VERGADERING DER Studie Commissie UIT HET Suriname Studie Syndicaat MET DE Leden der beide Landbouwvereenigingen en eenige belanghebbenden gehouden op 4, 5 en 6 Juni 1919 te Paramaribo. stoomdrukkerij J. H. OL1VIERA Paramaribo. C 23 Vergadering DER Studie Commissie UIT HET Suriname Studie Syndicaat MET DE Leden der beide Landbouwvereenigingen en eenige belanghebbenden gehouden op 4, 5 en 6 Juni 1919 te Paramaribo. stoomdrukkerij J. H. OLIVIERA Paramaribo. VERGADERING DER STUDIE COMMISSIE UIT HET SURINAME STUDIE SYNDICAAT MET DE LEDEN DER BEIDE LANDBOUWVEREENIGINGEN EN EENIGE BELANGHEBBENDEN GEHOUDEN OP 4, 5 EN 6 JUNI 1819 TE PARAMARIBO. Ter Inleiding dezer vergaderingen hield de leider van het Suriname Studie Syndicaat op 4 Juni 1919 ten 8 ure n. m. voor belangstellenden toegankelijke lezing over toestanden in Deli. Het gesprokene gaf geen aanleiding tot debat. Vergadering op 5 Juli 1919 8 u. v. m. Aanwezig de heeren : J. S. C. Kasteleyn, B. J. Kluvers, E. Snellen, D. S. Huizinga, S. Gonggrijp, M. Welle, G. Calkoen, J. Gonggrijp, Th. Waller. D. Gomperts, W. K. A. Moll, H. Ahrens, W. Arntz, J. F. R. Folmer, G. van Dien Jr., G. H. Brokmeijer, J. Mastenbroek, A. P. Nassij, E. A. Brunings, E. G. Samson, J. F. van Emden, H. Geerling, A. G. C. H. Janssen, C. R. Weything, P. A. Hilfman, E. Nahar, Ch. Bergen, C. Reteig, E. Ellis, L. de la Parra, L. Weigel, R. G. Vervuurt, Th. Brouwers, A. S. J. Fernandes, S. Beek, J. Humbert en A. J. Polak. Voorzitter: J. S. C. Kasteleyn. Secretaris: E. Snellen. De Voorzitter opent ten 8.30 u. de vergadering, heet alle aanwezigen welkom en spreekt den wensch uit, dat de te houden besprekingen mogen leiden tot verhoogden bloei van het Surinaamsch Landbouwbedrijf. Tevens dringt Spr. aan op het kort uitspreken van ieders meening, daar de stof omvangrijk en de beschikbare tijd vrij kort is. Ter inleiding van het eerste punt: Het opvoeren van het aantal immigranten, leest de heer Kasteleyn het volgende voor. He, behoe,,. geen -de, betoog n&r toelichten, voor U U zulks overbodig. Q„rinnme eindigt met dezelfde Elk rapporten geschrift over buriname einu.^ indien er geen arbeiders ''l"""1 . kolonie t0t de conclusie Nu wij op onze to ht,„ door öe.Monre^ ^ gekomen zijn, datnet aanwi s 'len wii zooveel temeer, meerderen bloei te: brengïn, g w'Pivaartsbronnen ongebruikt te hoe onverantwoordelijk het is die kortst mogeliiken tijd laten liggen en boe X^'^vo ref on, STgeen wi'roolaig verwaa'rl^os^ hebben! eindeUjk di^ aandacht te schenken, welke het zoo volkomen verdient. rifcch Er mag niet lang meer getalmd wor en ree si diengten wij Indië de gelegenheid ontn^rennva!rbete VoèreS en wie weet hoe £Si SSsk^x^Javanen ;nder d; ter zulke gunstige voorwaarden g .fl Suriname meer kans schroom niet te zeggen, dat ee J andere landen, waar SS» 5 hetende Tn een' som'gelds'en een in gereedheid gebracht StUkWaadrïbhiiTn?de Buiten Bezittingen gelijkgesteld met Europeanen en waar bestaat er daar leerplicht $$ie ledereen, die het goed meent met de Javanem Ml nu ^ naar Suriname moeten bevorderen , "'«mg g „ajagen LtTbfTeirnt°g*temng nieV Europeanen en overvloedige gèugSd eêti welgesteld findbouwer te worden. Eerst moeten de bestaande plantages voldoende werkvolk hebben om hun culturen, die in den laatsten tijd zoo verschrikkelijk geleden hebben, weer in orde te brengen ; dan moeten zij voldoende volk hebben, om voorgenomen uitbreidingen tot stand te brengen. Vervolgens moeten er arbeiders komen voor nieuwe landbouw-houtmaatschappijen, voor boschexploitatie en delfstoffenontginning, die zeker ter hand genomen zullen worden, indien men de overtuiging heeft, dat het chronisch gebrek aan werkvolk tot het verledene gaat behooren, indien men weet dat de maatschappijen daarmee niet meer te kampen hebben. Is ook aan deze behoefte voorloopig voldaan, dan zal het Gouvernement de tallooze werken, die op uitvoering wachten, als uitbreiding van wegen, telephoon, irrigatiewerken en waterleidingen ter hand nemen. En mocht ook hierin voorzien zijn, welnu, dan biedt het aanleggen van vestigingsplaatsen voor de nieuwe bevolking van Suriname een schier onbegrensd arbeidsveld. Wie twijfelt er nog aan of tien duizenden arbeiders zullen hier werk vinden in dit land van vele mogelijkheden. Het is dunkt mij haast overbodig hierover Uwe meer.ing te vragen, maar mocht er iemand zijn, die het ten deze met ons niet eens is, die van oordeel is, dat het mogelijk zal zijn door verbeterde arbeidsvoorwaarden de Creolenbevolking tot plantagearbeid te brengen, dan zal ik zulks gaarne vernemen. De heer Van Emden zegt, dat geen enkele verbetering in de bestaande voorwaarden den Creool tot werken op de plantages zal brengen, zij het ook maar voor eenige dagen per week. De heer /. Gonggrijp heeft ten deze ervaring. Op zijn gunstig gelegen plantage in de nabijheid van de stad en aan den weg gelegen, trachtte hij herhaaldelijk menschen uit Paramaribo aan het werk te zetten, maar dit bleek steeds een onmogelijkheid. De Voorzitter stelt vast, dat de praktijk blijkbaar geen kans ziet de Creolen op plantages aan het werk te zetten. Dit was reeds Spreker's oordeel en hij ziet dit hier bevestigd. De Voorzitter vervolgt thans: Thans wilde ik gaarne Uwe opinie hooren over den invoer van vrije Britsch-Indiërs. In de veronderstelling, dat veel Britsch-Indiërs hier meer bereikt hebben dan hetgeen zij op het oogenblik der emigratie hebben durven denken, meer dan in hun eigen vaderland ooit hun deel had knnnen zijn, acht ik het niet onmogelijk, dat er bij zijn, die hunne familieleden zouden willen doen overkomen, indien zij daarvoor de middelen hadden. Ook kan ik mii denken, dat zeer velen, die van het recht naar hun geboorteland terug te keeren,8ebrmkHmaS'lannad^ ?Jaar tijd weer bereid en verlangend bevonden worden het land waar zij het goed gehad hebben, weer op te zoeken, maar hnn de noodige gelden daarvoor ontbreken. Zou er geen middel te vinden zijn, waardoor hun dat mog liik Smaakt wordt ? Voor het Gouvernement moet het reeds voldoendeSn dat zij zich weer tot vestiging bereid verklaren en Gedurende meerdere jaren in de kolonie blijven. Het risico, dat fij hunne belofte niet nakomen, blijft echter be^an, en nu mijn voornemen met de Vereeniging van de ^migranten nf deze zich daarvoor borg zou kunnen stellen. Mocht dit zoo zjn" dan wa&re het wellicht mogelijk door het Immigratiefonds de overtochtskosten te doen Jetaïen. üZerara heeft de gelegenheid land in e,gendom te verkrij- gCn' Heteriiilrtm?r«e^egewenscht nauwkeurig op dehoQgtetebiij ven van hetgeen Demerara doet, nu het door het stopzetten der XS S. dee iee gevolgen der afschaffing der slavernij te neutral.seeren 'e" f SS' d-ïUdaan„oe. dienaangaande aanbevolen. De heer Ter Laag zegt7dlt na afloop ^dboS- Rritsch-Indiër* de plantages verlaten om zich als Kiein te veSn e? voor de plantages verloren z,jn. De Voorzitter herinnert aan het door hem in zijne lezing m- ^S££S35255isa-- rekening mee zal worden gehouden. De heer Ter Laag meent ook, dat de Britsch-Indiër goed de hier genoten voordeelen beseft. De Voorzitter zegt, dat het nu besprokene eigenlijk afhangt van de beslissing van het Gouvernement en Spr. kende noch den Gouverneur, noch diens hoofdambtenaren daarin met de bedoeling eerst de meening der practici te vernemen. De heer Fernandes kent de eigenschap der Britsch-Indiërs om zich zelfstandig te vestigen groote waarde toe en onder de gunstige voorwaarden liever bij het Gouvernement dan bij particulieren. Spr. herinnert er aan, hoeveel moeite men had met het doen hercontracteeren dezer lieden. De Voorzitter zegt, dat dit ook geheel naar zijne meening en in zijne richting is. De heer Van Dien vraagt, hoe het overkomen dan moet geschieden ; wanneer er honderden zouden emigreeren, wordt het weer als voorheen een georganiseerde emigratie. De Voorzitter ziet dit nu niet dadelijk zoo'n vlucht nemen; maar men zou toch zeker flinke bekendheid aan de gunstige vestigingsvoorwaarden in Britsch-Indië moeten geven. De heer J. Gonggrijp herinnert aan de Commissie uit Demerara, die naar London is gegaan om te raadplegen over den aanvoer van arbeidskrachten en die nu ook tracht vrije Britsch-Indiërs aan te voeren. Zou haar poging gelukken dan zou een geregeld scheepvaartverkeer Calcutta-Demerara moeten worden ingelegd, dan komt er wellicht gelegenheid een deel van den aanvoer naar Suriname af te leiden. De heer Van Emden zou een combinatie der belangen van de beide Guyana's voordeelig en goedkoop achten. De heer Welle meent te weten, dat de Londonsche Regeering niet op de Britsch-lndische Emigratie wenscht in te gaan. De Voorzitter heeft uit deze mededeeling gehoord, dat de planters hier zich blijkbaar op de hoogte trachten te houden van hetgeen elders geschiedt. Men houde in het oog, dat wat nu ten opzichte van BritschIndië besloten wordt, later wellicht ook voor Java zal moeten gelden. De heer Van Emden zegt dat de heer Welle zich heelt vergist, en dat Engeland nooit tegen de emigratie van vrije BritschIndiërs kan zijn. De heer Beek vraagt of er bij de vrije emigratie ook eenigen waarborg bestaat, dat de binnengekomen lieden zich in den landbouw zullen vestigen. Vroeger zijn transporten Chineezen hier aangekomen, die zich allen als kleine winkeliers hebben gevestigd. De Voorzitter antwoordt hierop, dat men den landbouw aantrekkelijk moet maken door goede voorwaarden voor de vestiging. De heer Welle zegt, dat de Britsche Regeering voorzichtig zal zijn met het toestaan van emigratie, ook van vrije arbeiders. Engeland geeft zijn kolonies een preferentieel recht van op^een zak suiker; helpt in die richting sterk en helpt hiermee de koloniën, die hierdoor hoogere loonen kunnen betalen en dus arbeiders uit andere deelen van West-lndië kunnen trekken. De Voorzitter zegt, dat men in Deli geen moeilijkheden van de Chineezen-immigratie heeft ondervonden ; daar ging alles buiten het Gouvernement om; de planters zorgden zelf voor den aanvoer. Nu is het Spr. ter oore gekomen, dat van uit Horto Rico aanbod van werkkrachten zou gekomen zijn, maar daar blijken de werkloonen f 2,50 per dag te zijn. Laat de Vereeniging nu eens onderzoeken hoe het daarmee staat. De lieer Huizinga zegt, dat de suikerproducenten op PottoRieo ook bescherming voor den suiker in Amerika rijgen en daardoor zelf nog arbeiders invoeren. Door dien invoer werd de ontwikkeling der Bovenwindsche eilanden zeer gehandicapt; bpr. begrijpt dus niet, dat er nog questie van uitvoer van arbeiders zou zijn. De heer ter Laag stelt voor de desbetreffende brief, zooals de Voorzitter zegt, door den Agent-Generaal ontvangen, telephonisch ter inzage te vragen, op welk voorstel wegens gebrek a tijd niet kan worden ingegaan. 2. Het aandeel door de planters te betalen in de aanvoerkosten. De Voorzitter leest te dezen opzichte de volgende inleiding V0°rik ga hierbij van de veronderstelling uit, dat de ontwikkeling van Suriname de plicht is van Nederland als koloniale mogendheid, en dat Nederland ook verantwoordelijk is voor die ontwückehng^ikkeiing Jg a„een mogeijjk door te trachten een gevestigde arbeidzame bevolking hier te krijgen. Daarop moet het streven gericht zijn, alle maatregelen moeten daarmee rekening houden. Het is onmogelijk gebleken door immigratie van bewoners van naburige landen dit doel te bereiken; de praktijk heeft bewezen, dat alleen Britsch-Indiërs en Javanen hiervoor in aanmerking komen. Daar de aanvoer dezer lieden door den verren afstand groote kosten met zich brengt, moet men de zekerheid hebben, dat de aangevoerde lieden door hun arbeid de voor hen gemaakte kosten zullen goedmaken. Tot nu toe was dit mogelijk, doordat toegestaan was, dat zij zich verbonden gedurende vijf jaren op de ondernemingen van den grooten landbouw arbeid te verrichten, en op het niet nakomen dier verbintenis straf gesteld was. Het Gouvernement hoopte, dat dergelijke lieden zich na afloop van hun contract zouden vestigen als vrije landbouwers en het er op die wijze in slagen zou het land te bevolken. Er is genoegzaam gebleken, dat langs dien weg het bevolken van dit groote land eeuwen en eeuwen zou duren, vooral ook, omdat de vraag naar werkvolk voor den grooten landbouw nog betrekkelijk gering is; maar tevens is het duidelijk geworden, dat de lieden, die men aanvoerde door de jaren, dat ze gedwongen waren geregeld te werken, beter geschikt werden zich als zelfstandig landbouwer te vestigen dan de overgroote meerderheid bij aankomst was. Zij hadden reeds getoond zich in hun eigen land geen zelfstandige positie te kunnen veroveren, waren door deze mislukking meestal in een slechten gezondheidstoestand, terwijl voor velen het landbouwwerk geheel vreemd was. Daarenboven kwamen zij in een geheel nieuwe omgeving, waarom het hun moeilijk viel zich direct zelfstandig staande te houden. De belangen van het Gouvernement en van den grooten landbouw gaan tot zoo ver hand aan hand, maar loopen uit elkaar zoodra de werkman geschikt is als vrije landbouwer zich te vestigen. Dit heeft men reeds meerdere malen ondervonden, doordat lieden, die men gaarne op de ondernemingen wilde behouden, zich op Gouvernement-vestigingsplaatsen neerzetten. Toch moet het Gouvernement daartoe een ruime gelegenheid bieden, wil het er in ooit in slagen dit land te bevolken. Het kan zich er niet bij neerleggen en het is ook een abnormalen toestand, dat de plantages bewerkt moeten worden door menschen, die men onder een dwangverband van het andere einde der wereld moet halen, Dat kan ap den langen duur ook niet blijven bestaan, omdat het irrationeel is. Het Gouvernement moet zijn einddoel in het oog houden en daarom moet het de gelegenheid tot geheel vrije vestiging zoo aanlokkelijk mogelijk maken, al gaat daarmee ook een mindere arbeidsprestatie dier lieden ten behoeve der ondernemingen gepaard. . , Echter moet het voorkomen worden, dat de particulieren alle aanvoerkosten van de immigranten betalen en het Gouvernement uitsluitend het voordeel van hen trekt. Tot nu toe kan dit ook niet als regel gegolden hebben, gezien het groote deficit van het immigratiefonds. Na vele jaren zal het Gouvernement ook dit tekort in een anderen vorm, als invoerrechten etc. vergoed krijgen, maar dat neemt niet weg, dat het billijk blijft, dat hij die er zijn voordeel in ziet in deze kolonie een plantage aan te leggen, in de aanvoerkosten der immigranten bijdraagt, naarmate hij ervan profiteert. Hierbij kan rekening gehouden worden met het feit, dat hij den immigrant geschikt "maakt voor kolonist, zoowel economisch als lichamelijk, dat de werkprestatie vooral in het begin beneden het middelmatige blijft, dat de geschoolde krachten door gunstige voorwaarden hem bij vestiging geboden, geen hercontracten zullen sluiten, etc. etc- . Het moeten echter niet alleen de planters zijn, die voor het werken met immigranten een bijdrage aan het immigratiefonds moeten storten, maar iedereen, die in zijn bedrijf immigranten gebruikt inclusief het Gouvernement. Bovenstaand principe wordt in de Federated Malay Staten in praktijk gebracht en schijnt wel te voldoen en ook de heer van Vollenhoven beval deze regeling voor Suriname aan. De bijzonderheden dezer regeling kan men vinden in de Labour Code van 1912. Er worden om de 3 maanden 2 bijdragen geheven, één naar het aantal werklieden, dat in de afgeloopen 3 maanden gewerkt heeft en één naar het meerdere aantal dan, dat men zelf in de laatste 2 jaar heeft geïmporteerd en dat gedurende de laatste 3 maanden op de onderneming heeft gewerkt. Eerst wordt vastgesteld in welke werkzaamheden en bedrijven betaald moet worden (bldz. 59). Daarna wie als werkgever beschouwd wordt (Employer) (Bldz. 60), dan wie arbeider is, waarvoor betaald moet worden, (bldz. 62). Verder de rapporten die elke drie maanden moeten worden ingezonden (bldz. 61) en ten slotte de wijze, waarop het aantal werklieden berekend wordt en voor welke de toeslag betaald moet worden (bldz. 62). Het maximum van den toeslag, dat elke drie maanden wordt vastgesteld is $ 3 = f 4.20 (Limit of rate). Op bldz. 63 en volgende worden de straffen geregeld voor onjuiste invullingen, wanbetalers enz. Op bldz. 66 is nader omschreven wat door het Immigratiefonds betaald wordt en wat voor rekening van het Gouvernement komt. Niet vergeten moet worden dat het een werving is door old hands (laukehs—kanganies). !n verband met deze bepalingen, zegt de Voorzitter, zou hij er op tegen hebben, dat men niet zeker is van de grootte van het bedrag omdat dan voor het maken van begrootingen en berekeningen een vaste basis ontbreekt, tenzij men evenals in deMalay States een m?ximnm bijdrage wordt vastgesteld. Tevens komt het hem wenschelijk voor, dat dit bedrag zoodanig wordt vastgesteld, dat de planters voor een werkman, die geregeld werkt, in vijf jaren hetzelfde betalen als zij tot voor den oorlog betaald hebben. De bewering, die ik een dezer dagen van een Uwer hoorde dat het plantagebedrijf inet het betalen van een aandeel in de aanvoerkosten staat of valt, komt mij eenigszins overdreven voor. Een plantage met 300 contractanten, die volgens deze berekening 300 X f 32 = f 9600. moet betalen, moet een dergelijk bedrag kunnen opbrengen of zij heeft op den duur geen levensvatbaarheid. Een eventueele verkorting van den contractduur zou de planters niet regardeeren. Sluit een immigrant een hercontract dan gaat de betaling door. Ook voor het werk van vrije immigranten zou hetzelfde bedrag betaald moeten worden. Hoe men de betaling nu nader zal willen regelen, hoe men misbruiken en ontduikingen (bijv. door verlof geven) zou moeten voorkomen, daarmede wil ik mij op dit oogenblik niet inlaten. Ik beperk mij tot het stellen dezer vragen : Acht men het billijk dat de planters een aandeel in de immigraiiekosten betalen? Kan men zich ermee vereenigen, dat dit op de door mij voorgestelde wijze geschiedt? De premie van f 20.— zou evenals tot nu toe door het fonds worden betaald. De aanvoerkosten in de Malay States zijn laag. De Heer Van Emden meent, dat de passage ongeveer f 12.— bedraagt en de totale kosten f 24,— . De Voorzitter vervolgt zijn uiteenzetting en zegt: Het Gouvernement in de Malay States wil de laukeh-werving bevorderen teneinde aldus goede werkkrachten te krijgen ; de plantage beheerders zijn, evenals het Gouvernement, de werkgevers; arbeiders zijn alle volwassen koelies, die in loondienst werkzaam zijn en die passage genoten op schepen der Engelsche Regeering. Een bezwaar is het, dat men maar 1 maand zeker is van zijn arbeiders. De heer Van Emden zegt, dal een ander bezwaar is, dat de voorschotten, die de werkgevers gegeven hebben, "ie^ inve,r^'enci behoeven te worden, daar men meent dat de arbeiders dan gebonden zouden zijn.— De Voorzitter geeit dit toe, doch de eene werkgever kan de betaalde voorschotten van een ander, die den arbeider overneemt, terug krijgen. Bovendien heeft het Gouvernement op schillende wijze emplooi voor die menschen zooals aan spoorwegen — dijken — kanalen — wegen — mijnen — fabrieken landontginning enz. De Voorzitter wenscht thans de gestelde vragen in bespreking te brengen. De heer Van Emden zegt, dat reeds vóór den oorlog de aanvoerkosten zijn gestegen en wel van f 156. f lb8. daarna tot f 180.— . ..... Hii herinnert eraan, dat de heer Krusemann in April jl. de aanvoerkosten voor de toekomst op f 400.