1 R34 1 RIKT VERTROUWELIJK.» ' D 49 , Ten einde de missive 7 September 1899 van den heer C I Koch aan te vullen en te wijzigen, waar zulks noodig is' moet terug gegaan worden tot 1888, liet tijdstip van de eerste botsing tusschen den heer C. J. Koch en mij. In 1888 werden mijn collega Halkema en ik door den heer C. J. Koch gelast de woeste gronden, bezuiden en bewesten Soember Kerto, voor een gedeelte af te bakenen, grefispalen te plaatsen en verdere voorbereidende maatregelen te treffen voor het aanleggen van twee nieuwe koffie-ondernemingen. ^ Deze gronden waren door den heer L. J. Ivoch aangevraagd; er werden twee Naamlooze Vennootschappen van gevormd onder de namen „K. C. M. Soember Bokor,' K. C. M. Kalie Klepoe." . Halkema en ik, als zijnde de eenige opzichters van den heer C. J. Koch, rekenden op de administratie van deze landen, „Soember Bokor ' en „Kali Klepoe . Wat wij nooit gedacht hadden gebeurde iiu;^ twee w/tóvreemden werden aangezocht om de Administratie van bovengenoemde landen te voeren, niettegenstaande Halkema en ik gesolliciteerd hadden, en het ons niet aan bekwaamheid ontbrak, wat spoedig daarna bleek. Hoe wij gestemd waren, toen de heer Koch ons op een dergelijke wijze passeerde, zal ieder duidelijk zijn. Hierop besloten wij, elk voor zich, zoo spoedig mogelijk wat anders te zoeken. Dit gelukte Halkema ook spoedig, doordat hij de administratie kreeg van „Soember Doeren" op ƒ 400 traktement met jaarlijksche verhooging van ƒ 50 -j- 10 °/0 in de winst. Deze betrekking had Halkema aangenomen, zonder dat de heer Koch hiervan iets afwist. Voorziende dat deze boos zou worden, vroeg Halkema mij: „Zeg, ga je mee naar het kantoor; ik ga baas Koch „vertellen dat ik een administratie heb". N.B. Ten einde het volgen van dit schrijven den lezer gemakkelijk te maken, is hierachter de missive C. J. Koch (d.d. 7 Sept. 1899) afgedrukt. Ik ging mee en was getuige van het het volgende gesprek: IIalkema : Mijnheer Koch, ik heb een administratie gekregen. Koch : Ik feliciteer je; maar mag ik ook weten waar ? Halkema: Zeker mijnheer: bij den heer Lagerweij voor „Soember Doeren". Koch : En heb je dat aangenomen ? Halkema : Ja mijnheer! Koch: G..v..d..,.! dat neem ik je eeuwig kwalijk om me zoo de pas af te snijden. Halkema: Ja mijnheer Koch, u hebt mij gepasseerd, niettegenstaande ik solliciteerde voor „Bokor" en „Klepoe"; en ik maakte hieruit op, dat ik toch nooit kans had, en ik wensch niet altijd opzichter te blijven. Koch: Wat denken jului wel, dat ik mijn eigen ruiten in zal slaan ? Hier had de heer Koch zich versproken en nam het gesprek een einde. liet resultaat was, dat Halkema, die den heer Koch zeven jaren met veel toewijding gediend had, de aanzegging kreeg om binnen twee dagen het land te verlaten, hetgeen ook geschiedde binnen zeer korten tijd. Dit voorval prentte zich in mijn geheugen en niemand zal zich verwonderen dat een groot deel der achting, die ik voor den heer Koch had, verloren ging, en ik den heer Koch nooit meer mijn volle vertrouwen kon schenken. Intusschen telden wij 1889 en Halkema was weg. Mijn eerste opslag had plaats gehad in 1888, en Januari 1889 kreeg ik mijn tweede verhooging, zoodat ik ƒ150. — had, toen Halkema weg ging. Het weggaan van Halkema gaf den heer Koch echter aanleiding om mij nog hetzelfde jaar 1889 ƒ 100.— opslag te geven, zoodat in dit eene jaar mijn traktement kwam van ƒ 125.— op ƒ 250.— 's maands. Elk zal voelen, hoe scheef de toestand was, waar de heer Koch zulk eene schikking moest maken. Ik was echter hiermede slechts half gebaat want ik was natuurlijk liever administrateur van „Soember Bokor' of van „Kalie Klepoe" geworden, en ik meende daarop ook eenig recht te hebben. Daarom ging ik tot IIalkema met het verzoek, mij te helpen in het zoeken van eene administratie, daar ik niet meer met lust op „Soember Kerto" werkte. Dit gelukte vrij spoedig en werd H^n_b^1^aSs) (de volgende SeTedaan, door de H^^Ven^ng^Ai^am ^ Ik zou het landje ,, ik31/ aandeelhouder worden koopen, ^ bank zo J"el ^ voorschieten. Tevens zou en zou de H. ~'A „„ ƒ 300— traktement met jaarik administrateur worden op ƒ j een maximum van lijksche verhoogmgen van . toelieten het >/« aan- iTiTr.rduafwi„riet-»<«*• -««- niet raadzaam achtte dewbetrekk.ng aa , dat mij echter de,, heer Koch bekend^met het ^ ^ WM gedaan, en kon doorgaan mït/300.-- voorstel, dat ik in 1- 3 bereide kotlie, en dat ik salaris, één gulden v"Vel Pemend> dan definitief admivoor den vervolge eerst < , Kerto" met jaarlijksehe strateur zou worden van„Soember tven j verhoogingen van ƒ 50. . „ maaf bleef op „Soember lk ging met naar „1 c ] , stuk dat als Kerto" en teekende op ee* "^ren ^ heer C. J. Koch, aanhef is gebruikt m e ™s" j . Deze missive werd dato 7 bept. 1«9J uit c5cn 5, Kerto" door den £Ürbl T STverWigd met de mededeeling dat Z.Ed. open kaart met mij wilde spelen vriencle„ e„ Bedoelde missive bevatte, wat J • ^ ^ missiveheb commissarissen had verteld. . g k we„schte ik den heer Koc„ gezegd da. ,k aa „ (Ut ik 'eenzi^dfge voorstellingen wtarvan dl. s.nk ni.gaat, «■<*M*"eel o£ de copie gehad! ™ssing herinneren, wat daarin stond^en over.uigen wa. er "«T ft » s^enf «s begor, ik te beseffen, hoe „oodig het was om het stuk letterlijk te kennen en zoo mogelijk een dergelijke verbintenis, die mij aan handen en voeten had gebonden, te kunnen verbreken. 01An • 1 1 +r- Intusschen ging 1891 voorbi] en werd ± 8100 picol koffie treoogst, met een doorsneeprijs van ƒ 66.— de picol, zoodat ruim ƒ 350.000 werd verdiend. Met einde 1891 ontving ik een schrijven van den heer C 1. Koch, dat ik voor nieuwjaars-cadeau kon beschikken over de navolgende condities: Ik werd van af 1 Januari 1892 definitief aangesteld als administrateur van „Soembei Kerto" met vol traktement op ƒ 500.— 's maands en f 1.- per picol van elke picol bereide koffie en, indien einde 1892 alles in orde werd bevonden, zou ik zes maanden verlof krijgen om naar Europa te gaan met behoud van lr'zoo'nverliep 1892 met een winstcijfer van ± ƒ 140.000 voor dat jaar, zoodat in de laatste twee jaren, dat ik de hoofdleiding had op Java, ± f 490.000 werd verdiend Dit was bruto-winstcijfer, waarvan vi gewone omstandigheden de administrateurs van „Bokor Klepoe" en „Goenang Sarie" 10 °/o voor het personeel zouden hebben ontvangen 0fIkeon.vï!;r&n gulden picolgeld of ƒ 12.500 +/2000 gratificatie en een kostbaar gouden hoi loge. Ik was er dus ingeloopen en nam me voor om bij de terugkomst van den heer Koch dit punt te bespreken; hetgeen ook einde 1892 geschiedde. Hierop ontstond het gesprek door den heer C. J. Koch ou blz 2 van zijne missive 7 Sept. 1899 aangehaald. Zijn schoonzuster wilde, volgens hem, niet hare toestemming geven om mij 10 n/o van de winst toe te kennen; mijn aandeel mocht niet meer bedragen dan 5 /„• Om welke reden van nu af de Directeur op het land ziinde f 500. salaris + 10 °/o van de brutowinst moest hebben en de administrateur slechts 5 °/o + } 500.— traktement is mij nog een raadsel. Maar of ik al veel praatte, het hielp mij niet; de gemachtigde van de schoonzustei, Mevr Koch—van Baak, mede-aandeelhoudster voor /, van t land, wilde het mij niet toestaan en de heer Koch kon er, volgens hem, werkelijk niets aan doen. Later, zeide de heer Koch, zou ik de 10"/» wel krijgen, als hij voor ^Zooals^dukleHjk Is.gwas begin 1892 het oude contract vervallen, en traden met18')3 de voor nieuwe, condities in, waarbn ik zou krijgen ƒ 500.