T825J Comité H. B. S. Actie BANDOENG. OO No. 1. De Strijd voor een H. B. S. (Geschiedkundig Overzicht) Preanger-Bode, 29 Jan. 1913. e. v. Strijd voor een H. B. S (Geschiedkundig Overzicht.) Naarmate het gewest der Preanger-Regentschappen door de in aantal en in uitgebreidheid steeds toenemende cultuurondernemingen in belangrijkheid wint en Bandoeng als de hoofdplaats van deze residentie in zielental met kolossale sprongen vooruitgaat, in diezelfde mate doet zich de behoefte gevoelen aan een eigen inrichting voor middelbaar onderwijs. Bandoeng met zijn mooie centrale ligging, z'n prachtomgeving, z'n goddelijk klimaat, is nu eenmaal de aangewezen plaats om zich snel te ontwikkelen en alle teekenen wijzen er op, dat het zoo heel lang niet meer zal duren, of het vroeger zoo nietige binnenplaatsje heeft zich tot een Indische „Groszstadt" ontwikkeld. We vinden er dan vrijwel alles wat het leven in de tropen aangenaam kan maken, als een zwaar "gemis wordt echter de afwezigheid van een H. B. S. gevoeld. Da „kleine luijden" onder onze medeburgers zijn verplicht—ook al zouden zij over andere bezwaren heen willen stappen—de opleiding hunner kinderen ontijdig af te breken ; noodgedwongen moeten zij zich tevreden stellen met het doen afloopen van den M. U.L. O. cursus, waar het H. B. S.-onderwijs in verband met de geestelijke capaciteiten van hun kroost, het meest gewenscht scheen. En de meer welgestelde inwoners van Bandoeng, voor wie het geldelijk bezwaar niet overwegend is, zien zich voor het alternatief gesteld öf hun kinderen te zenden naar een der heete kustplaatsen, waar zij de overbevolkte H. B. S. 's nog overbevolkter zullen maken, öf hen te sturen naar het verre Holland met al de bezwaren daaraan verbonden. Immers er ontbreekt dan meermalen alle toezicht op de wetenschappelijke ontwikkeling, en in elk geval alle persoonlijke inwerking op de geestelijke en moreele opvoeding, juist op dien leeftijd, waarop de kinderen ouderlijk toezicht en ouderlijke leiding het meest van noode hebben. Reeds ettelijke jaren geleden deed de behoefte aan een H.B.S. te Bandoeng zich gevoelen. Van verschillende zijden werden pogingen aangewend om tot de oprichting te komen, met name vermelden we de bemoeiingen van den heer M. C. Brandes, den pas afgetreden gedelegeerde van de Cultuurmaatschappij der Vorstenlanden. Ook in de oudere jaargangen der Preanger-Bode klinkt telkens de roep naar een inrichting van middelbaar onderwijs, telkens ziet men het denkbeeld van een gymnasium of burgerschool opduiken, om weer te verdwijnen en daarna krachtiger naar voren te treden, doch van een collectieve beweging was geen sprake; het is mij niet gebleken, dat vöör 1906 een bepaalde actie gevoerd werd, om bij de Regeering met klem aan te dringen op de vervulling van wat iedereen als het meest noodige voor de stad onzer inwoning beschouwde. Pas na de instelling der Locale Raden zien we de eerste stappen gezet op het pad, dat tenslotte tot bereiking van het doel zal moeten leiden. De eer hiervan komt toe aan onzen stadgenoot, den heer H. W. van Dalfsen, die als lid van den jongen Gemeenteraad, inde zitting van 5 September 1906 het vraagstuk ter sprake bracht. De heer van Dalfsen wees er op, dat het op den weg van den Raad lag, om zich tot de Regeering te wenden met het verzoek om te Bandoeng een H.B.S. op te richten. Immers was Bandoeng als 4de stad van Nederlandsch-Ind.