- schatte, naar zijn meening zullen de contracten ten slotte op 2 jaar gesteld wor den. Ziet men nu naar de stijgende kosten van alle andere zaken, dan zal men tot het resultaat komen, dat de plantages geen aanvoerkosten zullen kunnen betalen. Door het korter contra* zullen meerdere woningen r.oodig zijn, de hospitaal kosten zul len vermeerderen, de bij te passen bedragen op voeding en gereedsctiTppon zullen stijgen, terwijl de werkprestatie van den arbeider in belangrijke mate zal dalen, zelfs bij een 3-jarig c tract zal de werkprestatie in belangrijke mate afnemen. De toestanden op de Buitenbezittingen van Ned. Oost-Indie 7iin niet te vergelijken met die van Suriname. Krijgen wij het 2-jarig contract, dan zullen de meeste contractanten na a loop van het contract van de plantages weggaan De grondpolitiek der Kolonie werkt dit verloop in de hand en zal op deu duur de immigratie geheel in Kolonisatie doen ver anderen - vermindert men het aantal contractjaren, laten dan ook de aanvoerkosten geheel voor rekening van het Gouvernement komen de plantages zijn dan te beschouwen als leerschool voor de toekomstige kolonisten. In dit systeem past alleen een belasting op de overwinst der plantages. De Voorzitter zegt hierop, dat als de plantages niet in de aanvoerkosten kunnen bijdragen, zij ten onder zullen gaan doordat de industrie hen zal overvleugelen. De heer Vun Emden vreest inderdaad, dat bij een nog gunstiger grondpolitiek geen man op de plantages zal blijven, de Britsch-Indiërs zijn reeds voor 99% weggegaan en de Javanen zullen dit voorbeeld volgen, elkeen zoekt ten slotte zijn eigen voordeel. Indien nu de plantages zullen moeten concurreeren met het Gouvernement dan zullen zij ten onder gaan. De Voorzitter herinnert er aan, dat hij den grooten aanvoer van werkkrachten moet aanbevelen in den Haag en dus ook het groote belang der Kolonisatie heeft aan te toonen. De heer van Emden zegt, dat particuliere vestigingen als die op Boxel en Vreeland ten slotte moeten concurreeren met de Gouvernementsvestigingsplaatsen en dan zullen de plantages den strijd verliezen en ten slotte zijn er maar weinig plantages, die zooveel terrein beschikbaar hebben. Wil het Gouvernement het plantagebearijf niet onmogelijk maken, dan moet het geen bijdrage van de eigenaars vragen in de aanvoerkosten, deze bedragen zullen toch ook niet meer uitmaken dan een druppel in den emmer. De Kolonisatie zal millioenen kosten en de voordeelen der Kolonisatie komen rechtstreeks het Gouvernement ten goede. De Voorzitter vraagt een becijferd overzicht om te doen zien, dat het plantagebedrijf onmogelijk zal worden. De heer van Emden zegt dat de landbouwvereenigingen deze gaarne alsnog zullen willen verstrekken, hij wijst er tevens op, dat de heeren Huizinga en Folmer, te zamen met de Heeren van het Suriname Studie Syndicaat de reis naar Holland zullen maken, zij zullen bij de besprekingen dienaangaande in Nederland nog de gewenschte inlichtingen kunnen geven. De Voorzitter zegt, dat het nadeel van een kort eerste contract afhangt van het percentage, dat daarna van de plantages wegtrekt. Wel is waar, dat de meesten gedurende de eerste maanden van het contract nog moeten acclimatiseeren en zich aan de werkzaamheden aanpassen, doch geheel onbruikbaar zijn zij niet. De heer Huizinga zegt, dat het landbouwbedrijf in Suriname niet kan concurreeren met dat op Java en De//. Hij ge- looft niet, dat dit ligt aan de minderwaardigheid der Surinaamsche planters, het zijn dezelfde menschen als die naar /ava en Deli gaan, doch Deli ligt veel gnnstiger dan Suriname en daarom trekt Deli meer kapitaal. De Directeur van Justitie in Batavia stuurt blijkbaar aan op een 2-jarig contract voor Deli; Suriname zal dan moeten volgen. De Surinaamsche Landbouw Vereeniging acht alsdan hier den landbouw slechts bestaanbaar wanneer geen aanvoerkosten betaald zullen behoeven te worden. Toen de heer S. Gonggrijp zijn bekende lezing over de weinige rentabiliteit van het landbouwbedrijf in Suriname had gehouden, heeft de Gouverneur de waarde van die cijfers ontkend, daarna is aan Z. E. gevraagd een commissie te willen instellen teneinde na te gaan of die cijfers juist waren. Toen de komst van het Suriname Studie Syndicaat bekend werd, heeft de uouverneur die commissie niet meer benoemd, daar het Studie Syndicaat de gegevens zelf zou verzamelen. Komt het over eenige jaren tot afschaffing der hercontracten en wordt de contractsduur op 2 jaar gesteld, dan zien de leden der Surinaamsche Landbouw Vereeniging de zaak zeer donker in. Hij is er dan ook van overtuigd, dat dan geen aanvoerkosten zullen kunnen worden betaald. De Voorzitter belooft alle aandacht aan deze zaak te zullen wijden. De heer van Dien herinnert eraan, dat de Voorzitter heeft sevraaCTd of een bedrijf werkende met 300 contractanten staat of valt met eene betaling van f 10.000 in de aanvoerkosten, maar nu gaan de Heeren Huizinga en van Emden nog verder en zijn volstrekt pessimistisch ten deze. Spreker is dit minder en hoopt op betere tijden, als door de verlaging der rijstprijzen de groote attractie voor den rijstbouw komt te vervallen. Het oordeel van den objectief tegenover deze zaken staanden Voorzitter, die er op wees, dat de landbouw steeds te concurreeren heeft met de nijverheid, heeft Spreker getroffen en hij moet de waarheid daarvan erkennen. De heer Ter Laag heeft in een nota aan het Suriname Studie Syndicaat reeds uiteengezet, dat de landbouw geen aanvoerkosten kan betalen, een meening op langjarige ervaring gegrond, de groote landbouw heeft immers nooit gerendeerd. De gevraag- plus de genees- kuridQee ^komsten °der geneeskundige belasting overtreffen de aan de geneeskundige dienst, ten behoeve der plantages, ten koste gelegde bedragen. De planters hebben steeds geld verloren en al mcge ook het Immigratie-fonds een deficit hebben aan te wijzen, de kolonie in haar geheel heeft de groote voordeelen der immigratie genoten. De Kolonie is in bevolking sterk vooruitgegaan. Spreker is voor de betaling van een belasting op de overwinst; laat men de kosten verlichten dan pas zal het kapitaal belang gaan stellen in Suriname. Spreker is bijna 20 jaren in Suriname, is beheerder van verschillende plantages, maar geen van deze plantages heeft in de laatste 25 jaar dividend uitgekeerd. De Voorzitter zegt aan den heer van Dien, dat het zijn bedoeling niet was te zeggen, dat de plantages dan maar opgedoekt moeten worden als zij geen deel in de aanvoerkosten kunnen betalen ; Spreker wenschte alleen te wijzen op de veranderde tijden. Ten opzichte van hetgeen de heer Ter Laag aanvoerde, meent Spreker, dat de heffing van belasting op de overwinst hem ook goed lijkt, maar zou men deze vorm alleen kiezen, dan zouden de kleine bedrijven, die slechts even kunnen bestaan, niet mee betalen. Spreker is ervan overtuigd, dat het ertoe zal moeten komen, dat meerdere kleine bedrijven tot één groot bedrijf worden samengesmolten, de algemeene onkosten zullen hierdoor verminderen, deze drukken hier veel zwaarder dan op JavaoiDeli. Een treffend voorbeeld van de groote voordeelen van het groot- landbouwbedrijf vindt men in de ondernemingen der Hollandsch-Amerikaansche Rubber Maatschappij, esn der grootste en best beheerde ondernemingen, men kan daar thans de rubber tegen f 0.30 per pond leveren, dus veel goedkooper dan overal elders. Er moet niet getracht worden de kleine bedrijven kunstmatig in het leven te houden. Omdat de mogelijkheid bestaat, dat de aanvoer van arbeiders wel eens kon ophouden moet de vrije vestiging op de plantages zooveel mogelijk bevordeid worden. Ook op Deli deed men hier moeite voor, doch veelal zonder resultaat, daar de arbeiders daar naar de plantages terugkeeren. s s De vraag dient nu gesteld of dit ook hier voorkomt bij de Javanen en ten tweede hoeveel Javanen zich op de vestigingsplaatsen hebben neergezet. De heer van Emden zegt, dat de heer van Dien hem ten onrechte van pessimisme heeft beschuldigd. De kwestie waarom de arbeiders niet op de plantages blijden is omdat wij arbeid van de menschen verlangen, doch op de Go'uvernements-vestigingsplaatsen zijn zij geheel vrij. Dit is het verschil in opvatting tusschen den Heer van Dien en hem. Wat betreft het door den Heer van Dien genoemde cijfer van f 10.000.— voor aanvoerkosten bij een contractantenmacht van 300 arbeiders, merkt Spreker op, dat hier nog heel wat andere uitgaven bijkomen zooals hij reeds zeide, die voor meerdere woningbouw enz. Als de Voorzitter de kleine plantages tot groote wil vereenigen, wat ten slotte wel zal moeten gebeuren, evenals dit het geval is in Demerara, dan vraagt Spreker of de Voorzitter meent dat de groote bedrijven dan niet gesteund behoeven te worden . Suriname kan alleen tot bloei komen wanneer Holland ertoe overgaat de Landbouw te steunen, evenals Amerika dit doet met hare koloniën. De Hawaï-eilanden genieten een protectie van 0 n geve er f 50 000.000.— per jaar, hetgeen neerkomt op f 2bZ. per in woner. Porto Rico f 40.000.000.- en Cuba ongeveer hetzelfde bedrag, deze steun wordt gegeven in den vorm van voorkeurrech ten bij den invoer van suiker in Amerika. Als Nederland hetzelfde in een of anderen vorm niet doe zal het grootlandbouwbedrijf in West-lndië onbestaanbaar blijken. De Voorzitter vraagt wat Nederland in dit opzicht kan doen met cacao en koffie. De heer van Emden zegt, dat er geen invoerrecht op die artikelen wordt geheven. Spreker had het zeer wenscht. .j g vonden indien eerst eens de productieprijs was vastgesteld om daardoor beter de rentabiliteit van de teelt te kunnen vastleggen , dit zou het werk geweest zijn van de commissie, die door den Gouverneur benoemd had moeten worden. De Voorzitter begrijpt niet, dat die gegevens niet door de Vereenigingen zelf waren vast te leggen. Spreker vraagt waarom men daarvoor een officieele commissie noodig had . De heer van Emden zegt, dat de heer Gonggrijp de stelling oowiero dat de landbouw hier de aanvoerkosten van .mmigranten niet kan dragen. De Gouverneur "«"de tegenover d e Qtpliin0pn andere te kunnen plaatsen. Dus daarom was een o fidïS?^commissie gewenschf. Aan een particuliere comm.ss.e haddDoodredelakomstnvan'het Studie Syndicaat werd de commissie niet benoemd. De heer Klavers zegt, dat het ook op den weg van het Studie Syndicaat ligt deze cijfers uit te werken, maar hij begrijpt niet welke cijfers men buiten het Gouvernement om niet gekregen zou hebben. De heer van Emden zegt, dat de zuivere aanvoerkosten niet vaststaan en dat van de geneeskundige belasting b.v. de cijfers geheim zijn, zeer vele plantages zijn van eigenaar veranderd en deze gegevens moeten dus door het Gouvernement verstrekt worden. De Voorzitter meent, dat men de cijfers van de plantages noodig heeft, niet die der bureaux. De heer S. Gonggrijp zegt, dat hij heeft uitgerekend dat gedurende den tijd dat hij in de Kolonie is, de plantages vijf millioen verloren hebben, terwijl de kolonie vooruitgegaan is, dat is een ongezonde toestand en daarom moesten de oorzaken onderzocht worden. Spreker heeft in zijn lezing gemeend aangetoond te hebben, waar de fout in schuilde, doch de Gouverneur meende tegen zijn stellingen andere te kunnen plaatsen, en daarom was die officieele commissie noodig. De heer Klavers herhaalt, dat het onderzoek naar de uitkomsten van den grooten landbouw mede het doel van de reis van de Studie Commissie is. De heer S. Gonggrijp vervolgt en zegt, dat het zielental der kolonie gedurende dien tijd bijna verdubbeld is, doordien de groote landbouw als tusschenschakel heeft dienst gedaan. Men late daarom dit bedrijf vrij van de groote kosten voor aanvoer van immigranten en belaste de winst uit het bedrijf. De Voorzitter zal zijn bezwaren tegen het belasten van de winst niet herhalen. Hij zal echter bij het bestudeeren der mogelijkheid een deel der aanvoerkosten te betalen, in de eerste plaats met het grootbedrijf rekening houden. De heer S. Gonggrijp zegt, dat volgens de Agent-Generaal elk hoofd meer in de kolonie de baten voor het Gouvernement met f 29. doet toenemen. De invoer van arbeiders is dus een rendeerende zaak. De Voorzitter zegt, dat vele uitgaven voor immigratie doeleinden door Nederland zullen moeten worden gedaan, zal het kapitaal niet afgeschrikt worden zich hier te vestigen. De Commissie zal de zaak niet flatteeren voor hen die haar uitzonden. De heer van Etndeti zegt dat de finantieele beschouwing tot basis heeft de verandering van het 5-jarig contract in een kor.er. De Voorzitter geeït dit toe. De heer Ter Laag ziet er geen onrechtvaardigheid in, dat de kleine ondernemingen proportioneel een kleiner aandeel in e aanvoerkosten betalen. De Voorzitter geeft toch de voorkeur aan groote lichamen, wegens zuiniger beheer in betrekking tot de algemeene kosten. Men kan het klein-bedrijf toch niet kunstmatig in stand houden. De heer Ter Laag zegt nog een argument te hebben voor zijn meening, dat de belasting op overwinst eengoed ^^e zou_ zijn om de kolonie er bovenop te helpen, n. 1. dat het G°uver nement dan mede-belanghebbende zou zijn in den goeden ga g van het plantagebedrijf en dus vanzelf meer hulp zou verleenen dan is ontstaan juist door afwezigheid van het Gouvernement. In Suriname is de toestand juist omgekeerd; de invloed der ambtenaren is zeer groot, zoodat men deze nadeeligen invloed niet kan uitschakelen. Suriname telt p. m. 800 ambtenaren op een zielental van ruim 100 000 men !leze daarover de Nieuwe Courant van 4 Augustus 1916, getiteld „Het Surinaamsch raadsel". Spreker begrijpt dat de comm.ss.e alle mogelijke hulp heeft gehad, maar de invloed van de ambtenaren op den gang van het'bedrijf kan soms zeer nadeelige gevolgen S?bS, Koagls Spreker met een geval uit eigen ervaring aantoont. De Voorzitter zegt dat men ook op Deli ontactvolle ambtenaren kan hebben en zulke gevallen daar even goed kunnen plaats vinden. De heer Ter Laag wil er tevens op wijzen, dat de bacovenschuld reeds lang I terugbetaald door de kofflevrelden die voor de bacovenvelden in de plaats zijn gekomen; in plaats van ee.i débacle zijn de gelden, door het Gouvernement ten behoeve \ an de bacovencultuur uitgegeven, een zegen voor de koIon.! geworden. Spreker kent geen beter argument om aan te toonen, dat gelden door het Gouvernement op die wijze in de kolon belegd zeer rentegevend zijn. In dit verband wijst Spreker oo op de rijstcultuur. De heer Klavers betreurt het, dat het met de bedoelde Commissie zoo is geloopen en vindt, dat de Landbouwvereemgmge het onderzoek zelf hadden moeten doen. Het Studie Syndicaat kon dan zijn gegevens daaraan toetsen. Laat men de uitgegeven vragenlijsten toch vooral inzenden. De heer Van Emden zegt, dat hij toegezegd heeft de lijst voor het vertrek van de Heeren te zullen inzenden. De heer Welle zegt, dat het de bedoeling natuurlijk is de welvaart van de kolonie te bevorderen. Nu zal men zich richten tegen de kleine plantages, is dit niet oude schoenen wegwerpen vóór men nieuwe heeft? De immigratie zal misschien binnen niet te langen tijd niet meer mogelijk zijn. Hoe wil men dan de groote ondernemingen drijven als er geen arbeiders meer te krijgen zijn. In Demerara heeft men 300.000 arbeiders ingevoerd; maar thans ziet men, dat de groote ondernemingen door gebrek aan arbeiders evenzeer achteruitgaan, het lijkt hem beter te trachten te behouden, wat er thans is. Laat men dit in Nederland ook inzien, doch dan zal de zaak flink aangepakt dienen te worden. De heer Fernandes wijst erop, dat bij afschaffing der Poenale Sanctie het aanbod van arbeiders veel grooter zal moeten worden; want bij betere voorwaarden voor de vestiging van vrije arbeiders zal er nog meer verloop van plantagearbeiders plaats hebben dan thans reeds het geval is. De lasten der plantages zullen toenemen in de toekomst, laat men toch vooral trachten te behouden wat er is. De heer Van Dien zegt, dat z. i. de landbouw in Suriname er niet zoo slecht voorstaat, wat niet wegneemt, dat hij voor afschaffing der aanvoerkosten is. Het is zeker de taak van het Gouvernement de kolonie vooruit te brengen. Brazilië heeft de meest vrijgevige bepalingen voor het plantagebedrijf; het meermalen genoemd bedrag van t 29,— per hoofd is zeker verkeerd; overigens acht Spreker de rentabiliteit der kleine plantages niet zoo slecht als men doet voorkomen. Aan Spreker is een plantage van 400 akker bekend, die f 12— f 14000 overhield, hoewel 2/3 der cultuur van jonge koffieboomen niet vruchtdragend was. De heer Haizinga wijst erop, dat het groot-kapitaal bij deelname aan Surinaamsche teelten, zal vragen naar den blijvenden aanvoer van arbeidskrachten. Indien dit per jaar 10.000 kan zijn, in 10 jaar 100.000, dan staat men na dien tijd nog in slechtere omstandigheden dan in Demerara, waar het aantal beschikbare arbeidskrachten grooter is. Men weet nu nog niet hoe het verschil in rendement is tusschen de kleine en groote bednjven. Toch zal men goede dividenden in uitzicht moeten stellen om het groot-kapitaal belang in te boezemen. De Voorzitter betreurt het, als door opheffing van de zelfstandigheid van eenige plantages, leiders op straat komen te staan. Toch moet het dien kant uit! Bij stopzetting der immigratie ontstaat natuurlijk groot bezwaar voor Suriname. Het is zeer juist dat andere landen veel kunnen doen voor hun kolomen, in het algemeen bestaat daar echter veel hoogere loonstar.daard, zoodat de voorwaarden hier niet bijzonder gunstig zijn. De heer Van Emden zegt, dat in Midden-Amerika bijv. wel hoogere loonen worden betaald, maar dat daar ook veel meer werk voor wordt geleverd; men rekent zelfs vier man hier tegen een daar. Op die wijze wil men hier ook meer loon geven. De Voorzitter wijst er op, dat men alle hulp toch maar moet aannemen; zou het Gouvernement bescheiden aanvoer vragen, dan is dit beter dan geen arbeiders te krijgen. De Voorzitter zegt dat men voor een overzicht der kosten inlichtingen moet doen geven door de landbouwvereenigingen en daarbij vooral zakelijk moet blijven en niet overdrijven. Laa men vooral niet beknibbelen op de loonen. De heer Waller vindt dat de heele questie beheerscht wordt door het standpunt, dat het Gouvernement zal innemen ten opzichte van de Ltigingsplaatsen. Bestaat <1= gelege„he.d voor immigranten zich reeds na 2 jaar te vestigen, olantases wel sluiten, meent Spreker. Als het Gouvernement wat remt ten opzichte dezer vestigu g, ziet Spreker de toekomst niet duister in. De Voorzitter acht deze redeneering wel wat veel pro domo Alle individuen zijn toch niet ongeschikt voor vestigingkortna hun komst Een groot deel der immigranten voelen bij hun aan komst niets voor den landbouw; met hen wordt het misschien nooit iets; maar vele anderen zijn geschikt voor hetdioei en zij wellicht juist uit hun land gegaan met de hoop op landbezit in den vreemde Op den duur zal het gehalte wel beter worden. De Voorzitter doet nu de vraag, als er iets betaald moet worden voor de Immigratie, zou men dan voelen voor het systeem der Malay-States ? De heer Van Emden voelt veel voor een regeling, die alleen voor de werkers doet betalen. De heer Brouwers geeft in overweging de vergoeding te regelen naar de procenten van het betaald arbeidsloon. De heer Kluvers is tegen die regeling daar zij in de praktijk niet uitvoerbaar is en tot misbruiken leidt. De heer Fernandes meent, dat men niet op alle plantages het loon geheel in geld betaalt, maar ook andere voordeelen aan de immigranten geeft en dan komt men in conflict met dit stelsel. De Voorzitter zegt, dat die stelsels niet veel verschillen naderhand kan men dit onder oogen zien, maar de vergadering kan zich dus wel vereenigen met de meegedeelde methode der Malay States. De Voorzitter stelt alsnu aan de orde het volgende punt der agenda: „De opheffing der Poenale Sanctie" en geeft hierbij de volgende inleiding : Het is U allen bekend, wat onder poenale sanctie verstaan moet worden n. 1. dat op niet naleven van het arbeidscontract strafbepalingen gesteld zijn. Gedurende den contracttijd mist dus de contractant zijn persoonlijke vrijheid en volgens de voorstanders der afschaffing van de poenale sanctie is dit een toestand die aan slavernij doet denken. De commissie uit de Tweede Kamer, die benoemd was om over deze kwestie rapport uit te brengen, is hiermee gereed gekomen en verklaart „de wet mag den werkgever geen dwangmiddel geven tegen den persoon van den arbeider. Zulke bepalingen herinneren aan de slavernij, ze zijn in onzen tijd onbestaanbaar". We hebben hier te letten op het woord „werkgever" zooals hieronder nader zal blijken. Laten we nu niet in discussie treden over de al of niet juistheid dezer opvatting, dat is tijd verspillen; hierover zijn wij het vrijwel allen eens, dat een contractant niets met een slaaf te maken heeft en dat de werkgever in Suriname feitelijk geen dwangmiddel heeft tegen den persoon van den arbeider. Wordt liet voorstel van de Commissie der Tweede Kamer aangenomen, dan behoeft men zich hier niet ongerust te maken, zooals ik U nader hoop aan te toonen. Op bldz. 25 van het rapport zegt de Commissie het volgende: „De meerderheid der Commissie meent, dat bedoelde .waarborgen kunnen worden verkregen door een publiekrechterlijke regeling van den arbeid der niet-kolonisten op de ondernemingen, totdat zij een kleine minderheid zijn geworden. Zulks "met handhaving van het z. g. Keuze Stelsel, zoodat bijzondere "soorten arbeid, als b.v. die der bouw-Javanen, geheel vrij kun- "nenrDe uitzonderingsbepalingen voor de overigen worden gemotiveerd door hun uitzonderingstoestand, maar de vrijheidsbeperking moet uitsluitend op het algemeen belang zijn gegrond, "hef strikt noodzakelijk minumun niet overschrijden en de toepassing moet uitsluitend door de Overheid, geheel buiten den "WefkAardezr veïïschten^zoude een publiekrechterlijke regeling voldoen, die verbiedt den arbeid neder te leggen zonder verlof "der arbeids-inspectie. Dit verbod zoude, behoudens het Keuze "stelsel moeten gelden voor de arbeiders niet-kolonisten en moeten wórden afgeschaft, als de arbeiders-kolonisten de groote "meerderheid zijn geworden. Het verlof zal in den regel nie ".dadelijk kunnen worden gegeven, daar deArbeids-inspectienie^ ter plaatse is, maar dit is juist een voordeel, daar het grillen "voorkomt. Strafbaar zoude dus moeten worden gesteld. " het nederleggen van den arbeid vóór het overeengekomen tijdstip, zonder verlof der Arbeids-inspectie. Vervolging zoude mt" sluitend moeten geschieden op klachte der arbeids insPectie • " De heer Schaper, die zijn meening in een afzonderlijke nota kenbaar maakte, zegt hiervan : „in werkelijkheid blijft de toestand Wij^zuUen moeten afwachten, wat de Kamer beslist heeft ^ ik vermoed n.l. dat dit rapport bij de behandeling der Indische Beerooting reeds ter sprake is gekomen. Er blijft te bezien in hoeverre de Gouverneur-Oeneraal van Nederlandsch-lndië zal aandringen op verandenngen ,n de bepalingen voor Suriname, hetgeen nog lang met zeker is da ge beuren zal, omdat de immigranten hier aa«de beoalineen zijn onderworpen. De art. 29, 30, 31 en o Politie Strafverordening in Suriname gelden feitelijk voor 1 een al worden zij ook bijna uilsluitend op immigranten loegepast. Mocht iemand in verband met een eventueele v«ander,ng van de Politie Strafverordening nog iets onder onze danda willen brengen of nadere inlichtingen over het gesprokene wenschen, dan zal ik zulks gaarne vernemen. De heer Van Emden zegt, dat over de eventueele afschaffing der Poenale Sanctie feitelijk niets gezegd behoeft te worden wij kunnen hierop toch geen invloed uitoefenen en wij hebben te aanvaarden wat men ons aanbiedt. De Voorzitter stelt thans aan de orde punt d der agenda: Kortere Contractduur en houdt hierover de volgende inleiding. Tijdens de met Uwe besturen, den heer Krusemann en ons gehouden besprekingen, hebben wij reeds als onze meening te kennen gegeven, dat ter bevordering der immigratie gewenscht kan zijn den duur van het immigratie-contract van 5 op 3 jaar terug te brengen en het hercontracteeren telkens voor één jaar te doen geschieden. Ook de heer Van Vollenhoven heeft in zijn rapport aan den Minister van Koloniën November 1912 blz. 35 dezelfde wenschelijkheid betoogd. Nu blijft echter de vraag: heeft deze verkorte contractduur geen nadeelige gevolgen voor het bedrijf, indien het financieele nadeel op de door mij voorgestelde wijze wordt uitgeschakeld ? Ongetwijfeld zijn de Javanen van het 4de of 5de jaar meer waard dan van het 1ste en 2de en door verkorting van den contractduur en de gunstige vestigingsvoorwaarden zult U een gedeelte dier lieden moeten missen en daarvoor nieuwelingen in de plaats krijgen. De reden, waarom ik voorstel steeds slechts voor één jaar te hercontracteeren is om tegen te gaan, dat een Javaan alleen ter wille van het hooge handgeld zich voor meerdere jaren verbindt. 'n..k°^en tyd verbruikt hij dat geld en is daarmee jaren lang zijn vrijheid kwijt. Ook in Deli liet ik op mijn ondernemingen steeds slechts voor één jaar hercontracteeren. De nieuwe koelie-ordonnantie laat hoogstens 18 maanden toe.