Surinaamsche Landbouwvereeniging. LEZING van den heer H. J, van Hasselt Directeur van het Gouvernements-Rubberbedrijf op Java gehouden te Paramaribo op 19 Januari 1916. PARAMARIBO J. H, O LIV! ERA. * PUNT VII. 7o. Het kapitaal eischt een goed ingerichte boekhouding en het is daarom noodzakelijk in den grooten landbouw eene goede boekhouding te voeren. De heer Van Hasselt: De eerste en meest belangrijke eisch van de moderne cultuuronderneming, is eene goede boekhouding, die, le. Op overzichtelijke wijze alle gegevens geeft, die het bedrijf noodig heeft voor de controle, de kostprijsberekening van ieder onderdeel, vooral van de eenheid van product, en de opstelling van balans en winst- en verliesrekening. 2e. Zoodanig ingericht is, dat die zonder veel moeite op iedere plantage ingevoerd kan worden. Wat de plantage boekhouding betreft, bestaat hier de meest mogelijke verscheidenheid. Men vindt vanaf de meest primitieve boekhoudingen, die den naam van boekhouding nauwelijks mogen dragen tot de meer intensievere, die, als ik me niet vergis, tot de uitzonderingen behooren en, die naar ik vermeen, nog veel te wenschen overlaten. Het is niet alleen noodig in het algemeen over te gaan tot een betere boekhouding, die meer aan de eischen des tijds voldoet, maar ook meer eenheid in die boekhouding der plantages te brengen, waardoor vergelijking van de cijfers van de plantages onderling mogelijk wordt. In Oost-Azië wordt die eenheid in meerdere of mindere mate verkregen door de groote cultuurlichamen, die daar werkzaam zijn. In Suriname bestaan die evenwel niet — hier is dus slechts de eenheid te verkrijgen door onderling overleg van de plantages en ook hierin kan de plantersvereeniging een zeer nuttig en belangrijk werk verrichten. De eenheid in de boekhouding is een levensbehoefte voor Suriname, waardoor onderlinge vergelijking mogelijk wordt, om daardoor te komen tot betere methoden en tot een goedkooper bedrijf. Maar in de allereerste plaats is die eenheid ook noodig, om het buitenlandsche kapitaal in staat te stellen vlug en gemakkelijk een inzicht te krijgen in den finantieelen stand van de plantages, terwijl bovendien door een goede boekhouding het vertrouwen van het kapitaal in Suriname wordt vehoogd. Beide zijn noodig om het kapitaal voor Suriname willig te maken. Een mooi voorbeeld, waaraan Suriname zich kan spiegelen, vernam ik van den Qouvernements accountant, den heer Verhey. De bloembollenteelt werd in den aanvang gedreven als kleinbedrijf zonder feitelijke boekhouding. Daar het dit bedrijf goed ging, ontstond er bij de omzetting in het grootbedrijf, behoefte aan kapitaal. Zonder goede bedrijfsboekhouding was dat kapitaal niet beschikbaar, het kapitaal eischte de invoering van een goede boekhouding en jaarlijks een accountants verslag, waaruit de resultaten bleken. Sedert aan dien eisch werd voldaan heeft de bloembollenteelt de hooge vlucht genomen, die een ieder wel bekend zal zijn. De heer Verhey zal wel genegen zijn dit eene voorbeeld met andere te vermeerderen. PUNT VIII. 80. De in Suriname voorgeschreven Zondagsrust is een nadeel voor de Hevea-exploitatie, die op grond van de Immigratie-wetgeving niet geleden behoeft te worden. De heer Van Hasselt: Zooals bekend, moet de heveatap het heele jaar door zonder ophouden worden voortgezet. Iedere onderbreking doet niet alleen de productie, gedurende die onderbreking verloren gaan, maar zelfs de productie na de hervatting van den tap achteruitgaan. Het is nu de gewoonte hier in de kolonie gedurende de Zondagen niet te laten werken ; voor de hevea beteekent dat een productieverlies van 162/3°'n die tengevolge kan hebben dat er geen winst wordt gemaakt en die Suriname handicapt tegenover de andere productiegebieden. Volgens artikel 10 van de publicatie van 27 Mei 1872 No. 14, waarbij hij tractaat met Engeland de immigratie werd geregeld, wordt alleen bepaald, dat de immigranten niet verplicht kunnen worden ineer dan 6 dagen te werken, terwijl in artikel 65 van de immigratiepublicatie van 3 Mei 1872 No. 8, vermeld staat : „Gedurende de malingen met watermolens, gedurende den tijd „der inzameling en zoo noodig bij de bereiding en afwerking „der producten, zijn zij ook tot arbeid des Zondags gehouden, „behoudens het recht om den aldus verloren rustdag op een werk„dag in de volgende week te genieten welke zelfde bepaling ook „is opgenomen in de wettelijke regeling van de hercontracten." Overeenkomstig de immigratiewetgeving is in het tappeh gedurende de Zondagen voorzien. Het is alleen de Surinaamsche Zondagswetgeving, die Zondagsarbeid verbiedt, doch daarvan kan dispensatie verleend worden. In het belang van de zaak is het wenschelijk, dat door de plantersvereeniging in het algemeen ten behoeve van de heveaexploitatie dispensatie wordt gevraagd van het verbod van Zondagsarbeid. De heer A r n t z : Mijnheer de Voorzitter, ik geloof niet, dat de Zondagsrust het tappen op Zondag bemoeilijkt. Het is alleen de kwestie, of het tappen op Zondag volstrekt noodzakelijk is. Ik heb juist van de gelegenheid, dat de heer Van Hasselt in de kolonie is, gebruik gemaakt, om te zien of ik zou kunnen doorzetten om 's Zondags te tappen met het gevolg, dat toen ik de aanzegging rondstuurde allen geweigerd hebben, alleen omdat zij het niet gewoon waren. Ik heb van de 35 arbeiders, die ik aan het tappen heb, 4 aangeklaagd. Dat is Maandagmorgen gebeurd, en vanmorgen kreeg ik een brief van den Districts-Commissaris aangaande deze kwestie. Indien ik duidelijk kon aantoonen dat het tappen op Zondag noodig was geweest, zouden de beschuldigden voor het Ommegaand Gerecht worden gebracht, waarop veroordeeling zou volgen. Hierdoor zou het hun duidelijk gemaakt worden, dat zij op Zondag moesten werken. De heer J. R. C. G o n g g r ij p : Ik geloof niet, dat er eenige moeilijkheid zal zijn voor den heer Arntz om van zijne arbeiders gedaan te krijgen, dat zij op Zondag zullen tappen, evenmin als het ons moeilijk valt om b.v. nachtwerk te doen verrichten. Ik heb in lange jaren geen nachtwerk noodig gehad, maar de laatste 3 maanden wèl en er is nog nooit een klacht van hen ingekomen. Integendeel, ik heb gemerkt, dat zij blij zijn, daardoor in de gelegenheid te zijn gesteld extra te verdienen. Ik geloof dat, als dit algemeen ingevoerd wordt, men daarmede volstrekt geen moeilijkheden meer hebben zal. Tenzij dat, zooals dat ook zooeven gebleken is, de Districts-Commissaris moeilijkheden maakt. Dat de Zondagswet moeilijkheden zal opleveren, ik geloof het niet. De heer Arntz: Ik zou even willen zeggen, dat de Districts-Commissaris geen moeilijkheden heeft gemaakt; hij heeft zich aan de wet gehouden, en gezegd, dat aangezien dit bij den rubbertap iets nieuws is, hij gaarne zou willen weten, waarin de moeilijkheid zit. beide systemen stonden scherp tegenover elkaar. Enkelen zijn voorstanders van het eerste systeem, anderen van het tweede. Deze twee systemen zijn nader tot elkaar gebracht door een tusschenstelsel, d. w. z. bij de koeliedagtaken worden de vaste werkloonen voor een dagtaak met premies verhoogd, en waar ik dat gezien heb, heeft dat systeem het beste voldaan. Er wordt aan den beginneling, die tapper wordt een zeker aantal boomen toegewezen, laten'wij zeggen 100 of 150, en deze krijgt daarvoor een loon van 30 cent, onverschillig wat de opbrengst moge zijn. Tapt hij het normale aantal boomen, dan ontvangt hij het normale dagloon van een tapper b. v. 35 cent. Tevens treden dan de premies in werking. Er zijn 3 soorten van premies : de eerste premie wordt verleend voor het geregeld uitkomen voor het werk. Ik zal b.v. zeggen aan een werkman, die in de maand 30 dagen uitkomt, wordt een premie gegeven van f 3.— als hij één dag weg is gebleven, krijgt hij f 2.—. 2 dagen f 1.— en meer dan 2 dagen heelemaal niets. De tweede premie is voor goed werk, d. w. z. voor het nauwkeurig tappen, diep genoeg tappen, en op tijd aan den opzichter of mandoer kennis geven, dat de boom verwond is; kort en goed, of de boomen op de juiste manier behandeld worden. Daarvoor krijgt de werkman per maand f 1.— of 1.50. Voor fouten die niet gerapporteerd worden of voor slecht werk wordt iets afgetrokken. Zoo kan het gebeuren, dat men niets krijgt. De derde premie bestaat voor de hoeveelheid product, dit is de belangrijkste premie. Men weet ongeveer, hoeveel een tapper gemiddeld kan binnen brengen. Men weet op den laatsten dag van de maand, hoeveel door iederen tapper gemiddeld is binnen gebracht, 300 Gram bedraagt b.v. de productie per dag. Als men deze premie invoert, bepaalt men dat iedere tapper boven de 300 gram een premie krijgt voor iedere K.G., die hij meer tapt. Deze premie kan vrij hoog zijn. Het gevolg van deze premie zal al zeer gauw zijn, dat de productie stijgt. Een productiestijging van 200% zal geen uitzondering zijn, omdat de werkman uit de hoeveelheid product zelf kan zien, dal hij loon naar werk krijgt. Het resultaat van al die premies is, dat een slechte tapper krijgt 35 cent per dag en een goed tapper het best tot 60 cent per dag kan brengen. Door dit premiestelsel heeft men bereikt een goede selectie van tappers. Hieruit blijkt dan, dat men den goeden weg is ingeslagen, die zal voeren tot verbetering en voortdurende stijgingen der productie. Deze premie heeft geleid tot eene voortdurende aanzienlijke vermindering van de tapkosten. In hoeverre dit premiestelsel hier met immigranten door te voeren is, kan ik niet zeggen, noch hoe het door te voeren is. De heer J. R. C. G o n g g r ij p : Ik kan U hierop een antwoord geven. Dat bestaat op sommige plantages nu reeds. Als een immigrant 300 dagen in het jaar heeft gewerkt, dan krijgt hij op sommige plantages daarvoor aan het einde van het jaar een premie. Dit werkt animeerend. Op andere plantages past men weer andere manieren toe, en ik geloof niet dat wij met de immigranten daar eenige moeilijkheden mede zullen hebben. Alleen moeten wij pal staan tegen opdrijven van ons standaardloon. De heer Van Hasselt: Dat is de bedoeling niet geweest. De heer J. R. C. G o n g g r ij p : Ik wensch alleen dit te zeggen, wij zijn bang, dat het voortdurende opdrijven zal leiden tot een algemeene verhooging van bestaande prijzen. Dat is het gevaar waarvoor wij bevreesd zijn. Zooals de wet nu is, is het heel goed en zijn wij best tevreden, leder ziet in, dat het billijk is wanneer een arbeider loon naar werken krijgt en de betere dus meer krijgt dan de anderen. Dit kan aan het einde van het jaar of na iedere maand Gebeuren en dat werkt zeer animeerend. Dit zal voor Suriname geen bezwaar zijn, mits het gewone tarief van taken en loonen blijft, zooals het is. Wij zijn bevreesd voor verdere uitbreiding van onze zaak, of het beginnen van een nieuwe zaak, omdat bij de z. g. ethische richting, het wantrouwen zou worden opgewekt, dat de arbeiders niet krijgen, wat zij krijgen moeten. En * het gevolg daarvan zou zijn, de invoering van een verhoogd tarief, en dan zijn wij natuurlijk verkouden. De heer Ter Laag: Hoe wordt het loon van een arbeider vastgesteld ? Naar de door hem geleverde hoeveelheid melk, of naar het droge produkt ? Hoe kan men in het eerste geval het toevoeeen van water controleeren ? De heer Van Hasselt: De hoeveelheid product van iederen tapper wordt vastgesteld. De heer Ter Laag: De kwaliteit van de melk wordt dus eerst vastgesteld ? De heer Van Hasselt: Ja- 1 ^(TlA 9 6 N-- SURINAAMSCHE LANDBOUWVEREENIGING. BIJEENKOMST OP 19 JANUARI 1916 GEHOUDEN TE PARAMARIBO IN DE LOGE CONCORDIA. Lezing van den heer H. J. van Hasselt, Directeur van liet Gouvernements-Rubberbedrijf op Java. De Voorzitter, Mr. W. D ij c k m e e s t e r, opent de bijeenkomst. Na den Gouverneur dank gezegd te hebben, dat hij aan de uitnoodiging der Vereeniging gevolg heeft willen geven en de aanwezigen welkom geheeten te hebben, geeft hij het woord aan den Heer van Hasselt tot het honden zijner lezing. De heer van Hasselt: Mijne Heeren, Alvorens een begin te maken met de behandeling van de punten van de agenda, zou ik gaarne een kort woord ter inleiding zeggen. In hooge mate gevoelde ik mij vereerd door het verzoek van. de Surinaamsche Landbouwvereeniging eene lezing te willen houden en ik was gaarne bereid aan dat verzoek gevolg te geven, omdat het zeer zeker altijd zijn nut heeft, indien een planter van één cultuurgebied een ander cultuurgebied bezoekt, hij zijne opmerkingen ten gevolge van onderlinge vergelijking mededeelt en daarover debat uitlokt. Dat is de reden ook geweest, dat ik de voorkeur gaf aan de behandeling van meerdere punten boven een lezing over een bepaald onderwerp, in de hoop door wrijving van gedachten tot overeenstemming te kunnen geraken in het belang van beide partijen. De korte voorbereiding en de weinige tijd, die mijn opdracht ' mij liet, zijn oorzaak, dat ik op meerdere punten van behandeling niet zoo diep zal kunnen ingaan, als ik zelf wel gewenscht achtte. Ik hoop, dat de heeren dit bij de behandeling wel in aanmerking zullen willen nemen. Toen ik mij bereid verklaarde eene lezing te houden, had ik de meening, dat dit slechts zou geschieden in een onderonsje van de plantersvereeniging. Had ik de groote opkomst kunnen voorzien, ik ware met het oog op den weinig beschikbaren tijd als voorbereiding, minder vlug met mijne toestemming geweest. Niet dat ik een oogenblik spijt heb gehad over mijne toezegging, integendeel, maar een zoo groot en belangrijk gehoor eischte eene degelijker voorbereiding, vooral voor het debat. De groote opkomst, niet alleen van planters—, maar ook van bestuurszijde getuigt wel ervan, hoe groot hier de belangstelling is voor den grooten landbouw, de tak van