ë ook de aangewezen plaats voor een 4de H. B. S.; uitvoerig besprak hjj de overbevolking der 3 bestaande inrichtingen voor middelbaar onderwijs, alsmede de moeilijkheden, om steeds het noodige aantal leeraren uitgezonden te krijgen, omdat deze o.a. het vooruitzicht misten ooit in een koel klimaat een werkkring te zullen vinden. De Raad v.ereenigde zich geheel met de zienswijze van den heer van Dalfsen en benoemde aanstonds eene commissie van drie leden, welke tot taak had een rekest aan den Gouverneur-Generaal op testellen, waarin de urgentie van een H. B. S. te' Bandoeng zou worden aangetoond. In deze commissie hadden zitting de heeren van Dalfsen, Mr. F. Sieuwerts en C. J. van Haastert. Den 17den October 1906 kwam dit rekest; gereed, ik laat het in z'n gpheel als bijlage I volgen. Wie verwa,cht mocht hebben, dat een spoedige beslissing ontvangen zou worden vergist zich. Der Indische Regeering te verwijten, dat zij over één-nacht-ijs gaat, is in het algemeen genomen onrechtvaardig', elke zaak, hoe onbelangrijk ook, eischt maandensoms jarenlange gezette overweging en studie. Hoe moest het dan wel gaan met een kwestie zoo gewichtig als de uitbreiding van het aantal Hoogere Burgerscholen, wier getal sedert 1878 constant gebleven was. Neen! de billijkheid gebiedt te erkennen, dat het ongeduld van den Raad, dat zich na l'/j jaar wachtens reeds uitte, een weinig misplaatst was. Edoch de Gemeenteraad vond dat het nu lang genoeg was geweest, eene commis sie, waarin behalve de heeren van Dalfsen en Sieuwerts ook de heer L. van der Tas zitting had, stelde een raüpel-request op, dat den 31sten Maart 1908 in zee ging. Het bedoelde stuk is als bijlage II hierbij overgelegd. Dagen, maanden, jaren vloden, zonder dat de Landvoogd der Gemeenteraad eenig bescheid gaf. Af een toe dron» sen B«rnchi van Buitenzorg naar de Bandoengsche hoogvlakte, dat den burger moed gaf; men leefde hier in de zalige hoop, dat spoedig geiden voor een H. B. S. zouden worden toegestaan. En zij die gelooven haasten niet, zoodat de Raad ditmaal kalm afwachtte, tot een gunstige beschikking z n werk met succes zou kronen. Helaas bleek bii de behandeling der Indische begrooting voor 1910, dat de kansen, dat de Raad zij ne wenschen" spoedig in vervulling zou zien komeD, zoo heel gunstig niet stonden. De Europeesche Schoolcommissie achtte zich thans geroepen haar stem te laten hooren Een zeer uitvoerig request werd opgesteld (zie bijlage III), ditmaal gericht aan den Minister van Koloniën. Op verschillende plaatsen in de stad onzer inwoning werd het ter teekening gelegd. In Februari igiO werd het verzondeD, voorzien van 546 handtee keningen, een betrekkelijk klein aantal, in aanmerking genomen het groot aantal personen dat alleen te Bandoeng reeds belang heeft bij verbeterde onderwijsinrichtingen, gezwegen nog van de overige bewoners der Preanger-Regentschappen, die hierbij geïnteresseerd zijn. Persoonlijk is mij echter bekend, hoe weinig propaganda de voorlieden der beweging voor de goede zaak ma. • ten en hoe tal van Bandoengers van het bestaan van het rekest onkundig waren Eenige maanden daarna trad de kwestie opnieuw naar voren. Naar aanleiding van eenige artikelen in P r e a n g e r-B o d van 25 en 28 December 1910, noodigde het bestuur der Bandoengsche Kiesvereeniging don heer S. A. Reitsma uit in een openbare vergadering zijn zienswijze nader uiteen