— Dit in verband met de moeilijkheid te bepalen hoe lang een oogstjaar duurt. Andere nadeelen weet ik niet, maar houd mij aanbevolen voor Uwe meening daaromtrent. De Voorzitter vraagt of er nog andere dan de reeds vernomen bezwaren te berde worden gebracht. De heer Ter Laag zegt, dat bij korter contractduur het aantal uitvallers belangrijk zal toenemen. De Voorzitter wijst er op, dat de nieuwe regeling der betaling andere toestanden schept. Spreker vraagt of voor een kort na aankomst overleden immigrant toch de aanvoerkosten betaald moeten worden. De heer Van Emden zegt, dat als een arbeider 3 maanden na de toebedeeling overlijdt, de volle aanvoerkosten betaald moeten worden. De Voorzitter zegt, dat bij de invoering van de voorgestelde betalingswijze dit niet meer zal plaats vinden. Spr. stelt voor over te gaan tot de volgende punten der agenda: e. Kan het contractloon verhoogd worden en I. De bilijkheid van de vaststelling van een maximumprijs der aan de koelies te leveren rijst. Dit is een heel moeilijk punt. Ofschoon een dagloon van 60 ets. hooger is dan voor Deli en de werktijd van 7 uur per dag korter is dan in laatstgenoemd land, moet niet vergeten worden, dat de levensmiddelen hier belangrijk duurder zijn. Wel is waar wordt bij hercontracteeren in Deli het loon verhoogd en krijgen zij daar ook op de rustdagen (24 in het jaar) en de feestdagen loon uitbetaald, daar dit per maand berekend wordt, maar daar staat weer tegenover, dat zij, die in Suriname hercontracteeren, voor 1 jaar f 20.— cadeau krijgen, hetgeen hun in Deli als voorschot wordt gegeven, in te houden op het loon. Ook wordt de prijs der levensmiddelen zooveel mogelijk constant gehouden en de prijs van het hoofdvoedingsmiddel, de rijst, mag volgens contract niet hooger zijn dan f 0.10 per K.G. Door het oprichten van een passarloods waar iedereen zijn waren te koop mag aanbieden, wordt de winkelhouder gedwongen tegen concurreerende prijzen te verkoopen. De winkels zijn doorgaans het eigendom van de onderneming en worden voor een zeer lagen prijs, f 10 per maand verhuurd. Bedragen van f 1200.— winkelhuur komen daar niet voor omdat het duidelijk is, dat de contractanten ten slotte dit geld moeten opbrengen. De afdeeling van de Sarikat Islam in Medan vroeg voor contractkoelies 60 ets per dag en een werkdag van 9 uur. In dezen tijd van algemeene loonsverhooging zal men niet achter kunnen blijven. Zou het niet mogelijk zijn in de contracten een werkdag van 8 uur (voor buitenwerk) een loon van 70 ets. op te nemen met vaststelling van den prijs der rijst? Is het mogelijk door het co-operatief inkoopen b.v. door de vereenigingen de prijzen der voedingsmiddelen naar beneden te brengen? Kan bij het hercontracteeren, waarbij het om geschoolde arbeiders gaat, hooger loon gegeven worden ? De Voorzitter wijst er verder op, dat de loonen overal in de wereld stijgende zijn, de producten worden steeds duurder en de arbeiders mogen dus ook wel wat meer verdienen. De heer S. Gonggrijp herinnert eraan, dat op de vorige ver- gadering vastgesteld was, dat men geen verhooging van loonen kan betalen en dat bovendien een arbeider, die een door hem zelf bepaald bedrag verdiend heeft, niet verder werkt en zich naar huis begeeft. De Voorzitter wijst er op, dat men voor hooger loon ook niet meer werk moet verlangen onder deze omstandigheden. De heer Welle vernam van den Agent-Generaal, dat op Trimdad voor hooger loon ook meer werk werd verricht. Hij wendde zich tot den heer Carlee, een der bekendste planters op Trinidad, om inlichtingen. De heer Carlee was de meening toegedaan, dat men door loonsverhooging niet meer werk gedaan krijgt en de arbeidsprestatie daalt.— Mariënburg heeft een eigen winkel waar alle levensbehoeften tegen zeer billijke prijzen verkocht worden, toch koopen lang niet alle arbeiders in den winkel, omdat geen crediet gegeven wordt. Vele Britsch-Indiërs worden op den duur winkelier op de plantages, verkoopen veel, alleen omdat ze crediet geven. Gedurende langen tijd werd goedkoope rijst aan de arbeiders verstrekt, een deel dezer rijst werd echter naar alle kanten verhandeld, tot zelfs in de stad werd Mariënburg rijst gegeten. Toen de stadsprijs van rijst 50 ets. per K. G. bedroeg kregen de arbeiders deze voor 24 ct., doch de menschen aten de rijst zelf niet op, doch verkochten deze tegen hooge prijzen. Spreker verwacht niets van het verstrekken van rijst tegen vastgestelde prijzen, zoodra de stadsprijs hooger is dan de plantageprijs zal de rijst verkwanseld worden. De Voorzitter acht de wisselende rijstprijzen toch nooit gewenscht; op Dell, met zoo'n groote bevolking gaat het toch wel.— De heer Van Emden zegt, dat dit punt reeds vroeger besproken werd; inplaatsvan loonsverhooging te geven werd voorgesteld aan alle arbeiders rijstgronden te geven. Waarom kan dat niet? De Voorzitter zegt, dat men dan de arbeidskracht verliest en dat iedere plantage daar geen gronden voor heeft. Bovendien kan men gecontracteerde arbeiders geen verplichting opleggen rijstgronden voor eigen rekening te gaan verbouwen. De heer Van Dien zegt, dat men den arbeiders de rijst tegen een maximum prijs zou kunnen geven en toch de rijstbouw zou kunnen bevorderen. De meeste verbouwers zullen meer oogsten dan voor eigen verbruik noodig is; de plantage zou dan het overschot kunnen opkoopen tegen de vestgestelde maximumprijs. De heer Fernandes zegt, dat ook hij slechte ervaring opdeed met de rijst-distributie. Spreker kocht rijst tegen den Oouvernementsprijs op, deed deze aan de arbeiders voor denzelfden prijs over, doch de arbeiders verkochten de rijst weder. De heer Van Emden stelt de vraag hoe men tot Ioonsverhooging kan komen bij taakwerk. Men kan óf de taak verminderen &öf het loon verhoogen, doch zal men hierdoor bewerken, dat de arbeider meer loon in handen kriJêt ?, Naatr JKefthii oordeel niet, de arbeider heeft zichzelf een taak gesteld, heeft j dit bereikt dan werkt hij niet meer. De loonsverhooging zal alleen tot uiting komen door n g meer verminderde arbeidsprestatie. .. , m G*eft men den arbeider echter land, daarbij vrije daBen o. de r?st uitte planten en de oogst binnen te halen dan komt men inderdaad tot loonsverhooging en wel tot een zeer belangrijke. De Voorzitter vraagt nogmaals of iedere arbeider wel lust heeft in rijstbouw, wie daar niet om geeft, krijgt die dan meer loo . De heer Van Emden zegt, de arbeider die geen rijst wil planten krijgt dan geen meer loon, dit moet hij zelf maar weten. De loonen zijn reeds in belangrijke mate gestegen, vroeger werd b.vopde koffieplantages f 0.75 per 100 KG. bes beaald, thans betalen de meeste pantages f 1.— voor 100 K. U., men vergist zich door te meenen, dat de arbeider thans meer verdient. Ze werken thans minder dan vroeger en krijgen toch zelfde loonen in handen. De Voorzitter vraagt of die arbeiders welke hun taak onafgemaakt laten niet gestraft worden. De heer /. Gonggrijp zegt, dat de planters het er allen wel over eens zijn, dat het doen veroordeelen der arbeiders de luiheid zeer vermeerdert. De menschen verbeteren niet „door de straf en als zij eenmaal op straf geweest zijn willen zij g*ari e weer gaan. De heer Fernandes zegt, dat door het groote tekort aan arbeiders men er niet licht toe overgaat arbeiders voor den rechter te brengen. De Voorzitter vraagt hoeveel menschen straf ondergaan ? De heer Van Emden zegt, dat ten hoogste 1—2% der totale arbeidersbevolking straf ondergaat. Wel geeft het Immigratie Departement op 13°/0, maar dit is veel te hoog. Het verschil schijnt te liggen in de recidiveberekening. De districts-commissarissen werken de bestraffing der luie arbeiders ook tegen en als regel wordt boete opgelegd. De heer Van Dien betoogt, dat de Districts-commissarissen zeer weinig tot vervolging overgaan, zooals de heer van Emden reeds zeide. De heeren Mac-Neill en Chiman Lall geven de schuld van het veelvuldig straffen aan de plantage directeuren, daarom gaan de autoriteiten ongaarne over tot vervolging, het Immigratie Departement ziet gaarne, dat het naar buiten blijkt, dat er weinig gestraft wordt. Spreker verhaalt van een man, die hout stal, hij werd tot f5 boete veroordeeld, maar de rechter vroeg of den man niet de helft van het hout kon worden gelaten, om de boete te betalen. Voor een ander onverbeterlijk deserteur betaalde de rechter de opgelegde boete uit zijn eigen zak. De Voorzitter zegt dat de toestand hier dan zeer verschillend is met die op Deli, daar werken de arbeiders zooveel uren als is voorgeschreven. De heer Van Dien meent, dat het Bestuur tegenover die straffen een ander standpunt moet gaan innemen om hierdoor den arbeid te bevorderen. De Voorzitter acht het moeilijk voor de landbouwvereenigingen het Bestuur in die richting te brengen. De heer Van Emden wil niet vooruit loopen op die zaak, maar zou meenen, dat bij invoering van een Arbeids-inspectie al dergelijke moeilijkheden zouden komen te vervallen. Het groote bezwaar thans is, dat de autoriteiten de zaak te veel van af hun kantoorkruk bekijken. Er is geen voeling tusschen de ambtenaren en de plantages, indien de ambtenaren geregeld de plantages bezochten zou de verhouding anders worden. De heer Fernandes meent, dat als men zonder verhuring van land geen immigranten kan krijgen dan verdient een verhooging van het loon door een maximumprijs voor de rijst te bepalen, de voorkeur. De Voorzitter acht de opvatting van den heer van Emden oud loon plus rijstland niet juist. Men moet goedkooper rijst geven en zoodoende zorgen, dat de koopkracht gelijk blijft. De Voorzitter stelt dan vast, dat de aanwezigen het niet mogelijk achten voor meer loon dan nu aan de contractanten, eenzelfde hoeveelheid werk gedaan te krijgen. De heer Brouwers zegt, dat met verhooging van het dagloon ook het taakloon zou moeten stijgen. De dagarbeid is op zijn plantage van 7—111 /2 uur en van 1—4 uur, het dagloon bedraagt 60 ets. Voor taakwerk gai hij bij het wieden vroeger 4000 vierkante voet, waarvoor f 0.60 betaald werd, gedurende de oorlogsjaren werd dit loon gebracht op 10.80, doch de menschen maakten daarna slechts 3000 vierkante voet af en gingen dan naar huis. Hun benoodigd dagloon hebben zij dan bereikt. Daarna heeft hij een premie gesteld op veel werk. Die per week f 5. verdiende kreeg f 1.— toeslag, op f 4.— f0,50.— Het gevolg was, dat wie de premie verdiend had de volgende week haast niet werkte, immers hij had de vorige week voor twee weken tegelijk verdiend. Voor Javanen is loonsverhooging verkeerd, Britsch-lndiërs werken inderdaad er harder door. De Voorzitter wijst erop, dat zoo goed als men den Javaan nu dwingen kan te werken voor f 0.60, kan men hem steeds ook verplichten de taak van f 0.80 af te maken. De heer Van Emden is het hiermede niet eens, men kan ook thans den arbeider niet dwingen te werken, men kan ervoor zorgen dat zij op tijd naar het werk gaan, men kan ertegen waken dat zij te vroeg thuis komen, maar men kan de menschen niet dwingen gedurende dien tijd ook te werken. De heer Fernandes betreurt het, dat hooger loon alleen maar naar de dobbeltafel gaat en den arbeider zelf niet ten goede komt. Spreker denkt zich nog een andere loonsverhooging door verlaging van den rijstprijs. De heer Ter Laag zegt, dat dit van de bestaande rijstprijs afhangt. Men mag deze niet te laag stellen om de animo voor het zelf kweeken niet te doen verdwijnen. Thans is het voor de rijst een abnormale tijd. De Voorzitter zegt, dat de rijstprijs ook niet f: 0.10 behoeft te zijn, maar deze moet wel constant zijn. De regeling van Dell dateert van veel vroeger dan de oorlogsjaren. De heer Klavers vreest, dat de rijstprijs van thans wat veel in geding komt. Het is te verwachten, dat binnenkort Suriname in eigen behoefte aan rijst zal kunnen voorzien en dan is er geen schommeling in den prijs, zooals men thans ziet, te verwachten. De heer /. Gonggrijp wil een voorval uit zijn eigen ervaring meedeelen. Hij had op een andere plantage een dringend werk te verrichten en den Javanen, die volgens het contract niet behoeven te gaan werken op een andere plantage, beloofde Spreker als zij het werk op die plantage wilden verrichten, vrij tabak en vrij rijst boven hun loon. Zij gingen goedsmoeds mee, maar toen zij er eenmaal waren hebben ze zoo goed als niets uitgevoerd, ze hadden immers toch te eten en te rooken. Spreker is ervan overtuigd, dat door loonsverhooging niets bereikt wordt. De Voorzitter vraagt hoe het staat met de duurtetoeslag. De heer Van Dien zegt, de taken te hebben verlicht. De heer Van Emden zegt, dal vele plantages de rijst voor 24 ets. beschikbaar stelden toen de rijstprijs 40 ets. en meer per kilo bedroeg. Dit is dus een zuivere duurtetoeslag. De Voorzitter zou maar willen, dat die loonsverhooging die men allerwege schijnt te geven, in het contract tot uiting kwam, om te kunnen werven op Java. De heer Welle zegt, dat men in het contract het loon dan moet vaststellen op 80 ets,, de bestaande toestand is daarmede feitelijk in overeenstemming. Aanvankelijk was men zeer tegen loonsverhooging en gaf men liever de verhooging in den vorm van goedkoope voeding, dit leidde echter tot misbruiken. Laat men ten slotte dan evenals op Trinidad de norm verhoogen. De heer Klavers vraagt of de vorige spreker, dus de zuivere dagloonen in zijn fabriek van f 0.60 op f0.80 wil brengen. De heer Welle zegt, dat dit bij velen reeds geschiedt. De heer S. Gonggrijp zegt, dat de verordening voorschrijft, dat alle arbeiders—zoowel gecontracteerde als vrije—dezelfde loonen moeten verdienen, de verordening zou dus gewijzigd moeten worden. De heer Fe/nandes wijst er op, dat men verschillend loon zou krijgen en vraagt of dit mag ? De Voorzitter zegt, dat zulks op Deli veel voorkomt. De heer Van Emden zegt, dat het voorgestelde voor dagloon goed uitvoerbaar is, doch voor taakwerk niet. Voor taakwerk komt de loonsverhooging niet tot uiting, voor de plantages wel, daar men voor hetzelfde loon minder werk gedaan krijgt. De heer Van Dien vestigt de aandacht erop, dat bij de voorgestelde loonsverhooging ook een langer werktijd door den Voorzitter is gedacht n.1. f0.70 voor 8 uur werk. De Voorzitter wijst er op, dat dit toch zaken zijn, waartoe de landbouwvereenigingen het initiatief kunnen nemen. Op Den maakte de plantersvereeniging het Arbeidscontract met de Arbeids-inspec- tie samen op. Laat men zich hier ook in die richting bewegen. De heer Van Emden zegt, dat de vereenigingen niets liever willen dan dat, maar zij worden daartoe niet in de gelegenheid gesteld. De heer Fernundes vraagt den Voorzitter hoe die zich voorstelt een normale loonsverhooging en dan nog een verhooging bij hercontracteering. Spreker hoopt dat die laatste verhooging maar gering zij, daar zij toch op de dobbeltafel terecht komt. De Voorzitter zegt, dat dit weer bij onderling overleg in de landbouwvereenigingen te regelen zij. Er moet een stijging zi ten in de loonen ; men kan ook bij hercontracteering een premie van f 10.— tot f 15.— geyen. Sprekers maatschappij had een pensioenfonds waaruit de arbeiders na 15 jaar hun loon als biislag kregen, wanneer ze op de onderneming bleven. Soms waren ze dan pas 30 jaar oud. Wanneer zij na 2d jaar dienst weggingen, behielden zij recht op pensioen. De heer Ter Laag wijst er op, dat door de arbeiders terreinen te geven voor de rijstcultuur deze door de opbrengst van die gronden hun inkomen aanmerkelijk vergrooten, terwijl deze feitelijke loonsverhooging in de betalingsstaten der arbeiders in het geheel niet tot uiting komt, integendeel verdienen zulke arbeiders (aan wien gelegenheid gegeven wordt ter bewerking dier gronden) schijnbaar minder dan die arbeiders, die geen terreinen voor eigen rekening bewerken. De enkele P,an'^" ges die veel gronden beschikbaar stellen moesten daarvoor zware verplichtingen op zich nemen; Spreker is tegen dergelijk philantropisch werk. De Voorzitter acht de zaak nu voldoende besproken en geeft haar ter overweging in de Vereenigingen. Spreker komt nu tot het volgende punt: Premies aan koelies aan het einde van het jaar en leest de volgende inleiding voor: Een andere vorm van loonsverhooging voor de beste onder de contractanten is het toekennen van een premie aan het einde van het jaar. Wij weten allen hoe de koelies er op gesteld zijn ineens een groot bedrag in handen te hebben, waarvoor o.a. het zich verbinden voor 5 jaar ter wille van de f 100.— premie een bewijs is. In Deli verbinden ze zich voor f 50.— voorschot gaarne voor 3 jaar. Ook in Deli is mij meermalen opgevallen, dat koelies, zoowel Chineezen als Javanen, gevoeliger zijn vooreen groot bedrag ineens, ook aan het einde van het jaar dan voor een verhooging van het dagloon, dat hun per jaar berekend hetzelfde voordeel bracht. Bij enkelen Uwer heb ik loonsverhooging gehoord tot 90 ets. per dag (krullotenbestrijding). Ik meen, dat U met betaling van hetzelfde totaal loon per jaar, maar door een verdeeling van de door U toegekende verhooging in een premie aan het eind van het jaar en een kleine verhooging van het dagloon, meer zoudt kunnen bereiken. U zou aan het toekennen der premie enkele voorwaarden kunnen verbinden, als geregeld uitkomen, steeds tot tevredenheid gewerkt te hebben enz. enz. Zou ook door het toekennen van eenige premies aan hen, die het grootste aantal dagen gewerkt hebben, niet iets te bereiken zijn ? Ik breng deze punten slechts onder Uwe aandacht, niet met het doel een bepaald besluit in deze richting uit te lokken, maar uitsluitend om U er opmerkzaam op te maken en te mogen vernemen of dergelijke pogingen om tot meerdere en betere werkprestatie te geraken, reeds gedaan zijn. De Voorzitter zegt daarna, dat op Deli bij de Javanen in huis alles veel netter is dan bij de Britsch-lndiërs. Zij verdobbelen wel veel, maar gebruiken een deel hunner voorschotten toch voor aankoopen, wat spreker een goed teeken acht. De heer Brouwers wijst op hetgeen de heer Gonggrijp van Clevia deed, die gaf op het eind van het jaar 10% premie van het verdiende loon. De heer Gonggrijp kwam hiervan terug omdat het geld verdobbeld werd en de menschen na het ontvangen van de premies thuis bleven zitten tot het geld op was. De heer /. Gonggrijp erkent te hebben misgetast bij het geven der premies, het maakte de arbeiders jaloersch en vele goede menschen liepen weg. De Voorzitter zegt, dat dit vrijnemen van het werk zal ophouden bij eene goede arbeids-inspectie. De Voorzitter leidt thans het volgende punt in en geeft hierbij de volgende inleiding : g. Invoering eener arbeids-inspectie. Wanneer het voorstel der Tweede Kamer Commissie wet werdt en zich ook tot Suriname zal uitstrekken, dan is het instituut eener arbeids-inspectie schier onontbeerlijk. Ik moet er echter dadelijk bijvoegen, zooals ik onder punt c reeds opgemerkt heb, dat hetgeen die Commissie voorstelt, hier al bestaat, maar dat de aan de arbeidsinspectie toegedachte functie hier door den Districts-Commissaris vervuld wordt. De Commissie is overtuigd van de moeilijke taak der arbeidsinspectie en zegt daarom: „Natuurlijk hangt het welslagen der regeling rechtstreeks af van de organisatie der Arbeids-in"spectie° en van hare uitrusting met voortreffelijke krachten. Men „moet aannemen, dat de Regeering daarin zal slagen . U ziet dus, zij wil aan hoogstaande menschen dien taak °PdrVan de veronderstelling uitgaande, dat men ook voor Suriname op dergelijke lieden het oog zal laten vallen, geloof ik, dat de instelling eener arbeidsinspectie voor de plantages van veel nut kan zijn. Het toezicht op de plantages van Overheidswege wordt elastischer. Het inzenden der wekelijksche rapporten zal daardoor overbodig worden. Voor den goeden naam van het land en van den grooten landbouw is het gewenscht, dat er geregeld op naleving door beide partijen van het arbeidscontract toezichi wordt ^ Dit moet niet door verschillende personen van verschillende opvattingen, maar als het kan, door één of wanneer het werk te omvangrijk wordt, door meerderen onder leiding van een Ik heb de arbeidsinspectie eenige jaren meegemaakt en kan niet anders zeggen dan, dat ik het een nuttige instelling vind. Gaarne zou ik ook Uwe meening hierover vernemen. De Voorzitter zegt hierna, dat een degelijk arbeidsinspecteur zich spoedig op de hoogte zal stellen van alle arbeidsvoorwaarden en bedrijfstoestanden en daardoor voortdurend contact me de planters noodig heeft. Op Deli werd de Arbeidsinspectie zoo op prijs gesteld, dat toen de Regeering haar wilde opheffen, de Planters Vereeniging hare handhaving vroeg. Deli heeft meerdere arbeidsinspecteurs onder één leiding. De heer van Emden meent, dat men hier er sterk op zal vooruitgaan als er een goede arbeidsinspectie komt. De heer /. Gonggrijp is ook zeer voor een arbeidsinspectie; thans fungeeren de Districts-Commissarissen eenigszins als zoodanig, maar die hebben zooveel ander werk te doen, dat er voor de inspecties niet veel tijd overblijft. De heer Fernandes vraagt of de Landbouwvereenigingen dan ook stem in het kapittel zullen krijgen bij de organisatie der inspectie. De Voorzitter kan dit niet zeggen, maar overleg zal wellicht mogelijk zijn. De Voorzitter gaat nu over tot het volgende punt: h. De bevordering der werving in Nederlandsch-Ocst-Indië en het verhoogen van het peil der immigranten door het zenden van oud-contractanten met introductie-brieven naar Java, en geeft hierbij de volgende inleiding: Zooals U weet gebeurt het zoo in Deli. Jaarlijks gaan groote getallen Chineezen en avanen naar hun landen terug met het bepaald doel vrienden en kennissen tot immigreeren te bewegen. Evenzoo in de Malay States. Voor afzonderlijke plantages lijkt het schier onmogelijk vanwege de hooge kosten, maar hetgeen voor den enkeling niet te bereiken is, kan door samenwerking verkregen worden. De Vereenigingen kunnen hier goed werk doen. Onbekend maakt onbemind en wanneer men steeds menschen naar een land ziet gaan en hen niet ziet terugkeeren, dan zal het voorbeeld niet erg tot navolging aanlokken. Zoodra de werving betere resultaten begint te geven en het gebrek aan arbeiders