VERZAMELING van bepalingen voorkomende in de Nederiandsch-Indische Wetboeken, Staats- en Bladen, benevens eenige eitenia tes en aanschrijvingen, betrekking hebbende op het GEVANGENISWEZEN, alsmede o„ het verleenen van „Gratie aan veroordecldeii. door j. E W. LAMBERT POL1TIEOPZIENER te PASOEROEAN. Toegestaan hij Gou». Besl.it 41 9 November, 1909 No 24. E. FUHR1 & Co. SOERABAIA 1910. A 38 W WI! T8251 • - VERZAMELING van bepalingen voorkomende in de Nederiandsch-Indische Wetboeken, Staats- en Bijbladen, benevens eenige circulaires en aanschrijvingen, betrekking hebbende op het GEVANGENISWEZEN. alsmede op het veileeitcn van „Gratie aan veroordeelden. door J. E. W. LfiMBERT POLITIEOPZIENER te PASOEKOEAN. Toegestaan bij Gouv. Besluit dd. 9 November. 1909 No- 24. E. FUKR1 & Co. SOERABA1A 1910. VOORBERICHT, De thans nog in bezit van enkele justitieambtenaren zijnde Verzameling van bepalingen betreffende het Gevangeniswezen van J. H.V. Popp, uitgegeven in 1896, kan na de vele veranderingen, die deze bepalingen sedert hebben ondergaan, als verouderd beschouwd worden Het is om die reden dat ik getracht heb een nieuw dergelijk werkje, bijgewerkt tot en met heden, samen te stellen, hetwelk ik de eer heb den betrokken ambtenaren aan te bieden. Behalve de hierboven genoemde bepalingen zijn in dit werk mede opgenomen alle voorschriften omtrent het verleenen van gratie aan veroordeelden. , . Hopende eene gunstige beoordeeling het werkje mag ten dee vallen, noem ik mij minzaam J E. W. LAMBERT. Pasoeroean, December 1910. Staatsblad. Bij- VeJk°rte Allfv ===== blad] aanduldinS INHOUD. Jaar' Nnm-,No. artikelen. tal mer. j || Bladzijde. || '• — HOOFDSTUK I. Algemeen beheer. Het gevangeniswezen behoort tot den werkkring van het departement , s c_ en f. van Justitie. j i1870,42 1 8 1. Uitlegging van hetgeen onder gevan- | 24 53 geniswezen moet worden verstaan. b Indienststelling van een ambtenaar met den titel van Hoofd van het Ge-| Jj42 2. vangeniswezen. fifio7 2. Instructie van dien ambtenaar. HOOFDSTUK II. Toezicht en inspectiën. Toezicht van het Hooggerechtshof j ïusntitieed' lndië e" ^ Rade" ^ 'R-°- 140 e" 178 5. (raad van justitie te Padang). 1874,94b art. 51 5' idem te Makassar). 1882 22 art 55 (idem te Medan). 1907 477 art. 27* ten 2e Idem van de hoofden van gewes- 5. telijk bestuur in Ned.-lndië. 1867 114 Inspectien van de voorzitters der landraden, rapats of proatins over de 6. gevangenissen van Inlanders. 1903 12 Djr just dd. 4'3-'07 No. fi 2070. Toezicht van de residenten en assistent-residenten op Java en Ma-, jg doera. 90 Idem van de regenten op die eilan- den, Idem van de djaksa's „ „ ,1. R. 64 Zie ook de betrekkelijke bepalingen in de verschillende reglementen op het rechtswezen in de Buitenbezittingen. I Staatsblad. gjj_ Verkorte - blad aanduiding jiar Nnm jsjq artikelen. tal* mer. Bladzijde, j HOOFDSTUK III. Gevangenissen. Algemeene bepalingen betreffende gevangenissen voor Europeanen en j daarmee gelijkgestelden. Sv 361-369 SE 11,15. Idem voor Inlanders en daarmede gelijkgestelden. IR 64, 70, 90 Hygiène in de gevangenissen. 1991 18. Reiniging van gevangenissen. 4541 19. Regelen, in acht te nemen bij het maken van projecten voor het bouwen, vergrooten en verbeteren van gevangenissen. 2663 Verlichting der gevangenissen. 1829 73 ■20- 1849 27 Opneming van Europeanen in de Landsgevangenissen voor Inlanders, buiten de hoofdplaatsen. 6099 HOOFDSTUK IV. Personeel b\j de gevangenissen. Ten aanzien van de betrekking van Cipier bij 's Lands gevangenissen op de gewestelijke en afdeelingshoofdplaatsen, is uitzondering toegelaten op den regel, dat geene voor Inlanders bestemde betrekkingen door Europeanen behooren te worden vervuld. 6084 21. Bezoldiging der lnlandsche cipiers op Java en Madoera, de Preanger- Regentschappen uitgezonderd. 1867 125 j 22. Staatsblad. Bij- Verkorte ■■ blad aanduiding Jaar- Num- ^ artikelen. tal. mer. II Bladzijde. | Pajong, staatsie en gevolg der Inlandsche cipiers op Java en Ma- ^ ^ d°Bepalingen van het getal mandoers voor het toezicht over de veroor- 22 deelden bij den arbeid. ~g2 22 1943 23 Wegens de herhaalde wijzigingen in de formatie van het personeel is deze niet in dit boek opgenomen. Benoeming van het personeel beneden den rang van cipier bij 'sLands gevangenissen buiten de j hoofdplaatsen van het gewest. 1»»^ « ^ 25. Kleeding, onderscheidingsteekenen en bewapening van het personeel bij de landsgevangenissen. 1876 97 I 1894 260 26" Aanvragen om verstrekking van bewapening voor gevangenisperso- neel indienen door tusschenkomst I Cjrc Dir iust 33. van het departement van Justitie. , dd 22/12-1894 No. 8680 Distinctief van het personeel bij j 34. de districtsgevangenissen. 1Ö3J Oplegging van geldboeten aan net Europeesch en Inlandsch administratief en bewakingspersoneel, zoomede aan het technisch personeel bij de gevangenissen beneden den rang van 34 adjunct - directeur. 1 HOOFDSTUK V. Registers en eontröle. Registers van Europeesche gevangenen, door den Procureur-Generaal 144 en 182 36 en de officieren van Justitie te houden. ,RO 144 en 18/ Jo. Staatsblad, fiij- Verkorte : blad aanduiding Jaar- Num- . . No. artikelen. tal. mer. I Bladzijde. | (voor Padang). 1874 g4b 55 (voor Makassar) 1882 22 59 (voor Medan) 1907 477 27» ten 2<=. Idem door de cipiers te houden.. Sv. 362 -365 Idem van Inlandsche gevangenen en veroordeelden 1 IR. 64 en 92 (Zie ook de overeenstemmende bepalingen in de reglementen voor de Ruitenbezittingen). Omtrent de aanhouding der gevan- geAn/ef'nerS 1871 78 13.5 en 42 R. O. T. ? Modellen van die registers. . . 24881 Opmerkingen omtrent het aanhouden dier registers 3277 39 Regeling van het toezicht op het tijdig ontslag van alle tot dwangarbeid voor langer dan één jaar veroordeelde personen jg03 382 42 r- . , " ' 6289 j Uagstaten van gevangenen, behoorende tot de Inlandsche en daarmede gelijkgestelde bevolking. Mutatiestaten van dwangarbeiders 4263 j40. 6289 HOOFDSTUK VI. Orde en tucht. i i Strafbepalingen tegen verzet, door gevangenen gepleegd |SE ,54 en 155 45 Strafbepalingen tegen ontvluchting | i°';) van gevangenen en het verbergen van misdadigers SE ,<30-179 46 Toepassing der straf van rotan- I slagen op veroordeelden. . . . 1866 15 '52 1792 2 § c. 52. 1902 57 Circ. Dir. Just. 54. dd. 6/2-19Ö3 No. 1148 en 30/5-'06 dij. , 1N0. 4528. Reglement van orde en tucht onder de gevangenen en tot voorloo- pige regeling van hunnen arbeid. . , 1871178 ' 57 'li , - Staatsblad. Bij- Korte aan- ■ blad duiding, laar- Num- ,T ... , No. artikelen. tal. mer. Bladzijde. Zooals dit is gewijzigd ing. Stb 1874 No. 132, 1879 No. 221, 1885 No. 117, 1889 No. 70, 1897 No. 54, 1906 No. 257, 1908 No. 368 en 1909 No. 578. Toepassing van het reglement. |^yy Regeling van de wijze, waarop ten behoeve van werken onder locaal beheer, zal kunnen worden beschikt over de arbeidskracht van veroordeelden tot dwangarbeid en tot ten arbeidstelling aan de Openbare werken. 1904 450 1906 258 87■ Regeling der bevoegdheid tot het opleggen van straften wegens schending der orde en tucht aan de bij de krijgsmacht in Atjeh ingedeelde dwangarbeiders. . . • • • 1884 117 Toepasselijkverklaring van die voorschriften op alle dwangarbeiders die bij militaire expeditiën of excursiën zijn ingedeeld 1890 117 90. Oeen disciplinaire straffen doen ondergaan na expiratie van den straftijd der veroordeelden. S 2S-I898 No. 1261. Tegengang van herhaalde ontvluch- | ting van veroordeelden .... HOOFDSTUK Vil. Arbeid. Europeesche veroordeelden tot tuchthuis-of gevangenisstraf zijn tot dwang- , arbeid verplicht. SE. 11 9j. Inlandsche veroordeelden tot dwangarbeid of gevangenisstraf zijn tot arbeid verplicht. SI. 15 93. Veroordeelden tot dwangarbeid moeten uitsluitend voorden Lande werken. 1828 16 9 100 Verplichting van alle tot straf veroordeelden tot het verrichten van arbeid. 1871 78 9 R. O. en T. Algemeene regelen voor den arbeid der tot straf veroordeelden. . . . 1871 78 9-17 en 31 Regl. 10- Orde en tucht Staatsblad. Bij- Verkorte : blad aanduiding Num- XT jaar- No. artikelen. tal mer- Bladzijde. J Regeling van den arbeid der veroordeelden in de centrale gevangenis voor Europeanen te Semarang. . . 2490 94 Tewerkstelling der op de politierol tot arbeid veroordeelden. . . . 1792 2. § b. Aanwending der werkkrachten van de tot dwangarbeid veroordeelden voor werken van algemeen nut. Nadere regeling der strafplaatsaanwijzing. 2467 100 2601 104 4126 107 6240 112 6323 Circ. G.S. 14/8 110 05 No. 2844. G.B. 5'12-'06 No. 37- Beschikbaarstelling van fondsen tot in dienststelting van technisch personeel ten behoeve van het ambachtswerk binnen de gevangenissen, tot toekenning aan het personeel van buitengewone belooningen voor goed geslaagden arbeid, zoomede tot het geven, bij wijze van proef, van belooningen aan binnen de gevangenissen en dwangarbeiderskwartieren tewerkgestelde gestraften voor boven hun dagtaak verrichten arbeid. . . 1909 328 art. 1. A. 119 sub 3 en art. 111. 1910 320 Omtrent het behoorlijk partijtrekken van de werkkrachten der dwangarbeiders en der veroordeelden tot ten arbeidstelling aan de publieke werken 4031 107 Tewerkstelling van politioneel veroordeelden voor het schoonhouden der lok len van de Inlandsche scholen. 4266 120 Voorschriften omtrent het bezigen van gestraften voor het onderhoud van Gouvernementserven. Verbod tot het bezigen van gestraften voor particuliere of huishoudelijke doeleinden . 5043 140 , , I .. I Verkorte Staatsblad. Bij- _ bia voor zoover zij ten Uwent plaats hebben, een einde te maken. 1. In strijd met artikel 76 van het inlandsch reglement worden preventieve gevangenen in de gevangenis opgenomen op mondelingen last van het hoofd van bestuur of op een door den djaksa afgegeven briefje, instede van op een schriftelijk bevel van het Hoofd van Plaatselijk Bestuur De cipiers moeten echter een wettig bevelschrift ontvangen en dit in hunne registers opnemen, ten einde niet aan strafrechterlijke vervolging volgens artikel 70 van het Europeesche of artiKel 78 van het Inlandsche strafwetboek blootgesteld te worden. 2. In sommige afdeclingen wordt bij de berekening van den straftijd niet gelet op liet bepaalde bij artikel 366 van het inlandsch reglement, volgens hetwelk de maand op dertig dagen gesteld wordt- 3. Bij door den landraad tot één jaar dwangarbeid buiten den ketting of eene mindere straf veroordeelden wordt de termijn van 21 dagen niet overal afgewacht voor de tenuitvoerlegging van de vonnissen, waarvan geen rivisie verlangd wordt. Dit is onwettig, ook al hebben de veroordeelde en de djaksa voor het verstrijken van dien termijn verklaard, dat zij geen revisie verlangen daar geen vonnis mag worden uitgevoerd voorden dag, waarop het kracht van gewijsde heeft verkregen, hetgeen alleen blijken kan uit de acte, bedoeld bij de, tweede alinea van artikel 317c van het Inlar.dsch Reglement. De Directeur van Justitie, BUIJN. Bijblad No. 4268. Gevangenen. Dwangarbeiders. Dagstaten van gevangenen, behoorende tot de Inlandsche of daarmede gelqkgestelde bevolking. Door den Directeur van Justitie zijn bij circulaire van 11 Maart 1886 No. 1548 aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur aangeboden de hierachter volgende nieuwe modellen voor de dagstaten van het aantal gevangene Inlanders en met hen gelijkgestelde van iedere categorie in elke gevangenis, en voor de staten der voorgevallen veranderingen onder de dwangarbeiders in elke afdeeling of onderafdeeling, met verzoek om deze nieuwe modellen te willen volgen en doen volgen (1) Ingevolge de circulaire van genoemden Departementschef van 14 Januari 1874 No. 167, moet op de bijhouding van de hierboven in de eerste plaats vermelde staten door de cipiers of het ander opzichtvoerend personeel bij de betrokken gevangenissen, geregeld controle gehouden (i) Voor de residentiën Palembang en Benkoelea gelden afzonderlijke modellen, die mede hierachtsr fijn opgenomen. worden en maandelijks een afschrift van die staten worden ingezonden aan het Departement vari Justitie. Ten aanzien enz. (Vervallen zie Bijblad No. 6289). Eindelijk zijn bij de evenaangehaalde circulaire van 15 Januari 1874 No. 173 nog de volgende voorschriften gegeven. Vermits enz. (Vervallen ing. Staatsblad 1903 No. 382). Geene verzending van veroordeelden naar de aangewezen strafplaatsen behoort plaats te hebben, dan vergezeld van de afschriften hunneis vonnissen, arresten en besluiten, welke met den inventaris aan het begeleidend personeel ter hand gesteld- en ter plaatse van bestemming aan het Hoofd van Bestuur overgegeven worden. Van verzuimen behoort den Directeur van Justitie terstond kennr, gegeven te worden. Ook enz. (Vervallen ing. Staatsblad 1903 No. 382). B blad No. 6289 Gevangenen.Dwangarbeiders. Afschaffing van de zoogenaamde numerieke mutatiestaat betreffende de veroordeelden tot dwangarbeid bedoeld bij Bijblad No. 2476 en in de tweede plaats genoemd in Bijblad No. 4268. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. ISlo. 4758a, Batavia, den 24sten Mei 1905. Met verwijzing naar de circulaire van den lsten Gouvernements Secretaris van 11 November 1904 No. 4545 (1), heb ik de eer UHEdG. mede te deelen dat in het vervolg wordt afgeschaft de zoogenaamde numerieke mutatiestaat betreffende de veroordeelden tot dwangarbeid bedoeld bij Bijblad No. 2476 en in de tweede plaats genoemd in Hijblad No. 4268 (niet te verwarren met den nominatie staat, bedoeld in Staatsblad 1903 No. 382, onder letter d,, alinea 2). De Directeur van Justitie, Voor den Directeur, De Secretaris, CA RPENTIER ALTING. (1) Bijblad No. 6117. Gevangeniswezen. Vonnissen. Regeling van het toezicht op het tijdig ontslag van alle tot dwangarbeid voor langer dan één jaar veroordeelde personen. STAATSBLAD 1903 No. 382. BESLUIT van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië van 11 November 1908 No. 5. Gelet enz; De Raad van Nederlandsch-lndië gehoord ', Is goedgevonden en verstaan; Eerstelijk: Met intrekking van het besluit van 20 Juni 1847 no. 1 (Staatsblad no. 28), zooals het is gewijzigd bij de besluiten van j2 October 1893 no. 16 (Staatsblad no. 267) eu 30 Juni 1898 No. 21 (Staatsblad No. 202) te bepalen als volgt: a. Het toezicht op het tijdig ontslag van alle tot dwangarbeid voor langer dan één jaar veroordeelde personen wordt opgedragen aan den Directeur van Justitie. b. Daartoe zal aan het Departement van Justitie worden aangehouden een stamboek, bevattende voor ieder der sub a bedoelde veroordeelden : lste het aan hem toegekende stamboeknummer; 2de zijn naam ; 3de zijn vermoedelijken leeftijd; 4de zijn geboorteplaats; 5de zijn beroep ; 6de zijn laatste woonplaats; 7de de dagteekening van het vonnis met aanduiding van de rechtbank, welke het heeft gewezen, de omschrijving van het gepleegde feit en de straf tot welke hij is veroordeeld; 8ste de dagteekening van de uitspraak in revisie, met dezelfde omschrijving; 9de het besluit van strafplaatsaanwijzing en de aangewezen strafplaats ; 10de den dag van ontslag, ontvluchting, wederopvatting, verplaatsing of overlijden ; 11de aanmerkingen. Onder deze laatste rubriek behoort aanteekening gehouden te worden van verleende remissie, bewezen diensten en andere belangrijke voorvallen met den veroordeelde. c. Door of namens den Directeur van Justitie worden op de vonnissen of de extracten daaruit, welke hem voor de aanwijzing der strafplaats zijn toegezonden, behalve een aanteekening betreffende de strafplaats, de data van aanvang en afloop van den straftijd, alsmede het stamboeknummer van iederen veroordeelde vermeld. Dit stamboeknummer zal bij het noemen van den veroordeelde in de voorgeschreven gevangenregisters en periodieken, zoomede in ambtelijke briefwisseling steeds moeten worden vermeld. d. De Hoofden van Gewestelijk Bestuur zijn verplicht om registers aan te houden, volgens de modellen BB. 1 en BB. 2, vastgesteld bij circulaire van den Directeur van Justitie van 8 Juli 1871 No. 1814/2858, opgenomen onder No. 2488 van het Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch - Indië. Zij dienen maandelijks aan den Directeur van Justitie in eene opgave van alle mutatien tengevolge van aankomst, overlijden, ontvluchting, wederopvatting, ontslag en verplaatsing onder de bovenbedoelde in hun gewest tewerkgestelde veroordeelden, ingeval van wederopvatting vergezeld van het op den veroordeelde betrekking hebbende gewijsde, hetwelk door genoemden Departementschef zoo spoedig mogelijk, voorzien van eene aanteekening van den gewijzigden datum van het eindigen der straf, wordt teruggezonden. Door of namens den Directeur van Justitie wordt tegen het einde van elk kwartaal aan de Hoofden van gewestelijk bestunr eene opgave gezonden van de veroordeelden, wier straftijd volgens het stamboek in het volgende kwartaal komt te verstrijken. e. De Hoofden van gewestelijk bestuur hebben, na raadpleging der desbetreffende gewijsden en, zoo noodig, met inachtneming van de wijzigingen in de aangegeven data, ontstaan door ontvluchtingen als anderszins, te zorgen voor de tijdige in vrijheidstelling der veroordeelden, f. De Hoofden van gewestelijk bestuur zullen verantwoordelijk zijn voor alle verzuimen, zoo in het houden der registers en het afgeven van extracten daaruit als in de opzending en voor alle onwettige aanhoudingen van veroordeelden na afloop van hun straftijd, tenzij door hen kan worden aangetoond, dat zij zoodanige verzuimen of onwettige aanhoudingen niet hebben kunnen voorkomen, in welk geval de aansprakelijkheid voor het te laat ontslag der gevangenen overgaat op den persoon, die daarvan rechtstreeks de schuld draagt. g. Deze bepalingen treden in werking op 1 Januari 1904. Ten tweede enz. HOOFDSTUK XI Orde en tucht. Strafbepalingen tegen verzet, door gevangenen gepleegd. SE. 154 en 155. 154. Worden gestraft als vereenigingen van weerspannigen de volgende gewapende of ongewapende vereenigingen, wanneer zij vergezeld gaan van gewelddadigheden of bedreigingen tegen het administratief gezag de ambtenaren en ondergeschikte beambten, en bedienden der politie of tegen de openbare macht. Ie enz. 2e enz. 3e van verdachte, beklaagde of veroordeelde gevangenen. 155. De straf opgelegd wegens wederspannigheid wordt door gevangenen, die verdacht, beklaagd of veroordeeld zijn ter zake van andere misdrijven of overtredingen ondergaan, als volgt: door hen, die wegens de misdrijven of overtredingen die tot hunne inhechtenicnsming aanleiding hebben gegeven tot tuchthuis-of gevangenisstraf zijn of zullen worden veroordeeld, onmiddellijk nadat die tuchthuis-of gevangenisstraf zal zijn geëindigd; door hen, die tot verbanning zijn of zullen worden veroordeeld, steeds vóór dat de straf van verbanning wordt ten uitvoer gelegd, en door hen, die worden vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging, onmiddellijk nadat het vonnis van vrijspraak of ontslag in kracht van gewijsde is gegaan. S. I. 156 Conform 154 S. E. Strafbepalingen tegen het ontvluchten van gevangenen, het verbergen van misdadigers. S. E. 160 tot 179. 169. Wanneer er eene ontvluchting van gevangenen plaats heeft, worden de deurwaarders, de bevelhebbers of onderbevelhebbers van de openbare macht, die tot geleide dient of de posten bezet, de cipiers, bewaarders en alle andere personen, die met het geleide, het overbrengen of bewaren der gevangenen belast zijn, gestratt naar de ondervolgende onderscheidingen. S. 191. Hij die opzettelijk iemand, op openbaar gezag of krachtens rechtelijke uitspraak of beschikking van de vrijheid berooit, bevrijdt of zijne zelfbevrijding behulpzaam is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twéé jaren. Ss 367. De ambtenaar, die, belast met de bewaking van iemand die op openbaar gezag of krachtens reehterlijke uitspraak of beschikking van de vrijheid is beroofd, hem opzettelijk laat ontsnappen, ol bevrijdt, of bij zijn bevrijding of zelfbevrijding behulpzaam is, wordt gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. Indien de ontsnapping, bevrijding of zelfbevrijding aan zijne schuld te wijten is, wordt hij gestraft met hechtenis van den hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. 170. (Stbl. 1875 No. 213). Zoo de ontvluchte beklaagd of veroordeeld is ter zake van misdrijven, waartegen geene zwaardere straf dan voor Europeanen verbanning, voor Inlanders dwangarbeid buiten den ketting is bedreigd, of van overtredingen of zoo hij krijgsgevangen is, worden zij, die met zijne bewaring of zijn geleide belast zijn, gestraft, in geval van nalatigheid, met gevangenisstraf van zes dagen tot twee maanden en ingeval van oogluiking, met gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaran. Zij, die, niet belast met de bewaring of het geleide van deu gevangene, zijne ontvluchting te weeg brengen of bevorderen, worden gestraft met gevangenisstraf van zes dagen tot drie maanden. 171. CStbl. 1875 No. 213) Zoo de ontvluchte gevangenen of een hunner beschuldigd of veroordeeld zin terzake van een misdrijf, waartegen is bedreigd tuchthuisstraf of dwangarbeid in den ketting van vijf tot tien jaren, of wel tuchthuisstraf of dwangarbeid in den ketting van vijf tot vijftien jaren, is de straf tegen hen, die met de bewaring ol het geleide zijn belast, ingeval van nalatigheid, gevangenisstraf van twee tot zes maanden, en ingeval van oogluiking, tuchthuisstraf van rijf tot tien jaren. Zij, die, niet belast met de bewaring of het geleide van den gevangene, zijne ontvluchting te weeg brengen of bevorderen, worden gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot twee jaren. 172. Zoo de ontvluchten of een hunner zijn beschuldigd van misdrijven waartegen de doodstraf of de daarop volgende is bedreigd, of zoo zij zijn veroordeeld tot eer.e dezer straffen, worden de geleiders of bewaarders gestraft, ingeval van nalatigheid, met gevangenisstral van één tot twee jaren, en ingeval van oogluiking, met tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren. Zij, die, niet belast met de bewaring of het geleide, de ontvluchting teweegbrengen of bevorderen, worden gestraft met gevangenisstraf van één tot vijf jaren. 173. Zoo de ontvluchting wordt gepleegd of gepoogd met geweld of braak, worden zij, die deze bevorderd hebben door het verschaffen van daartoe geschikte werktuigen, gestraft, in het geval van art: 170, met gevangenisstraf van drie maanden tot twee iaren, in het geval van art. 171 met gevangenisstraf van twee tot vijf jaren en, in het geval van art: 172, met tuchthuisstraf van vijf tot tien jaren. 174. (Stbl. 1875 No. 213). Bijaldien zij, die de ontvluchting teweeggebracht of hevorderd hebben, daarin geslaagd zijn door middel van omkooping der bewaarders of cipiers, of door bedriegelijke verstandhouding met dezen, worden zij in al de hiervoren gemelde gevallen, gestraft met dezelfde straffen als die bewaarders en die cipiers met dien verstande dat zij, indien de bewaarders of cipiers inlanders zijn, gestraft worden met de straften, waarmede deze zouden zijn gestraft, bijaldien zij Europeanen waren. 175. Zoo de ontvluchting met braak of geweld is bevorderd door verschaffing van wapenen, worden de bewaarders en geleiders, die daaraan deelnamen, geslraft met tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren, do overigen met tuchthuisstraf van vijt tot vijftien jaren. 176. Allen, die medewerken tot de ontvluchting van een gevangene, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schade kosten en interessen, die de beleedigde partij gerechtigd zoude zijn geweest van den gevangene te vorderen. 177. Gevangenen, die ontvluchten met braak of geweld, worden voor dat feit alléén gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot één jaar, en ondergaan deze straf onmiddellijk na het einde, van de straf, gesteld op het misdrijf of de overtreding, ter zake waarvan zij gevangen zijn, of onmiddellijk nadat het vonnis, waarbij zij te dier zake zijn vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging, is gegaan in kracht van gewijsde; alles onverminderd de zwaardere straffen, bedreigd tegen andere misdrijven, waaraan zij zich bij het plegen van de braak of liet geweld, mochten hebben schuldig gemaakt. Poging tot dit misdrijf is strafbaar. 178. De straffen in deze paragraaf bedreigd tegen geleiders of bewakers, ingeval alleen van nalatigheid, vervallen, wanneer de onvtuchten gevat of teruggebracht binnen vier maanden na de ontvluchting, en zij niet voor andere misdrijven of overtredingen, later begaan gevat zijn. 179. Zij, die personen van welke het hun bekend is, dat eenig misdrijf hebben gepleegd, waartegen de doodstraf, kruiwagenstraf, tuchthuisstraf of dwangarbeid in den ketting is bedreigd, verbergen of doen verbergen, worden gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot twee jaren. Van deze bepalingen zijn uitgezonderd de echtgenoot, zelfs na de ontbinding van het huwelijk, de bloedverwanten in de opgaande of nederdalende linie, de broeders of zusters der verborgen misdadigers en hunnen aangehuwden in den zelfden graad. 8. 1. Art. 170 - 180. Ontvluchting van gevangenen en ver¬ berging van misdadiger». 170. Wanneer er eene ontvluchting van gevangenen plaats heeft, worden de deurwaarders, bevelhebbers of onderbevelhebbers van de openbare macht, die tot geleide dient of de posten bezet, de cipiers bewaarders en alle andere personen, die met het geleide, het overbrengen of bewaren der gevangenen belast zijn, gestraft naar de volgende onderscheidingen. 171. Stbl: 1876 No. 134. Zoo de ontvluchte beklaagd of veroordeeld is ter zake van misdrijven, waartegen geene zwaardere straf dan voor Europeanen verbanning, voor inlanders dwangarbeid buiten den ketting is bedreigd, of van overtredingen, of zoo hij krijgsgevangen is, worden zij, die met zijne bewarig of zijn geleide belast zijn, gestraft ingeval van nalatigheid, roet ten arbeid stelling voor den kost zonder loon van zes dagen tol twéé maanden, en ingeval van oogluiking, met dwangarbeid buiten den ketting van zes maanden tot twéé jaren, Zij, die, niet belast met de bewaring of het geleide van den gevangene, zijne ontvluchting teweeg brengen of bevorderen, worden gestraft met dwangarbeid buitan den ketting van zes dageu lot drie maanden. 172 Zoo de ontvluchte gevangenen of een hunner beschuldigd of veroordeeld zijn, ter zake van een misdrijf, waartegen is bedreigd tuchthuisstraf of dwangarbeid in den ketting van vijf tot tien jaren, of wel tuchthuisstraf of dwangarbeid van vijf tot vijftien jaren, is de straf tegen hen, die met de bewaring of het geleide zijn belast, ingeval van nalatigheid, dwangarbeid buiten den ketting van twéé tot zes maanden, en, ingeval van oogluiking, dwangarbeid in den ketting van vijf tot tien jaren. Zij, die, niet belast met de bewaring of het geleide van den gevangene, zijne ontvluchting te weeg brengen of bevorderen, worden gestraft met dwangarbeid buiten den ketting van drie maanden tot twee jaren. 173. Zoo de ontvluchten of een hunner zijn beschuldigd van misdrijven, waartegen de doodstraf of de daarop volgende straf is Rotanstraf. Voorschriften omtrent de toepassing der „— CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in N ederlandsch-lndië. No. 1148. Batavia, den 6den Februari 1903. Het is mij gebleken, dat het gemis van voorschriften ter zake aanleiding geeft, dat bij de toepassing der rotanstraf op veroordeelde Inlanders alle uniformiteit gemist wordt, met het gevolg, dat de straf op sommige plaatsen een veel zwaarder karakter heeft dan op andere. Ten einde aan deze ongelijkheid, voor zooveel mogelijk, een einde te maken heb ik - daartoe door de Regeering gemachtigd - de eer UHEdG. beleefd te verzoeken in het vervolg bij de toepassing van bedoelde straf de volgende regelen in acht te willen nemen en te doen nemen. 1. Overal waar een geneeskundige, belast met den dienst in de gevangenis, aanwezig is, mag tot de ten uitvoerlegging van de rotanstraf niet worden overgegaan, alvorens uit een geneeskundig onderzoek is gebleken, dat de veroordeelde de straf zonder nadeel voor zijne gezondheid kan ondergaan. (1) Op plaatsen waar geen geneeskundige aanwezig is, behoort de ambtenaar, die de straf oplegt, er zich naar zijn beste weten van te overtuigen, dat de veroordeelde tot het ondergaan der straf geschikt is en bij twijfel dienaangaande de executie achterwege te lalen. 2. De geneeskundige, die den veroordeelde onderzocht heeft, is verplicht de strafoefening bij te wonen, ten einde, desvereischt, den hierna te noemen ambtenaar of beambte te waarschuwen wanneer naar zijn oordeel de executie geen verderen voortgang behoort te hebben. Bij de strafoefening behoort als regel, ook de ambtenaar, die de straf oplegde, tegenwoordig te zijn. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur is echter bevoegd om in bijzondere gevallen, te zijner beoorling toe te staan, dat de ambtenaar-strafoplegger zich bij de executie door een ander ambtenaar of beambte doet vervangen. (1) Zie omtrent dit artikel de Circ' v/d Directeur van Justitie dd 30-5- 06 No. 4528 hierachter. 3. Tot het ondergaan der straf moeten de veroordeelden op humane wijze aan staande palen worden vastgebonden, waartoe zachte met watten gevulde stroppen om enkels en polsen gebezigd moeten worden, terwijl zorg gedragen inoet worden, dat de lendenen dooreen kussentje tegen eventueel afwijkende slagen beschut zijn en dat het scrotum middels een slendang naar voren en boven opgehaald worden 4. De slagen mogen nimmer op het ontbloote lichaamsdeel toegebracht worden. Tot het ondergaan der strafoefening moet de veroordeelde gekleed zijn in een ruime, kortt broek van stevig wit keper, waartoe steeds een of meer zoodanige kleedingstukken in de gevangenis aanwezig moeten zijn. De broek moet telkenmale vóór en na het gebruik gedesinfecteerd worden. 5. Evenzoo moet zoowel de huid van het lichaamsdeel waarop de slagen toegebracht worden, als de rotans, waarmede geslagen wordt, steeds vóór elke strafoefening, waar mogelijk, onder toezicht van een deskundige, gereinigd en gedesinfecteerd worden. 6. De rotans, waarmede geslagen wordt, moeten bij een lengte van + 90 centimeter niet dunner of dikker zijn dan 1.8 centimeter en bij die afmetingen niet zwaarder wegen dan 90 gram. Het is verboden de rotans vóór het gebruik te weeken. 7. Bij het toebrengen der slagen moet zorg gedragen worden, dat beurtelings rechts en links gsslagen wordt, ten einde te voorkomen, dat alle slagen op ééne plaats terecht komen. De Directeur van Justitie, bij verhindering: De Secretaris, VAN DE1NSE. HOOFDSTUK VI, Orde en Tucht. Afschaffing der itraf Tan rottingslagen in Nederlandsch-lndii. STAATSBLAD 1866 No. 15. De Gouverneur- Generaal van Nederlandsch-Iudië. De Raad van Nederlandsch-Indiè gehoord; Heeft goedgevonden en verstaan : Krachtens machtiging des Konings, met intrekking van artikel 20 eerste lid ten 8ste, artikelen 21, 22 en 23 en met wijziging van artikel 28 der bepalingen ter regeling van eenige onderwerpen van strafwetgeving welke een dadelijke voorziening vereischen, te bepalen: Art. 1. De straf van rottingslagen is in Nederlaudsch- Indië afgesehaft, behoudens het bepaalde bij artikel 2. Art. 2. Tot het bandhaven van de orde en tucht onder de veroordeelden kan die straf, tot daarin anders zal zijn voorzien, op veroordeelde mannen worden toegepast, tot een getal van hoogstens twintig slagen. De straf wordt ondergaan binnen de gevangenis. De ten uitvoerlegging heeft plaats in tegenwoordigheid van het hoofd van plaatselijk bestuur of van een daartoe door hetzelve aan te wijzen ambtenaar. Het hoofd van plaatselijk bestuur of de ambtenaar die hetzelven vervangt, is bevoegd en verplicht, om de strafoefening te doen ophouden en het bepaalde getal slagen niet ten volle te laten toebrengen, indien hij van oordeel is, dat de verdere ten uitvoerlegging der opgelegde straf de gezondheid van den veroordeelde ia gevaar zal stellen. Bijblad No. 1792. Arbeid aan de publieke werken, Rottingslagen. Besluit. No- 2 Batavia, dcu 28sten Februari 1866, Gelezen enz. De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord : Is goedgevonden en verstaan ; Eerstelijk enz. Ten tweede. Naar aanleiding van de ordonnantie van heden (Staatsblad No. 15) aan de hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië : a. enz. b. op te dragen om de vereischte voorzieningen te nemen, opdat de op de politierol tot arbeid aan de publieke werken veroordeelden tot gestadigen en degelijken arbeid onder voldoend toezicht verplicht worden; onder opmerking dat het aanwijzen van veroordeelden tot het aanvegen en schoonhouden van erven of andere plaatsen, waar zij buiten bepaald toezicht in werkeloosheid, althans met onbeduidenden arbeid den tijd doorbrengen, bepaalde afkeuring verdient, al« worden daardoor de bedoeling der straf verijdeld ; c. al verder te kennen te geven, dat, ofschoon de straf van rottingslagen voorloopig nog met opzicht tot veroordeelden is in Mand gehouden, die straf echter niet behoort te worden toegepast dan bij ernstige vergrijpen tegen de orde en tucht, als: desertie, onwil tot werken, verzet tegen de beambten; dat die straf vooral hoogst zeldzaam aan politioneel gestraften behoort te worden opgelegd en alleen als een uiterst middel van bedwang, nadat gevangenisstraf afzonderlijk ondergaan of de straf van blokarrest tevergeefs zijn toegepast. Ten derde enz Toelichting van artikel 2e. zie Bb. No. 1902. bedreigd, of zoo zij zijn veroordeeld tot een dezer straffen, worden de geleiders of bewaarders gestraft, ingeval van nalatigheid, met dwangarbeid buiten den ketting van één tot twéé jaren en ingeval van oogluiking, inet dwangarbeid in den ketting van vijf tot vijftien jaren. Zij, die, niet belast met het geleide of de bewaring, de ontvluchting te weeg brengen of bevorderen, worden gestraft met dwangarbeid buiten den ketting van een tot vijf jaren. 174. Zoo de ontvluchting wordt gepleegd of gepoogd met geweld of braak, worden zij, die deze bevorderd hebben door het verschaffen van daartoe geschikte werktuigen, gestraft, in het geval van art. 171, met dwangarbeid buiten den ketting van driemaanden tot twéé jaren, in het geval van art: 172, met dwangarbeid buiten den ketting van twèè tot vijf jaren, en in het geval van art. 173 met dwangarbeid in den ketting van vijf tot tien jaren. 175 en Stbi: 1876 No. 134. Bijaldien zij, die de ontvluchting teweeg gebracht of bevorderd hebben, daarin geslaagd zijn, door middel van omkooping der bewaarders of cipiers of door bedriegelijke verstandhouding met dezen, worden zij in al de hiervoren genoemde gevallen gestraft met dezelfde straffen als die bewaarders en die cipiers, met dien verstande, dat zij, indien de bewaarders of cipiers Europeanen zijn, gestraft worden met dezelfde straffen, waarmede deze zouden zijn gestraft, bijaldien zij inlanders waren. 176. Zoo de ontvluchting met braak of geweld is bevorderd door verschaffing van wapenen, worden de bewaarders en geleiders, die daaraan deelnemen, gestraft met dwangarbeid in den ketting van vijf tot twintig jaren, de overigen met dwangarbeid in den ketting van vijf tot vijftien jaren. 177. Allen, die medewerken tot de ontvluchting van een gevangene, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schade, kosten en interessen, die de beleedigde partij gerechtigd zoude zijn geweest, van den gevangene te vorderen, 178. Gevangenen, die ontvluchten met braak of geweid, worden voor dat feit alleen gestraft met dwangarbeid buiten den ketting van zes maanden tot èèn jaar, en ondergaan deze straf, onmiddellijk na (iet einde van de straf, gesteld op het misdrijf of de overtreding, terzake waarvan zij gevangen zijn, of onmiddellijk nadat het vonnis waarbij zij te dier zake zijn vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging, is gegaan in kracht van gewijsde; alles onverminderd de zwaardere straffen, bedreigd tegen andere misdrijven, waaraan zij zich, bij het plegen van de braak of het geweld, mochten hebben schuldig gemaaakt. 179. De straffen, in deze paragraaf bedreigd, tegen geleiders of bewakers, ingeval alleen van nalatigheid, vervallen, wanneer de ontvluchten gevat of teruggebracht worden binnen vier maanden na de ontvluchting, en zij niet voor andere misdrijven of overtredingen, later begaan, gevat zijn. 180. Zij, die personen, van welke het hun bekend is, dat zij eenig misdrijf hebben gepleegd, waartegen de doodstraf, kruiwagenstraf, tuchthuisstraf of dwangarbeid in den ketting is bedreigd, verbergen of doen verbergen, worden gestraft met dwangarbeid buiten den ketting van drie maanden tot twee jaren. Van deze bepalingen zijn uitgezonderd de echtgenoot, zelfs na de ontbinding van het huwelijk, de bloedverwanten in de opgaande en nederdalende linie, de broeders of zusters der verborgen misdadigers en hunne aangehuwden in denzelfden graad. Rotanitl'ftf. Keuring Ttn tot ,,—" ▼•roorcleelde gevangenen. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië. No. 4528. Batavia, den 30sten Mei 1906. liet geval heeft zich voorgedaan dat een geneeskundige belast met den dienst in de gevangenis weigert een tot rotanstraf veroordeelde gevangene te keuren, eensdeels uil het oogpunt van humaniteit en anderdeels omdat hij principiëel niemand geschikt oordeelt voor het ondergaan van rotanslagen, aangezien z. i. steeds de mogelijkheid bestaat, dat zelfs na een zeer klein aantal slagen syncope, ja zelfs de dood intreedt. Daarentegen is hij niet ongenegen, om, indien hem daartoe de vraag werd gesteld, al naar het resultaat van het onderzoek te verklaren of de veroordeelde al dan niet gezond is zonder meer. Ter voorkoming van herhaling van dergelijke weigering heb ik de eer UHEdG. te verzoeken in het voorschrift, vervat sub le. van de dezerzijdsche circulaire van 6 Februari 1903 No. 1148 (1) voor de woorden „de straf zonder nadeel van zijn gezondheid kan ondergaan' te lezen „gezond is en er geen redenen zijn om aan te nemen dat hij meer kans loopt dan andere gestraften om van de toepassing der rotanstraf nadeelige gevolgen te ondervinden." De Directeur van Justitie, A. L. E. GASTMAN. (1) Zie hierToren. Bijblad No. 1902. f$Ottf ligftlagen. Wie zijn de veroordeelden op wie de straf van i ottingslagen mag worden toegepast. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Ned.-Indië. No. 2122. Batavia, den 17den October 1866. Naar aanleiding van een onlangs ontvangen bewijs van verkeerde opvatting en ter voorkoming van mogelijken twijfel omtrent de ware beteekenis van het woord veroordeelden in La. C. van art. 2 van het besluit van 28 Februari 1866 No. 2 (Bb. No. 1792) en in art. 2 van de bij dat besluit vastgestelde ordonnantie (Staatsblad No. 15). heb ik de eer, daartoe gelast, UwEdG. mede te deelen, dat met dat woord worden bedoeld alleen de zoodanigen, die zijn veroordeeld bij rechterlijke gewijsden, welk.; door geen hoogeren rechter meer kunnen worden vernietigd of gewijzigd ; met verzoek wijders, van deze mededeeling afschrift te geven aan de onder UwEdG. met plaatselijk bestuur belaste ambtenaren. De 1ste Gouvernements Secretaris, (w. g.) C. de WAAL. BevaneMlilwenen. Regiemanten ran orde en tucht onder gevangenen in Nederlandsch-Indië en tot roorloopige regeling ran hunnen arbeid. STAATSBLAD 1871 No. 78, zooals dit is gewijzigd tot en met Stbl. 1909 No. 578. [>e Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië. De Raad van Nederlandsch-lndië gehoord; doet te weten: Hat Hij, het wenschelijk achtende nieuwe voorschriften uit te vaardigen tot bevordering en handhaving van orde en tucht onder de gevangenen in Nederlandsch—Indië en tevens om in afwachting van Art. 12, (1) Onder toezicht en in opvolging van de bevelen dêr betrokken Hoofden van plaatselijk bestuur, zijn in 's Lands gevangenis te Soerabaia en in de centrale gevangenis voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden te Samarang, en het Civiel en Militair gevangenhuis te Weltevreden, de Directeur, elders de Cipiers met de verdeelin» van den arbeid en de regeling naar omstandigheden van de aan iederen veroordeelde op te leggen taak belast. Waar de werkzaamheden gezamenlijk verricht worden, is de werktijd van veroordeelden tot tuchthuisstraf van 7 tot 11 '/* uur des morgens en van 1 tot 5 uur des namiddags, van veroordeelden tot gevangenisstraf van 7 tot lll/2 uur des morgens en van l'/a tot 5 uur des namiddags. Art. 13 (2) De bij artikel 11 bedoelde arbeid der veroordeelden wordt zooveel mogelijk dienstbaar gemaakt aan de behoeften van 's Lands civiele en militaire departementen van algemeen bestuur ; de vervaardigde voorwerpen, die daartoe niet kunnen dienen, worden verkocht. Overeenkomstig het bepaalde bij artikel 17 der wet van 23 April 1864 (Indisch Staatsblad No. 106). Aan de betrokkene Hoofden van gewestelijk bestuur worden credieten geopend tot het aanschaffen van gereedschappen en grondstoffen en het bekostigen van al wat vereischt wordt, om het verrichten van den arbeid mogelijk te maken. De opbrengst van den arbeid komt ten bate van den Lande. Art. 14. De aard van den arbeid der tot dwangarbeid en tot ten arbeidstelling aan de openbare werken veroordeelden wordt, voor zooveel zulks niet rechtstreeks door het Gouvernement geschiedt of is geschied, naar plaatselijke omstandigheden voor elk gewest geregeld door het Hoofd van gewestelijk bestuur, onder nadere goedkeuring van den Directeur van Justitie. De tot dwangarbeid in den ketting veroordeelden zijn tot den zwaarsten arbeid verplicht. Daarop wordt bij de aanwijzing hunner strafplaats bijzonder gelet. (1] Zooals dit artikel luidt cfm. Stbl, 1885 No, 117 en 1906 No. S67, (2) Zooals dit artikel luidt cfm, Stbl. 1879 No. 221. Zij worden buiten volstrekte noodzakelijkheid niet bij instellingen of autoriteiten gedetacheerd. Art. 15. (1) De tot dwangarbeid en tot ten arbeidstelling aan de openbare werken veroordeelden worden aan het werk gesteld des voormiddags van half zeven tot elf uur en des namiddags van een tot half zes ure, de tijd benoodigd om zich van en naar het werk te begeven daaronder gerekend. Het Hoofd van plaatselijk bestuur of, waar dwangarbeiders voor een bepaald werk zijn aangewezen, de ambtenaar belast met dit werk, is na zich dienaangaande met het Hoofd van plaatselijk bestuur te hebben verstaan, bevoegd in buitengewone omstandigheden de dwangarbeiders ook op andere uren werkzaam te stellen. De schafttijd moet, buiten volstrekte onmogelijkheid op of bij het werk worden doorgebracht. Over de dwangarbeiders en ten arbeidgestelden worden mandoers aangesteld, zooveel mogelijk, gekozen uit de veroordeelden tot dwangarbeid, die zich door een voortgezet goed gedrag, gepaard aan de overigens vereischte geschiktheid, daartoe aanbevelen, en aan wie daarvoor een zeker loon zal worden toegekend. De mandoers begeleiden hen naar het werk en geleiden hen van daar terug naar de gevangenis. Zooveel mogelijk wordt aan elke ploeg dwangarbeiders en ten arbeidgestelden eene bepaalde taak aangewezen, die door de mandoers onder hen wordt verdeeld. Zoowel bij de aanwijzing dier taak als bij hare verdeeling worden de aard van het werk, de sekse, leeftijd, kracht en geschiktheid der dwangarbeiders in aanmerking genomen ; de ambtenaren, onder wier leiding de arbeid volbracht wordt, zijn verplicht zich van de juistheid en billijkheid dezer verdeeling te vergewissen. De mandoers zorgen, dat ieder zijne taak afwerkt en brengen, wanneer dit niet geschied is, daarvan des avonds mondeling rapport uit aan den ambteuaar die het toezicht in de gevangenis voert. Deze stelt, zoo noodig, onmiddellijk een onderzoek in en zendt den volgenden ochtend vroegtijdig aan het Hoofd van plaatselijk bestuur een (1) Zooals dit artikel luidt cfm. Stbl. 1886 No. 117 eo 1906 No. 257. toegestaan de gevangenis te verlaten. Zij bevat een aanwijzing van den tijd, dien de gevangene buiten de gevangenis mag doorbrengen. Het hoofd der gevangenis is verplicht voor een voortdurende, strenge bewaking van den gevangene tijdens zijn verblijf buiten de gevangenis de noodige maatregelen te treffen. Onmiddellijk bij zijne terugkomst in de gevangenis moet de gevangene opnieuw gevisiteerd worden. Van elke ingevolge dit artikel verleende vergunning wordt, onder opgave der daartoe geleid hebbende redenen, ten spoedigste door den ambtenaar, die baar verleend heeft, kennis gegeven aan den Directeur van Justitie. Art. 6. Ieder is bij zijne opneming in de gevangenis verplicht zich te baden en te reinigen. Onderwijl wordt onderzocht of in de medegebrachte kleederen ook voorwerpen aanwezig zijn, die, met het oog op orde, tucht en veiligheid, niet aan eenen gevangene kuunen worden gelaten. Met deze voorwerpen wordt gehandeld zooals in artikel 8 is voorgeschreven. Art. 7. Waar voor de dienst der gevangenis een geneeskundige aanwezig is wordt de gevangene zoo spoedig mogelijk na zijne opneming geneeskundig onderzocht. Waar geen geneeskundige aan de gevangenisdienst verbonden is, geeft de cipier of de voor het toezicht in de gevangenis aangewezen persoon, wanneer hij vermeent dat de nieuw opgenomen gevangene geneeskundige verpleging behoeft, daarvan onmiddellijk kennis aan het Hoofd van plaatselijk bestuur. Bij vermoeden dat de gevangene aan een besmettelijke ziekte lijdende is, wordt hij, in afwachting van geneeskundig onderzoek, onmiddellijk afgezonderd. Art. 8 De door den gevangene medegebrachte goederen worden, voor zooverre hij die niet voor zijne kleeding behoeft, bij zijne opneming in de gevangenis geregistreerd. Hem, die tot de straf van kruiwagen, tuchthuis of dwangarbeid in den ketting is veroordeeld, worden die goederen tijdens zijnen straftijd niet terug gegeven ; omtrent andere veroordeelden kan het plaatselijk bestuur naar bevind van zaken beschikken. Voorloopig aangehoudenen kunnen hunne goederen behouden. Nogthans mogen evenmin in hun bezit als in dat van andere gevangenen worden gelaten scherpe werktuigen, vergift, opium, sterke drank, geld, preciosa en verder alle zoodanige zaken, die door het hoofd van plaatselijk bestuur gevaarlijk of met de orde en tucht strijdig worden geacht. Van de goederen die, ingevolge de bepalingen van dit artikel, niet in het bezit van den gevangene worden gelaten, wordt hem een door den Cipier of anderen met het toezicht in de gevangenis belasten ambtenaar opgemaakt en onderteekend re^u uitgereikt. Een door den gevangene voor juist geteekend of van zijn merk voorzien duplicaat daarvan zendt de bedoelde ambtenaar aan het hoofd van plaatselijk bestuur, dat alsdan, naarmate van de waarde der goederen, beslist of zij ter griffie der gevangenis of wel geheel of gedeeltelijk ten zijnen bureele bewaard zullen worden. Art. 9. Alle tot straf veroordeelden zijn tot arbeid verplicht. Art. 10. Voor alle werkzaamheden ten behoeve der gevangenis worden, zooveel mogelijk, gevangenen gebezigd ; gegijzelden en voorloopig aangehoudenen echter mogen daartoe niet worden gedwongen. Art. 11. Behalve tot de bij het vorige artikel vermelde werkzaamheden, worden de niet tot dwangarbeid of ten arbeidstelling aan de openbare werken verwezene veroordeelden gebezigd tot het schoenen kleedermaken, timmermanswerk, metselwerk, het vervaardigen van goenizakken, rottingwerk, vlechtwerk en dergelijken, alsmede tot schrijf- en teekenwerk. De zwaarste arbeid wordt opgelegd aan hen, die tot tuchthuis of kruiwagenstraf zijn veroordeeld; de lichtste aan hen, die slechts een korte gevangenisstraf behoeven te ondergaan. Met inachtneming van dezen regel bepalen de Hoofden van gewestelijk bestuur, onder nadere goedkeuring van den Directeur van Justitie voor de binnen hun gewest gelegen gevangenissen, naarmate der plaatselijke omstandigheden, welke soort of soorten van de opgesomde werkzaamheden in elke gevangenis zullen worden verricht en aan welke categoriën van veroordeelden ze zullen worden opgelegd. eene meer volledige regeling bij de ordonnantie, bedoeld bij artikel 11 van het wetboek van strafrecht voor de Europeanen en van de in bewerking zijnde reorganisatie