bedrijf, waardoor Suriname vroeger groot is geweest en waarvan ook thans en in de toekomst de kolonie uitsluitend heil te verwachten heeft. Met een welvarenden grooten landbouw zal alles eene opleving ondergaan, met een kwijnenden grooten landbouw zal de geheele kolonie een kwijnend bestaan hebben. Dat de vertegenwoordiger van H. M. de Koningin deze bijeenkomst van planters met zijne aanwezigheid heeft willen vereeren, legt getuigenis ervan af, dat de groote landbouw bij het Nederlandsche gezag de belangstelling en den steun heeft en zal vinden, die hij noodig heeft. PUNT I. lo. Het principe niet alles op één kaart te zetten en tengevolge daarvan het drijven van meer dan één cultuur op de kleine Surinaatnsche plantages is eene economische fout. De heer van Hasselt: Afgezien van de suikercultuur in deze kolonie, die anders op zich zelf hier, zoowel als in alle andere cultuurgebieden het meest afdoende bewijs is van mijne stelling, vindt men alhier bijna geen plantages, die slechts op één gewas drijven in tegenstelling met Oost-Azië, waar de plantages met één gewas de hoofdzaak vormen en die met twee of meer gewassen uitzondering zijn. Ik zie hierin een bepaald systeem, dat door Dr. Cramer in het jaarverslag van het Departement van Landbouw van Suriname over 1911 warm verdedigd is, en aanbevolen werd als systeem, waarvan Suriname alleen gunstige resultaten te verwachten had. Hij zegt aldaar op blz. 164 en 165. „Reeds bij een vorige gelegenheid werd door mij betoogd, „in een nota over de voortzetting der bacovencultuur, dat voor „landbouwbedrijf in het algemeen, en voor die in Suriname in „het bijzonder, het noodzakelijk is meer dan één gewas als permanente cultuur te verbouwen. Bij de kans op mislukking, die „in het landbouwbedrijf altijd bestaat, is het noodig het risico rover meerdere cultures te verdeelen. Dubbel noodzakelijk is dit „in een land als Suriname. Indien hier door ernstigen tegenslag „een tak van het landbouw-'oedrijf opgegeven zou moeten wor„den, zou dit voor de zich daarop uitsluitend toeleggende plantages groote moeilijkheden na zich sleepen, wat het afdanken „van contractanten betreft. Cultures, die met, zij het ook betrekkelijk kleine winsten weinig risico opleveren, verdienen hier daarom de voorkeur boven die, waarbij met mogelijk hooge winsten „ook een groote kans op verlies gepaard gaat. „Het eerste middel om risico voor landbouw-ondernemingen „te verminderen is de invoering van meerdere cultures, zoodat „niet alles op één kaart gezet wordt. „De aanwezigheid van verschillende cultures op eenzelfde „plantage brengt nog andere voordeelen mede. Bij een oordeelkundige keuze der cultures kan beter partij getrokken worden „van de werkkrachten. De werkzaamheden kunnen zoo geregeld „worden, dat er altijd door de contractanten nuttigen arbeid verdicht kan worden en men dus niet gedwongen is minder noodig „werk te laten doen om hun hun dagelijksche verdienste te bezorgen. „Bovendien kan van een bereidingsinstallatie niet zelden voor „verschillende cultures partij worden getrokken, zoodat de machinerieën jaarlijks gedurende een grooter aantal dagen werken „en het daarin gestoken kapitaal meer rente afwerpt. Als voorbeeld zij slechts aangehaald, dat bij de aanwezigheid van Liberia.,koffie en cacao op eenzelfde plantage de Liberiapluk in hoofdtaak juist valt in den tijd, waarin de cacao geoogst wordt, ter ..wijl de drooginrichting voor de cacao tevens in dien tusschen„tijd voor het drogen der koffieboonen gebruikt kan worden. „Ten slotte kan men bij het telen van verschillende gewassen „op een plantage beter recht laten wedervaren aan de eischen, „die elk daarvan aan den bodem stelt. „Op eenzelfde plantage komen niet zelden zulke groote verschillen voor in bodemgesteldheid, dat het eene gedeelte beter „geschikt is voor deze, het andere voor gene cultuur. Zoo zal „men voor zandritsen andere gewassen moeten kiezen dan voor „het gedeelte, waar de bodem uit klei bestaat". De voordeelen zijn dus : le Vermindering van de risico. 2e Er wordt beter partij getrokken van de werkkrachten. 3e Van een bereidingsinstallatie kan voor verschillende cultures partij getrokken worden. 4e Met verschillende gewassen kan men beter recht laten wedervaren aan de eischen, die elk aan den bodem stelt. Ik zal achtereenvolgens deze punten behandelen. In de eerste plaats" dus de vermindering van dc risico. Bij den opzet van eene onderneming, neemt men naar den grond, het klimaat en de omstandigheden, het gewas, dat met de minste risico de meeste voordeelen oplevert. Over de risico kan men zeer verschillend denken; men kan zelfs de meening toegedaan zijn, dat men van te voren nooit weet, welk gewas meer risico loopt; vast staat het evenwel, dat men bij het begin eener plantage het gewas kiest, dat naar het beste weten op dat oogenblik de minste risico en de meeste kans op winst oplevert. Het gezegde van Dr. Cramer dat cultures, die met, zij het ook betrekkelijk kleine winsten weinig risico opleveren, hier daarom de voorkeur verdienen boven die, waarbij met mogelijk hooge winsten ook een groote kans op verlies gepaard gaat, is dan ook absoluut onjuist. De bacovencultuur zou daarmede ook volkomen in strijd zijn. Plant men nu ook een tweede gewas aan, dan is de risico daarvan op z'n minst genomen even groot als van het eerste gewas. Neemt men nu b.v. aan, dat "het eerste gewas om de 4 jaar door ziekte, weersgesteldheid, prijs of anderszins eeti minder gunstig jaar oplevert, dan moet men dit voor het andere gewas ook op zijn minst aannemen, en met 2 gewassen heeft men dan elke 2 jaar finantieel slechte resultaten. Eene onderneming, die van 2 gewassen gelijke oppervlakten beplant heeft, zal in ieder jaar, waarin een der beide gewassen verlies oplevert, slechte finantieele resultaten opleveren." Het kapitaal zal zich voor eene zoodanige onderneming minder interesseeren, zooals het zich in het algemeen weinig interesseert voor plantages met meerdere cultures, en liet succes van de beide gewassen komt minder duidelijk tevoorschijn. Het volgende voorbeeld zal mijne bedoeling duidelijk maken. Veronderstelt men, dat in Suriname 100 plantages zijn, en dat men de risico van de koffie en de cacao even groot schat. Heeft men nu 50 zuivere koffie- en 50 zuivere cacao-onderneiningen, dan zal in de tijden van de cacao-crisis het kapitaal vertrouwen blijven schenken in den landbouw in Suriname, hetgeen zich uit in uitbreiding van de koffieplantages. Heeft men daarentegen 100 ondernemingen, die, half om half, koffie en cacao bezitten, dan zullen alle ondernemingen door de cacao-crisis slechte finantieele resultaten opleveren, het kapitaal verliest het vertrouwen in den landbouw hier en deze is geheel op zich zelf aangewezen om de crisis te boven te komen. De eerste toestand heerscht in Oost-Indië, waar in crisisjaren voor één gewas, het kapitaal willig blijft voor de andere cultures en men door reorganisatie en omzetting van de in nood verkeerende ondernemingen de crisis spoedig te boven komt. De tweede toestand vindt rnen thans in Suriname; het vertrouwen van het kapitaal is geschokt; men moet zich zelf helpen, met het gevclg dat de crisis zeer lang duurt, en eerst afgeloopen is, indien door de finantieele resultaten .van de plantages met één gewas het vertrouwen van het kapitaal hersteld is. In het laatstgenoL iJe stadium verkeert de groote landbouw thans, en het streven moet zijn zorg te dragen, dat het vertrouwen van het kapitaal in de toekomst van den grooten landbouw alhier nooit weer zoo volslagen verloren gaat, als thans het geval is geweest. Beschouwt men het vraagstuk niet uit het oogpunt van den landbouw in zijn geheel, maar uit het standpunt van iedere onderneming op zich zelf, dan kan het volgende gezegd worden. De grootte der plantage is een van de belangrijkste factoren voor de rentabiliteit. Voor ieder gewas van den Europeeschen tro- pischen landbouw is een bepaalde grootte der cultivatie noodig om onder de gunstigste omstandigheden te werken, zoo goedkoop mogelijk te kunnen produceeren en daardoor de concurrentie vol te kunnen, houden. Hoe grooter de concurrentie, hoe lager de prijs en hoe grooter die minimum oppervlakte moet worden. Ik geoof wel te mogen zeggen, dat de meeste Surinaamsche planages beneden dat minimum blijven. Die minimum grootte is tevens de eenheid van beheer voor ééne administratie. Is dat minimum voor een bepaald geval X H.A. en heeft men minder dan X HA., dan brengt men 'de plantage in eene slechte conditie voor den productieprijs, door daarop meer dan één gewas te telen; heeft men meer dan X H.A., dan doet men beter twee plantages te maken, ieder voor een van de gewassen ; zij is dan bovendien te groot om door één beheerder beheerd te worden. In lndië zet men dan ook bijna uitsluitend zuivere ondernemingen. Heeft men meerdere gewassen, waarin men vertrouwen heeft, dan komt het wel voor, dat dezelfde directie zuivere plantages heeft van verschillende gewassen, als thee, rubber, kina en suiker, speciaal echter bij de cultuurbanken. De cultuurmaatschappijen interesseeren zich daarentegen over het algemeen slechts voor één gewas, dat natuurlijk in een crisis groot gevaar loopt. Zij moeten dus overstag gaan, en eene andere cultuur ter hand nemen, hetgeen ze zullen doen door de plantages geheel om te zetten of nieuwe plantages te beginnen. Vaak gaan ze evenwel te gronde. Voor die groote lichamen zou het wenschelijk geweest zijn, indien ze tijdig de risico verdeeld hadden, dus niet op één cultuur te drijven, echter niet door meer cultures op één plantage, maar zuivere plantages met verschillende gewassn. Deze richting volgen de cultuurbanken, waardoor die in staat zijn in crisis-tijden het hoofd boven water te houden (voorbeeld de koffie op Java en Cevlon). In Suriname is nu de fout gemaakt, dat de risicoverdeeling van groote cultuurlichamen toegepast is op de plantage op zichzelf, hetgeen die plantage in minder gunstige conditie brengt. Dit is een verschijnsel, dat zich op.Java ook heeft voorgedaan, daar echter slechts bij een gering aantal ondernemingen, die in moeilijke tijden van 30 tot 40 jaar geleden door gebrek aan kapitaal en durf, hun heil gezocht hebben in meerdere cultures. Ze liggen in Midden-Java, dat tevens de streek is van de meest conservatieve Javaplanters. Ze hebben sedert evenwel een noodlijdend bestaan gevoerd, ze verminderen voortdurend in aantal en zullen allen te gronde gaan, indien ze niet grondig door toevoer van meer kapitaal en moderne planters gereorganiseerd worden. De meeste Sur. plantages verkeeren ongeveer in dezelfde omstandigheden en ook hier zal de verbetering verwacht moeten worden van het kapitaal en de moderne planters. De schitterende resultaten van de cultuurondernemingen in Oost-lndië werden zonder uitzondering verkregen van die met één gewas. Men zou in O. I. aan iemands verstand twijfelen, indien men een goede thee- of suikeronderneming zou aanraden tot vermindering van de risico een tweede cultuur aan te vatten. Maar ook in Suriname zal toch niemand er aan denken een goede koffieplantage aan te bevelen een gedeelte der plantage in cacao te zetten. Het denkbeeld van twee en meer cultures is ook opgekomen, toen de cacao een crisis doormaakte, waardoor hare rentabiliteit sterk verminderde en in twijfel werd getrokken. Er moest toen naar eene, andere cultuur omgezien worden, die men ook vond in de koffie. Was er vertrouwen geweest in den Surinaamschen landbouw en speciaal in de koffie door goed rendeerende koffieplantages, dan zou onmiddellijk kapitaal beschikbaar geweest zijn voor nieuwe koffieplantages en voor omzetting van de slecht rendeerende cacaoplantages. Dat was evenwel niet het geval, de plantages moesten zich zelf helpen door langzaam aan de koffie uit te breiden. Dit kon slechts zeer geleidelijk geschieden, waarbij de cacao natuurlijk niet overboord gegooid kon worden. Het zou thans van een verkeerd economisch inzicht getuigen door niet te willen erkennen, dat de zuivere koffieplantages er thans beter voor staan dan degene, die voortdurend op twee of meer gewassen hebben gedreven. Had de omzetting sneller kunnen plaats vinden, dan zouden die plantages er thans nog veel beter voor staan, omdat daarmede in den regel minder kapitaal gemoeid gaat. Het tweede voordeel was het beter gebruik van de werkkrachten. Mijne Heeren, daarover kan ik moeilijk oordeelen, omdat ik weinig ervaring heb van het werken met immigranten. Maar op de buitenbezittingen van O. 1. wordt ook met immigranten gewerkt en daar bestaan toch ook bijna uitsluitend zuivere ondernemingen, zoodat ik moet aannemen, dat het aldaar voor iedere cultuur gelukt is, het werk zoodanig te regelen, dat het meeste profijt getrokken wordt van de immigranten. Ik heb nooit ervan gehoord, dat daar behoefte bestond meerdere gewassen te telen om de immigranten beter en economischer tewerk te stellen. Het maakt op mij den indruk, dat dit motief op den voorgrond is geplaatst om het voordeel van meerdere gewassen aan te toonen. In Suriname hebben toch ook vroeger en ook thans nog zuivere plantages bestaan en ik moet toch aannemen, dat het werk daar zoodanig geregeld was en is, dat van de immigranten het meeste profijt getrokken werd. De heerArntz, die Deli bezocht en dat landmeer beschouwd heeft uit een immigratiestandpunt dan ik, zal hierover wel nadere inlichtingen kunnen geven. Ik geloof, dat de goede en economische tewerkstelling van immigranten op zuivere plantages slechts een kwestie is van goede regelingen beheer. Omgekeerd heb ik hier frappante nadeelen gezien van het drijven van meer cultures met een bepaalde