LAPOE PLACER MAATSCHAPPIJ. nHet zijn de slechtste vruchten niet> waaraan de wespen knagen." BATAVIA JAV. BOEKH. & DRUKKERIJ, 1900. ^ÉgiyNG. r ? Si tollis hostem, tollis et pugnam. Si tollis pugnam, tollis et coronam. Geachte Redacteur, Verzoeke beleefd opname in Uw blad van het volgende. Bij voorbaat dank hiervoor. Ofschoon het bestaan van de mijnindustrie in het algemeen in Ned. Indië en van de petroleumindustrie in Palembang in het bijzonder, het gevolg is van mijn initiatief, zoo heet ik in Ned. Indië, zelfs bij zoogenaamde businessmen, een niet of slechts weinig bekend persoon. Toch meen ik, ook uit hoofde van mijne technische opleiding en kennis, een der weinigen in Indië te zijn, bevoegd om over praktischen mijnbouw en over technische zaken als bij de Lapoe Placer Maatschappij voorkomen, een behoorlijk oordeel te mogen vellen. Ik ben bereid dit te staven tegenover ieder, die met bekendmaking van zijnen naam (dus niet, zooals een abomié in Uw blad anoniem.) zich bij mij aanmeldt en over het noodige gezond verstand beschikt. H. SCHMITZ DU MOULIN. Ik heb 19 Maart het bovenstaande, en het eerst volgende artikel aan het plaatselijke effectenblad aangeboden, doch de waarnemende redacteur, de heer Jan E. de Jong, lid der firma Palm en van Amstel, liet mij weten, dat het volgende artikel te persoonlijk was, en dat hij het daarom niet kon opnemen. Maar iets persoonlijk kan ik er niet in vinden, vooral niet als men het met het schrijven van ,,een abonné" vergelijkt, waarin absoluut niets zakelijks voorkomt, alleen schreeuwen en schetteren, zonder eenige verstandige gedachte, zonder eenig logisch denken, en die zich schaamt met zijn mam voor den dag te komen. Als iemand nu bijv. schreef „dat de chef van een technische zaak, b. v. van een droogdok, niets van zijn zaak afwist, zijn berekeningen en opgaven niet deugden enz", en dit onderteekent: „Een abonné, dan zou het publiek denken dat daar toch wel wat van aan moet zijn. Zoo iets schrijft men alleen als men er verstand van heeft Doch als men in plaats van „Een abonné" teekent; „Jan van. Epscheuten", van beroep looper eener firma in goede aandeden, dan zou een ieder zeggen : „Onzin 1 Wat weet de Heer van Epscheuten van een droogdok," Wat nu de geheimzinnige schrijver van het Wekelijksche Financieel Overzicht van het Bat. Nieuwsblad, van den 10 Maart j. 1. aangaat, het is mij onverklaarbaar, dat hij de zaak niet willens en wetens verkeerd heeft voorgesteld. Zeker is „homo sapiens" wel het scherpste sarcasme, dat ooit door stervelingen uitgesproken is, doch hoe groot ook de menschel ïjke domheid is, wordt ze nog overtroffen door menschelijke boosheid. Ik kan niet nalaten mijn leedwezen uit te spreken, dat men mij gedwongen heeft andere Maatschappijen, z. a. bijv. de Alluvia en de Gran Placer, in de zaak te trekken, daar ik er niet van houd mij met andermans zaken te bemoeien en mij ook niet geroepen gevoel ongevraagd voor de belangen van anderen op te treden. De wijze Socrates zeide reeds, dat men geen slapende slang op den staart moet trappen. Zelfverdediging noodzaakte mij veel te vermelden wat ik anders niet zou hebben aangevoerd» Ik gun „Jedes Thierchen sein Plasirchen" zoo lang er kleinigheden mee gemoeid gaan, die velen nuttig kunnen zijn. Zij schudden het publiek wakker en doen niemand kwaad. Hoogstens maken zij den geldbuidel wat lichter, iets wat voor velen toch een weldaad is, daar zij het geld anders aan nog onzinniger of slechtere zaken wegwerpen. Mij kan dat slechts a la Demokrates een glimlach afpersen. Mij is nijd niet aangeboren, ik ben niet afgunstig van natuur. Gar weise gibt der Herr der Welt. Dass uns die Leiden nicht erdrücken, Den Edelen Duldung, Narren Geld Und Eseln harte Rücken — Seele 1 so bedenke doch Lebt doch unser Herr Gott noch. H. SCHMITZ DU MoULIN. Weltevreden, 27 Maart 1900. # * # „FIAT LUX." (Het wonde licht.) Cognosce causam belli. Ieder, die de nieuwsbladen in den laatsten tijd gelezen heeft zal bemerkt hebben, dat er veel over de „Lapoe Placer Maatschappij' is geschreeuwd. De grootste domheden op het gebied van mijnbouw heeft men tot nu toe rustig laten debiteeren. — maar nu er eindelijk eens een prospectus het licht ziet, waarin absoluut duidelijke en zeer begrijpelijke feiten worden vermeld, en zelfs een opgave der kosten van ontginning er bij is, waarin eene Directie wordt genoemd, wier namen guarandeeren, dat zij de zaak volkomen kunnen beoordeelen, iets dat tot nog toe zelden in Indië gezien was, nu begint men te fitten, maar. ... ANONIEM, zooals gewoonlijk alleen LASTERAARS doen,, en „Knijpt men de kat in 't donker". De woede en kwaadheid van eenige lieden kan ik mij best voorstellen, want hunne woede heeft zijn oorsprong in hunne schade en schande. Het zijn degenen, die het publiek, al dan niet met voorbedachten rade, misleid hebben; gelukkig zijn er niet velen van dit soort in Indië. Zij zijn te tellen. „Een abonné", naar ik weet, makelaar in alles en nog iets, die het publiek tegen zijn eigen collega's waarschuwde, zal zelf het best weten of een waarschuwing tegen hem gegrond is. (Zooals de waard is, vertrouwt hij zijne gasten). Van geen der andere makelaars aan de Kali-besar is mij iets unfairs bekend. Dat ook elders, b. v. te Soerabaia, wel een enkel schurftig schaap zou zijn, was wel te verwachten. Een goud exploratie maatschappij zond een deskundige naar hare terreinen, om de goudriffen, die op dat terrein zouden voorkomen, te prospecteeren; — onze geleerde kon evenwel niets anders vinden dan eenige varkens-botjes. De goede menschen zijn gelukkig in Indië in de meerderheid, oneerlijke zijn er gelukkig maar weinigen en behooren tot de uitzonderingen. Deze herkennen elkaar op de reuk, even als de honden en vormen een internationale broederschap, die op aarde haars gelijken niet heeft. Het is dus geen wonder, dat allen mede blaffen, die zich niet „pluis" gevoelen, omdat zij zooals een „abonne" zegt, vreezen; „dat het door hen zoo onhandig opgebouwde kaartenhuis in elkaar zal vallen". Bij vroeger opgerichte mijnbouw maatschappijen werden kolossale sommen als kapitaal gevraagd en tot nu toe is het resultaat bij de meeste Myen als nihil te beschouwen. Nu het publiek een prospectus voor de oogen wordt gehouden, waaruit men zien kan wat met „weinig geld en degelijken arbeid'' kan gedaan worden, nu worden „Een abonné en consorten' bang, dat het publiek zal optreden, om hun verantwoording te vragen voor de aan hen toevertrouwde gelden. 'T is toch ook om tureluurs te worden, dat er nu bij eene mijnbouw-maatschappij een directie optreedt, die technisch ontwikkeld is en de noodige kennis van zaken bezit, lieden, die nog wat meer geleerd en gedaan hebben, dan hun pantalon op een minder edele plaats af te slijten, soms na voorafgaande studieen over de handgrepen met het geweer. (Placer arbeid is geen mijnbouw, maar technisch werk.) 