R 83b S 3 S ^ |lp 9§ Y le .Aflevering. 19de Jaargang, 1913 Y •f J. M. Bredée's Boekhandel en Uitgevers Mü- + Het voordeeligst koopt men Zondagsschoolboekjes en = Zondagsschoolbelooningkaartjes door lid te worden van | |„SAMUËL"1 Nieuwe Zondagsschool Bibliotheek Prijs f 2.50 per jaar. PF" Vraag den catalogus die gratis wordt toegezon den door J. Wl. BREDEE's Boekhandel en Uitgevers Maatschappij Rotterdam. lichtstralen op den Akker der Wereld. Uitgegeven met aanbeveling van het Comité voor Nederl. Zendings-Conferentien. onder redactie van Dr L. HELDRING, Ds. S. ULFERS, P VAN WIJK. Jr , J W. GUNNING J.Hzn. en Ds. J. HENZEL. 19',e JAARGANU Rotterdam J. M. Bredeé's Bockhandel en Uitgevers-Maatschappij 1913. STOOMDRUK — DRUKKERIJ DOORGANGSHUIS — HOENDERLOO. Lichtstralen op den akker der Wereld. r. Br. APRICOTVAÏÏÏAN& CÏÏOW. Eenige bladzijden uit de geschiedenis der Medische Zending in China, DOOR J. VISSER Kz. WOORD VOORAF. r : het mostaardzaad, het welk wel liet minste is onder alle de zaden, maar wanneer het opgewassen is, dan is bet 't meeste van de moeskruiden, en het wordt een boom, alzoo dat de vogelen des hemels komen en nestelen in zijne takken." Mattheus 13 32 Vijftig jaren is het ongeveer geleden, dat een regeeringsambtenaar in Engelsch-Indie, een inspecteur bij de opiumbereiding te Malwa, zich door zijn aandeel aan dat werk zoo bezwaard ging gevoelen, dat hij tot het besluit kwam zijn ambt op te geven en 't geen hij daarin verdiend had (ongeveer 3000 pond sterling) te besteden voor de redding van slachtoffers van opium-misbruik in China. Door Gods leiding kwam dit geld in handen van zendingsmannen in Midden-China juist, toen er zich een bijzondere gelegenheid voordeed om een aantal ongelukkigen te helpen, die er vurig naar verlangden uit die knellende banden te worden bevrijd. En dit leidde kort daarna tot de stichting te Hang Chow van een Opium-toevlucht, waaruit het schoone hospitaal zich heeft ontwikkeld, dat daar heden ten dage een middelpunt is van den uitgebreiden en gezegenden arbeid der medische zending. Eenige bladzijden uit de geschiedenis dier zending, waar aan de naam van Dr. Apricot voor goed verbonden is, zullen den lezer doen zien, hoezeer, 'tgeen één man ruim vijftig jaar jaar geleden deed, aan vele duizenden zegen heeft gebracht, niet alleen naar 't lichaam, maar ook naar de ziel.— I. Kennismaking met Hang Chow. De korte winterdag liep ten einde, toen Dr. Apricot en zijn echtgenoote bij hun aankomst te Hang Chow in het zendingshuis werden ontvangen door zendeling Greyman. Na al de ongemakken van de wekenlange reis was 't hun een ware verademing eindelijk de stad hunner toekomstige werkzaamheid te hebben bereikt. Het vroolijk flikkerend haardvuur en de hartelijke verwelkoming verdreven de herinnering aan de felle kou, die gedurende 't laatste deel der reis hen duchtig had gehinderd. Maar wat leek hun alles vreemd! Ze moesten vlak bij 't vuur zitten in die groote kamers, die blijkbaar gebouwd waren met het oog op de hooge temperatuur van den drukkend heeten zomer. En wat deden die Chineesche bedienden, in hun lange blauwe kleedij, met hun glad geschoren hoofd en lange staart, hun werk met een deftigheid en vaardigheid om er eerbied voor te krijgen! De volgende dag reeds werd door zendeling Greyman gebruikt om den dokter kennis te doen maken met de stad en met de zendingsgebouwen, vooral met de Opiumtoevlucht, die 't middelpunt zou worden van zijn toekomtigen arbeid. Dat viel lang niet mee! De ellendigste sloppen van Edinburg, Liverpool of Londen wonnen het in reinheid van de straten der Chineesche stad. De oudere zendeling, die op den duur tegen dat alles gehard was, zag er zijn metgezel op aan en verwachtte niet anders dan een uiting van afkeer of walging te lezen op zijn gelaat. Hij zag evenwel, hoe deze zijn oogen wijd open sperde om alles te zien, maar intusschen zijn mond stijf gesloten hield, zooals het trouwens een man betaamde, die de allernieuwste medische kennis meebracht, en die wist, dat wie nu eenmaal gedoemd was in zulk een walgelijke atmosfeer te ademen, dit tenminste door de neus maar zeker niet door den mond moest doen. De stad Hang Chow telde in de dagen van 1880, den tijd, waarin de aanvang van ons verhaal ons verplaatst, ongeveer een half millioen inwoners. Ze vertoonde nog de duidelijke sporen van de verwoestingen, die de rebellen in den Taipingopstand hadden aangericht. *) Want heele stadsgedeelten waren neergehaald maar niet herbouwd. In de bebouwde deelen zag men aan beide zijden van de nauwe straten tal van winkels. De goten, zoo ze er tenminste nog waren, lagen geheel open voor oog en neus. Gevangenen, wier hoofd uitstak boven den houten halskraag, stonden vastgeketend aan het huis, waar ze hun diefstal hadden gepleegd. Zoo hier en daar was een afgehouwen menschenhoofd in een kooi opgehangen in den zonneschijn ter waarschuwing van andere kwaaddoeners. Bedelaars, zoo smerig als men zich niet kan voorstellen, waren er in menigte. Kleine kinderen schenen elke ruimte op 1) In het midden der 19e eeuw bracht de Taiping-opstand vooral Zuidelijk China in beroering. Onder leiding -van Tien-Koeo, die als tegen-keizer werd uitgeroepen en zich te Nanking vestigde, slaagden de rebellen er bijna in het heerschende Vorstenhuis te verdrijven. Toen evenwel de groote mogendheden met China verwikkelingen kregen, is de Taiping-bewegmg te niet gegaan, en werd de oude dynastie gehandhaafd. straat, die nog niet door volwassenen was bezet, te vullen. En de stroomen van menschen, die tegen elkaar ingingen, botsten nog heviger, als er ook nog draagstoelen tusschen door moesten. Zoo ging het door de nauwe straten voort, tot men aan de Opium-toevlucht kwam. 