te zetfen ilL geschiedde. Opde.Sde,, War. 1911 kwamen in de Logezaal een aantal belangstellenden bijeen, het resultaat was de oplichting van een zeer talrijke commissie, die zich zelf mocht aanvullen en uitbreiden en die zich zou splitsen in een aantal subcommissien, wie elk een bepaalde taak zou worden toegewezen. Door eenige dier subcommissies werd waardevol werk geleverd Met name maakten de kapitein van den Generalen Staf H. Bakker en d. heer J. B. KampMbour BCb verdienstelijk door het leveren eener critiek op de door den toecmaligen afgevaardigde voor Sneek, den heer H. Colijn in de Tweede Kamerzitting van 16 November 1910 genoemde feiten en cijfers, terwijl de finantieele subcommissie mede iets tot stand bracht, dat gerust het licht mocht zien. Bijna was men met den geheelen arbeid, waarover de oud-Directeur der B. 0. W., de heer G. van Houten, de superintendentie had, gereed, toen alle hoop de bodem. werd ingeslagen door de missive van den lsten GouvernementsSecretaris, dd. 23 October 1911 No. 2417, waarbij den Gemeenteraad na vijf jaren wachtens, werd medegedeeld, dat en waarom de Regeering voorshands geen termen kon vinden het verzoek van den Raad in te willigen. (zie bijlage IV). Geheel ocder den indruk dezer teleurstellende tijding, besloot de commissie haar taak als geëindigd te beschouwen en staakte zij haar verdere werkzaamheden, die zij toch als verloren moeite moest rekenen. Een jaar verliep, zonder dat de oplossing van het vraagstuk een stap verder kwam. In September 1912 gaf de Europeesche Schoolcommissie weder teekenen van leven. Bij haar schrijven van 11 September No. 127 richtte zij zich tot den Gouverneur-Generaal, met een hernieuwd verzoek de oprichting van een H. B. S. te Bandoeng in gunstige overweging te willen nemen. Zij wees op het belang, die het Departement van Oorlog hierbij zou hebben, als het legercommando naar onze veste zou zijn overgebracht. De aaLgevoerde motieven kan men in bijlage V terugvinden. Onafhankelijk hiervan stelde de heer D. van Geuns, Voorzitter der Bandoengsche Kiesvereniging, pogingen in het werk verschillende vereenigingen in Bandoeng bij elkaar te brengen, teneinde door eene gezamenlijke krachtige actie de Indische en moederlandsche Regeering te laten zien, dat de geheeie Bandoengsche burgerij in al hare geledingen op het stichten e'ener H. B. S. aandrong. Den 18den December 1912 had een cijeenkomst plaats, waarbij de volgende bolleges en vereenigingen zich lieten vertegen- woordigen: le. Gemeenteraad van Bandoeng, 2e. Europeesche Schoolcommissie, 3e. Inlandsche Schoolcommissie, 4e. Europeesche Schoolcommissie te Tjimahi 5e. Bandoengsche Kiesvereeniging, 6e. Biijverkiesvereeniging, 7e. Indische Partij (Afdeeling Bandoeng), 8e. Loge Sint Jan, 9e. Boedi Oetomo (Afdeeling Bandoeng) 10e. Tiong Hwa Hwe Kwan (Afdeeling Bandoeng), 11e. Kaoetamaan Istri, 12e. Ned. Ind. Onderwijzersgenootschap (Afdeeling Bandoeng), 18e. Yereeniging Inlandsch Onderwijs (Afdeeling Bandoeng,) 14e. Bond van Oud-Onderofficieren (Afdeeling Bandoeng) en 15e. Yereeniging tot Nut van Bandoeng en Omstreken. De Gewestelijke Raad, die tusschen den oproep en de vergadering niet bijeengekomen was, zond daarom geen afgevaardigden; de voorzitter, de resident J. Oudemans. die wegens uitstedigheid verhinderd was aanwezig te zijn, liet zich echter vertegenwoordigen door het lid van den Gewestelijken Raad