van het dwangarbeiderstelsel, eenige regelen te stellen, betreffende den arbeid der veroordeelden ; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, en 33 van het reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-lndië; Heeft goedgevonden en verstaan : 2. Wordt vastgesteld het volgend reglement van orde en tucht onder de gevangenen in Nederlandsch-lndië en tot voorloopige regeling van hunnen arbeid. ifteglement van orde en tucht onder de gevangenen in Nederlandsch Indië en tot voorloopige regeling van hunnen arbeid. /■ Alge mee ne Bepalingen. Art. 1. Alle gebouwen, op het oogenblik in Nederlandsch-lndië als gevangenis gebezigd, blijven voorloopig die bestemming behouden. Art. 2. (1) Behoudens de bepaling van het tweede lid van artikel 361 van het reglement op de strafvordering voor de raden van justitie op Java en het Hooggerechtshof van Nederlandsch-lndië, worden in de gevangenissen steeds ten strengste afgezonderd: a. inlanders en europeanen, b. vrouwen en mannen, c. militairen en burgerpersonen, d veroordeelden tot de straffen van kruiwagen, tuchthuis of dwangarheid in den ketting en alle andere gevangenen. e. volwassenen en kinderen beneden de zestien jaren oud. Arf. 3. Behoudens het voorschrift van artikel 362 van het reglement op de strafvordering voor de raden van Justitie op Java en het Hooggerechtshof van Nederlandsch-lndië, wordt in iedere gevangenis een register aangehouden van alle daarin opgenomene personen. (1) Zooals dit artikel luidt cfm. Stbl. 1906 No. 257. Dit register wordt in zoovele onderdeelen gesplitst als zich verschillende categoriën van gevangenen in de gevangenis bevinden. Indien de cipier buiten staat is het register te houden, wordt dat gedaan door een hiertoe door het hoofd van gewestelijk bestuur aan te wijzen persoon. Art. 4. De met het toezicht over de gevangenissen en de gevangenen belaste ambtenaren kunnen zich de registers ten allen tijde doen voorleggen. Art. 5 De cipiers mogen in de gevangenissen niemand opnemen of houden dan uit kracht van een vonnis, een bevelschrift of een beschikking, daartoe door de bevoegde autoriteit uitgevaardigd en zonder dat zoodanig stuk in zijn register is ingeschreven. Ze ziju verplicht de uiterste zorg te dragen, dat de gevangenen, zoodra hun straftijd verstreken is, in vrijheid gesteld worden en, bijaldien omtrent het tijdstip, waarop de in vrijheidstelling behoort te geschieden, eenigen twijfel mocht bestaan, zich tijdig dienaangaande tot den betrokken ambtenaar van het openbaar ministerie te wenden. Met uitzondering van het geval, bedoeld in de vorige alinea van dit artikel, mogen zij niemand uit de gevangenis ontslaan dan op schriftelijk bevel van de daartoe bevoegde autoriteit. Art. 5. bis (1). In buitengewone gevallen kan aan gevangenen worden vergund tijdelijk de gevangenis, waarin zij zijn opgenomen, te verlaten. Daartoe wordt vereischt een schriftelijke vergunning, afgegeven voor de voorloopige gevangenen, die voor een Europeesche rechtbank terechtstaan, door den ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank, voor welke de zaak in eersten aanleg aanhangig is, of wel, zoolang de zaak in gerechterlijke instructie is, door den rechter (raadsheer) commissaris, die met de instructie is belast; voor alle overige gevangenen door het Hoofd van gewestelijk bestuJr, of door de ambtenaar, wien dit bestuurshoofd krachtens het laatste lid van artikel 37 heeft opgedragen, hem vervangen. De verleende schriftelijke vergunning wordt aan het hoofd der gevangenis ter hand gesteld alvorens aan den gevangene kan worden (1) Aangevuld cfm. Stbl. 1906 No. 257. schriftelijk bericht in omtrent de bij hem door de mandoers ingebrachte klachten, met vermelding van den uitslag van zijn onderzoek eu van zijne meening over de afdoening. Behalve in geval van overmacht zijn de mandoers aansprakelijk voor ontvluchting en voor alle ongeregeldheden, welke door de veroordeelden, zoolang deze onder hun toezicht staan, mochten worden gepleegd; wanneer zij zich daardoor niet aan misdrijf hebben schuldig gemaakt, kunnen zij te, dier zake worden gestraft met eene der politiestraff'en. De voorschriften van dit artikel zijn met opzicht tot de tot dwangarbeid veroordeelden, die aan door het Gouvernement bepaaldelijk aangewezene inrichtingen en autoriteiten zijn toegevoegd, alleen in zooverre toepasselijk, als bestaanbaar is met den door hen te verrichten arbtid en de regelen der inrichting. Art. 15. bis(l). Verstrekking van de in artikel 15 bedoelde veroordeelden aan de onderscheidene takken van dienst geschiedt tegen regularisatie, op door den Directeur van Justitie te bepalen voorwaarden. De regularisatie-prijs wordt door dien Departementschef geregeld naar de waarde, die aan den arbeid der veroordeelden ter plaatse van tewerkstelling mag worden toegekend. Art. 15 ter (1) De Gouverneur-Generaal kan machtiging verleenen om tot dwangarbeid veroordeelden werkzaam te stellen op den in art. 11 omschreven voet. In dat geval is hetgeen in de art. 11 en 12 nopens veroordeelden tot tuchthuisstraf bepaald is op de dwangarbeidersin- en hetgeen aldaar bepaald is nopens veroordeelden tot gevangenisstraf op de dwangarbeiders buiten den ketting toepasselijk. Art. 15 quater(l) Zoowel bij het werk als elders wordt nauwlettend zorg gedragen, dat de veroordeelde kinderen beneden de zestien jaren oud niet in aanraking komen met gevangenen van andere categoriën. Art. 16 Buiten dringende noodzakelijkheid, ter beoordeeling van het Hoofd van plaatselijk bestuur, mogen de veroordeelden, behalve voor de werkzaamheden, die het dagelijks schoonhouden der (1) AMfernld efm. St**t*blad 1906 No. 217, nis betreffen, niet tegen hunnen wil te werk gesteld worden op Zondag, 's Konings verjaardag en den nieuwejaarsdag van hunnen landaard; Europeanen mede niet op de algemeene Christelijke feestdagen. Art. 17. De voorloopig gevangenen en veroodeelden tnogen, - de aatsten gedurende den tijd, in welken zij niet gedwongen behoeven te arbeiden, - naar verkiezing zoodanigen arbeid verrichten, als door het Hoofd van plaatselijk bestuur niet wordt geacht in strijd te zijn met de veiligheid en goede orde. Zij mogen het op die wijze verdiende geld niet zelf ontvangen; het wordt afgedragen aan den Cipier of ambtenaar, bedoeld bij artikel 40, die verplicht is het ten hunnen behoeve te bewaren en daarvan rekening te houden. Art. 18. Voorloopig blijven de aan de gevangenen van landswege te verstrekken voeding, kleeding, ligging, sirie, tabaks- en siriegeld op den tegeuwoordigen voet geregeld; echter kan bij de verstrekking van kleeding buitengewone slijtage ten gevolge van bevolen arbeid in aanmerking gebracht worden. Art. 19. De gevangenen kunnen, behalve van hen, die daartoe door honne betrekking verplicht of gerechtigd zijn, zooals Godsdienstleeraars, enz, bezoek ontvangen van hunne betrekkingen en vrienden. Deze worden daartoe alleen toegelaten op een schriftelijke vergunning, afgegeven voor de voorloopige gevangenen, die voor een Europeesche rechtbank terechtstaan, door den ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank voor welke de zaak in eersten aanleg aanhangig is, of wel, zoolang de zaak in gerechterlij ke instructie is, door den Rechter - (Raadsheer) commissaris, die met de instructie is belast; voor alle overige gevangenen door het Hoofd van plaatselijk bestuur. De verleende schriftelijke vergunning wordt bij het bezoek aan den ambtenaar, met het toezicht in de gevangenis belast, afgegeven. De ambtenaar, door wien vergunning tot het bezoek wordt verleend, is bevoegd om bij hen, die gevangenen komen bezoeken, een onderzoek aan den lijve te doen instellen of zij ook van kontrabande zijn voorzien. Art. 20. Zooveel mogelijk worden in iedere gevangenis één of meerdere vertrekken voor die bezoeken bestemd. Art, 21. De ambtenaar, door wien Je vergunning tot liet bezoek verleend is, is bevoegd om schriftelijk te gelasten, dat onmiddellijk na dat bezoek de gevangene op nieuw gevisiteerd worde. Hij is ook gerechtigd te bevelen, dat bij de samenkomst een beambte der gevangenis tegenwoordig zij, zonder dat die echter het te voeren gesprek kunnen hooren. Geene vergunning tot bezoek wordt verleend, zoodra een gevangene in het belang van het gerechterlijk onderzoek buiten toegang is geplaatst. Art. 22. De bezoeken kunnen geschieden des voormiddags tusschen acht en elf, des namiddags tusschen drie en zes ure. De gegijzelden en voorloopig aangehoudenen kunnen dagelijks bezoeken ontvangen; de veroordeelden slechts des Zondags. Het Hoofd van plaatselijk bestuur is echter bevoegd naar bevind van zaken nog bovendien eenmaal 's weeks vergunning tot bezoek van eenen veroordeelde te verleenen. Bij het verleenen dier vergunning wordt zorg gedragen, dat de veroordeelde door het bezoek zoo min mogelijk aan den hem opgelegden arbeid worde onttrokken. Art. 23. Geene voor gevangenen bestemde of door dezen geschrevene brieven mogen aan hen worden afgegeven of voor hen verzonden, zonder dat die eerst zijn ter hand gesteld : a. voor de gevangenen, die voor eene Europeesche rechtbank terechtstaan, aan den ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank, voor welke de zaak in eersten aanleg aanhangig is of wel, zoolang de zaak in gerechterlijke instructie is, aan den Rechter (Raadsheer) commissaris, die met de instructie is belast; b. voor alle anderen aan het Hoofd van plaatselijk bestuur. Deze ambtenaren zijn bevoegd, van den inhoud der brieven kennis te nemen en te beoordtelen of zij al of niet aan de gevangenen zullen afgegeven of voor hen verzonden worden. De bepalingen van dit artikel zijn niet toepasselijk op gegijzelden. Art. 24. Zooveel zulks slechts met een goede bewaring vereenigbaar is, moeten alle gevangenen uiet alleen in de gelegenheid gesteld, maar ook, tenzij hun gezondheidstoestand zulks verbiedt, verplicht worden zich te baden en eenigen tijd in de opene lucht te bewegen. oor de zindelijkheid der gevangenen wordt de meeste zorg gedragen. Art. 25. Alle lokalen, waarin zich gevangenen bevinden, moeten dagelijks gereinigd worden. In «He gebruikt „ordende lokalen de, gev.ngeni, moet ateed» goed en zuiver drinkwater voorhanden ziju. Daar, waar men nog nachttonnen gebruikt, moeten die tenminste tweemalen de v,er-en-twintig „ren geledigd en gereinigd worden. onderzoek gedaa^ ' ^ """ * «nen De Cipier geeft zoo bij dit onderzoek gevangenen ziek worden n vonden gelijk ook zoo gevangenen, onverschillig van welken landaard, zich ziek melden, daarvan onmiddellijk kennis aan den met de dienst in de gevangenis belasten geneesheer; waar die ontbreekt aan het plaatselijk bestuur. Art. 27. Het Hoofd van plaatselijk beatuur zorgt, in overleg met den geneeseer, met de diemt in de gevangenis belast, op de es mogelijke wijze voor de verpleging der zieken. Die verpleging kan, naar gelang der omstandigheden, inde gevangenis ot in een hospitaal geschieden. Waar geen geneesheer is, handelt het Hoofd van plaatselijk bestuur naar oevind van zaken. Art 28 Indien een gevangene overlijdt, wordt, behoudens het geval ,n het derde lid van dit „tikel vermeld, het lijk v.n bestuurswege ter aarde besteld. 3 -Indien betrekkingen van eenen overleden veroordeelde hun verangen te kennen geven, om diens lijk te begraven, kan het ° ) H , u b6StUUr dit hun daartoe afstaan, onder voor- waarde dat de begrafenis zonder eenige plechtigheid zal geschieden. et lijk van eenen gegijzelde of in voorloopige hechtenis aangehoudene moet, zoo diens betrekkingen voor de begrafen" willen zorgen, hun zonder eenige voorbehoud worden overgegeven. '" J-, Df? Clpier ll0Udt 'n teSenwo°rdigheid van het Hoofd van plaatselijk bestuur of van iemand, daartoe door dezen te benoemen, afrekening met den ontslagen gevangene van de bij diens opneming in de gevangenis afgegevene goederen en waarden en van de door hem verdiende gelden. Na gedane afrekening wordt door den ambtenaar, die daarbij tegenwoordig is, den gevangene afgevraagd of hij nog iets te vorderen heeft, en van het antwoord evenals van de afrekening aanteekening gehouden op het register. Die aanteekening wordt door den ontslagen gevangene van zijne handteekening voerzien; indien hij echter niet schrijven kan wordt zulks vermeld; in beide gevallen wordt de aanteekening ook door den ambtenaar, in wiens tegenwoordigeid de afrekening geschiedt, onderteekend. Hetzelfde geschiedt, wanneer een gevangene naar een andere gevangenis wordt overgebracht. In dit geval worden hem echter noch goederen, noch waarden, noch slot van rekening ter hand gesteld, maar dit alles, vergezeld van een uittreksel uit het register, door de zorg van het plaatselijk bestuur naar de plaats zijner bestemming opgezonden, waar dit uittreksel weder in het register wordt ingeschreven. II. Bepalingen, betreffende de verschillende categorieën van gevangenen. Art. 30. Aan de gegijzelden en voorloopig aangehoudenen wordt alles vergund wat met de orde in de gevangenis, hunne bewaking en de voorschriften van dit reglement niet onvereenigbaar is. Zij kunnen, des verkiezende, voor eigen rekening in voeding en ligging voorzien en, met voorkennis van het plaatselijk bestuur en met inachtneming van het bepaalde bij het eerste lid van dit artikel, door tusschenkomst der gevangenbewaarders alles ontvangen wat tot verzachting van hun lot kan strekken. Kleeding wordt aan deze gevangenen niet verstrekt, ten ware zij onmogelijk daarin zelve kunnen voorzien ; alsdan is zij gelijk aan die der tot gevangenisstraf veroordeelden. Art. 81. De aan tot gevangenisstraf veroordeelden op te leggen werkzaamheden moeten steeds met het oog op hunnen vorigen levensloop worden geregeld. De Hoofden van plaatselijk bestuur hebben de bevoegdheid, zoo gevangenen dezer categorie zulks wenschen en de lokaliteit het toelaat, te gelasten, dat zij van de andere afgezonderd worden gehouden. Art. 32. Allen, die tot langer dan een jaar gevangenisstraf zijn veroordeeld, moeten de voor deze klasse vastgestelde kleeding dragen. Aan de voor korteren tijd veroordeelden kan het dragen hunner eigene kleeding worden toegestaan. Aan alle tot gevangenisstraf veroordeelden is het geoorloofd zich voor eigen rekening van onderkleederen en eenig meerder beddengoed te voorzien. Art. 33. Alle tot gevangenisstraf, dwangarbeid buiten den ketting of ten arbeidstelling aan de openbare werken veroordeelden mogen zich, hetzij uit eigen fondsen, hetzij door de hulp hunner betrekkingen, verbetering in voeding en versnaperingen verschaffen. Zulks mag echter alleen geschieden door tusschenkomst van den Cipier. Hieronder zijn noch opium, noch sterke drank, noch wijn en bier begrepen, die niet mogen worden verstrekt dan op schriftelijken last van een geneesheer. Art. 34. De tot kruiwagen, tuchthuis of dwangarbeid in— of buiten den ketting veroordeelden dragen een bijzondere voor hen vastgestelde kleeding. De tot dwangarbeid buiten den ketting veroordeelden mogen, hetzij uit eigen fondsen, hetzij door de hulp van hunne betrekkingen, door tusschenkomst van den Cipier verbetering van ligging en kleeding genieten; de kleeren moeten echter steeds zijn van dezelfde snede en kleur als hun van bestuurswege worden verstrekt. Art. 35. De tot kruiwagen, tuchthuis of dwangarbeid in den ketting veroordeelden mogen noch in voeding, noch in ligging, noch in kleeding iets anders genieten dan hun door den Regeering is toegelegd. Hierop kan uitzondering worden gemaakt bij hoogen ouderdom of ziekte op schriftelijke verklaring van een geneesheer. Art. 36. Zooveel de beschikbare middelen zulks toelaten, wordt aan de veroordeelden tot ten arbeidstelling dezelfde kleeding verstrekt als aan de tot dwangarbeid veroordeelden. III. Over het beheer der gevangenissen. Art. 37. Het algemeen beheer en oppertoezicht der gevangenissen in Nederlandsch - Indië is opgedragen aau den Directeur \ran Justitie. Behoudens de bevoegdheid aan het Hooggerechtshof van Nederlandsch - Indië en de Raden van justitie op Java bij titel XIX van liet reglement op de .strafvordering en aari de Raden van justitie in de bezittingen buiten Java en Madoera bij de betrekkelijke wettelijke voorschriften en aan de Regenten, Hoofddjaksa 's en Djaksa 's bij de artikelen 70 en 64 van het reglement op de uitoefening der politie, de burgerlijke rechtspleging en de strafvordering ouder de inlandsche en de daarmede gelijkgestelde bevolking, met opzicht tot de gevangenissen toegekend, is aau de Hoofden van gewestelijk bestuur het beheer en toezicht der gevangenissen in liun gewest opgedragen. Zij kunnen zich daarin in de afdeelingen buiten die, waarin de gewestelijke bestuurszetel gevestigd is, doen vervangen door de Hoofden van plaatselijk bestuur, en op de hoofdplaatsen van gewesten, waar Assistent-residenten in het bijzonder voor de politie zijn bescheiden, ook door dezen. Art. 38. In het bijzonder is aan de Hoofden van gewestelijk bestuur het toezicht opgedragen over de in hun gewest aanwezige veroordeelden tot dwangarbeid, onverschillig of die bij afzonderlijke inrichtingen en autoriteiten werkzaam gesteld, dan wel geheel Ier beschikking van het bestuur gebleven zijn. Zij geven, na de Hoofden van plaatselijk best uur en de inlandsche hoofdambtenaren dienaangaande gehoord te hebben, voorschriften omtrent de wijze, waarop de ter beschikking van het bestuur geblevene dwangarbeiders en de tot ten arbeidstelling aan de openbare werken veroordeelden het nuttigst werkzaam gesteld knnnen worden, zoowel ten bate van 's Lands schatkist, als tot ontlasting vau de heerendienstplichtige bevolking. Zij zijn verplicht hierbij de voorschriften van den Directeur van Justitie op te volgen en brengen aan dezen jaarlijks ter zake een verslag uit. Art. 39. Zooveel mogelijk worden alleen personen tot Cip'er aangesteld, die inet de eerste beginselen der cijferkunst bekend zijn en het maleisch met lalijnsche karakters lezen en schrijven kannen. Art. 40. Voor de gevangenissen, bij welke geen Cipiers zijn aangesteld, wijzen de Hoofden van gewestelijk bestuur de ambtenaren of beambten aan, die de dienst als zoodanig zullen waarnemen. Overal, waar in dit reglement wordt gesproken van Cipiers worden daarmede ook deze ambtenaren of beambten bedoeld. Alt. 41. De Hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur houden Yoortdurend toezicht op de handelingen van de Cipiers. De Hoofden van gewestelijk bestuur zijn bevoegd, om voor hen eene instuctie vast te stellen, mits niet strijdig met de bepalingen van dit reglement en met de door den Directeur van Justitie uitgevaardigde voorschriften. Ter verzekering hiervan zijn zij verplicht zulke instructiën voor de vaststelling aan het oordeel van den Directeur van Justitie te onderwerpen. Hetzij bij die instructie, hetzij bij huishoudelijk voorschrift bepalen zij, naar gelang der plaatselijke omstandigheden en der categoriën van gevangenen, op welk uur alle vuur en licht in de gevangenis uitgedoofd moeten zijn. De lichten, die in het belang der bewaking den ganschen nacht brandende blijven, zijn hieronder niet begrepen. Art. 42. De Hoofden van gewestelijk- en plaatselijk bestuur zijn in het bijzonder verplicht steeds toe zien, dat de voorgeschreven registers behoorlijk worden aangehouden en evenzeer dat de Cipiers behoorlijk rekening houden van de ten behoeve der gevangenen gedane ontvangsten en uitgaven. Art. 43. De Cipiers of zij, die hen vervangen, zijn verplicht de bevelen der Hoofden van plaatselijk- of gewestelijk bestuur steeds stiptelijk op te volgen. Daar waar veroordeelden, die zich bevinden in de gevangenis, welke onder hun toezicht is gesteld, gedwongen arbeid moeten verrichten, zijn zij in de eerste plaats belast deze, ingevolge de van het bestuur ontvangene bevelen, ten arbeid te stellen en hen daarbij te kontroleeren. In hunne dienstverrichtingen worden zij door het ondergeschikt personeel bijgestaan, dat hun stipte gehoorzaamheid verschuldigd is. Art. 44. De Cipiers en hunne ondergeschikten moeten de gevangenen met menschlievendheid, maar tevens met ernst behandelen en zich buiten de belangen der dienst zoo weinig mogelijk met hen inlaten. Art. 45. Zij zijn verplicht de gevangenen, zoo die iets onbehoorlijks bedrijven, te waarschuwen en te vermanen; zij zijn echter niet gerechtigd tot het opleggen van straffen, maar moeten de plaats gehad hebbende ongeregeldheden binnen vier - en - twintig uren ter kennisse brengen van het Hoofd van plaatselijk bestuur, dat hun als onmiddellijke chef is aangewezen. Art. 46. In geval van feitelijk verzet en ernstige poging tot rustverstoring of ontvluchting zijn de Cipiers gerechtigd op hunne verantwoordelijkheid de daders of belhamels eenzaam op te sluiten en des noods in de boeien te plaatsen. Hiervan wordt onmiddellijk kennis gegeven aan bet Hoofd van plaatselijk bestuur. Art. 47. In de gevangenissen, waarbij een militaire wacht is geplaatst, is deze verplicht den ambtenaar of beambte, op het oogenblik dat de hulp aangevraagd wordt als hoogste autoriteit in de gevangenis aanwezig, op diens aanvrage steeds den sterken arm te verleenen. De verantwoordelijkheid berust dan bii hem, die de hulp der wacht heeft aangevraagd. Art. 48. De consignes voor de bij de gevangenissen geplaatste militaire wachten worden door den plaatselijken militairen {Commandant vastgesteld in overeenstemming met het Hoofd van gewestelijk bestuur, onder wiens dadelijk beheer de gevangenis is gesteld, en door dien Kommandant op de gebruikelijk wijze bekend gemaakt. Behoorlijk gelegaliseerde afschriften der betrekkelijke, garnizoensorders moeten steeds in de gevangenis aanwezig zijn. Art. 49. De Cipiers mogen onder geen voorwendsel van de gevangenen of hunne vrienden en betrekkingen het een of ander ten geschenke ontvangen of wel in leen nemen. Art. 50. Alle gevangenen zonder onderscheid zijn verplicht zich voortdurend rustig te gedragen. Niet alleen eigenlijke ongeregeldheden, maar alle rumoer en gedruisch, alles wat tot wanorde of aanstoot aanleiding kan geven, is verboden. Art. 51. (1).1. Behoudens het bepaalde bij de volgende alinea zijn de Hoofden van gewestelijk-en plaatselijk bestuur bevoegd de gevangenen, wegens schending der orde en tucht, te straffen voor zooverre het gepleegde disciplinaire vergrijp niet als misdrijf of overtreding moet worden aangemerkt. 2. De in de vorige alinea bedoelde bevoegdheid kan door den Directeur van Justitie, geheel of ten deele, worden overgedragen aan directeuren van strafinrichtingen. 3. De straffen worden opgelegd na verhoor van den beschuldigde, zijnen aanklager en de getuigen. 4. Van de klacht, bewijsmiddelen en beslissing wordt aanteekening gehouden in een afzonderlijk register. 5. De hoofden van gewestelijk bestuur, zoomede de directeuren van strafinrichtingen die de bevoegdheid verkregen tot het opleggen van straffen aan gevangenen, bieden maandelijks, de laatsten door tusschenkomst van het gewestelijk bestuurshoofd, aan den Directeur van Justitie een afschrift aan van de ingevolge het bepaalde bij de vorige alinea aangehouden registers. Art. 53 (2) Gedurende den tijd dat de in artikel 52 sub a t/m d vermelde straffen worden ondergaan, mag den gevangene niets boven en behalve het door den Lande verstrekt rantsoen worden uitgereikt. (2) Aan de in voornoemd artikel sub b t/m e vermelde straffen wordt steeds, voor niet minder dan acht dagen, verbonden die, bedoeld sub a. (3) Bepaalde onwil om te arbeiden, verzet, beleeding of bedreiging tegen een der ambtenaren met het toezicht over of in de gevangenis belast, zoo daartoe geene handelingen van die zijde hebben aanleiding gegeven, en ontvluchting, voor zoover die handelingen als disciplinair vergrijp kunnen worden aangemerkt en niet tot de kennisneming van den rechter behooren, worden nimmer alleen gestraft met de straf, bedoeld onder La a. van artikel 52. (4) In gevangenissen, waar geen gelegenheid bestaat om eenzame opsluiting gepaard te doen gaan met zwaren arbeid, wordt de straf, bedreigd onder La b■ van voornoemd artikel, wegens de in het vorig (1)Zooalt dit artikel luidt cfm Stbl. 1908 No. S68. (2) „ „ „ „ „ 1909 No. 678. lid vermelde vergrijpen slechts eenmaal opgelegd, zullende bij herhaling van een dergelijk vergrijp door denzelfden persoon steeds een der zwaardere straffen worden toegepast; alles onverminderd het recht om voorzoover die gevangenissen betreft, onmiddellijk cerie der zwaardere straffen op te leggen. Art. 54. (I) De straf van eenzame opsluiting wordt ondergaan door afzonderlijke plaatsing in een gesloten cel, zonder toespraak dan die vari een geestelijke of een der ambtenaren met het toezicht over de gevangenis belast. (2) In gevangenissen, waar bij elk der cellen geen afzonderlijke luchtplaats met bedgelegenheid is aangebracht, wordt iedere met eenzame opsluiting gestrafte twee keeren daags gedurende één uur in de gelegenheid gesteld zich onder toezicht van eenen bewaarder te baden en in de open lucht te bewegen. (3) Het is den bewaarder ten strengste verboden den gestrafte buiten noodzaak toe te spreken. (4) Aan den met eenzame opsluiting gestrafte wordt zooveel mogelijk zwaren arbeid op taak opgelegd. Art. 54a. * (1) In de gevangenissen, waar gelegenheid bestaat eenzame opsluiting gepaard te doen gaan niet zwaren arbeid, mag de rottingstraf' alleen dan worden toegepast, wanneer de met eenzame opsluiting gestrafte bij herhaling onwillig blijft de hem opgelegde taak behoorlijk af te werken. (2) In gevangenissen, waar de in het vorig lid bedoelde gelegenheid niet bestaat, kan aan de rottingstraf verbonden worden die, vermeld sub b. van artikel 52. (3) In de in liet vorig lid bedoelde gevangenissen mogen andere vergrijpen dan bedoeld in het derde lid van artikel 53 niet met rottingslagen worden gestraft, zoolang de betrokkene de sub b. van artikel 52 vermelde straf niet heeft ondergaan. 6. De Directeur van Justitie is bevoegd om, naar aanleiding van den inhoud dezer registers, aan de betrokkenen de noodige opmerkingen te maken of hen van voorschriften te voorzien. (1) *) Zooals dit artikel luidt cfm Sthl. 1909 No, 578. (1) Zie verder omtrent dit artikel ten aanzit o ran bij de krijgsmacht ingedeelde dwangarbeiders tbl. 1884 No. 117. IV. Van de straffen. Art. 52. (2) Wegens vergrijpen tegen orde en tucht kunnen de gevangenen worden gestraft met: a. onthouding van sirie en van tabaks- en siriegelden voor niet langer dan één maand ; b. eenzame opsluiting voor niet langer dan acht dagen : c. eenzame opsluiting voor niet langer dan acht dagen om den anderen dag op water en rijst: d. eenzame opsluiting voor niet langer dan acht dagen om den anderen dag op water en rijst en gesloten in ijzeren boeien : c. rottingslagen, het getal van twintig niet te boven gaande, voor bij uiterlijk gewijsde veroordeelde inlanders; alles overminderd de straffen, bij algemeene verordening tegen overtreding en misdrijf bedreigd. Bij veroordeeling tot eene der straffen, omschreven La. b,c,d en e moet steeds die, omschreven onder a, ook worden opgelegd en wel voor niet korter dan acht dagen. Aan de straf van rottingslagen kan die, opgenoemd onder La. b, verbonden worden. (Zie verder omtrent dit artikel ten aanzien van bij de krijgsmacht ingedeelde dwangarbeiders Stsbl. 188i no, 117.) Art. 55. Ieder gevangene, die de hem verstrekte kleeding, ligging, gereedschappen of wel het hout- of ijzer- of metselwerk der gevangenis moedwillig beschadigt, vernielt of zoek maakt, is, onverminderd de hem op te leggen straf, tot vergoeding gehouden. IJiertoe kunnen èn zijn tabaks- of siriegeld èn zijne verdiende werkgelden besteed worden. Art. 56, De Directeur van Justitie heeft het recht, op voordracht van het betrokken hoofd van gewestelijk bestuur, te gelasten, dat een bijzonder gevaarlijke gevangene voor zekeren tijd, maar niet langer dan drie maanden, eenzaam worde opgesloten. Alvorens dit voorstel in te dienen, is het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur verplicht, daarop het gevoelen van eene geneeskundige, die den gevangene heeft onderzocht en gadegeslagen, in te winnen; diens schriftelijk advies legt hij bij zijn voorstel over. (2) Zooais dit artikel luidt cfra. Stbl 1909 No. 578 Zoo de eenzame opsluiting voor langer dan een maand is gelast, rapporteert bedoeld Hoofd van gewestelijk bestuur maandelijks in overleg met den geneeskundige. Zoo de eenzame opsluiting, bij dit artikel omschreven geen voldoende verbetering ten gevolge heeft gehad, kan later weder op de voorgeschrevene wijze een dergelijk bevel tegen denzelfden persoon worden uitgevaardigd. V. Overgangsbepalingen. Art. 57. Zeelieden, in een gevangenis tijdelijk opgenomen ingevolge het bepaalde bij de ordonnantie van 15 October 1861 (Staatsblad No. 101) worden behandeld als in voorloopige hechtenis gestelden. Art. 58. Personen, die wegens een doorgaand slecht en buitensporig gedrag ongeschikt zijn om aan zich zelve te worden overgelaten, of wel voor de veiligheid van anderen gevaarlijk, kunnen, hangende de beslissing van den Rechter en tot tijd en wijle, wanneer de rechter zulks noodig heeft geoordeeld, eene geschikte bewaarplaats voor hen is aangewezen, in de gevangenissen worden opgenomen krachtens bevel van het Hoofd van plaatselijk bestuur. Deze personen worden behandeld als de voorloopig in hechtenis gestelden maar worden buiten gemeenschap met andere gevangenen gehouden. Art. 59. Vervallen bij Stbl. 1897 No. 54. Art. 60. Vervallen bij Staatsblad 1874 No. 131. Slotbepaling. Art, 61. (1) Dit reglement is niet toepasselijk op de militaire huizen van arrest en detentie. III. Deze verordening treedt in werking op ] Augustus 1871. (1) Zooals dit artikel is gewijzigd cfra. Stbl. 18S9 No, 70. Bijblad No. 2499. trevangeniwweSKeil.Toepassing v»n hst reglement van orde en tucht enz. (Staat.blad 1871 No. 78). CIRCULAIRE aan de hoofden van Gewestelijk Bestuur in en buiten Java. No. 2584m. Batavia, -30 September 1871. Het is mij gebleken, dat het op 1 Augustus jl. in werking gekomen reglement van orde en tucht onder de gevangenen in Nederlandsch-lndië en tot voorloopige regeling van hunnen arbeid (Staatsblad 1871 No. 78) bij de toepassing tot enkele bedenkingen aanleiding gegeven heeft. Ter oplossing van die bedenkingen en ter bevordering tevens van een gelijkmatige toepassing der voorschriften van het reglement, moge de volgende toelichting van sommige zijner artikelen dienstig zijn. Artikel 2 schrijft een strenge afzondering van de verschillende categoriën van gevangenen voor in de gevangenissen. Het is echter zeer wenschelijk dat deze afzondering in den re^el ook volgehouden worde buiten de gevangenis, bij den arbeid. Daarom moeten veroordeelden tot dwangarbeid in den ketting, wnar het niet geheel onmogelijk is, den zwaarsten en gevaarlijksten arbeid afgezonderd van de veroordeelden tot dwangarbeid buiten den ketting verrichten en mogen de politioneel tot arbeid aan de openbare werken veroordeelden nimmer tezamen met deze beide soorten, daarvan uitgezonderd zij die verwezen zijn tot dwangarbeid buiten den ketting voor den tijd van één jaar of korter ter plaatse der veroordeeling, te werk worden gesteld. Bij mijne circulaire van 8 Juli jl., No. 1814 (1) zijn UwEdGstr. modellen aangeboden van het bij artikel 3 voorgeschreven register, in onderdeelen gesplitst. Daarin zijn echter een paar leemten ontdekt. Bij een woordelijke opvatting van het artikel namelijk, zouden (1) Bijblad No. 2488 nog afzonderlijke deelen van het register moeten worden aangehouden Ier inschrijving van de elders dan op de politierol tot gevangenisstraf veroordeelde Inlanders, gelijk mede van de veroordeelden door het regentschapsgerecht, die in de landsgevangenissen worden opgenomen. Zulks acht ik echter onnoodig. Het aantal toch van beide categoriën van gevangenen is zeer ge" ring en beiden kunnen zeer goed in andere onderdeelen van het register ingeschreven worden; de tot gevangenisstraf veroordeelden in het deel, dat gemerkt is BB 3; veroordeelden door het regentschapsgerecht in BB 4; in het eerste door in de kolom: „ aard en duur der straf' de veroordeeling tot gevangenisstraf te vermelden en het opschrift te doen luiden;,, Tot gevangenisstraf en tot dwangarbeid buiten den ketting veroordeelden ter plaatse der veroordeeling" ; in het ander door in de kolom: ,,dag, maand en jaar van het vonnis der veroordeeling' op te teekenen dat, de gevangene veroordeeld is door het regentschapsgerecht en het opschrift van het register te veranderen in: ,,tot ten arbeidstelling, blokarrest en gevangenisstraf op de politierol en door het regentschapsgerecht veroordeelden." Ook dient het gedeelte van het register, dat gemerkt is E. ter vermelding der opgelegde straffen aangevuld te worden met een kolom, te plaatsen tusschen de tegenwoordige kolommen 8 en 4, onder het opschrift „vermelding dat de beschuldigde is een bij uiterlijk gewijsde veroordeelde of wel een preventief gevangene." Waar de verwisseling van gevangenen spoedig en menigvuldig plaats heeft verdient wijders het aanhouden van een dagelijkschen sterktestaat met vermelding van de namen, de soort en het aantal der personen, die in elk vertrek van de gevangenis zijn gehuisvest, alleszins aanbeveling. Tot de toepassing van het voorschrift der 3de alinea van artikel 3 mag niet dan bij wel bewezen noodzakelijkheid worden overgegaan, want het moet een uitzondering, geen regel zijn, dat de cipier het register niet aanhoudt. Het is wenschelijk de vonnissen, bevelen of beschikkingen, bij art. 5 bedoeld, krachtens welke de opneming in de gevangenis geschiedt, in een bundel te bewaren of aan het register te hechten op dat de cipiers zich immer kunnen rechtvaardigen. Wanneer na aankomst op de aangewezen strafplaats bij het, volgens art. 7 gehouden onderzoek veroordeelden mochten blijken aan ziekten of voor den dwangarbeid ongeschikt makende kwalen te lijden welke zij niet onderweg gekregen hebben, moet daarvan onmiddellijk, onder overlegging van geneeskundige certificaten, aan mij mededeeling worden gedaan, ten einde mij in staat te stelleu toezicht te houden op de naleving der bepalingen omtrent de geneeskundige visitatie der veroordeelden. De goederen van de gevangenen, welke ingevolge art. 8 in bewaring worden genomen, moeten, na in het daarvoor bestemd register te zijn ingeschreven in afzonderlijke bundels, met vermelding van den naam en het gevangenisnummer van den eigenaar, vereenigd en zorgvuldig bewaard worden. Het voorschrift van art. 10 geldt niet alleen voor inlandsche, maar ook voor Enropeesche gevangenen. Ook veroordeelde Europeanen kunnen dus verplicht worden de werkzaamheden ten behoeve der gevangenis, als het schoonhouden der lokalen, enz. te verrichten. De bedoeling van de art. 11 en 14 wordt niet overal juist opgevat. Bij het vaststellen van de, bij die artikelen bedoelde regelen voor den arbeid der veroordeelden kan met een eenvoudige opsomming van de soorten van arbeid en opgaaf van de plaatsen van tewerkstelling niet volstaan worden. Niet alleen toch ten gemakke van de plaatselijke autoriteiten en in het belang van toezicht en goede orde, maar evenzeer in het belang der veroordeelden zeiven moeten die regelen vastgesteld worden. Zij behooren dus deels gegrond te zijn op-, deels geput uit het reglement van orde en tucht. Daarbij moeten drie categoriën van gevangenen onderscheiden worden: 1. veroordeelden tot gevangenisstraf, wier aibeid binnen de gevangenis geregeld moet worden; 2. veroordeelden tot dwangarbeid in- en buiten den ketting, die afgezonderd van de politioneel te werk gestelden moeten arbeiden; 3. veroordeelden op de politierol tot ten arbeidstelling aan de openbare werken. Die regelen moeten gegrond zijn op het reglement, door, bij voorbeeld, daarbij de afscheiding der verschillende categoriën, die artikel 2 voorschrijft, zooveel mogelijk, in acht te nemen; door alle werkzaamheden ten behoeve der gevangenis, zooals artikel 11 wil, aan de gevan. genen op te dragen; door den regel van artikel 11 en 14 op te volgen, dat de zwaarste en gevaarlijkste arbeid wordt opgelegd aan de zwaarst gestraften; door daarbij het voorschrift van artikel 15 alinea 7 en artikel 31 niet over het hoofd te zien; en door, in opvolging van ar. tikel 38, te letten op het min of meer nuttige van den arbeid. Zij moeten geput worden uit het reglement, door eenige voorschriften van het reglement beknopt over te nemen, bij voorbeeld, door na de regeling van den aard van den arbeid, die aan elke categorie van veroordeelden wordt opgedragen, te vermelden, dat zij verplicht zijn op taak te arbeiden, welkt dagelijks door den cipier of de mandoers geregeld zal worden; door, na vermelding van de werkuren, als regel ook de uitzondering op te nemen, dat zij in buitengewone omstandigheden ook op andere uren en tot anderen arbeid kunnen geroepen worden; door hen opmerkzaam te maken op hunne verplichting om stipt de bevelen op te volgen van de over hen gestelde machten, zich rustig en stil te gedragen en naar den arbeid te begeven; door te wijzen op hun recht om, behoudens noodzakelijke werkzaamheden, op Zon- en feestdagen, met de bij artikel 16 aangenomen onderscheiding, vrij te zijn van arbeid; om in hunnen vrijen tijd voor zich zeiven te arbeiden, doch zonder de opbrengst van dien arbeid terstond in handen te krijgen, daar deze hun eerst bij ontslag uit de gevangenis uitgekeerd wordt, door aan de mandoers bij vertrek uit de gevangenis naar het werk en terugkomst in dat verblijf, eene oproeping bij name voor te schrijven en dezen te gelasten telken avond hun rapport aan den cipier te doen over al het op dien dag voorgevallene; door te wijzen op de straffen die ingevolge de artikelen 52, 53 en 54 kunnen worden opgelegd; in het bijzonder ook daarop, dat de veroordeelden bij onwil om te arbeiden' verzet, beleediging of bedreiging tegen een der ambtenaren met het toezicht over of in de gevangenis belast, en bij ontvluchting onmiddellijk met rottingslagen kunnen worden afgestraft; door hen opmerkzaam te maken op de belooning, welke zij kunnen verkrijgen, wanneer zij zich onderscheiden, door een aanstelling tot mandoer tegen een goed loon, enz. In het bijzonder behoort wijders bij de regeling en verdeeling van den arbeid gelet te worden op den inhoud van de laatste alinea van art. 14. Het afstaan van dwangarbeiders aan plaatselijke autoriteiten, openbare of bijzondere instellingen is met een goed strafstelsel niet overeen te brengen. De groote verscheidenheid van arbeid, de verschillende plaatsen, waar veroordeelden arbeiden, over een groote uitgestrektheid verdeeld, maken alle goed toezicht onmogelijk, en wanneer daarbij nog komt dat de veroordeelden gelijk hier en daar geschiedt, des nachts niet naar de gevangenis terugkeeren blijft er van de opgelegde straf al zeer weinig over. Het doel van artikel 14 in verband met artikel 38 is, daarin langzamerhand verbetering te brengen door intrekking van alle dwangarbeiders bij inrichtingen of autoriteiten geplaatst, die niet bij Gouvernemenst - besluit zijn afgestaan en toegevoegd. \ oor allerlei plaatselijke werkzaamheden, waartoe vroeger dwangarbeiders bij getallen van 3 tot 10 en 12 werden aangewezen, is het wenschelijk, zoo mogelijk, een bepaalde ploeg van 20 a 25 politioneel veroordeelden tot ten arbeidstelling aan de openbare werken aan te wijzen, die zich onder streng toezicht naar de verschillendplaatsen der stad begeven waar hun arbeid vereischt wordt. Tederen avond keeren zij dan in de gevangenis terug. Zijn de U gegeven middelen van toezicht niet voldoende, dan moeten tot verbetering goed toegelichte voorstellen aan mij. wórden gedaan. De wijze, waarop tegenwoordig hier en daar dwangarbeiders aan particulieren tegen betaling van een gering loon des Zondags worden afgestaan is af te keuren. Verlangt een particulier van de werkkrachten der dwangarbeiders in hnn vrijen tijd gebruik te maken, dan moet hij daartoe een behoorlijke aanvraag doen aan het Hoofd van plaat- selijk bestuur en dan kan den veroordeelden, die daartoe genegen zijn, worden vergund liet werk, bij ploegen en onder goed toezicht, te gaan verrichten, terwijl daarvoor alsdan zal moeten worden betaald het loon van van een gewonen vrijen koeli, af te dragen aan den cipier of ambtenaar, bedoeld bij artikel 40, terwijl mede voor de toezicht hebbende mandoers eenig loon zal behooren te worden bedongen waar, op grond van gouvernements besluiten, aan autoriteiten of inrichtingen worden toegevoegd, moeten daartoe bij voorkeur dwangarbeiders buiten den ketting worden aangewezen. Opvolging van het voorschrift van art lo, aan elke ploeg dwangarbeiders een bepaalde taak moet worden aangewezen, die naarmate van de krachten van elk individu door de mandoers ouder hen verdeeld wordt, kan niet genoeg aanbevolen worden. Velen zijn de klachten over de weinige producten van den arbeid der veroordeelden. Door het opleggen eener taak en onmiddellijke bestraffing, ingeval zij op den bepaalden tijd niet volbracht is, kan hieraan een einde worden gemaakt. De 4de alinea van art. 15 zegt, dat zooveel mogelijk de mandoers uit de dwangarbeiders worden gekozen. Hiervan is nogtans niet de bedoeling om alle mandoers uit de veroordeelden te kiezen; het is wenschelijk dat naast deze laatsten steeds ook eenige vrije mandoers met het toezicht belast zijn. Ook behoeft het loon der tot mandoers aangestelde veroordeelden niet gelijk te zijn aan dat van de anderen; er moet niet vergeten worden dat zij gestraften zijn en ook dat reeds hunne voeding en huisvesting van landswege wordt voorzien; het is bovendien geraden hun loon zoodanig te regelen, dat het bij gestadige goede plichtsvervulling en oppassendheid kan worden verhoogd, ten einde hen op die wijze aan te moedigen tot het goede. De dringende noodzakelijkheid, bij artikel 16 bedoeld, kan zich bij voorbeeld, behalve voor werkzaamheden ten behoeve der gevaugenis, ook voordoen bij veroordeelden aan inrichting of autoriteiten toegevoegd, waar hunne hulp dagelijks noodig is, alsmede bij plotseling ontstaande rampen, als watersnood, aardstorting, brand, enz. Overigens mogen ook de politioneel tot tenarbeidstelling veroor- deelden op de bij dat artikel uitgezonderde dagen niet tot arbeid worden gedwongen. Vrijwillige arbeid in de gevangenis is volgens artikel 17 geoorloofd, ook aan veroordeelden in hunnen vrijen tijd. Het is wenschelijk dat zooveel mogelijk aan te moedigen, opdat de gevangenen bij het verlaten der gevangenis in het bezit kunnen worden gesteld van eenig geld. Er moet echter streng op gelet worden dat het loon niet in hunnen handen maar in die van den cipier kome. Op grond van artikel 19, alinea 4, kunnen de bezoekers niet alleen bij het binnen komen, maar ook bij het uitgaan van de gevangenis aan den lijve onderzocht worden. De voorgeschreven afscheiding van de gevangenen moet ook dan gehandhaafd worden, wanneer hun, in opvolging van artikel 24 gelegenheid wordt gegeven zich in de open lucht te bewegen. Daartoe moet dit op verschillende uren of op verschillende plaatsen aan de onderscheidene categoriën van gevangenen worden toegelaten. Aan de voorschrilten van de artikelen 32, 34 en 36 ten aanzien van de kleeding der veroordeelden moet streng de hand gehouden worden. Zij, die verplicht zijn de gevangeniskleding te dragen, moeten onmiddellijk na de ten uitvoerlegging van het tegen hen gewezen vonnis daarin worden gekleed, zooals zulks ten aanzien van dwangarbeiders reeds is voorgeschreven bij het gouvernements besluit van 31 December 1866 No. 21. Geen verstrekking van nieuwe kleeren mag geschieden dan na overlegging van de oude afgedragene. Tegen het verkoopeu der gevangeniskleding moet streng gewaakt en de schuldige bij ontdekking gestreng worden gestraft. In artikel 3/ is geen melding gemaakt van de bemoeienis der omgaande rechters met het gevangeniswezen (Cf. artikel 107 van het reglement op de rechterlijke organisatie). In afwachting van nadere voorschriften hieromtrent kan op de oude wijze worden ' voortgegaan en dus de omgaande rechter bij voortduring de voor inlanders bestemde gevangenissen binnen zijn ressort inspeeteeren en naar aanleiding daarvan zijne aanmerkingen en beschouwingen aan mij mededeelen. De instructie voor de cipiers, door de hoofden van gewestelijk bestuur met inachtneming van artikel 41 vast te stellen, behoort vooral geput te zijn uit het reglement, aangezien zij daarmede natuurlijk overeenstemmig behoort te wezen. De straffen bij artikel 52 bedreigd kunnen, als strekkende tot handhaving der orde en tucht in de gevangenis, niet alleen aan veroordeelden, maar ook aan gegijzelden en voorloopig in hechtenis gestelden worden opgelegd- Ook aan veroordeelden, die wegens niet -betaling der geldboete, waartoe zij zijn verwezen, lijfsdwang ondergaan. Niet overal bestaat voldoende gelegenheid tot het doen ondergaan der straf van eenzame opsluiting, zooals zij bij artikel 53 is voorgeschreven. Waar dit het geval is, moet onmiddellijk een voorstel gedaan worden tot de inrichting of den aanbouw van afzonderlijke cellen, met aanbieding van project-teekening en begrooting van kosten. Daarbij moet het volgende in acht genomen worden. In den regel zal een cel op elk vijf-en-twintig tal gevangenen voldoende zijn. Hare lengte moet 4'/a. hare breedte 2, hare hoogte 4'/o a 5 Ned.el bedragen. Drie of vier cellen kunnen onder een dak vcreenigd zijn en voor dit gebouwtje moet, door zijmuren te verlengen en deze door een muur aan elkander te verbinden, een loopplaats of ruimte gelaten worden, waar aan de opgeslotenen beurtelings tweemalen daags gelegenheid kan worden gegeven, zich te baden en eenigen tijd in de open lucht te bewegen. Zooveel mogelijk moet het gebouw afgezonderd staan en iedere gelegenheid tot gewaarwording van hetgeen buiten de cel omgaat, afgesloten zijn ; daarom moet hoog in den achterwand een tralievenster worden aangebracht en in den voorwand hoog boven de deur mede een getraliede opening, om den luchtstroom te bevorderen. Het sluiten in ijzeren boeien moet op dezelfde wijze geschieden, als zulks bij de militairen gebruikelijk is bij toepassing der straffen, voorgeschreven bij artikel 30 van het reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande, en artikel 30 van het reglement voor het Militaire huis van arrest te Willem I, (nu te Samarang). (1) (1) Thans te Tjim»kit Bij het aandoen der boeien moet op de bijzondere lenigheid der handgewrichten bij personen van niet Europeeschen landaard gelet worden. Waar men de benoodigde boeien niet heeft, moeten die worden aangevraagd bij den directeur van financien door mijne tusschenkomst. Men vergete niet dat de straf van rottingslagen, bij La. e van artikel 52 genoemd, alleen aan bij uiterlijk gewijsde veroordeelde inlanders en gelijkgestelden kan worden opgelegd en dat onder dezen ook moeten worden begrepen zij, die op de politierol tot straf zijn veroordeeld. Ook vestig ik er de aandacht op, dat volgens artikel 54 alinea's 1 en 2 die straf in vier gevallen onmiddellijk, dat is, zonder dat vooraf eene der andere straffen behoeft te zijn toegepast, kan worden opgelegd, namelijk in geval: van onwil om te arbeiden; van verzet tegen de ambtenaren of beambten met het toezicht over of in de gevangenis belast; van beleediging of bedreiging tegen deze ambtenaren of beambten; van ontvluchting. Behalve voor deze vergrijpen mag de rottingstraf niet aan veroordeelden worden opgelegd wegens inbreuken op de orde en tucht, voordat zij te dier zake de straf van eenzame opsluiting voor niet langer dan acht dagen, om den anderen dag op water en rijst en ijzeren boeien, hebben ondergaan. Bij toepassing der straf van ,,om den anderen dag op water en rijst ontvangt de gestrafte den eenen dag zijn gewoon rantsoen voeding, den anderen dag slechts de bepaalde hoeveelheid gekookte rijst en naar genoegen water. ^ ele zijn de klachten wegens ontvluchting van gevangenen, inzonderheid van hen, die buiten de gevangenis te werk zijn gesteld. Het is daarom wenschelijk om in zoodanig geval met gestrengheid te werk te gaan en onmiddellijk eene der zwaarste straffen, zelfs de rottingstraf, wanneer de ontvluchte bij uiterlijk gewijsde veroordeeld is, toe te passen. Eene der voorname bedoelingen van het reglement is een betere handhaving van orde en tucht onder de gevangenen in eti buiten de gevangenis te verzekeren ; om dat doel te bereiken is gestrengheid, gepaard aan billijkheid eu rechtvaardigheid eu aan een getrouwe toepassing van de voorschriften van het reglement, dringend noodig. ik heb de eer UwEdGstr. te verzoeken de onder Uwe bevelen dienende plaatselijke besturende ambtenaren met den inhoud van dit schrijven in wetenschap te stellen. De Directeur van Justitie, T.H. DER KINDEREN. Bijblad No. 4141). Toepassing van bet reglement van Orde en Tucht enz. (Staatsblad 1871 No. 78) Afschaffing van het kromsluiten. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op en buiten Java. No. 10116. Batavia, 1 December 1884. Ingevolge de circulaire van mijnen toenmaligen ambtsvoorganger van 30 September 1871 No. 2584m (Bijblad No. 2499) moet de straf van ,,sluiting in ijzeren boeien" bedoeld bij § d. van art. 52 van het „reglement van Orde en Tucht onder de gevangenen in Nederlandsch-Indië" (Staatsblad 1871 No. 78), op dezelfde wijze plaats vinden als bij de militairen gebruikelijk was, n. 1. door kromsluiting. Daar deze uitvoering door kromsluiting sedert bij het leger is afgeschaft, bestaat er geen reden om haar voor de gevangenen, zoowel Europeanen als Inlanders, in de civiele gevangenissen nog te behouden en acht de Regeering hare afschaffing mitsdien wenschelijk. In verband hiermede zal bij de toepassing der bovengenoemde straf voortaan moeten worden gebruik gemaakt van het thans bij het leger in gebruik zijnde dwangmiddel, hetwelk bestaat uit een beugel voor den pols en een beugel voor den enkel, vereenigd door een ketting, lang genoeg om den geboeide rechtop te doen gaan en in zijn cel te doen werken. Bij die gevangenissen evenwel waar het thans gebruikt wordende dwangmiddel nog in voorraad is, moet, ingeval een gevangene in ijzeren boeien moet worden gesloten, nog gedeeltelijk hiervan worden gebruik gemaakt, bijv. door dezen gevangene alleen de beide handen of alleen beide voeten de te boeien. Ik heb de eer UWEdG. te verzoeken, de onder Uwe bevelen dienende besturende ambtenaren met den inhoud van dit schrijven in wetenschap te willen stellen en hun op te dragen, bij de ten uitvoerlegging der straf van sluiting in ijzeren boeien op het vorenstaande te letten. De Directeur van Justitie, BUYN. Aanvulling van het reglement van orde en tucht. (Staatsblad 1871 No. 78). Regeling van de wijze, waarop ten behoeve van werken onder locaal beheer, zal kunnen worden beschikt over de arbeidskracht van veroordeelden tot dwangarbeid en tot tenarbeidstelling aan de openbars werken Staatsblad 1904 No. 450. Zooals dit is aangevuld bij Staatsblad 1906 No. 258. De Gouverneur - Generaal van Nederlandsch - Indië, De Raad van Nederlandsch - Indië gehoord: Heeft goedgevonden en verstaan : Met aanvulling van het reglement van orde en tucht onder de gevangenen in Nederlandsch-Indië en tot voorloopige regeling van hunnen arbeid, vastgesteld bij artikel 2 der ordonnantie van 3 Juni 1871 (Staatsblad No. 78) en bij verschillende latere verordeningen gewijzigd, te bepalen als volgt: ]. Veroordeelden tot dwangarbeid en tot ten arbeidstelling aan de openbare werken kunnen, met in acht neming van de bij algemeenc verordening te hunnen aanzien gegeven of nog te geven voorschriften; ook worden werkzaam gesteld ten dienste van gewesten en eigen gedeelten van gewesten met eigen geldmiddelen. II. Van deze bevoegdheid wordt geen gebruik gemaakt tegen den wensch van den raad van het belanghebbend gewest, of gedeelte van eeri gewest. III. De kosten van gereedschappen voor werk, als onder I bedoeld, zoomede alle voor zoodanig werk noodige buitengewone uitgaven wegens huisvesting en bewaking van benevens toezicht op de veroordeelden, komen ten laste van de eigen geldmiddelen van het betrokkken gewest of gedeelte van het gewest. IV. (1) Bovendien betaalt dat gewest of gedeelte van een gewest aan het Land vergoeding voor den arbeid van de te zijnen dienste werkzaam gestelde veroordeelden, volgens een maatstaf, door den Directeur van Justitie te bepalen in overeenstemming met de waarde, die naar zijn oordeel aan den arbeid der veroordeelden ter plaatse van tewerkstelling mag worden toegekend. Atjeh Dwangarbeiders. Regeling omtrent de bevoegdheid tot het opleggen van straffen, wegen* schending der orde en tucht, aan de bij de krijgsmacht in Atjeh ingedeelde dwangarbeiders. STAATSBLAD 1884 No. 117. De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië. De Raad van Nederlandsch-lndië gehoord ; Heeft goedgevonden en verstaan : Te bepalen: 1. De dwangarbeiders, ingedeeld bij de Krijgsmacht in het gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden, staan, in afwijking van (1) Zooals dit artikel luidt cfra. Stbl. 1906 No. 258. art. 38 van het reglement van orde en tucht onder de gevangenen in Nederlandsch-lndië (Staatsblad 1871 No. 78), onder het oppertoezicht van den Directeur van Justitie, onder militair beheer en toezicht. 2. Voor zoover veroordeelden betreft, wordt art. 51 van genoemd reglement gelezen als volgt: De beheerder der dwangarbeiders, de Militaire Commandanten en de hoogste civiele autoriteiten hebben naar gelang de veroordeelden zich bevinden te Kotta Radja, op de posten of op plaatsen, waar geen garnizoen is, het recht om die veroordeelden, wegens schending der orde en tucht, te straffen voor zoover het gepleegde disciplinaire vergrijp niet als misdrijf of overtreding moet worden aangemerkt. Deze straffen worden opgelegd na verhoor van den beschuldigde, aanklager en de getuigen. Van de klacht, bewijsmiddelen en beslissing wordt aanteekening gehouden in een afzonderlijk register. De Militaire Commandant van Atjeh en Onderhoorigheden biedt maandelijks door tusschenkomst van den Legercommandant, aan deu Directeur van Justitie een afschrift aan van de ingevolge dit artikel aangehouden registers. De Directeur van Justitie is bevoegd om, naar aanleiding van den inhoud dezer registers, de noodige opmerkingen te maken of voorschriften te geven. 3. De enz. Zie ook Staatsblad 1890 No. 117 hierachter. Toepasselijkver klaring der voorschriften tot handhaving van orde en tucht onder dwangarbeiders, ingedeeld bij de krijgsmacht in het gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden, op alle dwangarbeiders, die bij militaire e*peditiën ofexcurslen in andere deelen van Nederlandsch-Indi*. zijn ingedeeld. STAATSBLAD 1890 No. 117. De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië, De Raad van Nederlandsch-lndië gehoord : Heeft goedgevonden en verstaan : Te bepalen : 1. De ordonnantie van 3 Augustus 1884 (Staatsblad No. 117) is mede van toepassing op alle dwangarbeiders, die bij militaire expedi— tien of excursien in andere deelen van Nederlandsch-lndië zijn ingedeeld, met dien verstande dat de straffen worden opgelegd door den Commandant der troepen op expeditie of excursie dan wel de door dezen aangewezen officieren. Reglement van orde en tucht. Ge«n disciplinaire straffen doen ondergaan na expiratie van den ttraftijd der veroordeelden. CIRCULAIRE van den Directeur van Justitie. No. 1261. Batavia, 21 Februari 1898. Het is meermalen voorgekomen, dat aan veroordeelden, wegens vergrijpen tegen het Reglement van Orde en lucht onder de gevangenen in Nederlandsch-lndië (Staatsblad 1871 no. 78.) de straf van eenzame opsluiting voor langeren duur dan het nog te ondergane gedeelte van den straftijd van den betrokkene werd opgelegd en, niettegenstaande de expiratie van den straftijd, in haar geheel werd ten uitvoer gelegd. Dit is onwettig. De disciplinare straffen, krachtens het bovengenoemd Reglement opgelegd, mogen alleen ten uitvoer worden gelegd, zoolang de delinquent gevangene is. Een veroordeelde nu houdt op gevangene te zijn zoodra zijn straftijd geexpireerd is, alsdan mag op hem geenerlei disciplinaire straf meer worden geexecuteerd. Hetzelfde geldt ten aanzien van preventieve gevangenen, wier onmiddellijke invrijheidstelling is bevolen en die niet om andere redenen in hechtenis behooren te blijven. Daartoe door den Gouverneur - Generaal gemachtigd heb ik de eer het vorenstaande te Uwer kennisse te brengen, met verzoek er voor te willen waken en doen waken, dat de oplegging van de bij het Reglement van Orde en Tucht onder de gevangenen in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1871 no. 78) bedoelde straffen niet leidt tot verlenging van den straftijd van veroordeelden of van de hechtenis van preventieve gevangenen. De Directeur van Justitie, LAGERWEY. Bijblad No. 2887. Veroordeefden. Tegengang van herhaalde Ontvluchting. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op en buiten .Tava. No. 2168. Batavia, 12 Mei 1875. Bij de examinatie der mij toegezonden afschriften der registers van aan de gevangenen wegens schending van orde en tucht opgelegde straffen is het mij gebleken, dat gevallen van ontvluchting bij herhaling zich veelvuldig voordoen. Teu einde dit zooveel mogelijk tegen te gaan, acht ik het noodig, dat de veroordeelden, die zich voor deswege opgelegde disciplinaire bestraffing ongevoelig betoonen, onder een strenger toezicht worden geplaatst, dan zulks ter aangewezen strafplaats mogelijk is, of dat hun een andere strafplaats worden aangewezen, waar geene, althans mindere gelegenheid tot ontvluchting bestaat. Ik heb mitsdien de eer UEdG. te verzoeken, bij het voorkomen van gevallen van herhaalde ontvluchting onder veroordeelden, die hunne straf niet ter plaatse der veroordeeling moeten ondergaan, mij daarvan onmiddellijk kennis te geven, opdat door mij het noodige kan worden verricht tot verandering der aangewezen strafplaats. De Directeur van Justitie, D. L. F. DFj PAULY. HOOFDSTUK VII. Arbeid. Europeesche reroordeelden tot tuchthuis-of gevangenisstraf zijn tot arbeid veplicht. S. E. 11. Alle veroordeelden tot tuchthuis-of gevangenisstraf worden in tuchthuizen of gevangenissen opgesloten en zijn aldaar tot arbeid verplicht. Het beheer en de inrichting der tuchthuizen en gevangenissen, de daar te verrichten arbeid en de bestemming van zijne opbrengst, worden met inachtname van het verschil in zwaarte tusschen deze beide straffen bestaande, bij ordonnantie geregeld. Inlandsche veroordeelden tot dwangarbeid of gevangenisstraf zijn tot arbeid verplicht. S. I. 15. Alle veroordeelden tot dwangarbeid en tot gevangenisstraf zijn tot arbeid verplicht. Dit voorschift is niet van toepassing met. opzicht tot de aanzienlijke inlanders bedoeld bij art: 8. Bijblad No. 2490. Gevangeniswezen. Inrichting van de landsgevangani» te Samarang toi een centrale strafinrichting voor Europeanen (veroordeelden) en met hen gelijk gestelden. Besluit. No. 6824/1. Samarang, 3L Juli 1871. De resident van Semarang, Gelezen liet reglement van orde en tucht onder de gevangenen in Nederlandsch — Indië en tot voorloopige regeling van hunnen arbeid' afgekondigd bij Staatsblad No. 78 van dit jaar, in opvolging van het bepaalde bij artikel 11 alinea 3 daarvan, willende overgaan tot het vaststellen van eenige regelen voor den arbeid onder de veroordeelden in de gevangenis voor Europeanen en daarmede gelijkgestelden op deze hoofdplaats. Heeft besloten: Onder nadere goedkeuring van den directeur van justitie va?t te stellen de navolgende regeling voor den arbeid onder te veroordeelden in de gevangenis voor Europeanen en daarmede gelijkgestelden op deze hoofdplaats, als: A. Voor tot tuchthuis- en kruiwagenstraf veroordeelden. Art. 1. Deze veroordeelden worden, te beginnen met 1 Augustus a.s., voorloopig uitsluitend verplicht tot het maken van schoenen. Art. 2. Die arbeid wordt gemeenschappelijk verricht in de daarvoor speciaal aangewezen werkzaal der gevangenis. Art. 3. De veroordeelden gaan op de voor den arbeid vastgestelde uren, onder geleide van den cipier, of een door dezen aan te wijzen beambte naar de werkzaal en keeren, na afloop van den arbeid, op dezelfde wijze naar hunne zalen of kamers terug. Art. 4. De cipier wijst de personen aan, die de zalen en kamers in de gevangenis, waar hij dit noodig oordeelt, moeten schoonmaken en daardoor buiten de mogelijkheid zijn om op het bepaalde uur in de werkzaal te komen. Met dien arbeid gereed zijnde worden zij eveneens naar de werkzaal gebracht. Art. 5. De cipier regelt den arbeid en bepaalt de taak, die door elke veroordeelde moet worden afgewerkt. Art. 6. Hij wordt daarin bijgestaan door een baas schoenmaker en twee onder-bazen, die daartoe door liet bestuur aangesteld, (1) het toezicht in de werkzaal uitoefenen, de werkzaamheden controleeren en daarin het noodige onderricht geven. Art. 7. Bij verhindering of ontstentenis van den baas schoenmaker treedt de oudste onderbaas in diens plaats op en draagt hij al de verantwoordelijkheid van die waarneming. Art. 8. De baas schoenmaker kan uit de veroordeelden, die zich daartoe door ijver en geschiktheid aanbevelen, naar gelang van de behoefte, een of meer hunner kiezen, om hem in de leiding der werkzaamheden of het geven van onderricht behulpzaam te zijn. Deze veroordeelden zijn alsdan van persoonlijken arbeid vriigesteld, doch genieten overigens gecne voorrechten hoegenaamd boven hunne medegevangenen. Art. 9. De veroordeelden zullen zich gedurende den arbeid stil en rustig moeten gedragen. ier beter herkenning zullen zij een goed zichtbaar nummer op den rug van hun buis dragen. Het roken of eten onder den arbeid is verboden. Drinkwater moet in de werkzaal aanwezig zijn. Art. 10. Bepaalde onwil tot werken, verzet, beleediging of bedreiging tegen de beambten met het toezicht over den arbeid belast, ongehoorzaamheid in het opvolgen van ontvangen bevelen, moedwil' in het zoekmaken, het breken van gereedschappen of verknoeien van onderhanden werk, zullen naar bevind van zaken worden gestraft, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 52 van het in den aanhef van dit besluit genoemd reglement. Art. 11. Bij den aanvang van den arbeid ontvangt ieder veroordeelde zijn gereedschap en de noodige stoffen voor de door hem te maken schoenen. (1) In dienst guteld bij liet besluit van 97 Juli 1871 No. 11. Na afloop van den arbeid moeten de gereedschappen in de werkzaal worden opgeborgen en mogen in geen geval daar buiten gebracht worden. De baas schoenmaker zorgt dat dit voorschrift stiptelijk wordt opgevolgd. Art. 12. De veroordeelden zullen de door hen gemaakte schoenen voor de aflevering van een herkenningsteeken voorzien op zoodanige wijze, als door den baas schoenmaker zal worden bepaald. De baas schoenmaker zal de gemaakte schoenen dagelijks innemen en voorloopig nazien. De niet goedgekeurde schoenen worden, zonder merk van afkeuring, aan den betrokken veroordeelde werkman, ter verbetering teruggezonden. Art. 13. De goedgekeurde schoenen zullen door den baas schoenmaker gestempeld of gemerkt worden met de letters B.G. welk merk op de goederen moet worden gedrukt, geslagen of gebrand, in dier voege dat, zonder de stof te bederven, het merk door het gebruik der goederen niet wordt uitgewischt. Art. 14. De door den baas schoenmaker goedgekeurde schoenen zullen eiken Maandag, tegen teruggave van het recu door hem afgegeven voor de ontvangen grondstoffen, bedoeld bij artikel 17 van dit besluit, na eene herkeuring in het militair huis van arrest te Semarang in het magazijn dier inrichting worden in ontvangst genomen, om daarna verder in het afdeelings kleeding magazijn te worden ingeleverd. Art. 15. De waarde der in het afdeelings kleedingmagazijn afgeleverde schoenen wordt berekend volgens de daarvoor bij het militaire huis van arrest van Samarang vastgesteldeprijzen, en wordt daarvan in die iurichting goede rekening gehouden. Art. 16. De gereedschappen voor de schoenmakerij, met uitzondering van naalden, naairingen, losse elzen en brossen, die door den baas schoenmaker verstrekt worden, behooren aan den lande en worden aan den baas schoenmaker bij de aanvaarding zijner betrekking in bruikleen afgestaan, onder verplichting, om die gereedschappen voltallig te houden en bij verlies of onbruikbaarwording voor eigen rekening aan te vullen. Indien door vermeerdering van arbeiders meer gereedschap noodig is, zal dit op dezelfde wijze voor eenmaal van landswege worden verstrekt. Art. 17. De noodige stoffen voor de te maken schoenen, met uitzondering van garen, bandlint, pik, was, spijkers, houten en stalen pennen en diergelijke kleinigheden meer, welke de baas schoenmaker zich zelf moet aanschaffen, worden hem door het militair huis te Samarang eiken Maandag op aanvraag gesneden en wel verstrekt. Art. 18. Ter goedmaking van bovenvermelde uitgaven worden aan den baas schoenmaker, op het einde van elke maand door den commandant van het militair huis van arrest te Samarang uitbetaald 25 centen voor elk paar schoenen, dat in het magazijn dier inrichting is afgeleverd. Art. 19. De baas schoenmaker is gehouden van de onder zijne berusting zijnde aan den lande totibehoorende gereedschappen en materialen een inventaris en verantwoording aan te leggen en wijders van de ontvangen stoffen en ingeleverde schoenen behoorlijke aanteekening te houden, ten einde daarvan op elk oogenblik aantooning en verantwoording te kunnen doen. Ait. 20. Op het einde van elk jaar moet de inventaris der goederen en de geldelijk administratie der schoenmakerij, gewaarmerkt door den cipier door tusschenkomst van het hoofd van gewestelijk bestuur aan de algemeene rekenkamer worden ingediend. B. Voor de tot eenvoudige gevangenisstraf veroordeelde Europeanen en daarmede gelijkgestelden. Art. 1. Deze gevangenen worden, te beginnen met 1 Augustus a.s., verplicht tot eiken hun door den cipier op te leggen arbeid. Art. 2. Die arbeid, welke kan bestaan in schoenmaken, kleedermaken, zeilmaken, timmermans werk, rottingwerk, vlechtwerk, boekbinden en diergelijken meer, alsmede in schilder-, graveer-, schrijf-, en teekenwerk, regelt zicht meer naar het vorig beroep en de geschiktheid van den gevangene. Art. 3. De cipier tracht ieder gevangene van buiten, tegen een door hem te bedingen billijk loon, werk te verschaffen en houdt hem daarmede bezig, met oplegging van taak naar ieders krachten en geschiktheid. De ontvangen werkloonen worden op daartoe aan het Hoofd van gewestelijk bestuur aan te vragen ordonnantiën van storting door den cipier op het einde van elke maand in 's Lands kas gestort. Art. 4. De gevangenen mogen in hunne kamers of, desverkiezende, daar buiten in de gaanderijen werken en staan bij hunnen arbeid onder het uitsluitend toezicht van den cipier en de hem ondergeschikte beambten. Art. 5. Bij bestelling van buiten bedingt de cipier buiten de grondstoffen tevens ook de levering der benoogdigde materialen en, zoo die niet geleverd kunnen worden, verstrekt hij die aan de gevangenen Een crediet tot den aankoop van benoodigde materialen kan daartoe door hem aan het hoofd van gewestelijk bestuur worden aangevraagd. Deze. materialen komen onder persoonlijke verantwoordelijkheid van den cipier op den inventaris der goederen van 's Lands gevangenis, welke daarvoor afzonderlijk moet worden aangelegd. Art. 6. Voor het geval eenig gevangene, door gebrek aan werk van buiten, aan eigen arbeid wordt gesteld zooals b . v . aan het maken van inlandsche klompen, rottingstoelen, matten, vogelkooien en diergelijken meer, kan de cipier de daartoe benoodigde grondstoffen, verstrekken, waartoe hem op aanvrage door het hoofd van gewestelijk bestuur een crediet kan geopend worden. Art. 7. De op die wijze afgewerkte voorwerpen moeten bij eenigen voorhanden zijnden voorraad geheel ten bate van den lande op publieke vendutie worden verkocht. De daarvan afkomstige gelden worden door den cipier op daarvoor aan te vragen ordonnantie van storting in fs Lands kas gestort. Art. 8. De cipier houdt behoorlijke aanteekening van alle uit den arbeid dezer gevangenen voortvloeinde ontvangsten en uitgaven en is daarvan rekening en verantwoording verschuldigd aan de algemeene rekenkamer. Ar. 9. Op het einde van elk jaar dient hij zijn betrekkelijke verantwoording met de bij art. 5 bedoelde inventarislijst door tusschenkomst van het hoofd van gewestelijk bestuur aan dat college in. Art. lü. De gereedschappen en materialen worden in een daarvoor door den cipier aan te wijzen kamer bewaard en mogen, behoudens zoodanige, die geen gevaar voor het verkeer opleveren, in geen geva onder berusting van den gevangene, werkman, blijven. Art. 11. Ieder gevangene is verplicht zijn eigen kamer in behoorlijk zindelijken staat te houden. Art. 12. Ook kan de cipier een daartoe geschikt persoon belasten met den aanleg, bewaking en regeling eener in de gevangenis aan te leggen bibliotheek. De daarmede belaste gevangene is buiten het schoonmaken zijner kamer van verderen verplichten arbeid vrijgesteld. Art, 13. De gevangenen zijn verplicht zich gedurende den arbeid stil en rustig te gedragen, Bepaalde onwil tot werken, verzet, beleediging of bedreiging tegen de beambten met het toezicht over den arbeid belast, ongehoorzaamheid in het opvolgen van ontvangen bevelen, moedwil in het breken van gereedschap of verknoeien van onder handen werk, zullen naar bevind van zaken worden gestraft overeenkomstig het bepaalde bij artikel 25 van het in den aanhef van dit besluit genoemd reglement Art. 14. Hierbij wordt aangeteekend, dat aan de tot tuchthuis en kruiwagenstraf zoowel als aan de tot eenvoudige gevangenisstraf veroordeelden, voorloopig en in afwachting, dat daaromtrent ander, zal zijn beslist, geen loon voor de door hen te verrichten arbeid wordt uitbetaald. N. B. Deze regeling is door den directeur van justitie goedgekeurd bij besluit van 10 Augustus 1871 La. HL. Bijblad No. 2467. Dwangarbeiders». Aanwending van de werkkrachten der „—" voor werken van algemeen nut. Aan de hoofden van Gewestelijk Bestuur op en buiten Java met uitzondering van Batavia. No. 2153. Batavia, 23 Maart 1871. Bij de kabinets-circulaire van 7 Juli 1868 No. 90, werd de aandacht der hoofden van gewestelijk bestuur gevestigd op het liooge nut van een voortdurend streven naar verbetering der rijst- en andere volkscultures en der middelen van binnenlandsfh verkeer, en werden die hoofdambtenaren aangeschreven om te berichten omtrent den toestand van een en ander, ieder voor zooveel zijn gewest betreft, en om casu quo ter zake voorstellen tot verbetering en uitbreiding te doen. In de daarop van hen ontvangen rapporten wordt wel is waar gewezen op de wensclielijkheid van menig werk, maar dikwijls wordt getwijfeld aan de waarschijnlijkheid, dat het tot stand zal komen, wegens de groote kosten en somtijds ook wegens plaatselijk gebrek aan werkvolk. Daarbij was de klacht nagenoeg algemeen, dat het deskundig personeel geen tijd had tot het doen van de voorloopige opmetingen en berekeningen. Ofschoon de hoop koesterende, dat in eenige mate hieraan tegemoet zal gekomen worden, heb ik alvast getracht het beginsel in het leven te roepen om voor werken van algemeen nut, als de aanleg van wegen, het maken van bevloeiings- en afvoerkanalen, enz. gebruik te maken van de werkkrachten der dwangarbeider? waarover de staat vrijelijk tot dat einde beschikken kan. Dit beginsel woidt ook door mijnen ambtgenoot van Justitie omhelsd, die naar aanleiding van mijn aan zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal gericht advies op de bovengenoemde rapporten waarin ik dit middel aangeprezen heb, verklaart, dat, wanneer bij het daarstellen van nuttige werken binnen Nederlandsch-Indië, zooals in die rapporten bedoeld worden, de diensten van veroordeelden worden vereischt, hij steeds gaarne daartoe met mij in overleg treden zal. Een kostbaar doch tot nu toe weinig vruchtbaar kapitaal aan werkkracht zal op die wijze nuttig aangewend kunnen worden. Op die omstandigheid heb ik de eer uwe bijzondere aandacht te vestigen, met uitnoodiging om aandachtig te willen nagaan, bij welke van de groote werken, waaraan in uw gewest behoefte bestaat, van de werkkracht der tot dwangarbeid veroordeelden het gevoegelijkst zon zijn partij te trekken en om in verband daarmede tot uitvoering der bedoelde werken volledig toegelichte voorstellen te willem doen. De Directeur van Binnenlandsch Bestuur, LEVYSSOHN NORMAN, Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op en buiten Java met uitzondering van enkelen. No. 793. Batavia, 10 Mei 1871. Bij de Regeering is het denkbeeld in overweging genomen om den arbeid der veroordeelden tot dwangarbeid beter te regelen en meer productief te maken door hen ook aan werken van algemeen belang te werk te stellen. Om deze en andere redenen is het haar wenschelijk voorgekomen, om de verschillende beschikkingen, waarbij voor elk gewest een zeker getal zoodanige veroordeelden is toegestaan, te herzien, dat getal niet grooter te doen zijn dan in gewone omstandigheden zal blijken strikt noodig te zijn en in het algemeen dit onderwerp opnieuw en beter te regelen. In het belang dier regeling heb ik de eer, op bekomen last, UwEdG. te verzoeken: 1. op te geven hoeveel veroordeelden tot dwangarbeid voor het gewest onder Uw beheer zijn toegestaan en krachtens welke beschikkingen; 2. aan te toonen op welke wijze over hen wordt beschikt; 3. mede te deelen of in het toegestaan getal, door veranderde toestanden als anderzins, geen wijziging behoort te worden gebracht j 4. al die bijzonderheden mede te deelen, waarop bij de strafplaatsaanwijzing behoort te worden gelet, en voorts: 5. steeds toe te zien, dat de veroordeelden tot dwangarbeid tot gestadigen, nuttigen arbeid worden verplicht, daarbij lettende, dat zij ingevolge art. 9 van Staatsblad 1828 no* 16 bij uitsluiting voor den lande moeten werken, De Istc Gouvernements Secretaris, BOOL. CtECULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 6782. Batavia, 11 Juli 1871. De directeur van justitie wenscht inlichting omtrent groote werken van algemeen nut die door veroordeelden tot dwangarbeid kunnen worden uitgevoerd. Het beoogde doel is tweeledig: 1. den dwangarbeiders werk te verschaffen en daardoor ze aan tucht en arbeidzaamheid te gewennen; 2. van hunnen arbeid nut te trekken in het belang van het algemeen. De aanleg van nieuwe en het in goeden staat brengen van bestaande wegen komt, wat betreft het departement der burgerlijke openbare werken, bij het opsporen van arbeid voor de voornoemde veroordeelden in de eerste plaats in aanmerking. Voor de uitvoering van een werk, waarvan het ontwerp is opgemaakt door den gewestelijk eerstaanwezend ingenieur der burgerlijke openbare werken geeft de genoemde ingenieur inlichtingen aan den beambte van het departement van justitie, onder wiens gezag de veroordeelden zullen arbeiden, ten opzichte van den te verrichten arbeid. Bij den aanleg van eenen weg, bij voorbeeld, traceert de eerstaanwezend ingenieur met hem ondergeschikt vrijwillig personeel de as van den weg, stelt bakens om het tracé vast te stellen op het terrein, wijst aan de hoogte van den weg op de onderscheidene plaatsen, legt die hoogten op het terrein vast door hoogtepalen, stelt dwarsprofillen en geeft in het kort gezegd alle aanwijzingen en inlichtingen, zoodanig dat de beambten van het Departement van Justitie, ingeval zij geen technische kennis van de uitvoering van zoodanig werk hebben, toch duidelijk weten wat er door de veroordeelden moet worden verricht. De gereedschappen, van welke de veroordeelden tot den arbeid gebruik maken, worden hun verstrekt door het departement van Justitie. Ambtenaren of beambten van het Departement der Burgerlijke openbare werken mogen geen gezag over veroordeelden uitoefenen. Deze staan onder personeel uitsluitend ondergeschikt aan het Departement van justitie. Beleefdelijk verzoek ik UEdGr. mij zoo spoedig mogelijk mede te deelen of, en zoo ja, welke groote werken van algemen nut er in het onder uw bestuur staand gewest zijn, die door dwangarbeiders kunnen worden verricht. Hiernevens enz. De Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, VAN RADERS. Bijblad No. 2601. Bar.gerlyke Openbare Werken. Regelen in acht te nemen bij het zamenwerken van dwangarbeiders en rrije lieden aan '» landi ,,— CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 5268. Batavia, 29 Mei 1872. Met enz. (Deze eerste alinea is vervallen ingevolge Circulaire in Bijblad No. 4126). Naar aanleiding van eenige bij mij ingekomen voorstellen breng ik tevens onder de aandacht van UEdG., dat het zamenwerken van dwangarbeiders en vrije lieden zooveel mogelijk moet worden vermeden' zoodat voor uitvoering met dwangarbeiders alleen iii aanmerking kunnen komen die werken of gedeelten van werken, welke uitsluitend door dwangarbeiders kunnen worden uitgevoerd. Dwangarbeiders kunnen dus niet, zooals met heerendienstplichtigen gebruikelijk is, als koelies of handlangers worden gebezigd bij de werken welke overigens in vrijen arbeid worden uitgevoerd, tenzij men het zoo kan regelen dat geen vrije koelies of heerendienstplichtigen met dezelfde werkzaamheden worden belast. Bij gedeeltelijke uitvoering van een werk met dwangarbeiders is het zelfs wenschelijk dat gedeelte zooveel mogelijk af te scheiden van dat hetwelk door vrije lieden moeten worden verricht. Moet bijvoor'oeel een kanaal met kunstwerken worden daargesteld, dan kan het graafwerk van het kanaal door dwangarbeiders en de kunstwerken door vrije lieden worden verricht. In een woord moet die regeling die strekking hebben, om, eene markante scheiding te doen ontstaan tusschen vrije lieden en dwangarbeiders, en geene te releveren tegenover deze om de camaraderie, die nog tusschen hen bestaat, als een gevolg van de mindere ontwikkeling der Inlanders te down plaats naken voor verwijding, als gevolg van eigenwaarde aan den eenen kant en van schaamte aan den anderen kant. Bij het doen van voorstellen voor de uitvoering van werken worden in zoodanig geval steeds afzonderlijke begrootingen van kosten overgelegd van het gedeelte, dat door vrije menschen en van dat, hetwelk door dwangarbeiders zal worden uitgevoerd. Ten slotte beveel ik zeer aan om voor uitvoering door dwangarbiders alleen zoodanige werken te kiezen, die op of in de onmiddellijke nabijheid der hoofdplaatsen gelegen zijn of waarbij de te werkstelling van een vrij groot aantal dwangarbeiders gedurende geruimen tijd mogelijk is. Bij werken toch, die grooten afstand van de gevangenissen gelegen zijn en waarbij men dwangarbeiders wil bezigen, vorderen de huisvesting en de bewaking dier dwangarbeiders, in de nabijheid van het werk, dikwijls groote uitgaven aan tijdelijke gebouwen en personeel alleen gewettigd zijn, wanneer de werken van zoodanigen omvang welke zijn, dat, door het aanwenden van dwangarbeiders aanzienlijke besparing van kosten wordt verkregen. Hiernevens enz. De Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, W. VAN RADERS. Bijblad No. 4168. Dwangarbeiders. Openbare Werken. Affectatie van de uitgaven wegens huisvesting enz. van dwangarbeiders, te werk gesteld bij de uitvoering van openbare werken. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestnur. No. 490/c. Batavia, 17 Januari 1885. Ten vervolge op de dezerzijdsche circulaire van den 27sten Mei 1872 No. 5268, opgenomen onder No. 2601 van het Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch -Indië, heb ik de eer UHEdG. mede te deelen, dat blijkens missive van den Gouvernements Secretaris van den 8sten Januari 1885 No. 33 door de Regeering is uitgemaakt, dat wanneer bij uitvoering van openbare werken dwangarbeiders worden gebezigd, alle buitengewone uitgavan, welke dientengevolge wegens huisvesting, bewaking en toezicht voor de dwangarbeiders gedaan moeten worden, behooren te worden bestreden uit de fondsen voor de werken» toegestaan ten laste der begrooting van het Departement der Burgerlijke Openbare Werken. De voedingskosten daarentegen blijven ten laste der begrooting van het Departement van Justitie. De eerste alinea van bovenbedoelde circulaire komt dus te vervallen. UHEdG. gelieve het vorenstaande ook ter kennis te brengen van de in Uw gewest bescheiden ambtenaren der burgerlijke openbare werken. De Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, JANSSEN VAN RAA1J. Rijblad No. 4031. Dwangarbeiders, Van de werk- krachten der „—" en der veroordeelden tot tenarbeïdstelling aan de publieke werken moet behoorlijk partij getrokken worden. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestunr in Nederlandse!) - Indië. No. 2014c. Batavia, 9 December 1883. Reeds meermalen heeft het de aandacht der Regeering getrokken, dat van de werkkrachten zoowel van de dwangarbeiders als ook en wel voornamelijk van hen, die tot ten arbeidstelling aan de publieke werken veroordeeld, minder partij wordt getrokken dan mogelijk en wenschelijk is. Vaak is het werk, dat van hen gevergd wordt, met alle begrip van straf in lijnrechten strijd en menig nuttig werk, dat nu ongedaan blijft, of - als het gedaan wordt - der schatkist veel geld kost, zou kunnen geschieden door veroordeelden, als er op dit punt bij sommige bestuurshoofden niet dikwijls gemis aan belangstelling dan wel wanbegrip heerschte. Aan dit laatste is o.a. toe te schrijven de meening: dat hen, die zijn ten arbeid gesteld aan de publieke werken, slechts lichte arbeid mag worden opgelegd, van welke opvatting het gevolg is dat velen hunner zoo niet de meesten bij wijze van straf minder of lichter werk te doen krijgen dan zij gewoon zijn, indien zij zich in vrijheid bevinden- Bepalingen zullen hieromtrent moeilijk te maken zijn en zijn bovendien onnoodig, daar alleen door meer belangstelling en overleg gepaard aan een juiste opvatting van wat van de veroordeelden kan en mag gevorderd worden, naar het inzien der Regeering, een verandering in den thans nog weinig bevredigenden en dikwijls ergernis verwekkenden toestand met betrekking tot de toepassing der straf van dwangarbeid of te werkstelling kan worden verkregen. De Regeering heeft mij opgedragen UHEdG. mede te deelen, dat die verandering ten ernstigste door Haar verlangd wordt en ü uit te noodigen al zoodanige maatregelen of regelingen te treffen als strekken kunnen om aan dat verlangen zoo volledig mogelijk uitvoering te geven, [k heb de eer bij deze aan die opdracht te voldoen. De 1ste Gouvernements Secretaris, P. VAN DER WEIDE Bijblad No. 8240. Dwangarbeiders, bestraften. Omtrent den arbeid van . CIRCULAIRE van den lsten Gouvernements Secretaris aan de Hoofden van gewestelijk bestuur. No. 876. Buitenzorg, den 28sten Februari 1905. Reeds geruimen tijd en van verschillende zijden wordt de naar de meening van den Gouverneur-Generaal, volkomen juiste klacht vernomen dat de wijze, waarop de politioneel gestraften en de dwangarbeiders, die niet bij de Ombilintoijnen, militaire expedities als anderzins kouden worden ingedeeld, hunne straf ondergaan, zepr veel te wenschen overlaat. Het ligt in de bedoeling van Zijne Excellentie ora aan de ten deze bestaande misstanden, voor zooveel mogelijk een einde te maken. Een hoofdgrief tegen den bestaandeu toestand is het lichte werk dat den politioneel gestraften, die wegens den aard hunner straf buiten de gevangenis moeten werken, en den tot dwangarbeid van één jaar of minder gestraften, ten aanzien van wier werken buitpn de gevangenis machtiging is verleend, onder onvoldoende toezicht wordt opgelegd en het misbruik dat dikwijls van hen wordt gemaakt voor als lerlei particuliere diensten. Deze euvelen doen zich voornamelijk voor ten aanzien van die gestraften die werkzaam gesteld worden voor het onderhoud der Gouvernementserven, althans der bewoonde erven, waar zij zich gemakkelijk aan alle toezicht kunnen onttrekken en waar de gelegenheid om de gestraften voor particuliere diensten te benutten zalve aanbiedt. Een eerste maatregel in de door den Landvoogd gewenschte richting behoort derhalve te zijn afschaffing van het onderhond door de gestraften van de bewoonde Gouvernementserven en tewerkstelling van de daarvoor vrijkomende politioneel gestraften aan andere publieke werken. Het onderhoud der erven zal dan moeten komen voor rekening van de bewoners der Gouvernementserven zeiven, evenals trouwens door ieder ambtenaar die geen Gouvernementserf bewoont, voor het onderhoud van zijn erf wordt gezorgd. Uit den aard der zaak zal tegen deze conseguentie van verschillende zijden het bezwaar worden aangevoerd dat sommige Gouvernementserven van zoodanigen omvang zijn dat men van bewoners bezwaarlijk vergen kan ze voor eigen rekening te onderhouden. Aan dit bezwaar kan echter door inkrimping dier erven tot eene redelijke oppervlakte in de meeste gevallen tegemoet worden gekomen. In enkele gevallen zal dit moeilijk gaan; in die gevallen b . v . waarin de Gouvernementswoning zelve van dien omvang is of op zoodanigen afstand van den weg is gelegen dat inkrimping zonder te veel schade te doen aan het uiterlijk voorkomen van huis en erf niet wel mogelijk is. Ook kunnen zich gevallen voordoen, waarin liet Gouvernementsgebouw niet alleen dient tot woonhuis van den ambtenaar, maar ook tot kantoor van Landspersoneel en het dus onbillijk zijn zouden bewoner geheel met het onderhoud van het erf te belasten. Waar zich dergelijke bezwaren tegen inkrimping der erven dan wel tegen het onderhoud daarvan voor de bewoners zeiven voordoen is de Gouverneur-Generaal bereid voorstellen tot bijzondere regelinge,, in overweging te nemen, maar, behoudens deze reserve, wenscht Zijne Lxcellentie dal van af 1 Juni a.s. de bewoonde Gouverneinentserven niet meer door gestraften, maar door de bewoners der erven zei ven worden onderhouden. Daar, waar inkrimping der erven door de bewoners wordt gewenscht, kan daartoe al dadelijk voorloopig worden overgegaan, doch na raadpleging en in overeenstemming met den eerstaanwezend Waterstaat ambtenaar, die daarbij niet alleen rekening zal hebben te houden met de wenschen van den tegenwoordigen bewoner alleen, maar ook zal moeten nagaan hoe groot het erf zal moeten zijn om aan behoorlijke eischen te voldoen d . w . z . om onderhouden te kunnen te worden door het aantal tuinlieden, dat de bewoner met het oog op zijn inkomen geacht kin worden in dienst te kunnen houden, terwijl ook rekening zal moeten gehouden worden met de gebouwen, welke op het erf staan, met de wenschelijkheid om aan het aanzien en de gezondheid der plaats geen nadeel toe te brengen, enz. Het van de Gouvernementserven op die wijze voorloopig afgescheiden gedeelte zal door een lieg of hek van het overige moeten worden afgezonderd, terwijl van de gemaakte afscheiding door UHEdG. of door Uwe tusschenkomst kennis zal moeten worden gegeven aan den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken. Wat de den in aanhef dezer missive bedoelde dwangarbeiders betreft, zoo zal, gelijk reeds in de circulaire van den Directeur van Justitie van 4 September 1894 No. 6142 (Bijblad No. 5043) - welke ciriculaire overigens in verband met het vorenstaande als vervallen is te beschouwen—, over die categorie van gestraften buiten de gevangenis niet mogen worden beschikt zonder machtiging van den Directeur van Justitie. Op last van den Gouverneur-Generaal heb ik de eer UHEdG. het vorenstaande mede te deelen en U te verzoeken naar aanleiding daarvan het noodige te willen verrichten en om tevens tijdig aan den Directeur van Justitie de noodige voorstellen te willen doen tot regeling met ingang ,van 1 Juni a.s. van de tewerkstelling van de politioneel gestraften en der dwangarbeiders in Uw gewest ten einde dien Departementschef in staat te stellen de vereischte voorzieningen te treffen. Ik teeken hierbij aan dat hetgeen hiervoren met betrekking tot het onderhoud van bewoonde Gouvernementserven is gezegd, alleen geldt voor de door civiele ambtenaren bewoonde erven, wordende over de door militaire landsdienaren bewoonde erven met den Legercommandant in overleg getreden. De lste Gouvernements Secretaris, PAULUS. Dwangarbeider*. Gestraften. Schoonhouden van Gouvernementserren. CIRCULAIRE van den lsten Gouvernements Secretaris. Ne. 2844. Buitenzorg, 14 Augustus 1905. Bij dezerzijsch schrijven van 28 Februari jl. no. 876 werd UHEdG medegedeeld dat en waarom de Gouverneur-Generaal een einde wenschte zien gemaakt aan het onderhoud door gestraften van bewoonde Gouvernementserven. Tegen deze beslissing zijn door verschillende Hoofden van gewestelijk bestuur bezwaren ingebracht, welke zijne Excellentie echter geen aanleiding hebben kunnen geven om in die beslissing wijziging te brengen. Ook na overweging dier bezwaren meent de Landvoogd te moeten vasthouden aan het beginsel, dat het onderhoud van bewoonde Gouvernementerven behoort te komen ten laste van de bewoners en dat daarvoor geen gestraften meer mogen worden verstrekt, Blijkens het aangehaald dezerzijdsch schrijven werd niet voorbijgezien dat sommige Gouvernementserven v»n zoodanigen omving zijn dat men van de bewoners bezwaarlijk vergen kan ze voor eigen rekening te onderhouden, docb de wijze waarop aan dit bezwaar in de meeste gevallen zou kunnen worden tegemoet gekomen, n. 1. door inkrimping dier erven tot een redelijke oppervlakte, werd tevens aangegeven. \ oorts heeft de Landvoogd blijkens meergenoemd schrijven de mogelijkheid niet uitgesloten, dat in enkele gevallen dit middel niet zou kunnen worden toegepast of om andere redenen de billijkheid zou mede brengen om het onderhoud van het erf niet geheel ten laste van den bewoner te brengen; voor die gevallen verklaarde de Gouverneur-Generaal zich bereid voorstellen tot bijzondere regelingen in overweging te nemen. Ter vermijding van uiteenloopende voorstellen, als reeds gedaan zijn, meent zijne Excellentie onder Uwe aandacht te moeten doen brengen, dat in beginsel bij Haar geen bezwaar bestaat tegen de uitvoering van het onderhoud in bedoelde gevallen, geheel of gedeeltelijk in vrijen arbeid ten koste van den Lande. \\ anneer derhalve het onderhoud van een of meer bewoonde Gouvernementserven in L w gewest om overwegende redenen niet geheel op kosten van den bewoner kan geschieden zal, onder omstandige aantooning van die redenen en onder overlegging van een situatieteekening van die erven, door UflEdG, door tusschenkomst van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, een voorstel kunnen worden gedaan tot beschikbaarstelling van fondsen ter bezoldiging van met het onderhoud te belasten vrije arbeiders. Op last van den Gouverneur-Generaal, heb ik de eer UHEdG. het vorenstaande mede te deelen. De lste Gouvernements Secretaris, DE GROOT. Bijblad No. 6823. Dwangarbeiders. Gestraften. Omtrent dan arbeid van „—" CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië. No. 6231. Batavia, den 19den Juli 1905. Zooals UHEdG. bekend is uit de circulaire van den lsten Gouvernements Secretaris van 28 Februari j. 1. No. 876 (1) verlangt de Gouverneur-Generaal zooveel mogelijk een einde te zien gemaakt aan de bestaande misstanden inzake de wijze, wairop de politioneel gestraften en de dwangarbeiders, die niet bij de ombilinmijnen, militaire expedities als anderzins konden worden ingedeeld, hun straf ondergaan. Overeenkomstig dat verlangen is in den laatsten tijd een ernstig begin gemaakt met verbetering te brengen in de wijze waarop de gestraften worden tewerkgesteld. De groote fout, die aan de tot dusver gebruikelijke tewerkstelling kleeft, is dat vele gestraften wijd uit elkaar arbeiden, in kleine groepjes, soms zelfs geheel alleen of met hun beiden. Daardoor is het onmogelijk behoorlijk toezicht op hen uit te oefenen, terwijl dat onvoldoende toezicht dan nog wordt uitgeoefend door slecht betaalde Inlanders die er zich zeer weinig aan gelegen laten liggen of de onder hun toezicht gestelde veroordeelden werken of niet. Vooral wat aangaat de dwangarbeiders, is zulk een strafvoltrekking niet te verdedigen. Niet alleen dat van hun arbeid veel beter partij zou kunnen worden getrokken, maar het ergste is dat de straf zoodoende geenszins tot haar recht komt, het afschrikwekkend karakter geheel verliest en derhalve niet beantwoordt aan het daarmede beoogde doel. Uit een en ander volgt dat in de eerste plaats het streven zijn moet om het toezicht over de dwangarbeiders te verbeteren, en dat, o n dat toezicht niet uiterst kostbaar te maken, zij zooveel mogelijk in grooten getale te zamen moeten worden tewerkgesteld, zoodat men kan volstaan met weinig, doch goed personeel over een betrekkelijk groot aantal. (1) Bijblad Ho. 6540. Een tewerkstelling als hierbedoeld, nu, zal slechts op twee wijzen kunnen geschieden,- ten eerste bij een groot werk, en ten tweede in de gevangenis zelve. Daar de tot lange straffen veroordeelden, voorzooverre zij daartoe lichamelijk geschikt zijn, reeds tezxmen bij groote werken worden tewerkgesteld en er slechts bij uitzondering gelegenheid zal bestaan om de minder geschikte, voor langer dan een jaar gestrafte en de zoogenaamde plaatselijk gestrafte dwangarbeiders tezamen buiten de gevangenis aan een groot en voor hunne krachten niet te zwaar werk te laten arbeiden, vloeit hieruit voort dat voor dezen eene tewerkstelling binnen de gevangenis regel moet zijn. De in alle opzichten gunstige resultaten in het buitenland—ook in tropische landen met een tewerkstelling binnen de gevangenis verkregen, maken dat men niet behoeft te aarzelen ook in deze gewesten daarmede aan te vangen. Om van zoodanige tewerkstelling zooveel mogelijk goede resul. taten te verkrijgen is het wenschelijk zooveel gestraften als mogelijk is in een gevangenis te vereenigen wat een van de redenen is geweest waai om ik, zooals reeds aan sommige hoofden van Gewestelijk Bestuur is medegedeeld, aan de Regeering een wijziging van artikel 10 van het \\ etboek van Strafrecht voor Inlanders heb voorgesteld waardoor het mogeiijk zal zijn ook alle in een gewest aanwezige plaatselijk gestrafte dwangarbeiders in één gevangenis te zamen te brengen. Het is nu natuurlijk verder van zeer groot belang welk soort van werk binnen de gevangenis zal worden opgedragen. Ongetwijfeld zal bet hier of daar wel eens moeilijk zijn een juiste keus te doen. Evenwel zoeke men de moeilijkheid niet geheel in de vraag of het werk meer of minder zwaar is, ouk het overigens uit zijn aard lichte werk, ïooals matten vlechten, kan zwaar worden wanneer men de afwerking van een groote dagtaak eischt. Van veel belang is het daarentegen om werk te kiezen dat het grootst mogelijk geldelijk voordeel afwerpt, zoodat de opbrengst zooveel mogelijk de kosten van huisvesting, be' waking en voeding der gevangenen goed maakt. Want al staat het belang der Justitie en dus de krachtige bestrijding der misdaad op den \oorgrond, men mag daarna ook de financieele gevolgen niet uit het oog verliezen Dit nut zal vermoedelijk weinig bezwaar opleveren bij de groote gevangenissen omdat daarvan groote werkplaatsen gemaakt kunnen worden, waar een groot deel van de verschillende takken van dienst benoodigde voorwerpen vervaardigd kan worden. Daarentegen zal in de kleinere gevangenissen, waarin zich soms wellicht niet meer dan een vijftal dwangarbeiders zal bevinden, soms nog minder, eenige, ofschoon m.i. zeer wel te winnen moeilijkheid rijzen. Om in deze gevangenissen tot een goede werkregeling te geraken, moet een beroep worden gedaan op de bijzondere medewerking van de Hoofden van gewestelijk bestuur. Gegeven de groote belangen, die hier op het spel staan, meen ik er op te mogen rekenen dat die medewerking met de grootste bereidwilligheid zal worden verleend. De hoofden van gewestelijk bestuur zijn voor het uitkiezen van den arbeid voor de kleinere gevangenissen van zelf aangewezen, zij weten welk ambachtswerk plaatselijk en gewestelijk het meest en het best wordt beoefend; zij kunnen de gestraften doen afvragen welk ambacht zij verstaan of welk