't Was een klein gebouw van twee verdiepingen; 't had vier bovenzalen, waarin een paar jaar tevoren, toen een medicus er zijn zorgen aan wijdde, 15 a 20 patienten werden verpleegd, terwijl hij in dien tijd 3 a 4000 buiten-patienten behandelde in de benedenverdieping. Ongelukkig genoeg had die dokter wegens ziekte van zijn vrouw de stad moeten verlaten en was niet teruggekeerd. Sedert stond't werk stil. De nieuwe dokter zag er het verlaten gebouwtje op aan, waar het zich toe zou leenen, en wat het zou worden voor zijn toekomstige bewoners. Geen wonder, dat gedachten bij hem oprezen, waarvan de duivel haastig gebruik maakte om te vragen, of hij daarvoor nu een voordeelige carrière thuis had verlaten, om hier in een zoo afkeerwekkende omgeving te gaan werken. Maar even snel als beslist verdreef hij die aanvechting door opnieuw zichzelf aan den Heer over te geven en zich te wijden aan 't arme volk, waaronder hij was komen wonen. „Als 't maar eerst gelukte op een of andere wijze den Grooten Muur der Chineesche taal te beklimmen, die nu nog scheiding maakt tusschen mij en de vele duizenden mijner mede-schepselen om mij heen", zoo dacht hij; evenwel liet hij er onmiddellijk op volgen: „Maar met mijn God kom ik over dien muur." Psalm 18:29. En reeds den volgenden dag begon hij, evenals zijn vrouw met de studie van de taal der Chineezen. II. De Opium vloek. 1858 was een noodlottig jaar geworden voor China, want toen werd bij tractaat van Tientsin besloten, dat het land voor den invoer van opium zou worden opengesteld. En sedert stierven er jaarlijks duizenden bij duizenden als slachtoffers van opium-misbruik, waartegen men geen remedie kende. Geen streek van 't land, of er werd handel in opium gedreven. En toen men eenmaal den smaak ervan beet had, toen kon de reuzenaanvoer uit Indië bij lange na niet in de vraag naar opium voorzien. Daarom begon de Chinees zelf met de verbouwing en onttrok uitgestrekte terreinen aan den rijstbouw voor de opium-cultuur. Het duurde niet lang of de verderfelijke werking van opium werd onder de bevolking openbaar; kooplieden verwaarloosden hun zaken; landbouwers werden zorgeloos omtrent hun akkers; kunstenaars werden door 'tgebruik van opium dof en stomp. Duizenden, eenmaal in den strik gevangen, verkozen opium boven voedsel; en als eindelijk algeheele armoede hen overvallen was, werden ze voor ieder in de omgeving voorwerpen van afschuw. Want dit vergif bederft het zedelijk gevoel, en brengt er mannen en vrouwen, die vroeger eerlijk en oprecht waren, toe te stelen, te liegen en te bedriegen, zoodra ze maar kans meenen te zien daardoor meer opium machtig te worden. Er zijn er, die daarvoor niet alleen hun huis en verdere have te gelden maakten, maar die vrouw en kinderen verkochten en ze overleverden aan een leven van zonde en schande, alleen om maar opium te kunnen koopen. Opiumkitten zijn brandpunten van ongerechtigheid en opiumrooken gaat dikwijls gepaard met de schandelijkste ondeugden. Sir Thomas Waste, die eenige jaren geleden een hoogen HET HOSPITAAL. post bekleedde te Peking, zeide eens: „Ik heb maar eenmaal een Chinees ontmoet, die opium-schuiven verdedigde, en deze was zelf een nief-schuiver". Een van China's grootste staatslieden Chang Chihting, gewezen onderkoning van Hu-peh en Hu-nan, zegt: „O, welk een ellende heeft dit product over ons volk gebracht. Millioenen bi] millioenen zijn door die plaag geveld. In zijn snellen loop brengt het overal verwoesting. Dit vergif verlamt den wil en maakt den gebruiker ongeschikt om zijn geregelde plichten te vervullen. Het brengt den ongelukkige tot armoede, onvruchtbaarheid en ellende. Zoo er niet spoedig iets gedaan wordt om deze afschuwelijke bezoeking te keeren, zullen de Chineezen veranderen in een volk van satyrs en duivels". Gelijk in 't woord vooraf werd medegedeeld, was de aanvang van de medische zending in de stad Hang Chow de oprichting van een kleine Opium-toevlucht. Bij den boven aangeduiden stand van zaken is het zeker niet te verwonderen, dat Dr. Apricot, toen hij maar eerst de bezwaren'van de moeilijke taal overwonnen had, er zich met de borst op toelegde verbetering aan te brengen en slaven van de opium-pijp te verlossen. En na niet al te langen tijd is het hem in den weg van veel arbeid en veel gebed gelukt in de plaats van de kleine Opium-toevlucht een uitgebreid hospitaal te stichten als centrum van zijn reddingswerk, een werk, dat rijk gezegend werd. Een van de eerste vrouwelijke patienten, die in het hospitaal genezing zocht, was Sen T'ai T'ai. Zij had een zuigeling, die onophoudelijk schreide en niet tot bedaren was te brengen, voor hij een paar trekjes aan de opium-pijp had gedaan. Toen was de moeder tot haar schrik gaan begrijpen, dat ze bezig was met haar eigen ondeugden haar kind te besmetten. En ze was flink genoeg om, hoe moeielijk het haar ook viel, te willen breken met 't geen een vloek zou brengen over 't jonge leven. Deze patiente bleek in 't hospitaal niet ongevoelig voor het Evangelie; ze leerde enkele schriftgedeelten en geestelijke liederen uit 't hoofd. Een heer, die in de mannen-afdeeling genezen was van 't opium-schuiven, kwam gedurende zijn verblijf aldaar in die mate onder den invloed van het Evangelie, dat hij lateiprediker is geworden en een gezegend „visscher van menschen" blijkt. Welk een verhaal omtrent geredde levens, gered om weer anderen te redden, konden de muren voor het hospitaal doen hooren! In den jongsten dag, als de boeken worden geopend, zullen we kennen, wat op aarde nooit volledig kan worden vermeld — de geheele historie van dat werk! Het moet worden erkend, dat verslaafdheid aan opium evenzeer voorkomt bij vrouwen als bij mannen. Een zendeling schreef hierover aan Mevr. Apricot: „Van de vele vrouwenwoningen, die ik in HangChow bezoek, zijn er slechts vier vrij van opium. Toen ik eens zulk een huis binnenkwam, zag ik dat de opiumdivan al gebruikt was, en vraagde aan mijn gastvrouw, of zij opium gerookt had. Zij ontkende en vertelde, dat haar zwager 't gedaan had. Op zekeren dag kwam ze ter kerk. Langen tijd bleef ze er. Aan het einde kwam ze tot mij en zeide vertrouwelijk: „U moet mij bij mijn naam noemen". Nu had men mij stellig verzekerd, dat ze werkelijk opium rookte. Ik nam haar bij de hand, en zeide vriendelijk maar met nadruk: „u moet mij niet misleiden, zeg mij, gebruikt u opium ?" Ze glimlachte, maar zeide met iets gejaagds in de stem: „U zult mi] niet meer willen bezoeken, als ik het u zeg". „O zeker", zei ik, „dat beloof ik". Toen bekende ze, dat ze reeds drie jaar lang opium gebruikte. Er behoort bijzonder veel geduld en moed toe om geheel met de ongelukkige patienten in 't hospitaal mee te leven. Als ze pas het opium-rooken staken, verkeeren ze in een toestand van grooten angst, en die maakt hen niet zelden ruw en beleedigend. Maar dan zijn ze toch nog makkelijker om mee om te gaan dan later, als ze stil worden, maar onderwijl gedurig pogen onder een of ander voorwendsel de voorschriften te ontduiken en met allerlei list dezen of genen trachten over te halen voor hen opium binnen te smokkelen. Wat moeielijke uren van geduldig onderwijzen en van geloovig worstelen in 't gebed, opdat Gods kracht ook openbaar worde in die hulpelooze slachtoffers. Men raakt veel eerder uitgeput dan de patiënt zelf, die ongelooflijk lang alle geduld op de proef stelt voor hij ten slotte insluimert, helaas, om maar al te spoedig weer wakker te worden en de zware worstelingen van nieuws aan weer te beginnen. 