'T is dan ook om zich de haren uit 't hoofd te trekken, dat er nu lieden opstaan, die eindelijk eens iets willen uitvoeren, en voor exploitatie mitider geld vragen, ^dan bij vele andere maatschappijen verknoeid is, zonder iets uit te voeren. Deze lieden willen met dat geld per dag 2000 ton verwerken en iedereen weet, dat dit ook lieden zijn, die het werkelijk kunnen en zullen doen. Dat is nu eens een onrecht, dat ten Hemel schreit. Aangezien, niettegenstaande de vele hier opgerichte mijnbouw maatschappijen, het publiek nog niet weet, waarnaar het zien moet bij een verschijnenden propectus, dus niet altijd een prospectus weet te lezen, wil ik in verschillende volgende kleine opstellen hieromtrent eenige inlichtingen geven. Ik zal zoo duidelijk trachten te schrijven, dat voor een ieder naar zijn vermogens een licht zal opgaan. Met meeningen houd ik mij daarbij niet op. Ik zal op feiten neerkomen; niemand heeft het recht over zaken te spreken, die hij niet begrijpt. Mocht iemand iets niet goed verstaan, dan ben ik voor hem, evenals voor ieder, die in de zaak belang stelt, dagelijks van 8 — 8 uur te spreken. * # * „GOD BEWARE MIJ VOOR MIJN VRIENDEN." Een zucht van de liefelijke „Alluvia". Hoe weinig men van finantieele zaken hier in Indië begrijpt, mijnbouw laat ik nog buiten rekening, bewijst wel het feit, dat de lieden gelooven, dat hoe grooter het bedrijfskapitaal is hetwelk men aan 't publiek vraagt, hoe aanbevelenswaardiger de zaak is. Aan de ,,Lapoe Placer Maatschappij" verwijt men, dat zij slechts ƒ 200,000 voor bedrijfskapitaal verzoekt, daar toch de Alluvia Maatschappij f 350,000 noodig had; hiervan gaan trouwens nog ƒ 60,000 in contanten voor de oprichters af. Omtrent eene nieuw opgerichte „Bagger maatschappij", in den trant der Alluvia maatschappij, zegt het Mining Journal van den 2oaten Januari 1900 het volgende: „Het kapitaal der nieuwe maatschappij bedraagt ƒ 240,000; dit is nog al veel voor eene ,,bagger maatschappij." Evenmin als men een paard bij een kip kan optellen, is het ook mogelijk, om ongelijke zaken met elkaar te vergelijken. Beide staan als dag en nacht tegen over elkaar, d. w. z. indien het weinige wat de prospectus vermeldt, juist is; over vele belangrijke punten wordt daarin niet gesproken. Omdat op het terrein der „maatschappij Alluvia" automatisch hydraulische bewerkingen van den grond zijn uitgesloten, moeten zij met kostbare elevators, baggermachines etc. werken en omdat het terrein niet bepaald gunstig gelegen is, heeft de „Alluvia Mij" natuurlijk meer geld noodig. Aangezien nu bij de „Lapoe Placer Mij." het terrein zoo hoogst gunstig gelegen is, heeft men dus hier zoo weinig bedrijfskapitaal noodig. *) De Maatschappij „Alluvia" heeft maatregelen getroffen voor het geval, dat zij tot likwidatie moet overgaan. Voor de aandeelhouders heeft dit evenwel geen waarde, daar er dan toch geen baten te verdeelen zullen zijn. Bij de Lapoe Placer Maatschappij zijn die maatregelen geheel en al onnoodig. Later zal ik aantoonen dat „verlies" onmogelijk is. Dit, even als de regeling om de aandeelen in twee series A en B uit te geven, hebben voor de goede gemeente geen waarde. Een ieder, die aandeelen in eene mijnbouw maatschappij neemt, weet vooruit, dat hij óf zijn geld kwijt is (dit is natuurlijk het geval bij een slechte zaak en kunnen hier- *) Ik verzoek wel te willen begrijpen, dat ik niets tegen «Alluvia" zeg en volstrekt geen oordeel over het werk der Maatschappij uitspreek, ook niet over de zaak zelve. Daar sta ik buiten. tegen alle mogelijk regelingen niets helpen), óf dit is niet het geval en dan zijn ook alle buitengewone regelingen overbodig. Een Directie, die met kunstmatige regelingen begint, heeft geen vertrouwen in de zaak en bezit geen karakter. Zonder deze beide, kan men in mijnbouwzaken geen succes verwachten. Een ieder, die zulke dingen bij eene mijnbouw maatschappij ziet gebeuren, blijve er beter ver vandaan, te meer omdat het publiek er door misleid wordt en allen, die niet bekend zijn met finantieele spitsvondigheden, een zaak verkeerd beoordeelen en niet begrijpen. Dit is niet bedoeld voor de Alluvia Mij, aangezien hare handelingen van onschuldigen aard en gemakkelijk te overzien zijn. Ik heb hier het oog op andere maatschappijen, die gecompliceerder van aard en behept zijn met vele chicanes. Doch hierover zal ik later spreken. Waaraan zelfs een deskundige directie hier in Indië blootstaat, toont bijv. de volgende mededeeling van Alluvia's bestuur in alle nieuwsbladen. „Van onzen commissaris uit Melbourne kregen wij het volgende telegram. „Engagements made jirst class dredgemaster at £ 83 per month wages with contract for one yedrhetgeen in 't Hollandsch beteekent: „Een eerste klasse baggermolen-opziener gëengageerd ad / 1000 per maand met contract voor één jaar." In Amerika, waar men veel liberaler is dan in Victoria, waar de zaken tengevolge van socialistische drijverij erg teruggegaan zijn, krijgen de meeste mijn-managers 3 tot 5, en voor zoover mij bekend maar één 6 £ per week, en betaalt men (in Amerika) voor een goeden „dredgemaster \ 30 dollars per week, dus plus minus / 300 per maand. En wat de Directie van eene maatschappij soms aan het goedgeloovige publiek te slikken geeft, toont het volgende : In Deli werd voor eenige jaren een ontslagen militair bij een groote tabaksmaatschappij als assistent in dienst genomen. Spoedig evenwel moest men hem wegens onbruikbaarheid ontslaan en werd hij op gezamenlijke kosten naar Penang gezonden, alwaar hij weldra wegens D. T. in 't hospitaal werd opgenomen. Eenige maanden later als genezen ontslagen, engageerde hem een Engelsche meester in de rechten als hoofdadministrateur voor eene groote tabaksmaatschappij in Br. N. Borneo. Men kon toen in alle nieuwsbladen lezen: „The company is to be congratulated on their succes in engaging a first class Deli planter." * „Jamysh Hisab Baghdadan Döner." „Zelfs van Bagdad komt een valsche rekening terug", dit lezen wij in den eersten brief aan de Pharizeeërs. De knappe schrijver van het Wekelijksch Finantieel Overzicht van het Bat. Nieuwsblad, — (zijn naam ? — dit is een diep geheim) —, deze slimme Piet, wil de Granplacer Maatschappij vergelijken met de Lapoe Placer Maatschappij, maar hierbij, (wij willen aannemen dat hij het in zijn onnoozelheid doet, kassian 1) slaat hij de plank totaal mis. Dat hij de zaak, uit een deskundig oogpunt beschouwd —. nooit goed begrijpen kan, is natuurlijk, maar ook om het geldelijke gedeelte richtig te begrijpen, daarvoor schijnt het denkvermogen van deze finantieele grootheid niet voldoende ontwikkeld. O tempora, O mores 1 In het vorige artikel waarschuwde ik er een ieder voor, om aandeelen te nemen in mijnbouw maatschappijen, waar het bestuur finantieele goocheltoeren en kunstrijdersstukjes uitvoert. Deze toch hebben alleen ten doel het goedge- loovige publiek te misleiden, en het zal er steeds in loopen, als zelfs het finantieele schabbeslicht (sabbathlicht) van de Kali-besar deze manoeuvers niet begrijpt. Deze finantieele belhamel denkt dat, omdat de Granplacer f 500,000 bedrijfskapitaal noodig heeft en de Lapoe Placer Maatschappij slecht f 200.000, de eerste zaak per se beter moet zijn. Elk normaal hoofd zou denken, dat de Granplacer M'j ten minste f 500,000 noodig heeft om dat uit te voeren, wat de Lapoe Placer M1' met slechts ƒ 200,000 kan doen. Het publiek heeft dus bij de Gran Placer a fond perdu een som van f 300,000 weggegooid. Aangezien bij de Lapoe Placer-maatschappij onder deskundig beheer en leiding de meeste