DJ AMBI - CONCESSIES. De Benzine-productie is voor alle Petroleum-Maatschapprjen, wier werkkring of belangen in Nederlandsch-Indië liggen, van vitaal belang. De vraag naar het Indische product overtreft nog immer het aanbod. Dientengevolge zijn de prijzen dan ook zoo hoog opgedreven kunnen worden, dat de enorme winsten van evengenoemde Maatschappijen voor het grootste gedeelte zijn te danken aan de Benzineproductie. Algemeen bekend is, dat het grootste deel der ruwe Petroleum op Sumatra en Borneo gewonnen, een zeer hoog gehalte heeft aan ruwe Benzine. Op haar beurt bestaat deze Benzine weer voor het grootste deel uit koolwaterstoffen of Benzinesoorten met lage kookpunten, kwaliteiten, die de hoogste prijzen bedingen. Vandaar dat ruwe Indische Benzine zeer gezocht is en tal van raffinaderijen, die nu andere grondstoffen moeten verwerken, — Wijl de „Asiatic" bij voorkeur levert aan hare onderhoorige raffinaderijen, — gaarne tot uitsluitend gebruik van Indische Benzine zouden o.vergaan, indien zij hierover de beschikking konden krijgen. Ook is het feit, dat Indische Benzine door haar goeden reuk weinig raffinage behoeft, van groot gewicht. Op grond hiervan hebben verschillende maatschappijen naar de concessies op Djambi gedongen ,wijl algemeen wordt aangenomen, dat de terreinen aldaar olie bevatten die rijk aan Benzine is. Als voornaamsten dingen op dit oogenblik naar die concessies: a. De „Bataafsche", die dit in effecto doet ten behoeve der Engelsche „Asiatic" aan wie zij de gansche Benzine-productie moet afstaan, althans afstaat. Wordt haar de concessie verleend, dan zal dus een Engelsche Maatschappij naar eigen believen ook nu weer kunnen beschikken over een product der Nederlandsche bezittingen. b. De Zuid Perlak, welke royalty-contracten heeft loopen met de „Koninklijke" zoodat, zij het langs iets grooteren omweg, het product toch weer in handen komt eener Engelsche Maatschappij. c. De Nederlandsche Koloniale Petroleum-Maatschappij, waarvan Directeuren de heeren Horstman en Clare, beiden Directeuren der American Petroleum Company, welke dochter-Maatschappij is der Amerikaansche Standard Oil Company. Als gevolg der deloyale behandeling, ondervonden van de „Asiatic" heeft de „Twentsche" overwogen of eene verbinding met hare vroegere Duitsche combinatie, ook in verband met de Djambi-concessies mogelijk zou zijn. Dit vooral, wijl die vroegere Duitsche verbinding in elk opzicht steeds loyaal tegenover de „Twentsche" optrad. Zij meende, dat het mogelijk zou zijn de Duitsche Regeering onder het oog te brengen, hoe door een nader vast te stellen interessengemeenschap, Duitsche handel en industrie op gelijke wijze gebaat kunnen worden als nu voor de Engelsche industrie en handel mogelijk zal zrjn, zoo de „Asiatic" indirect de Djambi-concessies in haar bezit krijgt. Zij nam aan, dat door bemiddeling van de Duitsche Regeering de belangstelling bij grootie financiëele groepen in Duitschland gewekt zou kunnen worden voor het op eenigerlei wijze verkrijgen der Djambi-concessies en was overtuigd, dat voorstellen in die richting met gretige belangstelling zouden worden overwogen door de Benzinecombinatie in Duitschland, waarmede de „Twentsche" vroeger verbonden was. Ook, omdat die combinatie niet meer met de „Asiatic" verbonden is, wijl deze Engelsche Maatschappij in Duitschland hare eigen fabrieken heeft opgericht en zij idus nu door een Engelsch concurrent in haar eigen land bekampt wordt. Al staan die fabrieken ten name van Duitsehe Maatschappijen, toch is het bekend dat zij Engelsch bezit zijn. De „Twentsche" geloofde en naar hare meening terecht, dat de Nederlandsche Regeering geen enkel bezwaar zou hebben haar als Nederlandsche Maatschappij eenzelfde kans te geven om de DjambiConcessies indirect ten behoeve van Duitsehe Benzine-industriën te verwerven, als de „Koninklijke-combinatie" gegeven is ten behoeve eener Engelsche onderneming. Nochtans schroomde de „Twentsche" vooralsnog in deze richting stappen te doen en gaf er de voorkeur aan, eerst met de Nederlandsche Regeering hieromtrent van gedachten te wisselen, wijl zij de mogelijkheid veronderstelde dat de naijver, die vooral nu tusschen de oorlogvoerenden tot uiting komt, nog sterker aan den dag zou kunnen treden, indien de Duitsehe Regeering en door haar de Duitsehe Benzine-industrie uit de werkelijke feiten zou ervaren, dat een NederZawrfsc/z-Indische concessie bijna uitsluitend aan een Engelsche Maatschappij ten goede zou komen. Een feit, wat onder de huidige verhoudingen de belangen der Duitsehe industrie belangrijk zou benadeelen. De „Twentsche" geloofde de belangen van haar land en haar eigene zaak niet minder te dienen, indien zij begon te trachten de groote waarde, die Nederland erbij heeft, om de voordeelen harer koloniën zooveel mogelijk binnen de grenzen van het Rijk te houden, onder de oogen der Regeering te brengen. Waarmede dan tevens vermeden wordt, de noodzakelijke ontstemming öf van Duitschland of van Engeland, indien één dier rijken boven het andere begunstigd wordt met het verleenen eener door beide begeerde concessie. De „Twentsche" is overtuigd, dat dit bereikt kan worden, zoo de Nederlandsche Regeering besluit tot: EXPLOITATIE DER D J AM BI CO NCESSI ES DOOR HET NEDERLANDSCHE GOUVERNEMENT. Niet alleen in verband met de Benzine, doch ook teneinde zelfstandig de beschikking te verkrijgen over stookolie zou eigen exploitatie voor den Nederlandschen Staat van het grootste gewicht zijn. Teneinde zich dit product, wat hoe langer hoe meer een materiaal van groote waarde voor oorlogsschepen wordt, te kunnen verzekeren, heeft o.a. ook de Engelsche