't Komt bij de opiumkuur voornamelijk aan op volharding in 't gebed, en daarnaast op vindingrijkheid, want voortdurend moet door een of ander middel de aandacht worden afgeleid van de hartstochtelijke begeerte naar opium. Die worsteling tegen deze hartstocht is weinig minder dan een foltering. De opium-kuur duurt meest een maand. Daarna kan de patiënt veilig huiswaarts keeren en is gewoonlijk over den trek naar opium heen. Toch blijft er nog altijd een kans bestaan, dat de lust weer wakker wordt. Eigenaardig drukt Dr. Apricot dat uit in de woorden: „Deze arme patienten gelijken op half verbrand hout; het wordt gemakkelijk weer in vlam gezet". Iemand, die hem vraagde, wat het staken van opiumgebruik op den patiënt uitwerkt, kreeg ten antwoord: „Opium-gebruik brengt zeer groote verslapping en verzwakking te weeg. Wanneer nu de hartstocht naar opium voorbij is, heeft de patiënt dringend noodig maandenlang zeer krachtig te worden gevoed en versterkt; anders komt hij er nooit geheel weer boven op. Ongelukkig genoeg is de gewone Chinees niet in staat om die krachtige voeding en versterking te bekostigen." Aan een ander, die hem vraagde, hoe hoog hij wel het bedrag schatte, dat het volk per jaar aan opium besteedde zeidehij:„Er zijn hier in Hang Chow niet weinigen, wier opium-gebruik hun zeker 400 dollar per jaar kost; ja ik ken er, wier rekening per jaar de 2000 dollars overschrijdt." Een zeker regeeringsambtenaar, Li, die den dokter zeer dankbaar was voor zijn goede zorgen gedurende een ziekte, waarvan hij genezen was, gaf hem een flink bedrag voor zijn zendingsarbeid en zeide: „Gij hebt meer ruimte noodig. Uw werk is moeilijk. Ik weet dat opiumgebruik voor ieder verkeerd is, maar voor den arme is het niet minder dan volledige ondergang. Ik bewonder uw werk, en wensch u daarmee allen voorspoed." III. Geringe waardeering van het leven. Over 't geheel hecht de Chinees al zeer weinig waarde aan het leven. Dat blijkt wel hieruit, dat in Dr. Apricots hospitaal in één jaar meer dan tachtig gevallen van zelfmoord werden behandeld. En eenige jaren was dit cijfer nog belangrijk hooger. Bij deze groote getallen liepen de leeftijden zeer uiteen Er waren er bij van tien, maar ook van zeventig jaren. Bij verreweg de meesten kon de reden van den zelfmoord worden vastgesteld en op een enkele uitzondering na was de noodlottige daad 't gevolg van twist. Een vrouw, die door haar man is uitgescholden, zal dit gelaten dragen, als niemand buiten hen beiden er getuige van was; maar zoo er anderen bij geweest zijn, is die vernedering meer dan ze kan doorstaan, en daarom zal ze trachten opium of eenig ander vergif te bemachtigen, om zich van 't leven te berooven. Zoo haar dit onmogelijk blijkt, geeft ze er de voorkeur aan zich te verdrinken in den regenbak dan in die smaadheid voort te leven. Met een jonge vrouw uit een naburige plaats was het in tweeërlei opzicht een zeer byzonder geval. Vooreerst was er tusschen den toekomstigen echtgenoot aan de eene zijde en de familie der vrouw aan den anderen kant vóór het huwelijk de ongewone, schriftelijke en wettig, door getuigen onderteekende bepaling gemaakt, dat het jonge paar zou komen inwonen bij hare familie, en dat de bruidegom haar dus niet zou meevoeren naar de woning zijns vaders, gelijk gewoonlijk geschiedt. Toen evenwel het huwelijk gesloten was, heeft de jonge man zich wel een tijd lang aan deze bepaling gehouden, maar op zekeren dag heeft hij onverwacht tegen de overeenkomst in zijn vrouw weggevoerd naar zijn ouderlijk tehuis. Die ervaring was voor de vrouw al te krenkend. Ze besloot in haar teleurstelling zich van 't leven te berooven; liever dan te berusten in een loop van zaken, dien ze nu eenmaal besloten had niet te dulden. Maar in de tweede plaats was er iets zeer bijzonders in die manier, waarop ze zich wilde te kort doen. Ze zag namelijk geen kans opium machtig te worden, en evenmin zich te verdrinken. Toen kwam ze er toe te vertellen, dat ze een drie voet lange zilveren ketting had ingeslikt. Men gaf haar middelen in om de ketting te verwijderen maar te vergeefs; en toen de inlandsche dokters haar geen verlichting konden aanbrengen, werd men bang en bracht haar naar het zendingshospitaal. Hier werd ze zorgvuldig verpleegd, maar toen die verpleging reeds twee maanden geduurd had en er nog niets van de ketting gemerkt werd, begon Dr. Apricot te vermoeden, dat de heele historie van het inslikken van die ketting verzonnen was om te ontkomen aan de noodzakelijkheid van te wonen in 't huis van haar mans familie. Intusschen bleef deze laatste niet in gebreke haar ook in 't hospitaal nauwlettend te bewaken. En zoo scheen het er op uit te loopen, dat al haar moeite vergeefsch geweest was. Toen evenwel haar verblijf in 't hospitaal ten einde liep, bracht hare moeder de zaak voor de hoogste magistraat. En tot hare vreugde nam deze een beslissing in haar geest. Dat ook deze patiente geregeld gelegenheid kreeg Gods Woord te hooren, spreekt van zelf, en dat ze daarvoor niet ontoegankelijk was, bleek bij haar vertrek, toen ze zich gaarne geplaatst zag op de lijst dergenen, die geregeld door de bij bel vrouwen werden bezocht. Een ander geval doet ons in niet minder sterke mate zien, hoe gering de Chinees het leven schat. Een paar mannen waren aan 't werk op de booten. Een er van viel in de rivier. Hij