zaken, zelfs de ijzeren pijpen op het terrein gemaakt zullen worden, bestaan de voornaamste uitgaven dientengevolge in de loonen der werklieden. In Suriname ontvangt een arbeider ten minste f 2,50 per dag, terwijl in het district Lapoe de koelie zeer goed betaald wordt, als hij f 0.75 per dag aan loon ontvangt. Nu komt bij de Granplacer een der goochelkunstjes, waarvan de goedgeloovige menigte gelukkig niets begrijpt. De oprichters ontvangen „oprichters-aandeelen", recht gevende op 25% in de winst. Dit is geen steen des aanstoots in de oogen der menigte; stond evenwel in de prospectus, dat de oprichters f 416,666 in aandeelen kregen, — wat feitelijk hetzelfde is —, dan zoude men de poppen aan het dansen zien; zelf een dominé zou uit afgunst mee schreeuwen. Nu is 't waar, de oprichters bieden een ieder, die tien aandeelen neemt één oprichters-aandeel als cadeau aan, Veel menschen zijn er niet, die zoo maar dadelijk tien aandeelen nemen, de kleine man kan dit niet betalen; het aantal ten geschenke gegeven oprichters-aandeelen is dus niet groot. Van de tien oprichters-aandeelen nemen de oprichters stellig negen voor zich. ,, Timeo Dardanidos et dona ferentes". Wij willen nu bij de volgende uitrekening in plaats van oprichtersaandeelen, de som van f 416,666 in aandeelen zetten. Dit imponeert meer en is duidelijker. Behalve dit, bestaat er bij de Granplacer nog een ander slim kunstje. Vele menschen gelooven, dat wanneer de aandeelen duur aangeboden worden, vooral als er in de Directie lieden met goedklinkende namen zitten, die men met goud moet koopen, en in Engeland den wijdschen naam van ,guinea pigs", (goud-zwijntjes) dragen, ze vast en zeker eene goede geldbelegging vormen. Inderdaad koopt het publiek in een nieuwe mijnbouwmaatschappii, de aandeelen het liefst boven pari. Dit trekt altijd. Ook de Granplacer weet dit en biedt daarom zijn aandeelen ad 110% aan. Deze 10% zijn dus gelijk aan ƒ 125.000 of meer dan de helft van het geheele door de Lapoe Placer Maatschappij gevraagde kapitaal. Dit zakkenroller kunststukje is wel de moeite waard om te noteeren. Behalve dit vraagt het bestuur aan contanten f 7500Ö0. voor inbreng der concessie. Laten wij nu eens, om eerlijk te zijn, beide maatschappijen met elkander vergelijken. Wij krijgen dus als volgt: Granplager Mij. Lapoe Plager Mij. 25 pCt. opr. aand. fl. 416.666 in aand. in aandeelen fl. 800,000 in contanten 750,000 10 pCt. aan pr. 125,000 „ 875.000 in cont. de inbreng .. 1,291,666 Boven vermeld verlies voor 't pub'iek „ 300,000 in cont. totaal kosten v.'tpubl. „ 1.591,666 Werkkapitaal „ 200,000 Totaal „ 1,791,666 werkkapitaal 200,000 Totaal fl. 1,000.000 Wij haalden een citaat aan uit den eersten brief aan de Pharizeeërs, en vragen nu of „Abonné" niet tot dezelfde secte gerangschikt kan worden, even als de medewerker van bedoelde Bataviasche „leadiug finantial gazette\" Hoeveel aan- deelen bezitten en „abonné", èn die „medewerker." zonder ooit een cent er voor betaald te hebben ofschoon de aandeelen te boek staan als volgefourneerd. Dat de oprichters der Lapoe Placer Maatschappij voor de f 200.000, die zij in contanten zouden ontvangen, aandeelen in ruil namen, bewijst alleen het groote vertrouwen, dat zij in de zaak hebben. Wat zeggen nu degenen, die de Granplacer zoo voordeelig vonden? Is de Lapoe placer niet oneindig voordeeliger uit een finantieel oogpunt beschouwd? Niet alleen zijn bij de Granplacer de inteekenaren ƒ 1.175.000 in contanten méér kwijt dan bij de Lapoe Placer, maar zij hebben bovendien voor hun ingeschreven geld een slechter dividend te verwachten. # * * BALAaM'S EZEL WILDE VERVLOEKEN, DOCH ZEGENDE. Leeringen wekken, voorbeelden trekken. Beschouwen wij nu de waarschijnlijke verhouding der dividenden bij de Gran Placer Mij. en bij de Lapoe Placer Mij., dan vallen die voor laatstgenoemde, veel gunstiger uit. Aangenomen dat het terrein van de Gran Placer Mij. evengoed is als dat van de Lapoe Placer Mij., hetwelk echter zoo als wij later zien zullen volgens hun eigen prospectus in de verste verte niet het geval is, aangenomen dat men in Suriname met f 500 000 even zoo veel kan doen als wij hier met f 200.000, wat echter bijna onmogelijk is, dan zouden de ƒ 366.000 bruto winst der Lapoe Placer Mij., die ruim 25% aan de aandeelhouders geven, (vide de begrooting bij het prospectus) bij de Gran Placer Mij.aldus verdeeld moeten worden: Bruto winst ƒ 366.000 af 2 5% aan afschrijving op gebouwen, machineriën, etc. die in Suriname wel zullen kosten ƒ 200.000.— . . . ƒ 50.000 belasting aan het gouvt 17.725 „ 67.725 Netto winst af io°/0 aan het personeel . fl 298.275 „ 29.827 Rest . ƒ 1.250.000 . „ 125.000 fl 268.448 Het kapitaal is premie is . Te zamen f 1.375.000 7% van beiden 96,250 Rest ƒ 172.198 Hiervan krijgen de aandeelhouders die de ƒ 1.375.000 gestort hebben 50% of f 86099,— wat een extra dividend van 6.1 % uitmaakt, zoodat men met de bovengenoemde 7% tezamen ruim 13% bij de Gran Placer zou ontvangen De Lapoe Placer Mij. daarentegen geeft 25.3%, zoodat het publiek bij de Gran Placer 7 maal meer kapitaal bijeen brengt, en slechts de halve winstkans loopt. Indien wij, in plaats van eene begrijpelijke en voor den eenvoudigsten man verstaanbare finantieele rekening te geven, goochelkunsten hadden uitgevoerd, bijv. oprichters-aandeelen, recht gevende op 25% of 50% van de nettowinst genomen hadden en voor elk een, die 10 aandeelen zoude nemen eén oprichtersaandeel beloofd hadden, dan hadden wij zeker niet netjes gehandeld. De onwetenden veronderstellen, dat zij iets cadeau krijgen, maar in het gunstigste geval wordt hun 9/10 van beloofde 25% °f S°% van de winst, voor de neus weggekaapt. Hadden wij bijv. ƒ 3.000.000, voor Maatschappelijk kapitaal aangevraagd, waarvan f 800.000 voor inbreng en een werkkapitaal van / 2.200.000, waarvan ƒ 200.000 te plaatsen, dan zou dit mooi in de Indische ooren geklonken hebben, vooral als wij hen, die de 2 ton gegeven hadden, ook de preferentie op de 2 millioen gaven. Is er iets onzinnigers denkbaarrln andere landen is men door de wet verplicht, om indien het geld eener maatschappij op is en de Directie acht een voortzetting der werkzaamheden wenschelijk, de aandeelhouders percentsgewijze moeten bij betalen. Deze wet bestaat helaas hier niet, omdat men er hier nog weinig verstand van heeft en toch zou zij noodig zijn. Men zou dan wel voorzichtiger zijn bij de keuze der Directieleden. Evenwel is deze wet voor de mijnbouw bijna eene levensvraag, daar het dikwerf kan voorkomen, dat het geld verbruikt is, eer men succes heeft behaald, terwijl soms de bijbetaling van weinige gelden voldoende zou zijn om het suces te behalen. Alleen in Ned. Indië hoorde ik, dat het als een preferentie kan beschouwd worden, om, als het geld op is zonder dat er resultaten behaald zijn, te mogen bijpassen. Overal elders wordt dit als het tegendeel beschouwd. ,,Aber was nützt dem Neger die Seife, Was dem Dammen weiser Rath." Al is de zaak nog zoo goed, de leiding evenwel niet in deskundige handen of wordt er niet met de noodige energie opgetreden, dan is mijnbouw een bodemlooze put. Elk succes berust op ethische oorzaken. Zoo is ook, wil men slagen bij mijnbouw, het eerste en gewichtigste