Regeering zich een machtigen invloed verzekerd in Petroleum-ondernemingen. De distributie der in Nederland aan te voeren Benzine zou dan kunnen geschieden door eene Maatschappij, die geheel vrijstaande van welken buitenlandschen invloed ook, uitsluitend de belangen van den Nederlandschen Staat beoogt en voor haar arbeid slechts een bescheiden provisie verlangt. Het behoeft' geen betoog, dat wij mat die Maatschappij in de allereerste plaats de „Twentsche" bedoelen, die met een meer dan 20-jarige ervaring op dit gebied hare sporen verdiend heeft en wier aandeelhouders met een dividend van 5 °/o tevreden zijn. Ook kan de „Twentsche" door hare oprecht goede verstandhouding met de belangrijkste Duitsehe en Belgische raffinaderijen, voor een verkoop der ruwe Indische Benzine een groot, geregeld en loonend afzetgebied in het buitenland verwerven. Voor de raffinage van het ruwe product ten behoeve der binnenlandsche consumptie is met betrekkelijk weinig kosten eene installatie op te richten van voldoende capaciteit. Dat aan de exploitatie van de Benzine door het Nederlandsche Gouvernement zelf belangrijke voordeelen zgn verbonden, is reeds hieruit op te maken, dat de Maatschappij, welke in Nederland de benzine voor de „Asiatic" distribueert ,volgens ons verstrekte betrouwbare gegevens 140 °/o (honderd veertig procent) dividend uitkeert. Terwijl de „Koninklijke" in weerwil der kostbare combinaties met verschillende Maatschappijen, die noodwendig in de totaal winsten belangrijk deelen moeten, dividenden van 40—50 °/o en meer heeft uitgekeerd. Deze telkens nieuwe en steeds ingewikkelder combinaties der „Koninklijke" waren noodig om concurrentie uit te schakelen, waar deze dreigend werd, of het beoogde doel — verovering van de wereldmarkt in Benzine door de „Asiatic-Koninklijke" combinatie — in den weg stond. Door royalty en extra-uitkeeringen werd de prijs van het ruwe product dan opgedreven, doch kon het raffinaat een steeds hoogeren prijs bedingen, en de betrokken Maatschappijen immer grootere winsten behalen. Bij een Staatsexploitatie ligt de toestand geheel anders. De Staat is vrij van eenigen invloed der overige producten en kan slechts rekening houden met de belangen van het Rijk en deszelfs inwoners. De Staat heeft alleen te berekenen den zelfkostorijs van het product, de vrachten naar Europa, de onvermijdelijke kosten van raffinage en distributie. De Staat kan de prijzen regelen op een gezonde basis van in- en verkoop en heeft geen winsten te reserveeren voor andere Maatschappijen. De Staat regelt den prijs naar normale verhoudingen, vordert voor zich een behoorlijke bedrijfswinst en breidt daardoor zijn afzetgebied immer uit. De Staat eindelijk verzekert zich op deze wijze een bron van inkomsten van meerdere millioenen guldens per jaar en beschermt daarbij tevens den eerlijken handel van Benzine van de binnen zijn Rijk gevestigde ondernemingen. Een concept winstberekening bij een productie van slechts 100.000 Tons Benzine per jaar volge hier nog. Uitteraard zijn de cijfers slechts bij benadering te geven. Bij de berekening van den prijs van het ruwe product werd uitgegaan van de basis waarop de „Koninklijke" destijds haar export begon, n.1. toen zij als onafhankelijke Maatschappij hare eigen Benzine-productie exporteerde. De bij-producten dekten toen naar haar beweren zoo ruimschoots het bedrijf, dat de Benzine als vrij bijproduct niet meer dan de vracht naar Europa kostte. Toch wordt in deze berekening nog eenigszins rekening gehouden met een kostprijs der ruwe Benzine aan de terreinen in Indië door den prijs op f 2.50 per 100 Kilo te stellen. Bij Tanksteamer-aanvoer via het kanaal van Suez is de vracht billjjk te arrangeeren. Ook zij nog hierbij opgemerkt, dat in de periode hierboven bedoeld, aan de „Twentsche" door den Heer Deterding te Londen ten verkoop is aangeboden voor den tijd van 5 jaar een kwantum van 3000 Tons Benzine per jaar geraffineerd 0.740/750 tot f 2.50 per 100 Kilo ex Tank Rotterdam. De „Twentsche" stelt het op hoogen prgs met de Regeering nader dit plan te mogen bespreken en zij is overtuigd, dat een exploitatie der Djambi-concessies in de door de „Twentsche" bedoelde richting een zoo machtige bron van inkomsten voor het Rijk kan worden, dat de gevolgen der huidige toestanden hiermede voor een niet onbelangrqk deel zouden worden geneutraliseerd. 100.000 Tons Ruwe Benzine aan pro- 200.000 Tons raffinaat a f 200. - ductie kosten en vracht f 25 per Ton dooreen f 4.000.000 vracht per ton f 2.500.000 80.000 Tons ruw e Benzine a ƒ120.- Waarvan per Ton dooreen - 9.600.000 20.000 Ton geraffineerd voor consumptie in Nederland enz. legen ƒ5.— per Ton voor tappen, opslag enz - 100.000 ƒ 10.- per Ton voor distributie vracht enz - 200.000 ƒ10.— per ton voor raffinage - 200.000 Kosten van overpompen, vrachten, onvoorziene uitgaven over resteerende 80.000 Tons a ƒ 2.50 per Ton • 200.000 ƒ 3.200.000 ƒ 13.600.000 Opbrengst ƒ 13.600.000 Kostprijs - 3.200.000 Netto-Provenu ƒ 10.400.000 Een productie van 100.000 Tons Ruwe Benzine is niet buitensporig groot. Bij een grootere productie zijn evenredig hoogere winsten te behalen. Daar ons project echter uitgaat van de Djambi-concessies alléén, meenden wij de productie maar zeer matig te moeten schatten. Het verbruik van Duitschland alléén is zeer belangrijk meer dan 100.000 Tons. Daar wij op 19 December nog niets van den Minister hadden vernomen en steeds meer de datum naderde waarop wij door de deloyale wijze van optreden der „Asiatic Petroleumcompany" en dier vertegenwoordigers gedoemd zouden worden tot werkeloosheid in een product wat tot dusverre een belangrijk deel van ons bedrijf uitmaakte, richtten wij het navolgende dringende schrijven tot den Minister van Landbouw enz. AFSCHRIFT. Amsterdam, 19 December 1914. Aan Zijne Excellentie den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. 