kon niet zwemmen en verdronk. „Maar kon dan niemand uwer zwemmen?" vraagde de zendeling, die van het ongeval hoorde, aan de anderen. „O ja, dat konden wij allen", luidde het antwoord. „Maar waarom hebt ge dan niet getracht den ongelukkige te redden?" vraagde de zendeling weder. „Ik wilde niet graag verdrinken", zoo werd hem geantwoord, „en als ik of een ander den drenkeling had gered, dan zouden we net zoolang door den Water-Geest zijn ver- volgd, totdat hij ons leven had bemachtigd in plaats van dat andere, dat wij hem hadden ontnomen." — Iemand was onschuldig van diefstal beticht. Schoon de juistheid der aanklacht niet kon worden bewezen, viel de vrijspraak bij gebrek aan bewijs hem zoo zwaar, dat hij vergif innam. Men vond hem een poos later dood in zijne woning. Twee uur later werd het verlorene terug gevonden op een plaatsje, waar een der huisgenooten het had uit den weg gezet en . . . vergeten. Vreemd mag het echter heeten, dat de man zelf zijn leven weinig waard had geacht, maar dat zijn familie onder deze omstandigheden er heel anders over dacht en er in slaagde een schadevergoeding los te krijgen tot een belangrijk bedrag. Maar nog zonderlinger dunkt ons het geval van Mevr. We. Deze dame was een zeer ontwikkelde Tartaarsche. Ze had de stichting van Dr. Apricot leeren kennen en een diepen indruk gekregen van den invloed, die er van al den arbeid der zendelingen in hospitaal en school uitging. Na lang overwegen was ze ten slotte tot de overtuiging gekomen, dat er iets gedaan moest worden om de vrouwen van haar volk verstandelijk en maatschappelijk te verheffen. En ze meende dat te zullen bereiken door een school te stichten ■ voor meisjes. Eenigen tijd na de op'ening poogde ze gelden te verzamelen om liaar stichting in stand te kunnen houden. Maar dat viel niet mee. De teleurstelling, die ze hiermede ondervond, greep haar zoo aan, dat ze een brief publiceerde, waarin ze verklaarde: „ik ben bereid om te sterven ten einde door mijn dood te toonen, hoezeer het mij ernst is, dat ik een school voor mijn landsvrouwen dringend noodig oordeel!" En werkelijk, ze nam opium in. Maar nog voor het te laat was, bracht men haar naar het hospitaal, waar alles in 't werk gesteld werd om zoo mogelijk haar nog in 't leven te behouden. Dit pogen werd met gunstigen uitslag bekroond, het gevaar begon te wijken, en ten slotte kon ze genezen naar hare woning terugkeeren. Onmiddellijk trachtte ze nu van haar herstel partij te trekken en herhaalde met klem haar dringende bede om geldelijken steun voor haar school. Toen ze nu echter evenmin slaagde, nam ze opnieuw opium in; en ditmaal lukte haar noodlottig opzet. Ze stierf. Maar nu is het 't allermerkwaardigste, dat haar wensch nu toch nog vervuld werd. Men was zoozeer door haar sterven getroffen, dat men onmiddellijk met alle macht zich ging inspannen in 't belang van de school voor Tartaarsche meisjes. Een groot schoolgebouw werd gesticht jdegelijke onderwijskrachten werden daaraan verbonden en heden ten dage behoort die school onder de beste te Hang Chow. Yan tijd tot tijd trekken de leerlingen in plechtigen optocht langs het beeld van Mevr. We en wijden haar een groet van vereering als teeken van diepe erkentelijkheid. Naarmate het Christendom vorderingen maakt, zal men in China een anderen kijk krijgen op de beteekenis van het leven en op den ernst van den dood, en gebeurtenissen als in dit hoofdstuk werden vermeld, zullen dan niet meer behooren tot de gewone dingen, maar tot de hooge uitzonderingen, die nog herinneren aan een afgesloten verleden. IV. Vroolijkheid en jeugd. Over het leven van den Chinees ligt een waas van waardigheid en ernst; want zelden of nooit wordt er een uiting van vroolijkheid en nog minder een geestigheid gehoord. Onder de arbeidersklasse is het de altijd drukkende vraag, hoe men met zijn verdienste zal kunnen toekomen; onder de geletterden eischt de studie te veel inspanning dan dat er nog plaats zou overblijven voor scherts, trouwens lezende menschen behooren immers door strakken ernst hun waardigheid op te houden ? Kortom, de oogenblikken van vroolijkheid, die over het leven van den Europeaan zekeren glans leggen, ontbreken bij den Chinees geheel. Maar dat zij oog kunnen krijgen voor humor, en dat zij het ook tot lachen kunnen brengen, als iemand zich daarvoor veel moeite wil geven, werd meermalen opgemerkt door wie onder hen arbeiden. Het zoontje van iemand, die in de hospitaalgebouwen in betrekking was, zag er uit alsof het onmogelijk was dat hij ooit lachen kon. Opzettelijk riep Dr. Apricot bij bezoeken aan dat deel der inrichting den altijd ernstig kijkenden kleinen man tot zich en poogde dan hem een grapje te leeren zeggen, of tilde hem op om wat met hem te spelen. Maar't bleef zonder resultaat. Op zekeren winterdag was er iets, dat den dokter op de gedachte bracht, hoezeer dit dikke mannetje in zijn gewatteerde winterkleeding daarheen ging als een krielhaantje Hij begon daarom hem te leeren kraaien. Eerst voorover buigende, daarna zich hoog opheffende, ten slotte achteroverhangende riep hij „ku-ku-le ku!" „Tu-te-le-tu!" riep het ernstige kind hem na, en op eens barstte het uit in den vroolijksten schaterlach, die ooit van een Chineesch kind werd gehoord. En als later de dokter met zijn vrouw of met andere bezoekers in die buurt kwam, moesten ze het „ku-ke-le-ku" jongentje zien. En dan was het vermakelijk, hoe het stemmige ventje de heele rij bewegingen met den grootsten ernst nadeed, en dan tenslotte plotseling uitbarstte in een vroolijken lach. Liefde tot kinderen roept wederliefde te voorschijn, ook in China. En het „ku-ke-le-ku" jongentje bleef sedert bijzonder aan den dokter gehecht. Hij heeft de school door- loopen, werd gedoopt en tot lidmaat bevestigd, maai hij heeft bij het grooter worden nooit vergeten, dat de dokter hem ais kind heefL leeren spelen. Is het wonder, dat hij later 't liefst verbonden werd aan den hospitaalarbeid ? Hij is nu assistent in de chemische afdeeling der apotheek. — Toen er een inrichting voor de verpleging van melaatschen bij het hospitaal was gevoegd, deed het moeielijke vraagstuk zich voor, wat er gedaan moest worden voor de onverzorgde