|[j 825 C 63 Comité H. B. S. Actie BANDOENG. No. 3. De H. B. S. te Bandoeng en de M. U. L. O. Cursussen bij de debatten der Tweede Kamer (28 November 1911 en van 28 en 29 November 1912). Preanger-Bode 1 Maart 1913. e. V. De H. B S te Bandoeng en de M. U. L. 0. cursussen bij de debatten der Tweede Kamer (28 November 1911 en van 28 en 29 November 1912). Wanneer men naleest, hetgeen de laatste drie jaren over onderwijs bij de behandeling der Iüdische Begrooting in de Tweede Kamer is gesproken, dan biijkt telkens, dat de belangen van wat wij zouden kunnen noemen het Europeesche en die van het specifiek Indische onderwijs door de verschillende sprekers niet voldoende uit elkaar werden gehouden, zoodat het soms niet zoo gemakkelijk is uit te makeD,of een woordvoerder tegen uitbreiding van het aantal Hoogere Burgerscholen in het algemeen is gekant, dan wel dergelijke scholen alleen voor de Inlandsche bevolking onnoodig oor. deelt. Hoe de tegenwoordige Minister van Oorlog, de heer Colijn, over de zaak dacht is ons bekend, hij is een verklaard tegenstander van vermeerdering van het aantal Hoogere Burgerscholen. De Heeren Ter Laan en Verhey zijn voorstanders van uitbreiding van middelbaar onderwijs, de heer Bos wil het onderwijs voor Europeanen geschoeid zien op Hollandsche leest en dat van inlanders en enkele categoriëa van Indo-Europeanen zich laten aanpassen aan de specifiek Indische behoeften. Voor dit laatste eischte de afgevaardigde uit Winschoten scholen ingericht als de M. U. L. O. cursussen, doch waarop bij het onderwijs het natuurwetenschappelijk element meer op den voorgrond zou treden (Zitting der 2de Kamer van 16 November 1910). Een gevolg van het niet streng gescheiden houden der belangen van het z.g. „Europeesche" en van het „Indische" onderwijs is, dat in 1911 en 1912 de kwestie of een H.B.S. te Bandoeng noodig geacht werd, steeds meer verwaterde en dat de M.U.L.O. cursussen, die oorspronkelijk moesten dienen om een aantal Europeesche jongelieden een voor hunne behoeften meer passende opleiding te geven, geheel van bestemming veranderden, zoodat zij in de toekomst wel een zeer belangrijke functie in het inlandsch onderwijs zullen gaan spelen, daarentegen hunne beteekenis voor de Europeanen, inlanders en Chineezen, die een breedere opleiding van noode hebben , geheel zullen verliezen. Wie zich op dit punt van de M.U.L O. cursussen voor het z.g. Europeesche onderwijs illusien zou willen maken, worde verwezen naar hetgeen de Minister van Koloniën meedeelde in de Memorie van Antwoord op de Indische Begrooting voor het dienstjaar 1913 bi. 67 ad onderafdeeling 113 (zie Bijlage I.) Of ons comité met de plannen van den Minister meegaat om voor inlanders en voor sommige categoriën van bier geborenen een opleiding als bedoeld in het leven te roepen, doet voor het oogenblik minder ter zake, Gaarne erkennen wij, dat de finantieele toestand van Indië niet toelaat in enkele jaren een achterstand van eeuwen in te halen en dat er alzoo omstandigheden kunnen pleiten, die het betere beoogen, al wordt het beste niet bereikt. Wel moeten wij protest aanteekenen tegen de opvatting, welke naast die verbeterde opleiding van sommige categoriën personen tot gevolg heeft, dat het Europeesche middelbaar onderwijs, zooals dit door tal van Europeanen, inlanders en Chineezen gewenscht wordt als voorbereiding voor hooger onderwijs en als middel om den concurrentiestrijd met geïmporteerde krach- ten met succes vol te kunnen houden, op hetzelfde peil blijft staan. Dat zulks inderdaad het geval is, blijkt uit bijlage II, welke bijlage een resumé vormt van de discussiën :n de Tweede Kamer van 28 November 1911 voor zoover deze betrekking hadden op de oprichting van een vierde H. B. S. in Indië. Vooral het betoog van den Minister van Koloniën is ten deze belangrijk, omdat zijne Excellentie, in de ontlasting der H. B. S. door de M.U.L.O. cursussen een bewijs ziet, dat dit laatste onderwijs zich zoo bijzonder goed aanpast aan de intellectueele behoeften in Indië. (1) Doch na hetgeen te lezen is in de Memorie van Antwoord (zie bijlage I) en in de Kamerverslagen van 21 en 29 November 1912, (zie bijlage III), zal het voor ieder onbevooroordeelde duidelijk zijn, dat nu de M.U.L.O. cursussen geheel van karakter zullen veranderen, uit den vroegeren toeloop tot die cursussen en de z.g. verminderde belangstelling in het bestaande H.B.S. onderwijs, zeker geen conclusien getrokken mogen worden omtrent de meerdere of mindere noodzakelijkheid van uitbreiding van het bestaande middelbaar onderwijs in de toekomst. Tal van gevallen zijn ons hier in Bandoeng bekend, waarin de ouders om louter finantieele dan wel ideeele redenen hun kinderen de M.U.L.O. school lieten bezoeken, wijl zij daardoor hun kroost niet met groote geldelijke opofferingen, ver van het huiselijk milieu, (1) Op het oogenblik wordt de M. U. L. O. cursus te Bandoeng bezocht door 11 jongens en 15 meiejps in de le klasse, 5 en 6 meisjes inde 2e klBsae, 1 (zegge en schrijve één) jongen en 8 meisjes in de 3e