's-GRAVENHAGE. Excellentie, Gedrongen door den hoogst onzekeren toestand waarin onze Vennootschap verkeert, gevolg van de handeling der Maatschappij welke ons den verkoop van ons belangrijkste artikel tegen 1 Januari a.s. heeft ontnomen, nemen wij met alle bescheidenheid de vrijheid aan^ Uwe Excellentie te vragen of er nog mogelijkheid bestaat, dat wij van Uwe Excellentie eenige inlichtingen ontvangen naar aanleiding van het ter audiëntie bij Uwe Excellentie verhandelde, nader toegelicht bij de memorie, die wij Uwe Excellentie ter hand stelden. Wij zouden Uwe Excellentie hoogst erkentelijk zijn, indien wij, zoo mogelijk voor a.s. Kerstdagen, zouden mogen vernemen, of Uwe Excellentie gelooft, dat er een redelijke kans is, dat wij door Uwe hulp op eenigerlei wijze nog na 1 Januari a.s. Benzine met een redelijke handelaarswinst zullen kunnen verkoopen. Het zou voor ons van groot belang zjjn Uw inzicht in deze aangelegenheid te mogen weten, daar wij, niet dan in de uiterste nood- zakelijkheid, onder de tegenwoordige moeilijke omstandigheden een groot deel van ons talrijk personeel zouden ontslaan; een maatregel, waartoe wij zouden moeten besluiten, zoo de verkoop van Benzine na 1 Januari a.s. voor ons onmogelijk wordt. Met ver schuldigden eerbied, Twentsche Chemicaliën Handelsvennootschap. Wij ontvingen hierop 2 Januari 1915 een antwoord gedateerd 31 December 1914 van den Minister van Landbouw als volgt: MINISTERIE VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL. No. 23701, Afdeeling H. Bericht op schrijven van 19 December 1914. 's-Gravenhage 31 December 1914. betreffende Benzine. Naar aanleiding van Uw nevenvermeld schrijven heb ik de eer U mede te deelen, dat hetgeen door Uwe directeuren mij in audiëntie werd medegedeeld, mijne volle aandacht heeft. Zoodra ik in staat mocht zijn om U eenige verdere inlichtingen te verschaffen, zal ik U daarvan mededeeling doen. Het is mij echter gebleken, dat de Minister van Koloniën omtrent exploitatie van petroleumhoudende terreinen in Djambi, voorloopig geen nadere mededeelingen wenscht te doen. In verband met de vraag, gesteld in de 2e alinea van Uw schrijven, zal ik gaarne vernemen op welke wijze ik naar Uw meening U behulpzaam zou kunnen zijn om na 1 Januari a.s. benzine te verkoopen. De Minister van Landbouiv, Nijverheid en Handel voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (w.g.) VERSTEEG. Aan de Twentsche Chemicaliën Handelsvennootschap te AMSTERDAM. Dit schrijven bevatte niet, zooals U gebleken is, de door ons gehoopte en vroeger verzochte medewerking wat betreft de groote voorraden Benzine hier te lande. Wij merken hierbij nog op dat, naar mededeelingen ons verstrekt, onder den ambtsvoorganger van den tegenwoordigen Minister van Landbouw, importeurs van Petroleum in Nederland steun zochten en vonden bij den toenmaligen Minister tegenover de eenige Maatschappij in Nederland die groote voorraden Petroleum disponibel had, doch eerst weigerde den anderen importeurs, die door den oorlogstoestand niet konden importeeren, te leveren. Waar voor onze Vennootschap aanvoer van Benzine eveneens onmoge- lijk was, hadden wij gehoopt dat een optreden van den Minister in de door ons aangegeven richting voorloopig succes hadde gehad. Ons restte dus slechts nogmaals den Minister onder de aandacht te brengen, de alles overheerschende wenschelijkheid eener Staatsexploitatie der Djambi-petroleumterreinen. Daar wij echter behalve de bevordering van wat wij een groot Staatsbelang achtten, ook begrijpelijkerwijze beoogden de belangen onzer Vennootschap te dienen, richtten wij de vraag tot den Minister als omschreven in de laatste alineas der hieronder afgedrukte missive voor het geval dat de Minister van Koloniën volstrekt ongeneigd zou zijn aan de onder alle omstandigheden veel voordeeliger Staatsexploitatie dezer Djambi-terreinen de voorkeur te geven. Wij schreven derhalve 16 Februari 1915 als volgt: TWENTSCHE CHEMICALIEN HANDELSVENNOOTSCHAP AMSTERDAM. Amsterdam, 16 Februari 1915. Excellentie, Wrj hebben de eer Uwe Excellentie de goede ontvangst te berichten van Uw schrijven dd. 31 December 1914. Wrj zrjn U zeer erkentelijk voor de daarin geuite belangstelling ten opzichte der mededeelingen U door het Bestuur onzer Vennootschap gedaan ter audiëntie bij Uwe Excellentie, mededeelingen nader toegelicht en uitvoeriger omschreven in de memorie, welke wij Uwe Excellentie bij die audiëntie mochten ter hand stellen. Voor Uwe toezegging, ons inlichtingen te zullen verschaffen, zoodra U daartoe in staat zijt, danken wij zeer. Het deed ons leed mede uit dat schrijven te moeten ervaren, dat Zijne Excellentie de Minister van Koloniën voorloopig geen nadere mededeelingen wenschte te doen omtrent de Exploitatie van Petroleumhoudende terreinen in Djambi. Wat nu Uwe vraag aangaat, de tweede alinea van ons schrijven dd. 19 December 1914 betreffende, gelooven wij naar onze bescheiden meening te mogen wijzen op bovenbedoelde memorie, waarbij wij als een zeer ge wenschte oplossing van de moeilijkheden, waarin de Groothandel in Benzine thans hier te lande verkeert, aangaven een maatregel, die voor het Rijk voordeelig zou zijn en den Groothandel zou brengen uit de impasse, waarin zij gebracht is door de weigering der „Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Ned.