werkmansstand, speciaal het achterwege laten van den heveatap, tengevolge van den koffieoogst. Ik geloof, dat het telkens zal voorkomen, dat bepaalde noodzakelijke werkzaamheden in de eene cultuur uitgesteld of achterwege moeten blijven door de eischen van de andere cultuur. Er zijn moeilijk 2 cultures te vinden, die elkander volkomen aanvullen op het' punt van werkverschaffing der immigranten. Dit voordeel legt dus m. i. weinig of geen gewicht in de schaal. Het derde voordeel was, dat van één bereidingsinstallatie partij getrokken kan worden voor verschillende cultures. Dit voordeel bestaat voor cacao en koffie, maar het is ten eenenmale onjuist, dat dit voordeel algemeen zou bestaan. Een suikerfabriek, een rubberfabriek, een theefabriek en een sirihfabriek, is niet voor andere gewassen bruikbaar. Maar ook hierin heerscht een verkeerd economisch inzicht. Voor één plantage is een fabriek voor één gewas veel goedkooper en de productiekosten zijn er veel lager dan wanneer op de zelfde plantage een fabriek ingericht moet worden voor twee gewassen. Het is juist de fabriek, die in vele gevallen den doorslag geeft voor de grootte van de plantage. Verkleint men die, dan worden de fabricatiekosten hooger, en daarmede de concurrentie moeilijker. Ook dit motief is m. i. voortgekomen uit den wensch om meerdere gewassen te telen. Het vierde en laatste motief is, dat met meerdere gewassen meer partij getrokken kan worden van de grondgesteldheid. Mijne Heeren, dat is landbouwkundig volkomen juist, maar de praktijk brengt dat voordeel tot zijn ware grootte terug. Men wil een bepaalde cultuur drijven en dan zoekt men den meest geschikten grond daarvoor of men heeft den grond en men teelt daarop het voor dien grond meest geschikte gewas. In beide gevallen zal men op de plantage wel eens een anderen grond aantreffen, maar zoowel in Oost-Indië als in Suriname, vormen die gronden slechts een zeer klein percentage. Overal elders drijft men op die gronden al of niet nood gedwongen een bijbedrijf, hetzij voor eigen behoefte, hetzij voor plaatselijken afzet (ik denk daarbij aan voedingsmiddelen, als koorn, rijst, cocos, enz., aan terreinen voor immigranten, aan vruchtenteelt, houtbehoefte, enz). Maar nooit is daarbij sprake van een werkelijk groot landbouwbedrijf, zooals dat in de tropen wordt gedreven. In vele gevallen worden in Oost-lndië die terreinen toch in cultuur gebracht met hetzelfde gewas, al wordt het voordeel van die cultuur op dien grond ook wat minder. Veelal laat men ze ook liggen, als een reserve voor de toekomst. In Suriname speciaal, heeft dit voordeel geen reden van bestaan, omdat hier zoo weinig verscheidenheid van grond bestaat op de plantages. Ik heb hier slechts hooren spreken van enkele zand- en schelpritsen, die slechts een zeer klein onderdeel vormen van de betreffende plantages. Welke cultures op die ritsen gedreven kunnen worden, is nog een open vraag, zoodat in geen geval van een rationeel in cultuur brengen gesproken kan worden. Die ritsen zijn dus van geen belang voor het twee kaarten stelsel. Bij het bovenstaande is reeds gewezen op de nadeelen van het twee kaarten stelsel. Een van de belangrijkste nadeelen is evenwel, dat het kunnen en weten van het personeel der plantage „ verdeeld wordt over meerdere gewassen, wat onherroepelijk tot nadeel van ieder gewas op zich zelf moet uitloopen. Het heeft op Java met plantages, waarop tot 16 gewassen geteeld worden, gevoerd tot dilettantisme, een gevaar dat voor Suriname geenszins ondenkbaar is. Als er op één gebied specialisatie noodig is, dan is het bij den tropischen landbouw noodig, waarbij omtrent bodem en gewas nog zoo weinig bekend is, zoodat het de geheele werkkracht en het kunnen van het personeel in beslag neemt om een cultuur goed te drijven. In het algemeen kan men zeggen, dat de cultuur van een bepaald gewas het beste gedreven wordt op de zuivere plantages. Van deze gaat de vooruitgang uit. Van deze plantages zijn verbeterde aanplant-methoden en verbeterde fabricagemethoden te verwachten. De vooruitgang op ieder gebied komt met de specialisatie. Suriname zal dan ook den meesten vooruitgang kunnen verwachten van de zuivere plantages. Omgekeerd Suriname heeft zuivere plantages noodig om vooruit te komen. Een voordeel van de zuivere plantage is verder, dat aldaar veel beter personeel gevormd wordt. De kolonie zelf heeft een schitterend voorbeeld gegeven van mijne stelling. Toen de cacaocrisis uitbrak, werd naar een andere cultuur omgezien, en die werd gevonden in de bacove. Op bijna alle Cacao- en koffieplantages werd deze cultuur ingevoerd om de risico te verminderen. De resultaten kent een ieder. Hoeveel plantages zijn aan die risico-vermindering te gronde gegaan ? Bijna alle cacao-en koffieplantages lijden thans nog aan de gevolgen van het entameeren van die cultuur. Hoe geheel anders zouden die plantages er voor gestaan hebben, indien men uilsluitend bacovenplantages had gemaakt. De koffie-en cacaoplantages zouden er thans veel beter voor staan. Mijne Heeren, aan het einde van mijn betoog gekomen, kom ik dus tot de conclusie dat Suriname alleen heil te verwachten heeft van zuivere plantages. Plantages met meerdere gewassen worden op Java wel eens gekscheerend kruidenierszaakjes genoemd. Ik noem dit woord slechts, omdat in die betiteling een diepere grond ligt. De zuivere plantages vormen het gespecialiseerde moderne grootbedrijf, dat overal ter wereld het meeste succes heeft, terwijl de plantages met meer gewassen het conservatieve, ouderwetsche kleinbedrijf uitmaken, dat overal in de verdrukking komt. De Voorzitter: Mijne Heeren, zooals U bekend is, zal de heer van Hasselt de verschillende punten, gelijk deze aangegeven zijn op de rondgedeelde blaadjes, inleiden, terwijl dan telkens gelegenheid zal zijn tot debat. De besprekingen over punt i worden thans geopend. Ik zie, dat de heer van Emden het woord verlangt. De heer van Emden: De aanplant van de hevea had weinig risico. Op bijna alle plantages hield men twee cultures. De stelling van den heer Van Hasselt is, theoretisch gesproken, volkomen juist. Ik geef toe, dat voorgroote maatschappijen met ruim voldoend werkkapitaal het drijven van één cultuur op dezelfde plantage groote voordeelen heeft. Doch aan dit stelsel is en blijft een groote risico verbonden. Er zijn cultuurziekten, die niettegenstaande de talrijke bekwame onderzoekers toch de cultuur te gronde hebben gericht; als voorbeelden zou ik willen noemen : le. De bladziekte in de Liberiakoffie op Java. 2e. De panamaziekte in de Gros-michel. In Suriname, waar de wetenschappelijke voorlichting van de planters nog zeer weinig is, waar zelfs aan het landbouw proefstation de gelden voor de aanstelling van een entomoloog en landbouwscheikundige worden onthouden, zou het reeds hierom alleen te ontraden zijn alles op één kaart te zetten. in Indië ziet men het nut van landbouwproefstations zóó zeer in, dat niet alleen de Staat daar een landbouwdepartement onderhoudt, dat jaarlijks zeer veel geld kost, doch dat men op |ava nog zoowat voor elke cultuur afzonderlijk particuliere proefstations heeft. Zooais o. m. suikerproefstation te Pasoeroean, suikerproefstation te Djocja, rubberproefstation te Djember, cacaoproefstation in Midden Java te Salatiga, koffieproefstation te Malang. In Suriname hebben wij één plantkundige, die alle cultures voor zijne rekening heeft, die dus onmogelijk den tijd kan vinden om alle nieuw voorkomende ziekten behoorlijk te onderzoeken. En dat staat m. i. toch wel vast, dat hoe grooter de uitgestrektheid van één cultuur in een land is, hoe meer ziekten zich voordoen. Volgt men algemeen in Indië echter het door den heer Van Hasselt aanbevolen systeem? Ik geloof van niet. Er zijn tal van plantages, die twee, drie en meerdere cultures er op na houden. De onderneming Siloeak Sawangan, een der grootste ondernemingen op Java, heeft totaal 3000 bouw in cultuur. Deze onderneming keert winsten uit van 80 a 90%. De aanplant dezer onderneming bestaat uit: 1800 bouw Liberia 300 bouw Robusta. 900 bouw cacao. Op deze ondernemingen had men vroeger de dadap, dus de koffiemama als schaduwboom, deze is thans bijna geheel verbannen, en als schaduwboom op die onderneming gebruikt men thans de kapokboom, die in den drogen tijd slechts 3 of 4 weken kaal staat. Door den administrateur van Siloeak Sawangan wordt erkend, dat de kapokboom wel een minder goede schaduwboom is, doch de finantieele resultaten zijn sinds jaren daar schitterend, ook door de opbrengst aan kapok. Bij de groote droogte op Java in 1914 kon die onderneming toch nog een behoorlijken winst behalen, omdat de kapokboom juist door de droogte het meeste product leverde. De heer Sibinga Muller heeft beweerd, dat wij hier in Suriname kruidenieren, doch dit voorbeeld is toch wel je zuiverste kruidenierderij. Om hier nog even bij stil te staan : De heer Sibinga Muller roemde twee plantages in Suriname zeer, Sorgvliet en Jagtlust. Op Sorgvliet wordt echter ook het systeem toegepast van zooveel mogelijk uit den grond te halen, als er te halen is. De stand der plantage toont echter niet aan, dat dit syste;m is af te keuren. Noemt men deze wijze van werken kruidenierderij, dan wordt op Sorgvliet wel het ergst gekruidenierd. Op Java behooren bijna alle plantages aan kapitaalkrachtige maatschappijen. In Suriname is dit uitzondering. Nu geloof ik ook, dat het voor Suriname uitstekend zou zijn, indien al die kleine, niet finantieel krachtige ondernemingen in handen overgingen van kapitaalkrachtige maatschappijen, doch wij moeten rekening houden met de bestaande toestanden. En dan is m. i. bewezen, dat het alles op één kaart zetten een zeer gevaarlijke onderneming is. De plantages, die er het beste voorstaan, zijn juist die plantages, waar èn koffie èn cacao was ; de meeste plantages, waar vóór de krullotenziekte alleen maar cacao was, zijn vanaf dien tijd zeer weinig vooruitgegaan. De plantages, waar de finantieele uitkomsten op dit oogenblik gunstig zijn, zijn juist die ondernemingen, die naast de cacao ook koffie hadden, z. a. Wederzorg, Jagtlust, Berlijn, Voorburg, Liberté, Johannisburg, enz. Ik geloof niet te veel te zeggen, dat een plantage als Jagtlust b. v. staande is gebleven, door de koffie. Als we eens nagaan, hoe de ziekten in de cacao daar hebben huis gehouden, dan mag dit zeker een afschrikwekkend voorbeeld genoemd worden om zich tot één cultuur te bepalen. In 1897 leverde Jagtlust: 1809, in 1898: 1263, in 1899: 1618, in 1900: 797, in 1901: 917, in 1902: 546, in 1903: 520, in 1904: 177 balen. En thans is het product weder tot 4; 400 balen gestegen. Deze achteruitgang van productie is hoofdzakelijk een gevolg van de krullotenziekte, doch ook andere ziekten, b. v. de roodrot, een ziekte, waarvan men ook nog betrekkelijk weinig afweet, hebben op Jagtlust een groote rol gespeeld. In 1899 bezat Jagtlust nog ruim 100000 cacaoboomen, thans nauwelijks de helft van dit aantal, terwijl de productie met + 75" 0 is verminderd. Hetgeen ik hier aanhaal van Jagtlust is ook het geval met bijna alle andere plantages in de kolonie. Was het gouvernement in 1906 niet met de bacovencultuur begonnen, waardoor de plantages in de gelegenheid gesteld zijn naast de cacao ook nog andere cultures aan te leggen, het zou met den grooten landbouw thans treurig zijn gesteld, terwijl men op het oogenblik een vrij groote opleving kan constateeren. De gevolgen der krullotenziekte begonnen wij in dit gedeelte der kolonie pas te merken in 1900; in het Saramaccadistrict heerschte deze ziekte reeds jaren te voren, doch daar Suriname toen het voorrecht niet had een landbouwproefstation te bezitten, kon er tegen deze ziekte niet worden opgetreden. Ons proefstation begon te werken in 1904; wel werd vrij spoedig een middel ter onderdrukking der ziekte aanbevolen, n.1. de inkapping, doch het duurde tot 1915, dus ruim 11 jaar nadat het proefstation haar werk aanving, voordat men nauwkeurig met den loop der geheele ziekte op de hoogte was. Sedert vrij korten tijd wordt dan ook met goed succes op enkele plantages deze ziekte bestreden. Had Jagtlust nu toen naast de cacao geen koffie gehad, dan zou zij de crisis niet te boven zijn gekomen, en het is zeker niet te veel gezegd, dat die plantage uitsluitend weder winstgevend is geworden door de Liberiakoffie. Voor zoover mij bekend is wordt de Liberiakoffie in ZuidArnerika alleen aangeplant in Suriname, zoodat de in deze cultuur voorkomende ziekten nog weinig bekend zijn. Er komen in Suriname dan ook nog eenige ziekten voor, waarvan oorzaak en verloop niet bekend zijn en het is niet onmogelijk, dat zich nog meerdere ziekten zullen voordoen. Zoolang het proefstalion hier dus nog zoo slecht is uitgerust, zal het nog wel jaren duren, voordat de thans optredende ziekten geheel bekend zijn. Dit is wel een der voornaamste redenen, waarom het voor niet zeer kapitaalkrachtige ondernemingen beslist te ontraden zou zijn zich bij één cultuur te bepalen. Een andere m. i. zeer voorname reden, waarom men niet verstandig zou doen alleen koffie te planten, is wel de arbeiderskwestie. Op Java werkt men geheel met vrije arbeiders. Heeft men arbeiders noodig, men laat hen komen uit de dessa's. In den tijd van den koffiepluk kan men dan ook de daarvoor benoodigde extra-arbeiders krijgen. In Suriname zijn we aangewezen op contractarbeiders, die op de plantage moeten wonen, voor wien dus huizen moeten zijn, en die aan aanvoerkosten enz. veel geld kosten. Om de koffie te kunnen plukken, daar voor dit werk toch de meeste arbeiders vereischt worden, zou men dus een grooter aantal arbeiders er op na moeten houden, dan