddelen. STUDIEBEURS VOOR DE LEERLINGEN DER KONINGIN-WILHELMINA SCHOOL. EN DER KONINGIN EMMA SCHOOL. Bijbl. no. 5704. Deze beurzen strekken ter tegemoetkoming in de kosten van huisvesting en kunnen worden verleend aan jongelieden, wier ouders buiten Batavia Meester-Cornelis en Soerabaia woonachtig zijn, en die in aanmerking komen voor kostelooze toelating (zie boven) tot eene inrichting van middelbaar onderwijs. De beurzen, tot een aantal van hoogstens 15, beloopen hoogstens ƒ40.— 'smaands en worden toegekend door den Directeur van O. en E. Candidaten voor eene beurs leggen te Batavia (Soerabaia) een zoo noodig vergelijkend examen af. Ook reeds ingeschreven leerlingen, die aan de voorwaarden voldoen, kunnen eene beurs krijgen. Het genot van eene beurs sluit in zich vrijstelling van schoolgeldbetaling en kostelooze verstrekking van leermiddelen. Beursleerlingen hebben aanspraak op vergoeding van reiskosten van hun woonplaats naar Batavia (Soerabaia) en terug. Eene beurs wordt ingetrokken of vervalt in dezelfde gevallen waarin dit geschiedt met kostelooze toelating; daarenboven wanneer de ouders of voogden van den leerling zich te Batavia, MeesterCornelis of Soerabaia vestigen. Bijbl. No. 6214. Te bepalen: dat de regeling voor het verleenen van studiebeurzen aan leerlingen dër Koningin Wilhelminaschool te Batavia, vastgesteld bij het besluit vau 23 Maart 1902 No. 14 (Bijblad op het Staatsblad No. 5704), te beginnen met het jaar 1905, ook geld voor leerlingen der Burgeravondschool te Soerabaja, wier ouders of voogden buiteu Soerabaja woonachtig zijn en die in aanmerking komen voor kostelooze toelating tot laatstgenoemde school. 10. MAANDELIJKSCHE ABONNEMENTSKAARTEN VOOR SCHOOLBEZOEK. Bijbl. No. 6391. Voor kinderen en jongelieden beneden den leeftijd van 19 jaren die van de Staatsspoorwegen op Java gebruik moeten maken voor het ontvangen van onderwijs (godsdienst onderwijs daaronder begrepen), zullen maandelijdsche abonnementskaarten verkrijgbaar zijn voor het vervoer in de 2t'e en 3c'e klasse compartimenten van bepaalde treinen op een bepaald traject, ook geldig op Zon- en feestdagen, tegen prijzen respectievelijk van f 4.— (vier gulden) en / 1.— (een gulden); met dien verstande: dat de houders der vorenbedoelde abonnementskaarten der 2de klasse, zoo hiertoe uit hoofde van de treinformatie noodzakelijkheid bestaat en er tot overgang in de 1ste klasse geene gelegenheid is, verplicht zijn genoegen te nemen met hun vervoer in de 3de klasse* dat, zoodra de hierbedoelde kaarten, als plaatsbewijs dienst doende, in andere handen worden bevonden dan in die van den op de kaart vermelden houder, op andere trajecten of in andere treinen of rijtuigen dan op de kaart zijn vermeld, zij, zonder aanspraak op eenige vergoeding, ingenomen en ongeldig worden verklaard; dat de kaarten geen aanspraak geven op vrij vervoer van bagage en de houders dier kaarten ook geen bagage tegen betaling mogen mede nemen; dat de kaarten, zonder eenige aanspraak op vergoeding, ingenomen en ongeldig worden verklaard, wanneer blijkt, dat de houders in het bezit zijn van andere colli dan schoolbehoeften of voedingsmiddelen voor eigen gebruik of van emballage, die voor die voedingsmiddelen op de heenreis heeft gediend. Bijbl. No. 6407 bevat eene nagenoeg gelijkluidende regeling met betrekking tot de Staatsspoorweg ter Sumatras Westkust. VACANTIE-REGELING. Voor de lagere school: a. de groote vacantie: drie weken, in dier voege dat de lessen worden hervat op den eersten Maandag in Juli; b. September-vacantie: een -week omstreeks het eind der maand September, aanvangende op een door de betrokken schoolcommissie vast te stellen dag; c. de Kerst vacantie: tien dagen bij gelegenheid van het Kerstfeest in te gaan den 24" December. Waar plaatselijke omstandigheden eene andere regeling wenschelijk maken, is de Dir. van O. en E. bevoegd die vast te stellen, mits in overleg met de betrokken schoolcommissie. (St. 1908 No. 312). VOOR HET GYMNASIUM WILLEM III. Afdceling A. ééne van vier weken tusschen 15 September en 15 October, ééne van ongeveer tien dagen met Kerstmis, ééne van vier dagen ingaande met Goeden Vrijdag en eindigende den 2den Paaschdag en ééne van den jden Mei tot den aanvang van den volgenden, cursus. (Bijbl. No. 6817). VOOR H. B. S. EN BURGERAVONDSCHOOL TE SOERABAIA. één van vier weken, tusschen 1 November en 1 December; één van acht dagen ingaande 25 December; één van vier dagen, ingaande met Goeden Vrijdag en eindigende den 2en Paaschdag; één van half Mei tot den aanvang van den volgenden cursus. VOOR H. B. S. TE SEMARANG. Die voor Semarang (Bijbl. No. 6446) komt overeen met die voor Soerabaia, evenwel met deze afwijkingen dat niet tusschen 1 November en 1 December, maar gedurende 27 dagen, waarvan minstens 21 in de maand October vallen, vacantie gegeven wordt en dat de Kerstvacantie 9 dagen duurt. VOOR DE K. W. S. EN DE P. H. S. één van één week, omstreeks het einde van het eerste cursuskwartaal; één van ongeveer tien dagen met Kerstmis: één van vier dagen, ingaande met Goeden Vrijdag en eindigende den 2den Paaschdag; één van half Mei tot den aanvang van den volgenden cursus. Bijbl. No. 6270; Waar bijzondere omstandigheden eene afwijking van eene bepaalde vacantie in voorkomende gevallen noodzakelijk maken, Ar-t ^ :• „ TT* j; x. 1 -1 _i . xo iyiicticui van wnuerwijb, en nereuienst Devoega daartoe machtiging te verleenen. Overgave van comptabel beheer. Bijbl. No. 5754. Een procesverbaal van overgave en overname zonder medewerking van den afgetreden comptabele opgemaakt, is geen rekening van het beheer van dezen als bedoeld bij art. 16 van St. 1901 No. 325. In dergelijke gevallen behooren de bepalingen van art. 92 en 94 van St. 1895 No. 225 (comptabiliteitswet) te worden toegepast. Oppassers. Bijbl. No. 5313. Met het oog op den ondergeschikten aard der betrekking en de vele mutaties onder het bureau-oppassers personeel, kan in het algemeen het aannemen en ontslaan van bureau-oppassers mondeling geschieden door of namens de autoriteiten, aan wie zij zijn toegevoegd, die tevens, ook zonder dat daaromtrent bepalingen worden gemaakt, bevoegd zijn om aan de betrokkenen bij hun ontslag desverlangd een bewijs uit te reiken dat zij gedurende zekeren tijd den Lande als oppasser hebben gediend. Oprichting van fabrieken en neringen. St. 1836 No. 10. Art 1. zooals gewijzigd bij St. 1910 No. 375. 1. Behoudens het bepaalde bij het volgend lid, mogen, zonder schriftelijke vergunning van het Hoofd van Plaats. Bestuur niet worden opgericht fabrieken of neringen: a. welke met fornuizen werken, of meer bijzonder aan brandschade onderhevig zijn, dan wel voor de gezondheid schadelijk of voor de in de nabijheid wonenden hinderlijk zijn; b. waarin eenig voorwerp wordt vervaardigd, hetwelk aan accijns of consumtieve belasting onderhevig is. 2. Het in het vorig lid bepaalde is, voor zoover aangaat fabrieken en neringen als daar onder a bedoeld, niet van toepassing: 1e. op de ondernemingen, bedoeld bij art. 1 van St. 1899 No. 263, zooals gewijzigd bij St. 1905 No. 148. 2e. op buiten de hoofdplaatsen van gewesten en afdeelingen en andere door de locale raden of, waar deze niet zijn, door de Hoofden van Gew. Bestuur aan te wijzen belangrijke plaatsen, te vestigen fabrieken en neringen, welke door die raden of bestuurshoofden zijn aangewezen als kleinbedrijven, voor hunne omgeving van zoo weinig gevaarlijken, schade- lijken of hinderlijken aard, dat de oprichting daarvan niet van eens vergunning als in alinea 1 bedoeld behoeft te worden afhankelijk gesteld. Art. 2 zooals aangevuld bij St. 1909 No. 242. Mitsdien zal voortaan de in het voorgaande art. bedoelde vergunning gevorderd worden voor de oprichting van: suikermolens, suikerraffinaderijen, steen-, potten- en pannenbakkerijen, buskruitmolens, kalkovens, broodbakkerijen, branderijen van arak en andere sterke dranken, verwerijen, leemkokerijen, leerlooierijen, smederijen, blikslagerijen, olieslagerijen, wagenmakerijen, kaarsemakerijen, timmermanswinkels waroengs in vaste gebouwen en alle verdere fabrieken en neringen, waarop deze bepaling toepasselijk is. Zie verder het Staatsblad en St. 1866 No. 27. Bijbl. No. 7158. Aan de Hoofden van Plaatselijk Bestuur. No. 60. Buitenzorg, den 10den Januari 1910. Het is den Gouverneur-Generaal gebleken, dat sommige Hoofden van plaatselijk bestuur van meening zijn, dat de bij de resolutie van 3 Februari 1836 No. 11 (Staatsblad No. 10) vastgestelde „Bepalingen omtrent de oprichting van fabrieken en neringen in Nederlandsch-Indië", zooals die voorschriften laatstelijk zijn gewijzigd bij de ordonnatie van 18 April 1909 (Staatsblad No. 242), niet van toepassing zijn op wagenverhuurderijen, slachterijen en melkerijen. Deze zienswijze acht Zijne Excellentie echter minder juist. Naar het oordeel van den Landvoogd toch is het niet in twijfel te trekken, dat die inrichtingen zijn te rekenen onder de hinderlijke neringen, als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van evengemelde voorschriften, zoodat dus voor de oprichting daarvan op de door de bevoegde autoriteit aangewezen plaatsen eene schriftelijke vergunning van het Hoofd van plaatselijk bestuur wordt vereischt. Door UWEdG. het vorenstaande mede te deelen en U te verzoeken in den vervolge daarmede rekening te willen houden heb ik de eer van een van den Gouverneur-Generaal ontvangen opdracht mij te kwijten. De 1ste Gouvernements Secretaris. Oudheden. Schenking van — aan Musea, Bijbl. No. 5597. Circ. van den Alg. Secretaris van 21 Aug. 1889 No. 1949. Hoewel het uit den aard der zaak slechts de goedkeuring der Regeering kan wegdragen dat de bestuurs- of andere ambtenaren van hun verblijf in deze koloniën gebruik maken om in hun vrijen tijd of op hunne dientsreizen, verzamelingen aan te leggen van uit een wetenschappelijk oogpunt belangrijke voorwerpen, de indruk wordt eene geheel andere, indien de verzamelaars instede van de door hen bijeengebrachte voorwerpen te bestemmen om de musea in Nederland, te verrijken, daarmede uitsluitend, buitenlandsche musea begiftigen. Het is der Regeering gebleken dat dit niet zeldzaam gedaan wordt, waardoor de beschamende toestand wordt geboren dat op het gebied der ethnographie of der natuurlijke historie eenige musea in den vreemde uit den Nederlandsch Indischen Archipel vollediger en belangrijker verzamelingen bezitten dan in de vaderlandsche musea worden aangetroffen. Zoo gaf, enz. Het komt der Regeering voor dat, als met voorbijgang van vaderlandsche instellingen zulke geschenken door in Haren dienst zijnde en door Haar bezoldigde personen aan musea in het buitenland worden gegeven, Zij zich aan geen onbillijkheid schuldig maakt door zulke vrijgevigheid niet toe te schrijven aan een zucht om de wetenschap te dienen, maar wel aan andere oogmerken. In ieder geval zullen Landsdienaren, die zich door nevenbedoelingen in hunne mildheid tegenover het buitenland laten leiden, en hun eigen vaderland onopgemerkt voorbijgaan, kwalijk beschouwd kunnen worden zich tegenover het laatste verdienstelijk te maken, en dus bezwaarlijk voor eenige onderscheiding tot belooning hunner diensten in aanmerking kunnen worden gebracht, terwijl bet bovendien niet onmogelijk schijnt dat onder zekere omstandigheden de vraag in overweging zou moeten worden genomen of op de verdere diensten van zoodanig landsdienaar nog prijs dan worden gesteld. De Gouv. Gen. heeft het wenschelijk geoordeeld Uwe aandacht op het vorenstaande te vestigen, ten einde de onder Uwe bevelen dienende landsdienaren met de inzichten der Regeering te dien aanzien bekend te kunnen maken. In voldoening, enz. Circ. van den Alg. Secr. van 6 Mei 1901 No. 1316. Herinnering aan bovenstaande Circulaire. Mocht U HoogEdelGestrenge een geval bekend worden dat in strijd met bedoelde voorschriften is gehandeld, dan zal de Landvoogd gaarne daarvan mededeeling ontvangen, ten einde te kunnen overwegen in hoever er aanleiding zoude bestaan om in verband met het voorkomende in de bevenaangehaalde circulaire tegen den betrokken Landsdienaar maatregelen te nemen. Ook de in den loop der jaren uitgevaardigde voorschriften met betrekking tot den uitvoer, den aankoop, de opzending, enz. van oudheidkundige erv andere voorwerpen van wetenschappelijk belang, blijken niet altijd naar behooren te worden opgevolgd. St. 1878 No. 146. Art. 1. De uitvoer van oudheden zonder vergunning van den G. G. is verboden. Art. 2. Onder oudheden worden verstaan de voortbrengselen van kunst en nijverheid uit den vóór — Mohamedaanschen tijd of zich daaraan onmiddellijk aansluitende, als: beelden van steen, metaal of aarde, beschreven steenen of platen van metaal, bouwkundige ornamenten of andere gedeelten van gebouwen, munten, wapenen, huisraad versierselen en in het algemeen alle voorwerpen uit dien tijd, onverschillig van welken aard of uit welke zelfstandigheid vervaardigd. Bijbl. No. 5597. Gouv. besluift van 19 Mei 1872 No. 16. Te bepalen: a. enz. b. dat voortaan van alle in den grond gevonden voorwerpen, die — in hoe geringe mate ook — van eenipe nijverheid getuigen en waarvan de eigenaren niet bekend zijn, aan het Dep. van O. en E. moet worden kennisgegeven, ten einde ze aan een deskundig onderzoek nopens hunne mogelijke oudheidkundige waarde te kunnen onderwerpen. Bijbl. No. 7022. Gouv. Besl. van 3 Mei 1909 No. 3. Met buitenwerkingstelling van: art. 2 van het besluit van 31 Januari 1873 No. 52, en de besluiten van 16 Februari 1891 No. 3 enl2 0ctober 1906 No. 24 (Bijbl. No. 4282, 4972 en 6579) den Dir. van O. en E. te machtigen om: a. in Nederlandsch Indië aanwezige voorwerpen, welke naar zijn meening in aanmerking komen om in bewaring te worden gegeven aan particuliere musea in Nederlandsch Indië of in Nederland of om te worden opgenomen in 's lands musea in die landen, ten laste van den lande aan te koopen; b. de onder a. bedoelde voorwerpen en in Nederlandsch Indië aanwezige voorwerpen, welke door personen of vereenigingen bestemd zijn voor opneming in 's lands musea in Nederlandsch-lndië of in Nederland of in gesubsidieerde particuliere musea in die landen op kosten van den Lande in ontvangst te nemen of te doen nemen, zoo noodig te doen inpakken of verpakken en naar hunne bestemming te zenden, of te doen zenden, wat de laatstbedoelde voorwerpen betreft, wanneer is overgelegd een verklaring of ander geschrift van den directeur of het bestuur van het museum, voor hetwelk de voorwerpen bestemd zijn, waaruit blijkt dat op de toezending ervan prijs wordt gesteld. Overplaatsing. St. 1854 No. 66. LAST aan alle ambtenaren, om, bij verplaatsing, zich zonder verwijl naar de plaats hunner nieuwe bestemming te begeven, alsmede aanschrijving aan de chefs van alle departementen van civiel bestuur en alle plaatselijke autoriteiten, zoowel op als buiten J^ava: a. om hunne ondergeschikten, zooveel mogelijk, behulpzaam te zijn in de voldoening aan de besluiten van hunne benoeming, en b. om hen daarin niet te verhinderen, als alleen om redenen van het uiterste gewicht, welke onverwijld behooren gebracht te worden ter kennisse van het gouvernement. St. 1859 No. 72. Wordt bepaald, dat landsdienaren, die door den GouverneurGeneraal tot de door hen vervuld wordende betrekkingen zijn aangesteld, niet dan na verkregen machtiging van den Gouverneur-Generaal mogen worden overgeplaatst. Bijbl. No. 6146. Circ. van 24 November 1907 No 4797. Het is den Gouverneur-Generaal uit eigen ervaring bekend dat niet door allen, die door hunne voordrachten of beslissingen op de verplaatsing van landsdienaren invloed uitoefenen, naar eisch wordt rekening gehouden met het in de dezerzijdsche circulaire van 26 December 1901 ^No. 4109# (Bijblad Ivo. 5656) uitgesproken verlangen der Regeering, om met de meeste nauwgezetheid er voor te waken «n te doen waken, dat geen overplaatsing wordt bewerkstelligd of voorgesteld, die niet in alle opzichten op grond van het dienstbelafig gevorderd wordt. De Landvoogd toch zou tal van overplaatsingen kunnen aanwijzen, na de uitvaardiging dier circulaire bevolen, zoowel van officieren als van ambtenaren bij sommige takken van dienst, die niet noodzakelijk waren. Hieraan moet in het belang van den dienst en van s lands financiën een einde komen, en de Gouverneur-Generaal wenscht dan ook als zijn uitdrukkelijk verlangen te zien bekend gesteld, dat in den vervolge geen enkele overplaatsing meer worde bevolen of voorgesteld die niet strikt noodzakelijkis. De ie. Gouv's Secretaris. Bijbl. No. 6858. Gouv. Besl. van 21 Mei 1908 No 2. Is goedgevonden en verstaan: ... . . Eerstelijk: Te bepalen dat aan de Koninklijke machtiging (Bijbl. No. 5109) uitvoering zal worden gegeven ten aanzien van het personeel bij den dienst der opiumregie; met uitnoodiging mitsdien aan den Hoofdinspecteur der Opiumregie om, waar overplaatsing van ambtenaren bij dien dienst alleen ten doel zouden hebben het toekennen van eene geringe tractementsverhooging en niet wegens andere redenen _ vereischt worden de noodige voorstellen te doen om, met afwijking van de vastgestelde formatiën, de tractementen van bedoeld personeel, binnen de grenzen der daarvoor bij de begrooting toegestane fondsen in dien zin te regelen, dat zoodanige overplaatsingen niet noodig worden. Ten tweede enz. Bijbl. No. 7276. Gouv. Besl. van 28 December 1909 No. 33. Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen, dat aan de bij het Koninklijk besluit van 3 September 1894 No. 41 (Bijblad No. 5109) verleende machtiging uitvoering zal worden gegeven ten aanzien van het burgerlijk personeel bij 'sl.ands Algemeene Pakhuizen; met uitnoodiging mitsdien aan den betrokken Departementschef om, waar overplaatsingen van ambtenaren bij dien dienst alleen ten doel zouden hebben het toekennen van eene geringe traktementsverhooging en niet wegens andere redenen vereischt worden, de noodige voorstellen te doen om, met afwijking van de vastgestelde formatiën, de traktementen van bedoeld personeel, binnen de grenzen der daarvoor bij de begrooting toegestane fondsen in dien zin te regelen, dat zoodanige overplaatsingen niet noodig worden. Extract enz. Bijbl. No. 6572. Circ. van 26 November 1906 No. 3504. Het is meermalen voorgekomen, dat aan reizende landsdienaren, ten einde dezen spoediger hunne bestemming te doen bereiken passage werd verleend langs eene andere dan de voor het Land minst kostbare route. Ter voorkoming van schade voor het Land acht de GouverneurGeneraal het wenschelijk, dat door de met het verleenen van overtocht aan Gouvernements-reizigers belaste autoriteiten alleen dan eene andere dan de goedkoopste gelegenheid wordt voorgeschreven, indien in de besluiten van benoeming, overplaatsing e. d. is aangeteekend, dat de betrokken ambtenaar met de eerste dan wel een uitdrukkelijk aangewezen gelegenheid de reis moet aanvaarden of den reiziger in dien zin schriftelijk last is gegeven door zijn dienstchef. De i' Gouv's Secretaris. Bijbl. No. 6575. Circ. van 26 September 1906 No. 2934. Aan de Residenten van Batavia, der Wester- en der Zuider- en Oosterafdeeling v. Borneo, van Banka, Riouw, van Palembang, van Djambi, van Sumatra's Oostkust, den Govverneur van Atjeh en Onderhoorigheden en den Assistent-Resident van Billiton. Batavia, den '26en September 1906. No. 2934. Het is meermalen voorgekomen, dat landsreizigers, die op hunne doorreis te Singavore moesten vertoeven, verzuimden hunne reisdeclaratiën voor aankomst op en vertrek van die plaats door den Consul-Generaal der Nederlanden aldaar te doen viseeren, in welk geval deze vorderingen, ten einde de afdoening daarvan niet te vertragen, van wege dit Departement ter invulling naar Singapore werden opgezonden. Door bedoelden consulairen ambtenaar is echter de opmerking gemaakt, dat hem dikwijls omtrent de doorreis der betrokken ambtenaren niets bekend is, zoodat zijn in goed vertrouwen op de declaratiën gesteld visum feitelijk alle waarde mist, komende het hem wenschelijk voor, dat de declaratiën voortaan door de belanghebbenden zeiven gedurende hun verblijf te Singapore ter afteekening bij het Consulaat-Generaal aldaar worden aangeboden. Ik heb mitsdien de eer UHEdG. te verzoeken bij voorkomende gelegenheden de uit Uw gewest vertrekkende landsdienaren, die hunne bestemming over Singapore moeten volgen, met het bovenbedoeld verlangen van genoemden Concul Generaal in kennis te willen doen stellen. De Directeur van Binnenlandsch Bestuur. Pensioen-reglement. St. 188I No. 142, gewijzigd en aangevuld bij de Staatsbladen, welke bij de betrokken artikelen zijn aangegeven. Art. 1. Europeesche ambtenaren behoorende tot den burgerlijken dienst in Nederlandsch-Indie, die eervol daaruit zijn ontslagen, hebben recht op pensioen, indien zij: a. een diensttijd hebben van twintig jaren en den ouderdom van 45 jaren hebben vervuld; b. in of door de uitoefening van hun ambt of ter zake van die uitoefening, hetzij ten gevolge van gewelddadige aanranding of verzet, hetzij van met gevaar gepaarde dienstverrichtingen, wonden of gebreken bekomen hebben, die hen volstrekt ongeschikt maken langer te dienen. Hun kan na eervol ontslag uit 's Lands dienst pensioen worden verleend, indien zij: c. een diensttijd hebben van minstens tien jaren en ongeschikt worden geacht voor verderen dienst; d. een diensttijd hebben van minstens vijf jaren en doorwèl bewezen ziels- of lichaamsgebreken belet worden langer te dienen. Ook kan hun pensioen worden verleend, ongeacht hun diensttijd en leeftijd: e. als zij eervol uit den Indischen dienst zijn ontslagen we- gens eene benoeming- tot Hoofd van een Departement van Algemeen Bestuur in Nederland. (St. 1884 No. 69). Het pensioen wordt verleend door den Gouverneur-Generaal, indien de ambtenaar zich tijdens zijn ontslag in Nederlandsch-Iiidi'é bevindt; anders door Ons. (St. 1892 No. 1 75.) Art. 2. Als Europeesche burgerlijke ambtenaren worden voor de toepassing van dit reglement beschouwd Europeanen en met hen gelijkgestelden, die door Ons of door den Gouverneur-Generaal of krachtens algemeene verordeningen of bijzondere regelingen zijn aangesteld tot eenig burgerlijk ambt, waaraan eene bezoldiging ten laste der begrooting van Nederlandsch-Indië is verbonden, en wier indienststelling niet krachtens uitdrukkelijke bepaling of uit den aard der opgedragen werkzaamheden als tijdelijk te beschouwen is. Art. 3 en 4. (St. 1892 No. 175) (1). Als diensttijd komt in aanmerking: a. de tijd, gedurende welken als Nederlandsch-Indisch burgerlijk ambtenaar bezoldiging, wachtgeld of non-activiteitstractement is genoten. Hieronder is, behoudens hetgeen sub g wordt bepaald, niet begrepen de tijd, gedurende welken inkomsten zijn genoten, verbonden aan buitenlandsch verlof of afwezigheid uit Nederlandsch-Indië, met vergunning der Regeering en ontheffing van het laatsst bekleede ambt, tenzij in eenig geval wat betreft ontheffing van het laatst bekleede ambt, door Ons anders wordt bepaald. (A. 1913 no. 185). Da tijd, gedurende welke wachtgeld of non-activiteitstractement is genoten, komt telkens voor niet langer dan één jaar in aanmerking, behoudens dat wanneer gedurende dien tijd doorloopende dienstverrichtingen zijn bewezen, welke minstens een maand hebben geduurd waarvoor eene toelage of daggeld uit 's Lands kas is genoten, deze tijd steeds in aanmerking komt en niet medetelt voor de berekening van het bedoeldejaar (2) (1) De artikelen 3 en 4 zijn bij § V van St. 1892 No. 175 vervangen door één artikel. Eerstgenoemde artikelen worden echter geacht onveranderd van kracht te zijn gebleven voor hen, die bij het inwerkingtreden van dat St. (14 Augustus 1892) reeds den staat van Nederlandsch-Indisch burgerlijk ambtenaar hadden verkregen of, in afwachting van eene definitieve benoeming, belast waren met de waarneming eener burgerlijke betrekking, en diensttijd konden doen gelden als bedoeld bij letters c en d van art. 3 en letter a van art. 4. Zie hiervoor St. 1896 No. 36, waarbij tevensis bepaald dat gagement, toegekend krachtens het reglement in St. 1876 No. 44, niet gelijktijdig kan worden genoten met burgerlijk pensioen, bij de berekening waarvan krachtens evengenoemd art. 3 ook ingevolge voormeld St. van 1896, diensttijd als bedoeld bij de letter c en d van dat artikel is medegeteld en St. 1900 No. 56. (art. 2). (2) Zie voor de berekening van den diensttijd van personen in Nederlandschen dienst die ter beschikking van den Gouverneur-Generaal zijn gesteld geworden, Bijbl. No. 4895. en voor diensttijd buiten Ned.-Indië doorgebracht door ingenieur voor het vak van scheepsbouw bij het Marine-etablissement te Soerabaja St. 1896 No. 193. b. de tijd, gedurende welken door Nederlandsch-Indische burgerlijke ambtenaren, die onderstand genieten, dan wel zonder inkomsten uit 's Lands kas zijn, doorloopende dienstverrichtingen zijn bewezen, welke minstens een maand hebben geduurd en waarvoor eene toelage of daggeld uit 's Lands kas is genoten ; c. de tijd, gedurende welken iemand, zonder Nederlandsch-Indisch burgerlijk ambtenaar te zijn, in Nederlandsch-Indic civiele bezoldiging, toelage, daggeld of andere doorloopende inkomsten ten laste der begrooting van Nederlandsch-Indic heeft genoten, mits die tijd onmiddelijk is gevolgd door eene aanstelling, die hem den staat van burgerlijk ambtenaar verleend heeft, of wanneer hij niet onmiddelijk door zoodanige aanstelling gevolgd is, ten minste een jaar achtereen heeft geduurd; Hieronder is, behoudens hetgeen in sub ƒ wordt bepaald, niet begrepen de tijd gedurende welken personen, voor den Indischen dienst ter beschikking van den G. G. gesteld, inkomsten hebben genoten vóór den dag van hun aankomst in Nederlandsch-Indië. (St. 1905 No. 136). d. de tijd, anders dan als Nederlandsch-Indisch burgerlijk ambtenaar doorgebracht in eenigerlei dienst, welke in het algemeen in aanmerking kan komen voor pensioen of gagement ten laste van de Nederlandsche Staatsbegrooting, van de Koloniale begrootingen of van door de Regeering in het leven geroepen fondsen, doch niet met pensioen oi gagement beloond is, hetzij uithoofde van zijnen te korten duur, hetzij omdat door den overgang in NederlandschIndischen burgerlijken dienst het recht op pensioen of gagement verloren ging, mits die dienst gevolgd zij door een voor Indisch burgerlijk pensioen geldigen Indischen burgerlijken diensttijd van minstens vijf jaren of door een eervol ontslag uit den Indischen burgerlijken dienst wegens wèl bewezen ziels- of lichaamsgebreken, die niet het gevolg zijn van eigen moedwillige handelingen of ongeregeld gedrag. Onder den in het eerste lid van deze paragraaf bedoelden diensttijd zijn ook begrepen de dienstjaren van het personeel, bedoeld in de eerste afdeeling der wet van 24 Juni 1854 (Nederl. St. No. 92), welke, ongeacht de redenen van pensioneering in artikel 2 dier wet vermeld, voor pensioen in aanmerking zouden hebben kunnen komen. De in deze paragraaf bedoelde diensttijd telt jaar voor jaar, wanneer hij is doorgebracht binnen de keerkringen en voor de helft, waanneer hij is doorgebracht buiten de keerkringen. . e. de tijd, doorgebracht in eenige betrekking of eenigerlei dienst die op zich zelf geen uitzicht gaf op pensioen, als bedoeld in het eerste lid van paragraaf d, maar die, na eene latere benoeming tot eene betrekking, wel uitzicht gevende op dergelijk pensioen, voor de berekening daarvan zou hebben medegeteld of daarvoor geldig zou kunnen zijn of worden gemaakt. Deze diensttijd komt in aanmerking onder dezelfde beperkingen, als gesteld zijn voor het in aanmerking komen van den in paragraaf d genoemden tijd, en op de wijze, vermeld in het laatste lid van die paragraaf; /. de tijd, doorgebracht in Nederlandschen dienst, met werkzaamheden in het belang van Nederlandsch-Indië, zonder uitzicht op pensioen, als bedoeld in het eerste lid van paragraaf d, mits daarop onmiddellijk is gevolgd eene aanstelling tot Indisch burgerlijk ambtenaar of eene aanwijzing (beschikbaarstelling) door den Minister van Koloniën om als zoodanig te worden benoemd. Deze tijd telt voor de helft. g. de tijd, gedurende welken Nederlandsch-Indische burgerlijke ambtenaren als lid der Staten-Generaal buiten NederlandschIndië verblijf hebben gehouden, of aan hen bij Koninklijk besluit of ingevolge Koninklijke machtiging, werkzaamheden buiten Nederlansch-Indiè zijn opgedragen, mits die werkzaamheden langer geduurd hebben dan zes maanden, en onverschillig of daaraan al dan niet eenige belooning was verbonden. Deze tijd komt in aanmerking op de wijze vermeld in het laatste lid van paragraaf d; h. de tijd, welken met Europeanen gelijk gestelden zouden hebben kunnen in aanmerking brengen bij de berekening van pensioen op den voet van het reglement op het verleenen van pensioenen aan Inlandsche burgerlijke landsdienaren. Van dezen tijd tellen slechts de laatste twee derde gedeelten mede, tot een maximum van twintig jaren. Art. 5. Dienst in Nederlandsch-Indië vóór dac de volle ouderdom van achttien jaren is bereikt komt voor de berekening van het pensioen niet in aanmerking. Art. 6. Bij de berekening van den voor pensioen geldenden diensttijd wordt het eindcijfer tot jaren en maanden afgerond. Overschietende dagen worden voor eene volle maand gerekend. Art. 7. Zij, die in het genot van pensioen wenschen te worden gesteld, moeten eene schriftelijke aanvraag daartoe indienen aan den Gouverneur-Generaal, of wanneer zij zich in Europa bevinden, aan den Minister van Koloniën: Zij moeten tevens overleggen: a. een door de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië met behulp der bij haar aanwezige bescheiden geverifieerden dienststaat bevattende al de gegevens, die voor de berekening van het pensioen noodigzijn. Het model van dien staat wordt door den Gouverneur-Generaal vastgesteld. (Zie St. 1881 No. 182); b. eene verklaring dat alle gouvernements stukken, zoowel oorspronkelijke als afschriften, uittreksels of minuten, welke zij onder zich mochten hebben, ter beschikking zijn gesteld der Regeering; of dat zij geen zoodanige stukken onder zich hebben. Deze verklaring kan ook in de aanvraag worden opgenomen. (Zie bij ARCHIEVEN). Zoo noodig kan bovendien worden gevorderd de overlegging van eene geboorte- of doopacte, dan wel, als zoodanig stuk niet kan worden geproduceerd, eene acte van bekendheid, afgegeven door het Hoofd van plaatselijk bestuur van de geboorte- of woonplaats van den aanvrager, op de verklaring van twee getuigen, en van de besluiten van aanstelling en andere bewijsstukken der gedane opgaven, of wel geauthentiseerde afschriften daarvan. Art. 8. Wanneer bij aanvrage van pensioen niet al de gegevens aanwezig zijn, welke voor de berekening van het pensioen vereischt worden, kan met inachtneming der voorhanden gegevens een voorloopig pensioen worden toegekend. Art. 9. Geen pensioen wordt toegekend dan met vermelding van gronden. Art. 10. Voor een diensttijd van twintig jaren wordt het jaarlijksch bedrag van het pensioen vastgesteld op driemaal de hoogste maandelijksche bezoldiging, gedurende vier-en-twintig maanden genoten, of op driemaal de hoogste maandelijksche bezoldiging gedurende zestig maanden genoten, al naar gelang die bezoldiging f 1000.— of minder, dan wel meer dan ƒ 1000.—heeft bedragen. Indien de hoogste maandelijksche bezoldiging niet genoten is gedurende vier-en-twintig maanden of gedurende zestig maanden, wordt het pensioen berekend naar het gemiddelde van de hoogste en de naast daarbij komende maandelijksche bezoldigingen, in het eerste geval over vier-en-twintig maanden en in het tweede geval over zestig maanden. Wanneer het pensioen, berekend over de gemiddelde maandelijksche bezoldiging gedurende zestig maanden genoten, lager zou worden dan het bedrag, hetwelk als pensioen zou zijn toe te kennen wanneer de maandelijksche bezoldiging van den ambtenaar niet boven ƒ 1000.— ware geklommen, wordt het pensioen op dat bedrag vastgesteld. Waar de in dit artikel gestelde maatstaf ontbreekt, wordt als grondslag van het pensioen genomen de middelsom der genoten maandelijksche bezoldiging. (St. 1895 No. 131). Voor de ontvangers van het recht van successie en overgang te Batavia, en Soerabaja en voor de zoutverkooppakhuismeesters strekt, in stede van de in die betrekkingen genoten inkomsten, tot grondslag voor de berekening van pensioen een bedrag, te bepalen naar een door den Gouverneur-Generaal vastgestelden maatstaf. (St. 1886 No. 180). Het jaarlijksch pensioen van hen, bedoeld bij artikel 1, § b, wordt onaangezien den diensttijd bepaald op driemaal de hoogst genoten maandelijksche bezoldiging (1). Bij Bijblad no. 4854 is bepaald dat bij de berekening van het pensioen alleen WERKELIJK GENOTEN tractement in rekening wordt gebracht. Art. 11. Onder bezoldiging worden verstaan alle tractementen en alle voordeelen. geheel of gedeeltelijk tractement vervangende, die aan de ambten of bedieningen zijn verbonden, doch niet de aandeelen in de schoolgelden, toegekend aan onderwijzers met de inning dier gelden belast, het genot van vrije woning of hu.shuurindemniteit, van vrije geneeskundige behandeling of verstrekking van geneesmiddelen, van voeding of indemniteit daarvoor, noch de vergoeding van bureaukosten, schadeloosstellingen reiskosten en in het algemeen alles wat onder soortgelijke titels tot vergoeding van onkosten afzonderlijk wordt toegelegd, noch belooningen voor de waarnemingen van bijzondere commissiën en tijdelijke inkomsten, toevallige baten of voordeelen, (2). Met bezoldiging worden gelijkgesteld de personeele toelagen, die ingeval van reorganisatie van een diensttak worden toegelegd ter vervanging van vroeger genoten of in uitzicht gestelde inkomsten, welke voor de berekening van pensioenen in aanmerking kwamen. Onder de ,.ambten en bedieningen", in het eerste lid bedoeld, worden slechts verstaan de hoofdambten of bedieningen aan een persoon opgedragen maar niet de bijbetrekkingen, aan de uitoefening dier hoofdambten of bedieningen verbonden. Bijbl- No. 6658 Door de Regeering is als regel aangenomen, dat onder „bezoldigingen'' in den zin van artikel 11 van het Europeesch burgerlijk pensioenreglement (Staatsblad 1881 No. 142 en 1892 No. 175) ook zijn begrepen de „toelagen" toegekend boven wachtgeld, voorloopig tractement en non-activiteits tractement en dientengevolge met die inkomsten rekening kan worden gehouden voor de becijfering van het toe te kennen pensioen, (1) Vroeger volgde eerst deze alinea. „Op gelijke wijze wordt gehandeld ten aanzien van de aandeelen in de schoolgelden, toegekend aan onderwijzers met de inning dier gelden belast. Deze alinea is vervallen ingevolge St. 1896 No. 36, waarbij echter tevens bepaald is dat de door dat St. aangebrachte wijzigingen betreffende de aandeelen in de schoolgelden zie ook a't. 11 van het onderwerpelijk reglement — niet toepasselijk zijn op de inkomsten van deze soort, genoten vóór het inwerking treden van dat St. (27 Maart 1896). Voor die inkomsten geldt thans de regeling, vervat in St. 1899 No. 109. (-) Hiervan zijn uitgezonderd de aan militaire ambtenaren en aan ambtenaren van de gouvernements-marine en aan de door den G. G aan te wijzen ambtelijke verplegers en verpleegsters toegekende voordeelen, welke tot een door den Gouverneur-Generaal vastgesteld of nader vast te stellen bedrag voor de berekening van het pensioen in aanmerking komen (St. 1882 No. 107). (St. 1909 No. 4). Art. 12. Voor een diensttijd van meer of van minder dan twintig jaren wordt het pensioen van een twintigjarigen dienst naar verhouding van een twintigste voor elk jaar vermeerderd of verminderd. . . . De vermeerdering bedraagt ten hoogste tien twintigsten._ Het pensioen kan niet meer bedragen dan ƒ 9000.— sjaars. Art. 13. De pensioenen worden in volle guldens verleend; onderdeelen van een gulden tellen voor een gulden. (St. 1901 No. 31 7). Art. 14. Het pensioen toegekend ingevolge artikel 1 § § a, b of e, wordt voor het eerst uitbetaald over de maand, volgende op die, waarin het eervol ontslag uit 's Lands dienst is ingegaan. Ingeval pensioen wordt toegekend krachtens artikel l s, b c of d wordt daarbij bepaald het tijdstip van ingang. Het pensioen wordt voor het laatst uitbetaald over de maand, waarin het wegens overlijden of om andere redenen vervalt. (St. 1892 No. 175). Art. 15. Wanner iemand in het genot van Indisch burgernjK pensioen weder in Neder lans ch-Indië in 's Lands dienst treedt, wordt hem zijn vroeger of een hooger pensioen toegelegd, naarmate hij daarop volgens dit reglement aanspraak heett. (St. 1892 No. 175). Art. 16. Het pensioen vervalt door veroordeeling tot de doodstraf of tuchthuisstraf tenzij zoodanige veroordeeling door geheele kwijtschelding van straf gevolgd is. Ingeval van rehabilitatie wordt de gepensionneerde in het genot van zijn pensioen hersteld, te rekenen van den eersten der maand volgende op die, waarin de beslissing genomen is. Het pensioen vervalt mede wanneer de titularis buiten Onze toestemming zich in vreemden krijgsdienst begeeft of eene door eene vreemde Regeering opgedragen openbare bediening aanneemt (St. 1891 No. 172). Art. 1 7. Het pensioen is onvervreemdbaar. De titularis kan daarover op geenerlei wijze beschikken, ook niet door verpanding of beleening. Indien hij last geeft het pensioen voor hem te ontvangen, kan hij die lastgeving altijd herroepen. Alle overeenkomsten hiermede strijdig zijn nietig. Het nemen van voorschotten op pensioen, al of niet tegen rente, en tegen afgifte der pensioensakten, bij plaatselijke en gemeentebesturen, liefdadige of tot algemeen nut werkende instellingen, is niet onder de bij dit artikel verboden beleeningen begrepen, mits de bepalingen, waarnaar die voorschotten geschieden, zijn goedgekeurd, in Nederland door den Minister van Koloniën, in Nederlandsch-Indié door de Hoofden van gewestelijk bestuur. (St. 1891 No. 95). _ Wanneer een burgerlijk gepensionneerde in een gesticm oi instelling van, weldadigheid, door het openbaar gezag erkend, is opgenomen, of op welke wijze ook door zoodanige instelling of door eene burgerlijke gemeente wordt verpleegd, wordt, zoolang dit geschiedt, zijn pensioen uitbetaald aan het bestuur van dat gesticht, die instelling of gemeente. Indien het bedrag van het pensioen dat der verplegingskosten overtreft wordt het verschil door het betrokken bestuur aan of ten behoeve van den gepensionneerde uitbetaald. Art. 18. Het pensioen wordt in zijn geheel gelijktijdig genoten met de soldij en de toelage, verbonden aan de Militaire Willemsorde en aan de benoeming tot broeder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Art. 19. (St. 1913 No. 468). De autoriteit, die ingevolge dit reglement een pensioen heeft toegekend zal, indien uitsluitend ten gevolge van een schrijf-of rekenfout, het pensioen op een te hoog bedrag blijkt te zijn vastgesteld, zijn besluit herzien bij een nieuw besluit, dat de gronden voor de herziening moet bevatten. Aan de vermindering van het pensioen zal geen terugwerkende kracht mogen worden toegekend. Art. 20. De burgerlijke ambtenaren betalen, ten behoeve van de pensioenen, over hunne bezoldiging, wachtgeld, non-activiteitstractement, verlofstractement, toelagen, daggeld of andere doorloopende inkomsten ten laste van de Indische begrooting, genoten over een tijd, die jaar voor jaar voor de berekening van Indisch burgerlijk pensioen in aanmerking komt, twee procent, en genoten over een tijd, die voor de helft in aanmerking komt, één procent. Dezelfde contributie wordt betaald over inkomsten, genoten in anderen dienst dan Indischen burgerlijken dienst, wanneer die dienst in aanmerking komt voor Indisch burgerlijk pensioen, tenzij over die inkomsten reeds is betaald aan de Indische geldmiddelen krachtens de voor dien anderen dienst geldende pensioensbepalingen. Voor de toepassing van dit voorschrift geschiedt de berekening van de inkomsten, in militairen dienst bij de landmacht in Nederlandsch-Indië of elders genoten, volgens een door den Gouverneur-Generaal vast te stellen maatstaf (1). Voor zooveel wegens de in het vorige lid bedoelde inkomsten niet voldaan is wat over den tijd, gedurende welken zij genoten werden, voldaan zou moeten zijn of worden om dien tijd te doen medetellen voor pensioen volgens de bepalingen in verband waarmede hij voor Indisch burgerlijk pensioen in aanmerking komt, moet ook dat bedrag worden betaald. Inkomsten, genoten gedurende tijdelijke diensten, die buiten den Indischen burgerlijken dienst niet door eene vaste aanstelling gevolgd zijn, worden voor de toepassing van deze bepaling beschouwd als krachtens vaste aanstelling genoten. (St. 1900 No. 56). (1) Bij St. 1907 No 494 zijn de bedragen per maand bepaald waarvoor contributie verschuldigd is door gewezen mindere militairen, als volgt: li De bovenbedoelde contributies worden van de inkomsten, waarover zij geheven worden, ingehouden, wanneer bij de uitbetaling daarvan reeds vaststaat dat zij verschuldigd zijn. Indien later blijkt, dat zulks verzuimd is, of wanneer de contributies eerst later verschuldigd worden, worden zij aangezuiverd door inhouding van twee procent van de daarna te genieten inkomsten, pensioen daaronder begrepen. Contributies, welke niet op de aangeduide wijze van de inkomsten kunnen worden ingehouden, worden niet ingevorderd. Art. 21. Het reglement is niet van toepassing op ambtenaren, omtrent wier pensionneering bijzondere bepalingen zijn vastgesteld. Art. 22. Wij behouden Ons voor pensioen te verleenen aan Eur. burg. ambtenaren die, onder buitengewone omstandigheden in Nederl-Indischen dienst getreden dien dienst verlaten nadat zij ten minste vijf jaren daarin werkzaam zijn geweest, volgens de bepalingen van dit Reglement een diensttijd van ten minste tien jaren voor pensioen in aanmerking kunnen brengen, en ten minste 50 jaar oud zijn. Dat pensioen kan onafhankelijk van de bij dit Reglement gestelde regelen vastgesteld worden. Ook behouden wij Ons voor in andere bijzondere gevallen, waarin bij dit Reglement niet is voorzien of waarvoor het geen voldoenden maatstaf ter bepaling van het pensioen oplevert, het pensioen afzonderlijk te regelen. (St. 1907 No. 490). St. 1898 No. 72. Bij vertrek uit Indië kan een voorschot van één maand pensioen worden verleend. BEDRAG BIJ DIENST IN: a. RANGEN. Toelichting. Nederland Ned. Indië West-Indië. Adj. Ond. Off. "• B« de bereke- dienstdoend Off. f 97.50 c. ning wordt c. q. Adj. Ond. Off. f 53.10 „ 67.50 d. f 60— voor elke dag het Sergeant-majoor. „ 36.60 „ 55,50 e. „ 31.50 'i-m genomen. Sergeant en c- d. e. en f. fourier. „ 17.10 „ 37.50 f. „ 24.— . Voor dienst vóór, Korporaal. „ 6— „ 18.- „ 12.— 1 April 1907 vol- Soldaat. „ 3.90 „ 9.90 „ 7.80 bracht, is het be- Trompetter. „19.10 drag: Vaandrig en c- f 85.50 kornet. ,, 67.50 d. „ 57. Reserve-sergeant „ 22 50 e. >■ 40.50 „ korporaal „ 10.50 '• •> 30.— Asp. Vaandr. en kornet. „ 4.50 Bijbl. No. 4600. Verzoekschriften ter erlanging van pensioen zijn vrij van zegel. Bijbl. No. 4866. Behoudens het bepaalde bij art. 16, kan een eenmaal toegekend pensioen niet worden ingetrokken. Het reglement op het toekennen van pensioen en onderstand aan de Europeesche en met dezen gelijkgestelde officieren is opgenomen in St. 1880 No. 22, gewijzigd bij St. 1882 No. 181, 1890 No. 267, 1893 No. 187, 1898 No. 207, 1901 No. 220, 1902 No. 382, 1904 No. 430, 1906 No. 206 en 1910 no. 593. Zie ook St. 1887, No. 188, 1901 No. 468 Bijbl. Nos. 3747,3748,3779,4077, 4106 en 4233 en de Alg. orders voor het leger 1900 No. 5 en 1903 No. 6. Tegen de herziening van pensioen, gagementen of onderstanden, die als een gevolg van schrijf- of rekenfouten op een te hoog bedrag zijn gesteld, bestaat geen bezwaar, mits aan die herziening geen terugwerkende kracht wordt gegeven, zie art. 2 van Gouv. besl. 22 Oct. 1905 No. 2 (Bijbl. No ). Voor de gagementen enz. der Europeesche militairen beneden den rang van officier en der aan hen gelijkgestelde militaire personen bij de landmacht, in N.-I., alsmede voor de pensioenen hunner weduwen, gelden de bepalingen opgenomen in St. 1876 Nos. 44 en 45, 1880 No. 24, 1882 No. 163, 1883 No. 266 1886 No. 166, 1892 No. 116, 1896 No. 90, 1902 No. 382, 1904 No. 430, 1905 No. 431 en 1906 No. 206. Zie verder Bijbl. No. 3634, 3779 4106 en 5454. Bij St. 1905 No. 299 is vastgesteld het „Reglement op het verleenen van pensioenen en onderstanden voor ééns aan de Europeesche en met dezen gelijkgestelde militairen, beneden den rang van onderluitenant, van het Nederlandsch-Indisch Leger, toepasselijk op de militairen, die op of na 1 Jan. 1906 bij het Ned-Ind. leger in dienst treden. Zie ook St. 1905 no. 431 en 1906 No. 167 en Bijbl. 6372. Bij. St. 1906 No. 6 zijn o. m. de pensioensvooruitzichten geregeld van militairen, die, op of na 1 Januari 1906 in dienst getreden, den dienst verlaten in den rang van onderluitenant en niet voldoen aan de eischen, gesteld voor het bekomen van pensioen naar den voor tweede luitenants geldenden maatstaf. Zie ook St. 1908 No. 468, 469 en 470. Blijkens bijbl. No. 6018 is bepaald dat duplicaten, triplicaten, enz. van gagementsakten en certificaten voortaan door het Legerbestuur zullen worden afgegeven en dat de aanvragen daartoe gericht moeten zijn aan den chef der 1 e Afdeeling van het Departement van Oorlog te Batavia. Postpakketten. St. 1909 No. 561. REGLEMENT voor den pakketpostdienst. Art. 1. Het gewicht bedraagt hoogstens 5 Kilogram. Art. 3. Voor de verzendingen met de pakketpost wordt het volgende port geheven: a. in het verkeer op Java en Madoera zoomede in het verkeer uitsluitend langs spoor- en tramwegen in de Buitenbezittingen: voor elk pakket: tot een gewicht van 1 kilogram 30 cent; van een gewicht boven 1 tot 3 kilogram 50 cent; van een gewicht boven 3 tot 5 kilogram 70 cent; b. in het verkeer tusschen Java en Madoera eenerzijds en de Buitenbezittingen anderzijds zoomede tusschen de op de Buitenbezittingen gelegen plaatsen onderling, voor zoover deze niet vallen onder de categorie bedoeld sub a: voor elk pakket: tot een gewicht van 1 kilogram 60 cent; van een gewicht boven 1 tot 3 kilogram 90 cent; van een gewicht boven 3 tot 5 kilogram 125 centen. Art. 4. Het hoogste bedrag der aangegeven waarde wordt bepaald op 250 gulden. Behalve de porten is voor pakketten met aangegeven waarde een evenredig recht van verzekering verschuldigd van 10 cent. per 150 gulden of gedeelten van 150 gulden. Art. 5. Voor het verloren gaan of in het ongereede raken van pakketten, of voor de aan den inhoud daarvan toegebrachte schade, wordt vergoeding verleend. Die vergoeding geschiedt met betrekking tot pakketten, waarvan de waarde niet is aangegeven, naar den grondslag van de werkelijk geleden schade, doch zij bedraagt in geen geval meer dan ƒ2.50 voor elk kilogram of gedeelte daarvan. Wanneer pakketten met aangegeven waarde op de post verloren gaan of in het ongereede geraken, wordt het volle bedrag der aangegeven waarde vergoed. Art. 7. De bedoelde schadevergoeding is niet verschuldigd: a. Wanneer de schade ia veroorzaakt door een gebrek aan het vervoerde zelf, door onvoldoende verpakking of in het algemeen door de schuld of nalatigheid van den afzender; b. wanneer de aanvraag om vergoeding niet binnen zes maanden na de ter postbezorging van het pakket aan den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst is ingediend. Art. 10. Aan den afzender wordt desverlangd, tegen betaling van vijf cent, een bewijs van ter postbezorging afgegeven. Voor pakketten met aangegeven waarde is dit bewijs kosteloos. Tegen vooruitbetaling van vijf cent, kan de afzender mede verlangen, dat hem door tusschenkomst van de postadministratie, bericht van den goeden ontvangst door den geadresseerde wordt afgegeven. St. 1909 No. 563. ALGEMEENE BEPALINGEN ter uitvoering van het reglement voor den pakketpostdienst binnen Nederlandsch-Indië. Artikel 1. enz. Artikel 2. enz. Artikel 3. Van de verzending met de pakketpost zijn uitgesloten: a. pakketten, waarvan de inhoud 25 kub. decim. of welker grootste lengte afmeting 60 centim. te boven gaat, of die, wanneer zij regenschermen, wandelstokken, kaarten, plannen of soortgelijke voorwerpen bevatten, langer zijn dan 1 meter en breeder of hooger dan 20 centimeter, en, voor zoover het vervoer per postiljon of voetbode geschiedt, een grooteren inhoud dan 6 kub. decim. hebben en de grootste lengte afmeting meer dan 40 centim. bedraagt; b. paketten, die papieren bevatten, die het kenmerk eener briefwisselling van actueelen aard bezitten (1); c. levende dieren en planten; d. voorwerpen of zelfstandigheden van ontplofbaren of ontvlambaren aard en stoffen die aan zelfontbranding onderhevig zijn of die op eenigerlei wijze gevaar kunnen opleveren; e. goederen, waarvan de in- of uitvoer verboden is, zoomede vogelnestjes. Artikel 4. enz. Artikel 6, Elk pakket moet van een duidelijk adres worden voorzien. Bovendien is door den afzender bij elk pakket een adreskaart te voegen. 