- traktement en 5 °/o van de bruto-winst. De heer Koch zegt (blz. 2 alinea 29—30 missive 1 Sept. 1899) „wij werkten gedurende de jaren 1893—1895 alleraangenaamst samen," d. w. z. dat ik gedurende dien tijd het ZEd. niet lastig maakte om de 10 % uitgekeerd te krijgen, denkende, dat het zoo lang niet meer zou duren, of hij zou voorgoed naar Europa gaan. Ook vergeet de heer Koch te vertellen, hoeveel onaangename botsingen er voorvielen van huiselijken aard. Hievan had ZEd. wel geen last, maar ik zooveel te meer; zoodat ik niet kan beamen, dat ik van '93 tot '95 allerprettigst samen werkte. Niet alleen werden mij, door den invloed van de gemachtigde van ZEd. schoonzuster, mijn procenten slechts voor de helft uitbetaald, maar ik stond ook bloot aan onaangenaamheden, welke ik niet noodig vind hier te vertellen; maar die aan de kennissen in de omstreken van „Soember Kerto" bekend zijn, daar er geen geheimen van werden gemaakt. Een en ander was oorzaak, dat ik in 1895 verlof vroeg om naar Holland te gaan voor eenige maanden, wat mij, zonder eenige opheldering te vragen, werd verleend, wetende de heer Koch zeer goed, welke gespannen verhouding er bestond. Zooals hier blijkt was de toestand eenigszins anders dan de heer Koch op bl. 2 van zijne missive van / Sept. 1899 schreet. Dit tweede verlof was voor mij eene noodzakelijkheid geworden, daar de toestand op de onderneming voor mij onhoudbaar was; ik wilde mijn betrekking niet gaarne opgeven en de heer Koch stelde prijs op mijn diensten. Zeer juist geeft de heer Koch weer, bl. 3, alinea 8—19 van de missive van 7 Sept. 1899, wat ik toen met hem besprak, en ik heb slechts één bemerking, d. i. dat de toezegging van de 10% zonder toevoeging was „voor hel personeel Er was trouwens geen aanleiding toe om daar veel over te spreken, de statuten gaven aan: de 10°/o aan den administrateur konden uitgekeerd worden en de opzichters en inlandsch personeel waren altijd op exploitatie-kosten geboekt. Met verlof gaande en in Holland aankomende vond ik ten kantore van de heeren Koch & Suermondt een telegram van „Soember Kerto" Java: „Administrateurshuis verbrand, van den Berg moet terug komen". Dit moest zijn Directeurshuis, en bleef mij niets over dan met dezelfde boot terug te keeren. Ik had intusschen meer onkosten gemaakt dan mij lief was, maar zat na drie maanden weer op Java. Toen had het gesprek plaats dat op bladzijde 3, alinea 8—19 staat, maar waar de 10 °/o wordt genoemd zonder de toevoeging „voor het personeel". Ook was de mondelinge toezegging voor „Sekar Gadoeng ' en en „Gondang Tapen" reeds een feit. Na bovenstaande beloften ontving ik de definitieve vaststelling, die op bl. 3 alinea 23 tot bl. 4 alinea 1—5 van missive 7 Sept. 1899 wordt vermeld; en niettegenstaande mijn salaris met ƒ100.— werd verminderd voor „S. Djeroe", vond ik die regeling goed. Voor „Gondang Tapen", „Sekar Gadoeng", „Soember Bokor" en „Soember Kerto" ontving ik echter geen schriftelijke bevestiging van hetgeen afgesproken was. Voor „P. Sari" kreeg ik schriftelijk bericht, dat ik zou genieten ƒ 200.— traktement en ƒ 1.— picolgeld, tot een maximum van ƒ2000. Over de 10 % van „Soember Kerto" werd verder de volgende geschiedenis afgespeeld. De heer Koch vertrok einde 1895 naar Europa, mij ook voor „Kerto" zonder eenige schriftelijke condities achterlatende, hoewel mondeling was uitgemaakt, dat ik 10 °/0 zou krijgen. Omtrent de op bl. 4 alinea 11 --18 van de missive 7 Sept. 1899, aangehaalde punten de volgende toelichting. Brief C. ,T. Koch dato 15-11-95 uit Batavia, aansporing om zuinig te zijn, omdat geen 14 °/0 werd verdiend maar slechts ƒ 100.000. Mijn brief 23-11-95, waarin ik antwoordde „ik had geen aansporing om zuinig te zijn verwacht, maar wel dat mij 10 °/n van de winst zou zijn toegekend' (als beloofd volgens gesprek van Juni 1895, toen ik verlof ivenschte naar Europa) en waaraan ik in dezen nog toevoegde „dat zulks billijk zoude zijn, vooral met het oog op de condities der andere, allen jongere administrateurs". Door bijzondere maatregelen werden in 1895 bezuinigingen verkregen tot een cijfer van ± ƒ 40.000 en vond de heer Koch het noodig, dato 15-11-95, mij van uit Batavia nogmaals te onderhouden over zuinig zijn. Hij zweeg echter geheel over de procenten, een punt wat voor mij wel degelijk schriftelijke bevestiging noodig had. Verder schrijft de heer Koch bl. 4, alinea 19: „Ik heb de fout begaan enz. enz." De heer Koch beging hier een fout! In plaats van mij de volle 10 % toe te kennen, scheepte hij mij af met 10 °/0 voor het geheele personeel, hetgeen ik eerst Jater merkte, dato 5 Dec. '96. Dato 26 April 96 vroeg ik ontslag ingaande 1 Oct. '97. Intusschen gingen eenige maanden voorbij en kreeg ik de navolgende brieven van den heer Koch. Brief C. J. Koch dd. 29 Mei 1896. „en nu' Amice wil ik overgaan tot de behandeling van „uwe mededeeling gij met October 1897 naar Europa „wenscht terug te keereti, verwonderen doet mij dat „besluit volstrekt niet ik heb het uit al uwe brieven „gevoeld en toch was het eene teleurstelling niet zoozeer „voor mij, want ik ben gaarne op Java en het werk „schrikt mij niet af, maar voor mijne vrouw en speciaal „voor Rie, die zoodoende kans loopt hare mooiste en „aangenaamste meisjesjaren in Java's binnenlanden door „te brengen is het een kolossale tegenval. Wij zullen ons „voor alle gevallen maar prepareeren weder verschillende jaren op Java te zijn en vind ik intusschen „middelen en wegen om er vroeger van daan te gaan „nu dan zooveel te beter, maar ik zie daarvoor voor„loopig nog niet de minste kans, nu wie weet waar „het goed voor is." Vervolgens schrijft de heer C. J Koch, 9 Juli '96: „wij worden beide, maar speciaal ik, al een aardig „dagje ouder en zoude ik toch gaarne zeil ook nog „een beetje van de winsten van mijn arbeid willen „genieten wil ik dat, dan mag ik niet te lang meer „op Java blijven; tracht gij dus eene goede regeling „te bedenken hoe ik de zaken zoude kunnen overlaten „wanneer gij in het jaar '97 terug gaat. „Ik ben deze week druk bezig geweest om buitens „te zien in Wassenaar de Wittenbrug, Rust en Vreugd, „Groothazenbroek enz. enz. Verder schrijft de heer C. J. Koch dd. 7 Aug. '96, als antwoord op mijn schrijven dato 27 Juni, waar ik zeide : „Als uwe gezondheid en die van Mevrouw onverhoopt nog niet in orde zijn, laat dan hier de zaken „verast aan mij over al is het nog één jaar langer Briet C. J. K. 7 Aug. '96. „En nu wil ik u nog in antwoord op uwe propositie een „jaar langer in Europa te blijven antwoorden, dat ik „daarop volstrekt geen plan heb. Zooals ik u reeds „9 Juli jl. schreef gevoel ik het voor mij tijd wordt „om wil ik zelf ook nog wat van mijn verdiensten „genieten ik daarmede niet te lang mag wachten en „daarom is het mijn streven om in '98 ot anders stellig „in 1899 voor goed te repatrieeren, maar hoe zulks zal „kunnen geschieden, weet ik nog niet; het eenvoudigste „geheim waarom al mijne landen steeds zoo goede „resultaten hebben gegeven, is uitsluitend omdat ersteeds „is toegezien dat er goed gewerkt werd en de uitgegeven „gelden ook altijd zooveel mogelijk in den grond „kwamen, en de zekerheid dat de oude iederen dag „kon komen, was al genoeg om te verzekeren dat alles „in orde was; en als ik nu u als remplacant had kun„nen houden, dan wist ik dat alles zijn gewone loop „volgde, maar nu gij weg gaat heb ik niemand die u „zoude kunnen vervangen, en ik huiver er voor de „verschillende administrateurs geheel aan hun eigen „beschikkingen over te laten. „Hoe nu daarin te voorzien ? — — — — — 1) n n n n j) n » Y) v Y) n n „Tiet is eene verduiveld moeielijke kwestie waar ik ^mij altijd door het hoofd over breek, maar ik zie „geen kans om ze op bevredigende wijze op te lossen, en toch zou het mij enorm aan het hart gaan wanneer "de landen, die ik groot heb gemaakt, later achteruit „gingen en slechte resultaten zouden geven. D 1) n n n D n n " _ _ , bepieker gij die zaak ook nog eens goed „en geef m'j uwe opinie, want ik zoude gaarne voor "mijn vertrek naar Java willen weten hoe de zaak „eventueel te regelen zou zijn. „Schrijf mij dus uitvoerig uwe ideeën." Nu schreef ik' 12 Sept. als aangehaald in de missive 7 Sept. 1899 van den heer C. J. Koch bl. 4 beneden en bl. 5 bovenaan. Zooals men ziet was de zaak heel anders, als waar de heer C. J. Koch schrijft ,,en toen ik hem schreef ik daarvan „goede nota nam volgde met brief dato 12 Sept. de „volgende propositie." Toen dit voorstel d.d. 12 Sept. 1896 in zee was, ontving ik nog het navolgend schrijven van den heer C. J. Koch d.d. 17 Sept. 1896: „Over uw postcriptum aan uw brief 7 Aug. omtrent „mijn koop van „Sonsbeek" en mijn blijven in P>uropa, „heb ik heel wat staan kijken, vooral daar zulks bijna „den indruk maakt