-Indië" en dier vertegenwoordigers, om de Benzine na 31 December 1914 ten verkoop voor den Groothandel in dit product beschikbaar te stellen. Wij gelooven nog steeds, dat een Staatsexploitatie van de Petroleumhoudende terreinen te Djambi een middel is om deze Benzine te brengen binnen het bereik van den Groothandel, die dezelve dan tegen een redelijke commissie kan verkoopen aan den Kleinhandel en de directe verbruikers. Waar er tusschen den thans geldenden verkoopprijs en den zelfkostenden prijs van het product voor de Maatschappij voornoemd een zeer ruime marge is, kan het niet anders of deze exploitatie alléén reeds zal de inkomsten van het Rijk direct niet onbelangrijk verhoogen, terwijl de Groothandel niet langer behoeft te lijden onder de actie der Maatschappij voornoemd, die haar tot werkeloosheid na 31 December 1914 gedoemd heeft. Die werkeloosheid is eveneens van vrij ernstig economisch belang, omdat die Groothandel onder de huidige omstandigheden uitteraard verplicht is een deel van haar personeel te ontslaan. Deze omstandigheid zou natuurlijk direct ten gunste van dit personeel kunnen veranderen, indien de Groothandel haar bedrijf weder ongestoord zou kunnen voortzetten. Nog achten wij ons verplicht onder de aandacht van Uwe Excellentie te brengen, dat wij, na ontvangst van Uw schrijven dd. 31 December 1914, houdende, dat Zijne Excellentie de Minister van Koloniën voorloopig nog geen nadere mededeelingen wenschte te doen omtrent exploitatie van Petroleumhoudende terreinen in Djambi, voornemens zijn ons in verbinding te stellen met het Duitsch Benzineconcern, waarmede wij vroeger waren verbonden en zulks vooral ten opzichte van de mogelijkheid eener Exploitatie dier terreinen door dit concern. In dit voornemen zijn wij nog versterkt door het bericht, wat wij dezer dagen vonden in de voornaamste Dagbladen en de financieele pers, dat de Minister van Koloniën het voornemen heeft, een Wetsvoorstel in te dienen, ter verkrijging van machtiging om met de „Bataafsche Petroleum Maatschappij" en de „Zuid Perlak Petroleum Maatschappij" overeenkomsten aan te gaan, ter zake eener exploitatie der Djambi-terreinen door die Maatschappijen. Waar, uit de opgedane ervaring, voor ons vaststaat, dat van de zijde dier Maatschappijen geen steun in onzen benzinehandel is te verwachten, door hare huidige intressengemeenschap met de Engelsche „Asiatic Petroleum Company", vragen wij Uwe Excellentie beleefd, of het niet mogelijk zou zijn, dat aan eene Nederlandsche Maatschappij, finantiëel en moreel gesteund door het Duitsche concern hierboven bedoeld, eventueel de exploitatie der Djambi-terreinen werd toevertrouwd, zoo deze Maatschappij grootere voordeelen voor het Rijk aanbood, dan de hiervoren genoemde Maatschappijen, die gelieerd zijn aan de „Asiatic Petroleum Company" en onder beding, dat de Maatschappij, gesteund door het Duitsche concern zich verbond den verkoop voor Nederland van Benzine in onze handen te stellen. Wij projecteeren een onderhoud, dat wij ons voorstellen zeer spoedig te zullen hebben met dit concern en zou dit onderhoud zeer zeker vruchtdragender kunnen zijn, zoo wij omtrent een en ander Uwe meening zouden mogen vernemen. Ook op deze wijze zoudt U ons behulpzaam kunnen zijn om na 1 Januari 1915 Benzine tegen loonende voorwaarden te verkoopen. Twentsche Chemicaliën Handelsvennootschap. Aan Zijne Excellentie den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. 's-GBAVKNHAGE. Hierop ontvingen wij dd. 27 Februari het volgende antwoord: MINISTERIE VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL. No. 5061, Afdeeling HANDEL. Bericht op schrijven van 16 Februari 1915. 's-Gravenhage 27 Februari 1915. betreffende uitvoer Benzine. Ik heb de eer de goede ontvangst te erkennen van Uw nevenvermeld schrijven, hetwelk ik ter kennis bracht van den Minister van Koloniën. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (w.g.) VERSTEEG. Aan de Twentsche Chemicaliën te AMSTERDAM. Ten slotte berichtte de Minister ons dd. 19 Maart d.a.v. MINISTERIE VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL. No. 6727, Afdeeling HANDEL. Vervolg op schrijven van 27/2, No. 5061. 's-Gravenhage 19 Maart 1915. betreffende uitvoer Benzine. Ten vervolge op mijn nevenvermeld schrijven heb ik de eer U mede te deelen dat, naar de Minister van Koloniën mij schrijft, er thans geen gelegenheid meer bestaat om met eene door U gedachte Maatschappij in onderhandeling te treden omtrent de ontginning van de Djambi-terreinen. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. (w.g.) POSTHUMA. Aan de Twentsche Chemicaliën Handelsvennootschap te AMSTERDAM. Hieruit kan blijken, dat de Minister van Koloniën onze vraag omtrent Staatsexploitatie van Djambi-terreinen niet wenscht te beantwoorden en overigens afwijzend beschikt wordt op alle punten onzer verzoeken. Wij gelooven nog het volgende te mogen toevoegen aan al wat hier is voorafgegaan. Het is in verband met de wijdvertakte organisatie der „Asiatic Petroleum Company", en de afhankelijkheid der Nederlandsch-Indische Petroleummaatschappijen, geen uitgezonderd van deze Engelsche Maat- schappij, nimmer te bewerken dat, als een der Maatschappijen die thans naar de Djambi-concessies dingt, dezelve ook erlangt, het product der Nederlandsch-Indische koloniën voor een zoo groot mogelijk deel of bijna geheel ten bate komt van Indië of den Nederlandschen Staat. Een waarborg dat het karakter der Maatschappijen, die de Djambiconcessies erlangen zooveel mogelijk, Nederlandsch zal zijn, is nog geen waarborg, dat het product, en hierom gaat het toch, ook geheel ten bate van den Staat en 't Indisch Gouvernement zal komen. Dit kan geen Maatschappij garandeeren, die direct of indirect tot de