de persoon, die met de leiding belast is, daarna eerst komt de zaak, en eindelijk de gereedschappen, resp. het geld. Wat nu het finantieele aangaat, zoo hebben wij gezien, dat bij de Gran Placer voor inbreng gevraagd is f 4x6,666 in aandeelen en / 875.000 in contanten. Er zijn bovendien f 300,000 als verlies te beschouwen, zoodat de geheele concessie eigenlijk ƒ 1391.666 kost. Daartegenover staat de Lapoe Placer met / 800.000 in aandeelen. In het gunstigste geval zal bij de Gran Placer de winst 13% en in het ongunstigste geval bij de Lapoe Placer 25%; zijn. De inbrengers van de Lapoe Placer ontvangen alleen geld als er succes wordt behaald. Zij ontvangen dus niet, even als de inbrengers van de Gran Placer hunne verdiensten in contanten van het publiek. Een Holl. Effectenblad noemt nu de condities van de Gran Placer „Gunstig," maar hoe zou nu dat blad de condities van de Lapoe Placer moeten noemen ? Ik kan ieder den goeden raad geven zich van alle deelname aan Goudmijnen te onthouden, indien bij een maatschappelijk kapitaal, dat tien keer grooter is dan het werkkapitaal geen goede rente wordt behaald. En wat de zaak zelve aangaat, zal ik in een volgend artikel eenige feiten vergelijken en men zal dan zien, dat de Lapoe Placer in elk opzicht de Gran Placer overtreft. Aangezien ik hiermee de fïnantieele punten als afgehandeld beschouw en in de volgende artikelen technische zaken zullen behandeld worden, zal de geheimzinnige Finantieele medewerker ons niet meer volgen kunnen, en neem ik hiermede afscheid van hem. * # * „EEN MAGER HOEN GEEFT GEEN VETTE SOEP" Aangezien er in Ned. Indie geen prospectus van de Gran Placer Mij. te bekomen was, moeten wij ons houden aan hetgeen het Amsterdamsche Effectenblad publiceerde. Lezen wij eerst de daarbij gevoegde „toelichtingen" dan hebben wij de volgende zeer interessante gegevens. „De ontginning van eenig goudhoudend terrein geschiedt „door het afscheiden van het goud uit kwartsgangen of uit „alluviale lagen. De kwartsgangen zijn op groote diepte „onder den bodem verborgen (!!!) Het alluviaal of stroom, goud bevindt zich daarentegen aan de oppervlakte. De „hoeveelheid en de kosten van ontginning van dit goud, „kunnen met eenige zekerheid te voren berekend worden. „Het risico eener exploitatie kan door eene voorafgaande „exploratie worden opgeheven. „Deze exploratie is door de Mij Suriname ten opzichte van „de Gran Placer geschied(maar hoe, dat zullen wij later zien)_ „Het uitgestrekte terrein werd aan een geologische studie „onderworpen." [Uit het prospectus blijkt dit onjuist te zijn of het resultaat zoo ongunstig, dat men het maar voor zich gehouden heeft.] „De overtuiging is daarbij verkregen, dat een groot deel goudhoudend is. „De formatie van den ondergrond deed ontginbare kwartsgangen ,,vermoeden" (Om welke redenen? Als het werkelijk tengevolge van de geologische studie is, waarom wordt dan de formatie niet genoemd?) „Deze veronderstelling wint aan kracht door het feit, dat op het placer de waterscheiding van twee rivieren voorkomt en van dezen bergrug de gondhoudende kreken in tegengestelde richting vloeien Dat dit zeer dikwijls onjuist geredeneerd is, ware door vele voorbeelden uit Ned. Indië te staven, maar om hier te lande niemand zijn pleizier in bogus compagnieën {wild cats) te bederven, wil ik twee voorbeelden uit het buitenland aanhalen. In de Staat New-York zijn ook waterscheidingen van goudhoudende kreken, die in tegengestelde richting afvloeien, doch het zou gekheid zijn daar naar kwartsgangen te zoeken. Het is bekend, dat de geheele Staat New-York goudhoudend is, doch dit goud is afkomstig van een groot „Cambrian" gebergte in CANADA, welk gebergte nu bijna tot een vlakte verweerd is. Voor eenige dagen nog werd in alle nieuwsbladen gemeld, dat een meisje op een plein in New York spelende, een groote nugget (goudklomp) gevonden had. Een ander voorbeeld vinden wij nog in Engelsch Indie. parallel met het Himalayagebergte loopt een uitgestrekte tertiaire formatie. Alle hier ontspringende rivieren zijn goudhoudend. Ofschoon hier reeds enorme sommen aan exploratie uitggeven zijn en ook nog uitgegeven zullen worden, is toch met zekerheid te zeggen, dat hierbij nooit eenig succes zal behaald worden. Men zal daar nooit ontginbare kwartsgangen vinden. Ook hier zal men niet naar goeden raad luisteren, want men kan blinden geen kleuren uitleggen. ,,De alluviale rijkdom van het placer werd ui algemeenen zin onderzocht. Het is bekend dat alluviaal goud menigmaal over groote uitgestrektheden voorkomt als afzetting in valeien en kreken. Uil het Placer „Saint Elie' (wat hun niet toebehoort) „werd o. a. 2ilj^ millioen francs waarde aan stroom goud gewonnen Toen ik op het Palmer Goudveld in Queensland was, was daar reeds voor minstens 7 5 millioen francs aan waschgoud weggehaald, maar geen enkele maatschappij had daar ooit een cent verdiend of zou er ooit een cent kunnen verdienen. Als men begrepen had voor hoe dom de directie van de Gran Placer het Hollandsche publiek hield, dan had men haar eerder rotte eieren naar het hoofd, dan geld in de zakken gegooid. Nu komt het nauwkeurig onderzochte terrein! Het zijn 10 H. A., die een strook gronds van 1350 M. lengte en 75 M. breedte beslaan, en die tot i1/, meter diepte als goudhoudend geconstateerd zijn. Deze bevatten dus een alluviale goudhoudende grondmassa van 151,875 Kub. Meter. Dit nu is het eenige zekere, wat de prospectus noemt. Nu is deze aflagering van geen beteekenis: 10. omdat men die in hoogstens 2 maanden verwerken kan; 20. omdat ze veel te klein is, om een behoorlijke installatie te maken; 30. is ze van zoo weinig beteekenis dat er geen behoorlijke controle mogelijk is. Het is misschien een aardig hapje voor eenige „miners," maar voor eene Maatschappij is het minder dan niets. De Directie wist dit zeker ook, en om het publiek te troosten, zegt zij heel wijs: De Vallei is aanzienlijk grooter dan 10 H. A. Even zoo goed had zij ook kunnen zeggen, dat onder de 11/0 M. goudhoudende laag nog andere lagen zijn tot aan het middenpunt der aardel Nu heeft de prospectus verder de volgende hoogst ge- wichtige mededeelingen: De Marai-ki'eek en vele andere kreken allen gelegen op het Placer, worden met de battée geprospecteerd. Battées zijn uitgeholde ijzeren of houten borden, waarin goudhoudende grond uit de hand gewasschen wordt. Veel metaal gaat hierbij verloren. Een kub\ meter grond houdt ongeveer 150 battées in" En zoo volgt er nog een heele massa andere geleerdheid (11) die ik liever niet bespreek. Het eenige wat uit het prospectus is gebleken, is dat zij daar wel eenig alluviaal waschgoud hebben gevonden. Aangezien zich dit in Ned. Ind. niet betaalt, verwacht ik dat dit in Suriname nog minder het geval zal zijn, en schrijtt men ook van daar „dat tot dusverre geen der onder?iemingen met machinale exploitatie succes heeft gehad". De Hollandsche mijningenieur J. Kruijt, was in 1893 in Suriname en berichtte, dat van alluviaal goud in Suriname voor Maatschappijen niets te wachten was. Dit zeide een werkelijk-deskundige. In het begin van de prospectus zegt de Gran Placer, dat zij een practisch ontwikkeld mijnbouwkundige in dienst heeft, maar zij zegt niet wat deze