alsof dat ook uw gevoelen is en „nu moet gij toch genoegzaam weten, dat dit laatste „eene absolute onmogelijkheid is, zoudet gij nog 5 of „minstens 4 jaren op Java willen blijven, dan zoude „het eene andere zaak zijn, maar daar waar gij met „1 Oct. '97 weg gaat, kan daarvan nimmer spraken „zijn en zullen die personen, die mij lietst niet terug „zagen komen, er zich wel in moeten schikken mij „mijn oude plaats te zien innemen. (w. g.) C. J. Koch. Op deze brieven antwoordde ik, als beschreven in de missive 7 Sept. 1899 van den heer C. J. Koch. \ olgens mijn brief d.d. 12 Sept. 1896, zijnde een antwoord op de ontboezeming van den heer Koch uitgedrukt in boven aangehaald schrijven 29 Mei '96, 9 Juli '96, 7 Aug. '96 en 17 Sept. '96. Liever had ik mijn ontslag-aanvrage gehandhaafd, maar onder den indruk van bovenbedoelde brieven, bood ik aan nog vijf jaar te blijven, zooals op blz. 4 en 5, van de missive 7 Sept. 1899 wordt gezegd. Het bovenstaande geeft een geheel andere lezing, als waar de heer C. J. Koch zegt op pag. 4 regel 32, „maar „toen ik hem antwoordde ik daarvan nota nam, enz. enz. De voorstelling, als zou ik uit eigen belang aangeboden hebben om nog wat te blijven is, zooals men ziet, op zijn zachtst uitgedrukt, niet juist. Verder volgt de kwestie picolgelden van de Employees, welke gelden volgens den ouden regel steeds waren ingeboekt op de exploitatie-rekening en waarvan ik geen flauw vermoeden had, dat ze voortaan ten mijnen laste kwamen. Dit was, zooals ik eerst later bemerkte, het voorgaande jaar alreeds gebeurd. Daarom schreef ik den heer Koch, dato 5 Dec. 1896, als aangehaald door ZEd. blz. 5, alinea 16—25 van de missive 7 Sept. 1899. — Nu gaat de heer Koch voort: „ik vond deze eisch ongepast vooral nu dadelijk na het „aannemen mijnerzijds der door hem zelf gestelde condities, „had hij veranderingen gewenscht enz. enz. Ik wenschte echter geen veranderingen, integendeel, ik wenschte de volgens afspraak toegezegde 10 %, waarop ik meende recht te hebben. liet was mijnerzijds een tegemoetkoming om nog vijf jaar te willen blijven. De heer Koch wenschte veranderingen en zulks zal duidelijk worden, na de opsomming der navolgende feiten. Vooreerst wenschte de heer Koch wel met de familie terug te keeren naar Java, een inbreuk op het voor mij gewichtigste punt van mijn voorstel. De familie Koch wenschte vervolgens bij mij te komen logeeren voor 8 maanden; hetgeen ik niet inwilligen kon, en waarvan ik afkwam door bij de familie te komen inwonen tegen betaling van ƒ 300.— 's maands. Ten tweede werden mijn picol-gelden van „I'. Sarie" en „Sr. Bokor" gebracht van / 1.— voor elke picol op f I.— voor elke pic. boven de f 25.— verkoopwaarde. Condities „Djeroe" bleven onveranderd, enfin daar was ik in 1895 al f 100.— per maand verminderd. Nu gaf ik mijn misnoegen te kennen over het terugbrengen der picolgelden „Sr. Bokor", en bleef ik verschoond van het ontvangen der aanstellingsbrieven voor „Gondang Tapen" en Sekar Gadoeng"; ook voor „Soember Kerto" had ik nog geen schriftelijke aanstelling. Hierop volgde onze ontmoeting in de Preanger (zie missive 7 Sept. 1899 blz. 7 alinea 17 en vervolgens). Deze ontmoeting was van zeer eigenaardigen aard; zonder nog veel besproken te hebben zeide de heer Koch : „Ja, van den Berg, ik dacht wel dat, als we elkaar „ontmoetten, wij elkaar begrijpen zouden". Hiermede was het gesprek in hoofdzaak afgeloopen, zonder dat nog iets noemenswaardigs was behandeld; alleen de kwestie boekhouder werd besproken en zei de heer Koch : „Ik heb het altijd met een ventje van ƒ 50.— gedaan". Dat de boekhouder het heeft moeten ontgelden is zeer juist opgemerkt, blz. 7 alinea 36 en 37; maar de gevolgtrekkingen, die de heer Koch naar aanleiding hiervan maakt, zijn voor mij zeer onbillijk. De overeenkomst die de heer Koch vindt in onze verhouding en de verhouding tusschen mij en den boekhouder is gezocht, met het oog op de feiten, vermeld in de missive van 7 Sept. 1899. De kwestie-boekhouder en nog meer, werd verder monde- ling in Sept. 1897 behandeld en eindigde met mijne mededeeling, dat ik naar Soerabaia wenschte te gaan, om het oordeel in te winnen van bevoegde menschen over onze geschillen, daar ik de voor den heer Koch zoo hinderlijke dingen niet kon wegnemen. Na dit gesprek gingen wij aan tafel; na tafel zeide de heer Koch, nadat ZEd. wat kalmer was geworden: „Zeg „Van den Berg, wij hebben 12 jaar samen gewerkt, waar,,om moeten wij nu onaangenaamheden hebben. Kom laat „ons ditmaal alles vergeten. Hierbij stak hij mij de hand toe, die ik gereedelijk aannam, denkende, dat alle kwesties waren opgelost en mijn wenschen ingewilligd. Dus ging ik niet naar Soerabaia en was ik van mijn kant tevreden met den afloop der zaken. Dat nu ditmaal de heer Koch veronderstelde, dat ik tevreden achter bleef, is begrijpelijk: ik was in alle opzichten bevredigd, alleen wenschtte ik nog de schriftelijke bevestiging van ons gesprek Sept. '92. Ook de boekhouders-kwestie was afgehandeld; ik zou volgens afspraak zelf handelen en zelf mijn employees kiezen, geheel op rekening van „Soember Kerto" en niet zooals voorheen ten mijnen laste. Mijn tevredenheid was echter niet van langen duur. De familie Koch vertrok naar Europa. Ik ontving een brief 24 Mei 1898 van Z.Ed., hetgeen een antwoord was op mijn schrijven van 22 4 — '98. Ik schreef n.1. : „ Obligatie Tapen „nam goede nota mijne procenten „hierop afgeboekt werden, maar vernam ik niet of de „obligatieleening meer dan volteekend was en of ik er „met minder dan 20 aandeelen afkom, want nu alles „zoo loopt als het nu loopt heb ik geld tekort om de „20 aandeelen vol te storten, en om van mijn vroeger „kapitaaltje af te nemen, doe ik liever niet, wij zouden „immers samen ponds-ponds-gewijze minder nemen .naar o „had ik altijd goede hoop er meer inteekenaren zou„den zijn." Hierop kwam antwoord van den heer C. J. Koch d.d. 24 Mei 1898 : „Gij vraagt mij bij de obligatie Tapen met de „grootste kalmte, of ik niet een allerliefst gladakkers„streekje tegenover u heb uitgehaald^ en bewijst gij „daarmede zonneklaar mij daartoe ten volle in staat „te achten." (In Sept. 1897 had ik den heer Koch mondeling gezegd, dat ik Z.Ed. na de geschiedenis van 1889 met Hai.kema niet meer ten volle vertrouwde.) „Dit geeft mij aanleiding om het a. p. in September „gezegde hierbij nog eens uitdrukkelijk te herhalen, "/namelijk dat niets, hoegenaamd niets in mijne behandeling van u gedurende de 13 jaren dat wij tezamen „gewerkt hebben, u daartoe ook maar het minste „schijntje van recht zoude kunnen geven."' Deze tirade zegt datgene, wat de heer Koch a. p. Sept. '97 te „Soember Kerto" had moeten antwoorden, als hij dacht gelijk te hebben. Ik antwoordde hierop 6— 7—'98: „Dat ik den heer Koch niet wilde beleedigen; mijn „belangen brachten mee zulks ook niet te doen. Daarop ontving ik den brief van den heer C. J. Koch, d.d. 10 — 8-'98, waarin hij zeide, dat zulk een correspondentie niet langer was vol te houden, en ik maar naar Soerabaia moest gaan om met mannen van kennis de geschillen te bespreken. Tusschen de bedrijven door ondervond ik de navolgene behandeling : Eerstens d.d. 11- 4—'98 telegrafisch ontslag voor „Sekar Gadoeng" van 't geheele personeel op zes weken ; later schriftelijke bevestigingsbrief d.d. 12 April, hetgeen luidde: „natuurlijk vervallen al uwe emolumenten, maar reken ^ik er op gij naar Tapen gaat, ook „Sekar Gadoeng" „bewerkt en mij daarover verslag uitbrengt. ' Tweedens ontving ik mededeeling brief 7 Oct. '98 van den heer F. Koch Jr., Directeur van „Pantjoer Sarie": „dat het niet billijk was ik met picolgelden als gepasseerd betaald werd, die in verband met de ^betaling "voor het overige personeel te hoog waren," ik zou in den vervolge / 200 salaris en / 1— per pic. ontvangen, als door aandeelhouders 10% aan dividend was uitbetaald, en dan nog tot een maximum van ƒ 2500. De vroegere condities stammen af van den goeden ouden tijd," zegt de heer F. Koch Jr. en deze condities had ik in 1807 gekregen, zijnde voor „P. Sarie' nieuw. Naar aanleiding van den brief van 7 Oct. 98, sprak