E. A. O. Yervooren, directeur der Société tranco-néérlandaise en gaf uiting aan zijne zeer gewaardeerde sympathie met het streven. Al de aanwezige afgevaardigden betoogden de urgentie van uitbreiding van middelbaar onderwijs in Indië en waren er van overtuigd, dat te Bandoeng een H. B. b. moest komen. De actie werd in handen gesteld van een comité van 7 leden, n.1. de heeren J.B. Kampschuur, hoofd der school te Tiimahi,S. A. Reitsma, adjunct-afdeelingschef der S. S ,D. van Geuns, hoofd der Hollandsch-Chineesche School, J. H.C. Munter, majoor der Infanterie, F. J. A. J^euchenius, chef van het kadastraalbureau, E. F. E_Douwes Dekker, voorzitter der Indische rartLj, en Mevrouw Willij G. Berton, secretaresse van de Vereenigmg voor Yrouwenkies- r Tn'de eerste bijenkomst van het comité werd de heer Kampschuur als voorzitter aangewezen, de heer Reitsma als secretaris, terwijl Mevrouw Berton het pe^^eesterschap op zich nam. De heer werd belast met de uitgifte der te publi ceeren vlugschriften. Tot zoover de geschiedenis der pogiDgen van Bandoengs burgerij om de Regeering vau haar goed recht te overtuigen. De motieven, welke tegen de oprichting der Bandoengsche H.B.S. werden aangevoerd, zullen afzonderlijk beschouwd worden. □ □ □ □ Bijlage I. Aan Zijne Excellentie den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië. Excellentie ! In de jongste raadzitting werd besloten, dat de Gemeenteraad van Bandoeng zich zou wenden tot de regeering met het verzoek, om van Gouvernementswege te Bandoeng op te richten eene Hoogere Burgerschool, hetzij met 3- hetzij met 5-jarigen cursus, aan welk besluit bij dezen wordt voldaan. De motieven, die den Gemeenteraad bij het doen van dat verzoek hebben geleid, zijn de volgende; lTit de statistieken in de door den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid welwillend te onzer beschikking gestelde verslagen over de laatste jaren aangaande het Middelbaar Onderwijs in Nederlandsch-Indië blijkt, dat het aantal leer iugen der 3 Hoogere Burgerscholen gestadig toeneemt ; in de laatste 10 jaren, van 1896 tot 1905 is dit aantal namelijk gestegen van 570 tot 770, dus met 200, ot met ruim 35 procent, vide het hierachter volgende staatje: 1* Cursus 1896/97 97/98 98/99 99/1900 190C/01 01/02 02/03 03/04 04/J5 H.B.S. Batavia 256 267 242 226 234 269 264 288 290 Semarar.g 139 167 198 201 210 231 231 240 268 Soerabsja 175 155 165 181 222 212 209 218 212 Totaal 570 589 605 j 608 666 712 704 746 770 Uit deze belangrijke toename van het aantal leerlingen biijkt, dat de behoefte aan Middelbaar Onderwijs in Indië, hoofdzakelijk voor Europeanen, gedurende die jaren zich steeds heeft uitgebreid, en het valt gemakkelijk in te zien dat het toenemen dier behoefte thans niet tot staan is gebracht, doch dat zij integendeel zal biijven klimmen. Niet alleen dat het aantal Europeesche inwoners in Indië, wier kinderen zich zullen aanmelden voor Middelbaar Onderwijs, gestadig aangroeit, doch ook, en dit is o. i. mede een belangrijk punt, — steeds klemmender wordt de behoefte aan voortgezet onderwijs voor Inlanders en Vreemde Oosterlingen. Als wij ons niet vergissen, ligt het in den geest der R°geering dat ook daaraan worde tegemoet gekomen, opdat het jongere geslacht der gegoede Inlanders en Chineezen zooveel mogelijk eene Hollandsche opvoeding ontvange. De vraag of wij dit wenschelijk achten laten wij hier buiten