minder nijpend is, moet het repatrieeren vooral niet te vee! worden tegengegaan, als het immigratiefonds de retourpassage betaalt, is aanwakkering gewenscht en moet in het voordeel der immigratie zijn. Kan nog niet tot zenden van oud-immigranten worden overgegaan, dan bevordere men toch in elk geval de briefwisseling. Photo 's van vestigingen en eigen woningen der briefschrijvers daarbij gevoegd, kunnen ongetwijfeld goed werk doen. Gaan kleine geldzendingen daarmee gepaard, dan is er kans, dat het effect nog verhoogd wordt. Buiten de aanwezigheid der firma Soesman zal het noodig zijn, dat een vertegenwoordiger van Suriname op fava wordt aangesteld. Dit moet iemand zijn, die volkomen op de hoogte is van emigratietoestanden, die de Javanen, die teruggezonden worden met het doel anderen tot emigreeren te bewegen, behulpzaam is, die zorgt voor brieven en geldzendingen, die in verbinding treedt met de Indische Regeering, indiende Surinaamsche immigratie zulks eischt etc. etc. Daar niemand hierover het woord verlangt komt thans het volgende punt der agenda ter sprake: . De geneeskundige behandeling der koelies in Centrale Hospitalen. De Voorzitter leest hierbij de volgende inleiding voor: Ofschoon ik niet anders kan zeggen dan, dat de plantagehospitalen in doorsnede er heel wat beter uitzien dan de vroegere hospitaalties op de Deli ondernemingen, meen ik toch, dat deze décentraliseering van den geneeskundigen dienst geen gunstigen invloed op de behandeling der patienten heeft. Ik geloof, dat het niet noodig is dit nader toe te lichten, uit gesprekken met U heb ik de overtuiging gekregen dat de meesten Uwer ook in de richting van centraliseering van dien dienst d. w. z. het oprichten van centrale hospitalen in de centra der plantages, willen gaan, maar dat de oprichtingskosten dier hospitalen en de gebrekkige verkeersmiddelen een beletsel vormen gevolg aan Uw wenschen te geven. De exploitatiekosten zouden niet meer bedragen, want ik neem aan, dat zoodra die hospitalen tot stand komen U vrijgesteld zou worden van de geneeskundige belasting. Per immigrant bedragen de kosten voor geneeskundige behandeling hier in Suriname meer dan in Deli, terwijl iedereen wel beamen zal, dat de geneeskundige dienst aldaar veel beter is ingericht. Om nu aan de zooeven genoemde bezwaren tegemoet te komen heb ik het volgende mogelijk geacht. Zoolang er slechts waterwegen bestaan moet elk centraal hospitaal een eigen snelvarende stoombarkas hebben, die ook voor ziekenvervoer is ingericht; zijn er eenmaal wegen, dan krijg ieder hospitaal een auto, geschikt voor ziekenvervoer. Vervoermiddelen. Dagelijks zou deze langs de plantage kunnen rijden of varen om de zieken af te halen. In Deli heeft elke onderneming haar hospitaalwagen (geen auto) die dagelijks. naar het centrale hospitaal gaat om zieken te brengen of herstelden terug te voeren. Elke dokter heeft een auto. Om het geld voor den bouw der Hospitalen te krijgen, kun~ nen 2 wegen worden ingeslagen. lo. de velschillende bij elkaar gelegen ondernemingen richten een hospitaal vereeniging op en brengen het geld bijeen; 2o. Het Gouvernement bouwt het Hospitaal en verhuurt het aan de Hospitaalvereeniging, die het zelf exploiteert. De Vereeniging is dan echter gehouden een zeker aantal bedden voor Gouvernementspatienten beschikbaar te houden. De Hospitalen op de vestigingsplaatsen zouden dan, indien dit met de ligging uitkwam, kunnen verdwijnen of zij zouden tot centrale hospitalen kunnen worden overgebouwd. Na 25 jaar getrouw de huur betaald te hebben wordt het hospitaal het eigendom der vereeniging. Op eene onderneming in Zuid-Sumatra, waarvan ik de Directie voer, richten wij nu een dergelijk Hospitaal op. De Staatsspoor is o. a. ook lid van die vereeniging. Het komt mij voor, dat de laatste wijze om tot centrale hospitalen te komen voor de meeste plantages, de aangewezen weg is en waar het Gouvernement in Indië zoodoende de oprichting van centrale hospitalen bevordert, is aan te nemen, dat ook hier het Bestuur zijn steun daarbij zal willen verleenen, indien het door Nederland daartoe in staat gesteld wordt. Gaarne zou ik thans van U willen vernemen, in hoeverre Uwerzijds tegen de oprichting van centrale hospitalen bezwaren bestaan. De Voorzitter vervolgt en zegt, dat ook in Deli de dokters te veel bij den weg waren en geen tijd hadden voor de rustige behandeling der zieken. Spreker vraagt of de aanwezigen voor centrale Hospitalen zijn. Alvorens tot bespreking over te gaan zegt Spreker nog : Voor de uitvoering van dit plan zal men een vereeniging moeten maken met eigen statuten, waarvan Spreker een ontwerp voor de vereenigingen wil beschikbaar stellen. Of de Vereeniging zelf zal bouwen, dan dat het Gouvernement dit doet, hangt af van de omstandigheden. In het laatste geval moet men ook eenige Gouvernements zieken opnemen als dit door het Gouvernement gewenscht wordt. De heer Van Dien wijst er op, dat de regeling van den dienst der districtsgeneesheeren weieens met de hospitalen in conflict kan komen, want die heeren houden zeer vast aan hun officieele gebiedsgrenzen. De heer Ahrens uit zich in gelijken zin. Zeven jaar exploiteert hij een centraal-hospitaal voor 4 plantages en ondervond wel eens last van die geneesheeren, als ze niet buiten hun dis- trict wilden komen zien naar bij hem opgenomen patienten. De heer Van Emden betoogt, dat de geneesheeren dan in particulieren dienst zijn en de moeilijkheden van dien aard zullen komen te vervallen. Qurantaine maatregelen. De Voorzitter geeft hiervoor de volgende inleiding: Wij hebben dezer dagen kunnen zien, hoezeer het noodig is over een goed quarantaine station te kunnen beschikken. Wordt tot het importeeren van meer Javanen besloten, dan zal de urgentie daarvan nog sterker uitkomen. Het lijkt mij verkeerd het station op een zoo afgelegen plaats te hebben als thans het geval is. In Deli is het station vlak bij de hoofdplaats gelegen, mij dunkt, zoo iets zou hier ook mogelijk zijn, waarbij natuurlijk gezorgd moet kunnen worden dat er geen gemeenschap tusschen het station en de omgeving ontstaat. Honisn Ook het hebben van kleine quarantaine stations op de plantages kan zijn nut hebben. Verlangt iemand hierover nog het woord i De Voorzitter zegt, dat men voorloopig maar eens moet uitzien naar een geschikte plaats voor een beter quarantaine station. Thans komt het volgende punt aan de orde: Bevordering der vestiging van oud-contractanten De Voorzitter leest hiervoor weer de volgende inleiding ; Mijn indruk is dat de plantages veel doen om de vestiging van oud-contractanten in de hand te werken en met het oog op de toekomst kan hierop niet krachtig genoeg worden aange- Nu reeds weet men, dat zij, die de beste voorbereiding treffen daarmede het meeste succes hebben. Hoe vrijgeviger men daarbij is en hoe aanlokkelijke: men het maakt, zooveel te meer kans van slagen biedt het. Ik kan mij voorstellen, dat menschen er weinig voor voelen zich aan het andere eind van een plantage te vestigen ind'^n zij daar slechts langs een schier onbegaanbaren weg kunnen k men zij zijn daar geheel afgescheiden van het centrum der kiem gemeenschap, waartoe zij zi?h rekenen. Oelege»h«W hun dagelijksche inkoopen te doen hebben zij niet, gezell gheid m 1ssen zij geheel. Men moet van de vestigingen opi de P.'antages te spoedig resultaten verwachten, geduld is daarbij een absoluu Mij is verteld geworden, dat de plantageeigenaren geen gronden in eigendom willen geven en volgens hun zeggen ook niet kunnen afstaan. Van hen wier gronden volgeplant zijn, is dat te begrijpen, maar van hen, die daarvoor terreinen beschikbaar hebben, kan ik mij zulks moeilijker denken. Op alle mogelijke wijze moet toch getracht worden het zoover te brengen, dat men geen immigrant meer noodig heeft, dat men verlost wordt van die enorme aanvoerkosten, dat men op de plantages een gevestigde arbeidersbevolking krijgt, dat de onnatuurlijke toestand met onze tegenvoeters de plantages te drijven, een einde neemt. Maar men moet ook weten, dat men bij het afstaan van gronden in die richting gaat en daarvan is men lang niet zeker. Heeft men den tijd, dan zou men kunnen zeggen, als dit geslacht geen werk voor mij levert, dan doet wellicht het volgende het wel, maar onwillekeurig denkt men daarbij, dat dan ook het werk van zijn nageslacht geleverd wordt en daarvoor voelt men doorgaans weinig. Voor een N. V., die het eeuwige leven kan hebben is dit echter wat anders en die moet niet te vlug resultaten willen zien. De doorsnede echter zal niet zoover blikken en daarmede moet rekening gehouden worden. De zekerheid of ten minste de groote waarschijnlijkheid, arbeid geleverd te krijgen, moet er tegenover staan. Voor vestiging zonder eenig recht op den grond, schijnen de oud-contractanten weinig te voelen, daar zij meer aan eigendom hechten. Zou het mogelijk zijn een oud-contraclant op wiens vestiging men prijs stelt, een stuk bewerkt land en een huis af te staan, met de bepaling, dat het zijn eigendom wordt, indien hij de koopprijs door arbeiden op of voor de plantage heeft inverdiend ? Stel men schat de waarde van het land en huis op f 120.—, dan zal de oud-contractant na 200 dagen a f 0.60 voor de plantage gewerkt te hebben, eigenaar worden. Ziet hij er tusschentijds van af, dan krijgt hij naar reden van het aantal werkdagen f 0,60 per dag uitbetaald. Nadat hij het vastgestelde aantal dagen gewerkt heeft, krijgt hij den eigendomstitel en moet het verder aan hem worden overgelaten al of niet voor de plantage uit te komen. Het is mogelijk, dat er overwegende bezwaren tegen bestaan, maar wij zijn juist hier vereenigd om die te bespreken. Mag ik daarover het woord aan een Uwer geven ? De heer Van Emden zegt, dat als men dan de vestiging op de plantage krijgt, er geen macht zal zijn om de menschen tot den arbeid te dwingen ; de slechte elementen die binnenkomen zullen de goede bederven en bovendien hebben de meeste plantages geen gelegenheid om zooveel grond uit te geven voor vestiging. Het plan van den Voorzitter zal dan ook niet slagen. De heer Fernandes heeft ten deze opzichte zelf ervaring, daar midden in zijn plantage perceelen in eigendom zijn uitgegeven, die nu een bron van kwaad blijken te zijn voor de omgeving • alle pogingen om de menschen aan het werk te zetten zijn op'niets uitgeloopen. Spreker heeft een groot stuk land voor particuliere vestiging; waar ze flink betalen, doen ze hun best om den grond beter te bewerken en vooruit te komen, terwijl die wonen op de groote landbouwondernemingen daar luieren, omdat ze 3 dagen per week voor de plantage moeten werken. Spreker kan het voordeel voor de plantage zelf niet inzien, van de vestiging op de plantage. De heer Van Emden waarschuwt tegen een vrije teelt dier lieden te midden der plantagegronden; wat tot gevolg zal hebben, dat ze van het plantageproduct zullen stelen, om dit voor hun eigen product te doen doorgaan. De Voorzitter zegt, dat het doel toch moet zijn de komst hierheen aantrekkelijk te maken ; daarvoor wil hij grond in huur of eigendom geven, af te betalen door werk. De heer Van Emden zegt, dat men op het keerpunt staat naar een andere taktiek; er moet getracht worden het plantagebedrijf meer aantrekkelijk temaken voorde vrije arbeiders. Hoe dit het best geschiedt, moet afgewacht en beproefd worden, doch zeker niet op deze wijze. De heer Brunings heeft met Britsch-Indiërs slechte ervaringen, beter met de Javanen. Hij heeft ongeveer 140 personen, die echter geen eigendom hebben en wel voor de plantage werken. Het opstoken, ook roof en diefstal komen voor. De heer /. Gonggrijp deelt mee, hoe de toestand in Demerara is. Daar heeft men lang geleden dorpen gevestigd, waarin woonperceelen te huur gesteld worden. De huurders moesten daarvoor echter werken op de aangrenzende plantages, doch tegen loon. Gratis wonen op vestigingsplaatsen zooals hier, komt daar echter niet voor. De Voorzitter vraagt of de bewoners dus uit de dorpen naar de vestigingsplaatsen gingen werken. De heer J. Gonggrijp illustreert nog, hoe men daar als regel heeft, dat alles betaald moet worden wat men geniet. Wanneer een bewoner een voorschot noodig heeft, b.v. voor de reparatie van zijn huis, is dit te krijgen tegen 6%, doch daarvoor moet hij een onderpand geven, dit bij den directeur brengen en er wordt als „security" een stuk opgemaakt, dat het pand aan den directeur is verkocht. Bij afbetaling wordt dit stuk verscheurd. Zoo iets kan hier naar Spreker's oordeel niet toegestaan worden, hetgeen hij bejammert. De Voorzitter zegt, dat wij hier ook vestigingsplaatsen hebben. De heer ƒ. Gonggrijp vindt het hier een minder goed stelse dan ginds. Daar worden slechts woonperceelen uitgegeven van kleine oppervlakte en tegen huur; hier gratis heele bedrijfjes. De heer Huizinga acht de vergelijking tusschen Engelsch en Hollandsch Guyana onjuist. In Demerara moesten de contractanten 5 jaar na ommekomst van hun contract blijven, en konden dus eerst na 10 jaar naar hun land terug. Hier waren ze vrij na de eerste 5 jaar en moest de blijvende vestiging aantrekkelijk gemaakt worden. De heer Ter Laag zegt, dat men bovendien niet mag over het hoofd zien met welk volk men te doen heeft, ginds met Britsch-lndiërs, hier thans het meest met Javanen. De Voorzitter wil geen bepaalde conclusie trekken, doch vindt het onderwerp voldoende besproken en gaat over tot het volgende punt: Woningen van Contractanten. De Voorzitter leest wederom een inleiding voor: Ofschoon zij alle beantwoorden aan de eischen van het Immigratie-Departement en dikwijls niet minder zijn wat bewoonbaarheid betreft dan de woningen van Deli, wordt aan het uiterlijk dier woningen en vooral aan de omgeving weinig werk besteed. Ook in Demerara zagen wij dezelfde huizen en men kan zien, dat zij naar hetzelfde voorschrift gebouwd zijn. Wel hebben de meesten hunner kleine erfjes voor de verbouwing van groenten etc., hetgeen van alle De/i-koeliewoningen niet gezegd kan worden, maar de aantrekkelijkheid voor het oog wordt er weinig door verhoogd. In het algemeen hebben wij den indruk gekregen, dat de beheerders der plantages geen plezier in hun koelie-woningen hebben, hetgeen ik toeschrijf aan het gebonden zijn aan één model. Dat dit model de koelies zelf niet bijzonder aantrekt, maak ik daaruit op, daar geen hunner, toen hij vrij was een woning te bouwen zooals hij zelf wil, het plantage model gevolgd heett; ook het materiaal kiezen zij geheel anders. Alleen de huizen der creolen lijken op de plantagewoningen. Nu het tractaat met Engeland ontbonden is en de aanvoer van Britsch-Indische contract-koelies tot het verleden behoort, zal men vrijer zijn in het model der huizen dan tot nu toe net geval was, . . In Deli heeft men te zorgen voor voegzame huisvesting en de Arbeids-inspectie houdt toezicht, dat aan dit voorschrift behoorlijk voldaan wordt, zonder dat een bepaald model is voorgeschreven. Het gevolg is, dat er een soort concurrentie onder de werkgevers ontstaan is, wie de aardigste woningen bouwt, hetgeen niet nagelaten heeft een gunstigen invloed uit te oeienen op de kwaliteit der woningen. Wordt hier een arbeids-inspectie ingesteld, dan zou dergelijke regeling ook hier zeer zeer mogelijk zijn. Vaak krijpn d.e koelies een paar uren vrij om gezamenlijk de omgeving der huizen schoon te maken. Voor gehuwden moeten de woningen ruimer en geriefelijker zijn dan voor ongetrouwden. De laatsten hebben minder ruimte noodig, daar ze veelal — tenminste zoo is het in Deli — bi] de getrouwden in de kost zijn. Afsluiting met muskietengaas is zeker aan te bevelen. >^anwege de zindelijkheid kan ik cementen vloeren aanraden. Ut net de voorkeur verdient het complex woningen den vorm van een dessa te geven, zou ik niet kunnen zeggen, daar het in Deli nooit is toegepast, omdat de koelies er nooit op aandrongen. Wel kan ik zeggen, dat de aanwezigheid van een speelloods met gamelang en wayong koelit zeer door hen op prijs gesteld wordt. Wasch- en badgelegenheid in het centrum der kampong worden door hen geapprecieerd, al kwam dikwijls voor, dat ae koperen kranen der waterleiding gestolen werden. Wij hebben aan de Immigranten Vereeniging gevraagd welk soort woningen het meest door hen wordt gewaardeerd. De Voorzitter betreurt het, dat hier een bepaald model woning is voorgeschreven; zelf had Spreker wel 6 tot 7 modellen woningen op zijn onderneming onder de bepaling, dat het een voegzame huisvesting moest wezen. Hier zijn de huizen duur en volstrekt niet ideaal; ze kunnen beter en goedkooper worden gebouwd, mits voldoende aan de eischen der Arbeidsinspectie. Met die beoordeeling hadden wij in Deli weinig last. De heer Van Dien zegt, dat korter contracten meer woningen zullen vorderen; binnenkort moeten de ondernemingen hier weer nieuwe en veel duurdere woningen gaan opzetten. Als het elders goedkooper en beter gesteld is met den woningbouw, is Spreker er voor in die richting moeite te doen. De Voorzitter zegt, dat men ook twee soorten woningen had : a. voor pas aankomende contractanten b. voor getrouwden de eerste waren meest in het model van loodsen, de tweede vrijstaande 1 gezinswoningen met tuintjes. De heer S. Gonggrijp herinnert aan het Koninklijk Besluit van 1914, waarvan de toepassing binnenkort te wachten is. Vóór 1 Augustus moeten de meeste bestaande woningen veranderd worden. De Vereeniging heeft getracht hieromtrent met het Gouvernement in overeenstemming te komen, maar haar pogingen werden genegeerd; nu zegt Spreker, dat zij een request wil zenden, maar vraagt of zij daarmee zal wachten tot het S.S.S. in Holland is en het verzoek bij den Minister kan steunen? De Voorzitter raadt stellig aan een adres te zenden, maar zou het S.S.S. daarbuiten willen laten. Wegen. De Voorzitter geeft hiertoe de volgende inleiding: De uitbreiding van het wegennet en het scheppen van een geregelde verbinding tusschen de verschillende rivieroevers in het centrum van het plantagegebied zullen wij warm voorstaan, daar het een levensbehoefte en eerste voorwaarde voor de verdere ontwikkeling der kolonie is. Ook dienen de wegen geregeld onderhouden te worden, kleine gebreken direct worden hersteld ; en het lijkt mij nuttig, dat het onderhoud van alle wegen onder één leiding komt. Het onderwerp blijkt geen aanleiding te geven tot eenig debat. De Voorzitter vraagt thans wie nog het woord verlangt. De heer Huizinga heeft in de besprekingen van heden een tegenstrijdigheid ontmoet. In den voormiddag is gesproken over Kolonisatie en terecht begrijpt men, dat die zich niet kan ontwikkelen zonder groote sommen van het Moederland om vestigingsplaatsen in te richten, die meer of minder met zelfbestuur toegerust een zelfstandig karakter zullen krijgen. In den namiddag zegt Spreker, is vooral de vestiging op de plantages naar voren gekomen; maar zal het eerste plan tot zijn recht komen, dan moet het tweede geen vaste vorm aannemen. Immers zoo lang de Poenale Sanctie in het arbeidscontract nog bestaat, zullen heel groote convonien contractanten ingevoerd moeten worden. Om deze voor de vestiging gereed te maken, is een tewerkstelling op de plantages noodig en daarvoor moet plaats en emplooi wezen. Zullen die voldoende aanwezig zijn als de plantagevestiging warm wordt aanbevolen en ook toegepast ? De Voorziter zegt, dat het zeker noodig is veel in te halen betreffende de immigratie en dat er meer arbeiders ingevoerd moeten worden dan het plantagebedrijf behoeft. De overigen bij wegenbouw geplaatst en gebruikt moeten worden om vestigingsplaatsen voor te bereiden. Bovendien zalmen een deel, zoo mogelijk, dadelijk moeten vestigen. De heer Huizinga ziet niet in, dat het gouvernement veel eigen immigranten kan plaatsen. De Voorzitter vindt het wel degelijk op den weg van het Gouvernement liggen productieve werken te doen voor eigen rekening met immigranten. Daar het kapitaal in de eerste plaats vraagt naar de aanwezigheid van arbeiders, is het invoeren daarvan heel noodig. De heer Huizinga geeft toe, dat er behoefte aan arbeiders bestaat, in de eerste plaats in de bestaande bedrijven en verder voor de te vestigen bedrijven, mits als die er komen. Maar als Nederland daar bruikbare arbeiders voor hebben wil, moeten ze ook op de bedrijven werken en niet aan Gouvernementswerken alleen. Met 10.000 man per jaar komt men naar Sprekers oordeel in 10 jaar nog niet ver genoeg en is men nog achter bij Demerara. De heer Fernandes meent, dat de Regeering liever arbeiders zal invoeren rechtstreeks voor kolonisatie dan voor de plantagebedrijven. De heer Kluvers vraagt, hoe men ten slotte moet doen, als na het einde der contracteering met Poenale Sanctie de geheele immigratie misschien stop zal staan. Wat zal men dan doen. Daar niemand meer het woord verlangt hierna, sluit de Voorzitter ten 6 ure de vergadering, verzoekt de aanwezigen mee naar de muziek in het Park, om dan Vrijdagmorgen om 8 uur v. m. weer bijeen te komen. VERGADERING OP 6 JUNI 1919 V.M. 8 UUR. Aanwezig de heeren: J. S. C. Kasteleyn, B. J. Kluvers, E. Snellen, D. S. Huizinga, M. J. C. Welie, J. F. van Emden, Th. Waller, A. W. M. ter Laag J. R. C. Gonggrijp, J. A. van Beek, S. Beek, |. J. Leys, E. Strey, E. A. Brunings, A. W. Drost, A. G. C. H. Janssen, E. G. Samson, C. R. Weytingh, D. Gomperts, J. F. R. Folmer, P. A. May, A. J. Polak, G. van Dien Jr., W. Arnlz, S. H. Gonggrijp, J. Mastenbroek, R. G. Vervuurt, H. Ahrens, W. K. A. Moll, P. A. Hilfman, E. Nahar, Ch. Bergen, C. Reteig, G. H. Brokmeier, E. Ellis, L. de la Parra, L. Weigel, frater Gratis (van Amelsfort). De yoorzitter opent ten 8.15 ure de vergadering en stelt de behandeling van eenige cultuurvraagstukken aan de orde, die door den heer Kluvers ingeleid zullen worden. De heer Kluvers leest de inleiding voor: Mijne Heeren, Het is U bekend, dat het beroep van Gouverneur Staal op belanghebbenden bij de cultures in Oost-Indië, om kapitaal en kennis ook ter beschikking van Suriname te willen stellen, geleid heeft tot de oprichting van het Suriname Studie Syndicaat, onder leiding van den heer Kasteleyn. Ook is U bekend, dat onze door dat Syndicaat uitgezonden Commissie in hoofdzaak tot doel heeft