kinderen dezer patienten. Dit bracht er Mevrouw Apricot toe een „te-huis" voor zulke kleinen te openen, waarin langzamerhand een zestal werd opgenomen, dat later door een ander zestal werd gevolgd. Een jongetje - Nathanaël - was de zoon van een paar zeer behoeftige ouders, waarvan de moeder verstandeloos werd. De vader was te arm om voor de opvoeding te kunnen zorgen en zoo werd de kleine door Mevrouw Apricot opgenomen. Hij werd een aardig kind, altijd tevreden en gelukkig als hij iemand behulpzaam kon zijn. Nadat hij de gewone school had doorloopen, kreeg hij een plaats op de jongenskostschool. Maar het «te-huis» bleef zijn te-huis. Daar bracht hij zijn vrije dagen door en was altijd blij, als hij iets vooi Mevrouw kon doen. We willen hopen, dat hij in t weik der medische zending voor goed zijn plaa's zal vinden. Een ander kind - kleine Mozes - werd op zekeren nacht gevonden aan den weg naar het hospitaal, waar 't door zijn ouders was verlaten, 't Werd opgenomen voor dien nacht, en 't bleef er. Zijn naam Mozes droeg het niet ten onrechte, want het was „getogen" uit het vuil en slijk van een Chineesche straat, waar 't zeker zou zijn omgekomen, als •t er nog langer had moeten blijven. Hij werd het middelpunt van de grootste belangstelling der vrouwen in't hospitaal, die wedijverden in het maken van kleedingstukken voor Het Ku-ku-le-ku-jongentje. de aardige baby. Zijn teere lachje en aardige spartelingetjes namen elk in. Maar het duurde niet lang, of een geërfde ziekelijkheid openbaarde zich. Dagen lang hielden bereidwillige verzorgsters de wacht bij het kribje; maar de hoop om het brooze leven te redden was ijdel; op zekeren dag ging hij over naar het „te-huis" in den hemel. En hij liet een leege plaats achter in vele harten. Een heel ander geval was dat van Lo. Zijn moeder was een gedoopte Christin; maar zooals dat helaas ook wel voorkomt in een Christenland, zij deed hare belijdenis geen eer aan. Op zekeren nacht had zij een hevige twist met haar man; 't kwam tot vechten en de kleine Lo werd zoo bang, dat hij trachtte de deur te openen om bij de buren hulp te halen. Dat lukte echter niet, en de moeder werd gedood. De vader kwam in de gevangenis, met zijn kleinen jongen, zeven jaar oud, die er vaders loslating wachtte. Daar herinnert zich de ontaarde gevangene, dat zijn jongen, zoo klein als hij was, had gepoogd moeder te helpen. En in woede daarover ontstoken, breekt hij 't eenige, dat hij breken kan, een theepot, aan stukken en bewerkt met de scherven zijn kind in die mate, dat het eindelijk, ten prooi aan hevige koortsen bloedvergiftiging, gebracht werd naar het zendingshospitaal. Twee maanden lang lag het arme kind daar zonder dat er een glimlach op 't gezichtje kwam; al deed Dr. Apricot daar ook nog zoo zijn best voor. Eindelijk werd ieder in 't hospitaal blij verrast met de tijding : „de kleine Lo heeft gelachen". Toen het kind ten slotte herstelde, was zijn vader tot verbanning veroordeeld, en bestond hij dus niet meer voor zijn kind. Zoo vond het ook een onderdak in het «te-huis» voor kinderen. In die omgeving vol opgewektheid en liefde werd het een echt levendig kind. Hij gaat nu geregeld naar school en heeft moeite om over allerlei karakterfouten heen te komen. Over eenigen tijd, zoo hoopt men, zal het kunnen worden gedoopt. Een ander kind was langen tijd in het „te-huis". Haar vader was als lepra-lijder jaren geleden in de afdeeling voor melaatschen gebracht. Ze waren arm en daarom diende moeder als waschvrouw in het hospitaal. Eens vertelde ze aan Mevrouw Apricot, dat ze van armoede hun oudste kind voor zes dollars hadden verkocht aan iemand, die een vrouw wilde hebben voor haar zoon. 't Leek wel geen prettige schoonmoeder, maar 't geld was zoo bitter noodig. Mevrouw Apricots moederhart leed zoo onder het verhaalde, dat ze ten slotte had uitgevorscht waar het verkochte kind huisde. Ze vond het in allerellendigste omstandigheden, want de toekomstige schoonmoeder was bitter wreed tegen haar. In 't eerst was ze bepaald onwillig om het meisje af te staan; maar ten slotte gaf ze toe. Dit gebeurde echter niet zonder dat Mevrouw Apricot veel meer dan het oorspronkelijke bedrag voor het kind had terug betaald. Ze was werkelijk een merkwaardigheid. Toen ze eerst kwam, zoo stak ze in vuil en lompen. Maar spoedig werd ze duchtig onder handen genomen en behoorlijk gereinigd, zoodat ze in een heel ander schepseltje veranderde. Ze werd naar school gezonden, maar 't ging bij haar als bij zoovele andere kinderen met vallen en opstaan. Ze kon soms een poos goed oppassen om dan plotseling lastig en onhandelbaar te worden. Meer dan eens nam mevrouw Apricot haar zeer ernstig onder handen en wees haar op de noodzakelijkheid een goed gebruik te maken van de gunstige gelegenheid, die haar thans was geschonken, 't Mocht niet baten. Goede voornemens schenen alleen te worden gemaakt om weer te worden vergeten. Eindelijk kwam mevrouw Apricot op de gedachte een nieuw begin met haar te maken en haar aan het werk te zetten in het hospitaal. En werkelijk, nu reeds eenige jaren past ze daar goed op. Ze is een goede helpster en kan op operatie dagen al aardig van dienst zijn. Mogelijk heeft ze daar haar rechte sfeer gevonden. Deze korte schetsen verhalen van slechts enkele der vele kinderen, die voor en na zijn opgenomen, en die door zorgende liefde en goede leiding geleerd hebben zich zelf te onderhouden. Bovenal, ze zijn in hun jeugd geleid tot Jezus Christus, en daardoor is hun voet gezet op den weg des vredes. V. Geestelijke zegen op 't werk. Yele jaren zijn er nu verloopen sedert de opening van het hospitaal, en ieder jaar nam het daar verrichte werk toe in omvang en beteekenis. Maar te midden van de vervulling van zoo velerlei plichten was er nooit ook maar eenigermate sprake van verwaarloozing van het godsdienstonderwijs, dat 's morgens en 's avonds aan de interne patienten werd gegeven, noch van de evangelieprediking in de wachtkamer voor de buiten-patienten. De kapel was al lang geleden te klein gebleken voor de verzamelde dokters en assistenten. Daarom was er een nieuwe, ruime kapel gevoegd bij de andere hospitaal-gebouwen. Voor het dagelijksch werk