2. Deze adreskaarten zijn tegen betaling van een cent per stuk bij de voor het postpakettenverkeer opengestelde inrichtingen verkrijgbaar. Artikel 10. De postambtenaren ter plaatse van afzending zijn bevoegd de opening der aangeboden paketten van de afzenders te vorderen ten einde zich te overtuigen dat geen samenvoeging van pakketten heeft plaats gehad en dat er geene brieven of voorwerpen, waarvan de verzending niet is toegelaten (art. 3.) zijn ingesloten. Weigeren de afzenders om tot de opening der pakketten over te gaan, dan wordt de verzending daarvan geweigerd. (1) Brieven en briefkaarten van oude data kunnen voortaan dus ook als postpakket verzonden worden. 2. Op de plaatsen van bestemming der pakketten zijn de postambtenaren en te hunnen overstaan, gedurende de uren dat de postkantoren voor den dienst geopend zijn, de ambtenaren der in- en uitvoerrechten en accijnzen, de Europeesche ambtenaren der politie en die tot tegengang van den sluikhandel in opium, bevoegd de pakketten te openen, ten einde zich te overtuigen of de bij artikel 3 in verband met de artikelen 3 en 14 van het Reglement gestelde verbodsbepalingen zijn overtreden. Van elke overtreding wordt een proces-verbaal in duplo opgemaakt en aan de bevoegde autoriteit gezonden. Artikel 11. Indien de afzender van een pakket, dit voor de verzending terugvordert of het adres daarvan wenscht te doen wijzigen, dan wel wijziging of opheffing van het verrekenbedrag verlangt, moet hij de gegrondheid zijner aanspraken op het pakket bewijzen. 2. Is het pakket nog niet verzonden, dan geschiedt de teruggaaf tegen een bewijs van ontvangst op de adreskaart. 3. De waarde der reeds vernietigde frankeerzegels wordt in geen geval terugbetaald. 4. Is het pakket reeds verzonden, dan kan de aanhouding en terugzending per post of per telegraaf worden gevraagd. Dit vragen alsmede de kosten van de terugzending zijn voor rekening van den afzender. Artikel 13. Alle onbestelbare of geweigerde pakketten, die niet door de afzenders terug gevorderd zijn, worden drie maanden bewaard, tenzij de inhoud aan bederf onderhevig is of de vernietiging volgens artikel 16 noodzakelijk wordt geacht. (2). Na afloop van dien termijn worden de pakketten, waarvan invoerrecht betaald is, tegen teruggave van dit recht, aan den eerstaanwezend ambtenaar der in- en uitvoerrechten afgegeven tegen ontvangbewijs, om daarmede te handelen zooals voor onbeheerde goederen is of zal worden voorgeschreven. (3). De overige pakketten worden, ten overstaan der betrokken kantoorchefs, door eene door het hoofd van Plaatselijk Bestuur aan te wijzen commissie van twee leden geopend, de inhoud der pakketten bij proces-verbaal geconstateerd, voor zooverre deze waarde heeft ten bate van den Lande verkocht en de opbrengst als toevallige bate van den post- en telegraafdienst in 's Lands kas gestort. Artikel 14. Op plaatsen, waar van wege het Gouvernement van Nederlandsch-Indië invoerrechten worden geheven, worden de pakketten, afkomstig van plaatsen, waar zoodanige rechten niet geheven worden, bij het postkantoor afzonderlijk bewaard, tot zij door een ambtenaar van de in- en uitvoerrechten en accijnzen zijn onderzocht. 2. Het bedrag der c. q. verschuldigde invoerrechten wordt door de postadministratie voorgeschoten. 3. Weigert de geadresseerde de betaling der invoerrechten, dan wordt het pakket niet afgegeven. Artikel 15. Blijkt bij het in de art. 14 en 10 bedoeld onder zoek, dat samenvoeging van pakketten heeft plaats gehad of dat papieren die het karakter eener briefwisselling dragen, zijn ingesloten dan wordt het in art. 10 voorgeschreven proces- verbaal opgemaakt en worden de aangetroffen afzonderlijke pakketten slechts tegen betaling van 2 maal het bedrag der verzendingskosten aan de geadresseerden afgegeven, terwijl de aangetroffen, vorenomschreven papieren als ongefrankeerde brieven worden behandeld. Artikel 16. Blijkt bij het in artikel 14 bedoelde onderzoek der pakketten, dat eene onware opgaaf van den inhoud van een pakket heeft plaats gehad, met het doel om de verschuldigde invoerrechten te ontduiken, dan wel om goederen, waarvan de invoer verboden is, tersluiks in te voeren, dan wordt op dit pakket beslag gelegd om het ten voordeele van den Lande te verkoopen, of zoo dit wegens den aard der ingesloten goederen, ter beoordeeling van den Chef van het Postkantoor, noodzakelijk wordt geacht, dadelijk door de postambtenaren te doen vernietigen. Van deze beslaglegging of vernietiging wordt een proces-verbaal in duplo opgemaakt en, c. q. vergezeld van de overtuigingsstukken, aan de bevoegde autoriteit gezonden. Voor de verzendingen met de pakketpost wordt het volgende port geheven: a. in het verkeer op Java en Madoera en in het onderling verkeer tusschen plaatsen op de buitenbezittingen, wanneer het vervoer uitsluitend langs spoor- of tramwegen geschiedt, voor elk pakket: tot het gewicht van 1 K,G. 30 cent; van een gewicht boven 1 tot 3 K.G. 50 cent; van een gewicht boven 3 tot 5 K G. 70 cent. b. in het verkeer tusschen Java en Madoera eenerzijds en de buitenbezittingen anderzijds, zoomede tusschen de op de buitenbezittingen gelegen plaatsen onderling, voor zoover deze niet vallen onder de categorie bedoeld sub. a. Voor elk pakket: tot een gewicht van 1 K. G. 60 cent; boven 1 tot 3 K. G. 90 cent; van een gewicht boven 3 tot 5 K. G. 1 gulden 25 cent. Het ingevorderde verrekenbedrag van verrekenpakketten wordt aan den afzender per postwissel overgemaakt, na aftrek van het recht voor postwissels en van een recht van invordering van vijf cent. Bij de aanbieding van een pakket ter verzending, wordt dus den afzender voor verrekening niets meer in rekening gebracht. Voor verloren geraakte of beschadigde postpakketten wordt ook in geval van overmacht schadevergoeding uitgekeerd. PAKKETTEN NAAR BUITEN N. INDIË. St. 1893 No. 253. Afmetingen en gewicht als boven. Art. 4. De frankeering der pakketten is verplicht. Art. 9. Tegen betaling van een recht van 5 cent kan de afzender in N. Indië een bewijs van ter postbezorging van het pakket bekomen. . Voor een bericht van ontvangst, indien dit verlangd wordt, is een vooruit te betalen port van 10 cent verschuldigd. Art. 11. Wanneer een pakket verloren geraakt, beroofd of beschadigd is, het geval van overmacht uitgezonderd, heeft de afzender en bij gebreke of op het verzoek van dezen, de geadresseerde, recht op eene schadeloosstelling, gelijkstaande aan het werkelijk bedrag van het verlies of de schade. Zij kan echter, al naar gelang het gewicht der pakketten minder of meer dan 3 kilogram bedraagt, f 1.50 of / 12.50 niet te bovengaan. De afzender van een verloren pakket heeft daarenboven recht op terugbetaling van de kosten van verzending. ^ De aanvraag om schadeloosstelling moet zijn ingediend binnen één jaar, te rekenen van den dag der ter postbezorging van het pakket; anders komen alle aanspraken daarop te vervallen. Art. 12. ' Pakketten, waarvoor uitvoerrecht verschuldigd is, worden niet uit N. Indië verzonden dan nadat de afzender deze rechten voldaan heeft. St. 1893 No. 255. Art 5 Elk pakket moet voorzien zijn van eene adreskaart en de noodige douaneverklaringen. Zij zijn verkrijgbaar bij de voor den buitenlandschen pakketpostdienst opengestelde kantoren tegen betaling van 1 cent en van 1/o cent. Postspaarbank. Bijbl. No. 7655. REGELING van het sparen door landsdienaren door middel van inhoudingen op hunne traktementen enz. Artikel 1. Burgerlijke en militaire landsdienaren op eene vaste maandeliiksche bezoldiging, daaronder begrepen zij, die in het genot zijn gesteld van nonactiviteitstractement of wachtgeld, zoomede gepensionneerden, mogen de door hen uit 'sLands kas genoten wordende inkomsten geheel of gedeeltelijk doen inhouden om te hunnen name in de postspaarbank te worden «belegd. Artikel 3. (1) Zij die van de bij artikel 1 bedoelde bevoegdheid wens chen gebruik te maken, het in te houden bedrag wenschen te wijzigen of de inhouding willen doen staken, doen hiervan blij- ken door de invulling en onderteekening, in tweevoud, van een daartoe bestemd formulier, waarvan een exemplaar rechtstreeks moet worden ingediend aan den directeur en het andere aan de autoriteit, die de inkomsten van den betrokkene betaalbaar stelt of bij wie hij in betaling is. (2) Bij verandering van stand- of woonplaats of van garnizoen, wordt van de ingevolge dit besluit te doen inhoudingen melding gemaakt in de aan de betrokkenen uit te reiken certificaten van ophouding van betaling. Artikel 4. (1) Uiterlijk acht dagen na ommekomst van elke maand doen de algemeene ontvangers van 's Lands kassen aan den directeur eene opgave volgens het aan dit besluit gehecht model litt. A. toekomen van de door hen in de afgeloopen maand ingevolge dit besluit gedane inhoudingen. Aan die opgaven voegen zij toe de staten, model litt. B., welke zij tot dit einde van de ordonnantiën en mandaten van betaling dan wel van wachtgeld-, onderstand- of pensioenstaten, waaraan zij voortaan gehecht zullen worden, afnemen. (2) De kwartiermeesters of administrateurs van garnizoenen, alsmede ambtenaren bij het binnenlandsch bestuur, aan wie gelden ter goede rekening worden verstrekt ter uitbetaling van traktementen enz., doen uiterlijk acht dagen na ommekomst van elke maand aan den directeur een gespecifieerde opgave, volgens het aan dit besluit gehecht model litt. C, toekomen van de door hen in de afgeloopen maand ingevolge dit besluit gedane inhoudingen. (3) Van de vorenbedoelde modellen worden op aanvraag vanwege de postspaarbank de noodige exemplaren verstrekt. Artikel 5. De bepalingen van het reglement voor den postspaarbankdienst zijn van toepassing op hen, die inlegger zijn in de postspaarbank op den voet van dit besluit, behoudens deze afwijkingen: a. nadat de eerste inlage van een inlegger op de bij artikel 4 bedoelde wijze ter kennis is gebracht van den directeur, wordt door dezen een boekje ten name van den inlegger uitgereikt; b. die boekjes, waarop het bepaalde bij artikel 9 van het reglement niet van toepassing is, zijn voorzien van een daarop gedrukt volgnummer en van eene serieletter; zij blijven onder berusting van den directeur, ter bijschrijving van de te zijner kennis komende inlagen, alsmede van de jaarlijks aan het tegoed toe te voegen rente, en worden alleen in handen gesteld van de inleggers indien daarop, met toepassing van het voorkomende onder letter d. van dit artikel, eene terugbetaling moet geschieden; c. van elke ter kennis van den directeur gebrachte inlage doet deze onverwijld mededeeling aan den inlegger, onder opgave tevens van het bedrag, waartoe het te zijnen name in de boeken der postspaarbank ingeschreven tegoed door die inlage is gestegen; indien de inlegger eene vergissing in die opgave vermoedt, alsook indien bedoelde mededeeling langer uitblijft dan hij, in verband met den afstand tusschen zijne woonplaats en Batavia mocht verwachten, wendt hij zich schriftelijk en rechtstreeks tot den directeur, die, na onderzoek, onmiddellijk de noodige maatregelen neemt om het bestaande verschil op te lossen of het uitblijven der mededeeling op te helderen; d. behoudens het bepaalde onder letter e. geschieden terugbetalingen op de in dit artikel bedoelde boekjes alleen op eene order van betaling af te geven door den directeur na de ontvangst van eene rechtstreeks aan deze toe te zenden aanvraag, volgens model; de order van betaling wordt afgegeven op het in de aanvraag aan te wijzen kantoor, ter keuze van den inlegger; e. indien uit de aanvraag om terugbetaling blijkt, dat de inlegger overbrenging van de order van betaling door middel van de telegraaf verlangt, wordt door den directeur daaraan gevolg gegeven door toezending van een telegrafischen postwissel, waarvan het bedrag, vermeerderd met de onkosten, ten laste van het tegoed op het spaarbankboekje van den inlegger wordt gebracht. Artikel 6. (1) Zij die inlegger zijn op een overeenkomstig de bepalingen van het reglement uitgereikt boekje en tevens op een boekje als bedoeld bij het voorgaand artikel, kunnen hun tegoed op het eerstbedoelde boekje doen overschrijven op het laatstbedoelde en omgekeerd. (2) Het daartoe strekkend verzoek moet worden gedaan aan den directeur onder overlegging van het eerstbedoelde boekje. Exemplaren van het boekje; voorschriften betreffende de Postspaarbank, welke van belang zijn voor de inleggers en hen, die het wenschen te worden, met enkele modellen alsmede van de bij dit Bijbl. bedoelde formulieren, zijn kosteloos verkrijgbaar bij de post- en hulppostkantoren en bij de directie der postspaarbank te Batavia. Preséance Regeling Bijbl. No. 6993. CIRCULAIRE GOUVERNEMENTS SECRETARIS. Aan De Hoofden van Gewestelijk Bestuur (met uitzondering van de Residenten van Soerakarta en Djokjakarta). Buitenzorg, den 10den Februari 1908. No. 434. Tot opheffing van herhaaldelijk rijzende moeilijkheden ten aanzien van de préséance van Landsdienaren bij ceremonieele feestelijke gelegenheden, een officieel karakter dragende, heeft de Gouverneur-Generaal het wenschelijk geacht de in bijlage A vervatte algemeene beginselen voor de regeling dier préséance vast te stellen. Tot toelichting v. z. n. van de wijze, waarop die beginselen behooren te worden toegepast, gaat als bijlage B hiernevens een afschrift van de met inachtneming dier beginselen samengestelde préséancelijst voor ceremonieele en officieele diners ten paleize te Batavia en Buitenzorg. Uit den aard der zaak zijn in de getroffen regeling niet alle gevallen kunnen worden voorzien, maar de Landvoogd meent te mogen vertrouwen, dat, wanneer met den geest dier regeling rekening wordt gehouden, bepaalde kwesties zich slechts bij zeer hooge uitzondering meer zullen voordoen. Onder mededeeling van het vorenstaande heb ik de eer, op last van Zijne Excellentie, UHEdG. te verzoeken bij ceremonieele gelegenheden in Uw gewest de préséance met inachtneming van de onderwerpelijke beginselen te willen regelen en, wanneer zich onverhoopt kwesties mochten voorden, daarin zelfstandig en in hoogste ressort eene beslissing te willen nemen. De Gouvernements Secretaris, Bijlage A. ALGEMEENE BEGINSELEN voor de regeling der préséance van Landsdienaren bij ceremonieele en feestelij ke gelegenheden, een officieel karakter dragende. I. Als hoofdbeginsel geldt, dat de rangschikking in het algemeen geschiedt naar het actueel genoten maandelijksch traktement. II. De onderlinge rangschikking van gelijkbezoldigden geschiedt met inachtneming van het tijdstip, waarop de betrokkenen in het genot van die bezoldiging zijn gesteld, behoudens dat: a. hij, die het aan zijne betrekking verbonden maximumtraktement nog niet heeft bereikt, vóórgaat boven hem, voor wien dit wel het geval is of aan wiens bezoldiging geene periodieke verhoogingen verbonden zijn; b. hij, die in zijne betrekking uitzicht heeft op een hooger maximum-traktement, vóórgaat boven hem, aan wiens betrekking een lager maximum-traktement is verbonden; c. hij, die het aan zijne betrekking verbonden maximumtraktement bereikt heeft, wordt achtergesteld bij gelijkbezoldigden, wier ambt te eeniger tijd verhooging van het actueel genoten traktement zal medebrengen of van den aanvang af op dien voet werd gesalarieerd. III. Gewezen ambtenaren en officieren volgen onmiddellijk op de actief dienenden van denzelfden rang. IV. Bij gelijken rang worden officieren van schutterijen en van erkende vrijwilligerkorpser. geplaatst boven die van leger en vloot. V. Chefs van diensten, instellingen of inrichtingen, die een lager inkomen genieten, dan een aan hen ondergeschikte, nemen in ieder geval plaats boven dien ondergeschikte. VI. De Residenten — met uitzondering van de Residenten van Djokjakarta en Soerakarta, die binnen hun gewest geassimileerd zijn aan generaals-majoor — worden geassimileerd aan den rang van kolonel, met rangregeling tusschen residenten en kolonels onderling, naar gelang van den diensttijd in den rang doorgebracht. Met uitzondering van den resident van Batavia en van dien der Padangsche Bovenlanden bij aanwezigheid van den Gouverneur van Sumatra's Westkust, nemen de residenten, zoomede de zelfstandige assistent-residenten in hun eigen gewest de hoogste plaats in. VII. De niet zelfstandige assistent-residenten (1) worden, naar gelang hun actueel traktement / 650. — of / 750.— 'smaands dan wel ƒ 825.— of / 900.— 's maands bedraagt, geassimileerd aan den rang van majoor of van luitenant-kolonel, met rangregeling tusschen deze ambtenaren en hoofdofficieren onderling, naar gelang van den diensttijd in den rang doorgebracht. Beide categoriën van landsdienaren worden geplaatst boven de ambtenaren op een maandelijksche inkomen respectievelijk van f 750.— en ƒ900.— Binnen de afdeeling, waarover hij het bestuur voert, (uitgezonderd te Batavia en te Buitenzorg) gaat de assistent-resident bij afwezen van den resident, voor boven ieder ander, terwijl hem, indien de resident aanwezig is, eene plaats wordt aangewezen boven een luitenant-kolonel, met dien verstande dat in dat geval de plaatselijke militaire commandant, hoofdofficier zijnde, den voorrang heeft boven het Hoofd van plaatselijk bestuur. VIII. De regenten op Java en Madoera worden gerangschikt naast en tusschen de assistent-residenten op/ 650.— en/750, 'smaands, niet in eigen afdeeling zijnde, met dien verstande: dat een regent in zijn eigen regentschap den voorrang heeft boven alle andere regenten; dat overigens die assistent-residenten en de regenten om en om worden gerangschikt naar den diensttijd in den rang, en dat de rij begint met den oudsten assistent-resident. IX. Bij gelijken rang nemen vreemde consulaire ambtenaren plaats boven Nederlandsche, en beroepsconsuls boven andere consuls. (1) Onder assistent-residenten worden ook verstaan zij, die belast zijn met de waarneming dier betrekking onder genot der daaraan verbonden inkomsten. Overigens wordt de rangorde beheerscht door anciënniteit van erkenning of benoeming. X. Bij tijdelijke waarneming van eene hoogere waardigheid, rang of betrekking niet geschiedende onder genot van meerdere inkomsten, behoudt de tijdelijke titularis zijne gewone plaats, tenzij voor bijzondere gevallen anders mocht zijn of worden bepaald. Bijbl. No. 5321. Eene regeling van de préséance van iedere categorie van ondergeschikte ambtenaren komt der Regeering onnoodig voor. Naar de meening van den Landvoogd kan zulks worden overgelaten aan de betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur, die daarbij zoowel met de bezoldiging, de anciënniteit en de maatschappelijke positie van de betrokkenen als met het plaatselijk gebruik zullen hebben rekening te houden. Bijbl. No. 7342. CIRCULAIRE van 4 November 1910 No. 2484. Regeling preseance van consulaire vertegenwoordigers. Zooals U bekend is werd tot dusver bij de regeling van de onderlinge preseance van de consulaire vertegenwoordigers hier te lande van vreemde mogendheden het beginsel gevolgd dat, bij gelijkheid in rang, aan den beroepsconsul voorrang behoorde te worden gegeven boven den honorairen consul. Ingevolge recente van de Nederlandsche Regeering ontvangen instructies moet dit onderscheid tusschen beroepsconsuls en honoraire consuls echter vervallen, zoodat in den vervolge bij de regeling der onderlinge preseance alleen rekening zal worden gehouden met den rang van de consulaire vertegenwoordigers en met het tijdstip waarop zij in dien rang hier te lande in functie zijn getreden. Regenwaarnemingen. Bijbl. No. 5806. Aan Officieren van gezondheid, aan andere Europeesche en Inlandsche Landsdienaren, zoomede aan Civiele geneesheeren, die uit 's Lands kas inkomsten genieten, kan door den Commandant der Zeemacht in overleg met en door tusschenkomst van de betrokken Departementschefs of Hoofden van gewestelijk bestuur, het verrichten van regenwaarnemingen ambtshalve worden opgedragen. Aan particulieren, die zich willen verbinden om gedurende eenigen tijd volgens het reglement waarnemingen te doen, kunnen bij wijze van uitzondering eveneens Gourernements-regenmeters worden verstrekt. Die regenmeters blijven Gouvernements- eigendom. Aanvragen daartoe worden gericht tot den Directeur van het Koninklijk Magnetisch en Meteorologisch Observatorium te Batavia. Omtrent de plaatsing, de wijze van opstellen der regenmeters en het verrichten der waarnemingen worden aan de waarnemers door den Directeur van het Observatorium de noodige aanwijzingen gegeven. Zie verder het Bijblad. Reizen in Nederlandsch-lndië. Reisreglement St. 1890 No. 209. Artikel 1. Aan van landswege bezoldigde Europeesche burgerlijke landsdienaren worden, voor zoover zij de kosten hunner reizen niet uit indemniteiten of andere bijzondere toelagen moeten bestrijden, transportmiddelen verstrekt en tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten toegekend, in de gevallen en op de wijze in dit reglement en de krachtens hetzelve door den Gouverneur-Generaal te maken regelingen omschreven. Bij St. 1909 No. 444 en 445 zijn voor de daarbij genoemde ambtenaren der S. S. vaste indemniteiten vastgesteld voor reis-en verblijfkosten binnen de door den Chef van den dienst vast te stellen kringen. Bijbl No. 7633. Bij dit Bijblad werd vastgesteld een reglement betreffende het vervoer van landsdienaren voor rekening van den Lande langs de Staatsspoor- en tramwegen in N. 1. Jaarkaarten, jaarabonnementskaarten of verrekenkaarten voor vervoer voor rekening van den Lande mogen aan andere landsdienaren dan die bedoeld in art. 2 van dit reglement niet worden verstrekt dan. krachtens eene daartoe door den G. G. te geven machtiging aan den Chef van het betrokken Dep. van Alg. Bestuur. Dit reglement trad in werking op 1 November, 1911 Artikel 2. Jaarkaarten worden verstrekt aan de landsdienaren, die het geheele traject, waarvoor zij worden afgegeven slechts nu en dan afleggen; jaarabonnementskaarten worden uitgereikt aan de landsdienaren, die eenzelfde traject, veelvuldig moeten bereizen, terwijl verrekenkaarten worden verstrekt aan de landsdienaren die eenzelfde traject regelmatig, doch minder dan 42 keeren 's maands moeten bereizen. De beoordeeling of jaarkaarten dan wel jaarabonnementskaarten zullen worden uitgereikt, berust bij de autoriteit, die de aanvrage tot verstrekking doet, terwijl verrekenkaarten slechts na verkregen overeenstemming tusschen den Chef van den Dienst der Staatsspoorwegen en de autoriteit, die ingevolge artikel 3 de aanvrage heeft ingediend, worden uitgegeven. Voor vervoer voor rekening van den Lande kunnen ook jaarabonnementskaarten voor een gedeelte van het loopende jaar worden verstrekt. Voor die kaarten wordt dan de te verrekenen waarde naar rato van de resteerende maanden van het kalenderjaar verminderd. Vorenbedoelde waardevermindering heeft ook plaats bij jaarabonnementskaarten, die vóór het einde des jaars komen te vervallen. Artikel 2. Met betrekking tot hunne aanspraken op transportmiddelen en tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten worden de Europeesche burgerlijke landsdienaren, volgens den maatstaf van hunne maandelijksche bezoldiging, verdeeld in vier klassen, als: le klasse: bezoldiging van f 1000.— en daarboven 2e „ „ „ „ 500.— of meer, doch minder dan f 1000.— 3e „ „ „ „ 150.— of meer, doch minder dan f 500.— 4e „ „ „ minder dan ƒ 150.—. Bijbl. No. 7120. BESLUIT. No. 21 Buitenzorg, den lOden November 1909. Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen dat, indien het dienstbelang zulks noodzakelijk maakt, de aan den Inspecteur van het Inlandsch Credietwezen toegevoegde, zoomede de in het belang van het Credietwezen ter beschikking van de Hoofden van gewestelijk Bestuur gestelde ambtenaren, in vasten of tijdelijken dienst, ook voor zoover zij eene bezoldiging genieten van minder dan ƒ 500.- (vijf honderd gulden) 's maands, bij dienstreizen met dien Inspecteur of met een der aan dezen toegevoegde of nog toe te voegen Adjunct-Inspecteurs, zoo noodig ter beoordeeling van den betrokken Inspecteur of Adjunct-Inspecteur, gebruik kunnen maken van lste klasse spoorrijtuigen. Extract enz. Een zelfde bepaling geldt voor de aan den Inspecteur voor de landelijke inkomsten en verplichte diensten toegevoegde ambtenaren. Zie Bijbl. n. 6871. Artikel 3. Onder bezoldiging wordt verstaan tractement, of, indien dat niet genoten wordt, inkomen, tractement vervangende. Artikel 4. Die meer dan een bezoldigde betrekking bekleedt, wordt gerangschikt in de klasse, waartoe hij volgens de hoogst bezoldigde behoort. Artikel 5. Bij eerste plaatsing en bij verplaatsing wordt de reiziger gerangschikt in de klasse, waartoe hij volgens de aanvaard wordende betrekking behoort. 2. Hetzelfde geldt voor ambtenaren, die — al dan niet in activiteit zijnde — belast worden met de waarneming eener betrekking hooger dan de vorige door hen krachtens benoeming bekleede, zoomede voor militairen aan wie de waarneming eener burgerlijke betrekking wordt opgedragen. Artikel 6. Zij, die buiten activiteit, met verlof of gepensionneerd zijn en zij die, niet in activiteit zijnde, worden werkzaam gesteld ander dan in het geval bedoeld in de tweede alinea van artikel 5, worden gerangschikt in de klasse, waartoe zij volgens de laatst door hen krachtens benoeming bekleede betrekking behoorden. Artikel 7. In alle hiervoren niet genoemde gevallen worden de reizigers met betrekking tot hunne aanspraken op transportmiddelen en tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten door den Gouverneur-Generaal gerangschikt in eene der klassen vermeld in artikel 2. Artikel 8. De reizen worden onderscheiden in: a. reizen bij eerste plaatsing en bij verplaatsing; b. commissie- en andere reizen. 2. De Gouverneur-Generaal bepaalt in welke rubriek de reizen moeten worden gerangschikt. 3. Alleen voor de reizen sub a bedoeld worden ook ten behoeve van het wettig gezin van den reiziger transportmiddelen verstrekt en tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten toegekend, volgens de bepalingen door den Gouverneur-Generaal vast te stellen. St. 1908. No. 391. Eerstelijk■ Te bepalen, dat het personeel van den aanleg of de opname van Staatsspoorwegen, ingeval van detacheering bi] de exploitatie dier spoorwegen, en omgekeerd, dat het personeel van bedoelde exploitatie, ingeval van detacheering bij den aanleg of de opname zalgenieten de aan de waargenomen betrekking verbonden indemniteit voor reis- en verblijfkosten en daggelden overeenkomstig de ter zake bestaande bepalingen. St. 1913 No. 596. Met intrekking en wijziging van alle daarmede strijdige bepalingen, vast te stellen de volgende: „ , , , . . .Regeling tot uitvoering van artikel 8 van het Reglement op het reizen in Nederlandsch-Indië van Europeesche Burgerlijke Landsdienaren en andere personen, vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 27 Augustus 1890 No. 22 (Indisch Staatsblad No. 209)", met bepaling dat die regeling in werking treedt op 1 Januari 1914. Artikel 1. Onder reizen bij eerste plaatsing en bij verplaatsing worden gerang- le^van ^n ^sLands burgerlijken dienst getreden in Nederlandsch-Indië gevestigde of uit Nederland ten behoeve van dien dienst gezonden perlonen, eerstbedoelden van de plaats van verblijf, laatstbedoelden van de plaats van aankomst in Nederlandsch-Indie, dan wel yan dejDlaats binnen Nederlandsch Indië waar zij zich na aankomst te Batavia, in afwachting dat over hunne diensten wordt beschikt, hebben gevestigd met schriftelijke vergunning van den Chef van het Departement van Algemeen Bestuur, waartoe zij behooren, naar de standplaats; 2e. van uit Europa van verlof terugkeerende ambtenaren, die laatstelijk eene betrekking ter Algemeene Secretarie te Buitenzorg dan wel eene onder het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel ressorteerende betrekking bekleedden en van hen, die uit Nederland zijn uitgezonden om tot zoodanige betrekking te worden benoemd — wat de onder gemeld Departement ressorteerende personen betreft, voor zoover hun door den Directeur van dat Departement niet wordt opgedragen zich elders dan te Tandjong-Priok te ontschepen, — van Tandjong-Priok naar Buitenzorg; 3e. van verplaatste Landsdienaren van hunne te verlaten standplaats, naar de nieuwe standplaats, met dien verstande, dat, ingeval van verplaatsing iwaaronder begrepen verwisseling van betrekking) zonder bevordering, indien in de betrekkelijke beschikking is aangeteekend dat de verplaatsing (of benoeming tot eene andere betrekking) is geschied op verzoek van belanghebbende, afgescheiden van de belangen van den dienst, de kosten der reis niet ten laste van den Lande komen; 4e. van hetzij tijdelijk, hetzij definitief in activiteit herstelde Landsdienaren, van de plaats van verblijf naar de standplaats; 5e. van uit hunne betrekking ontslagen Landsdienaren die aan algemeene of bijzondere bepalingen aanspraak op wachtgeld ontleenen: van de plaats, waar zij het laatst hebben gediend, naar de in NederlandschIndië gelegen plaats, alwaar zij zich met schriftelijke vergunning vestigen, moetende die plaats zooveel mogelijk zijn gelegen in de nabijheid van de eerstbedoelde. De vergunning wordt verleend: o. voor personeel, behoord hebbend tot de Algemeene Secretarie, het Hoog Gerechtshof van Nederlandsch-Indië of de Algemeene Rekenkamer, onderscheidenlijk door den Algemeenen Secretaris of den Voorzitter van een der genoemde Colleges; b. voor ander personeel, geressorteerd hebbend onder een der Departementen van algemeen bestuur; als belanghebbende zich bevindt op Java of Madoera, door het hoofd van het Departement of de door hem daartoe aan te wijzen autoriteit, en buiten Java en Madoera, door het hoofd van het gewest, waar belanghebbende zich bevindt; c. overigens door den Gouverneur-Generaal; 6e. van Landsdienaren, gewezen Landsdienaren of andere personen, die eervol ontheven zijn van hun tijdelijk opgedragen dienstverrichtingen, of wier tijdelijke werkzaamheden beëindigd zijn, van de plaats hunner tijdelijke werkzaamheid naar die, van waar zij, als gevolg van de hun gedane tijdelijke opdracht, op 's Lands kosten hebben gereisd, of naar eene andere met niet meer kosten voor den Lande te bereiken plaats; 7e. van Landsdienaren, die onder genot van traktement verlof naar Europa hebben verkregen, of aan wie door de Regeering is opgedragen ter vervulling van de eene of andere taak zich tijdelijk naar Nederland te begeven, zoomede van hen, die, voor tijdelijke dienstvervullingen in Nederlandsch-Indië door den Minister van Koloniën uitgezonden, met vergunning der Indische Regeering naar Nederland terugkeeren, van hunne standplaats of plaats van verblijf naar die van inscheping naar trniten Nederlandsch-Indië; 8e. van eervol met toekenning van — of met aanspraak op — pensioen, uit 's Lands dienst ontslagen Landsdienaren, zoo zij tijdens dat ontslag in werkelijken dienst waren, van de plaats, alwaar zij dienden, en overigens van de plaats van verblijf: a. naar de plaats binnen Nederlandsch-Indië, alwaar zij zich wenschen te vestigen; 12. b. naar de plaats van inscheping naar buiten Nederlandsch-Indië; 9e. van hen, die, recht hebbende op overtocht van Nederlandsch-Indië naar Nederland, van dat recht afstand hebben gedaan, ten einde daardoor vrij transport naar eene plaats binnen Nederlandsch-Indië te verkrijgen, tusschen twee in Nederlandsch-Indië gelegen plaatsen in de richting Soerabaja— Padang. of Soerabaja —Sabang, waar gelegenheid bestaat tot inscheping op de stoomschepen der maatschappijen, met welke door den Staat voor den overvoer van Qouvernements-passagiers tusschen Nederland en Nederlandsch-Indië en omgekeerd overeenkomsten zijn gesloten. Artikel 2. Onder commissie- en andere reizen worden gerangschikt de reizen: 1. niet in dit of in het vorig artikel afzonderlijk genoemd, ondernomen krachtens bestaande of nader uit te vaardigen bepalingen, dan wel krachtens lastgeving of opdracht van de daartoe bevoegde autoriteit: van de standplaats of plaats van verblijf om redenen van dienst van de reizigers, naar de plaats of plaatsen, waarheen zij zich moeten begeven, en terug; 2. van Landsdienaren, aan wie, op den voet van de ter zake bestaande bepalingen, wegens ziekte binnenlandsch verlof is verleend: van hunne standplaats naar de plaats of plaatsen, werwaarts het verlof is verleend, en terug; 3. van Landsdienaren, die ingeval van ziekte, bij afwezen of ontstentenis van een geneesheer op hunne standplaats, met toestemming van hunnen Chef, of — waar plaatselijk geen hoogere autoriteit aanwezig is — op eigen gezag zich elders onder geneeskundige behandeling stellen: van hunne standplaats, naar de van daar uit in den kortsten tijd te bereiken plaats, alwaar een geneesheer gevestigd is en terug; 4. van Landsdienaren, die, ter erlanging van eene geneeskundige verklaring voor verlof wegens ziekte binnen Nederlandsch-Indië dan wel naar Europa, voor ontslag wegens ziekte uit de betrekking of voor ontslag wegens gezondheidsredenen als lid der Commissie tot het afnemen van de eindexamens der hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus in Nederlandsch-Indië, overeenkomstig de ter zake geldende voorschriften, voor eene geneeskundige Commissie moeten verschijnen: van hunne standplaats of plaats van verblijf, naar de plaats, waar de geneeskundige Commissie zitting houdt en terug. Artikel 3. Bij eerste aanstelling van ten behoeve van's Lands burgerlijken dienst uit Nederland gezonden personen wordt, indien hun is vergund om elders dan te Batavia hunne bestemming af te wachten, als tegemoetkoming voor reis-en verblijfkosten naar de standplaats te goed gedaan datgene, waarop aanspraak zou bestaan, wanneer zij hunne bestemming te Batavia hadden afgewacht, tenzij de reis van uit de plaats van verblijf voor den Lande minder kostbaar is, in welk geval voor de reis van uit die plaats tegemoetkoming wordt te goed gedaan. Artikel 4. Voor reizen als bedoeld bij artikel 1 §§ 4, 7 en 8 van deze regeling, voor zoover zij zijn ondernomen van uit de plaats van verblijf, zal als tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten niet meer worden te goed gedaan dan het geval zou zijn geweest indien gereisd ware: door hen, die, zonder aanspraak op wachtgeld uit hunne betrekking ontslagen waren, — van uit de plaats waar zij het laatst actief hebben gediend; door hen, die met aanspraak op wachtgeld uit hunne betrekking ontslagen waren, - van uit de plaats, waar zij na hun ontslag uit dé be- trekking, krachtens verkregen vergunning, zich hebben gevestigd; en door hen, die uit Europa van verlof teruggekeerd, non-actief waren,— van uit Batavia. Artikel 5. Om aanspraak te kunnen doen gelden op tegemoetkoming voor reisen verblijfkosten, moet, indien het betreft eene reis als bedoeld bij artikel I § 5 van deze regeling, de bij die paragraaf bedoelde vergunning zijn gevraagd binnen zes maanden na de dagteekening van het besluit, waarbij het ontslag uit de betrekking is verleend en de reis aanvaard zijn binnen drie maanden na de dagteekening der vergunning; indien het betreft eene reis naar de plaats, bedoeld bij artikel 1 § 8 lett a van deze regeling, de reis zijn aanvaard binnen een jaar na de dagteekening van het besluit, waarbij het bedrag van het pensioen van den gewezen Landsdienaar is vastgesteld. Artikel 6. (1) Op tegemoetkoming voor transportkosten in de gevallen, bedoeld bij artikel 2 §§ 2 en 3 van deze regeling, hebben aanspraak Landsdienaren op eene bezoldiging van minder dan ƒ 250.— 's maands, zullende in het geval, bedoeld bij gemelde paragraaf 3, bij de betrekkelijke declaratie moeten worden overgelegd een ten spoedigste na aankomst op de plaats, waar de reiziger zich onder geneeskundige behandeling heeft gesteld, aangevraagd geneeskundig certificaat: constateerende zijn ziekelijken toestand en de noodzakelijkheid van het verlaten van zijn standplaats. (2) Aan Landsdienaren op eene bezoldiging van ƒ 250. 's maands en daarboven worden slechts reiskosten te goed gedaan voor die reizen of gedeelten van reizen als bedoeld sub artikel 2 §§ 2 en 3 van dezn regeling, welke moeten worden gedaan over zee en, in de bezittingetbuiten Java en Madoera over land, doch niet per spoor of tram, wordende hun geene tegemoetkoming verleend voor reizen over land op Java en Madoera en per spoor of tram in de bezittingen buiten Java en Madoera. Artikel 7. (1) Bij reizen, g:rangschikt onder die bij eerste plaatsing en bij verplaate sing. worden, indien het wettig gezin van den reiziger dezen vergezelten behoeve van dat gezin transportmiddelen verstrekt en tegemoetko ming voor reiskosten toegekend als volgt: I. Voor reizen over land: per spoor of stoomtram, vervoer in de klasse van rijtuigen, waarin den reiziger plaats toekomt, en transport van goederen naar de reden van vier-vijfden voor zijne echtgenoote, drie-vijfden voor elk kind boven en twee-vijfden voor elk kind beneden de 12 jaren, van het ge wicht den reiziger toegestaan, wordende aan reizigers, volgens de classificatie in artikel 2 van het reglement tot de eerste of tweede klasse van reizigers behoorende, bovendien ten behoeve van het gezin te goed gedaan de vervoerkosten in een rijtuig van de laagste klasse van één bediende; met postpaarden, voor elk stel paarden, dat in verband tot de sterkte van het gezin voor dat gezin wordt verstrekt, reisgeld bedoeld bij artikel 14 van het reglement; zonder postpaarden en ook niet per spoor of stoomtram, de vergoedingen bedoeld bij artikel 16 van het reglement. II. Voor reizen te water: vervoer met Harer Majesteits schepen, schepen der GouvernementsMarine en andere Landsvaartuigen, overeenkomstig de dienaangaande geldende voorschriften; b. vervoer met particuliere vaartuigen in dezelfde klasse als waarop de reiziger aanspraak heeft. (2). Voor reizen, bedoeld sub a en b, wordt toegestaan een kojang scheepsruimte voor bagage, met inbegrip — voor zooveel de reizen sub b betreft — van de fcheepsruimte, waarvan de kosten begrepen zijn onder het passagegeld. (3) In gewesten, waar voor het vervoer te water van Gouvernementsreizigers met hun bagage speciale overeenkomsten bestaan, wordt scheepsruimte toegestaan naar den daarbij bedongen maatstaf. (4) Waar dergelijke overeenkomsten niet bestaan en voor het reizen per prauw geen bijzondere regelingen zijn gemaakt, kan ook voor het wettig gezin van den reiziger—zoo volgens verklaring van het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur niet kan worden volstaan met de prauw, waarmede de reiziger zelf wordt overgevoerd prauwhuur in rekening worden gebracht op gelijken voet als zulks aan hem is toegestaan. Artikel 8. (1) Aan de alleen reizende leden van het gezin van den Landsdienaar, wien vergund is zich door die leden voor Gouvernements-rekening van Nederland naai Nederlandsch-Indië te doen volgen, wordt vrij transport in Nederlandsch-Indië verleend van de plaats van aankomst naar de standplaats of de verblijfplaats van het hoofd des gezins, indien voor de reis daarheen, ware zij met het gezin ondernomen, voor dat gezin, op grond van de bestaande bepalingen transportmiddelen verstrekt en tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten toegekend zouden zijn. (2) Indien aan de leden van het gezin van een Landsdienaar, die, ingevolge een bevel of een verzoek der Regeering, in 's Lands belang voorloopig geen gebruik maakt van het door hem krachtens de bestaande bepalingen aangevraagd verlof naar Europa, door den Gouverneur Generaal overtocht voor 's Lands rekening naar Nederland wordt verleend, kunnen voor de door hen ondernomen reis naar de meest nabij gelegen haven waar gelegenheid bestaat tot inscheping naar plaatsen buiten Nederlandsch-Indië, den Lande reiskosten in rekening worden gebracht overeenkomstig de bestaande bepalingen. (3) Ook ten behoeve van het wettig gezien van een op den voet van artikel 1 dezer regeling reizend of gereisd hebbend Landsdienaar, dat afzonderlijk reist ten einde zich bij hem te voegen, worden, voor zooveel de leden van het gezin op het tijdstip, waarop laatstbedoelde reis werd aangevangen, zich in Nederlandsch-Indië bevonden, of na dat tijdstip aldaar geboren mochten zijn, de transportmiddelen verstrekt en de tegemoetkoming voor reiskosten toegekend, bedoeld bij artikel 7 van deze regeling, mits de reis wordt aanvaard binnen zes maanden na den aanvang van die van het hoofd des gezins, en met dien verstande dat bij reizen over land per spoor of tram ten behoeve van het alleen reizend gezin van den Landsdienaar, die volgens artikel 2 van het reglement in de eerste of tweede klasse van reizigers is gerangschikt, slechts vervoerkosten van één bediende worden toegestaan. (4) Heeft het wettig gezin of een deel daarvan, wegens ziekte of een ander geldige reden van verhindering, ter beoordeeling van de na te noemen autoriteit, de reis niet kunnen aanvaarden binnen den in de vorige alinea van dit artikel gestelden termijn, dan is, om de reis op een later tijdstip te mogen aannemen, eene speciale schriftelijke vergunning noodig van den Chef van het Departement, ten laste waarvan de uitgaven voor de reis moeten komen. (5) In dringende gevallen, waarin niet kan worden afgewacht, dat bedoelde vergunning door den Chef van het betrokken Departement wordt verleend, kan deze vergunning ook worden gegeven door den hoogsten besturenden ambtenaar ter plaatse. (6) Het recht of de vergunning om voor Gouvernements - rekening zich bij het hoofd des gezins te voegen vervalt: a. indien het hoofd des gezins komt te overlijden of op niet eervolle wijze 's Lands dienst verlaat; b. voor hen, die ophouden leden van het gezin te zijn in den zin van artikel 16, laatste lid van het reglement. Artikel 9. Aan eervol, met toekenning van of met aanspraak op pensioen, uit 's Lands dienst ontslagen Landsdienaren en ten behoeve van hun wettig gezin worden, indien door hen voor s Lands rekening reeds is gereisd naar de plaats, bedoeld bij artikel 1 § 8 lett. a van deze regeling,geen transportmiddelen verstrekt en geen tegemoetkoming voor reiskosten toegekend voor reizen naar de plaats, bedoeld bij lett. b dier paragraaf, en omgekeerd niet voor reizen naar de plaats, bedoeld bij lett. a, indien op 's Lands kosten reeds is gereisd naar de plaats, bedoeld bij lett. b. Artikel 10. Aan weduwen en weezen, die aanspraak hebben op, of in het genot zijn van pensioen of onderstand ten laste van het Weduwen- en Weezenfonds van burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-lndië, zoomede aan weezen, die niet gehuwd zijn, en bedoelden onderstand niet meer genieten of (als stiefkinderen) niet genoten hebben, wat de jongens (ook de stiefzoons I betreft, voor zoover zij op den dag van de aanvaarding van de reis den vollen ouderdom van 23 jaren nog niet hebben bereikt, worden op denzelfden voet alsof zij waren de afzonderlijk reizende vrouw en kinderen van den Landsdienaar toen hij nog in leven was en zijne laatste betrekking krachtens benoeming bekleedde, transportmiddelen verstrekt en tegemoetkomingen toegekend voor de reizen: a. van de plaats van verblijf in Nederlandsch-lndië tijdens het overlijden van den Landsdienaar; le. naar die, waar zij zich binnen Nederlandsch-lndië wenschen te vestigen; 2e. naar de plaats van inscheping naar buiten Nederlandsch-lndië; b. van de plaats, waar zij voor 's Lands rekening, als weduwen of weezen, in Nederlandsch-lndië zijn aangekomen, naar die, waar zij zich binnen Nederlandsch-lndië wenschen te vestigen; c tusschen twee in Nederlandsch-lndië gelegen plaatsen in de richting Soerabaja-Padang of Soerabaja- Sabang, waar gelegenheid bestaat tot inscheping op de stoomschepen der maatschappijen, met welke door den Staat voor den overvoer van Gouvernements- passagiers tusschen Nederland en Nederlandsch-lndië en omgekeerd overeenkomsten zijn aangegaan, en zulks, indien zij, recht hebbende op overtocht van Nederlandsch-lndië naar Nederland, van dat recht afstand hebben gedaan, ten einde daardoor vrij transport naar eene plaats binnen Nederlandsch-lndië te verkrijgen ; wat de reizen, bedoeld bij letter fl le en letter b betreft, mits zij worden aanvaard binnen een jaar na de dagteekening van het besluit, waarbij het pensioen of de onderstand is toegekend; en wat de reizen, bedoeld bij letter a 2e en letter c aangaat, mits de weduwe of wees na het overlijden van den echtgenoot of vader, die te haren (zijnen) behoeve deelgerechtigde van het civiel weduwenen weezenfonds was, nog geen overtocht voor Lands rekening van Nederlandsch-lndië naar Nederland of omgekeerd heeft genoten. Artikel 11. Aan weduwen en weezen, bedoeld bij artikel 10 van deze regeling, aan wie transportmiddelen verstrekt en tegemoetkoming voor reiskos- ten toegekend zijn voor eene reis, omschreven bij lett. a van dat artikel, wordt een en ander niet verstrekt en toegekend voor eene reis, omschreven bij lett. b, en omgekeerd niet voor eerstbedoelde reis, indien laatstbedoelde voor 's Lands rekening is gedaan. Artikel 12. (1) Ingeval vergunning verkregen is om de reis naar Nederland te doen met andere stoomscheppen dan die onder Nederlandsche vlag, toebehoorende aan een der Maatschappijen, met welke door den Staat contracten zijn aangegaan voor den overvoer van Gouvernementspassagiers van Nederland naar Nederlandsch-Indië en omgekeerd, of eene vergunning verkregen dan wel eene opdracht verleend is om de reis per zeilschip te doen, is het den reiziger vrijgelaten zich rechtstreeks te begeven naar Singapore of Penang, of de iiaven van vertrek van het zeilschip. (2) Voor die reis wordt evenwel geen hooger bedrag te goed gedaan dan blijkens zooveel mogelijk over te leggen quitantiën werkelijk is uitgegeven en in geen geval meer dan hetgeen voor rekening van den Lande zou kunnen zijn gekomen, indien gereisd ware naar de plaats, welke wordt aangemerkt als plaats van inscheping naar buiten Nederlandsch-Indië. Artikel 13. In deze regeling zijn te verstaan: le. onder plaats van aankomst in Nederlandsch-Indië: Batavia of de door de daartoe bevoegde autoriteit in's Lands belang aangewezen andere binnen Nederlandsch-Indië gelegen, plaats van ontscheping; 2e. onder standplaats: de plaats, krachtens algemeene of bijzondere bepaling geldende als officiëele plaats van vestiging; 3e. onder plaats van inscheping naar buiten Nederland s c h - I n d i ë: de met de minste kosten voor het Land te bereiken plaats, — waartoe ook Singapore wordt beschouwd te behooren,— van waar in geregelden passagiersdienst naar Nederland vertrekkende stoomschepen onder Nederlandsche vlag, toebehoorende aan een der Maatschappijen, met welke door den Staat contracten zijn aangegaan voor den overvoer van passagiers van Nederland naar Nederlandsch-Indië en omgekeerd; 4e. onder plaats, waar zij voor 's Lands rekening in Nederlandsch-Indië zijn aangekomen: de van de plaats, waar belanghebbenden zich binnen Nedelandsch-Indië wenschen te vestigen, minst verwijderde haven, tot waar van het buitenland voor 's Lands rekening kan worden gereisd. Artikel 14. Deze regeling kan worden aangehaald als „Regeling tot uitvoering van artikel 8 van het Europeesch Burgerlijk Reisreglement". Afschrift enz. Artikel 9. 