ik met mijn personeel, zoowel administrateurs als opzichters der landen „Kerto", „Djeroe", „Bokor,", en werd het volgende voorstel ingezonden met onderling goedvinden: 10 Nov. 1898. Aan den Directeur van de K. C. M. „ Pantjoer Sar ie' 11 relEdele Heer! „Overtuigd van den moeilijken toestand van „Pandoer Sarie" en de weinige resultaten, die dit land „heeft, nam ik met belangstelling kennis van uw schrijven „dato 7 Oct. tot welker beantwoording ik hier overga. „Sinds eenigen tijd heb ik mij plannen in het hoofd „gehaald die ik naar aanleiding van uw schrijven 7 Oct. „wensch bloot te leggen. „Voor een onderneming als „P. Sarie" is het mijn „inziens noodig, om een andere regeling in te voeren „dan tot heden werd gevolgd, en in verband met den „toestand zelfs noodzakelijk. „Toch immers behooren de belangen van aandeelhouders, bestuursleden en personeel op Java, dezelfde „te zijn en tot nu toe hadden Directeur, Commissarissen, „Superintendent, Administrateur en Opzichters, geen „risico en daarom bedacht ik het navolgende. „Directeur, Commissarissen en Superintendent ontvangen geen salaris, Administrateur in plaats van „ƒ500. slechts ƒ 250. in de maand, Opzichters, „die nooit te veel betaald werden maar altijd gebrek„kig, zouden in deze, hun gewone bezoldiging blijven behouden. „Verder moeten alle picolgelden worden afgeschaft „zoowel in winst als verliesjaren, maar van de winst„verdeeling moet eene geheel andere uitkeering plaats „hebben en wel als volgt: Directeur en Commissarissen „gezamentlijk 10 °/0, Superintendent 7 'h °/o» Administrateur 15% en opzichters 2 /2 °/0 van de bruto winst. „Aan Directeur en Superintendent worden verder „reisgelden en kantoor-onkosten vergoed. „De gewone toelagen aan administrateur voor stal, „erfkoelie en wakers blijven natuurlijk bestaan, reiskosten, indien Z.Ed. voor 't belang van de onderneming reizen moet. Mijns inziens zal bovenstaande „regeling u wel toelachen, daar in verliesjaren de „uitgaven kleiner worden; alleen op Adm. en Super, „wint de onderneming ƒ5400. per jaar en noodzaakt „beiden om alles in 't werk te stellen om winst te „maken. Bij eene vaste uitkeering van 21/3 % zal ook „de opzichter meer op de kleintjes letten. Bovenbedoelde regeling geeft, zooals reeds gezegd, op Adm. „en Super." f 5400.— minder uitgaven per jaar, waar „tegenover ' staat, dat Adm. en Super, inplaats van „10 °/o en picolgelden 15 °/0 en 7'/s! °/n krijgen als er winst „wordt gemaakt. Over 't jaar 1897 zou deze regeling „voor P. Sarie eene bezuiniging hebben gegeven in „de uitgaven van f5400.— + ƒ8696.— = ƒ14096. ; „voegt u dit bij het winstcijfer, dan was dat ƒ 46.695.— geweest, „af 25 % voor personeel „ 11.673.— ƒ 35.022.— winst. „Zooals u ziet, moet doorsnee + ƒ 56.000. winst „gemaakt worden om voor P. Sarie gelijk te staan „op een basis zooals verleden jaar bezoldigingen en „winstverdeeling plaats hadden. „In verliesjaren is deze regeling een levenskwestie, „indien zooals ik voorstelde wordt uitgevoerd, zal een „onderneming niet licht op de flesch gaan, en zijn de „belangen voor alle gelijkelijk verdeeld en wordt de „heele omgeving gezonder. Ik wenschte wel dat deze „regeling voor al de landen onder mijn Superinten„dentie zoo werd geregeld en tevens als Administrateur van Sr. Kerto,' ik ook onder deze regeling „word betaald. „Ik zou wijzer doen met genoegen te nemen met „uw voorstel, maar dat wil ik liever niet en zou gaarne „zien dat de ondernemingen onder mijn beheer winst "maken en niet, zooals tot heden, in verliesjaren zoodanig „worden bezwaard, dat redding bijna onmogelijk is. „In gelijken geest schrijf ik heden aan den heer „C. J. Koch voor al de landen en wensch ik mijn „krachten te geven als alle landen meegaan met bedoelde regeling enz. Aan den heer C. J. Ivoch voegde ik aan mijn schrijven 10 Nov. '98 toe: „voor van Kleef wensch ik een uitzondering' te „maken, daar hij reeds twee maatschappijen bediende „en van winst maken niet veel sprake is." Op dit schrijven, 10 Nov. '98, ontving ik van den heer K Koen Jr. een zakelijk antwoord, wat daarop neer kwam dat ZEd. op mijn voorstel terug zoude komen. \ an den heer L . J. Koch ontving ik echter een minder aangenaam schrijven, zie bl. 11, en bl. 12 missive van 7 Sept. '99. Intusschen kreeg ik 4—1—'99 ook telegrafisch bericht om mijn traktement van „Gondang Tapen" niet meer op te nemen; d. d. 6 Januari 1899 schrijft de heer Koch ter bevestiging van boven aangehaald telegram, „de post „waarop groote bezuinigingen ingevoerd moeten worden „is salarissen, de ƒ 200.— vast voor u, kunnen wij niet „langer betalen, en vertrouw ik gij voor „Tapen" zult „willen doen wat gij voor de vreemde onderneming „Soember Femgah" hebt aangenomen. Ter toelichting „van deze laatste aanhaling: „de vreemde ondersneming," het volgende: Door Mr. Ramaer in 1898 aangezocht om voor de belangen van „Sr. Tengah" op te treden, verwees ik ZEd. naai den heer C. J. Koch, omdat ik niets mocht aannemen buiten diens landen. Mr. Ramaer schreef den heer Koch daarover en kreeg ten antwoord, dat deze gaarne zijne medewerking wilde verleenen en mij de permissie gaf, om ook die onderneming met raad en daad bij te staan. Voor deze vreemde onderneming „Sr. Tengah" had ik echter duidelijk gestipuleerde condities: ƒ50.— reiskosten pei reis en 7'/s °/o van de bruto winst. \ oor „Gondang Tapen" en „Sekar Gadoeng" kreeg ik condities toegezonden, niet gelijk aan die van „Soember I engah en staat in de contracten d.d. 22 en 23 Maart '99 dat ik zoolang 7'A °/o van de winst krijg, tot het gederfde traktement zal zijn inverdiend en zullen dan verdere reg-ehngen getroffen worden. °<* kreeg ik aanschrijving van den Direccteur van „ . Sane d. d. 27/3—99 dat de Directie voorstelde, mijn A-iS'nn laten.stilstaan; waar ik op antwoordde, dato 27 April 99, dat ik daarmede niet accoord ging, en dat ik mijn traktement bleef opnemen, tot ik ontslagen werd als Superin- tendent. Verder volgde de ontvangst der gedrukte jaarverslagen der verschillende ondernemingen over 1898 en noteerde ik daaruit, dat de administrateurs en superintendent met niets bedeeld waren, en zoo ook hier bewaarheid werd, wat ik verondersteld had; (zie bl. 11 van missive van / Sept. v. d. Heer C. J. Koch) n.1. dat, als ik op de voordracht was gekomen om mijn picolgelden van „Bokor" kwijt te raken, zulks wel gebeuren zou. Ik bemerkte ook dat de adresbanden der jaarverslagen door den heer C. J. Koch zelf geschreven waren, terwijl geen letter schrift aan de jaarverslagen was toegevoegd ter toelichting! _ . Hierop d/w. z. na alle feiten te zamen, nam ik mijn ontslag; vragende zulks voor einde December 1899; hetgeen mij echter verleend werd Nov. '99. Van mijn ontslag-aanvrage zond ik copy aan Mr. J. W. Ramaer, aangezien deze gemachtigde was voor de zaken van den heer C. J. Koch in Indië. Daarop ontving ik de vraag van Mr. Ramaer of ik op dat ontslag niet terug wilde komen en schreef ik het antwoord, als in de missive dato 7 Sept. 1899 uit Scheveningen, op bl. 13 beneden en bl. 14, geheel wordt aangegeven, welke opsomming hier althans geheel naar waarheid is weer gegeven, eveneens het ultimatum, dat de heer Koch daarop laat volgen bl. 15 alinea 8 en vervolgens. Dit ultimatum was zoo ingekleed, dat ik aan aannemen niet kon denken. Hiermede was de zaak in mijn oog geëindigd en wachtte ik tot 29 Nov. 1899 bericht wat verder moest geschieden. Toen telefoneerde Van Delden van „Kali Klepoe" mij, dat de heer Koch 30 Nov. kwam om kas en boeken over te nemen, hetgeen is geschied. Bij het scheiden zeide Z.Ed. mij: r\ an den Berg ik wil open kaart met je spelen," en gaf mij de missive 7 Sept. 99. Na doorlezing, zeide ik haaraan te willen toevoegen wat er aan ontbrak, daar halve waarheid voor mij geen waarheid was. Van dezen onaangenamen plicht heb ik mij hier gekweten; alleen rest mij nog een opsomming van hetgeen ik in de 14 jaar, dat ik werkte, heb verdiend, en uitlegging der door den heer Koch betitelde misbruiken. Komende in 1885 was ik de aangewezen persoon, die de bladziekte zou bestrijden middels snoeien, en had ik van beo-in af de vrije hand om te doen en laten, wat ik wenschte. De heer Koch haalt aan het mooie jaar 1896, en vei«-elijkt mijn traktement met het inkomen van anderen, 'alleen de Gouv.