er over denkt en laat hem er met voordacht uit. Het prospectus zegt verder: „De staatsingenieur der Mij. Suriname en de geologen, die de Vennootschap in dienst heeft, verklaren eenstemmig, dat de ontginning van de Gran Placer groote winsten belooft Nu moet men weten, dat een staatsmgenieur, hetzelfde is als een ingenieur van de B. O. W. in Ned. Ind. en dat is dus hun „deskundige" 11 Een staatsiugenieur, dus iemand die in dienst van het gouvernement is, kan men nooit beschouwen als een practisch ontwikkeld ingenieur, want de strijd om het bestaan is hem vreemd. Hij toch heeft nooit die misères en ongemakken gehad, die particuliere ingenieurs te doorstaan hebben. Hij kent de gewichtigste school, de school der ontberingen en zorgen niet. 2 Zoo ooit, dan is hier het woord van Goethe van toepassing: „Der nie sein Brod in Thranen ass, Der nie die kummervollen Nachte Auf seinem Bette weinend sass, Der kennt Euch nicht, ihr himmlichen Machte". In menige prospectus zegt hetgeen verzwegen wordt meer, dan het geschrevene en dat men hier het oordeel van den practisch ervaren deskundigen weglaat, zegt alles. Uit alles kan men zien, dat men met ambtenaren van de B. O. W. te doen heeft. Men moet nl. weten dat de Mij. Suriname, eigenlijk een Mij. is voor het bouwen van een tramweg en dat de concessie onder gunstige voorwaarden verleend is, onder conditie, dat wanneer met den aanleg van den tram niet binnen zekeren tijd begonnen was, de geheele concessie als dan verviel. In de gewijzigde concessie is het verband tusschen de mijn- en tramconcessie losgelaten, aangezien de Mij Suriname het recht wenschte te hebben, de landconcessie geheel of gedeeltelijk te realiseeren, alvorens tot den aanleg van de tram over te gaan. Men is dan ook in Suriname met deze manier van doen niet ingenomen. „Onze West" zegt: „De veronderstelling wordt gewekt, dat door de Mij niet met ernst gedacht wordt aan de naleving van de tramconcessie, maar eenvoudiq gestreefd wordt om het grondkapitaal der Mij uit de verkregen winsten te stijven en aan de aandeelhouders bovendien een dividend uit te keer en, en dat mag naar wij meenen van een Mij. als deze allerminst verwacht worden". Men zal nu begrijpen wat hun bewering beteekent, wanneer men de volgende feiten uit de prospectus leest: „i°. Het onderzoek op het terrein is geleid door staatsingenieurs van de Ned. Ind. B. 0. IV. en geologen (die absoluut niets zeggen) in dienst der Mij. Suriname. Deze deskundigen verklaren dat de ontginning van het alluviaal goud belangrijke winsten zal opleveren en dat naar hunne meening het Gran Placer zal blijken te zijn een buitengewoon waardevol bezit. 2°. In afwijking van den meerendeels bij verkoop van placers gevolgden regel, waarbij de te verwachten resultaten der ontginning berusten op het goud, dat reeds aan het placer onttrokken is, zijn die bij het Gran Placer gegrond op het goud dat „en vue; d. w.z. met zekerheid aanwezig is. Wij weten nu dat dit slechts 10 H. A. zijn die voor eene Mij. geen nut hebben en verder eenige vage beweringen over het voorkomen van goud in kreken. 3°. Hoewel de geologische formatie (welke?) ontginbare kwartsgangen doet verwachten, die aanzienlijke voordeelen kunnen afwerpen, zijn deze bij de winstberekening niet in aanmerking genomen. (Hoe bescheiden!) En nu verwondert het een Hollandsch effectenblad, dat Mijnbouw Maatschappijen in Holland niet betalen, en geen percenten afwerpen en zingt: Mich argert nichts so sehr Als dass der Bock nicht milchen will, Und frisst doch allzeit Grass. Indien ik mij in Ned. Indië het verwonderen niet afgeleerd had, zou het mij méér verwonderen als de bok wél melk gaf. # * * EEN WERKELIJK GOUDVELD. Beschouwen wij de Prospectus van de Lapoe Placer Mij., dan vinden wij vooreerst de positieve mededeeling, dat het terrein rijk is aan alluviaal goud. Zoo als de aandachtige lezer reeds bemerkt zal hebben, is „alluviaal'' een drukfout in de prospectus der Lapoe Placer Mij. en moet men daarvoor „deluviaal" lezen. Vervolgens zegt de Directie, dat zij ten spoedigste beginnen wil, en hoopt uiterlijk tien maanden na den aanvang der werkzaamheden met de geheele installatie gereed te zijn. Dit bewijst ten volle, dat de Directie een bepaald plan heeft dat zij weet wat zij wil, iets wat bij vele Maatschappijen, niet het geval is. Het dividend is dan ook slechts het gevolg van het voorgaande, en berust dus op een bepaald plan, waarvan de uitvoering alleen van de kennis en de energie der Directie afhangt. Ofschoon geen hoofdzaak, geeft de prospectus nauwkeurig de comminucatiewegen aan, die hier zoo gunstig mogelijk zijn, een zaak die door anderen veelal op den voorgrond gezet wordt, doch eigenlijk slechts voor oningewijden van groot belang schijnt. De nu volgende opgave der formatie is geheel nauwkeurig en is voor deskundigen van zeer groot belang, n.1, dat de dekkende niet goudhoudende laag slechts 2 tot 12 voet dik is, welke laag uit lichte verweerde puimsteengrond bestaat, terwijl er op andere concessies dikwijls deklagen van 100 tot IOOO en meer voet zijn, die dan nog veelal met harde lagen van lava of basalt gemengd zijn. Deze diepliggende goudhoudende lagen moeten dan eerst door diamantboringen opgespoord en aangetoond worden. En hoeveel Indische lui zouden daarvoor energie en volharding of ondernemingsgeest hebben om daaraan hun geld en kracht te wagen? Een zeer gewichtig punt is de uitgestrektheid, daar immers de kosten en moeiten van hydraulische werken slechts loonend zijn, wanneer er grondstof voor vele jaren voorhanden is. Nu maken sommige slimmerts in het Bat. Nieuwsblad de opmerking, dat de Gran Placer 12000 H. A. en de Lapoe Placer slechts 1820 H. A. oppervlakte heeft, en dat dus de Gran Placer zooveel beter moet zijn. Daar echter de Gran Placer, zooveel uit de prospectus te zien is, niets heeft wat voor eene Maatschappij loonend is, zoo is de vergelijking onzinnig. Wat zou men zeggen, als meii geheel Holland bij een Placer maatschappij inbracht en zeide „Ik breng zooveel millioen H. A. in de Plaeer Mij. Holland. De grootste bestaande hydraulic Placer Mij. heeft slechts 641 H. A. en daarom is de Mij. Holland zooveel duizend maal meer waard". Niet de kwantiteit doch de kwaliteit, is wat we hebben moeten. De Lapoe Placer heeft een laag van minstens 20 M. goudhoudende conglomeraten en een ongeveer 4 M. niet goudhoudende deklaag over bijna het geheele terrein. Nemen wij hiervan slechts de helft of 910 H. A. of een oppervlakte van 9.100.000 vierk. meter, die 24 M. dik zijnde, een te verwerken hoeveelheid van 218.400.000 kub. meter oplevertDe kub. meter op il/s ton rekenende, krijgen wij dus 327. 