'lenzij anders is of wordt bepaald, of de belangen van den dienst afwijking noodzakelijk maken, wordt gereisd langs den weg, die in den kortsten tijd en met de minste kosten voor het Land kan worden afgelegd en overeenkomstig regelen door den Gouverneur-Generaal, met inachtneming zooveel mogelijk van dit beginsel, te stellen. St. 1911 no. 357. Te bepalen (ten vervolge van het besluit van 6 Oct. 1910 no. 27) dat de Eur. burgerlijke landsdienaren en andere personen, gerangschikt in de le, 2e en 3e klasse van reizigers als bedoeld bij art. 2 van het Reisreglement, voor hunne reizen, voor zoover daarbij geen langdurig oponthoud onderweg noodzakelijk is en de reis volgens de bestaande bepalingen niet per spoor of tram moet worden gedaan, in de gevallen, waarin krachtens bestaande of nader te sluiten overeenkomsten door aannemers automobielen voor het vervoer worden verstrekt, van deze automobielen gebruik moeten maken. zullende, indien de bedoelde reizigers van het evengenoemde transportmiddel geen gebruik maken, bij de betrekkelijke declaratie eene verklaring moeten worden overgeled als bedoeld bij art. 4 van Staatsblad 1901 no. 447. (Zie hierachter.) Ten tweede: Te bepalen, dat: a. gerekend van 1 Juli 1910 de Eur. ambtenaren bij het B. B. op Java voor dienstreizen binnen hun ressort zich verder uitstrekkende dan 6 palen buiten hunne standplaats, b. de Regenten en Patihs op Java voor de door hen te ondernemen reizen, bedoeld bij St. 1877 no 283 en St. 1882 no. 120, a. en b. mede voor rekening van den Lande gebruik kunnen maken van de op contract met het Gouvernement door aannemers te leveren automobielen. Artikel 10. Voor zoover zij zijn gelegen in de richting der plaats van bestemming van den reiziger, worden steeds gebruikt de door of van wege den staat geëxploiteerde spoor- en stoomtramwegen, zoomede de particuliere spoor- en stoomtramwegen, die door den Gouverneur-Generaal daartoe worden aangewezen; kunnende in 's lands belang door den Gouverneur-Generaal afwijking van den regel worden toegestaan. (St. 1904 No 260). 2. Overigens worden voor zooveel dit mogelijk en noodig wordt geacht, op de wijze door den Gouverneur-Generaal met inachtneming van plaatselijke gebruiken en omstandigheden en van den rang en den stand van den reiziger te bepalen, van Gouvernementswege gratis of tegen betaling van den aan het Land in rekening te brengen prijs transportmiddelen verstrekt aan de reizigers, die hunnerzijds verplicht zijn van die transportmiddelen in de aan te wijzen gevallen gebruik te maken, zullende slechts aan reizigers, behoorende tot de eerste, tweede en derrie klasse de van Gouvernementswege gestationneerde of op contract met het Gouvernement door aannemer te leveren postpaarden worden verstrekt. St 1901 No. 447. Is goedgevonden en verstaan: Met intrekking en wijziging in zooverre van alle daarmede strijdige bepalingen, vast te stellen de volgende „Regeling tot uitvoering van artikel 10 van het reglement op het reizen in Nederlandsch-Indië van Europeesche burgerlijke landsdienaren en andere personen", Artikel 1. Enz. Artikel 2. Op lava en Madoera moeten, behoudens het bepaalde in de volgende alinea, de reizigers, behoorende tot de eerste tweede en derde klasse voor zoover door hen niet per spoor of stoomtram moet worde gereisd, gebruik maken van de van Gouvernementswege gestationeerde of op contract met liet Gouvernement door aannemers te leveren postpaarden. indien zij beschikbaar zijn. ic;n7 Wanneer de reis over een afstand van moer dan zes palen van 1507 meters moet worden aangevangen langs trajecten, waarvoor geen postpaarden worden of kunnen worden verstrekt, of wanneer de aard der reis langdurig oponthoud onder weg medebrengt, kan de reis z0"der gebruikmaking van postpaarden worden aangevangen en beemdig Bijbl. No. 6870. Bii artikel 2, alinea 2, van het besluit van 5 December 1901 No. 12 (Staatsblad No 447) is o. a bepaald, dat wanneer eene reis over een afstand van meer dan zes palen van 1507 meters moet worden aangevangen langs trajecten, waarvoor geen postpaarden worden of kunnen worden verstrekt, de reis zonder gebruikmaking van postpaarden kan worden aangevangen en beeindigd. Naar aanleiding van een nopens de strekking dier bepaling eerezen meeningsverschil is door de Regeering te kennen gegeven, dat die bepaling, zooals ook in de bedoeling heelt gelegen, niet van toepassing is ingeval de reis per spoor of tram aangevangen (1). rwrifrens ziin de Hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur bevoegcf om te beslissen of al dan niet van postpaarden zal worden pebrufk gemaakt op die gedeelten van het traject, waar postpaarden ?ls in de eerste alinea bedoeld, verstrekt kunnen worden ingeval de reis met postpaarden zou moeten worden aangevangen doch verder geheel of gedeeltelijk met zoogenaamde kleine transportmiddelen vo gezet of beëindigd moeten worden. Artikel 3. Aan ondergeschikte landsdienaren, die met hunne Chefs reizen en van geen afzonderlijk rijtuig gebruik maken, worden geen postpaarden verstrekt. Artikel 4. Wnrrlt door reizigers ingevolge het bepaalde bij de artikelen 2 en S' beSf' Se'ns £ den Administrateur'der Lnen.anSseim paardenposterij, dan vrel door den aannemer of diens gemaeht.gde. Artikel 5. De levering der postpaarden geschiedt gratis, op den voeltenï de wiize als aangegeven in het reglement op de binnen andsche paardenposterij en 'in de met de aannemers gesloten contracten, "lïj-Missive van den 1 en Gouvernements Secretaris van 7 April 1908 Nó. 1020. Artikel 6. In de residentie Batavia mogen reizigers, behoorende tot de eerste, tweede en derde klasse, voor reizen langs voor rijtuigen geschikte wegen, aan het Land de kosten van gehuurde particuliere paarden in rekening brengen, mits bij de declaratie overleggende eene verklaring van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur, dat de paardenhuur volgens usance en voor niet minder te bedingen was en dat de gevolgde wegen voor rijtuigen geschikt zijn. Artikel 7. In de gewesten buiten Java en Madoera, waar het vervoer van Gouvernementsreizigers en hunne bagage is uitbesteed, worden den reiziger de door den aannemer ingevolge het contract te leveren transportmiddelen kosteloos dan wel tegen betaling van den door den reiziger aan het Land in rekening te brengen prijs verstrekt. Artikel 8. De bij de artikelen 2 en 7 bedoelde verstrekkingen van postpaarden en transportmiddelen, ter erlanging waarvan de reiziger zich tot het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur wendt, geschieden niet en de bij artikel 6 verleende bevoegdheid tot het in rekening brengen van de kosten van gehuurde particuliere paarden, vervalt voor reizen, welke zich niet verder uitstrekken dan zes palen van 1507 meters buiten de standplaats of buiten de plaats, waar onder genot van daggeld wordt verbleven. St. 1903 No. 428. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Voor zooveel noodig onder nadere goedkeuring der Koningin, te bepalen, dat ten behoeve van burgerlijke landsdienaren en andere personen, voor wie het Regl. op het reizen in N. I. (St. 1890 No. 209), niet toepasselijk is, van de verplichting om gebruik te maken van spoor- en stoomtramwegen, voor zoover deze gelegen zijn in de richting der plaats van bestemming van den reiziger, kan worden afgeweken in de gevallen, waarin dit door den onmiddellijken chef van den reiziger, luidens op de declaratie te stellen of daarbij over te leggen verklaring, in het belang van den dienst noodzakelijk wordt geacht. St. 1904 No i97. Gelet op het besluit van 23 December 1903 No 5 en de daarbij verhandelde bescheiden, zoomede op artikel 10 van het reisreglement in St. 1890 No. 209, zooals het luidt ingevolge het Koninklijk besluit van 8 Maart 1904 No 20 (St. No. 260): Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen dat ten behoeve van de burgerlijke landsdienaren en andere personen voor wie het Reglement op het reizen in NederlandschIndië (St. 1890 No. 209) van toepassing is, van de verplichting om gebruik te maken van spoor- en stoomtramwegen, voor zoover deze gelegen zijn in de richting der plaats van bestemming van den reiziger, kan worden afgeweken in de gevallen, waarin dit door den onmiddellijken chef van den reiziger, luidens op de declaratie te stellen of daarbij over te leggen verklaring, in het belang van den dienst noodzakelijk wordt geacht. Bijbl. No. 7062. Gouv. Besl. van 24 Mei 1909 No 13. Te bepalen: Dat het vervoer van Landsreizigers tusschen de stations en halten, 12a gelegen aan het lijnvak Batavia, Poerwakarta —Padalarang.eenerzijdsch en de stations en halten aan het lijnvak Batavia Buitenzorg Padalarang anderzijds, geschiedt over de spoorlijn of spoorlijnen, waarlangs de reis in den kortsten tijd kan worden volbracht. Bijbl. No. 5903. Eerstelijk■■ Te bepalen: I. dat aan Landsdienaren, die reizen moeten doen, waarvoor ingevolge bestaande of nog uit te vaardigen bepalingen geheel of gedeeltelijk over land, een spoor, een tram of ander transportmiddel voor Gouvernementsreizigers is aangewezen, in den vervolge geen vergunning meer zal worden verleend om die reizen, voor zoover zij met net aangewezen vervoermiddel kunnen worden afgelegd, voor rekening van den Lande geheel of gedeeltelijk over zee te maken; II. dat voor het geval eene zoodanige reis geheel of gedeeltleijk voor eigen rekening over zee is gemaakt de door den betrokkene betaalde kosten voor de overtocht en voor vervoer zijner bagage geheel of gedeeltelijk kunnen worden vergoed, indien wordt aangetoond dat er voor het doen der reis over zee gegronde redenen bestonden; III. dat de sub 2 bedoelde vergoeding niet meer zal mogen bedragen dan hetgeen de reis gekost zou hebben indien zij met het voor Gouvernementsreizigers aangewezen vervoermiddel was gemaakt (wat den Staatsspoorweg betreft de zelfkosten), tenzij de Landsdienaar reisde: a. ingevolge eene overplaatsing op grond van een geneeskundig certificaat; b. om gebruik te maken van een hem verleend verlof wegens ziekte; c. bij evacuatie. , , , , . .. .j en aangetoond wordt dat de zeereis in het belang der gezondheid van den reiziger noodzakelijk was, in welke gevallen restitutie van het volle bedrag der door den Landsdienaar zeiven uitgegeven kosten kan plaats hebben, Ten tweede: Te bepalen dat de Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur en de hulpordonnateurs bevoegd zijn tot het verleenen der in art. 1 bedoelde restitutie. Bijbl. No. 6871. 1. Gouv. Besluit van 26 April 1905 No. 4. Eerstelijk: enz.; Ten tweede: Te bepalen: I. enz.; II. dat de Inspecteurs voor agrarische zaken en voor de landelijke inkomsten en verplichte diensten en het aan die Inspecteurs toegevoegd personeel voor hunne dienstreizen zullen mogen declareeren op den voet der bestaande bepalingen; met dien verstande, dat door hen, indien het dienstbelang zulks noodzakelijk maakt, voor zoover de Adjunct-Inspecteurs aangaat ter beoordeeling van de Inspecteurs en wat de aan den Inspecteur voor de landelijke inkomsten en verplichte diensten toegevoegde ambtenaren betreft ter beoordeeling van dezen Inspecteur of de hem toegevoegde Adiunct-Inspecteurs — de reizen op de trajecten Batavia, Semarang en Soerabaja en omgekeerd, over zee in stede van over land kunnen worden gemaakt, terwijl voorts de aan den Inspecteur voor de landelijke inkomsten en verplichte diensten toegevoegde ambtenaren, ook voor zoover zij eene bezoldiging genieten van minder dan f 500.— (vijf honderd gulden) 'smaands, bij dienstreizen met dien Inspecteur of met een der aan dezen toegevoegde Adjunct-Inspecteurs, zoonoodig, ter beoordeeling van dien Inspecteur of Adjunct-Inspecteur, gebruik kunnen maken van 1ste klasse spoor-rijtuigen. III. enz.; II. Gouv, Besluit van 20 Februari 1906 No. 33. Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen, dat indien het dienstbelang zulks noodzakelijk maakt, door den inspecteur van het Inlandsch Landbouwcredietwezen en door de aan dezen toegevoegde ambtenaren, ter beoordeeling van dien Inspecteur, de reizen, op de trajecten Batavia, Semarang, Soerabaja, Banjoewangi en tusschengelegen plaatsen en omgekeerd, over zee in stede van over land kunnen worden gemaakt. Extract enz. III. Gouv. Besluit van 8 Februari 1907. No. 1. gew. bij Bijbl. No. 6988. Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen, dat indien het dienstbelang zulks noodzakelijk maakt, de reizen op de trajecten Batavia, Semarang, Soerabaia, Banjoewangi en tusschengelegen plaatsen en omgekeerd, over zee in stede van over land kunnen worden gemaakt door: den Directeur van Landbouw, den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst van het Boschwezen, de inspecteerende ambtenaren van de Gouvernements Koffiecultuur, van den Inlandschen landbouw en van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst. Extract enz. Bijbl. No. 7145, art: 5. (4). Met afwijking van de bestaande bepalingen kunnen de Adviseur voor de bestuurszaken der Buitenbezittingen en zijn ondergeschikt personeel bij hunne dienstreizen den zeeweg in stede van den landweg bezigen, indien, ter beoordeeling van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur, het dienstbelang dit eischt. Artikel 11. Op de bezittingen buiten Java en Madoera worden voor zoover geen reizen per spoor of tram mogelijk zijn en het transport van reizigers en goederen niet op andere wijze is geregeld in verband met de verordeningen op de heerendiensten, aan de reizigers koelies verstrekt volgens tarieven, door den GouverneurGeneraal voor die bezittingen of voor één of meer der daartoe behoorende gewesten vastgesteld. (St. 1902 No. 441). Zie St. 1836 No. 55, enz. hierachter. St. 1909 No. 428. Te bepalen, dat, gerekend van 1 Januari 1909 in de residentie Menado, Europeesche burgerlijke landsdienaren, gerangschikt in de 3e en 4e klasse van reizigers, als bedoeld bij art. 2 van het Reisreglement, bij reizen in commissie een gelijk aantal koelies in rekening mogen brengen als bij reizen wegens eerste plaatsing en verplaatsing. Artikel 12. De Gouverneur-Generaal bepaalt bij reizen over land de klassen waarvan de reizigers, bij gebruik van spoor of stoomlram, den prijs mogen in rekening brengen, de hoeveelheden bagage, die zij op 's lands kosten mogen medenemen en het aantal bedienden, waarvan de kosten in de aan te wijzen klasse mede voor's Lands rekening komen, zoomede de gevallen waarin transportkosten voor het vervoer van een reiswagen per spoor of stoomtram worden te goed gedaan. St. 1902 No. 230. Is goedgevonden en verstaan: Met intrekking en wijziging in zooverre van alle daarmede strijdige bepalingen, vast testellen de volgende „Regeling tot uitvoering van artikel 12 van het reglement op het reizen in Nederlandsch-Indië van Europeesche burgerlijke landsdienaren en andere personen". Artikel 1. Bij reizen per spoor of stoomtram wordt vergoeding toegekend volgens onderstaand tarief: (St. 1905 No. 376 en 1908 No. 483) Klassen van reizigers volgens artikel 2 van het Reisreglement. Vergoeding voor vervoer van: (1) Reizigers in de Bedienden in en Goederen tot een volgende klasse van rijtuigen der laagste gewicht in kilogram- riitnio-nn. klasse tot een getal. men uitgedrukt. Bij eerste plaatsing en bij ver, plaatsing van : Bij commissie en andere reizen van : Bij eerste plaatsing en bij verplaatsing van: Bij commissie en andere reizen van : 1 2 1 450 30 o 1 2 1 300 30 o 9 1 1 250 30 4 | 3 1 1 180 30 met dien verstande: a. dat, waar geen rijtuigen 3e klasse, bestemd of mede bestemd voor Europeesche reizigers (St. 1903 No. 252) in gebruik zijn, de reizigers der 3e en 4e klasse volgens het Reglement vergoeding ontvangen voor vervoer respectievelijk in de 1e en de 2e klasse; (1) Het wettig gezin des reizigers, wanneer hij reist tot bereiking van zijne eerste of van eene nieuwe standplaats, in de klasse van rijtuigen, waarin hem zeiven eene plaats toekomt. In dat geval wordt bovendien vracht vergoed: « voor een bediende in een rijtuig van de 3e kl. voor de vrouw, wanneer zij zelve aanspraak heeft op vervoer in een rijtuig der le kl. . b■ voor de goederen van de vrouw en de kinderen, naar de reden van 4 5 voor de vrouw. 3/5 voor een kind boven de 12 jaren en 2/5 voor een kind beneden de 12 jaren, van het gewicht, voor den man of vader aangewezen. b. dat als reizigers der 3e klasse volgens het Reglement worden aangemerkt landsdienaren die, ofschoon naar den maatstaf van hunne maandelijksche bezoldiging gerangschikt in de „4de klasse van reizigers, bij reizen met particuliere vaartuigen in den Indischen Archipel worden vervoerd als passagiers der 1e klasse: c. dat onder de in dit tarief voorkomende gewichten begrepen is het gewicht der bagage, waarvoorjvrijdom van vracht wordt genoten; d. dat, waar in spoor- en stoomtramtarieven de berekening van de vracht voor bagage per ruimte-eenheid geschiedt, twee kubieke decimeters gelijkgesteld worden aan een kilogram. e. dat bij commissie- en andere reizen van korteren duur dan vier dagen geen vergoeding voor vervoer van bedienden wordt toegekend. (St. 1905 No. 376). St. 1908 No. 385. Ten tweede: Met afwijking in zoover van het tarief bedoeld bii art, ! van St. 1902 No. 230, te bepalen: I. dat aan de 2e en 3e Stuurlieden, de 3e Machinisten en LeerlingMachinisten der Qouv. Marine bij reizen per spoor of stoomtram vergoeding wordt toegekend voor vervoer in rijtuigen der 2e klasse. II. dat aan de Gezaghebbers der Qouv. Marine bij reizen langs het traject Weltevreden — Tandjong Priok vergoeding 'wordt toegekend voor vervoer in rijuigen der le klasse. Artikel 1 a. Waar bij bijzondere bepalingen reizigers per spoor-of stoomtram zijn gerangschikt in een hoogere klasse van rijtuigen dan art. 1 aangeeft, wordt aan hen vergoeding toegekend naar den maatstaf voor die hoogere klasse in het bij dat artikel bedoeld tarief bepaald. (St. 1902 No. 381). Artikel 2. Boven de artikel 1 toegekende vergoeding wordt bij reizen per spoorof stoomtram aan den reiziger te goed gedaan de kosten van vervoer: a. van den reiswagen waarmede de reis met van Gouvernementswege gestationneerde of op contract met het Gouvernement door aannemers geleverde paarden, is aangevangen of voortgezet; b. enz. (2). Bij commissie en andere reizen, als bedoeld bij art. 8, alinea 1, sub b van het Reglement, per spoor of stoomtram worden aan de inspecteerende ambtenaren van den dienst van het Boschwezen te goed gedaan de kosten van een medegenomen dienstrijpaard, mits uit eene op de declaratie gestelde of daaraan gehechte verklaring van den chef des reizigers blijkt dat het medenemen van een rijpaard in het belang van den dienst noodzakelijk was. (St. 1908 No 392.) (3). Bij na ultimo Februari 1910 ondernomen reizen wegens eerste plaatsing of verplaatsing, als bedoeld bij artikel 8, alinea 1, letter a van het Reglement, per staatsspoor of tram worden, boven de in artikel 1 toegekende vergoeding, aan den reiziger nog tegoed gedaan de kosten van vervoer van hun inboedel, met dien verstande evenwel, dat voor hun rekening blijven de zelfkosten van het vervoer, welke ten deze gesteld zijn: op 2 cent per askilometer bij vervoer per wagenlading en op 2 cent. per tonkilometer bij vervoer als stukgoed, waarbij gedeelten van 1000 K. G. voor een ton worden berekend. De verrekening van de bovenbedoelde vergoeding geschiedt bij de vereffening der reisdeclaratiën, waarbij de betrekkelijke vrachtbrieven behooren te worden overgelegd (St. 1912 no. 176 en 1913 no. 368) Mocht in enkele gevallen het bedrag der vorengenoemde zelfkosten voor het geheele vervoer dan wel voor een of meer onderdeelen daarvan hooger zijn dan de daarvoor aan den spoorwegdienst betaalde vracht, dan vindt die zelfkostenberekening voor het geheele vervoer dan wel voor die onderdeelen daarvan geene toepassing en heeft dus geene of slechts gedeeltelijke vergoeding als vorenbedoeld plaats. (St. 1912 no. 176) Artikel 3. Wanneer wegens kosten van vervoer per spoor of stoomtram niet meer in rekening wordt gebracht dan het bedrag, waarop krachtens artikel 1 in verband met de betrekkelijke tarieven aanspraak bestaat, wordt dat bedrag te goed gedaan zonder dat eene verklaring of onderzoek omtrent de uitgegeven kosten noodig is. Bepaald is, dat alle officieren van de land-en zeemacht bij reizen voor 's Lands rekening op het traject Batavia S. S. en Batavia N. I. S. Tandjoeng Priok, benevens tusschen Meester-Cornelis S. S.,Gang Solitude. Salemba, Pasar Senen en Weltevredens. S. eenerzijds en Antjol, Soengei Lagoa en Tandjoeng Priok anderzijds, zullen worden vervoerd in rijtuigen der eerste klasse- St. 1910 no. 516. Met wijziging in zoover van art. 1 van St. 1872 No. 77 juncto 1897 No. 281 te bepalen: . . . dat Eur. onderofficieren der Land- en Zeemacht beneden den rang van adjudant-onderofficier, zoomede de Eur. burgerlijke landsdienaren genietende eene bezoldiging van meer dan / 50.— 'smaands voorzoover zij thans nog in de 3e klasse worden vervoerd, voortaan bij reizen in dienst op het traject Weltevreden Tandjong-Priok, met hun wettig gezin zullen worden vervoerd in rijtuigen der 2e klasse. Artikel. 13. Voor reizen te water stelt de Gouverneur-Generaal mede een regeling vast op de verdeeling van de reizigers in klassen en bepaalt hij de scheepsruimte voor bagage, zoomede het aantal bedienden, waarvoor overvoer op 's lands kosten is toegestaan. De bij St. 1861 no. 10 aangegeven classificatie der gouvernements reizigers is bij verschillende staatsbladen aangevuld, als hieronder aangegeven. Het wettig gezin reist in de klasse voor den echtgenoot aangegeven. A. bij vervoer met particuliere stoomschepen. In de eerste klasse. Ambtenaren, actieve en gepensioneerde, benoemd of benoemd geweest zijnde door den G. G., met uitzondering van hen, hieronder uit drukkelijk gebracht tot de tweede klasse. Hoofd en subalterne officieren bij de land — en zeemacht; actieve en gepensioneerde. Scheepsklerken behoorende tot het vaste corps der Nederlandsche marine. Gouvernements onderwijzers. (St. 1861 no. 86) Opzieners der le en 2e klasse bij het mijnwezen. (St. 1867 n. 139 en 1871 no. 65) Opzichters bij de B. O. W (St. 1869 n. 22 en 1876 n. 303). De gezagvoerders der vaartuigen voor den dienst der In-en uitvoerrechten. (St. 1874 n. 10). De ambtenaren van den dienst der S. S. die een tractement genieten van ƒ. 150 en daarboven, met uitzondering van de machinisten, onderopzichters, bazen, onderbazen en werklieden. (St. 1870 no. 315 ). Eerste machinisten der Qouv. marine. (St. 1908. no. 385. Telegraafopzichters en telefoonopzichters der le en 2e klasse (St. 1911 n. 488). Tijdelijke civiele gezaghebbers. (St. 1911 n. 525). 19?2 gegecx4amineercie commiezen der 3e klasse der P. en T. dienst (St. In de tweede klasse. Alle landsdienaren, actieve en gepensioneerde, niet benoemd of niet benoemd geweest zijnde door den O. G., genietende of genoten hebbende een vast tractement van meer dan ƒ. 50 per maand. Europeesche of daarmede gelijkgestelde opzichters, machinisten, bazen, onderbazen en werklieden, geplaatst bij de landsfabrieken en inrichtingen. Eleve-opzichters en tijdelijke opzichters of werkbazen bij de B. O. W. Boden, deurwaarders, hoofd-en onderschouten bij de politie, allen voorzoover ze een vaste bezoldiging genieten van meer dan ƒ50 per maand. Europeesche of daarmede gelijkgestelde onderofficieren bij de landen zeemacht. Posthouders in de Residentie Timor. (St. 1576 n. 36). Eur. vrouwelijke landsdienaren op eene bezoldiging van f 50's maands of minder. (St. 1913 No. 514.) In de derde klasse. , A1'e personen, die in 's lands burgerlijken dienst ƒ 50 of minder s maands tractement genietan of gepensioneerd zijnde genoten hebben Europeesche of daarmede gelijkgestelde personen bij de land-of zeemacht, beneden den rang van onderofficier. Europeesche en daarmede gelijkgestelde matrozen. De derde stuurlieden bij de Gouvernements Marine. (St. 1863 no. 16S). B. bij vervoer met Hr. Ms schepen de schepen der Gouvernements Marine, enz Zie St. 1896 no. 122 en 1905. no. 426. 2. De kosten voor transport van een reiswagen over zee worden niet vergoed, tenzij de Gouverneur-Generaal in bijzondere omstandigheden daartoe machtiging mocht verleenen. Bijbl. No. 6972. Gouv. Besl. van 15 Dec. 1908 No. 24. Te bepalen, dat op de tijdelijke boormeesters bij het Grondpeilwezen die zelfstandig werkzaam gesteld worden, ook bij reizen over zee van toepassing zijn de bepalingen op de reis-, verblijf-en transportkosten voor de burgerlijke ambtenaren. Artikel 14. Wanneer van de van Gouvernementswege gestationneerde of op contract met het Gouvernement door aannemers te leveren postpaarden gebruik wordt gemaakt, wordt aan den reiziger toegekend eene betaling van ƒ 0.12 per paal, zoomede vergoeding van de kosten van vervoer van een reiswagen voor rlie gedeelten zijner reis waarop geen postpaarden aanwezig zijn. Artikel 15. Voor zoover niet van spoor of tram moet worden gebruik gemaakt en geene transportmiddelen van Gouvernementswege worden verstrekt, wordt op Java en Madoera aan de reizigers eene tegemoetkoming voor transportkosten toegekend volgens een door den Gouverneur-Generaal vast te stellen tarief, waarin die teegemoetkoming zal worden berekend per paal naar de afstanden bij de officieele afstandswijzers aangewezen, of waar deze aanwijzing ontbreekt door den betrokken besturenden of controleerenden ambtenaar opgegeven. (St. 1902 No. 412). Bij reizen over land op Java en Madoera bestaat de tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten in: a postpaarden, b. reisgeld, e. transportkosten cl. daggeld, een en ander overeenkomstig onderstaand tariet: Met Zonder' postpaarden. postpaarden Transportkosten per paal. Klasse. Daggeld. pej |d Bij reizen wegens Bij reizen in commis- per paal plaatsing of verplaat- gje gn ancjere reizen sing. 1 ste ƒ 10.— 12 ets. f 0.80 f 0.50 2ue » 8.— 12 » » 0.65 » 0.50 3de d 6.— 12 » ^ 0.55 * 0.35 4de » 5.— — x 0.45 » 0.35 2 In de bezittingen buiten Java en Madoera mogen de reizigers, die op de in artikel 11 bedoelde verstrekking van koelies aanspraak hebben, aan den Lande voor eiken koelie zoodanig bedrag in rekening brengen als de Gouverneur-Generaal voor die bezittingen of eenig deel daarvan zal bepalen. (St. 1902 No. 441). Zie St. 1836 no. 55. enz. hierachter. Bijbl. no. 7779. Te bepalen, dat aan de inspecteerende en dienstdoende ambtenaren bij den post-telegraaf-en telefoondienst, die op grond van de door hen verrichtte dienst-of commissiereizen te Singapore of 1 enang zijn verbleven voor den duur van hun verblijf aldaar een daggeld van f 15. en 10. wordt toegekend, te rekenen van en met den dag van aankomst tot en met dien van vertrek. St. 1900 No. 95. Eerstelijk■■ Te bepalen als volgt: I. Het vervoer langs spoor-of tramwegen, krachtens de bestaande bepalingen, van gepensioneerde civiele of militaire landsdienaren en hunne wettige gezinnen en van weduwen en weezen, zoomede van hunne betrekking ontslagen landsdienaren, die aan algemeene of bijzondere bepalingen aanspraak op wachtgeld ontleenen en van de door genoemde personen mede te nemen bedienden, bagage en reiswagen, geschiedt tegen afgifte van eene door het betrokken Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur verstrekte reisaanvrage. St. 1913 no. 12, Ten tweede: Met terzijdestelling in zoover van alle daarmede strijdige regelingen h„et bl&°^der van de in de art" 11 en 15 van het reisreglement (st. 1890 no. 209) aangegeven tegemoetkomingen voor transportkosten, te bepalen dat instede daarvan, in de daarbij bedoelde gevallen, voor dienstreizen, welke met een motor of ander rijwiel worden gedaan, een bedrag van f 0.10 per paal van 1500 Mr wordt vergoed, terwijl alsdan voor het vervoer van eventueel afzonderlijk verzonden goederen transportkosten kunnen worden gedeclareerd tot de werkelijk daarvoor uitgegeven bedragen, evenwel tot een maxinum van: voor reizigers der le klasse, per paal f Ó.10. » 2e „ „ „ „ 010. » 3e „ „ „ „ 0.05. " » » ,4e » - „ 0.05. Het vorenstaande geldt niet voor reizen bij eerste plaatsing en overplaatsing, voor welke reizen de bestaande regelingen ongewitzied gehandhaaft blijven. J 5 Artikel 16. Van de in het vorig artikel bedoelde tegemoetkomingen wordt ten behoeve van de vrouw en de kinderen van den reiziger, zoomede van weduwen en weezen te goed gedaan: Voor de vrouw (of weduwe) vier/vijfden; „ elk kind (of wees) boven de 12 jaren drie/vijfden; „ elk kind (of wees) beneden de 12 jaren twee/vijfden; Met kinderen (of weezen) worden in dit reglement alleen bedoeld de ongehuwde wettige (ook gewettigde) kinderen en stiefkinderen, uitgezonderd zoons of stiefzoons, die op den dag der aanvaarding van de reis den vollen ouderdom van 23 jaren hebben bereikt. Artikel 17. Waar het aanhouden van transportmiddelen onvermijdelijk is, kan door den Gouverneur-Generaal voor de daaraan verbonden kosten eene tegemoetkoming worden toegekend. St. 1902 No. 374. Gelet op de artikelen 11 en 17 van het Koninklijk besluit van 27 Augustus 1890 No. 22 (St. No. 209); Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Met intrekking van de besluiten van 29 Augustus 1863 No. 5 iSt. No. 102) en van 12 Mei 1886 No. 1 (St. No. 90) te bepalen: 1. In het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden mogen Europeesche burgerlijke Landsdienaren bij reizen in commissie buiten de gouvernementslanden een gelijk aantal koelies in rekening brengen als bij reizen wegens eerste plaatsing en verplaatsing. 13 2. Voor kosten, verbonden aan het aanhouden van transport-middelen wordt tegemoetkoming toegekend voor de dagen waarop de reizieer verplicht is geweest om in het belang van den dienst of om an dere geldige redenen verblijf te houden op buiten de gouvernementslanden van genoemd gewest gelegen plaatsen, waar geen transportmiddelen te verkrijgen zijn en derhalve de meegebrachte paarden, koelies, enz., zijn moeten worden aangehouden, onder voorwaarde: a dat de reiziger op de declaratie eene verklaring stelt, dat de aanhou ding der gebezigde transportmiddelen op de daarvoor vermelde dagen werkelijk heeft plaats gehad en op genoemd stuk bovendien vermeldt, dag voor dag, zoolang bedoelde aanhouding heeft plaats gehad, welke dienstbelangen of andere geldige redenen het verblijf noodzakelijk heb- b dat fen bewijze van de omstandigheid, dat ter plaatse geene transportmiddelen verkrijgbaar zijn, wordt overgelegd eene verklaring van het Hoofd van gewestelijk bestuur dat dit, voor zoover hem bekend, 3 inderd maatstaf van berekening voor de in de vorige alinea bedoelde tegemoetkoming wordt aangenomen per dag, hetgeen voor het afleggen van een afstand van 18 paal aan transportkosten kan worden te goed gedaan. Artikel 18. De Gouverneur-Generaal is bevoegd om te bepalen, dat in sommige door hem aan te wijzen gevallen de in artikel 12 bedoelde betalingen voor de reizen per spoor of stoomtram en de tegemoetkomingen voor transportkosten, bedoeld, in de artikelen 14 en 15, niet of slechts gedeeltelijk worden toegekend. St. 1910 No. 26. Artikel 1. De betalingen bedoeld in artikel 12 zoomede de tegemoetkomingen voor transportkosten bedoeld in de artikelen 14 en lo van het Reisreglement, worden niet toegekend: n voor reizen van te Batavia of te Weltevreden geplaatste Europeesche burgerlijke landsdienaren naar Tandjong Priok tot het vernchten van werkzaamheden, en terug; . t f b. voor reizen, die zich buiten de plaats van vestiging dan wel op of buiten de plaats, waar onder genot van daggeld tijdelijk verblijf wordgehouden, niet verder uitstrekken dan 9 K. M. of 6 palen van 150/ M. c Ingeval op den dag van inscheping voor eene zeereis of op dien van ontscheping het te land afgelegd traject zich bepaalt tot de reis van de plaats van vestiging of van tijdelijk verblijf naar het punt van inscheping, of van het punt van ontscheping naar de plaats van bestemming of van tijdelijk verblijf, en dat traject met langer is dan 9 K M. of 6 palen van 1507 M; , , , Artikel 2 betalingen bedoeld in artikel 12 van bovengenoemd reglement worden mede niet toegekend voor reizen langs spooren tramwegen waarbij, ingevolge bestaande bepalingen, vervoer voor rekening van den Lande geschiedt tegen afgifte van reisaanvragen. Artikel 19. Voor de reizen, ten behoeve waarvan ingevolge dit reglement transportmiddelen worden verstrekt of geldelijke tegemoetkoming wordt verleend wordt bovendien aan de reizigers, zoowel voor den duur der reis als voor de dagen, die zij buiten hun standplaats moeten doorbrengen, een daggeld toegekend, dat bij reizen over land wordt berekend volgens een door den Gouverneur- Generaal vastgesteld tarief; (St. 1902 No. 441). St. 1902 No. 373. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Met intrekking en wijziging in zooverre van alle daarmede strijdige bepalingen, vast te stellen de volgende „Regeling tot uitvoering van artikel 19 van het reglement op het reizen in Nederlandsch-Indië van Europeesche burgerlijke landsdienaren en andere personen". Artikel 1. (St. 1912 no. 438). Voor de berekening van de daggelden, waarop de reizigers, naar reden van de afstanden, die per dag moeten worden afgelegd, aanspraak kunnen maken, wordt bepaald dat, behalve ten aanzien van gevallen als bedoeld bij artikel 21 van het reisreglement, bij reizen over Land daggeld wordt te goed gedaan over zooveel dagen als waarin de reis zou zijn volbracht indien per dag de volgende afstanden waren afgelegd: a. per spoor 400 (vier honderd) kilometers of 266 (twee honderd zes en zestig) palen van 1507 meters; b. per stoomtram: 200 (twee honderd) kilometers of 133 (een honderd) drie en dertag palen van 1507 meters. c. met automobielen: 180 kilometers of 120 palen van 1507 meters; d. met motorrijwielen: 150 kilometers of 100 palen van 1507 meters; e. met van Gouvernementswege gestationneerde of op contract met het Gouvernement door aannemers te leveren postpaarden, met eigen of gehuurde paarden (voorspannen) 75 (vijf en zeventig) kilometers of 50 (vijftig) palen van 1507 meters; f. met niet door mechanische kracht voortbewogen rijwielen en met door één eigen of gehuurd paard getrokken rijtuig een en ander volgens de op de declaratie te stellen of daarbij over te leggen verklaringen van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur 48 (acht en veertig) K.M. of 32 (twee en dertig) palen van 1507 M. g. met andere dan de sub a tot en met ƒ genoemde transportmiddelen of zonder transportmiddelen — een en ander volgens de op de declaratie te stellen of daarbij over te leggen verklaringen van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur — 27 zeven en twintig) kilometers of 18 (achttien) palen van 1507 meters. Artikel 2. Wanneer de afstand, op eene reis afgelegd, meer is dan (of een veelvoud daarvan) de bij artikel 1 bedoelde afstanden, wordt voor de berekening van het aantal dagen waarover daggeld wordt te goed gedaan, het overschietend gedeelte aangenomen aan die afstanden gelijk te zijn als dat gedeelte een zesde daarvan of meer bedraagt en verwaarloosd als het minder is (St. 1904 No. 290). Wanneer de totale afstand van eene reis minder is dan de in artikel 1 genoemde afstanden wordt de reis aangemerkt als zich over zulk een afstanden te hebben uitgestrekt. Artikel 3. Voor de berekening overeenkomstig deze regeling van de daggelden waarop een reiziger aanspraak kan maken, die eene reis heeft volbracht met meer dan één soort van- of gedeeltelijk zonder transportmiddel, of zonder transportmiddel afgelegde afstanden, met gebruikmaking van de verhouding tusschen de in artikel 1 genoemde afstanden, herleid tot met een en hetzelfde transportmiddel afgelegde afstanden. Artikel 4. (St. 1912 No. 379). Indien door overmacht (defecten aan bruggen, aardschuivingen, defecten van het materieel e. d.), tijdens een reeds aangevangen reis per automobiel openthoud wordt ondervonden, waardoor tusschen 6 uur v. m. en 6 uur n. m. geen zes uren met genoemd voertuig kan worden gereden, noch op andere wijze in het verdere vervoor kan worden voorzien, zal, bij de berekening van het aantal daggelden, voor dien dag het aantal afgelegde palen buiten beschouwing kunnen blijven en een vol daggeld in rekening mogen worden gebracht. De omstandigheden, die voor eene dergelijke berekening aanleiding geven, zullen zoo nauwkeurig mogelijk, met bepaling van plaats en tijd, op de in te dienen declaratie door den betrekken bestuursambtenaar moeten worden gecertificeerd. St. 1889 No. 154. Is goedgevonden en verstaan: a. Aan Qouvernements-reizigers, die een te land aangevangen reis per stoomboot moeten vervolgen van een plaats, van waar de booten op vooraf vastgestelde dagen vertrekken, wordt daggeld te goed gedaan voor een verblijf op die plaats van hoogstens 2 (twee) dagen vóór den dag van inscheping. b Aan hen, die een te land aangevangen reis per stoomboot moeten vervolgen van een plaats, van waar de booten op niet vooraf vastgestelde maar op van de aankomst afhankelijke data vertrekken, wordt daggeld te goed gedaan voor een verblijf op die plaats van hoogsten 4 (vier) dagen vóór den dag van inscheping. c. Aan hen, die hetzij na een te water aangevangen, tenzij na een te water voortgezette reis, op een tusschenlingende reede moeten overschepen, wordt daggeld te goed gedaan voor een verblijf op die plaats van zooveel dagen als bij gebruikmaking van correspondeerende booten volstrekt noodig is. d. Aan de sub a, b en c bedoelde reizigers wordt bij langer verblijf, veroorzaakt wegens plaatsgebrek aan boord of door een ten gevolge van buitengewone omstandigheden vervroegde of verlate aankomst der boot, dan wel door aanhouding in het belang van den dienst, welk een en ander blijken moet uit een door de daartoe bevoegde autoriteit onderteekende en bij de reisdeclaratie over te leggen verklaring, — daggeld te goed gedaan voor den geheelen duur van het verblijf. St. 1886 No. 156. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Te bepalen, dat burgerlijke landsdienaren ter zake van reizen van Weltevreden naar Tandjong-Priok en omgekeerd geen recht hebben op daggeld. St 1909 No. 445. Bij dit St. zijn voor de daarbij genoemde ambtenaren der S. S. vaste indemniteiten voor daggeld vastgestelde voor verblijfdagen binnen door den Chef van den dienst vast te stellen kringen. St. 1911 No. 619. Te bepalen dat par. 9 der regeling betreffende de toekenning van en de vergoeding voor reis-en verblijfkosten en transportmiddelen aan het personeel der Zeemacht in N. I„ (St. 1909 no. 364) wordt gelezen: Aan Officieren en Onderofficieren met den rang van Sergeant-majoor en daarboven worden daggelden toegekend wanneer zij aan den wal moeten verblijf houden: ö. bij gebrek aan logies overeenkomstig hun rang aan boord van eenig ter plaatse vertoevend oorlogschip. b. bij onbewoonbaarheid van den bodem, waarop zij dienen en hun geen logies overeenkomstig hun rang kan worden aangewezen in daarvoor bestemde of aan te wijzen gebouwen of aan boord van eenig ander ter plaatse vertoevend oorlogschip. Aan onderofficieren beneden den rang van Sergeantmajoor en aan mindere schepelingen worden daggelden toegekend, indien op de plaatsen waar zij verplicht zijn aan den wal verblijf te houden, geen garnizoen aanwezig is of wel, voor zooveel betreft Eur. schepelingen ter beoordeeling van den Plaatselijk of Plaatselijk Militair Commandant, de gelegenheid ontbreekt om hen in subsistentie op te nemen in overeenstemming met hun rang en landaard. Bovenbedoelde daggelden worden, ingeval de betrokkene vergunning heeft om te repatrieeren, niet langer dan 10 dagen genoten, terwijl overigens, nadat op grond van het in deze par. bepaalde, gedurende 30 achtereenvolgende dagen daggeld is genoten, over den verderen tijd, gedurende welken aan den wal moet worden verbleven, per dag slechts 2'3 gedeelte van het daggeld wordt toegekend. Voor de dagen van in- en ontscheping wordt half daggeld genoten. Het in deze par. bedoelde daggeld bedraagt: voor Officieren en voor Schepelingen met den rang van Adjudant-onderofficier en daarboven het in Mil. Tarief No. 4 voor hun rang vastgestelde daggeld bij reizen te land: voor onderofficieren met den rang van S Majoor ƒ 4.00 voor Eur. onderoff. met den rang van Sergeant ƒ 3.00 voor Eur. korporaals en mindere schepelingen ƒ 2.00 voor Inlandsche schepelingen ƒ 1.00. Artikel 20. Het in het vorig artikel bedoelde daggeld wordt mede toegekend voor reizen te water, doch slechts voor de helft, tenzij de reiziger zelf in de voeding aan boord moet voorzien. In het laatste geval wordt voor de vrouw (of een weduwe) zoomede voor elk kind (of wees), ouder dan vijftien jaren, half daggeld— en voor elk kind (of wees), van 2 tot 15 jaren oud, een/vierde gedeelte van het daggeld te goed gedaan. St. 1862 No. 153 a, art 6. ad. II. 4e. Daggeld wordt genoten voor al de dagen, die de reiziger aan boord heeft doorgebracht. Voor de dagen van vertrek en aankomst onverschillig of het vaartuig waarmede gereisd wordt vóór of na den middag vertrokken of aangekomen is, mag slechts daggeld te water worden gedeclareerd. G. B. 29/12 67: 21. Verder is daarbij aangegeven een tarief, op grond waarvan de reiziger aanspraak heeft op: Scheepsruimte Reizigers der (1) voor: | j (K o i a n g s). j 1e kl. 2e kl. 3e kl. 4e kl. Bedienden 1 2 1/2 V2 Bagage. 2 1 Vs 1 Va St. 1907 No. 287 Te bepalen, dat de in art. 20 vervatte regel, dat het daggeld voor reizen te water niet tot het volle bedrag uitgekeerd wordt, in elk geval toepassing vindt ten aanzien van reizen te water, die van zoo korten duur zijn, dat niet buiten de standplaats behoeft te worden overnacht, zullende voor zoodanige reizen slechts de helft van dat daggeld toegekend worden, ook al moet de reiziger zelf in zijne voeding voorzien. Artikel 21. De Gouverneur-Generaal is bevoegd om voor bijzondere door hem aan te wijzen gevallen het genot van het daggeld geheel of gedeeltelijk op te heffen. Artikel 22. De tegemoetkomingen bij of krachtens dit reglement bepaald, worden aan de reizigers toegekend, na afloop der reizen en worden berekend overeenkomstig dit reglement en de krachtens hetzelve door den Gouverneur-Generaal te maken regelingen, zonder overigens rekening te houden met het aantal dagen waarin de reis volbracht is. St. 1862 No. 153, a. Artikel 12. Aan de reiziger wordt indien hij zulks verlangt, een voorschot verleend op de door hem te goed te maken reis- en verblijfkosten, ten bedrage van 2/3 van het vermoedelijk eindcijfer der declaratie, of wanneer de reis langer moet duren dan één maand, van 2/3 v. h. over de eerste maand te goed te maken bedrag. Artikel 23. De reizigers moeten van hun recht op de hun ingevolge dit reglement toekomende tegemoetkomingen doen blijken door de (1) Aan gehuwden, die met hun gezin reizen, wordt in alle klassen, boven de toegestane scheepsruimte één koijang meerdere bagage toegekend. Bij reizen in commissie of tot herstel van gezondh. hebben de reizeizigers slechts aanspraak op de helft der toegestane scheepsruimte voor bagage, behoudens het minimum van Yt koj. Bij reizen met partic. stoomschepen wordt de toegestane scheepsruimte voor bedienden en voor bagage zooveel gekort, als door de ondernemingen voor beide is toegestaan en begrepen onder de passagegelden. overlegging van declaratiën met verklaringen en bewijsstukken, op te maken volgens door den Gouverneur-Generaal te geven voorschriften. St. 1862 No. 153, a. Artikel 14. In de lastgeving tot reizen wordt tevens het doel der reis kort vermeld. Indien echter de zaak geheimhouding vordert of eenige andere reden de vermelding van het doel der reis verhindert, wordt zulks uitdrukkelijk in de lastgeving verklaard. Artikel 15. Het origineel of een gewaarmerkt afschrift der lastgeving wordt bij de declaratie overgelegd Indien de reis is geschied op mondelingen last, moet daarvan blijken door eene verklaring van den lastgever op de declaratie met korte vermelding van het doel der reis, behoudens de toepassing van het tweede lid van artikel 14. Indien de reis is geschied uit kracht van eene instructie of doorloopende machtiging, wordt die instructie, met verwijzing naar het artikel of die machtiging, bij de declaratie aangehaald. Artikel 16- De ambtenaar of het college, waaraan de reiziger rechtsstreeks ondergeschikt is, ziet toe, dat de tegemoetkoming voor reis en verblijfkosten niet verder te goed gedaan wordt dan voor zoover de betrokkene diligent is geweest, en doet van zijn gevoelen deswege blijken, door eene verklaring op de declaratie te stellen bij de doorzending van dat stuk ter verevening naar de Alg. Rek. Artikel 18. Voor reizen, welke zich niet verder uitstrekken dan tot eenen afstand van 6 palen van 400 Rhijnl. roeden voor reizen met de zg. groote of kleine transp. middelen en van 9 K.M. bij reizen met stoomspoorwagens buiten de plaats van vestiging, wordt geene tegemoetkoming voor reiskosten verleend. Daggelden wegens verplicht verblijf binnen 6 palen van de plaats der vestiging, worden te goed gedaan voor al de dagen, gedurende welke de in commissie reizende verplicht is geweest ter plaatse tejvernachten. Bij reizen in dienst, waarbij de reiziger in een en denzelfden dag van en naar zijn standpl. heen en terug reist, mits den minimun afstand overtreffende van ■ 6 palen van 400 Rh. roeden voor reizen ?met zg. groote of kleine transp. middelen en van 9 K.M. voor reizen met stoomspoorwagens buiten de pl. v. vestiging, wordt behalve transp. kosten te goed gedaan de helft van het bijhetbetrekkelijk tarief vastgesteld daggeld, terwijl dat halve daggeld eveneens wordt toegestaan voor den dag der terugkomst, wanneer de reis meer dan een dag duurt. Bijbl. no. 7538. No. 25. Buitenzorg, den 6den December 1911. Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan: In afwachting van de vaststelling van voorschriften tot volledige uitvoering van artikel 23 van het reisreglement opgenomen in Staatsblad 1890 no. 209, te bepalen, dat aan den reiziger op wien genoemd reglement van toepassing is, indien hij zulks verlangt, op de reis-en verblijfkosten, welke hem te goed gedaan moeten worden, een voorschot wordt verleend ten bedrage van twee derden van het vermoedelijk eindcijfer zijner declaratie, met dien verstande nochtans dat hem, wanneer de reis zich bepaalt tot Java en Madoera en langer dan één maand moet duren, ten hoogste twee derden van het over de eerste maand te goed te maken bedrag als voorschot wordt verstrekt. Afschrift enz.; Artikel 24. De Gouverneur-Generaal is bevoegd in buitengewone of dringende omstandigheden van de bepalingen van dit reglement af te wijken. Bijbl. No. 4752. Te bepalen, dat alle bestaande voorschriften betreffende verstrekking van transportmiddelen en tegemoetkoming in reis- en verblijfkosten aan burgerlijke landsdienaren in deze gewesten, voor zoover die niet bepaald in strijd zijn met het bij Kon. besluit van 27 Augustus 1890 No. 22 (Indische St. No. 209) vastgesteld nieuw Reglement op het reizen in Ned.