klasse, totaal door 17 jongens en 29 meisjes, geen enkele inlander. Men kan bezwaarlijk volhonden dat deze resultaten in overeenstemmine; ziin met de bedoeling, die de Regeeiing bij de instelling der cursussen op het ooi* had en dat het orderwijs zich aanpast aan de intellectueel behoeften. Veeleer zien we er uit, dat eenige ouders hun kinders — vooral dochters — liever bij zich hielden en de opleiding, waarmede zij tenslotte om allerlei overwegingen, genoegen namen, beBchouwden als tweedehandech H.B.S. onderwijs. Daar een strandkliraaat behoetden te zenden, doch die geenszins overtuigd waren van de meerdere geschiktheid van het M.U.L.O., integendeel. En merkwaardig mag het wel heeten, dat deze zelfde ouders — we kunnen ze met name noemen — toch over hunne bezwaren tegen het M. U. L. O. heengestapt zouden zijn, wanneer reeds vroeger de gedaanteverwisseling der M. U. L. O. cursussen had plaats gegrepen en deze scholen zich eerder ontpopt hadden als een schakel in het specifiek Indische voortgezet onderwijs. Zoodat wij zeker weten, dat als de Minister zich aan de reddingsplank, die Mulo heet, vastgrijpt, om een motief te vinden, de stichting van een 4e H.B.S. tegen te gaan, deze een stroohalm zal blijken te zijn : Wijl straks toch bijna alle jongelui, die nu nog den M.U.O.L. cursus bezoeken dezen den rug zullen toekeeren, om in nog sterkere mate dan thans reeds het geval is, de bestaande H.B.S. te overvullen. Vandaar ook, dat wij, afgescheiden van onze appreciatie der pogingen om het onderwijs van inlanders op hooger peil te brengen, het betreuren, dat de bestaande Hoogere Burgerscholen niet in aantal worden uitgebreid, dat tenminste niet begonnen wordt met de stichting van een dergelijke inrichting te Bandoeng. De woorden van den heer Yerhey in de Kamerzitting van 28 November jl. ten opzichte van de vierde H.B.S., onderschrijven, wij dan ook geheel. Of het noodig zal zijn die scholen te laten betalen door ben, die er van gebruikmaken, zooals de heer ter Laan wil, meenen we te moeten betwisten. De omslag van uitgaven over bepaalde categoriën personen is in een koloniale maatschappij practisch onmogelijk, hoe verleidelijk die maatregel op het eerste1 gezicht ook moge schijnen. Het motief voor onze meening is echter elders te zoeken, dan waar de heer Bogaardt, die het in principe met ons eens is, dit deed. Wel erkennen wij de wenschelijkheid een progressief schoolgeld te heffen, geevenredigd aan de draagkracht der ouders, waarbij verlaging voor minder vermogendeD, verhooging voor hen die dit betalen kunnen, tot z'q recht komt en waarbij, meer dan tot nu toe, beurzen beschikbaar gesteld worden voor zoons en dochters van onvermogenden wanneer van hunnen bijzonderen aanleg blijkt. Ook voor kinderen, waarvan de ouders elders wonen, zouden wij een lager schoolgeld gewenscht vinden. Resumeerende meenen wij te moeten constateeren, dat de eisch naar middelbaar onderwijs bestemd voor Europeanen, inlanders en Chineezen, in den zin zooals Dr. Tjeenk Willink deze stelde, in zijn bekende voordracht voor het Indisch Genootschap, onverminderd gehandhaafd moet worden. Hieruit volgt, dat een 4de H. B. S. te Bandoeng, stad met ruim 5000. welhaast 6000, EuroDeesche en ongeveer 50.000 inlandsche en Chineesche inwoners, centrum van de meest welvarende en dicht bevolkte residentie op Java, de Preanger-Regentschappen, met in de onmiddellijke nabijheid de groote militaire vestiging Tjimahi, dringend noodig is. Een dergelijke maatregel zou ook geheel passen in de associatie-theorie, zooals deze door professor C. Snouck Hurgronje op bl. 89 van zijne bekende lezingen over „Nederland en de Islam" ontwikkeld is. De tegen die H. B. S. in de Kamerzittingen van 1910, 1911 en 1912 aangevoerde argumenten bleken ons geen van alle steekhoudend, daarentegen zijn de motieven, aangevoerd in het rekest van den Gemeenteraad van 17 October 1906 aan den landvoogden van de Bandoengsche burgerij van Februari 1910 aan den Minister van Koloniën, nog alle onverminderd van kracht, wonnen sommige zelfs in belangrijkheid door de nieuwe functie welke aan de M. U. L. O. cursussen werd toebedacht. Wordt de Regeering, zoo Indische als moederlandsche, niet spoedig tot inkeer gebracht, dan hopen wij, dat in 1913 meerdere Tweede Kamerleden, zich voor de Bandoengsche belangen zullen interesseeren en een krach- tigen aanval zullen wagen op de bureaucratische opvattingen, die tot nog toe de oprichtiDg van een H. B. S. te Bandoeng, den algemeen volkswil ten spijt, tegenhielden. B ij 1 a g e I. Uittreksel uit de Memorie van Antwoord. Ind- Begrooting voor het dienstjaar 1913. bl. 67 Onderafdeeling 102. Hoezeer ook de ondergeteekende het voor in Indie gevestigde Europeanen van belang acht, dat zij hunne kinderen niet op jeugdigen leeftijd naar Nederland behoeven te zenden, kan hij toch daarin geen voldoende aanleiding vinden om tot vermeerdering van het aantal hoogere burgerscholen over te gaan. Hij biijtt zich te dier zake op het standpunt stellen, dat eerst de resultaten van de cursussen voor meer