waarvoor men het geheele jaar door werk zou vinden. Bij een gemengde.! aanplant van cacao en koffie voorkomt men, dat een deel der arbeiders gedurende een gedeelte van dat jaar onproductief werk zou moeten verrichten. De groote cacaopluk valt toch juist in den tijd, dat de groote koffiepluk nog niet is begonnen of juist is afgeloopen. De voor den koffiepluk meerdere benoodigde arbeiders zullen dus het geheele jaar door productief werk kunnen verrichten en dit zal op het finantieele resultaat der plantages een zeer goeden invloed moeten uitoefenen. Dit zijn wel de voornaamste redenen, waarom in Suriname het voorloopig geraden zal blijven, op den ingeslagen weg voort te gaan. De heer J. R. C. G o n g g r ij p : Met zeer veel belangstelling heb ik de keurige verdediging der eerste stelling van den heer Van Hasselt aangehoord. Ik zie daardoor, dat de heer Van Hasselt iemand is, die den landbouw heeft bekeken van boven af en de groote lijnen daarvan steeds in het oog heeft gehouden. De groote lijnen, Mijnheer Van Hasselt, zijn toepasselijk op plantages met groote oppervlakten en die gesteund worden door kapitaal van maatschappijen ; daar kan deze stelling wel mogelijk zijn. In het algemeen heb ik dus tegen de stelling van den heer Van Hasselt niet veel in te brengen, maar Suriname verkeert in een bijzonder geval. Hier valt er veel op af te dingen. Suriname is juist het land, waar men vrij kleine oppervlakten heeft. Er is wel eens aanmerking gemaakt, dat, wanneer iemand de oppervlakten van zijn plantage wilde vergrooten, hij niet genoeg land in pacht kon krijgen. Die kleine oppervlakten zijn ontgonnen door particulieren. Een 30 of 40 jaar geleden, toen het de cacaocultuur goed ging, of beter gezegd, toen er vertrouwen bestond in de cacaocultuur, heeft iedere particulier, die over eenig kapitaal kon beschikken, resultaten gezien van enkele zuivere ondernemingen, doch men zal moeten toegeven, dat de oppervlakten te klein waren. Ondernemingen van ongeveer 200 akkers, dat is 80 H.A. of 100 bouws, behooren tot de grootsten. Nu, en daar zijn heel veel ondernemingen, die nog kleiner zijn, geloof ik haast. De reden moet gezocht worden in het feit, dat er zooveel betaald moet worden aan contractanten. Ongeveer 30 of 40 jaar geleden was het aantal plantages 120. Ik verzoek de heeren mij te corrigeeren als ik mij mocht vergissen. Verschillende stemmen : Dat is zoo. De heer Gonggrij p vervolgt: Dus slechts 120 in het geheel, die zich bijna uitsluitend toelegden op de cacao. Toen kwam door de zorg van het Gouvernement gelegenheid om Liberia te planten. Die exemplaren werden, als ik mij wel herinner met de „Marnix" hier aangevoerd en ik was ook een der gelukkigen, die een paar plantjes kreeg. Op de plantages kreeg men toen vertrouwen in de koffiecultuur. Op Mon Trésor begon men zich op kleine schaal toe te leggen op den aanplant van Liberiakoffie. De ziekte, die inmiddels in de cacao kwam, maakte dat ook op enkele plantages de kleine koffiecultuur werd uitgebreid. Toen kwam de daling in de prijzen. De arbeid loonde niet meer. De koffiecultuur werd opgegeven. Ook de bloeiende plantage Voorburg kreeg uit Holland last om de koffie op te geven. Natuurlijk werd aan dien last gevolg gegeven, maar mijn oude vriend, de heer Gefken, wist dit zoo te doen, dat hij een slag om den arm hield. Zoo werd de koffiecultuur niet heelemaal verwaarloosd ; er werden geen nieuwe boomen in den grond gestopt, maar die er waren, liet men staan in den vruchtbaren bodem. En dit was gelukkig, want waren wij ons tot één cultuur blijven bepalen, dan zouden er nu geen plantages meer bestaan. Dit zou alleen mogelijk zijn, wanneer die ondernemingen werden gesteund door maatschappijen ; maar deze maatschappijen kunnen ook een crisis hebben. Elders stelt de Bank of de Maatschappij de plantages in staat door te blijven gaan. Hier is dit niet het geval : de plantages zouden reddeloos te niet zijn gegaan ; zelfs het groot-kapitaal zcu deze plantages niet willen koopen. Daarom hebben de planters zich zooveel mogelijk toegelegd op andere cultures. Deze feiten getuigen geenszins van een slecht economisch inzicht. Ze getuigen van moed en durf om de bakens te verzetten en intijds in te gaan op het twee kaai tenstelsel. Dank zij dit inzicht en dien durf, bestaan hier nog 60 plantages. Toch zet ik bij het bezwaar, dat het met ons immigratiestelsel noodzakelijk zou blijken om meerdere cultures te drijven een vraagteeken. Onmogelijk is het niet, maar ik voel dit niet zoo. Ik ben geneigd om het een groot bezwaar te noemen dat uit den slaventijd dateert. Toen had men geen cacaoplantages, maar koffieplantages. En dan gebeurde het wel eens, dat men van een andere onderneming de slavenmacht leende, wanneer de koffieoogst geplukt moest worden, om te helpen den oogst van de boomen te halen. In zoover ga ik met het bezwaar van den heer Van Emden mede. De toestand van de ondernemingen op Java verschilt op dit punt zeer met die van hier. Sumatra verkeert in een gelukkig geval ; daar is veel moed, veel durf. Men pakt de zaken daar in het groot aan. Dat is het land, om zoo te zeggen, waar men alles aandurft. Ik ben jaloersch, wanneer ik van de plantageindeeling daar hoor. In de geheele wereld is het bekend, dat het drijven van één cultuur daar zeer goed mogelijk is. Maar waarom ? Omdat men daar werkt met kapitaal. Ik meen, er is eene onderneming, een Hollandsch-Atnerikaansche rubbermaatschappij, waar 20000 akkers in 14 maanden beplant zijn. De heer Van Hasselt: Dat is geen Hollandsche maatschappij, daar werkt men op zijn Amerikaansch met uitsluitend Hollanders. De heer Gonggrijp: Het hangt dus af van het personeel; dat is prachtig mooi. Maar wat zal gebeuren met dergelijke ondernemingen, wanneer er een débacle komt, een groote débacle in de rubber? De heer Van Hasselt: Ik geloof, dat het best mogelijk is, dat de rubbercultuur gedurende de crisis jaren op dezelfde hoogte kan blijven staan, zoodat wij een toestand krijgen als bij de kinacultuur het geval was, die alleen door krachtigen kapitalistische!! steun behouden is kunnen blijven. De heer G o n g g r ij p : Daar heeft de heer Van Hasselt volkomen gelijk aan. De tijden veranderen, zooals in de kinacultuur is aangetoond. Maar wij hier in Suriname zijn genoodzaakt ons zelf te helpen. Wij zijn genoodzaakt te redden, wat er te redden valt. Wij moeten overgaan tot andere cultures, maar dit moet niet te ver gaan, tot men op het laatst een stagnatie krijgt; dan komt geen enkele cultuur eigenlijk gezegd tot zijn rocht. Daarin val ik den heer Van Hasselt volkomen bij. Dat gevaar loopt men natuurlijk, maar men voorkomt daardoor erger en dat hebben de planters hier gedaan ; tenminste de planters met durf, de energieke planters, hebben getracht te behouden wat er te behouden was! En daardoor is langzamerhand een toestand geboren, die men niet economisch slecht kan noemen. Een toestand waarin men tracht, ten koste van wat dan ook, te redden wat er te redden valt voor zich en zijne familie. De heer C a 1 k o e n : Mijnheer de Voorzitter! Ik wil het natuurlijk niet hebben over de technische zijde van de kwestie, dat is anderen beter toevertrouwd; alleen over het risico wensch ik nader te spreken. Er is betoogd geworden, dat het niet wenschelijk is op verschillende plantages meerdere cultures te drijven, maar dat het alleen economisch juist is op elk der plantages zich met één enkele cultuur bezig te houden ; niemand heeft dit tegengesproken, integendeel ieder is het daarmede in principe eens gebleken. Toch wil ik even eene opmerking maken. Dit standpunt is in 't algemeen volkomen juist, er van uitgaande zal men zeggen : „Metéén enkele cultuur op één en dezelfde plantage krijgt men de beste resultaten, en als dan enkele plantages te gronde mochten gaan, dat komt er zoo niet op aan, als maar de einduitkomst zoo goed mogelijk is." Maar wat is hier het geval ? Wij hebben hier als regel te doen met menschen, die ééne plantage bezitten en nu is het eigenaardig en toch zeer menschelijk : men is zich zelf het naast, het hemd is nader dan de rok. En dan vind ik er veel voor te zeggen, dat men denkt: Laten wij liever het risico verdeelen, dus niet één groote, mooie cultuur en dan desnoods ten ondergaan, maar liever verschillende cultures en kleinere winsten, maar dan ook geen groote verliezen, langzaampjes aan." En nu is dat bij herhaling kruidenierden; genoemd, och, er zijn zooveel welgestelde kruideniers Wel later trekken wij ons dan maar als een kruidenier terug uit dé zaken, maar ondertusschen zijn wij er dan nog Uit is hetgeen ik wenschte te berde te brengen naar aanleiding van de risicoverdeeling. 8 De heer G o n g g r ij p : Mijnheer de Voorzitter! Ik heb één punt vergeten waaroo ik nog het licht wil laten vallen. Er is gezegd: „het drijven van aa"h H ^CU rtUUr verarmt ten sIotte den bodem, wanneer dit aanhoudend plaats vindt en dit kan de oorzaak zTin van he ontstaan van allerlei ziekten". Men weet, dat bij de herplanting Xr?ta° °Pu0UuKe ^ronden deze daarop niet meer willen groeien Daarentegen hebben wij gemerkt, dat op de zelfde verwaarloosde of oude cacaovelden, waar cacao niet meer wil -roefen an- nl T",' h/b he' °°s "" LWiakX 4 P ,, De Planter 1S daardoor in de gelegenheid geweest om allengs van de cacaovelden, die door ziekten verloren zijn gegaan, koffievelden te creëeren die gezien innam treffende ^ '1Ceft daarvan verschillende nfpl HPt Lih ^ 00k,Uw andere buurman aan dezeifde tafel. Het vasthouden van eene cultuur op één zelfde stuk land was op deze plantages eenvoudig geld weggooien, In Eurona eeft men wisselbouw met eenjarige gewassen Dit kan hier niet plaats vinden, maar de ondervinding met langjarige gewas- Hik is6en d^nSJ13'' ,took de tr°Pen- wisselbouw wensche- mono-ailtuur uUgepu.ï'ouTe vddS- "P d°°r CC" De heer Ter Laag: snreker/ alsw^H0266"" de k'WeStie zelf' die ik wensch ^ bespreken, als wel de manier waarop deze behandeld is. dPliik ,i't ?r df" verdedi8er zeer omstandig en duide- delijk uiteengezet en bepleit, hetzelfde is niet geheel geschied zaak* langs df * ™ DeJ heel, iïïS aak langs de questie heen gepraat. De aanvallers van de stelling zijn vooral uittrepaan van hpt standpunt, dat zij de gedragslijn van de plantage-eigenaren hier te verdedigen hadden en dezen werden door den Sd g"r „iet aangevallen. Deze heeft slechts besproken welke zte Inziens dè v„ih «»"om.'8c?e W]ize van handelen is bij aanwezigheid van voldoend kap,taai en dit laatste heeft hier juist in den8 crisistijd ontbroken. De plantage-eigenaren in Suriname bezaten dat niet, zij moesten rekening houden met den toestand waarin zij verkeerden en trachten—niettegenstaande de plantages niets opbrachten—die te behouden tot betere tijden zouden aanbreken. Het komt mij echter voor, dat men wel de vraag zou heoben kunnen stellen: Ware het wellicht voor de Kolonie als geheel niet beter geweest, dat vroeger eenige dezer kwijnende plantages te gronde waren gegaan en overgegaan in handen van kapitaalkrachtige lichamen, die door het beoefenen van een enkele cultuur op groote schaal, die plantages zeer zeker met aanzienlijk succes zouden hebben kunnen exploiteeren. Doch ik herhaal het, groote kapitalen waren in dien crisistijd niet beschikbaar. De heer Liems: De stelling van den heer Van Hasselt is in het algemeen zeer iuist dat wij geen kennis kunnen hebben van verschillende zaken. Vooral wat ziekten in de cacao betreft, was dit geval te V°°rHet bewijs hiervoor is dat wij slechts de combinatie van cacao en koffie hebben kunnen vinden. En deze is in de praktijk gebleken een goede combinatie te zijn, waarbij eene goede werkverdeeling mogelijk is. Zooals de Heer van Emden reeds gezegd heeft begint koffieoogst als de cacaooogst afgeloopen is, waardoor het gebruik der drooginstallaties vrijwel het geheele jaar mogelijk is. Wij hebben de cultivaties uitgebreid zonder kosten voor uit- breidSommtgedpTaXgSes'hebben dan ook hunne cultures kunnen uitbreiden zonder kosten voor machinerieën doordien de gedroogde koffie bij anderen verder afgewerkt kon worden. Slechts een paar plantages hadden zuivere bacoven. Deze, zoowel als de anderen, die de meeste bacovenaanplantingen hadden, zijn er het slechtst aan toe. De heer Van Hasselt: Miine Heeren, na hetgeen de heer ter Laag heeft aangevoerd Kan ik kort z\n. Het gtvoerde debat b«»at in ho^aak de motieven waarom hier twee gewassen zijn geteeld Ik zal ac laatste zijn te ontkennen, dat dit in de gegeven omstandigheden onjuist is geweest. Ik heb er geen oogenblik aan gedacht om te durven zeggen, dat de heeren Surinaamsche landbouwers de crisis die hlr geweest is, niet zoo goed moge .jk hebben doorstaan. Maar de bestaande toestand kwam voort u.t de omstandigheden en gebrek aan kapitaal en durf. Wanneer er we kapitaal was geweest, zou het een groote fout zijn geweest. Het kapitaal eischt en vraagt zuivere plantages. De vraag, die men zich te stellen heeft, is, wat eischt het kapitaal, niet wat eischen de Surinaamsche planters. Dat zou tot het omgekeerde resultaat leiden. Suriname moet zich aanpassen aan de eischen van het kapitaal; doet het dit niet, dan is er geen toekomst. Ik zou willen vragen, wat er op het oogenblik moet aanbevolen worden voor nieuwe ondernemingen, wanneer er kapitaal is. Zouden de planters niet één gewas aandurven en het tweekaartenstelsel laten varen ? Ja, en nog eens ja! De heer Van Emden: Dit is zeker een juiste beschouwing. De heer Van Hasselt hervat: Het kapitaal, dat zich beschikbaar stelt voor den grooten landbouw, interesseert zich slechts voor één cultuur, niet voor twee tegelijk. Als voorbeeld diene : de rubbercultuur