600.000 ton te verwerken goudhoudende grond. Aannemende dat men per dag 2000 ton verwerkt of 720,000 ton per jaar, dan heeft men 455% jaar noodig om het geheele terrein af te werken, Daar echter de laag belangrijk dikker en grooter is, zou men 2000 ton per dag verwerkende wel duizend jaar noodig hebben. Wat nu de waarde aangaat van het terrein, en slechts 6 grein goud per ton aannemende van bovenbedoelde 910 H. A. of 327,600,000 ton goudhoudende grond kunnen wij dus op I9672 millioen gulden rekenen. In werkelijkheid is het goudgehalte veel grooter. Er is nog minstens 240 grein zilver per ton op de meeste der onderzochte plaatsen aangetoond. De bevolking heeft in den loop der eeuwen reeds voor + 200 millioen gulden aan goud weggehaald uit die streken. Indien wij zoo iets in de prospectus gezet hadden zou dat niet geimponeerd hebben? Het zou op berekeningen uit de astronomie geleken hebben, en in staat zijn om zwakke hoofden duizelig te maken. Maar en hier is een zeer groote maar, aan de rozen gaf God de doornen en het goud beschermde hij door zweet, moeite en zorg. Naar ik hoor, moet Mr. Hand de eerste geweest zijn, die het gewaagd heeft te zeggen, dat er van Indische Mijnbouw niet veel terecht zou komen, tenzij deze door miningmen in handen genomen wordt. Men moet er zich over verwonderen, dat men ooit anders dacht. Mijnbouw is een moeilijk, alle krachten van lichaam en geest vereischend beroep maar is ook een productief beroep. Indien zich planters, fabriekanten enz. dit beroep hadden aangetrokken; dan zou het al beter zijn gegaan, aangezien hier vele punten van overeenkomst bestaan. Welke overeenkomst bestaat er echter tusschen het inproductieve beroep van een advokaat, een chirurg, een handelaar, een makelaar enz. en een mijnbouwkundige? Deze alleen kunnen nuttig zijn het kapitaal bijeen te brengen, doch indien dit niet verloren zal gaan moet de leiding aan deskundigen worden opgedragen. Ook bij hen moet kennen en kunnen samengaan en bovendien ijver en volharding zich aan eerlijkheid paren. In het kort : dit goud is slechts onder deskundige leiding met ijver, volharding en eerlijkheid te krijgen. Zonder dit alles is het als het goud in het zeewater, d. w. z. voor practisch nut zoo goed als waardeloos. Wat nu de aangehaalde opgaven aangaat van de H. H. Fennema en Verbeek, zoo geven zij beiden hunne verwondering te kennen over het groote goudgehalte, Op vele plaatsen der aarde zijn zulke goudhoudende lagen wel bekend, doch allen met een veel minder gehalte. De mijn Tambang Padang hebben wij aangehaald, omdat die het eigenlijke Barma Sawah goudveld bevat, door den ingenieur Fennema onderzocht en beschreven. „Een abonné" beweert dat Dr. Carthaus niet op het terrein der Lapoe Placer is geweest, doch wat weet een abonné, die zich het geheele jaar slechts beweegt tusschen Weltevreden Kalibesar en Kalibesar—Weltevreden ervan of Dr. Carthaus het terrein onderzocht heeft of niet? Indien hij slechts het rapport van Dr. Carthaus spellen wil, (helaas kan een niet deskundige, zooals „een abonne" hem toch niet begrijpen), dan zal hij zien, dat de Directie der Barma Sawah Maatschappij, die zelf geen flauw begrip, noch van haar terrein, noch van de heele zaak heeft, dit zelf in het rapport van Dr. Carthaus publiceert. Hij zegt: Zum Schlusse glaube ich nog auf Eines aufmerk- sam machen zu mussen, namlich auf den Umstand, dass sehr wohl die Möchlichkeit, ja sogar eine gewisse Wahrscheinlichkeit besteht (geologische Profile genommen in der Nachbarschaft des Concessionsfeldes z. B. bei den kampong Lapoe), dass sich unter der Napalschicht eine zweite Conglomeratlage, worin grössere Stücke Gold enthalten sind, befindet. Daarin zegt Dr. Carthaus uitdrukkelijk, dat hij de geologische profielen slechts buiten het terrein der Barma Sawah Mij. gemaakt heeft, en aangezien hij daarmee het terrein der Lapoe Placer bedoelt, waar het alleen mogelijk was, om die soort profielen te nemen, herhaalt hij om alle misverstand te voorkomen uitdrukkelijk „Kampong Lapoe'\ geheel aan de Zuidgrens der Lapoe Placer Mij. gelegen; mijlen ver van het terrein der Barma Sawah Maatschappij verwijderd Dr. Carthaus schrijft verder: „Nun aber befinden zich als Erbstücke in dem Besitze zahlreicher Eingeborenen grosse Goldstücke vom Barma Sawah Felde bis zu einem Gewichte von mehr als 600 Gramm, welche sichtlieh keine Kunstprodukte sind.1' Blijkens verklaring der inlanders zijn deze alleen gevonden op het terrein der Mijnbouw Mij. Lapoe, zooddt ook hier Barma Sawah Feld en Lapoe Placer synoniem zijn. Over het Barma Sawah goudveld zegt de geoloog Dr. Carthaus : ,,Ein jeder, welcher sich auch aur wenige Tage auf dem Goldfelde von Barma Sawah aufhalt, sei er ein Fachmann oder auch nur ein Laie in Begleitung eines erfahrenen Goldwaschers' wird sich leicht überzeugen können, dass hier Goldlagerstatten von solch ausserordentlich grossem Reichthum vorliegen, wie man sie nur selten antrifft. In der That, auf einem solchen Goldfelde wie dem von Barma Sawah schliesst der Abbau und Betrieb jedes Risico aus, es stellt vielmehr eine volkommen sicherere, höchst gewinnreiche Kapitalanlage dar. Von allen Erzlagerstatten, die ich bisher zusehen Gelegen heit nahm — und deren sind wahrlich nicht wenige — bietet wohl die von Barma Sawah die höchsten Gewinnchancen." Wij gaven in de prospectus de reden van het verlaten der mijnen door de bevolking op, opdat men zich geene illusies zou maken, dat het goud zoo maar voor het oprapen lag, maar dat ook hier aan het bevel der Voorzienigheid gehoorzaamd moet worden en dat men arbeiden moet in het zweet zijns aanschijns. Dat het zuiver goud tot in de kleinste deeltjes zichtbaar, zonder ingewikkeld zuiverings proces verkrijgbaar is, spreekt tengevolge van de grondformatie eigenlijk van zelf; echter niet dat het zoo rijk is dat een eenvoudige bewerking uit de hand reeds winsten oplevert, maar wel dat deze conglomeraten een betere kans opleveren, dan de ontginning van de meest beloovende ertsgang. Nu komt de hoofdzaak van de prospectus en wel, dat het mogelijk is met de inwerking op het „doode gesteente" te beginnen en ten tweede dat men den uitgewasschen grond kosteloos kan verwijderen. Dit zijn de twee punten waarom alles draait. Al het andere is betrekkelijk bijzaak. Zijn deze voorhanden bij een groote uigestrektheid van goudhoudenden grond, dan betaalt dit zich reeds bij een opbrengst van >/2 grein per ton. Zonder deze voorwaarden betaalt het hoogste gehalte dat men tot nu toe gevonden heeft niet. Dit was het eenige, wat er voor mij te onderzoeken overbleef, al de rest had de Heer Fennema reeds zóó goed gedaan, dat er niets aan te verbeteren viel. En het is juist door de eigenaardige ligging van het terrein, dat dit mogelijk is. Deze ligging vormt de groote waarde, niet het groote goudgehalte alleen. Van minder belang is de weinige bevolking, daar wij niet zooveel volk noodig hebben, en al moet dit van elders aangevoerd worden, dan zou dit nog van weinig invloed zijn. Dat het klimaat goed is, is voor allen, die aan de onderneming verbonden zullen zijn, van groot belang. Wat de bewerking betreft is 2000 ton per dag wel een minimum, dit hangt af van den waterdruk, die wij op de motoren kunnen brengen. Daar het watervolume vrijwel on- begrensd is, zoo zullen de installaties op het dubbel aantal tonnea goudhoudende grond ingericht kunnen worden. Wat nu de begrooting aangaat moeten wij eerst op een eigenaardigheid van het menschdom wijzen. De meeste menschen hebben eene neiging, ja zelfs eene voorliefde om het onzinnigste en het verkeerdste te gelooven, doch slechts met moeite in waarheid. Het is treurig, maar waar. Zoo is ook deze begrooting voor de meesten onbegrijpelijk, en dat is een bewijs, dat ze juist is. Ntetdeskundigen schijnt alles anders, dan het is. Tegen domheid vechten zelfs de Goden te vergeefsch. Aan ieder die het beprijpen kan en wil, geeft de prospec tus van de Lapoe Placer Mij. volkomen licht, en ieder des kundige kan zich een duidelijk beeld van de zaak maken. * * Nil sine vir-tute. .,Het Wekelijksch Findntieel Overzicht van het Bat. Nieuwsblad schrijft: ,,dat men tn Ned. Indie reeds in vele opzichten teleurgesteld is, doch ,,kon men dat ten opzichte van exploratie Mij en wel verwachten* ,,daar men van eeti groot gedeelte der terreinen niets wist en „alleen moest afgaan op aanhalingen utt diverse boekwerken, „welke enkele aanwijzingen gaven." Bij vele zaken was teleurstelling wel te voorzien, want: i°. Heeft men maatschappijen op terreinen opgericht, die absoluut waardeloos voor Mijnbouw moesten zijn; 2°. Niet alleen had men geene gegevens, neen, van vele terreinen hadden noch de inbrengers, noch de oprichters, noch de Directie ooit iets gezien. 