uitgebreid leger onderwijs (welke in 1913 de eerste volledig opgeleide leerlingen kunnen afleveren) dienen te worden afgewacht, voordat de vraag in overweging genomen kan worden of oprichting van nieuwe hoogere burgerscholen noodig is. Dat tengevolge van het verleenen van veelvuldige verloven aan leeraren bij het middelbaar onderwijs, op de openbare middelbare scholen te vaak onderwijs gegeven wordt door personen, die de vereischte bevoegdheid missen, is den ondergeteekende niet bekend. Onderafdeeling 113 De ondergeteekende acht het hier de plaats om, onder verwijzing naar de bij vorige begrootingen ter sprake gebrachte denkbeelden over de aansluiting tusschen de 1ste klasse-scholen en de inrichtingen voor meer uitgebreid lager onderwijs en de hoogere vakscholen voor inlanders [vgl. o.a. het voorloopig verslag betreffende de begrooting voor 1911, (bladz. 19)] mede te deelen, dat de overweging van deze denkbeelden heeft geleid tot het ontwerpen van een volledig plan tot hervorming van het hooger ontwikkelend onderwijs voor inlanders, omtrent de hoofdlijnen waarvan overeenstemming bestaat tusschen de Indische regeering en den ondergeteekende. Hoewel de ter uitvoering van het plan noodige maatregelen nog niet in alle onderdeelen zijn uitgewerkt en daarom vermoedelijk eerst bij de volgende begrooting tot uitdrukking zullen kunnen komen, kan nu reeds in algemeene trekken worden aangegeven op welke wijze de Regeering zich voorstelt de beoogde aansluiting te bewerkstelligen. De volgende maatregelen worden daartoe vereischt: lste. Uitbreiding van het onderwijs in het Nederlandsch aan de lste klasse-scholen, waarmede blijkens de eerste Nota van Wijzigingen betreffende de onderwerpelijke begrooting (stuk No. 37) reeds dit jaar een aanvang is gemaakt; 2de. Toevoeging van een 8ste klasse aan deze scholen, dan wel indien daaraan overwegende bezwaren verbonden mochten zijneen speciaal voor inlanders bestemde voorklasse aan de meer uitgebreid lager onderwijs-cursussen, teneinde de leerlingen van de lste klasse-scholen geheel te brengen op het peil van kennis en ontwikkeling, dat voor het volgen van het onderwijs aan die cursussen vereischt wordt; 3de. Reorganisatie van het leerplan van de meer uitgebreid lager onderwijs-cursussen in dier voege, dat het onderwijs in het Fransch facutatief gesteld wordt (üetgeen ook van belang is voor de leerlingen, afkomstig van Europeesche niet-eerste scholen en Hollandsch-Chineesche scholen) en dat die cursussen overigens eene zoo breed moge- Ujke vooropleiding geven voor vakscholen van uiteenloopende richting. Aldus zal getracht worden van den meer uitgebreid lager onderwijs-cursus eene speciale Indische school voor meer uitgebreid lager onderwijs te maken, waar het Europeesch en het inlandsch onderwijs elkaar zullen ontmoeten, en die naar boven rechtstreeks aansluit bij de hoogere vakscholen (rechtschool, artsenscholen, opleidingscholen en eventueel op te richten speciale vakscholen voor land- en boschbouwkundigen en veeartsen), zoodat de aan deze scholen verbonded voorbereidende afdeelingen op den duur geleidelijk zullen kunnen worden opgeheven. □ □ □ □ ]{ ü 1 i» g « I ï. Uittreksel uit de handelingen der Tweede Kamer der Staten Generaal. Zitting 28 Nov. 1911 (bl. S43 e.v) De heer Yerhey; Mijnheer de Voorzitter! Ik wensch slechts een paar korte opmerkingen te maken. In de eerste plaats zou ik bij den Minister willen aandringen op vermeerdering van het aantal hoogere burgerscholen. Tot mijn leedwezen las ik hedenmorgen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, dat weer afwijzend is beschikt op een adres van 500 a 600 ingezetenen van Bandoeng, om daar een hoogere burgerschool te vestigen. Er werd in dat bericht medegedeeld, dat men den uitslag wilde afwachten van de cursussen voor meer uitgebreid lager onderwijs, dat die echter voorloopig gunstig waren en dat men dus nog niet dacht aan uitbreiding van het aantal hoogere burgerscholen. Het komt mij voor, dat na hetgeen ook in vorige jaren over deze zaak gesproken is, men de cursussen voor meer uitgebreid lager onderwijs toch niet mag gelijkstellen met hoogere burgerscholen, althans niet met die met 5-jarigen cursus. En er is m.i. aanleiding te meer om op Java in elk geval nog een hoogere burgerschool op te lichten, waar de hoogere burgerscholen te Batavia, Semarang en Soerabaja overvuld zijn. Men vindt in het verslag van het Europeesch onderwijs over 1909, dat de hoogere burgerschool te Batavia telt 402 leerlingen, die te Semarang 277 en die te Soerabaja 287 leerlingen. In Batavia zijn 8 paralleldassen van de eerste klasse en 5 van de tweede; in Semarang resp. 4 en 3 en in Soerabaja resp. 6 en 4 en zoo naar verhouding in de hoogere klassen. Voorts neme men in aanmerking, dat van de jongelieden, die de hoogere burgerschool te Batavia, Ssmarang of Soerabaja bezoeken, er vele zijn die deels thuis hooren in de Buitenbezittingen, deels buiten het ressort der hoogere burgerschool. Het aantal van deze leerlingen bedroeg voor de school te Batavia 108, te