-Indië van Europeesche burgerlijke landsdienaren en andere personen, voorloopig van kracht blijven. St. 1906 No. 53. Nieuwe voorschriften nopens de restitutie aan civiele landsreizigers, van uit eigen middelen betaalde vervoerkosten. Artikel 1. Wanneer personen, die krachtens algemeene bepalingen of bijzondere beschikkingen reizen mogen doen waarop de Militaire Reisregelen niet toepasselijk zijn, en hunne wettige gezinnen, gezamenlijk of afzonderlijk, in Nederlandsch-Indië eene reis hebben ondernomen, welke niet krachtens zoodanige bepalingen of beschikking voor rekening van den Lande kan komen, worden de uit eigen middelen betaalde reiskosten terugbetaald, dan wel gedeeltelijk vergoed, indien door die reis eene latere van dezelfde personen, die voor 's Lands rekening zou kunnen zijn gedaan, vervalt en deze latere reis zou zijn aanvaard uiterlijk één jaar nadat de werkelijk gedane reis beëindigd is. (2) De terug te betalen som zal in geen geval meer bedrage dan hetgeen voor rekening van den Lande zou kunnen zijn gekomen, indien de vervallen reis werkelijk gedaan was en zal zich, wat de leden van het gezin betreft, slechts uitstrekken tot hen, die nog tot het gezin behoorden, op het oogenblik dat de reis voor 's Lands rekening had kunnen zijn aanvaard. (3) Overigens moeten, ter bekoming van reiskosten op den voet van het vorenstaande door belanghebbenden gelijke verklaringen worden overgelegd als vereischt zouden zijn voor de verevening der declaratiën, die zouden kunnen zijn ingediend, indien de bovenbedoelde vervallen reis inderdaad had plaats gehad en de leden van het gezin van den reiziger hem daarop hadden vergezeld. Het visum voor vertrek en aankomst kan zoo noodig worden vervangen door eene verklaring van de daartoe bevoegde autoriteit, dat de betrokkene ter plaatse van bestemming aangekomen of aanwezig is; zullende in die verklaring, of afzonderlijk, door bedoelde autoriteit tevens moeten worden vermeld het aantal leden van het gezin, die aangekomen of aanwezig zijn. Artikel 2. Tot de reizen bedoeld in artikel 1 alinea 1, worden niet gerekend te behooren de reizen langs spoor- en tramwegen waarbij ingevolge bestaande bepalingen, vervoer voor rekening van den Lande alleen had kunnen geschieden tegen afgifte van reisaanvragen. (2) De Hoofden der Departementen van Algemeen Burgerlijk Bestuur zijn echter bevoegd, ook bij zulke reizen van de uit eigen middelen betaalde vervoerkosten in de gevallen en onder de voorwaarden, in artikel 1 omschreven, teruggaaf of gedeeltelijke vergoeding te verleenen, doch alleen voor zoover naar hun oordeel, niet behoeft te worden betwijfeld, dat de overigens daarvoor in aanmerking komende sommen werkelijk zijn uitgegeven. Artikel 3. Aan civiele landsreizigers, die aanspraak hebben op verstrekking van vervoermiddelen te water in NederlandschIndië, doch voor wie van Landswege geen scheepsgelegenheid is aanvraagd, kan door de Chefs der Departementen van Algemeen Bestuur teruggaaf of gedeeltelijke vergoeding worden verleend van de uit eigen middelen betaalde kosten van het vervoer. (2) De terug te betalen som zal niet meer bedragen dan hetgeen voor rekening van den Lande zou zijn gekomen indien wel scheepsgelegenheid ware aangevraagd, tenzij, naar het oordel van den Departementschef, het niet aanvragen te wijten is aan eene verkeerde opvatting of een verzuim van den ambtenaar, met het afgeven der aanvragen belast of aan gebrek aan tijd, bij noodzakelijk overhaast vertrek. St. 1897 No. 252, gewijzigd bij St. 1900 No. 95. Te bepalen: Dat aan personen, die geen recht hebben op vrij transport in Indië voor de hierna te noemen reis, doch wel recht op overtocht naar Nederland (zie beneden) wanneer zij van laatstbedoeld recht afstand doen, vrij transport wordt toegekend voor ééne reis in de richting Soerabaia — Padang, tusschen twee plaatsen, waar gelegenheid bestaat tot inscheping op de stoomschepen der maatschappijen, waarmede door de Regeering voor den overvoer van Gouvernements-passagiers naar Nederland overeenkomsten zijn aangegaan. De verklaring, waarbij afstand wordt gedaan van het bedoelde recht, ten einde daarvoor vrij transport te krijgen, wordt ingediend aan het hoofd van het gewest, waaruit de reis wordt ondernomen. St. 1908. No. 588. Te bepalen, dat voor van verlof uit Europa terugkeerende ambtenaren, die laatstelijk eene betrekking ter Algemeene Secretarie te Buitenzorg dan wel eene onder het Dep. van Landbouw ressorteerende betrekking bekleedden, en voor hen, die uit Nederland zijn uitgezonden om tot zoodanige betrekking te worden benoemd, Buitenzorg als plaats van voorloopige bestemming wordt beschouwd —wat de onder gemeld Departement ressorteerende personen betreft, voor zoover hun door den Dir. van Landbouw niet wordt opgedragen zich elders dan te landjong Priok te ontschepen—zullende voor de reis der hierbedoelde Landsdienaren van Tandjong Priok naar Buitenzorg reiskosten van den Lande in rekening kunnen worden gebracht op den voet van het Reisreglement. (St. 1890 No. 209). St. 1895 No. 111. Te bepalen dat voor 'sLands rekening zullen komen de reizen, welke in het belang van den dienst worden gedaan door tijdelijk aangestelde Eur. landsdienaren, die niet kractens bijzondere regelingen op andere wijze dan op den voet van St. 1890 no. 209 worden gedefroieerd. St. 1912 No. 126. Te bepalen, dat voor 's Land rekening mede zullen worden gedaan de reizen, welke door de bij St. 1895 no. 111 bedoelde tijdelijk aangestelde Eur. landsdienaren worden gedaan naar de vorige verblijfplaats, na afloop van de hun opgedragen werkzaamheden. St 1836 No. 55. Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen: a. met referte tot de apostilaire dispositie van 4 Juli 1832 no. 14, waarbij de fondsen voor reiskosten op de buiten etablissementen verklaard zijn geene indemniteiten maar credieten te zijn, dat de residenten en assistent-residenten op de buitenetablissementen geen daggelden zullen kunnen declareeren voor reis- en verblijfkosten binnen hun ressort, b. dat daarentegen aan de residentten en assistent-residenten op de buitenbezittingen, behalve transportmiddelen op door het Gouvernement goed te keuren declaratien, zullen worden gevalideerd de kleine uitgaven, welke zij speciaal voor hunne reizen hebben moeten doen. c. dat deze 'uitgaven, zoomede de kosten der transportmiddelen in gewone omstandigheden de bij de begrootingen als credieten uitgetrokken sommen voor reiskosten niet mogen overschrijden, terwijl voor buitengewone reizen speciale voordrachten kunnen worden gedaan, onder aanteekening aantooning van derzelver dringende noodzakelijkheid. Volgens Bijbl. no. 1327 moet deze bepaling in stand blijven, ondanks de vaststelling van het Reglement op de reis- en verblijfkosten van burgerlijke ambtenaren in N. I. Bij St. 1863 no. 91, is de bepaling van St. 1836 no. 55, toepasselijk verklaard op de reizen van Alle ambtenaren op de buitenbezittingen, die met Burgelij k Gezag zijn bekleed, of die op last van het Hoofd van Gew. Bestuur binnen hun ressort reizen, voorzoover hun niet reeds bij speciale bepalingen het recht op reis-en verblijfkosten is toegekend. St. 1911 no. 513. Met wijziging in zoover van St. 1863 in 91, buiten werking te stellen St. 1836 in 55, ten aanzien van de havenmeesters en de als zoodanig fungeerende ambtenaren op de buitenbezittingen. Bijbl. No. 7790 en 7791. Bij de besluiten opgenomen in deze bijbladen, werd met gebruikmaking van de bevoegdheid verleend bij art. 24 van het reisreglement, bepaald, dat bij hunne dienstreizen over Banka op de door den Resident aan te wijzen trajecten, gebruik mogen maken van een huurauto en den Lande in die gevallen, in plaatst van palengelden, de huurkosten van de auto in rekening mogen brengen: de Inspecteurs en Adjunct.-inspecteurs van Financien; de Gouvernements — Accountent en de onder zijn bureau res- sorteerende ambtenaren, en de Inspecteurs afdeelingschef der In- en Uitvoerrechten en Accijnsen in de le afdeeling. VERGOEDINGEN VOOR REIS- EN VERBLIJFKOSTEN BIJ DIENSTREIZEN PER EIGEN AUTOMOBIEL. Bijbl. No. 7815. Besluit van 14 Maart 1913 No. 59. Gelezen enz.; Gelet op art. 24 van het reisreglement enz.; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Bij wijze van tijdelijken maatregel, met nadere wijziging in zoover van artikel 6 van het besluit van 6 Juni 1908 No. 3 (Staatsblad No. 400), juncto artikel 2 van het besluit van 23 Juni 1909 No. 16 (Staatsblad No. 336) en het besluit van 14 Óctober 1910 No. 31, zoomede met buitenwerkingstelling van artikel 1 van het besluit van 21 October 1910 No. 11 en het besluit van 17 Juni 1911 No. 21, te bepalen, dat ambtenaren, op wie door den betrokken Departementschef en voor zoover zij niet onder eenig Departement ressorteeren, door den Gouverneur-Generaal, hetzij voor geheel hun ambtsressort, hetzij voor een deel daarvan, de in dit artikel vervatte regeling van toepassing is verklaard, met terzijdestelling van eventueel krachtens de bestaande bepalingen hun toekomende toelagen, en, voor zoover het aangewezen ressort betreft, van andere vergoedingen voor reis- en verblijfkosten, mogen declareeren; I. bij dienstreizen per eigen automobiel, ook voor die welke per spoor of tram dan wel met van Gouvernementswege verstrekt wordende automobielen gedaan zouden kunnen worden: a. een daggeld overeenkomstig de bepalingen van het Reisreglement (Staatblad 1890 no. 209) dan wel, voor zoover het ambtenaren geldt, die niet onder de bepalingen van dat reglement vallen, een door den betrokken Departementschef, respectievelijk door den Gouverneur-Generaal, te bepalen daggeld; b. een bij de vorenbedoelde toepasselijk-verklaring door den Directeur van Gouvernementsbedrijven te bepalen toelage van ten hoogste 1 25.— (één honderd vijf en twintig gulden) per maand, zoomede een bedrag van ten hoogste f 0.25 (vijf en twintig cent) per paal van 1500 Meter, wordende dit laatste bedrag verhoogd met respectievelijk 0.1 2 1/2 (twaalf en een halven cent) dan wel f O.n1,^ (zeventien en een halven cent, naar gelang één dan wel meerdere met het recht van declareeren in dienst reizende landsdienaren worden medegevoerd zonder dat deze(n) zich door een eigen of ingehuurde automobiel doet(n) volgen, zullende door de medereizende alsdan geen transportkosten in rekening mogen worden gebracht over de als medereiziger afgelegde afstanden; c. de transportkosten van de eigen automobiel over dat gedeelte van de dienstreis, wTaarop gebruik wordt gemaakt van spoor of tram; II. bij dienstreizen niet per automobiel, overeenkomstig de bepalingen van het Reisreglement, dan wel krachtens de speciaal voor den betrokken landsdienaar ter zake getroffen regeling, en, zoo heteene dienstreis per motorrijwiel betreft, op den voet van art. 2 van St. 1913 no. 12; met opdracht aan alle ambtenaren, op wie de bij dit artikel vestgestelde regeling toepasselijk is verklaard, om aan het Dep. van Gouvernementsbedrijven jaarlijks eene opgave in te dienen van het door hen in het afgeloopen jaar gedeclareerd aantal palen. Ten tweede: Met buitenwerkingstelling van art. 2 van het besluit van 21 October 1910 no. 11 te bepalen, dat de AssistentResident der afdeeling Simeloengan en de Karolanden (residentie Oostkust van Sumatra), zoomede de voor het bestuur der onderafdeeling Simeloengoen van genoemde afdeeling aan dezen toegevoegde Controleur bij het B. B., alsook de Controleur der onderafdeeling. Boven Deli (afdeeling Deli en Serdang van genoemd gewest), voor zoover de in art. 1 van dit besluit bedoelde regeling niet op hen van toepassing wordt verklaard, voor hunne dienstreizen mogen declareeren op den voet van het Reisreglement (St. 1890 no. 209). Ten derde: Te bepalen dat de art. 1 en 2 van dit besluit in werking treden op 1 April 1913. Ten vierde: De betrokken Departementschefs v. z, n. uit te noodigen om: a. aan de Algemeene Rekenkamer en den Dir. van Gouvernementsbedrijven mededeeling te doen van de krachtens art. 1 van dit besluit genomen beschikkingen: b. in Januari 1914 door tusschenkomst van den Dir. van Gouvernementsbedrijven te rapporteeren nopens de werking en de financieele gevolgen van den bij art. 1 van dit besluit bedoelden tijdelijken maatregel. Afschrift enz. Reizen uit Nederlandsch-lndië naar Nederland en omgekeerd. St. 1906 No. 316. . Art. 1. Ten laste van de Indische begrooting wordt overtocht van Nederland naar Nederlandsch-lndië en omgekeerd verleend overeenkomstig de bepalingen van het bij dit besluit vastgestelde reglement. Art. 2. Bij de toepassing van het reglement worden als leden van een gezin alleen erkend de ouders en hunne ongehuwde wettige (ook gewettigde) kinderen en stiefkinderen,—zoons en stiefzoons echter niet indien zij op den dag der inscheping den vollen ouderdom van drie en twintig jaren hebben bereikt. Met wettige kinderen worden wettelijk erkende natuurlijke kinderen gelijkgesteld bij de toepassing van art. 2 § 1 sub f van het reglement. (St. 1908 No. 309). In geval van echtscheiding treden de vrouw en de haar toegewezen kinderen en hare voorkinderen uit het gezin van den man en worden bij toepassing van het reglement aangemerkt als een afzonderlijk gezin met de vrouw als hoofd. W aar in het reglement sprake in van de echtgenoote, de gescheiden echtgenoote, de weduwe of de kinderen van eenig landsdienaar, worden daaronder niet verstaan zij, die met dien landsdienaar na zijn ontslag uit der dienst in het huwelijk zijn getreden, ae kinderen die uit zoodanig huwelijk zijn geboren en de kinderen die na het onslag zijn gewettigd tenzij zij voor het ontslag zijn geboren. (St. 1912 No. 168). Art. 3. Wij behouden Ons voor in bijzondere gevallen bij een met redenen omkleed besluit aan hen, die daarop volgens het reglement geen recht hebben, overtocht toe te kennen voor Gouvernements rekening van Nederland naar Nederlandsch-lndië of omgekeerd, dan wel terugbetaling te verleenen van uit eigen middelen betaalde kosten van overtocht en van verplicht verblijf aan den wal te Batavia als bedoeld bij art. 19 van het Regl. (St. 1913 No. 177). Art. 4. De vergoeding der reiskosten van een landsdienaar, wien in 's Lands belang wordt opgedragen de reis van Nederland naar Nederlandsch-Indië of omgekeerd langs een andere dan de gewone route te volbrengen, maakt steeds het onderwerp eener speciale regeling uit, te treffen door Ons voor zooveel betreft reizen van Nederland naar Nederlandsch-Indië, door den Gouverneur-Generaal in alle andere gevallen. Overtochtsreglement. St. 1906 no. 316, Gew. bij: St. 1909 no. 589, 191 2 no. 235. 1912 no. 168. no. 266 en 1913 no. 177. Artikel 1. § 1. Recht op overtocht van Nederland naar Nederlandsch- Indië ten laste van de Indische begrooting hebben: a. alle personen, die door het Departement van Koloniën ten behoeve van 's lands burgerlijken of militairen dienst in Nederlandsch-Indië derwaarts worden uitgezonden, onverschillig of zij voor tijdelijke dienstverrichtingen dan wel voor den vasten dienst bestemd zijn,—uitgezonderd alleen de overeenkomstig het Kon. besl. dd. 18 Augustus 1871 No. 10 (Ind. St. No. 176) van het Nederlandsche bij het Nederlandsch-Indische leger gedetacheerde officieren, wier overtocht ingevolge dat besluit ten latste van de Nederlandsche Staatsbegrooting komt; b. alle aan 's lands burgerlijken of militairen dienst in N. 1. verbonden personen, die derwaarts terugkeeren om hun dienst te gaan hervatten nadat zij naar Europa waren gekomen om aldaar tijdelijk te vertoeven, hetzij met verlof, gedetacheerd of in commissie, wanneer zij de reis herwaarts hebben gedaan voor gouvernementsrekening of op eigen kosten, terwijl zij recht hadden op overtocht voor gouvernementsrekening, dan wel tijdens hun verblijf in Europa in een positie zijn gebracht, waaraan voor hen, die zich in Indie bevinden, recht op overtocht voor gouvernementsrekening is verbonden. (St. 1911 no. 235); c. de in Nederlandsch-Indië voor den zeedienst aangenomen jongelieden, die ter opleiding daarvoor naar Nederland werden opgezonden, doch wegens ongeschiktheid voor dien dienst naar Indië moeten terugkeeren; d. de leden van het gezin van hem, die de reis voor Gouvernementsrekening aanneemt krachtens het bepaalde sub a of b van deze paragraaf en niet is militair beneden denrang van onderluitenant, tenzij bij de regeling van speciale commissiën of tijdelijke dienstvervullingen bepaaldelijk is uitgemaakt dat de betrokken persoon geen aanspraak op overtocht van zijn gezin zal kunnen doen gelden; (St. 1912 no. 168). c. de leden van het gezin van den militair beneden den rang van officier die zich voor ten minste zes jaar voor den dienst in Nederlandsch-Indië heeft verbonden, nadat hem door de Minister van Koloniën speciaal werd vergund zijn gezin met zich te voeren naar Nederlandsch-Indië; ƒ. de leden van het gezin van den als commandant der zeemacht en chef van het Departement der Marine in Nederlandsch-Indië derwaarts vertrekkende zeeofficier; (1) g. de bij volmacht in het huwelijk getreden echtgenoote van den in actieven dienst in Nederlandsch-Indië aanwezigen landsdienaar, wiens gezin aanspraak op overtocht kan ontleenen aan de bepalingen van dit reglement, zoomede de kinderen, die ten gevolge van dat huwelijk leden van het gezin van den landsdienaar worden, met dien verstande, dat het recht op overtocht van de echtgenoote, de kinderen en de stiefkinderen van een militair beneden den rang van officier afhankelijk is van de speciale vergunning van den jMinister van Koloniën om zich naar Indië te begeven. (St. 1911 No 6). h. de leden van het gezin van hem, die de reis naar Nederlandsch-Indië heeft volbracht onder omstandigheden, die hem geen recht gaven op overtocht voor gouvernementsrekening voor zijn gezin, daarna door den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië wordt benoemd tot burgerlijk ambtenaar of officier en binnen een jaar, nadat hij zijne betrekking aanvaardde, schriftelijk verzoekt dat zijn gezin hem voor gouvernementsrekening moge volgen, en bij dat verzoek eene onderhandsche behoorlijk gelegaliseerde akte overlegt, waarbij hij zich verbindt om de kosten, van gouvernementswege voor den overtocht van zijn gezin te voldoen, aan den Lande te vergoeden, ingeval hij binnen den tijd van vijf jaar na de indiening van zijn verzoek uit 's Lands dienst mocht worden ontslagen om andere reden dan ziels- of lichaamsgebreken, niet het gevolg van eigen moedwillige handelingen of van ongeregeld gedrag. i. (St. 1913 no. 262). de bij volnacht in het huwelijk getreden echtgenoote van hem, die in N. I. in tijdelijken dienst is en de kinderen, die tengevolge van dat huwelijk leden van zijn gezin zijn geworden, en wel in de klasse waarin de man. wanneer hij in vasten dienst ware, volgens de bepalingen van dit reglement zou behooren op het tijdstip van de vrouw, mits: (1) Wat betreft de leden van het gezin van de officieren der Zeemacht die aan den wat dienst doen, zie de Staatsbladen 1907 no. 46, 1908 no. 704 en 1911 no. 406. Wanneer er een verband is op het tijdstip van vertrek der bij volmacht gehuwde echtgenoote, dat verband nog ten minste twee jaar loopt of zoodanig gewijzigd wordt dat het tenminste nog twee jaar zal loopen en daarenboven uit de oorspronkelijke of later aangevulde akte van .verband volgt dat de verbintenis tot teruggave van passagekosten ook geldt voor die welke betaald worden ingevolge deze bepaling; Wanneer er geen verband is, de man zich verbindt om, wanneer zijn tijdelijke dienst binnen twee jaar na het vertrek zijner echtgenoote mocht eindigen om andere redenen dan overgang in vasten dienst dan wel phijsieke ongeschiktheid buiten zijn eigen toedoen ontstaan (ter beoordeeling van de Regeering), terug te betalen de ingevolge deze bepaling door de Regeering betaalde gelden. § II. Gelijk recht als in § I van dit artikel hebben, doch slechts voor éénmaal en voorzoover zij zich in Europa bevonden dan wel op weg daarheen waren, in de gevallen hieronder sub a en b tijdens het ontslag, in het geval sub c tijdens het overlijden van den echtgenoot of vader, in het geval sub d tijdens het vonnis van echtscheiding in de registers van de burgerlijken stand werd ingeschreven en in het geval sub e op het voor het hoofd des gezins aangegeven tijdstip: a. alle in Nederlandsch-Indië geboren personen, die pensioen genieten ten laste van de begrooting van Nederlandsch-Indië of recht hebben op pensioen ten laste van die begrooting; b. in Nederlandsch-Indië geboren burgerlijke ambtenaren, die — zonder recht op pensioen te kunnen doen gelden — wegens ziels- of lichaamsgebreken uit den dienst ontslagen worden terwijl zij zich met verlof of in commissie in Nederland bevinden, doch slechts voor eenmaal en mits zij binnen twee jaar nadat hun het ontslag verleend werd de terugreis naar Nederlandsch-Indië aannemen; c. alle in Nederlandsch-Indië geboren weduwen, die recht hebben op, of in bet genot zijn van pensioen ten laste van een der weduwen- en weezenfondsen voor NederlandschIndiësche landsdienaren, alsmede alle kinderen dier landsdienaren, zoolang te hunnen behoeve jaarlijks gelden uit een der genoemde fondsen worden voldaan; d. in Nederlandsch-Indië geboren, door ontbinding van het huwelijk gescheiden echtgenoote van een deelgenoot in een der weduwen- en weezenfondsen voor NederlandschIndische landsdienaren; c. de leden van het gezin van hem (of haar), die de reis voor gouvernementsrekening aanneemt krachtens het bepaalde sub a, b, c of d van deze paragraaf. (St. 1912 no. 168) Artikel 2. § I. Recht op overtocht van Nederlandsch-Indië naar Nederland ten laste van de Indische begrooting hebben: a. alle personen, die onder genot van tractement ten laste der Indische begrooting, wegens ziekte of wegens langduriger dienst, een verlof naar Europa bekomen, en zij, aan wie door de Regeering wordt opgedragen zich, ter vervulling van de eene of andere taak, tijdelijk naar Europa te begeven; b. alle personen, die, voor tijdelijke dienstvervullingen in Nederlandsch-Indië door het Departement van Koloniën uitgezonden, met vergunning der Indische Regeering naar Europa terugkeeren, uitgezonderd alleen de gedetacheerde officieren, wier overtocht naar Nederland ten laste van de Staatsbegrooiing komt; c. het personeel van de zeemacht, dat, tijdelijk in Ned.-Indië dienst gedaan hebbende, last heeft gekregen om per particuliere gelegenheid naar Nederland terug te keeren, zoomede de jongelieden, die in Nederlandsch-Indië worden aangenomen, ten einde in Nederland voor den zeedienst te worden opgeleid; d. alle militairen beneden den rang van officier, die zich buiten Nederlandsch-Indië voor den dienst aldaar hebben verbonden en bestemd zijn om in Nederland den dienst te verlaten; e. de leden van het gezin van hem, die de reis voor gouvernementsrekening aanneemt krachtens het bepaalde sub a of b van deze paragraaf, tenzij bij de regeling van speciale commissiën of tijdelijke dienstvervullingen bepaaldelijk is uitgemaakt, dat de betrokken persoon geen aanspraak op overtocht voor zijn gezin zal kunnen doen gelden; ƒ. de leden van het gezin van den militair beneden den rang van officier, die de reis voor gouvernementsrekening aanneemt krachtens het bepaalde sub d van deze paragraaf. (St. 1908 No. 309). g. de leden van het gezin van een afgetreden commandant der zeemacht en chef van het Departement der Marine in Nederlandsch-Indië, die naar Nederland terugkeert. § II. Gelijk recht als in § I van dit artikel hebben, doch slechts voor éénmaal en voor zoover zij zich buiten Europa bevonden, mits niet op weg daarheen, in de gevallen hieronder sub a en c tijdens het ontslag, in het geval sub d tijdens het overlijden van den echtgenoot of vader, in het geval sub e tijdens het vonnis van echtscheiding in de register van den burgerlijken stand werd ingeschreven en in het geval sub ƒ op het voor het hoofd des gezins aangegeven tijdstip: 14 a. alle Europeesche burgerlijke ambtenaren en officieren, zoomede de Europeesche en Afrikaansche militairen heneden den rang van officier, die eervol met toekening van of met recht op pensioen of gagement ten laste van de Indische begrooting uit den dienst zijn ontslagen; b. zij, die, terwijl zij tot de in Nederlandsch-Indië dienstdoende zeemacht behoorden, eervol uit den zeedienst zijn ontslagen, met toekenning van of met recht op pensioen; c. alle militairen beneden den rang van officier, die zich buiten Nederlandsch-Indië voor den dienst aldaar hebben verbonden en binnen drie jaren nadat zij, wegens expiratie van dienst, met gewoon paspoort de gelederen verlieten, de terugreis naar Nederland aannemen, welke termijn van drie jaren voor hem, die inmiddels een verband bij de legerreserve mocht hebben aangegaan, verlengd wordt met zijn dienstijd bij die reserve; d. de leden van het gezin nagelaten door; 1e. den overleden Europeeschen ambtenaar of door hem, die overleden is terwijl hij zich in Nederlandsch-Indië bevond voor tijdelijke dienstvervullingen, waarvoor hij door het Departement van Koloniën was uitgezonden, tenzij bij de regeling zijner speciale commissie of tijdelijke dienstvervullingen bepaaldelijk is uitgemaakt dat hij geen aanspraak op overtocht voor zijn gezin zou kunnen doen gelden. 2e. den overleden gewezen landsdienaar, die pensioen genoot ten laste der begrooting van Nederlandsch-Indië, zoolang zij recht hebben op of in het genot zijn van pensioen of andere jaarlijksche inkomsten ten laste van een der weduwen- en weezenfondsen voor Nederlandsch-Indische landsdienaren, c. de door ontbinding van het huwelijk gescheiden echtgenoote van een deelgenoot in een der weduwen- en weezenfondsen voor Nederlandsch-Indische landsdienaren, ƒ. de leden van het gezin van hem (of haar), die de reis aanneemt, krachtens het bepaalde bij deze paragraaf sub a, c, d, no. 2 en e wat den militair beneden den rang van officier betreft, mits hij: of eene speciale vergunning bekwam om dat gezin voor Gouvernementsrekening naar N. I. te doen overvoeren krachtens art. 1 par. 1, sub e oi g-, of in het bezit van een gezin is gekomen doordien hij gedurende zijn diensttijd met vergunning van de militaire overheid in het huwelijk is getreden; of eindelijk, anders dan door huwelijk gewettigde kinderen heeft, die voor zijne pensionneering of gageering zijn geboren. (St. 1909 No. 589). Artikel 3. Het recht op overtocht van Nederlandsch-Indië naar Nederland vervalt voor hen, die, overeenkomstig de bepalingen op het trans- sport in Indië, van dat recht afstand hebben gedaan, ten einde daardoor vrij transport naar eene plaats binnen NederlandschIndië te verkrijgen. Artikel 4. Het recht op overtocht voor Gouvernementsrekening geldt slechts voor die leden van het gezin, welke het hoofd des gezins op de reis vergezellen, tenzij het hoofd des gezins op zijn (haar) verzoek van den Minister van Koloniën of van den GouverneurGeneraal schriftelijk vergunning heeft bekomen om zich door een of meer leden van het gezin, in de vergunning uitdrukkelijk aan te wijzen, te doen volgen, Het aldus voorbehouden recht om het hoofd des gezins te volgen vervalt: a. indien het hoofd des gezins komt te overlijden, op nieteervolle wijze 's Lands dienst verlaat, of zelf de reis aanneemt om zich weder bij de achtergebleven leden van het gezin te voegen; b. voor hen die ophouden in den zin van dit reglement leden des gezins te zijn. Bij St. 1904 No. 417 is bepaald: I Dat aan de alleen reizende leden van het gezin van den landsdienaar, wien vergund is zich door die leden voor Gouvernements-rekening van Nederland naar N. I. te doen volgen, vrij transport in Indië wordt verleend van de plaats van aankomst naar de standplaats of de verblijfplaats van het hoofd des gezins, indien voor de reis daarheen, ware zij met het gezin ondernomen, voor dat gezin, op grond van de bestaande bepalingen transportmiddelen verstrekt en tegemoetkoming voar reis- en verblijfkosten toegekend zouden zijn. Bijbl. No. 5331. Hij, die zich voor Gouvernements rekening door leden van zijn gezin op de reis van Nederland naar Indië of van Indië naar Nederlana wenscht te doen volgen, moet de vergunning, welke hij daartoe noodig heeft, vragen alvorens hij de reis aanvaard. Het is geen vereischte, dat hij die vergunning vóór zijn vertrek verkregen hebbe. • Deze regel geldt ook voor het bepaalde bij art. 3. Bijbl. No 7013. De vraag of aan de echtgenoote en kinderen van hen aan wie ingevolge de daaromtrent in het overtochtreglement voorkomende bepalingen, vergund is zich door hun gezin voor gouvernements-rekening van Nederland naar Nederlandsch-Indië of omgekeerd te doen volgen, op verzoek overtocht moet worden verleend zonder dat blijkt dat het hoofd van het gezin met dat verzoek instemt, moet ten aanzien van de vrouw toestemmend worden beantwoord, op grond van de artikelen 161 en 162 Nederlandsch en 106 en 107 Indisch Burgerlijk Wetboek, die de vrouw verplichten om met den man samen te wonen en hem overal te volgen waar hij dienstig oordeelt zijn verblijf te houden en den man om de vrouw bij zich te ontvangen in het huis hetwelk hij bewoont. Met het oog op deze uit het huwelijk voorvloeiende verplichtingen der echtgenooten kan de Regeering aan de vrouw niet weigeren desverland gebruik te maken van het uit het passagereglement voortspruitende recht om haren man voor Gouvernementsrekening te volgen; door die weigering toch zou de Regeering eene geldelijke pressie uitoefenen op de vrouw om harehuwelijksplichten niet na te komen, of wellicht den man behulpzaam zijn om zich van de zijnen te ontslaan. Te aanzien van de kinderen daarentegen moet de vraag ontkennend worden beantwoord op grond dat de vader krachtens de door hem uitgeoefende onderlijke macht, alleen het recht heeft om te bepalen waar zij verblijf zullen houden (Ministeriëele depêche van 28 Nov. 1908, Afdeeling D, No. 23 1965, Gouv. Bt. 5 Febr. 1909 N. 37). Artikel 5. (St. 1912 no. 266.) Aan het hoofd van een gezin, dat voor Gouvernementsrekening de reis maakt van Nederland naar Nederlandsch-Indië of van Nederlandsch-Indië naar Nederland, worden uitbetaald de kosten die ingevolge dit reglement van Gouvernementswege zouden zijn voldaan voor leden van dat gezin, die de reis voor Gouvernementsrekening hadden kunnen medemaken, indien zij niet voor eigen rekening vooruitgezonden waren, mits het bewijs wordt geleverd, dat zij alsdan nog in leven zijn, en in geen geval tot een hooger bedrag dan hetgeen ter zake uit eigen middelen betaald is. Wanneer het hoofd van het gezin overlijdt, alvorens de reis voor gouvernementsrekening te hebben aanvaard, heeft de in de vorige alinea bedoelde restitutie plaats voor zooveel betreft de ^ kosten die ingevolge dit reglement van gouvernementswege zouden zijn betaald voor die leden van het gezin, die, wanneer zij niet vooruit gezonden waren, tengevolge van het overlijden recht op overtocht voor gouvernementsrekening zouden hebben gekregen. Deze restitutie heeft — voor leden van een gezin, die de reis na 1 Januari 1904 hebben aanvaard met eene andere gelegenheid dan een stoomschip onder Nederlandsche vlag, toebehoorende aan eene maatschappij, met welke de Regeering een contract heeft aangegaan ten opzichte van het vervoer van passagiers, — alleen plaats, wanneer zulks is geschied op zoodanigen voet en onder zoodanige omstandigheden en voorwaarden als waarop en waaronder ook Gouvernements-passagiers met dergelijke gelegenheid kunnen reizen. Artikel 6. Aan den landsdienaar, die, ingevolge een bevel of een verzoek der Regeering, in 's lands belang geen gebruik maakt van het hem overigens krachtens de dienaangaande bestaande bepalingen toekomende verlof naar Europa, worden de kosten uitbetaald, die hem indien hij wèl van het verlof gebruik had gemaakt op grond van art. 5 uitbetaald zouden voor zijn de leden van zijn gezin, die te voren voor eigen rekening naar Europa zijn gezonden. Aan de overige leden van het gezin kan de G. G. overtocht naar Nederland ten laste van de Indische begroting verleenen. De leden van zoodanig gezin behouden — onverminderd de rechten op overtocht, die zij te eeniger tijd uit anderen hoofde zouden kunnen doen gelden — zoolang het hoofd des gezins in 's Lands dienst is, aanspraak om op 's Lands kosten naar Nederlandsch-Indië terug te keeren, ten einde zich weder bij dat hoofd te voegen. Voor die leden van een gezin, voor wie krachtens de vorige alinea's van gouvernementswege kosten van overtocht zijn betaald, wordt niet andermaal voor de reis in dezelfde richting de overtocht van gouvernementswege voldaan, indien het hoofd des gezins later gebruik maakt van zijn recht op verlof, waarvan hij aanvankelijk geen gebruik maakte. Artikel 7. De Minister van Koloniën kan op 'Lands kosten van Nederland naar Nederlandsch-Indië doen overbrengen. a. in Nederlandsch-Indië geboren bergerlijke ambtenaren en officieren in Nederlandsch-Indischen dienst die in Nederland door eenvoudig ontslag uit den dienst verwijderd worden, — alsmede de leden van hun gezin; b. in Nederlandsch-Indië geboren personen, die zonder middel van bestaan in Nederland worden aangetroffen en geen wettig domicilie in Europa hebben, en met hen de leden van hun gezin; c. beschuldigden, die in Nederlandsch-Indië moeten terechtstaan ; d. enz. Artikel 8. Voorts kan de Gouverneur-Generaal (1) op's Lands kosten van Nederlandsch-Indië naar Nederland doen overbrengen: a. buiten Nederlandsch-Indië geboren personen, die daar te lande worden aangetroffen zonder middel van bestaan, en met hen de leden van hun gezin; b. beschuldigden, die in Nederland moeten terecht staan; c. personen, die op 's Lands kosten van Nederland naar Nederlandsch-Indië zijn overgevoerd ten einde aldaar terecht te staan, wanneer hunne veroordeeling niet is gevolgd en zij zich tot het bekomen van overtocht aanmelden binnen één maand nadat de noodzakelijkheid om ter beschikking van de Justitie te blijven, heeft opgehouden; d. buiten Nederlandsch- Indië geboren of door den Minister van Koloniën ter beschikking van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië gestelde burgerlijke ambtenaren, die in Nederlandsch-Indië door eenvoudig ontslag uit den dienst verwijderd worden, alsmede de leden van hun gezin; /. veroordeelden, die in Nederland hun straf moeten ondergaan; (1) Deze bevoegdheid is blijkens St. 1906 No. 392 voor zoover betreft de personen, bedoeld onder de letters a, b, d, e, f en g, gedelegeerd aan de Hoofden van gewestelijk bestuur. g. personen, wien het verblijf in Nederlandsch- Indië wordt ontzegd krachtens artikel 45 der wet van 2 September 1 845 (Ind. St. 1855 No. 2), alsmede de leden van hun gezin; h. buiten Nederlandsch-Indië geboren personen, wier opneming in een krankzinnigengesticht is gelast, wanneer het raadzaam voorkomt dat zij in een gesticht in Europa worden opgenomen en daartoe gelegenheid bestaat. Artikel 9. St. 1910 No. 325. Zij, die voor gouvernementsrekening de reis van Nederland naar' Nederlandsch-Indië, of omgekeerd volbrengen, worden onderscheiden in gouvernementspassagiers der 1ste, 2de, 3de of 4de klasse. Gerangschikt worden: In de 1e klasse. a. burgerlijke ambtenaren, die krachtens benoemingsbesluit een burgerlijke betrekking bekleeden of bekleed hebben, waaraan een bezoldiging verbonden is van f 400.— s maands of meer; b. de officieren van land- en zeemacht. In de 2de klasse: a. burgerlijke ambtenaren, die krachtens benoemingsbesluit een burgerlijke betrekking bekleeden of bekleed hebben, waaraan een bezoldiging is verbonden van minder dan f 400, doch niet minder dan ƒ 150 's maands, voor zoover de mannelijke, van minder dan ƒ 400 's maands voor zoover de vrouwelijke betreft; b. onderluitenants en de andere onderofficieren der land- en zeemacht boven den rang van sergeant-majoor; de jongelieden, bestemd voor de Koninklijke Militaire Academie en de Cadettenschool, alsmede de onderofficieren, bestemd voor den Hoofdcursus. (St. 1912 no. 168.) In de 3e Klasse: a. mannelijke burgerlijke ambtenaren, die krachtens benoemingsbesluit een burgerlijke betrekking bekleeden of bekleed hebben, waaraan een bezoldiging is verbonden van minder dan f 150, doch niet minder dan f 75 s maands; b. de niet in de 2e klasse gerangschikte onderofficieren. G. B. van 26 Juli 1910 No. 11. Ten Tweede: Te bepalen, dat de onderwijzers der 3e klasse bij het Openbaar Europeesch Lager Onderwijs, die ingevolge het bepaalde bij art. 9 van St. 1906 No. 316, zooals dat is gewijzigd bij St. 1910 No. 325, bij overtocht voor Landsrekening van N. I. naar Nederland in de derde klasse zouden moeten reizen, gedurende een tijdvak van ten hoogste een jaar na 13 Juni 1910 overtocht in de tweede klasse zal worden verleend. In de 4e Klasse: a. mannelijke ambtenaren, die niet in een der drie vorige klassen gerangschikt zijn; b. militairen en schepelingen beneden den graad van onderofficier; ,.daaronder begrepen de onderofficieren der Zeemacht, met den rang van korporaal". (St. 1910 No. 539). c. personen, die worden overgevoerd krachtens art. 7 sub i, c en e, art. 8, sub a, b, f en g van het overtochtsreglement. Ten aanzien van de ambtenaren voor wie is bepaald, dat de door hen genoten materieele voordeelen tot een zeker bedrag worden medegeteld voor de berekening van hun verlofstraktement wordt bij de toepassing van dit en van het volgend artikel vorenbedoeld bedrag als bezoldiging beschouwd. Ongeacht het bedrag hunner bezoldiging worden in de 1e klasse gerangschikt de burgerlijke ambtenaren, die in het bezit zijn van een diploma van (casu quo van een bewijs van aanstelling tot): doctor in eenige faculteit, arts, veearts, apotheker, ingenieur of technoloog, verkregen aan de technische Hoogeschool of aan de voormalige Polytechnische school te Delft, onderwijzer (es) met hoofdakte; met goed gevolg afgelegd eindexamen voor den Nederlandsch-Indischen administratieven dienst of groot ambtenaarsexamen voor den Indischen dienst; met goed gevolg afgelegd eindexamen van een der zes studierichtingen der Rijks Hoogere Land-, Tuin-en Boschbouwschool, of van een der land-of boschbouwkundige diploma's genoemd sub c, 2e, 3e en 4e, van het Koninklijk besluit van 15 Januari 1897 no. 30 (Ind. St. no. 90), zooals dit luidt ingevolge ons besluit van 15 Mei 1906 no. 27 (Ind. St. no. 352), met uitzondering evenwel van dat der Landbouwschool te Buitenzorg, genoemd aan het slot van het bepaalde sub c, 4e; met goed gevolg afgelegd examen ter verkrijging van de bevoegdheid tot het geven van middelbaar onderwijs; met goed gevolg afgelegd examen voor surnumerair der registratie en domeinen of voor surnumerair der directe belastingen, invoerrechten en accijnsen; met goed gevolg afgelegd eindexamen van een seminarie of proponentsexamen; officier van de zee-of landmacht (officier machinist inbegrepen); technisch ambtenaar in den rang van adspirant-houtvester of houtvester of in eene hoogere betrekking bij het boschwezen in Nederlandsch-Indië; ambtenaar voor Chineesche zaken. (St. 1913 no. 177). Nimmer kunnen in eene hoogere klasse reizen dan de 2e klasse zij, die den titel voeren van: baas, hoofdopziener of hoofdopzichter, instrumentmaker, klerk, konstabel, machinist, machine-opsteller, machinedrijver, meesterknecht, modelmaker, molenbaas, onderbaas, onderopziener of onderopzichter, opziener of opzichter, portier, rekenaar, reparateur, teekenaar, wagenmaker, werkman; voorts de: beheerders van tijdballen, bewaarders bij het Marine-Etablissement, binnenregenten der weeshuizen, boormeesters bij het Mijnwezen, burgerambtenaren bij den topographischen dienst, behalve de ingenieurs bij de triangulatiebrigade, (St. 1913 no. 262.) boekhouder tevens chef der controle bij den dienst der exploitatie van den stoomtramweg in Atjeh, cipiers, deurwaarders, gezagvoerders van communicatie-vaartuigen, hopperbarges, opiumpolitie-vaartuigen, recherchevaartuigen, residentiestoomers en stoombaggermolens, hoofdschouten, hoofdverplegers in krankzinnigengestichten, instructeur voor den toesteldienst bij den P. T. en T. dienst, leerling-machinist, de corrector en de letterzetters bij de Landsdrukkerij te Batavia, loodsen, magazijnmeesters en adjunct-magazijnmeesters bij den P. T.en T, dienst, militaire schrijvers in dienst gesteld krachtens het Kon. besl. van 27 Juli 1881 No. 30 (Ind. besl. van 14 November 1881 No. 5), onderschouten posthouders, schouten, stafmuzikanten, stuurlieden. topografen bij het Mijnwezen, treincontroleurs, vendu-afslagers, verplegers in krankzinnigengestichten, ziekenoppassers, zoutverkoop-, doorvoer- en depot-pakhuismeesters. Artikel 10. (St. 1910 No. 325.) Personen, uit Nederland uitgezonden om tot eenig ambt te worden benoemd, worden met betrekking tot hunne rangschikking gelijkgesteld met landsdienaren, die zoodanig ambt bekïeeden. Ambtenaren, militairen en schepelingen, die eervol uit 's Lands dienst zijn ontslagen, vallen in de klassen, waarin de laatstelijk door hen bekleede betrekkingen of graden zijn gerangschikt. Hebben zij den dienst op niet-eervolle wijze verlaten dan vallen zij in de daarop volgende lagere klasse! De leden van een gezin behooren tot de klasse aangegeven voor het hoofd des gezins. Weduwen behooren tot de klasse, voor den overleden echtgenoot aangegeven; alleen reizende weezen tot de klasse voor den overleden vader bepaald. \ rouwen, wier huwelijk door echtscheiding is ontbonden en de leden van haar gezin behooren tot de klasse aangegeven voor den man ten tijde dat het vonnis van echtscheiding in de registers van den burgerlijken stand werd ingeschreven. De toepassing van het bepaalde in het 2e t/m, het 5e lid van dit art. kan nimmer tengevolge hebben, dat ongehuwde vrouwen en gehuwde vrouwen, die niet in gezelschap van haar echtgenoot reizen, zoomede de haar vergezellende kinderen in eene lagere klasse dan de 3e vervoerd worden. De aangegeven rangschikking geldt alleen voor ambtenaren in vaste?i dienst van den Lande. Ten aanzien van tijdelijk in dienst genomen ambtenaren worden de noodige bepalingen gemaakt bij de aanstelling. In de gevallen bedoeld bij art. 7, sub d en art. 8, sub c, alsmede bij het 3e lid van art. 11 wordt telkens door Onze Min. van Kol. of door den G. G. de klasse, waarin de overtocht zal plaats hebben bepaald. Artikel 11. (St. 1910 No. 325). Behoudens de in dit artikel vermelde uitzonderingen geschiedtde overtocht met stoomschepen onder Nederlandsche vlag en toebehoorende aan eene maatschappij, met welke de Regeering een contract heeft aangegaan ten opzichte van het vervoer van passagiers. Aan gouvernementspassagiers der 1e, 2e of 3e klasse kan worden vergund de reis aan te nemen met een in geregelden dienst varend poststoomschip van de Fransche Compagnie des Messageries Maritimes, van de Engelsche Peninsular and Oriental Steam Navigation Companv of van de Duitsche Nord-Deutsche Lloyd en Hamburg Amerikanische Packetfahrt Actiën Gesellschatt-Oost-Azië lijn, in dezelfde klasse als waartoe zij volgens dit Reglement behooren: le. Wanneer, zoo mogelijk door eene verklaring van de in het eerste lid van dit artikel genoemde maatschappijen of van een harer agenten of vertegenwoordigers en anders op andere wijze ten genoegen van den Minister van Koloniën in Nederland of van de daartoe door den Gouverneur-Generaal aangewezen autoriteiten in Nederlandsch-Indië wordt aangetoond dat er binnen een behoorlijken tijd geen plaats is in de voor hen aangewezen klasse op een stoomschip van die maatschappijen, ^ of wanneer wordt aangetoond dat er voor een dergelijken passagier, met het oog op den afstand tusschen de plaats, waar hij zich bevindt of waarheen hij zich begeeft en die waar hij zich kan inschepen of ontschepen, een belangrijk voordeel in gelegen is om de reis te maken met een poststoomschip van een der genoemde vreemde maatschappijen; 2e. Wanneer er een zeer speciaal, dringend belang bestaat om een plaats aan te doen, die de in het eerste lid van dit artikel genoemde stoomschepen niet, maar de poststoomschepen van de betrokken vreemde maatschappij wèl aandoen, zullen in ieder bijzonder geval, omtrent het zeer speciale en dringende van het geval overeenstemming moeten bestaan, voor zooveel betreft reizen naar Nederlandsch-Indië tusschen den Minister van Koloniën en de Directie der in het eerste lid van dit artikel bedoelde maatschappijen, en voor zooveel betreft reizen naar Nederland tusschen de door den Gouverneur-Generaal aangewezen autoriteiten en de hoofdagenten der maatschappijen in Nederlandsch-Indië. Met vrachtbooten, toebehoorende aan de in het le lid van dit art. omschreven maatschappijen, worden vervoerd de personen bedoeld in art. 8 sub li. Aan alle gouvernementspassagiers kan in Nederland door den Minister van Koloniën en in Nederlandsch-Indië door de daartoe door den Gouverneur-Generaal aangewezen autoriteiten worden vergund of opgedragen met een onder Nederlandsche vlag om de Kaap de Goede Hoop varend zeilschip te vertrekken, wanneer blijkt dat zulks voor hunne gezondheid dringend noo-?ig is. Wanneer wordt aangetoond dat er een bijzonder belang is om de reis te maken langs eene andere route dan gevolgd wordt door de in de vorige alinea's van dit artikel genoemde reisgelegenheden, kan de Minister van Koloniën voor een reis van Nederland naar Nederlandsch-Indië en de Gouverneur-Generaal voor eene reis vae Nederlandsch-Indië naar Nederland daartoe vergunning verleenen. Die vergunning moet de te volgen route duidelijk aangeven. Artikel 12. (St. 1910 No. 325). Voor gouvernementspassagiers der 4e klasse en voor de eventueel ter begeleiding van passagiers in die klasse aangewezen militairen (en hunne gezinnen) alsmede voor de gouvernementspassagiers die ingevolge het 3e lid van art. 11 met vrachtbooten vervoerd worden, en voor de van gouvernementswege te hunner begeleiding aangewezen personen wordt van Regeeringswege scheepsgelegenheid besproken. Om de reis als passagier der Ie, 2e of 3e klasse voor gouvernementsrekening te kunnen aanvaarden moet men, tenzij van Regeeringswege scheepsgelegenheid is besproken, voorzien zijn van eene schriftelijke opdracht of vergunning van Regeeringswege. Zij, die in het bezit zijn van zoodanige opdracht of vergunning, treden persoonlijk in overleg met een der maatschappijen of reederijen, met welker schepen het hun blijkens die opdracht of vergunning geoorloofd is de reis te aanvaarden. Artikel 13. De schriftelijke opdracht of vergunning in het vorig artikel vermeld, wordt afgegeven: voor de reis van Nederland naar Nederlandsch-Indië door of van wege den Minister van Koloniën en voor de reis van Xederlandsch-Indië naar Nederland door de daartoe door den Gouverneur-Generaal van Xederlandsch-Indië aan te wijzen autoriteiten (1). Zij behelst: enz. (1) Bij St. 1906 No. 392 (art. 1 § 11) is bepaald dat opdrachten of vergunningen, (*) als bedoeld bij de artikelen 11, 12 en 13 van dit reglement, met uitzondering van de vergunning, bedoeld bij de laatste alinea van artikel 11, volgens de bij het aangehaald Staatsblad vastgestelde modellen A, B en C kunnen worden afgegeven: a. aan de officieren, militaire ambtenaren en burgelijk landsdienaren, werkzaam bij het Departement van Oorlog, door den Commandant van het Leger, die