begon, verzamelden zich daar allen, die in de gebouwen hunnen arbeid hadden te verrichten, en Dr. Apricot leidde er een korten morgendienst. Elk patiënt, die loopen kon, mocht dezen dienst bijwonen. Dit was niet alleen in het belang van de mede- arbeiders, maar ook van de patienten, die er daardoor immers diep van doordrongen werden, dat men in 't hospitaal rekende met en steunde op bijstand, die van boven werd afgesmeekt en ontvangen. Behalve door een Europeeschen dokter zag de stichter van 't hospitaal de groep zijner medisch-deskundige helpers langzamerhand versterkt door drie ten volle bevoegde inlandsche dokters, die hii zelf had opgeleid: Dezen waren in allerlei opzicht van onberekenbare waarde, niet het minst voor het enorme getal buiten patienten. Ook de in omvang toenemende particuliere praktijk onder de aanzienlijke Chineezen en onder de te Hang Chow wonende Europeanen eischte veel tijd en kracht. Toch kwam die particuliere practijk ook weer aan het hospitaal ten goede, want de geldelijke baten — en die waren niet onbelangrijk! — versterkten de hospitaalkas. Een groote zegen was het, dat Dr. Apricot onder het toenemen van den omvang van het werk zijn groote levendigheid en opgewektheid behield. 't Is natuurlijk moeielijk nauwkeurig op te geven hoe veel zegen er op al dien arbeid rustte. Maar telken jare werden er verscheiden patienten gedoopt, die den Heer Jezus Christus als hun Verlosser hadden leeren belijden en gedurig vernamen de dokters van indirecte resultaten van het onderwijs en de prediking in het hospitaal. Een zendelinge ontmoette bij een bezoek aan een dorp eenige van de eerste patienten, die voor ruim twintig jaar te Hang Chow waren verpleegd en daar geleerd hadden in Christus te gelooven. En ziet, in hun afgelegen woonplaats hadden ze volhard in het dienen van den Heer en hadden anderen onderwezen wat zij zelf van Zijn liefde hadden geleerd. Een dame berichtte in een schrijven aan den dokter, dat zij op een plaatsje mijlen ver van een Christelijke kerk een man had aangetroffen, die jaren geleden patiënt geweest was in 't hospitaal, maar de inrichting had verlaten zonder de besliste keuze voor den Heer Jezus Christus te hebben gedaan. Later evenwel was hij een ernstig Christen geworden, en dat niet alleen, maar hij verzamelde zijn dorpsgenooten om zich heen en leerde hen al wat hij van den weg der zaligheid wist. Toen daar een zendeling kwam, vond hij er een toebereiden akker, waarin goed zaad was gestrooid. Hij kon aanstonds tot dien arbeid ingaan. Op die wijze was er door 's Heeren wondere leiding te midden der heidenen een buitenpost der zending gesticht. Deze gevallen staan niet op zich zelf, maar ze getuigen van de ver-reikende werking van de medische zending. Immers deze bepaalt zich niet tot de hulp en den zegen, dien de patienten zelf ontvingen, maar teruggekeerd in hun woonplaatsen verhalen ze, wat ze gezien en ondervonden hebben in het hospitaal en ze verzwijgen niet, wat bij al dit liefdewerk de drijfkracht is. Langs dien weg worden bijgeloovigheden en vooroordeelen langzamerhand ondermijnd en de verdere voortgang van het Evangelie voorbereid. Eene vrouw, die geruimen tijd in 't hospitaal toefde, was zeer dankbaar voor alles wat er aan haar werd gedaan. Evenwel gelijk het zaad, dat gezaaid werd op steenachtige plaatsen, zoo ontving zy het woord met blijdschap, maar werd geen beslist Christin. Toch vertelde zij na haar thuiskomst haar vader al wat ze had geleerd, en ze deed dat met zooveel opgewektheid, dat deze 't hospitaal ging bezoeken, oogenschijnlijk met het doel om van zijn rheumatisme te worden genezen, maar ondertusschen met het nog veel sterker verlangen om meer te hooren „aangaande Jezus". En hij is een beslist Christen geworden. Een andere vrouw, die blind was, hoopte door de behandeling van Dr. Apricot het gezicht terug te zullen krijgen. Dat bleek evenwel onmogelijk te zijn, maar ze bleef in het hospitaal wegens een toestand van algemeene verzwakking. Daar leerde ze de liefde des Heeren kennen en omhelsde het Christendom met groote geestdrift. Nu woont ze bij haar dochter en zoekt en vindt telkens gelegenheid om aan anderen te verhalen, „welk een vriend ze heeft in Jezus". In de mannenafdeeling leed een patiënt aan diphteritis en was zoo ver heen, dat de dokter het noodig vond hem op het einde voor te bereiden. De zieke kwam zelf niet tot belijdenis van zijn geloof; maar toen hij vernam, dat het spoedig op een sterven ging, verzocht hij naar huis te worden vervoerd. Daar gekomen verzamelde hij al zyn verwanten om zijn leger, zijn vrouw,' zijn kinderen en kleinkinderen, en hij drong er bij hen op aan, dat ze hem niet op heidensche wijze zouden begraven. Hij vermaande hen te gelooven in God en in Jezus Christus, en met alle afgoderij te breken. Gevallen als deze kunnen we slechts toevertrouwen aan de rijke genade van den Vader in de hemelen. VI. Chineesche „dokters". In vele gevallen is men gewoon heel lang te wachten voor men naar het zendingshospitaal om hulp gaat. Eerst wordt heil gezocht bij inlandsche medicijnmeesters. De opleiding van deze Chineesche „dokters" is uitermate gebrekkig, als er ten minste van opleiding mag gesproken worden. Ze worden overgeleverd aan de onderwijsbekwaamheid van een kwakzalver, die er wel voor zorgt, dat zijn leerlingen hem niet in bekwaamheid en kennis gaan overtreffen. Anderen komen in 't bezit van hun geneeskundige kennis door bij den dood van een deskundige zijn voorschriften en geheimmiddelen te erven. In de latere jaren kwam het meermalen voor, dat knechts, die in dienst van zendelingen of zendeling-artsen wel eens hulp hadden verleend, hun betrekking opzeiden en zich vestigden als „Westersch dokter". Dat zij van medicijnen weinig afwisten en nog minder van het menschelijk lichaam, behoeft niet uitdrukkelijk te worden verzekerd. 't Is geen uitzondering als een roestige naald wordt gestoken in een abces, met dit gevolg dat bloedvergiftiging de ellende nog komt vergrooten. Tot poeder gemalen tijger been deren worden gestrooid in een open wond om bloeding tegen te gaan en aftreksel van gekookte slangenhuid wordt gebruik als balsem. 