een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden op landbouwgebied. Ons onderzoek in andere richtingen laat ik heden onbesproken. Zonder afdoende regeling van de arbeidskwestie, die inmiddels in een acuut stadium gekomen is, is ontwikkeling van den grooten landbouw in deze kolonie uitgesloten, is het ophalen van hier en daar reeds ingetreden achteruitgang dubieus en is verdere achteruitgang waarschijnlijk. De vraagstukken op cultuurgebied zijn voor het oogenblik ondergeschikt aan die van den arbeid. Het immigratie-vraagstuk met wat anex is, kwam in de allereerste plaats voor uitvoerige behandeling met U in aanmerking, het vormt de hoofdschotel der besprekingen. Het is dan ook op Uw eigen verlangen, dat onze commissie nog tijd voor besprekingen op landbouwgebied heeft durven indeelen. Dit is een zoo uitgestrekt gebied, dat ik mij ten opzichte onzer indrukken en ten opzichte van verdere mogelijkheden moe tbepalen tot algemeenheden, om eenige vraagpunten betreffende de hier gedreven cultures naar voren te brengen. Het is onze Commissie gebleken, dat men uiterst voorzichtig moet zijn in het vergelijken van den grooten landbouw hier met dien in Oost-Indië en men niet te snel een oordeel moet vormen, gebaseerd op de daar opgedane ervaring. De omstandigstandigheden zijn hier zoo geheel anders. Zoo ziet men hier in polderland cultures drijven, die daar in hoofdzaak tot de hoogere streken behooren en zelfs ten opzichte van een specifiek laaglandgewas als het suikerriet, staat men hier tegenover een geheel anderen toestand dan op Java. Zoo leidt b.v. de drang om met een gelimiteerd aantal arbeiders te werken, wil men de exploitatiekosten niet al te zeer opvoeren, tot eene zoodanige indeeling van het werk, dat de beschikbare arbeidskrachten weliswaar zooveel mogelijk het geheele jaar door emplooi vinden, maar niet alle werkzaamheden dan ook steeds op den juisten tijd kunnen gebeuren. De Oost-Indische planter ziet dus dikwijls door de omstandigheden geboren toestanden, die hem vreemd zijn, maar bij nader onderzoek verklaarbaar moeten blijken Een en ander sluit natuurlijk niet uit, dat de ervaringen van lava en Sumatra, waar de cultures veelal op zooveel grooter schaal gedreven worden en waar het aantal gewassen in cultuur belangrijk meer is, tot zekere hoogte nuttig kunnen zijn voor deze kolonie. , In het algemeen is onze indruk van dit land als cultuurland een zeer goede. De alluviale gronden zijn buitengewoon vruchtbaar en het klimaat met vrij hoogen, goed verdeelden regenval bevordert de vruchtbaarheid in hooge mate. Met voldoende niet te dure arbeidskrachten biedt dit land tal van mogelijkheden, vooral ook, als men t. z. t. eens aandacht zal gaan schenken aan de meer zuidwaarts gelegen terreinen buiten de alluviale kuststrook. Het was onze Commissie niet mogelijk uit literatuur en rapporten van landbouwstandpunt ook maar een eenigszins juis beeld van terrein- en bodemformatie in het gebied bezuiden die kusstrook te verkrijgen. Met een uitstekenden mentor, a s houtvester Gonggrijp, is het ons mogelijk gemaakt persoonlijk een globaal onderzoek daarnaar in te stellen. Wij hebben kunnen constateeren, dat het genoemde gebied uitgestrekte terreinen met klei- zoowel als zandig-leemigen bodem bevat, die zich bijzonder voor zekere cultures zullen eigenen, w. o. terreinen, die wel gedraineerd, maar niet ingepolderd behoeven te worden, wa den opzet eenvoudiger maakt, de kapitaalrekening lager, terwij ook de exploitatie er gunstig beinvloed door moet worden. Het is ons gebleken, hae onjuist het is het binnenland te beoordeelen naar de streek, waardoor de spoorbaan loopt. Die sheek is over het algemeen ongunstig, biedt geen toekomst voor den landbouw. Langs de rivieroevers, ook van de z. g. bovenrivieren, dikwijls van de oevers af diep het land in, is het veel beter met den bodem gesteld. Daar worden de zooeven geschetste terreiren aangetroffen. De kleigronden zijn er minder zwaar dan in de kuststrook, de zandigieemige gronden dikwijls van goede samenstelling, vruchtbaar in hun soort en geschikt voor meerdere gewassen. Voor de toekomst der kolonie is het van groot belang, dat door den grooten landbouw meer gewassen worden verbouwd dan tot dusverre. De alluviale kuststrook, hoe rijk ook, leent zich niet tot alle gewassen. Men plant er suikerriet, cacao en Liberiakoffie. Wil de suikerindustrie op den duur blijven bestaan, dan zullen, belanghebbenden zijn daarvan zelf doordrongen, er ingrijpende maatregelen getroffen moeten worden, moeten de bedrijven gemoderniseerd, de aanplantingen belangrijk uitgebreid worden en moet het vraagstuk der machinale grondbewerking in afzienbaren tijd tot oplossing komen. Op het laatste bestaat wel uitzicht. Indien ergens, dan is men in deze kolonie zeker aangewezen op het werkelijke landbouwgrootbedrijf, zooals wij dat op Java en Sumatra kennen. Die ingrijpende maatregelen voor de suiker kosten veelgeld. Eerst dan zal men dat durven vastleggen, als er op voldoende niet te dure arbeidskrachten te rekenen valt met uitzicht op continuïteit in de bedrijven en als een loonende afzet van de Suriname suiker ook in de toekomst verzekerd is. De cacaoaanplantingen worden jaarlijks gereduceerd. Hier en daar wordt nog met meer of minder succes cacao ingeboet, maar nieuwen aanleg ziet men niet; de plagen hebben kapitaal en planters afgeschrikt. Weet men bij voldoende werkvolk de destijds zoo gevreesde krullotenplaag onder den duim te houden, de thripsplaag is thans niet minder gevreesd. Moge de wetenschap ook hiervoor spoedig een practisch uit te voeren bestrijding vinden, 't Is ongetwijfeld een zeer moeilijk probleem. Dan nog wordt het groot brengen van cacao door de boorderplaag bemoeilijkt, die met nauwkeurig afzoeken in bedwang moet zijn te houden. Hoe ook, animo voor nieuwplant is er niet. Er dient rekening mee gehouden, dat deze mooie, eens zoo bloeiende en voor Suriname zoo bij uitstek geschikte cultuur meer en meer in beteekenis zal afnemen. 't Is te hopen, dat ze niet verloren gaat, dat er ook weer eens een tijd van opbloei komt. De cultuur van Liberiakoffie is in de laatste jaren sterk gegroeid. De oude bacovenvelden zijn voor een groot deel met Liberia beplant, de als catchcrop bedoelde koffie onder Hevea is tenslotte aangehouden en voltallig gemaakt, de Hevea opgegeven en een aanzienlijk deel van de oude cacaovelden is reeds omge- zet in Liberia. Over de wijze, waarop dit dikwijls geschiedt, hebben wij reeds met velen Uwer van gedachten gewisseld bij onze bezoeken aan de plantages en komt dit punt straks nog voor nadere bespreking in aanmerking. Het doet goed te zien, dat men na de groote tegenslagen met cacao en bacoven, die met Hevea is minder algemeen gevoeld, niet bij de pakken is blijven zitten, maar de Liberiacultuur zoo krachtig ter hand heeft genomen. In een klein cultuurgebied als dit veroorzaken zulke elkaar snel opvolgende tegenslagen onvermijdelijk hevige schokken en getuigt het van groote energie, dat men sedert dien weer zooveel heeft weten op te bouwen, waarin toekomst zit. De Liberiakoffie toch blijkt hier bijzonder gunstige levensvoorwaarden te hebben en buitengewoon productief te zijn, productiever dan ze dooreen op Java was. Dat de Liberiaproductie van Java door de bladziekte geleidelijk uitgeschakeld is, moet als gunstige factor voor deze kolonie hoog worden aangeslagen, het artikel heeft door de vermindering der productie allengs een bevoorrechte marktpositie gekregen. Een krachtige verdere ontwikkeling onder niet te bezwarende arbeidsvoorwaarden lijkt ons gem Te betreuren is het, dat het velen bij het tot stand brengen van Liberiaaanplantingen aan kapitaal ontbroken heeft zoodat, al valt er veel te roemen, lang niet alles is zooals het zijn moest. Vrij van plagen is de Liberia niet — welk gewas is het f — het pleksgewijze en individueel afsterven op zekeren leeftijd, volgens Dr. Stahel veroorzaakt door de zeefvatenziekte, zou een meer ernstig karakter hebben, indien het inboeten van die plaatsen niet zoo goed slaagde, als wij allerwege hebben kunnen constateeren. Hier en daar zagen wij enkele boomen door de groene schildluis aangetast, willen wij daarover straks gaarne even met U praten, van beteekenis is die plaag nog niet, moet o. i. gezorgd worden, dat ze niet van beteekenis wordt. In de Liberiakoffie heeft men dus een gewas, dat voor de alluviale kuststrook een groot verschiet heeft. Behoudens de Liberiaachtige Abeocuta zijn de planters hier niet hoopvol gestemd ten opzichte van andere variëteiten, zooals de Robusta, Qul'lc)" enzMen is niet tevreden over groei en dracht van de Robusta. In marktpositie staan de Robusta-achtige soorten belangrijk bij Liberia ten achter, eigenen ze zich om verschillende reden en dus wellicht niet goed voor dit land, maar zal het toch zijn aan te bevelen, ze verder in kleine proefaanplantingen te observeeren en dit vooral ook met de Abeocuta en dan op wat grooter schaal te doen. Welke van de hier nog bekende gewassen nu bieden mede toekomst voor de polderstreek? Dat zouden kunnen blijken sommige tegen de panamaziekte immune Bacovenvariëteiten, alsook misschien de Sinaasappel en de Cocospalm. Het zou een mooi ding voor de kolonie zijn, als de bacovencultuur weer kon worden openomen, gebaseerd op verscheping van de 1ste kwaliteit vruchten en op droging van de rest. Het ligt o. i. op den weg der plantages, die in finantieel goede conditie zijn, om dit gewas met zuivere proefaanplantingen opnieuw in studie te nemen, ook om t. z. t., de beschikking te hebben over plantmateriaal. Wij denken, dat moet worden gerekend op reserve gronden voor wisseling. Over de toekomst van goede sinaasappelsoorten denken wij gunstig, maar over een sinaasappelcultuur in de zware klei hebben wij nog geen gevestigde meening. Wij hebben kunnen constateeren, dat de boom er wil groeien en produceeren, maar ook dat de groei op goede zandgronden veel forscher is en zullen de goede zandritsen in- en de zandigleemige gronden buiten de alluviale kuststrook er zich zeker veel beter toe eigenen. Over de cocospalm valt hetzelfde op te merken. Treft men in de zware klei meermalen behoorlijk opgegroeide boomen, ook ziet men er tal van zwakke exemplaren, wat intusschen aan slecht zaad en slecht onderhoud kan liggen. Ook hiervoor zijn de goede losse gronden in het algemeen wel geschikter. De sterfte onder de produceerende cocos heeft bedenkelijke afmetingen gekregen. Ze wordt hier uitsluitend toegeschreven aan het hartrot. Wij hebben geen afdoende bewijzen voor ook andere oorzaken dezer sterfte, maar wel hebben houtvester Gonggrijp en wij kunnen constateeren, dat een groot aantal boomen voortdurend blootstaat aan hevige aanvallen van torren, wier larven diepe boorgangen onder den kroon maken, waartegen niets gedaan wordt en de boom op den duur niet bestand is. In het bijzonder viel dit op in een zuiveren cocosaanplant van eenige hectaren in Nickerie. In Coronie, waar de torrenplaag geen ernstige is, althans niet in de produceerende boomen, draagt het gebrek aan loozing o. i. zeker bij tot de ontijdige sterfte; grondwater is den boom van groot nadeel. Zij, die cocos willen planten moeten na zorgvuldige zaadkeuze van meet af op het vangen van torren bedacht zijn en ook bedenken, dat de boom wel veel vocht noodig heeft, maar zich in dood grondwater niet thuis voelt. Ook moet het importeeren van de beste variëteiten van elders op hun program staan. Op een enkele plek in de klei bleek het sedert een paar jaar afzoeken van eenige jonge boomen op larven van zeer gunstigen invloed. De ontwikkeling laat er nu niets te wenschen, ze hebben zware stammen en groene kroonen. Het zou van groote economische beteekenis voor de kolonie zijn als de cocos ook hier de de plaats zou kunnen innemen als in Demerara, waar in totaal 29000 acres in cocos staan en 't vooral ook een ware volkscultuur is. Het is gewenscht dat Land- bouwdepartement en Proefstation daaraan volle aandacht schenken. Voor alles dient de wetenschap de oorzaken der groote sterfte nader in studie te nemen. Het valt op. dat de noten hier heel klein zijn, maar de dracht groot is. _ Ik zou niet weten aan welke gewassen wij voor de a.luvia e kuststrook nog meer een kans zouden durven geven. Wel ook zal de Manillahennep (Musa textillis) er uitstekend gedijen maar liikt de winning van de vezel uit dit gewas voorloopig te bewerkelijk, om hier als cultuur voldoende te kunnen rendeeren. Toch ligt het o. i. op den weg van het Departement van den Landbouw om de plant te importeeren en een proef ermee te nemen. Van Java is middels het landbouwdepartement daar gemakkelijk materiaal te krijgen. Verder meen ik even de aandacht te moeten vestigen op twee gewassen, waarbij men aangewezen is op de bladproductie, t. w. Thee en Gambir. Hoe vreemd dit ten opzichte van thee ook moge lijken, zoo oppervlakkig zou men zeggen, dat het gewas hier absoluut uitgesloten is, als behoorende die tot de noogere regionen; als men de bladproductie van de z. g. Surinamekoffie (Coffea arabica) en van de Liberia in dit lage kustland in aanmerking neemt, lijkt het niet geheel onmogelijk, dat ook thee hier zal kunnen groeien en produceeren. Wel mag men §een hooge verwachting van de kwaliteit van het product hebben, moet het bovendien goedkoop geproduceerd kunnen worden en eischt de cultuur veel handen, maar een kleine proef lijkt mi] toch interessant en verantwoord. De kolonie bezit geen enkele plant. Zoo ook met Gambir (Uncaria gambir), die goed in net laagland wil. In den Riouw Archipel en op Sumatra (Indragiri) wordt het gewas verbouwd op lichte gronden ; de goede, lichte gronden in dit land zijn er zeker geschikt voor en wie weet, wat de klei ook in dit opzicht voor verrassing kan geven. Nog moet ik de aandacht vestigen op Peper (piper nigrum), die menige onderneming op Java belangrijk voordeel heett opgeleverd en in sommige streken van Sumatra een gevestigde volkscultuur is. Ook daarmee is een betrouwbare proef gewenscn . Van de op Java en Sumatra met Europeesch kapitaal in het groot voortgebrachte producten resten mij nog te noemen : behoudens de kina, die hier geen kans heeft: de Tabak, de bisal en de Tapioca. . Over de tabak heb ik zelf geen positief oordeel, de heer Kasteleyn, terzake deskundige, zal er U een en ander van kunnen vertellen, de beide andere zijn mij van nabij bekend. De Sisal- en Tapiocabedrijven onder Europeesch beheer hebben in den nog korten loop van deze eeuw een groote vlucht op Java genomen. Het zijn zeer winstgevende bedrijven; de groote op de meest moderne leest geschoeid. Ik acht de alluviale kuststrook voor Sisal (Agava rigida sisalana) noch voor cassave (Manihot utillissima) geëingend ; het zou mij te ver voeren hier alle redenen daarvoor op te sommen. In het binnenland zijn ongetwijfeld heel geschikte terreinen voor beide. Met betrekking tot de Sisal verdient de proefaanplant vanwege het Departement van den Landbouw even voorbij Lelydorp Uw aandacht. De grond is er waarlijk niet superieur, plaatselijk zelfs ongeschikt wegens ondoorlaatbaarheid, wat dadelijk te onderscheiden is aan het insterven van top en basis van het blad. Die proef kan nog niet geheel beantwoorden aan het doel; de plantwijdte is veel te ruim en wegens het ontbreken van een inrichting voor de ontvezeling kon men niet op tijd met oogsten aanvangen. Intusschen demonstreert ze toch reeds voldoende, dat het gewas hier op geschikte gronden uitstekend wil groeien. Natuurlijk moet nader worden uitgemaakt of de vezel ook billijk genoeg te produceeren is. Het is een dwaas idee, dat de armste grond goed genoeg is voor dit gewas, zooals de exploitant van de thans verlaten plantage Gelderlund blijkbaar heeft gedacht als velen voor en ook nog na hem en wat b. v. ook de Sisalplanters op de Bahama Eilanden hoog leergeld heeft gekost. De ondervinding op Java is, dat de plant zich heel dankbaar toont voor goeden grond en dan in 3 jaren haar volle bladproductie geeft. In gunstige conditie begint de plant als regel te produceeren in het derde jaar en schiet haar bloemstengel, het einde van haar leven, na circa 5 jaar vanaf het uitplanten. Hier op Gelderland, waar begonnen is in 1902, gestaakt in 1907, treft men in het weinig beter dan steriele witte zand nog tal van oorspronkelijke planten, die met zeer tragen groei en geringe bladontwikkeling dus reeds een leeftijd van op zijn minst 12 jaren hebben. Op die manier is het oud worden van een Sisalplant geen voordeel. Een bewijs voor de groote vitaliteit van de plant is, dat ze in dat witte kwartszand nog het leven heeft kunnen houden. Onkunde heeft hier tot mislukking geleid evenals niet zelden ook in andere richtingen het geval is geweest en wat aan de reputatie van dit land reeds veel nadeel heeft gedaan. Ook op Curagao heeft men jaren lang met dit gewas in moeilijkheden gezeten. Geen plantplan, volgens hetwelk jaarlijks '/5 van het geheel werd geplant, daarbij een te kleine opzet, herhaaldelijk mislukking door droogte en kapitaalgebrek zijn oorzaken, dat men het er sedert 1910 nog niet ver mee heeft gebracht. Sedert een paar jaar is men er met het planten in de goede richting, maar de opzet blijft te klein en is het twijfel- achtig of het met meer normale prijzen dan thans, een goede zaak kan worden. Prijzen zijn thans buitengewoon hoog. Wat de Cassave betreft, waaruit op Java de verschillende Tapioca producten als meel, vlokken en paarl worden bereid en die ook als gaplek (de tot reepen gesneden en gedroogde wortels) door de bevolking in den handel wordt gebracht, Java heeft de eerste stekken van hier gekregen en heeft het tot een zeer belangrijken export der genoemde producten weten te brengen. Ik kan bij de cassaveproducten nog voegen de gedroogde ampas, die, met melasse gemengd, een uitstekend veevoer is. Hier wordt het gewas nog steeds verbouwd de geheele kolonie door en gedijt uitmuntend op de goe'ie zandige en zandigleemige gronden, het rijpt hier sneller dan op Java wat een voordeel is en is de grondstof voor belangrijke voedingsmiddelen ; van Boschnegers en Indianen is het zelfs de hoofdvoeding. Het is dus een der voornaamste gewassen van de bevolking, maar heeft men het nooit tot export van de daaruit te bereiden marktproducten kunnen brengen. Gebaseerd op opkoopwortels zal een fabriek hier nooit kunnen bestaan, zooals wel eens beproefd is. De prijs van de grondstof is daarvoor veel te hoog; de kostprijs onzer grondstof op Java was ongeveer 1/5 van den marktprijs hier. Voor den export van Tapiocaproducten is men hier dus aangewzen op aanplant in eigen beheer. Natuurlijk dient de kostprijs van de grondstof matig te zijn, wat met machinale grondbewerking niet onmogelijk lijkt. Men heeft hier onder de talrijke bittere variëteiten eenige uitstekende producenten. Alleen de in hun soort vruchtbare gronden zijn voor de groot-cultuur geschikt. Het bedrijfswater moet aan hooge eischen voldoen, zal men vrij ver naar het Zuiden moeten, wil men zonder te hooge kosten zuiver genoeg filtreeren. Meer zuidwaartsche vestiging van cultures kan geen overwegend bezwaar zijn. De rivieren zijn tot zekere grens goede verkeerswegen. Afgezien van het bedrijfswater liggen de meest geëigende terreinen trouwens vrij ver zuidelijk. Sisal en Tapioca zullen hier eventueel alleen als werkelijke grootbedrijven kunnen betalen. Een land als dit met vrij duur geimporteerd werkvolk is o. i. in alle cultuurrichtingen meest aangewezen op het grootbedrijf. Op het grootbedrijf drukken de algemeene kosten minder zwaar. De ligging van Suriname ten opzichte van het grootste afzetgebied der laatstgenoemde producten, de Vereenigde Staten, is gunstig. Ik wensch nog even Uwe aandacht te vestigen op de in gang zijnde proeven met de z. g. Suriname jute (Malagra capitata) door het Departement van den Landbouw. Die proeven zijn nog niet afgesloten, is er niet vooruit te loopen met conclusies. Het gewas verdient voor de polders intusschen alle aandacht, de vezel is lang en mooi en het rendement hoog. Onze Commissie heeft den indruk, dat de nuttige proeven, die van het Departement van den Landbouw uitgaan, uit te smalle beurs bekostigd moeten worden. Ik moet het hierbij laten, heb mijn stof wel in zeer gecomprimeerden vorm moeten gieten, zouden we anders tijd tekort komen. Ik besluit met den wensch, dat in de allereerste plaats de arbeidskwestie tot oplossing moge komen, dat vervolgens het bestaande in goed onderhoud worde gebracht en dat in aansluiting daarmee het kapitaal zich willig voor Suriname moge toonen tot verdere ontwikkeling van den grooten landbouw. Zonder afdoende oplossing der arbeidskwestie, waarmee ook het bevolken van dit land in het nauwste verband staat, ziet hej er met Suriname in het algemeen en den grooten landbouw in het bijzonder somber uit. Dat moet het moederland wel heel duidelijk worden gemaakt. De heer Van Dien vraagt naar het oordeel van den heer Kluvers over Ricinus als cultuurgewas. De heer Kluvers zegt, dat op Java dit gewas er een is voor den kleinen landbouw; hier in Suriname is nu echter een proef gaande, laat men de uilkomsten daarvan afwachten. De heer Huizinga heeft de inleiding van den heer Kluvers met genoegen vernomen; naar Spr's oordeel is een onderzoek van den bodem in het binnenland noodig. Prof. Harrison oordeelt ongunstig over het binnenland van Demerara en zegt, dat de formatie van Suriname daarmee in veel opzichten geologisch overeenkomt. Spr. zou voor zich dit oordeel niet dadelijk onderschijven, wij moeten door eigen onderzoek te weten komen of hier niet een groote oppervlakte voor cultuur bruikbaar land ligt. Voor de Manillahennipplant, waarover gesproken is, heeft men een regelmatige regenval noodig; de stamdikte is op de Philipijnen veel meer dan hier. De heer Drost zegt, dat de zwaarste stammen hier 8—10 K.G. waren, de vezelproductie was 2% evenals op de Philipijnen De heer Huizinga deelt verder mee, dat hij indertijd over de theecultuur aan Dr. van Hall geschreven heeft; deze achtte echter die teelt te veel arbeid vragend voor Suriname. Sisalteelt besprak Spr. met Prof. Harrison, die haar op grond van verkregen uitkomsten in