-Generaal zou meer verdienen volgens Zhd. ik verdiende als volgt: Traktement. Procenten. In 1885 4 maanden opzichter. . . ƒ 400 „ 1886 12 „ 1200 1887 , • • • " 1200 f 200 l 1888- l „ .... - 1500 - 1000 1889 , „ 1900 - 900 1890 I „ 3000 - 7^0 " 1891 w. n. Adm. 2 Directeur . . - 5/00 - 8100 „ 1892 Adm. Direct. Superintendent - 10200 - 4500 1893 Administrateur - 6000 - 1500 ' 1894 .... - 6000 - 14000 ^ 1895 l - 6000 - 3800 1896 Adm. en Superintendent. . - 16800 - 39415 1897 . . . - 16800 - 10500 ■•1898 I I • • "15000 - 2440 I 1899 , „ „ • • - H000 vermoedelijke procenten - 10000 ƒ 102700 ƒ 97105 Gedurende de 14 jaren, die ik de ondernemingen diende, verdiende ik per jaar ƒ 14.271 in doorsnee, zeker een mooie som geld, maar ik protesteer er ernstig tegen als zou ik deze verdiensten cadeau hebben gekregen. Ik zou nu wel kunnen uitwijden over de vele en groote dividenden-', die aandeelhouders hebben genoten, maar waarvoor dient een dergelijke opsomming. Doordat de zaken goed gingen, verdienden in 1896 aandeelhouders en personeel der onderneming „Soember Kerto" veel geld, en was er geen reden orn mij langs den een of anderen weg iets minder te geven, als eenmaal beloofd was ; of onder den schijn, dat de bijbaantjes zulks moesten vergoeden. Zie de brieven, aangehaald in dit schrijven, door den heer Koch, dato 24 Mei, 9 Juli, 7 Aug. en 17 Sept. aan mij gericht, en men heeft een duidelijk beeld van het gewicht dezer bijbaantjes, waar de heer Koch volmondig erkent niet te weten, hoe het te regelen als ik in 1897 voorgoed wegging. Ook verzuimde de heer Koch te vertellen, dat ik in 1897 er sterk op aandrong, dat Z.Ed. mij die bijbaantjes zou afnemen, hetzij een voor een, dan wel alle tegelijk; het geheel aan hem overlatende, hoe zulks te regelen. Met eenigen goeden wil zal de heer Koch zich herinneren, dat mijn eenig verlangen was, om de 10 °/o van „Sr. Kerto s" bruto winst voor mij alleen te hebben, en dat de bijbaantjes aan anderen cadeau zouden worden gedaan. En nu de misbruiken volgens den heer C. J. Koch. In verband hiermede schrijft de heer C. J. Koch d.d. 29 April 1898: „Met alle aandacht las ik wat gij schrijft over de „nieuwe belangrijke bezuinigingen door u ingevoerd „bij den stal" (de stal was het grootste misbruik) „en „kunt gij verzekerd zijn, dat ik de opotïering die gij „daarmede doet ten zeerste op prijs stel." Waar de heer Koch door dit schrijven erkent, dat de bezuinigingen door mij bij den stal ingevoerd eene opoffering waren voor mij, is het kleingeestig het enkel gebruik van brandhout aan te halen als misbruik, terwijl petroleum door mij gebruikt, steeds voor mijn rekening werd betaald, en de courant (vakblad) ten dienste der opzichters was, in het belang der onderneming. De bedoeling van het vertrouwelijk schrijven van den heer C. J. Koch is klaarblijkelijk, dat hij voor Commissarissen, aandeelhouders en vrienden zijn handelingen omtrent mij wil rechtvaardigen. Hetgeen anderen uit die missive zouden kunnen, of moeten opmaken, is voor mij alles behalve vleiend. Reden waarom ondergeteekende het bovengeschrevene onder uw aandacht brengt, het trekken der conclusiön aan den lezer overlatende. De aanhalingen zijn volgens officieele gegevens. Naai/dwijk, 18 Januari 1900. C. van pen Berg. 1 en einde de verhouding tusschen C. van den Berg en mij juist te beoordeelen moet teruggegaan worden tot begin 1890 toen ik met hem de navolgende overeenkomst sloot. Soember Kerto, 13 Jan. 1890. Waarde Van den Berg! Hiermede bedoel ik onze Vrijdag j.1. 10 crt. getroffen overeenkomst te bevestigen namelijk, dat wanneer ik het volgende jaar naar Europa ga Uw salaris over de beide jaren 1891 en 1892 verhoogd wordt op drie honderd gulden 's maands, en U buitendien als gratificatie voor de oogstwerkzaamheden ontvangt één gulden per picol bereide koffie, terwijl U de belangen der onderneming zullen opgedragen worden in de kwaliteit van waarnemend administrateur. Indien bij mijne terugkomst op het land alles door mij in de beste orde bevonden wordt, ontvangt U eene verdere gratificatie van duizend gulden en geef ik U de verzekering van Uwe benoeming tot definitief Administrateur der onderneming; wanneer ik voor goed Java verlaat met successieve tractements-verhooging tot vijf honderd gulden met picolgelden zooals boven vastgesteld op één gulden. Deze verhooging blijft ook van kracht wanneer ik in Indië mocht blijven. Daarentegen verwacht ik Uwerzijds de plechtige verzekering dat U alle U mogelijk te doene aanbiedingen van andere administraties, hoe gunstig de condities daarvan ook zijn mogen, positief zult weigeren en U geheel zult wijden aan de toekomst van „Soember Kerto"." Dezelve te gemoet ziende alsmede Uwe verklaring dat U met mijne ommestaande vermelde voorwaarden ten volle accoord gaat, verblijf ik steeds gaarne de Uwe (w.g.) ga met het bovenstaande volkomen accoord (w-g0 U. J. Koch. C. van den Berg. Na het vertrek van mijn opziener Halkema beter in de gelegenheid gesteld zijnde om v. i>. Berg te leeren kennen, besloot ik hem alreeds met 1 Jan. '91 niet slechts tot waarnemend maar tot definitief administrateur te benoemen en van af dien datum of anders van af 1 Jan. 1893, dat kan ik mij niet goed meer herinneren, kreeg hij het maximum tractement van ƒ 500. - 's maands, wat hij volgens de overeenkomst eerst na jaren zoude genoten hebben. Vervolgens werd hij bij mijne reis naar Europa in Maart '91 waarnemend Directeur van het in den loop van 1890 begonnen „Soember-Djeroe met het volle tractement van ƒ200.— 's maands en ƒ1.— picolgeld, en in den loop van 1892 ook nog waarnemend Superintendent van „Pantjoer Sarie", eveneens met ƒ 200.— 's maands. Bij mijn terugkeer einde 1892 alles in beste orde vindende, kreeg v. d. B. buiten de in onze overeenkomst gestipuleerde ƒ 1000.— nog een kostbaar gouden horloge cadeau en de permissie om voor zes maanden met verlof naar Europa te gaan met behoud van vol tractement, terwijl hem tevens mededeeling werd gedaan dat hij van af 1 Jan. 1893 zoude genieten voor zich alleen 5"/o van de bruto winst, dat ik getracht had dat cijfer op 10% te brengen voor het geheele personeel, maar de lieer Rauws, de gevolmachtigde van de Wed. M. Koch, alleen zijne toestemming tot de opname van de daarop betrekking hebbende alinea in de statuten gegeven had onder het uitdrukkelijk beding dat daarvan door mij geen gebruik gemaakt zoude worden zoolang ik zelf in Indic zijnde 10Ö/o zoude toucheeren. v. d. B. nam van een en ander nota en wij werkten gedurende de jaren 1893— 95 alleraangenaamst te zamen. Einde Juni '93 vertrok hij naar Europa en kwam eerst in Februari terug en begin '95 vroeg hij opnieuw verlof. wat ik hem eveneens met vol behoud van tractement en percenten gereedelijk toestond. Bij die gelegenheid bracht hij ook ter sprake wat zijne positie verder zoude zijn, wanneer ik aan mijn voornemen gevolg gaf om in het voorjaar van 1896 wederom voor eenigen tijd naar Europa te gaan, waarop ik hem antwoordde dat mijne plannen daaromtrent waren : 1°. dat hij zoude blijven administrateur van „Soember Kerto" op het maximum traktement van ƒ 500.— en de procenten alsdan verhoogd zouden worden op 10 % voor het personeel; 2°. dat hij zoude worden super-intendant van „Soember Bokor" „Soember Djeroe" en „Sekar Gadoeng" op een salaris van ƒ 200.— 's maands en ƒ 1.- picolgeld; 3°. dat de Directie te Rotterdam stellig ook wel genegen zoude zijn hem de super-intendentie van „Pantjoer Sarie" toe te vertrouwen op dezelfde condities als ik tot nu toe genoten had, namelijk f 200— 's maands en/1, voor de picol tot een maximum van ƒ 2000.—. Na de terugkomst van v. d. B. in October '95 kwamen daarin voor de definitieve vaststelling de navolgende wijzigingen : 1°. dat het salaris van „Djeroe" in de algemeene vergadering gereduceerd werd op ƒ 100.— 's maands en 4 n/0 van de netto winst; 2°. dat hij ook werd super-intendent van de nieuw opgerichte maatschappij „Gondang Tapen" met ƒ 200. — 's maands en f 1.