tevens de opdracht of vergunning afgeeft, wanneer officieren, gedetacheerd van het Nederlandsche bij het Nederlandsche-lndische of van het Nederlandsch-Indische bij het Nederlandsche Leger, verzoeken om de reis naar Nederland met een zeilschip te doen: b■ aan andere officieren der Landmacht, militaire ambtenaren en tot de formatie van het Leger behoorende burgerlijke landsdienaren, door de betrokken gewestelijke militaire Commandanten; c. aan de officieren der Zeemacht, werkzaam bij het Departement der Marine door den Commandant der Zeemacht; d. aan de overige officieren der Zeemacht en aan de onderofficieren der Marine, de laatsten echter alleen wanneer voor hen geen scheepsgelegenheid van Gouvernementswege besproken wordt, door de Commandanten van krachtens machtiging der Regeering samengestelde eskaders of divisies, — door de commandeerende officieren van Hr. Ms. schepen tot zoodanige eskaders of divisies behoorende, ingeval de eskaders- of divisie-commandant niet ter plaatse aanwezig is—, door de commandeerende officieren van Hr. Ms. schepen, niet tot een zoodanig eskader of eene zoodanige divisie behoorende, — dan wel door den Chef van den plaatselijken dienst der Zeemacht te Batavia; e. aan personen, niet onder een der voorafgaande categorieën begrepen, zoomede, voor het geval van verhindering of afwezigheid van de hiervoren onder d genoemde Commandanten, aan het daarbij bedoeld personeel der Zeemacht, door de betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur. Zie omtrent de door dezen aan het Departement van Koloniën te ^ zenden berichten van inscheping Bijbl. Nos. 3333 en 6317. (*) Bijbl. No. 7245. In opdrachten of vergunningen tot vertrek en bij plaatsbespreking van Regeeringswege moet worden vermeld, of de kinderen welke ongehuwde Gouvernementspassagiers vergezellen WETTIG, GEWETTIGD of wettiglijk ERKEND zijn, c q. met vermelding van datum en nummer der betrekkelijke brieven van wettiging dan wel van de akten vanerkenning. Artikel 15. Aan hen, die de reis maken overeenkomstig het laatste lid van artikel 11, wordt daarvoor voldaan zooveel als te voldoen zou zijn geweest aan eene maatschappij met welke de Regeering een contract heeft, en wel de helft vóór den aanvang der reis en de wederhelft na beëindiging daarvan. De wederhelft wordt echter eerst voldaan wanneer ten genoegen der Regeering blijkt dat de reis is gemaakt overeenkomstig de verleende vergunning. De betaling geschiedt aan het hoofd des gezins voor het geheele gezin. Artikel 18. Indien het vaartuig wegens averij verblijf houdt in een noodhaven, en de gezagvoerder het noodig oordeelt dat het schip gedurende dien tijd door alle of door sommige passagiers verlaten wordt, dan worden de Gouvernementspassagiers, die dientengevolge verplicht zijn aan den wal te verblijven en aldaar zelf in huisvesting en voeding te voorzien, schadeloos gesteld overeenkomstig het volgende tarief: Voor een passagier die op den dag der inscheping der was ingetreden nog niet had het volbracht het Voor eiken ver- blijfdag (a) aan den wal. Aanmerkingen. lste klasse dertiende levensjaar — tien guld. (a) De verblijf — — twaalfde levensjaar vijf » dagen worden 2de klasse dertiende levensjaar — zes » gerekend van — ; — 'twaalfde levensjaar drie » en met den 3de en 4de kl. dertiende levensjaar — vier > dag van ont- — — twaalfde levensjaar twee » seheping tot en met den dag van inscheping. Dezelfde schadeloosstelling wordt verleend aan de gouvernements passagiers, die de reis gedeeltelijk over land hebben gemaakt en ten gevolge van eene omstandigheid als bedoeld in het eerste lid van dit art. ter plaatse waar zij zich zouden inschepen, niet door den gezagvoerder aan boord worden toegelaten, dan wel in de onmogelijkheid verkeeren om zich op den voor vertrek van het schip bestemden dag in te schepen, doordien het schip zich daar nog niet bevindt. (St. 1911 no. 235). De krachtens dit artikel aan Gouvernementspassagiers toekomende gelden worden voldaan op door hen daartoe na volbrachte reis in te dienen declaratiën, gestaafd door een schriftelijke ver- klaring van den scheepsgezagvoerder, ten blijke, dat voor de passagiers de gelegenheid niet bestond om aan boord huisvesting en voeding te vinden. Het hoofd des gezins declareert voor het gezin. Wanneer echter de scheepsgezagvoerder aan Gouvernementspassagiers, die niet bij machte zijn om de kosten van hun verblijf aan den wal te betalen, daartoe de hun krachtens dit artikel toekomende gelden verschaft, worden die gelden aan de maatschappij of reederij gerestitueerd op eene door haar — na volbrachte reis — in te dienen declaratie, gestaafd door een extract uit het scheepsjournaal. Artikel 19. Gouvernementspassagiers der 1ste, der 2de en der 3e klasse die zich te Soerabaja of te Semarang hebben ingescheept aan boord van een stoomschip onder Nederlandsche vlag, varende in geregelden passagiersdienst van Java naar Nederland, zijn — indien zij geen vergunning van den gezagvoerder krijgen om aan boord te blijven, terwijl het schip te Batavia in lading ligt — verplicht gedurende deze laaddagen aan den wal zelf te voorzien in hunne huisvesting en voeding. Zij worden daarvoor schadeloos gesteld overeenkomstig het tarief in artikel 18 opgenomen. Het derde en het laatste lid van dat artikel zijn hier toepasselijk. (St. 1913 no. 177.) Artikel 20. Indien het vaartuig in het geval verkeert in artikel 18 omschreven, en de Gouvernementspassagiers gedurende dien tijd aan boord gehuisvest blijven, dan kan de maatschappij of reederij — na volbrachte reis — daarvoor in rekening brengen hetgeen ter zake is overeengekomen met de maatschappijen met welke de Regeering een contract heeft. Artikel 21. Indien het vaartuig langer dan vier en twintig uren achtereen quarantaine moet houden, en den passagiers vergund wordt zoolang het vaartuig in quarantaine ligt, aan boord te blijven, dan kan de maatschappij of reederij na volbrachte reis, voor de gouvernementspassagiers in rekening brengen hetgeen ter zake is overeengekomen met de maatschappijen, met welke de Regeering een contract heeft. Worden de gouvernementspassagiers gedwongen in quarantaine aan den wal te verblijven, ook wanneer dit een gevolg is van een geval als bedoeld in het tweede lid van art. 18, dan worden hun na volbrachte reis, de onvermijdelijke uitgaven gedurende dat verblijf vergoed, mits zij daarvoor eene volledig door bewijsstukken gestaafde declaratie indienen (St. 1911 no. 235) De declaratiën worden door den Minister van Koloniën verminderd, wanneer uitgaven inrekening zijn gebracht, die geacht worden niet bepaald noodig te zijn geweest. De in het 2de lid van dit artikel vermelde kosten kunnen, voor zooveel de gezagvoerder van het vaartuig ze voor de gouvernementspassagiers voldoet, ook aan de maatschappij of reederij terugbetaald worden, op een door haar na volbrachte reis in te dienen declaratie. Al hare declaratiën, krachtens dit artikel ingediend, behooren o-estaafd te worden door een extract uit het scheepsjournaal. ö Artikel 22. Gouvernements-passagiers, die wegens ernstige ziekte, schipbreuk of averij de reis niet kunnen ten einde brengen met het schip waarmede zij werd aangevangen, wenden, zich — zoo mogelijk onder aanbieding van eene verklaring van bevoegde hand tot staving van het beletsel om de reis te vervolgen — met een schriftelijk verzoek tot de Nederlandsche autoriteit of tot het Nederlandsch consulaat, ter plaatse van het oponthoud of in de onmiddellijke nabijheid gevestigd, opdat tenkoste van den Lande in de voorzetting der reis moge worden voorzien. Gelijk verzoek, doen gouvernementspassagiers, door averij opgehouden in een noodhaven dan wel in de haven waarheen zij zich ter inscheping over land hebben begeven, indien zij kunnen aantoonen, dat het oponthoud overeenkomstig art. 18 of 20 den lande meer bezwaar zou veroorzaken dan voortzetting der reis met eene andere gelegenheid. Ontbreekt ter plaatse van het oponthoud de gelegenheid om de bemiddeling te vragen van een Nederlandsche autoriteit of consulaat, dan voorzien de gouvernementspassagiers, in de hierboven omschreven gevallen, zoo noodig zelf in de voortzetting der reis, en worden hun de kosten daarvan, voor zoover die billijk worden bevonden, terugbetaald. (St. 1911 no. 235.) In alle hierboven omschreven gevallen handelt het hoofd des gezins voor het geheele gezin en de detachementscommandant voor het geheele detachement. Gouv. Besluit van 23 Juni 1910 No. 38. OVEREENKOMST met de stoomvaartmaatschappijen „NEDERLAND" en ,.ROTTERDA MSCHE LL 01 'D\ Bijlage A, van deze overeenkomst. VOORWAARDEN en VRACHTPRIJZEN betreifende het vervoer van Gouvernements-passagiers. Artikel 1. De Maatschappijen stellen van hare stoomschepen, varende in de lijn tusschen Nederland en Java, beschikbaar; a. de mailschepen voorliet vervoer van gouvernementspassagiers, met uitzondering van de hieronder sub b bedoelde personen ; b. de vrachtbooten, welke voor beperkt passagiersvervoer zijn ingericht en in den rechtstreekschen dienst van Java naar Nederland varen, voor den overtocht van Nederlandsch-Indië naar Nederland van krankzinnigen en hunne bepaaldelijk aangewezen geleiders zoomede c. q. hunne gezinnen, voor zoover al deze personen voor gouvernementsrekening overgevoerd worden. Artikel 2. Erkenning als gouvernement s-p a s s a g i e r. Door de Maatschappijen en hare agenten worden als gouvernements-passagiers erkend: 1o. alle personen voor wie passage besproken wordt, in Nederland door of van wege den Minister van Koloniën, in Nederlandsch-Indië door de daartoe door den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië aan te wijzen autoriteiten; 2o. alle personen, die een schriftelijk bewijs overleggen, ten blijke dat hun van regeeringswege opgedragen of vergund is voor gouvernementsrekening de reis van Nederland naar Nederlandsch-Indië of omgekeerd te volbrengen; deze bewijsstukken worden door de Maatschappijen en hare agenten niet langer erkend, dan tot het daarin uitgedrukte tijdstip waarop de reis uiterlijk moet zijn aanvaard. Artikel 3, enz. Artikel 4. Gouvernement s-p assagiers 1e, 2e en 3e klasse. De Maatschappijen verbinden zich om aan degouvernements-passagiers der eerste, tweede èn derde klasse dezelfde voeding te verstrekken en dezelfde behandeling te doen ondervinden als bij haar gebruikelijk is voor alle particuliere passagiers in die klassen. Het is der Maatschappijen verboden Gouvernements-passagiers tegen vergoeding in een lagere klasse over te voeren dan voor hen van Gouvernementswege wordt betaald. Ieder hunner heeft, behoudens de uitzonderingen hieronder gemaakt, aanspraak op eene slaapplaats in eene hut van de klasse inrichting, waarin hij den overtocht behoort te maken. Voor één kind beneden drie jaren wordt geene afzonderlijke slaapplaats beschikbaar gesteld. Voor twee kinderen beneden drie jaren tot één gezin behoorende, wordt één slaapplaats beschikbaar gesteld. Voor drie kinderen beneden drie jaren tot één gezin behoorende, worden twee slaapplaatsen beschikbaar gesteld. Een in de eerste of tweede klasse reizende familie (Gouvernements-passagiers) met drie of meer kinderen, beneden de twaalf jaren, dan wel twee ot meer kinderen beneden de drie jaren, kan desverkiezende een Javaansche of daarmee gelijkgestelde bediende medenemen, zonder dat daarvoor vracht verschuldigd is. Ieder Gouvernemen ts-passagierdereerste, tweede en derde klasse heeft, ongeacht de hut bagage, recht op vrij vervoer van eene hoeveelheid bagage als hieronder aangegeven # Leeftijden van passagiers op den dag van vertrek van het stoomschip van 1ste en 3de Amsterdam of Rotterdam dan 2e klasse. klasse, wel van Batavia. Passagier van twaalf jaar of ouder. . . Kind van drie tot twaalf jaar .... Twee tot één gezin behoorende kinderen beneden de drie jaar, te zamen . . . Drie tot één gezin behoorende kinderen beneden de drie jaar, te zamen . . . 1 M3. X M3. Yz » % » M » % » )4 » M » Artikel 5. Gouvernements-passagiers 4e klasse. De Maatschappijen verschaffen ten behoeve van de gouvernements-passagiers der vierde klasse: a. ruimte tusschendeks, ter hoogte van ten minste twee meter tusschen de dekken, en voor eiken tusschendekpassagier eene tusschendeksopoervlakte van 1.75 M2.; Deze ruimte moet door een of meer luchtkokers en electrische waaiers, in aantal afhankelijk van de grootte van het verblijf, voldoende worden geventileerd; voorzien zijn van de noodige electrische verlichting, van tafels en banken, alsmede van de noodige middelen om bij koud weder te worden verwarmd; b. vaste kooien als slaapplaatsen voor ten minste 40 passagiers 4e klasse en voor overigen de noodige hangmatten; c. de noodige kooi- en baksgoederen, waschkommen, waschbalies, lijnen om waschgoed op te hangen, waterstandaards en koksgereedschappen, vouwstoeltjes, een en ander naar den maatstaf, aangegeven op den hierbij behoorenden staat van kooi en baksgoederen; d. de voeding, zooals bepaald is bij het hierbij behoorende tarief van verdeeling van rantsoenen; drinkwater naar genoegen; s morgens voldoende zoet water om zich te wasschen en daarenboven tweemaal per week vijf liter oer man om plunjes te wasschen; ruimte op het bovendek, waar de hierbedoelde passagiers voor zoover zulks met de scheepsmanoeuvres vereenigbaar is, van de vrije lucht kunnen genieten. hnndpn ""I? ™mte zooveel mogelijk beschikbaar te houden, zullen de Maatschappijen bij het vervoeren van "^TlT V\n 100 °^.meer Passagiers der vierde klasse, geen deklading binnen die ruimte vervoeren, noch anders CTprWif geWCT V?6Sta £;n, en scheePsbenoodigdheden op dat ^eaeelte van het bovendek plaatsen; /. de noodige latrines met waterdoo'rloop en losse brillen alsmede gelegenheid om te baden; g. een apotheek en de voornaamste chirurgicale instrumenten mitsgaders een bekwame hoeveelheid spijzen en dranken hTaanTajeXi-raamde Z,ekenk°St' "-"-W -f h- een hospitaal met ten minste vier vaste kooien*. ruimte voor de bagage der in dit artikel bedoelde passagiers waaronder wordt verstaan zoowel hunne eigene goederen, als die welke te hunnen behoeve door het Gouver"/em,e"t worden meegegeven. Deze ruimte zal zoo noodig 'J • Per man bedragen, en wordt niet gerekend onder de per persoon beschikbaar te stellen 1.75 M2«'• een provoost. ' Artikel 6. enz. Artikel io. Tarief. Voor het vervoer der gouvernements-passagiers en hun onderhoud gedurende de reis worden voor de reis van Amsterdam tof Ra tavia of omgekeerd aan de betrokken Maatschappifbetahneen gedaan volgens onderstaand tarief. ö tarief van de passageprijzen. Leeftijden van passagiers op den dag van vertrek van het stoomschip van Amsterdam of iste klasse Rotterdam dan wel van Batavia. Passagiers van twaalf ioo„ „v i " jaai UJ. ouder f 7nn r Kind van drie tot twaalf jaar.' „ 350.- 21? 50 ' ^ 225.- Een kind beneden de drie jaar. nihil "nihïl " 112 50 Twee tot één gezin behoorende ' nihil. nihil. nihii. kinderen beneden de drie jaar, te zamen /• 17= r ,na Drie tot één gezin behoorende 75. f 56.25 kinderen beneden de drie ' J"aar' Zamen' ' ' ■ - 3r'°— ■•212.50 iM_ 15 2de klasse. 3de klasse. 4de klasse. Voor gouvernements-passagiers der 1ste klasse, voor wie uitdrukkelijk passage van uit Nederland naar Sabang is aangevraagd, alsmede voor gouvernementspassagiers der 1ste klasse die op e reizen van Nederlandsch-Indië eerst te Sabang embarkeeren, wordt eene reductie op bovenstaand tarief toegestaan van ƒ oO. (vijftig gulden) voor passagiers van twaalf jaar of ouder en van f 25 (viif en twintig gulden) voor een kind drie tot twaalf jaar. Gouvernements-passagiers, die naar Nederiand^h-ïndie rc^en ten einde zich te voegen bij het aldaar woonachtig hoofd van hun gezin, kunnen, ter bereiking van diens standplaats, naaankomst te Batavia hunne reis met hetzelfde mailschip of met een der twee eerstvolgende mailschepen der betrokken Maatschappij zonder bijbetaling voortzetten tot Semarang of Soerabaja — wat de eerste dier twee plaatsen betreft, alleen voor zoover zij door het mailschip op het traject van Batavia naar Soerabaja wordt aangedaan. Tol Suez-kanaal. Zoodra de Suez-kanaal-tol van frs. 10 per passagier afgeschaft of 'verminderd wordt, zal het vervoergeld voor vierde klasse passagiers van en naar Nederlandsch-Indië met een gelijk bedrag worden verlaagd (de frank tegen 50 cents berekend). Artikel 11. In-of ontscheping in eene. havenplaats aan de Zuidkust van Europa. Aan niet tot een detachement behoorende gouvernements-passaSers eerste tweede en derde klasse, die voor het vertrek van hef mailschip', respectievelijk uit Nederland en van Batavia met de betrokken Maatschappij of hare agenten overeenkomen: wat de uitreis betreft, dat zij zich in eene door het mailschip aangedaan wordende havenplaats aan de Zuidkust van Europa zullen inschepen en, wat de t h u i s r e ï s betreft, dat zij n zoonlaats het schip zullen verlaten, wordt, respectievelijk bij in of hun vertrek van boord, door den gezag- ..i ,__u • voerder uitoeraaiu, icgcu. Leeftijden van passagiers op den jJgte klasse 2de klasse. |3de klasse. dag van vertrek van het stoomschip. | Voor een passagier van twaalf jaar ^ m_ f 60 _ f 40— Voor°"enBkind van drie tot twaalf jaar. „ 50— „ 30. Voor twee tot één gezin behoorende kinderen beneden de drie jaar, te ^ ^ 15 _ „ io.— Voor" d" ie 'tot één gezin behoorende kinderen beneden de drie jaar, te ^ 30 __ „ 20 — zamen . " — Voor Gouvernements-passagiers als in het eerste lid van dit artikel bedoeld, die eenigen tijd in Egypte wenschen te verblijven, wordt de gelegenheid opengesteld om te Port Saïd of te Suez achter te blijven en met een der volgende stoomschepen van dezelfde Maatschappij de reis te vervolgen wanneer op zoodanig schip plaats voor hen beschikbaar is. Aan in detachement reizende gouvernements-passagiers der 1ste, 2de en 3 de klasse kan op de thuisreis door den gezagvoerder vergunning worden verleend om in eene voor ontscheping aangedaan wordende havenplaats aan de Zuidkust van Europa te debarkeeren indien de laatstgenoemde, c. q. in overleg met den scheepsgeneesheer, die ontscheping voor den betrokken passagier (c. q. met zijn gezin) bepaald noodig oordeelt. Komt aldus de commandant van het detachement voor .eene zoodanige vergunning in aanmerking, dan wordt door den gezagvoerder, zoo mogelijk in overleg met aan boord aanwezige militaire autoriteiten, in het commando over het detachement voorzien. De betalingen, door den gezagvoerder krachtens dit artikel te doen, geschieden aan het hoofd des gezins. Aan alleen reizende gouvernements-passagiers der vierde klasse wordt op de thuisreis door den gezagvoerder slechts bij uitzondering vergund het schip te verlaten vóór dat dë bestemmingsplaats bereikt is, en dat wel uitsluitend aan vreemdelingen, die daardoor hun geboortegrond spoediger kunnen bereiken. Van hunne ontscheping wordt door den gezagvoerder schriftelijk kennis gegeven aan den Nederlandschen Consul ter plaatse, die hun reisgeld verschaft in overleg met het Departement van Koloniën. Voor aldus achtergebleven passagiers brengen de Maatschappijen de vracht in rekening onder aftrekking van ƒ 40.— Artikel 13. Ligdagen op tusschenplaatsen. De Maatschappijen verbinden zich voor zoover hare mailschepen op de terugreis Soerabaia, Semarang, Padang, Singapore of Sabang aandoen, gouvernements-passagiers met bestemming naar Nederland op die plaatsen aan boord te nemen. Gedurende de ligdagen te Tandjong-Priok (Batavia) zijn de Gouvernementspassagiers der eerste, tweede en derde klasse verplicht aan den wal te verblijven, en in hun eigen logies en onderhoud te voorzien. Indien zij dit verlangen, kan de gezagvoerder hun echter vergunnen aan boord te blijven, in welk geval door de betrokken maatschappij, na volbrachte reis, onder overlegging van een extract-scheepsjournaal over de bedoelde ligdagen, aan het Departement van Koloniën wordt gedeclareerd. De vergunning om aan boord te blijven geldt al deleden van het gezin; te dien aanzien wordt geen splitsing toegelaten dan in hoogst bijzondere omstandigheden, ter beoordeeling van den gezagvoerder. De gezagvoerder is verplicht Gouvernements-passagiers, aan wie niet vergund wordt om aan boord te blijven, van een schriftelijk bewijs te voorzien, inhoudende dat, en hoe lang, zij verplicht waren aan den wal te vertoeven. De ligdagen worden gerekend in te gaan op den dag van ontscheping der passagiers, en te eindigen met den dag hunner wederinscheping. De militairen beneden den graad van onderofficier worden gedurende de ligdagen te Tandjong Priok (Batavia) op kosten van de Maatschappijen aan den wal in onderhoud genomen. Artikel 14. Opzegging van plaatsen. Bij opzegging vóór den aanvang der reis van plaatsen, overeenkomstig art. 2, punt 1, besproken, — in andere gevallen dan die van ziekte of overmacht, — is verschuldigd: a. voor iedere slaapplaats 1e, 2e of 3e k 1 a s s e, die ongebruikt blijft, 35 pCt. (vijf en dertig percent) van het volgens art. 10 te betalen bedrag; b. voor zooveel betreft passagiers vierde klasse, bestemd om in detachementen vereenigd te reizen, voor iederen passagier wiens plaats ongebruikt blijft, 40 pCt. (veertig percent) van het volgens art. 10 te betalen bedrag. Deze bepalingen zijn alléén dan toepasselijk indien de opzegging der plaatsen geschiedt binnen acht dagen vóór den voor het vertrek aangewezen dag. Indien bij opzegging van plaatsen, overeenkomstig art. 2, punt 1, besproken, andere Gouvernements-passagiers daarvoor worden aangewezen, is geene vergoeding aan de Maatschappijen verschuldigd. Artikel 15. Patiënten. Een Gouvernements-passagier, wiens verblijf aan boord wegens ziels- of lichaamsgebreken door den aan boord dienstdoenden geneesheer hinderlijk of gevaarlijk wordt geacht voor den zieke zelf of voor zijne medereizigers, wordt niet aan boord opgenomen, of — indien de genoemde geneesheer dit noodig oordeelt — in de eerst te bereiken haven aan den wal gebracht. In het laatste geval wordt door den gezagvoerder aan of ten behoeve van de gedebarkeerde, en dat wel bij de ontscheping, een deel der passagegelden gerestitueerd, berekend naar reden van het aantal mijlen, die het vaartuig nog heeft af te leggen. . Artikel 16, enz. Artikel 17. Verblijf in een noodhaven. Bij oponthoud in een noodhaven of in een quarantaine dan wel op andere wijze door overmacht, bepaalt de gezagvoerder of de Gouvernements-passagiers aan boord kunnen verblijven. Voor zoover die passagiers niet in detachement vereenigd reizen, is de gezagvoerder verplicht aan het hoofd van elk gezin, dat op zijn verzoek het schip verlaat om aan den wal in eigen logies en onderhoud te voorzien, een schriftelijk bewijs af te geven, inhoudende dat, en hoe lang, zij verplicht waren aan den wal te verblijven. Blijven de passagiers aan boord, dan wordt, na volbrachte reis, door de Maatschappijen gedeclareerd op de wijze en overeenkomstig het onderstaande tarief. Ook de voorlaatste alinea van artikel 13 is hier toepasselijk. Wanneer descheepsgezagvoerder aan Gouvernements-passagiers, die niet bij machte zijn om de kosten van verblijf aan den wal te betalen, daartoe de hem krachtens dit artikel toekomende gelden verschaft, worden die voorschotten aan de Maatschappijen gerestitueerd op eene door haar in te dienen declaratie. Tarief logies ingeval van ligdagen, quarantaine of noodhaven. TARIEF VOOR LOGIES AAN BOORD IN GEVAL VAN LIGDAGEN, QUARANTAINE OF VERBLIJF IN NOODHAVEN. Leeftijden van passagiers op den dag van vertrek 'aAmhsterdammoflRot-ran lste klasse' 2de klas9e" 3de kIasse- 4de klasseterdam dan wel van Batavia Passagier van twaalf jaar of ouder f 5.— f 3.— f 2.— f 1.50 Kind van drie tot twaalf jaar. » 2.50 » 1.50 » 1.— » 0.75 Eén kind beneden de drie iaar nihil. nihil. nihil. nihil. Twee tot één gezin behoorende kinderen beneden de drie jaar, te zamen ... » 1.25 » 0.75 > 0.50 » 0.40 Drie tot één gezin behoorende kinderen beneden de drie jaar, te zamen » 2.50 » 1.50 » 1.— » 0.75 Artikel 18, enz. Artikel 19. V ervoer met vrachtbooten. Bij vervoer met vracht booten van Nederlandsch-Indië naar Nederland van Gou vernemen ts-passagiers — c.q. met hunne gezinnen — die ingevolge artikel 1 dezer voorwaarden den overtocht uitsluitend met zoodanige stoomschepen moeten volbrengen, wordt scheepsgelegenheid van Gouvernementswege besproken en zullen de in de voorgaande artikelen dezer voorwaarden — bepaaldelijk ook de artikelen 10 en 18—vervatte regelingen mutatis mutandis van toepassing zijn. Artikel 20. Exemplaar contract aan boord aanwezig. Van deze „Voorwaarden en vrachtprijzen " behoort steeds een exemplaar aan boord bij den gezagvoerder beschikbaar te zijn ter inzage van de gouvernements-passagiers, die overigens aan de reglementen der Maatschappijen onderworpen zijn. Artikel 21. enz. Bijbl. No. 7179. DE OVEREENKOMST, met de Stoomvaartmaatschappijen „Nederland" en „Rotterdamsche Lloyd", waarbij voor gouvernementspassagiers de gelegenheid is geopend het traject Zuid-Europa—Egypte en omgekeerd af te leggen per stoomer van de „Oostenrijksche Lloyd", is sedert 1 Januari 1912 vervallen. Rijpaard. iitst van landsdienaren en officieren der "schutterij die, voor de verrichting van hun dienstwerk rijpaard houden, daarvoor vrijstelling van belasting genieten. St. 1908 No. 15, 1909 No. 588,1911 No. 517. 1912 No. 306. Lijst. Lett. a. (Departement van Justitie). De secretarissen-magistraat ter hoofdplaatsen Muntok (Banka) en Telokbetong (Lampongsche Districten). De officieren en substituut-officieren van Justitie. (Departement van Financiën). De controleurs voor de belastingen. (Departement van Binnenlandsch Bestuur). De Hoofden van gewestelijk bestuur. De assistent-residenten, die besturende ambtenaren zijn. De controleurs en adspirant-controleurs bij het Binnenlandsch Bestuur, behalve zij, die uitsluitend op bureaux werkzaam zijn. De administratieve ambtenaren, toegevoegd aan een Ass. Res. of Controleur bij het B. B. De posthouders en civiele gezaghebbers. Het personeel der algemeene en der gewapende politie, behalve zij, die uitsluitend op bureaux werkzaam zijn. De landmeters en adjunct-landmeters bij het kadaster, behalve zij, die uitsluitend op bureaux werkzaam zijn. De collecteurs en onder-collecteurs der landelijke inkomsten in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. De tolken, toegevoegd aan de assistent-residenten en controleurs bij het Binnenlandsch Bestuur in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. De bataljons-commandanten der schutterij en de daarbij bescheiden adjudanten. De officieren der Vreemde Oosterlingen in effectieven dienst. Het Hoofd der Mooren en Bengaleezen te Batavia. Het Hoofd der Arabieren en Klingaleezen te Singaradja. De Hoofden der Chineezen en die der Vreemde Oosterlingen van anderen dan Chineeschen landaard te Ampenan en Laboeanhadji. Het Hoofd der Vreemde Oosterlingen, geen Chineezen zijnde, te Soerakarta. Het Hoofd der Bengaleezen te Cheribon. (Departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid). De van Landswege bezoldigde Protestantsche en Roomsch-Katholieke geestelijken in de residentiën Menado en Timor en Onderh. (Departement van Landbouw). De adspirant-houtvesters, adjunct-houtvesters, opzieners, leerlingopzieners, opnemers en leerling-opnemers bij den dienst van het Boschwezen. De directeur, adjunct-directeur, administrateurs en opzieners van de Gouvernements kina-onderneming in de Preanger-Regentschappen. De Europeesche opzieners der cultures. De ambtenaar belast met de leiding der Gouvernements getahpertja aanplantingen in het district Tjitjoeroeg (afdeeling Soekaboemi, residentie Preanger-Regentschappen), benevens de opzieners bij die cultuur. (Departement der Burgerlijke Openbare Werken). De opzichters van sluizen en kanalen. De opzieners der wegen ter Westkust van Sumatra en in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. (Departement van Gouvernements-bedrijven). De administrateurs van- en de élèves bij de tinmijnen op Banka De Chef-werktuigkundige bij de Ombillinmijnen. De op Sumatra geplaatste onderopzichters bij den Post- telegraaf- en telefoondienst. De machine-mandoers, mijnschrijvers, mijnmandoers en mijnhoofden bij de tinwinning in de residentie Banka en Onderhoorigheden. (Departement der Marine). De pakhuismeester tevens beheerder van het steenkolendepot te Makasser. Rijtuig IITST VAN LANDSDIENAREN, DIE, VOOR DE VERRICHTING VAN HUN DIENSTWERK RIJTUIG HOUDEN, DAARVOOR VRIJSTELLING VAN BELASTING GENIETEN. St. 1908 No. 15,1909 No. 588, 1911 no. 517 en 1912 no. 306. Lijst Lett. C. (Departement van Justitie). De secretarissen-magistraat ter hoofdplaatsen Muntok (Banka) en Telokbetong (Lampongsche districten). De officieren en substituut-officieren van Justitie. (Departement van Financiën). De controleurs voor de belastingen. (Departement van Binnenlandsch Bestuur). De hoofden van gewestelijk bestuur. De assistent-residenten, dia besturende ambtenaren zijn. De controleurs en adspirant-controleurs bij het Binnenlandsch Bestuur, behalve zij, die uitsluitend op bureaux werkzaam zijn. De administratieve ambtenaren, toegevoegd aan een Ass. Res. of Controleur bij het B. B. De posthouders en civiele gezaghebbers. Het personeel der algemeene en der gewapende politie, behalve zij, die uitsluitend op bureaux werkzaam zijn. De landmeters en adjunct-landmeters bij het kadaster, behalve zij, die uitsluitend op bureaux werkzaam zijn. De collecteurs en onder-collecteurs der landelijke inkomsten in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. De tolken, toegevoegd aan de assistent-residenten en controleurs in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. De officieren der Vreemde Oosterlingen in effectieven dienst. Het Hoofd der Mooren en Bengaleezen te Batavia. Het Hoofd der Arabieren en Klingaleezen te Singaradja. De Hoofden der Chineezen en die der Vreemde Oosterlingen van anderen dan Chineeschen landaard te Ampenan en Laboeanhadji. Het Hoofd der Vreemde Oosterlingen, geen Chineezen zijnde, te Soerakarta. Het Hoofd der Bengaleezen te Cheribon. (Departement van Onderwijs, Eeredienst. en Nij verheid). De van Landswege bezoldigde Protestantsche en RoomschKatholieke geestelijken in de residentiën Menado en Timor en Onderhoorigheden. (Departement van Landbouw). De adspirant-hou tv esters, adjunct-houtvesters, opzieners, leerlingopzieners, opnemers en leerling-opnemers bij den dienst van het Boschwezen. De directeur, adjunct-directeur, administrateurs en opzieners van de Gouvernements kina-onderneming in de Preanger-Regentschappen. De Europeesche opzieners der cultures. De ambtenaar, belast met de leiding der Gouvernements getahpertja aanplantingen in het district Tjitjoeroeg, (afdeeling Soekaboemi, residentie Preanger Regentschappen), benevens de opzieners bij die cultuur. (Departement der Burgerlijke Openbare Werken). De opzichters van sluizen en kanalen. De opzieners der wegen ter Westkust van Sumatra en in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. (Departement van Gouvernements-bedrijven). De administrateurs van- en de élèves bij de tinmijnen op Banka. De Chef-werktuigkundige bij de Ombilinmijnen. De op Sumatra geplaatste onderopzichters bij den Post- telegraaf- en telefoondienst. De machine-mandoers, mijnschrijvers, mijnmandoers en mijnhoofden bij de tinwinning in de residentie Banka en Onderhoorigheden. (Departement der Marine) De pakhuismeester tevens beheerder van het steenkolendepot te Makasser. R ij wiel. IITST VAN LANDSDIENAREN, DIE, VOOR DE VERRICHTING VAN HUN DIENSTWERK RIJWIEL HOUDEN, DAARVOOR VRIJSTELLING VAN BELASTING GENIETEN. St. 1908 No. 15 en 1912 no. 306. Lijst. Lett. B. (Departement van Binnenlandsch Bestuur). Het personeel der algemeene en der gewapende politie, behalve zij, die uitsluitend op bureaux werkzaam zijn. De brandmeesters, brandspuitmeesters en adjunct-brandspuit- m DÏTfficieren der Vreemde Oosterlingen in effectieven dienst. Het Hoofd der Mooren en Bengaleezen te Batavia. (Departement van Oorlog). De officieren en onderluitenants ingedeeld bij de proefneming met de vorming van militaire wielrijders. (Departement van Financiën). De controleurs voor de belastingen. Schade. (Aan den lande toegebrachte). St. 1904 No. 241 Artikel 1. In elk geval, waarin door de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië aan den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië eene mededeeling is gedaan, die tot het opleggen va vergoeding van aan den Lande toegebrachte schade zou kunnen Sn op -rond van artikel 82 der Indische comptabiliteitswet, doet de Gouverneur-Generaal onderzoeken, of door den L^nde schade is geleden en of de betrokken landsdienaren die schade, middellijk, of onmiddellijk, door eemge onrechtmatige handelin of door het nalaten van de zorg, waartoe zij gehouden waren, hebben toegebracht. Artikel 2. Indien de aan het slot van artikel 1 bedoelde vragen toestemmend worden beantwoord, wordt aan de betrokken personen, aan hunne erfgenamen of rechtverkrijgenden of, bij ontstentenis van dezen, aan de beheerders der nalatenschappen, mededeeling gedaan van het bedrag der op te leggen vergoeding en van de gronden, waarop zij rust, en wordt den belanghebbenden tevens een door den Gouverneur-Generaal te bepalen termijn gesteld, binnen welken eene schriftelijke verdediging kan worden voorgedragen. St. 1907 No. 543. Verzoekschriften, strekkende ter verkrijging van inzage van tot's lands archief behoorende bescheiden, benoodigd voor het opmaken eener verdediging betreffende eene aan den Lande toegebrachte en op grond van art. 82 der Indische Comptabiliteitswet te vergoeden schade, zijn vrij van zegel. Artikel 3. Nadat eene schriftelijke verdediging is ontvangen, of de voor de indiening daarvan gestelde termijn is verstreken, wordt, tenzij het geldswaardig bedrag der schade vrijwillig in s' Lands kas is gestort, bij een met redenen omkleed besluit, den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord, door den Gouverneur-Generaal eene beslissing genomen en, zoo daartoe termen zijn, de vergoeding opgelegd, met vaststelling tevens van ieders aandeel daarin, indien niet één maar meer landsdienaren bij de zaak betrokken zijn. Artikel 4. Hetgeen omtrent onderzoek, schriftelijke verdediging en beslissing in de voorgaande drie artikelen is voorgeschreven, geldt mede voor de gevallen, waarin de Gouverneur-Generaal, zonder ter zake van de Algemeene Rekenkamer eene mededeeling als in artikel 1 bedoeld te hebben ontvangen, van oordeel is, dat er termen bestaan te onderzoeken, of niet, naar aanleiding van artikel 82 der Indische Comptabiliteitswet, eene vergoeding behoort te worden opgelegd. Artikel 5. Zij, aan wie vergoeding is opgelegd, kunnen van de besluiten van den Gouverneur Generaal, waarbij dit is geschied, bij Ons herziening vragen. Het daartoe strekkend verzoekschrift wordt door hen ingediend uiterlijk binnen dertig dagen nadat het besluit te hunner kennis is gebracht. Indien de betrokken personen zich in NederlandschIndië bevinden, wordt het verzoekschrift binnen den bovenbedoelden termijn aan den Gouverneur-Generaal ingediend en door diens tusschenkomst aan Onzen Minister van Koloniën verzonden. Zoolang wij op een binnen den gestelden termijn ingediend verzoekschrift geen beschikking hebben genomen, wordt het besluit, waarvan herziening is gevraagd, niet ten uitvoer gelegd, ten ware bij dat besluit voorloopige ten uitvoerlegging is bevolen. Op verzoeken om herziening, ingediend na het verstrijken van den gestelden termijn, wordt door Ons afwijzend beschikt, zonder onderzoek van de zaak zelve. Wij behouden Ons echter voor, wegens bijzondere redenen een langeren of naderen termijn toe te staan. Wij behoude Ons mede voor, besluiten van den GouverneurGeneraal, als in het eerste lid bedoeld, ook al is eene herziening daarvan niet of niet tijdig gevraagd, alsmede door Ons, krachtens dit artikel genomen beschikkingen, te herzien of nader te herzien, indien die besluiten of beschikkingen later mochten blijken te zijn genomen op grond van onjuiste gegevens of onjuiste \ oorstelling van feiten. Artikel 6. Nadat de opgelegde vergoedingen betaald zijn of reeds voor die oplegging het geldswaardig bedrag der schade vrijwillig in 'sLands kas is gestort, gaan, tot het gestorte bedrag, van rechtswege op de betrokken landsdienaren, hunne erfgenamen of rechtverkrijgenden de rechtsvorderingen over, welke het Land ter zake op grond van wettelijke of contractueele bepalingen tegen derden heeft verkregen of mocht hebben behouden. Door den G.-G. worden aan de belanghebbenden op hun verzoek de bewijsstukken verstrekt, welke zij noodig hebben om hun recht tegen derden geldig te maken. Artikel 7, enz. Schorsing. Bijbl. No. 2902. Bij wege van administratieve bestraffing kan, waar zulks niet uitdrukkelijk aan andere autoriteiten is toegekend, schorsing alleen geschieden door den Gouverneur-Generaal. Circ. van den Gouvernements-Secretaris van 3 Januari lbb/ Schorsing van door de Hoofden van gewestelijk bestuur benoemd en ontslagen wordende landsdienaren kan plaats hebben zonder dat de Regeering daarin wordt gemoeid. Staatsbladen. (Verstrekking van) St, 1861 No. 16, a. Art. 1, c. Het Staatsblad van Nederlandsch-Indië wordt gratis verstrekt aan de departementen, collegiën, administratiën, besturen en autoriteiten, bij dat art. genoemd. Die lijst is bij verschillende latere Staatsbladen uitgebreid. In sommige gevallen worden ook gratis verstrekt de Staatsblad-nummers, welke rechtstreeks of zijdelings betrekking hebben op den dienst van ambtenaren, niet voorkomende op bedoelde lijst. (Vergelijk b. v. St. 1905 No. 442, ten 2e.) Bij St. 1904 No 115 is art. 2 van St. 1903 No. 122 buiten werking gesteld en is mitsdien, de verplichting der Landsdienaren om zich het Staatsblad van N. I. aan te schaffen, opgeheven. In verband daarmede is art. 2 a van St. 1861 No. 16 a ingetrokken. Standplaats. (Verblijf buiten) St. 1875 No. 133. Eerstelijk: Te bepalen, dat het tijdelijk, buiten de aangewezen standplaats, te werk stellen van ambtenaren en beambten bij de in- en uitvoerrechten en accijnsen, speciaal ter voorziening in de behoefte aan personeel voor de dienst dier middelen, moet worden geacht te zijn eene commissie, in den zin, bedoeld bij het reisreglement (St. 1890 No. 209) (blz. 174), waarvoor op de reis-, zoowel als op de verblijfdagen daggeld kan worden gevalideerd; — met dien verstande echter, dat het daggeld krachtens deze beschikking over niet langer dan twee maanden wordt te goed gedaan. Bijbl. No. 6080. Ambtenaren geplaatst te Weltevreden of Batavia, die zich in dienst naar Tandjong-Priok begeven, of omgekeerd, hebben geen aanspraak op reis- en verblijfkosten ter zake van die reizen. Zij genieten kosteloos vervoer (vrijkaart) op de spoorwegen van den Staat. Bijbl. No. 6673. Met aanvulling van bijbl. No. 6080 te bepalen, dat aan ambtenaren der I. U. en A., die tè Tandjong-Pr iok zijn te werk gesteld, op gelijke wijze en onder dezelfde voorwaarden, vrij vervoer wordt verleend langs de Staatsspoorwegen naar en van Tandjong-Priok, van en naar Meester-Cornelis en Tanah-Abang, alsmede de tusschengelegen stations en stopplaatsen. St. 1879 No. 200. Tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten wordt ook genoten door hen, die in geval van ziekte, bij afwezen of ontstentenis van een geneesheer op hunne standplaats zich met toestemming van hunnen chef, of waar plaatselijk geen hoogere autoriteit aanwezig is op eigen gezag, naar de naaste plaats, alwaar een geneesheer gevestigd is, begeven, om zich onder geneeskundige behandeling te stellen; met dien verstande evenwel, dat zij, na aankomst te dier plaatse, ten spoedigste een geneeskundig certificaat aanvragen, constateerende hun ziekelijken toestand en de noodzakelijkheid van het verlaten hunner standplaats, en dit overleggen bij hunne reisdeclaratie. Standplaats. (Verwisseling van) Bijbl. No. 4045. Het kwam van tijd tot tijd voor dat de Regeering van twee ambtenaren van denzelfden rang doch met verschillende standplaatsen een verzoek ontving om onderling van standplaats te mogen verwisselen. Niet in alle gevallen is op dergelijke verzoeken eenvormig beschikt, in zooverre ri.1. somwijlen aan de inwilliging van het verzoek de voorwaarde werd verbonden, dat belanghebbenden de reis- en verblijfkosten zelf zouden dragen dit geschiedde b.v. in het geval vermeld in Bijbl. No. 2836 — en somwijlen weder die voorwaarde niet werd gesteld. Het wenschelijk achtende voortaan naar een vast beginsel te werk te gaan en overwogen hebbende, dat het niet billijk kan worden geacht de schatkist te belasten met uitgaven, voorvloeiende uit beschikkingen, welke uitsluitend genomen worden om aan particuliere belangen te gemoet te komen, heeft de Regeering thans als regel aangenomen om verzoeken als hierbedoeld niet meer in te willigen dan onder de bovenvermelde, in de betrekkelijke beschikking telkens uitdrukkelijk op te nemen voorwaarde. Staten-Generaal (Lid der) St. 1905 No. 582. Ambtenaren in actieven dienst in N. I. tot lid der StatenGeneraal gekozen zijnde, gaan na hun betrekking te hebben neergelegd, naar Nederland onder genot van overtocht naar Nederland en terug voor gouvernementsrekening als passagier der le klasse met hun gezin en van een inkomen, tot gelijk bedrag als het verlofstractement waarop zij aanspraak zouden hebben; met opdracht om uiterlijk vijf maanden nadat het lidmaatsehap van de Staten-Generaal zal hebben opgehouden, in N. I. terug te zijn. St. 1909 No. 354. Hebben goedgevonden en verstaan: Met intrekking van artikel 1 van Ons besluit van j November 1905, No. 54, (Indisch Staatsblad No. 582) te bepalen als volgt: Artikel 1. De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië wordt gemachtigd om aan de tot den Nederlandsch-Indischen dienst behoorende ambtenaren, die tot lid der Staten-Generaal worden benoemd terwijl zij in Nederlandsch-Indië zijn, wanneer hun niet ingevolge de daaromtrent bestaande regelen verlof is of wordt toegekend dat hen in staat stelt om naar Nederland te vertrekken, vergunning te verleenen om, nadat zij hunne betrekking zullen hebben neergelegd, zich naar Europa te begeven teneinde dat lidmaatschap te gaan aanvaarden, onder genot van overtocht naar Nederland en terug voor gouvernementsrekening als passagier der eerste klasse met hun gezin en van een wachtgeld ten laste van de Indische begrooting, een en ander op den voet der daaromtrent bestaande regeling, en met opdracht om, wanneer zij als lid der Staten-Generaal geen zitting nemen, naar Nederlandsch-Indië terug te keeren, hetzij uiterlijk drie maanden nadat zij zitting hadden kunnen nemen of nadat zich omstandigheden hebben voorgedaan, die hun het zittingnemen beletten, hetzij, wanneer omstandigheden van hun wil onafhankelijk dat vertrek onmogelijk maken, binnen den door Onzen Minister van Koloniën nader te bepalen termijn. Artikel 2. Ten aanzien van de in artikel 1 bedoelde ambtenaren zullen verder gevolgd worden de bij het Ivoninklijk besluit van -4 April 1868 (Indisch Staatsblad No. 76) vastgestelde bepalingen betreffende koloniale ambtenaren, die tot lid der Staten-Generaal worden gekozen terwijl zij met verlof in Nederland zijn en dat linmaatschap aanvaarden. Artikel 3. De bepalingen van het Koninklijk besluit van 24 April 1268 (Indisch Staatsblad No. 76) zullen mede gevold worden ten aanzien van de tot den Nederlandsch-Indischen dienst behoorende ambtenaren die, in Indië of op reis naar Europa zijnde, tot lid der Staten-Generaal worden benoemd en aan wie op grond van de daaromtrent geldende regelen verlof is of wordt verleend,dat hen in staat stelt om naar Nederland te vertrekken. Artikel 4. De aanspraken, welke aan plaats gehad hebbende toepassing van artikel 1 van Ons besluit van 3 November 1905, No._ 54, (Indisch Staatsblad No. 582) konden worden ontleend, blijven onverkort. Telegrafisch bericht van het overlijden van Landsdienaren. Bijbl. No. 5426. Blijkens Bijbl. No. 4977 werd destijds als regel aangenomen, dat den Minister van Koloniën o. m. telegrafisch bericht zou worden gezonden, wanneer een landsdienaar binnen acht dagen na het bekomen van letsel bij en door de vervulling zijner ambtsplichten aan de gevolgen van zoodanige verwonding mocht komen te overlijden. Daar echter deze termijn in de praktijk eenigszins kort is gebleken, en de getroffen regeling daardoor niet voldoende tot haar recht komt, is voor den vervolge een tijdvak van zes weken aangenomen voor de verplichting tot verzending van telegrafische berichten als bedoeld. Bijbl. No. 7151. Aan a. de Hoofden der Civiele Departementen van Algemeen Bestuur. b. de Hoofden van gewestelijk bestuur. No. 2110. Buitenzorg, de 22sten Juli 1908. Ingevolge de dezerzijdsche circulaire van 17 Augustus 1893 No. 2090 (Bijblad op het Staatsblad No. 4977), zooals zij gewijzigd is bij de circulaire van 14 Augustus 1899 No. 1 793 (Bijblad op het Staatsblad No. 5426) wordt door de Hoofden van gewestelijk bestuur o. a. van de namen van zich in hun gewest bevindende civiele landsdienaren, die öf bij en door de vervulling van hunne ambtsplichten den dood vinden öf wel binnen zes weken na het bekomen van lichamelijk letsel bij en door de vervulling dier plichten, aan de gevolgen van zoodanige verwonding overlijden, telegrafisch mededeeling gedaan aan de Regeering, die de ontvangen berichten weder aan den Minister van Koloniën overseint. De Gouverneur-Generaal acht het gewenscht, dat dergelijke berichten voortaan door UHEdG. rechtsreeks aan den Minister worden getelegrafeerd, zooals ten aanzien van Officieren en Europeesche mindere militairen is voorgeschreven sub 2a van de Instructie behoorende bij de dezerzijdsche circulaire van 25 Juli 1906 No. 2172 (gewijzigd en aangevuld bij de circulaires van 14 September d. a. v. No. 2175 en van 9 Maart jl. No. 708) en dat die berichten zich mede zullen uitstrekken over gevallen van zware verwonding van bedoelde burgerlijke landsdienaren. Op last van Zijne Excellentie heb ik de eer UHEdG. mitsdien mede te deelen dat punt 2 van bedoelde instructie wordt aangevuld met eene laatste alinea, luidende; Deze laatste alinea van punt 2 der bedoelde instructie luidt ingevolge Bijbl. No. 7557 als volgt: „Tevens seint het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, ook in getallen, waarin niet van belangrijke gebeurtenissen op politiek, militair of economisch gebied gesproken kan worden, rechtstreeks aan den Minister van Koloniën de namen van Euro„peesche civiele landsdienaren (de tijdelijke in civielen dienst „zijnde, voor memorie bij het Leger gevoerde Europeesche officieren en minderen daaronder begrepen), die bij en door de „vervulling van hunnen ambtsplicht zwaar gewond raken of „den dood vinden. Verder wordt van elk overlijden van tijdelijk „in civielen dienst zijnde, voor memorie bij het Leger gevoerde „Europeesche officieren en minderen steeds onverwijld telegrafisch mededeeling gedaan aan het Departement van Oorlog „ te Batavia". Extract enz. Zie ook Bijbl. No, 7136. Telegrammen Bevoegdheid om Regeerings—te verzenden. St. 1907 No. 67. Artikel 7. § 2. Onder regeelingstelegrammen worden verstaan: a. in het binnenlandsch verkeer: de telegrammen aangeboden door autoriteiten, die krachtens bijzondere- bepalingen tot kosteloos gebruik van de telegraaf bevoegd zijn; b. enz. c. antwoorden op regeeringstelegrammen, met dien verstande dat hij, die een telegram als antwoord op een regeeringstelegram wenscht te zien beschouwd, bij de ambieding daarvan, desverland, het ontvangen regeeringstelegram vertoone. Bijbl. No. 7645. Te bepalen, dat de bij artikel 7 § 2 (a) van het Reglement voor den Gouvernements telegraafdienst in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1907 No. 67) bedoelde Regeeringstelegrammen ook kunnen worden verzonden door den Hoofdinspecteur, de Inspecteurs en Adjunct-Imspecteurs van den Burgerlijken Geneeskundigen dienst en de Gewestelijk Eerstaanwezende Officieren van gezondheid in de Buitenbezittingen, die belast zijn met de uitoefening van het geneeskundig staatstoezicht Artikel 8 gew. bij St. 1910 No. 401. De Regeerings-telegramen in het binnenlandsch verkeer, mits voorzien van de aanwijzing DIENST en door of van wege een in art. 7 2a bedoelde autoriteit gewaarmerkt, worden onvoorwaardelijk aangenomen en overgebracht. 