li Jil ^1 H 11 11 ^ 1 I • «I ; StenografiesYerslag | van de Rede van f Dr. FRED. VAN EEDEN i P" 1! é gehouden ter gelegenheid van het 12'/2"jarig % j p bestaan der Vereniging „Gemeenschappelijk w W Grondbezit", op 11 April 1914 in „Hand" ïj • Ik W werkers^Vriendenkring" te Amsterdam :: j il " ' 114 fc. Overgedrukt uit „Vrije Arbeid" j| Ik Maandblad der Vereniging :: M jj^ :: Uitgegeven door het Hoofdbestuur :: Secretariaat: Sint Jansstraat 2Ï, Amsterdam 22 § l'!'Ml',llll'u,l'fl'l^llll''!l'llIl''l,lllltó^^^ Stenografies Verslag 2,v van ae Rede van £.(2. dr. fred. van eeden, gehouden ter gelegenheid van het 1272-jarig bestaan der Vereniging „Gemeenschappelijk Grondbezit", op 11 April 1914 in „Handwerkers-Vriendenkring" te Amsterdam (Gestenografeerd door de Heer Alb. A. de Jong*) Overgedrukt uit „Vrije Arbeid", Maandblad der Vereniging *) Na korrektie van het stenogram schreef de Heer Van Eeden • r,Ingeval het (verslag*) gepubliceerd mocht worden, verzoek ik u er uw als stenograaf bij te voegden, waardoor dan teevens blijken zal dat de spelling van u is. (T. w. de Kollewijn-spelling). De J. WAARDE VRIENDEN, Het deed mij pleizier, dat de Voorzitter begon met te spreken van Vriend van Eeden. Ik had hem niet gezien in lange tijd, maar het was een bewijs van zijn vertrouwen, dat ik de vriend van G. G. B. ben gebleven. Hij heeft mij geen onrecht gedaan, ik blijf nog altijd vriend v. Eeden en ik hoop dat te blijven. Maar vrienden, ik heb dikwijls voor G. G. B. gesproken. Er was een tijd dat ik de boer op ging om propaganda te maken voor G. G. B. Maar ik kan wel zeggen, dat ik nog nooit zo prettig voor G. G. B. gestaan heb als op dit ogenblik. Ik gevoel mij op het ogenblik zo vrij. Wij staan zo los van elkander. Ik ben eenvoudig de vriend en ik hoop in u vrienden te hebben. Wij hebben niets meer wat ons bindt of wat tot pijnlikheid aanleiding geeft, zoals ik mij dat van vroeger herinner. De laatste jaren zelfs — kan ik zeggen — heb ik mij hoegenaamd niet met G. G. B. bemoeid. En dat is toch eigenlik ook veel beter. Het is waar — ik erken het graag — dat ik het ben, die het kindje de eerste tijd heeft leren lopen; maar het loopt nu allang, daar heb ik niet meer mee nodig en dat is zeer prettig. Het is of ik een bedje gezaaid heb en er een hele tijd niet meer geweest ben. Nu kom ik terug en waarachtig de plantjes zijn opgekomen en het zijn niet alleen bloemetjes, maar zelfs zingende bloemetjes en dat is voor mij een buitengewone voldoening. Zie, die zangers daar, dat zijn pioniers, die een harde strijd hebben, mensen die iets doen wat overal in de wereld gebeuren moest, maar wat nog bijna nergens gebeurt, n.1. met elkander en voor elkander krachtig werken. Die mensen hebben ondanks hun moeilike strijd toch nog lust en pleizier om te zingen en ze zingen niet alleen met lust en pleizier, maar ook zuiver en dat is iets dat mij goed doet aan het hart. Ik sta vrij tegenover G. G. B. en ik zou er ook hoegenaamd geen bezwaar in zien om het te zeggen, indien ik van inzicht veranderd was, als ik was geworden anti-revolutionair of wat anders, ik zou het ronduit zeggen. En nu kan ik dit verklaren, als men mij vraagt: „Ben je nog socialist? , dan zeg ik, ik kan mij op dit ogenblik na zovele jaren van ondervinding en studie niet begrijpen, hoe iemand niet socialist kan zijn, dat is mij een raadsel. Hoe iemand met gezond verstand en gezonde hersenen geen socialist is, dat begrijp ik niet. Als ik er over nadenk, ja dan moet ik de oorzaak zoeken in misverstand, misverstand omtrent datgene, wat het socialisme eigenlik is. Men verwart het socialisme met een of andere partij en helaas die partijen staan vaak tegenover elkander als hond en kat. En dan kan ik mij begrijpen dat iemand zegt: In die troep wil ik niet in of in die troep wil ik niet. Maar als ik nu nog eens probeeren mag vanavond, even te zeggen waarin de kern ligt van het socialisme, de kern van de zaak, dan zou ik wel eens willen weten, welke mens mij durft tegenspreken. Ik heb ze tien jaar lang uitgenodigd in te gaan op dat punt en het tegen te spreken, n.1. dit, dat als de aarde vol is met mensen, zodat er geen plekje grond meer is, dat niet door een mens als zijn eigendom werd gereklameerd, dan is