Koninkljjke-Shell-groep behoort. De onafhankelijkheid dier Maatschappijen van de „Asiatic" is tot op zeer belangrijke hoogte illusoir. Welke transacties overigens in Petroleum-Maatschappij en mogelijk zijn, kan ook weer blijken uit de bekende, onlangs aan den dag getreden aandeelen-kwestie Perlak-Zuid Perlak. Op de goede trouw der Maatschappijen zal de Staat of het Indisch gouvernement zeer zeker moeten kunnen rekenen en voor niet ter zake kundigen valt 't bezwaarlijk de manipulatiën der Petroleum-Maatschappijen voornoemd, bij verkoopen van Productie, etc. voldoende te controleeren. Alleen als tot Staatsexploitatie der Petroleum-terreinen besloten wordt, gebroken wordt met de sleur om particuliere Maatschappijen ruim te laten profiteeren van een product, waarop de Staat alléén recht heeft, eerst dan zal de Staat, de gemeenschap, een zoo groot mogelijk voordeel genieten en niet als in casu slechts 50 of 62% der revenuen waarvan nimmer zonder twijfel kan worden vastgesteld dat zij 't uiterste waren, wat te bereiken was. Wij willen geenszins den indruk vestigen, dat uitsluitend de begeerte om de belangen van den Staat te dienen ons gedreven zou hebben tot het beginnen der actie waarvan de voorloopige resultaten hierbij zijn neergelegd. Onomwonden verklaren wij, dat ook oorzaak is van ons handelen in deze het verlangen ons benzinebedrrjf behoorlijk te blijven voeren. Dat wij wilden blijven plukken de vruchten van een 22-jaar langen arbeid op het Benzinegebied. En óók was het felle verontwaardiging over de absolute verwaarloozing onzer belangen door personen en maatschappijen, voor welke wij hier te lande naar onze beste krachten arbeidden, wier producten wij invoerden, op wier woord en toezeggingen wij geloofden te kunnen bouwen, die ons eerst met de meest geruststellende verzekeringen misleidden, om dan eindelijk, als heel het nationale en zakenleven ontwricht is, voor hen de zekerheid bestaat dat zij althans in deze ontredderde tijden onze concurrentie niet hebben te duchten, te doen blaken, wat het vooropgezette doel is geweest. Nochtans, al zou geen enkel voordeel voor onze Vennootschap te behalen zijn uit een Staatsexploitatie der Djambi-terreinen — en wij maken ons, lettend op de wending die de zaken misschien zullen nemen, hieromtrent geen overdreven illusiën — zouden wij toch reeds dankbaar zijn over het verkregen resultaat, indien door de beide Kamers besloten zou worden de wetsontwerpen voorgelegd door den Minister van Koloniën inzake de Djambi-concessies, niet goed te keuren. Wij zouden ons verheugen, indien door de Tweede Kamer aan den Minister van Koloniën voorstellen zouden worden gedaan om tot eene Staats-exploitatie der Djambi-terreinen over te gaan. Al ontveinzen wij niet, dat wij dan hopen dat de Regeering van onze jarenlange ervaring gebruik zal willen maken bij de organisatie van den Benzineverkoop, toch zou, in het tegenovergestelde geval, onze voldoening reeds groot zijn, dat ook- wij met onze bescheiden krachten hadden medegewerkt tot de grootsche taak die de Regeering op dit gebied wacht. Laat de Staat niet terugdeinzen voor moeilijkheden, die overwonnen kunnen worden, noch zich laten weerhouden door vrees, dat de „Asiatic-Koninklijke-Shell-combinatie" door groote concurrentie het jonge Staatsbedrijf zou kunnen knakken. Dit zijn slechts bedreigingen. De ondervinding leerde ons dat die Maatschappijencombinatie alleen belang heeft, moet hebben, krachtens hare interne dure organisatie, bij behoorlijke prijzen, die niet zóó hoog zijn, dat ze een verbruik te veel belemmeren, doch in elk geval zóó moeten wezen, dat de verwachte hooge dividenden geregeld uitgekeerd kunnen worden. Wij zouden dit nader kunnen bewijzen door feiten. Wij eindigen met U ten ernstigste te ontraden Uwe stem te geven aan de wetsontwerpen in zake de Djambi-concessies, wijl door de aanneming dier ontwerpen de belangen van Indië, den Nederlandschen Staat en zijn handel en industrie op schromelijke wijze worden benadeeld ten bate van buitenlandsch kapitaal en buitenlandsche ondernemingen. Alleen bij eene Staatsexploitatie kan worden bereikt dat de producten der Nederlandsche Koloniën op de Nederlandsche markt komen, of op die buitenlandsche markten, waar de hoogste prijzen te bedingen zjjn en geen overwegingen van anderen aard behoeven te gelden. TWENTSCHE CHEMICALIEN HANDELSVENNOOTSCHAP. Amsterdam, Mei 1915. . Aan Heeren Leden der Eerste en Tweede Kamer van de Stcitcn-Generaal der Nederlanden. Hoogedelgestrenge Heeren, Wij hebben de eer hierna te laten volgen aan afschrift der correspondentie gevoerd tusschen Zijne Excellentie den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel en het Bestuur onzer Vennootschap, zoomede eene Memorie aan den Minister voornoemd overhandigd. Alle gewisselde stukken hebben betrekking op uen Benzinehandel in Nederland in het algemeen en op de Djambiconcessies, zoo ook op onze positie in de Benzinemarkt, in het bijzonder. Bij het doen der hier nader te omschrijven stappen werden wij geleid door twee overwegingen: le. Achten wij het in het belang van den Nederlandschen Staat en van de Nederlandsche Koloniën in Oost-Indië dat de rijkdom aan minerale voortbrengselen, in dit geval aan Petroleum, voor het grootst mogelijke gedeelte komt ten bate van het Indische Gouvernement en den Nederlandschen Staat. Bij elke regeling die wordt voorgesteld om de exploitatie aan particuliere maatschappijen toe te vertrouwen kan het niet anders of laatstgenoemden zullen trachten een zoo groot mogelijk deel der winsten voor zich te reserveeren. Bij regelingen om die particuliere maatschappijen een Nederlandsch karakter te geven kan toch niet worden voorkomen, dat de producten in handen gesteld worden van buitenlandsche maatschappijen. De ervaring heeft dit geleerd en de bewijzen dat zulks geschiedt zijn in ons bezit. Dat slechts een zeer klein deel van het provenu in deze gevallen binnen Nederland of in de Nederlandsche Koloniën blijft, behoeft geen betoog. Het buitenland profiteert in deze ten koste van den Nederlandschen Staat, de Koloniën ,en deszelfs inwoners. 