16 De waarmerking geschiedt door eene aan den voet te stellen handteekening (ambtstitel en naam) waarnaast, indien mogelijk, een afdruk van den ambtsstempel dier autoriteit, of van het betrokken bureau te stellen. Naam en handteekening van de bevoegde autoriteit en van de tot telegrafeeren namens haar gemachtigde ambtenaren worden aan het telegraafkantoor ter standplaats van den autoriteit, door of namens deze schriftelijk bekend gemaakt. In het onderschrift van telegrammen aan de Regeering gericht, moeten de ambtstitel en de naam van den afzender worden vermeld. Van alle andere telegrammen moet het eenig onderschrijft bestaan uit den ambtstitel. De Hoofd-Inspecteur, Chef van den Post- en Telegraafdienst, waakt tegen misbruiken ten deze en vordert de betaling van alle berichten, welke in strijd met de voorschriften als Regeeringstelegrammen zijn verzonden. Vermeent de betrokken autoriteit dat die betaling ten onrechte wordt gevorderd, dan kan hij met de noodige opheldering aan den genoemden Hoofd-Inspecteur intrekking van de vordering verzoeken. Weigert deze aan het verzoek te voldoen, dan kan omtrent de al of niet rechtmatigheid van de weigering, de beslissing van den Directeur van Gouvernements-bedrijven, worden ingeroepen. Van deze beslissing is door tusschenkomst van dien Departementschef beroep op den Gouv. Gen. van N. Indië. Vacatieloon aan president en leden van examen-commissiën. St. 1887 No. 241. Met intrekking van St. 1871 No. 2 en van alle verdere, met de onderstaande regeling strijdige voorschriften, te bepalen als volgt: Art. 1. Aan President en Leden van door of namens het Gouvernement ingestelde examen-commissiën (commissiën voor het afnemen van examens bij of ten behoeve van het leger daaronder niet begrepen) wordt voor eiken dag dat zij in de commissie of in hare subcommissiën zitting hebben, een vacatieloon toegekend, voor personen niet in 'slands werkelijken dienst van ƒ 10, voor personen in 'slands werkelijken dienst voor zoo ver hun het recht daarop niet is of wordt ontzegd (St. 1882 No. 135a), van ƒ 6.— (St. 1894 No. 215). Met dien verstande echter, dat bedoeld vacatieloon alleen gedeclareerd mag worden voor de dagen, waarop de declarant werkelijk geexamineerd of toezicht gehouden heeft, zoodat het verrichten van andere werkzaamheden, op het examen betrekking hebbende, als het opmaken van vraagstukken, het beoordeelen van schriftelijk werk, het opmaken en beoordeelen van het verslag e. d., geen aanspraak geeft op vacatieloon. Art. 2. Aan de bij het vorig art. bedoelde personen, wier woning meer dan 6 palen verwijderd is van het gebouw, waarin het examen wordt afgenomen, worden bovendien reis- en verblijfkosten toegekend. Zij declareeren daarvoor: a. indien zij zich in 's lands werkelijken dienst bevinden, op den voet als reizend in het ambt of de bediening door hen bekleed; b. indien zij zich niet in 's lands werkelijken dienst bevinden, volgens de tweede klasse van het voor burgerlijke ambtenaren geldend tarief van reis- en verblijfkosten bij reizen in commissie. (St. 1894 No. 215). St. 1882 No. 135a. Te bepalen, dat in het algemeen landsdienaren, die voorzitter of lid zijn van de commissiën tot het afnemen van examens ter verkrijging van eene benoeming bij of bevordering in het dienstvak, waartoe zij zelve behooren, als zoodanig geen aanspraak kunnen doen gelden op vacatieloon, een en ander behoudens hetgeen met betrekking tot dit onderwerp bij algemeene verordeningen reeds bepaald is of alsnog bepaald mocht worden. Bij dit St. is een staat gevoegd, aangevende de personen, die van de mede aangegeven examens, deel uit maken der commissiën, geen vacatieloon genieten. De hier bedoelde staat is bij St. 1902 no. 412 in dier voege aangevuld, dat achter de daarin voorkomende woorden: „Ambtenaren bij het vak van onderwijs" wordt opgenomen: „behalve voor de examens afgenomen op dagen, tot hunne vacanties behoorende." St. 1899 No. 193. Met nadere wijziging in zoo verre van St. 1887 No. 241, te bepalen dat het vacatieloon, toe te kennen aan personen niet in 's lands werkelijken dienst, die werkzaam zijn als lid van commissiën voor het afnemen van examens ter verkrijging van bevoegdheid tot het uitoefenen van de geneeskunst in haren vollen omvang, of van de tandheelkunde, of van de verloskunst, bedraagt / 15 voor iederen door hen geexamineerden candidaat; met dien verstande dat, wanneer het examen langer dan een dag duurt, niet minder wordt tegoed gedaan dan ƒ 15 voor eiken dag, waarop de belanghebbende werkelijk geexamineerd heeft. Verbod om handel te drijven, enz. St. 1904 No. 199. § I. Behoudens het bepaalde in § II is het den Landsdienaren verboden: 1ste rechtstreeks of zijdelings betrokken te zijn bij het aanvragen, verkrijgen of houden van rechten, vergunningen of concessiën als grondslag dienende van ondernemingen van landof mijnbouw, nijverheid en scheepvaart, gevestigd of werkende in Nederlandsch Indië; 2e huurder te zijn van Gouvernements gronden voor landbouw of nijverheid; 3e eigenaar te zijn van particuliere landerijen bedoeld bij de publicatie van 28 Februari 1836 (Stbl. No. 19) en de ordonnantie van 8 Augustus 1880 (Stbl. No. 150); 4e handel te drijven of rechtstreeks dan wel zijdelings betrokken te zijn in eene in Ned.-Indië gevestigde of gedreven handelsonderneming ; 5e rechtstreeks of zijdelings deelhebbers te zijn in of borgen voor eenige onderneming, ten grondslag hebbende eene met de Indische Regeering om winst of voordeel aangegane overeenkomst; 6e ordonnantiën of schuldvorderingen ten laste van den Lande, behalve openbare schuldbrieven, te koopen of voor hunne rekening te nemen; 7e verbintenissen van geldelijken aard aan te gaan, borgtochten daaronder begrepen, met de Inlandsche ambtenaren of hoofden der Inlandsche of met deze gelijkgestelde bevolking; 8e geschenken aan te nemen, die niet geacht kunnen worden het uitvloeisel te zijn van verhoudingen van particulieren aard, tenzij met voorkennis en goedkeuring van den rechtstreekschen chef van den betrokken landsdienaar; 9e Op te treden als bestuurder eener naamlooze vennootschap, welke het drijven eener onderneming van land- of mijnbouw, handel, nijverheid of scheepvaart beoogt; § II. Het is den landsdienaren, behalve aan die, in § III bedoeld, en in de aldaar vermelde gevallen, vergund: 1e houder te zijn van aandeelen in- of van obligatiën ten laste van naamlooze vennootschappen, welke het drijven van ondernemingen van land- of mijnbouw, handel, nijverheid en scheepvaart beoogen; en 2e als commissaris van dergelijke vennootschappen op te treden, indien van de zijde van den dienstchef van den landsdienaar daartegen geen bezwaar bestaat. § III. De uitzonderingen in § II op den in § I gestelden regel gemaakt, gelden niet voor de Hoofden van gewestelijk bestuur en de gewestelijke Secretarissen, voor zooveel betreft ondernemingen, gevestigd of werkende binnen het gewest, en voor Hoofden van plaatselijk bestuur, de Controleurs en de Adspirant-Controleurs bij het Binnenlandsch Bestuur, ten aanzien van ondernemingen binnen de afdeeling waarin zij werkzaam zijn. § IV. Op de landsdienaren, die bij de inwerkingtreding dezer ordonnantie, — zonder een vroeger uitgevaardigde verbodsbepaling te hebben overtreden. — houders zijn van — of betrokken zijn bij rechten, vergunningen of concessiën, als in, § I sub. 1, 2 en 3 bedoeld, is 't daar gestelde verbod niet van toepassing, doch alleen voor zooveel betreft de op dat tijdstip reeds verkregen en daaruit later voortspruitende rechten. Aanvragen tot verkrijging der evengenoemde rechten, vergunningen of concessiën, welke door landsdienaren zijn ingediend vóór 't tijdstip van inwerkingtreding van deze ordonnantie, doch waarop op dat tijdstip nog geen beschikking is genomen, zullen niet worden afgewezen enkel op grond der verbodsbepaling, bedoeld in § I sub. 1e 2e en 3e. Met bepaalde in de eerste alinea van deze paragraaf geldt mede ten aanzien van rechten, welke het rechtstreeksch gevolg zijn van eene inwilliging van aanvragen als in de tweede alinea bedoeld. § V, Landsdienaren, die tengevolge van huwelijk, erfenis of legaat, houders worden van — of betrokken worden bij rechten, vergunningen of concessiën, als bedoeld in § I, sub. 1, 2 en 3 moeten binnen éen jaar nadat zij hun recht hebben kunnen uitoefenen, zich daarvan ontdoen. Om redenen van billijkheid kan deze termijn door den G. G. worden verlengd. § VI. Aan minvermogende Landsdienaren, die zich wenschen toe te leggen op den zoogenaamden kleinen land- of tuinbouw, kan de G. G. dispensatie verleenen van het in § I sub 4, voor zooveel betreft de van dien land-of tuinbouw verkregen producten. § VIL Onder Landsdienaren worden in deze bepalingen verstaan, zoowel de Europeesche burgerlijke als de militaire Landsdienaren, voor wie dit onderwerp niet bij de wet of Koninklijk besluit geregeld is. Verloven. De verloven, wegens ziekte of tot regeling van particuliere belangen, binnen Nederlandsch-Indië te verleenen, zijn binnenlandsche en die naar Europa of elders buiten Nederlandsch-Indië buitcnlandsche. BINNENLANDSCHE VERLOVEN. St. 1912 No 198. REGLEMENT omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië. Artikel 1. (1) Aan in vasten of in tijdelijken dienst zijnde Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren, waaronder begrepen de met Europeanen en de met Inlanders gelijkgestelden, kunnen binnenlandsche verloven worden verleend, hetzij wegens ziekte, hetzij wegens gewichtige redenen. (2) Bij de aanvraag van het verlof, welke schriftelijk moet worden ingediend, wordt nauwkeurig opgegeven het tijdstip van indiensttreding, zoomede krachtens welke beschikkingen en voor welken duur gedurende de laatste vijf jaren reeds binnenlandsche verloven zijn genoten. Artikel 2. (1) Binnenlandsche verloven wegens ziekte en verlengingen daarvan worden alleen verleend indien bij de aanvraag is overgelegd een aan de gestelde vereischten voldoend geneeskundig certificaat, vermeldend de noodzakelijkheid van het verlof en den tot genezing noodig geachten duur daarvan, zoomede de plaats of plaatsen, waar het verlof moet worden doorgebracht. (2) Indien ter zake reiskosten aan den Lande in rekening kunnen worden gebracht, moeten die plaats of plaatsen worden aangewezen, welke met de minste kosten te bereiken zijn. Artikel 3. Behoudens de bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal om, buiten bezwaar van den Lande, wegens gewichtige redenen voor bepaalden of onbepaalden tijd verlof toe te staan, worden de bij het eerste lid van artikel 1 bedoelde verloven verleend: a. wegens ziekte voor ten hoogste zes maanden; b. wegens gewichtige redenen voor ten hoogste d r i e maanden voor landsdienaren, die op Java en Madoera, en voor ten hoogste vier maanden voor landsdienaren, die in de buitenbezittingen geplaatst zijn. Artikel 4. (1) Verloven wegens ziekte brengen het behoud van vol traktement mede gedurende de eerste drie maanden, terwijl ingeval van verlof wegens gewichtige redenen, als bedoeld sub b van het vorig artikel, vol traktement behouden wordt gedurende de eerste maand voor hen, die op Java en Madoera en gedurende de eerste twee maanden voor hen, die in de buitenbezittingen geplaatst zijn. , t (2) Tijdens den verderen duur dier verloven wordt halt traktement genoten. (3) De Gouverneur-Generaal is bevoegd ook voor den verderen duur van het verlof wegens ziekte de uitkeering van vol trak- tement te vergunnen, ingeval de ziekte een gevolg is van bevolen of gevorderde diensten, (4) De emolumenten, aan eene betrekking verbonden, worden gedurende het geheele verlof toegekend aan — of verdeeld tusschen — de met de waarneming der betrekking belaste personen. (5) Onder emolumenten worden in deze niet verstaan de voordeelen, welke geacht moeten worden te zijn toegekend om vast traktement geheel of gedeeltelijk te vervangen of aan te vullen, als: pikolgelden, representatiekosten, indemniteiten voor huishuur, enz. (6) Het genot van indemniteit voor reiskosten blijft aan den verlofganger geheel of ten deele verzekerd voor die ambtenaren of categoriën van ambtenaren, die daartoe worden aangewezen door den betrokken Departementschef, welke autoriteit tevens het bedrag bepaalt, dat als indemniteit kan worden uitbetaald. Bijbl. No. 7644. Door den Dir. van L. N. en H. is besloten: Berstelijk: In afwachting van eene nadere regeling ter zake, ten aanzien van de onder het Departement van L. N. en H. ressorteerende ambtenaren, voorzoover dezen in het genot zijn van eene indemniteit voor reiskosten te bepalen, als volgt: a. aan hen, die voor de uitoefening van hunne betrekking eigen vervoermiddelen (paarden en rijtuigen, enz.) bezitten, blijft voor den geheelen duur van een hun, onder genot van traktement, verleend binnenlandsch verlof het genot van die indemniteit tot het volle bedrag verzekerd; b. zij, die geen vervoermiddelen als bovenbedoeld bezitten, genieten over den duur van een hun verleend binnenlandsch verlof geen indemniteit voor reiskosten, zullende te hunnen aanzien de uitbetalingen of inhoudingen per dag worden berekend. Ten tweede: Deze beschikking wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 Mei 1912. Afschrift enz. Bijbl. No. 7743. No. 452. Batavia, den 24sten April 1912. DE DIRECTEUR VAN BINNENLANDSCH BESTUUR. Gelezen: enz.; Gelet op de zesde alinea van artikel 4 van het op 1 Mei 1912 in werking tredend Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij artikel 1 van het Gouvernements besluit van 20 Februari 1912 No. 50 (Staatsblad No. 198); Heeft besloten: In afwachting van eene eventueele nadere regeling ter zake, te bepalen dat aan de onder het Departement van Binnenlandsch Bestuur ressorteerende landsdienaren, voor zoover dezen in het genot zijn van eene indemniteit voor reiskosten en voor de uitoefening van hunne betrekking verplichte eigen vervoermiddelen (paarden, rijtuigen enz.) bezitten, over den duur van een op of na 1 Mti 1912, onder genot van traktement, verleend binnenlandsch verlof het genot van die indemniteit tot het volle bedrag blijft verzekerd; zullende de overige hierbedoelde landsdienaren geen indemniteit voor reiskosten genieten over den duur van een op of na dien datum verleend binnenlandsch verlof, en te hunnen aanzien de uitbetalingen of inhoudingen per dag worden berekend. Afschrift enz. St. 1913 No. 211. De particuliere geneesheeren, belast met den burgerlijken geneeskundigen dienst en het opzicht over de vaccine, behouden in geval van binnenlandsch verlof wegens ziekte, de hun toegekende belooning gedurende de eerste drie maanden, terwijl voor den verderen duur van het verlof bedoelde belooning voor de helft wordt genoten. Artikel 5. Buiten het geval, bedoeld in den aanhef van artikel 3, en behoudens hetgeen ten aanzien van de binnenlandsche verloven van bepaalde categoriën van burgerlijke landsdienaren bij bijzondere regelingen of instructiën is of zal worden vastgesteld, welke verloven overigens mede onderworpen zijn aan de bepalingen van dit Reglement, worden de bij het eerste lid van artikel 1 bedoelde verloven of verlengingen daarvan schriftelijk \erleeno. a. door den Gouverneur-Generaal aan den \ ice-President en de Leden van den Raad van Nederlandsch-Indië en voorts aan die autoriteiten, welke ingevolge de bij dit artikel vastgestelde of aangeduide bepalingen bevoegd zijn tot het verleenen van binnenlandsche verloven, voor zoover die autoriteiten niet behooren tot het sub d hieronder genoemd personeel, zoomede, ten aanzien van de bij die bepalingen vermelde landsdienaren, in alle daarbij niet geregelde of niet voorziene gevallen; b. door den Vice-President van den Raad van rsederlandschIndië, aan den Secretaris van dat College en het aan dezen toegevoegd personeel; c. door den Algemeenen Secretaris, aan het personeel der Al- gemeene Secretarie; d. door de Chefs der Departementen van Algemeen Bestuur, aan het aan hun Departement verbonden of uit anderen hoofde rechtstreeks onder hunne bevelen werkzaam personeel, e. door den Procureur-Generaal bij het Hoog Gerechtshof van Nederlandsch-Indië en door de Officieren van Justitie, aan het bij hun parket bescheiden bureaupersoneel; f. door de Voorzitters van Colleges, aan de leden daarvan en aan het tot die Colleges behoorend of daaraan toegevoegd personeel; g. door de Hoofden van gewestelijk bestuur, aan de in hun gewest gevestigde of voor den dienst in hun gewest aangewezen burgerlijke landsdienaren, voor zooveel niet overeenkomstig het bepaalde bij dit artikel de bevoegdheid toekomt aan eene andere autoriteit; (2) De autoriteit, welke wegens gewichtige redenen een binnenlandsch verlof heeft verleend, is bevoegd ook na den ingang daarvan dit alsnog te wijzigen in een verlof wegens ziekte, indien uit een aan de ter zake gestelde eischen beantwoordend geneeskundig certificaat blijkt, dat reeds bij den ingang van eerstbedoeld verlof een verlof wegens ziekte noodzakelijk was. (3) Indien eenig binnenlandsch verlof of eene verlenging daarvan door eene lagere autoriteit is geweigerd, kan de betrokkene zich om herziening van de genomen beslissing tot den Gouverneur-Generaal wenden. Bij Gouv.-Besluit van 15 Maart 1913 No. 64, werd bepaald, dat: ten eerste, B: door den Hoofdinspecteur der In- en Uitvoerrechten verlof kan worden verleend: aan het personeel van den dienst op Java en Madoera, voor zoover het niet wordt benoemd door de Hoofden van Gew. Bestuur, door de Eerstaanwezende ambtenaren van den dienst, door de ontvangers of fungeerende ontvangers voorts aan de assistenten bij dien dienst, aan de Inspecteurs-Afdeelingschefs, onverschillig of zij hun standplaats op Java en Madoera dan wel op de Buitenbezittingen hebben, en verder aan het overig personeel, voor zoover het niet wordt benoemd door de Hoofden van Gew. Bestuur, door de eerst-aanwezende ambtenaren van den dienst, en door de ontvangers of fungeerende ontvangers, zoomede aan de overige assistenten, zoodra het verlof twee maanden zal overschrijden. ten derde, B: door den Hoofdinspecteur der Opiumregie, verlof kan worden verleend: aan de onder zijne rechtstreeksche bevelen dienende en aan de te zijner beschikking gestelde ambtenaren en beambten, daaronder begrepen de Controleurs der Opiumregie, ook al zijn deze door den Hoofdinspecteur werkzaam gesteld onder de bevelen van een Hoofd van Gew. Bestuur. Artikel 6. (1) Ingeval dringende omstandigheden verbieden te verwijlen, totdat door de bevoegde autoriteit op een verzoek om verlof is beschikt, kan de hoogste plaatselijke bestuursambtenaar toestaan dat, in afwachting van die beschikking, van het gevraagd verlof worde gebruik gemaakt. (2) Van deze vergunning — aan welke geen aanspraken zijn te ontleenen ten aanzien van de beslissing op de aanvraag om verlof — wordt onverwijld mededeeling gedaan aan de autoriteit, tot welker bevoegdheid het verleenen van het verlof behoort. Artikel 7. (1) De naaste chef van den verlofganger houdt aanteekening van den dag waarop deze begonnen is: a. van het verlof gebruik te maken: b. zijne ambtsplichten weder uit te oefenen. (2) Over den tijd, waarmede het verlof is overschreden, wordt geen traktement genoten. Het daarvoor ontvangene, berekend naar verhouding tot het aantal dagen der maand, wordt in 's Lands kas teruggestort. (3) Indien billijkheidshalve daartoe termen bestaan, kan echter de autoriteit, die het overschreden verlof heeft verleend, onafhankelijk van het bepaalde bij artikel 3, dit verlengen tot den dag, waarop de betrokken landsdienaar is begonnen zijne ambtsplichten weder uit te oefenen. Bijbl. No. 7664. No. 1554. Buitenzorg, den 17den Juli 1912. Uwer Excellentie ... , , , .,, , . , , Zooals „uc.p zal zijn gebleken uit het reglement, vast- U HcaLi. gesteld bij artikel 1 van het besluit van 20 Februari j.1. No. 50 (Staatsblad No. 198), is daarbij geen bijzondere voorziening getroffen ten aanzien van de zoogenaamde onderhandsche verloven (vrijstellingen van dienst) van korten duur, welke in de practijk tot dusver, geheel buiten de regeling der gewone binnenlandsche verloven (wegens ziekte en wegens gewichtige redenen) om, door de betrokken Chefs mondeling aan de hun ondergeschikte landsdienaren werden verleend. De Regeering wenschte n.1. de regeling van bedoelde onderhandsche verloven afgescheiden te houden van die der gewone verloven, waarvan zij in karakter verschillen, en voor zooveel mogelijk geheel aan het oordeel van die Chefs over te laten. In verband hiermede is mij thans opgedragen — van welke opdracht ik de eer heb mits deze mij te kwijten—het volgende te Uwer kennis te brengen. Tegen handhaving van voormelde practijk, waarbij uiteraard in elk bijzonder geval met de belangen van den dienst rekening zal zijn te houden, bestaat bij de Regeering geen bezwaar. Is het echter gewenscht om den ambtenaar een recht op periodieke vrijstellingen van dienst te geven en is daarvan eene vermeerdering van uitgaven het gevolg, dan zal daartoe niet mogen worden overgegaan dan nadat een voorstel aan de Regeering is gedaan en op de geldelijke gevolgen bij de begrooting is gerekend. Mede enz. In verband met de aanstaande inwerkingtreding van het nieuwe reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan burgerlijke landsdienaren, waarbij de bevoegdheden van de gewestelijke bestuurders ten deze belangrijk zijn verruimd, heeft de G. G. nog het volgende onder de aandacht van de residenten doen brengen: Naar Z. E. is medegedeeld, wordt tot schade en ongerief van het onderricht, bij het verleenen van binnenlandsche verloven wegens gewichtige redenen aan het personeel van het lager onderwijs, door de hoofden van gewestelijk bestuur niet altijd nauwgezet de vraag overwogen of de door belanghebbenden voor zulke verloven aangevoerde redenen inderdaad , gewichtig" zijn, terwijl toch voor het stellen dier vraag in het bijzonder ten aanzien van bedoeld personeel aanleiding bestaat, in aanmerking genomen dat onderwijzers en onderwijzeressen veelvuldige en vrij langdurige periodieke vacanties genieten en dus reeds veelal gelegenheid hebben hun particuliere zaken te regelen. De landvoogd zou daarom gaarne zien dat in den vervolge verloven als hoogerbedoeld, in het bijzonder wanneer het geldt verloven van eenigszins langen duur, met inachtneming van de belangen van het onderwijs slechts worden toegestaan in geval van welbewezen noodzakelijkheid en na ingewonnen advies van de plaatselijke schoolcommissie Ten aanzien van personeel behoorende tot andere bijzondere diensttakken, wenscht de G. G. voorts dat tot het verleenen van verloven wegens gewichtige redenen voor eenigszins langen duur niet worde overgegaan dan nadat de residenten zoo mogelijk, desnoods telegrafisch, er zich van vergewist heeft dat bij den betrokken dienstchef tegen het verlof geen bezwaar bestaat, blijvende de beslissing uiteraard bij hem berusten. Nog is de aandacht, enz. Ten slotte acht de G. G. het niet overbodig om te doen opmerken, dat op plaatsen, waar naast het hoofd van gewestelijk bestuur een assistent-resident bescheiden is als hoofd van plaatselijk bestuur, eerstgenoemde autoriteit niettemin is aan te merken als de hoogste plaatselijk bestuursambtenaar en dus deze het is, die ingevolge artikel 6, alinea 1 van het nieuwe reglement de bevoegdheid zal hebben om, ingeval dringende omstandigheden verbieden te verwijlen totdat door de bevoegde autoriteit op een verzoek om verlof is beschikt, toe te staan dat in afwachting van die beschikking van het gevraagde verlof gebruik wordt gemaakt. St. 1912 no. 199. REGELING van de bevoegdheid tot het afgeven van geneeskundige verklaringen voor binnenlandsche verloven aan bur • gerlijke landsdienaren en van de wijze, waarop de plaatsen waar die verloven moeten worden doorgebracht, bepaald worden. Artikel 1. (1) De geneeskundige verklaringen, noodig tot het verkrijgen van een binnenlandsch verlof wegens ziekte en tot verlenging daarvan, moeten worden afgegeven door Europeesche of Inlandsche geneeskundigen. (2) De geneeskundige verklaringen moeten, behoudens de in de artikelen 4 en 8 vermelde uitzonderingen, voorzien zijn van het visum, op Java en Madoera, Bali en Lombok, Banka en Onderhoorigheden en Billiton van den betrokken inspecteerenden ambtenaar, elders van den gewestelijken eerstaanwezenden officier van gezondheid. Artikel. 2. Van ieder, aan wien eene verklaring voor binnenlandsch verlof is uitgereikt, wordt door den geneeskundige, van wien dat certificaat afkomstig is, een beknopt ziekteverslag opgemaakt en zoo spoedig mogelijk aan de in de tweede alinea van artikel 1 bedoelde autoriteit ingediend. Artikel 3. Het in de tweede alinea van artikel 1 bedoeld visum strekt tot bewijs dat hij, die het stelt, instemt met de noodzakelijkheid en den duur van het verlof, zoomede met de keuze der plaats of plaatsen, waar het verlof moet worden doorgebracht. Artikel 4. (1) Is de in de tweede alinea van artikel 1 bedoelde autoriteit van oordeel, dat het verlof niet noodzakelijk is, dan stelt zij, onder opgaaf van redenen, zulks op de geneeskundige verklaring bekend. (2) Ingeval die autoriteit niet instemt met den aangegeven duur van het verlof"^ vermeent bij de aanwijzing der plaats of plaatsen, waar het verlof moet worden doorgebracht, niet voldoende het bepaalde bij artikel 2 van het verlofreglement in Staatsblad 1912 No. 198 is in acht genomen, zoo vermeldt zij op de geneeskundige verklaring den door haar noodig geachten duur van het verlof °n'de plaats of plaatsen, waarheen het verlof behoort te worden verleend. Artikel 5. (1) De tot het verleenen van het verlof bevoegde autoriteit kan, zulks noodig oordeelende, omtrent de noodzakelijkheid van het verlof doen beslissen door eene geneeskundige commissie als voor buitenlandsche verloven is ingesteld, wanneer zoodanige commissie, met inachtneming van artikel 3 tweede lid, der Be palingen in Staatsblad 1885 No 70, van uit de verblijfplaats van den verlofaanvrager over land in één dagreis is te bereiken. (2) Maakt de in het eerste lid bedoelde autoriteit van de haar aldaar toegekende bevoegdheid gebruik, dan is het bepaalde bij artikel 5, alinea 3 en artikel 6, alinea 1, van voormelde Bepalingen van toepassing en komen de reiskosten, naar de plaats waar de commissie vergadert, en c. q. ook terug naar de standplaats van den belanghebbende, voor rekening van den lande, op den voet van de ter zake geldende bepalingen en voorschriften. Artikel 6. In het geval, bij artikel 4 voorzien, kan de belanghebbende of de geneeskundige, die bet certificaat heeft afgegeven, zich wenden tot den Hoofdinspecteur, Chef van den burgerlijken geneeskundigen dienst, die naar bevind van zaken zelf een beslissing zal nemen, dan wel dit zal opdragen aan eene geneeskundige commissie als voor buitenlandsche verloven ingesteld, wanneer zoodanige commissie, met inachtneming van artikel 3, tweede lid, der Bepalingen in Staatsblad 1885 No 70, van uit de verblijfplaats van den landsdienaar, voor wien het verlof wordt noodig geacht, over land in één dagreis is te bereiken. In het laatste geval is het bepaalde bij artikel 5, tweede lid, van toepassing. Artikel 7. Indie, en ter beoordeeling van den geneesheer, die het certificaat heeft afgegeven, belanghebbende de beschikking op zijn verzoek om verlof niet kan afwachten zonder ernstig nadeel voor zijne gezondheid, wordt dit in het certificaat of in eene nader afgegeven verklaring geconstateerd en kan, onverminderd de opvolging van het bepaalde bij de artikelen, 1, 2, 4 en 6, aan belanghebbende door den hoogsten plaatselijken bestuursambtenaar worden toegestaan al dadelijk van het gevraagd verlof gebruik te maken. Artikel 8. (1) Het kan aan belanghebbenden worden toegestaan hun verlof elders dan op de aangewezen verblijfplaatsen door te brengen, wanneer uit het certificaat of eene nadere verklaring blijkt, dat uit een geneeskundig oogpunt daartegen geen bedenking bestaat en den Lande niet meer transportkosten worden in rekening gebracht dan anders zouden kunnen worden tegoed gedaan. (2) Van de besluiten, waarbij met toepassing dezer bepaling verlof wordt verleend, wordt aan de in de tweede alinea van artikel 1 bedoelde autoriteit afschrift of extract gezonden. St 1912 no. 200. De door Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in vasten of tijdelijken dienst, op eene maandelijksche bezoldiging van ƒ150 of minder, in te dienen geneeskundige certificaten en requesten tot het bekomen van binnenlandsch verlof wegens ziekte en requesten tot het bekomen van binnenlandsch verlof wegens gewichtige redenen, zoomede de aan hen uit te reiken afschriften van of extracten uit de beschikkingen, waarbij zulke verloven worden toegekend, zijn vrij van zegel. Bijbl. No. 7198. Bij dit Bijblad werd met wijziging van het Reglement voor Inlandsche geneeskundigen, bepaald: „De dokters-djawa zijn bevoegd tot het afgeven van geneeskundige certificaten voor binnenlandsch verlof of vrijstelling van dienst." Bijbl. No. 229. Na verleend ontslag wegens ziekte uit de betrekking kan geen binnenlandsch verlof worden verleend. Bijbl. No. 236. Opgave der gewichtige redenen waarom verlof wordt gevraagd. Bijbl. No. 1040. Wanneer aan een ambtenaar in het genot van binnenlandsch verlof, buitenlandsch verlof wordt verleend, vervalt het eerste door het laatste van zelf. Bijbl. No. 1906. Verzoek om binnenlandsch verlof mag niet worden te baat genomen als reden om een ambtenaar wegens ziekte te ontslaan uit zijne betrekking. St. 1910 No. 643. REGELING omtrent het verleenen van kort verlof naar plaatsen buiten Nederlandsch-Indië gelegen. Artikel 1. Aan Europeesche burgerlijke ambtenaren, die krachtens de bestaande bepalingen binnenlandsch verlof kunnen bekomen, kan op den voet van deze regeling verlof worden verleend naar plaatsen, buiten Nederlandsch-Indië gelegen. Artikel 2. Op zoodanig verlof zijn, behoudens het voorkomende in de artikelen 3 en 4 dezer regeling, van toepassing de ingevolge de vorenbedoelde bepalingen voor den betrokken persoon geldende voorschriften omtrent het verleenen van binnenlandsch verlof wegens andere gewichtige redenen dan ziekte. Artikel 3. Onverminderd de bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal om in bijzondere gevallen verlenging van het verlof boven dat maximum toe te staan, wordt het verlof verleend voor den tijd van ten hoogste drie of vier maanden naar plaatsen of streken, welke door de autoriteit, die het verlof verleent, in hare desbetreffende beschikking uitdrukkelijk worden vermeld De Gouverneur-Generaal bepaalt in welke gevallen het verlof voor ten hoogste drie maanden en in welke gevallen het voor ten hoogste vier maanden kan worden verleend. De verlofganger is gehouden, naar daartoe door de in de eerste alinea van dit artikel bedoelde autoriteit te geven aanwijzing, van zijn aankomst en adres kennis te geven hetzij aan den Minister van Koloniën, hetzij aan den Gouverneur-Generaal. Artikel 4. Voor zoover zij bij binnenlandsch verlof aanspraak hebben op traktement, wordt door de in artikel 1 bedoelde personen vol traktement genoten gedurende de eerste maand en half traktement gedurende elk der volgende maanden van het verlof. Over den tiid waarmede een verlof boven het in artikel 3 vermeld maximum van drie of vier maanden is verlengd wordt geen traktement o-enoten, tenzij de verlenging wegens ziekte heeft plaats geha , in welk geval over dien tijd verlofstraktement wordt toegekend volgens de bij verloven naar Europa geldenden maatstaf. Artikel 5. De tijd, met verlof op den voet van deze regeling buiten Nederlandsch-Indië doorgebracht onder genot van volle of halve bezoldiging, telt mede bij de berekening van het aantal dienstjaren voor traktementsverhooging. Artikel 6. De reis- en overtochtskosten voor de heen- en terugreis, zoomede de uit een aanvraag om verlenging van verlof voortvloeiende kosten voor buitenlandsche telegrammen komen ten laste van den verlofganger. Artikel 7. Deze regeling is niet van toepassing op burgerlijke landsdienaren tot het Nederlandsch-Indisch Leger behoorende. (Het bepaalde bij Staatsblad 1911 No. 383 geldt voor de in art, 7 bedoelde landsdienaren). Bijbl. No. 7352. Gelet enz.; De Raad van Xederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan; Eerstelijk: enz. Ten derde: Te bepalen, dat korte verloven naar plaatsen, buiten Xederlandsch-Indië gelegen (Staatsblad 1910 No. 643) kunnen worden verleend: a. voor den tijd van ten hoogste vier maanden aan personen, die geplaatst zijn in een der gewesten Zuider- en Oosterdeeling van Borneo, Menado, Celebes en Onderhoorigheden, Amboina, Ternate en Onderhoorigheden, Zuid-Nieuw-Guinea en Timor en Onderhoorigheden. b. voor den tijd van ten hoogste drie maanden aan buiten die gewesten geplaatste personen. Afschrift enz. Omtrent de binnenlandsche verloven aan officieren en onderluitenants zie men St. 1904 No. 451 en verder St. 1897 No. 123 en 1902 No 332 (Alg. orders voor het leger 1896 No. 56 en 1902 No. 16 en 123). Een reglement voor het verleenen van binnenlandsche verloven aan militaire ambtenaren en het overig Europeesch burgerpersoneel, tot het Ned.-lnd. leger behoorende, is vastgesteld bij St. 1913 No. 557. Omtrent het verleenen van kort verlof naar plaatsen buiten N. I. gelegen, voor officieren, onderluitenants en burgerlijke ambtenaren bij het Leger zie St. 1911 No. 383 en Bijbl. No. 7419. BUITENLANDSCHE VERLOVEN. St. 1892 No. 235. Art. 1 en 3. Verloven naar Europa worden onder genot van verloftractement en van overtocht aan in vasten dienst van den Lande zijnde Europeesche ambtenaren verleend wegens ziekte of wegens langdurigen dienst, in het eerste geval voor den tijd in het geneeskundig certificaat vermeld, behoudens een maximum van twee jaren, in het laatste geval voor den tijd van één jaar. Aan ambtenaren die op het tijdstip, waarop zij verlof vragen, geen bezoldiging, nonactiviteitstractement of wachtgeld uit 's Lands kas ontvangen, zoomede aan hen, die in het genot van onder- stand zijn, wordt verlof slechts in bijzondere gevallen, ter beoordeeling van den Gouverneur-Generaal, verleend. Art. 2. Verlof wegens ziekte wordt verleend voor den tijd in het geneeskundig certificaat vermeld, behoudens een maximum van twee jaren. Verlof wegens langdurigen dienst wordt verleend voor den tijd van acht maanden na ten minste zes jaren dienst in Nederlandsch-Indië. Bedraagt de dienstijd meer dan zes jaren, dan wordt voor elk vol jaar boven dat getal de duur van het verlof met een maand verlengd, met dien verstande, dat het verlof nimmer wordt verleend voor langer dan een jaar. (St. 1910 No. 679). Aanspraak op verlof wegens langdurigen dienst wordt driemaal verkregen telkens na ten minste zes jaren dienst in NederlandschIndië. (St. 1910 No. 679). Ook kan verlof worden verleend wegens andere dringende redenen, doch slechts voor den tijd van hoogstens zes maanden en buiten bezwaar van 's Lands schatkist. Art. 4. Een verlof naar Europa wegens langdurigen dienst in Ned.-Indië kan, wanneer daarop aanspraak verkregen is alleen worden geweigerd, ingeval de Gouverneur-Generaal het met de belangen van 's Lands dienst onvereenigbaar acht dat de verzoeker zijn werkkring op het door hem aangegeven tijdstip verlaat. (St. 1904 No. 168). In zoodanig geval geschiedt de weigering bij gemotiveerd besluit en wordt een termijn bepaald na welken op het verzoek kan worden terug gekomen. Art. 5. Het verloftractement wordt berekend naar den volgende maatstaf: zeventig percent van de eerste f 125 der maandelijksche bezoldiging, vijftig percent van de tweede f 125 ; dertig percent van de volgende f 500 en vijf en twintig percent van elk volgend bedrag. (St. 1910 No. 679). Het verlofstractement wordt berekend naar het bedrag^ van de bezoldiging verbonden aan de laatstelijk krachtens benoemingsbesluit bekleede hoofdbetrekking, tenzij gedurende minstens het laatste jaar eene hoogere bezoldiging genoten is in eene andere, niet krachtens benoemingsbesluit (zooals bij waarneming, toevoeging, enz.) en niet als bijbetrekking vervulde betrekking, functie of dienst, wordende in dat geval het verlofstractement naar die hoogere bezoldiging berekend. Als regel wordt onder bezoldiging verstaan wat daaronder volgens het reglement op het verleenen van pensioenen begrepen is. TARIEF VAN VERLOFSTRACTEMENTEN VOOR BURGERLIJKE AMBTENAREN BIJ VERLOVEN NAAR EUROPA. Maandelijksch tractement. Jaarlijksch tractement. Verloftractement. Maandelijksch tractement. Jaarlijksch tractement, Verloftractement. Maandelijksch tractement. Jaarlijksch tractement, Verloftractement, j 100 | 1200 840 1025 12300 4425 1800 21600 6750 125 | 1500 1050 1050 12600 4500 1825 21900 6825 150 1800 1200 1075 12900 4575 1850 22200 6900 175 2100 1350 1100 13200 4650 1875 22500 6975 200 2400 1500 1125 13500 4725 1900 22800 7050 225 2700 1650 1150 13800 4800 1925 23100 7125 250 3000 1800 1175 11100 4875 1950 23400 7200 275 3300 1890 1200 14400 4950 1975 23700 7275 300 3600 1980 1225 14700 5025 2000 24000 7350 325 3900 2070 1250 15000 5100 2025 24300 7425 350 4200 2160 1275 15300 5175 2050 24600 7500 375 4500 2250 1300 15600 5250 2075 24900 7575 400 4800 2340 1325 15900 5325 2100 25200 7650 425 I 5100 2430 1350 16200 5400 2125 25500 7725 450 5400 2520 1375 16500 5475 2150 25800 7800 475 5700 2610 1400 16800 5550 2175 26100 7875 500 6000 2700 1425 17100 5625 2200 26400 7950 525 6300 2790 1450 17400 5700 2225 26700 8025 550 6600 2880 1475 17700 5775 2250 27000 8100 575 6900 2970 1500 18000 5850 2275 27300 8175 600 7200 3060 1525 18300 5925 2300 27600 8250 625 7500 3150 1550 18600 6000 2325 27900 8325 650 7800 3240 1575 18900 6075 2350 28200 8400 6(5 8100 3330 1600 19200 6150 2375 28500 8475 700 8400 3420 1625 19500 6225 2400 28800 8550 725 8700 3510 1650 19800 6300 2425 29100 8625 750 9000 3600 1675 20100 6375 2450 29400 8700 775 9300 3675 1700 20400 6450 2475 29700 8775 800 9600 3750 1725 20700 6525 2500 30000 8850 825 9900 3825 1750 21000 6600 850 10200 3900 1775 21300 6675 875 10500 3975 U 900 10800 4050 925 11100 4125 950 11400 4200 975 11700 4275 10J0 12000 4350 Art. 6. Als Indische diensttijd, bedoeld in art. 2, wordt gerekend wat ook als zoodanig voor de berekening van het pensioen in aanmerking zou komen, behoudens dat tijdelijke dienst, bij de beoordeeling van aanspraak op verlof wegens langdurigen dienst, slechts dan in rekening kan worden gebracht, wanneer hij onmiddellijk is gevolgd door eene aanstelling, die den staat van burgerlijk ambtenaar verleent. (St. 1911 no. 534) - I Bij dit staatsblad werd mede bepaald, dat de tijd voor het in werking treden van dat Staatsblad, in tijdelijken dienst doorgebracht, voor zooveel hij bij de vroegere bepalingen als Indische diensttijd voor buitenlandsch verlof geldig werd verklaard, als zoodanig gehandhaafd blijft. Interrupties, waardoor de vorige diensttijd bij de beoordeeling van aanspraak op verlof wegens langdurigen dienst buiten rekening blijft, ontstaan door: a. ontslag uit 'slands dienst; b. verlof naar Europa. Interruptie ten gevolge van een verlof als bedoeld in het laatste lid van artikel 2, dat niet langer dan zes maanden geduurd heeft, blijft buiten rekening wanneer na eindiging daarvan ten minste weder drie jaren in actieven dienst in Nederlandsch-Indië zijn doorgebracht. (St. 1910 No. 679). Art. 6a. (St, 1912 No. 522) Wij behouden ons voor in bijzondere gevallen ook anderen diensttijd dan Indischen diensttijd, bedoeld in art. 2, in aanmerking te doen komen voor de berekening van den diensttijd die aanspraak geeft op verlof wegens langdurigen dienst. Artikel 7. De noodzakelijkheid van elk verlof naar Europa wegens ziekte moet gestaafd worden door eene geneeskundige verklaring. St. 1885 No. 70, 1894 No. 197 en 1909 No. 243. Art. 1. „Buitenlandsch verlof wegens ziekte wordt door den Gouverneur-Generaal alleen verleend op grond van een geneeskundige verklaring, waarin, onder aanduiding der ziekte, waaraan de verzoeker lijdende is, wordt geconstateerd, dat een verlof naar Europa of een voortgezet verblijf in Europa noodzakelijk is tot herstel zijner gezond- '16Art. 3. De geneeskundige verklaringen worden afgegeven door eene geneeskundige commissie wanneer de verzoeker geplaatst is of zich bevindt op eene plaats, waar gelegenheid bestaat de ambtenaren door eene zoodanige commissie te doen onderzoeken, of van waar de zetel eener commissie over land in éen dag reizens te bereiken is. De zetel eener commissie wordt gerekend over land in een dag te bereiken te zijn, wanneer de afstand niet meer bedraagt dan het aantal palen dat, bij het te goed doen van daggelden aan in dienst reizende ambténaren, voor de verschillende wijzen van reizen in de betrekkelijke bepalingen als maatstaf is of nader zal worden aangenomen. (Zie bij: REIZEN IN N. I.' ., Voor de ambtenaren, niet vallende in de termen van alinea 1, wordt met de verklaring van één geneesheer genoegen genomen, behoudende de G G zich evenwel voor om, zoo Hem dit in speciale gevallen noodig schijnt, ook te hunnen aanzien het oordeel eener geneeskundige commissie in te roepen. Voor ambtenaren die zonder dat hun buitenlandsch verlof wegens langdurigen dienst of wegens ziekte is verleend, zich met toestemming van de bevoegde autoriteit in Europa bevinden, wordt de geneeskundige verklaring afgegeven door de Geneeskundige Commissie van het Departement van Koloniën; voorzoover zij zich tot herstel van gezondheid buiten Nederland bevinden, kan ter constateering van hun lichamelijke ongeschiktheid om den dienst hier te Lande te hervatten, genoegen worden met een verklaring, als bedoeld in de laatste alinea van artikel 11, van het Reglement in staatsblad 1892 No. 235. Art. 4. zooals aangevuld. Deze commissiën houden zitting te Batavia, Buitenzorg, Semarang, Tjimahi, Willem I. Magelang, Djokjakarta, Soérakarta, Malang, Soerabaja, Padang, Medan, Koeta Radja, Makasser, Amboina en Fort de Koek. Art- 7. De reiskosten naar de plaatsen waar de commissiën vergaderien en c. q. ook terug naar de standplaats van den belanghebbende, komen voor rekening van den Lande, op den voet van het Reisreglement. Artikel 8. Tenzij in het verlofsbesluit de datum is vermeld, gaan de verloven in: Voor actief dienende ambtenaren met den eersten der maand, volgende op die, waarin zij hebben opgehouden dienst te doen, en voor niet actief dienenden met den eersten der maand, volgende op die, waarin zij op officieele wijze van het verlofbesluit kennis hebben bekomen. Wanneer niet binnen drie maanden na ingang van het verlof, of, wanneer door den G. G. uitstel wordt verleend, vóór het verstrijken van den nader gestelden termijn, de reis naar Europa is aanvaard, wordt het verlof beschouwd als te zijn vervallen. Artikel 9. De verloven naar Europa onder genot van verloftractement kunnen door den Minister van Koloniën wegens ziekte worden verlengd met behoud van dat tractement, mits het daardoor niet langer dan drie jaren genoten wordt. Ook kan de Minister de verloven naar Europa verlengen buiten bezwaar van den Lande wanneer 's Lands belangen het naar zijn oordeel gedoogen. In geval van verlenging van een verlof, dat verleend is met behoud der betrekking en tijdelijke voorziening in de waarneming daarvan, kan de Gouverneur-Generaal, zulks geraden achtende, definitief in de betrekking voorzien. Artikel 10. Een ieder, aan wien verlof naar Europa is verleend, is gehouden van zijne aankomst kennis te geven aan het Ministerie van Koloniën. Artikel 11. Op een door den Min. v. Kol. voor te schrijven tijd behoort de verlofganger zich bij het Dep. v. Kol. aan te melden voor de regeling van zijn terugkeer naar N. I. of ter verkrijging van verlofsverlenging zoo daartoe termen bestaan. Zij, die in het genot zijn van een wegens ziekte verleend of verlengd verlof, of die eene verlenging van verlof wegens ziekte aanvragen worden onderworpen aan een geneeskundig onderzoek, en de beschikking op hun verzoek om naar N. I. te mogen terugkeeren of om verlenging van verlof te ontvangen wordt afhankelijk gesteld van hetgeen bij dat onderzoek blijkt omtrent hunne geschiktheid om den dienst in N. I. te gaan hervatten. Ten aanzien van ambtenaren met verlof, die zich tot herstel hunner gezondheid buiten Nederland ophouden en verlofsverlenging wegens ziekte vragen, kan de Min. v. Kol. genoegen nemen met de overlegging van eene door de plaatselijke autoriteit en door een Nederlandsch gezantschap of consulaat gewaarmerkte verklaring van een geneesheer, dat zij vooralsnog lichamelijk ongeschikt zijn om den dienst in N. I. te gaan hervatten. Artikel 12. Wie tegen het einde van een wegens ziekte tot den termijn van drie jaren verlengd verlof nog niet geschikt wordt gekeurd om den dienst in N. I. te gaan hervatten, wordt als definitief ongeschikt voor den dienst aangemerkt en daaruit eervol ontslagen, tenzii alleen eene toevallig opgekomen (ziekte van voorbij gaanden aard den terugkeer naar N. I. voor het oogenblik onraadzaam maakt en de Min. van Kol. in die omstandigheid termen vindt om eene verlofsverlenging buiten bezwaar van den lande te verleenen. Artikel 16. Wanneer een verlofganger vóór het einde van den hem gestelden verloftermijn in N. I. terugkeert, neemt het verlofstractement, voor zoover hij in het genot daarvan is, een einde met den laatsten dag der maand van zijne terugkomst. Artikel 17. De Gouverneur-Generaal bepaalt welke betrekkingen bij verlof van de titularissen voor niet langer dan één jaar tijdelijk worden waargenomen. Artikel 18. Door aanspraken op verlof, overeenkomstig dit reglement verkregen wordt niets te kort gedaan aan de bevoegdheid der Regeering om ontslag uit 's lands dienst te veileenen. St. 1858 No. 71. Ambtenaren op non-activiteit niet in het genot van wachtgeld en die met verlof naar Nederland zijn gegaan, worden na hunne terugkomst van verlof weder in de positie geplaatst, waarin zij verkeerden vóór hun vertrek naar Nederland. St. 1868 No. 76. Wanneer koloniale ambtenaren met verlof in Neerland tot leden der Staten Generaal gekozen wordende, dat lidmaatschap aanvaarden, blijft hun verlof van rechtswege doorloopen zoolang hun mandaat als leden der vertegenwoordiging duurt. (Zie: Lid der S. G.). St. 1901 No. 110. Voor Oost-Indische ambtenaren, die in eene betrekking, waaraan periodieke tractementsverhoogingen zijn verbonden, verlof naar Europa hebben gekregen, gedurende het verlof bij Kon. Besl. of ingevolge Kon. machtiging belast zijn met werkzaamheden in het belang van den kolonialen dienst, en in Ned. Indië terug gekeerd zijnde, na 1 Januari 1901 de door hen vóór hun verlof bekleede betrekking weder aanvaarden, telt ter verkrijging van periodieke tractementsverhoogingen mede de tijd met welken hun verlof is verlengd in verband met de bovenbedoelde werkzaamheden. Bijbl. No. 939. Door ontslag uit zijne betrekking verliest een ambtenaar niet het recht op verlof naar Nederland. Bijbl. No. 4926. Terugkeer van den verlofganger binnen zes maanden oefent geen invloed uit op den tijd, gedurende welken hij in Indië op nieuw moet dienen om weder aanspraak te krijgen op verlof wegens langdurigen dienst. Bijbl. No. 5002. In den regel wordt slechts twee malen een buitenlandsch verlof wegens ziekte aan ambtenaren toegestaan, van welken regel alleen op grond van bijzondere overwegingen zal worden afgeweken. Bijbl. No. 5588. Bij het uitbrengen van advies op verzoeken om buitenlandsch verlof moeten de departementschefs uitdrukkelijk verklaren of de aanvrager onvoorwaardelijk geschikt is om na terugkeer van verlof te worden herplaatst in de laatstelijk door hem bekleede betrekking en, zoo neen, de redenen vermelden waarom zulks niet het geval is. Bijbl. No. 6970. Indien een met buitenlandsch verlof gaand ambtenaar laatstelijk gedurende minstens een jaar in tijdelijke functie eene hoogere bezoldiging heeft genoten dan in eene vroegere door hem bekleede vaste betrekking, wordt het dien ambtenaar toe te kennen verloftractement berekend naar het totaal der maandelijksche bezoldigingen, welke gedurende het laatste jaar door hem zijn genoten. (Besluit van 10 April 1905 No. 12 en M.G.S. 30 Januari 1907 No. 292). Aan de officieren en onderluitenants kan verlof naar Europa worden verleend, onder genot van verloftractement, wegens ziekte of wegens langdurigen dienst, in het eerste geval voor den tijd in het geneeskundig certificaat vermeld, behoudens een maximum van twee jaren, in het laatste geval voor den tijd van hoogstens één jaar. Aan de officieren kan ook buitenlandsch verlof worden toegestaan wegens verkiezing tot lid der Staten-Generaal. In dat geval eindigt het verlof bij de aanvaarding van het lidmaatschap of, indien de gekozene het niet heeft aanvaard, vijf maanden nadat hij het had kunnen aanvaarden dan wel nadat zich omstandigheden hebben voorgedaan, waardoor de aanvaarding onmogelijk is geworden. Bij elke toekenning van verlof naar Europa aan een officier beneden den rang van kolonel wordt door den GouverneurGeneraal tevens bepaald of die officier gedurende zijn verlof al dan niet aanspraak op bevordering behoudt. Een verlof wegens langdurigen dienst kan, wanneer daarop aanspraak verkregen is, alleen worden geweigerd, ingeval de Gouverneur-Generaal het wegens buitengewone omstandigheden van tijdelijken aard met de belangen van 's Lands dienst onvereenigbaar acht dat de verzoeker zijn werkkring verlaat. In zoodanig geval geschiedt de weigering bij gemotiveerd besluit en wordt een termijn bepaald na welken op het verzoek kan worden teruggekomen. Het verloftractement bedraagt: voor een Luitenant-Generaal ƒ 8000.