beschouwing, doch nu met name de Chineezen in de behoefte aan Lager Onderwijs voor hunne kinderen op eigen kosten beginnen te voorzien, waarbij het Engelsch op den voorgrond staat, kan men zeker zijn dat zij, wanneer eerlang onze gelegenheden voor "Voortgezet Onderwijs te kort schieten, hunne telgen tot het verkrijgen daarvan naar het Buitenland zullen zenden, wat ongetwijfeld uit een politiek oogpunt voor Holland, als koloniseerende Mogendheid, een nadeel zal zijn. Da steeds toenemende behoefte aan Middelbaar Onderwijs voor Inlanders en Cnineezen wordt overigens geïllustreerd door het voigende staatje : Ialandsche en Chineesche leerlingen: II B.S. Einde Einde Einde Einde Einde 1900 1901 1902 1903 1904 Inl. Coin. Inl. Cbin. Inl. Chin. Inl. Cbin. mi. Cain. Batavia 5 27283919 1 Semarang 7 2 12 4 14 1 19 3 19 5 Soerabaja 1—1—21213 5 Totalen 13 4 20 6 24 5 j 30 5 31 j 11 Niet-Europ. leeilingen 17 26 29 35 42 Men ziet hieruit, dat het aantal niet-Europeesche leerlingen in 5 jaren van 17 tot 42, dus met 150 procent is toegenomen, terwijl de toename van het aantal leerlingen der verschillende landaarden te zamen, zooals boven aangetoond is, slechts 34 procent bedraagt, welke wanverhouding onzes inziens te denken geeft. Hierbij dient in het oog te worden gehouden dat de gelegenheden voor Inlanders en Vreemde Oosterlingen om opgeleid te worden voor het admissie - examen eener H.B.S. thans nog uiterst beperkt zijn, zoodat feitelijk alleen niet-Europeesche kinderen begaafd met een zeer buitengewonen aanleg er, in weerwil van die zeer beperkte gelegenheid om er zich voor te bekwamen, in slagen om het bedoelde examen te doorstaan. Zoodra het L^ger Onderwijs zoowel voor Inlanders als Chineezen uit den gegoeden stand op ruime schaal verkrijgbaar wordt gesteld, verbeterd en uitgebreid,—wat on- danks alle daaraan verbonden bezwaren immers in de bedoeling ligt van het Ned. Indische Gouvernement,—z i het aantal Inlandsche en Chineesche candidaten voor het admissie-examen der Hoogere Burgerscholen zich in de eerstvolgende jaren o.i. op eene verbijsterende wijze vermenigvuldigen, nl. tot liet tien-, ja wellicht in eene verder verwijderde toekomst tot het honderdvoud van het tegenwoordige aantal. Want wat beteekent eigenlijk pen getal van 42 kinderen van Inlanders en Vreemde Oosterlingen op eene bevolking die volgens de jongste volkstelling wel tot bij de 40 millioen zal zijn geklommei! Reeds naar de volkstelling van 1900 telde de Ialandsche bevolking circa 450 maal zooveel zielen als de Europeesche, terwijl het aantal Vreemde Oosterlingen in Neerlandsch-Indie toen reeds over de 570.000 bedroeg, of ruim 7 maal zooveel a!s dat der Europeanen. Het zal, nu de Regeering de verstandelijke en zedelijke ontwikkeling der bevolking van den Archipel, in haar vaandel heelt geschreven, en aan die miliioenen de zegeningen der Westerscha beschaving wil brengen, toch zeker niet met haar plan overeenkomen, zich daarbij tot het doen van half werk te bepalen. En men zal den duizenden kinderen van gegoede Inlanders en Vreemde Oosterlingen, die na den eersten trap te hebben bestegen, zich ook eene trede verder willen opwerken, den toegang tot de Hoogere Burgerscholen wel moeilijk kunneu weigeren op grond dat er geene Middelbare scholen genoeg zijn! Uit het vorenstaande volgt o. i. dat de Regeering eerlang door de omstandigheden wel zal worden gedwongen om het