't Gebeurt, dat patienten niet alleen een Europeesch heelmeester raadplegen maar ook een Chineeschen „dokter" en dat ze dan bij het gebruiken van die tweeërlei middelen er nog verbaasd overzijn.dat ze niet als door een toovermiddel genezen. De inlandsche „dokter" heeft van de noodzakelijke reinheid bij 't behandelen van wonden geen flauw besef. Wat zou een Europeesch chirurg verbaasd zijn, als hij zijn Chineeschen „collega" bezig zag een ondoorschijnend geworden hoornvlies eenvoudig weg te nemen, of hem met een morsige naald een gaatje zag prikken door de duistere lens, opdat de patiënt beter zou kunnen zien. Bij de Chineezen bestaat de onderscheiding tusschen dokters voor 't uitwendige, dokters voor 't inwendige en dokters voor de oogen. Een levendige voorstelling van wat deze onderscheiding inhoudt, geeft de ondervinding van dien Chineeschen timmerman, die een grooten splinter in zijn voet kreeg, toen hij bezig was voor een „dokter" een huis te bouwen. Deze, die zelf aanwezig was, kwam op het ongeval toeenzeide brutaalweg, dat hy den voet wel wilde behandelen, maar alleen tegen gewone betaling. De timmerman, een arm bouwertje, betaalde eerst en stak toen zijn voet uit voor de behandeling. De dokter sneed het stuk splinter, dat naar buiten uitstak, netjes er af, maakte een pleister gereed en plakte die op de wond. „Is nu het hout uit mijn voet?" vraagde de patiënt, „ik heb nog hevige pijn." „O neen," was het antwoord, „maar ik heb mij alleen bemoeid met het uitwendige, ik ben geen dokter voor het inwendige 1" — Op zekeren morgen verbaasde Dr. Apricot er zich over, dat hij zoo laat voor het ontbijt werd geroepen. Toen hij zijne vrouw naar de oorzaak hiervan vraagde, vernam hy, dat de kok zonder kennisgeving was weggeloopen. Bij het ingestelde onderzoek was gebleken, dat zijn grootvader onverwachts was gestorven. Deze was een inlandsche „dokter" met een uitgebreide praktijk. Nu was de kok naar 't sterfhuis gegaan en had inmiddels de boodschap gezonden, dat hij niet terugkeerde, want hij ging zijn grootvaders praktijk overnemen. Misschien zou zijn jongere broer de plaats van kok nu kunnen innemen. Later op den dag kwam de gewezen kok in een nieuw zijden kleed gestoken en met een bril op (de man had nooit last van slechte oogen!) om zijn bezittingen te halen. Hij zette een zeer gewichtig gezicht en had de beleefdheid te blozen, toen de dokter hem vraagde, of hij zich berekend achtte voor zijn nieuwe betrekking. „Ik heb hier veel geleerd", zeide hij, „maar als mijn vader het niet bevolen had, zou ik nooit mijn betrekking hebben verlaten. Met de Europeesche kennis, die ik hier verwierf („in puddings en gebak!" dacht de dokter) en m^t mijn grootvaders recepten, die zeer oud zijn, want hij erfde ze al van zijn grootvader, hoop ik mijn fortuin te maken". En daarop maakte de gewezen kok, die nu den naam Dr. Plum had aangenomen, een diepe buiging en ging naar de vertrekken der bedienden. Maar hij was wel wat verbaasd, toen hij daar ondervond, dat de bedienden niet met meer ontzag tegen hem opzagen. Esne andere moeielijkheid schuilt voor de Europeesche dokters in de verregaande onwetendheid der patienten. Dr. Apricot had eens iemand middelen gegeven, waarvan hij zeker verwachtte, dat ze den hoest zouden bedwingen. Tot zijn verwondering bemerkte hij, dat ze niets hadden uitgewerkt. „Wel", zoo vraagde de dokter, „is je hoest niet beter?" „Neen", antwoordde de man, hoestende en proestende als om te toonen, hoe naar het met hem gesteld was. „En gebruikte je de medicijnen volgens het voorschrift?" „Ja, dokter". „Zeg mij eens," zeide deze, in zijn boekje naziende, wat hij had voorgeschreven, „hoe heb ik je ook weer gezegd, dat je innemen moest." „Ik at het vet op; 't was niet zoo erg sterk. En ik wreef mijn knie met het waschmiddel; maar er kwam geen blaar op; mijn been werd niet eens warm". „O," riep de dokter verontwaardigd, „nu begrijp ik, dat het niets geholpen heeft. Ik gaf je de sulferzalf voor je been en de medicijn voor je hoest". En de oude vertrok weldra met nieuwe middelen en herhaalde voorschriften. „Wel", vraagde de dokter weer aan een ander, „wat beter dan gisteren?" „Bijna geheel hersteld", antwoordde deze, „ik gebruikte al de pillen op een na, die mijn vrouw opat om de pijn in haar rag. Toen nam ik het papier maar, waarin ze geweest waren, en at het op; want er zal wel iets van de kracht der pillen in 't papier zijn gaan zitten. En nu ben ik veel beter." De dokter bromde wat tusschen zijn tanden, gaf andere medicijnen, maar nu in een flesch. Hij waarschuwde echter uitdrukkelijk de flesch niet in te slikken of de medicijnen aan een ander te geven. De volgende patiënt kwam en begon allerlei omslagen af te doen. De dokter verwachtte de groote zweer te zien, die hij een week geleden had behandeld. „Wat is dat?" vraagde hij, en wees op een geweldige zwarte pleister, die met een troffel scheen' vastgemetseld te zijn. „Je hebt niet gepapt, zooals ik voorschreef". „O ja, eerst gepapt, en toen schreef een inlandsche dokter mij deze pleister voor; die heb ik er ook maar boven op gedaan." De dokter zond de vrouw naar een ander vertrek, waar men die pleister zou wegnemen. En toen ze eindelijk losgeweekt was, werd heel de kamer in een ommezien vervuld met een verpeste lucht. Wie zou dat kunnen verdragen in een temperatuur van 100 graden in de schaduw! Om een onwetendheid als boven werd geteekend voor goed te kunnen overwinnen zal het noodig zijn, dat een groot getal Chineesche studenten zorgvuldig worden opgeleid tot kundige medici. Want nooit zullen er genoeg Europeesche dokters uitgaan om China voldoende te kunnen helpen. Ook op dat terrein heeft Dr. Apricot gedaan, wat hij kon. Hij heeft het plan ontwikkeld voor de stichting van een Medisch College, en hij heeft tijd weten te vinden om zich ook daaraan te wijden. Verscheiden studenten zijn reeds door dit College opgeleid. Maar 't heeft dringend versterking van 't aantal leerkrachten noodig, want behalve Dr. Apricot is er slechts één Europeesch geneeskundige, die er onderwijs geeft. En dit heeft ten gevolge, dat er slechts om de vjjf jaar studenten kunnen worden toegelaten, die den geheelen leergang moesten hebben geëindigd voor men met