3°. Richtte men maatschappijen op ingevolge gegevens uit boeken, die men niet begreep of verkeerd verstond. Ik zou gaarne willen weten hoeveel directieleden in Indië in staat zijn een geologisch boek te lezen; ik bedoel die het begrijpen, maar niet slechts spellen 1 Wanneer men beweert dat gegevens van geologen of mijningenieurs niet kloppen dan heeft men zich zelve voor den gek gehouden—en dat deden er velen. Waarom willen de blinden op eens kleuren zien ? 4°. Als men zelf in de verste verte niets van mijnbouw begrijpt, hoe kan men dan een deskundige engageeren, aangezien men in het geheel niet kan beoordeeleu ot de man deskundige is. Toen ik voor eenige maanden van Lapoe kwam, ontmoette ik op de mailboot een uit Holland gezonden mijningenieur. Hij zeide, zoo iets grappigs was hem nog nooit overkomen. (Mij verbaasde het niet, ik had in Indië veel grappiger dingen gezien). Hij had op eene advertentie, waarin een mijningenieur gezocht werd, geschreven dat hij vrij was, en welk salaris hij gewoon was te ontvangen. Hij wilde weten voor welk doel men iemand zocht. Hierop kreeg bij dadelijk telegraphisch antwoord, dat hij geëngageerd was, dat hij zich bij een advocaat moest vervoegen om een contract te teekenen en dat hij daar voorschot en reisgeld zou krijgen. Hij moest met de eerste boot naar Indië, waar de administrateur hem verdere inlichtingen zou geven. Niemand van de directie had hem gezien, noch iets gevraagd of gezegd. Hij vertelde mij dat hij eigenlijk spoorwegingenieur was, doch een paar maanden in ZuidAfrika in een kolenmijn als timberman had gewerkt. Hij had nooit een goudmijn gezien en was verwonderd te hooren, dat hij door een goudzoekende maatschappij aangenomen was, ofschoon hij geen twee steenen van elkaar kon onderscheiden . 5°. Kon men niemand een order geven, zoo dat de geëngageerden niet weten wat zij te doen hebben of wat men van hen verlangt. Een directeur van verscheiden Goudmaatschappijen was sprakeloos van verbazing, toen ik hem vroeg welke orders hij aan zijn prospector had meegegeven. Een der voornaamste Ingenieurs in het Oosten, die het terein eener exploratie maatschappij bezocht, waar reeds minstens f 100,000 was uitgegeven, verklaarde mij, dat hij met de grootste moeite (hij was er om te rapporteeren heen gezonden) niets kon vinden waar 5000 gulden aan werkelijke exploratie kon zijn uitgegeven. 6°. Men heeft dikwijls lieden uit prospecteeren gezonden die er niets van verstonden. Dat men ijzerzand voor tin, geheele zakken met kiezel meebracht, denkende diamanten te hebben zijn onschuldige zaken. Voor eenige maanden passeerde ik eenige inlanders die een feestje gaven. Hen vragend wat er te doen was, kreeg ik ten antwoord, dat zij een Hollander getoeloengd hadden. Deze heer was een goudzoeker, en had beweerd, dat bij hen goud moest voorkomen. Hoewel zij zeiden, dat dit niet zoo was daar zij, noch hunne voorouders ooit een korreltje goud gevonden hadden, was hij hardnekkig eene andere meenig toegedaan. Men was echter tegen een goede betaling bereid hem te helpen. Aangezien het geheele terrein van vulkanische tuf was, kwam een hunner op het idee hem er op te wijzen, dat de daarin voorkomende glimmerblaadjes ,,mas moeda" was en men gaf hem geheele zakken vol van deze ,,mas moeda" mede op reis. 70. Zijn, ofschoon Mr. Hand zegt dat men nergens vrijgeviger, eerlijker, en betrouwbaarder menschen vindt, dan in Ned. Indiè, vele zaken gebeurd, die wel geen overvloed van eerlijkheid toonen. Maar, enfin.. 1 8°. Hoevele directies zijn er die zich nooit de moeite hebben gegeven een terrein zelve te bezoeken, maar al ware dit geschied, dan toch zou bij eenigen het zenden van een leêge sigarenkist betere dienst hebben gedaan, daar zoo 'n kist minstens evenveel van de zaak begrijpt en bovendien nog het voordeel heeft, dat de verzending goedkooper is dan zoo'n snoepreisje van zulk een niet deskundige directie, 90. Al krijgt zulk een directie een rapport van een deskundige dan is zij nog niet bij machte om de zaak te beoordeelen. Ik geef hier een voorbeeld. Iemand had een terrein voor Petroleum door een mijningenieur laten onderzoeken. Nu men toch iets voor zijn geld wil hebben had hij een lang rapport gemaakt maar er zeer duidelijk ingezet, dat de lagen heel stijl staan. Doch dit begreep men niet; men richtte een maatschappij op en verwonderde zich later dat er geen resultaat kwam. Om nog een ander voorbeeld te noemen hoe weinig men van de zaak begreep, haal ik aan dat de Barma Sawah Mij, voor een deel hare concessie wairop zeer kleine conglomeraatlagen gevonden waren f 1,800,000 in aandeelen en f 20,000 in contanten vroeg. Dit is een millioen en f 20,000 in contanten méér, dan de Lapoe Placer vraagt. Fennema die zeker geen belanghebbende was, zegt dat op 't terrein van Lapoe enorme lagen van conglomeraat bestaan van minstens 60 voet dikte met voor ieder oog zichbaar vrij goud. Als werkkapitaal vroeg de Barma Sawah volgens eene begrooting van een deskundige (die echter niet genoemd wordt) f 600,000 en dit om maar 200 ton conglomeraat per dag te verwerken 11 Elk deskundige zou men het in Amerika kwalijk nemen als hij met 3 flinke werklieden geen 300 ton per dag verwerken kon, ook als hij voor den aanleg meer dan 5000 dollar wilde gebruiken. Maar dat zou ook geen exploitatie geweest zijn. Men verwondert er zich over, dat met den Mijnbouw hier nog geen dividenden behaald zijn", men vergeet echter het oude spreekwoord „a silk purse cannot be made out of a Sow's ear". Doch bij velen lag het ook nooit in de bedoeling om Mijnbouw te beoefenen, het was slechts een jacht naar 't geluk. Van de 600.000 die uit Egypte trokken, bereikten slechts twee Kanaan. Men moet wel bedenken, dat overal waar men met Mijnbouw begon groote fouten gemaakt zijn; dat hier die fouten in het algemeen niet grooter waren dan elders; dat in verhouding weinig oneerlijkheid met voorbedacht begaan is en Mr. Hand met zijn eerlijkheid zeker Amerika op het oog had. Waren de echte Yankees uit het land van den humbug hier geweest, dan waren hier heel wat ergere zaken geschied. Men bedenke verder, dat wanneer slechts een mijnzaak werke- lijk goed gaat, deze reeds alle andere gemaakte uitgaven dekt, zoodat bij een goede zaak eventueele verliezen aangezuiverd