Demerara niet aanbeval. In ieder geval achtte hij goede grond noodig voor sisal, niet den minderen, doch een schimmel in den voet der bladeren bederft veel opbrengst. Ten slotte acht Spr. het onderzoek naar koffievariëteiten nog in vollen gang en de oplossing nog niet nabij. De Voorzitter herinnert eraan, dat omtrent thee hetzelfde werd gezegd ten opzichte van de Oostkust van Sumatra en niettemin slaagde de teelt daar. De heer Kluvers acht bodem en regenval voor de Manillahennip hier uitstekend en meent in ieder geval een kleine proef op goeden grond verantwoord. Het bodemonderzoek van het binnenland beveelt hij warm aan en zegt, dat op een tiental plaatsen in die streken monsters uit drie grondlagen zijn genomen en dat die op het proefstation voor onderzoek liggen. Of de Cultuurtuin hier wel heel geschikt is voor Mamlla- hennip betwijfelt Spr. Gaarne zag Spr. overigens van alle belangrijke cultuurplanten eenige vertegenwoordigers in dien tuin. Sisal zal naar Spr.'s oordeel zeker slagen, mits op goeden, zandigleemigen en goed doorlatenden grond, die op Lelydorp niet overal aanwezig is. De heer Welle vraagt den heer Kluvers een afdruk van diens inleiding voor de Vereeniging, welke zoo nuttig kan zijn om in Nederland te doen zien, dat volgens het oordeel van een Java planter een werkwijze, welke goed is voor lava, om dien reden nog niet geschikt is voor Suriname. De heer Waller maakt den leden van de Studie-Commissie zijn compliment voor den helderen blik, dien ze op Surinaamsche toestanden toonden te bezitten. De heer J. Gonggrijp wil zich daarbij aansluiten en verheugt zich over de komst dezer Commissie, nadat reeds een andere commissie en veel raadgevers vooraf zijn gegaan. Deze Commissie heeft in korten tijd goed rondgekeken en Spr. hoopt veel goeds van haar werk tot heil van Suriname. De Voorzitter stelt alsnu de punten der bespreking aan de orde: A. aanplantwegen. Op Java en Sumatra wordt door den ondernemer als regel een goed aangelegd en behoorlijk onderhouden wegenstelsel noodzakelijk geacht. Het voorkomt verspilling van tijd en kracht door personeel en werkvolk, het is een onbetwist middel ter verscherping van het toezicht. Het maakt snelle verplaatsing over de groote afstanden per voertuig, rijwiel of rijpaard mogelijk. De sneller en scherper controle en wat daaruit volgt, weegt meervoudig op tegen de kosten. In dit polderland met zwaren kleibodem hebben de plantages het vrijwel altijd zonder aanplantwegen gesteld ; ze werden blijkbaar niet noodig geacht. Dat gemis heeft zonder twijfel over de lange reeks van jaren tot onberekenbare verliezen geleid. Gelukkig komen de planters geleidelijk tot ander inzicht. Meerdere plantages beschikken nu reeds over een met schelpen verhard goed begaanbaar, hier en daar zelfs met fiets berijdbaar hoofdpad. Dit is al een groote vooruitgang. Zonder verharding zijn de druk beloopen paden in deze vette klei bezwaarlijk in goede conditie te houden, maar schelpen zijn een lastig te verkrijgen artikel, al is er genoeg. Goedkoop is hel verharden niet. Een uitgebreid verhard padennet zou hier te kostbaar worden, maar eenige verharde paden in de lengte- en eenige in de breedterichting zijn toch noodzakelijk. Op Java en Sumatra verharden de groote ondernemingen alleen haar hoofdwegen, waarover de zware transporten gaan. Voor de tuinwegen kan men er met geregeld bijwerken en het regelen van den waterafvoer volstaan, men raakt er het water gemakkelijker kwijt dan hier. Een algemeene invoering op de plantages hier van eenige verharde onder alle omstandigheden goed begaanbare paden is o.i. gewenscht en urgent. Met een paar man, die niet anders doen. zijn die paden op weinig kostbare wijze in goeden toestand te houden. En met de buitendien aan te leggen gewone kleipaden dient men niet te karig te zijn, moeten deze zoo worden gelegd, dat het water behoorlijk kan worden afgevoerd. De heer Wallet zegt, dat allen het eens zijn over het nut van goede wegen. De heer /. Gonggrijp zegt, dat de heer Van Hasselt reeds aanmerking maakte op die wegen en op diens advies gingen enkelen tot verbetering over. In het algemeen weerhouden de kosten en de weinige arbeiders ons daarvan. De Voorzitter wijst er op, dat men toch moet bedenken, hoe die slechte wegen veel arbeid kosten; Spr. acht het voordeeliger, wanneer men zijne krachten gedurende korten tijd samentrok op wegenaanleg of verbetering en onderhoud. De heer Ahrens zegt, dat reeds lang voor de komst van den heer Van Hasselt meerdere plantages verharde voetpaden bezaten. De heer Leys vraagt, welk verhardingsmateriaal men op Java liefst gebruikt. De heer Kluvers zegt riviergrint. De heer Gonggrijp wil mededeelen, dat de Saramacca en Suriname rivier op niet te grooten afstand van de stad prachtig riviergrint bevatten voor wegenverharding. De Voorzitter wijst er op, dat voetpaden goed te onderhouden zijn door ze in gras te laten, maar dan moet dit telkens gemaaid worden met de grasmachine, zooals op Deh wel gebeurde. Punt B Cacao. 1. Lijden de oude cacovelden aan bodemmoeheid ? De heer Van Dien ondervindt, dat de producties der onder zijn beheer staande plantages zich in stijgende lijn bewegen, van bodemmoeheid is er z. i. geen sprake. De heer Kluvers schrijft dit toe aan de veel betere zorg voor de krulloten reiniging der boomen. De heer S. Gonggrijp klaagt over het in groei brengen van jonge cacaoplanten in oude aanplantingen; slechts zelden gciu v dit goed. De Voorzitter noemt als voorbeeld van moeheid de noodzakelijkheid op Deli om geregeld te wisselen van teelland voor tabak. Na één oogst blijkt acht jaar rust noodig. Daarentegen teelt men in de Betuwe jaarlijks tabak op hetzelfde, maar dan zwaar bemest, land. De heer Geerling heeft een cacaoveld uit 1860, dat nog uitstekend staat. De Voorzitter acht dit voorbeeld voor bodemmoeheid allerminst goed. De heer Ter Laag heeft op St. Barbara nooit iets van bodemmoeheid bemerkt. Het slecht groeien der jonge cacaoboompjes wijt hij aan het optreden van den cacaotor. De heer Waller vindt in de oude plantages toch wel een bedenkelijke vermindering van groei bemerkbaar bij jong ingeplante boomen. De heer Van Emden zegt, dat schaduw en gebrek aan ruimte in oude cacaovelden daarmede oorzaak van kunnen zijn ; men zou hierover pas een oordeel kunnen vellen indien men een oud cacaoveld geheel opruimde en dan weer opnieuw cacao begon te planten. Bleef de groei der jonge cacaoboomen dan achterlijk, dan pas had men een aanwijzing voor bodemmoeheid. De heer Ter Laag heeft jonge bijplanting zeer zien gedijen in oude velden: dit wijst niet op moeheid. De heer Liems wijst er op, dat toen op Liberté in 1910 sterk was ingekapt in de cacao en er werd bijgeplant, men het nadeel der schaduw eerst miste, later weer terugkreeg, hetgeen aan den verminderden groei der jonge planten bemerkbaar was. De heer Kluvers stelt dan vast, dat er nog geen gevestigde meening bestaat over de bodemmoeheid van de cacaovelden. 2. Wat is het effect van grondbewerking in de oude cacaovelden ? De heer Van Dien ondervond op Mariënbosch, dat er cacaoplanten doodgingen door omvorken. De heer W/aller zag op Jagtlust zoowel het omvorken als het bemesten, doch zonder gunstige uitkomst. De heer Janssen zag evenmin resultaat van het omvorken van den bodem. De heer Geerling uit zich in gelijken zin. De heer Polak beproefde dit op La Ressource ook tevergeefs. De heer Van Beek meent, dat men het omvorken langer meet voortzetten; Spr. acht de uitkomst bij hem voorloopig gunstig en schrijft het optreden van minder thrips daaraan toe. De heer Janssen vorkte drie jaar achtereen zonder resultaat en gaf het toen op. De heer Klavers had betere resultaten van het vorken verwacht. Het lijkt hem zoo logisch, dat grondbewerking dit gewas ten goede moet komen. 3. Is het onmogelijk tot bemesting met stalmest te komen ? De heer /. Gonggrijp zegt, dat de aanwezige voorraden veel te gering zijg. De heer Waller wijst erop, dat men in Trinidad wel resultaat van stalmest kreeg, niet echter van kunstmest. De heer Kluvers uit zich in gelijken zin voor Java. De heer Huizinga zegt, dat de beoordeeling der kwestie van de bodemmoeheid een zeer lastige is, in zooverre die door sommigen wordt opgevat als door honger der plant veroorzaakt. De kwestie van bemesting in tropische landen is een zeer moeilijke. De goede kleigrond van Suriname heeft minder voedende bestanddeelen dan men zou meenen, bijv. is het P2 05 gehalte lager dan van goede kleigronden in Nederland, en toch gaf Spr. zonder gunstige uitkomst tot zelfs 2000 K.Q. superphosphaat per H.A. aan cacao. Spreker twijfelt er ook aan of een bemesting met kunstmest tot goede resultaten zal leiden. Alleen jarenlange doorgezette proeven zullen deze vraag tot oplossing kunnen brengen. Voor eenige jaren geleden werd met deze proefnemingen een aanvang gemaakt. Door den oorlog konden echter daarna de meststoffen niet meer aangevoerd worden. De stalmest zou op deze zware gronden boven de kunstmest te verkiezen zijn, maar de voorraden zijn gering en het is de vraag of veeteelt hier met succes is te drijven. Op Trinidad bleek, dat met dit bedrijf slechts een rente van 6% gemaakt kon worden, hetgeen voor de tropen veel te weinig is. De heer Kluvers heeft ook op Java de bemesting met stalmest met succes zien toepassen voor overjarige gewassen, voor cacao zelfs met groot succes, terwijl kunstmest geen resultaat gaf. De heer J. Gonggrijp beveelt „mulching" aan; dat is het losjes om de boom strooien van het op dezelfde perceelen afgeslagen wied of nog liever van een groenbemester. De heer Kluvers meent, dat men het er wel over eens is moeilijk tot regelmatige stalbemesting te zullen komen. 4. is nieuwe aanplant op versche gronden goed mogelijk en aan te bevelen ? De heer S. Gonggrijp beveelt dan aanplant aan op nieuw land; durft dit echter niet op oude cacacovelden toe te passen. De heer Polak uit zich in denzelfden geest. De heer Van Emden blijkt ook voorstander van den aanleg van nieuwe cacaovelden. De heer Ter Laag eveneens en ook de heer Liems. De heer /. Gonggrijp is minder optimistisch ten dezen. De heer Welle meent, dat men toch moet trachten de cacaocultuur, die de typische teelt der kolonie is, door bestrijding van kwalen en andere verbeteringen op te voeren tot grootere hoogte. De heer Van Emden zag goede groei in jong plantsoen op een ruime plaats in oud veld, waar de krulloten goed bestreden werden. Voorwaarden is het loshouden van den bodem om de stammetjes. De heer J. Gonggrijp waarschuwt tegen de concurrentie der nieuwe en groote beplantingen in Afrika. De heer Kluvers had den indruk gekregen, dat er hier volstrekt geen goede stemming was voor nieuwe cacaobeplantingen ; dit blijkt onjuist en het verheugt hem. Hij vraagt zich alleen af, waarom het dan niet gebeurt. De heer Ter Laag zegt dat men overging tot den aanplant van koffie omdat deze eerder vruchtdragend is dan cacao. 5. In welk stadium verkeert het vermenigvuldigen van goede variëteiten middels occulatie? De heer Van Beek zegt, dat men moet afwachten de resultaten, die Dr. Stahel met de selectie zal verkrijgen. De heer Liems betoogt ook, dat die pogingen van recenten datum zijn. De heer Kluvers wil dan niet verder hierop ingaan. 6. Welke ondervinding is met het verminderen van de schaduw ten opzichte van de thripsplaag opgedaan ? De heer Van Emden zegt, dat waar koffiemama zwaar opge- snoeid wordt, zich ook dadelijk thrips in de boomen vertoont. Met het opsnoeien van koffiemamaboomen in de oude cacaovelden moet men uiterst voorzichtig zijn. Spreker zal voor zich hiertoe nooit overgaan. De heer V/aller zegt, dat men wat deze kwestie betreft, nog niet tot een gevestigde meening is gekomen; op Trinidad waar men velden met veel en weinig schaduw heeft, is men het hier over nog niet eens. Op Grenada teelt men de cacao geheel zonder schaduw. De heer Klavers wijst er op dat de koffiemama als grond verbeteraar een rol speelt. In Grenada teelt men zonder schaduw, maar mest zwaar en plant men op hellingen beschut tegen de heerschende winden. De heer Folmer zegt, dat juist uit Grenada de eerste berichten over de thripsplaag kwamen. De heer S. Gonggrijp wil de koffiemama's vrij dicht geplant zien; ze groeien dan ijler, maken niet zulke dikke takken, die later'vaak afbreken en geven feitelijk niet veel zwaarder schaduw. 7a. Is het uitdragen en verbranden van krulloten en versteende vruchten urgent? De heer Polak heeft daar goede uitkomsten mee verkregen en zal er nu mee voortgaan. De heer van Emden tracht alle met ziekte besmette deelen we® te halen en desnoods op den dam op een hoop bijeen te brengen, indien branden niet mogelijk is, daar de vruchtlichamen van °de zwam dan minder naar buiten komen en het kwaad zich dus minder verspreidt. De heer van Dien laat de zieke deelen ook bepaald uitdragen en ziet er de goede uitwerking van. De heer Kluvers meent uit het gehoorde te moeten opmaken dat verwijdering uit den aanplant wel noodig wordt gtach*; wie het nalaat, doet het wegens gebrek aan handen en om de kosten. , .... 7b. Wat is het oordeel over het begraven van schillen en zwarte vruchten ? De heer S. Gonggrijp heeft bezwaren tegen dit werk, men maakt gaten, die veel kosten aan graafwerk en die het water tot zich trekken uit den omringenden zwaren bodem. De heer van Beek deed dit aanvankelijk ook, brengt dien afval nu in de trenzen. De heer van Emden acht dit werk toch heel nuttig; alleen het gebrek aan arbeiders weerhoudt er velen van; tegen het zwart worden der groene vruchten moet men echter de besmette verwijderen. Men kan de schillen ook dicht bij de trens met een drilgat begraven. De heer Polak paste dit middel toe, maar kreeg toch wel zwarte vruchten. De heer van Dien las, dat er op Trinidad eene verordening bestaat, die het begraven der vruchten voorschrijft. Daarom ging hij er op in dit te doen en heeft goede resultaten daarmee. De heer Ahrens meent, dat dit begraven eigenlijk geschiedt tegen den cocostor, die in deze schalen eieren legt en de larven laat ontwikkelen. Men kan echter die schalen ook verbranden, zooals Spr. doet in bepaalde verplaatsbare ovens buiten op de velden, hetgeen geedkooper uitkomt dan begraven. 8. Zijn er betrouwbare proeven genomen om het gewichtsverlies door wassching van het product vast te stellen ? De heer S. Gonggrijp verloor 8—10% bij wassching. De heer Geerling spreekt van 11%. De heer Ahrens noemt het getal van 15% en wijst op een brochure van het Landbouwproefstation dienaangaande. 9. Wat is de ondervinding met machinaal gedroogde cacao ten opzichte van in de zon gedroogde ? De heer J. Gonggrijp meent, dat de Guardiola de cacao een gladder uiterlijk geeft. Punt C. Liberiakoffie. De omzetting van cacaovelden in Liberiakoffie. De heer Kluvers leest de inleiding voor dit punt voor. De conversie van cacao in Liberiakoffie geschiedt dikwijls door completeering van hiaten met Liberia. Behoudens eenige uitzonderingen, waar de hiaten al dadelijk van grooten omvang waren, staat die Liberia ver ten achter bij de zuivere plantsoenen. Zoo'n veld zal zelden een goed geheel kunnen worden. De groei van de koffie is er ongelijk, de leeftijd der planten loopt er sterk uiteen. Tegen dat de laatste cacao in Liberia zal zijn omgezet, kan de eerstgeplante koffie alweer naar het einde van het bestaan loopen. Ook leidt het planten van koffie in oude cacaovelden meermalen tot een hinken op twee gedachten. Bij slechten stand van een veld wordt b. v. zekerheidshalve geheel met Liberia doorgeplant, maar een deel van de cacao herstelt zich geleidelijk en de Liberia is inmiddels gegroeid, al is het dan niet mooi. Men neemt zich voor zoodra de resteerende cacao weer eens een hevigen thripsaanval krijgt, deze geheel op te geven, de Liberia staat er dan al vast. Maar de thripsaanval blijft uit, de cacao geeft oogst, opofferen durft men niet goed aan. Intusschen is de Liberia hier spichtig, daar wat beter, maar over het algemeen ongelijk en achterlijk opgegroeid en als men eindelijk verplicht wordt de cacao als niet meer loonend op te ruimen, heeft men met de Liberia niets bereikt. Nu is het zeer verklaarbaar, dat men geleidelijk, als het ware plant voor plant tot de algeheele omzetting tracht te komen. De meeste plantages kunnen een plotselinge beduidende vermindering van den cacao-oogst moeilijk dragen en waar het beter te dragen zou zijn, schrikken eigenaars en beheerders er voor terug; maar toch is het urgent, dat men deze methode van conversie opgeeft. Men zal zorg hebben te dragen, dat men jaarlijks een goed omlijmd geheel, waar alle cacao is opgeruimd en liefst de koffiemama ook, in Liberia zet. De koffiemama in de bestaande cacaovelden is veelal te oud om gedurende het geheele leven van de Liberia te kunnen dieIien- • , X J U De eischen van het nieuwe gewas ten opzichte van de schaduw zijn ook zoo geheel anders dan van het oude, dan dat een geleidelijke overgang van het oude naar het nieuwe tot succes zou kunnen leiden. Er zijn meerdere zuivere mooie Liberia-aanplantingen met hooge producties in deze kolonie, waarbij die in gemensjden aanplant niet kunnen halen. Vergelijkt den stand en de producties, calculeert en het zal minder moeilijk vallen terzake tot krachtig doortasten te komen. Dit punt geeft geen aanleiding tot gedachtenwisseling. De vergadering gaat er unaniem mee accoord. 2. Welke bezwaren zijn er tegen plantkuilen ? De heer Folmer vindt ze overbodig, daar omvorken van de piantplek een voldoenden lossen grond geeft om goeden groei te verzekeren. Spreker vindt den grond in de plantkuilen veelal te vochtig en breekt niet gaarne af met de methode, die proefondervindelijk bewezen heeft goed te zijn. De heer Kluvers zegt, dat men op Java de plantkuilen in den drogen tijd maakt, den grond laat uitzuren en zorgt, dat ze voor het invallen van de zware regens gedicht zijn. De grootte is daar 13/4 — 2 voet in kubiek. De heer van Emden merkt op, dat in vroegere jaren veel met plantkuilen werd gewerkt; men kwam hiervan terug, omdat ook na aanvulling der kuilen met grond, het water uit den omringden grond erheen trekt, zoodat die kuilen watergaten werden. Die groote hoeveelheid vocht is zeer nadeelig voor den groei der planten. De heer Kluvers heeft die ervaring niet opgedaan, maar kan zich indenken, dat de toestand hier in de zware klei zoo is. 3. Heeft het planten van koffiemama in dichter verband dan thans in nieuwen aanplant gebruikelijk, voordeelen? Grondverbetering ? Minder schadelijke grassen ? De heer Kluvers noemt de Erythrina als schaduwplant goed en tevens vruchtbaar als stikstofleverende leguminose, en waarschuwt tegen andere gronduitputtende gewassen als hulpschaduw. Laat men liever de schaduwboomen aanvankelijk op dichter afstand zetten om naar gelang de aanplant ouder wordt die dan geleidelijk op te snoeien en uit te dunnen, zoodat men steeds de juiste schaduw houdt. Spreker wil liever geen bepaalden afstand noemen, omdat de op Java gebruikte dadap minder zwaar van habitus is dan de hier geplante koffiemama, waardoor vergelijking moeilijk is. De heer /. Gonggrijp wijst er op, dat voor de minder kapitaalkrachtige ondernemingen een catchcrop noodzakelijk is en deze catchcrop in de eerste jaren den dichten aanplant van schaduwboomen in den weg staat. Ook daarom gebruikt men gaarne bacoven en bananen als schaduwpianten. De heer van Emden zegt, dat hoe dicht men de koffiemama ook plant in de eerste jaren toch gras zal groeien. Wil men het wied uit de velden houden dan moet men dit doen door groenbemesters, doch dit kost veel handen. De heer Kluvers betreurt het, dat alle Liberiavelden hier zoo dicht met gras begroeid zijn, wat naar Spreker s oordeel vangroot nadeel is en het onderhoud duur maakt. De heer Liems wijst er op, dat er gronden in den Saramaccaoolder zijn, die zeer dicht met gras begroeid waren, terwijl men na aanplanting van voldoende koffiemama dit gras zag verdwijnen en vervangen door goedaardige onkruiden. De heer Waller wijst op de beplanting van de jonge koffievelden met Wandoe, welke denzelfden dienst doet als dichtere beplanting met koffiemama en dit ook reeds meermalen is geschied. De heer Ahrens zegt, dat ook de cacaocultuur in Suiiname is aangelegd op de door den heer Kluvers aanbevolen wijze n. 1. dichte beplanting van koffiemama, die naderhand werd opgeduna. De heer Folmer voelt veel voor de door den inleider aanbevolen dichte plantwijze met uitkapping. De heer Wallet zegt, dat reeds op vele plaatsen dit geschiedt. De heer Kluvers raadt proeven aan. Sommige plantages gaan al in die richting door verdubbeling van de koffiemama in jongen aanplant. 4. Wat is het beste plantverband ? De heer van Emden zegt, dat men 300 Liberiaplanten op den akker zet. De heer Janssen noemt als afstand 12 voet vierkant of 300 per akker. Wat is de beste tophoogte? De heer Janssen geeft aan 8 voet de voorkeur. De heer Folmer kiest op Jagtlust 10 voet. De heer /. Gonggrijp vindt de weieens voorkomende hoogte van 6 voet bepaald te laag. De heer Waller past het volgende middel toe om het uitschieten der koploten tegen te gaan. Deze worden n. I. verwijderd, waardoor geen scheuten op den top ontstaan. De bovenste takke blijven (in tegenstelling met boomen die deze bewerking niet on- dergaan) opwaarts groeien, zoodat liet er minder op aan komt of men op 7, 8 dan wel meer voeten topt. De heer Klavers zegt, dat de door den heer Waller beschreven bewerking op sommige ondernemingen wordt toegepast; men oordeelt de beste tophoogtedus van 8— 10 voet. 6. Het is gewenscht de groene schildluis, die nu nog slechts sporadisch optreedt, krachtig te bestrijden. Men heeft het nu nog in de hand zorg te dragen, dat het geen plaag wordt. De heer Kluvers noemt als bestrijdingsmiddel het besprenkelen met kalkwater of tabakswater. De heer Snellen geeft eenige mededeelingen over carbolineum, dat in Europa als insecticide veel wordt gebruikt. Voor den oorlog was dit niet duur, doch later zeer schaarsch. Het gebruik zal moeten geschieden in overleg met het proefstation. De heer van Emden vraagt, in verband met deze insectenbestrijding, naar de wijze van bestrijding der mieren op Java n. 1. de Gramang mier, die nauw verband houdt met de aanwezigheid der schildluizen, zooals Dr. v. d. Goot aantoonde. De heer Kluvers raadt een onderzoek naar het gebruik van carbolineum wel aan, daar dit hier ook van nut kan zijn. Wat betreft de bestrijding der mieren, daarvan kan hij niet veel zeggen, daar dit onderzoek plaats vond nadat hij van Java vertrok. 