in OostAzië. Op Java en Sumatra had men uitgebreide koffie-cultures. Deze zijn veelal in Engelsche handen overgegaan en bijna zonder uitzondering rubberlanden geworden, die niets van koffie af willen weten. Zoo zal er ook in Nederland vertrouwen komen in de koffie en daarvoor heeft men wel kapitaal beschikbaar, maar dit zal niet het geval zijn, als de cacao er bij komt. De cacao wekt bij het koffie-kapitaal weinig of geen belangstelling. In mijn geheele betoog is er op gewezen, wat of er gedaan moet worden wanneer groot kapitaal beschikbaar zal worden gesteld, en zeer betreur ik het twee kaarten stelsel voor de kolonie. Nogmaals, dit is een foutief beginsel. Wat de kwestie der werkverdeeling betreft, daar weet ik niets van af, ik kan daar niet over oordeeien, ik ken alleen het principe, dat deze in andere wereldstreken bij de doorvoering op zuivere ondernemingen geen bezwaar ondervindt. Het Sumatra-rubbergebied produceert het goedkoopst en daar zullen de immigranten wel op de meest economische wijze worden tewerkgesteld. De wenschelijkheid van wisselcultuur is genoemd; een zeer moeielijk door te voeren principe in tropische landen. Het beste is één cultuur in het groot en tusschentijds geen nieuwe cultures zoolang die goed gaat. Een goed rendeerende cacaoplantage kan b. v. in geen 50 jaar wisselcultuur toepassen. Wanneer de de cacao niets meer oplevert, dan pas kan wisselcultuur toegepast worden, gewoonlijk gedwongen door de harde noodzaak en niet vrijwillig. Ten slotte is de vraag, wanneer eene nieuwe onderneming gevestigd moet worden, wat of men doen zal. Ik ben er niet van over- tuigd, dat de ondernemingen, die de cacao-crisis te boven zijn gekomen, er niet veel beter voor zouden staan, wanneer zij geen bacovenaanplant waren begonnen. Bij toepassing van algeheele omzetting van bedrijf in koffie zijn de ondernemingen schitterend geslaagd. Hiermede heb ik gezegd. De heer Ter Laag: Een woordje! De Voorzitter: lk zou liever niet in tweede instantie het woord willen laten voeren. De heer Ter Laag: Het betreft niet het eigenlijke debat, doch eene opmerking door den heer Van Hasselt gemaakt betreffende den invloed van de bacovencultuur. Daar het hier gezegde wellicht later naar buiten bekend zal worden, geloof ik, dat het plicht is dien onjuisten indruk weg te nemen. De heer Van Hasselt is van meening, dat de bacovencultuur een nadeeligen invloed op den Surinaamschen landbouw heeft gehad. Deze opinie is niet juist, althans niet wat den tegenwoordigen toestand betreft. Wij hebben door die weliswaar mislukte cultuur zeer veel geleerd. Van het nut eener behoorlijke bedelving zijn de Surinaamsche planters ' eerst door de invoering van die cultuur overtuigd geworden en hoewel de heer Van Hasselt zich dat moeilijk zal kunnen voorstellen, het is toch een feit — dat wel niet door hier tegenwoordige planters zal worden tegengesproken — dat slechts bij hooge uitzondering vóórdien de behoefte aan bedelving en grondbewerking werd erkend en zelfs in enkele gevallen dwang noodig was om de planters daartoe te krijgen. Het is ook thans, dank zij de bacovencultuur, dat op bijna alle plantages een goede bedelving bestaat en ook de andere cultures — koffie, cacao, hevea — daarvan alreeds veel geprofiteerd hebben en nog profiteeren. Nu liggen nog uitgebreide oppervlakten prachtig bouwland van behoorlijke bedelving voorzien, voor nieuwen cultuuraanleg gereed. De voor Suriname vérstrekkende gunstige resultaten van de bacovencultuur heb ik hierbij nog slechts zeer oppervlakkig geschetst. Door deze cultuur is de landbouw hier als 't ware wakker geschud. Een enkel woord buiten het debat achtte ik hierover daarom wel op zijn plaats. PUNT II. 2o. Het Surinaamsche rubberbedrijf kan niet concurreeren met de rubber cultuurcentra in Oost-Azië, waardoor de rentabiliteit van dat bedrijf niet verzekerd is. De heer van Hasselt: Bij de behandeling van dit punt ga ik uit van het feit, dat de prijs van de rubber wordt beinvloed door de rubbercultuur in Oost-Azie, zooals de koffieprijs door Brazilië. Hoe lager de productieprijs aldaar daalt, des te geringer zal de prijs worden. Voor eene rentabihteitsberekening mag men dientengevolge slechts een prijs aannemen, die hoogstens 25% boven de productieprijs in Oost -Azie bedraagt. Door den overvloed van grond, die aldaar nog beschikbaar is voor de rubbercultuur, zal de prijs zich nooit voor langen tijd boven dat niveau kunnen verheffen, omdat elke prijs-- uiKdinff8eV° va" meer vraa§ dan aanbod onmiddellijk een uitbre ding van de cultuur zal veroorzaken, die de prijs in 4 jaar weer binnen de normale grenzen terugbrengt. tieoriY«frdinr K ?e" niet, uit het °°g verliezen, dat de productieprijs in Oost-Azie zich nog voortdurend in eene dalende SrTiL beweegl' te»gevolge van betere werkmethoden, het tot vllp komen van groote grootbedrijven en de concentratie van vele plantages in één hand. cmicuie van Werd eenige jaren geleden een productieprijs nagestreefd en aangenomen van 1/6, thans wordt algemeen 1/ gerëkfnd en dë goede bedrijven rekenen er zelfs op hunne productieprijs 9 te ZTSs bérêPkt"' BaT"" kM 2elfS ZegS™ 01 reeas is bereikt. Bij de invoering van het heveabedriif in Suriname was men zich wel bewust, dat deze, wat de werk oonën betreft, m het nadeel verkeerde. weriuoonen Men nam evenwel aan, dat als groote voordeelen hiertecrpn over stonden de groote vruchtbaarheids» Suriname en debetere groei alhier, dat om zoo te zeggen het vaderland £ va„ dehevea Thans is gebleken, dat het heveabedrijf alhier niets anders dan nadeden heeft, ten opzichte van Oost-Azië In de eerste plaats wel de groei, die zooveel ten achter staat dat de cultures minstens twee jaar later in tap komen dan in OostAzie tengevolge waarvan het kapitaal in deze cultuurveel erooter wordt (afgezien natuurlijk van de hoogere werkloonenf In de iweede plaats is de grond zoo stijf en hel worstelsysteêm zóo weinig ontwikkeld, dat de droogte veel vlugger en veel intensiever reageeert op de latex vloeiïng, dan op de lossere gronden in Oost-Azië, terwijl daarentegen ook de regens, als ze pas doorkomen of gering zijn weinig of geen invloed uitoefenen op de rubberproductie. In de derde plaats wordt de concurrentie met het grootbedrijf zeer bemoeilijkt door de geringe oppervlakte die op de plantages met hevea is beplant, waardoor de algemeene kosten, speciaal evenwel de fabriekskosten, onevenredig zwaar zullen drukken. Ten slotte zijn veelal bij den aanleg technische fouten gemaakt, n.1. het wijde plantverband en de geringe selectie op de uitgeplante plantsoenen, die noodzakelijk de productie sterk zullen beinvloeden, en de algemeene kosten sterk zullen doen stijgen. Over de productie zelf is nog zeer weinig bekend, men weet nog niet, hoe die zal zijn ten opzichte van die in OostAzië, maar gegeven de langzame groei en de slechte physische gesteldheid van den bodem voor een boomgewas met een typischen penwortel, zou het al heel gewaagd zijn aan te durven nemen, dat hier grootere producties zullen worden verkregen, dan in Oost-Azië, omgekeerd, er zijn wel enkele aanwijzingen, dat de productie hier geringer zal zijn. Ten laatste drukken de uitgaven voor loozing, bedelving en bodemonderhoud veel meer op de productiekosten dan in OostAzië het geval is. Tegenover de hoogere arbeidsloonen staat dus geen enkel voordeel, maar uitsluitend zeer groote en invloedrijke nadeelen. Op grond van deze feiten neem ik dan ook aan, dat de heveacultuur nooit zal kunnen concurreeren met die van OostAzië. Waarschijnlijk zal het wel mogelijk zijn in perioden van hooge prijzen hier nog met voordeel te tappen, zoodat ik niet zou willen adviseeren de bestaande aanplanten in eene andere cultuur om te zetten. Maar wel moet ik waarschuwen tegen verdere uitbreiding van deze cultuur, omdat de rentabiliteit niet aangetoond kan worden. De aanplanten, die in slechte conditie verkeeren of waarvan een zeker aantal boomen zijn afgestorven, zullen zoo vlug mogelijk voor eene andere cultuur bestemd moeten worden. Als schaduwboomen daarvoor noodig zijn, moeten deze onmiddellijk uitgeplant worden, daar de hevea een slechte schaduwjaoom en zeer onbetrouwbaar is. Met de bestaande goede heveaaanplanten zal voldoende aangetoond kunnen worden of concurrentie onverhoopt nog mogelijk is. Is dat het geval, dan kan op grond van vaststaande feiten hier een groot heveabedrijf in het leven geroepen worden. Op grond van de thans bekende feiten, is nieuwe kapitaalbelegging in de heveacultuur alhier ten sterkste te ontraden. Een 5-tal jaren geleden zocht de Amerikaansche rubber trust het gebied, waar zij het goedkoopst haar eigen product zou kunnen voortbrengen. Na een grondig onderzoek is de keus gevallen op de Oostkust van Sumatra. Deze keus is naar het algemeene inzicht de juiste geweest, maar ze levert indirect het bewijs, dat heel Midden Amerika volgens de Amerikaansche inzichtep voor de rubbercultuur niet in aanmerking komt. De heer Ter Laag: Ik vind de beschouwing van den heer van Hasselt ten opzichte van de Heveacultuur in Suriname we! wat te pesssimistisch en kan daarmede dus niet accoord gaan. In het algemeen geef ik toe, dat volgens de mij uit Oost-lndië bekende cijfers, de hevea daar sneller gegroeid is dan hier. Maar de neveaboomen, die wij hier hebben zijn niet gegroeid onder dezelfde omstandigheden als die in Oost-lndië. De oudste boomen in de kolonie werden geplant op voor den groei meest zeer ongunstige plaatsen, waar bedelving gewoonlijk geheel ontbrak en liet men ze in hoog wied, ja in het bosch aan hun lot over. De latere op de plantages geplante heveas zijn, voor zoover ik weet, alle opgegroeid te midden van een bacovenaanplant. Zijn de heveas thans in groei twee jaren tenachter bij die in Oost-Indie, dan is dat zeer verklaarbaar, dunkt mij, en behoeft nog niet geweten te worden aan toestanden, die de ontwikkeling van den penwortel in den weg staan. Op enkele plaatsen waar de nevencultuur de ontwikkeling van de Hevea minder heeft geschaad, komen boomen voor, die voorzoo ver mij cijfers bekend zijn, niet achterstaan bij boomen op zuivere aanplantingen in Oost-Indie gecultiveerd. Toen men hier met de cacao aanleg begon gold hetzelfde bezwaar. Ook toen werd van vele zijden beweerd, dat deze boomen een diepen grond noodig hadden, omdat de boom onder normale omstandigheden een penwortel had van verscheidene voeten lengte. Niettegenstaande dit — ik erken zeer rationeele — bezwaar heeft de cacaoboom zich verwonderlijk aan den toestand in Suriname aangepast. Hij groeit hier al een halve eeuw lang, welig in den Surinaamschen bodem, trots zelfs een slechte bedelving. De boom paste zich aan de omstandigheden aan. De penwortel werd op den grondwaterlijn afgeknot, de zijwortels ontwikkelden zich abnormaal krachtig en de productie stond niet achter (de tijdelijke invloed van de krullotenziekte buiten rekening gelaten) bij de beste cacaoproduceerende landen. Met de koffie heeft zich die geschiedenis herhaald. Ook de koffieboom heeft een penwortel en heette daarom hier niet te kunnen gedijen en zou niet langer leven dan 8 jaren op zijn hoogst. De praktijk heeft op schitterende en verrassende wijze deze pessimistische beschouwingen gelogenstraft. De kwaliteit van den Surinaamschen bodem acht ik op grond van deze bevindingen beter dan die in Üost-Indie en om dit verschil ten volle tot zijn recht te brengen is slechts goede bedelving en degelijke grondbewerking noodig. Op grond van het voorgaande kan ik de pessimistische beschouwingen over de toekomst van de heveacultuur in Suriname niet overnemen. Ik geloof, dat de heveacultuur hier wel rendabel is, althans gedurende nog eenige jaren. Mogelijk acht ik het, dat de kostprijs hier hooger zal blijken te zijn, dan in Oost-lndië. Dit moet echter nog praktisch blijken. Cijfers om dat met zekerheid te beslissen'hebben wij nog niet, daar er nog geen enkele uitgebreide aanplant in volle exploitatie is. Vooreerst zal de hevearubber nog wel niet tot zijn minimum prijs dalen. Reeds tien jaren en langer geleden werd beweerd : plant geen hevea aan, want vóór de boomen produceeren zal de wereldproductie zóó groot zijn, dat exploitatie van jonge aanplantingen niet meer loonen kan. Welnu, de rubberprijzen zijn in dien tijd niet gedaald, integendeel opgegaan. Nog steeds — en hoeveel is sedert dien tijd niet aangeplant — schijnt de vraag het aanbod te overtreffen en dat zal m. i. nog wel eenige jaren zoo duren. In die periode kan Hevea in Suriname zeker rendeeren en dan zijn er nog andere omstandigheden die in dien tusschentijd kunnen inwerken en de balans in het voordeel van Suriname kunnen doen overslaan. Het is daarom dat ik het wegkappen van Hevea zou ontraden en ook het niet verder aanplanten waar dat zonder veel kosten kan geschieden. Ik ben in elk geval voor het onderhouden en in standhouden der bestaande heveaanplantingen hier. De heer J. R. C. G o n g g r ij p : lk heb dit punt pas vanavond bekeken en heb er dus mijn volle aandacht niet aan kunnen geven, maar wil nu één punt behandelen. In de inleiding werd dit punt niet gereleveerd en daarom wensch ik dit nu even te doen. Ik ben het volkomen eens inet wat ik gehoord heb omtrent de bestaande cultures in Oost-Azië, n. 1., dat wij hier een groote 2 jaar ten achter zijn. Maar men moet niet vergeten, dat wij nu ongelijknamige toestanden vergelijken. De rubbercultuur in Oost-Azië is bijna zonder uitzondering op woest land, op boschgrond, en al onze heveaboomen zijn geplant op oud land, dat door de domineerende gewassen al maar stijver is geworden. Ook wisten wij in vroegere jaren het voordeel niet, dat verkregen wordt door het