het hebben van die grond, die de bron is van alle rijkdom, het in zódanig bezit hebben van die grond, dat men zonder zelf erop te werken anderen eraf kan houden, onrecht. Nog nooit is er een mens geweest, geen Christen, geen Jood of geen Heiden, die mij dat heeft durven tegenspreken. Het bezit dat niet is gebruik — begrijp mij wel, daar zit het fijne onderscheid. Ieder zegt: „Wij moeten toch iets bezitten I" Goed. Maar bezit dat niet is gebruik, maar dat dient om een ander geld af te persen, dat bezit is onrecht. En alle bezit, dat meer is dan wij voor ons gebruik nodig hebben is ons exploitatie-bezit, zulk bezit dat eenvoudig dient, om anderen iets af te nemen. En wie kan dat tegenspreken? Wie kan het tegenspreken dat als de aarde vol is en wij allen hebben nodig die grond, de grond als bron van alle rijkdom en als nu één mens gaat zitten op die grond en zegt, dat is van mij en jij komt er niet op zonder zekere belasting te betalen, die ik rente noem, dan is dat onrecht niet alleen in de ogen van een Europeaan of Amerikaan, maar in de ogen van ieder mens, tot de Chinees en Japanees toe. Het is niet alleen onrecht, maar ook nadelig voor de Maatschappij; het is een schade voor de Maatschappij. Het belemmert de Gemeenschap, het is schade voor de Gemeenschap I Op dit ogenblik heeft ieder mens het recht belasting te heffen van de gemeenschap en dat staat precies gelijk met de oude tijd, toen de roofridders het recht hadden tol te heffen van alle kooplui, die hun burcht voorbij trokken. In die tijd was dat recht, vonden zij het recht, tenminste de roofridders, degenen die het betalen moesten natuurlik niet. Zo hebben op dit ogenblik de roofridders het recht belasting te heffen van de gemeenschap, door grond hun eigendom te noemen. En dan spreken zij van kapitaaldiensten, maar laat niemand zich daardoor toch in de war laten brengen. Zij doen geen diensten, maar het tegendeel: zij houden andere mensen van^die grond af. Zij belemmeren andere mensen het gebruik van die gemeenschapsgoederen. En wij moeten toch die goederen hebben, dus de mens is gedwongen belasting te betalen aan die eigenaars. Mijne hoorders, zo is de zaak in zijn eenvoudigste vorm. En nu wil het geluk voor die tegenstanders van het socialisme, dat de zaak verwikkeld wordt, ingewikkeld wordt, zodat hij helemaal van aanzicht verandert, omdat er is kapitaal in de vorm van geld, vloeibaar kapitaal, zoals dat heet. Maar dat alles neemt niet weg, dat geld staat voor grond, voor gemeenschappelike rijkdom, voor bronnen van rijkdom. En dus als iemand geld uitleent en hij krijgt daar persoonlik rente voor terug, dan doet hij precies hetzelfde als de grondeigenaar die de mensen van zijn land jaagt en zegt, je mag er wel wonen, mits je mij belasting betaalt. Het is precies hetzelfde. En aan dat euvel doen wij allen mee, gij en ik en allen. Wij kunnen niet zeggen, dat er één groep, één gemeenschap is op de wereld, die er helemaal vrij van staat. Wij móeten er aan meedoen. Als de arbeider iets naar de spaarbank brengt en hij krijgt 3 pCt. rente, dan doet hij precies hetzelfde. Zijn geld wordt uitgeleend, er wordt mee gewerkt en daarvoor wordt iets betaald. Dat is alles zo ingewikkeld, dat men door die verwikkelingen de mensen gauw een rad voor de ogen draait en zegt: „onrecht is het niet, het is allemaal in de haak" We moeten echter aan dit eenvoudige vasthouden, dat bezit, dat niet dient tot gebruik, maar dat dient om anderen geld af te zetten, belemmerend is voor de gemeenschap, schade voor de gemeenschap. Dat is geen dienst, maar schade. Wat ik hier zeg is oud, dat is niet van vandaag of gisteren, dat is lang bekend, reeds eeuwen lang. En het is alleen een wonderlik bewijs voor de slaafsheid van het menselik wezen, dat het niet eerder erkend is geworden, dat ik het nog eens zeggen moet. Ik heb de mensen uitgenodigd: spreek dat tegen. Maar nooit heeft iemand het met goed gevolg kunnen tegenspreken, nog nooit heeft iemand het geprobeerd. Men draait er om heen, praat er om heen, noemt zich Christelik en vergeet, dat men met al zijn Christelikheid doet wat Christus niet wil dat men doen zal, n.1. misbruik maken van de positie van de zwakkere. De man die geen bezit heeft moet zich onderwerpen