nieuwe kan gaan beginnen. Toen de laatste groep studenten hun diploma zouden ontvangen, was de zaal voor die gelegendheid feestelijk versierd met bloemen en met de vlaggen van Engeland, China, Japan en Amerika. De Consuls dier landen waren er bij tegenwoordig en ook verschillende autoriteiten van stad en provincie. De plechtigheid werd geopend met gebed en toespraak door Dr. Apricot, waarna een lofzang gezongen werd, door een der studenten zelf vervaardigd. Toen las Dr. Liu den uitslag der examens voor. De zeven studenten traden bij het aflezen van hun naam naar voren en ontvingen uit de hand van Dr. Apricot hun diploma, dat in 't Engelsch en in 't Chineesch op wit perkament gedrukt was. Hierop nam de vertegenwoordiger van het Provinciaal Bestuur het woord en sprak de pas-gediplomeerde jongelui ernstig toe. Hij uitte den wensch, dat zij bij hun toekomstigen arbeid de verworven kennis en wetenschap op gelukkige wijze in toepassing zouden brengen en dat ze veel voorspoed zouden zien op hun pogen om de kranken te helpen. De Engelsche Consul wenschte hen daarop geluk met het behaalde succes en richtte zich met niet minder opgewektheid tot Dr. Apricot, die nu reeds langer dan een kwarteeuw zijn krachten had gewijd aan zijn arbeid te Hang Chow, en die daardoor hartelijke en zeker blijvende waardeering had verkregen in 't hart en in 't leven van duizenden in Hang Chow en omgeving. VIL Ten Besluite. Op de eerste bladzijden van dit boekje werd verhaald van de komst van Dr. Apricot, te Hang Chow, waar hij de zorg ging op zich nemen voor de „Opium-toevlucht". Naar welke zijde zijn werk zich ook uitbreidde, nooit heeft hij een enkel oogenblik dezen tak uit het oog verloren. En met blijdschap en dankbaarheid heeft hij gezien, dat zijn pogen om opiumslaven uit deze slavernij te bevrijden niet vergeefsch was. Inmiddels was er, zeker ook door het zendingswerk, veel in China veranderd. Aanzienlijke en invloedrijke staatslieden gingen begrijpen, dat er krachtige maatregelen moesten genomen worden om hun land te beviijden van den opium-vloek. En na ernstige gedachtenwisseling met het Engelsche Gouvernement werd ten slotte bepaald, dat als China het gebruik van inlandsch opium per jaar met een zeker percentage wist te doen dalen, Engeland van zijn zijde den opium-invoer uit Indië met een zelfde hoeveelheid zou doen verminderen. In hoeverre men van beide zijden zich aan dit contract houdt, moet worden afgewacht. Maar één ding staat vast, dat men namelijk de laatste 4 a 5 jaar in China grooten ernst gemaakt heeft met pogingen om dit kwaad te overwinnen. Ook in Hang Chow werd dit gemerkt; want in Juli 1907 werden bij besluit van de stedelijke overheid alle opiumkitten gesloten. En dat dit besluit krachtig werd gehandhaafd, bespeurde men spoedig in 't zendingshospitaal door het toenemend getal patienten, die zich aanmeldden om van de gevolgen van opium-misbruik te worden genezen. Zoo groot werd dit getal, dat Dr. Apricot en Dr. Fairfield tijdelijk een tweede „Toevlucht" moesten openen om in de behoefte te kunnen voorzien. Zeven gepromoveerde studenten. In den herfst van dat jaar had er op een hoogte buiten de stad een opzienbarende gebeurtenis plaats. Al de opiumpijpen en wat er verder gebruikt was in de opiumkitten, 't werd op last der regeering samengebracht en opgestapeld tot een grooten hoop. En in tegenwoordigheid van mandarijnen, soldaten, studenten en duizenden uit het volk werd de brand er in gestoken. En luide kreten van blijdschap gingen er uit de menigte op, toen het vreugdevuur hoog opvlamde. Verschillende overheidspersonen voerden toen het woord en meermalen werd er officieel met erkentelijkheid en groote waardeering melding gemaakt van 't geen door de medische zending in de „Opium-toevlucht" was verricht om de slachtoffers van de opium-ellende te redden. Niet lang daarna gingen Dr. Apricot en zijne echtgenoote met verlof naar het vaderland. Ze dachten terug aan hun eerste kennismaking met Hang Chow en aan 't geen er gedurende hun veeljarigen arbeid aldaar was geschied. En ze hadden reden om God te danken, die hun pogingen zoo overvloedig had willen zegenen. Maar hun gedachten gingen nog verder terug in 't verleden tot ze kwamen bij dien man in Engelsch Indië, die zich zoo bezwaard gevoelde door zijn aandeel in de opiumbereiding, dat hij zijn winstgevend ambt er aan gaf, en 't geen hij er in verdiend had, besteedde voor de redding van slachtoffers van opium-misbruik in China. Die daad van dien eenen man was als een mosterdkorrel, gezaaid in den akker, maar door den Heer vruchtbaar gemaakt, wies het op en werd in de talrijke stichtingen der Medische zending in Hang Chow als een boom, welks bladeren zijn tot genezing der Chineesche natie. i Bij J. IR. BREDEE's Boekhandel en Uitgevers Maatschappij te Rotterdam verschijnt: | 1813-1815 | Geïllustreerde Geschiedenis van den Vrijheidsoorlog DOOR J. VAN PFLUGK HARTTUNG, met de Geschiedenis van onze Verlossing DOOR JOH. H. BEEN en wordt uitgegeven in 25 afl., 4° formaat op zwaar kunstdrukpapier, en versierd met 300 kunstplaten en nog 40 extra kunstplaten. De prijs per afl. is 45 cent. Men teekent in bij alle boekhandelaren. Dat de Heer Been een uitstekend historiekenner is, en tegelijk een prettig verteller, maakt dat dit boek, bij de her¬ denking van onze 100-jarige onafhankelijkheid, het Gedenk boek is voor iedereen. Wijze van Uitgaaf. LICHTSTRALEN OP DEN AKKER DER WERELD onder redactie van de Heeren De. L. Heldring, Ds. S. Ulfers, Ds. P. van WijkJr., J. W. Gunning J.H.zn en Ds. J. Henzel tot bevordering der kennis omtrent de Keidenzending, verschijnt om de twee maanden. Elk nummer is pl. m. 16—32 bladzijden en bevat een of meer illustratiën. Prijs bij inteekening 80 cent per jaargang, franco per post 92 cent, afzonderlijke nummers 15 cent per stuk, bij 25 ex. 12V2 et. oO ex. 11 ct., 100 ex. 10 ct., 500 ex. 9 ct. (ook gesorteerd). Men zij indachtig, dat bijdragen en brieven, de Redactie betreffende, geadresseerd worden aan den ltedsicteurSecretaris, I)s. J. HENZEL te lioxineer; en mededeelingen omtrent de verzending, adresverandert ngen of nieuwe abonné's opgegeven worden aan den Uitgever J.M.BKEDÉE te Rotterdam.