werk zij in huisvlijt gewoon zijn te verrichten. Kan loonend werk ook voorde kleinere gevangenissen worden gevonden en kan daardoor tevens iets gedaan worden voor de opheffing van plaatselijke industrieën dan zal dit door de Ptegeering ten zeerste gewaardeerd worden. Het is verder mijn voornemen om in iedere gevangenis, waar ambachtswerk zal worden verricht, een zeker aantal voor langeren tijd gestrafte dwangarbeiders te plaatsen om een kern van bekwame handwerkslieden te vormen. Deze zouden zooweel mogelijk gekozen kunnen worden uit hen die afkomstig zijn uit het gewest,, waarin bedoelde gevangenis gelegen is. Zoodanige wijze van te werkstelling is niet het minst in het belang van de gestraften zelf, die zoodoende hun [handwerk niet zullen vergeten dan wel in de gelegenheid zullen zijn een handwerk grondig te leeren en daarin na ontslag uit de gevangenis een eerlijke broudwitining te vinden. Het is natuurlijk zaak de dwangarbeiders in de gevangenissen zoo spoedig mogelijk aan het werk te zetten. Heeft men nu behoorlijk loonend werk voor hen gevonden, dan is het nog niet altijd mogelijk allen terstond daarmede bezig te doen zijn. Immers juist de meest loonende arbeid eischt de meeste oefening en moet aan de gestraften behoorlijk worden geleerd. In zoo '11 geval zette men eert allen aan minder loonend werk dat geene oefening vereischt zoo als b. v. b. steenen kloppen en brenge hen dan langzamerhand, desnoods man roor man, bij het loonender werk over. Toezicht over het werk in de gevangenis. Of men van het werk in de gevangenissen goede uitkomsten zal verkrijgen, hangt natuurlijk veel af van het toezicht waaronder de gestraften zullen staan. Door de dwangarbeiders niet langer buiten te laten werken, krijgt, men gelegenheid hen onder goed Europeesch toezicht te stellen, zonder dat dit meerdere kosten meebrengt. Over elke 20 gestraften, die buiten werken, kan een vrije mandoer worden aangesteld. Worden de gevangenen binnen de gevangenis te werkgesteld, en wordt daar over hen een Europeesch opzichter aangesteld, dan is de aanstelling van vrije mandoers niet meer noodig omdat voor een goed toezicht over 100 tot 150 menschen, die tezamen opgesloten werken, al naar gelang van het werk, niet meer vereischt wordt dan een flinke opzichter zooals de ondervinding in de Inlandsche gevangenis te Batavia heeft geleerd. Gesteld nu dat in een gevangenis 160 dwangarbeiders werkzaam zijn, dan kunnen door de tewerkstelling binnen de gevangenis worden uitgespaard 8 vrije mandoers d.i. bij een bezoldiging vau f 1'),— per maand der vrije mandoers f 80,- per maand, waarvoor men een flinken Europeeschen opzichter kan krijgen. In een gevangenis, waarin niet meer dan gemiddeld 200 koppen zijn, waaronder b. v. b. 150 dwangarbeiders, kan de opzichter over de in de gevangenis werkende dwangarbeiders wellicht tevens cipier «orden. Hem zou dan, indien de cipier f 50,- tractement ontvangt een bezoldiging van f 130,- kunnen worden toegekend. Op deze wijze zouden wellicht de veelal voor hun taak niet berekende cipiers door flinke menschen vervangen kunnen worden. Indien men dan voorts aan den opzichter-c. q. cipier-toekent een toelage, gelijkstaande met 10°/o van de uit het werk der in de gevangenis werkende dwangarbeiders verkregen netto winst Cl), dan . . "ett0 "pbrengit ii de verkoopwaarde der fefTa»id,|H« roorwerpen 7«rm.nderd nut a4 koittn üB de iaarrocr ftbiuijtte Materialaa an het toelicht. " kan men weder betere personen als opzichters krijgen. Eene dergelijke regeling brengt tevens mede dat de opzichter belang heeft bij het werk der dwangarbeiders en alzoo zal zorgen dat zij niet luieren. Voor het werk in de Inlandsche gevangenis te Batavia is eene dergelijke regeling getroffen waarvan de beste verwachtingen worden gekoesterd, liet is dan ook duidelijk dat hierdoor een aardige bate voor de opzichters kan outstaan. Gesteld b. v. b.dat met het werk van iederen dwangarbeider gemiddeld f 0,20 wordt gewonnen (wat weinig is te noemen, te Weltevreden i.i in li)04 door Inlandsche gestraften gemiddeld f 1.18 per dag en per man met boekbinden verdiend) dan geeft dit voor b. v. b. 150 dwangarbeiders in 26 werk- 150 + 26 X f 0.20 dagen — =■ ^ 10 Het zal mij aangenaam zijn indien UHEdG. met deze gegevens in de hand ten aanzien van de gevangenis in Uw gewest, waar binnen gevangenissen gewerkt wordt of gewerkt zal worden, voorstellen doet tot beschikbaarstelling van fondsen voor indienststelling van toezichthoudend personeel. Ik teeken hierbij nog aan dat het bij sommigen ambachtsarbeid noodig kan zijn, dat aanvankelijk althans, ouderbazen worden aangesteld, zooals bij timmerwerk Chineesche timmerlieden om in het begin het fijner werk te verrichten en om de gestraften te onderwijzen. Taakwerk. Het is noodig dat de dwangarbeiders in de gevangenissen, kis de aard van het werk het maar eenigszins toelaat, op taak werken. Aan de zwaarst gestraften moet zooveel doenlijk de zwaarste taak worden opgelegd. Leent de arbeid zich niet voor taakwerk dan moet nauwkeurig worden toegezien of het werk niet te traag geschiedt. Dwangmaatregelen. De onwilligen moeten overeenkomstig het gevangenisreglement (Staatsblad 1871 No. 78) streng worden gestraft, de tragen dwinge men door hen in hun vrijen tijd te laten doorwerken tot hun taak vobracht is, en hen eerst na voltooiing van hun taak hun eten te geven. Belooningen. Bij bijzonderen ijver kan de dwangarbeider tot mandoer worden gemaakt. Dit moet evenwel niet tengevolge hebben dat die mandeer niet werkt, hij wordt als het ware voorwerker en moet op dezelfde wijze blijven werken als vroeger, maar door hem mandoer te maken kan hem een klein dagelijksch loon worden toegekend, hetwelk niet meer behoeft te bedragen dan enkele centen (artikel 15 alinea 4> van Staatsblad L871 No, 78). Het aantal mandoer ■ dwangarbeiders behoeft niet beperkt te zijn. Eene algemeene regeling om de gestraften voor ijver en goed gedrag te beloonen is bij mijn Departement in bewerking. Toezicht op het materiaal. Boekhouding. Het is duidelijk dat een scherp toezicht op den aankoop en het verbruik der materialen, op den aankoop der gereedschappen en de afschrijving daarop^ op den verkoop der vervaardigde voorwerpen enz. noodzakelijk is. Voor de Inlandsche gevangenis te Batavia is daarom door mij een boekhouding ingevoerd op de wijze als in de hierbij gaande modellen is aangegeven. Of zoodanige boekhouding voor het gevangeniswerk onder Uw beheer kan worden gevolgd, hangt af van de omstandigheden en van het personeel dat daarmede kan worden belast Wellicht zal een der opzichters dat beheer onder toezicht van het hoofd van plaatselijk bestuur kunnen voeren, misschien ook zal het beheer geheel op het residents- of assistent-residents bureau moeten worden gevoerd Bij groote gevangenissen kan het voeren van de boekhouding wor den opgedragen aan een particulieren boekhouder, die daarvoor dan tegen vergoeding natuurlijk, eenigen avonden in de week beschikbaar stelt. Zoo is de boekhouding over het werk in de Inlandsche gevangenis te Batavia opgedragen aan een boekhouder van de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij die daarvoor f 30- 's maands ontvangt. Bij kleinere gevangenissen zal zooiets evenwel meestal bezwaarlijk kunnen geschieden en zal het wenschelijk zijn eeue eenvoudiger boekhouding in te voeren, ten aanzien van welker inrichting ik UHSdG. volle vrijheid laat. Evenwel moet in ieder geval in het bsgin van iedere maand aan mij een ingevulde staat worden gezonden, overeenkomstig het hierbijgaande model A. Hoe met de vervaardigde goederen moet worden gehandeld- De voorwerpen, die voor het Gouvernement worden vervaardigd moeten aan den betrokken tak van dienst tegen regularisatie worden overgedaan. Overigens moeten in het algemeen de voorwerpen op publieke vendutie worden verkocht (artikel 13 alinea 1 van Staatsblad 1871 No. 78). Evenwel kunnen de voorwerpen ook onderhands worden verkocht, indien n.1. onderhandsche verkoop geacht moet worden het meest in het belang van den Landen te zijn (artikel 17 van ds Comptabiliteitswet). Voor den eventueelen verkoop van kunstvoorwerpen zou wellicht de tusschenkomst kunnen worden gevraagd van de vereeniging „Oost en West." Aankoop van materialen en gereedschappen. Voor zoover dit nog niet geschied mocht zijn, wordt UHEdGr. gemachtigd tot den aankoop van materialen en gereedschappen voor het werk binnen de gevangenissen. De Directeur van Justitie, COHEN STTJART. Gevangeniswezen. Beschikbaarstelling van fondsen tot in dienststelling van technisch personeel •en behoeve van het ambachtswerk binnen de gevangenissen, tot toekenning aan het personeel van buitengewone belooningen voor goed geslaagden arbeid, zoomede tot het geven, bij wijze van proef, van belooningen aan binnen de gevangenissen en dwangarbei' derskwartieren tewerkgestelde gestraften voor boven hun dagtaak verrichten arbeid. STAATSBLAD 1909 No. 328 zooals dit is gewijzigd bij Staatsblad 1910 No. 320. Besluit van den Gouverneur Generaal van N.l. van 18 Juni 1909 No. 25. Is goedgevonden een verstaan : Eerstelijk : Krachtens Koninklijke machtiging ; A. 1 en 2 enz. 3. bij enz. den Directeur van Justitie de beschikking te geven over eene som van ten hoogste f60.000,- (zestig duizend gulden)'s jaars tot indienststelling van technisch personeel ten behoeve van het ambachtswerk binnen de gevangenissen en tot toekenning aan het personeel van buitengewone belooningen voor goed geslaagden arbeid ; B. en C. enz. Ten Tweede enz. Ten derde: Den Directeur van Justitie te machtigen om tijdelijk te beschikken over eene som van ten hoogste f 1200.- (een duizend twee honderd gulden) 's maands tot het geven, bij wijze van proef, van belooningen aan binnen de gevangenissen en dwangar— beiderskwartieren tewerkgestelde gestraften voor boven hun dagtaak verrichten arbeid, alsmede aan gegijzelden en preventief gedetineerden voor door hen vrijwillig verrichten arbeid. Bijblad No. 4266. Ten arbeidstelling aan de openbare werken.HeUchoonhouden van de lokalen der inland«che scholen ep te dragen a»« reroordeelden fot ,, — CIRCULAIRE aan de betrokken Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 4633. Batavia, 19 Augustus 1878. Door den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid is mij het verzoek gedaan de in de verschillende gewesten in Nederlandsch-Indië aanwezige inlandsche schoolgebouwen voortaan steed« door politioneel tot ten arbeidstelling aan de openbare werken veroordeelden te doen schoonhouden. Tegen dit verzoek bestaan mijnerzijds geene bedenkingen. De bedoeling is niet, dat dagelijks één of twee gestraften naar rik der bedoelde schoolgebouwen worden heengezonden om zich daar den geheelen dag te occupeeren, maar dat één of tweemalen 's weeks een ploeg van tien of meer personen met een mandoer wordt aangewezen, om het schoolgebouw met erf schoon te maken, ten einde na het volbrengen van die taak andere werkzaamheden te verrichten. Door deze wijze van tewerkstelling vervallen de door sommige hoofden van gewestelijk bestuur tegen bedoelden maatregel geopperde bezwaren, namelijk : 1. dat bij het tewerkstellen van slechts één of twee politioneel gestraften bij elk schoolgebouw, niet voortdurend een waker over hen zoude kunnen gesteld worden, zoodat er veel. knns van ontvluchten zou bestaan ; 2. dat op eenige plaatsen het aantal politioneel gestraften somtijds te gering is, om daarvan op den duur een paar personen voor het schoonhouden der schoolgebouwen af te zonderen. Ik heb mitsdien de eerUHEdG. te verzoeken, voor de uitvoering van bovenbedoelden maatregel in Uw gewest op de aangegeven wijr.e het noodige te willen verrichten of doen verrichten en om op die plaatsen, waar voor bedoeld werk thans nog heerendienstplichtigen of dwangarbeiders worden gebezigd, dezen van dien dienst te out heffen en door politioneel gestraften te doen vervangen. De Directeur van Justitie, L. A. P. F. BUI.JN. Bijblad No, 4265. (üflvangeiiiiweien. Veroordeelde fflilltalren. Tot dwangarbeid veroordeelde militairen, die ntet uit het leger zijn ver» wijderd, moeten binnen de muren der gevangen» te werk g«•teld worden. De Regeering heeft bezwaar tegen het te w^rk stellen aan de openbare werken van tot dwangarbeid veroordeelde militairen, die niet uit het leger verwijderd zijn. Ten einde hieraan tegemoet te komen, wenscht zij dat zoodanige veroordeelden binnen de muren der burgerlijke gevangenis ten arbeid gesteld worden, aan werkzaamheden ten behoeve der gevangenis. Aangezien volgens artikel 14 van het reglement van orde en tucht onder de gevangenen (Staatsblad 1871 No. 78), de aard van den arbeid der tot dwangarbeid en tot ten arbeid stelling aan de publieke werken veroordeelden, voor zooveel zulks niet rechtstreeks door het Gouvernement is geschied, voor elk gewest wordt geregeld door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, onder nadere goedkeuring van den Directeur van Justitie, zijn de betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur bij circulaire van genoemden Departementschef van 22 April 1872 No. 1069/1624 aangeschreven, om de uoodige beschikkingen te nemen opdat aan bovenbedoeld verlangen der Regeering worde voldaan. Bijblad No. 4794. fievangenisweKen. Veroordeelde Inlandsehe schepelingen. Tot dwangarbeid veroordeelde inlandsche schepelingen der oorlogsmarine, die niet uit den zeedienst zijn weggezonden, moeten binnen de muren der gevangenis te werk worden gesteld. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 1966. Buitenzorg, 15 Maart 1892. Bij circulaire van den Directeur van Justitie dd. 22 April 1872 No. 1069/1624, welker korte inhoud onder No. 4265 is vermeld in het Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch- Indië, is het verlangen der Regeering medegedeeld om tot dwangarbeid veroordeelde militairen, die niet uit het leger zijn verwijderd, niet dan binnen en ten behoeve van de gevangenis werkzaam te stellen. Deze regel wenscht de Regeering (1) voortaan ook te zien opgevolgd ten opzichte van Inlandsche schepelingen der oorlogsmarine, die, bij het plegen van commune delicten aan den wal en in gemeenschap met burgers door den burgerlijken rechter tot dwangarbeid of tot ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon zijn veroordeeld en niet krachtens artikel 12 al. 8 van het reglement in Staatsblad 1884 No. 229a uit den zeedienst zijn weggezonden. Ten aanzien van Inlandsche schepelingen der oorlogsmarine, die door een zeekrijgsraad in Nederlandsch - Indië zijn veroordeeld en niet op de eene of andere wijze uit den zeedienst zijn ontslagen, verwijzende naar artikel 9 der voorschriften in Staatsblad 1889 No. 124 heb ik, daaitoe gemachtigd door den Gouverneur-Generaal de eer UHEdG. te verzoeken er zorg voor te willen dragen dat in het door U bestuurd gewest aan bovenstaanden wensch der Regeering wordt voldaan. De Directeur van Justitie, W. A. ENGELBRECHT. 1) M. G. S. r«u SS 1#M No. 469. Bijblad No. 4S61. Gevangeniswezen. Ziekeninrichtingen, Bij de indieninr van aanvragen ©rn lederen hoofdkussens en ligmatjes moei worden medegedeeld, of die artikelen niet door de gevangenen of verpleegden zelf kunnen worden aangemaakt en tegen welken prijs ze plaatselijk kunnen wo** den ingekocht» CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. N°. 400. Batavia, 20 Januari 1887. Ten einde aan de gevangenen, die niet buiten de. gevangenis mogen of kunnen worden te werk gesteld, eenigen arbeid te verschaffen, en tevens omdat het voor den Lande voordeeliger zoude kunnen zijn, indien in de behoefte aan lederen hoofdkussens en ligmatjes (Staatsblad 1873 No. 12) ten dienste van de Inlandsche gevangenen in de burgerlijke gevangenissen en de verpleegden in de Gouvernements civiele ziekengestichten in Nederlandsch-Indië, wordt voorzien door raiddel van aanmaak door de gevangenen en veroordeelden en de verpleegden zelf, dan wel door middel van onderhandschen inkoop, is het betrekkelijk contract voor de levering dier artikelen gedurende de jaren 1887 tot en met 1891 o. a. het beding gemaakt, dat de aannemer die artikelen alleen zal leveren, voor zoover ze niet door de gevangenen en verpleegden zelf worden aangemaakt of plaatselijk kunnen worden ingekocht. Ter voorkoming van onnoodige vertraging in de afdoening van aanvragen om genoemde artikelen, heb ik mitsdien de eer UHEdG. beieefd te verzoeken bij de indiening dier aanvragen steeds mede- deeling te willen voegen, of die artikelen al dan niet door de gevan¬ genen en verpleegden zelf kunnen worden aangemaakt en tegen welken prijs ze in het gewest onder Uw beheer kunnen worden ingekocht. De Directeur van Justitie, L A. P. F. BUIJN. ♦ievangenisweaeii. Vrouwen. Werkzaamttelling van tot dwang arbeid veroordeelde vrouwen in Nederland»ch-Indië. BESLUIT. No. 14. Buitenzorg, den 9den Maart 1907. Gelezen enz, Is goedgevonden en verstaan : Eerstelijk enz. Ten tweede : Krachtens het eerste lid van het bij artikel 1 § VI van de ordonnantie van 20 Mei 1906 (Staatsblad "No. 257) vastgesteld artikel 15 ter, van het Reglement van orde en tucht onder de gevangenen in Nederlanusch-Indië en tot voorloopige regeling van hun arbeid (Staatsblad 1S71 No. 78), machtiging te verleenen om alle tot dwangarbeid veroordeelde vrouwen in Nederlandsch-Indië werkzaam te stellen op den in artikel 11 van dat Reglement omschreven voet. Veroordeelde vrouwen. Tewerkttelling wtkn —'6 CIRCULAIRE van den Directeur van Justitie. No. 3574. Batavia, 16 April 1907. Bij de ordonnantie van 9 Maart jl, (Staatsblad No. 172), is met aanvulling van het Strafwetboek voor Inlanders o. m. bepaald, dat in de gevaUen waarin volgens de wet straf van ten arbeidstelling voor den kost. zonder loon wordt bedreigd, aan vrouwen gevangenisstraf zal worden opgelegd, terwijl bij artikel 2 van het Gouvernement» besluit van dien zelfden datum No. 14 machtiging is verleend om aile tot dwangarbeid veroordeelde vrouwen in Nederlandsch-Indië werkzaam te stellen op den in artikel 11 van het Gevangenis reglement bedoelden voet, d. i. binnen de gevangenismuren. Bijblad No. 6663. Naar aanleiding hiervan heb ik de eer UHEdG. te verzoeken om zoo dit nog niet mocht zijn geschied, alle zich in uw gewest bevindende veroordeelde vrouwen voortaan binnen de gevangenismuren te werk te stellen. Zij zullen daar kunnen worden bezig gehouden met het wasschen en verstellen van de kleeren der gevangenen, alsmede met rijststampen. Maar het verdient tevens aanbeveling haar ambachtswerk te doen verrichten, waartoe m. i. weven en batikken het meest in aanmerking komen. Teneinde zooveel mogelijk resultaat van haar arbeid te verkrijgen en in het belang van een goed toezicht zal het m. i. aanbeveling verdienen om, indien de gevangenisruimte dat toelaat, de gestrafte vrouwen zooveel mogelijk in één gevangenis (n. 1. die tot gewestelijke centrale bestemd is of vermoedelijk bestemd zal worden) te vereenigen en haar daar onder het toezicht van een of meer vrouwelijke mandoers te plaatsen. Evenwel zal ten aanzien van de vrouwen, die tot een zeer korte straf b. v. b. van minder dan 14 dagen veroordeeld zijn, een opzending naar elders minder wenschelijk zijn en dezen zullen m. i. haar straf ter plaatse van veroordeeling moeten ondergaan. De Directeur van Justitie. A. L. E. GASTMANN. Bepalingen nopens de regularisatie der vergoeding voor arbeid ten laste van andere departementen door veroordeelden verricht. ClUCULAIRE van den Directeur van Justitie. No. 5962. Batavia, 11 Juli 1906. Bij de ordonnantie in Staatsblad 1906 JNo. 257 welke op 1 Augustus a. s. in werking zal treden, is, o. m. tusschen de artikelen 15 en 16 van het Gevangenisreglement (Staatsblad 1871 No. 78) een nieuw artikel 15 bis ingelascht, luidende; „Verstrekking van de in artikel 15 bedoelde veroordeelden aan (.de onderscheidene takken van dienst geschiedt tegen regularisatie op z/de door den Directeur van Justitie te bepalen voorwaarden. //De regularisatieprijs wordt door dien Departementschef geregeld z/naar de waarde, die aan den arbeid der veroordeelden ter plaatse van //tewerkstelling mag worden toegekend." De voornaamste redenen, waarom deze bepaling in het leven is geroepen, zijn, dat het hoogst wenschelijk is na te kunnen gaan waar de waarde van den arbeid der veroordeelden blijft, of die arbeid behoorlijk tot zijn recht komt en of hij niet meer nuttig op een andere wijze zou kunnen worden aangewend, terwijl tevens zoodanige regeling onontbeerlijk is om tot een zuivere boekhouding te komen. Van af 1 Augustus a . s . dan zal aan raiju Departement dour verschillende takken van dienst voor het gebruik van veroordeelden moeten worden betaald volgens een door mij te bepalen maatstaf en de daarvoor noodige gegevens zullen mij door UHEdG. moeten worden verstrekt. Hierbij zal al dadelijk onderscheid zijn te maken tusschen de veroordeelden, die tot nog toe door mijn Departement afgestaan werden zonder eenige contrapraestatie van den betrokken diensttak (I) en die veroordeelden, te wier aanzien de diensttak, aan welken zij zijn afgestaan, alle kosten van voeding, kleeding, huisvesting, ligging, toezicht enz. op zich neemt (II). Dit laatste is het geval ten aanzien van de gestraften, afgestaan voor militaire expeditiën, voor de militaire hospitalen, voor de Ombilinmijnen en voor de kust verlichting, wier onderhoudskosten enz de betrokken Departementen op zich nemen. Ad I. Voor den arbeid der veroordeelden, die tot nog toe zonder eenige contrapraestatie door mijn Departement zijn afgestaan, zal van at 1 Augustus a . s . de volle waarde betaald moeten worden. De waardeering zal in het algemeen geschieden naar het aantal verrichte dagdiensten. Bij de berekening der waarde van den arbeid moeten de volgende factoren in aanmerking worden genomen; 1. de plaats waar de arbeid is verricht; 2, de aard van het werk; 3. de aard van de opgelegde straf d. w . z of de te waardeeren dagdienst is verricht door een dwangarbeider in den ketting, een idem buiten den ketting, of door een tot ten arbeidstelling veroordeelde. Immers niet alleen zullen in het algemeen van hen, die tot langere straffen veroordeeld zijn, betere diensten verkregen kunnen worden dan van hen, wier straftijd van korteren duur is, maar ook is bij Staatsblad 1906 No. 257 bepaald dat de werktijd van een tot dwangarbeid in den ketting veroordeelden langer is dan die van een dwangarbeider buiten den ketting, terwijl de werktijd van dezen laatste weer langer gesteld is dan die van een tot ten arbeidstelling veroordeelde. In verband met een en ander heb ik de eer UHEdG. te verzoeken mij vóór den lOden September a.s. en verder vóór den lOdeu van elke maand opgaven in duplo toe te zenden aantoonende het aantal veroordeelden per dag in de telkens daaraan onmiddellijk voorafgaande maand aan een bepaalden tak van dienst of bepaalde autoriteit afgestaan, het werk waarvoor zij zijn gebruikt en de getaxeerde waarde van hun arbeid, terwijl aan den voet van elke opgave gesteld moet worden het visum van den Chef van den betrokken diensttak of van de autoriteit, te wier behoeve de gestraften zijn tewerkgesteld. De opgaven zijn in te richten volgens het hieroijgaand model A. \oor het geval ik mij met Uwe schatting van de waarde van den arbeid niet kan vereenigen, zal door mijn Departement daarvan aan het betrokken Departement en UHEdG. mededeeling worden gedaan, met opgave op hoeveel die waarde door mij zal worden vastgesteld, met dien verstande dat de door mij vastgestelde prijs eerst zal worden in rekening gebracht hetzij na verloop van een te bepalen termijn, hetzij wanneer later aan een ander dergelijk werk weder gestraften worden tewerkgesteld. Ad II. Nopens de veroordeelden voor wie het betrokken Departement alle kosten van ondeihoud enz. betaalt, gedurende den tijd dat zij door mijn Departement zijn afgestaan, is de vraag gerezen of ten aanzien van den afstand van hen toch niet bovendien eene vergoeding aan mijn Departement moet worden betaald. Ik ben van oordeel dat dit behoort te geschieden en dat die betaling moet bedragen datgene wat de waarde van den arbeid van de gestraften ter plaatse waar zij gebruikt worden meer beloopt dan de te hunnen aanzien door het betrokken Departement gemaakte kosten. Ik wensch evenwel omtrent deze vraag nog met de betrokken Departementschef in overleg te treden, in verband waarmee UHEdG. voorloopig kan volstaan met ten aanzien van de onder rubriek II bedoelde veroordeelden maandelijks staten in duplo in te dienen als voor die onder rubriek 1 bedoelde, zonder vermelding van de waarde, waarop uws inziens hun arbeid moet worden geschat- Ad. III. Een bijzondere regeling zal m. i. moeten worden getroffen ten aanzien van den arbeid, door gestraften verricht in de gevangenissen, voor zooveel die betreft het vervaardigen van artikelen ten behoeve van andere Departementen dan het mijne en voor zoover de grondstoffen daarvoor door die Departementen zelf worden geleverd. Ditiso.a. het geval met het vervaardigen van kleeren voor militairen, politieoppassers en personeel van de opiumfabriek, alsmede inet het bindwerk in het Civiel en Militair gevangenhuis te Weltevreden ten behoeve van de Landsdrukkerij verricht. Hoewel de waarde van dezen arbeid zeer zeker reeds vóór de inwerkingtreding aan Staatsblad 1906 No. 257 had kunnen zijn vergoed (het betreft hier toch geen afstand van gestraften maar levering van afgewerkte voorwerpen) is dit tot nog toe in de meeste gevallen niet geschied. Nu evenwel, ook in het belang ven een juiste boekhouding, voor den afstand van gestraften moet worden betaald aan mijn Departement acht ik het noodzakelijk voortaan ook de aan mijn Departement thans reeds voor bedoelden gevangenisarbeid toekomende vergoeding (bij regularisatie) te vorderen. Ik ben van oordeel, dat dat werkloon berekend zal moeten worden per afgeleverd stuk en acht het billijk dat de betrokken Departementen ais werkloon vergoeden het bedrag dat zij in gelijke gevallen aan den aannemer betalen of het laatst betaald hebben. Ingeval hiertegen bezwaar bestaat of ingeval de aanmaak der goederen niet door een aannemer geschiedt of geschied is, zou het te vergoeden werkloon kunnen worden geschat door een commissie, door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur te benoemen zoo noodig in overleg met de betrokken autoriteit. UHEdG. gelieve, indien in Uw gewest dergelijk gevangeniswerk wordt verricht, aan mij vóór den lOden September a s. en verder voor den lOden van elke maand opgaven in duplo te verzenden loopende over de daaraan onmiddellijk voorafgaande maand volgens het hierbijgaand model B. Ad. IV. Ten einde een juist overzicht te kunnen verkrijgen over de waarde van al het door gestraften verrichte werk gelieve UHEdG. mede vóór den lOden September a. s. en verder vóór den lOden van elke maand aan mijn Departement opgaven te verzenden van hetgeen in elke daaraan onmiddellijk voorafgaande maand door gestraften is verricht ten behoeve van het Departement van Justitie, welke opgaven zijn in te richten overeenkomstig het hierbijgaand model C. Ik teeken hierbij aan dat onder dit laatste niet begrepen is ambachtswerk en dat UHEdG. niet ontheven is van de verplichting, om c. q. ten aanzien van de gevangenissen in U»v gewest, waarin ambachtswerk wordt verricht, maandelijks een staat in te dienen nopens het geheele bedrijf overeenkomstig het model A bedoeld bij de circulaire van mijn ambtsvoorganger van 10 Juli 1905 No. 6231. De Directeur van Justitie, A. L. E. GASTMANN. Geen werkloon uitkeeren aan veroordeelden in garnizoenen ter beschikking gesteld van militaire autoriteiten. CIRCULAIRE van den Directeur van Justitie. No. 6613. Batavia, 23 Juli 1902. Door den Legercommandant, is mij medegedeeld dat het loon, hetwelk aan de veroordeelden pleegt te worden uitgekeerd, die op verschillende plaatsen ter beschikking worden gesteld van de militaire autoriteiten voor het grove werk in keukens, stallen en kampementen, aan dezen wordt te goed gedaan op uitdrukkelijk verlangen van de betrokken Hoofden van plaatselijk bestuur, die met een beroep op art. 16 van het Reglement in Staatsblad 1871 No. 78 voor bedoelde beschikbaarsteling van veroordeelden op Zon- en feestdagen, de voorwaarde stelden, dat aan deze lieden daarvoor een schadeloosstelling zoude worden uitgekeerd. Naar aanleiding daarvan veroorloof ik mij onder de aandacht van UHEdG. te brengen, dat blijkens de door den ontwerper van het bovenbedoelde Reglement, den toenmaligen Directeur van Justitie Mr. der Kinderen, daarop geschreven toelichting (Bijblad No. 2499) deze zich de werkzaamheden, als waarvan hier sprake is, als een dringende noodzakelijkheid heeft gedacht, zoodat dit inderdaad geacht kan worden de bedoeling van artikel 16 van het Reglement te zijn en derhalve voor de meer bedoelde werkzaamheden, ook wanneer die op Zon- en feestdagen verricht worden, aan de veroordeelden geen loon behoort te worden toegekend. Ik heb de eer UHEdG. beleefd te verzoeken met het vorenstaande bij voorkomende gelegenheid wel rekening te willen houden en door de Hoofden van plaatselijk bestuur in Uw gewest te doen houden. De Directeur van Justitie, bij ontstentenis: De Secretaris, belast met de leiding en het beheer van het Departement van Justitie, VAN DEINSE. Arbeid. Werkzaamttelling van yer' oordeelden in enkele gevangenissen op den in art. 11 van het Reglement iran Orde en Tucht (Stbl 1871 No. 78) omschreven voet. EXTRACT uit het Register der Besluiten van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndiè. No- 37- Buitenzorg, den 5den December 1906. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Krachtens het eerste lid van het bij artikel 1 § VI van de ordonnantie van 20 Mei 1906 (Staatsblad No. 257) vastgesteld artikel 15ter van het Reglement van Orde en Tucht onder de gevangenen in Nederlandsch-Indië en tot voorloopige regeling van hun arbeid (Staatsblad 1871 No. 78) machtiging te verleenen om ten opzichte van de volgende strafinrichtingen tot dwangarbeid veroordeelden werkzaam te stellen op den in artikel 11 van gemeld Reglement omschreven voet. a. het civiel en militair gevangenhuis en hulpdwangarbeiderskwartier te Weltevreden. b. 's Lands gevangenis en het dwangarbeiderskwartier te Glodok; c. dt strafinrichting voor tot dwangarbeid veroordeelde vrouwen te Boeloe (Semarang); d. het dwangarbeiderskwartier te Mlaten (Semarang); e. 's Lands gevangenis te Soerabaia; f. 's Lands gevangenis te Bangil (Pasoeroean); g. 's Lands gevangenis te Malang (Pasoeroean); h. 's Lands gevangenis te Magelang (Kedoe); i. 's Lands gevangenis te Djokdjakarta; j. 's Lands gevangenis te Madioen. Ten tweeede enz. HOOFDSTUK VIII. Voeding en versnaperingen Cre vaneen en. Voorziening in de kosten van voeding, onderhoud en gevangenis. STAATSBLAD 1862 No. .32. BESLUIT vau den Gouverneur Generaal van NederlandschIndië van den 21sten Maart 1862 No. 23. Gelet enz. Gelezen enz. De Raad van Nederlandsch-lndië gehoord, ls goedgevonden en verstaan : Te verklaren dat onverminderd de daaromtrent voor bijzondere gevallen vastgestelde bepalingen, de kosten van voeding, onderhoud en gevangenis van door de burgerlijke of militaire rechtbanken in Nederlandsch-lndië veroordeelde personen, ten laste komen van den lande. Voeding van Europeesche en daarmede gelijkgestelde burgerlijke gevangenen en civiele gegijzelden, zoomede van Inlanders, die voor een Europeesche rechtbank terechtstaan en in de gevangenissen voor Europeanen worden opgenomen. STAATSBLAD 1906 No. 4.33. BESLUIT van den Gouverneur-Generaal van Nederlandschlndië van 11 October 1906 No. 12. Gelezen enz; Is goedgevonden en verstaan : Met intrekking van het besluit van 26 Mei 1875 No. 15 (Staatsblad No. 127), zooals dit is gewijzigd bij het besluit van 17 Juli 1877 No. 5 (Staatsblad No. 141), te bepalen dat ten behoeve der voeding van Europeesche en daarmede gelijkgestelde burgerlijke gevangenen en civiel gegijzelden, zoomede van Inlanders, die ingevolge het Koninklijk besluit van 3 November 1866 No 73 (Indisch Staatsblad 1867 No. 10) terecht staan voor een Europeesche rechtbanken in de gevangenissen voor Europeanen worden opgenomen, van Lands- wege per hoofd wordt verstrekt: 0.20 KG. tarwebrood. 0.45 ,, rijst. 0.20 ,, versche groenten. 0.20 ,, versch rundvleesch. "•15 „ versch varkensvleesch. «•25 „ versche visch. 0-10 „ gedroogde visch. 2 gezouten eendeneieren. 0.25 KG. aardappelen. 0.25 „ bruine of witte booneu. 0-20 ,, groene of grauwe erwten. 0-025 „ reuzel. 0-03 „ rundvet. 0-005 „ versche kerriekruiden, 0-01 „ lombok. 0.025 t> zout 0.001 „ peper. 0-015 „ gemalen koffie. 0-004 „ zwarte thee. 0-025 „ Liter azijn. He verstrekking van het gewicht brood, rijst, versche groenten, reuzel, versche kerriekruiden, versche lombok, zout, peper, gemalen koffie en zwarte thee heeft iederen dag plaats ; die van aardappelen vijf malen 's weeks; van versch rundvleesch vier malen 's weeks; van het halve gewicht versch rundvleesch en het halve gewicht versch varkensvleesch en de maat azijn twee malen 's weeks; van het gewicht groene of grauwe erwten, en het gewicht bruine of witte boonen eenmaal 's weeks, zoomede : het halve gewicht versch rundvleesch, het halve gewicht versche visch, dan wel het halve gewicht gedroogde visch of één gezouten eendenei, eenmaal 's weeks; Inlanders die ingevolge het Koninklijk besluit van 3 November 1866 No. 73 (Indisch Staatsblad 1867 No. 10) voor een Europeesche rechtbank terecht staan en in de gevangenissen voor Europeanen worden opgenomen, ontvangen de gewone voeding, welke voor Europeesche gevangtnen is vastgesteld, behoudens dat hun, alsmede aan de Europeesche en met deze gelijkgestelde gevangenen, die den Mohammedaanschen of Isreaütischen godsdienst belijden, instede van het gewicht reuzel, het gewicht rundvet wordt verstrekt, en dat op de dagen waarop versch varkensvleesch, groene of grauwe erwten, bruine of witte boonen worden verstrekt, zij een gewoon rantsoen aardappelen, het gewicht versch rundvleesch of versche of gedroogde visch, dan wel twee gezouten eendeneieren en versche groenten wordt uitgereikt. Bannelingen. STAATSBLAD 1829 No. 73. Gelezen enz. Heeft goedgevonden en verstaan: Met referte tot art. 9 van het reglement voor de behandeling van Inlanders en daarmede gelijkgestelde personen, tot dwangarbeid veroordeeld, en op de tucht en werkplaatsen arbeidende, (Staatsblad 1828 No. 16) te bepalen, zooals geschiedt bij deze: 1. De gecondemneerden tot dwangarbeid, welke zich bevinden of zich in het vervolg zullen bevinden te Batavia, Soerabaia, op Onrust, bij het etablissement van landbouw te Krawang en te Banjoewangi, zullen voor voeding genieten. Rijst en zout naar genoegen, om den anderen dag '/2 pond gedroogde visch, of 'f2 pond karbouwen vleesch en een weinig groenten, waaronder uien en spaansche peper. Naarmate van het aantal personen, hetwelk zich in een lokaal ophoudt, zal tot verlichting worden toegestaan een zekere hoeveelheid olie. 2. Bovendien zal aan iederen gecondemneerden voor sirihgeld worden betaald een gulden 's maands , om aan hun wekelijks bij gedeelten te worden uitgekeerd. 3. De staatsgevangenen of dezulken, welke niet tot dwangarbeid zijn veroordeeld, zullen op den zelfden voet worden gevoed en betaald, wel te verstaan, voor zooveel zij behooren tot gemeene Inlanders of daarmede gelijkstaande personen. 4. Het gouvernement zal voor elk geval bepalen op welken voet een staatsgevangene of banneling zal worden behandeld, en daarbij verklaren, of zij ten aanzien van de kosten van voeding aan de gecondemneerden zullen worden geassimileerd, 5. De voeding en verlichting bij art. 1 beschreven, zal in het openbaar, onder nadere goedkeuring van het gouvernement, worden uitbesteed, doch cipiers of opzieners der bannelingen of gecondemneerden, daaraan geen deel mogen hebben en zal de Directeur van s lands producten en civiele magazijnen, daarvan met zijne bedenkingen en voorstellen verslag doen. 6. Tot zoolang zullen de voeding en betaling der tot dwangaroeid veroordeelden en der gevangenen en gedetineerden, geschieden naar de bestaande voorschriften. 7. enz. 8. Vervallen door de opheffing van het Marine - établissement op Onrust. Bepaling omtrent de voeding der gecondemneerden tot dwangarbeid en nopens de verlichting der localen. STAATSBLAD 1849 No. 27. [s goedgevonden en verstaan: 1. dat voor geheel Nederlandsch-Indië van toepassing zal zijn. artikel 1 van het besluit van den Kommissaris - Generaal, van 29 Juli 1829 No. 7 (Staatsblad No. 73), bij hetwelk bijzondere bepalingen zijn daargesteld, omtrent de voeding van gecondemneerden tot dwangarbeid te Batavia, Soerabaia, op Onrust, bij het etablissement van landbouw te K ra wang en te Banjoewangi; alsmede omtrent de verlichting der lokalen: 2. dat de voeding en verlichting, bedoeld bij § 1, publiek zal moeten worden uitbesteed, en dat daar, waar geene uitbestedingen zullen kunnen worden tot stand gebracht, in de voeding der veroordeelden en in de verlichting der lokalen, op den bovenbedoelden voet, door de zorg der civiele autoriteiten, op de minst kostbare wijze, zal moeten worden voorzien. Verstrekking van sirie en extra siriegeld aan Inlandsche gevangenen en veroordeelden. STAATSBLAD 1848 No. 27. Is goedgevonden en verstaan : Met instandhouding van het bepaalde bij artikel 2 van het Besluit van 10 October ]847 No. 5, ten aanzien van het eiland Onrust, het voorkomende bij artikel 2 van het Besluit van den Kommissaris-Generaal van 29 Juli 1829 No. 7 (Staatsblad No. 73), zoodanig te wijzigen, dat voortaan, in het algemeen, aan alle in eenige gevangenis (op en buiten Java) aangehouden wordende Inlanders of daarmede gelijkgestelde personen, zoomede aan alle veroordeelden tot dwangarbeid in en buiten den ketting, des verlangende, dagelijks voor twee duiten sirie zal worden verstrekt. Zullende aan degenen onder hen, die arbeid verrichten en zich door vlijt of goed gedrag bijzonder verdienstelijk maken, daarenboven een duil daags worden gegeven als belooning onder de benaming van extra siriegeld. Verstrekking van tabaksgeld aan Europeesrhe gevangenen. STAATSBLAD 1850 No. 2. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk enz. Ten tweede: Te bepalen, dat alsnog in het Staatsblad van N. I. zal worden opgenomen het eerste lid van het besluit van 12 Augustus 1845 No, 12, zijnde van den navolgenden inhoud: Eierstelijk te bepalen, dat aan Europeanen of met dezelve gelijk staande personen, door de burgerlijke rechtbanken tot gevangenisstraf veroordeeld, zullen kunnen worden te goed gedaan, dagelijks zes en een halve cent koper, voor tabaksgeld. Deze bepalingen zijn van toepassing verklaard op de voorloopig in hechtenis gestelde, en de tot tuchthuis- en kruiivagenstraf veroordeelde Europeanen en met dezen gelijkgestelde personen. Bijblad No. 2130. Dwangarbeider*. Verstrekking van versnaperingen op feestdagen. BESLUIT. N°- Buitenzorg, 27 Mei 1868. Gelet enz. Gelezen de missive van den Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-lndië, van 14 April 1868 No 728/220 en de daarbij overgelegde rapporten van de hoofden van gewestelijk bestuur in Nederlandsch-lndië, uit welke bescheiden blijkt, dat alleen te Batavia en te Soerabaia de gewoonte heerscht, om aan de tot dwangarbeid veroordeelden voor 's Lands rekening versnaperingen te verstrekken bij gelegenheid van het Mohammedaansch Nieuwjaar en van fs Konings verjaardag — dat zulks te Amboina slechts geschiedt bij gelegenheid van laatstgenoemd feest en dat slechts een vijftal hoofden van gewestelijk bestuur de bestendiging of invoering van dat gebruik wenschelijk achten; gevende de Procureur - Generaal als zijn gevoelen te kennen: dat hij liet nut der feestvieringen van de veroordeelde dwangarbeiders op de bedoelde dagen, evenals de meeste hoofden van gewestelijk bestuur niet kan inzien; dat zij zich uit hunne sirihgelden dagelijks eenige versnapering kunnen aanschaffeu, en dat hij betwijfelt of het genot voor die personen om een paar malen in het jaar eenige extravoeding of eenig gebak te bekomen zoo groot zou zijn, dat het znu staan in verhouding tot de niet onbelangrijke uitgaven die de maatregel, wanneer hij, zooals de billijkheid zou vorderen, algemeen werd ingevoerd, zal na zich slepen; dat het iets anders zou zijn wanneer men hun kon toestaan om zich een paar malen 's jaars te vermaken met gamelanspel, inlandsche dansen en andere spelen; maar dat het wel geen betoog zal behoeven dat zulks om der wille van orde en tucht niet kan worden toegestaan, terwijl het bovendien niet eigenaardig is om veroordeelde misdadigers op die wijze voor 's Lands rekening te doen feestvieren. De Raad van Nederlaudsch — Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Aan de residenten van Batavia, Soerabaia en Amboina te kennen te geven, dat in het vervolg geen uitgaven meer zullen worden te goed gedaan voor de verstrekking van versnaperingen op feestdagen, aan veroordeelde dwangarbeiders. Bijblad No. 325. Dwangarbeiders werkzaam in de militaire ziekengestichten komen ten laste der militaire begrooting. Besluit. No. 12. Batavia, den 27sten Januari 1849. Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen, dat evenals op Sumatra 's Westkust en op sommige plaatsen op Java bereids plaats vindt, de (pandelingen en de) tot dwangarbeid veroordeelde Inlanders, die gebezigd worden in de militaire ziekengestichten, van af 1 Januari 1850, overeenkomstig de bestaande algemeene bepalingen, zullen worden gevoed en van sirihgeld voorzien door de militaire Administratie, en dat de voor hen bepaalde kleeding zal worden geleverd door het Civiel Departement, doch ten laste van het Militair Departement, te verrekenen op de staten bedoeld bij artikel 13 van het besluit van 21 Januari 1848 No. la. Zie de algemeene Order van 15 Februari 1849 No. 3 § 5. Dwangarbeiders. Verstrekking van voeding aan de „—" bij de militaire ziekeninricntingen. STAATSBLAD 1876 No. 92 § lilde g. De voeding der dwangarbeiders, te werk gesteld bij de militaire ziekeninrichtingen,—waarin op grond van het besluit vau 27 Januari 1849 No. 12, wordt voorzien door de zorg der militaire administratie—, zal, gerekend van af den dag van bekendwording dezer bepaling bestaan uit: 0.75 KG. rijst. 0.12 „ gedroogde visch of dengdeng, dan wel 0.25 „ versch rund- of buffelvleesch of versche visch, 0.15 „ groenten, 0.03 „ zout per hoofd en per dag. Dwangarbeiders. Organisatie van het personeel bij de kustlicht etablissementen. Voeding der dwangarbeiders en mandoers daarover. STAATSBLAD 1905 No. 168. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk. Art. 1,2,3 en 4 enz. Art. 5. Bij de kustlichtetablissementen worden de noodige dwangarbeiders gedetacheerd, die, zoolang zij op een licht - etablissement werkzaam zijn, f. 1 . (een gulden) sirihgeld per hoofd en per maand genieten. Bij aanwezigheid van zes of meer dwangarbeiders bij een kustlichtetablissement, kan de Commandant der Zeemacht en Chef van het Departement der Marine machtiging verleenen tot aanstelling van een mandoer op een maandelijksche bezoldiging van f 10 (tien gulden), benevens f 0 . 30 (dertig cent) daags gedurende den tijd, dat hij actieve dienst doet. Waar zulks tot besparing van uitgaven leidt, verleent de Commandant der Zeemacht en Chef van het Departement der Marine machtiging om, instede van dwangarbeiders, vrije koelies te bezigen. Art. 11. Bij de kust - en havenlicht - etablissementen, waar voeding van Landswegt wordt verstrekt, wordt per man en per week het volgende toegekend: 6 . 3 KG. rijst, 14 stuks gezouten eieren, 1 . 4 KG. gedroogde visch of dengdeng, 0 .14 KG zout, 0.21 ,, koffie, 0 . 35 „ suiker, 0 . 15 liter olie om te bakken, 0 . 1 KG lombok, 0 . 2 „ gedroogde uien, 0 . 2 liter azijn. Verpleegkotten van gevangenen en veroordeelden bij vervoer in Nederlandsch- \ndië. STAATSBLAD 1898 No. 48. Is goedgevonden eu verstaan: Krachtens Koninklijke machtiging, met intrekking van liet be„ paalde bij artikel 3 van het besluit van 22 Mei 1852 No. 12 (Staatsolad No. 36), vast te stellen de volgende regeling nopens de verple. ging van gevangenen en veroordeelden, zoowel van Europeeschen als van Inlandschen landaard, bij vervoer tusschen in Nederlandsch - Indië gelegen plaatsen: 1. Bij vervoer te land van gevangenen en veroordeelden, langs den spoorweg, wordt, indien de reis langer dan drie uren duurt, op een of meer plaatsen onderweg in hunne voeding voorzien door een leverancier, aan wien voor elk te leveren ration voeding kan worden te goed gedaan een bedrag van ten hoogste f 0.50 (vijftig cent), voor zooveel betreft gevangenen en veroordeelden van Europeeschen landaard, en t 0.15 (vijftien cent), voor zooveel betreft gevangenen en veroordeelden van Inlandschen landaard. De plaatsen, waar de voeding wordt verstrekt, worden door den Directeur van Justitie aangewezen en de samenstelling der rationsvoeding in overleg met genoemden Departementschef door het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur vastgesteld. 2. Bij vervoer te land van gevangenen en veroordeelden anders dan langs den spoorweg, zoomede bij vervoer langs den waterweg, anders dan per stoomer van de Maatschappij, waarmede een overeenkomst bestaat voor het vervoer vau Gouvernementspassagiers , wordt, ter voorziening in de voeding dier gevangenen en veroordeelden gedurende de reis, voor hun vertrek aan den geleider ter hand gesteld: a. voor de dagen, waarop langer dan drie uren gereisd - en voor het vertrek geen voedsel van Landswege verstrekt wordt: ten behoeve van gevangenen of veroordeelden van Europeeschen en Inlandschen landaard respectievelijk f 0.75 (vijf en zeventig cent) en f 0.25 (vijf en twintig cent) per hoofd en per dag; b. voor de dagen, waaiop langer dan drie uren gereisd - en voor het vertrek voedsel van Landswege verstrekt wordt, zoomede voor de dagen, waarop drie uren of korter gereisd - en voor het vertrek geen voedsel van Landswege verstrekt wordt; ten behoeve van gevangenen of veroordeelden van Europeeschen en Inlandschen landaard respectievelijk f 0.50 (vijftig cent) en f 0.15 (vijftien cent) per hoofd en per dag. 3. Aan ontslagen Inlandsche veroordeelden, die niet in staat zijn om zelf in hun onderhoud te voorzien, kan, indien zij dit verlangen in afwachting der eerstkomende gelegenheid tot terugzending naar de plaats van herkomst, zoomede gedurende de reis derwaarts, indien deze op andere wijze geschiedt dan per stoomer der Maatschappij waarmede een overeenkomst bestaat voor het vervoer van Gouvernements passagiers, ter tegemoetkoming in hun levensonderhoud worden ter hand gesteld een bedrag van f 0.25 (vijf en twintig cent) per hoofd en per dag, met dien verstande echter dat deze tegemoetkoming niet wordt uitgekeerd, indien de op één dag af te leggen reis binnen drie uren kan zijn volbracht. Bepalingen omtrent de voeding van voorloopig aangehouden personen. STAATSBLAD 1860 No. 84. BESLUIT van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië, van den 7den September 1860 No. 45. Is goedgevonden en verstaan : Te bepalen: 1. dat voortaan in de voeding der gevangenen, bedoeld bij artikel 50 van het reglement op de uitoefening der politie enz. onder de Inlanders op Java en Madoera, zal worden voorzien ten koste van den lande; 2. dat de onmiddellijke zorg voor die voeding zal worden opgedragen aan de respectieve districtshoofden, welke de vereischte levensmiddelen, overeenkomstig hetgeen aan andere gevangenen wordt toegestaan, zullen doen verstrekken, tegen eene betaling van vijftien centen per hoofd daags; 3. dat de door de districtshoofden ter zake gedane uitschotten hnn zullen worden gerestitueerd uit 's Lands kas, en zulks op vertoon van eenen nominatieven staat der door hen verpleegde gsvangenen, geverifieerd door den betrokken djaksa en geviseerd door den betrokken resident. HOOF D8TÜK IX Kleeding. Bepaling ten aanzien van de Verstrekking van kleedingstukken aan tot gevangenisstraf veroordeelde Europeanen of met dezelve gelijkgestelde personen. STAATSBLAD 1850 No. 2. BESLUIT van den Minister van Slaat, Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Jndië, van 21 Januari 1850 ]\o. 37. Is goedgevonden en verstaan : Eerste!ijk enz. Ten tweede : Te bepalen, dat alsnog in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië zal worden opgenomen het eerste lid van het besluit van den 12den Augustus 1845 No. 12, zijnde van den navolgenden inhoud: „Eerstelijk: te bepalen, dat aan Europeanen of met dezelve gelijkgestelde personen, door de burgerlijke rechtbanken tot gevangenisstraf veroordeeld, jaarlijks worden verstrekt: „Twee kabaaijen, twee slaapbroeken, twee paar muilen, een kanoenen muts zonder klep, twee zwarte katoenen buizen met knoopen „van dezelfde stof, eeu katoenen broek en drie handdoeken en hun ,,daarenboven voor tabaksgeld dagelijks zes en een halve cpnt koper „zal kunnen worden te goed gedaan." (1) Deze bepalingen zijn van toepassing verklaard op de voorloopig in hechtenis gestelde, of tot tuchthuis- of kruiwagenstraf veroordeelde Europeanen en met dezen gelijkgestelde personen. (Staatsblad 1871 nos. 20, 76, en 141). (1) Zooals deze alinea is gewijzigd cfm Stbl* 1877 No# 20. Bijblad No. 1417. Dwangarbeiders. - Aanschaffing; van kleedingstukken. B e s 1 u i t. No. 26. Batavia, den 12den Juni 1863. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Te bepalen, dat de aanschaffing der kleedingstukken voor de tot dwangarbeid veroordeelde personen in Nederlandsch-Indië, van primo Januari 1865 zal geschieden bij uitbesteding, te houden op de drie hoofdplaatsen Batavia, Samarang en Soerabaia, op elke plaats voor zoodanig gedeelte als blijken zal noodig te zijn, om in de behoefte van bedoelde kleedingstukken in de naburige residentiën en de naastbij gelegene Buitenbezittingen te kunnen voorzien. Zie ook Bb. No. 1372. Bijblad No. 1372. Dwangarbeiders. Voorziening van kleedingstukken. CIRCULAIRE aan alle autoriteiten op Java en de Buitenbezittingen. -No- 7439- Batavia, 13 September 1847f Volgens van den Procureur-Generaal bij liet Hooggerechtsho. van Nederlandsch-Indië ontvangen mededeeling, zoude bij de onderscheidene plaatselijke autoriteiten niet van algemeene bekendheid zijn, op welke wijze en om welken tijd, de tot ketting- of dwangarbeid gecondemneerde inlanders enz. van kleedingstukken moeten worden voorzien en wordt mij door genoemden hoofdambtenaar in overweging gegeven, eene algemeene aanschrijving hieromtrent aan de hoofden der plaatselijke besturen te doen afgaan. Naar aanleiding hiervan, heb ik de eer UWEdG. er op aandachtig te maKen dat ingevolge het bepaalde bij Gouvernement® apostillaire dispositie, dd. 3 September 1830 No. XI en art. 11 van het Reglement voor de behandeling van inlanders en daarmede gelijkgestelde personen tot dwangarbeid veroordeeld (Staatsblad 1828 No. 16), tweemalen 's jaars aan de bedoeld*', geconderoneerden moeten worden verstrekt: een kort baadje, een korte broek, één hoofddoek, een sarong en een kussensloop (1); terwijl voor de vrouwen eene gelijke verstrekking kan plaats hebben, met dit onderscheid alleen, dat instede van een kort baadje en broek, verstrekt wordt één lang baadje en één sarong (lang kleedje), wordende UwEdG. verzocht dienovereenkomstig in deze te willen handelen. Met opzicht tot de verstrekking dezer kleedingstukken, heb ik nog de eer UWEdG. te verzoeken, om de aanvragen daartoe steeds bij tijds en niet op het uiterlijk oogenbiik dat dezelve noodig zijn, aan mij in te zenden, uithoofde dezelve moeten worden aangemaakt eü daarmede en roet de toezending natuurlijk eenigen tijd verloopt. Ik maak van deze gelegenheid gebruik UWEdG. op te merken, dat met opzicht tot alle zulke verbeteringen, als door U noodig zullen geacht worden in de locale inrichting der gevangenissen of etablissementen, speciaal ten aanzien van een behoorlijke doorstrooming van versche lucht zoomede in de ligging (ligmatjes) als anderzins der gevangenen, kettinggangers en bannelingen, door UwEdG. zonder eenige verdere tussch en komst, rechtstreeks aan mij de noodige voorstellen kunnen gedaan worden dewelke echter, zonder overdrijving, moeten gebaseerd zijn op de werkelijk daaraan gevoeld wordende behoefte. De Directeur der Producten cn Civiele Magazijnen, LUTJENS. Zie Bijblad No. 1417. De zorg voor het onderhoud der gevangenen en veroordeelden behoort thans tot den werkkring van het Departement van Justitie. (1) Kussensloopen zyn afgeschaft. (Besluit 18 Aug. 1850 No, 19, cire. Producten 14 September 1860. No. 5169) v Bijblad No. 5025, Kleeding. Inrichting der aanvragen tot Verstrekking van kleeding. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië. No. 1435. Batavia, 23 Maart 1895. Volgens mededeeling der Algemeene Rekenkamer, heeft de examinatie bij dat college der verantwoordingen van bet algemeen pakhuis te Samarang, voor zooveel betreft de posten van afschrijving ter zake van verzendingen en verstrekkingen van kleedingstukken o. a. ten behoeve van gewapende politiedienaren en van politieoppassers, zich tot dusver en zulks als een gevolg van de omstandigheid, dat de aanvragen en lastgevingen tot verstrekking bij brief worden gedaan - moeten bepalen tot het nagaan of voor de ontvangst geteekend is van de als verzonden en verstrekt afgeschreven kleeding. Alzoo werd niet onderzocht, of geen aanvragen waren gedaan binnen de bepaalde vernieuwingstermijnen, of er niet te veel was aangevraagd enz. in het kort, er had geen onderzoek plaats naar de rechtmatigheid der aanvragen tot verstrekking. Ten einde nu de Algemeene Rekenkamer daartoe in staat te stellen, heb ik de eer UHEdG. te verzoeken, om aanvragen van kleedingstukken, als bovenbedoeld, voortaan niet meer te doen bij brief, doch bij gedrukte formulieren, ingericht overeenkomstig het hiernevensgaand model; zullende van die aanvragen, welke in tweevoud moeten worden ingediend, een exemplaar voorzien van de lastgeving tot verstrekking, door dit Departement aan den Algemeenen Pakhuismeester te Samarang worden gezonden. Daar dat exemplaar bij zijne verantwoording als afschrijvingsbewijs behoort te worden overgelegd, nadat daarop door den aanvrager voor de ontvangst der kleedingstukken zal zijn geteekend, verzoek ik UHEdG. er voor zorg te dragen, dat het stuk na die afteekening, steeds tijdig aan den Pakhuismeester worde teruggezonden. De Directeur van Binnenlandsch Bestuur, C. SCHERER. Bijblad No. 4439. Dwangarbeider». Verstrekking van kleeding aan ,,—." CIRCULAIRE aan de. Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 1960. Batavia, 29 Maart 1888. Krachtens artikel 18 van het Reglement van Orde en Tucht onder de gevangenen in Nederlandsch - Indië, opgenomen in Staatsblad 1871 No. 78 is de aan de gevangenen van landswege te verstrekken kleeding voorloopig op den ouden voet geregeld gebleven, alleen is er bijgevoegd, dat buitengewone slijtage tengevolge van bevolen arbeid bij de verstrekking van kleeding in aanmerking kan gebracht worden. Het voorschrift hieromtrent nu is, voor zooveel betreft inlandsche gevangenen, te vinden in het Bijblad onder No. 1372, waaruit blijkt dat tweemalen 's jaars ^aan de tot dwangarbeid veroordeelden moeten worden verstrekt: één kort baadje, één korte broek, één hoofddoek en één sarong, terwiji aan de vrouwen een gelijke verstrekking kan plaats hebben van één lang baadje en één sarong. In den regel wordt dit voorschrift zoo opgevat, dat een dwangarbeider in het bezit is van slechts één stel kleeren, die hij, behoudens buitengewone slijtage, verplicht is een halfjaar te dragen, waarnahem eerst een nieuw stel wordt verstrekt. Zulks wordt niet overeenkomstig de hygiëne geacht - volgens deze leer behoort een dwangarbeider minstens twee stel kleeding te zijner beschikking te hebben ten einde, van het werk in het kwartier terugkeerende, van kleederen te kunnen verwisselen - op grond waarvan reeds eenige Hoofden van gewestelijk bestuur, op aandrang van de geneesheeren, machtiging hebben gevraagd om twee of meer stel kleederen tegelijk aan de dwangarbeiders in hun gewest te mogen verstrekken. Deze gevraagde machtiging is steeds door mij verleend, met de opdracht om toe te zien dat, behoudens buitengewone slijtage tengevolge van bevolen arbeid, een dwangarbeder in één jaar niet meer dan twee stel kleeding zal gebruiken. Zoodanige regeling komt mij voor niet in strijd te zijn met het voorschrift in Bijblad No. 1372, waarom ik de eer heb haar, in het belang van den gezondheidstoestand der dwangarbeiders UHEdG. aan te bevelen. De Directeur van Justitie, L. A. P. F. BUYN. EXTRAGT. Dwangarbeiders. Van Landswege Bijblad No. 1954. te kleeden zoordra het vonnis der veroordeeling tenuitvoer is gelegd. B e s 1 u i t. No. 13 Batavia, 15 Februari 1837. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk enz. Ten tweede : De Residenten van Batavia, Samarang en Soerabaia aan te schrijven, om te zorgen dat voortaan geene bannelingen naar de buitenetablissementen worden verzonden, dan nadat dezelve vooraf voor zoover zij zulks noodig zullen hebben, van de noodige kleedingstukken zullen zijn voorzien en om in die gevallen aan de autoriteiten van de plaatsen werwaarts de bannelingen bestemd zijn van de gedane verstrekking van kleedingstukken kennis te geven, teneinde daarop door deze autoriteiten, bij de be^kening van den tijd voor de eerstvolgende verstrekking, zal kunnen worden gelet. Besluit. N°- Batavia, 31 December 1866. Is goedgevonden en verstaan : Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië te kennen te geven, dat alle tot dwangarbeid veroordeelden, zoodra het vonnis waarbij zij zijn veroordeeld, ter executie is gelegd, van Landswege behooren te worden gekleed, onverschillig of zij hunne straf ondergaan ter plaatse hunner veroordeeling of daartoe naar elders worden opgezonden, zullende aan de hoofden der gewesten, werwaarts de veroordeelden worden verzonden, telkens moeten worden opgegeven, het tijdstip, waarop deze in het bezit der kleedingstukken zijn gesteld geworden. Bijblad No 5720. Kleedingstnkkcn,, Tusschentijdsche vervanging van ten laste van den Lande verstrekt* kleedingstukken. Besluit. No. 8. Buitenzorg, 7 Juni 1902. Gelezen enz, Is goedgevonden en verstaan : Eerstelijk : Te bepalen, dat de Directeur van Justitie bevoegd is om de kleedingstukken van het onder zijn Departement ressorteerende personeel, welke ten laste van den Lande zijn verstrekt en tengevolge van bevolen diensten als anderzins, buiten toedoen of schuld van den eigenaar of gebruiker, zijn verloren geraakt of onbruikbaar geworden, binnen den voor de vernieuwing als regel gestelden termijn, te doen vervangen door nieuwe, ten laste van den Lande. Gevangenen. Vertrekking van hoofdkussen» en ligmatjes aan inlandsche en daarmede gelijkgestelde gevangenen. STAATSBLAD 1873 No. 12. BESLUIT van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 10 Januari 1873 No. 2. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Krachtens machtiging des Konings te bepalen, dat aan alle hlandsche en met deze gelijkgestelde gevangenen, zoowel aan pre'entieve als aan veroordeelde, opgenomen in de landsgevangenissen 7an Nederlandsch-Indië, bij hunne aankomst in die verblijven van andswege ten gebruike zal worden gegeven een lederen hoofdkussen (1) en een van pandanbladeren of andere van dergelijke stof gevlochten ligmatje. (1) Rij G B. 1902 No. 10 (Rijblid no. 6733) in bepaald dat instede ran lederen hoofdkn*ï»ns hoofdkussens van zeildoek of presenning enkken worden verstrekt. HOOFDSTUK X. Geneeskundige behandeling. Bepaling omtrent de geneeskundige behandeling van gevangenen, btnnelingen en veroordeelden 3ij ziekte. STAATSBLAD 1847 No. 53. Aangevuld bij Stbl. 1866 No. 51 en 1884 No. 171. Is goedgevonden en verstaan : Eerstelijk : Te bepalen : a. dat de gevangenen, bannelingen en veroordeelden bij ziekte moeten worden behandeld door de officieren van gezondheid of door de andere geneesheeren aan wie, op machtiging van het Gouvernement de civiele geneeskundige dienst is opgedragen. Kunnende daartoe, voor zooveel noodig, worden verstrekt geneesmiddelen uit 's Lands voorraad, terwijl de in enkele gevallen dringend tot herstelling benoodigde ververschingen, van de plaatselijke autoriteiten kunnen worden verkregen, ten laste van 's Lands kas, mits de dringende noodzakelijkheid daarvan op den maandelijks in te dienen staat door den betrokken geneesheer worde gecertificeerd. (1) b. dat op plaatsen, alwaar zoodanige geneeskundigen niet zijl en dus niet voorzien is in de civiele geneeskundige dienst, de plaat, selijke autoriteiten moeten zorgen voor een goede behandeling der zieke gevangenen, bannelingen en veroordeelden door inlandsche doekoens. Kunnende de daarvoor benoodigde uitgaven den lande in rekening worden gebracht. (1) Zooals deze alinea luidt cfm. Stbl. 1866 No. 61 en 1884 No. 171. Bijblad No. 455. Dwangarbeider». Geneeskundige inspectie. CIRCULAIRE van den Chef over den Geneeskundigen Dienst aan de dirigeerende en eerstaanwezende officieren van gezondheid en civiele geneeskundigen op Java en in de Buitenbezittingen. CIVIELE GENEESKUNDIGE DIENST. No. 55. Batavia, den 22sten Januari 1852. Daar eene der hoofdzaken van de voortdurend en alom groote sterfte onder de kettinggangers, daarin moet gezocht worden, dat zij zeer dikwijls te laat onder geneeskundige behandeling komen, zoo heb ik de eer alle geneeskundigen, dien zulks mocht aangaan, uit te noodigen, deze lieden, voor zooveel de afstand zulks toelaat, eenmaal 's weeks geneeskundig te inspecteeren en de zieken of tot den arbeid te zwak geoordeelden, tot aan hunne volkomerie herstelling, onder behandeling te nemen. (w. g.) BOSCH. Bijblad No. 1364. Krankzinnige dwangarbeiders. Verple¬ ging. De vraag is gerezen of een krankzinnige kettingganger, veroordeeld tot dwangarbeid buiten Java, wel anders dan bij wijze van gratie in een krankzinnigengesticht op Java kan worden opgenomen. Die vraag is ontkennend beantwoord. De publieke orde en de menschelijkheid gebieden toch dat krankzinnigen verpleegd worden en aangezien een veroordeelde in dit opzicht met ieder ander gelijk staat, achtte men het verleenen van gratie onnoodig. Daarenboven zoude in zoodanige gevallen het doel van de gratie niet een verandering van strafplaats zijn, maar zoude het gebruik maken van het recht van gratie langs een omweg leiden tot opname van den veroordeelde in een krankzinnigengesticht. De Regeering achtte dan ook een machtiging om den veroordeelde in een geschikt gesticht op te nemen voldoende; moetende hij b'j herstelling weder naar zijne strafplaats vvorden overgevoerd. (Missive van den lsten Gouvernements Secretaris van 7 Januari 1863 No. 54c.) Bijblad No. 4788. Gevangenen. Maatregelen in het belang van de gezondheid der gevangenen. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 1415. Buitenzorg, 18 Juni 1891. Het is gebleken, dat zelfs op plaatsen, welke bekend staan wegens hun voor de gezondheid gunstig klimaat, in de gevangenis gevallen van beri beri voorkomen, vooral onder de preventief gevangenen of onder de veroordeelden, die geruimen tijd in preventieve hechtenis hebben doorgebracht en zulks in weerwil der nauwleltendste zorgen voor reinheid van gebouwen en bewoners en voor goed drinkwater. Aangezien zoowel de voeding als de kleeding van gevangenen over het algemeen beter zijn dan die van den inlander in het dagelijksche leven, kan de oorzaak der ziekte niet daarin worden gezocht doch ligt deze waarschijnlijk voor een groot deel in hnnne veranderde levenswijze. Mocht voor hen, die van hunne vroegste jeugd gewoon zijn geweest aan beweging in de open lucht, het ontnemen van gelegenheid tot zoodanige beweging al niet rechtstreeks aanleiding geven tot ziek worden, het is in elk geval waarschijnlijk dat daardoor, evenals door al wat deprimeerend op het individu werkt, de vatbaarheid voor ziekten wordt verhoogd, in verband waarmede het wenschelijk moet worden ge. acht de levenswijze der preventief gevangenen niet meer dan noodig is te doen afwijken van die, welke zij van jongs af aan geleid hebben. De Regeering verlangt derhalve dat bedoelde gevangenen in staat worden gesteld althans gedurende eenige uren van den dag zich matig te vermoeien, door voor zoover zij niet vrijwillig aan den arbeid der overige gevangenen deelnemen of ander doelmatig werk verrichten, hen ouder behoorlijk escorte flinke wandelingen te doen maken, zooals reeds op enkele plaatsen onder geleide van pradjoerits of politieoppassers pleegt te geschieden. Op bekomen last heb ik de eer UHEdG. het vorenstaande mede te deelen, met verzoek aan gemeld verlangen der Regeering te willen voldoen. De Gouvernements Secretaris, D.F. UHLENBECK. HOOFD8T U K XI. Verzending en vervoer. Veroordeelden. Indienststelüng van 12 Politieoppassers, speciaal voor het begeleiden van gevangenen en veroordeelden over zee. STAATSBLAD 1878 No. 25. BESLUIT van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië vau 10 Januari 1878 No. 7. Is goedgevonden en verstaan : Krachtens machtiging des Konings, speciaal voor het begeleiden van gevangenen en veroordeelden over zee, door den Indischen archipel, met uitzondering van .\tjeh, in dienst te stellen 12 (twaalf) politieoppassers, ieder op een bezoldiging van f 15.- (vijftien gulden) 's maands, waarvan gestationneerd zullen zijn : vijf te Batavia, vijf te Soerabaia, een te Padang en een te Kiouw ; met bepaling, dat de kosten van vervoer dezer oppassers over zee en ter reede zullen komen ten laste van den Lande. Marschvoeding te verstrekken aan de geleiders vsn gevangenen. STAATSBLAD 1849 No. 29, zooals dit is gewijzigd bij Staatsblad 1856 No. 55. Artikel 6 van het Reglement voor de korpsen Pradjoerits op Java. Wanneer pradjoerits tot geleide gebezigd worden, zijn op hen van toepassing de bepalingen, voorkomende bij het algemeen reglement voor de militaire administratie, voor zooveel betreft marcheerende troepen, en wordt hun derhalve een schadeloosstelling voor verpleging te goed gedaan, volgens tarief No. 16 bij dit reglement gevoegd. Bij Staatsblad 1875 No- 55 is deze bepaling van toepassing verklaard op alle marcheerende politiedienaren. (1) Idem bij Staatsblad 1884 No. 201, artikel 1, op alle met 1 September 1.884 in dienst gestelde oppassers, belast inet het vervoeren van gevangenen. Idem bij Staatsblad 1896 No. 59, op alle met het vervoeren van gevangenen belaste justitie - oppassers eu gevangenis- beambten, wanneer zij zich hebben te begeven naar plaatsen op meer dan acht paal van hunne standplaats verwijderd eu door het betrokken politiehoofd van een marschorder voorzien worden. Voorts is ten aanzien van de verstrekking van marschvoeding bij i Staatsblad 1902 No. 282 bepaald, dat de ten behoeve van geleiders van gevangenen of van transporten in het algemeen vastgestelde ini demniteit voor marschvoeding wordt te goed gedaan, wanneer die j geleiders, voorzien van een marschorder, afgegeven door het betrokken politiehoofd, zich hebben te begeven naar plaatsen welke, zoo per : spoor of tram wordt gereisd op meer dan twaalf kilometer, of anders i op meer dan acht Javapalen van hunne standplaats zijn verwijderd, i kunnende de indemniteit mede worden toegelegd zoo dikwijls als de ge- 1 leiders vernlipht. 7.iin crpurppef Kinnen j _u i._ r - u.^ ucuuciuc ttiaiaiiueii eiuers ie ( overnachten. (1) N. B. Voor Java en Madoera i» deze bepaling vervallen. Ten slotte is bij Staatsblad 1897 No. 65 artikel 1B bepaald, dat aan de politieoppassers voor wacht - en transportdiensten, bedoeld bij den staat Lt. B., gedurende de dagen, dat zij op marsch zijn, aan marschvoeding wordt toegekend een bedrag van f 0. 25 (vijf en twintig cent) per man en per dag. Verzending van bannelingen naar plaatsen, buiten Java en Madoera gelegen. STAATSBLAD 1834 No. 33. RESOLUTIE van den Gouverneur-Generaal ad interim in Rade, van den 24sten Juli 183-4. Is goedgevonden en verstaan: Met alteratie, in zoover, der resolutie van den 12den September 1818 No. 5 (Staatsblad No. 63) en de latere beschikkingen dienaangaande, te bepalen, dat voortaan de fiskaals bij de Raden van Justitie te Batavia en Soerabaia, zullen zijn ontheven van alle bemoeienis met de verzameling en de verzending van bannelingen, naar plaatsen buiten Java en Madoera gelegen, en dat de daaraan verknochte werkzaamheden geheel zullen overgaan op de residenten van Batavia en Soerabaia. Vervoervan gevangenen onder geleide van heerendienstplichtigen. Bij Staatsblad 1877 No. 248, artikel 1, alinea 7, en bij Gouv. Besluit van 23 Januari 1907 No. 27 (Bijblad No. 6953) is bepaald, dat respectievelijk ter Sumatra's West-en Oostkust het begeleiden van gevangenen aan heerendienstplichtigen kan worden opgedragen wanneer geen of niet genoeg politie-personeel voorhanden is. Kosteloos vervoer van gevangenen. Staatsblad 1895 No. 300. Algemeen reglement voor de spoorwegdiensten in Nederland,sch-lndië. Art. 12. Kosteloos vervoer in het belang van 's Lands dienst. Voor zoover daaromtrent bij de voorwaarden, waarop de vergunning tot uitoefening van den dienst is verleend, niet anders is bepaald, heeft het vervoer van personen onder geleide van het openbaar gezag en hunne geleiders reizende in wagens door de Regeering goedgekeurd of van Regeeringswege beschikbaar gesteld, kosteloos plaats. Bijblad No. 563. Dwangarbeiders. Verzending. Besluit. N°- 3- Buitenzorg, den 9den Mei 1838. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan : Eerstel ijk enz. len tweede. De residenten en op zich zelf staande assistent—residenten op Java, in hef algemeen aan te bevelen, om de in hunne residentie ol afdeeling tot dwang— of kettingarbeid gecondemneerd wordende persoon, aan wie elders eene strafplaats wordt aangewezen, zoo spoedig mogelijk naar hunne bestemming te verzenden en zich nimmer te veroorloven om dusdanige gecondemneerden zonder Gouvernements-autorisatie of zonder reden van ziekte aan te houden en hun daardoor eene andere bestemming te geven, dan door het Gouvernement voor hen is bepaald geworden. Bijblad No. 5148. Dwangarbeiders. Opzending nair de strafplaats. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in N ederlandsch-Indië. No. 2473. Batavia, 14 April 1896. Uit eene vergelijking van het aantal veroordeelden, dat in den oop eener maand op een bepaalde strafplaats aankomt, met het aantal, aan hetwelk gemiddeld in eene maand die zelfde plaats als strafplaats wordt aangewezen, is mij gebleken, dat dikwerf een zeer groot percentage der veroordeelden de strafplaats niet bereikt. Hoewel natuurlijk steeds een zeker gedeelte wegens ziekete niet zal kunnen worden opgezonden, geven de uitkomsten van het gehouden onderzoek mij den indruk dat dikwerf veroordeelden ter plaatse der veroordeeling moeten zijn aangehouden geworden, die opgezonden hadden kunnen worden. Een ander dergelijk onderzoek heeft verder aangetoond, dat met de opzending van valide veroordeelden niet altijd die voortvarendheid wordt betracht, welke het Landsbelang vordert. Bij het allerwege heerschend gebrek aan gedwongen werkkrachten en de groote behoefte, die daaraan tengevolge van de veranderde omstandigheden in Atjeh bestaat, vind ik in een en ander aanleiding UtïEdG. beleefd doch dringend te verzoeken geen veroordeelden tot dwangarbeid voor langer dan één jaar ter plaatse der veroordeeling aan te houden dan in gevallen van deugdelijk gestaafde ziekte of ongeschiktheid tot arbeid en voorts om, nadat de ter strafplaatsaanwijzing aar; mijn Departement ingediende vonnissen voorzien van de aanteekening betreffende de strafplaats terug zijn ontvangen, steeds met den meesten spoed het noodige voor de opzending van den veroordeelde te verrichten. De Directeur van Justitie, J.C. MULOCK HOUWER. Bijblad No. 4888. t»tt angai*bejdet-g. Aiieen voar tien arbeid geschikte veroordeelden mogen worden opgezonden of doorgezonden naar de hun aangewezen strafplaatsen. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië. No. 4152. Batavia, den 7den Juni 1893. Herhaaldelijk worden in den laatsten tijd weder klachten vernomen | over opzending naar de hun aangewezen strafplaatsen van veroordeelden, welke tengevolge van ziekten of gebreken ongeschikt zijn voor Ik vind hierin aanleiding UHEdG. voor zooveel noodig, het in Bijblad No. 11 opgenomen voorschrift in herinnering te brengen, volgens hetwelk een veroordeelde niet mag worden op- of doorgezonden dan op een certificaat van den plaatselijken geneesheer, dat hij niet ziekelijk en dus voor den arbeid geschikt is, welk voorschrift in dien zin behoort te worden opgevat, dat een veroordeelde, die niet voor gewoon koeliewerk geschikt is, ook al is hij overigens niet geheel ongeschikt voor arbeid, niet mag worden op- of doorgezonden. Is het gebrek dat deze mindere validiteit veroorzaakt ongeneeslijk, dan dient een voorstel tot strafplaatswijziging te worden gedaan. Aangenaam zal het mij zijn zoo in het vervolg hiermede rekening wordt gehouden. arbeid. De Directeur van Justitie, W.A. ENGELBRECHT. Bijblad No. 887. Gevangenen of kettingganger» die getransporteerd worden. Geneeskundige visitatie. Vervoer over zee van bannelingenof veroordeelden tot dwangarbeid. Besluit. No. 15. Batavia, den llden Maart 1851. Gelet enz. De Raad van Nederlandsch-lndië gehoord: Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk. Te bepalen, dat, behalve de geneeskundige exaininatie, bedoeld bij besluit van 13 Juli 1836 No. 1 (Bijblad No. 11) de gevangenen of kettinggangers die getransporteerd worden en op hunnen weg plaatsen aandoen waar een geneesheer met den civielen geneeskundigen dienst belast, aanwezig is, aldaar opnieuw onderzocht en, bij gebreken of ziekten, aangehouden zullen worden, totdat zij hersteld zullen zijn en dat voor de gezonden een bewijs zal worden afgegeven, dat zij in staat zijn hunne bestemming te volgen. Bij opzending van veroordeelden naar de aangewezen «trafplaats, bekendstellen in de genee»kundige certificaten of zij lijdende zijn geweeit aan beri-beri. CIRCULAIRE van den Directeur van Justitie. jf0. 9162. Batavia, 18 October 1902. In het belang van een nauwkeurig geneeskundig onderzoek van veroordeelden die voor zware diensten moeten worden aangewezen, heb ik de eer UHEdG. beleefd te verzoeken om in de geneeskundige certificaten, welke worden overgelegd bij de opzending van veroordeelden naar de aangewezen strafplaats, te willen doeii bekendste]len of de betrokkene vroeger al dan niet lijdende i« geweest aan beri-beri, en zoo ja, wanneer hij van die ziekte genezen is. De Directeur van Justitie, S.J. LAGERWEY. Bijblad No. 1185. Gevangenen. Geneeskundige visitatie Tan personen, die gevankelijk naar hunne woonplaat* worden teruggevoerd. Missive aan eenen Resident. No, 939. Batavia, den 16den April 1862. Bij missive van 8 Maart 1862 No. 633 wordt door UWEdG. de beslissing der Regeering verzocht omtrent een tusschen UWEdG. en den Resident van ontstaan verschil van gevoelen over de vraag of personen, die niet tot dwangarbeid zijn veroordeeld, maar gevankelijk naar hunne woonplaats in eene andere residentie worden opgezonden, mede ingevolge artikel 1 van het besluit van 11 Maart 1851 No. 15 (Bb. No. 387), geneeskundig onderzocht en bij het bevinden van gebreken of ziekten, aangehouden moeten worden tot hunne herstelling. Op bekomen last, heb ik de eer L WEdG. mede te deelen dat die vraag bevestigend moet worden beintwoord en zulks, vermits het voormeld besluit van 11 Maart 1851 No. 15 niet slechts het geneeskundig onderzoek beveelt van tot dwangarbeid veroordeelden, maar evenzeer van alle andere gevangenen die getransporteerd worden, terwijl de wenschelijkheid van zoodanig geneeskundig onderzoek in het oog springt, zoo ter voorkoming dat aan aanstekelijke ziekten lijdende gevangenen, hunne ziekten van gevangenis tot gevangenis voortplanten als in het belang van de zieken zelve, wier doorzending door de menschelijkheid wordt gewraakt. De Gouvernements Secretaris, (■w.g.) NEDERBURGH. Zie ook Bijblad No. 2334., Bijblad No. 5329. Dwangarbeiders. Extracten v.n vonnisten en arresten bij verzending der veroordeelden naar de aangewezen strafplaatsen. Buiten werking treding van Bijblad No. 624. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië. No. 7534. Batavia, 22 September 1898. Bij de opzending van tot dwangarbeid veroordeelden naar de hun aangewezen strafplaats was het tot, dusver gebruikelijk van de tegen de veroordeelden uitgesproken gewijsden volledige afschriften mede te geven, welke na de aankomst der veroordeelden op hun strafplaats ingevolge artikel 1 letter d van het besluit van 20 Juni 1847 No. 1 ^Staatsblad No. 28) aan den Fiskaal bij den Raad van Justitie ter registratie worden overhandigd. Krachtens de wijziging, welke de aangehaalde bepaling in Staatsolad 1847 No. 28 heeft ondergaan bij artikel 2 van het besluit van 30 Juni 1898 No. 21 (Staatsblad No. 202), zullen echter in het vervolg aan den betrokken Fiskaal slechts extracten van de vonnissen en arresten behoeven te worden gezonden en in verband hiermede zal voortaan ook bij de opzending van tot dwangarbeid veroordeelden kunnen worden volstaan met extracten van de tegen hen uitgesproken gewijsden mede te geven, houdende het hoofd en het dispositief der gewijsden, met vermelding van den dag der uitspraak en, ingeval van berusting de aanteekening daarvan. Alleen voor het geval de veroordeelde een gevaarlijk individn is, gelieve UHEdG. in het schrijven waarin van de opzending mededeeling wordt gedaan, daarvan melding te maken. Door mededeeling van het vorenstaande, met verzoek dien overeenkomstig te willen handelen en onder aanteekening dat de Circulaire van den Procureur-Generaal bij het Hoog-Gerechtshof van ISederlandsch-Indië van 22 Mei 1858 No. 753/1246 (Bijblad No. 624) als vervallen moet worden beschouwd, heb ik de eer aan een van de Regeering ontvangen opdracht te voldoen. (1) De Directeur van Justitie, LA.GERWEY. Bijblad No. 2620. Veroordeelden. Passage -aanvragen en certificaten van aankomst. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op en buiten Java en Madoera der aan zee gelegen gewesten. No. 10895. Batavia, 9 Juli 1872. Bij het indienen der rekeningen der Nederlandsch—Indische Stoomvaartmaatschappij voor den overvoer van veroordeelden naar de plaatsen hunner bestemming, blijkt niet zelden dat de op de passageaanvragen vermelde namen niet geheel overeenkomen met die, vermeld op de betrekkelijke certificaten van aankomst. De verschillen ontstaan hoofdzakelijk door foutieve spelling, of doordien deze of geene veroordeelde wegens ziekte, ontstaan voor het aanvaarden der reis of om andere redenen, moet achter blijven en dan door een anderen veroordeelde wordt vervangen, zoodat bij slot van rekening wel hetzelfde getal veroordeelden op de bestemmingsplaats aankomt maar niet al de personen, genoemd in de aanvraag om passage. Het is mij voorgekomen - en die zienswijze wordt door de algemeene rekenkamer gedeeld - dat de vermeldiug der namen van de veroordeelden tot de wettigheid der vordering wegens de vracht niets afdoet en het voldoende is, wanneer op de aanvragen om passage en de certificaten van aankomst alleen het getal veroordeelden, met vermelding der klasse, waarin zij worden overgevoerd, wordt opgegeven. (1) M. G. S. 30 Juni 1898 No. 1536a. Daarbij behoort echter in acht te worden genomen dat de familieleden der gecondemneerden(met uitzondering van vrouw en kinderen), geene aanspraak op overtocht voor rekening van den lande hebben en mitsdien de vrouwen en kinderen afzonderlijk moeten worden opgegeven. Onder mededeeling van het bovenstaande heb ik de eer UWEdG* te verzoeken, in den vervolge de bovenbedoelde aanvragen en certificaten op de aangegeven wijze te doen inrichten. De Directeur van Financien, BOOL. Bijblad No. 3419. Verroer van gevangenen door middel van den spoorweg. Besluit. No. 31. Buitenzorg, 2 Mei 1879. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan : Te bepalen, dat zoolang voor het vervoer door middel van den spoorweg van gevangenen (veroordeelden) geen afzonderlijke rijtuigen van gouvernementswege worden beschikbaar gesteld, dat vervoer geschiedt in rijtuigen der 3de klasse ; wordende aan de hoofden van gewestelijk bestuur de beslissing overgelaten in welke klasse van rijtuigen preventieve gevangenen bij ▼ervoer langs spoorwegen worden overgebracht. Bijblad No. 5338. Gevangenen en veroordeelden. Opzending van gevangenen en terugzending van ontslagen veroordeelden en gevangenen. CIRCULAIRES aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera. I. No. 7003. Batavia 29 Augustus 1898. Naar mij wordt bericht, komt het meermalen voor dat gevangenen, bestemd voor afdeelingshoofd plaatsen in eenig gewest, en ontslagen veroordeelden en gevangenen, die naar de in de afdeelingen gelegen plaatsen van herkomst worden teruggezonden, naar de hoofdplaats der residentie worden gedirigeerd, instede van rechtstreeks naar de afdeelingshoofdplaatsen en zulks niettegenstaande deze hoofdplaatsen dichter bij de plaats van afzending zijn gelegen. Het gevolg hiervan is, dat die personen weder naar de plaats van bestemming moeten worden teruggezonden, waardoor noodeloos transportkosten en kosten (marschvoeding) voor het vereischte politiegeleide worden betaald. Dit nu moet worden voorkomen. Met opzicht tot de ontslagen veroordeelden en gevangenen zij hier aangeteekend, dat bij hunne opzending naar de plaats van herkomst slechts in de gevallen, bedoeld bij de dezerzijdsche circulaire van 3 Augustus 1896 No. 5489 politiegeleide noodig is en zulks alleen, indien zij het zelf verkiezen. Ik heb de eer UHEdG. te verzoeken bij voorkomende gevallen op het vorenstaande te willen letten en doen letten. De Directeur van fustitie, LAGER WEY. II. No. 5489. Batavia, 8 Augustus 1896. Ingevolge de gewijzigde concessievoorwaarden voor de lijnen Semarang- Vorstenlanden en Batavia-Buitenzorg van de Nederlandsch- Indische Spoorwegmaatschappij worden in dienst zijnde beambten der justitie en politie en personen onder geleide van het openbaar gezag en hunne geleiders, mits niet in afzonderlijke rijtuigen, tenzij door den Staat zelf verstrekt, kosteloos vervoerd. Dit beding zal ook worden gemaakt bij de vergunningsvoorwaarden voor den aanleg en exploitatie van stoomtramwegen in Nederlandsch Indië. Naar aanleiding daarvan heb ik de eer UHEdG. te verzoeken om bij het vervoer van ontslagen Inlandsche gevangenen en veroordeelden naar hunne vroegere woonplaatsen, indien van bovengenoemde spoorweglijnen gebruik moet worden gemaakt, hen onder geleide te doen reizen, voor zoover die lijnen zich uitstrekken, tenzij die gevangenen of veroordeelden geen geleide verkiezen, in welk geval zij alsdan voor eigen rekening moeten reizen. De Directeur van Justitie, J.C. MIJLOCK HOUWER. Bxtnct Bijblad No. 3838. Heereudiensten. Vervoer van gevangenen in de afdeeling Minabassa der residentie Menado. Voorschriften door den Gouverneur-Generaal vastgesteld bij besluit van 20 September 1881 No. 1, tot uitvoering van de ordonnantie van gelijke dagteekening (Indisch Staatsblad 1881 No. 193) betreffende de „—" in de afdeeling Minahassa der residentie Menado. Bij de regeling en verdeeling der verschillende diensten wordt het volgende in acht genomen. A. Algemeene diensten enz. B. Bijzondere diensten. Ie. 2e, en 3e enz. 4e. Vervoer van gevangenen. Uit de negorij naar de districtshoofdplaats is het vervoeren van gevangenen een gemeentelijke dienst. Het verder vervoer naar de hoofdplaats der afdeeling eu van daar naar de hoofdplaats Menado behoort zooveel mogelijk te geschieden door oppassers. Alleen waar dit geleide onvoldoende is, dan wel geheel ontbreekt wordt daartoe over heerendienstplichtigen beschikt. Voor het geleide mogen geen personen worden aangewezen die als getuigen in de zaak moeten optreden. Opdat het getal geleiders zooveel mogelijk kunne worden beperkt, wordt steeds van goede handboeien of stangen gebruik gemaakt. De tot begeleiding der gevangenen aangewezen dienstplichtigen worden om de zes palen of daaromtrent, naar gelang zulks met den afstand der etappen uitkomt door anderen vervangen. 5e. Bewaken der districtsgevangenissen. Zoolang over oppassers Tan het districtshoofd voor dezen dienst niet voldoende kan worden beschikt, behoort die aan de heerendienstplichtigen opgedragen te blijven. De heerendienstplichtigen behoeven daartoe echter niet dagelijks doch alleen dan uit te komen wanneer daaraan behoefte bestaat. Bijblad. Nu. 326. Cwftvangeisen. Vervoer.—Handboeien. Missive van den fungeerenden Eersten Adjunct-Secretaris van het Gouvernement aan den Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Wederlandsch-Indië. No. 2101. Batavia den 24sten November 1854. Naar aanleiding van Uw rapport van 24 Octoberjl. No. 1976/436 heeft de Gonverneur-Generaal afgezien van het denkbeeld, om de gevangenen op Java in daartoe bestemde voertuigen, naar hunne bestemming te doen dirigeeren. Zijne Exellcentie laat het overigens aan UwEdG. over, de noodige maatregelen te nemen, om op de minst kostbare en voor de bevolking minst drukkende wijze, het verzenden van gevangenen te bevorderen. Zoo daartoe het bezigen van handboeien met doorloopenden ketting mocht blijken nuttig te zijn, zal het gebruik daarvan door UwEdG. aan de hoofden van gewestelijk bestuur kunnen worden aanbevolen en die boeien zal UwEdG. op zoodanige wijze kunnen doen vervaardigen als het meest geraden voorkomt. De fungeerende lste Adjunct-Secretaris van het Gouvernement, (iv.£.) VAN DELDEN. Bijblad No 2406. Dwangarbeid. Tot veroor¬ deelde vrouwen kunnen niet op 's land» kosten door hare echtgenooten naar de haar aangewezen strafplaats worden vergezeld. Een inlander vroeg aan de regeering vergunning om zijne vrouw die tot de straf van dwangarbeid buiten de plaats, waar het vonnis was gevallen, veioordeeld was voor 's lands rekening naar hare strafplaats te vergezellen. Dit verzoek werd van de hand gewezen op grond van de volgende overweging. (1) De bepaling, (2) dat vrouwen met hare kinderen hare veroordeelde mannen voor 's lands rekening naar de strafplaatsen mogen vergezellen, is een liberaliteit, welke haren grond vindt in de vele jaren geleden door een geneeskundige geuite meening, dat de veroordeelden dikwerf, door een onweerstaanbaar verlangen naar vrouw en kinderen gedreven, het heimwee krijgen en ziek worden of voortdurend pogen te ontvluchten. Die bepaling, waarvan in den regel niet veel gebruik wordt gemaakt, is een uitvloeisel van ziekelijke philantropie en leidt tot wanorde, terwijl ze bovendien een goed dwangarbeidersstelsel in den weg staat. Is het uit dien hoofde wenschelijk haar te doen vervallen, dan zal het wel geen betoog behoeven dat men te ver zou gaan met haar nog uit te breiden tot de echtgenooten der veroordeelde vrouwen, die verlangen hunne misdadige wederhelften te vergezellen. Wil de echtgenoot zich begeven naar de plaats, waar zijne vrouw is ten arbeid gesteld, dan staat hem dit geheel vrij, mits hij zulks doet op eigen kosten. (1) Besluit van 9 October 1870 No, 8. (2) Staatsblad 18S1 No. 10 «n 1851 No. 71. Bijblad No. 7084. Gevangenen. Regeling van h«t vervoer van gevangenen per spoor via Djokjakarta. CIRCULAIRE aan den Resident van: Batavia, Preanger Regentschappen, Cheribon, Banjoemas, Kedoe, Soerakartn, Madioen, Kediri, Soerabaia en Semarang. No. 7832. Batavia, 3 Juli 1909. Meer en meer doet zich den laatsten tijd de behoefte gevoelen aan eene meer practische regeling van het vervoer van gevangenen per spoor via Djokjakarta. Zooals het vervoer tharis plaats vindt, geheel willekeurig op bijna alle dagen van de week, dikwijls van een zeer gering aantal gevangenen tegelijk, zoodat meermalen te Djokjakarta, het centrale punt, waar uit vier richtingen transporten aankomen, wegens het betrekkelijk gering aantal transportoppassers gevangenen niet den dag na aankomst kunnen worden doorgezonden, brengt dit veel werk en kosten mede, die gemakkelijk vermeden kunnen worden door de verschillende transporten zooveel mogelijk eens per week te doen plaats hebben en op een en denzelfden dag te Djokjakarta te doen aankomen, tengevolge waarvan de oppassers, die vau West-en Oost - Java naar Djokjakarta gevangenen begeleid hebben, op hun terugreis andere gevangenen kunnen medenemen. Verder gebeurt het dikwijls, dat reisaanvragen en marsehorders voor transporten, die voor verder dan Djokjakarta gelegen plaatsen bestemd zijn, niet voor de geheele reis, maar slechts tot Djokjakarta worden opgemaakt, zoodat men aldaar voor eene spoedige doorzending dan 's avonds nog de stukken als bovenbedoeld voor de verdere reis moet opmaken en alzoo dubbel werk moet worden verricht. Ten slotte wordt doorgaans wel naar Djokjakarta het aantal gevangenen, dat daarheen vertrekt, geseind, maar niet of niet tijdig naar de andere plaatsen, waar voor voeding of logies gezorgd moet worden. In verband met het bovenstaande heb ik de eer UHEdG. dringend te verzoeken maatregelen te willen nemen, opdat: le de gevangen - transporten, die over Djokjakarta moeten gaan< als regel eens per week zoodanig plaats hebben, dat zij des Zaterdags te Djokjakarta aankomen en den daarop volgenden dag kunnen worden doorgezonden. Hierbij dient steeds zooveel mogelijk gebruik gemaakt te worden van de gevangenen-wagens thans 2 in aantal, één voor bet vervoer over de Westerlijnen, en één voor het vervoer over de Oosterlijnen. Slechts wanneer tusschentijds gevangenen in gering aantal naar tusschenliggende plaatsen vervoerd moeten worden en de gevangenenwagen niet beschikbaar mocht zijn, behoort het vervoer in gewone rijtuigen der 3de klasse te worden toegestaan. Dit behoort steeds uitzondering te zijn en beperkt te blijven tot spoedeischende gevallen. 2e alle reisaanvragen opgemaakt te worden op de plaats van afzending voor de geheele reis. 3e de telegrammen, behalve het aantal gevangenen, de mededeeling bevatten of en zoo ja hoeveel zieken, dan wel gevaarlijke individien zich bij de transporten bevinden. 4e er voor gezorgd worde, dat de. telegrammen uiterlijk des Zaterdags vóór 12 uur te Djokjakarta ontvangen worden en bovendien tijdig van de plaats van vertrek naar de plaats van bestemming worde getelegrafeerd, benevens naar de plaatsen onderweg, vsaar overnacht of gegeten moet worden. Met uitzondering van het geval dat de aankomst van gevaarlijke individuen aangekondigd moet worden, kan eene nominatieve opgave in de telegrammen nagelaten worden. Ontslagen veroordeelden kunnen desnoods eiken dag verzonden worden. Doch ook ten aanzien van dezen verzoek ik U beleefd de reisaanvragen tot de bestemmingsplaats te doen opmaken en de voedingpgelden tot op die plaats te doen uitbetalen. Ik teeken hierbij aan, dat bij dezerzijdsch besluit van 10 November 1898 No. 8924 de plaatsen werden aangewezen waar op het traject Batavia-Soerabaia moet worden overnacht en voedsel verstrekt moet worden. In de bij dat besluit behoorende opgave is na de opening van de Krawang-lijn in zooverre wijziging te brengen dat than» in stede van Soekaboemi, Poerwakarta moet worden gelezen. De Directeur van justitie, voor den Directeur: De Secretaris W. SONNEVELD. HOOFDSTUK XII. Strafplaatsaanwijzirig. Bijblad No. 6383. CrCVaaigeiieil. Veroordeelden. Instructies in verband met de bij Staatsblad 1905 No. 388 tot stand gekomen wijziging van artikel 10 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 9496. Batavia, den 30sten October 1905. Zooals bekend, is bij de ordonnantie van 17 Juli jl. No. 18 (Staatsblad No. 388) o. m. wijziging gebracht in artikel 10 van liet Wetboek van Strafrecht voor Inlanders, in dier voege dat veroordeelden tot dwangarbeid buiten den ketting voor niet langer dan één jaar of ten arbeidstelling aan de publieke werken hunne straf niet meer moeten ondergaan ter plaatse van veroordeeling maar in het gewest waar zij in eersten aanleg hebben terecht gestaan. Het doel dezer nieuwe regeling is tweeledig en wel: 1. beperking der uitgaven voor gevangenisbouw, 2. betere en meer rationeele concentratie der gevangenen. Was men tot dusver genoodzaakt om bij eene aanhoudende overbevolking eener gevangenis tot eene vaak zeer kostbare uitbreiding der strafinrichting over te gaan, hoewel eene naburige gevangenis in hetzelfde gewest gedeeltelijk ledig stond, thans kan door eene eenvoudige overbrenging van plaatselijk gestraften van de eene strafinrichting naar de andere de overbevolking in vele gevallen worden weggenomen. Zalk eene overbrenging, vroeger door de minder goede verkeersmiddelen veelal zeer bezwaarlijk» zal thans meestal geene of gemakkelijk te overwinnen bezwaren medebrengen. Blijkt het dat de ruimte van alle gevangenissen in een gewest tezamen genomen niet zoo groot is dat door eene oordeelkundige verdeeling der gestraften over al die strafinrichtingen de overbevolking geheel kan worden worden weggenomen, dan zal slechts op een bepaalde plaats behoeven te worden bijgebouwd en niet noodzakelijk meer op elke plaats waar overbevolking aanwezig is. Op deze wijze wordt slechts één gevangenis in het gewest voortdurend vergroot. Bovendien zal men, ook wanneer een buiten het centrum gelegen gevangenis wegens den slechten toestand der gebouwen of wegens gebleken ondoelmatigheid of ongezondheid niet meer te gebruiken is, zoodat een nieuwe noodig zou zijn, er niet dadelijk toe behoeven over te gaan in de plaats van de oude gevangenis een nieuw gebouw te stellen van dezelfde ruimte als de oude gevangenis, maar zal men dikwijls kunnen volstaan met de oprichting eener kleine gevangenis voor preventieven en enkele lichtgestraften, terwijl de overige gevangenenen kunnen worden overgebracht naar de als hoofdgevangenis uitgekozen strafinrichting. Langzamerhand zal men aldus tot dezen toestand komen, dat zich in ieder gewest een groote centrale strafinrichting bevindt, zooveel mogelijk gelegen op de meest gezonde en gemakkelijkst te bereiken plaats, terwijl overal elders slechts kleine plaatselijke gevangenissen zullen wezen. Die kleine gevangenissen zullen voorts met het oog op het weinig gevaarlijk karakter der daarin opgeslotenen niet zoo kostbaar behoeven te zijn als die waarin personen met langer straftijd worden opgenomen, slechts enkele stevig beschermde vertrekken voor gevaarlijk geachte preventieven behoeven te bevatten en met eene weinig kostbare bewaking kunnen volstaan. Daarentegen kan dan voor de verbetering van het personeel bij de groote gewestelijke centrale gevangenis meer worden besteed, waardoor men gelegenheid verkrijgt een groot deel der gevangenen en wel in de eerste plaats hen die dat het meest noodig hebben (de dwangarbeiders), te stellen onder deskundig toezicht en aldus in het gevangeniswezen de zoozeer noodige verbeteringen aan te brengen. Tot nog toe bevonden zich in enkele Landsgevangenissen een grooter of kleiner aantal zwaar gestraften, veelal te gering in aantal om hen onder degelijk toezicht aan met den aard van hun straf overeenkomend werk te kunnen plaatsen, zoodat het niet anders kon of alle veroordeelden, onverschillig welke straf hun was opgelegd, moesten met hetzelfde werk worden belast. Voortaan, wanneer de zwaarder gestraften zooveel mogelijk worden tezamen gebracht, zal hun aantal in den regel groot genoeg zijn om hen aan degelijk ambachtswerk in goed ingerichte werkplaatsen te zetten (vgl. overigens mijne circulaire van 19 Juli jl. No. 6231) (1). Nog zullen voor bepaalde personen (zooals vrouwen en jeugdige misdadigers) in de kleine gevangenissen in het algemeen geen bijzondere localiteiten behoeven te blijven ingericht, men zal hen zooveel mogelijk kunnen overbrengen naar de centrale gewestelijke gevangenis en hen daar op meer doeltreffende wijze hun straf doen ondergaan. Ook voor misdadigers met besmettelijke kwalen z. a. lepra, zal alleen bij de hoofdgevangenis eene bijzondere localiteit behoeven te worden gebouwd. In verband met het bovenstaande zal het volgende kunnen worden verricht. 