jaarlijksche bewerken van den bodem. De kostprijs wordt bepaald door de arbeiders, de kosten voor het land + de vracht, en nog enkele andere kosten voor de bewerking. Daarbij ko- ïiien nog de kosten om het product op de wereldmarkt te brengen. Hier is dit minder dan in de Oost, omdat de afstanden kleiner zijn. Het zeer eenvoudige vervoer langs onze rivieren en kortere afstanden tot de Europeesche en Amerikaansche marken, zullen een beduidend percentage minder zijn op den onkostenprijs, dus een groot voordeel voor Suriname. Ik geloof dat wij hier geleerd hebben met een geringe macht alle werkzaamheden te verrichten. In Indië zou men, wat dat betreft iets van ons kunnen leeren. Als in ons land de koeiieprijzen hooger zijn, dan in Oost-lndië, hebben wij toch het voordeel, dat wii onze landerijen hebben verkregen voor zeer geringe prijzen. Daarbij komen nog de groote voordeelen van de waterwegen die niemand ons afnemen kan. Hier zijn de transportkosten altijd vee geringer geweest dan in Oost-lndië. Daar betaalt men ook hooge prijzen om bouwland in handen te krijgen. Dit alles heeft invloed op de kostprijzen, en daardoor zouden wii voor lagere prijzen dan in Indië mogelijk zijn, rubber kunnen tabriceeren. Vooral als wij in aanmerking nemen de hoogere beheer en directiekosten en andere omstandigheden, die de prijs aldaar verhoogen. ' De heer Zeiler: t huer Yln Hasselt heeft bet over rubber gehad. Wanneer h.j bedoelt rubber in het algemeen, kan ik het met hem eens HppIH ^3ar Y zePen' dat de r"bberaanplant hier geen juist beeld daarvan kan zijn. De fout van alle rubberaanplantingen alhier is hoofdzakelijk gelegen in onkunde. Alles, wat er is h maM 'n ïf1 gmnd ^stopt, en daarin heeft men ongelijk' gehad. Maar dit werd veroorzaakt doordien het plantmatfriaal inl flirf' aanplantingen kunnen zeker niet met die in de Oost concurreeren. Ook komen een groot aantal boomen niet in product. Dergelijke fouten moeten worden voorkomen en er moet gezorgd worden voor geregelde aanplantingen De toekomst van de rubber zal dan heel anders zijn dan nu. Ik heb den heer Van Hasselt toch ook een stuk land laten zien türh r(;gP matlëen aai?P'ant en ik hoop, dat daardoor zijn oordeel toch ook wel gewijzigd kon worden. De heer Van Emden: Ik wensch den heer Van Hasselt de vraag te stellen of de rubbercultuur op Java en Sumatra reeds in den beginne zoo goed moeTe'n betalen ^ ^ g°ed als hier leergeld heeft De heer Van Hasselt: Er zijn heel veel vragen gedaan, die ik op het oogenblik te beantwoorden heb, maar ik wil op den voorgrond stellen, wat ik gezegd heb aan het eind van mijn betoog, dat ik de goede aanplantingen alleen zou aanhouden om te zien, of hier concurrentie mogelijk is. Ik heb alleen gewaarschuwd voor uitbreiding van de aanplantingen en voor het vastleggen van meer kapitaal, omdat m. i. hier weinig voordeelen voor de rubbercultuur te behalen zijn, omdat concurrentie met de Oost onmogelijk is. Ik zég nogmaals, toen in het begin de rubbercultuur in de kolonie geïntroduceerd werd, werden de hooge koelieloonen als een nadeel beschouwd. Men rekende echter op de vruchtbaarheid van den bodem, vooral daar hier het vaderland is van de hevea. Toch zien wij op het oogenblik niets dan nadeelen voor deze cultuur in Suriname. Als de heer Ter Laag zegt, dat er omstandigheden zijn, die verklaren, dat de boom 2 jaar later in tap komt, wil ik dit gaarne aannemen, maar hoewel ik er naar gezocht heb, onder boomen, die in gunstige omstandigheden zijn opgegroeid, heb ik geen hevea gezien die geiijkwaardigen groei met die van Oost-Azië vertoont. In de tweede plaats is aangehaald de kwestie van den penwortel. De heer Ter Laag vergelijkt hier de hevea met de koffie en de cacao. Deze laatsten zijn eigenlijk struiken, terwijl de hevea een woudreus is met een penwortel van meters lengte, die in Suriname wordt teruggebracht tot hoogstens l'/2 voet. Op een wortelsysteem van l'/3voet diepte, kan m. i. geen hevea cultuur worden gegrondvest. De hevea is een cultuurgewas, dat door sapstrooming productie moet geven, en al laten wij de andere nadeslige punten op het oogenblik met rust, dan is door dit eene groote bezwaar, de heveacultuur ten doode opgeschreven. Bovendien zullen de rubberprijzen niet lang hoog blijven. !k breng in herinnering, dat derubberprijzen in 1913 reeds tot beneden 2 sh. zijn gedaald. Ik weet wel dat men dien prijs in Oost-Azië op het oogenblik gaarne voor immer zou willen behouden. Ik zou voor mijn bedrijf blijde zijn voor 10 jaar op den prijs van 1 sh 6 d. te kunnen rekenen. En wanneer ik den planters een voor een vraag, of zij met den productieprijs van f 1.25 per K. G. zouden willen concurreeren, dan zal iedere planter, die zuiver heeft nagerekend, hoe hoog de productie — en onderhoudskosten oploopen, daarop ontkennend moeten antwoorden. Deze lage prijzen zijn eene waarschuwing om geen kapitaal verder in de rubbercultuur te steken en rechtvaardigen de pessimistische opvatting, die ik op het oogenblik heb. Zoo is op grond van feiten bewezen, dat de rubbercultuur hier nu niet in het groot mag worden gedreven, en ik denk niet, dat iemand anders het tegendeel kan bewijzen. Den heer Gonggrijp antwoord ik, dat op Deli en op Java de rubbercultuur zoowel op oud als op nieuw land wordt ge- dreven, b. v. op oude tabaks- en koffielanden. Op java bestaat daarin hoegenaamd geen verschil. Hoe ouder de grond, hoe beter de cultuur geslaagd is. En dan blijft nog over de kwestie van de vervoerkosten. In Suriname zijn deze minder door de ligging van het land. Dat is zoo, maar op het totaal van den kostprijs geeft dit slechts een zeer gering verschil, hoogstens een paar centen. Java heeft geen water-, maar landtransport, en daardoor is er een verschil tusschen de prijzen per K.G. van de verschillende ondernemingen. Bij de eene onderneming zal dit meer bedragen dan bij de andere. Wat hel transport over zee naar Europa betreft, bestaat er weinig verschil, waar dit hoogstens 5 cent per K.Q. bedraagt. De heer Ter Laag: Het transport van Oost-Indië naar Europa kan mogelijk goedkooper zijn dan van hier naar Europa. De heer Van Hasselt: Totale kosten van vervoer per schip, verzekerings- en verkoopskosten, bedragen op Java 15 cent per K.G. rubber, waarvan ongeveer 5 cent voor vervoer op het totale bedrag vanfl.— aan productiekosten. De heer A r n t z : Dat is hier ongeveer hetzelfde. De heer Van Hasselt: Al is dit hier in Suriname 1 cent goedkooper, dan is dit van zeer weinig invloed op het bedrag van f 1.— De heer Zeiler heeft de aandacht gevestigd op de regelmatige beplanting. Doch ik heb niet den indruk gekregen, dat de groei hier c'ezelfde zou zijn als in Oost-Azië, wanneer selectie meer zou worden toegepast. Ik geloof niet, dat de aanplant hier op 4-jarigen leeftijd tapbaar is. De heer Van Emden heeft gevraagd of er in Indië ook geen leergeld betaald is; leergeld wordt overal betaald. Bij het boschwezen op Java heeft men den rubber eerst in het klein als proef aangeplant; eerst in 1901 volgde een aanplant op grootere schaal. Bij de oprichting van het caoutchoukbedrijf van het Boschwezen in 1910 werden de beste aanplanten tot ondernemingen samengevoegd, die geleidelijk worden uitgebreid. Uit deze feiten blijkt wel, dat daar ook zeer veel leergeld is betaald voor het zoover was. Maar dit neemt toch niet weg, dat hier dan op enkele plaatsen zou moeten blijken, hetzij uit enkele boomen, hetzij uit enkele cultures, dat de hevea hier onder gunstige omstandigheden gelijkwaardig is. Ik heb gezocht naar gunstige omstandigheden in de heveacultuur alhier en ben niet zoo gelukkig geweest, die te ontdekken. Van daar mijne pessimistische adviezen. PUNT III. 3o. De aanleg van wegen op de Surinaamsche plantages is een van de meest rendabele uitgaven en eene dringende noodzakelijkheid. De heer Van Hasselt: Iets wat een Oost-Indischen planter wel het meest treft, wanneer hij een bezoek aan deze kolonie brengt, is de absolute afwezigheid van wegen op de meeste plantages. Het watertransport dairentegen is daar schitterend geregeld, daarin is de degelijke oude Hollander te herkennen. Ik zeg speciaal oude Hollander, omdat het het oude standpunt is, van een eeuw geleden, toen men in Holland en ook in Indië slechts uitsluitend watertransport kende. In die tijden viel de bloeitijd van den Surinaamschen landbouw, het gevolg van zijne groote vruchtbaarheid en zijne mooie waterregeling. In Indië en speciaal op Java bleef de cultuur bepïrkt tot de streken langs de kusten en de enkele daarvoor geschikte rivieren. Toen was Suriname een belanglijker cultuurland dan Java. De vorige eeuw bracht ons evenwel de groote ontwikkeling van het land-transport, waardoor nieuwe gebieden in cultuur kwamen, die Surime, dat niet met zijn tijd meeging, groote concurrentie aandeden, het voorbij streefden en het ten slotte als cultuurland te gronde richtten. De Surinaamsche plantages zijn niet met hun tijd meegegaan, op het gebied van wegen zijn ze zoo conservatief, als men zich slechts denken kan." Gelukkig hebben in de laatste jaren enkele plantages een moderner standpunt ingenomen en zijn begonnen wegen aan te leggen. Voor eene goede ontwikkeling van den grooten landbouw is het eene dringende eisch de plantages van goede wegen te voorzien, waarbij het watertransport natuurlijk niet verwaarloosd mag worden, omdat dit nog altijd voor massale producten het goedkoopste transportmiddel is. Zooals gezegd, op dc meeste plantages bestaan geen wegen, waardoor het toezicht houdende personeel en het werkvolk zich naar hun werk moeten begeven en zich moeten verplaatsen langs onbegaanbare zelf ontstane paadjes, die in den drogen tijd zeer hobbelig zijn, waarlangs men zich slechts voortbewegen kan door veel lichaamsinspanning en volle aandacht, terwijl die in den regentijd in modderpoelen zijn herschapen, waarlangs men zich zoo goed als niet kan voortbewegen. Eene beschrijving behoef ik daarvan niet te geven, een ieder kent dien toestand, een ieder ergert zich er aan. Steeds, als ik op Slootwijk mijne bestemming had bereikt langs zoo'n glibberig, levensgevaarlijk pad vol modderpoelen, en een oogenblik moest uitrusten van de vermoeienis en inspanning, vroeg ik mij af wat toch wel de reden mag geweest zijn, dat geen verandering is gebracht in dezen onhoudbaren toestand, die nog dateert uit den slaventijd, toen het personeel zich wel bijna uitsluitend te water verplaatste, daar men over volop tijd beschikte en zich niet bekommerde over de wijze waarop de slaven het werk moesten bereiken. Een antwoord vond ik niet. Daarbij komen nog de vele trenzen en trekkers, die op zoo weinig mogelijk plaatsen overbrugd zijn, zoodat men dagelijks verplicht is tot springen, als men daartoe in staat is of tot liet doorwaden. Typeerend was wel, dat op één plantage een werkman met een plank achter ons aan liep, om steeds de grootere trenzen te overbruggen en ons te brengen, daar waar we wilden zijn. Welken invloed deze toestand op het werk heeft, bleek mij op eene onderneming, waar ik een bepaald werk te verrichten had. Dat werk, dat ik op Java op mijn slofjes in één dag had kunnen doen, nam hier drie dagen in beslag. De voordeelen van een goed wegengtelse! zijn: le. het werkvolk komt veel vlugger op z'n werk en in veel frisscher toestand, het kan zich veel vlugger verplaatsen en kan daardoor veel meer werk presteeren. 2e. Het aantal zieken zal aanmerkelijk verminderen, doordat het aantal been- en voetwonden en ziekten, die thans een belangrijk percentage v/h aantal zieken uitmaakt, zeer sterk zal verminderen. 3e. Het toezicht houdende personeel komt veel vlugger op het werk, is in staat onderweg reeds controle en toezicht uit te oefenen, doordat de weg niet z'n geheele aandacht vraagt, is veel frisscher en onvermoeid, als het werk begint, kan en zal zich veel makkelijker verplaatsen dan nu het geval is. In het kort, het toezicht wordt veel intensiever en het personeel kan meer inspecteeren. 