Semarang 94 en in Soerabaja 105, te zamen dus 302. Wanneer nu vele ouders hun kinderen toch naar een van de hoofdplaatsen moeten zenden, doen zij dat natuurlijk liever naar een gezonde streek als de hoogvlakte van Bandoeng dan naar plaatsen als Batavia, Semarang of Soerabaja die, zooals bekend is, minder gezond zijn dan de hooglanden van Java. Ik zou er daarom bij den Minister op willen aandringen, dat hij toch tracht te overwinnen den tegenzin die in Indië schijnt te bestaan tegen de hoogere burgerscholen en dat hij aandrang uitoefent, dat althans te Bandoeng, maar ik durf wel zeggen door een massa niet op de hoofdplaatsen wonende ingezetenen van Java en daarbuiten wordt gewenscht. De Heer ter Laan: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb mij niet verzet tegen het wegnemen van die gelegenheden tot opleiding in Indië, ofschoon 't mij aan mijn hart ging. Wat doet men nu? Men stuurt de candidaten van uit Indië naar Nederland, om opgeleid te worden. Nu vraag ik aan de Regeering, of men dat in de toekomst ook niet met een aantal onderwijzers kan doen, of dat niet goedkooper is per slot van rekening en of het in elk geval niet beter is, dat een aantal geschikte jongelieden uit de Indische maatschappij — Nederlanders en inlanders—naar Nederland worden gezonden, dan dat men in Indië slechte opleidingsinrichtingen behoudt. Dat is zeker beter. Maar bovendien: is het niet beter, dat men die jongelieden naar Nederland stuurt, dan dat men hen aan een kweekschool laat opleiden? Ik weet het niet; de deskundigen zijn daarover verdeeld. Maar dat er eindelijk iets goeds moet komen voor de opleiding van onderwijzers en dat het Indische onderwijs moet verlost worden van de zeer slechte inrichtingen, is zeker. Geen enkele onderwijsman zal dat ontkennen. Misschien is de tusschenweg te bewandelen en kan men bijv. een aantal leerlingen opleiden tot het einde van de hoogere burgerschool met 3-jarigen cursus en hen dan voor de eindopleiding naar Nederland zenden. Dat kost niet zööveel en dat zou een goede opleiding zijn. Dan krijgt het onderwijs aan de hoogere burgerscholen meer beteekenis dan tot heden. Hier vind ik steun bij den heer Verhey, die nu reeds gevraagd heeft om de oprichting van meer hoogere burgerscholen. Men zou dan te Bandoeng en ook in het Oosten van Java en de Buitenbezittingen een enkele hoogere burgerschool kunnen oprichten. Die leerliügen zouden met het diploma der 3-jarige hoogere burgerschool naar Nederland kunnen gaan. De heer Pollema: Mijnheer de Yoorzittei! De heer Verhey heeft bij de Regeering aangedrongen op vermeerdering van het aantal hoogere burgerscholen. Ik meen, dat dit een bedenkelijke zijde heeft. Om tweeërlei redenen. Vooreerst wanneer men let op het getal leerliDgen, dat tot de hoogere burgerschool wordt toegelaten en daarnaast het getal van hen die het einddiploma behalen, dan blijkt een groot verschil te bestaan. Het grootste deel mislukt. In de laatste jaren was de toevloed groot. Voor den cur. sus 1909/10 bijv. meldden zich aan 336 leerlingen, terwijl aan het eindexamen deel- namen slechts 63 leerlingen, waarvan niet meer dan 17 het diploma verwierven; ook is er groot verschil tu?schen het getal leerlingen der eerste en derde klas. Dit bewijst, dat een aantal leerlingen toegang tot de hoogere burgerschool vroegen, die niet van plan waren de volle opleiding te genieten, en het groote percentage, dat jaarlijks moet blijven zitten, bewijst, dat de vooropleiding zeer gebrekkig is geweest. Velen staken, hetzij vrijwillig of gedwongen, reeds bij het derde studiejaar. De tweede reden is de groote financieele uitgaaf. Waar bij het lager onderwijs nog zooveel te kort schiet, zou toch het aantal boogere burgerscholen niet in die mate vermeerderd kunnen worden, om den aandrang bij de aangifte der bestaande hoogere burgerscholen beduidend te ontlasten. Op dit oogeriblik komt ieder leerling van de hoogere burgerschool de Regeering te staan op f 800 per jaar. Dat is toch een zeer groote uitgave voor leerlingen waarvan slechts een zeer klein gedeelte hun doel bereiken. Het komt mij voor, dat de Regeering dan ook op dit oogenblik door vermeerdering van M.U.L.O. scholen in Icdië den juisten weg heeft gekozen. Ook zouden de inlandsche scholen 1ste klasse, vermeerderd met twee leerjaren, daarin veranderd kunnen worden. De heer de Waal Malefijt, Minister van Koloniën Er is ook gesproken, naar aanleiding van dit artikel, over de hoogere burgerscholen in Iodië. Dat is een telken jare terugkeerend chapiter, en vooial de hoogere burgerschool te Bandoeng, die er nog niet is, is een lieveling van verschillende heeren. De geachte afgevaardigde uit Rotterdam heeft heden over die hoogere burgerscholen te Bandoeng het een en ander in het midden gebracht. Een vorig jaar heb ik er op gewezen, dat het nu toch wel wenschelijk was eens af te wachten hoe het met de M.U.L.O.-scholen gaan zou. Immers, het was een feit, dat op die hoogere burgerscholen een aantal leerlingen waren die niet verder kwamen dan de tweede of derde klasse, die nooit de school ten voile afliepen. Nu bestond de mogelijkheid, dat wellicht die M.U.L.O.