—, voor een Generaal Majoor f 5500.—, voor een Kolonel ƒ 4500.—, voor een Luitenant-Kolonel / 3400. —, voor een Majoor ƒ 3000. — , voor een Kapitein f 2300.-, voor een 1en Luitenant ƒ 1600.—, voor een 2en Luitenant en voor een Onderluitenant ƒ 1350.—. De verloven naar Europa onder genot van verloftractement kunnen door den Minister van Koloniën wegens ziekte worden verlengd met behoud van dat tractement, mits het daardoor niet langer dan drie jaren genoten worde. Ook kan de Minister de verloven verlengen buiten bezwaar van den Lande wanneer s' Lands belangen het naar zijn oordeel gedoogen. Zie verder omtrent de hierbedoelde verloven het reglement in St. 1893 No. 237 jo. 1901 No 220, alsmede St. 1894 No. 57, 1895 No. 30. en 1911 No 337. Vgl. over het verleenen van buitenlandsche verloven van onderluitenants St. 1895 No. 174 en 1901 No. 329. Vlaggen Het hijschenvan — Bijbl. No. 57 20, gewijzigd bij Bijbl. No. 5814. I. Alle gezagvoerende Europeesche ambtenaren in N.-I., zoomede de Regenten in de Gouvernementslanden op Java en Aladoera en de voornaamste Regenten, Radja's en andere Inlandsche hoofden en grooten op de bezittingen daarbuiten, aan te wijzen door de betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur, zijn bevoegd de nationale vlag te hijschen. II. De Hoofden van gewestelijk bestuur zullen de vlag dagelijks van zonsopgang tot zonsondergang laten waaien, met uitzondering van die dagen, waarop zij van de Hoofdplaats afwezig zijn en ook bij ongunstig weder. III. De Assistent-Residenten, de Controleurs, de Regenten en de Radja's zullen de vlag alleen op Zon- en feestdagen doen waaien, behoudens dat aan de Regenten en Radja's wordt toegestaan om ook bij gelegenheid van terechtzittingen en andere plechtigheden in hunne woning de vlag te doen ontplooien. VI. De vlaggen, welke voor verder gebruik worden afgekeurd, mogen niet verkocht, doch moeten vernietigd worden. Voorschotten. St. 1895 No. 225. Art. 49. Voorschotten kunnen worden verleend aan ambtenaren op tractementen, — verlof- en nonactiviteitstractemenren daaronder begrepen,—wachtgelden, pensioenen, declaratiën wegens reisen verblijfkosten en vaste uitkeeringen. St. 1898 No. 72. Bij vertrek naar en van Nederlandsch-Indië wordt aan gouvernements passagiers op de hun gedurende den tijd van den overtocht toegelegde inkomsten een voorschot verleend over het tijdvak van één maand, en zulks boven en behalve de hun toekomende inkomsten over de maand van vertrek. St. 1895 No. 74. Voorschriften op het verleenen van voorschotten aan Eur. burg. landsdienaren bij verandering van stand- ofwoonplaats in N.-I.(i) § 1. Europeesche burgerlijke landsdienaren en daartoe benoemde personen kunnen, wanneer zij zich ingevolge ontvangen bevelen op eene andere plaats in N.-I. moeten vestigen, een voorschot bekomen: voor gehuwden en weduwnaars (en personen wier huwelijk door echtscheiding is ontbonden, St. 1897 No. 140) met kind of kinderen, (alsmede zij, die in het bezit zijn van één of meer (1) Deze voorschriften zijn ook toepasselijk op de Eur. ambtenaren bij de Gouvernements Marine, die gehuwd zijn of wettige dan wel gewettigde kinderen hebben, ingeval zij worden geplaatst op- of overgeplaatst naar een in een ander gewest gestationeerd schip en zich door hun gezin doen vergezellen of volgen. gewettigde kinderen, St. 1900 No. 125) ten hoogste bedragende drie maanden tractement, voor ongehuwden en weduwnaars zonder kinderen ten hoogste bedragende twee maanden tractement. gerekend naar de bezoldiging, welke op de nieuwe standplaats zal worden genoten. Indemniteiten, toelagen en emolumenten komen voor voorschot niet in aanmerking. (St. 1902 No. 178). § 2. Het voorschot wordt in de residentie Batavia aan den daarbij betrokken departementschef, en buiten dat gewest aan het H. gew. best. gevraagd vóór het vertrek of uiterlijk binnen één maand na aankomst ter plaatse van bestemming. Bij de aanvrage wordt overgelegd een certificaat van ophouding van betaling. § 3. De terugbetaling van het voorschot heeft plaats door inhouding: voor gehuwden en weduwnaars met kind of kinderen (en zooals bij § 1) van een vierde, voor ongehuwden en weduwnaars zonder kinderen van een derde gedeelte van het tractement, te beginnen met de derde maand, over welke op de nieuwe standplaats tractement wordt genoten. De voorschotten welke bij ontslag uit de betrekking of uit 's lands dienst, met wachtgeld, onderstand of pensioen dan wel bij het bekomen van buitenlandsch verlof onaangezuiverd zijn gebleven, worden in dezelfde verhouding van een derde of een vierde gekort van het bedrag van het wachtgeld, den onderstand het pensioen, het verlof- of nonactiviteitstractement. Bij overlijden of bij ontslag uit de betrekking of uit s lands dienst, zonder wachtgeld, onderstand of pensioen, wordt het geheele voorschot ot het daarvan onaangezuiverd gebleven gedeelte in eens teruggevorderd § 4. Wanneer een vroeger genoten voorschot nog niet is aangezuiverd, kan geen nieuw voorschot worden uitbetaald, dan met verrekening van het overschot van het vroegere voorschot met het latere. § 5. Eur. landsdienaren op nonactiviteit, wachtgeld of onderstand, aan wie tijdelijk de waarneming eener betrekking dan wel eene bijzondere commissie wordt opgedragen, kunnen, indien zij ter opvolging der hun aangewezen bestemming van woonplaats moeten veranderen, van de autoriteiten, genoemd in de eerste alinea van § 2, mede een voorschot erlangen St. 1862 No. 153a. Art. 12. Aan den reiziger wordt indien hij zulks verlangt, een voorschot verleend op de door hem te goed te maken reisen verblijfkosten, ten bedrage van 2/3 van het vermoedelijk eind-cijfer der declaratie of wanneer de reis langer moet duren dan één maand, van 2 3 van het over de eerste maand, te goed te maken bedrag. St. 1902 No. 178. Te bepalen: dat geen voorschot wordt verleend, wanneer de belanghebbende inmiddels ontslag uit 's lands dienst dan wel buitenlandsch verlof of verlof buiten bezwaar van den Lande dan wel ontslag uit de betrekking met stilstand van inkomsten heeft gevraagd of verkregen, eene aanzegging heeft ontvangen om binnen een bepaalden tijd een verzoek om ontslag uit 's lands dienst in te dienen, dan wel voor ontslag uit 's lands dienst is voorgedragen. Vreemdelingen. Benoembaarheid van St. 1904 No. 42-8. STAAT van ambten en bedieningen in N I. tot welke vreemdelingen benoembaar zijn. 1. Translateur, adjunct, adspirant en élève translateur. 2. Opzichter bij de fabriek der opiumregie 3. Geëxamineerd en beëedigd landmeter als bedoeld bij St. 1866 No. 46. 4. Leeraar aan inrichtingen van onderwijs. 5. Ambtenaar belast met zendingen, nasporingen, enz. in het belang der wetenschap. 6. Genees-, heel-, verlos- en artsem bereidkundigen. 7. Hortulanus en assistent-hortulanus bij's Lands plantentuin. 8. Hoofdingenieur, ingenieur, opziener, topograaf en machinist bij het Mijnwezen en boormeester bij her Grondpeilwezen. 9. Hoofdopziener, opziener der 1 e, 2e, en 3e klasse en topograaf bij de Ombilinkolenontginningen ter Sumatra's Westkust. 10 Burgeroponemer ten dienste der topografische opneming en burgerphotograaf der 1e of 2e klasse bij het photografisch atelier van den topografischen dienst. 11. Teekenaar, graveur, instrumentmaker, lithograaf, drukker en letterzetter bij civiele, maritieme en militaire inrichtingen. 12. Werkman en opziener bij de maritieme en militaire etablissementen. 13. Beambte en bediende bij uit den vreemde ontboden toestellen en werktuigen. 14. Technisch ambtenaar bij den pandhuisdienst, (St, 1908 No. 372). De vervanging van den staat vastgesteld bij St. 1867 No. 31, en bij latere besluiten aangevuld, ontneemt de benoembaarheid en de mogelijkheid vaji bevordering niet aan hen, die bij het in werking treden van dit besluit reed een der in diens staat ge- noemde betrekkingen, niet voorkomende op den nieuwen staat, bekleeden of zonder uit's Lands dienst ontslagen te zijn, laatstelijk zoodanige betrekkingen bekleed hebben. Vreemdelingen, Overlijden en boedels van Bijbl. No 7152. Aan de Ambtenaren van den Burgerlijken Stand. No. 1702. Buitenzorg, den 5den Juli 1909. Bij artikel 12 van de tusschen Nederland en Japan gesloten consulaire overeenkomst (Staatsblad 1908 No. 489) is bepaald, dat bij overlijden h. t. 1. van een Japansch onderdaan door de bevoegde plaatselijke overheid in behoorlijken vorm en kosteloos eene expeditie van de akte van overlijden zal worden afgegeven ter aanvulling van het aan den consulairen ambtenaar uit te reiken doodsbericht. Hoewel de met andere vreemde mogendheden gesloten verdragen eene dergelijke bepaling niet inhouden, komt het evenwel der Regeering wenschelijk voor, ook bij het overlijden h. 1.1. van andere vreemdelingen een zelfde gedragslijn te volgen, opdat hunne consulaire vertegenwoordigers in staat worden gesteld de nabestaanden van de overledenen in te lichten. In verband daarmede heb ik de eer, op last van den Gouverneur-Generaal, UEdG. te verzoeken om bij overlijden van Europeesche of met deze gelijkgestelde vreemdelingen, onverschillig van welken landaard, steeds ten spoedigste eene expeditie van de overlijdensakte in behoorlijken vorm met het opschrift „voor den dienst" en kosteloos (dus ook vrij van zegel), aan het Hoofd van Gewestelijk bestuur, onder wien U ressorteert, te doen toekomen ter doorzending aan den betrokken consulairen vertegenwoordiger. De 1e Gouv. Secretaris. Bijbl. No. 7153. Aan I. de Wees- en Boedelkamers. II. de Hoofden van Plaats bestuur. No. 1 703. Buitenzorg 5 Juli 1909. Het heeft de aandacht van de Regeering getrokken, dat bij overlijden van min gegoede vreemdelingen hier te lande de betrokken consulaire ambtenaren, op hun eventueel verzoek om nadere bijzonderheden niet altijd voldoende kunnen worden ingelicht omtrent door die overledenen nagelaten goederen en familiepapieren, welke voor hunne nabestaanden van belang kunnen zijn. Ter voorkoming van mogelijke reclames terzake acht de G. G. het wenschelijk, dat ingeval van overlijden van Europeanen en met hen gelijkgestelden sceeds er naar worde gestreefd, om hunne nalatenschappen, zoo die onbeheerd zijn, in bewaring te nemen, ook wanneer die slechts mochten bestaan uit oogenschijnlijk waardelooze kleederen en papieren. De 1e Gouv. Secretaris. Vrijstelling van het kleinambtenaarsexamen. De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië is bevoegd vrijstelling van het klein-ambtenaarsexamen te verleenen aan zoodanige categorieën van personen, wier wetenschappelijke opleiding waarborg oplevert van het bezit der kundigheden voor dat examen vereischt. Bijbl. no. 6049. OPGAVE van ambten en bedieningen, voor welker vervulling niet als vereischte geldt, dat met voldoenden uitslag is afgelegd het bij artikel 6 van Staatsblad 1864 No. 194 omschreven zoogenaamd kleinambtenaarsexamen. Ingevolge Staatsblad 1867 No. 5 zijn de bepalingen van Staatsblad 1864 No. 194 in haar geheel niet van toepassing op: 1. militaire ambtenaren en geëmployeerden, en ingevolge Staatsblad 1867 No. 111 a evenmin op 2. Inlandsche en andere werklieden en bedienen, noch op 3. Chineesche of Inlandsche schrijvers en kassiers, 4. en alle overige in 's Lands dienst te werk gestelden, voor wier werkzaamheden in den regel geen Europeanen worden gebezigd, terwijl mede ingevolge laatstgenoemd Staatsbladnummer het bij artikel 6 van Staatsblad 1864 No. 194 gestelde vereischte, betreffende het met voldoende uitslag afleggen van het zoogenaamd kleinambtenaarsexamen niet van toepassing is op 5. Europeesche werklieden en bedienden. Op grond van deze laatste bepaling wordt het afleggen van het kleinambtenaarsexamen niet vereischt voor de volgende betrekkingen. A' ) 6. bode bij den Raad van Nederlandsch-Indië. 7. concierge' B. Ressorteerende onder het Departement van Justitie. 8. concierge bij de Raden van Justitie, 9. sleuteldrager 10. sleutelbewaarder 11. portier I 12. opziener I, , T , 13. opzichter ,blJ sLatlds gevangenissen. 14. opzichteres l 15. baasboekbinder } 16. baas- en onderbaaskleermaker 17. bode bij een der Wees- en Boedelkamers. C. Ressorteerende onder het Departement van Fi¬ nanciën: 18. portier j 19. conducteur bij de fabriek der opiumregie 20. surveillant] D. Ressorteerende onder het DepartementvanBin- nenlandsch Bestuur: 21. concierge van het residentiekantoor te Semarang. 22. idem idem te Soerabaja. 23. kuipersbaas bij de algemeene pakhuizen te Batavia. 24. ordonnans bij den Resident van Soerakarta. 25. idem idem van Djokjakarta. 26. vervallen bij Bijbl. No. 6713. 27. burgerkapelmeester bij het korps barisan te Bangkalan te Pamekasan Madoera. te Soemenep E. Ressorteerende onder het Departement van On¬ derwijs en Eeredienst. 28. vervallen bij Bijbl. No. 6713. 29. het technisch Europeesch personeel bij de Landsdrukkerij. 30. regent I oudemannenhuis te Semarang. 31. portier ' 32. amanuensis bij het geneeskundig laboratorium te Weltevreden. 33. suppoost bij de school tot opleiding van Inlandsche artsen. 34. het Europeesch bedieningspersoneel bij de Stadsverbanden te Batavia, Semarang en Soerabaja. 35. het niet-geneeskundig Europeesch personeel bij de krankzinnigengestichten te Buitenzorg en Lawang en bij het hulpkrankzinnigengesticht te Soerabaja. 36. het Europeesch bedieningspersoneel bij het beri-beri gesticht te Buitenzorg 37. amanuensis 38. concierge 39. onderwijzer in de gymnastiek en de wapenhandel bij het Gymnasium Willem III te Batavia. bij de Hoogere Burgerschool te Soerabaja. 40. amanuensis bij de „Koningin Wilhelminaschool". 41. amanuensis. bij de H. B. S. te Semarang. 42. onderwijzer in de gymna- bij de Hoogere Burgerschool stiek en den wapenhandel. te Semarang. 43. concierge, tevens instrumentmaker. 44. onderwijzer in de gymnastiek. 45. onderwijzer in den wapenhandel. (Bijbl. No. 6713). E. Ressorteerende onder het Departement van Landbouw; 45a. opziener bij de waterleidingen, wegen en bruggen in de Noorderdistricten van het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden; 45(5. het technisch Europeesch minder personeel bij de onder het Departement van Landbouw resorteerende inrichtingen ; 45c. opziener bij het passantenhuis voor dekhengsten te Bandoeng. F. Ressorteerende onderhet Departement der Burgerlijke Openbare Werken. 46 i 4y" vervallen Bijbl. No. 6588. 48. instrumentmaker | bij de exploitatie van Staats- 49. portier | spoorwegen. 50. opziener van de wegen. 51. opzichter belast met dagelijksch toezicht over de werken tot afsluiting der Semarang-rivier, de storthelling, het bandjir-kanaal en de Boeloeleiding. 52. sluiswachter te Sitoebondo (Besoeki). 52a. instrumentmaker der 2e kl. i , .. ^ 53. helper-instrumentmaker J Post-en lele- 54. onderopzichter ) graaidienst. werkbaas , ploegbaas I bij de exploitatie van Staatsspoorwegen treinsmid i (Bijbl. No. 6830.) laadmeester ' G. Ressorteerende onder het Departement der Marine: 55. portier bij het Ma- 56. vice-commandeur voor het vak van scheepsbouw! rine-eta- 57. vice-machinesteller voor het vak van stoomwezen blissement 58. bewaarder bij de Marine magazijnen Ite Soera- 59. ziekenoppasser baja, 60. lichtopzichter der 2e klasse bij den dienst der kustverlichting. 61. teekenaar bij het Departement van Marine. 62. tweede teekenaar bij het Koninklijk Magnetisch en Meteorologisch observatorium. H. Ressorteerende onder het Departement van Oorlog. 63. het technisch Europeesch personeel. I bij de exploitatie van den 64. vervallen. Bijbl. No. 6594 ^ stoomtramweg in Atjeh. 65. conducteur 66. het technisch Europeesch personeel bij de Artilleriewerkplaatsen. 67. de portier bij den Artillerie-constructiewinkel. 68. het Europeesch personeel bij den hospitaaldienst. Verder zijn een aantal personen vrijgesteld van het zoogenaamd klein-ambtenaarsexamen, en wel: Ingevolge Staatsblad 1862 No. 69 gewijzigd bij Staatsblad 1892 No. 348: 69. allen die bewijzen kunnen produceeren van te zijn ingeschreven geweest als student aan een der Nederlandsche hooge scholen, of te zijn toegelaten geweest aan een gymnasium of progymnasium, eene hoogere burger- of polytechnische, geneeskundige, pharmeceutische, landbouwkundige of veeartsenijschool in Nederland of Nederlandsch- Indië. . 70 zij, die den Lande gediend hebben als officieren van de land- en zeemacht, als adelborsten en scheepsklerken. 71. allen, die bewijzen kunnen overleggen van in Nederland of Nederlandsch-Indië afgelegd examen: a voor technisch ambtenaar bij het Boschwezen; b. voor architect of opzichter bij den Waterstaat en 'sLands Burgerlijke Openbare Werken, of c. opziener bij het Mijnwezen: d. voor onderwijzer bij het middelbaar of lager onderwijs. Krachtens Staatsblad 1885 No. 53: 72 zij die met goed gevolg, hetzij in Nederland, hetzij in Nederlandsch Indië hebben afgelegd het examen, gevorderd voor de benoembaarheid tot notaris. Bij Staatsblad 1 897 No. 244, 1899 No. 179, 1900 No. 211 en 253, 1902 No. 109 en 1904 No. 138 en 227 zijn achtereenvolgens vrijgesteld: 73. zij, die geslaagd zijn in het examen voor sergeantmajoor of adjudant onderofficier bij het Leger; 74. zij, die in het bezit zijn van een of meer diploma's als stuurman bij de Grouvernements Marine. 75. zij, die geslaagd zijn in het examen voor sergeant offourier bij het Leger. 76. zij, die geslaagd zijn in het examen voor Europeesch burgerlijke schrijver der 1ste, 2de of 3de klasse bij het Leger. 77. zij, die geslaagd zijn in het eindexamen dan wel in het overgangs-examen van de 1ste naar de 2de afdeeling eener opleidingschool voor Inlandsche ambtenaren. 78. zij, die geslaagd zijn in het overgangsexamen van de eerste naar de tweede klasse van de burgeravondschool te Soerabaja dan wel voldaan hebben aan het toelatingsexamen tot de tweede klasse dier school. 79. zij, die geslaagd zijn in het toelatingsexamen voor de opleiding tot machinist bij de zeemacht. 80. zij, die den Lande gediend hebben als onderofficier met den rang van sergeant of hooger bij de zeemacht of bij het korps Mariniers. 81. zij, die geslaagd zijn in het examen voor leerlingmachinist bij de Gouvernements Marine. Verder nog: Bij Staatsblad 1904 No. 406; 1905 No 558 en 599,1907 No. 372, 1908 No 289, 1911 No. 306 en 1912 No. 3. 82. zij, die het bewijs kunnen overleggen van te zijn toegelaten geweest tot de afdeeling B van de Koningin WilhelminaSchool te Batavia. 83. zij, die in het bezit zijn van een diploma der Kweekschool voor machinisten te Amsterdam. 84. zij, die met goed gevolg, hetzij in Nederland, hetzij in Ned Indië hebben afgelegd het examen ter verkrijging van diploma's van stuurman of machinist aan boord van koopvaardijschepen. 85. zij, die het eindexamen der afdeeling Hoogere Burgerschool der stichting „H.B.S. en pensionaat voor meisjes" te Batavia of van die afdeeling der school van de vereeniging „de Meisjesschool" te Soerabaia, alsmede die het examen voor de betrekking van klerk der posterijen en telegrafie in Nederland met voldoenden uitslag hebben afgelegd. 86. personen in het bezit van een diploma, waaruit blijkt dat zij een aan een openbare Europeesche lagere eerste school verbonden cursus van voortgezet en uitgebreid lager onderwijs met vrucht hebben doorloopen. 87. hen, die in het bezit zijn van eene verklaring, waaruit blijkt dat zij na het jaar 1894 de vroegere Bataviasche Ambachtsschool hebben verlaten en die school met vrucht hebben doorloopen. 88. personen, die in het bezit zijn van een getuigschrift, waaruit blijk, dat zij de Kweekschool voor Inl. onderwijzers te Fort de Koek dan wel eene dergelijknamige inrichtingen op Java met vrucht hebben doorloopen, mits dat getuigschrift is verworven respectievelijk na 1907 en 1910. Weduwen- en Weezenfonds VAN BURGERLIJKE AMBTENAREN. St. 1913 No. 359. REGLEMENT voor het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië. Algemeene Bepalingen. Artikel 1. Het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië heeft ten doel het toekennen van uitkeeringen aan de weduwen en weezen der deelgenooten. Artikel 2. Overal, waar in dit reglement sprake is van „het fonds" wordt daaronder verstaan het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië. Artikel 3. Voor de toepassing van artikel 20 sub c en van artikel 43 wordt een huwelijk, wettiglijk voltrokken in een vreemd land, doch dat niet van waarde is naar de wetgeving van Nederland of de Koloniën, gelijkgesteld met een wettig huwelijk. Artikel 4. Onder „bezoldiging" wordt in dit reglement verstaan hetgeen als zoodanig wordt aangemerkt krachtens het reglement op het verleenen van pensioenen aan Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië. Deelgenootschap. Artikel 5. 1. Met uitzondering van hen, die den leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt en behoudens het bepaalde bij lid 11 van artikel 12, zijn alle mannelijke en vrouwelijke Europeesche burgerlijke ambtenaren deelgenoot in het fonds. 2. Het deelgenootschap vangt aan met de maand, waarover voor het eerst inkomsten als Europeesch burgerlijk ambtenaar worden genoten. 3. Het deelgenootschap eindigt in de maand, waarin men ophoudt Europeesch burgerlijk ambtenaar te zijn op den dag, waarover voor het laatst inkomsten als zoodanig worden genoten. 4. Europeesche burgerlijke ambtenaren, die den leeftijd van achttien jaren bereiken, worden deelgenoot met ingang van de maand, volgende op die, waarin zulks geschiedt. 5. Behoudens het bepaalde bij het volgende lid, worden als Europeesch burgerlijk ambtenaar aangemerkt: a. zij, die als zoodanig worden beschouwd krachtens het reglement op het verleenen van pensioenen aan Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië; b. zij. die pensioen genieten ten laste van de Indische begrooting en vóór hunne pensionneering behoorden tot de sub a genoemde categorie. 6. Roomsch-Katholieke geestelijken worden niet als Europeesch burgerlijk ambtenaar aangemerkt. 7. Bij Koninklijk besluit kunnen andere categorieën van personen dan die, in lid 5 genoemd, in het fonds worden opgenomen. Con tributieplicht. Artikel 6. De deelgenooten zijn verplicht aan het fonds bij te dragen in de gevallen, onder de voorwaarden en naar de regelen, bij dit reglement bepaald. Artikel 7. De bijdragen aan het fonds worden onderscheiden in gewone, buitengewone en huwelijkscontributiën. Artikel 8. 1. De gewone contributie bedraagt voor mannelijke deelgenooten vijf en voor vrouwelijke twee en een half ten honderd en wordt, behoudens het bepaalde bij het volgende lid en bij de leden 6 en 7 van artikel 12. geheven van alle inkomsten, welke worden genoten ten laste van de Indische begrooting of het fonds, zoomede van alle aandeelen in ten behoeve van den Lande beheerd wordende gelden. 2. De gewone contributie wordt niet geheven: a. van huishuurindemniteit; b. van alle inkomsten, welke worden genoten als vergoeding voor gemaakte of nog te maken onkosten, wordende als zoodanig niet aangemerkt de toelagen voor receptie- en representatie- c. kosten; van inkomsten, genoten voor diensten, in overwerk verricht. Artikel 9. 1. Voor zoover het bedrag van de emolumenten en andere wisselvallige inkomsten, waarover contributie verschuldigd is, niet door de Algemeene Rekenkamer kan worden geverifieerd, wordt het door den Gouverneur-Generaal, op voordracht van den Administrateur van het fonds, voor elke betrekking, waaraan die inkomsten verbonden zijn en voor zoover noodig voor elk gewest afzonderlijk bij tarief vastgesteld. Tot grondslag voor die tarieven strekken de door de betrokken deelgenooten onder aanbod van eede in te dienen opgaven van het gemiddeld jaarlijksch bedrag 18 der bovenbedoelde inkomsten, over de laatste drie jaren genoten. De tarieven worden om de drie jaren herzien. 2. Voor zoover de in lid 1 bedoelde emolumenten niet onder tarief gebracht kunnen worden, zijn de deelgenooten gehouden om bij het einde van elk half jaar of, ingeval van eerder vertrek bij hun vertrek, onder aanbod van eede eene schriftelijke opgaaf te doen van het bedrag, genoten hetzij gedurende het halfjaar, hetzij tot het tijdstip van vertrek. Die opgaven worden ingediend aan de autoriteit, belast met de betaalbaarstelling van het traktement van den deelgenoot. Artikel 10. 1. De buitengewone contributie bedraagt voor mannen: a. bij toetreding als deelgenoot het bedrag over eene maand van de genoten wordende bezoldiging; b. bij vermeerdering van bezoldiging het bedrag van die vermeerdering over eene maand. 2 Vrouwelijke deelgenooten betalen de helft van de buitengewone contributie, welke in gelijke omstandigheden door mannelijke deelgenooten verschuldigd zou zijn. Artikel 11. 1. De huwelijkscontributie bedraagt: a. voor mannen, die bij den aanvang van hun deelgenootschap gehuwd zijn of gedurende hun deelgenootschap in het huwelijk treden, het bedrag over eene maand van de genoten wordende of laatstelijk genoten bezoldiging c.q. verhoogd met zooveel ten honderd, als de bij dit reglement behoo- rende tabellen aangeven; b. voor gehuwde mannen, wier bezoldiging vermeerderd wordt, het bedrag van die vermeerdering over eene maand c.q. verhoogd met zooveel ten honderd, als de bij dit reglement behoorende tabellen aangeven; c. voor vrouwen, die bij den aanvang van haar deelgenoo schap gehuwd zijn of gedurende haar deelgenootschap in het huwelijk treden, dertig ten honderd van het bedrag over eene maand van de genoten wordende of laatstelijk genoten bezoldiging; d. voor gehuwde vrouwen, wier bezoldiging vermeerderd wordt, dertig ten honderd van het bedrag van die vermeet dering over eene maand. . , 2 Bij de toepassing van de in het vorige lid bedoelde tabellen ' wordt de leeftijd" der echtgenooten gesteld op het bij het huwelijk of de aanstelling dan wel bij de vermeerdering van de bezoldiging volbracht getal levensjaren. Artikel 12. 1. De sub a van artikel 10, eerste lid, bedoelde buitenge- wone contributie kan ineens worden voldaan en is anders invorderbaar in zes en dertig gelijke maandelijksche termijnen, aanvangende met de maand, waarin voor het eerst gewone contributie wordt voldaan. Bij voldoening der sehuld in termijnen wordt eene rente bijberekend naar reden van vijt ten honderd 's jaars, zoodat elke termijn bedraagt het 1/se van het wegens contributie verschuldigde, vermeerderd met 7yt ten honderd. 2. De sub a en c van artikel 11, eerste lid, bedoelde huwelijkscontributie wordt ineens in haar geheel verschuldigd bij de toetreding als deelgenoot of het siuiten van het huwelijk, doch kan worden voldaan in zes en dertig gelijke maandelijksche termijnen, aanvangende met de maand, volgende op die, waarin de schuld is ontstaan, dan wel, voor zooveel aangaat de deelgenooten, die in Nederlandsch-Indië zonder landsinkomsten zijn of pensioen genieten, in zestig gelijke maandelijksche termijnen, eveneens aanvangende met de maand, volgende op die, waarin de schuld is ontstaan en voor zooveel aangaat de deelgenooten, die buiten Mederlandsch-Indië zonder lands inkomsten zijn of pensioen genieten, in twintig gelijke driemaandelijksche termijnen, aanvangende met het kalenderkwartaal, volgende op de maand, waarin de schuld is ontstaan. Is met de aanzuivering der contributie in termijnen een aanvang gemaakt, dan wordt, indien de deelgenoot, wat zijne inkomsten betreft, in andere omstandigheden geraakt, in de wijze, waarop de aanzuivering geschiedt, geene verandering gebracht. 3. Indien de sub a en c van artikel 11, eerste lid, bedoelde huwelijkscontributie niet is voldaan in de maand, waarin zij verschuldigd geworden is, wordt van het einde van genoemde maand af eene rente bijberekend naar reden van vijf ten honderd's jaars. Bij aanzuivering der schuld in termijnen bedraagt elke termijn mitsdien: a. bij betaling in zes en dertig maandelijksche termijnen het 1/3e van hetgeen verschuldigd is bij het begin van de maand, in welke de betaling aanvangt, vermeerderd met 71/* ten honderd- b. bij betaling in zestig maandelijksche of twintig driemaandelijk; sche termijnen, respectievelijk het 1/60 of 120 van hetgeen verschuldigd is bij het begin van de maand of het kwartaal, waarin de betaling aanvangt vermeerderd met twaalf ten honderd. Wordt artikel 13, lid 2 of lid 3, dan wel artikel 35, lid 2, op den deelgenoot toegepast, dan heeft bijberekening van rente alleen plaats, indien de schuld in termijnen wordt aangezuiverd en wel van het begin der maand af, waarin de betalingaan vangt. 4. Indien van de sub a en c van artikel 11, eerste lid, bedoelde huwelijkscontributie een deel in termijnen is betaald, kan het overige gedeelte ineens worden voldaan. Op de bedragen der nog verschuldigde termijnen wordt dan eene rente in mindering gebracht naar reden van vijf ten honderd 'sjaars. 5. De gewone contributie, zoomede de invorderbaar geworden termijnen van de sub a van artikel 10, eerste lid, bedoelde buitengewone contributie en van de sub a en c van artikel 11, eerste lid, bedoelde huwelijkscontributie worden, indien de deelgenoot landsinkomsten geniet, van die inkomsten ingehouden. 6. De sub b van artikel 10, eerste lid, bedoelde buitengewone contributie wordt ingehouden van de inkomsten over de eerste maand der verhooging. Van de verhooging over die maand is de gewone contributie niet verschuldigd. 7. De sub b en d van artikel 11, eerste lid, bedoelde huwelijkscontributie wordt, indien de deelgenoot landsinkomsten geniet, ingehouden van die inkomsten over de tweede maand der verhooging en c. q. mede van de inkomsten over de daarop volgende maand of maanden, met dien verstande dat geen inhoudingen plaats hebben tot een hooger bedrag dan dat, waarmede de bezoldiging per maand is vermeerderd. Over het gedeelte van het inkomen, dat wordt ingehouden op den voet van het bepaalde in dit lid, is de gewone contributie niet verschuldigd. 8. Ingeval de deelgenoot geen inkomsten van landswege geniet, moet de verschuldigde contributie, c. q. verhoogd met de rente, gestort worden, in Nederland bij een der Rijksbetaalmeesters, in Nederlandsch-Indië bij een der algemeene ontvangers van 's Lands kas. De storting bij de algemeene ontvangers geschiedt maandelijks. De storting bij de Rijksbetaalmeesters geschiedt driemaandelijks, met dien verstande dat in de laatste maand van elk kalenderkwartaal moet worden voldaan hetgeen in dat kwartaal invorderbaar geworden is. 9. Wordt aan de in het vorige lid bedoelde verplichting niet voldaan, voor zooveel het de betaling van gewone of buitengewone contributie betreft, dan ondergaat het te storten bedrag eene verhooging naar reden van vijf ten honderd 's jaars, berekend over het tijdvak, loopende van het einde der maand of van het kwartaal, waarin de betaling moest plaats hebben, tot het_ einde der maand, of van het kwartaal, waarin de betaling geschiedt. 10. Zoodra gebleken is dat een deelgenoot in gebreke is, wat de betaling der door hem verschuldigde gewone bijdragen betreft, wordt in Nederland vanwege de Directie en in Nederlandsch- vanwege de A-dministratie van het fonds diens aandacht bevestigd op het bepaalde in het volgende lid van dit artikel, zullende hij er zich echter nimmer op kunnen beroepen dat hij geene waarschuwing als hierbedoeld heeft ontvangen. 11 Wanneer een deelgenoot, die geen landsinkomsten geniet, een jaar achterstallig is in de betaling van zijne gewone contributie, houdt hij op deelgenoot te zijn. Het deelgenootschap wordt in dat geval alleen herkregen door het opnieuw in het „enot treden van inkomsten als Europeesch burgerlijk ambtenaar. 1 2. Door het verlies van het deelgenootschap gaat de schuld van den deelgenoot niet te niet. 13. Wordt iemand, die ingevolge het bepaalde bij lid 11 heeft opgehouden deelgenoot te zijn, opnieuw deelgenoot, dan wordt de achterstallige contributie met de rente aangezuiverd door eene extrainhouding van tien ten honderd op de inkomsten, waarover gewone contributie moet worden voldaan. Artikel 13. 1. Ieder deelgenoot, die in het huwelijk treedt, is verplicht daarvan kennis te geven in Nederlandsch-Indiü aan de Administratie van het fonds door tusschenkomst van de autoriteit, die zijne inkomsten betaalbaar stelt, elders aan de Directie van het fonds. 2. Indien aan de in lid 1 bedoelde verplichting niet is voldaan binnen een jaar na den datum, waarop het huwelijk is voltrokken, wordt het bedrag der door hem verschuldigde huwelijkscontributie tien ten honderd hooger. Bovendien verbeurt de deelgenoot eene boete van een ten honderd van het oorspronkelijk verschuldigd bedrag voor elke maand, welke hij na het verstrijken van dien termijn heeft laten verloopen en zulks tot de maand, waarin de schuld in haar geheel wordt aangezuiverd of waarin met de aanzuivering der schuld in termijnen een aanvang wordt gemaakt. Wat de wijze van aanzuivering ervan betreft, wordt de boete mede als eene verhooging der huwelijkscontributie aangemerkt. 3. Indien blijkt dat een deelgenoot bij zijne toetreding tot het fonds in strijd met de waarheid heeft verklaard ongehuwd te zijn, wordt het bedrag der doorhem verschuldigde huwelijkscontributie met tien ten honderd verhoogd. Bovendien verbeurt de deelgenoot eene boete van een ten honderd van het oorspronkelijk verschuldigd bedrag voor elke maand, welke na zijne indiensttreding is verloopen en zulks tot de maand, waarin de schuld in haar geheel wordt aangezuiverd of waarin met de aanzuivering der schuld in termijnen een aanvang wordt gemaakt. Wat de wijze van aanzuivering ervan betreft, wordt de boete mede als eene verhooging der huwelijkscontributie aangemerkt. Artikel 14. De aanwijzing van de stukken, die voor de regeling der contributie door de deelgenooten moeten worden ingediend, geschiedt in Nederland door den Minister van Koloniën, in NederlandschIndië door den Gouverneur-Generaal. Artikel 15. 1. Hetgeen een deelgenoot bij zijn overlijden nog aan het fonds schuldig is, wordt zoo veel mogelijk voldaan door inhoudingen van tien tot dertig ten honderd — ter beoordeeling in Nederland van de Directie, in Nederlandsch-Indië van de Administratie van het fonds — van het pensioen der weduwe en den onderstand der kinderen, tenzij de deelgenoot niet binnen een jaar na de voltrekking van het huwelijk, waaruit de betrekkingen zijn achtergelaten, van die voltrekking had kennis gegeven, in welk geval de inhoudingen dertig tot vijftig ten honderd van het pensioen en den onderstand bedragen. 2. De maximum-inhoudingen, onderscheidenlijk van dertig en vijftig ten honderd, moeten worden toegepast, indien de contributie, c.q. met inbegrip van de verschuldigde rente, niet binnen vijf jaar, nadat het recht op uitkeering is ontstaan, kan worden aangezuiverd. 3. Indien de bij lid I en lid 2 bedoelde inhoudingen over een langer tijdvak loopen dan voor de oorspronkelijke regeling van de contributiebetaling gold, wordt over den langeren duur eene rente naar reden van vijf ten honderd 'sjaars bijberekend. 4. Voor hetgeen niet van het pensioen der weduwe en den onderstand der kinderen kan worden ingehouden, zijn de erfgenamen van den deelgenoot aansprakelijk. Artikel 16. Alle bijdragen, die verschuldigd waren op het tijdstip van hare voldoening, zijn onherroepelijk eigendom van het fonds. Uitkeeringen aan weduwen en weezen. Artikel 17. 1. Aan de weduwe van een deelgenoot wordt pensioen toegekend. De door een deelgenoot nagelaten weezen worden, tenzij zij vallen in de termen van artikel 20, g esteld in het genot van onderstand. . .. 2. Onder weezen worden in dit reglement verstaan minderjarige kinderen van overleden deelgenooten, die geboren zijn uit een huwelijk, dan wel gewettigd zijn. Artikel 18. 1. Het pensioen wordt berekend naar de gemiddelde maandelijksche bezoldiging, welke door den deelgenoot gedurende de laatste twee jaren van actie ven dienst werd genoten. 2. Indien de overledene nog geen twee jaren in actieven dienst heeft doorgebracht, wordt het pensioen berekend naar het gemiddeld bedrag der genoten maandelijksche bezoldiging. 3. Het pensioen bedraagt: . . a behoudens een miniman van acht gulden per maand, twintig ten honderd van het bedrag, dat tot grondslag voor de berekening strekt, wanneer dat bedrag een honderd gulden niet te boven gaat: b. behoudens een minimun van twintig gulden en een maximun van een honderd zestig gulden per maand, zestien ten honderd van het bedrag, dat tot grondslag voor de berekening strekt, wanneer dat bedrag een honderd gulden e boven gaat. Artikel 19. - 1. Voor de kinderen van een overleden mannelijken deelgenoot, wier moeder pensioen geniet ten laste van het fonds, bedraagt de onderstand: bij een weduwenpensioen berekend naar een berekend naar een grondslag van grondslag van ƒ 125. — en hooger. minder dan ƒ 125.— voor 1 kind ƒ 8.—'s maands. ƒ 6.— 's maands. „ 2 kinderen .... „ 14.— „ „ 10.— „ .. 3 „ .... „ 19.- „ „ 13.- * i .... „ 22.- „ „ 16.- „ 5 of meer kinderen. „ 24.— „ „ 18.— „ 2. Indien de moeder geen aanspraak heeft op pensioen ten laste van het fonds of wanneer zij eveneens overleden is, wordt de onderstand berekend als volgt: a. bij een getal van drie of minder krijgt ieder het een derde gedeelte van het pensioen, berekend op den voet van artikel 18, doch in geen geval minder dan het bedrag van den onderstand, bedoeld in lid 1 ; b. bij een getal van meer dan drie worden de weezen in twee groepen gesplitst; de eene groep bestaat uit drie weezen, de andere groep uit het overige aantal kinderen. Voor de groep van drie weezen geschiedt de berekening van den onderstand op de sub a aangegeven wijze, voor de andere groep geschiedt die berekening naar de schaal van lid 1. Elk der weezen heeft recht op een gelijk aandeel van het totaal der beide op de bovenaangegeven wijze verkregen bedragen. Indien het gemiddeld bedrag van den onderstand voor iederen wees alsdan meer zou bedragen, dan gemiddeld per kind zou genoten worden, als er slechts drie weezen waren, wordt evenbedoelde totaalsom verminderd met een zoodanig bedrag dat de beide middelsommen aan elkaar gelijk worden. 3. De regeling van den onderstand, toekomende aan kinderen van eene overleden vrouwelijke deelgenoot, geschiedt op den voet ■van het bepaalde bij lid 2, met dien verstande dat in de plaats van het daarin sub a bedoelde pensioen als basis voor de berekening wordt genomen het pensioen, waarop aanspraak kan worden gemaakt door de weduwe van een deelgenoot, die als ambtenaar in geheel dezelfde omstandigheden verkeerde als de vrouwelijke deelgenoet. 4. Volle weezen, wier vader en moeder bij hun overlijden deelgenoot waren, hebben aanspraak op onderstand zoowel van vaders-als van moederszijde. Artikel 20. Geen onderstand wordt uitgekeerd: a. aan weezen, die een burgerlijk ambt bekleeden, dat wordt bezoldigd met minstens zes honderd gulden, dan wel minstens drie honderd gulden 's jaars, al naar mate het in of buiten de Koloniën wordt vervuld; b. aan officieren van het Nederlandsche of Nederlandsch-Indische leger, dan wel in dienst van eene vreemde mogendheid; c. aan weezen, die gehuwd zijn. Artikel 21. 1. De uitkeeringen uit het fonds gaan in met den eersten der maand, volgende op die, waarin het recht daarop is ontstaan. 2. Zij worden uitbetaald tot en met de maand, waarin de rechthebbende overlijdt of het recht of uitkeering verliest. Artikel 22. 1. De regeling van de pensioenen en onderstanden geschiedt in Nederland door de Directie, in Nederlandsch-Indië door de Administratie van het fonds, nadat de in Nederland door den Minister van Koloniën, in Nederlandsch-Indië door den GouverneuiGeneraal voorgeschreven bewijsstukken aan haar zijn overgelegd. 2. Wanneer de weduwen of de weezen zich in NederlandschIndië elders dan op Java en Madoera bevinden, kunnen de pensioenen en onderstanden, onder nadere goedkeuring van de Administratie van het fonds, verleend worden door het Hoofd van het gewest, waarin zij verblijf houden. 3. Indien bij de ontvangst van eene aanvraag om toekennigg van pensioen of onderstand stellige gegevens voor de vaststelling van het bedrag ontbreken, kan eene voorloopige regeling der uitkeering — c. q. op den voet van het bepaalde bij lid 2 — plaats hebben, onder voorbehoud van nadere regeling en verrekening. 4. Wanneer pensioenen of onderstanden, ter beoordeeling \ ati de autoriteit, die ze verleende, in strijd met de bepalingen van het Reglement zijn toegekend, kunnen zij worden herzien- Het te weinig genotene over de laatste vijf jaren wordt aan de rechthebbenden uitbetaald zonder bijberekening van rente, het teveel genotene niet teruggevorderd, tenzij de fout is toe te schrijven aan bedrog of arglist, gepleegd bij de aanvraag van pensioen of onderstand. Artikel 23. De pensioen en onderstanden worden maandelijks of driemaandelijks uitbetaald. In Nederland bepaalt de Minister van Koloniën, in Nederlandsch-Indië de Gouverneur-Generaal hoe die uitbe- taling zal geschieden en welke bewijsstukken daarvoor moeten worden overgelegd. Artikel 24. 1. Aan de van Nederlandsch-Indië naar Nederland of van Nederland naar Nederlandsch-Indië vertrekkende weduwen en weezen kan een voorschot van eene maand op het pensioen eti den onderstand worden verleend boven het hun toekomende over de maand van vertrek. Het voorschot wordt aangezuiverd door stilstand der uitkeering. 2. Voorschot op de uitkeering der moeder wordt, zoo noodig, verhaald op die der kinderen en omgekeerd. 3. Voorschot, dat niet op den voet van het bepaalde bij de twee vorige leden kan worden ingehouden van uitkeeringen ten laste van het fonds, wordt niet teruggevorderd. 4. De in lid 1 bedoelde weduwen en weezen, zoomede zij, die in Nederlandsch-Indië van vaste woonplaats veranderen, worden voorzien van een certificaat van ophouding van betaling. Artikel 25. 1. De pensioenen en onderstanden zijn onvervreemdbaar. De rechthebbende kan daarover op geenerlei wijze beschikken, ook niet door verpanding of beleening. Indien de Rechthebbende last geeft het pensioen of den onderstand te ontvangen, kan die lastgeving altijd worden herroepen. Alle hiermede strijdige overeenkomsten zijn nietig. 2. Onder de bij lid 1 verboden beleeningen zijn niet begrepen de voorschotten, door gemeentebesturen, liefdadige of tot algemeen nut werkende instellingen hetzij renteloos, hetzij tegen matige rente verschaft, een en ander ter beoordeeling in Nederland van den Minister van Koloniën, in Nederlandsch-Indië van het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur. 3. Op het pensioen en den onderstand mogen bij administratieven maatregel geene andere kortingen worden verleend dan die, welke uitdrukkelijk bij dit reglement zijn toegelaten. Verjaring van vorderingen ten bate en ten laste van het fonds. Artikel 26. 1. De vorderingen van het fonds wegens gewone contributie, zoomede de vorderingen op het fonds wegens pensioen of onderstand verjaren door verloop van vijf jaren, 2. De vorderingen van het fonds wegens buitengewone contributie en die wegens hijwelijkscontributie verjaren door verloop van dertig jaren. Voorziening in bijzondere gevallen. Zie zoo noodig het Reglement. De voornaamste bepalingen laten we hier nog volgen. Artikel 27. De voorgaande artikelen van dit reglement zijn niet van toepassing, voor zoover zijn in strijd zijn met de bepalingen, in dit hoofdstuk vervat. Artikel 28. Dienst onder genot van voorloopige bezoldiging wordt aangemerkt als actieve dienst onder genot van bezoldiging. Artikel 30. 1. Het deelgenootschap vervalt: a. voor den ongehuwden gepensionneerden mannelijken ambtenaar, die den leeftijd van vijf en zestig jaren heeft bereikt, indien hij geen minderjarige, wettige (ook gewettigde), kinderen heeft b. voor den gehuwden gepensionneerden mannelijken ambtenaar, die den leeftijd van vijf en zestig jaren heeft bereikt, indien zijne echtgenoote aan haar laatste huwelijk geen aanspraak kan ontleenen op pensioen ten laste van het fonds en hij evenmin minderjarige, wettige (ook gewettigde) kinderen bezit, en zulks met ingang van de maand, volgende op die, waarin het zes en zestigste levensjaar is ingegaan of de deelgenoot heeft opgehouden kinderen te hebben als vorenbedoeld. 2. Indien een gepensionneerd ambtenaar in het huwelijk treedt na het verstrijken van de maand, waarin hij zijn zes en zestigste levensjaar is ingegaan, hebben zijne weduwe en zijn bij haar verwekte kinderen geen aanspraak op uitkeering uit het fonds. Door den deelgenoot behoeft ter zake van dat huwelijk geene huwelijkscontributie of extra-bijdrage, als bedoeld in artikel 34, te worden voldaan. 3. Het deelgenootschap vervalt voor de gepensionneerde vrouwelijke ambtenaar, die den leeftijd van vijftig jaren heeft bereikt en geen minderjarige wettige kinderen heeft, en zulks met ingang van de maand, volgende op die, waarin het een en vijftigste levensjaar is ingetreden of de deelgenoot heeft opgehouden kinderen te hebben als vorenbedoeld. Artikel 32. 