2e. De belangen van den Nederlandschen handel worden ernstig geschaad door het onweerlegbare feit dat machtige buitenlandsche maatschappijen in handen krijgen de producten der Indische bezittingen en deze realiseeren tot prijzen en op eene wijze die geheel voorbijzien de belangen van den Nederlandschen handel en industrie. Wij hebben dit tot onze groote schade zelve moeten ondervinden en hebben ons niet alleen te beklagen over het feit, dat onze belangen volkomen verwaarloosd zijn, doch ook over de wijze waarop dit geschiedde. Een wijze die ons aanleiding was om tegen de maatschappij die op last van hare buitenlandsche principalen aldus handelde, een actie in te stellen die hier echter niet nader besproken behoeft te worden. Wij vroegen begin November 1914 bij den Minister van Landbouw eene particuliere audiëntie ten einde in de gelegenheid te worden gesteld mededeelingen te doen betreffende de Benzinemarkt in Nederland, onze positie daarin en in verband hiermede inlichtingen te ver- strekken die van groot belang zouden kunnen zjjn voor den Nederlandschen Staat en deszelfs finantiëelen toestand. Daarop ontvingen wij 17 November d.a.v. navolgend telegram: 's-Gravenhage, 55196 25 17/11 10.4 Nam. Zal Uwe Directie en Commissarissen gaarne Donderdag 19 dezer 4 uur ontvangen aan mijn departement Princessegracht 8, voor Minister Landbouw Secretaris-Generaal Versteeg. De audiëntie hiervoren bedoeld had plaats en vonden wij ter audiëntie gelegenheid de inlichtingen te verstrekken die wij meenden dat noodig of nuttig konden zijn. Tevens stelden wij den Minister van Landbouw ter hand nevenstaande uitvoerige memorie die, beter no°" dan in het betrekkelijk korte onderhoud mogelijk was, den Minister een juist inzicht kon geven van de oorzaken waardoor en van de wijze waarop de Benzinemarkt in hoofdzaak geheel geregeld wordt door een Engelsche maatschappij met het product der Nederlandsche Koloniën. , , , , . , ., -■ , Nog brengen wij onder Uwe aandacht dat in ons bezit zijn de schriftelijke bewijzen dat onze toenmalige principalen wederkeeng hunne instructies hadden te ontvangen van de Asiatic Petroleum Company Ltd. te London, aan deze Maatschappij verantwoording hadden te doen van zelfs de kleinste afleveringen, immer spraken van: „hunne principalen de Asiatic Petroleum Company" of van: „hunne principalen te London", enz. En dat alles, niettegenstaande zij naar buiten optraden als Verkoop-agenten der Koninklpe Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Ned.-Indië. De Memorie luidde als volgt: MEMORIE VAN INLICHTINGEN VERSTREKT DOOR HET BESTUUR DER N.V. TWENTSCHE CHEMICALIEN HANDELSVENNOOTSCHAP AMSTERDAM TER AUDIENTIE BIJ ZIJNE EXCELLENTIE DEN MINISTER VAN LANDBOUW, HANDEL EN NIJVERHEID OP 19 NOV. 1914. DE BENZINEMARKT IN NEDERLAND. Werkzaamheid der N.V. Twentsche Chemicaliën H. V. Amsterdam in het artikel BENZINE. Deze Vennootschap, voor het vervolg kortweg Twentsche" genoemd, was de eerste onderneming hier te lande, die ongeveer 22 jaar geleden den import vanuit Duitschland van groote hoevee heden Benzine ter hand nam. Zij bracht het product tegen bilhjke prijzen aan de markt en opende zoodoende een groot afzetgebied voor Benzine hier te lande. Daardoor werkte z;J .mede tot de uit breiding van Industriën die Benzine gebruikten. Die uitbreiding was tot dusverre belemmerd door den te hoogen Benzinepr(js. WIJZE VAN VERKOOP. De „Twentsche" verkocht voor eigen rekening als contractante eener belangrijke Duitsche combinatie van Benzinefabrieken, die zich daar tegenover van den directen verkoop in Nederland onthield. Deze verkoop ware voornoemde combinatie ook onmogelijk geweest, wijl deze verkoop een afzonderlijke organisatie en volkomen plaatselijke bekendheid met de cliëntèle vorderde. De „Twentsche" werd door deze Duitsche combinatie immer hoogst loyaal behandeld en bereikte zeer bevredigende resultaten. In alle plaatsen des lands stelde de „Twentsche" Benzine verkrijgbaar of zond dezelve vanuit hare verschillende lagers naar de afnemers toe. Deze wijze van verkoop deed den omzet sprongsgewijze vooruitgaan, zoodat hare organisatie uitnemend werkte. De prijzen waren normaal en alle afnemers tevreden over de kwaliteit en bediening. VERANDERINGEN IN DE BENZINEMARKT. Ruim 12 jaar geleden bracht de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Ned.