-scholen v.oldoen zouden in de behoefte aan onderwijs voor een groote categorie van ingezetenen. Wat is nu gebleken? Het gezamenlijk aantal leerlingen op de drie hoogere burgerscholen te Batavia, te Semarang en te Soerabaja, is van 1903 — 1906 slechts zeer gering gestegen. Het is toen gestegen van 564 jongens en 119 meisjes tot 599 jongens en 148 meisjes. In dat jaar is een verandering ontstaan. Tot dat jaar gold de bepaling, dat wie de lagere scholen 1ste klasse had afgeloopen en zijn diploma had ontvangen, voorwaardelijk toegelaten werd tot de hoogere burgerschool. Voorwaardelijk, dat wil zeggen, dat, wanneer hij het onderwijs niet kon volgen, hij vóór Kerstmis van die school zou worden ontslagen. Maar in 1906 heeft men die bepaling geschrapt en gezegd, ieder die met een diploma van de eerste lagere schooi komt, kan tot de hoogere burgerschool worden toegelaten. Dat heeft tot onmiddellijk gevolg gehad dat een snelle stijging is ingetreden. In 1907 was het aantal reeds geklommen tot 678 jongens en 178 meisjes. Die stijging is zoo voortgegaan en eindelijk in den cursus 1910— 1911 bedroeg het aantal jongens 811 en het aantal meisjes 273. Maar toen zijn da M.U.L.O.-scholen in werking gekomen en daarvan is het onmiddellijk gevolg geweest dat het aantal leerlingen gedaald is. Het aantal jongens daalde • van 811 op 704 en dat der meisjes slonk van 273 op 227. Daaruit blijkt dus dat het vermoeden, ten vorigen jare door mij uitgesproken, juist is gebleken, dat inderdaad die M.U.L.O.-scholen voorzien in de behoefte aan onderwijs voor een deel van de bevolking dat vroeger de hoogere burgerscholen prefereerde. Het zou daarom op dit oogenblik, nu het blijkt, dat de M.U.L.O.-scholen aanvankelijk de gewenschte werking hebben, niet gewenscht zijn tot stichting van nieuwe hoogere burgerscholen over te gaan. Ik kan den geachten afgevaardigde dan ook op diens vraag alleen antwoorden, dat aan de oprichting van een hoogere burgerschool te Bandoeng niet wordt gedacht. Da heer Ter laan: Mijnheer de Voorzitter! Wat de salarisregeling betreft, ook ik heb niet aangedrongen op verhooging van het maximum. Toch heb ik met eenige verbazing van den heer Bogaard gehoord, dat het onderwijs zoo duur is. De heer Pollema wees er op, dat een leerling van het middelbaar onderwijs f 800.— kost. Dat is ook duur, veel te duur om het door den Javaan te doen betalen. Doch of die heeren nu al berekeningen maken, daarmede schieten wij niets op. Deze beide heeren, zoo invloedrijk bij verschillende deelen van de coalitie, moeten nu eens met een voorstel komen tot invoering van evenredig schoolgeld; dan kan die f 800— betaald worden door hen, die het betalen kunnen; dat is vruchtbaar werk en, dan vervalt daarmede tevens het bezwaar, dat het onderwijs zoo duur is. Dat is toch niet onchristelijk ? De heer de Waal' Malefijt, Minister van Koloniën Wat nu aangaat de vraag, of men niet vooi de hoogere burgerscholen in Indië evenredig schoolgeld zou heffen, en wel tot zulk een hoogte, dat de volle kosten van dat onderwijs door de Europeanen worden betaald,ik geloof dat dat eenvoudig niet uitvoerbaar is. Alleen reeds om deze reden, dat de meeste Europeanen, die hun kinderen naar die middelbare school sturen, al groote kosten moeten maken om de jongelui te laten logeeren. Ze moeten daarvoor evenveel betalen als wanneer de kinderen naar Holland worden gestuurd, zoodat het een zeer groote drawback zou zijn, bovendien nog hoog schoolgeld te heffen. De ouders, die op de dat daarnaast voor de hoogere vakscholen een andere opleiding moet bestaan, en dat daarvoor in het leven zullen moeten worden geroepen inlandsche hoogere burgerscholen. Het wil mij voorkomen dat als voorbereiding voor hoogere vakscholen, en om inderdaad op die hoogere vakscholen mannen te voormen die mede zullen kannen werken tot het voortstuwen van Indië, een verder gaande ontwikkeling noodig is, en dat die moet worden verkregen op hoogere burgerscholen. Te meer, Mijnheer de Voorzitter, omdat, indien Ind;ë nog niet rijp mocht zijn voor universitair onderwijs—de geachte afgevaardigde uit den Helder heeft dat o.a. bij de algemeene beschouwingen gemeend —, Indië toch binnen niet langen tijd daarvoor rijp zal worden dat proces te verhaasten, hetgeen, door ook het hooger vakonderwijs een breede basis te geven, mogelijk zal zijn. Ik kom nu op de hoogere burgerscholen. Verleden jaar heb ik reeds gepleit voor een vierde school te Bandoeng. Ik blijf die H. B. S. hoogst wenschelijk, ja noodzakelijk achten. De Minister bliift echter weder op zijn standpunt staan ; Zijn Excellentie wil eerst afwachten den uitslag van de cur« sussen voor M.U.L O. alvorens hij het stichten van een éde H. B. S. te Bandoeng zou kunnen in overweging nemen. In het Kol. Verslag worden 7 van die cursussen genoemd, die te zamen 194 leerlingen tellen; niettemin boden zich in 1911 van het openbaar en bijzonder lager onderwijs 655 leerlingen aan voor toelating op een H. B. S.; er