1. In de eerste plaats dient te worden nagegaan, welke plaats iu Uw gewest het meest geschikt is voor de toekomstige gewestelijke centrale gevangenis. Hierbij moet worden gelet op de eischen van de gezondheid (nl. of voor de centrale te bestemmen gevangenis gemakkeiijk van alle afdeelingshoofdplaatsen te bereiken is), alsmede op de ruimte en de doelmatigheid der bestaande gevangenissen. 2. Indien een der bestaande gevangenissen in Uw gewest door IJ geschikt wordt geacht om te worden aangewezen voor de gewestelijke centrale, gelieve UHEdG. alle veroordeelden, te beginnen met hen die den langsten straftijd voor zich hebben, daarin over te brengen. Mocht geen der bestaande gevangenissen in Uw gewest voor gewestelijke centrale gevangenis geschikt worden geacht en behoefte bestaan aan uitbreiding der gevangenisruimte, dan zal een voorstel moeten worden gedaan tot oprichting van zulk eene gevangenis op de daarvoor door UHEdG. uitgezochte plaats en zullen intusschen de dwangarbeiders met niet te korten straftijd zooveel mogelijk in die van de reeds bestaande gevangenissen worden vereenigd, waar zij het best aan ambachtswerk gezet kunnen worden. Mochten de hiervoor of de voor centrale uitgekozen gevangenissen geen voldoende ruimte hebben om bij de daarin reeds opgenomen (1) Bijblad No. 6318. gevangenen de dwangarbeiders uit de overige gevangenissen van Uw gewest op te nemen, dan zal voor dezen ruimte gemaakt dienen te worden door hen uit te wisselen tegen tot ten arbeidstelling veroordeelden, reeds gehuisvest in de eerstbedoelde gevangenissen. Komt ook daarmede nog geen voldoende ruimte in de voorloopig voor centrale bestemde voor hen beschikbaar dan behoort ten spoedigste mede een voorstel gedaan te worden tot uitbreiding daarvan, 3. De jeugdige misdadigers (personen van nog geen 16 jaar oudj en vrouwen voor zoover zij niet nog een korten straftijd hebben te zitten, gelieve ÜHEdG. naar de voor gewestelijke centrale bestemde gevangenis over te doen brengen, indien daar voor hen ruimte en voldoende gelegenheid tot geheele afzondering van de andere categoriën van gevangenen is. Zoo dit niet het geval mocht zijn behooren ter voorziening in deze behoefte mede voorstellen te worden gedaan tot uitbreiding van de c. cj blijvend voor centrale gevangenis aangewezen strafinrichting. 4. De gestraften moeten overigens door IJilEdGr. in dier voege over de landsgevangenissen in Uw gewest worden verdeeld, dat' eventueele overbevolking zooveel mogelijk worde opgeheven. Ter besparing van vervoerkosten dienen voor zoodanige overbrenging natuurlijk die gestraften 't eerst in aamerking te komen, die nog den langsten straftijd voor zich hebben, en gestraften met nog een korten straftijd niet overgebracht te worden. Bij welken strafduur het niet gewenscht is een gestrafte te verplaatsen, zal natuurlijk afhangen van de afstanden, waarover verplaatst moet worden, de kosten, die daarmede gemoeid zullen zijn en het voordeel, dat door een zoodanige opsluiting op een andere plaats verkregen zal worden. 5. lot het uitoefenen van ambachtswerk door de dwangarbeiders zullen voor zooveel noodig permanente werkloodsen moeten worden opgericht in de c . q blijvend als gewestelijke centrale aan te wijzen bestaande gevangenis. Indien geen der bestaande gevangenissen door U blijvend voor centrale kan worden bestemd, kunnen (voor zoover die niet reeds aanwezig zijn) tijdelijke loodsen worden gebouwd, waar de dwangarbeiders voorloopig worden tezamen gebracht. 6. ÜHEdGr. gelieve na te gaan welke veranderingen in verband met het in dit rondschrijven voorkomende verder in de c . q blijvend door U aan te wijzen gewestelijke centrale gevangenis moeten worden aangebracht en ten deze de noodige voorstellen te doen. 7. Het zal mij aangenaam zijn, wanneer UHEdG. in overweging neemt in hoeverre tengevolge van de concentratie der daarvoor in aanmerking komende gestraften op het vaste en tijdelijk oppasserspersoneel bij de andere gevangenissen zal kunnen worden bezuinigd ten behoeve der centrale gevangenis in Uw gewest. 8. Ter verkrijging van den grondslag voor de berekening van de vereischte gevangenisruimte (voor eventueele voorstellen tot uitbreiding van gevangenissen) dient over elk der drie laatste jaren berekend te worden het grootst aantal gevangenen (van alle categoriën tezamengenomen), dat het geheele gewest op een en denzelfden dag heeft gehuisvest. (1) Het gemiddelde van deze drie maxima toont aan voor hoeveel gevangenen alle gevangenissen in het gewest, tezamen als een groote gevangenis beschouwd, ruimte moeten bevatten en voor welk aantal bijgebouwd zal behooren te worden. 9. Bij alle voorstellen tot uitbreiding van bestaande of aanbouw van nieuwe gevangenissen dient gelet te worden op de volgende eischen, waaraan niet geheel wordt voldaan, indien bij den bouw van gevangenissen uitsluitend gelet wordt op de door den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken in 1877 vastgestelde normaal projecten: n.1. dat: I. waar verschillende categoriën van gevangenen in een en hetzelfde gebouw worden opgesloten, t.w: a. dwangarbeiders in den ketting, b. dwangarbeiders buiten den ketting, c. gevangenis gestraften en ten arbeid gesteldeu, d. krachtens civiel rechterlijk vonnis gegijzelden, e. vrouwen, f. minderjarigen, - deze categoriën geheel van elkander gescheiden kunnen worden; II. voor gestraften geene grootere localen worden gemaakt, dan (1) Dit maximum «1 licht te Tindea zij.., indien Tooraf uit de g.won. dagatatu der Tera.hilland. fiTanguiiien Tan het gewest gewestelijke dagataten lijn samengeteld. voor hoogstens 30 personen; IK. de preventieven opgesloten kunnen worden in kleine vertrekken voor minstens 3 en hoogstens G personen; IV. de noodige cellen voor het ondergaan van disciplinaire straffen voorhanden zijn ; \, bij den bouw van gevangenlocalen voor eiken gevangene ge— rekend wordt op een grondvlak van 2.66 M, terwijl de hoogte onder het plafond 4.50 M. voor steenen of 3.50 M voor bamboezen gebouwen mag bedragen ; VI. in de gevangenis de keuken van den aannemer zoodanig geplaatst wordt, dat deze en zijne helpers zich niet langs de gevangenlocalen en werkplaatsen behoeven te bewegen ; VII. dat binnen het emplacement van de gevangenis voldoende gelegenheid bestaat tot verpleging van zieke gevangenen. 1''. Indien plaatselijke omstandigheden termen opleveren tot speciale voorzieningen, afwijkende van de hierboven aangegeven voorschriften, kunnen daartoe voorstellen worden gedaan. De Directeur van /ustitie. COHEN STUART. Bijblad No. 5960 Gevaugenen. Veroordeelden. Straf plaat taan wijzing. Besluiten. I. No- Buitenzorg, den 20sten April 1880. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Met intrekking der besluiten van 20 December 1850 en 31 Augustus 1867 No, 17 en 13, te bepalen als volgt: De tot gevangenisstraf voor niet langer dan e'e'n jaar veroordeelde Europeanen en met dezen gelijkgestelde personen, zoomede de overeenkomstig art. 5 7e en het laatste lid van art. 8 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders tot gevangenisstraf veroordeelde aan. zienlijke Inlanders, ondergaan die straffen ter plaatse hunner veroordeeling. De tot straf van gevangenis voor langer dan een jaar, tuchthuis of kruiwagen veroordeelde Europeanen en met dezen gelijkgestelde personen,—de tot kruiwagenstraf veroordeelden, voor zoover zij ingevolge de bestaande bepalingen niet naar Nederland behooren opgezonden te worden- ondergaan die straffen in de centrale gevangenis te Semarang. Zoo noodig wijst de Directeur van Justitie eene andere gevangenis aan. De kosten van transport der hierbedoelde gevangenen komen voor rekening van den Lande. Afschrift enz. II- No. 24. Buitenzorg, den 30sten Augustus 1889. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Met aanvulling van het besluit van 20 April 1880 No. 22, te bepalen, dat de Directeur van Justitie bevoegd is aan de in het eerste lid van dat besluit vermelde veroordeelden, in speciale gevallen te zijner beoordeeling, een der drie hoofdplaatsen op Java als strafplaats aan te wijzen. (1) III. No. 8. Buitenzorg, den 3den April 189a. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Bij wijze van tijdelijken maatregel, in afwijking van het bepaalde bij het eerste lid van het besluit van 20 April 1880 No. 22, den Directeur van Justitie te machtigen, zoolang dit doorhem noodzakelijk (1) Zooals dtxe aiine» luidt cfm. G. B. v«n 13 Octobei 1906 No. 8 (Bijll.d No. 6«80). geoordeeld wordt, alle te Soerabaia tot gevangenisstraf van drie maanden of langeren duur veroordeelde Europeanen in de centrale gevangenis voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden te Semarang hun straf te doen ondergaan. IV. No. 45. Tjipanas, den Sisten Juni 1897. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan. Met afwijking in zoover van liet besluit van 20 April 1880 No. 22, zooals dit is aangevuld bij het besluit van 30 Augustus 1889 No. 24 te bepalen, dat Europeesche militairen, door den krijgsraad te Magelang (Kedoe) wegens misdrijveu van het gemeene recht veroordeeld tot gevangenisstraf van langeren duur dan drie maanden deze straf zullen ondergaan in de centrale gevangenis voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden te Semarang. Bijblad No. 6099. Gevangeniswezen. Opneming van Europeanen in de Landsgevan» genisten. Besluit. No. 8. Buitenzorg, 11 October 1904. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan : Te bepalen, dat behalve in 's Lands gevangeuis en het dwangarbeiderskwartier op Glodok (Batavia), 's Lands gevangenis voor Inlanders te Semarang, het dwangarbeiderskwartier te Mlaten (Semarang) en de strafinrichting voor tot dwangarbeid veroordeelde vrouwen te Semarang in alle Landsgevangenissen zoowel Europeanen als Inlanders kunnen worden opgenomen. Bijblad No. 4267. (n'eTangeniswczeii. Veroor¬ deeld© Militairen. Aan-wij- zing van de plaats, waar door den militairen rechter veroordeelden hun straf op den lijfsdwang moeten ondergaan. CIRCULAIRE aan de <\uditeurs-Milirair in Nederlandsch-Indië. No. 154. Batavia, 27 October 1884. Het is mij in den laatsten tijd bij herhaling gebleken, dat de Europeesche militairen, die vregens misdrijven van het gemeene recht tot tuchthuis of gevangenisstraf waren veroordeeld, naar Semarang zijn opgezonden, om in het militair huis van arrest instede van in de centrale gevangenis aldaar de hun opgelegde straf te ondergaan. Vermits daardoor in strijd wordt gehandeld, zoowel met deletter als met den geest van het Koninklijk Besluit van den 13den October 1882 No. 26, vervat in Staatsblad 1883 No. 54, heb ik ter voorkoming van elke verdere vergissing omtrent de plaats waar een veroordeeld militair zijne straf moet ondergaan, het noodig geoordeeld onder Uwe aandacht te brengen, dat bij de na te noemen Staatsbladen, Gouvernements-besluiten en Algemeene orders omtrent dit onderwerp is bepaald: 1 litt. a. dat de Europeesche militairen, die tot militaire gevangenisstraf en militaire detentie zijn veroordeeld, die straf behooren te ondergaan in het militair huis van arrest te Semarang, (1) werwaarts ook de inlandsche militairen aan wie militaire detentie is opgelegd, moeten worden opgezonden (Zie art. 10 en art. 22 van Staatsblad 1883 No. 54 juncto algemeene order 1873 No. 18, gewijzigd bij algemeene order 1877 No. 36). litt. b. dat de straf van militaire detentie echter in de plaatselijke provoosthuizen moet worden ondergaan, indien de militair in de commandementen op Java of Sumatra 's Westkust voor niet langer dan drie- en in de andere militaire commandementen voor niet langer dan zes maanden is veroordeeld. (1) Thans t« Tjimahi. 2. litt. a. dat de Europeesche militairen, die wegens misdrijven van het gemeene recht tot tuchthuis of gevangenisstraf zijn veroordeeld, die straffen moeten ondergaan in de centrale gevangenis te Semarang (overeenkomstig het bepaalde bij art. 1 van Staatsblad 1883 No. 54 juncto art. 11 van het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen). litt. b. dat genoemde militairen echter de gevangenisstraf ter plaatse der veroordeeling in de gewone gevangenissen ondergaan, indien zij voor niet langer dan één jaar zijn veroordeeld. litt. c. dat zoowel in het geval bedoeld bij litt. a, als in dat bedoeld bij litt. b, door den Directeur van Justitie een andere gevangenis kan worden aangewezen (Zie Gouverneïnents-besluit van 20 April 1880 No. 22). 3. dat de inlandsche militairen, die door den militairen rechter tot de straf van militaire gevangenis of van dwangarbeid in- of buiten den ketting, met de bijkomende straf van vervallen - verklaring of van ontzegging vermeld in art. 4 en art. 11 en 12 van Staatsblad 1883 No. 54 veroordeeld zijn, de hoofdstraf ondergaan ter plaatse door den Directeur van Justitie aan te wijzen (zie art. 1 de derde alinea van art. 22 van Staatsblad 1883 No. 54 juncto art. 1 van Staatsblad 1883 No. 280 en art. 15 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders, alsmede art. 3 van de overgangs-bepalingen van dat Wetboek). 4 litt. a. dat de inlandsche militairen, die tot de straf van dwangarbeid buiten den ketting zijn veroordeeld zonder de in art. 12 van Staatsblad 1883 No. 54 vermelde ontzegging die straf ondergaan ter plaatse waar het arrest of de sententie definitief wordt ten uitvoer gelegd (zie alinea 2 van art. I van Staatsblad 1883 No. 280). litt. b. dat daar ter plaatse ook wordt ondergaan de aan genoemde inlandsche militairen opgelegde straf van tenarbeidstelling aan de publieke werken van ten hoogste drie maanden en van gevangenis van ten hoogste 8 dagen (zie art."5 No. 6 en 7 en art. 10 van het Wetboek van Strafrecht voor fnlanders juncto art. 1 tweede alinea van Staatsblad 1883 No. 280). Htt. c. dat de in deze paragraaf bedoelde straf van dwangarbeid en van tenarbeidstelling, door de inlandsche militairen wordt ondergaan op de wijze, als bij de circulaire van den Directur van -Justitie van 22 April 1872 No. 1069/1624 is voorgeschreven. (1) 5 litt. a. dat de lijfsdwang voor Europeanen, aan de militaire jurisdictie onderworpen, door den militairen rechter bepaald bij het niet voldoen eener opgelegde geldboete, zooveel doenlijk wordt ondergaan ter plaatse bestemd voor het ondergaan der gevangenisstraf (zie art. 350 van het Reglement op de Strafvordering). en litt. b. dat de lijfsdwang voor inlanders, aan de militaire jurisdictie onderworpen, door den militairen rechter bepaald bij het niet voldoen eener opgelegde geldboete, wordt ondergaan ter plaatse waar de veroordeelde zich bevindt op het oogenblik waarop de lijsdwang wordt ten uitvoer gelegd (zie art 2 van Staatsblad 1883 No. 280) en zulks in afwijking van het bepaalde bij de laatste alinea van art. 329 van het Inlandsch Reglement. Onder mededeeling van het vorenstaande heb ik eer UEdG. te verzoeken om bij de ten uitvoerlegging van de door den militairen rechter uitgesproken veroordeelingen de bovenvermelde voorschriften stipt in acht te nemen. De Advokaat-Fiskaal voor de Landen Zeemacht in Nederlandsch-Indië HUBER NOODT. (1) Zie Bijblad no. 4265. Bijblad No. 11. \ eroorcleelden tot dwangarbeid. Verzending van dwangarbeiders naar de ptaaisen hunner bestemming. Verandering van strafplaats wegens ziekte. CIRCULAIRE van den Isten Gouvernements Secretaris aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java. No. 1270. Batavia, 7 Juli 1856. Naar aanleiding van ter zake ingekomen klachten, is mij opgedragen UEdG. te verzoeken bij het verzenden van veroordeelden tot dwangarbeid naar de plaatsen hunner bestemming, bepaaldelijk voor oogen te houden het besluit van 13 Juli 1836 No. 1, houdende last, om geene verzending van gecondemneerden tot dwangarbeid in of buiten den ketting te doen gevolg hebben, dan op een certificaat van den plaatselijken geneesheer dat zij niet ziekelijk en dus voor den arbeid geschikt zijn. De 1ste Gouvernements Secretaris, (w. g.) A. LOÜDON. Op het voorstel van den Resident van B..., (hetwelk tot de bovenstaande circulaire aanleiding gaf) om zeven veroordeelden tot dwangarbeid, die wegens lichaamsgebreken ongeschikt waren tot het verrichten van eenige diensten, eene andere strafplaats aan te wijzen en zoodoende het kettinggangerskwartier niet noodeloos op te vullen, is beschikt bij de volgende missive. No. 1269. Batavia, 7 Juli 1856. Met referte aan Uwen brief van 28 April 1856 No. 389, heb ik de eer, daartoe gelast, mede te deelen, dat niet kan worden getreden in Uw voorstel om, enz. eerstens, omdat daardoor inbreuk zou worden gemaakt op het door de Regeeriiig aangenomen beginsel, //dat ziekte of lichaamsgebreken op zich zelve, geene wijziging vermogen teweegbrengen in /pde opgelegde straffen en tot het bekomen vau gratie niet kunnen «•leiden, doch dat het een zaak geheel van administratieven aard is om //zoodanige zieken of gebrekkigen op geschikte plaatsen te doen »verplegen, zonder tusschenkomst der Regeering door middel van z/gratië/'-en ten tweede, omdat het te verwachten is, dat wanneer toch, in afwijking van dat beginsel, voor die lieden eene andere strafplaats werd aangewezen, het betrokken hoofd vau gewestelijk bestuur dezelfde bezwaren daartegen zal inbrengen als UEdG. nu gedaan heeft. De zeven bedoelde veroordeelden zullen dus te B.. , moeten blijven om aldaar als zieke kettinggangers te worden behandeld. Wat Uw voorstel betreft om de noodige bevelen te geven, dat B ... voor den vervolge niet meer als strafplaats aangewezen worde voor gebrekkige, maar wel voor gezonde kettinggangers, dienaangaande valt op te merken, dat daarin reeds is voorzien bij het besluit van 13 Juli 1836 No. ], waarbij de hoofden van gewestelijk bestuur op Java in het algemeen zijn aangeschreven, om geene verzending van gecondemneerden tot dwangarbeid in of buiten den ketting te doen gevolg hebben, dan op een certificaat van den plaatselijken geneesheer dat zij niet ziekelijk en dus voor den arbeid geschikt zijn, In deze laatste woorden ligt derhalve ook opgesloten, dat zij niet gebrekkig kunnen zijn. Ik teeken ten slotte aan, dat enz, De 1ste Gouvernements Secretaris, (w. g.) A. LOUDON. Aan deze circulaire is herinnerd bij die van 31 Maart 1860 No- 675. Zie ook bijblad No. 2334. Bijblad No. 3-351. Rechtswezen. Dwangarbeider». Aanwijzing van strafplaats. Aan het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië. No. 1951. Batavia, 2 December 1878. Blijkens zijn schrijven van 1 October jl., 1ste kamer, No. 362/3379, staat het hooggerechtshof, in strijd met vroegere adviezen, de meening voor, dat de Directeur van Justitie onbevoegd zou zijn om aan hen, die voor langer dan één jaar tot dwangarbeid veroordeeld zijn, de plaats der veroordeeling als strafplaats aan te wijzen, zoodat het ounoodig zou zijn, verzoeken om een dergelijk gunstbetoon ter beschikking daarop in zijne handen te stellen gelijk tot dusverre geschiedde. De Regeering kan deze meening niet deelen. Bij het Strafwetboek voor Inlanders is het beginsel losgelaten, om de straf van dwangarbeid, wat hare zwaarte betreft, afhankelijk te doen zijn van de plaats, waar zij moet worden ondergaan. De bepaling van artikel 10, dat dwangarbeid voor niet langer dan één jaar zal worden ondergaan ter plaatt-eder veroordeeling, had dan ook niet tot motief de straf zoodoende ligt te maken, maar, zooals de door Mr. T. H. der Kinderen uitgegeven toelichting van het strafwetboek leert, dat de termijn van één jaar te kort is om den veroordeelde aan een bepaald stelsel te onderwerpen, en dat het wenschelijk is op deze wijze op de hoofdplaatsen steeds eenige veroordeelden beschikbaar te hebben voor ligten arbeid. De Directeur van Justitie en zelfs de Gouverneur-Generaal is onbevoegd aan tot minder dan één jtar veroordeelden een andere strafplaats dan die der veroordeeling aan te wijzen, maar nergens is bepaald, dat dwangarbeid voor niet langer dan één jaar niet zal mogen worden ondergaan ter plaatse der veroordeeling. De directeur van justitie is dus, krachtens artikel 3 der overgangsbepalingen, alleszins bevoegd, den veroordeelde die plaats als strafplaats aan te wijzen en zal daarbij, sedert het wettelijk onderscheid tusschen dwangarbeid op het eiland der veroordeeling en daar buiten vervallen is, niet op het meer of minder ligte van eene dezer wijzen van toepassing der straf, maar alleen op de eischen der dienst hebben te letten. Door de mededeeling van het vorenstaande en de aanbieding van het voor het hooggerechtshof bestemd extract uit het besluit van heden No. 12 waarbij c.a. het rekest van Depati Matjan c.s. alsnog is gesteld in handen van den directeur van justitie om op het verzoek om wijziging van strafplaats te beschikken, heb ik de eer aan ontvangen bevelen te voldoen. Dc lstc Gouvernements Secretaris, DE BLAAUW. Strafplaatsaanwijzing. CIRCULAIRE van den Directeur van Justitie. No. 5447. Batavia, 31 Juli 1896. Bij het Gouvernementsbesluit van 18 Juli jl. No. 9 is machtiging verleend tot het overbrengen van de vrouwelijke veroordeelden uit de voor haar bestemde strafinrichting te Soerabaia naar de nieuwe centrale vrouwengevangenis te Semarang, alwaar voortaan de vrouwen veroordeeld tot dwangarbeid voor den tijd van meer dan één jaar in den regel haar straf zullen ondergaan. In verband daarmede, heb ik de eer UHEdG. beleefd te verzoeken om de vrouwelijke veroordeelden, aan wie reeds de hoofdplaats Soerabaia als strafplaats is aangewezen, doch die nog niet derwaarts zijn opgezonden, naar Semarang te doen dirigeeren en mij de betrekkelijke vonnissen ter wijziging van de strafplaatsaanwijzing te doen toekomen. Tevens heb ik de eer UHEdG, te verzoeken ten aanzien vau vrouwelijke veroordeelden, aan wie tengevolge eener vergissing, als bedoeld in de dezerzijdsche circulaire vau 29 April 1887 no. 2460 (Bijblad no. 4427), in den vervolge een andere strafplaats mocht worden aangewezen dan Semarang, in den daarbij aangegeven zin te willen handelen. De Directeur van Justitie, MULOCK HOUWER. Bijblad No. 4427. Veroordeelde vrouwen. Straf¬ plaatsaanwijzing van „— Vrouwen, veroordeeld tot dwangarbeid voor den tijd van meer dan één jaar zullen in den vervolge in den regel worden gezonden naar de centrale gevangenis te Soerabaia. (1) Vermist het wel eens is voorgekomen, dat noch uit den naam van een veroordeelde, noch uit het vonnis, dat den Directeur van Justitie ter strafplaatsaanwijzing werd aangeboden, viel op te maken dat de veroordeelde een vrouw was, zijn de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera bij circulaire van genoemden Departementschef van 29 April 1887 No. 2460 uitgenoodigd om, indien aan veroordeelde vrouwen als bovenbedoeld een andere strafplaats mocht worden aangewezen dan Soerabaia, aan het betrekkelijk besluit geene uitvoering te geven, maar met wederaanbitding van het vonnis kennis te geven aan den Directeur van Justitie. (I) Thao» Seio&rtiU^. Bijblad No. 4927. Veroordeelde vrouweu. Aanwijzing der Strafplaat» vr.n ,.—" afkomstig van de Buitenbezittingen. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera. No.476. Batavia, den 19den Januari 1894. In verband met een in het jaar 1887 genomen beslissing om in den vervolge, de vrouwen, veroordeeld tot dwangarbeid voor den tijd van meer dan éen jaar, in den regel hare straf te doen ondergaan in de centrale strafgevangenis te Soerabaia, werd - vermits het wel eens was voorgekomen, dat noch uit den naam van een veroordeelde, noch uit het vonnis, dat ter strafplaatsaanwijzing aan dit Departement werd ingezonden, kon worden opgemaakt, dat de veroordeel de een vrouw was en dan eene andere strafplaats werd aangewezen — bij de dezerzijdsche circulaire van 29 April 1887 No. 2460 (vgl. Bijblad No. 4427) aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera het verzoek gericht om, indien aan een zoodanige veroordeelde vrouw een andere strafplaats mocht zijn aangewezen dan Soerabaia, (1) aan het betrekkelijk besluit geen uitvoering te geven, maar met wederaanbieding van het vonnis van deze vergissing aan den Directeur van Justitie kennis te geven. Vermits het evenwel gebruikelijk is niet alleen de tot dwangarbeid voor langer dan één jaar veroordeelde vrouwen, afkomstig van Java en Madoera, doch-behoudens noodzakelijke uitzonderingen - evenzeer die, afkomstig van de buitenbezittingen, naar de strafgevangenis te Soerabaia te dirigeeren, heb ik de eer alsnog Uwe aandacht op een en ander te vestigen en UHEdG. te verzoeken bij voorkomende gelegenheid wel in den aangegeven zin te willen handelen. De Directeur van /ustitie, STIBBE. (1) Tbana Semarang. Rechtswezen. Landmacht. Aanwijzing van de plaats, waar door den militairen rechter veroordeelde Inlander* hunne straf of den lijfsdwang moeten ondergaan. STAATSBLAD 1883 No. 280. De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië Heeft goedgevonden en verstaan: Te bepalen als volgt: Art.1. Inlanders aan de militaire jurisdictie onderworpen, die door den militairen rechter worden veroordeeld tot de straf van militaire gevangenis of van dwangarbeid in of buiten den ketting met de bijkomende straf van vervallen-verklaring of van ontzegging, vermeld in artikel 4 en omschreven in de artikelen 11 en 12 van het Koninklijk besluit van 18 October 1882 No. 26 (Indisch Staatsblad 1883 No. 54\ ondergaan die hoofdstraf ter plaatse, die voor ieder hunner vóór de ten uitvoerlegging zal worden aangewezen door den Directeur van Justitie, op aanvrage van het Hoog Militair-Gerechtshof, dat hem daartoe de processtukken en 's Hofs arrest of sententie definitief doet toekomen. Is eene andere vrijheidstraf van het gemeene recht opgelegd, of is geene ontzegging uitgesproken, dan wordt de hoofdstraf ondergaan ter plaatse, waar het arrest of de sententie definitief wordt ten uitvoer gelegd. Art. 2. Vervallen. Stbl. 1890 No. 58. HOOFDST UK XIII. Halsbanden. Kettingen vervangen door halsbanden. Bij Stbl. 1835 No. 42 is bepaald, dat in het algemeen, de nu in gebruik zijnde kettingen en voet beugels (1) voor tot dwangarbeid in den ketting veroordeelden, zullen worden vervangen door ijzeren hakbanden. Bijblad No, 1371. Dwangarbeiders. Aanmaak van halsbanden. CIRCULAIRE aan de eerste plaatselijke autoriteiten op Java en de Buitenbezittingen. No. 8481. Batavia, den 8sten December 1852. Bij 's Gouvernements besluit van 28 Mei 1836 No. 4, is den Directeur der Producten en Civiele Magazijnen aanbevolen, te waken dat de halsbanden voor veroordeelden tot dwangarbeid in de ketting, goed geconfectionneerd worden, daar, zooals gebleken is, bij het niet voldoende gelijk zijn der klinknagels met het overig gedeelte van den halsband en het geheel met scherp snijdende randen voorzien en ruw bewerkt zijnde, daardoor kwetsuren worden veroorzaakt, zullende er derhalve ten nauwste op moeten worden gelet dat geene dan zuiver ronde en goed glad gevijlde halsbanden worden in ontvangst genomen en dezelve van onderscheidene groote zijn, opdat geene gebruikt behoeven te worden welke niet goed passen en den man verwonden. De bewerking dezer halsbanden schijnt echter langzamerhand min (1) Sta*tfbl*d 1817 K®, 47 of meer te wenschen overgelaten te hebben, zoodat de regeering naar aanleiding der door mij gedane voorstellen leeft bepaald, dat de ijzeren nalsbanden voor veroordeelden tot kettingarbeid zullen zijn van drie verschillende afmetingen, te weten, van 51/2, 5 en 41/2 Rijnlandsche duimen middellijn en, naarmate van de grootte, niet zwaarder mogen wegen dan l'/g en 3/4 Amsterdamsch pond, terwijl dezelve overigens zullen worden vervaardigd geheel overeenkomstig de bij besluit van 28 Mei 1836 No. 4 gegevene voorschriften. Ten einde de opvolging dezer bepaling te verzekeren, zal de levering der benoodigde halsbanden voor geheel Nederlandsch-Indië, op eene plaats worden uitbesteed en zulks naarvolgings de daarvoor met inachtneming van de aangegevene afmetingen en zwaarte goedgekeurde modellen. In verband hiermede heb ik de eer UwEdG, te verzoeken, mij in den vervolge jaarlijks op de gewone wijze te doen toekomen eene opgave \an de voor dat jaar in Uwe residentie (afdeeling) van ieder der aangegevene dimensiëa benoodigde halsbanden en voorts bij de ontvangst derzelve steeds te doen constateeren, dat dezelve geheel overeenkomstig de in dezen bedoelde voorschriften zijn vervaardigd; rullende het mij aangenaam zijn, zoo noodig onverwijld in wetenschap te worden gesteld, met de opmerkingen waartoe de samenstelling der halsbanden aanleiding mocht geven, De Directeur der Producten en Civiele Magazijnen. (w- g.) DE VEER. Zie ook de circulaire van den Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, dd. 10 December 1852 I^io. 2634/349 tot en met 2670/3349. De zorg voor den aanmaak en verstrekking van halsbanden behoort thans tot den werkkring van het Departement van Justitie. Bijblad No. 542. ÜH augarbeitler». Kan machtiging worden verleend aan Residenten om zich goed gedragende kettingganger* d« halsbanden mf te nemen 9 Eenige malen is in het algemeen machtiging verzocht, om kettingganger?, die zulks waardig zouden zijn, tot belooning hunne halsbanden te mogen afnemen. Hierin is niet getreden. Indien er termen bestaan om aan eenige zich goed gedragende veroordeelden eene mitigatie van straf te verleenen, dan bestaat daartoe gelegenheid door een voordracht aan den Gouverneur-Generaal. Door de gevraagde machtiging te verleenen, zouden de opgelegde straffen ook worden gecommuteerd. Door den residenten zoodanige bevoegdheid toe te kennen, zou eene zekere delegatie op hen plaats hebben van het alleen door den Gouverneur - Generaal uit te oefenen souverein recht van gratie Besluit 14 Augustus 1848 No. 19. Apostillaire dispositien van 23 September 1853 No. I en 1 Maart 1855 No. V.) Indien de arbeid zulks vordert, kunnen zonder speciale machtiging aan veroordeelden in den ketting de halsbanden worden afgenomen. (Koloniaal verslag 1882 bladz. 60). HOOFDSTUK XIV. Ontslag en terugzending. Resolutie van den Gouverneur-Generaal in Rade van den 18den Juni 1819 No. 20, bepalende het bewijs hetwelk voor de Gouverneurs en Residenten bij het in vrijheid geraken yan ter hunner plaatsen gerelegeerde personen, aan dezelve zal moeten worden uitgereikt. STAATSBLAD 1819 No. 55. Is goedgevonden en verstaan: In het algemeen te bepalen, gelijk wordt bepaald bij deze, dat wanneer gecondemneerden tot relegatie of kettingarbeid, weder in vrijheid worden gesteld, hetzij uit hoofde van de ommekomst van den tijd, gedurende welken zij tot die straffen waren verwezen, hetzij krachtens eenige speciale, dispositie van eene daartoe bevoegde macht, de Gouverneurs of Residenten der plaatsen, waar zij hunne straffen hebben ondergaan, zullen gehouden zijn aan hen daarvan af te geven een bewijs, in de nederduitsche en de landstalen op behoorlijk papier geschreven, houdende vermelding van het vonnis waarbij zij zijn gccondemneerd, van den daarbij bepaalden tijd van relegatie of kettingslag. van den dag waarop zij zijn ontslagen en wanneer dit het geval mocht zijn, van de bijzondere dispositie, krachtens welke zij op vrije voeten zijn gesteld. Bijblad No. 4103. Veroordeelden. Terugzending van ontslagen Inlandsche „ —" naar hun geboorte of vroegere woonplaat*. Vermits het der Regeering gebleken was dat in verschillende gewesten aan Inlandsche veroordeelden, die aldaar hun straf hadden ondergaan, bij het verstrijken van den straftijd niet dan onder bepaalde voorwaarden vergund werd om zich in het gewest te vestigen, is de Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van N.-I. uitgenoodigd om aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur, voorshands met uitzondering van den Civielen en Militairen Gouverneur van Atjeh eu onderhoorigheden, te doen weten, dat terugzending van ontslagen Inlandsche veroordeelden naar hun geboorte- of vroegere woonplaats alleen dan mag geschieden, wanneer zij zulks bepaaldelijk verlangen. (Missive van den lsten Gouv. Secr. van 1 Dtc. 1884 iSo. 457/c, circulaire van den Procureur-Generaal van 12 Dec. 1884 No. 2748). Bijblad No. 4136. Veroordeelden. Terugzending van ontslagen Inlandsche „—" naar hun geboorte of vroegere woonplaats. Circulaire aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur met uitzondering van den Civielen Militairen Gouverneur van Atjeh. N0_ 1236. Batavia, 30 Mei 1885. Ten vervolge op de dezerzijdsche Circulaire dd. 12 December 1884 No. 2748 (1) heb ik de eer UEdG. mede te deelen, dat het recht van ontslagen Inlandsche veroordeelden om te worden teruggezonden naar de plaats, van waar zij afkomstig zijn - onverschillig of zij al dan niet het (1) Bijblad No. 41(18, verlangen hebben geuit om van dat recht gebruik te maken — als vervallen moet worden beschouwd, wanneer zij de eerste, van bestuurswege daartoe aangewezen gelegenheid laten voorbijgaan en dat, indien een ontslagen veroordeelde, wiens aanspraak op terugzending is vervallen, later om terugzending vraagt en het om eenige reden wenschelijk geoordeeld wordt daaraan te voldoen, daartoe de machtiging der Regeering behoort te worden ingeroepen. De Procureur-Generaal bij het HoogGerechtshof van Nederlandsch-Indië, VAN GOENS. Bepalingen omtrent den terugvoer naar hunne vroegere woonplaats van gewezen veroordeelden. STAATSBLAD 1900 No. 166. Besluit van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië van 29 Mei 1900 No. 25. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Met buitenwerkingstelling van artikel 4 der bij besluit van 9 December 1873 No. 12 (Staatsblad No. 234) vastgestelde bepalingen, te bepalen als volgt: § I. Aan Europeanen en met dezen gelijkgestelden, die, hetzij tot een vrijheidstraf veroordeeld, hetzij bij rechterlijk bevel of vonnis tot plaatsing in een verbeterhuis verwezen dan wel op kosten van den Lande ter verpleging en opvoeding aan een bijzonder persoon of aan eene bijzondere inrichting toevertrouwd zijn, wordt, bij het einde van hun straftijd of bij het verstrijken van den termijn, waarvoor hunne plaatsing in verbeterhuis dan wel in een bijzondere inrichting of bij een bijzonder persoon bevolen is, indien zij het verlangen langs den minst kostbaren weg overtocht verleend voor rekening van den Lande in de 3de klasse per boot, en anders in de laagste klasse van het vervoermiddel, naar de plaats van huil voormalig verblijf, indien deze is gelegen aan een spoor of tramweg of aangedaan wordt door de stoomers eener maatschappij, waarmede een overeenkomst bestaat voor het vervoer van Gouvernements passagiers in den Nederlandsch-Iudischen archipel; in elk ander geval naar de dichtst bij hun vroegere woonplaats gelegen plaats, die per spoor of tra ti, of met bedoelde stoomers te bereiken is. § II. Wanneer de in § 1 genoemde personen niet in staat zijn om zelf in hun onderhoud te voorzien, kan hun, indien zij dit verlaugen, in afwaehting der eerstkomende gelegenheid tot terugzending, en, indien de reis per spoor of tram plaats heeft, gedurende die reis, ter tegemoetkoming in hun levensonderhoud worden ter hand gesteld een bedrag van f 2,50 (twee gulden vijftig cent) per hoofd en per dag, met dien verstande dat de tegemoetkoming gedurende de reis slechts wordt te goed gedaan voor het minimum aantal dagen, waarin de reis kan worden volbracht en dat indien op den laatsten dag niet langer dan drie uren behoeft te worden gereisd, voor dien dag geene tegrmoetkoaiing wordt uitgekeerd. § 111. De bepalingen der beide voorgaande §§ zijn niet toepasselijk op hen die veroordeeld zijn tot de straf van verhanning uit Nederlandsch-Indië. § IV. Het recht op vrijen overtocht vervalt en de geldelijke tegemoetkoming houdt op, indien de belanghebbende verzuimt op den hem daartoe van bestuurswege aangewezen datuin de reis te aanvaarden of voort te zetten. HOOFDSTUK XV. Inlandsche hoofden en aanzienlijke Inlanders ^ eroordeelden tot wegzending naar een oord van ballingschap. Wijze van behandeling. B e s l u i t. No. 28. Buitenzorg, 11 December 1868. Gelezen de missives: 1. van den Resident van Banjoewangi, van 31 Augustus 186S No. 748 en 744 houdende verzoek om bevelen nopens de wijze, waarop de volgende veroordeelden, aan wie bij de besluiten van 16 en Maart 1868 No. 2 en 8 de residentie Banjoewangi als strafplaats aangewezen is, behandeld moeten worden n. m.: a. Raden Prawira Koesoema, laatst woonachtig in de residentie Bantam, die bij vonnis van den Raad van Justitie te Batavia van 24 December 1867, bekrachtigd bij arrest van het Hooggerechtshof van Nederlandsch-lndië van 29 Februari 1868, ter zake van knevelarij is veroordeeld tot de straf van wegzending naar een oord van ballingschap op het eiland waar het vonnis is gevallen, door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen, voor den tijd van éón jaar. b. Raden Doelah, laatst woonachtig in de residentie Banjoemas, die bij vonnis van den Raad van Justitie te Semarang, van 28 December 1867 bekrachtigd bij arrest van het Hooggerechtshof van Nederlandsch-lndië van 11 Maart 1868 ter zake van oplichting is veroordeeld tot de straf van wegzending naar een oord van ballingschap op het eiland Java, door den Gouverneur—Generaal aan te wijzen voor den tijd van achttien maanden. 2. van den Resident van Bantam, van 15 September 1868 No. 7509/18. 3. van den Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-lndië, van 17 October 1868 No-2063/61 1 en 2064/612. Overwegende : dat Raden Prawira Jvoesoetna en Raden Doelah behooren tot de in artikel 27 der Interimaire Strafbepalingen bedoelde aanzienlijke Inlanders voor welke de straf van dwangarbeid vervangen wordt door die \ an wegzending naar een oord van ballingschap voor een bepaalden tijd; dat geene wettelijke voorschriften bestaan omtrent de wijze van oehandeling van tot die straf veroordeelden; dat te dien aanzien ook geene voorziening noodig is, omdat uit den aard der zaak volgt, dat die behandeling geene andere wezen kan dan dat men de veroordeelden onder toezicht der politie zich vrijelijk late bewegen iu het hun aangewezen ballingsoord, zorg dragende, dat zij zich niet buiten de grenzen van dat oord begeven; dat de bedoeling is, dat de tol verbanning veroordeelde aanzienlijke inlanders, evenals het geval is met Europeanen, welke tot die straf verwezen worden, ter plaatse der ballingschap zelf in hun onderhoud voorzien; dat het evsnwel gebeuren kan, dat een zoodanige veroordeelde daartoe niet in staat is; dat alsdan, ten einde dezen geen gebrek te doen leiden en derhalve van geene ergere conditie te doen zijn dan een dwangarbeider, van Gouvernementswege in zijn onderhoud dient te worden voorzien; dat de wijze, warop deze voorziening behoort te geschieden, in elk zich voordoend geval afhankelijk is van de omstandigheden en van de meerdere of mindere nooddruft van den betrokken veroordeelde; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk, de Residenten: a. van Bantam en Banjoewangi, b. van Banjoemas en Baujoewangi, op te dragen om, wanneer de veroordeelden a. Raden Prawira Koesoema b. Raden Doelah, met grond geacht moeten worden ter plaatse hunner verbanning in hun onderhoud (huisvesting, kleeding en voeding) niet te zullen kunnen voorzien, in gemeenschappelijk overleg tot voorziening daarin van Gouvernementswege door tusschenkomst van den Procureur-Generaal bij liet Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië zoodanige voorstellen te doen, als zij zullen vermeenen te behooren. Ten tweede enz. Ten derde. Als regel aan te nemen om bij aanwijzing van het oord van ballingschap van aanzienlijke inlanders, die bij rechterlijk gewijsde tot verbanning veroordeeld zijn, een gelijke opdracht als vervat in artikel 1 van dit besluit, te doen aan het hoofd van het gewest, waar de veroordeelde het laatst gewoond heeft en aan het hoofd van liet gewest, waarin het aangewezen oord van ballingschap gelegen is. Afschrift enz. Zie hierbij Bijblad No. 1103 handelende omtrent het onderhoud van staatsgevangenen, voorts artikelen 8 en 21 van het Strafwetboek voor Inlanders. Bijblad No. 2526. InJandsche grooten. Rechtstoestand der „—" die voor een raad van justitie moeten terechtstaan (Staatsblad 1867 No. 10.). Missive aan den Directeur van Financiën. No. 1222. Batavia, 18 Juni 1870. Met referte aan Uwe missive van 11 Mei jl. No. 7334/0 heb ik de eer, op bekomen last, UEdG. mede te deelen, dat de inlandsche grooten, die krachtens het Koninklijk besluit van 3 November 1866 No. 73 (Indisch staatsblad 1867 No. 10) moeten terechtstaan voor eenen raad van justitie, behoudens het bij dat besluit bepaalde, geheel in den zelfden rechtstoestand verkeeren als gewone inlanders' en mitsdien van landswege op dezelfde wijze moeten worden gevoed, als de overige inlandsche gevangenen, kunnende hun echter worden overgelaten, zich desverlangende, voor eigen rekening eene meer met hunnen smaak overeenkomende voeding te verschaffen. De Iste Gouvernements Secretaris, BOOL. Bijblad No. 2846. Bannelingen. Aan personen, die naar een bepaald oord van ballingschap zijn gezonden, kan niet worden toegestaan zich van tijd tot tijd, tot het drijven van handel, naar elders te begeven. Besluit. No. 18. Buitenzorg, 18 April 1873. Gelezen de missive van den Directeur van Justitie van 11 Maart 1873 No. 600/1318 en bijlagen, waaronder het aan hem gericht schrijven van den Resident van Ternate van 28 Januari te voren No. 119, alsmede het aan dat Hoofd van gewestelijk bestuur gericht rekest van Kiai Niti Negara, die bij vonnis van den Krijgsraad te velde in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, zitting houdende te Bandjermasin, van 24 April 1866, waarop den 27sten daaraanvolgende door den Kommandant der troepen in dat gewest fiat executie is verleend, veroordeeld is tot de straf van wegzending naar een oord van ballingschap buiten de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo voor den tijd van twintig jaren en aan wien bij het besluit van 26 Mei 1866 No. 25 de hoofdplaats Ternate als verblijfplaats is aangewezen, - houdende verzoek om zich van tijd tot tijd, tot het drijven van handel, naar Tidore te mogen begeven; Overwegende, dat de inwilliging van Kiai Niti Negara's verzoek een zeer bedenkelijk antecedent zou daarstellen, daargelaten nog dat het recht van gratie niet zoover reikt, dat krachtens hetzelve ook de aard eener straf gewijzigd mag worden, wat het geval zou zijn, als den weggezondene naar een bepaald oord van ballingschap het maken van periodieke uitstapjes naar andere eilanden werd toegestaan; Is goedgevonden en verstaan: Aan den Resident van Ternate te kennen te geven, dat geen termen zijn gevonden om het verzoek van Kiai Niti Negara in tewilligen. Extract enz. Zie nadere bepalingen in Bijblad No. 6110 hieronder. Bijblad. No. 6110. Geïnterneerden. Machtiging van de Hoofden van Gewestelijk Bestuur om aan de geïnterneerden te vergunnen zich voor korten tijd te verwijderen van hun verblijfplaat». CIRCULAIRE van den Gouvernements Secretaris aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch - Indië. No. 4100. Buitenzorg, den 17den October 1904. Meermalen is door de Hoofden vau gewestelijk bestuur of belanghebbenden tot de Regeering het verzoek gericht om aan geïnterneeiden te vergunnen, zich tijdelijk, bv. voor enkele dagen, met voorkennis van het bestuur te begaven naar een plaats, gelegen nabij die, welke den betrokkene tot verblijf was aangewezen. Naar het oordeel van den Gouverneur-Generaal wordt door het verleenen van een dergelijke vergunning niet te kort gedaan aan het betrekkelijke interneeringsbesluit, aangezien door zulk eene zeer tijdelijke afwezigheid in de vaste woon- of verblijfplaats vau den geïnterneer le geen verandering gebracht wordt en Zijne Excellentie acht het daarom niet noodzakelijk, dat die vergunningen door de Regeering worden verleendIn verband hiermede heeft de Land voogd mij opgedragen, UHEiiG. te machtigen om, telkens wanneer door of ten behoeve van een persoon, aan wien een bepaalde verblijfplaats in Uw gewekt is aangewezen, liet verzoek wordt gedaan, zich tijdelijk naar een nabij grlegen plaats te mogen begeven, zelfstandig, buiten de Regeering om, dit verlof te verleenen, wanneer door U geoordeeld wordt dat geen redenen van politieken of anderen aard zich hiertegen verzetten en door U voor het vereischte toezicht op den geïnterneerde wordt zorg gedragen. Door mededeeling van het vorenstaande met verzoek bij voorkomende gelegenheden daarmede rekening te willen houden, heb ik de eer, van evenbedoelde opdracht mij te kwijten. De Iste Gouvernements Secretaris, PAULUS. HOOFDSTUK XVI. Preventieve gevangenen. Bijblad No. 2674. Gevangenen. Vervoer Van Euro- peesche preventieve f,—" te Batavia per huurrijtuig. Besluit. -N°- 11* Buitenzorg, 31 Jauuari 1872 Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: le bepalen, dat de Europeesche preventieve gevangenen te Batavia, zoo dikwerf zij voor den rechter moeten verschijnen, per rijtuig zullen worden vervoerd; wordende de Officier van Justitie bij den haad van Justitie aldaar gemachtigd, daartoe telkenmale huurrijtuigen te doen bezigen en daarvan, ter verevening en ordonnanceering bij maandstaat aan den Directeur van Financien opgave te doen; Onder enz. Afschrift enz. Toekenning van reis-en verblijfkosten aan ontslagen preventieve gevangenen. Staatsblad 1873 No. 234. Is goedgevonden en verstaan. Art. 1 en 2 enz. Art. 3. Aan preventieve gevangenen, behoorende tot de europeesche en met haar gelijkgestelde bevolking, wordt bij hun ontslag uit de gevangenis, ter bestrijding der kosten van de reis naar hun vroegere woonplaats, dezelfde schadeloosstelling toegekend als aan getuigen; met dien verstande dat; a. aan hen, die hun woonplaats hebben op een ander eiland dan dat, waar zij zich in hechtenis bevonden; b. aan hen, wier woonplaats gelegen op het eiland, waar zij zich in hechtenis bevonden, slechts door een middel van gemeenschap over zee te bereiken is; wordt te goed gedaan een bedrag van f 5 (vijf gulden) voor eiken dag, dien zij aantoonen, in afwachting van een scheepsgelegenheid, op de plaats van hun voorloopige hechtenis te hebben moeten vertoeven. Biiblad No. 4030 Voorloopige liechteni*. Klach¬ ten over langdurige ,,—". Aan het Hoog-Gerechtshof van Nederlandsch-Indië en den Procureur-Generaal bij het Hoog-Gerechtshof van Nederlandsch-Indië. No. 2014b. Batavia, 9 December 1883. Zoowel in de hier te lande verschijnende tijdschriften, aan de kennis der rechtswetenschap gewijd, als in andere geschriften worden herhaalde klachten aangeheven over langdurige preventieve hechtenis. Het is der Regeering bij onderzoek gebleken, dat vele van die klachten niet ongegrond zijn en het komt Haar voor, dat zij bij voldoende bekwaamheid, diligentie en vigilantie der betrokken ambtenaren en colleges dikwijls hadden kunnen — en voor den vervolge ook zullen kunnen worden voorkomen. Uw Hof Het behoort tot de competentie van ^HEdGestr om am^" tenaren (en colleges) aan _ toezicht onderworpen aan een strenge Uw en stipte opvatting hunner taak ook te dien aanzien te houden. Niet dan in zeldzame gevallen pleegt echter Hof ^ Re_ UHEdGestr. geering mededeeling te doen van de tekortkomingen, welke op dit punt te kennisse komen, zoodat veel Haar onitrokken blijft Uwer dat vooral bij kwesties van bevordering zijn gewicht in de schaal behoorde te leggen. De Regeering, wenschende al hetgeen in haar vermogen ligt te doen om een prompte rechtsbedeeling te bevorderen zag daarom gaarne dat ^ — op de langdurige en onnoodige UllEdGestr. voorloopige gevangenhoudingen streng acht gaf en van 'Jne aanmpr. Uwe kingen en terechtwijzingen ter zake dadelijk aan de Regeering mededeeling deed opdat te zijner tijd, voor zooveel noodig, daarop kunne worden gelet. Door de mededeeling van liet vorenstaande niet verzoek aan den daarbij uilgedrukten wensch der Regeering wel te willen voldoen, heb ik de eer mij van ontvangen bevelen te kwijten. De lste Gouvernements Secretaris, P. VAN DER WEIDE. Bijblad No. 4162. Preventieve hechtenis. Beper- king der ,f—" toepassing van het Koninklijk