7. Eenige punten over koffiebereiding De heer Kluvers zegt, dat de bereiding thans bij de goed geinstalleerden goed verzorgd wordt. Hierop volgt de behandeling van : a. Is de fermentatie van invloed op de kwaliteit of dient ze als middel om het vruchtslijm met de wassching gemakkelijk te verwijderen ? De heer Kluvers meent, dat de fermentatie van weinig of geen invloed op de kwaliteit is. Bij behandeling van pas gepulpt product met kalk daarna wasschen, laat het vruchtslijm los en verkrijgt men na snel drogen een evengoed product. Hij voert dit alleen aan om vergelijking mogelijk te maken ; niet om de kalkbehandeling die duurder is aan te raden. De heer Geerling merkt op, dat de door hem genomen proeven ongunstig uitvielen voor de behandeling met kalk. De koffie werd min of meer groen. De heer Kluvers zegt, dat hij de vraag omtrent het fermenteeren stelde omdat sommige planters groote beteekenis hechten aan de fermentatie voor de kwaliteit en daartoe de koffie dagelijks naar een andere bak overzetten. Spreker vraagt het oordeel der vergadering. De heer Waller wijst er op, dat volgens een bulletin van Dr Sack de fermentatie van cacao een chemisch proces is, dat de'kwaliteit ten goede komt. De fermentatie van koffie zou geen invloed hebben op de kwaliteit. De heer van Dien heeft een artikel in de Indische Mercuur gelezen, waarin de behandeling der koffie met kalk werd afgeraden. De heer Kluvers zegt, dat dit op de Robusta koffie ziet, dus niet op de hier gewonnen Liberia. De heer Ahrens zegt, dat hij zeer onlangs de proef herhaald heeft met het al of niet overzetten van de koffie gedurende de fermentatie en tot uitkomst verkreeg, dat het overzetten van geen invloed is op de koffie. , , Verscheidene aanwezigen zagen geen verschil tusscnen net overzetten naar andere bakken en het doen fermenteeren in Spreker zegt, dat een nader onderzoek misschien wel nuttig kan ö? Direct na wassching kunstmatig en snel drogen geelt de gewenschte kleur en bewerkt het volledig loslaten van het zilvervlies. Aanleg van een uitdruipbak met geperforeerden bodem boven een geperforeerden vloer voor den waterafvoer is in verband daarmede aan te bevelen. De heer Kluvers zegt, dat door de boonen dadelijk na wassching in een ruimte van flinke temperatuur te brengen, men het loslaten van het vlies bevordert. Het komt Spr. voor, dat de boonen te lang op de droog bakten blijven. Komen ze direct na wassching op den uitdruipbak en worden ze daarna kunstmatig gedroogd, dan zal metl De1 heer teerling zegt, dat de machines in den grooten oogsttijd te weinig droogcapaciteit hebben om z°° vlug e wer ken en dat in den anderen tijd van het jaar de geplukte pa. tijen soms te klein zijn, om elke partij afzonderlijk af te drogen. De heer Kluvers zegt, dat men kleine partijen op ]a\a 1 stroomend water laat liggen om zoodoende grootere partijen krijgen, doch dat men hier in Suriname niet over stroomend water kan beschikken. c. Indien de markt dit niet bepaald verlangt, is de aflevering van de le kwaliteit in verschillende assortimenten niet aan te bevelen. De heer Klavers raadt aan de koffie niet in 1ste, 2de en 3de soort te verzenden. De heer Geerling vraagt of de Indische Koffie in Holland niet eerst naar de zoogenaamde koffielezerijen gaat. De heer Klavers zegt, dat de Liberia steeds marktklaar naar Holland gaat. Vroeger ging de koffie wel eerst naar de lezerijen doch sedert lang niet meer. De heer Van Emden meent, dat uit Nederland de eisch werd gesteld dat het percentage breuk niet meer dan '/»% mocht bedragen. De heer Klavers zou alleen op zwart en breuk willen pikken, dit moet gebeuren, maar overigens geen sorteeringen maken. De heer Folmer bevestigt dit door de mededeeling, dat hij een bestelling uit Nederland kreeg, waarin de boonen van de sorteering 1, 2 en 3 gemengd mochten worden; breuk moest verwijderd, doch daartoe rekende men slechts halve boonen, geen boonen die een schilver misten. De heer Klavers acht halve boonen wel wat verre grens voor breuk. D. Bacoven. Zonder inleiding wordt overgegaan tot de behandeling van de vraag: 1. Is, indien een geregelde afzet verzekerd wordt, deze voor de kolonie bijzonder geschikte cultuur nog aan te bevelen naden ernstigen tegenslag met de Gros Michel ? Verscheidene leden verklaren zich voor het weer invoeren der bacoventeelt met de Congo variëteit. De heer Van Emden sluit zich daarbij aan, mits met een goed contract. De heer Ter Laag meent, dat eenmaal een goed contract door de United Fruit Company is aangeboden. Niettemin weigerden de planters er op in te gaan, waarmee Spreker het in het geheel niet eens was. De heer Van Emden zegt, dat dit ons ook van andere zijde is verweten, doch dat het aangeboden contract zeer eenzijdig was en de planters hierop niet konden ingaan. De planters zouden wederom unaniem tegen een dergelijk contract zijn. Meerdere personen geven blijk hiermede in te stemmen. De heer Folmer zou gaarne zien, dat men trachtte uit de Gros Michel een voor Panamaziekte immune variëteit te kweeken. De heer Liems heeft uit een Panama-ziek Gros Michel veld enkele niet aangetaste planten overgehouden en doorgekweekt, die later echter ziek werden door biggi foetoe. De heer S. Gonggrijp zegt, dat hij misschien de eenige is, die niet zoo enthousiast is over de Congovariëteit, daar deze op zijn onderneming erg van de biggi foetoe te lijden had. De heer Moll heeft geruimen tijd als proefvelden-controleur der United Fruit Company gewerkt. De Congo-variëteit werd temidden der Gros Michel niet door de Panama-ziekte aangetast, wel door de biggi foetoe. Deze bestreed men door het uitdelven en weghalen der aangetaste stammen, wier uitloopers wel gezond konden blijven. De Bumulan-variëteit acht Spreker zeer mooi, ze kreeg geen Panama-ziekte. Het bezwaar tegen de Congo is, dat naar Spreker's oordeel ze weinig elegant zijn. Helaas werd de bacoventeelt met Gouvernementssteun geliquideerd, toen de proeven in vollen gang waren. De heer Ter Laag deelt mee, dat de heer Williams van de U. F. C. 58 variëteiten onderzocht en deze geinfecteerd had met Panamaziekte ; daarvan bleken alleen Congo en Bumulan er tegen bestand. Tegen bigi foetoe bestreek men met kopersulfaat, netgeen goede uitkomst gaf. Ook een ruime afstand, die de zon doorliet bij den voet, ging de kwaal tegen, zoodat de ziekte geen beletsel is om Congo aan te planten. Uit een briefwisseling met genoemden heer Williams weet bpreker, dat er in Midden-Amerika thans een ziekte woedt in de bacoven, erger dan de Panamaziekte, die daar ook de Congo aantast. De heer Huizinga noemt de dwergbacoven als een niet transportabele variëteit, die echter heel smakelijk is. Een met de U. F. C. concurreerende maatschappij op Trinidad heeft daar groote tegenslagen mee geleden. 3. Welke plantwijdte vragen deze ? De heer Ahrer.s noemt voor Congo 12 voet. De heer Ter Laag vindt dit bepaald te dicht en zegt 16 voet. De heer Molt zegt, dat de afstand samenhangt met het aantal aangehouden stammen op één stoel. De heer Waller zou gaarne zien, dat bij een nieuw contract ook 6-hands bossen werden afgenomen, niet enkel 7-, 8- en 9-hands. Dan zou men wat meer spruiten kunnen laten staan. De heer Liems herinnert aan een proef van Dr. Kuiper om den meest gewenschten afstand voor bacove vast te stellen; daarbij bieek dat nauwe planting meer opbrengst gaf dan wijde. De heer Waller was in die jaren in den Cultuurtuin werkzaam en zegt, dat men niet te veel waarde aan de uitkomsten dezer proef mag hechten. De heer Kluvers stelt ten slotte vast, dat men den meest geschikten afstand dus nog niet juist weet. 4. Hoe diep moet de bedelving zijn ? De heer Kluvers meent, dat er hier in Suriname vrees bestaat voor diepe bedelving. De heer Van Emden noemt 2XI2 a 3 voet de meest geschikte diepte, mits men langzaam aan daartoe komt en niet ineens; dus telkens iets dieper tot de maat bereikt is. De heer Waller acht het moeilijk zich uit te spreken over deze kwestie. De taaie en onvruchtbare ondergrond zit zeer ongelijk verdeeld onder de oppervlakte. Op Slootwijk zag Spreker eenige velden, waar tot schade van het gewas de onvruchtbare ondergrond naar boven was gebracht door een diepe bedelving. De heer Kluvers meent ook, dat men den ondergrond om snel te kunnen verweren, slechts geleidelijk op de bedden moet brengen. De heer S. Gonggrijp herinnert eraan, dat op de meeste plantages bacoven werden geplant op de bestaande bedden ; die moesten toen weer worden gespleten door nieuwe trenzen, maar daarover bestond veel verschil van gevoelen. De heer Moll zegt, dat de bedelving p.m. 3 voet moet zijn. De heer Kluvers concludeert, dat tegen 3 voet bedelven geen bezwaren zijn, mits het geleidelijk gebeurt. 5. Na hoeveel oogsten moet herplant worden ? Na hoeveel jaren van grond gewisseld ? De heer Ahrens stelt de wisseling voor na 4 jaar en acht 3 oogsten een goed gemiddelde. Na 4 jaar neme men nieuwen grond en. zette den ouden liefst onder water om zich te herstellen. De heer Van Dien deelt mee, dat de Gros Michel bacoven op Mariënbosch vrij van Panamaziekte zijn gebleven. Spreker vindt het genoemd aantal jaren te gering en zou dit op 6—7 willen stellen, hetgeen hij bij ervaring weet. De heer Waller zag ook een veld, dat bij weinig onderhoud na minstens 7-jaren nog zeer goede bossen gaf (Congo). De heer Kluvers stelt toch de vraag of wisseling om de 3 a 4 jaar niet beter is. De heer Welle zeide, dat de heer Williams groote plantwijdte aanried, dan stoelde de plant flink uit. Men zou bijeen combinatie van riet en bacovencultuur dus makkelijk tot wisseling om de 3 of 4 jaar kunnen komen. De heer Ter Laag wijst op het proefveld van Ma Retraite, waar de Congos op 16 voet afstand stonden en in normalen tijd 4 bossen per stoel gaven. De heer Kluvers acht de opgedane ervaring niet lang genoeg en acht nader onderzoek raadzaam. 6. Geregelde proefaanplantingen met deze variëteiten zijn aan te bevelen. De heer Kluvers raadt aan zuivere proefaanplantingen aan te zeggen. De heer Welle wil in verband met hetgeen Spr. reeds zeide er de aandacht op vestigen, dat oud rietveld uitstekend geschikt is voor de bacoventeelt en oud bacoven land eveneens goed rietland is. De heer Kluvers vindt dit een zeer goede wisseling en gaat thans over tot groep e der vragen: Sinaasappelen. Wat is de meening over de teelt van sinaasappelen op kleigronden ? De heer Ahrens heeft een paar honderd dezer boomen op klei gehad, doch ze zijn op 7-jarigen leeftijd doodgegaan. De heer Van Dien noemt den groei der boomen langzamer en den smaak der vruchten iets zuurder op klei dan op zand. De heer Janssen zag op plantage Dordrecht, dat de groei op zand sneller was dan op klei. De heer J. Gonggrijp acht aan de sinaasappelen op klei meer risico verbonden dan aan die op zand. De heer Liems herinnert er aan, dat de kleigrond meer bewerkt moet worden voor deze teelt dan het zand en hieraan zal het op veel plaatsen wel ontbroken hebben. Spreker meent, dat de mislukking van den aanplant op Voorburg moet toegeschreven worden aan te lage ligging van het terrein en te dichte beplanting. Ook moet men den grond loshouden om de boomen. De heer Fernandes liet in de laatste 2l/2 jaar op Heerendijk op zware klei veel omvorken voor sinaasappelen, maar de groei bleef traag. De heer Beek wijst er op, dat men zal hebben na te gaan welke gronden het vroegst de vruchten rijp doen worden. Immers wat tot einde October naar Europa komt, vindt daar markt, maar de later aankomende zendingen vinden daar te veel concurrentie en brengen geen voldoenden prijs op. De heer Janssen zegt, dat de rijpheid der vruchten afhangt van het invallen van den regentijd, omdat de boomen dan bloeien. De heer Waller zag de sinaasappelboomen op klei en zand tegelijk bloeien; de bodem brengt te dien opzichte geen verandering. De heer Liems meent, dat de snoei misschien wel invloed kan uitoefenen op den bloeitijd, maar dit moet onderzocht worden. De heer Kluvers acht goeden zandgrond het meest geschikt; het gewas in de klei moet nog meer nagegaan worden. Overgegaan wordt tot: E. Tuinonderhoud. De heer Kluvers wijzigt dit opschrift in grondonderhoud en geeft daarvoor de volgende inleiding: Op Java en Sumatra is het schoonwieden voor alle gewassen ^ Op steile geterrasseerde hellingen laat men er taluds wel begroeien tegen afspoeling. Men houdt die begroeiing kort, maar de terrassen, waarop het gewas staat houdt men toch schoon. Vlak terrein wordt geheel schoongehouden. Hier is men op vlak terrein tegen het schoonwieden. Looals men zegt heeft de ervaring geleerd, dat de grond met schoonwieden bij regen dichtslaat en bij droogte scheurt en de phy- sieke gesteldheid achteruit gaat. . . . . Een oordeel te vellen op hetgeen onze Commissie inzake tuinonderhoud te zien kreeg, zou onjuist zijn. Door gebrek aan handen is er allerwegen een dreigende achterstand in het wer ^ Te oordeelen echter naar hetgeen wij hoorden, meenen wij, dat men de heerschende opvatting dikwijls te ruim toepast, dat men er te licht over gaat denken. In de Liberiavelden ziet men weinig anders dan grassen, die schadelijk zijn en daarom moeilijk onder den duim ^houden zijn. Sommige velden lijden er zichtbaar onder Nu er achterstand in het werk ontstaan is, ondervindt men des te meer nadeel van die grassen. Het is gewenscht de velden in ieder geval vrij van gras e houden Matige schaduw, wat meer wieden, meer grondbewerking, vooral in de jonge aanplantingen zijn daartoe de aange- WeZCOok1deegrondbedekking met leguminozen, die niet klimmen kan een middel zijn, wordt hier en daar met succes toegepast Het zal goed zijn, dat de vergadering zich terzake uitspreekt en tot eene conclusie komt. De heer Welle merkt op, dat de inleiding zeker niet slaat op de behandeling der rietlanden, waarin veel gewied wordt, wat de heer Kluvers beaamt. De heer van Emden heeft een proef genomen met »-cl^an" weeding", maar de uitkomst was slecht; de grond werd hard en ging in structuur achteruit, terwijl de Hevea slecht groejde. Op sterk beschaduwde gronden zal men geen nadeel on vinden van zulk wieden, maar sterke inwerking van de zon moet verkeerd zijn. Spreker zou echter willen trachten groene mesters te gebruiken, om zoodoende het wied den kop in te drukken. De heer van Dien herinnert er aan, dat men in den goeden tijd der cacao p. m. 1890, den grond geheel schoon hield en zelfs met een bezem reinigde. Dit moet echter niet gunstig gewerkt hebben. De heer S. Gonggrijp zegt, dat men toen 2 a 3 balen cacao per akker oogstte en gaarne een goede behandeling gaf; maar de velden hebben daar ten slotte van geleden. De Voorzitter wijst er op, dat clean weeding de goedkoopste wijze van schoonhouden is, daar het telkens eenigen, maar niet veel arbeid geeft. De heer Van Emden geeft toe, dat die behandeling op lava wellicht alles voor heeft, hier is ze niet uitvoerbaar, zeer duur en ondeugdelijk gebleken. De heer Ter Laag wijst er op, dat de heer Williams de bacovenvelden geheel schoon gewied wilde zien. Bij het vorken kan men den grond tevens zuiveren en krijgt dan een goed werk. De heer Van Emden zegt, dat dit een geheel andere kwestie is. Bij de bacovencultuur is de grond van boven bedekt en dan kan men misschien wel tot clean-weeding komen, doch dan groeit er van zelf al weinig wied. De heer Welle meent in de Indische Mercuur gelezen te hebben, dat de ziekte in de koffie toe te schrijven moet zijn aan het voortdurend schoonhouden van de velden. De heer Kluvers kan dit zeker niet toegeven. De heer Welle zegt, dat men bij suikerriet steeds blijft schoonwieden en vorken, maar dit is na de eerste jeugd ook een schaduwleverend gewas. De heer Waller wil den grond bedekt houden; het blootleggen bederft hem. De Voorzitter zegt, dat in Indië de vrees voor het beruchte alang-alang gras hel schoonwieden meer in toepassing brengt. De heer S. Gonggrijp had voor den regen zijn moestuin geheel omgewerkt en de bedjes schoongehouden van wied; nu fs het geheel een papboel geworden en met veel zon wordt de klei steenhard en ongeschikt voor de teelt. De heer Kluvers betwijfelt het of dit de reden is van de verkeerde structuur in dien tuin. De heer Huizinga zegt, dat in den zwaren Surinaamschen kleigrond de beworteling vrij ondiep is. Toen in 1918 de lange regentijd gevolgd werd door een plotseling invallende felle droogte, bleek op .Rust en Werk het riet na eenigen tijd slecht te groeien en bij onderzoek was de beworteling heel slecht, daar de wortels niet tot de diepere lagen vermochten door te dringen. Op 8 Augustus trad het vorig jaar de scherpe droogte in en op 1'2 Augustus begonnen reeds koffiebessen te verschrompelen, meer op zwaren dan op lichten grond. Zware gronden zal men door clean weeding bederven, daar de bovengrond te hard wordt en direct splijt. De bodem in Suriname moet bedekt blijven. Eerst door jarenlange bewerking van den grond gaat de beworteling dieper, doch toch moet de bodem dan nog steeds bedekt blijven. In den tijd van de bacovencultuur raadde de heer Williams aan, de grond om de bacoven slechts aan één kant te vorken, teneinde het omvallen der stammen te voorkomen. Toen de velden eenige jaren na elkaar omgevorkt waren kon men tegelijkertijd aan beide kanten omvorken. De heer J. Gonggrijp vindt die hooge grassen in de velden ook niet goed, doch cleanweeding is niet toe te passen. Door mulching is er zeer veel te bereiken. Den heer Kluvers wil het nu als gevolgtrekking der bespreking voorkomen, dat men vrij algemeen tegen cleanweeding is ; Spreker adviseert verder vooral de gronden flink te vorken en dan alle onkruid te vernietigen. De heer S. Gonggrijp zegt, dat de grond in lndië van geheel anderen aard is dan in Suriname. De gevolgde werkwijze op Java kan hier niet toegepast worden, dit moet men bij de beoordeeling wel in aanmerking nemen. De heer Kluvers adviseert om den strijd tegen de schadelijke grassen in ieder geval krachtig aan te vatten. De heer Brunings waarschuwt tegen het groote stikstofverlies door het vele paragras in de velden. De heer Liems zegt, dat veel schaduw weinig gras doet ontwikkelen. De heer Ter Laag dekte jonge koffieplanter', met een soort papier af en die groeiden tweemaal zoo hard als de niet afgedekte. Ook bedekken van den grond met lappen om de jonge cacao gaf snelleren groei. De heer Welle herinnert naar aanleiding van des heeren Ter Laags opmerking, dat op Cuba tusschen de rietrijen de grond met papier afgedekt wordt. Het riet groeit er gewoon doorheen en de grond blijft beschaduwd, waardoor men geen last van onkruid heeft. De heer Klavers vraagt nu of de vergadering het ermee eens is, dat de bestrijding van grassen in de Liberia nooaig is om beter geslaagde beplantingen te krijgen. Applaus tot instemming. G. Schuildaken. De heer Kluvers zegt, dat zware, maar dikwijls korte regenbuien, hier veel voorkomen. Schuildaken z. g. schuilloodsen op geschikte punten in den aanplant zijn aan te bevelen, daar de arbeiders anders telkens kletsnat worden. De heer Welle zegt, dat de menschen bij zware regens toch meestal doorwerken. De tieer De Ruyter de Wildt stelde bij zijn komst op Mariënburg voor, om in navolging van Java zulke schuildaken te doen bouwen, maar bij nadere ervaring achtte hij die blijkbaar voor hier minder noodig, men is tenminste nimmer tot bouwen overgegaan. Aan den anderen kant is Spreker ban§, dat er wel eens fe veel geschuild kon worden. De heer Kluvers wijst vooral op den gezondheidstoestand der arbeiders, die ook steeds met natte kleeren blijven loopen. De heer Fernandes zou met het oog op de volksgezondheid het voorstel willen ondersteunen. Na enkele kleine opmerkingen vernomen te nebben, meent de heer Kluvers de reeks van vragen geëindigd te kunnen beschouwen, dankt de aanwezigen zeer voor de hulp bij de beantwoording gegeven, die de hier vertoevende Commissie goed kan gebruiken. Hij hoopt, dat. de besprekingen ook eenig nut voor de planters hebben opgeleverd. HET WERK DER VEREENIGINO OP HET GEBIED VAN DEN LANDBOUW IN NEDERLAND. Het laatste punt der agenda van de vergaderingen van het Suriname Studie Syndicaat met de landbouwi/ereenigingen op 6 Juni, was een lezing van den heer E. Snellen over bovenstaand onderwerp, die niet op papier gesteld was en hier verkort wordt teruggeven. Spreker begon er op te wijzen, dat hij bij gebrek aan Indische ervaring, zooals zijn beide medecommissieleden hebben, zich zou bepalen tot eenige mededeelingen over toestanden in het Moederland en kan men in Suriname op cultuurgebied veel leeren van Oost-Indie; ten opzichte van het verenigingsleven is Nederland zoo sterk vooruitgegaan, dat daarover zeker iets nuttigs mee te deelen valt. Onder Landbouw met groote L. verstaat men alle vakken, die als bedrijf meer of minder rechtstreeks den bodem als productiemiddel hebben, dus akkerbouw, veeteelt, alle vakken van den tuinbouw, boschbouw, zelfs bijenteelt. Op het gebied van al die vakken bestaan tal van vereenigingen, alle ten slotte weer vereenigd in federatieve bonden en hoofdvereenigingen, zooals het Koninklijk Nederlandsch Landbouw Comité, de Nederlandsche Boerenbond, de Nederlandsche tuinbouwraad, het Centraal bureau der veilingen. Wat de samenwerking van de vereenigingen met de Regeering aangaat, waarover hier geklaagd is, kan Spreker zeggen, dat die in Nederland zoo goed mogelijk is en dat bijna alle Regeeringsmaatregelen zijn voortgekomen uit of genomen in overleg met de vereenigingen, die dan ook voortdurend voeling houden met den geheelen ambtenaarsstand van Landbouw. Spreker verhaalt verder over het tot stand brengen van vereenigingen als zedelijk lichaam (wet van 1855) en als coöperatie (wet van 1876). Aanvankelijk werden alle vereenigingen op de eerste wijze opgericht en in het zuiden van het land heeft men vrij algemeen dien vorm behouden, welke voor