— picolgeld; 3°. dat hij daarentegen verplicht zoude zijn te engageeren voor zijne rekening een knap boekhouder correspondent, die hij buiten vrije kost en inwoning zoo zou salariëeren, dat hij de man blijvend daarop zoude kunnen houden en hij hem dan ook bij voorbaat verklaren moest, dat dat zijn baton de marechal zoude zijn. Aangezien de onderneming „Soember Kerto" f 50.— voor mijn boekhouder had bijgedragen, gaf ik mijne toestemming die uitgave ook verder te bestendigen. 4". Wist ik later in Europa nog te bewerken dat hij „Pantjoer Sarie" de beperkende bepaling dat slechts tot een maximum van ƒ 2000 picolgelden zouden worden betaald opgeheven werd zoodat zulks voortaan over de geheele oogst mits voor koffies boven de /' 25.— opbrengende zoude geschieden. In plaats van in het voorjaar 1896 vertrokken wij ten gevolge van het verbranden van ons huis begin November 1895, v. d. B. naar het scheen ten volle tevreden achterlatende, terwijl ik hem Smalt als boekhonder recommandeerde, die hij dan engageerde. Die tevredenheid was intusschen niet van langen duur, want op een schrijven uit Batavia met vermaning om met het oog op de dalende prijzen toch vooral 'zuinig te zijn, ontving ik tot antwoord dat hij, in plaats van zulk eene vermaning stellig eene bijzondert tevredenheidsbetuiging had verwacht met toezegging hij over het loopende jaar 1895 alreeds de 10''/o van'de winst zoude krijgen evenals andere administrateurs. Ik heb toen de fout begaan aan dat verzoek gevolg te o-even door hem evenals aan alle andere administrateurs voor zich en het personeel die 10°/» toe te kennen, tevens nogmaals verwijzende naar den eisch van den gevolmachtigde van de Wed. M. Koch, waardoor dit vroeger niet goed doenlijk was. Ik had gedacht zoodoende v. d. Berg geheel te bevredigen maar die gemakkelijke inwilliging zijner wenschen maakte hem in de toekomst nog maar veeleischender. Daar niet gedicideerd was wat er na mijn terugkeer zoude geschieden, bleef ik in mijne brieven bij v. n. B. aandringen hij daaromtrent een besluit zoude nemen en schreef hij mij dan ook in dd. 26 April 96 dat hij wenschte met 1 October 1897 zijne betrekking neer te leggen, maar toen ik hem antwoordde ik daarvan nota nam volgde met brief 12 September daaropvolgend de volgende propositie. En nu wil ik U nog iets anders proponeeren U komt „niet terug na Indie tenzij even heen en weer alleen voor ^twee of drie maanden en ik zal mij verbinden nog vijf "jaren te blijven onder voorbehoud van gezondheid, zal „in dien tijd zorgen voor een plaatsvervanger die in vijf „jaren wel te maken is. ,,De laatste tijd gaan de werkzaamheden zeer goed en „begin ik meer schik te krijgen dan ooit te voren, ik bliit „nog altijd de voorkeur geven aan Europa maar als ik in „■weinig jaren veel geld kan verdienen wil ik nog wel wat „blijven maar dan moet u niet met de familie terug komen „voor één of twee jaar, maar mij van nu af aan in de „positie laten waarin ik ben en komt u alleen even kijken „of de zaken goed gaan, anders niet." V. i). B. vroeg dus zelf hem te laten in de positie waarin hij was, respectieve, dat de boekhouder bleef ten zijnen laste en dat hij voor zich en het personeel bij „Soember Kerto" kreeg 10 °/0 van de winst, maar nauwelijks had ik deze condities aangenomen of daar brengt hij de picolgelden der jongelui in de kasstaat van November ten laste der onderneming en schrijft dato 5 December '96: „De 4000 picolgelden staan op de gratificaties evenals „vorige jaren, alleen zag ik dat u de gratificatie opzieners „voorgaand jaar 1895, uit het jaarverslag hebt weg gelaten „en van mijn procenten hebt afgetrokken, waarom is dat? „in de statuten staat, de Directeur is bevoegt van de bruto „winst een tantieme 10°/u niet te boven gaande uit te „keeren aan den administrateur op Java. Ik heb eenige „jaren voor 5 °/o gewerkt, dus waarom zou u de volle 10 u/0 „niet aan mij afstaan, dat is dunkt mij, eene kleine ver„goeding van vroeger." Ik vond deze eisch ongepast vooral nu dadelijk na het aannemen mijnerzijds der door hem zelf gestelde condities, had hij veranderingen gewenscht, dan ware het toen het juiste moment geweest die kenbaar te maken, maar niet achteraf. Overigens heeft hij slechts écne enkele maal over het jaar 1894 5 % genoten, 1893 was een verlies-jaar en over '95 kreeg hij zooals hierboven gezegd de 10 % voor het geheele personeel evenals op alle andere landen. Ik schreef hem dan ook 22 Jan. 1897: „In de allereerste plaats wil ik behandelen uwe reclame „over de conform onzer overeenkomst van 1890 getoucheerde „procenten over de jaren 1891/94 uit mijn vorige schrijven „uit Monte Carlo (daarvan bezit ik geene copy) geschreven „na ontvangst der kasstaten maar toen ik Uw brief nog „niet bezat, zult gij alreeds gezien hebben hoe ik over die „zaken denk en kan U zulks dan ook slechts bevestigen. „Na de magere jaren zijn nu de vette gekomen en is Uwe „positie van dien aard, dat buiten de Gouverneur Generaal „op Java weinig zoo niet geen personen zijn die zich over „een inkomen verheugen kunnen als gij bezit en zoude ik „zoo denken waarde vriend dat gij daarmede ten volle „tevreden zoudet kunnen zijn. „Zorg dat het U niet gaat als zoovelen die door de „goudkoorts aangetast worden die zoodanig de overhand „bij hen krijgt dat alle betere en edeler gevoelens van den „mensch verstikt en overweldigd worden." en dat zulks niet te veel gezegd was, zal U duidelijk worden wanneer U bedenkt dat over het jaar 1896 het inkomen van v. d. B. bedragen heeft: Soember Kerto /500X 12 10°/0 voor het personeel ƒ28497-78 Soember Bokar „ 200 „ 1 als waarn. Direct. 5 % „ 7001.25 Soember Djeroe „ 100 4 % van de netto winst • „ 3101.08 Pantjoer Sarie „ 200 picolgelden . . . „ 1816.Sekar Gadoeng „ 200 Gondang Tapen „ 200 ƒ1400x 12 maanden .... „ 16800.— totaal ƒ 57216 11 int.isschen was v. d. B. over dat antwoord zeer ontsticht en schreef mij in dato 27 Februari '97 als: „Ik schreef U het laast in dato 20/2 en kwam ik sedert „in het bezit van Uwe letteren dato 22 Jan. tot welker „geregelde beantwoording ik hier over ga. — U spreekt „van eene overeenkomst 91/94 ik heb nooit te voren „eischen gesteld en slechts alleen het aan U overgelaten „mij te betalen zooals U goed vond. „In 1892 zeide U mij, van nu afkrijgt gij 5 °/0 van de „winst maar was van afmaken geen sprake. „De eerste maal dat ik U iets vraag krijg ik nu terug „of ik heel iets onbillijks heb gedaan en nog een hoop „verwijten op den koop toe die ik in 't allerminst heb „verdiend. Aan goudkoors lijd ik zoo weinig dat het mij moeilijk „valt hier te blijven, alleen heb ik mij zelve willen wijs „maken dat daar veel geld te verdienen ik nog best vijf „jaren kan blijven maar zulks is nog lang niet gelukt en „heb ik dikwijls spijt ik U die propesitie heb gedaan maar „gedane zaken nemen geen keer en zal ik de verdere vijf „jaren U dienen." Daar uit verdere antwoorden over eene huishoudelijke kwestie alsmede op eene aanwijzing van mij hoe telegramkosten bespaa: d konden worden de groote prikkelbaarheid van v. d. Berg bleek, schreef ik hem een en ander liever mondeling te zullen behandelen. Wij ontmoetten elkander in de „Preanger" en maakte ik hem een verwijt over zijne onhebbelijke brieven hem nogmaals bevestigende het mij niet mogelijk was zooals geschreven hem voor zich alleen de 10 % van „Soember Kerto" te geven; en toen dat punt afgehandeld was wenschte hij verandering gebracht te zien in het salaris van den Secretaris die hij vermeende geheel ten laste der ondernemingen gebracht moest worden, wat ik nog minder vatbaar voor inwilliging moest verklaren, aangezien deze uilsluitend ten zijne nnutte werkzaam was en niet voor de ondernemingen die hun Superintendent ruimschoots bezoldigen en dus ook konden verlangen hij daarvoor hetzij persoonlijk of door andere het werk liet doen. Van den Berg scheen van een en ander overtuigd en zich daarbij neder te leggen, ten minste niets in zijne houding gedurende ons zijn in de „Preanger", of de reis naar „Soember Kerto" kon doen vermoeden het niet zoo was en evenmin was zulks het geval gedurende ons verblijf op de onderneming zelve. Intusschen moest de boekhouder Smalt persoonlijk de zaak ontgelden; gedurende onze afwezigheid naar Padang ontstonden er kwesties en ontving ik in begin October een schrijven van v. n. B. over deze aangelegenheid,^welke ik, voorzien van eenige kantteekeningen, hierbij laat volgen: Moet zijn 3 Oct. Sekar Gadoeng 3 Sept. '97. (Brief in zake Smalt). Geachte Heer Kuch! Geheel mijne opinie Inliggende vindt u schrijven van den heer over de houding van Smalt, en het daarbij gevoegde antwoord, v. i). Beru tegen- hetgeen heden afzend aan zijn adres en over mij. & . . „ ..... waaruit u kunt zien met welke handigheid de heer Smalt te werk denkt te gaan en waarover ik niets gesticht ben. Slechts alleen dankbaarheid moest de uiting zijn van het schrijven van Smalt, maar in geen geval zoo een redeneering als deze. Deze billijkheid De billijkheid dat Smalt door de onderkan ik niet inzien, nemingen betaald wordt, blijft mijn gevoelen Smalt doet uitslui- gn yjn(j wanneer SmALT van mij v.