1. Behoudens het bepaalde bij lid 2 van artikel 48, zijn deelgenooten, die tijdelijk geen landsinkomsten genieten, gewone contributie verschuldigd over het bedrag, dat tot grondslag strekt voor de berekening van het weduwenpensioen, dan wel van het fictief pensioen, bedoeld in lid 3 van artikel 19. 2. Overlijdt een deelgenoet, als in lid 1 bedoeld, dan is de contributie verschuldigd tot met de maand, waarin het overlijden plaats heeft. 3. Gepensionneerden, die een ambt bekleeden, dat vreemd is aan den Indischen burgerlijken dienst, contribueeren aan het fonds over het bedrag van hun pensioen. Artikel 33. 1. De in artikel 11, lid 2, van het reglement op het verleenen van pensioenen aan Europeesche burgerlijke amtenaren in Nederlandsch-Indië bedoelde voordeelen worden tot het bedrag, waarover voor eigen pensioen wordt gecontribueerd, bij de toepassing van dit reglement als bezoldiging aangemerkt. 2. Zoutverkooppakhuismeesters worden geacht eene bezoldiging te genieten gelijk aan vier vijfden van het bedrag hunner inkomsten, doorvoergelden daaronder begrepen. Artikel 37. 1. Behoudens het bepaalde bij lid 2, is de huwelijkscontributie, bedoeld sub a en c van artikel 11, eerste lid, bij elk opvolgend huwelijk opnieuw verschuldigd. 2. Vrouwelijke deelgenooten behoeven aan huwelijkscontributie en extra-bijdragen, als bedoeld in artikel 34, in totaal nooit meer te voldoen dan dertig ten honderd van de hoogste door haar genoten bezoldiging over eene maand. Artikel 39. 1. De sub b van artikel 10, eerste lid, bedoelde buitengewone contributie behoeft niet te worden voldaan, indien vroeger reeds buitengewone contributie is betaald over eene bezoldiging, gelijkstaande met of hooger dan die, welke met inbegrip der vermeerdering wordt genoten. 2. De sub b en d van artikel 11, eerste lid, bedoelde huwelijkscontributie behoeft niet te worden voldaan, indien ter zake van hetzelfde huwelijk vroeger reeds contributie is betaald over eene bezoldiging, gelijkstaande met of hooger dan die, welke met inbegrip der vermeerdering wordt genoten. 3. De in artikel 34 bedoelde extra-bijdragen bij vermeedering van bezoldiging behoeven niet te worden voldaan, indien de deelgenoot vroeger in het genot is geweest van eene bezoldiging, gelijkstaande met of hooger dan die, welke met inbegrip der vermeerdering wordt genoten en daarover toen huwelijkscontributie of extra-bijdragen heeft voldaan. Artikel 41. Indien een deelgenoot in een der onder toezicht van de Regeering gestelde koloniale weduwen- en weezenfondsen voor militairen overgaat in 's Lands burgerlijken dienst, wordt de contributie, welke door hem eventueel is voldaan over extra-inkomsten, genoten als gevolg van het verrichten van burgerlijke functiëti met gelijktijdige uitoefening van zijn eigen ambt, overge- dragen aan het fonds. Hetzelfde geschiedt met de contributie, betaald over inkomsten, welke genoten zijn gedurende de waarneming van een burgerlijk ambt zonder dat gelijktijdig militaire inkomsten zijn genoten, voor zoover die contributie meer bedraagt dan hetgeen in de functie van militair zou zijn voldaan. Artikel 43. 1. Eene weduwe, die een nieuw huwelijk aangaat, verliest de helft van haar pensioen. Over de maand, waarin het huwelijk plaats heeft, wordt haar vol pensioen uitbetaald. 2. Bij ontbinding van haar laatste huwelijk treedt zij weder in het genot van haar vol pensioen. Over de maand, waarin de ontbinding plaats heeft, wordt haar half pensioen uitbetaald. 3. Zoolang eene hertrouwde weduwe half pensioen geniet, wordt aan hare kinderen de helft van den onderstand van volle weezen uitgekeerd, tenzij die helft kleiner is dan de onderstand, berekend op den voet van artikel 19. 4. Tot de uitbetaling van vol pensioen wordt telkenmale eerst overgegaan, nadat van de weduwe is ontvangen eene schriftelijke verklaring dat zij ongehuwd is, ook in den zin van artikel 3 van het reglement. Eene weduwe, die eene verklaring indient, welke met de waarheid in strijd is, verliest voor goed alle aanspraak op pensioen. Overgangsbepalingen. i. Gewezen Europeesche burgerlijke ambtenaren, in het genot van pensioen, die krachtens het oude reglement geen deelgenoot zijn in het fonds, blijven uitgesloten van het deelgenootschap. II. 1. Zij, die bij de inwerkingtreding van het nieuwe reglement in het genot zijn van pensioen of onderstand ten laste van het fonds, alsmede zij, die op evenbedoeld tijdstip reeds recht hebben op een zoodanig pensioen of een zoodanigen onderstand, blijven uitkeering genieten of recht op uitkeering behouden op den voet van het oude reglement. 2. Indien eene weduwe, die pensioen geniet op den voet van het oude reglement, hertrouwt, wordt het nieuwe reglement op haar en hare kinderen van toepassing. 3. Op weduwen, die vóór de inwerkingtreding van het nieuwe reglement zijn hertrouwd, blijft zoolang het huwelijk neit ontbonden is, het oude reglement van toepassing. III. In de wijze van aanzuivering door de deelgenooten van de krachtens het oude reglement reeds verschuldigde afloopende bijdragen aan het fonds wordt geene verandering gebracht. IV. De schulden aan het fonds, nagelaten door deelgenooten, die vóór de inwerkingtreding van het nieuwe reglement zijn overleden, worden aangezuiverd op den voet van het oude reglement. V. Voorschotten, welke aan weduwen en weezen zijn verleend vóór de inwerkingtreding van het nieuwe reglement, zoomede onaangezuiverd gebleven gedeelten daarvan, worden bij hun overlijden niet teruggevorderd. VI. Zij, die bij de inwerkingtreding van het nieuwe reglement facultatief deelgenoot in het fonds zijn, blijven deelgenoot op den voet van de bestaande bepalingen, terwijl ook aan de eventueel door hen na te laten betrekkingen pensioen of onderstand op den voet van het oude reglement wordt uitgekeerd. Zij kunnen echter binnen zes maanden na die inwerkigtreding aan de Directie of de Administratie van het fonds mededeelen dat zij als facultatief deelgenoot op den voet van artikel 29 van het nieuwe reglement wenschen te worden beschouwd. Het nieuwe facultatieve deelgenootschap gaat alsdan in met de maand, volgende op die, waarin de mededeeling is ontvangen. Ten aanzien van de toepassing van evengenoemd artikel wordt aangenomen dat zij 's Lands dienst hebben verlaten en alzoo hebben opgehouden verplicht deelgenoot te zijn op het tijdstip, waarop het nieuwe facultatieve deelgenootschap is ingegaan. VII. 1. De deelgenooten. die vóór de inwerkingtreding van het nieuwe reglement gepensionneerd zijn, kunnen den wenscli te kennen geven dat artikel 30 daarvan voor hen buiten toepassing zal blijven. De daartoe strekkende verklaring moet binnen zes maanden na de inwerkingtreding door de Directie of de Administratie van het fonds zijn ontvangen. 2. Gepensionneerde mannelijke deelgenooten in het fonds, die de bij alinea 1 bedoelde verklaring hebben ingediend, zijn, indien zij na het bereiken van den vijf en zestigjarigen leeftijd in het huwelijk treden, verplicht de te dier zake verschuldigde contributie te voldoen in twaalf gelijke maandelijksche termijnen, ingaande met de maand, volgende op die, waarin het huwelijk is voltrokken. Bijberekening van rente heeft niet plaats. De c. q. verschuldigde verhooging, wegens huwelijk met een jongere vrouw, wordt berekend op den voet van artikel 17 van het oude reglement en moet door hen ineens vóór het sluiten van het huwelijk worden voldaan. Worden de maandelijksche termijnen niet tijdig betaald of wordt de evenbedoelde verhooging niet vóór het huwelijk voldaan, dan hebben hunne uit dat huwelijk eventueel na te laten betrekkingen geen aanspraak op uitkeeringen uit het fonds en wordt ook overigens artikel 30 van het nieuwe reglement voor die deelgenooten van kracht. VIII. 1. Deelgenooten, die bij de inwerkingtreding van het nieuwe reglement tijdelijk geen gewone contributie aan het fonds behoeven te voldoen, blijven dat voorrecht behouden. Voor zoover zij vallen in de termen van artikel 7 van het oude reglement, blijft dat artikel op hen van toepassing. Bij herstel in het genot van inkomsten of bij ontslag uit den dienst met behoud van het deelgenootschap geschiedt de aanzuivering der achterstallige contributie alsdan in minstens twaalf gelijke maandelijksche termijnen, hetzij door middel var inhoudingen op de inkomsten, hetzij door middel van stortingen, op de wijze, als bepaald bij artikel 29, alinea 11, van het nieuwe reglement. IX. Gewezen landsdienaren, die bij de inwerkingtreding van het nieuwe reglement reeds in het genot zijn van onderstand, of aan wie onderstand wordt toegekend met ingang van een datum, voorafgaande aan die inwerkingtreding, blijven zoolang zij onderstand genieten deelgenoot in het fonds. Zij, die bij de inwerkingtreding van het nieuw reglement vallen in de termen van artikel 15 van het oude reglement, blijven te dier zake contributieplichtig op den voet van laatstgenoemd reglement. Artikel 40 van het nieuwe reglement is op hen niet van toepassing. Artikel 3. Dit besluit treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. Is bepaald op: 1 October 1913. In verband met het nieuwe Reglement zijn de volgende bepalingen gemaakt. St. 1913 No. 481. Te bepalen als volgt: . ( A. (1) Iedere Europeaan of met Europeanen gelijkgestelde, die in s Lands vasten burgerlijken dienst wordt benoemd, is verplicht in de maand van de aanvaarding van zijne betrekking, door tusschenkomst van de autoriteit, die zijne inkomsten betaalbaar stelt, aan de Administratie van het W. en W. fonds ter inzage toe te zenden zijne geboorteakte of, bij gemis daarvan, zijne doopakte, eene akte van bekendheid, dan wel eenig ander stuk, waaruit ten genoege van die administratie, zijn staat en leeftijd blijken. , . (2) Hij die bij zijne toetreding tot het W. en W. fonds gehuwd is- is verplicht in de maand van de aanvaarding van zijne betrekking door tusschenkomst van de autoriteit, die zijne inkomsten betaalbaar stelt, aan de administratie van genoemde instelling ter inzage toe te zenden een uittreksel uit zijne huwelijksakte. (3) Hij, die bij zijne toetreding tot het W. en W. fonds gehuwd is en kinderen bezit, die eene andere moeder hebben dan de vrouw, met wie hij op het oogenblik van zijne toetreding is gehuwd en die bij zijn overlijden aanspraak op onderstand zouden kunnen maken, is verplicht in de maand van de aanvaarding van zijne betrekking, doortusschenkomst van de autoriteit, die zijne inkomsten betaalbaar stelt, aan de administratie van genoemde instelling ter inzage toe te zenden de geboorte- of doopakten dier kinderen, dan wel, bij gemis daarvan, andere stukken, waaruit ten genoegen van die administratie de staat en de leeftijd der kinderen blijken c. q, hunne brieven van wettiging. (4) Hij, die bij zijne toetreding tot het W. en W. fonds ongehuwd is, doch kinderen bezit, die bij zijn overlijden aanspraak op onderstand zouden kunnen maken, is verplicht in de maand van de aanvaarding van zijne betrekking, door tusschenkomst van de autoriteit, die zijne inkomsten betaalbaar stelt, aan de administratie van genoemde instelling ter inzage toe te zenden de geboorteakten van die kinderen, dan wel, bij gemis daarvan, hunne doopakten, akten van bekendheid, of andere stukken, waaruit ten genoegen van die administratie hun staat en leeftijd blijken. (5) Deelgenooten in het W. en W. fonds, die in het huwelijk treden, zijn verplicht in de maand, waarin het huwelijk is voltrokken, door tusschenkomst van de autoriteit, die hunne inkomsten betaalbaar stelt, aan de administratie van genoemde instelling ter inzage toe te zenden een uittreksel uit hun huwelijksakte. (6) Bij wettiging van een of meer kinderen door een deelgenoot in het W. en W. fonds, is deze verplicht de brieven van wettiging onverwijld, door tusschenkomst van de autoriteit, die zijne inkomsten betaalbaar stelt, ter inzage toe te zenden aan de administratie van genoemde instelling. (7) De administratie van het W". en W. fonds is verplicht de van de deelgenooten ter inzage ontvangen bescheiden binnen veertien dagen na ontvangst ervan aangeteekend terug te zenden aan de rechthebbenden. B. Tot de regeling van pensioen of onderstand wordt door de administratie van het W. en W. fonds overgegaan na ontvangst van: a. de akte van overlijden van den deelgenoot; b. de geboorteakte van ieder deelgerechtigd wettig kind, van wiens geboorte nog niet door vroegere toezending van dat stuk aan de administratie van genoemde instelling kennis is gegeven, dan wel, bij ontbereken van die akte, de doopakte, eene akte van bekendheid of eenig ander stuk, waaruit ten genoegen van die administratie de staat en leeftijd van het kind blijken. C. De pensioenen en onderstanden ten laste van het W- en W. fonds worden maandelijks uitbetaald, na overlegging: a. voor zooveel aangaat de weduwen, van eene verklaring als bedoeld in artikel 43, lid 4 van het reglement voor die instelling; b. voor zooveel aangaat de weezen, van eene attestatie de vita, waarin moet zijn vermeld: le. dat zij minderjarig zijn; 2e dat zij niet gehuwd zijn, ook niet in den zin van artikel 3 van vorenbedoeld reglement; 3e. dat zij geen burgerlijk ambt bekleeden, dat wordt bezoldigd met ƒ 601) 's jaars of meer: 4e. dat zij geen officier zijn van het Nederlandsche of Nederlandsch-lndische leger, noch in dienst zijn van eene vreemde mogendheid. D. Onverminderd het bepaalde in de vorige alinea's is de administratie van het fonds bevoegd overlegging te eischen van de bescheiden welke in elk bijzonder geval noodig worden geacht. E. enz. Van de officieren der landmacht in N. I. St. 1913 no, 540 en 624. Dit fonds, bestemd tot het toekennen van uitkeeringen aan weduwen en weezen van officieren der landmacht, wordt samengesteld uit de bijdragen van die officieren. De gewone contribuitie bedraagt 6 ten honderd en wordt berekend zooals in art. 7 van het Reglement voor het fonds is aangegeven. Het pensioen der weduwen wordt berekend naar den effectieven of geassimileerden rang door de overledenen bekleed (titulaire rangen blijven buiten aanmerking) en bedraagt voor de weduwe van eenen: Luitenant-Generaal f 1800.— Generaal-Majoor » 1600.— Kolonel » 1400.— Luitenant-Kolonel » 1200.— Majoor * 1100. — Kapitein, met 17 dienstjaren. . » 1000.— Kapitein, minder dan 17. » . . » 900.— Isten Luitenant, met 9 dienstjaren » 800.— 1sten Luitenant, minder dan 9 » . » 700.— 2den Luitenant » 600.— Boven dit pensioen wordt, zoolang de weduwe in leven is, jaarlijks genoten de navolgende onderstand: voor één kind f 192.— » twee kinderen ...» 300.— » drie » . . . . » 384.— » vier » . . . . » 444.— » vijf of meer kind. . . » 480.— Eene weduwe hertrouwende, verliest de helft van het haar toegekend pensioen; gedurende haar huwelijk genieten de kinderen uit haar vorig huwelijk verwekt, de helft van den onderstand van volle weezen. Door de weezen wordt als onderstand genoten: «. wanneer het getal weezen drie of minder bedraagt, door ieder van hen 1/s van het pensioen, hetwelk hunne moeder, in leven zijnde, zoude hebben genoten; 6. wanneer het getal weezen meer dan drie bedraagt, door allen te zamen het bedrag van het pensioen, hetwelk hunne moeder, in leven zijnde, zoude hebben genoten. Art. 43. De gepensionneerde officieren en de eervol ontslagen officieren, die deelgenoot aan het fonds zijn gebleven, moeten om de 5 jaren aan de Directie van het fonds (in N. I. verblijf houdende aan de Administratie) vragenlijsten indienen (op 1 Januari 1918, enz.) Na verloop van dat tijdstip wordt den deelgenooten, die verzuimden hunne opgaven in te dienen, een termijn gesteld, binnen welken zij alsnog aan hunne verplichting ten deze hebben te voldoen. Bij niet voldoening hieraan wordt: a. den gepensionneerde eene boete opgelegd van ! % van het bedrag van 3 maanden pensioen, en elk drie maanden herhaald, zoolang de opgave niet is ingezonden; I). den eervol ontslagen doch geen pensioen genietenden officier, eene boete opgelegd van 10 % van de gewone contributie over drie maanden van het vorige activiteitstraktement. Hun wordt een termijn voor de betaling dier boete gesteld, en bij wanbetaling daarvan, wordt het deelgenootsehap verloren. St. 1908 No. 608. (Zie ook St. 1909 No. 309 en 1913 No. 625). Artikel l. Er wordt opgericht een WEDUWEN - EN WEENZENFONDS van militairen beneden den rang van officier, behoorende tot de koloniale troepen, welk fonds beheerscht wordt door het Reglement, dat bij dit Besluit gevoegd is en op een nader door ons te bepalen tijdstip in werking treedt. Wat het leger in N.-Indië betreft, worden in dit Besluit en in het Reglement onder militairen alleen de Europeesche militairen verstaan. Artikel 2 enz. Het Reglement bepaalt, o. m. Deelgenoot en derhalve contributieplichtig, zijn: 1e de gehuwde militairen beneden den rang van officier; 2e de ongehuwde onderofficieren; 3e de ongehuwde militairen beneden den graad van onderofficier die kinderen hebben, welke bij hun overlijden aanspraak op onderstand zouden kunnen doen gelden. Militairen, die bij het verlaten van den dienst betrekkingen hebben, welke bij hun overlijden aanspraak op pensioen of onderstand kunnen doen gelden, blijven ten behoeve van die betrekkingen, zoomede ten behoeve van de latere uit het op dat tijdstip bestaande huwelijk geboren kinderen deelgenoot in en derhalve contributieplichtig aan het fonds als en zoolang zij in het genot zijn van dan wel recht hebben op (voortdurend of tijdelijk) pensioen of gagement. Facultatief deelgenoot. De militairen bij de vorige alinea bedoeld, kunnen deelgenoot blijven: 1e. wanneer zij bij het verlaten van den dienst geen recht hebben op pensioen of gagement; 2e. wanneer hun tijdelijk pensioen of gagement niet door voortdurend pensioen of gagement wordt gevolgd of wanneer hun pensioen of gagement vervalt. Wie facultatief deelgenoot wenscht te blijven moet zicht daar- 19 toe, onder opgaaf van zijn werkelijke of gekozen woonplaats en van de plaats, waar zijne contributie zal worden voldaan, schriftelijk wenden tot het Departement van Oorlog, binnen drie maanden na den datum van ingang van het ontslag of na den dag, waarop de laatste termijn van het pensioen (gagement) of tijdelijk pensioen (gagement), vordebaar was. De gewezen mititair, die ophoudt betrekkingen te hebben, welke bij zijn overlijden aanspraak op uitkeering zouden kunnen doen gelden, is van de verplichting tot bijdrage aan het fonds ontheven. De contributie, verschuldigd door een deelgenoot, die van landswege inkomsten geniet, wordt voldaan door inhouding bij de uitbetaling van die inkomsten. Verder is bepaald bij St. 1910 No. 366: Dat de in Indië aanwezige pensioen of gagement genietende militairen, deelgenooten in het fonds, behalve over hun pensioen of gagement, ook contributie verschuldigd zijn, naar de grondslagen als aangegeven in § 1 sub B van art. 5 van het reglement, over de inkomsten, welke zij genieten wegens het vervullen of waarnemen van een betrekking in het belang van den kolonialen dienst of van de koloniale weduwen- en weezenfondsen, en. dat de gewezen militairen, indien zij een van overheidswege te begeven betrekking, welke vreemd is aan den kolonialen dienst, vervullen of met de waarneming daarvan zijn belast, terwijl hurt pensioen of gagement minder bedraagt dan het normale pensioen of gagement, dat is vastgesteld voor den rang waarnaar bij hun overlijden het pensioen hunner weduwen wordt berekend, contributie verschuldigd zijn naar den maatstaf van dat normale pensioen of gagement tenzij het eigen pensioen of gagement en de bijkomende inkomsten te zamen minder bedragen dan het normale pensioen of gagement, in welkgeval de contributie geheven wordt van het totale genoten bedrag aan inkomsten. In geval de deelgenoot geen iukomsten van landswege geniet, moet de verschuldigde contributie per kalenderkwartaal gestort worden bij een der algemeene ontvangers van 's lands kas, en wel vóór het einde van het volgende kwartaal. Aanspraak op uitkeering uit het fonds hebben de weduwen en de weezen der deelgenooten. Onder weezen worden verstaan de ongehuwde wettige (ook gewettigde) kinderen beneden den leeftijd van achttien jaar, nagelaten door een deelgenoot. Indien de deelgenoot in het huwelijk treedt, nadat hij den militairen dienst heeft verlaten, hebben zijne weduwe en zijne bij haar verwekte kinderen bij zijn overlijden geen aanspraak op uitkeering uit het fonds. Hetzelfde geldt ook voor kinderen van den deelgenoot, die eerst na het verlaten van den dienst worden gewettigd. Zie verder het Reglement, dat blijkens St. 1909 No. 431, den 1sten Augustus 1909 in werking treedt. Bij Gouv. Besluit van 3 December 1909 No. 39 is bepaald dat de correspondentie van de deelgenooten of bedeelden met de administratie van het fonds portvrij is. Bijbl. No. .7143. DE DIRECTEUR VAN FINANCIËN. No. 870/8946. Batavia, den 15den Juni 1909. Gelezen enz.; Heeft besloten: Ten eerste: Vast te stellen de aan dit besluit gehechte Voorschriften voor de algemeene ontvangers van 's Lands kas in Nederlandsch-Indië, betreffende de aan het Departement van Oorlog in te dienen periodieke opgaven ten behoeve van de Administratie van het Weduwen- en Weezenfonds van militairen beneden den rang van officier bij de koloniale troepen; Ten tweeede: Ten vervolge van de dezerzijdsche circulaire van 25 October 1884 No. 18277 (Bijblad op het Staatsblaad van NederlandschIndië No. 4106) te bepalen, dat voor de uitbetalingen van pensioenen en onderstanden ten laste van het Weduwen- en Weezonfonds van militairen beneden den rang van officier bij de koloniale troepen, gebruik zal worden gemaakt van betalingslijsten volgens de aan dit besluit gehechte modellen I en II. Onderstand aan nagelaten betrekkingen van landsdienaren. In aansluiting aan hetgeen bij de art. 17 en 18 van hel reglement in St. 1860 No. 27 ten aanzien van weduwen of weezen van officieren en mindere militairen is bepaald, is bij het Kon. besl. van 20 Januari 1875 No. 1 (Ind. St. No. 92) beslist, dat aan de nagelaten betrekingen van alle Europeesche landsdienaren, die in Nederlandsch-Indië inden strijd of bij en door de uitvoering van gevorderde of bevolen dienstverrichtingen zijn gesneuveld of omgekomen — of aan de onmiddellijke gevolgen van den strijd of van de gemelde dienstverrichtingen binnen één jaar zijn overleden —, een jaarlijksche onderstand kan worden toegekend, wanneer blijkt dat zij, tengevolge van den dood hunner betrekkingen, aan geldelijken onderstand van I.andswege dringende, beheefte hebben. Bij St. 1910 No. 234 is bepaald, dat de onderstand wordt verleend in N. I. door Onzen Gouv. Gen. en in Nederland door Onzen Min. van Kol. tot zoodanig bedrag, voor zoo langen tijd en onder zoodanige voorwaarden als hun in ieder voorkomend geval billijk en noodzakelijk zal voorkomen. Bijbl. No. 4628 geeft de wijze van toekenning van den onderstand aan, Bijbl. No. 5962 het tijdstip van ingang daarvan. Bij koninklijk besluit van 28 Januari 1910 is bepaald: Aan in behoeftige omstandigheden verkeerende weduwen en weezen van militairen of gewezen militairen beneden den rang van officier bij de koloniale troepen, die geen deelgenoot geweest zijn in het bij besluit van 24 Juni 1908 No. 78 (Stbl. No. 211), opgerichte fonds, doordat zij op 1 Augustus 1909 niet meer in dienst waren, kan telken jare een onderstand ten laste van den lande worden verleend. Weduwen en weezen die, bijaldien zij weduwen en weezen waren van een deelgenoot van het fonds, ingevolge de art. 15, tweede lid, en 16 van het reglement voor het fonds, geen aanspraak op uitkeering uit het fonds zouden hebben, kunnen ook niet voor onderstand in aanmerking komen. De onderstand zoowel voor weduwen als voor weezen kan in geen geval meer bedragen dan de helft van het bedrag der uitkeering per jaar waarop zij aanspraak zouden hebben, indien zij door een deelgenoot in het fonds waren achtergelaten. De onderstanden moeten telken jare worden aangevraagd, onder overlegging van een ambtelijke verklaring, waaruit de behoeftigheid blijkt. Zij worden toegekend in Nederland door den minister van Koloniën en in de koloniën door het koloniaal bestuur. Bijbl. No. 4894. Verzoekschriften strekkende ter erlanging van onderstand, kunnen geacht worden te vallen onder No 29 der lijst van VRYSTELLINGEN, bedoeld, bij art. 13 der Zegelordonnantie (Zie beneden.) Werken buiten de gevangenis. Bijbl No. 7197. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië. No. 639. Batavia, den I 7 den Januari 1910. Het is mij herhaaldelijk gebleken, dat artikel 17 van het Gevangenisreglement (Staatsblad 1871 No. 78) door vele bestuurs-ambtenaren in dien zin wordt opgevat, dat het veroorloofd zou zijn gestraften (tegen eene geringe betaling) op Zondag aan particulieren af te staan en op bewoonde Gouvernementserven te doen werken. Aan bedoeld artikel kan echter die bevoegdheid niet worden ontleend, omdat het geacht moet worden alleen betrekking te hebben op arbeid binnen de gevangenismuren. Dit laatste valt uit de daarop gegeven toelichting (in Bijblad No. 2499) te lezen, en ligt ook geheel in de richting, tegenwoordig aan de toepassing van de vrijheidsstraf voor Inlanders gegeven. Ik heb dus de eer UHEdG. voor zooveel noodig te verzoeken zorg te dragen, dat op bewoonde erven geen gestraften, ook niet op Zondag, tewerkgesteld worden of voor eenig doeleinde aan particulieren worden afgestaan. De Directeur van Justitie. Zegelbelasting. St. 1885 No. 131. Artikel 1. Onder den naam van zegelrecht wordt eene belasting geheven van alle akten en andere geschriften, zoomede van alle aan de Regeering, aan landsdienaren of op hoog gezag ingestelde college's gerichte verzoekschriften in welken vorm ook ingediend, zelfs in dien van brieven en memoriën. Onder akte en onder geschrift wordt verstaan eene beschrijving of verklaring, bestemd om bewijs te leveren van een of meer al dan niet met elkaar in verband staande handelingen, feiten of toestanden, opgemaakt door, op verzoek of in het belang van een of meer al dan niet een gemeenschappelijk belang vertegenwoordigende partijen of personen en, ter bevestiging van den inhoud, afgesloten door een of meer geschreven of door middel van een stempel gestelde handteekeningen of andere daarvoor in de plaats tredende waarmerken. (St. 1900 No. 161). Artikel 3. Het zegelrecht van de minuten der akten van hypotheek stelling bedraagt 1/, percent van het bedrag waarvoor de hypotheek wordt gevestigd. Artikel 4. Idem van de minuten der akten van overschrijving van eigendom of andere zakelijke rechten . . . J/4 percent van de som, waarover het recht van overschrijving verschuldigd is .... of c. q. van enz. Artikel 6. Idem van vendu-accepten 1/5 percent van het bedrag der acceptatie. Artikel 9. Valt het volgens de voorgaande artikelen berekende zegelrecht tusschen twee der volgende bedragen: f 1.50, f 2.-, / 4.-, ƒ 6.-, f 8.-, f 10.-, f 15.-, „ 20.-, „ 25.-, „ 30.-, „ 35.-, „ 40.-, „ 45.-, „ 50.-, „ 60.-, „ 70.-, „ 80.-, „ 90.-, „100,-, „ 125—, „ T50.—, enz. (de bedragen telkens met / 25.— opklimmende), dan wordt het verhoogd tot het hoogste der twee. Deze verhooging betreft ook: a. acten van aanstelling enz. (art. 2); i. „ „ verpachting (art. 5); c. „ „ aanbesteding (art. 7); d. zeebrieven en jaarpassen (art. 8). Artikel 10. Het zegelrecht van de zonder tusschenkomst van een openbaar ambtenaar opgemaakte quitantiën en andere eenzijdige geschriften, bevattende in welken vorm ook, zelfs in dien van een brief of bericht, de erkenning door of namens den schuldeiscner van het geheel of gedeeltelijk te niet gaan eener geldschuld, zoomede van door bankiers of kassiers afgegeven depositobewijzen van geld, of van papier aan toonder bedraagt tien cent. (St. 1892 No. 260.) , Onder vorenstaande bepaling vallen alle erkenningen van de ontvangst van geld of van papier aan order of toonder, indien daaruit"'niet blijkt, dat zij schuldbekentenissen of schuldbewijzen zijn; zoomede alle niet door een openbaar ambtenaar afgegeven afschriften van de bedoelde stukken. Dit artikel is niet toepasselijk als een geschrift meer bevat dan de quitantie of erkenning bovenbedoeld, en ter zake van dat meerdere zegelrecht moet worden betaald. Artikel 10 a. Het zegelrecht van binnenlandsche reispassen voor Inlanders en met hen gelijkgestelden bedraagt tien cent. Artikel 10 b. Het zegelrecht van in Atjeh en Onderhoorigheden afgegeven buitenlandsche reispassen, behalve voor die naar Mekka, bedraagt tien cent. Artikel 12. Het zegeldracht van alle niet vrijgestelde en niet in de art. 3 tm 8, 10 — 11 bedoelde stukken bedraagt f 1.50. Artikel 13. Van zegelrecht zijn vrijgesteld: (De aan dit Staatsblad gehechte lijst is bij een groot aantal Staatsbladen aangevu ). Onder de vrijstellingen komt voor: 4. Ouitantiën en andere geschriften bedoeld in art. 10, voor niet meer dan ƒ 10. — en niet strekkende in mindering of ter eindvoldoening hetzij van eene grootere schuld dan van f 1Uof van een in het geschrift niet vermeld bedrag 5. Ouitantiën voor betalingen uit 's Lands schatkist uit va Landswege beheerde fondsen of uit d%ei8™Je}?mi^fen gewesten en gedeelten van gewesten. (St. 1906 No. 66)- 6. Ouitantiën voor belastingen en verhooging daarvan borte^ 7. Ouitantiën voor bedeeling of onderstand door ^«adige instellingen, vereenigingen of commissiën, en de te leggen tot het verkrijgen van zoodanige bedeeling of onderstand. Ü De bewijzen van inleg in spaarbanken en van terugneming van daarin gestorte gelden, of van renten op die gelden te goed gedaan. 17. De aangiften, kennisgevingen en andere geschriften, welke voor regeling van belastingen door of namens de belastingschuldigen worden gedaan of opgemaakt, de verzoekschriften en bezwaarschriften, betrekkelijk den aanslag of de heffing, de aanslagbiljetten en andere kennisgevingen, de akten van beëediging en waardeering en daartoe betrekkelijke geschriften in belasting-zaken. ~9 De geschriften over te leggen voor de toekenning van pensioen, gagementen en onderstanden ten laste van 's Lands kas, van de eigen geldmiddelen van gewesten en gedeelten van gewesten of van op openbaar gezag ingestelde fondsen, de aan belanghebbenden uit te reiken besluiten of bewijzen van toekenning (St. 1906 No. 66). 30. De geschriften over te leggen voor de uitbetaling van bezoldiging, wachtgeld, nonactiviteitstractement, pensioen, gagement en onderstand tenlaste van 's Lands kas, van de eigen gelmiddelen van gewesten en gedeelten van gewesten of van op openbaar gezag ingestelde fondsen. (St. 1906 No. 66). Zie voor vrijstelling ook bij: belasting op de bedriffs-en andere inkomsten. Slot. Bezoldiging, Nonactiviteitstractement, enz. Slot. Pensioen-reglement, Schade, enz., en Weduwen en Wezenfonds. Bijbl. No. 6609 en 6619. De aan de Regeering gerichte verzoeken om doorzending van verzoekschriften gericht aan de Koningin (ook die om naturalisatie), tot een der Kamers van de Staten-Generaal of tot den Minister van Kolonën, behoeven niet op zegel geschreven te zijn Artikel 14. Het zegelrecht wordt voldaan: a. hetzij door voor het geschrift te bezigen gezegeld papier van Landswege uitgegeven of papier of andere stof op verzoek van Landswege gezegeld, een of ander tot een bedrag niet lager dan het verschuldigde; b. hetzij door het gebruik van plakzegel; c. hetzij door betaling aan een der door den Gouverneur'jreneraal aangewezen ambtenaren, die van de betaling doet olijken door aanhechting van gezegeld papier of van een plakzegel, een of ander voorzien van eene verklaring volgens een door den Gouverneur-Generaal vastgesteld formulier. Artikel 27. Het gezegeld papier moet rechts naast den stempel worden beschreven of onbruikbaar gemaakt op boete van ƒ 10.— Dit geldt ook voor een zegel, dat aan een geschrift is vastgehecht Artikel 28. Het plakzegel wordt op het aan zegelrecht onderworpen geschrift geheel en al vastgeplakt, gaaf en ongeschonden, zooals het van landswege is uitgegeven, en zonder dat papier of eene andere stof tusschen het stuk en het zegel aanwezig zij. Het wordt vastgeplakt, daar, waar de handteekening moet worden gesteld van hem, die het gebruikt. Bij het gebruik van plakzegels moet o. a. op het volgende gelet worden: 1e. De handteekening moet worden gesteld op of over het zegel en met inkt\ 2e. met inkt moeten bovendien dag, maand en jaar alle drie op het zegel worden vermeld; gedeeltelijk daarnaast, zooals vaak gebeurt, mag niet. 3e. Wordt meer dan 1 plakzegel gebruikt, zoo moet de geheele datum op elk zegel voorkomen. Zijn niet alle bij dit artikel gegeven voorschriften nagekomen, dan wordt het beschouwd, alsof het zegel daarop niet geplakt ware. Artikel 30. Het zegelrecht van quitantiën, de op binnenlandsche, aan recht onderworpen postwissels gestelde daaronder niet begrepen, en van andere in art. 10 genoemde geschriften wordt, voor zoover niet anders is overeengekomen, gedragen door en in rekening gebracht aan den schuldenaar. Voorts wordt het zegelrecht, voor zoover niet anders is overeengekomen, gedragen: 1 e. dat van de akten van hypotheekstelling en verband, bedoeld in art. 3 door degenen, die het recht verleenen; 2e dat van de akten van overschrijving, bedoeld in art. 4, door degenen te wier name de overschrijving geschiedt; 3e. dat van de akten van verpachting, bedoeld in art. 5, door de pachters; ... 4e. dat van de acceptatiën voor de opbrengst van vendu tien, door degenen, te wier name zij worden afgegeven; 5e dat van de processen-verbaal en akten van aanbesteding en exploitatie, bedoeld in art. 7, door de aannemers of ondernemers; 6e. dat van op binnenlandsche, aan recht onderworpen postwissels gestelde quitantiën, door hem, die den postwissel ter betaling aanbiedt; 7e. dat van wissels en ander papier aan order of toonder, vallende onder de bepaling van art. 11, indien het stuk binnen Nederlandsch-Indiè is opgemaakt, door den trekker of onderteekenaar, en indien het buiten Nederlavdsc/i-Indir is opgemaakt, door hem, die het recht betaalt, 8e. dat van alle andere geschriften, door degenen, aan wie zij tot bewijs strekken, voor zooverre het tegendeel niet wettelijk bepaald is. Het zegelrecht, te weinig betaald voor de akten, bedoeld in de art. 3 — 8, kan worden bijgevorderd van degenen, die het volgens wettelijke bepalingen moeten dragen. Zij zijn hoofdelijk aansprakelijk. Mede zijn voor het te weinig betaalde aansprakelijk degenen, door of te wier overstaan de akten zijn verleden of opgemaakt. Artikel 31. Inwisseling van onbruikbaar geworden — nog ongebruikt — gezegeld papier, kan worden toegelaten op de wijze en onder de voorwaarden door den Gouverneur-Generaal te bepalen. Uitvoering van art. 36 van de nieuwe regeling der zegelbelasting. St. 1885 No. 132 gewijzigd St. 1892 No. 260. Artikel 1. Wissels, briefjes aan order of toonder en ander handelspapier in Nederlands cli-Indië opgemaakt doch in Nederland betaalbaar (met uitzondering van de stukken, die hetzij op zicht of vertoon, hetzij uiterlijk binnen drie dagen na zicht of vertoon betaalbaar zijn gesteld), alsmede de duplicaten of kopijen zijn, behalve aan het zegelrecht, bepaald in de laatste alinea van artikel 11 der ordonnantie van 11 Augustus 1885 (St. No. 131), zooals zij is gewijzigd en aangevuld bij artikel 1 der ordonnantie van 10 December 1892 (St. No. 260), bovendien onderworpen aan een evenredig zegelrecht, bedragende vijf cent van iedere honderd gulden. \ oor dit evenredig zegelrecht gelden wel de bepalingen van art. 9 en art. 14 litt. a der aangehaalde ordonnantie, maar niet die van de artikelen 16, 18, 19 en 23. Artikel 2. Deze ordonnantie is niet toepasselijk op de wissels, door of van wege den Gouverneur-Generaal op het Departement van Koloniën, noch op die, door den Commandant der Zeemacht op den Minister van Marine getrokken. Bepalingen ter uitvoering van de regeling der zegelbelasting. St. 1885 No. 133. Artikel 6. Het gezegeld papier en de plakzegels zijn verkrijgbaar; a. bij de chefs der postkantoren en hulppostkantoren van Nederlan dsch-In die ; b. bij de controleurs van Kangean (Madoera), Lingga (Riouw en Onderhoorigheden), Sampit, Kwala-Kapoeas en Boeloengan (Zuidcr- en Oosterafdccling van Bomeo), Saleijr (Celebcs en Onderhoorigheden) en Djembrana (Balt en Lombok), de civiele gezaghebber der Batoe-eilanden (Sumatra's Westkust); c. voor zoover betreft blanco-zegels van ƒ 1.50 bij de Nederlandsch-Indische postagentschappen te Singapore en Penang (Straits Settelements) doch uitsluitend ten behoeve van de aldaar gevestigde Nederlandsche Conssilaire ambtenaren, alsmede'van personen, die zich met zoogenaamd „kort verlof" aldaar bevinden (zie blz. 245). (St. 1911 No. 146). Bij de sub a en b bedoelde ambtenaren wordt ook ingeleverd het papier of de andere stof, waarop men den zegelstempel wil doen schroeven. (St. 1907 No. 413.) Artikel 7. Papier of andere stof kan alleen dan op verzoek gezegeld worden, als daarop nog geene handteekening voorkomt; bovendien moet de stof, die men wenscht te doen zegelen, naar het oordeel van den Hoofdinspecteur Chef van den P. T. en T. dienst geschikt zijn om gestempeld te worden. (St. 1897 No. 97 en 1IJ1I No. 450) .. De betaling van het zegelrecht op de wijze, bedoeld bij art. 14 c van St. 1885 No. 131 (zoogenaamde nazegeling) en van vrijwillig betaalde boeten wegens overtreding der zegelordonnantie, geschiedt aan de bij art. 6 bedoelde ambtenaren. De in het vorig lid aangewezen ambtenaren stellen op elk der ten blijke der betaling aan het betrekkelijk geschrift gehechte vellen gezegeld papier de volgende verklaring. Dit zegel is gehecht aan (omschrijving van de akte of het geschrift). ter voldoening van het (de) verschuldigde zegeldrecht (boete.) (ambtstitel) (plaats en dagteekening) (handteekening) Artikel 9. De inwisseling, bedoeld aan het slot van art. 31 der ordonnantie van 11 Augustus 1885 (St. No. 131), geschiedt bij alle zegeldebitanten tegen ander gezegeld papier van gelijk bedrag, kosteloos ten behoeve van landskantoren, overigens tegen betaling van twintig cent voor ieder ingewisseld stuk gezegeld papier. Onbruikbaar geworden, nog ongebruikt papier, voorzien van een stempel van f 0,10 wordt kosteloos ingewisseld tegen plak - zegels van gelijk bedrag. De inwisseling ten behoeve van landskantoren geschiedt krachtens de door den Chef van het kantoor op het gezegeld papier gestelde verklaring, dat het nog niet gebruikt is. Inwisseling van gezegeld papier voorzien van een stempel tot hooger bedrag dan ƒ0,10 anders dan ten behoeve van landskantoren, wordt geweigerd indien dat papier niet is voorzien van eene verklaring als in de vorige alinea voorgeschreven, daarop gesteld door dengene, die de aanbieding doet of laat doen; terwijl overigens ten genoegen van den zegeldebitant behoort te blijken dat het ter inwisseling aangeboden gezegeld papier inderdaad tot geen gebruik gediend heeft. Voor het geval er voor den zegeldebitant aanleiding bestaat om te vermoeden dat bij de inwisseling van gezegeld papier knoeierijen plaats hebben, heeft hij het recht het ter inwisseling aangeboden gezegeld papier, zelfs tegen den wil van den aanbieder, tot nader onderzoek aan te houden. De zegeldebitant neemt bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel de voorschriften in acht, hem te dien aanzien gegeven door den Hoofdinspecteur, Chef van den Post- en Telegraafdienst. (St. 1904 No. 459). Bijbl. No. 5654. Waar op een van verschillende personen uitgegaan rekest, hetwelk overigens niet louter een gemeenschappelijk belang dier personen betreft, ééne beschikking wordt genomen, aan elk der rekestranten een extract uit die beschikking zal zijn uit te reiken, welk extract op een zegel van ƒ 1.50 zal moeten worden geschreven, telkens wanneer zulk een extractuitreiking op zegel ook zou hebben plaats gehad als de rekestranten, ieder voor zich, een rekest hadden ingediend. Betreft het collectief rekest een gemeenschappelijk belang der verschillende rekestraten, dan zal met de uitreiking van één extract aan één van hen kunnen worden volstaan. Zieke dieren. De directeur van Landbouw heeft bekend gemaakt, dat zieke huisdieren in de stationnaire kliniek der inlandsche Veeartsenschool te Buitenzorg ter behandeling kunnen worden opgenomen. De behandeling, waartoe ook gerekend wordt de verstrekking van geneesmiddelen, geschiedt kosteloos, terwijl voor de verpleging en voeding volgensonderstaand tarief vergoeding verschuldigd is. In geval de eigenaar on- of minvermogend is worden ook voor voetding en verpleging geen kosten in rekening gebracht: Voor een groot paard ... 50 cent per dag Voor een klein paard. ... 40 „ „ „ Voor een rund 40 „ „ „ Voor een buffel 25 „ „ „ Voor een kalf, geit of schaap 10 „ „ „ Voor een grooten hond. . . 25 „ „ „ Voor een kleinen hond. . . 15 „ „ „ Indien speciale voeding voor een patiënt noodzakelijk mocht zijn, worden de kosten hiervoor extra in rekening gebracht. De kosten van vervoer van zieke dieren naar de Veeartsenschool te Buitenzorg, zoowel als naar de woonplaats van den eigenaar terug, komen, voor zoover dit per spoor geschiedt, ten laste van den lande. De eigenaar is verplicht de dieren onder geleide te doen brengen en afhalen. Ter verkrijging van vervoer voor rekening van den lande wende men zich tot den betrokken gouvernements veearts of den betrokken europeeschen of inlandschen bestuursambtenaar. Lijst van gebruikte staats- en bijbladen. STAATSBLADEN. Jaart. No. Blz. Jaart. No. Blz. j j " 1822 3 47 1867 139 191 1827 28 52 _ 171 1 1 15 81 1868 76 260 1828 60 53 1869 22 191 1836 10 148 1870 136 62 — 55 202 — 315 19) 1847 6 68 |871 65 191 1851 67 57 _ 176 206 1852 65 1 1873 200 237 1853 10 47 _ 241 63 — 13 53 _ 265 62 — 73 62 1874 8a 1 1854 15 1 _ 10 191 18 3 — 106 62 — 19 4 _ 201 100 — 66 151 1875 92 291 ~ 89 1,2 - 133 237 1857 7 | 53,83 - -278 41 1858 71 260 1876 36 191 1859 72 152 _ 44 60,163 1860 3 45 — 136 103 1861 10 190 _ 262 100 16 a 236 _ 303 191 — 86 191 1877 94 49 1862 69 270 1878 40 65 1862 153a 197,198,264 — 92 80 1863 91 202 _ H6 151 152 47 1879 267 15,33 1864 194 40 1880 22 163 1865 84 100 1881 139 104 1866 33 57 _ 142 154 — 160 45 _ 182 157 1867 5 267 _ 192 103 — 53 _ 227 75 111ö 267 1882 73 65 Jaart. No. Blz. Jaart. No. Blz. 1882 90 7, 8 1895 131 158 — 107 159 — 225 263 — 1 15 105 — 246 51 — 135ff 242,243 - 291 15 — 240 63 1896 36 159 — 282 63 — 193 155 1883 114 75 1897 97 298 1884 69 155 — 140 263 — 188 40 — i 244 270 1885 53 270 — 252 201 — 70 1 48,123,258, 1898 72 162,263 — 131 57,293 — 91 104 — 132 297 — 152 82 — 133 297 — 188 50 1886 156 196 — 207 127 — 180 158 — 210 127 — 249 104 — 277 64 1887 189 102 — 298 104 _ 190 104 1899 109 159 _ 241 242 — 179 270 1889 154 196 — 193 243 _ 220 57 1900 56 155 — 223 I .— 95 193,201 1890 149 64 — 125 264 — 209 174 — 161 293 — 228 57 — 211 270 n 1891 95 160 — 253 270 _ 160 '5 1901 110 i 261 — 172 160 - 317 160 — 207 60, 131 — 447 183 1892 80 102 1902 109 270 — 175 155, 159, 160 - 178 264,265 — 235 255 - 230 188,189 — 348 270 - 373 195 1893 206 2 — 374 193 — 253 167 - 381 189 — 255 168 — 441 187,192,195 — 301 104 — 442 192 1894 197 258 — 453 49 — 214 45 1903 122 237 — 215 242,243 — 247 54 1895 74 263 - 252 188 _ 1 11 202 — 428 185 Jaart. No. I Blz. Jaart. No. - Blz. : 1904 115 , 237 1907 494 161 — 138 , 270 - 543 235 — 168 256 1908 13 25, 39 ~ 199 244 — 15 7,33,230,232,234 206 122 — 69 13, 35 — 227 270 - 93 ; 14, 35 — 241 234 — 94 14, 35 — 260 183, — 146 33, 34, 35 290 195 - 147 34, 35 — 297 185 — 148 34, 35 — 406 271 — 149 35 — 417 211 289 271 — 428 265 — | 298 16, 35 — 438 76 — 307 83 — ! 459 299 — 309 205, 209 — 468 123 — 312 136,147 1905 136 156 — 350 121|124 — 181 32, 41 — 372 265 — 299 60,163 — 385 189 191 — 376 188,189 _ 391 176' — | 558 271 — 392 189 — 582 238 — 397 • 13 599 271 - 441 ! 45 — 611 128 — 483 188 1906 6 163 — 558 13 53 200 — 563 . 60 — 66 57,294 — 588 ' 202 — 119 124 _ 608 289 — 156 68 — 701 32 — 213 86 1909 4 159 — 316 205 — 120 15 — 392 213,219 — 121 1 1 1907 50 65 — 203 33 — 67 241 — 242 149 — 182 7, 33 _ 243 258 — 183 11, 34 - 248 51 — 184 12, 34 — 264 131 — 230 41, 66, 124,1 27 — 291 91 — 264 40 — 312 127 — 287 198 — 326 53 372 271 — 354 238 — 413 298 — 364 197 — 490 162 _| 419 30 Jaart. No. Blz. Jaart. No. Blz. r - j 1909 ! 424 33 1911 132 15 _ 428 187 — 146 298 _ 431 290 — 235 206,220,221,222 1 444 174 — 306 1 271 — 445 174, 196 — 326 55 — 498 21, 24 25, 35 — 357 50,183 — 527 125 — 399 105 — 555 93 — 446 137 — 558 127 — 450 298 561 164 — 488 191 — 563 72,165 —513 203 — 588 7,230, 232 — 516 61 — 589 i 210, — i 517 7,230,232 1910 13 14, 35 — I 525 191 — 15 15 — 526 49 _ 26 194 — 534 257 — 87 7. 8 — 545 12 _ 140 45 — 551 127 zie aanv. _ 151 121,122 — 610 197 — 154 125 1912 ; 3 271 — 169 29, 31 — 77 22 _ 174 15* — 1'7 8,33 — 183 54 — 1 26 202 — 229 136 — 162 205, 207, 208, 2H _ 234 291 — '76 190 _ 313 63 — 198 245 — 325 214,217 — 199 251 — 353 83 - 200 253 354 97 — 266 212 366 290 — 306 7, 230,232, 23- — 371 21, 23 — 364 191 — 375 148 — 379 196 — 401 241 — 438 195 _ 450 37 — 518 34 _ 516 190 — 522 252 — 539 215 1913 1 14 __ 607 42 — 12 193,204 _ 618 125 - 22 12 _ 643 253 - 177 205,215,221 — 670 53 — 185 155 — 679 256,258 — -21 1 246 1911 6 207 — 262 207,216 — 58 27, 28, 39,40 — 359 j 272 Jaart. No. Blz. Jaart. No. Blz. j 1913 368 190 1913 514 191 — 419 15 — 540 288 — 420 1 1 — 559 127 zie aanv. — 467 127 — 578 89 zie aanv. — 468 I6I — 596 176 — 481 286 — 624 288 504 66, 145 zie aanv. — 625 289 B IJ B L A D E N. N®. Blz. No. Blz. No. Blz. 42 53 3941 2 5613 142 229 253 3952 76 5623 5 236 253 4019 76 5633 78 571 130 4045 238 5646 139 821 127 4055 54 5648 131 939 261 4133 2 5654 299 1040 253 4153 71 5655 94 1195 81 4236 130 5656 152 1 197 79 4294 130 5660 50 1327 202 4322 54 5683 97 1771 130 4371 56 5686 143 1799 70 4600 163 5694 70 1839 130 4752 200 5704 145 1906 253 4854 159 5720 262 2067 96 4866 163 5737 48, 69, 2225 4 4895 155 5754 148 2243 101 4894 292 5762 144 2362 4 4926 261 5786 4 2645 131 4959 47 5787| 69 2746 4 5002 261 5806 173 2815 66 5109 152 5814 262 2834 83 5181 81 5850 76 2870 67 5219 61 5851 66 2874 54 5295 51 5903 186 2902 | 236 5313 148 5915 45 2903 70 5321 173 5994 71 2933 63 5328 50 6018 163 3069 4 5331 211 6049 267 3180 5 5346 105 6080 237 3232 76 5384 . 4 6088 58 3333 219 5391 51 6103 144 3386 ' 140 5426 240 6117 80 3464 130 5431 2 6120 105,106,110, 3565 70 5436 3 6146 152 3731 32 5588 261 6148 77 3821 138 5597 149, 151 6193 46 3873 11 5603 «42 6202 109 3896 138 5605 96 6214 145 No. Blz. No. Blz. No. I Blz. 6222 5 6898 25 7247 66 6231 140 6899 89 7249 79 6239 58 6905 100 7267 88 6245 107, 109 6940 1(16 7272 89 6256 69 6944 96 7276 153 6261 145 6959 84 7282 131 6270 147 6970 261 7312 116 6280 108, 126 ,6972 191 7321 79 6292 111 6980 89 7342 173 6317 219 6988 187 7344 42 6332 71 6993 170 7350 117 6357 138, 143 6994 46 7352 255 6391 146 6997 77 7353 71 6398 7,8 7006 116 7425 90 6407 146 7007 117 7434 123 6411 139 7013 211 7445 93 6415 59 7022 151 7457 132 6446 i 147 i7029 85 7537 123 6463 68 7040 25 7538 199 6512 116 7043 56 7557 241 6514 116 7062 I85 7633 174 6572 153 7081 ! 78 7644 247 6575 153 7085; 93 7645 241 6588 269 7120 ! 1 75 76551 162 6594 270 7127 5 7656, 89 6609 295 7131 5 7663 56 6619 295 7132 46 7664 250 6658 159 7139 135 7743[ 247 6673 237 7140 144 7779 192 6687 117 7143 291 7790 203 6713 268, 269 7145 187 7791 203 6773 58 7151 240 7794 49 6778 112 7152 266 7796 59 6813 25 7153 266 7815 203 6817 147 7158 149 7823 52 zie aanv. 6831 125 7164 8 7831 140 7179 230 7832 145 zie aanv. 6858 152 7197 292 6866 60 7198 253 6870 184 7223 79 6871 186 7243 48 6878 11 7244 56 6897 32 7245 ?1Q ■