slaagden er 556, die niet alle geplaatst werden. Uit dat groot aantal jongelieden is toch wel af te leiden, dat de ouders het ondeiwijs op een H. B. S. wenschen en waarom het hun dan onthouden ! Waarom moeten die ouders in Indie, die toch al, wat hun kinderen betreft, in zoo moeilijke omstandigheden verkeeren ten opzichte van het middelbaar onderwijs voor hun kinderen, achtergesteld worden bij ouders in Nederland! Verleden jaar heb ik getracht aan te tooneD, dat het aantal leerlingen, dat op het oogenblik de H.B.S. bevolkt, veel te groot is en zeker groot genoeg om een vierde H.B.S. mogelijk te maken, terwijl het voor leerlingen uit bepaal, de streken van den Archipel veel geriefelijker zou zijn. Nochtans blijft de Minister op zijn stuk staaD. Ik blijf altijd nog hopen, dat de Minister van zijn weg zal terugkomen; ik blijf deze school krachtig aanbevelen. De heer ter Laan: Mijnbeer de Voorzitter! In de eerste plaats dan een enkel woord over het middelbaar onderwijs. Ik kan mij in dit opzicht aansluiten bij veei van hetgeen is gezegd door den heer Yerhey; ik ben het met hem eens, dat er in Indië piaats is voor meer hoogere burgerscholen op Java en hier en daar ook in de Buitenbezittingen. Ik geloof ook, dat men die hoogere burgerscholen wel krijgen kan, zonder dat men de kosten daarvan legt op de schouders van de inlandsche bevolking; het komt mij toch al onverantwoord voor, dat men het middelbaar onderwijs voor Europeanen laat betalen door de Inlanders, en ik neem deze Christelijke Regeering buitengewoon kwalijk, dat zij althans niet dit kleine stukje van haar ideëel programma uitvoert door degenen die het hebben, schoolgeld te laten betalen. Christelijke dingen, die men zou kunnen doen, gaat men straal voorbij, alsof het nooit gezegd is, niet moet en uw eigen beginselen het niet voorschrijven. Ik zal hierop niet verder ingaan, maar heelemaal vergeten kan ik toch deze onchristelijkheid niet. Als degenen, die het geld hebben, het onderwijs op de hoogere burgerschool zelf betalen, wat kunnen de Minister en het onderwijsbewind in Indië er dan tegen hebben, om bij voorbeeld te Bandoeng, te Padang en te Makassar een hoogere burgerschool te stichten ? De heer Bogaardt zegt: dat kost f 800.— per leerling en dat is ook zoo, maar bewijst dat niet ten volle dat ik gelijk heb en dat die sommen niet betaald moeten worden door de inlanders, die er zoo goed als niets aan hebben ? De heer Bogaardt zegt: dan komt er geen H. B. S. Neen, Mijnheer de Voorzitter, dan zullen er juist kunnen komen want de Europeanen zenden hun kinderen nu voor een groot deel naar Europa en dat kost zeker meer dan f800.— Als men nu in de voornaamste plaatseD, waar nog geen middelbaar onderwijs is, zulk een school sticht en ze laat betalen door de Europeanen die het hebben — want de armen wil ik ook niet laten betalen — dan begrijp ik niet, wat daartegen kan zijn. De heer Bogaart: Mijnheer de Voorzitter ! . Door de geachte afgevaardigden de heeren ter Laan en Verhey is bij de Regeering aangedrongen op de oprichting van een H.B S. te Bandoeng. Het is eenige jaren geleden, dat ik ook bij de Regeering heb aangedrongen op oprichting van deze school, alsmede op oprichting van meerdere H.B.S. namelijk te Padang en Djocja, IK herinner mij echter ook, dat naar de meening der Regeering het beter was om in de behoefte aan M. O. te voorzien door den jongelieden gelegenheid te geven zich in andere richting te ontwikkelen. Wanneer men de statiestieken van het M. O. in Indie raadpleegt, zal men kunnen opmerken, hoe klein het percentage is van de jongelieden, die het eindexamen H.B.S. hebben afgelegd. Ook is er steeds een groot tekort aan leeraren, waarin moeilijk schijnt te voorzien. Practisch is het volgen van een H. B. S. voor de meeste jongelieden van weinig waarde. De Regeering heeft daarom getracht om in de toenemende behoefte aan onderwijs te voorzieD door oprichting van m.u.l.o.-scholen en ik geloof, dat zij verstandig doet eerst het resultaat daarvan af te wachteD, voordat zij overgaat tot de oprichting van meerdere hoogere burgerscholen. Wat mij echter vreemd lijkt, is», dat de geachte afgevaardigde de heer ter Laan bij zijn aandrang tot oprichting van een hoogere burgerschool opmerkte, dat het hem onverdedigbaar voorkwam, dat de kosten van de H.B. S uit de zakken der inlanders worden betaald. In het algemeen ondeischrijt ik niet de stelling, dat de uitgaven voor Europeesche belangen steeds uit de zakken der inlanders zouden worden betaald. Men moet in aanmerking nemen, dat per hoofd de opbrengst der belastingen door de Europeanen heel wat hooger is, dan die door de inlanders. Maar ook, ais de geachte afgevaardigde geJijk had, zou zijn opmerking voor het onderwijs niet opgaan, want de kosten van onderwijs op de hoogere burgerscholen bedragen in Indie nagenoeg f. 800.— per leerling en per jaar, zoodat, wanneer een leerling eindexamen aflegt, het Gouvernement voor hem f. 4000.— a f. 5000.