ÏBheen^r f.}<*>.-- in de maand ontvangt, ik hem de ondernemingen rijkelijk vergoed. voor de diensten voor mijn en het is eigenlijk privé bewezen. al te dwaas van „Sr. mijn schrijven aan Smalt zult u zien daf salaris'vanetdln wat ik met Smalt besprak en wil ik zeer Secretaris met ƒ 50 gaarne nog vijf jaren met hem werken, tegemoet komt. daar hij voor kas en boeken goed is en tevens een aardige vent in gezelschap is. Gaarne wilde ik' dat Smalt of wel de Secretaris geheel op onkosten der landen kwam en is zulks ook zeer billijk, daar ik, doordat een boekhouder en correspondent mij veel werk uit de handen neemt, de volle gelegenheid heb om de werkzaamheden met zooveel te meer aandacht na te gaan en zulks altijd ten goede komt der verschillende ondernemingen en kunt u zeker zijn die boekhouderscenten met winst terug komen. Juist omdat ik deze moeielijkheid voorzag. heb ik in 1895 de conditie gesteld v. d. B. een geroutineerd boekhouder en correspondent zoude engageeren, want anders ware het mij onmogelijk geweest hem al die betrekkingen te geven. Smalt wachtte 14 maanden en dat noemt v. r> B. brutaal, welke naam moet ik dan wel geven aan zijne houding waar hij nog geen 14 dagen na ontvangst van mijn brief 16 October'96, waarbij ik zijn condities aannam ? al reeds daaraan begon te tornen. Zooals ik u reeds vroeger zeide is het steeds mijn streven uw wil ten uitvoer te brengen en zal ik mij in den toestand schikken zooals u dat wenscht; maar blijft het in deze moeilijk, ik heb maar één lichaam en moet of op 't kantoor bi in de tuinen zijn. Geen oogenblik zie ik op om een nieuwe te nemen en ben overtuigd dat ik een goede zal vinden, maar zulks neemt niet weg dat ik even goed eerst eenige prullen krijg en om die risico mis te loopen is het van achteren bezien beter als wij Smalt houden en zal ik hem daarom ook ƒ 100.— 's maands blijven betalen voor diensten mij in privé zaken bewezen. Ter opheldering van den brief aan Smalt dato heden diene nog het volgende ; Dat ik Smalt aannam op _ƒ 125.— tractement en inwoning en bij voldoening ƒ 150.— verbindtenis voor 18 maanden. Ik betaalde Smalt vanaf de eerste maand f 150.— en was bij niettegenstaande wij voor 18 maanden conditioneerden, brutaal genoeg om op 14 maanden (Jan. 97) te vragen waar zijn opslag was, terwijl nooit en nimmer van meer als f 150.— sprake is geweest; zulks heeft mij gehinderd en moest ik op dat moment Smalt herinneren dat het nog geen tijd voor hem was, en als het zoo ver was ik voor hem spreken zou. De overeenstemming van de gevoelens van v. i>. B. tegenover Smalt is opvallend gelijk aan de mijne in mijne kwestie met v. r>. B., toen mij dan ook bleek hoe fijngevoelig hij is op het punt om van anderen dankbaarheid te verlangen, kon ik niet nalaten hem er nogmaals nadrukkelijk op te wijzen hoe weinig hij tegenover mij beoefende wat hij zelf wel van anderen verlangde en ik ten zeerste gevoelig was geweest over zijne onhebbelijke brieven en speciaal het feit dat hij nimmer daarover zijn leedwezen had betuigd, want dat mijne op- of aanmerkingen nimmer het doel hadden gehad om hem te grieven. Wij hadden over een en ander eene lange explicatie en daar hij ook de 10 n/o nogmaals ter sprake bracht, maakte ik hem nogmaals duidelijk ik daar niet het minste bezwaar in had gezien, aangezien ik toen alreeds plan had hem later daarvoor ruimschoots schadeloos te stellen door hem al de bijbaantjes te geven die hij nu bekleedde. Enkele dagen later gaf ik ook nog na lang praten van v. d. B. mijne toestemming om de employé van „Soember Kerto" Buttikofer met de werkzaamheden van Secretaris te belasten tegen de enkele vergoeding van ƒ 50.— die „Soember Kerto" daarvoor betaalde. Voor v. n. Berg gaf dat eene besparing van ƒ 100.— 's maands plus de kost, dus niet onbelangrijk en meende ik dan ook hem nu definitief in alle opzichten bevredigd te hebben en tot aan ons vertrek van de onderneming begin December was alles dan ook couleur de rose. Nauwelijks echter waren wij in Europa of daar bleek al spoedig hoezeer ik mij daarin vergist had. v. d. B. had nu eenmaal zijne zinnen op die 10 °/u voor zich alleen gezet en wilde ze ook hebben, maar toch dorst hij er niet ronduit om te vragen, bleef dus mokken, was prikkelbaar en gaf op enkele op- of aanmerkingen wegens boekhouding of andere zaken de meest onhebbelijke antwoorden; daarbij kwamen door den slechten gang van zaken de verdiensten bij „Sekar Gadoeng' en met 1 Jan. a. c. ook die van „Gondang Tapen" te vervallen, terwijl de Directeur van „Pantjoer Sarie" eveneens in October eene wijziging moest brengen in de condities. Daarin vond v. i>. B. aanleiding om voor te stellen om van af 1 Jan a. c. voor alle landen de tractementen der Administrateurs te halveeren en die van den Superintendent te laten vervallen maar hem daarentegen 15 en 7 Vs °/o respectievelijk van de brutowinst toe te kennen. Deze nieuwe regeling werd medio December ten mijnen huize met de heeren Eschauzier Klein & Fransen v. d. Putte besproken, doch werd niet overdeeld gunstig beoordeeld, zoodat ik v. d. B. antwoordde de landen „Kerto", „Bokor" en „Djeroe" vooreerst niet genegen waren daarop in te gaan, terwijl ik de vrees uitsprak naar aanleiding van enkele opmerkingen dezer heeren dat de tegenzin tegen de vaste picolgelden nog vermeerderd was en er dus de mogelijkheid bestond dat ik op een goeden dag voor het besluit eener vergadering zoude geplaatst worden waarbij die voor „Bokor" kwamen te vervallen in welk geval het mij moeielijk zoude vallen zulk een besluit tegen te houden aangezien de Superintendent zelf zulk eene regeling aan de hand had gedaan. Brief 13 December '98. „Zooeven vertrekken Kleyn, Gust & Putte, die ik in „hunne kwaliteit van commissarissen uw voorstel omtrent „de veranderde regeling van Superintendent en Administrateur heb voorgelegd. Wij hebben de zaak ampel be„keken en besproken maar zien er voor de goede landen „Kerto", „Bokor" en Djeroe" hoegenaamd geen voordeel „in voor aandeelhouders, terwijl wij groot bezwaar zouden „hebben voor de voorgeslagen regeling voor de opzieners „die daarbij met hun luttele 2'»°/o in een heel slecht „parket zouden komen. Gij behoeft dan ook niet op eene „telegrafische goedkeuring uwer plannen te rekenen, wij „zullen een en ander nog eens rijkelijk overleggen. Het „onmiddelijke gevolg was, dat Gust die commissaris van „Bokor" geworden is, te zamen met Kleyn aanmerking „maakten op uw ƒ 1.