aan degeen die het wel heeft. En op kleine schaal is het niet zo erg, niet waar? Dat een arbeider een spaarbankboekje op de Spaarbank heeft wordt hem niet kwalik genomen. Maar dat hetzelfde mogelik is op grote schaal, om miljoenen af te persen, dat is het bewijs van het kwaad. Nu weet ik wel dat velen zeggen: „wij leven toch wel, het gaat toch redelik goed?" Maar dan wijs ik naar de grote ellende, de ellende van de werkloosheid, de ellende van de rijkdom in de overdaad. Die rijkdom is even ellendig. De mensen die niet weten wat ze met hun geld, met hun weelde zullen doen, acht ik even beklagenswaardig als de man die niet weet hoe hij aan zijn brood zal komen. Nu kom ik op een moeilik punt. Ik weet, ik heb vroeger altijd veel mensen tegen mij gekregen, omdat ik zei: „ik geloof niet aan dit en aan dat," omdat ik zei: „de weg van die groep is niet goed en van die groep is niet goed." Dan zeiden ze dat ik de arbeiders van hun weg wilde afleiden. Ik blijf bij wat ik toen zei: De argumenten van voor 10 jaar gelden nu nog. Alleen de bitterheid is weg, ik voel geen bitterheid meer over die oude scheldpartijen. Maar ik heb ondervinding gehad. Ik weet, dat het enige wat wij nodig hebben is daden, doen, dat is zelf-doen. Dat is — zoals ik het zou willen noemen — experimentele sociologie. Als ik aan de regering was — ik ben blij dat ik het niet ben op het ogenblik — zou ik instellen een departement voor experimentele sociologie. Zonder proefnemingen komen wij niet verder. Wat ik hier zeg begint ook door te dringen in andere kringen, die zich socialist noemen. De mensen denken altijd dat die proefnemingen van mij me zoveel teleurstelling hebben bezorgd. Maar ze hebben mij kennis bezorgd en dat was al wat ik verlangde. Men heeft gezegd: de mensen moeten terstond vrij gelaten worden — anarchisties, zo het heette. Ik heb het geprobeerd. Het resultaat was dat men elkander in de haren vloog. Men heeft gezegd; de politieke weg is de eenige. Waarom? Men kan toch ook direkt zó beginnen? Alleen omdat ik die kant op wou ben ik scherp aangevallen. Maar ik heb toch altijd gezegd : „Waarom zou men niet beginnen met proefnemingen te doen. Waarom gewacht op een wet die de proefnemingen verplicht maakt." ? Er is immers geen wet die verbiedt de samenwerking, het „werkers werkt voor elkander". Wordt dat door de wet verboden? Waar wachten wij dan op? De dingen die mislukt zijn, zijn die mislukt, omdat de wet het verbood, omdat de wet ingreep? Neen. Die zijn mislukt door innerlike oorzaken, door gebrek aan goede krachten, door gebrek aan verstandige mensen. Omdat de goede krachten en verstandige mensen en de mensen die bedrijfsleider kunnen zijn, op het ogenblik al hun krachten besteden aan de kapitalistiese maatschappij. Daardoor is het gekomen. En dan vraag ik en dat heb ik al voor 20 jaar ook gevraagd, wat moet er dan gebeuren, wanneer wij nu eenmaal hebben een socialistiese meerderheid; allereerst proefnemingen, dat kan niet anders. Alles wat men wil doen inzake onteigening, demokratisering van de industrie, alles zullen proefnemingen moeten zijn. Inzake landbouw evenzo. Maar waarom zouden wij dan nu niet beginnen met die proefnemingen ? Die kunnen nu ook begonnen worden door degenen, die het waarachtig goed menen, die socialisties voelen en denken. Ik heb het vroeger meer gezegd en ik zeg het nog, een beweging zoals de vakvereniging en een beweging zoals de klassestrijd, dat zijn alle naar mijn mening nevenverschijnselen van het kapitalisme, maar het zijn geen beginselen van het socialisme. Vakverenigingen zijn goede"dingen, omdat de arbeider als het ware gedwongen wordt door de toestanden, mee te vechten voor zijn brood, voor meer geld. Maar wat doet de vakvereniging? Ze trekt en de bedrijfsleider trekt aan de andere kant. Dat noem ik geen socialisme, wat is elkander steunen. Ieder aan het langste eind trekken, zodat je elkander omtrekt, is geen socialisme. Dat is het beginsel van de vakvereniging en dat is heel goed voor het ogenblik, waarin ieder tekort komt, maar het is geen socialisme. Elkander helpen, voor elkander produceren, dat is socialisme en niet de klassestrijd. Ja, ik geloof ook wel aan klassestrijd, maar op een geheel andere wijze. Ik heb gezien