— heeft betaald. Zou dit bedrag door de ouders moeten worden betaald, dan zouden de meesten zeer zeker hun kinderen liever naar Nederland zenden, en het gevolg daarvan zou zijn, dat de H.B.S. tot zoolang zij natuurlijk niet veelvuldig door de inlanders bezocht werd, haar recht van bestaan verloor. Wat de geachte afgevaardigde voorstelt, ujkt mij ook niet practisch; het komt mij op hetzelfde neer, alsof men iemand een cadeau doet, maar den winkelier verzoekt bij de aflevering van het cadeau tevens de quitantie te voegen. De Heer Pollema: Mijnheer de Voorzitter! Ten tweede heb ik mijn dank aan de Regeering te brengen voor den belargrijken maatregel, die hier in ons land nog niet eens bestaat, nl. de aaneensluiting van !het onderwijs in Indië. Zal tochde studie goede vruchten dragen, dan is het noodzakelijk, dat er aaneensluiting is in de verschillende trappen van lager, middelbaar en hooger onderwijs. De Regeering heeft in de Memorie van Antwoord toegelicht hoe die aaneensluiting zal zijn. Zij wenscht uitbreiding te geven aan de eerste klas-scholen, die zich weer zullen aansluiten an de M.U.L.O.-scholen. Ik acht ook dit een zeer belangrijke verbetering, want nu kan van af die m.u.l.o-cursussen de leerling een examen doen, dat hem toegang geeft tot verschillende betrekkingen, en ook tot de drie vakscholen in Indië. Op dit oogenblik gaat het wel een beetje zonderling. Men eischt voor toegang tot de school voor Indisch Ambtenaar het afloopen van een eerste klas inlandsche school, terwijl men bij de beide andere vakscholen eischt, dat de leerling een Europeesche school afgeloopen heelt. De inlander is dus genoodzaakt, wil hij op die twee vakscholen geplaatst worden, ook de Europeesche scholen te doorloopen. Heb ik nu de reorganisatie goed begrepen, dat zal daarin nu verandering komen, en hebben wij te doen met een aaneengesloten geheel. Een gevolg daarvan zal wezen, dat de voorbereidende cursussen voor die vakscholen kunnen vervallen, en waar de opleiding op de M.U.L.O.-scholen beter is dan op de voorbereidende klas, zou ook het onderwijl op die vakscholen op hooger peil worden gebracht. Wat aangaat de dokterdjawa-school, vereenig ik mij geheel met hetgeen gisteren door den geachten afgevaardigde uit Sneek daarover gezegd is. Fet plan, door hem ontwikkeld, beveel ik bij de Regeering aan en ik zou gaarne zien dat men, voordat men overgaat tot de oprichting van die tweede dokter-djawa school, dat plan onderzoekt. De heer de Waal Malefijt. Minister van Koloniën Door verschillende geachte afgevaardigden is opnieuw aangedrongen op uitbreiding van het getal hoogere burgerscholen. De geachte afgevaardigde uit 's-Gravenhage heeft daarbij een nieuw argument gebruikt. Hij heeft gezegd : gij behoeft niet op te zien tegen de kosten, laat de Europeanen, die der- gelijke scholen het meest noodig hebben, daar behoorlijk voor betalen, dan kost het niet veel. Ik zou zeggeD, wanneer er Europeanen zijn, die werkelijk zooveel geld voor het midde.baar onderwijs over hebben, laten die dan zelf een dergelijke school oprichten, dan kunnen zij subsidie krijgen. Volgens de bestaande subsidieregelingen is dit mogelijk. Ik meen dat het Gouvernement eerst de werking van de M.U.L.O. scholen moet afwachten en wat ik daarvan gehoord heb, doet mij de hoop koesteren, dat men daarmede wel succes zal hebben. De heer ter Laan ontvangt voor de 2e maal het woord en zegt; De heer Bogaardt verklaarde zich opnieuw tegen het betalen van het volle schoolgeld door Europeanen, die het geld hebben. Hier is in het geding geen Staatsbelang, althans niet in de eerste plaats, maar een eigen persoonlijk belang van de kinderen, die op de school gaan. Het is voor den Indischen archipel even voordeelig of voordeeliger, indien tot de hoogere burgerschool toegelaten worden leerlingen van Javanen, Madoeneezen, Soendaneezea en in het algemeen van alle volkeren, die in den Archipel zijn. Dit is voor het geheele land misschien veei vooideeliger, maar dit doet men niet. De hoogere burgerschool is feitelijk voor den inlander gesloten ; alleen enkele rijken immers kunnen bet onderwijs volgen. Wanneer het dus uitsluitend in het belang is van de zonen van Europeanen, om daar op schooi te gaan, dan moeten de ouders ook. indien zij het hebben, het geld betalen. Nu zegt ae Minister: laat de particuliere scholen onrichten. Dit is alleen goed, Mijnheer de Voorzitter, voor degenen, die geld hebben, maar er zijn tal van Europeanen en nog veel meer inlanders en Indo's, die geen geld hebben. En daarom is het de taak der Regeering, om te zorgen voor de noodige scholen, opdat de kolomen, per slot van rekening het noodige getal goed onderlegde jongelingen zullen krijgen. De heer Bogaardt zegt, dat het met prac» tisch is, evenredig schoolgeld in te voeren. Neen, Mijnbeer de Voorzitter, niet voor de belanghebbenden, die het betalen kunnen, maar voor de rest wel De heer de Meester: Ik: wil daar alleen dit van zeggen, dat ik in 1899 of 1900 president van curatoren van het Gymnasium Willem III te Batavia ben geworden en dat daar toen leerlingen van verschillenden landaard ter school gingen, zoodat men