aantal Hoogere Burgerscholen uit te breiden. Reeds nu zijn op de bestaande inrichtingen te Batavia, Semarang en Soerabaja, vooral de laagste 3 klassen, overbevolkt, hetgeen blijkt ait het feit dat men ze heeft moeten splitsen in parallelkla^sen. Het schijnt ons onnoodig te toename dier splitsingen aan te toonen voor al de jaren waarvau de verslagen in ons bezit zijn; ge- noeg zij het te vermelden, dat gedurende den cursus 1904/1905 het eerste .studiejaar van de Hoogere Burgerscholen te Batavia, Semarang en Soerabaja, respectievelijk 85, 55 en 65 leerlingen tellende, was verdeeld: te Batavia in 4 en te Seraarang en Soerabaja in 2 parallelklassen, — het tweede studiejaar, op de genoemde plaatsen resp. bestaande uit 71, 58 en 60 leerlingen was verdeeld in 3 paralleikla-isen, — Het derde studiejaar met resp. 47, 65 en 38 leerlingen in resp. 2, 3 en 2 paralleiklassen, terwijl het 5de studiejaar te Batavia (38 leerlingen bevattende) nog moest gesplitst worden in 2 parailelklassen. Daar voor elke klasse een afzonderlijk lokaal en een afzonderlijke leeraar noodig is, mag men als zeker aannemen dat, wanneer in deze richting moet worden voortgegaan, de schoolgebouwen op al die 3 plaatsen en eveneens het aantal leeraren al spoedig eene belangrijke uitbreiding zullen dienen te ondergaan. Maar om verschillende redenen zal het dan o. i. raadzaam zijn om niet de bestaande inrichtingen te vergrooten doch eerder tijdig te besluiten tot u tbreiding van het aantal scholen. De vraagt rijst echter of wanneer de Regeering daartoe overgaat, zij de op te richten 4de Hoogere Burgerschool weer eene plaats zal aanwijzen op eender heete kustplaatsen dan wel of daartoe eene plaats in de koele bergstreken zal worden gekozen. Het wil ons toeschijnen, Excellentie, dat het laatste voor de hand ligt. De hitte werkt neerdrukkend op den geest en belemmert in het algemeen eiken geestesarbeid, terwijl zij op den gezondheidstoestand zoowel van de leerlingen a!s van het leerarenpersoneel een ongunstigen invloed moet hebben. Wij wyzen slechts op de alles behalve schitterende resultaten der eindexamens, bijvoorbeeld van het jaar 1904. toen te Batavia van de 29 candidaten slechts 16, teSemarang van de 16 slechts 10, teSoerabaija van de 26 candidaten slechts 14 slaagden, welke resultaten zeker voor een deel aan de minder gunstige klimatologische omstandig, heden der kuststreken zijn toe te schrijven.. En a priori mag men aannemen dat onder het groote aantal leerlingen der lagere klassen die het niet tot het 5de studiejaar brachten, er velen zijn, die daarin door klimaatziekten werden verhinderd. Wanneer men verder de o.i. hooge cijfers nagaat van de lessen, die er ten gevolge van ziekte der leeraren en hoofdzakelijk daardoor noodig geworden binnen- en buiteclandsche verloven en rechtstreeks veroorzaakte vacatures onder het leerarenpersoneel werden verzuimd, komt men gemakkelijk tot de conclusie dat scholen voor voortgezet onderwijs in het algemeen (en natuurlijk andere omstandigheden buiten beschouwing gelaten ) minder op hunne plaats zijn in de ongezonde kustplaatsen dan in de koelere bergstreek. Om eenige cijfers aan te halen aangaande dergelijke verzuimen, diene dat volgens de meergemelde officieele verslagen in 1903 en 1904 aan de H.BS. te Batavia door leeraren werden verzuimd respectievelijk 1164 en 1100, aan die te Semarang resp. 1253 en 931, aan die te