besluit van 10 Februari 1885 No. 11 (Indisch Staatsblad No 81). CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera. No. 1015. Batavia, 29 April 1885. Bij het Koninklijk Besluit dd. 10 Februari jl. No. 11, afgekondigd bij het Indisch Staatsblad van dit jaar No. 81, zijn de bestaande bepalingen omtrent de voorloopige in hechtenis- en de terechtstelling van inlanders en met dezen gelijkgestelde personen op Java en Madoera aanmerkelijk gewijzigd en bestaat er tusschen deze en de thans nog vigeerende voorschriften een zeer groot verschil. Door de Begeering is mij opgedragen de betrokken ambtenaren te wijzen op de strekking der nieuwe bepalingen en op de gevallen, in welke de voorloopige hechtenis a. moet, b. kan worden bevolen eD c. uitdrukkelijk verboden is. In voldoening aan deze opdracht, heb ik de eer Uwe aandacht op het navolgende te vestigen. Ofschoon het overbodig geacht kan worden, zoo teeken ik ten overvloede aan, dat deze bepalingen behooren opgevolgd te worden, zoowel door de Hoofden van Gewestelijk en Plaatselijk Bestuur, die met de rechtspraak belast gebleven zijn, als door hen, in wier gewesten rechtsgeleerden als voorzitter van de landraden zijn benoemd. Uit de considerans van het Koninklijk Besluit blijkt, dat de hoofdstrekking is paal en perk te stellen aan het misbruik, hetwelk van de bevoegdheid om inlanders voorloopig gevangen te nemen en te houden, gemaakt wordt. Om die reden behoort dit punt het eerst behandeld te worden. Vooraf echter is het noodig er op te wijzen dat, zooals uit de gewijzigde artikelen 8-3 en 84 van het Inlandsch Reglement blijkt, door deze bepalingen geen inbreuk wordt gemaakt op de bevoegdheid van de ambtenaren en beambten van de politie, om in het belang van het handhaven der openbare rust, personen aan te houden, zooals onder verschillende woorden in artikel 12, 45, 18, 21 en 43 van het Inlandsch Reglement is toegestaan. Ten einde echter het belemmeren van de persoonlijke vrijheid zooveel mogelijk te voorkomen, behooren de daartoe bevoegde Inlandsche en Europeesche ambtenaren er voor te waken, dat ten opzichte van die aangehouden personen de betrekkelijke voorschriften met de meeste zorgvuldigheid worden nageleefd. Omtrent de gevallen, in welke de aangehouden verdachten in voorloopige hechtenis moeten blijven, of daarin moeten gesteld worden, kan ik mij kortheidshalve gedragen aan de gewijzige redactie vau artikel 83 alinea 1 van het Inlandsch Reglement. In alinea 2 van dat artikel zijn de gevallen opgenomen, in welke de inhechtenisstelling of het daarin verblijven toegelaten is. In de eerste plaats wordt genoemd, indien tegen het feit dwangarbeid buiten den ketting voor meer dan twee jaren is bedreigd, of met andere woorden indien het minimum der bedreigde straf twee jaren dwangarbeid buiten den ketting is, zooals bijv. in art. 47, 50, 57, 66, 67, 97, 109 alinea 3, 119, 122 alinea 8, 124, 385 enz. van het lnlandsch Strafwetboek. In de tweede plaats worden eenige strafbare feiten genoemd tegen welke als minimum een straf beneden twee jaren dwangarbeid buiten den ketting is gesteld. Omtrent dit laatste punt merk ik op, dal de inhechtenisstelling enz. ook toegepast kan worden op hen, die door zich, na het ondergaan van vroegere bij de wet vermelde veroordeelingen, schuldig te maken aan feiten, strafbaar gesteld bij art. 305 voorlaatste alinea, 317 alinea 2, 328 alinea 2, 332 alinea 2 en 350 alinea 2 van evenaangehaald wetboek, tot een zwaardere, dan de bij die wetsbepalingen bedreigde straf, veroordeeld moeten worden. In de darde plaats volgen de overtredingen, waartegen behalve geldboete of verbeurd verklaring, dwangarbeid buiten den ketting is oedreigd. Indien de tot overwijzing bevoegde ambtenaar oordeelt, dat het gehouden onderzoek te volledig is, om naar aanleiding daarvan te kunnen beschikken, moeten zij, die. verdacht worden feiten te hebben gepleegd sub la bedoeld, aangehouden blijven en kan het voortduren van de aanhouding of het aanhouden van hen sub lb vermeld, met inachtneming van de daarbij gemaakte onderscheidingen bevolen worden, zooals blijkt uit de redactie van de gewijzigde alinea 3 van art. 84 van het lnlandsch Reglement. In alle andere gevallen is de inhechtenisstelling of het laten voortduren van de voorloopige aanhouding verbeden, Bit geldt zoowel voor hen, die naar de rechtbanken van Omgang en de Landraden verwezen worden, als voor hen wier zaken tot de kennisneming van den politierechter, het regentschaps- of districtsgerecht behooren, zij moeten onmiddellijk in vrijheid gesteld worden. Vindt echter de tot overwijzen bevoegde ambtenaar termen de zaak dadelijk op de politierol te behandelen dan moeten de daarheen verwezen verdachten, dje tot het ondergaan van de straf van ten arbeidstelling voor den kost zonder loon of gevangenis veroordeeld worden, die straf onmiddellijk na de uitspraak ondergaan en vervalt hun invrijheidstelling. Als tot dit onderwerp behoorende vestig ik de aandacht op art. IV van het onderwerpelijk Koninklijk Besluit, krachtens hetwelk beklaagden, die ingevolge de thans nog vigeerende bepalingen zich in hechtenis bevinden, bij de inwerkingtreding van dit besluit dadelijk op vrije voeten gesteld moeten worden, indien zij volgens de nieuwe voorschriften niet in hechtenis gesteld mogen worden. Alvorens van dit onderwerp af te stappen, vermeen ik te moeten wijzen op een thans vrij algemeen heerschend gebruik, nl. dat de besturende ambtenaren zich de bevoegdheid aanmatigen om op vrije voeten gelaten beklaagden na hunne veroordeeling door de Landraden, maar vóórdat de vonnissen in kracht van gewijsde gegaan zijn, bijwijze van voorzorgsmaatregel gevangen te laten nemen. Is toch een strafgeding eenmaal in handen van den rechter, dan houdt alle bevoegdheid tot inmenging door besturende ambtenaren op; zij treden eerst dan weer handelend op als de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraken, ten fine van tenuitvoerlegging, in hunne handen gesteld worden. Ik acht het noodig de aandacht op dit punt te vestigen, om de besturende ambtenaren te vrijwaren voor strafvervolging, tot welke dergelijke onwettige handelingen aanleiding kunnen geven. De overige artikelen zijn te duidelijk om uitgebreide toelichtingen te vereischen. Met een enkel woord stip ik aan, dat besturende ambtenaren, die met de rechtspraak belast zijn, in hunne hoedanigheid van voorzitter beklaagden naar den Landraad behooren te verwijzen (art. 83 jo. 240a en e van het lnlandsch Reglement.) De gevallen, bedoeld bij artikel 240 b en 240 d en volgende, kunnen met stilzwijgen worden voorbijgegaan, omdat het niet aan te nemen is, dat de Resident (Assistent Resident), die na gehouden onderzoek oordeelf, dat de zaak tot de kennisneming van den Landraad behoort, in zijne hoedanigheid van voorzitter van die rechtbank op die beslissing zal terugkomen. Omtrent artikel 240c komt het mij voor, dat dergelijke gevallen zich slechts kunnen voordoen tusschen besturende ambtenaren en zelfstandige Landraad-voorzitters (omgaande Rechters). Door de verwijzing naar den politierechter, het regentsehaps - en districtsgerecht ontstaat voor deze rechters wel de verplichting die zaken te onderzoeken en te behandelen; op hunne vrijheid van rechtspraak wordt daardoor geen inbreuk gemaakt, zij mogen en moeten beslissen volgens de wet, zoo zelfs dat indien zij oordeelen, dat niet zij, maar rechtbanken met uitgebreider rechtsmacht daarvan kennis moeten nemeu, zij met vermelding van de daartoe leidende motieven in dien zin moeten beslissen. Ik vermeen hiermede te kunnen volstaan. Komen echter door de practijk moeilijkheden, bezwaren of leemten aan het licht, welke mijne aandacht ontsnapt zijn, dan houd ik mij voor de medideeling daarvan aanbevolen. (1) lk voeg hierbij het verzoek een afschrift van deze circulaire te doen toekomen aan de in Uw gewest aangestelde Assistent Re?identen, met opdracht zich hieraan in den boven aangegeven zin te gedragen. De Procureur-Generaal bij het Hoog Gerechtshof van Neaerlandsch-Indië, R. VAN GOENS. tijblad i\o. 4103. R6Chtsw6zeil. Toepassing van de bij Staatsblad 1885 No. 81 gewijzigde bepalingen van het Inlandsch Reglement. CIRCULAIRE aan de Landraad-voorzitters op Java en Madoera. No. 147/1787. Batavia, 8 Mei 1885. Ingevolge het bij Staatsblad 1885 No. 81 afgekondigd artikel 240e. van het Reglement op de uitoefening der politie enz. onder de inlanders enz. op Java en Madoera zal de verwijzing naar den landraad (1) ln de circulaire van de Rciideuten van Soerakarta en Djokdjalcarta !■ het «lot eenipxini ander*. iu het vervolg geschieden bij eene met reden omkleede beschikking inhoudende o. a. de vermelding der geincrimineerde feiten. Aangezien deze akte alzoo den grondslag zal uitmaken van het te voeren strafgeding, acht het Hoog Gerechtshof (derde kamer) het niet overbodig UilEdG. te wijzen op de noodzakelijkheid dat dit stuk behoorlijk in het geding worde gebracht, dat het alzoo in den aanvang der terechtzitting worde voorgelezen en van deze handeling in het proces-verbaal worde melding gemaakt, opdat het daaruit blijke dat de rechter wettig van de zaak is gesaisisseerd . Indien toch het Openbaar Ministerie eenige vervolging tot straf bij den landraad vorderde tegen een beklaagde niet wettig verwezen, zou de rechter daarop slechts met eene exceptie van niet ontvankelijkheid kunnen antwoorden en ware dit al door den eersten rechter over het hoofd gezien dan zou toch het Hof, rechtsprekende in revisie die fout nog moeten herstellen. Slechts uit de bedoelde vermelding in het proces- verbaal kan het echter dezen hoogeren rechter blijken dat de beschikking tot verwijzing behoorlijk is in het geding gebracht. Het verzuimen dier vermelding zou dus tot gevolgen leiden evenzeer in het nadeel van den beklaagde als in die van een spoedige en ordelijke behandeling van zaken. Het Hoog-Gerechtshof van N.I. (Derde kamer) H.B. VAN DAVELAAR v.p. Ter Ordonnantie van het College: De Griffier, F. J. E! A. BADE. s. CIRCULAIRE aan de omgaande rechters en landraadvoorzitters op Java en Madoera. No. 269/2673. Batavia, 17 Juli 1885. De examinatie der beschikkingen sedert de inwerkingtreding der nieuwe bepalingen ten aanzien van de overwijzing van strafzaken (Staatsblad 1885 No, 81) door omgaande rechters en landraad-voorzitters genomen, heeft den Hove tot de volgende bemerkingen aanleiding gegeven : 1. Ontbreekt aan vele dier beschikkingen de executoriale vorm en dragen zij niet de woorden : „In naam des Konings" tot, opschrift. 2. Vindt men slechts bij eenige in den aanhef een opgave van de aan den verdachte ten laste gelegde feiten. 3. Zijn enkele geheel onvoldoende gemotiveerd en behelzen zij slechts eene verklaring van den rechter, dat hij het aanwezig bewijsmateriaal voor de overwijzing ongenoegzaam acht. 4. Worden in andere, beschouwingen ten aanzien van het al ofniet betrouwbare der gehoorde getuigen tot richtsnoer genomen, zonder te bedenken dat alleen de rechtbank daaromtrent heeft te beslissen. 5. Blijkt uit sommige, dat de rechter de overwijzing afhankelijk acht van de vraag, niet of er aanvankelijk genoegzame aanwijzingen bestaan om een strafvervolging tegen den verdachte in te stellen maar of het reeds met zekerheid is uit te maken, dat de voorhanden bewijsmiddelen tot zijne schuldigverklaring zullen leiden en schijnt weinig aandacht geschonken te worden aan het voorschrift vervat in de tweede alinea van artikel 24d van Staatsblad 1885 No. 81, volgens hetwelk de rechter nog een nader onderzoek kan doen instellen. 6. Ontbreekt bij vele beschikkingen in het dictum de verklaring, dat er geen voldoende redenen tot verdere vervolging van den verdachte bestaan. 7. Acht een enkele landraad-voorzitter zich bevoegd ten principale te beschikken in zaken, welke geheel behooren tot de competentie van de rechtbank van omgang. 8. Zenden slechts weinig rechters hunne dispositiën met de justificatoire bescheiden aan den Hove, 't geen wel niet uitdrukkelijk voorgeschreven, inaar in de meeste gevallen voor een richtige beoordeeling der zaak noodzakelijk is. Ten voorkoming van tijdroovend schrijfwerk, veelvuldige aanmerkingen, vernietigingen en opvragen van stukken, heeft het Hooggerechtshof de eer UEiG. te verzoeken, tot het doen ophouden der bovenbedoelde bezwaren Uwe medewerking te verleenen. Het Hooq-Gerechtshof van N. I. (.Eerste Kamer) J. S1BEN1US TRIP. President. Ter Ordonnantie van het College : De Griffier, A. VAN DE POEL. Bijblad No 4975. Executie. Vonnissen. Voor- schriften betreffende de executie van strafvonnissen. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 1722. Batavia, 20 Augustus 1890. Het Hooggerechtshof 4de kamer vestigde bij schrijven van 28 Juli jl. No. 404/323-3 er de aandacht op, dat uit de examinatie van meerdere landraadzaken was gebleken : 1, dat, wanneer veroordeelden, na de aanwijziug hunner strafplaats wegens ziekte in een hospitaal blijken te zijn opgenomen, de executie van het vonnis, welke zich in zoodanig geval voorloopig alleen behoort te bepalen tot de aanzegging der strafplaats, zonder wettige reden wordt uitgesteld; 2. dat bij vele landraden de vonnissen van vrijspraak niet door de uitvoerende macht, dat is op bevel van den Resident of Assistent Resident (art. 320 van het zoogenaamd Inlandsch Reglement) en na onderzoek, of de vrijgesproken beklaagde ook om andere reden in hechtenis behoort te blijven, worden ten uitvoer gelegd, doch de beklaagden blijkbaar onmiddellijk na de vrijspraak op vrije voeten worden gesteld, en de aanteekening der executie daarop zelfs niet voorkomt; 3. dat wanneer gratierekesten ter Griffie van een landraad worden ingediend, meestal wordt verzuimd te vermelden of en zoo ja, dat de executie op verzoek der adressanten is geschorst, (artikel 321 van het zoogenaamd lulandsch Reglement); 4. dat eindelijk de executie zeer dikwijls plaats heeft geruimen tijd, nadat de vonnissen kracht van gewijsde bekomen hebben. Ik verzoek UHEdG. aan de ambtenaren belast met de executie van strafvonnissen te willen opdragen het bovenstaande in acht te nemen. De Procureur-Generaal bij het Hoog■ Gerechtshof van Nederlandsch - Indië, W. DE GELDER. HOOFDSTUK XVII. Gagijzaldsn. Lyfsdwang tegen pachter* en hunne borgen, ook wanneer zq 65 jaren oud zijn. STAATSBLAD 1875 No. 249 Bij (staatsblad 1875 No. 249 is bepaald, dat lijfsdwang plaats heeft tegen pachters van 's lands middelen en hunne borgen voor de betaling van de pachtsom van het kostende van door het Gouvernement verstrekte opium en van boete wegens te late betaling en zulks ook wanneer zij den vollen ouderdom van vijf en zestig jaren hebben bereikt. GeTangeniswezen. Kotten voor het onderhoud van gegijzelden. STAATSBLAD 1905 No. 279. BESLUIT van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië van 29 April 1905 No. 22. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Met intrekking van het besluit van 17 Juli 1877 No- 5 (Staatsblad No. 141) te bepalen dat te rekenen van 1 Juli 1905 voor het onderhoud van gegijzelden zal worden betaald f 2 (tivee gulden) per hoofd daags voor Europeanen en met dezen eeliiksrestelde personen zoomede voor die lnlandprs die gegijzeld worden in de gevangenissen welke in de eerste plaats voor Europeanen bestemd zijn, en f 0.50 (vijftig cent) per hoofd daags voor andere Inlanders en met dezen gelijkgestelde personen. Bijblad No. 4330. Rechtswezen. Gijzeling. Gegijzelden, wier schuldeischers niet tijdig de kosten van onderhoud voorschieten kunnen slechts krachtens eene beschikking van den Rechter in vrijheid gesteld worden. Voorziening in hun voeding. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 7460. Batavia, 11 December 1886. Het is herhaaldelijk voorgekomen, dat de tot Europeanen en met dezen gelijkgestelden behoorende gegijzelden, wier schuldeischers niet tijdig, overeenkomstig art. 587 van het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering, de kosten van onderhoud hadden voorgeschoten, door besturende ambtenaren in vrijheid zijn gesteld. De Regeering is van meening, dat bedoelde ambtenaren, door te beschikken op verzoeken van gegijzelden om ontslag wegens niet betaling van voorschot tot onderhoud door den schuldeischer, inbreuk maken op een bevoegdheid welke uitsluitend toekomt aan den rechter, binnen wiens rechtsgebied de schuldeischer in gijzeling is gesteld (art 606 al. 1 van aangehaald reglement). Zij kan bovendien niet toegeven, dat die onregelmatigheid bij de tegenwoordige voorschriften in de meeste gevallen noodzakelijk is, omdat de gegijzelden, wanneer het voorschot komt te ontbreken geen recht op onderhoud meer zouden hebben. Staatsblad 1875 No. 127, zooals dit gewijzigd is bij Staatsblad 1877 No. 141 stelt de verstrekking der voeding aan gegijzelden terecht niet afhankelijk van de vooruitbetaling van het voorschot, en met die verstrekking moet dus, naar het oordeel der Regeering, worden voortgegaan, ook al schiet de schuldeischer in zijne verplichting te kort, terwijl deze dan ingevolge art. 1243 en volgg. van het Burgerlijk Wetboek tot vergoeding van kosten, schaden en interessen kunnen worden aangesproken. Op bekomen last heb ik de eer UHEdG, te verzoeken, het bovenstaande bij voorkomende gelegenheden in acht te nemen en te doen nemen. De Directeur van justitie, K.A.P.F. BUYN. («egijzplilen Gelden voor hel onderhoud van ,,— CIRCULAIRE van den Directeur van Justitie. No. 5637. Batavia, ± Juli 1906. Ik heb de eer UHEdG. ter aanvulling van de dezerzijdsche circulaire van 19 Juni 1886 No. 3902 mede te deelen, dat door de Cipiers pu fungeerende Cipiers van Landsgevangenissen, die in den regel geen gelden voor het onderhoud van gegijzelden ontvangen, voor 't vervolg, zoolang zij zoodanige gelden niet ontvaugen, ter besparing van schrijfwerk, kan worden volstaan met de indiening van driemaandelijksche opgaven in simplo overeenkomstig het bij Je bovengenoemde Circulaire toegezonden model La A. De Directeur van Justitie, voor den Directeur De Secretaris, (w. g.) J. H. CARPENTIER ALTING, hoofdstuk xviij. Staatsgevangenen. Bijblad No. 500. Staatsgevangenen of andere dia om po¬ litieke redenen zijn verwijderd. CIRCULAIRE van den Algrmeenpn Secretaris aan de plaatselijke autoriteiten op en buiten Java. No. 572. Buitenzorg, den 29sten Februari 1848. Bij art. 2 van het besluit van 21 December 1837 No. 13 zijn de plaatselijke autoriteiten op en buiten Java aangeschreven, om, ter voorkoming van onnoodige dispositiën of correspondentiën, in den vervolge, telkens wanneer staatsgevangenen < f anderen, die om publieke redenen naar de onder hun bestuur staande plaatsen zijn verwijderd, komen te overlijden, daarvan terstond kennis te geven aan het Gouvernement en aan de autoriteit van de plaats van waar de overledene afkomstig of verwijderd is. Ik neem de vrijheid deze te doen strekken tot herinnering aan dien last. De A/gemeene Secretaris, (w. g.) C. VIS5CHER. Bijblad No. 1103. Staatsgevangenen. Onderhoud. Besluit. No. 3. Buitenzorg, den 16den October 1838. Gelet op art. 5 van het besluit van 22 Mei jl. No. 30, waarbij den Raad van Nederlandech-lndië is verzorhi om in overweging te nemen in hoeverre het Gouvernement zich verplicht moet rekenen en de staatkunde het gebieden kan, om in het onderhoud te voorzien van al de afstammelingen van staatsgevangenen, vorsten of grooten en er niet een term dient bepaald te worden, waarop dit onderhoud komt op te houden, hetzij bij den dood van het hoofd der staatsgevangene familie of een successievelijk bij dien van de onderscheidene leden van dezelfde, die op het oogenblik van den tegen hen genomen maatregel in het lot van hunnen chef hebben gedeeld, dewijl zonder dat de primitieve som tot dat onderhoud geschikt, zoo deze moet dienen om al die vorsten of grooten met hunne afstammelingen voortdurend volgens hun geboortestand te onderhouden, telkens veimeerderd zal moeten worden ; komende hierbij tevens in aanmerking, of het niet staatkundig zoude zijn die familien allexxg>kens en althans bij den dood van het hoofd derzelve te verspreiden, ten einde zij niet tot een kolonie in de kolonie worden, hetgeen met de familie van den Palembangschen ex-sultan welke sedert hare komst te Ternate in 1823, tot in Mei 1837 van 78 personen reeds tot 128 is aangegroeid, bij voortduring eener dusdanige getalsvermeerdering al spoedig het geval zou zijn. Gelezen de ter voldoening daaraan strekkende missive van den Raad voornoemd, dd- 13 September jl. No. 1089, wordende daarbij, door den Raad, onder overlegging van twee brieven van den Directeur -Generaal vau Financien en bijlagen blijkens welke thans voor onderhoud van staatsgevangenel) enz. eene som van f 69720.50, bij die begrooting is uitgetrokken, als deszelfs gevoelen medegedeeld dat, om tot een vermindering dezer uitgaven te geraken, onder anderen zou kunnen beproefd worden het verschaffen der benoodigde middelen aan de onderscheidene staatsgevangenen en derzelver volgelingen, om door nijverheid zelf in hun onderhoud te voorzien, waardoor tevens den verbannenen de verwijdering van hunne geboorteplaats minder onaangenaam zoude worden en zij het uitzicht zullen erlangen, dat, na hunnen dood hunne bloedverwanten niet onverzorgd zullen zijn, terwijl wat de uitvoerbaarheid van dit voornemen betreft, door den Raad wordt opgemerkt, dat daar bereids op Menado de staatsgevangene Kiai Modjo en deszelfs volgelingen door eigen middelen in hun ond< rhoud voorzien, met grond verondersteld kan worden dat ditzelfde ook op andere plaatsen zal kunnen geschieden; dat het niet wel doenlijk is om een vasten regel voor te schrijven omtrent de wijze, waarop na h^t overlijden van eenen staatsgevangene, met opzicht tot deszelfs nagelaten familie en volgelingen zou behooren gehandeld te worden, daar het te voorzien is dat in ieder zoodanig geval geheel bijzondere omst*ndigheden zouden plaats hebben, welke noodzakelijk vele afwijkingen van de aangenomen regel zouden vorderen ; dat voorts tot vermindering der bedoelde uitgaven alsmede zou kunnen leiden, het verleenen van vergunning tot het terugkeeren naar hunne geboorteplaats, aati zoodanige nabestaanden of volgelingen van eene staatsgevangene, die daartoe genegen wordt bevonden en tegen den terugkeer van welke geene staatkundige redenen zich verzetten > terwijl aan de overige eenige bunders grond en voorschotten in geld, ten bedrage van den onderstand over een of twee jaren' zouden kunnen gegeven worden, om daardoor een middel van bestaan te zoeken en eindelijk; dat de afstammelingen van de bedienden eens staatsgevangene en de bediende zelve, wanneer deze daarmede genoegen nemen, door het plaatselijk bestuur zouden moeten aangespoord en geholpen worden om zich door arbeid een bestaan te verschaffen, vermeenende de Raad dat door deze maatregelen genoegzaam zal worden bewerkt, dat de af" stammelingen van eene staatsgevangene en van deszelfs volgelingen, langzamerhand tot den stand der overige bevolking zullen nederdalen of terugkeeren en zij aldus geen van die bevolking afgescheiden deel zullen uitmaken en eindelijk, dat deze maatregelen zullen strekken zoowel in het belang van 's lands geldmiddelen als ter verzachting van het lot der gerelegeerden. Is goedgevonden en verstaan: Het bovenstaande bij extract dezes, mede te deelen aan de betrokken plaatselijke autoriteiten met last om in den geest daarvan, met opzicht tot de staatsgevangenen, derzelver familie en volgelingen te handelen en te trachten om de zaken van lieverlede op den voorgestelden voet te brengen of wel om daaromtrent de noodige voorstellen le doen. Bijblad No. 4402. Zooals dit Bijblad is gewijzigd cfm. Bijblad No. 6474. Geïnterneerde inlanders. Onderhoud van te Batavia „—Regelen betreffende de vergoeding van de kosten van huisvesting en voeding van personen, behoorende tot de Inlandsche bevolking en daarmede gelijkgestelden9 die te Batavia worden geinterneerd en niet in de termen vallen om bij den Inlandschen Ceremoniemeester hun intrek te nemen. Besluit No. 4/c. Buitenzorg 22 April 1887. Gelezen enz. In goedgevonden verstaan: Eerstelijk: Vast te stellen de navolgende regelen betreffende de vergoeding van de kosten van huisvesting en voeding van personen, behoorende tot de Inlandsche bevolking en daarmede gelijkgestelden die te Batavia worden geinterneerd en niet in de termen vallen om bij den Inlandschen Ceremoniemeester hun intrek te nemen. Artikel 1. De zorg voor de huisvesting en voeding der bovenbedoelde personen wordt door den Resident van Batavia opgedragen aan een door hem daartoe geschikt geacht persoon. Artikel 2. Voor die huisvesting en voeding wordt van landswege te goed gedaan: a. bijaldien de geïnterneerde personen den rang hebben van Districtshuofd of Officier der vreemde oosterlingen, dan wel, geen rang hebbende, door hunne afkomst of maatschappelijke positie met de evengenoemde ambtenaren gelijkgesteld moeten worden, f 4 (vier gulden) daags voor één persoon en f 2 (twee gulden) daags voor iederen persoon daarboven : b. bijaldien de bedoelde personen den rang hebben van Onderdistrictshoofd of Hoofd der vreemde oosterlingen, dan wel, ofschoon geen ambt bekleedende, wegens hunne maatschappelijke positie of afkomst niet tot de gewone Inlanders kunnen worden gerekend, f.2.50 (twee gulden vijftig cent) daa^s voor één persoon en f 1.50 (een gulden vijftig cent) daags voor ie leren persoon daarboven; c. voor wettige vrouwen eu de kinderen boven de tien j iar van de sub a en b bedoelde personen f 1.50 (een gulden vijftig cent) daags ieder; voor een kind beneden de tien jaar f.1 (een gulden) daags, zuigelingen uitgezonderd, voor wie niets wordt betaald; d. voor eiken vreemden oosterling (man, vrouw of kind, zuigelingen uitgezonderd) die tot de sub a en b bedoelde personen kan worden gerekend, f 1 (een gulden) daags, e. voor eiken mannelijken eu vrouwelijke bediende van de sub a en b bedoelde personen en voor elkeu gewonen Inlander (man >rouw of kind, zuigelingen uitgezonderd) f. 0.50 (vijftig cent) daags. Artikel 8. Ouder de kosten van huisvestig en voeding zijn begrepen de hun van de woningen of vertrekken, welke door de geinterneeriien worden betrokken, en alle verdere uitgaven, gedaan om tiaar behooren in hunne dagelijksche behoeften te voorzien. Artikel 4. De vergoedingen, bij artikel 2 bedoeld, worden den met de zorg voor huisvesting en voeding belasten persoon uitbetaald op een door hem in te dienen rekening, waarop door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur bekend worden gesteld de Gouvernements-aanschrijving, waarbij de interneering is bevolen, de namen van de geinterneerden en van hunne wettige echtgenooten en kinderen, het aautal hunner bedienden en de klassen van betaling, waarin zij vallen. Artikel 5. Indien hij, aan wien de zorg voor de huisvesting en voeding van de hierbedoelde personen is opgedragen, daarvoor een voorschot uit 's Lands kas wenscht te ontvangen, kan hem dit tot een voor elk geval door den Resident van Batavia vast te stellen bedrag wordt-n verstrekt, ter verrekening met hetgeen later blijken zal hem toe te komen. Ten tweede enz. HOOFDSTUK XIX. Gratie en remissie. Bijblad No. 2850. Gratie. De uitoefening van gratie laat zich niet beheerschen door de vraag of de veroordeelde al dan niet begenadigd wil zijn. Besluit. 10- Buitenzorg, 18 April 187-3, Gelezen de missives: a. van den Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, van 15 Februari 1873 No. 287/622, daarbij mcdedeelendedat de Inlandsche fuselier IIARtlï, algemeen stamboek No. 75727. die ter zake van moord, bij vonnis van een krij^sraal te Makasser, van 3 October 1872, bekrachtigd bij sententie-definitief van het hoog, militair-gerechtshof van Nederlandsch-lndië, van 27 December daaraanvolgende, veroordeeld is tot de straf van den dood met de strop, (zijnde op die veroordeeling bij het besluit van 25 Januari 1873 No. 10, het fiat executie verleend), daartoe uitgenoodigd, geweigerd heeft een rekest om gratie in te dienen ; dat, aangezien het crimineel wetboek voor het krijgsvolk te lande geene bepalingen inhoudt, waarbij de termijn is aangegeven binnen welken een rekest om gratie behoort te worden ingediend, de mogelijkheid bestaat, dat genoemde veroordeelde ter strafplaatse alsnog zijn verhingen te kennen geeft om gratie te vragen; dat daardoor zou worden tekort gedaan aan den diepen ernst, welke bij zoodanige executie behoort te heerschen en het dus ter voorkoming hiervan alleszins wenschelijk is vooraf te beslissen, in hoever er termen bes-taan, aan voornoemden veroordeelde gratie van de straf des doods te verleenen; deelende de Procureur-Generaal als zijn gevoelen mede, dat er oiiderwerpelijk tot zoodanig gunstbetoon geen aanleiding bestaat; b. enz. Overwegende, dat in de processtukken geene omstandigheden worden aangetroffen, die in casu tot het verleenen van gratie zouden kunnen leiden, ls goedgevonden en verstaan; I. Aan te teekenen, dat ten aanzien van den veroordeelde 11 arib, geen gebruik wordt gemaakt van het recht van gratie. II. Aan den Procureur-Generaal bij het hooggerechtshof te kennen te geven, dat de Gouverneur-Generaal steeds in de gelegenheid wenscht te worden gesteld om te beslissen of er termen zijn tot gratiëering van ter dood veroordeelden, die geen verzoek om gratie willen indienen, niet zoo zeer op grond van het door hem, procureur-generaal, daarvoor aangevoerde motief, als wel omdat de uitoefening van het recht van gratie zich niet beheerschen laat door de vraag of de veroordeelde al dan niet begenadigd wil zijn. Bijblad No. 3074. fïratle. Ter dood veroordeelden die geen verzoek om gratie willen indienen. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op en buiten .Tava en de Officieren van Justitie in Nederlandsch-Indië. N0i 9Q4. Batavia, 18 Mei 1874. l?ij § 11 van het besluit van 18 April 1873 No. 10 is mij te kennen gegeven dat de Gouverneur-Generaal steeds in de gelegenheid wenscht te worden gesteld, om te beslissen, of er termen zijn tot gratiëering van ter dood veroordeelden, die geen verzoek om gratie willen indienen en zulks, vermits de uitoefening van het recht van gratie zich niet beheerschen laat door de vraag, of de veroordeelde al dan niet begenadigd wil zijn. Ik heb mitsdien de eer UEdG. te verzoeken om, wanneer een ter dood veroordeelde ongenegtn mocht worden bevonden, gebruik te maken van de hem verleende faculteit om lijfsgenade af te smeeken, onder mededeeling van deze omstandigheid en onder overlegging der hem betrekkelijke processtukken door tusschenkomst der betrokken autoriteiten, fe dienen van consideratiën en advies, ten opzichte der vraag, of er al dan niet termen bestaan om ten aanzien van den veroordeelde, het recht van gratie uit te oefenen. De Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, M. COSTER. Aan de Auditeurs militair in Ned. lndië. No. 45. Batavia, 18 Mei 1875. Bij §11 van het besluit van 18 April 1873 No. 10 is mij te kennen gegeven dat de Gouverneur-Generaal steeds in de gelegenheid wenscht te worden gesteld om beslissen, of er termen zijn tot gratiëering van ter dood veroordeelden, die geen verzoek om gratie willen indienen en zulks, vermits de uitoefening van het recht van gratie zich niet beheerschen laat door de vraag, of de veroordeelde al uan niet begenadigd wil zijn. Op grond van het vorenstaande, en aangezien bij het crimineel wetboek voor het krijgsvolk te lande geen termijn bepaald is, binnen welken gratie - rekesten behooren te worden ingediend, heb ik de eer UEdG. te verzoeken om onmiddellijk bij ontvangst van vonnissen en sententiën of arresten, houdende verwijzing tot de doodstraf, de betrokkenen af te vragen of zij al dan niet genegen zijn gebruik te maken van de hun verleende faculteit om lijfsbehoud af te smeeken en bij ontkennende beantwoording, onder opzending der stukken, mij onverwijld daarvan mededeeling te doen, ten einde mij in de gelegenheid te stellen, eene beslissing van den Gouverneur-Generaal uit te lokken, ten opzichte der vraag of ten aanzien der veroordeelden het recht van gratie al dan niet zal worden toegepast. lk behoef UEdG. wel nauwelijks mede te deelen, dat door het bovenstaande het bepaalde bij de dezerzijdsche circulaire van 7 April 1851 No. 183 buiten effect wordt gesteld en het inroepen van de tusschenkomst van geestelijken, provoostgeweldigers, cipiers enz. tot het indienen van gratierekesten ten behoeve der gecondemneerden, hetgeen nu en dan plaats vond, achterwege moet blijven. De Advokaat-Fiskaal voor de Land- en Zeemacht in Nederlandsch-Indië, M. COSTER. Bijblad No. 4332. Gratie. Ziekte en lichaamsgebreken leveren op zich zelf geen reden op tot het verleenen van Aan den Resident van B. . , . No. 1331. Batavia, 5 September 1886. De Gouverneur-Genenaal heeft geen termen gevonden om over* eenkomstig het bij Uwe missive van 31 Juli jl. No. 3155/1 gedaan voorstel, aan den veroordeelde S., wegens den toestand van zijn gezichtsvermogen, gratie te verleenen van het nog te ondergaan gedeelte der hem opgelegde straf van dwangarbeid in den ketting voor den tijd van vijf achtereenvolgende jaren. Als beginsel toch is aangenomen, dat in het algemeen ziekte en lichaamsgebreken op zich zelve geen redenen zijn tot het verleenen van gratie en Zijn Excellentie vermeent dat genoemde veroordeelde, al moge hij ook ongeschikt zijn voor het verrichten van hetgeen hier onder dwangarbeid wordt verstaan, zeer goed op andere wijze, b. v. in het kettingkwartier, te werk gesteld kan worden. Door de mededeeling van het vorenstaande, heb ik de eer aan ontvangen bevelen te voldoen. De Gouvernements Secretaris, GALLOtS. Bijblad No. 3109. Gratie. Van .traffen opgelegd door rechtbanken van bevolkingen, die in het genot harer rechtsbedeeling t zijn gelaten. De Regeering heeft al? beginsel aangenomen, de vonnissen van de rechtbanken der bevolkingen, welke in het genot harer eigen rechtsbedeeling zijn gelaten, te eerbiedigen en eerst dan van het recht van gratie gebruik te maken wanneer door de ten uitvoerlegging van het vonnis blijkbaar onrecht zou worden gepleegd. (Missive lsten gouvernements secretaris van 20 September 1875 No. 2095). Schorsing van de uitvoering van eenig vonnis of arrest, wanneer verzoeken om gratie zijn ingediend. B. 12/5 no. 5. STAATSBLAD 1851 No. 29. . Is goedgevonden en verstaan: Te verklaren, dat elk eerste verzoek om gratie, ook van andere personen als van den veroordeelde zeiven, voor wien gratie wordt verzocht, wanneer dat verzoek wordt ingediend binnen den termijn, voorgeschreven bij artikel 321 van het reglement op de uitoefening der politie, de burgerlijke rechtspleging en de strafvordering onder de inlanders en de daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madoera, de uitvoering van eenig vonnis of arrest behoort te schorsen. Bijblad No. 2641. Cüratie. Schorsing der ten uitvoerleg¬ ging van vonnissen. Aan den Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië tevens advokaatfiskaal voor de land- en zeemacht in N ederlandsch-Indië. No. 1510. Batavia, 9 September 1871. Bij uwe missive van 22 Mei jl. No. 670/118 verzoekt UWEdG. met de zienswijze der Regeering te worden bekend gesteld omtrent de vraag of een tweede en verder verzoek om gratie van de doodstraf al dan niet de ten uitvoerlegging van het vonnis mag schorsen. Naar aanleidintr hiervan heb ik de eer, op bekomen last UEdG. het volgende mede te deelen. Ingevolge art. 332 van het reglement op de strafvordering worden de vonnissen, houdende veroordeeling tot straf, ten uitvoer gelegd zoodra zij in kracht van gewijsde zijn gegaan, behoudens de bepalingen in de volgende artikelen vervat. In de artikelen 333 en 334 van voormeld reglement is de termijn bepaald, gedurende welken met de ten uitvoerlegging moet worden gewacht en gedurende welken termijn de veroordeelde een verzoekschrift om gratie ter griffie der rechtbank, die in eersten aanleg van de zaak heeft kennis genomen, kan indienen; terwijl art. 337 verder bepaalt, dat de ten uitvoerlegging geschorst wordt, zoolang de GouverneurGeneraal over een verzoek om gratie raadpleegt. Gelijke voorschriften worden aangetroffen, in art. 320 en volgende van het reglement op de uitoefening der politie enz. onder de inlanders. In het militair wetboek worden dergelijke voorschriften niet aangetroffen. Art, 216 der rechtspleging bij de landmacht beveelt zelfs een dadelijke executie na de pronunciatie, behouders dat een doodvonnis, ingevolge art. 210 aan den veroordeelde tweemaal vier en twintig uren vóór de executie moet worden aangezegd. Niettemin behoort, zooals thans reeds geschiedt, ook bij de militaire rechtbanken de veroordeelde steeds in de gelegenheid te worden gesteld, een verzoek om gratie aan den Gouverneur-Generaal in te dienen. Indien echter eenmaal een verzoek om gratie aan den Gouverneur-Generaal is ingediend en daarop een afwijzende beschikking is gevallen, dan behoort de loop der justitie niet te kunnen worden vertraagd door bloot een nieuw verzoek om gratie in te dienen. De ten uitvoerlegging van het vonnis zal alsdan alleen nog kunnen worden geschorst, indien de betrokken ambtenaar, hetzij ingevolge het tweede lid van art. 337 van het reglement op de strafvordering, hetzij op eenige andere wijze kennis draagt, dat de Gouverneur-Generaal over het nader ingediend verzoek raadpleegt, of indien er zoodanige nieuwe redenen zijn voorgekomen, dat het geraden wordt geacht een nadere beschikking van den Gouverneur-Generaal af te wachten. De Gouvernements Secretaris, W. STORTENBEKER. Bijblad No. 3211. Gratie. Poliliejtraf. Schorsing der executie. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 989. Batavia, 9 Mei 1877. Bij missive van den lsten Gouvernements Secretaris van 26 April 1877 No. 987 is mij te kennen gegeven, dat de GouverneurGeneraal van oordeel is, dat de indiening van een verzoek om gratie van door den politierechter opgelegde straf, zelfs onmiddellijk nadat de uitspraak is gevallen, de ten uitvoerlegging van de opgelegde straf niet schorst. De voor de handhaving van het administratief gezag en van de publieke orde noodzakelijke snelle en onverstoorde loop der politie— rechtspraak gedoogt niet eene hiermede strijdige uitlegging van het bepaalde bij art. 371 Inlandsch Regiment en behooren de vonnissen van den politierechter derhalve zooals daarbij is voorgeschreven, niettegenstaande de indiening van een verzoek om gratie, dadelijk ten uitvoer gelegd te worden. De Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, M. COSTER. Bijblad No. 968. Gratie. Wat in acht te nemen bij het aanbieden van verzoeken om gratie door veroordeelden. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in N. I. (1) No. 592. Batavia, den 22sten November 184.9. Reeds meermalen heeft het geval zich voorgedaan, dat veroordeelden, die bij de voorloopige verhooren en op de terechtzittingen der inlandsche gerechten en rechtbanken voortdurend hunne schuld aan eenig hun ten laste gelegd misdrijf hadden ontkend, later, wanneer zij zich aan het hoofd des bestuurs van deze gewesten tot het erlangen van gratie of remissie der tegen hen nitgesprokene straf wendden, in bekentenis kwamen van het door hen gepleegde misdrijf. Die bekentenis bepaalt zich echter slechts gewoonlijk tot een eenvoudige erkenning hunner schuld, zonder dat eenige nadere, tot het tegen die personen gevoerd geding betrekkelijke omstandigheden, daardoor in een helderder licht worden gebracht. Het zal wel geen betoog behoeven, dat het voor de beoordeeling van de verzoeken om strafverlichting, die aan het oordeel van het Hooggerechtshof worden onderworpen, alvorens daarop door Zijne Excellentie den Minister van Staat, Gouverneur-Generaal, beschikt wordt, van zeer groot gewicht is al datgene nauwkeurig te kennen, heriunering gebracht b\j 's Hof» Circulaire ran 20 November 1860 No. 761. wat eenrn veronrdt elde lot h> t pi 'ge zijner strüfbare h-iurl^linife • heet't gelrid en het dus uit dien hoofde wenschelijk moet geacht worden, dat wanneer eenige omstandigheden, ten gevolge der ontkentenis eens beklaagden op de terechtzitting onbekend zijn gebleven, van de gelegenheid worde gebruik gemaakt welke zijne volgende bekentenis aanbiedt, om de nadere inlichtingen in te winnen. Het Hooggerechtshof heeft noodig geoordeeld UWEdG. te moeten verzoeken, om, wanneer veroordeelde, in de onder Uw ressort behoorende gevangenissen aangehoudene personen zich, onder erkenning van hunne schuld aan eenig door hen op de terechtzitting ontkend misdrijf, aan Zijne Excellentie den Minister van Staat, Gouverneur - Generaal, om verlichting van straf wenden van hen nadere mededeelingen af te vragen omtrent de beweegredenen, die hen tot het plegen van hunne misdrijven noopten, van hunne medeplichtigen daarbij, van de plaats waar en den tijd wanneer, enz. in een woord van al datgene, wat tot betere beoordeeling van hunne verzoeken om gratie kan strekken ; zijnde het den Hove voorgekomen, dat zoodanige afvrage en de dientengevolge afgelegde verklaringen het geschikst in den vorm van een proces - verbaal worden ternedergelegd, welk stuk door UWEdG. of een daartoe gecommitteerden ambtenaar, en den veroordeelde zal behooren geteekend te worden; hetwelk alsdan bij de aan Zijne Excellentie den Minister van Staat, Gouverneur - Generaal, in te dienen, dan wel, naarvolgens het voorschrift van artikel 322 of 897 van het Reglement op de uitoefening der politie enz. onder de inlanders enz. ter verdere doorzending aan den Gouverneur-Generaal aan het Hof aan te bieden verzoekschriften om gratie enz. zal gevoegd moeten worden. Het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, (.Eerste kamer). (w . g) C. HULTMAN . Ter ordonnantie van hetzelve: De Griffier, (w.g) COUPERUS, Bijblad No. 1260. Gratie. Advi szen nopens verzoeken om gratie van veroordeelingen. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 2395a. Batavia, den 4e'd van '» Koning» verjaardag. Besluit. No. 30. Buitenzorg, 1 Juli 1876. Gelezen: I. de rekesten gedagteekend S. 28 Februari 1876 van de gedetineerde europeesche fuseliers G. J. de H. en G. J. de W. en van den gedetineerden europeeschen kanonnier 2 kl. W. S., algemeen stamboek No. 58768, 54491 en 63948 daarbij zich bezwarende, dat hun ter gelegenheid van de onlangs plaats gehad hebbende viering van 's Konings geboortedag, in weerwil dat hun straftijd toen reeds voor meer dan de helft was verstreken, en zij zich gedurende het afgeloopen jaar voorbeeldig hadden gedragen, geen remissie is verleend, verzoekende adressanten ten slotte hun alsnog eenige remissie te verleenen; II. de missives: a. van den Commandant van het leger van April 1876, Ilde Afdeeling, Iste Bureau No. 27; b. van den Procureur Generaal van het Hooggerechtshof van N. I. van 19 April 1876 No. 775 ; c. van het Hooggerechtshof van N. I. van 4 Mei 1876, lste kamer, No. 189/1078; uit welke stukken blijkt, dat tusschen die autoriteiten verschil van gevoelen bestaat omtrent de regelen in acht te nemen bij de jaarlijksche voordrachten tot kwijtschelding van straf aan veroordeelden bij gelegenheid der verjaring van 's Konings geboortedag; dat, terwijl toch het Hooggerechtshof van oordeel is, dat bij de hierbedoelde gratie-voordrachten op geen andere voorwaarden mag wor den gelet dan die, bij het besluit van 27 Juli 1867 No. 22 (Bijblad No. 2025) uitdrukkelijk vastgesteld, n.1. expiratie van de helft van den straftijd en voorbeeldig gedrag gedurende het afgeloopen jaar, de commandant van het leger en de procureur-generaal de meening voorstaan, dat daarbij in de eerste plaats behoort te worden overwogen de graviteit van het gepleegde misdrijf, de omstandigheden waaronder het gepleegd werd, en ten aanzien van militairen het gedrag van den delinquent gedurende den tijd, dat hij in de gelederen gediend heeft; De Raad van Nederlandsch-lndië gehoord; Overwegende: dat bij de vaststelling van het besluit van 27 Juli 1867 No. 22 (Bijblad No. 2025) van de bedoeling is uitgegaan om de gratiëering ter gelegenheid van 's Konings geboortedag wel aan eenige algemeene voorwaarden te binden, zonder echter uit te sluiten overwegingen van anderen aard, voor ieder veroordeelde verschillende en dus niet voor opneming onder regels geschikt; dat in het boven gereleveerd meeningsverschil dus niet de zienswijze van het hooggerechtshof, welke er toe zou leiden om den terugkeer van gevaarlijke sujetten in de maatschappij te bespoedigen, maar die van den legercommandant en den procureur generaal als de juiste moeten worden aangemerkt; dat bij die opvatting der zaak er geen termen bestonden om adressanten die zich, tijdens zij in de gelederen dienden, van zeer ongunstige zijde hebben doen kennen bij gelegenheid van den laatstelijk gevierden Konings verjaardag voor eenige kwijtschelding van straf in aanmerking te brengen. Is goedgevonden en verstaan: De vorenstaande verzoeken te wijzen van de hand. Afschrift enz. Bijblad No. 3532. Gratie. Verzending enz, der extracten van het besluit, waarbij gratie of remioie van »traf wordt verleend bij gelegenheid der verjaring van 'i Konings geboortedag. Besluit. No. 20. Batavia, 18 Februari 1880. Gelet op het besluit van 15 Augustus 1870 No. 31 (Bijblad op net Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 2381), bij art. 1 waarvau is aangeteekend, dat uiterlijk één maand vóór de verjaring van 's Konings geboortedag beschikt zal worden op de voordrachten tot het verleenen van gratie of remissie van straf op dien dag ea aan alle hoofden van gewestelijk bestuur, binnen wier gewesten gegratiëerden hunne straf ondergaan, en aan de betrokken militaire en marine autoriteiten onverwijld extracten der besluiten onder verzegeld omslag zullen worden verzonden, met den uitdrukkelijken last die te openen op den avond vóór den jaardag, ten einde alsdan in den ochtend van dien dag onmiddellijk aan den inhoud gevolg te geven ; Gelezen enz. Overwegende, dat het openen der pakketten, inhoudende bovenbedoelde extracten, op den avond voor den verjaardag des Konings het nadeel heefl, dat het gratie-besluit niet overal, waar zich belanghebbenden bevinden, tijdig bekend kan zijn ; Is goedgevonden en verstaan : Met wijziging in zoover van art. 1 van gemeld besluit van 15 Augustus 1870 No. 31 (1) aan te teekenen, dat de exracten van het besluit, waarbij gratie of remissie van straf wordt verleend bij gelegenheid van 's Konings verjaardag, voortaau zullen worden verzonden in omslagen met het opschrift: „eigenhandig'' en dat de geadresseerden alleen aan hen, die voor de uitvoering op den jaardag hebben te zorgen, van den inhoud mogen kennis geven en zulks bij geheime missive. Bijblad No. 4261. Gratie. Toelichting Van de art. 4 en 5 der regelen, in acht te nemen bij de voordrachten tot het verleenen van gratie ter gelegenheid van 's Konings verjaardag (Bijblad No. 2025). No< 1479< Batavia, 13 September 1880. Aan den resident van S. . . • Bij Uwe aan den Algemeenen Secretaris gerichte missive van 14 April 1.1. No. 1265/3 verzoekt U, na Uwe meening ter zake te hebben kenbaar gemaakt, het gevoelen der Regeering te mogen vernemen omtrent de bedoeling ven de art. 4 en 5 der bij het besluit van 27 Juli 1867 No. 22 vastgestelde regelen inacht te nemen bij de jaarlijksche voordrachten tot kwijtschelding van straf aan veroordeelden bij gelegenheid der verjaring van 's Konings geboortedag (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-lndië No. 2025). Volgens Uwe meening kan uit die artikelen alleen worden gelezen, dat de veroordeelden niet voor remissie van straf mogen worden voorgedragen voordat zij bij voorbeeldeloos gedrag of het presteeren van buitengewone diensten, de helft van hun straftijd hebben ondergaan, maar geenszins de imperatieve last om hen in die gevallen te moeten voordragen. (1) Bijblad Mo, >*31. Dit laatste acht de Regeering eene verkeerde opvatting, die ook strijdt met de duidelijke bewoordingen der aangehaalde artikelen. De hierbedoelde regelen zijn vastgesteld opdat stelselmatig zou ■worden gehandeld en elke voordracht tot vermindering van straf "iet meer gelijk voorheen, afhankelijk zou zijn van de persoonlijke inzichten der betrokken autoriteiten. Nu bepaalt artikel 4: „Voor kwijtschelding van straf worden („alleen in aanmerking gebracht zij, die zich die gunst door een „voortdurend voorbeeldig gedrag gedurende het afgeloopen jaar of „door buitengewone diensten hebben waardig gemaakt." Dit voorschrift is gebiedend en moet het ook zijn, daar anders het stellen der regelen kwalijk doel zou kunnen treffen. Maar art. 4 noch eenig ander artikel spreekt van voorbeeldeloos gedrag, zooals ÜHEdG. zich uitdrukt, ook niet van steeds gunstig gedrag. Er wordt behalve expiratie van de helft van den straftijd, als criterium gesteld: „een voortdurend voorbeeldig gedrag gedurende het atgeloopen jaar, of buitengewone diensten." De Regeering kan zich niet voorstellen, dat deze bewoordingen verduidelijking zouden kunnen behoeven en vleit zich dat U op het vorenstaande indachtig gemaakt en overigens lettende op het besluit van 1 Juli 1876 No. 30 (Bijblad op het Staatsblad van Nederilandsch -Indië No. 3365) niet verder in twijfel behoeft te verkeeren welke veroordeelden aan de gestelde voorwaarden voldoen om voor plaatsing op de voordrachten tot genadebetoon in aanmerking te iKomen. Door de mededeeling van het vorenstaande heb ik de eer aan ::ontvangen bevelen te voldoen. De Gouvernements Secretaris, SOL. No. 6545. titratie. Betreffende de verklaring omtrent het gedrag van de veroordeelden die voor remissie van straf in aanmerking komen bij gelegenheid van den verjaardag vauH.M. de Koningin. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 6889. Batavia, den 9den Augustus 1906. Bij de jaarlijksche voordracht tot het verleenen van remissie van straf aan veroordeelden bij gelegenheid der verjaring van den geboortedag der Koningin behoort ingevolge artikel 6 van het Gouvernement» besluit van 27 Juli 1867 No. 22 (Bijblad 2025) bij elk voorstel te worden gevoegd eene verklaring, wiaruit blijkt dat de betrokken veroordeelde zich gedurende het afgeloopen jaar voortdurend voorbeeldig heeft gedragen. Ten behoeve van de veroordeelden, die gedurende dat jaar in verschillende gevangenissen zijn geweest, kunnen dergelijke verklaringen niet worden afgegeven door den directeur of cipier van eene strafinrichting, alwaar zij zich tijdens het tijdstip van indiening der voordracht bevinden, omdat zij alsdan geen vol jaar daar zijn geweest. Ten einde nu te voorkomen dat hierdoor ten aanzien der onder zulke omstandigheden verkeerende veroordeelden, voor zoover deze aan de daaraan gestelde eischen voldoen, wordt verzuimd eene voordracht, als bovenbedoeld in te dienen, heb ik na gepleegd overleg met den Procureur-Generaal, de eer UHEdG. te verzoeken het noodige te bevelen, opdat in het vervolg aan de opzendingsstukken van iederen veroordeelde worde toegevoegd een certificaat van het Hoofd der gevangenis, welke hij gaat verlaten, houdende eene uitdrukkelijke verklaring of de veroordeelde zich gedurende het tijdvak, dat hij onder zijn toezicht is geweest, zich al dan niet voortdurend voorbeeldig heeft gedragen. Dat tijdvak moet mede duidelijk worden aangewezen. Indien de veroordeelden, kort vóór hunne opzending naar elders reeds voor remissie in aanmerking zijn gebracht, dan moet daarvan in de betrekkelijke opzendingsstukken melding worden gemaakt, opdat, bijaldien zij op hunne nieuwe strafplaats zich hebben misdragen, de intrekking van dat voorstel kan worden verzocht. Ik heb de eer UHEdG. te verzoeken aan het vorenstaande stipt de hand te willen doen houden. De Directeur van Justitie, A. L. E. GASTMANN. HOOFDSTUK XX. Diverse bepalingen. Strafbepaling tegen onwettige gevangenhouding. S. E. 70 en 71. Art. 70. De cipiers, die iemand in de gevangenis opnemen of houden, zonder een bevel daartoe door de bevoegde macht verleend of zonder een daartoe strekkend vonnis, en zonder dat zoodanig bevel of vonnis, op de wijze voorgeschreven in het reglement op de strafvordering voor de Raden van Justitie op Java en het Hooggerechtshof van N. I., enz. in hunne registers is ingeschreven; zij, die op eene wettige vordering weigeren den gevangene te vertoonen, zonder te doen blijken van een verbod van den Officier van Justitie of den rechter ; en zij, die weigeren inzage van hunne registers te verleenen aan het bevoegd gezag, worden gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaren en geldboete vau acht tot honderd gulden. Dezelfde straffen kunnen worden toegepast op ieder, die, na personen in hechtenis gesteld door het publiek gezag, in het geval van art, 86 der wet houdende vaststelling van het Reglement op het beleid de Regeering van N. 1., in bewaring te hebben genomen, verzuimt daarvan onmiddellijk kennis te geven aan den officier van Justitie bij de Europeesche rechtbank, binnen wier rechtsgebied de in hechtenisneming is geschied. Art. 71. De openbare ambtenaren, die iemand gevangen houden of doen houden buiten de plaatsen daartoe aangewezen door het bevoegd gezag, worden gestraft met gevangenisstraf van één tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijfhonderd gulden en ontzetting van de rechten en bevoegdheden vermeld in art. 20. Poging tot dit misdrijf is strafbaar. S. I. 78 en 79 Art. 78. De cipiers, die behoudens het geval, waarin zij uitdrukkelijk bevoegd zijn verklaard tot voorloopige opneming in afwachting dat het in dit artikel bedoeld bevel of vonnis wordt uitgevaardigd, iemand in de gevangenis opnemen of houden, zonder een bevel daartoe door de bevoegde macht verleend, of zonder een daartoe strekkend vonnis en zonder dat zoodanig bevel of vonnis in hunne registers is ingeschreven; zij, die op eene wettige vordering weigeren den gevangene te vertoonen, zonder te doen blijken van een verbod van den officier van Justitie of den rechter; en zij, die weigeren inzage van hunne registers te verleenen aan het bevoegd gezag, worden gestraft met dwangarbeid buiten den ketting van zes maanden tot twéé jaren en eene geldboete van acht tot honderd gulden. Dezelfde straffen kunnen worden toegepast op ieder, die. na personen in hechtenis gesteld door het publiek gezag, in het geval van artikel 86 der wet, houdende vaststelling van het Reglement op het beleid der Regeering van N. I. in bewaring te hebben genomen, verzuimt daarvan onmiddellijk kennis te geven aan den officier van Justitie bij de Europeesche rechtbank, binnen wier rechtsgebied de in hechtenisneming is geschied. Art: 79. De openbare ambtenaren, die iemand gevangen houden of doen houden, buiten de plaatsen daartoe aangewezen door het oevoegd gezag, worden gestraft met dwangarbeid buiten den ketting van een tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijfhonderd gulden, en ontzetting van de rechten en bevoegdheden, vermeld in art. 22. Bijbl. No: 686. Verpleging; van dienstplichtigen van den Duitschen bond, die in kolonialen dienst zijn en aan die staten uitgeleverd moeten worden. Besluit. No. 11. Buitenzorg, 20 Februari 1847. Gelezen de missive v/d Minister van Koloniën, van 2 September jl. Lt. A. C. No. 5/531. Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen, dat dienstplichtigen in een der Bondstaten, bedoeld in het cartel van 10 Februari 1831 (Ned : Stbl: 1832 No. 145), die zich in kolonialen dienst bevinden en ingevolge de bepalingen dezer overeenkomst aan den Staat, tot welken zij behooren, moeten worden uitgeleverd, van en met den dag dat zij daartoe in hechtenis worden genomen, niets anders ten koste der koloniale geldmiddelen ontvangen zullen, dan levensonderhoud en de volstrekt noodig zakelijke kleedingstukken, te dien effecte, dat de Staat aan welken zij worden uitgeleverd, slechts den prijs van het bovengenoemde te vergoeden hebbe. Extract enz. Verplichtingen van de cipiers met betrekking tot den burgerlijken stand. Stbl: 1849 No. 25. Artt: 30, 74 en 75. Art. 30. Op die plaatsen, waar de griffie van den Raad van Justitie en het kantoor van den ambtenaar van den burgerlijken stand zich in hetzelfde gebouw bevinden, zullen de, overeenkomstig art. 17 en 18 te dier griffie ingekomen registers, dadelijk na de opmaking van het proces-verbaal, bij het vorig artikel bedoeld, worden overge. bracht naar eene andere buiten het gebouw, door het hoofd van plaatselijk bestuur aan te wijzen bewaarplaats. Art 74. De griffiers bij de Rechtbanken, of de ambtenaren, die dezelve vervangen, zijn verplicht, vergezeld als boven, binnen 24 uren na het ten uitvoer leggen van een doodvonnis, aan den ambtenaar van den burgerlijken stand der plaats, alwaar het vonnis is ten uitvoer gelegd, van het overlijden aangifte te doen, en alle aanduidingen op te geven, welke vereischt worden om de acte overeenkomstig art: 67 te kunnen opmaken. Wanneer een sterfgeval heeft plaats gehad in de gevangenhtiizen of andere gestichten van dien aard, zijn de cipiers of gezagvoerders tot eene gelijke aangifte verplicht. Het tweede, derde en vierde lid van art. 65 zijn hier mede van toepassing. Art. 75. In geval van een geweldigen dood, van het ter dood brengen van een veroordeelde, of van het overlijden in gevangenhuizen, zal van die omstandigheden in de registers geene melding worden gemaakt, en de acte van overlijden eenvoudig worden ingericht van den vorm bij art, 67* voorgeschreven. Verzekerde bewaring Ten schepelingen ran Nederlandscha Koopvaardijschepen. STAATSBLAD 1861 No. 101. Art. 1. Op verzoek van den schipper, stellen de plaatselijke autoriteiten de schepelingen, verkeerende in het geval, bedoeld bij het lste lid van artikel 5 (1) van gemelde wet, in verzekerde bewaring * Art. 67. De acten van overlijden zullen bevatten. Ie de voornamen, den naam, den ouderdom, het beroep en de woonplaats van den overledene, mitsgaders den dag en het uur des overlijdens; 2e de voornamen en den naam van den anderen echtgenoot, indien de overledene getrouwd, dan wel weduwnaar of weduwe was, en 3e de voornamen, den naam, den ouderdom, het beroep en de woonplaats des aangevers, en wanneer zij bloed- of aanverwanten zijn, den graad van verwantschap. De acten van overlijden zullen daarenboven bevatten, voor zoover men zulks te weten kan komen, de voornamen, namen, het beroep en de woonplaats der ouders van den overledene, mitsgaders deszelfs geboorteplaats. (1) Bedoeld artikel 5 luidt: Zij, die ingevolge artikel 402 van het wetboek vsn koophandel met den sterken arm tot vervulling van hunne dienst worden genoodzaakt, kunnen tot het oogenblik der afreis in verzekerde bewaring worden gehouden. De kosten, welke op de opsporing, aanhouding en bewaring vallen, komen ten laste van den schuldige en worden op zijne gagie gekort. (Staatsblad 1861 No. 100) Een eensluidend artikel is opgenomen onder No. 5 in Staatsblad 1873 No. 119 ten aanzien van de schepelingen op Nederlandsch-Indische koopvaardijschepen, op Europeesch wijze getuigd, welke ingevolge de wettelijke bepalingen van een Nederlandsch-Indischen zeebrief moeten voorzien zijn. (zie slotartikel lste tlinea vsn dit Staatsblad.) in de naastbijgelegen gevangenis en houden hen daarin tot het oogenblik van het vertrek van het vaartuig. Zie wijders Reglement in Stbl. 1871 No. 78 art. 57. Bijblad No. 1331. Beklaagden die overlijden. Kennis- geving aan het Hooggerechtshof. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 593. Batavia, 22 November 1849. Ten voorkoming dat zich tengevolge van verzuimde kennisgave aan het Hof ^an het afsterven eens beklaagden, het geval herhale, hetwelk voor eenigen tijd plaats vond, dat het Hof namelijk een eindbeslissing in eene voor hetzelve aanhangige strafzaak genomen en die uitspraak ter erlanging van het fiat executie of ter aanwijzing van de strafplaats voor den veroordeelde aan zijne Excellentie, den Minister van Staat, Gouverneur-Generaal, aangeboden had, ruim vijf maanden nadat de betrokken persoon reeds gestorven was,- heeft het Hooggerechtshof de eer UWEdG. uit te noodigen, aan hetzelve onmiddellijk kennis te geven, zoodra een der in de onder UWEdG. ressorteerende gevangenissen aangehouden personen, wier zaken in revisie aanhangig of waarvan rekesten om gratie of remissie van straf aan de Regeering aangeboden zijn, komt te overlijden. Het Hooggerechtshof van Ned. lndië, Eerste Kamer C. HULTMAN, pres. Ter ordonnantie van hetzelve, De Griffier, COUPERUS. Bijblad No. 3156. Gevangenissen. Voorschotten roor kleine dagelijksche uitgaven. Besluit. No. 13. Buitenzorg, 31 Januari 1877. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Ten vervolge van het besluit van 25 Januari 1875 No. 7 (1) den directeur van justitie te machtigen, om met inachtneming van het bepaalde bij artikelen 8 en 9 de voorschriften, vervat in het besluit van 10 December 1873 No. 6 f2) ten laste van de betrokken artikelen der begrooting van 1877 en volgende jaren voorschotten te verleenen voor kleine dagelijksche uitgaven ten behoeve van de gevangenissen. Bijblad No. 4331. Inlandsche Veroordeelden. Kwijtschelding van den nog overigen straftijd aan „—" lijdende aan beri - beri en wier verpleging ineen ziekengesticht geen uitzicht op herstel geeft. CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op en buiten Java en Madoera. No, 8651. Batavia, 6 September 1886. Ten vorige jare is door de Regeering besloten, om aan Inlandsche veroordeelden, die aan beri-beri lijden en wier verpleging in een ziekengesticht geen uitziekt op herstel geeft, op hun verzoek gratie rsn hunnen nog overigen straftijd te verleenen. (1) Bijblad No. 808S. (J) „ „ 3718. Tot dusver werd die maatregel slechts toegepast op hen, die in de verschillende grootere ziekeninrichtingen verpleegd werden, maar thans is het de wensch der Regeering de gelegenheid, om onder bedoelde omstandigheden gratie te vragen, overal te geven. De tot nog toe begenadigde lijders werden vooraf door eene commissie, bestaande uit drie geneeskundigen, gekeurd, die van hunne bevinding verslag uitbrachten, welk verslag bij het rekest om gratie werd overgelegd. Die wijze van keuring ontmoet bij de grootere ziekeninrichtingen geen bezwaar en is ook mogelijk op de meeste groote hoofdplaatsen, daar echter, waar slechts twee geneeskundigen aanwezig zijn, kan ook met eene commissie van twee geneesheeren worden volstaan. Deze commissies worden, op verzoek van het Hoofd van gewestelijk bestuur door den Dirigeerenden of Eerstaanwezenden Officier van Gezondheid aangewezen. Op die plaatsen, waar geene commissie van drie of twee geneesheeren gevormd kan worden, kunnen de betrokken lijders worden opgezonden naar de naastbijgelegen plaats, waar zulk een commissie wel kan worden samengesteld. Wordt daar de ziekte niet ongeneeslijk geacht, dan komen zulke dwangarbeiders niet voor gratie in aanmerking en dan geeft het Hoofd van het gewest, waarin de keuring geschiedde, zonder die lieden naar de plaats van herkomst terug te zenden, daarvan kennis aan den Directeur van Justitie, ter nadere aanwijzing der strafplaats. De betrokken rekesten, vergezeld van de geneeskundige verklaring, een en ander ingericht volgens het model (1), waarvan voorloopig een tiental exemplaren hiernevens gaan en van afschriften der betrekkelijke vonnissen en arresten, behooren aan mij ter doorzending aan het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië te worden toegezonden. Het is het uitdrukkelijk verlangen der Regeering, dat men zich ten deze zorgvuldig van allen dwang op de veroordeelden onthoude; moetende het verzoek om gratie door hen geheel vrijwillig gedaan worden, betgeen hun speciaal dient te worden voorgehouden. 1) Zie hierachter. Ik teeken hierbij aan dat deze circulaire in overleg met mijnen ambtgenoot van Justitie gesteld is. De Directeur van Onderwijs, Eerediensten Nijverheid, HUBER NOODT. Bijblad No. 5692. Inlandsche veroordeelden. Gratie. Beri- beri. Kwijtschelding van den nog overigen straftijd aan Inlandsche veroordeelden lijdende aan beri - beri. Vervolg op de circulaire in Bijblad No. 4331. CIRCULAIRE van den Gouvernements Secretaris aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 707. Buitenzorg, 26 Februari 1902. Met referte aan de circulaire van den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid van 6 September 1886 No. 8651 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 4331) heb ik de eer op last van den Gouverneur-Generaal, U te verzoeken om geene voorstellen te doen om aan de daarbij bedoelde beri-berilijders gratie van straf te verleenen, tenzij er, behalve het feit, dat hunne verpleging in een ziekengesticht geen uitzicht op herstel geeft nog andere redenen daarvoor bestaan, zooals wanneer de ziekte het gevolg is van bevolen dienstverrichtingen, infectie in de gevangenis als anderzins, of ook wanneer een langer verblijf in de gevangenis noodlottige gevolgen zoude hebben voor den veroordeelde, b. v. zijn leven in gevaar bregen of zijne gezondheid duurzaam ernstig benad«elen zou, en eindelijk wanneer de ziekte van den veroordeelde een zoodanig besmettelijk karakter draagt, dat zij gevaar oplevert voor de andere gevangeuen. Bedoelde lijders zullen derhalve niet tot de keuring door eene commissie als in hooger vermelde circulaire bedoeld, mogen worden toegelaten dan indien zoodanige bijzondere omstandigheden zich voordoen. De lste Gouvernements Secretaris, COHEN STUART. Bijblad No. 5878. Gevangenen. Veroordeelden. Kennisgeving bij overlijden. CIRCULAIRES. I. Aan de Hoofden van Gewestelijk en Plaatselijk Bestuur in Nederlandsch-Indië. No. 7946. Batavia, den 8sten September 1902. Naar aanleiding van een opdraeht van den Gouverneur—Generaal heb ik de eer Ie verzoeken om bij overlijden van gevangenen of veroordeelden—onverschillig van welke categorie of van welken landaard—tijdens hunne aanhouding of hunnen straftijd, daarvan aan hunne ouders of verwanten kennis te geven, zoonoodig door tusschenkomst van de autoriteit der plaats van herkomst der overledenen. De Directeur van Justitie, bij ontstentenis-. De Secretaris, belast met de leiding en het beheer van het Departement van Justitie, VAN DEINSE. II. No. 3867. Batavia, den 7den Mei 1903. Door een der Hoofden van Gewestelijk Bestuur wordt er over geklaagd dat de door hem ingevolge de dezerzijdsche circulaire van 8 September 1902 No. 7946 van elders ontvangen berichten omtrent het overlijden van gevangenen, dikwijls zoozeer aan duidelijkheid te wenschen overlaten, dat nadere informaties moeten worden ingewonnen ter bepaling van de identiteit van den overledene, tengevolge waarvan de kennisgave aan de betrokken familieleden wordt vertraagd. Naar aanleiding daarvan heb ik de eer te verzoeken bij kennisgevingeu van het overlijden van gevangenen door tusschenkomst van bestuurshoofden, behalve den naam van den overledene, ook zoodanige andere gegevens mede te deelen, als strekken kunnen om dadelijk met zekerheid de identiteit van den betrokkene vast te stellen, waartoe in de eerste plaats in aanmerking komen: a. ten aanzien van veroordeelden: het stamboeknummer, de datum van het betrekkelijk vonnis met vermelding der daarbij opgelegde straf, benevens datum en nummer van het besluit waarbij voor de eerste maal aan den veroordeelde eene strafplaats is aangewezen, hetgeen steeds op het betrekkelijk vonnis in aangeteekend; b. ten aanzien van gegijzelden: den datum van het vonnis en den naam van den eischer; c. ten aanzien van preventief gevangenen: de plaats van herkomst en het beroep van den gevangene. De Directeur van Justitie, COHEN STUART. Gevangenen. Vi»««r«n van gevangenisstaten. Kennisgeving tu hel overlijden van „—" door de hoofden van plaatselijk bestuur. EXTRACT CIRCULAIRE van den Directeur van Justitie. No. 9861. Batavia, 4 October 1907. Bij de dezerzijdsche circulaire van 10 Juli 1895 No. 4869 werd UHEdG. onder het daarbij gemaakt voorbehoud ontheven van de verplichting Uw visum te stellen op de dag en mutatiestaten van gevangenen. Onder hetzelfde voorbehoud, dat n. 1. de staten onderteekend worden door de hoofden van plaatselijk bestuur en de indiening aan mijn departement blijft plaats vinden door tusschenkomst van Uw bureau met dien verstande nogtans dat de staten van al de afdeelisgen van Uw gewest niet meer vooraf behoeven te worden gecorrigeerd, maar zoo spoedig mogelijk moeten worden doorgezonden, kan in het vervolg het stellen van Uw visum ook op de overige gevangenisstaten achterwege blijven. Bij de circulaire van mijne toenmaligen ambtsvoorganger van 8 September 1902 No. 7946, aangevuld bij die van 7 Mei 1903 No. 3867, werd UHEdG. opgedragen van het overlijden van gevangenen kennis te geven aan hunne ouders of verwanten en voor die kennisgeving desnoodig de tusschenkomst in te roepen van de autoriteit van de plaats van herkomst der overledenen. Ten einde de Hoofden van gewestelijk bestuur zooveel doenlijk te ontheffen van bemoeiingen ter zake, is het wenschelijk dat die kennisgevingen waar mogelijk door het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur rechtstreeks worden gezonden aan zijn ambtgenoot op de plaats van herkomst van de overledenen. c. enz. De Directeur van Justitie, A. L. E. GASTMANN. Ten uitvoerlegging van de doodatraf. CIRCULAIRE van den lsten Gouvernements Secretaris. ! No. 1437. Buitenzorg, 29 Mei 1907. Het denkbeeld is aanhangig om het Reglement op de Strafvori dering , het Inlandseh Reglement en de Reglementen op het rechtswezen in de Buitenbezittingen in dien zin te wijzigen, dat de ten i uitvoerlegging van de doodstraf steeds op zoodanige wijze zal moeten plaats hebben, dat de executie door het publiek niet kan worden waargenomen. Het komt den Gouverneur-Generaal intusschen wenschelijk voor, dat, in afwachting van de tot stand koming van zoodanige wettelijke voorzieningen, voor zoover de bestaande bepalingen zulks toelaten, al dadelijk worde gebroken met de gewoonte om de doodstraf in het openbaar te voltrekken. In tegenstelling met de, door de Raden van Justitie uitgesproken doodstraffen, die, zoolang artikel 339 van het Reglement op de, Strafvordering niet in voormelden geest is gewijzigd, in het openbaar zullen i moeten worden voltrokken, is zulks mogelijk ten aanzien van alle bij i vonnis van een Inlandsche rechtbank opgelegde doodstraffen, bij de i voltrekking waarvan Zijne Excellentie mitsdien het volgende wenscht I te zien in acht genomen. Bevat zoodanig vonnis de bepaling, dat de uitgesproken doodstraf ten uitvoer zal worden gelegd op of nabij de plaats waar het misdrijf lis gepleegd (zie bijv. artikel 311 van het Inlandseh Reglement) dan i zal op de aangewezen plaats een omheinde ruimte behooreu te worden i gemaakt. Komt daarentegen een dergelijke plaatsbepaling in het vonnis niet i voor, dan zal, met opvolging overigens van de ter zake bestaande weti telijke bepalingen, de executie van de doodstraf kunnen geschieden hetzij binnen de muren der gevangenis hetzij binnen een omheinde ruimte. Door de mededeeling van het vorenstaande, met verzoek in voori komende gevallen dien overeenkomstig te willen handelen en doen ' voor, dan zal, met opvolging overigens van de ter zake bestaande wett telijke bepalingen, de executie van de doodstraf kunnen geschieden hetzij 1 binnen de muren der gevangenis hetzij binnen een omheinde ruimte. Door de mededeeling van het vorenstaande, met verzoek in voor1 komende gevallen dien overeenkomstig te willen handelen en doen handelen, heb ik de eer aan een opdracht van den Landvoogd te voldoen. De lste Gouvernements Secretaris, HULSHOFF POL. Bijblad No. 6839. Doodstraf. Ten uitvoerlegging van de doodstraf* CIRCULAIRE aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur, behalve den Resident der Oostkust van Sumatra. No. 8065. Buitenzorg, 9 November 1907. Zooals UHEdG. zal zijn gebleken uit het U verleend extract uit het besluit van heden No. 5 zijn bij het Koninklijk besluit van 10 September jl. No. 73 het Reglement op de strafvordering en het Inlandsch Reglement in dien zin gewijzigd, dat de doodstrcd in het vervolg steeds op zoodanige wrze ten uitvoer zal worden gelegd, dat de executie door het publiek niet kan worden waargenomen en is tevens de Koninklijke machtiging verleend om de Reglementen tot regeling van het rechtswezen op de bezittingen buiten Java en Madoera in denzelfden geest als het Inlandsch Reglement te wijzigen. In verband hiermede heeft Zijne Excellentie mij opgedragen, ten vervolge van mijne circulaire van 29 Mei jl. No. 1437, alsnog Uwe aandacht te vestigen op de noodzakelijkheid dat, ter vermijding van noodelooze marteling van den veroordeelde, oprichting van de galg zoo geschiede, dat hij dit niet gewaar wordt. Indien derhalve de inrichting der gevangenis ter plaatse, waar een doodvonnis ten uitvoer moet worden gelegd, niet toelaat de galg binnen de muren dier gevangenis op te slaan, zonder dat dit door den veroordeelde gemerkt wordt, zal de executie steeds binnen een omheinde ruimte buiten de gevangenis moeten plaats hebben. Door UHEdG. te verzoeken in voorkomende gevallen te willen zorg dragen dat in den aangegeven geest wordt gehandeld, heb ik de eer van bekomen bevelen mij te kwijten. De lste Gouvernements Secretaris, HULSHOFF POL. Aanvulling. Bijblad No. 7197. Gevangeniswezen. Toepassing van artikel 17 van het Gevangenisreglement (Staatsblad 1871 No. 78). Gestraften mogen op Zondag niet tewerkgesteld worden bij particulieren. CIRCULAIRE aan de Hoofden van gewestelijk bestuur in Nederlandsch-Indië. No. 639. Batavia, 17 Januari 1910. Het is mij herhaaldelijk gebleken, dat artikel 17 van het Gevangenisreglement (Staatsblad 1871 No. 78) door vele bestuursambtenaren in dien zin wordt opgevat, dat het veroorloofd zou zijn gestraften (tegen eene geringe betaling) op Zondag aan particulieren af te staan en op bewoonde gouvernementserven te doen werken. Aan bedoeld artikel kan echter die bevoegdheid niet worden ontleend, omdat het geacht moet worden alleen betrekking te hebben op arbeid binnen de gevangenismuren. Dit laatste valt uit de daarop gegeven toelichting (in Bijblad No. 2499) te lezen, en ligt ook geheel in de richting, tegenwoordig aan de toepassing van de vrijheidstraf voor Inlanders gegeven. Ik heb dus de eer UHEdG. voor zooveel noodig te verzoeken zorg te dragen, dat op bewoonde erven geen gestraften, ook niet op Zondag, tewerkgesteld worden of voor eenige doeleinde aan particulieren worden afgestaan. De Directeur van Justitie, (w. g.) I. A. NEDERBURGH. MODELLEN. Behoort bij miss. Dir. Just. van II Juli 1906 No. 5962. .Model A. Maand Augustus 1906. Opgave van het aantal gestraften afgestaan aan het Departement der Burgerlijke apenbare Werken voor de irrigatiewerken te (graafwerk). AANTAL GESTRAFTEN. 'MGTEEKENING. Dwangar. Dwangar- foTtaT" Aanmerkingen. beid in den beid buiten arbeidst. - ketting. den ketting. veroord. 1 geen. 110 20 2 „ 110 22 3 „ 110 22 4 „ 110 43 5 Zondag. — — — 6 „ 110 42 7 1 111 42 8 1 111 41 9 1 111 38 10 1 110 38 11 1 110 31 12 Zondag. — — — 13 1 112 30 14 1 112 25 15 1 112 26 16 1 112 28 17 1 110 20 18 1 110 21 19 Zondag, j — _ — 20 1 111 24 21 1 111 26 22 1 111 20 23 1 111 23 24 1 111 | 20 25 1 111 18 26 Zondag. — — — 27 1 111 12 28 1 110 21 29 1 110 20 30 1 110 20 31 Koningins. — — verj. 27 2878 690 Gezien en accoord bevonden 1 September 1906. 1 September 1906. De Assistent-Resident, De Chef der irrigatiewerken Model B. Maand Augustus 1906. Opgave van het werkloon ter zake van voor het Departement van Oorlog gemaakte goederen in het Dwangarbeiderskwartier te • Aantal. Sergen jassen le. taille 1000 1000. f .. . ,, 11e. taille 1500 1500. Sergen broeken 800 800. Hoofdkussens . . 700 700. . . „ . . = Totaal f . . . ■ Gezien en accoord bevonden. den lsten September De Kapitein Kwartiermeester, .... den lsten September De wd. Directeur van het dwangarbeiderskwartier, Model C. Maand Augustus 1906. °PGAVE van het aantal gestraften die tewerkgesteld zijn ten behoeve van het Departement van Justitie in de gevangenis te . . . . • • • en van den aara en de waarde van hun arbeid (hieronder wordt met gerekend ambachtswerk). Schoonhouden Waterhalen I Rijststampen gevangenis (aantal (aantai Da straften)" gestraften.) i gestraften.) teeke- Aanmerkingen. ning «ZIT Ien?s-" 41. Als Als Als Vrou- 6- ders straf rubr. rubr. rubr. rubr. , buiten veroor a. b. a. b. wen. I den deel j keting. den. a b c d e f S O g 2 enz enz enz enz enz 2= 5 1 a: 162 f 0.05 = f 8.10 2g g 3 b: 86 f 0.03 = f 2.58 27 5 3 c 28 5 3 d 29 5 3 e 31 5 3 £ 162 86 Totaal ... .... 1 September 1906 De Assistent-Resident, Behoort bij Bijblad No. 433!- Adressant is onvermogend en niet in staat de kosten yan een zegel voor dit rekest te voldoen. De Assistent Resident voor de politie, of Het Hoofd van plaatselijk bestuur, Aan Zijn Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. Geeft met verschuidigden eerbied te kennen • bij vonnis van den Landraad te ... . dd 18 .... , bekrachtigd hij arrest van het hoog-Ge' gewijzigd rechtshof van Nederlandsch-Indië dd 18 ter zake van vooroordeeld tot de straf van dwang->areid _j£ den ketting voor den tid buiten van jaren ; dat hij sedert lijdende is aan beri-beri; dat bhjkens bijgaande geneeskundige verklaring, bij verdere verpleging ir een ziekengesticht, geen hoop op herstel van die ziekte bij hem bestaat; Redenen waarom hij Uwer Excellentie eerbiedig verzoekt hem gratie te wille1' erleenen van het nog te ondergane gedeelte zijner straf. ' t Welk doende, Voor legalisatie van bovenstaande handteekening, Behoort bij Bijblad No. 4331. Geneeskundige verklaring. Wij ondergeteekenden, uitmakende de bij schrijven van den benoemde commissie tot onderzoek van ongeneeslijk geachte aan beri-beri lijdende Inlandsche veroordeelden, verklaren mits deze, op den eed aan Lande gedaan, dat voor den veroordeelde, genaamd Verpleegd in c" lijdende aan beri-beri, naar onze overtuiging in geen ziekeninrichting herstel te Verwachten is Opgemaakt te den 18 .. . De Commissie voornoemd, Behoort bij missive van den Directeur van Justitie van 19 Juli 1906 No. 6221. Residentie . . . . . . Staat der dagelijks, zoowel binnen als buit®11 Afdeeling Maand Niet te werk gesteld Buiten de gevangenis Binnen de gevangenis, [j " ~~ ~ " ~ | r TE WERK GESTELD. 1 2 3 4,5 6 7 8 9 10 11 12 Dwangarbeiders in den ketting Ambachtswerk Dwangarbeiders buiten den ketting Ambachtswerk Gevangenisgestraften. 1 rijstpellen 2 waterhalen Vrouwen 1 verstellen van kleeren (dwangarb. tot ten arbeid stelling) 2 weven „ „ „ „ „ „ Dwangarbeiders in den ketting 1 Irrigatiewerken 2 weg aanleg te Dwangarbeiders buiten den ketting 1 Irrigatiewerken 2 weg aanleg te 3 houtzagen te Tot ten arbeidstelling veroordeelden 1 steenen verzamelen 2 bij pleinen en wegen 3 voor onderhoud goten 4 steenbakken 5 kalkbranden 6 sawah arbeid Dwangarbeiders in den ketting 1 wegens ziekte 2 wegens eenzame opsluiting Dwangarbeiders buiten den ketting 1 wegens ziekte 2 wegens eenzame opsluiting Tot ten arbeidstelling veroordeelden 1 wegens ziekte 2 wegens eenzame opsluiting Vrouwen 1 wegens ziekte 2 wegens eenzame opsluiting Totaal Vrijwillig werkende preventieven 1 matten maken 2 weven Gezien De Assistent-Resident van de gevangenis, te werk gestelde veroordeelden- Gevangenis te. jaar. . j 14'löj 16 17j 18119 20J2I 22 23 24 2öj26 2V2%^ 3o|31 Aanmerkingen. I j i I j 1 ==================== De Cipier, MODELLEN van AAN TE HOUDEN BBeilTBBH in de GEVANGENISSEN. (Bijblad No. 2488.) Gevangenis Letter Register van Toorloopté 1 Burgerlijke Euro- Ze Afdeeling'2e Afdeeling'- Gevangenis | nummer. Naam en voornamen ! P J = Beroep. Geboorte en woonplaats. Dag, maand en jaar der opneming jl in de gevangenis. Op wiens bevel opgenomen. Dag, maand en jaar van het vertoond schriftelijk bevel. Naam van den perI soon5 die het bevel ten uitvoer bracht. j Aanteeke- ning dat de Aanteeke- cipieraan de Welke be- ning van het bevelon.de uitvoer aanzien gevangene bracht, uit- van de ge- langer dan het'registef Va"gene ge-6 dagen bui- heeft ver- geven ten acces leend. te houden. Dag, maand en jaar van het vonnis of arrest; van veroordeeling of vrijspraak. Dag, maand en jaar van vertrek of ontslag. Krachtens welk bevel of beschikking Handteekening of teeken van den cipier bij opneming en ontslag. Dag, maand, jaar en handteekening van den besturenden ambtenaar. Aanmerkingen. te. • i • • , A hechtenis nestelden JJersonen. *e*uen. finnen. r°uwen. Gevangenis Letter Register Tan Toorloopif? 1. Burgerlijk*' inlaN- le. A f 'deeling •' 2e. Af deeling • Gevangenis nummer. Namen en bijnamen. I j Beroep. Gewest, Dag, maanc plaats en en jaar der kampong of opneming dessa van in de inwoning, gevangenis. i Op wiens bevel opgenomen. •UUWC/I. Dag, maand Naam van Welke be- I Verrjcht de'Dag' maand Dag Handtee- , „nn veipn ; en iaar van ' Krachtens kening of en jaar van den persoon eien zijn er an i maand en , t het vonnis of welk teeken het vertoond die het bevel ien aanzien jaar van aroeia f arrest van ^ ^ v£r bevel of van aen schriftelijk ten uitvoer van de ge- zqq veroordee- beschik- ciPier biï bevel. bracht. vangene welken j «"g of vrij- ontsIag J king- °Pneming ^ gegeven? spraak en ontslag Dag, maand, jaar en handteekening van den besturenden ambtenaar. Aanmerkingen. ... . A.A. '*» hechtenis gestelden Personen ÖERS jannen. "rouwen. Gevange"1' t Letter ie. . . . . Register B- 1 Bura-erlfl^ Veroordeelden EURO' Personen Tot tuchthuisstraf EA.NEN Ie Afdeelinë■ Veroordeelden. 2e. Afdeelinë-' v°oMwe« 1 Gevangenis nummer. Naam en voornamen. Ouderdom. i Beroep. Geboorte en laatste woonplaats. Dag, maand en jaar van opneming in de strafgevangenis. Bevel, be- Is er een beschikking, wijs van ontvonnis of ar~ vangst van rest krach- in bewaring tens welks genomen vertooning goederen of de opneming gelden uitgeplaats had. reikt 2 Is gezond of ziek opgenomen. Aard en duur der Straf. _J Dag, maand en jaar lvan het vonnis of arrest . \\ vatv verooïdeeWng \\ Ij Dag, maand en jaar jl 1 wanneer de straf is /{ j verstreken. j } Besluiten van gratie of remissie van straf en bedrag der kwijtschelding. I Dag, maand en jaar van ontslag uit de gevangenis. ~ . Aantee- üp wiens , . , . . kening en bevel is ont- . * , , handteeke- slagen en , , , . mng van der dagteekening . . ... , A b cipier bij opvan het . y , , neming en bevel. , , ontslag. _=_==_ Dag, maand, jaar en handteekening van den besturenden ambtenaar. Aanmerkingen. Gevangenis Letter Register va" 1 Burgeriyke EÜRO2 Tot gevangenisZe. Af deeling'2e. Afdeeling: te. B. Veroordeelden Personen peanen. straf veroordeelden. jannen. Vrouwen. Gevangenis nummer. Naam en voornamen. Ouderdom. Beroep. Geboorte en laatste woonplaats Dag, maand en jaar van opneming in de straf-gevangenis. Bevel, be- Is er een beschikking wijs van ontvonnis of ar- vangst rest krach- van in betens welks waring gegevertooning ven goederen de opneming of gelden uitplaats had. gereikt 1 I I I Is gezond of ziek opgenomen. Aard en duur der straf. Dag, maand en jaar Ivan het vonnis of arrest \\ van verooïdeeUrvg. II Dag, maand en jaar [ wanneer de straf is | li verstreken. Besluiten van gratie of remissie van straf en bedrag der kwijtschelding. ========= Dag, maand en jaar j van ontslag uit de j gevangenis. _ Aantee- °P wiens kening en bevel is ont- handtee_ :• siagen en keni an - dagteekening den dpier bjj van het opneming en beveL ontslag. | j ^ =_===== uag, maanu, jaar en handteekening van den besturenden ambtenaar Aanmerkingen. = : / Gevangenis Letter Register van 1 Burger)^ EURO- 3 Politioneel tot ge" le. Af deeling: 2e. Afdeding- Gevangenis nummer. Naam en voornamen. ! 1 Ouderdom. Beroep. Geboorte en laatste woonplaats. Dag, maand en jaar van opneming in de strafgevangenis. Bevel, be- Is er een beschikking, wijs van ontvonnis of ar- vangst van rest, krach- in bewaring tens welks genomen vertooning goederen of de opneming gelden uitge- plaats had. reikt? _= Is gezond of ziek opgenomen. Aard en duur der ^ straf. 1 IjDag, maand en jaar van ' i het vonnis of arrest van Jveroordeeling en door welke rechtbank. Dag, maand en jaar wanneer de straf is verstreken. I Besluiten van gratie of remissie van straf en bedrag der kwijtschelding. I | Dag, maand en jaar van ontslag uit de gevangenis. AanteeOp wiens lening en bevel is ont- jjandtee- slagen en kening van dagteekening (jgn c[pjer bij van het opneming en bevel- ontslag. Dag, maand, jaar en handteekening van den besturenden ambtenaar. Aanmerkingen. B. Teroorde«lden Personen "EANEN. vangenis veroordeelden jannen. "rouwen. Gevangenis te, ... . Letter gB Register va» veroordeelden l BurgerlH^ Personen INLAtf- DERS ) Tot dwangarbeid in defi ketting veroordeelden. Gevangenis nummer. N4AM EN BIJNAMEN. Vermoedelijke ouderdom. Beroep. Is er een Gewest, Dag, Bevel. be- bewijs van plaats en maand en schikking, ontvangst dessa of jaar van v°r*nis of van -n be_ kampong opneming arrest, waring ge_ van waar in de straf krachtens nomen goe_ afkom- gevange- welks ver- deren of stig. nis. woning is ge,den ujt_ opgenomen. gerejkt Is gezond of ziek opgenomen. Aard en duur der straf I " ~~ " I Besluiten Aintee- Dag, Dagteeke- van verleen- Op wiens Dag,maand, 'maanden "mg en Dag, de gr,tie o{ bevelis * « jaar en 'jaar van het nummer maand en kwjjtschel. >«aand en ontslagen *3" handtee- vonnis of l van het jaar dingvan laarvan en dag- ken'ng , kening van Aanmerkingen, arrest va« besluit van wanneer gt,af en ; ontslag u.t ; teekening den P den bestu- veroordee- van straf- de straf is betog def de gevange-j va„ het M renden ljng Plaats aan- verstreken. wjjtscheI. , nis. : beye, g ambtenaar. wijzing. ! | ding Gevangenis Letter Register van 1 Burgerlijk® INLAÏÏ" 2 Tot dwangarbeid buiten den kei' le Af deeling: 2e Af deeling •' Gevangenis nummer. Naam en bijnamen. Vermoedelijke ouderdom. Beroep. !1 Bevel Iser ?en Gewest, Dag, beschik- Vane^St. plaats en maand king, von- vanPSt dessa of en jaar nis 9' van in o rrpCT kampong van opne- krachte'ns bewaring vanwaar minginde welks ver- Sen°men afkom- strafge- tooning is o^gjjjje" stig. vangenis. °PSe" uitgenomen. refkt — — I - 'i-: - Is gezond of ziek opgenomen. Aard en duur der straf. Dagtee- r>r j Aantee- j Dag, üa5' n keningen Dag, vanier- Dag, Op wiens kening en maand, maan nummer maand en leende maand en bevel handtee- jaar en jaar va van het jaar wan- §rati? of jaar van ontslagen kening handtee- h6t VtZ- besl«» "eer de ontslag en dag- van den kening , Aanmerkingen. nis 0 yan straf- straf is van straf uit de teekening cipier bij van den , rest va plaats verstre- en bedrag gevange- van het opneming besturen-; ver00f' aanwij- ken. def nis. be.el. en ont- den amb-j deeling' zing. schelding. glag tenaar. | __ B.B. ^oordeelden rjsonen ^RS 'ing veroordeelden van elders komende jannen. Vr ouwen. Gevangenis nummer. Naam en bijnamen. Vermoedelijke ouderdom Beroep Gewest, plaats en kam- j pong of dessa van j waar afkomstig. Dag. maand en jaar van opneming in de strafgevangenis. | Bevel, ls er een beschikking, bewi*s van vonnis of «"bangst arrest krach- van 'n be" tens welks warinS Se" vertooning nomen g°e* is opge- deren of nomen. Selden uit gereikt ? Is gezond of ziek opgenomen. Aard en duur der straf. Dag, maand en jaar I i van het arrest of \on- 1 \\ n\s det veroovdeeWng. \\ // Dag maand en jaar ƒ wanneer de straf is I verstreken. j Besluiten van verleende gratie of kwijtschelding van straf en bedrag der kwijtschei ding. Dag, maand en jaar van ontslag uit de gevangenis. Op wiens bevel is ontslagen en dagteekening van het bevel. | Aanteekening en hand" teekening van den cipier bij opneming en ontslag — j Dag, maand, jaar en j handteekening van den| b esturenden ambtenaar,\ Aanmerkingen. 3. Tot dwangarbeid Gevangenis Letter Register 1 BnrgeriP InlaO' buiten den ket\e Afdeelinë 2e Afdeelinë B. B. Veroordeelden Personen i ^3 03 Pi 3 ™ r+ -3 ï-3B=„n2S Q CL C- r* —. re 2. - a o 4 tr » 2. i Waarde van het voorgaande. Waarde restant materiaal aan het eind der maand. Waarde verbruikt materiaal in die maand. Toezicht en helpers over de maand 19 K LMNOPQ R S Totale kostprijs der vervaardigde artikelen. ~ B < X* CTQ rc a & < n> S» ? p s 7 1 Verkoopwaarde der vervaardigde artikelen. Loon aan werkende wd. mandoers gestraften. Percentage van de winst aan opzichters. Gemiddelde opbrengst over Gemiddeld aanver' het werk per tal werkende Winst. man en per- gestraften per lies. dag (zonder dag. berekening van I 't toezicht). j JOURNAAL. Januari 1910 - -- - K,s (gevangenis). Z'tolXfa™"' Af G°"vfr"ePentvan Neder" voor afschrijving aan gereedschappen landsch-Indie van den Timmerwinkel f voor voorschot op 3/ -05 f idem yan de Blikslagerij ff »f ff 11 /1 -uo p „ 25/1-05 enz — — f ===== i —„ . , Vervaardigde artikelen I Materialen. Aan Materialen voor aankoop M3. hout blik, etc. dd. f yoor verbruikt hout f Klein materiaal • . h]i. voor aankoop spijkers schr. etc. dd. f » » pan|}an e(c; ; ; ; ; » „ „ sloten en scharnieren. „ " " bamboe >. — ^ Aan Klein Materiaal „ , , f voor hangsloten t Gereedschappen. scharnieren voor aankoop beitels en schaven dd. f " wag st0V)Verf „ „ messen en hamer. „ " ' 1 — „ etc. „ Aan salarissen w ... f voor salaris Baas Timmerman ... f Werktuigen. Opz. Blikslagerij. ...» voor aankoop veldsmidse da ... . t et(f schaafbanken dd . . . „ —— „ Salarissen * Aan afschrjj vingsrekening voor betaald salaris Baas Timmerman, f voor afschrijving op werktuigen . . f „ „ onderbaas „ » - gereedschappen. Opzichter Blikslagerij. . 'n etc- „ - =_ enz. enz. * ^ - Gouvernement van Nederlandse,li : Indië Aan vervaardigde Artikelen Aan Kas. voor verstrekt aan magazijn van voor vorenstaand betaald. ...... f Oorlog S _» f Afschrflvingsrekening. — Aan werktuigen voor verstrekt Pandhuis te voor afgeschreven op werktuigen . f Timmerwinkel (Zie staat A, kolom C). f idem weverij , f ! - " enz* enz. enz. ^ —* Januari 1910 J MAGAZIJNBOEK VOOR Qroot en klein Materiaal. Hout Voorraad Verbruikt Datum Hoeveelheid Verbruikt . D -• op Prijs. in Pnjs. van en Prijs. in Prijs. „ . , .. . , 1 Februari. Februari. aankoop. omschrijving. Januari. ^ ___ . 0.936 M'. Dj f 67 72 0.936 M:'. Dj f 67 72 3.126 M3. Djatihout { 200 - 2.19 MJ. Dj f 132 28 J „ Rasamala „ „ 150 — M3. „ Singapore „ „ 60 — „ „ planken „ 80 — enz. ^gekocht in deze maand 8 M:i. Djatihout. . . „ 416 — 3.5 M®. Dj. h. . . . », J82 _ I ! | I I i l " i I ]H Voorraad Verbruikt op Prijs. in Prijs. 1 Februari. Februari. Kasboek. h Maand - . -- - ] . - 1 I Aan Gouvernement van N. I. voor 3 Per Materialen ontvangen voorschot. . • . f 500:— hieronder te rangschikken aan- 16 | „ Gouvernement van N.!. voor koop balken, hout, planken ontvangen voorschot .... „ 250 ~~ bamboe, blik,baksteenen, klap- j „ Gouvernement van N. I. voor pervezel, houtskool, etc. » 384 ontvangen voorschot .... „ 300 — j n Klein Materiaal hieronder te rangschikken aan- j koop spijkers, schroeven, schar¬ nieren, sloten, hangsloten, lijm stopverf, etc „ 162 25 „ Gereedschappen voor aankoop hamers, beitels, schaven; messen,tangen, zagen. » 160 i „ Werktuigen schaafbanken, draaibanken werktafels, ramen v/'d weverij, veldsmidsen etc „ 05 „ Saldo voor saldo op N. R 194 — I f 1050 - f 1050 - volgende volgende Aan Saldo , „ Pf)r maand 1 i t \ * icm maand 3 voor m jcag Qp [ie(^en ... f 194 — enz. enz. « |i ï li MAGAZUNBOEK VOOR Gereedschappen (ook voor werktuigen). Gereed' Datum Prijs van Omschrijving. per Totaal, aankoop. eenheid. 4 stuks lange schaven f 3 150 f 14 i schappen. Verstrekt Afschrijving Beschadigd Restant aan voor of Prijs. op Prijs, den slijtage. onbruikbaar. eind Timmer- I 1 pCt. 1 lange schaaf f 3 46 3 lange schaven f 10 40 winkel. p.m.f 0 14 I f I i I Maand 190 Vervaardigde Kostprijs. Verkoopprijs. Afgeleverd aan artikelen. door de Timmerwerk- Pandhuis te. plaats. kasten, tafels, krukken, etc. door de weverij . . . Kantoor Resident .... of Dep. van Financiën, B.O.W. etc. vloermatten en voetvegers door de steenstamperij, B.O.W. te door de Werkpl. voor ^?P; v- Oorlog of magazijn rlecht-en bamboewerk. v. U. te door de blikslagerij. Garnizoen te door de kuiperij. B. O. W. voor straat besproei¬ ing te ... . (gieters, enz.) of wel Hospitaal te (nachttorinen.) ! Aantal. Kostprijs der TerYaardigde Verkoopprijs ^ artikelen der = Gestraften. Werkuren. Maand Mei 1905. 5 ^ v™r- Q dag. Omschrijving. Prijs. artikelen. ^ 83 ! j — 2 79 | 3 82 1 Tafel (lossing-schrijver), f 8 - f 11 50 74 1 „ (vierkant) . . . „ 5 - „ 6-4 /4 1 „ (schatters). . . . „ 12 — „ 10 5 7ö 16 Krukjes 32| — „ 40 — g go 6 Stoelen » — » _ 7 — 4 Banken » o _ a 73 1 Trapje ^ J 78 Toezicht ^ - 9 78 Loon 2 Timmerlieden. . „ 67 50 10 85 | 11 81 jif 311; 501 f 109 50 I !o ^ Ij j j 13 77 15 86 I 16 79 | Acht uren. 17 76 18 63 19 68 20 74 j I 21 — 22 67 23 66 :i | 24 63 25 67 i! I 26 66 !! ! ! 27 60 1 28 l! I 29 61 Ij 30 63 31 63 jj , — i Totaal. 1983 . 216 uren. ; Gemiddeld. 74 || 8 uren. Gereedschappen en Werktuigen Maand Mei 1905 Omschrijving Prijs. Datum Materiaal Maand Mei 1905. Omschrijving Prijs I I Rekening April . . . j| f 39^80 1 Restant April . . J f 245 75 S" ' • • • .; ■ • » 12\— 1 4 Balken Djatie . . . „ 18 48 Dubbel schaafbeitels. j„ 12— 4 4 Q7fi Zagen 26 25 6 ; 10 " " ' ' ' " 48 86 pö«ond°Pkken " 180 10 s'pore hoüt .::: ;; 42 9o vmln " 12 I 10 Balken Djatie ... „ 74 36 Vijlen . 3 60 19 ! 10 71 R7 Hamers (ijzeren) . . . „ 15 - 23 10 ' 293 44 Wem (houten)... „ j0 40 24 i 4 „ S'pore hout ! ! ü 6? Dissels » 5 — 25 ; Bouwen loods zagerij. „ 13 20 Passers (rechte) ..." i 50 :-r Veerploegen 20 ^ f 829 42 Ploegschaven . 10 Gaat af voor de kuiperij Pennen (ijzeren) . " 4 50 Balken Djatie. f 89.90 Hangsloten (id) 1 20 i Spore hout » 9-40 Overvallen(id) . . . . \"n o 30 1 f 99 30 Scharnieren (id) . . . L 0 30 Werkbanken 22 50 ^ ^ " Totaal f KAO Restant Mei f 548 45 10Balken Rasamala f29844 S'pore hout,, 6. aanbezaagd „„ 341.04 : .= f 645 48 Verbruikt. ... f 84 64 Behoort bij Bijblad No. 4268. Residentie Maand Afdeeling Jaar DAGITAAT VAN HET aantal gevangene Inlanders en met hen gelijk gestelden van iedere categorie in de gevangenis te Maand Dagctaat van het getal gevangene Inlanders en met te Residentie . . . • Datum. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 Totaal Veroordeelden. Gegijzelden. | tot dwangarbeid in Mannen den k|üi tot dwangarbeid buiten den ketting Mannen ter plaatse door den Directeur- van Justitie aanVrouwen gJewezen. Mannen ter plaatse der veroordeeling. Vrouwen Mannen tot ten arbeidstelling. Vrouwen Mannen tot gevangenisstraf. Vrouwen tot dwangarbeid in den Mannen ketting voor elders bestemd. Mannen dwangarbeid bui- ten den ketting voor Vrouwen elders bestemd. Mannen Wegens schulden. Vrouwen Mannen Wegens niet betaling van geldboete. Vrouwen U v Gezien De Resident, Jaar hen gelijkgestelden van iedere categorie in de gevangenis Afdeeling Preventieven. Mannen in onderzoek bij den — besturenden ambte- Vrouwen naar of magistraat. Mannen jn oncierzoek bij den eersten rechter. Vrouwen Mannen Wier vonnis nog niet in kracht van gewijsde is Vrouwen & gegaan. Mannen Doortrekkende gevangenen. Vrouwen Mannen Krankzinnigen Vrouwen Mannen — Totaal. Ij Vrouwen Aanmerkingen. den De Assistent Resident. 4 Behoort bij Bijblad No. 4268. Residentie jaar Afdeeling Maand Onderafdeeling DA6STAAT VOOR DE Gewesten Bengkoelen en Palembang van het aantal gevangene Inlanders en met hen gelijkgestelden van iedere categorie in de gevangenis te Veroordeelden Uit andere ] gewesten Tot dwangarbeid. Uit de Residentie Door den I Door den i Door de rapat magistraat | Landraad. Tot dwangarbeid. Datum Mannen in den ketting Mannen buiten den ' Vrouwen ketting in aen Mannen ketting Mannen buiten den ket- Vrouwen ting. Mannen Tot ten ar- ~ Vrouwen beidstelling. Mannen Tot gevange- Vrouwen nisstraf. Mannen Tot ten ar- Vrouwen beidstelling Mannen Tot gevange- Vrouwen nisstraf. Mannen ' Tot dwang- arbeid buiten Vrouwen den ketting. Mannen _ Tot ten ar- Vrouwen beidstelling. Mannen Tot gevange- Vrouwen nisstraf. C3 Ö/) G o) V> 4) S.££ -gS* «, ö £ t aco 5 Jj a"°u ^ ü ^ " c - o 2 o o — o 2,-° o — O t p. e c ? a>