4e. Het gebruik van moderne vervoermiddelen als rijdier, rijwiel, zelfs motorrijwiel wordt mogelijk. Wat dit beteekent, daarvoor behoef ik er maar op te wijzen, dat thans de helft van den tijd de opzichters en 3/4 van z'n werkkracht benoodigd is voor de verplaatsing, zoodat de rest slechts overblijft van z'n werk, terwijl op eene moderne plantage de heele tijd en de heele werkkracht aan het werk ten goede komt. Daardoor wordt het ook mogelijk, dat de groóte moderne plantges door één persoon beheerd kunnen worden en dat het aantal opzichters daarop in verhouding tot Suriname zoo bijzonder klein is. De bestaans-voorwaarden van het personeel worden zooveel beter. Ik behoef slechts er op te wijzen, dat het dan niet meer noodig is het middagmaal in het veld te bezigen en dat doorliet meerdere werk, dat ze verrichten, zij ook beter betaald kunnen worden. Bovendien wordt er meer van hun geest en minder van hun lichaam geëischt, wat van zelf zal leiden tot een hooger peil. De aanleg van wegen is dan ook een absolute eisch van het moderne plantagebedrijf. Weinig werken zullen zoo goed rendeeren als het aanleggen van wegen. PUNT IV. 4o. Daar de toekomst van Suriname gezocht moet worden in den grooten landbouw, die in de laatste jaren eene zeer duidelijke opleving vertoont, is het noodzakelijk tijdig zorg te dragen voor technisch goed ontwikkeld personeel. De heer Van Hasselt: Mijne Heeren ! U zult het wel met mij eens zijn, dat de groote landbouw in Suriname slechts heil te verwachten heeft van het moderne plantagebedrijf. Maar U zult dan tevens moeten erkennen, dat het moderne plantegebedrijf moderne goed ontwikkelde planters noodig heeft. In de eerste plaats directeuren, die in het moderne bedrijf op hun plaats zijn, die in staat zijn met hun tijd mede te gaan en de noodige verbeteringen aan te brengen en het bedrijf op de meest intensieve wijze te leiden, maar in de tweede plaats eene groote staf van goed onderlegde initiatief bezittende opzichters, die het ptantagewerk moeten verrichten en waaruit de directeuren moeten voorkomen. Nu heeft het moderne plantagebedrijf z'n intrede gedaan in de kolonie. Suriname heeft ook voor hetoogenblik een voldoend aantal moderne plantagedirecteuren, maar ik mis hier bijna geheel de breede staf van goed onderlegde, initiatief bezittende opzichters. Niet alleen dat daardoor het werk op de plantages lijdt, maar reeds zeer spoedig zal het oogenblik aangebroken zijn, dat men onder de opzichters geen goede directeuren kan vinden. Het is daarom een levensbehoefte van den grooten landbouw in dit gebrek ten spoedigste te voorzien, anders wordt de bestaande opleving in haar kiem gesmoord. Door eenige directeuren werd als bezwaar aangevoerd, dat men die jongelui geen goede toekomst kan verzekeren. Maar Mijne Heeren, als men vertrouwen heeft in den grooten landbouw in deze kolonie, dan is men consequent door aan te nemen, dat die jongelui wel een goede toekomst zullen hebben. Alles wijst er op, dat binnen enkele jaren het kapitaal meer vertrouwen zal krijgen in Suriname, dan zullen meerdere plantages in het leven worden geroepen, oude noodlijdende plantages zullen gereorganiseerd worden. Deze plantageis hebben directeuren noodig, die thans slechts bij hooge uitzondering onder de tegenwoordige op ■ zichters te vinden zijn. Over de toekomst van die jongelui behoeft men zich niet bang te maken, als de teekenen niet bedrie- gen, zal die toekomst goed zijn. Zelfs voor het geval, dat die teekenen wel bedriegen, behoeft men zich geen gewetensbezwaren te maken. Is de promotiekans gering, dan zullen de flinke jongelui zich wel naar cultuurgebieden begeven met meer toekomst voor hen ; de hier doorgebrachte jaren zijn niet voor hen verloren, de hier opgedane ervaring zal hen daar zeer goed te pas komen. Alleen moesten zij in dat geval niet te lang hier blijven, en daaraan kunnen de directeuren, die blijken geven zooveel voor hun personeel te voelen, zelf veel doen. Het door mij bedoelde personeel moet uit Holland komen, waar het gezocht dient te worden op die scholen en cursussen, welke bezocht worden door zonen uit den landbouwstand, dus jongelui, die naast eene goede technische opleiding, van huis uit met den landbouw vertrouwd zijn. De heer L e y s : lk zou even iets willen vragen. Moeten de jongelui, die in Indië een landbouwkundige betrekking wenschen te vervullen, speciaal een Indische opleiding genoten hebben ? Ik heb b. v. gehoord van jongelui, die van Gymnasia of kweekscholen uit, goede betrekkingen in Indië hebben gekregen. Doet men in Indië nog iets voor hun vorming of doen zij hun kennis slechts op in dje practijk ? De heer Van Hasselt: Die kennis wordt vooreerst op de ondernemingen zelf verkregen. Maar de ervaring, die men in Indië heeft opgedaan, Ls, dat de jongelui van de landbouw-cursussen de beste opzichters en administrateurs geven. Bij mijn eigen bedrijf prefereer ik uitsluitend jongelui van de tuinbouwschool in Frederiksoord, omdat bij het onderwijs aldaar theorie en practijk samengaan. Men besteedt daar de eene helft van den tijd voor practijk, de andere voor theorie. Het gevolg daarvan is, dat er jongelui komen, die weten aan te pakken. Een ander cultuurlichaam, de Cultuurmaatschappij Amsterdam—, laat van de Heidemaatschappij jongelui uitkomen. De school in Wageningen levert ook een groot aantal en andere landbouwcursussen eveneens. Tot nog toe is er geen behoefte aan tropische opleiding in Holland. De hoofdzaak is kennis van den landbouw, de practijk komt wel in Indië. PUNT V. 5o. Om de groote landbouw zoo intensief mogelijk te kunnen drijven is het wenschelijk den opzichters op de plantages afzonderlijke afdeelingen in beheer te geven, waarvoor zij in hun geheel verantwoordelijk zijn. De heer Van Hasselt: Het grootste verschil tusschen de plantages in Oost-Indië en die in Suriname ziet men in de tewerkstelling van de opzichters. Daar de plantages onderverdeeld zijn in afdeelingen, die onder het toezicht van den Directeur zelfstandig beheerd worden door de opzichters, die voor hunne afdeeling verantwoordelijk zijn en hier plantages zonder verdere indeeling en waar de opzichters met bepaalde werkzaamheden belast worden over de geheele onderneming. Het gevolg van deze werkwijze is, dat de opzichters verlaagd worden tot het werk van mandoers en de directeuren tot het werk van opzichters; of omgekeerd in Oost-Arië doen de opzichters het werk wat hier de plantagedirecteuren doen, uitgezonderd natuurlijk de algemeene leiding. Dat deze werkwijze zich nog niet gewroken heeft in Suriname, wijt ik in hoofdzaak aan de kleinheid van de plantages. Het systeem zou absoluut onuitvoerbaar blijken, indien hier het groot plantagebedrijf kwam , otngekeerd bij de invoering van dat bedrijf, zal dan dat systeem ernstige bezwaren veroorzaken. Ik heb getracht de voordeelen van dat systeem te ontdekken, het is mij niet mogen gelukken, ik heb slechts de nadeelen gevonden. Deze nadeelen zijn : le. Het uitschakelen van de onderlinge concurrentie tuskhen de verschillende afdeelingen, waarmede op Java zulke schitterende resultaten zijn verkregen, wat betreft goede aanplanten en goedkoop werken. 2e. Het weinig gelegenheid geven voor initiatief-ontwikkeling der opzichters. 3e. Het weinige verantwoordelijkheidsgevoel der opzichters, en tevens de onmogelijkheid de opzichters verantwoordelijk te stellen voor bepaalde fouten. 4e. Het ontbreken van twee instanties van beheer op de onderneming, d. w. z. de opzichter, die in zijn afdeeling het werk zelfstandig regelt en de contróle daarop door den directeur. De opzichter is door zijn plaatselijke kennis beter in staat het werk te regelen dan de directeur, die het hier zonder controle stellig moet doen. 5e. Het werk geven door den directeur, dat niet doorhem dient te geschieden, waardoor hij minder tijd heeft voor zijn overige werk. Ik heb mij de vraag gesteld, of dit systeem geen overblijfsel is van den slaventijd, toen iedere groep van slaven, die met een bepaald werk belast was, onder toezicht van een blankofficier stond. De groep van hoofdlieden zal toen in hoofdzaak wel ontbroken hebben. De invoering van het Oost-Indisch systeem eischt een staf van goede hoofdlieden of mandoers, die onder de opzichters met de uitvoering van de verscheidene werkzaamheden worden belast. Naar ik geloof, zal dat hier geen bezwaar ondervinden. Het O. I. systeem van tewerkstelling der opzichters, kan ik den heeren planters ten zeerste aanbevelen. De heer Welle: In deze Kolonie zijn er niet voldoende arbeiders, daarom geloof ik, dat het systeem, dat op Java zoo gunstig werkt, n.1. dat elk opzichter zijn eigen terrein heeft, hier moeilijk kan worden toegepast. Ik heb dit nog zooeven met den heer Shields besproken, die met de werkwijze hier en op Java vertrouwd is en deze verklaarde het met mij eens te zijn. Het aanbevolen systeem brengt mede, dat elk opzichter een vasten ploeg arbeiders heeft, het gemis aan werkkrachten maakt echter, dat men niet een bepaald aantal arbeiders aan een bepaalde plaats kan binden, telkens weer komt het voor, dat men een zoo groot mogelijk aantal koelies, op de door den directeur aan te geven velden moet kunnen brengen om op die wijze het meeste voordeel te kunnen trekken van grondbewerking in verband met het seizoen. Het systeem eischt verder goed onderlegde en betrouwbare opzichters, anders voert het vaak tot oneerlijke concurrentie. Zoo is het voorgekomen, dat een opzichter aan zijn collega oude en waardelooze bibit zond, in het vertrouwen, dat deze, na geplant te zijn, nimmer zou opkomen, het gevolg daarvan zou dan wezen een groot verschil in rietopbrengst tusschen de aan de beide opzichters toegewezen velden. Nu kan men zeggen, dat de Directeur daartegen had moeten waken, maar deze kan niet op alles letten. Op Mariënburg is het door U aanbevolen systeem beproefd door een Java-planter, doch kort daarna weder door hem opgegeven. De heer W a 11 e r : Even wil ik hier bijvoegen, dat de vorige directeur van Mariënburg, die 20 jaar directeur in Oost-Indië is geweest en 5 jaar op Mariënburg dit systeem ook niet 'heeft kunnen doorvoeren. De heer Van Hasselt: De he^r Welle heeft hier gesproken over het aantal werklui, dat een bezwaar zou zijn. Het is voor mij moeilijk om mij in dit bezwaar in te denken, omdat ik altijd met voldoende werklur gewerkt heb. Een bepaald aantal werklui moet een bepaald werk verrichten. Het zal nu afhangen van de indeeling van de afdeelingen en dan kan ik mij voorstellen, dat wanneer men daarmede begint, men den eenen opzichter te veel volk geeft en den anderen opzichter te weinig. Dat is gedurende de loopende week moeilijk te veranderen, want dit zou in de boekhouding verwarring brengen. Wanneer de eene opzichter harder opschiet dan de andere, ligt het op den weg van den directeur om aan het eind van de week het werkvolk van den een te vermeerderen en dat van den andere te verminderen. De kwestie van oneerlijke concurrentie, is ook weer een zaak, die natuurlijk de directeur dient te regelen. De heer Welle heeft gesproken over het in handen stoppen van slecht topriet. Maar ik denk, dat het hier hetzelfde geval is als bij het Javaansche systeem, waar topriet van buiten aangevoerd wordt. De verdeeling echter, gebeurt onder toezicht en zoo is dit gemakkelijk te voorkomen. Èn dat de toestand, wat de werkverdeeling onder de opzichters betreft, niet met de contractanten alhier door te voeren is, kan ik ook niet begrijpen, aangezien de buitenbezittingen van Java in het zelfde geval verkeeren. En daar bestaat dit systeem toch overal. Het is juist op Sumatra en Borneo o. a.; dat de indeeling in opzichtersafdeelingen bestaat, waarbij dan de opzichters absoluut verantwoordelijk zijn. De heer Waller heeft aangegeven, dat op Mariënburg een directeur is geweest, die 20 jaar op Java had gewerkt. Ja, ik kan hierop moeilijk een antwoord geven. Ik kan zooals ik gezegd heb, en waarover wij al zooeven gesproken hebben, niet inzien, dat het door mij aanbevolen systeem zoodanige nadeelen zou hebben, dat het niet op de een of andere manier ingevoerd zou kunnen worden. Ik geef toe, dat zich in den beginne groote bezwaren en moeilijkheden zouden kunnen voordoen, natuurlijk zou dit groote inspanning vereischen, maar als die periode eenmaal voorbij is, zal dit systeem zeer veel goeds uitwerken. De heer J. R. C. Gonggrijp: Hoe groot is ongeveer de afdeeling van één opzichter op Java ? Hoeveel H. A. of bouws bevat ze ? De heer Van Hasselt: Dit verschilt al naar de betrokken cultures. Bij suiker heeft men 200 a 300 bouws per tuinopzichter. Bij de rubbercultuur is er een groot verschil; als het betreft de aanleg heeft men zelfs 200 of 300 bouws per opzichter. Wanneer de boomen echter in tap komen, wordt dit 100 H. A. per opzichter. Wat de koffie betreft, daarvan heb ik geen ervaring, maar ik geloof, dat iedere opzichter 100 of 150 H. A. beheert. De heer J. R. C. Q o n g g r ij p : Dan zie ik, dat wij hier verkeerde namen gebruiken en de directeuren eigenlijk opzichters zijn. De heer Van Hasselt: Ja, dat is zoo en dit is hetzelfde wat ik al gezegd heb. De heer J. R. C. G o n g g r ij p : Dan ben ik hei met U eens, dat de directeuren opzichterswerk doen. En hoe kan men aan iederen opzichter een zelfstandige afdeeling geven als ze over de heple onderneming g jan ? \ De heer Welle: Ik geloof, U vergelijkt Deli met de toestanden hier. Daar hebt U natuurlijk ook immigranten, maar een grooter aantal wordt daar gemakkelijk verkregen. Wij blijven hier met een zelfde gering aantal werken, dus gaat de vergelijking tusschen Deli en hier niet op. In de suikercultuur kunnen wij niet altijd, wanneer wij willen immigranten krijgen. Dit was b. v. ook het geval in het vorige jaar. Men werkt dan met een kleinere macht dan waarmede men werken moet en de verdeeling van ieders terrein is niet mogelijk, daar men met een kleinere massa grootere oppervlakten moet bewerken en de afscheiding moeilijker is. Wij hebben de heele macht noodig voor een bepaald stuk, wanneerwij profijt willen trekken van de weersgesteldheid, die anders verLoren zou gaan, en dit mag niet gebeuren. Ik heb wel eens gehoord, misschien spreekt de Gouverneur inij dit tegen, dat op oorlogs-en op koopvaardijschepen hetzelfde verschil bestaat. Met een groote bemanning kan alles gemakkelijker geregeld worden, maar op kleinere schepen of in slechte tijden, tijden van nood, worden de mannen van hun gewoon werk afgeroepen, al hebben zij van dat andere niet zooveel verstand, want dan kan men alles niet precies hebben zooals het behoort. Dit gebeurt elk oogenblik weer. Zoo kan er ook geene rekening gehouden worden met het speciale werk van iederen opzichter. Als U morgen op Mariënburg komt, geloof ik, dat U tot de zelfde conclusie zult komen. De heer Van Hasselt: Van de suiker heb ik geen ervaring, ?ooals ik al gezegd heb. De heer Welle: Het is wel kenmerkend, dat de heer Shields, die het verder volkomen met U eens is, in de practijk heeft gezien, dat dit systeem hier niet doorgevoerd kan worden. Wij strijden niet tegen het principe, maar tegen de onmogelijkheid om met een klein aantal arbeiders dit principe door te voeren. De heer Van Hasselt: Ik bedoel ook, wanneer er voldoende arbeiders zijn. De heer Welle: Het streven moet er volkomen op gericht zijn eene groote hoeveelheid vrije