vereenigingen zonder bepaalde handelsdoeleinden ook goed voldoet; doch toen de Vereenigingen eenmaal zaken gingen doen bleek de coöperatieve vorm meer te verkiezen. In het „Zedelijk Lichaam" (vereeniging volgens 1855) gaat de aansprakelijkheid van het bestuur niet verder dan het bezit der vereeniging; in de coöperatie is elk lid tot een jaar na zijn uittreden hoofdelijk mede aansprakelijk voor de schulden der vereeniging. De statuten kunnen echter die aansprakelijkheid beperken tot een bepaald bedrag. Een handelsman, die dus zaken met zulk een vereeniging doet, weet ongeveer, tot welk bedrag hij de vereeniging kan debiteeren, voor welk bedrag zij goed is. Zoo zijn tal van groote productie- en handelsverenigingen ontstaan, die voor en ten behoeve harer leden zaken doen, roomboterfabrieken, aardappelmeelfabrieken, aankoopvereenigingen, oliemolens en zoo zijn ook een groot deel der boerenleenbanken in Nederland ingericht, voor zoover zij behooren tot de Centrale der Rafeisenkassen te Utrecht. De Coöperatie-wet schrijtt openbaarheid van het beheer voor; de balans en winst- en verliesrekening worden jaarlijks overgelegd aan den kantonrechter en zijn op diens griffie voor ieder ter inzage. Tegen enkele bepalingen der Coöperatiewet worden tegenwoordig bezwaren gemaak en een verandering daarin is niet uitgesloten. In Nederland moeten de Vereenigingen, opgericht volgens de wet 1855, de Koninklijke goedkeuring op de statuten erlangen om als lichaam erkend te worden; voor de coöperatieve vereenigingen is dit niet noodig. Suriname kent alleen vereenigingen als zedelijk lichaam en aan den Gouverneur is de goedkeuring der statuten opgedragen. In beide landen schrijft de wet voor welke bepalingen in de statuten moeten voorkomen. De Vereenigingen met een zedelijke strekking hebben op den vooruitgang van de techniek der vakken een uitstekenden invloed gehad ; door lezingen te laten houden, telkens weer vergaderingen beleggen, door alle nieuwe vindingen bekend te maken en cultuurwijzen te bespreken, door cursussen te doen houden, met rijkssubsidie voor jongeren en voor ouderen, heeft men een ruim arbeidsveld weten te bewerken en is daar nog steeds mee bezig. Deze vereenigingen die voor eigen huishouding op eigen middelen aangewezen waren, hadden meestal zeer met geldzorgen te worstelen en konden bij de lage geheven c jntributie's zich niet naar wensch ontplooien. Langzamerhand is daarin een verandering gekomen en heeft mende bijdragen weten op te voeren; het gevolg is geweest, dat men meer kon doen; dat men— op veel plaatsen althans—den bestuursleden behoorlijk hun onkosten vergoedt en soms vacatiekosten per vergadering biedt; maar vooral, dat men een voldoend gesalarieerden secretaris aanstelt om voor de belangen der leden op te komen. Aan den gesalarieerden secretaris wordt zoo groote waarde toegekend, dat men nu begrijpt daarvoor in technischen en economischen zin goed onderlegde personen noodig te hebben. Men kiest thans deze secretarissen uit de Rijkslandbouwleeraren en biedt hun een 'nooger salaris dan het Rijk doet. In den oorlogstijd hebben deze vereenigingen een onschatbare verdienste geoogst door haar samenwerking met de Regeering bij distributie- en inzamelingspraktijken. Toen eerst zag men de voordeelen eener hechte organisatie goed in. De vereenigingen, die zaken doen, hebben natuurlijk nooit geldgebrek om voor haar leden iets van belang uit te voeren. Het bedrijf levert baten op en de ontplooiing der werkzaamheid valt onder de algemeene onkosten, die omgeslagen worden over de leden. Als bijzondere vormen daarvan, hoewel ze niet coöperatief zijn ingericht, noemt Spreker de Nederlandsche Heide Maatschappij en de Nederlandsche Pomologische Vereeniging, die beide werken vóórhaar leden doen uitvoeren; de eerste op het gebied der ontginning en bebossching, van akker- en veebedrijf, bouw van boerderijen en fabrieken, in 't kort van alles, wat maar eenigszins met landbouw in betrekking kan gebracht worden; terwijl de laatste enkel op het gebied van de fruitteelt werkt. De vereenigingen doen dus datgene, wat anders de leden persoonlijk moeten laten doen en zenden hun eenvoudig de rekening thuis. De kracht der vereeniging is natuurlijk het gemeenschappelijk belang der leden of wil men: inde overtuiging bij de leden, dat de verzorging van hun persoonlijk belang beter is gewaarborgd bij het Bestuur der vereeniging dan bij henzelf en dit is dan ook zeker voor de meesten het geval. Vooral de tuinbouwvereenigingen hebben veelal een handelskarakter, doordat vele dezer zich met den verkoop van de producten der leden bezighouden. In de eerste plaats ziet dit op de veilingsvereenigingen, die de producten uit de bedrijven der leden doen veilen voor een aantal goed bekend staande, ingeschreven kooplieden, waarbij een veilingtoestel, dat electrisch bediend wordt, in gebruik is. Vergissen is daarmee uitgesloten en het werk gaat vlug en zonder geruisch. Een stelsel van contröle over het aangevoerde zorgt, dat fraude daarbij uitgesloten is; minder goede waar wordt afgekeurd en de aanvoerder wordt beboet, als het bij herhaling voorkomt. Toch bleek het menigmaal, dat de goed gesorteerde waar den volgenden dag dooreengerommeld op de buitenlandsche markten lag. Waar de tuinders nauwkeurig moesten sorteeren in le, 2e en 3e kwaliteit, zag de markt de le boven en de 2e of 3e daaronder. Dit deed kwaad aan den naam van de Nederlandsche waar op de markten en omdat de handelaars, die groente en fruit op de veilingen kochten, die vermenging uitvoerden, besloten eenige vereenigingen zelf te gaan exporteeren en zoo ontstonden de exportvereenigingen. Deze zijn in den oorlogstijd stopgezet, maar zullen later zeker weer opbloeien, daar de uitkomsten zeer bevredigend waren. Voor de vereenigir.gen zonder bepaalde handelsbedoelingen is het propagandistische werk aangewezen en vandaar, dat zoo groote waarde moet worden gehecht aan de aanwezigheid van een man met goede kwaliteiten in die richting als secretaris. Van hem moet de kracht uitgaan om voor de vereeniging op de bres te staan, maar ook om vooruit te zien en plannen voorde toekomst te ontwerpen. Hij moet meer dan een ander lid op de hoogte zijn der toestanden van het vak en moet in technische, maar vooral in economische richting den weg wijzen aan het bestuursbeleid. Wil een vereeniging krachtig vooruitgaan, dan moet zij over haar eigen bureau met een secretaris kunnen beschikken. Dan moet daaraan verbonden een eigen orgaan of een particulier blad moet daarvoor gebruikt worden, maar er moet een middel zijn de leden te bereiken en dan moeten congresvergaderingen en algemeene vergaderingen belegd worden, dan moet vooral ook naar buiten de plaats der vereeniging in de maatschappij hooggehouden worden. Spreker deelde eenige bijzonderheden mee over de landbouwpers in Nederland, die zich in een klein land met beperkte oplaag moeilijk handhaaft. De handelsverenigingen hebben een meer omlijnd doel ; het bedrijf is hoofdzaak en uitbreiding daarvan nevendoel. Had Spreker de reis naar Suriname niet moeten maken, dan was hij dit voorjaar naar Scandinavië meegegaan om uitvoering te geven aan een voorstel om te trachten die landen te openen voor afzet van Nederlandsche groenten en fruit. Bovendien moeten de vereenigingen het hare doen om er voor ie zorgen, dat de uitvoerproducten in zoo goed mogelijken toestand het land verlaten, dat daar niets op te zeggen valt door de afnemers en dat de hoedanigheid tot nienwe afname aantrekt. Hiermee in verband behandelde Spreker uitvoerig de keuring van boter en kaas, van eieren en vleesch in Nederland en deelde mee, dat een keuring voor fruit en groente in bewerking is. Die keuringen hebben uitstekend voldaan. Ze berusten op goede basis; werken kwaadwerend en voorkomend. Ook de buitenlandsche groote exportstreken kennen die uitvoercontröle op boomvruchten enz. De bedoeling is, dat de kooper door een merk op de verpakking van het product gewaarborgd is te krijgen wat hij meent te koopen en dus ,,geen kat in den zak koopt". Nu vraagt Spreker aan de besturen der landbouwvereenigingen om die zaak ook hier te overwegen en te willen nagaan of de Surinaamsche uitvoerproducten : koffie, cacao, sinaasappelen, rijst, hout, ook niet voor keuring en merk in aanmerking zouden komen. Vooral de drie laatste producten, waarvan de uit- voer nog moet beginnen, zullen zich markten moeten veroveren en de zorg voor het welslagen daarvan reeds bij de eerste poging, mag niet onderschat worden. Ten slotte wijdt Spreker eenige woorden aan de samenwerking der Vereer.igingen met de autoriteiten. Zooals gezegd, in Nederland is die uitstekend. De ambtenaar moet liefst naast de vereeniging staan, maar haar volle vertrouwen hebben. Zelf is Spreker ambtenaar van Landbouw en bekleedt tevens in het vereenigingsleven belangrijke functies, doch doet dit alleen als overgangsmaatregel om de zaak te steunen en vooruit te brengen. De practici moeten hun eigen zaken flink kunnen beheeren. Als een der eerste voorwaarden kan genoemd worden het initiatief. Laten ook zij, die in deze streken het vereenigingsleven leiden, niet vergeten, welk een enorme taak hun is opgelegd en wat daarvan te makenis. Nu heeft Spr. den indruk, dat het particulier initiatief in Suriname niet sterk is ontwikkeld. Spr. heeft heel veel klachten vernomen, vooral in de Koloniale Staten, over de laksheid der Overheid, maar het is hem nog niet duidelijk geworden, wat het particulier initiatief had gedaan om hetgeen de Overheid—naar het inzicht van velen blijkbaar naliet of onvoldoende deed,— haar uit handen te nemen. Juist die samenwerking van particulieren (vereenigingen of individuen) met de Overheid, over en weer, zou hier zoo nuttig kunnen zijn. Met den wensch, dat de beide landbouwvereenigingen, eenmaal wellicht als een enkele, de juiste samenwerking met het Gouvernement, waaraan nu wel wat blijkt te ontbreken, zullen vinden en dat dit dan tot grooter bloei van het Surinaamsch landbouwbedrijf moge leiden, eindigt Spreker zijn rede, die ruim een uur had geduurd. De Voorzitter bedankt den heer Snellen voor de gehouden voordracht en onderschrijft de uitgesproken aandrang om de vereenigingen te doen samenwerken met het Bestuur van het Gouvernement. Op Deli gelukte dit uitstekend en het zijn hier ten slotte toch dezelfde ambtenaren, als daar. Laat men beginnen met de hand in eigen boezem te steken en zooveel mogelijk samenwerking zoeken. Zoo moet er ten slotte kracht van de vereeniging uitgaan, die te grooter zal zijn als inderdaad beide bestaande landbouwvereenigingen zoo nauw mogelijk samenwerken, wellicht als één lichaam. _ _ Bovendien raadt Spreker de vereenigingen aan om door jaarlijksche publicatie harer verslagen bekendheid te geven aan haar werk. Maar bovenal zal er kracht van de organisatie uitgaan, wan- neer zij beschikt over een eigen gesalarieerden secretaris, die voor haar gereed staat en haar belangen behartigt. De Deli-Planters vereeniging heeft het ten deze zeer getroffen met de keuze van Mr. Bool, die het ambt van secretaris zeer in aanzien deed komen. De heer Welle zegt, dat de woorden van den Voorzitter op hem eenigszins den indruk maken van een vaderlijke terechtwijzing aan het adres der planters over hun optreden tegenover het Bestuur. Maar hij moge opmerken, dat de Voorzitter hier nog slechts kort is en dus de houding der planters anders beoordeelt, dan wanneer hijzelf gedurende jaren bij het grootlandbouwbedrijf in Suriname ware geinteresseerd geweest. Hoe vreemd het ook moge klinken, wanneer men ziet de armoedige toestand, waarin de plantages zich algemeen bevinden, toch is het een feit, dat hier een partij bestaat, die sterk tegen den grooten landbouw gekeerd is, bewerende dat zij dit bedrijf beschouwt als een systeem van kapitalistische uitbuiting. Deze partij verkondigt haar meening zeer luide, zoowel in de Volksvertegenwoordiging als in de pers, haar strijd ontaardt steeds in het debiteeren van allerlei hatelijkheden, welke blijkbaar in de eerste plaats ten doel hebben om bepaalde personen te treffen. Het heeft op Spreker steeds den indruk gemaakt, dat enkele Bestuursambtenaren, bevreesd voor dergelijke aanvallen, zich daarom liever tegen den grooten Landbouw keeren en trachten bij bovengenoemde partij in het gevlei te komen. De heer Dijckmeester, die alle moeite deed om Bestuur en Planters tot samenwerking te brengen moest verklaren, dat zijn streven hem meer en meer vijanden van Bestuurszijde bezorgde. Spreker merkt op, dat de Voorzitter, die in Holland met den heer Dijckmeester kennis maakte, toch zeker niet van hem den indruk zal gekregen hebben, dat hij de gave mist om leiding aan de Landbouw Vereeniging te geven. Wanneer de Voorzitter dus vraagt waarom samenwerking in Nederlanden Nederlandsch Oost-Indië tusschen Bestuur en planters mogelijk is en hier niet, dan is spreker 's antwoord daarop : omdat hier zoo geheel andere toestanden heerschen dan ginds. De Voorzitter zegt, dat ook Oost-Indië zeer sterk een partij voor en tegen den Landbouw kent en dat daar de suikerplanters zeker als kapitalistische uitzuigers worden beschouwd. De heer Welle vervolgt, dat de toestand ginds en hier niet te vergelijken is. De invloed, die daar uitgaat van het grootlandbouwbedrijf, dat wordt uitgeoefend door meestal groote en kapitaalkrachtige lichamen, wier vertegenwoordigersin Nederland ook daar pressie op de Regeering kunnen uitoefenen zal zeker minder leiden tot openlijke tegenwerking van Bestuurszijde. Hier weet men we! dat men van de kleine meestal berooide plantages, die veelal geen relatie in Holland hebben, weinig of niets te vreezen SI gMs Spreker den vermanenden toon van den Voorzitter hoort die blijkbaar de indruk heeft dat de schuld bij de Land bouwverenigingen ligt, dan betreurt Spreker dit .in hooge mate. Hii zelf maakt deel uit van het Bestuur dezer Kolonie en men mag zeker niet van hem verwachten, dat hij iets ten nadeele van dat Bestuur zal zeggen, wanneer hij niet overtuigd is van juistheid zijner bewering. De Voorzitter zegt dat hij niet de bedoeling heeft gehad1 vermanend te spreken, maar hij zou gaarne gezien hebben dat de landbouwvereenigingen meer kracht hadden °"^Jkkel^ JJtten hadden verricht, wat zij vergeefs van den G°u^Ju.r y Snreker begrijpt niet, dat het opstellen der veel besproken De drijfsbecijfering moest afstuiten op gebrek aan medewerking \ Gouvernementszijde. De heer Welle zegt, dat de planters hun bedrijf onder den druk van te zware belastingen zagen ten onder gaan. De gouverneur beschouwde blijkbaar den toestand minder ernstig en nu wilden de planters dat de Gouverneur zelf een commiss e zou benoemen van personen geheel ter zijner keuze en van dus een onpartijdig rapport mocht verwacht worden, ™en / mnprlde dat alleen op die wijze de Landvoogd zou te overtu een ziin' Over het nut eener dergelijke commissie moge men verschillend oordeelen, een feit is het, dat zij door den Gouverneur was beloofd en dat Zijne Excellentie had toegezegd om haar oersoonHik te installeeren, teneinde duidelijk te doen uitkomen het doel, waarvoor zij wks ingesteld. Blijkt na manden wachten dat er geen commissie komt dan is het begrijpelijk, bij planters teleurstelling wekt. De heer Fernandes zegt, dat men tevergeefs medewerking van Bestuurszijde vroeg om de noodige cijfers te Krijgen. De heer Huizinga zegt, dat zeker niemand m^r overtuigd is van de noodzakelijkheid van samenwerking nU het KoIon a Bestuur dan de beide Landbouwvereenigingen. Bij de gh g van de Surinaamsche Landbouwvereen.ging werd Mr. fiUjckmeeister gekozen tot Voorzitter en deze stelde de ^enweiking m het Bestuur der Kolonie feitelijk als voorwaarde. Een ieder, die oen hrerDiickmeester heeft gekend, zal moeten toegeven, dat hij alle pogingen ^n het werk he§eft gesteld om daartoe te geraken. Het is hem evenwel niet gelukt. In plaats daarvan is hij ten slotte in een verbitterde stemming hierover geraakt. Spreker is nog slechts korten tijd Voorzitter en het dreigt met hem op dezelfde wijze te gaan. Indien een hoofdambtenaar in een brief aan de Surinaamsche Landbouwvereeniging zegt, dat de aanvoerkosten nog steeds niet zoo zijn, dat het bedrijf die niet zou kunnen dragen en diezelfde hoofdambtenaar ongeveer terzelfder tijd ter andere plaatse uitspreekt dat de aanvoerkosten voor de plantages te hoog worden, dan wordt er met onze belangen gespeeld. Een uitvoerig schiijven van de Surinaamsche Landbouw vereeniging aan het Koloniaal Bestuur over de aanvoerkosten leidde niet tot beantwoording alvorens de Nederlandsche Handel Maatschappij daarover correspondeerde met het Departement van Koloniën en de Minister daarmede den Gouverneur in kennis stelde. Meerdere brieven aan het Bestuur gericht en betrekking hebbende op onze eerste belangen, bleven onbeantwoord. De heer Ter Laag merkt hier op, dat hij aan het Koloniaal Bestuur het verzoek deed om een commissie te benoemen, die de rentabiliteit van de Surinaamsche plantages zou bestudeeren en dat het zeer lang duurde alvorens hij daarvan verder hoorde. De Heer Huizinga vervolgt en zegt: de Vereeniging voor den Grooten Landbouw voerde met een der vooraanstaande dragers van het openbaar Gezag een correspondentie inzake wijziging in den bouw van immigrantenwoningen, welke correspondentie zij zoo vriendelijk was in afschrift toe te zenden aan de Surinaamsche Landbouwvereeniging. Het laatste door de Vereeniging voor den Grooten Landbouw ontvangen schrijven, was zelfs niet te begrijpen. De Surinaamsche Landbouwvereeniging ontving op een uitgewerkte nota een antwoord, dat eenvoudig niet sloeg op die nota. Er blijkt daaruit, dat er weinig notitie wordt genomen van het werk der Landbouwvereenigingen, en althans bij de Surinaamsche Landbouwvereeniging bestaat dan ook een krachtig streven om de geheeie correspondentie met het Koloniaal Bestuur te publiceeren, aangezien men meent, dat daarin een middel tot verbetering ligt. Het is onjuist om de vereenigingen te verwijten, dat zij te veel schrijven, te veel zich bezig houden met het opstellen van lange nota's en dat zij de zaken meer mondeling dienen af doen. De zaak is, dat de mondelinge besprekingen tot niets leidden en dat de vereenigingen daardoor gedwongen werden de zaken op schrift te stellen. De tijd van de leden is werkelijk te beperkt om zich maar steeds weer te zetten aan het opstellen van uitvoerige beschouwingen, op den duur gaat dat niet. Spreker wil niet generaliseeren : de Surinaamsche Landbouw vereeniging heeft zich hoofdzakelijk beziggehouden met een bepaald onderdeel van het bedrijf en is zoodoende ook meer met bepaalde ambtenaren in aanraking gekomen. Wat betreft de twee landbouwvereenigingen, waarin de beheerders en directeuren van plantages zijn opgenomen, het zal wel niet de bedoeling zijn van den Voorzitter om uiteen te zetten welke daartoe de aanleiding is geweest en Spreker acht het ook beter dat niet te doen. De heer Snellen heeft ons in zijn rede een overzicht gegeven van de prachtige samenwerking, welke in het Moederland bestaat tusschen de Bestuurs-ambtenaren en de vereenigingen. Welnu, er is misschien geen land met zooveel separatisme op 't gebied van landbouwvereenigingen als Nederland. Meermalen is door bevoegde personen weliswaar daarop critiek uitgeoefend Spr. denkt b. v. aan die van den heer Teenstra in de Tweede Kamer, maar het groote getal vereenigingen, was voor het Departement van Landbouw in Nederland geen bezwaar om uitstekend samen te werken. Het Koloniaal Bestuur in Suriname zal dan ook nimmer aan het bestaan der twee vereenigingen het recht kunnen ontleenen om te zeggen, dat de samenwerking met de planters moeilijk ts, omdat zij behooren tot twee vereenigingen. De heer S. Gonggrijp wil, als Voorzitter van de Vereeniging voor den Qrooten Landbouw, wel zeggen, dat hij volkomen instemt met hetgeen door de heeren Huizinga en Welle is meegedeeld. , L Hij zal op het gesprokene niet verder ingaan, maar erkent den toestand, zooals die beschreven is. Verder wil Spreker de heeren van het S. S. S. dank zeggen en hii doet dit uit naam van de beide vereenigingen, voor de moeite en den ijver, om zich van allerlei goed op de hoogte te stellen. Het verheugt hem, dat hun indrukken met het oog op den Landbouw goed zijn; hij hoopt, dat de goede meening blijvend mag zijn en dat door bemiddeling dezer Commissie betere toestanden geboren mogen worden, op een gezonde basis. De heer Welle zou gaarne een lans breken voor betere samenwerking tusschen Nederland en Suriname. Men zie toch wat Engeland nu voor Demerara heeft willen doen ten opzichte van den suikerprijs en Nederland moest trachten Suriname ook te helpen. Zooals Engelsch Guyana haar eigen commissie in Engeland heeft, die economisch voor haar optreedt, moest Suriname ook een officieele vertegenwoordiging hebben. Thans werken verschillende plantagebeheerders hier afzonderlijk en bepleiten vaak algemeene belangen bij hun Directies. Als die nu weer vereenigd waren, zouden zulke verzoeken meer regelmatig kunnen uitgaan van den secretaris, die daaraan de meest mogelijke aandacht zou wijden. De heer Snellen zegt, dat het dan toch maar weer op de geschiktheid van den — liefst gesalarieerden — secretaris neerkomt. Deze moet de kennis hebben om verzoeken uit Suriname te kunnen beoordeelen en den weg weten voor inwilliging der daarvoor geschikte. De heer Welle stemt hiermee in. De Voorzitter wil nu ten slotte nog wijzen op de onvoldoende boekhouding, die hier vaak op de plantages wordt aangetroffen. Enkele zijn goed, maar vele zeer onvolledig en Spreker acht een goede boekhouding heel veel waard. Een prachtig voorbeeld daarvan is dat van de Nederlandsch Amerikaansche Rubber Maatschappij, die op voorbeeldige wijze van haar zeer omvangrijk beheer op de hoogte is en eiken dag kan nagaan wat zeker onderdeel heeft gekost in de laatste maand, in vorige jaren en sedert de oprichting der maatschappij. Zulk beheer is niet overal toe te passen, maar groote verbeteringen zijn hier aan te brengen in de soms onvoldoende administratie. Na de gebruikelijke rondvraag, waarvan niemand gebruik maakt, sluit de Voorzitter ten 6 ure de vergadering.