-Indië", voor den overigen inhoud „Koninklijke" te noemen, haar Benzine aan de Europeesche markt. Tot dusverre werd dit product als brandstof in hare installaties in Indië gebruikt of anderszins al dan niet benut. Volgens beweren van leidende persoonlijkheden dier Maatschappij kostte haar het product slechts de vracht naar Europa. Belangrijke contracten met Benzinefabrieken in het Buitenland werden voor meerdere jaren door haar afgesloten, soms tegen 5 a 6 Mark per 100 K.G. c.i.f. Cöln a. Rijn voor de ruwe Benzine. Dit ruwe product was echter zóó, dat in den eersten tijd de Duitsche Zollbehörde bezwaar maakte het als ruw, dus vrij van rechten, door te laten. Eén enkele destillatie was voldoende om de verschillende soorten door den handel verlangd te fabriceeren. Een installatie voor dit doel werd ook te Rotterdam door de „Koninklijke" opgericht. Het concern in Duitschland waarvoor de „Twentsche" werkte, onderhandelde ook met de „Koninklijke" over de levering van het ruwe product. De Indische ruwe Benzine veroverde zich in korten tijd een roep van superioriteit die haar een gemakkelijk en groot afzetgebied verzekerde en nog heden doet vinden. De „Koninklijke" waarvan de Directeur-Generaal toen reeds te Londen zijne bureaux hield in de kantoren der Engelsche Maatschappij Asiatic Petroleum Company, hierna „Asiatic" genoemd, wenschte voor hare organisatie in Nederland gebruik te maken van de bemiddeling der „Twentsche". Door tusschenkomst harer Agenten voor Nederland sloot zij een contract af met de „Twentsche". Deze bleef als zelfstandig verkoopster gehandhaafd, doch verplichtte zich al hare benoodigde Benzine van de „Koninklijke" te betrekken. Daartegenover verbonden de agenten der „Koninklijke" zich den geheelen detailhandel in Benzine in geheel Nederland aan de „Twentsche" over te dragen. Deze bepaling vastgelegd in het door de „Koninklijke" geratifieerde verdrag, werd tijdens den duur der overeenkomst o.m. ook door de Agenten der „Koninklijke" omzeild en het uitdrukkelijk omschreven doel, zoomede de geest der overeenkomst daardoor aangetast. Voor dit contract had de „Twentsche", zij het ook in volledige overeenstemming met hare wederpartij, het contract prijs gegeven, wat zij met hare Duitsche vrienden had. Zij ging daarbij ook van de veronderstelling uit, dat bij Maatschappijen als de „Koninklijke" de goede trouw in contracten een essentiëele factor moet zijn. Temeer werd zij hierin versterkt door de persoonlijke verzekering des Heeren H. W. A. Deterding, Directeur der „Koninklijke" aan hare Directie gedaan bij een conferentie te Londen, n.1. dat, zoo de verkoop der „Twentsche" bevredigend zou blijven, de ,,Twentsche" steeds Benzine zou verkoopen zoolang hy, Deterding, Directeur der „Koninklijke was. Toch werd o.m. tijdens den duur van het contract opgericht de „Rotterdamsche Detail-Benzinehandel" waarvan Directeur-eigenaar de Heer C. A. G. Deterding, broeder van den Directeur-Generaal der „Koninklijke" en Managing-Director der „Asiatic", H. W. A. Deterding. De onderneming had echter geen succes. De „Twentsche" breidde haar omzet, trots al die tegenwerking immer uit. Nog dient vermelding dat alle besprekingen die de „Twentsche" meermalen met de /Directie der „Koninklijke" had, immer te Londen plaatsvonden in de kantoren der „Asiatic". Ook droeg de geheele behandeling der Benzinezaken duidelijk het karakter van te ressorteeren onder de „Asiatic" voornoemd dus onder een Engelsche Maatschappij. VERDERE WIJZIGINGEN IN DE VERHOUDINGEN DER BENZINEMARKT. Na afloop van het contract met de „Koninklijke" werkte de „Twentsche" nog geruimen tijd als zelfstandig verkoopster van Benzine der „Koninklijke" en wist, in weerwil van alle tegenwerking, haren omzet niet alleen te handhaven, doch immer uit te breiden. Vrij plotseling werden de agenten der „Koninklijke" door hunne principalen opgezegd en ontving de „Twentsche" bezoek van den gemachtigde der „Asiatic" te Londen, de Heer Rudeloff, leider van het Benzin genera! Department dier Maatschappij. Deze deelde mede, dat de „Twentsche „Selling-agent" voor de „Asiatic-Koninklijke combinatie in Nederland worden kon voor de provinciën: Noord-Holland, Overijsel, Achterhoek van Gelderland, Drente, Groningen en Friesland. De overige provinciën werden aan de kortelings opgerichte N.V. „Acetylena te Rotterdam toebedeeld. Van deze Maatschappij was mede-Directeur de Heer C. A. G. Deterding, broeder van den Heer H. W. A. Deterding* Managing-Director der „Asiatic" en voormalig eigenaar der „Rotterdamsche Detail Benzinehandel" welke geen succes had gehad. De „Twentsche" zou moeten eindigen met den verkoop voor eigen rekening; zonder eenige vergoeding hare Benzineafnemers stellen in handen der „Asiatic" doch daarentegen voor alle in haar district te plaatsen Benzine een vaste provisie genieten. De „Twentsche' nam die voorwaarden aan en een contract, te redigeeren in de Engelsche taal zou vanuit Londen worden toegezonden. Het bleef achterwege. Op herhaald aandringen der „Twentsche" werd haar toen medegedeeld, dat zij zich had te verstaan over een contract met de N.V. „Acetylena , mede-Directeur C. A. G. Deterding, voornoemd. . De N.V. „Acetylena" wilde de „Twentsche dezelfde provinciën ter bewerking geven als door den gemachtigde der „Asiatic met de „Twentsche" was overeengekomen, doch tegen de heltt der reeds tusschen partijen vastgestelde provisie. . ,, , Dit weigerde de „Twentsche", die toen besloot als zelfstandig verkoopster te blijven leveren en te dien einde een contract s oot met een machtig Duitsch-Russisch-Belgisch concern. Ook thans bleet de ,Twentsche" hare positie handhaven, breidde haar omzet uit en had over geheel Nederland hare afnemers. Tevergeefs trachtte de machtige „Asiatic" door het immer verlagen der prijzen de zooveel kleinere „Twentsche" te vernietigen. De „Asiatic" die door haar ingewikkelde en kostbare combinaties het allergrootst belang heeft bij hooge prijzen, liet, toen eeriïge jaren geconcurreerd was, door tusschenpersonen de „Twentsche" bewerken. Na langdurige onderhandelingen liet de „Twentsche" zich tot samenwerking overhalen. Eensdeels omdat de voorwaarden aannemelijk waren, echter óók, wijl het concern waarvoor de „Twentsche" werkte niet een vitaal belang had bij het voortdurend leveren van Benzine in Nederland tegen lagen prijs. Zij heeft toen vol vertrouwen hare geheele cliëntèle overgedragen aan de N.V. „Acetylena" (Agente der „Asiatic") en trad op als Agente voor „Acetylena" in Noord-Holland, Overijsel en Drente. Oorspronkelijk was ook gesproken over Friesland en Groningen, doch op £et allerlaatste werden die provinciën nog afgevoerd onder het beweren, dat de relatie met de Agenten daar moeilijk verbroken kon worden. DE NEDERLANDSCHE BENZINEMARKT BIJNA GEHEEL AFHANKELIJK VAN DE „ASIATIC PETROLEUM COMPANY" TE LONDEN. De „Koninklijke" had hare gansche productie van Benzine en die der met haar verbonden Maatschappijen in handen gesteld der „Asiatic", die dan weder voor het continent van Europa oogenschijnlijk den verkoop in handen stelde der „Koninklijke". Het bleek echter al spoedig, dat alle instructies voor den Benzinehandel in Nederland vanuit Londen werden gegeven. In alle correspondenties die hierop betrekking hadden gewaagde de N.V. „Acetylena" te Rotterdam van hare principalen de „Asiatic". Uit elke handeling bleek, dat in geen geval met N eèprlandsche doch uitsluitend met Engelsche belangen werd rekening gehouden. En de „Twentsche", die op grond van haar contract, geratifieerd door de „Koninklijke", meende met een Nederlandsche Maatschappij verbonden te zijn, ervoer, dat zij in effecto verbonden was aan een Engelsche Maatschappij waarvoor geen enkel Nederlandsch belang gold. Na afloop van het eerste 3-jarig werd een 2-jarig contract aangegaan, waarbij de „Twentsche" genoegen moest nemen met ongeveer de helft der vergoeding, welke zij tot nu toe had gehad. Op 30 Juni 1914 werd ook dit contract tegen 31 December 1914 opgezegd, onder bereidverklaring echter om binnen zeer korten tgd over een nieuw contract te handelen. Die onderhandelingen zouden plaats vinden, nadat de N.V. „Acetylena" hierover met haar principalen de „Asiatic" in Londen zou hebben geconfereerd. Begin Augustus treedt echter in Europa de oorlogstoestand in en is alle toevoer van Benzine naar Nederland zoo goed als stopgezet. Deze omstandigheid benut de „Asiatic" zich om de onderhandelingen over een nieuw contract van week tot week te verschuiven. Het aanknoopen van relaties met buitenlandsche leveranciers wordt daardoor onmogelijk gemaakt. Ook al, omdat ongeveer alle schepen met Benzine voor Nederland of Duitschland bestemd, naar Engeland worden opgebracht. De „Asiatic" heeft voldoende vooraden te Rotterdam, om haar bedrijf in Nederland behoorlijk uit te oefenen. Als concurreerende Maatschappij heeft zij er groot belang bij, dat geen nieuwe toevoeren haren concurrenten bereiken. Als Engelsche Maatschappij kan zij onder verschillende motieven door de Engelsche Regeering, dien toevoer doen beletten of belemmeren. CONCENTRATIE VAN DEN NEDERLANDSCHEN BENZINEHANDEL BIJ DE ENGELSCHE MAATSCHAPPIJ „ASIATIC PETROLEUM COMPANY" EN MONOPOLIE DIER MAATSCHAPPIJ VOOR BENZINE IN NEDERLAND. De „Asiatic", den huidigen noodtoestand kennend, schroomt niet, zich deze te benutten om haar doel te bereiken, n.1. zich een monopolie te verwerven in de Benzinemarkt in Nederland. De toegezegde onderhandelingen over een nieuw contract worden nu niet gevoerd. Allen provincialen Agenten in Nederland wordt door de N.V. „Acetylena", dochter-Maatschappg der „Asiatic" het contract per 1 Januari 1915 definitief opgezegd. Van dien datum af neemt de „Asiatic" door hare onderhoorige Maatschappij „Acetylena den verkoop in geheel Nederland zelf ter hand. De „Asiatic heeft juist dit moment gekozen, wijl zrj toevoer, dus concurrentie onmogelijk acht. En, waar tot dusverre'belangrpe Nederlandsche Firma's een bestaan hadden óók door den verkoop van Benzine, zij wederkeerig aan talrijke personen een bestaan verschaften, de in deze ondernemingen gestoken kapitalen rente afwierpen ten bate van Nederlarufsche aandeelhouders en firmanten, ontwricht een. Engclschr Maatschappij der; toch reeds ontredderden economischen toestand nog meer door uie bedrijven in hun bestaan aan te tasten en ze te noodzaken, talrijke employés te ontslaan. Dit alleen, om wat provisie te besparen, die, in vergelijking tot de reusachtige winsten, die de „Asiatic" met den verkoop behaalt, geen invloed uitoefent op de eindresultaten van evengenoemd bedrijf. Zij kiest juist dit oogenblik om te trachten voor goed alle concurrentie in Benzine in Nederland te breken en haar lang nagestreefd doel te bereiken: een monopolie te scheppen in de Benzinemarkt, wat in alle denkbare vormen op heden en in de toekomst zijn nadeeligen invloed zal doen gelden. Een ander motief kan er niet zijn, wijl b.v. de verkoop der „Twentsche" in haar district tijdens de laatste contracten meer dan verdubbeld is. De Engelsche „Asiatic" misbruikt aldus hare macht met een product wat uit de Nederlandsche bezittingen komt, tegen Nederlandsche belangen in Nederland. MONOPOLIE EN STAATSVERKOOP. Tegen het eerste te waken en het tweede te bevorderen, zou, naar de bescheidene meening der „Twentsche" een zorg der Nederlandsche Regeering kunnen zijn, een maatregel, die haar tevens in staat stelt, reeds dadelijk de inkomsten van het Rijk belangrijk te vermeerderen. Te dien einde heeft zij slechts de voorraden Benzine te Rotterdam in de installaties der „Asiatic-Koninklijke" te onteigenen en met een behoorlijke, doch redelijke winst door een te dezer zake bekwame lirma aan den bona fide handel en de consumenten te laten distribueeren. Als oudste firma in Nederland voor de distributie van Benzine meent de „Twentsche" hiervoor allereerst in aanmerking te mogen komen. Ook kon de Nederlandsche Regeering vanuit andere produceerende landen zich geregeld partijen Benzine laten consigneeren en deze op vooromschreven wijze doen distribueeren. Hierbij zou de handel gebaat zijn en de Nederlandsche Staat belangrijke winsten kunnen maken.