arbeiders om de plantage heen te verzamelen. Op bepaalde momenten moeten wij veel menschen kunnen krijgen en op het oogenblik past de toestand zich daaraan niet aan. Het spijt mij, dat ik U het morgen zal - kunnen bewijzen, ik wenschte wel dat dit anders was. De heer Van Hasselt: Het zou goed zijn. De heer Welle: Ik spreek daarom alleen tegen wat er beweerd wordt, n. 1. dat wij zooals U zegt, onzen tijd ten achter of conservatief zijn. Dit is echter niet het geval,—de noodzakelijkheid, de slechte omstandigheden dwingen ons er toe. De heer Van Hasselt: Ja, dat is waar. De heer J. R. C. G o n g g r ij p : Eén punt is naar mijne meening vergeten. In de inleiding is gewezen op het heilzame van onderlinge concurrentie tusschen de chefs der opzichters van de verschillende afdeelingen. Er is gezegd, dat men daarmee werkelijk wonderen heeft bereikt. Dat zou men ook hier kunnen invoeren onder de directeuren of lie- ver gezegd „hoofdopzichters" want dat is toch een betere naam. Het zou ook hier veel goeds doen, maar dit doet men niet; men doet dit niet gaarne, wat bepaald een fout is. Ik geloof, dat de reden hierin moet worden gezocht, dat wij en onze collega's te veel op de vingers worden gekeken. Wanneer wij trachten te concurreeren en minder betalen willen hooren wij onmiddellijk, dat wij onze arbeiders te kort doen en dan krijgen wij het met de autoriteiten aan den stok. Wij moeten concurreeren op de wereldmarkt, en dus leeren zooveel werk als mogelijk is te verkrijgen :voor een bepaald loon. Dit loon moet voldoende zijn, anders krijgt men ontevreden arbeiders, en is daar altijd zelf de eerste dupe van. Helaas is ervan de zijde der autoriteiten altijd een aandrang om de loonen op te drijven. Voor ons een levenskwestie om deze op een zeker peil te houden, waar boven men niet gaan mag of kan. Is men nu in staat om een werk voor minder geld te doen, dan maakt men dit niet bekend uit vrees voor eene slechte reputatie of door de autoriteiten verkeerd te worden beoordeeld. PUNT VI. 60. Om het kapitaal mogelijk te maken in meerdere mate deel te nemen aan den grooten landbouw in Suriname, is het wenschelijk aan de financieele resultaten van dien grooten landbouw de meest mogelijke publiciteit te geven. De heer Van Hasselt: In iedere courant, in ieder tijdschrift van kolonialen landbouw vindt men de noteeringen van de aandeelen, de jaarverslagen, de producties en de winsten van de Oost-Indische cultuurondernemingen. Dat is de meest actieve reclame, die maar gemaakt kan worden voor den landbouw in Oost-Indië. Daarentegen vindt men nooit iets over Suriname, met het gevolg, dat die kolonie als cultuurland bij het groote publiek onbekend is. De oorzaak is, dat de plantages zich in hoofdzaak in handen bevinden van particulieren en dat de Naamlooze Vennootschappen hier, zoover mij bekend, geheel ontbreken. Hier zal dus op andere wijze meer bekendheid gegeven moeten worden aan de resultaten van den grooten landbouw. De planters, de plantersvereenigingen, de Kamer van Koophandel, liet departement van Landbouw moeten de handen in elkaar slaan en zorgen dat de resultaten van den grooten landbouw in den meest uitgebreiden zin gepubliceerd worden in dagbladen en tijdschriften. In de eerste plaats is het evenwel noodig, dat de plantage directeuren van hunne eigenaren machtiging vragen tot bekendmaking van de bedrijfsresultaten, zoo mogelijk ook de balans en winst- en verliesrekening, hetzij met, hetzonder den plantagenaam. Vooral de plantersvereeniging kan hier een hoogst nuttig werk verrichten, een werk dat zal blijken zeer dankbaar te zijn en goede vruchten te dragen. Goede reclame, dat is te zeggen het publiceeren van de bereikte resultaten, is dringend noodig; zonder dat wordt de aandacht van liet kapitaal niet op Suriname gevestigd. Het is toch wel frappant, dat ik bij de voorbereiding van mijn opdracht, me veel moeite gegeven heb, op de hoogte te komen van de bedrijfsresultaten van den grooten landbouw in Suriname. Dat is me niet alleen absoluut mislukt, maar wel kreeg ik van alle zijden den indruk, dat men niet het minste vertrouwen had in den Surinaamschen landbouw. Zelfs op rteis hierheen, aan boord van de K. W. I. M. werd niet anders dan met geringschatting van den Surinaamschen landbouw gesproken. Dat moet anders worden en dat kan anders worden, indien slechts de reeds bereikte en nog te bereiken resultaten gepubliceerd worden. De heer Welle: U zegt immers, dat niemand hier zijn cijfers publiceert. Wij doen dit elk jaar. Dit is misschien uw aandacht ontgaan omdat dit de eenige plantage is, die het doet, maar in elk geval het wordt gedaan. De heer Ter Laag: Het tot heden niet gebruik maken van gunstige cyfers voor reclame, had eene andere reden: De cyfers daartoe geschikt ontbraken ons tot voor korten tijd zoo goed als geheel. Nog slechts kort geleden verkeerden zoo goed als alle plantages in Suriname in slechte conditie en van cyfers, die verlies aantoonen kan men natuurlijk geen nuttig effect verwachten. Binnen kort zal dit echter wel veranderen omdat de nog jonge cultures op verscheidene plantages er goed voorstaan en na één of twee jaar in volle productie zullen komen. Van de dan verkregen winstcyfers zal men een gunstig effect kunnen verwachten. Al te lang reeds .heeft men het kapitaal hierheen trachten te lokken met voorspiegelingen, die helaas tot voor korten tijd niet bewaarheid zijn geworden. Hierdoor is men buitenaf omtrent Suriname — en terecht — pessimistisch gestemd geworden. Zonder dat men nu met cyfers kan aankomen die verkrc&en succes bewijzen, herwint Suriname het geschokt vertrouwen niet. Er is m. i. wel eens te veel reclame gemaakt voor Suriname zonder dat voor die reclame degelijke gronden bestonden en dan werkt reclame nadeelig inplaats van gunstig. De heer Van Hasselt: Ik ben het niet met U eens, zooals ik U gezegd heb. Op het oogenblik zijn er wel resultaten. In Holland heb ik getracht iets daarover te weten te komen, en het is mij ondanks veel moeite niet gelukt; en daarom beweer ik, dat er wel gebrek is aan goede reclame. Zoo geloof ik, dat men met de bekendmaking van cijfers van nog meer ondernemingen iets zou hebben kunnen bereiken. De heer Ter Laag: Van slechts enkele zijn gunstige cyfers bekend. De suikerplantages laat ik hier buiten rekening. Deze hebben zeer zeker ' schitterende zaken gemaakt, doch men moet niet vergeten, dat dit het gevolg is geweest, voor een groot deel tenminste, van de zeer goede prijzen tengevolge van den oorlog verkregen. Uitbreiding van deze cultuur zal moeten uitgaan van de eigenaren van de reeds bestaande plantages en dezen zullen daar zeker toe overgaan als dat in hun belang blijkt. Wat de koffieplantages betreft daarvan kunnen er een paar op prachtige resultaten wijzen, doch dit succes is nog jong. De cacaoplantages, die onder de krullotenziekte zwaar geleden hebben, leverden zoo goed als alle tot heden geen winst op, terwijl er veel met verlies werkten. Laat dit verlies in winst overgaan — hetgeen bij een behoorlijke cultuur verwacht kan worden nu — en de stemming zal anders worden. Reclame zonder praktische voorbeelden van succes heeft geen uitwerking, althans niet meer voor Suriname. Toon het kapitaal, dat er gelegenheid is om winsten te maken en het wordt willig. Hierbij denk ik onwillekeurig aan de heeren van de Surinaamsche Bank. Nog slechts enkele maanden geleden trachtte ik den heer Dyckmeester voorden landbouw te interesseeren, doch vond hem toen zeer pessimistisch daarover gestemd. Het doet mij genoegen sedert eenigen tijd opgemerkt te hebben, dat hij van opinie veranderd is en thans de toekomst niet donker inziet. De heer Van Hasselt: Het frappante is geweest, dat ik in Europa zoo veel ongunstigs had gehooord over deq landbouw in Suriname, en ik was nog maar pas aan wal of ik zag de gunstige resultaten. Dat is nu zeer verklaarbaar, want in Holland heeft men altijd verloren bij de groote ondernemingen alhier, en die antireclame bestaat nog altijd en is niet geweken voor de enkele gunstige cijfers. Over 2 of 3 jaar komt de eerste stoot en daarna komt het groot kapitaal in overvloed. De heer S. H. G o n g g r ij p : Ik zit er al 35 jaar op te wachten. PUNT IX. 9o. De overeenkomstig de immigratie wetgeving voor bizondere inspanning of vaardigheid geeisclite verhooging van het minimum loon dient ten opzichte van de heveatappers verkregen te worden door een premie. S De heer Van Hasselt: In de immigratiewetgeving is bepaald, dat voor arbeid, waartoe bijzondere inspanning of vaardigheid wordt vereischt, het minimum loon op een hooger bedrag moet worden gesteld. Naar ik verneem, zal de heveatap onder deze bepaling kunnen vallen. Wordt dit zonder meer b. v. vastgesteld op f 070, dan zal, zoowel de beste als de slechtste heveatapper eenvoudig f 0 70 per dag moeten vetdienen, de tapkosten worden daardoor verhoogd, zonder dat daartegenover eenig voordeel staat in den vorm van een hoogere rubberopbrengst per tapper. Ik zou hier het Oost-Indisch premiestelsel willen aanbevelen, waaronder het gelukt is, de rubberproductie per tapper kolossaal op te voeren, waarbij de tapper, die werkelijk skilled labour verricht, beloond wordt en in evenredigdheid zelfs buitengewoon beloond wordt, terwijl de tapper, die geen bijzondere vaardigheid bezit en zich niet bijzonder inspant, zijn gewoon loon blijft behouden. De toepassing van het premiestelsel acht ik de meest rechtvaardige toepassing van het bestaande voorschrift, waarbij werkgever en werknemer gelijkmatig bevoordeeld worden, omdat de werknemer werkelijk loon naar werken krijgt en de werkgever voor een hooger loon ook meer arbeid krijgt in den vorm van een hoogere productie. De heer A r n t z : Ik zou graag aan den heer Van Hasselt willen vragen, of hij mij kan mededeelen, op welke manier het premiestelsel in de Oost is ingevoerd geworden. De heer Van Hasselt: Ik moet op den voorgrond stellen, dat in Indië bij de betaling van heveatappers 2 systemen bestaan ; volgens het eene betaalt men per dagtaak, het andere is aanneemwerk. Deze * De heer L e y s : Mijnheer de Voorzitter, mag ik van de gelegenheid gebruik maken, om, aan het slot van de voordracht van den heer Van Hasselt als wnd. Directeur van den Landbouw een enkel woordje te zeggen. En dat is een woord van dank voor de wijze, waarop de heer Van Hasselt de vele en velerlei onderwerpen heeft besproken en die bij wijze van punten ter tafel zijn gebracht. Hij heeft dat gedaan op een manier, die ons den moed als planter nog niet doet verliezen, en ik geloof zeker, dat de rede van den heer Van Hasselt voor ons zal zijn een prikkel om voort te gaan op den ingeslagen weg en de verbeteringen, waartoe wij in staat zijn, aan te brengen. Wij moeten trachten ons voordeel te doen met zijne aanwijzingen, en al heeft hij op enkele fouten moeten wijzen, wij mogen hem dit niet kwalijk nemen, maar dankbaar zijn, dat hij ons de middelen heeft aan de hand gedaan om de fouten te herstellen. Spr. heeft b. v. in purit 4 een lichtpunt aangewezen. En dat trof mij, want er is wel meer in Suriname iemand uitgekomen om rapport uit te brengen, en dan is het ook wel gebeurd, dat in dat rapport geen enkel lichtpunt doorschemerde. Maar in punt 4 blijkt, dat de heer Van Hasselt wel degelijk eenige lichtpunten ziet in de toekomst van het plantersbedrijf en dat Spr. dit bedrijf niet beschouwt als ten doode opgeschreven. Ik acht het ook noodig, dat er meer kapitaal in de kolonie komt. dat het bedrijf in vele opzichten gereorganiseerd wordt en eenige aangegeven wijzigingen worden aangebracht. Ik hoop dat de mededeelingen van den heer Van Hasselt in het moederland, over wat hij in Suriname gezien, gehoord en ondervonden heeft, de beste reclame zullen zijn voor de kolonie en voor het plantersbedrijf. Maar dan moet de heer van Hasselt niet al te veel over dit punt praten aan boord van de K. W. 1. M., want dan wordt het lichtje weer uitgebluscht voor hij in Amsterdam aankomt. De Voorzitter: Mijne Heeren. Ervaring en autoriteit hebben gesproken. Aar^ mij, als Voorzitter, het voorrecht het woord van dank uit te snreken. M- de Gouverneur! Wij zijn U zeer erkentelijk, dat U hedenavond in ons midden heeft willen vertoeven. Met genoegen mag ik voorts constateeren, dat deze bijeenkomst een zeer druk bezochte was. Het was trouwens te verwachten, dat de belangstelling voor de behandelde onderwerpen «root zou zijn. Met het oog daarop heeft het Bestuur gemeend, dat het moest trachten een verslag te laten samenstellen van wat hier vanavond is gezegd geworden. Aan de dames, die den zwaren stenografischen arbeid daarvoor noodig, gedurende vele uren achtereen hadden te vervullen past het onze dank uit te spreken. Wanneer wij in staat zullen worden gesteld dit verslag te lezen, zullen wij vol dankbaarheid erkennen, wat deze arbeid is geweest. En eindelijk, M. Van Hasselt, een woord van dank aan U. Wij hebben Uwe woorden met aandachtige belangstelling aangehoord en het zal ons zeker eene aansporing zijn om de punten, die U heeft aangeroerd, nader te bestudeeren, ons zelf rekenschap te geven, wat er te doen is en met anderen te overleggen in welke richting wij het best kunnen werken. Binnen kort verlaat U Suriname; wij wenschen U eene goede reis naar Holland en later naar de Oost, en verzekeren U, dat Uwe persoonlijkheid in dankbare herinnering bij de Surinaamsche planterswereld zal blijven. De Gouverneur: Mijnheer de Voorzitter! Ik wensch U met een enkel woord te bedanken voor de uitnoodiging, die ik van de Landbouwvereeniging ontvangen heb, en beveel mij ook gaarne voor het vervolg aan. De Voorzitter: Hierbij sluit ik de bijeenkomst.