— per picol picolgelden bij „Bokor" „en moet gij u niet verwonderen indien er binnen kort „een voorstel komt om daarin verandering te brengen „wat ik nu moeielijk zal kunnen tegenhouden." Daarop ontving ik bijgaand antwoord: „Wat u schrijft over mijn voorstel in verband met hetgeen „Gus, Eschanziiïr en Mr. Kleyn vragen, naar aanleiding „daarvan kan ik slechts alleen zeggen het de Directies „gegeven is om te betalen wat hun goed dunkt en „het mij gegeven is voor hen verder te werken al „dan niet. „Ik kon mij echter moeielijk voorstellen dat Gus „Eschanzier, Mr. Ki.eyn en Mr. van de 1'utte zoo „dom zijn, want wat is voor Directie en aandeelhouders „gekker als het personeel in Indië waar zij bijna geen „macht op kunnen uitoefenen als ze aanstellen en ontslaan, het leven zuur te maken en hun verdienste te „ontnemen. „Zooals gezegd door U ik op de voordracht ben „gekomen ook " mijn picolgelden van „Bokor" zullen „worden afgenomen zal zulks wel gebeuren, enfin ik zal nu eerst kalm afwachten wat Uwe verdere be- D „richten mij brengen. „Gaarne zou ik zien U klaren wijn schenkt en U niet verbergd achter commissarissen, ik weet maar al ^te goed dat wat U voorsteld gebeurd en al schrijft „U dat commissarissen dit en dat hebben bemerkt kan „ik onmogelijk geloof daaraan hechten. Er is voor „Uwe zaken in mijn oog maar één macht en dat ben ^U alleen en niemand anders, al die commissarissen "zijn in mijn oog niets anders als volgende leerlingen "en daar heb ik trouwens de bewijzen al van gedurende „den tijd ik hier een en ander mede maakte. En enkele dagen later ontving mijn broeder met een begelijdend schrijven een tweede exemplaar het eigenlijke origineel van den brief waarin hij buitendien verklaart zijn ontslag te zullen nemen, wanneer aan zijne picolgelden van. „Bokor'' getornd werd en hij bij „Soember Kerto" niet de volle 10 % voor zich alleen kreeg, tevens doet hij in het begelijdend schrijven op zijne manier een boekje open over de behandeling die hij van mij heeft ondervonden, ik acht het intusschen onnoodig zulks in extenso terug te geven, maar dat is zeker dat het hoegenaamd geen rekening 'houdt met het feit, dat de regeling der 10 % voor het geheele personeel in alle opzichten conform is aan zijne eigen eischen, zie brief dato 12 Sept. '96 en evenmin met de in zijn scluijven 3 Oct. '97 in zake Smakt uitgedrukte gevoelens in eene dergelijke kwestie waaraan hij nu lijnrecht tegenovergesteld handelt. De bestaande ontstemming werd nog vermeerderd doordien v. d. Berg uit het niet voorkomen van de picolgelden, noch van hem noch van den administrateur in het verslag „Bokor" over '98 meende te moeten opmaken dat hem die onthouden zouden worden, wat echter geenszins het geval was, ik had dezelve opzettelijk onvermeld gelaten ten einde ze niet ook nog op het alreeds zoo ongunstige jaar '98 te laten drukken en wilde ze ten laste brengen van de toenmaals eene flinke winst belovende rekening van het loopende jaar. Ten gevolge van de drukke bezigheden bij het verzenden van de verschillende verslagen en de voorbereiding der vergaderingen werd allerdings door mij verzuimd v. d. Berg daarvan schriftelijk mededeeling te doen, maar ik heb ook geen oogenblik kunnen vermoeden dat aan dit feit zulk eene uitlegging gegeven zoude worden, want omtrent de picolgelden van den administrateur kon toch nooit twijfel bestaan en die werden ook niet genoemd maar wel kwamen in de raming voor '99 de picolgelden voor, bij eenig kalm nadenken had dan ook v. n. B. dadelijk moeten begrijpen zijne opvatting geheel ongegrond was en overigens moest het slechts enkele dagen later aangekomen schrijven der Heeren K. en S. de dato 30 Maart waarbij hem de uitbetaling aan zijn gemachtigde gemeld werd alle twijfel daaromtrent wegnemen. Ondertusschen nam hij onder den eersten indruk met schrijven van 21 April zijn ontslag uit al zijn betrekkingen maar liet zich ten slotte door Mr. Ramaer overreden zulks in te trekken mits hem de navolgende condities werden toegestaan. „Soember Iverto" 29/4/'99. Geachte Heer Ramaer! Als ik de volle 10% van „Soember IvertoV bruto winst ontvangt, mijn tractement voor „Sr Bokor ' blijft f 200.— 's maands en 1 gulden picol gelden. Evenzoo voor' „Sr. Djeroe" de ƒ 100.— tractement blijft bestaan en ook ƒ 1.— picol gelden wordt uitgekeerd. Voor „Pantjoer Sarie" mijn traktement op ƒ200.— blijft en een gulden picol gelden dan zal ik „Sekar Gadoeng" en „Gondong Tapen" aannemen op de condities als nu door de Directies worden voorgesteld d. i. dat „Sekar Gadoeng" en „G. Tapen" slechts aan mij reisgeld vergoeden en ik van de bruto winst daar 7'/a °/o ontvangt, maar ik wensch niet onder de zinsnede dat die 7'/2 °/o mij gegeven kunnen worden maar wel dat ze gegeven moeten worden, evenzoo voor de vorige landen dat ook daar van kunnen geven geen sprake is maar van moeten geven. Over gepasseerd jaar wensch ik ook mijn picol gelden te mogen opnemen van „Bokor", „P. Sarie" en „Sr. Djeroe . Waar rede is tot klagen zooals in „Ledoyo" zal ik het de Directie niet lastig maken, daar hebben zij trouwens de bewijzen al van bij „Sr. Gadoeng" en „G. Tapen" die landen zijn slecht, maar zooals nu de landen „Kerto', „Bokor', „Djeroe" en „T. Sarie" staan, is er geen rede om mijn verdiensten daar af te nemen, en wensch ik voor die landen vol betaald te worden. Hoe slecht de koffieprijzen ook zijn, zullen deze vier landen weer aardig winst maken, wel is waar, maakte „P. Sarie" tot heden bijna geen winst maar het zal nu wel gaan komen denk ik, ook al worden de prijzen laag. het land staat op heden zeer mooi. Op bovenstaande voorwaarde wil ik mijn ontslag intrekken maar ook niet anders, dan wil ik een contract maken loopende tot einde 1902 dus voor + 3'/s jaar dan is de tijd om, ik den heer Koch 5 jaar zou dienen. liet komt niet in mijn hoofd op om de beloofde 5 jaar niet uit te dienen als mij gegeven wordt wat mij toekomt, maar bij regeling van mijn verdiensten door de Directies in Holland tegen' mijn zin verlaat ik liever onmiddelijk Indië. Aangezien ik mij daartoe niet kon verbinden speciaal met het oog op de bestaande ongunstige toestanden is het mij niet mogelijk zulke vaste garanties te geven, daar ieder oogenblik door aandeelhouders of bestuursleden op bezuinigingen kan aangedrongen worden, maakte ik v. n. B. door bemiddeling van Mr. Ramaer de navolgende tegenpropositie onder mededeeling, dat dat als mijn ultimatum moest beschouwd worden. „1". zal v. d. B. voor zich alleen te beginnen over het „jaar 1899 de volle 10°/o van de bruto winst van „Soember Kerto" ontvangen, echter onder het uitdrukkelijk „voorbehoud: „ff. dat de vaststelling der emolumenten van de jonge „lui jaarlijks in overleg moet geschieden met den Directeur, „die in deze de beslissende stem uitoefent. vb. dat nu definitief een einde komt aan de misbruiken „dat privé-uitgaven van den Administrateur als petroleum, „brandhout en meerdere couranten als „de Locomotief" „ten laste der onderneming worden gebracht. „2°. bij „Soember Bokor" zal v. d. B. blijven genieten „ƒ 200.— 's maands, ƒ 1.— van de boven ƒ 25.— opbrengende picol, d. w. z. dat ik nimmer er toe zal medewerken hem die te ontnemen en mij er zooveel mogelijk „tegen zal verzetten wanneer ooit commissarissen of aandeelhouders daartoe mochten wenschen over te gaan, „hetgeen trouwens niet waarschijnlijk is bij dezen grooten » oogst. „3". „Soember Djeroe" blijft v. n. B. genieten ƒ 100.— „'s maands. benevens 4% van de overwinst, zooals bepaald „in Art. 11 der statuten. „Zooals gij zelf begrijpen zult, ligt het niet in mijne „macht daarin verandering te brengen en de 4% te wijzi„gen in ƒ 1.— per picol; aandeelhouders zouden nu zulk „eene propositie nog veel krachtiger bestrijden als zij zulks „in 1895 deden. „4°. „Pantjoer Sarie" zal ik al mijn invloed aanwenden „om het besluit der laatste Algemeene Vergadering buiten „werking te stellen, zoodat „v. d. B's belooning blijft zooals „vastgesteld in het schrijven der Directie van 7 October 1898." „Mijn broeder, Directeur der Maatschappij, heeft mij „hierbij zijne medewerking toegezegd. „Gij ziet dat ik ga zoover ik kan en vertrouw ik wel „gij het met mij eens zult wezen, ik omtrent punt 2 niet „meer kan doen, daar ik nooit kan garandeeren te avond „of te morgen anderen daarin geene verandering zouden „wenschen te brengen." Aangezien nu volgens het telegrafisch antwoord daarop v. d. B. ongenegen is eenige concessie te doen en op aanneming van den door hem gestelden eisch aandringt, bleef mij niet anders over, als hem het gevraagde ontslag te verleenen. Aldus opgemaakt naar waarheid en de uittreksels geheel conform originaal. Scheveningen, / September 1899. C. J. Koch.