Soerabaja resp. 760 en 1029 lessen, cijfers die naar ons oordeel buitensporig hoog zijn te noemen. Is de veiouderstelling gewaagd dat aan eene H.B.S. in het koelere bergklimaat dergelijke verzuimen veel minder zouden voorkomen ? Meer dan genoeg redenen, naar het ons toeschijnt, voor de Regeering om wanneer zij er toe overgaat, een vieide H.B.S. op te richten, daartoe nu eens uit te kiezen een der plaatsen in het Binnenland van Java. Er is echter nog een krachtig argument voor, pi. het volgende: Wanneer een der leeraren bij het Middelbaar Onderwijs in Indië ongesteld wordt, is, nu er alleen op de warme kustplaatsen Hoogere Burgerscholen zijn, al spoedig een binnen- of buitenlandsch ver,of noodig, waartoe dan meestal gemakkelijk een geneeskundig certificaat is te verkrijgen, welke verloven echter der Regeering schatten gelds kosten. Bestaan er ook Hoogere Burgerscholen in de bergstreken, dan zal in zoodanig geval een certificaat kunnen worden verleend voor overplaatsing naar een koel klimaat, desnoods (indien er geen vacature is) als vervanger of voor eene aldaar te creëeren parallelklasse, wat het aantal buiten- en binnenlandsche verloven aanmerkelijk zal doen verminderen en der schatkist ten goede komen. Aangenomen alzoo dat voor eene eventueel op te richten vierde H. B. S. een koel klimaat zal worden gekozen, blijft nog de vraag welke plaats daarvoor in aanmerking komt, en naar onze bescheiden meening zal Bandoeng daartoe wel het eerst onder de aandacht dienen te vallen, al ware het alleen reeds daarom dat Bandoeng, voorzoover de Europeesche bevolking aangaat, de grootste plaats is in de bergstreek. De uitkomsten der jongste volkstelling zijn nog niet gepubliceerd; volgens die van 1900 evenwel had Bandoeng eene Europeesche bevolking van 1522 zielen, terwijl van Java: Malang 1137, Magelang 1058, Blitar 592, Soekaboemi 569 Europeesche inwoners telde. Of de laatstgenoemde plaatsen sedert 1900 in bevolking zijn toegenomen is ons onbekend, met Bandoeng is dit echter, zooals bij de volkstelling van 1905 bleek, in zeer sterke mate het geval. Immers in 1905 bleek het aantal Europeesche inwoners van Bandoeng reeds gestegen tot 2190. Ingeval te Bandoeng eene Hoogere Burgerschool wordt opgericht zal het baar naar onze overtuiging aan leerlingen niet ontbreken. In de eerste plaats is er veel kans dat een groot deel der leerlingen, die te Batavia, Semarang en Soerabaja ingeschreven doch van elders herkomstig zijn, naar Bandoeng zullen overgaan. Of althans, dat inde toekomst zoodanige leerlingen de H.B.S. te Bandoeng zullen bezoeken. De ouders zullen immers, als ze hun kroost toch naar eene andere plaats ter schole moeten zenden, vrij zeker daartoe een gezonde plaats verkiezen boven de ongezonde kuststreken. In het hieronder volgend staatje vindt men de opgave van dergelijke leerlingen, wier ouders gevestigd zijn buiten de Afdeelingen Batavia, Semarang, en Soerabaja, looperde van 1891 tot 19U5; H. B. S. te Batavia Semarang Soerabaija Einde 1891 36 39 47 '92 43 39 47 '93 43 53 55 '94 52 55 63 " '95 65 51 59 „ '96 71 50 60 '97 92 64 55 „ '98 91 69 57 „ '99 79 77 67 „ 1900 77 86 88 '01 74 87 97 02 82 76 80 „ '03 81 77 ; 86 „ '04 | 91 100 ! 74 H-t aantal leerlingen der B igere Burgeischolen met 5-jarigen cursus uit.gezinnen, met gevestigd in de Afdeelingen Batavia, Semarang en Soerabaja, dat ulto. 1891 nog slechts 36+39+47=122 bedroeg,