worden. In elk geval is de winst die de Mijnbouw ook indirect aan de energie gegeven heeft en nog geven zal, niet gering te achten. Ik ben er van overtuigd dat de Mijnbouw ook in Ned. Indië een niet onbelangrijke toekomst heeft. Doch daartoe heeft men Volharding—Mannen—virtus noodig. Hoe een dividend van Mijnbouw er uit ziet kan men haast in alle landen der wereld, minus Holland en Ned. Indië waarnemen d. w. z. overal waar Mijnbouw met ijver, volharding en energie gedreven wordt. Zoo geeft bijv. de North Bloomsfield Co een voorbeeld van Amerikaansche energie en ondernemingsgeest dat boven het begrip van de menschen hier zou gaan. Dit is wel een der grootste Placer Maatschappijen der wereld. Zij bezit 641 H. A. goudhoudende conglomeraatgronden. Zij maakte een tunnel om de uitgewasschen grond af te voeren, die f 1.200.000 kostte en 8000 voet lang is. Daar er in het land geen spoor van water te vinden was werd er op grooten afstand een dijk aangelegd voor een waterreservoir. Deze dijk is 96V4 voet hoog. Om te begrijpen wat zulk een werk beteekent moet men waterbouwkundige wezen. Hierdoor kreeg men een waterreservoir, dat 16000 kub. voeten water per seconde levert. Van dit reservoir is eene leiding van 80 kilometer naar 3 andere reservoirs aangebracht, welke dijken van 60 tot 120 voet hoogte hebben. Van hieruit gaan weer 40 kilometer leidingen naar de mijnen. Wat deze leidingen beteekenen begrijpt men als men weet dat 17 Eng. mijlen 30 duims pijpen over dalen van resp: 150, 200 en 250 voet diepte en zelfs 14000 voet van die pijpen over een dal van 1000 voet diepte gaan. De Maatschappij kan over 500 OOO 000 liter water per dag beschikken en zij betaalde geen hongerloonen. De minste arbeider verdiende nog f 6y2 per dag. De waterlei- dingen alleen hebben over de drie millioen gulden gekost. Dit en andere groote werken, die jaren in beslag namen om ze uit te voeren, heeft men aangelegd voor 641 H. A., die in het wildste bergland gelegen zijn, met grond welke slechts 1 — 2 grein goud per kub. yard. bevat. En toch is de zaak zeer winstgevend daar het ons goud hen op £ 1, — 17— xo te staan komt, terwijl zij £3 — 17 — 2ll% er voor krijgen, zoo dat zij er bijna £ 2 aan verdienen. Er zijn andere maatschappijen die nog meer presteeren. De winst welke die maatschappijen, bij een goudgehalte van 1 — 2 grein per kub. yard opleveren overtreft geloof ik de schoonste droomen van de begeerigste Kali-Besariaan. Hoe echter wanneer het gemiddelde gehalte van menige Mij. 100 grein per kub Yard is — Moet het daardoor niet zelfs den domsten duidelijk worden, vanwaar en waardoor in Amerika de groote fortuinen komen en waarom geen arbeider van daar met menigen heer van hier zou willen ruilen. Ik wil nu een kleine gewone mijn nemen, uit een land waar over het algemeen slecht gewerkt wordt, want groote mijnen, vooral in Amerika geven winstcijfers te zien groot genoeg, om zwakke hersenen geheel gek te maken. Omdat werkzame menschen zich weinig met courantengeschrijf bezighouden, komen daadzaken weinig onder de oogen van het publiek, tenzij buitengewoone omstandigheden er aanleiding toe geven. Zulk geval deed zich voor bij het aftreden van Mr. Thomson, de manager van de Long Tunnel Gold Mine, Victoria, welke betrekking hij 32 jaar bekleed had. Dit gaf gelegenheid tot een terugblik op zijne werkzaamheid bij de mijnen. Hij begon in 1867 en vond het eerste goud den 5 den Februari 1868 op een diepte van 140 voet. Het eerste dividend werd 7 Nov. 1869 en het 100ste dividend den 7/9 1878 uitbetaald, toen stonden de aandeden van £ 1, op £ 189. De bruto ontvangst tot 6/, 1899 was £ 2. 345- 7°°> tot toen waren aan 278 dividenden £1. 222.200 of£509 5 sh. per aandeel van £ i, uitbetaald, dus had elk aandeel van f 12. tot toen f 6111 of 50,000 pCt aan dividend opgebracht. De kansen op een dergelijk succes zijn voor de LAPOE PLACER MAATSCHAPPIJ bijna zeker. Weltevreden, den 12 April 1900. h. schmitz du moulin. POSTSCRIPTUM. Al zingt een eerste zanger aan een grauwtje de mooiste melodie van beethoven voor hij antwoordt toch altijd slechts: I —O —1 Het „ Wekelijksch Finantieel Overzicht" van het Bat. Nieuwsblad van 7 April j. 1. komt nog eens op de Lapoe Placer Maatschappij terug, en beredeneert (?) de zaak op zulk een wijze, dat ik bijna aannemen moet, dat zulks met opzet geschiedt, om de zaak te benadeelen. Anders kan ik niet begrijpen hoe de schrijver van dit overzicht de zaken voorstelt op de wijze als hij doet. Het is toch niet aan te nemen, dat het Bataviaasch Nieuwsblad een medewerker voor zijn finantieel overzicht betaalt, die zoo weinig van finantieele zaken verstaat, dat hij niet op den eersten oog opslag bij de prospectus der Gran Placer zag, dat hij hier met eene zaak te doen had, waarmede de oprichters verder niets meer te doen wilden hebben. Dit is licht te begrijpen' omdat de Maatschappij „Suriname" een tramweg-maatschappij is die er kennelijk nog wat op andere wijze wil bij-verdienen. De oprichters dier maatschappij toch (de maatschappij „Suriname") stelden hun klerk tot Directeur der maatschappij Gran Placer aan. Dit is een alledaagsche Londensche trick, die men ook overal elders kent Dat de medewerker van voornoemd overzicht de zoogenaamde Belgtan Mining Trust zaakkundig noemt, is waarlijk een voor de mal-houderij van het publiek. Had hij eenige inlichtingen gevraagd, dan zoucje hij dadelijk vernomen hebben, dat deze trust, van welke de heer Bento Y Vieira eigenlijk de hoofdpersoon is, niets met mijnbouw te maken heeft Ik geloof niet, dat deze heer iets van de geslo'en contracten a' weet, of er eenig belang in stelt. Eenige informaties omtrent het kantoor, 8 Old Jewry in Londen, zouden den wekelijksch finantieel overzichtschrijver ook getoond hebben, wie en wat die heer Bento Y Vieira is. Ik heb er geen lust in om heil, die hier in Iudie met de Belgian Mining Trust in onderhandeling staan, hun pleizier te bederven, en zal dus thans verder omtrent die trust zwijgen. Interessant is de bewering van den finantieelen medewerker, van het Bat. Nieuwsblad dat de oprichters aandeelen der Gran Placer niets met den inbreng te maken hebben". De oprichters en dat is ,,DE MAATSCHAPPIJ SURINAME', behouden van de tien oprichters aandeelen ten minste negen voor zich zelf. Het indirecte verwijt van domheid tegen Europeesche promotors hoor ik van dit finantieel genie voor het eerst. Als deze promotors oprichters-aandeelen creëeren, dan hebben zij er ook hun bedoeling mee. Zij toch geven zich niet af met een kinderachtig spel. De Maatschappij „Suriname" trekt zich geheel en al uit de zaak terug en behoudt alléén slechts de oprichters aandeelen, die men altijd gemakkelijk verkoopen kan, want zij zijn een aanwijzing op het verder binnenkomende geld en hebben nog waarde als ook het aanvangs kapitaal der nieuwe maatschappij reeds verbruikt mocht zijn. Alle verdere bemerkingen van dien finantieelen medewerker zal ik onbeantwoord laten, aangezien aan zijn geschrijf alle zakelijkheid ontbreekt. De door de Directie der Lapoe Placer Maatschappij besproken FEITEN negeert hij en haalt hij slechts eenige zinnen uit het werk van den mijningenieur Fennema aan, waarvan hij kennelijk geen woord begrijpt. I