m. i. te dien opzichte geen grief kan maken aan de Indische Regeering dat zij ten deze exlcusief zou zijn. Ik memoreer bet feit, dat ik zooeven heb genoemd, omdat hetgeen ik vertel al zooveel jaren geleden is, zoodat men niet zeggen kan, dat eerst in de allerlaatste jaren leerlingen van anderen landaard zijn toegelaten. De heer ter Laan vraagt mij of er ook Chineezen onder waren. Ik kan die vraag bevestigend beantwoorden. Mededingen van het Actie Comité. I. Het Actie Comité voor een H.B.S. te Bandoeng vertegenwoordigt de volgende colleges en vereenigingen: 1 e Gemeenteraad van Bandoeng, 2e Europeesche Schoolcommissie te Bandoeng, 3e Inlandsche Schoolcommissie te Bandoeng, 4e Europeesche Schoolcommissie te Tjimahi, 5e Bandoengsche Kiesvereeniging, 6e Blijverskiesvereeniging te Bandoeng, 7e Afd. Bandoeng der Indische Partij, 8e Loge Sint Jan, 9e Afd. Bandoeng van Boedi Oetomo, 10e Afdeeling Bandoeng der vereeniging Tiong Hwa Hwe Kwan, 1 1 e Kaoetamaan Istri, 12e Afd. Bandoeng van Ned.-lnd. Onderwijzers Genootschap, 13e Vereeniging Bandoeng van de Vereeniging Inlandsch Onderwijs, 14e Afdeeling Bandoeng van den Bond van Oud-Onderofficieren, 15e Vereeniging tot Nut van Bandoeng en Omstreken. Het Comité bestaat uit de heeren J. B. Kampschuur, hoofd der 2e School te Tjimahi, (voorzitter); S. A. Reitsma, Adjunct Afd.-Chef der S.S. (secretaris); D. van Geuns, hoofd der Holl. Chin. School; J. H. C. Munter, Majoor der Infanterie; F. J. A. Keuchenius, chef van het Kadastraal Bureau; E. F. E. Douwes Dekker, voorzitter der Ind. Partij en Mevrouw Willy G. Berton, presidente der Bandoengsche afdeeling van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, (penningmeesteresse). 2. Bijdragen voor deze vlugschriftenserie en mededeelingen betrekking hebben op de Actie voor de H. B. S. te Bandoeng kunnen geacW'{seerd worden aan den Heer S. A. REITSMA, Adj. Afd.-Chef der S.S. Ie LITSONLAAN, te BANDOENG. Het Comité plaats van vestiging der hoogere burgerscholen wonen, zijn te weinig talrijk om de volle kosten van het onderwijs over hen om te slaan. Wat de opleiding aangaat, heb ik alleen gezegd, dat ik er niet voor was d:6 geheel naar Europa over te brengen, maar ik wil volstrekt niet geacht worden niet genoeg te letten op het groote belang dat de onderwijzersopleiding in Indië heeft. Integendeel, wanneer de Iudische regeering zich in die richting wil bewegen om die opleiding te verbeteren, zal ik zooveel mogelijk daartoe medewerken. □ □ □ □ Bijlage III. Uittreksel uit de handelingen der tweede Kamer der Staten-Generaal- Zitting 2S en 29 AJov. 1912 (bl. 903 e.v.) De heer Yerhey : Mijnheer de Voorzitter ! In de ontwerp-begrooting blijkt, dat de Regeering haar plicht ten deze indachtig blijft; de Minster stelt o.a. in uitzicht — het wordt nog niet op deze begrooting voorgesteld, maar zal waarschijnlijk het volgend jaar wel komen bij suppletoire begrooting,— dat aan de inlandsche scholen eerste klasse een achtste leerjaar zal worden gegeven ; terwijl bij deze begrooting reeds een zevende leerjaar daaraan wordt toegevoegd. Daar- uit blijkt de wil van de Regeering om het inlandsch onderwijs op hooger peil te brengen. De Minister wil die hervormde inlandsche scholen, waar in alle leerjaren het Nederlandsch zal onderwezen worden, doen aansluiten aan de cursussen voor meer uitgebreid lager onderwijs, zooals die op het oogenblik reeds bestaan, terwijl die cursussen zelf zouden hervormd worden in een speciale Indische school voor M.U.L O. Op haar beurt zou dan deze school aansluiten aan de hoogere vakscholen, de rechtschool, de artsenschool, de opleidingsscholen, de eventueel op te richten speciale vakscholen voor land- en boschbouwkundigen en veeartsen. Daardoor zal verkregen worden een systeem van onderwijs van onderen naar boven aan elkaar geschakeld. Ik merk terloops op, dat ik bij de opnoeming in de Memorie van Antwoord van de hoogere vakscholen heb gemist de instelling tot vorming van inlandsche officieren. De jongelieden die tot Inlandsch officier zullen worden opgeleid, hebben ook een goede voorbereiding noodig en zouden die in het systeem van den Minister ook op die voorbereidende scholen moeten ontvangen. Ik weet niet of met opzet die instelling niet is genoemd, en of daar misschien uit zou zijn af te leiden, dat de instelling van inlandsche officieren niet meer de sympathie der Regeering heeft. Zooals ik zeide, Mijnheer de Voorzitter, men kan hetgeen de Minister ten aanzien van de regeling van het onderwijs doet, waardeeren en toch nog de vraag moeten stellen, of men wel in de goede richting gaat en of men ver genoeg gaat. Over de te volgen richting in hier al meermalen van gedachten gewisseld. De Minister zoekt na de Europeesche en inlandsche lagere school de kracht in een speciale Indische school voor meer uitgebreid lager onderwijs; dat onderwijs aan die school zal moeten zijn eensdeels eindonderwijs, anderdeels overgangsonderwijs naar de hoogere vakscholen. Nu komt het mij voor, dat zij als het eindonderwijs zeer op haar plaats kan zijn, maar