dat de klassestrijd, zoals die tans is niet deugde. Ik heb gezien, hoe de arbeiders, zodra ze hulp kregen van iemand die nu nift bepaald tot de arbeiderstand behoorde, hoe zij die man het leven onmogelik maakten, hem er uit trapten. Zij wilden van die man niet weten, omdat hij niet behoorde tot hun klasse, een volkomen valse opvatting, die zelfmoord is, die elke socialistiese organisatie zou nekken. Indien we in de socialistiese organisatie niet hebben knappe bedrijfsleiders komt er niets van terecht. Dat weet iedere man van zaken, je moet de knappe lui hebben. En nu zijn alle knappe lui in handen van de kapitalisten. Die betalen ze goed, het zijn heren. Je moet ze hebben, je hebt ze noodig. Als men nu maar spreekt van klassestrijd en die mensen van zich afjaagt, komt men er niet. Het is een moeilike kwestie die weinig wordt begrepen, de verhouding van individu tot de gemeenschap. Men zegt het moet komen van de gemeenschap, het moet komen van de menigte, van onderop. Ik heb dat ook nu niet direkt helemaal geloofd, maar ik heb het toch willen beproeven er inzicht in te krijgen. Nu heb ik dit gezien, dat ook de massale beweging altijd luisterde naar enkele individu's, enkele mensen die welbespraakt waren of veel energie hadden. Enkele duwende, drijvende krachten zaten er altijd achter en elke stroming is door enkele mensen gesticht en door enkele mensen voortgezet. Dat wil niet zeggen, dat de massa geen aandeel had. Neen, in de massa moet de brandstof zijn, maar het individu moet zijn de vonk, om de brandstof aan te steken. Zo staat naar mijn idee de verhouding. Als ze zeggen, je kunt het met enkele mensen niet doen, dan antwoord ik, ja dat kan wel, mits zij zich vereenzelvigen met de menigte, mits er liefde is, zodat zij voelen met en voor de massa. En dan hebben wij zulke individu's broodnodig. Dezulken uitwerpen, uitstoten uit een vaag vooroordeel, omdat zij tot een andere klasse behoren, is dwaasheid en zelfmoord. Dat heb ik altijd volgehouden en houd ik nog vol. Er moet zijn organisatie en er zijn maar enkele mannen die het vermogen tot organiseren hebben. Er zijn ook maar enkelen die voldoende verantwoordelikheidsgevoel bezitten. Ik heb het zelf ondervonden: als er een benauwd ogenblik komt, als het schip begint te deinen, n gevaarlik water komt, dan werpen zij alle verantwoordelikheid van zich af en zeggen: neem jij de verantwoordelikheid maar. Maar dat gevoel van verantwoordelijkheid is weinig mensen eigen en dat leidend vermogen, dat een organisator hebben moet. Die man moet staan voor zijn post en liever eervol sneuvelen dan die te verlaten. Hij moet het gevoel hebben dat hij de verantwoordelikheid draagt voor de menigte. De vergissing is deze, dat elke bedrijfsleider ook zou moeten zijn een kapitalist, een uitzuiger, een tiran. Nu is het juist zo mooi, wanneer de arbeiders onder elkander proberen, al is het nog zo'n klein zaakje, proberen de zaken te drijven, te demokratiseren, de industrie te demokratiseren. Dat is hetgeen wat gebeuren moet en hebben wij een socialistiese meerderheid in het parlement dan is het eerste wat zij moeten doen: proeven nemen. Denk dat die meerderheid er is en zij gaat dan socialistiese maatregelen nemen terwijl nog nooit te voren zo iets beproefd is, als zij bijv. gaat zeggen, die diamantindustrie is een luxevak, dat behoort niet in een socialistiese maatschappij en al die personen aan iets anders zet, stel u dan eens voor wat de gevolgen zouden zijn, denk u de ontevredenheid, denk u eens in de moeilikheden die dat geven zou! Denk bij onteigening van de grote bedrijven, wat bezwaren dat zou geven. De socialistiese kiezers zouden na- tuurlik zeggen, neen een volgende keer doen wij dat niet meer. De volgende 4 jaar kiezen we een andere meerderheid. Het socialisme dat kennen we al, daar moeten we niets meer van hebben. Voelt men wel dat het zo gaan zou? Maar wanneer zoals hier mensen op eigen gezag, met eigen initiatief, met eigen kracht zeggen: „Het kan, kijk zo kan het", dan heeft het invloed, dan betekent het wat. Daar kan niemand iets tegen zeggen, want dan komen we niet met vage plannen, maar met feiten. En dan ben ik volstrekt niet tegen politiek. Dan ben ik er volstrekt niet tegen dat men mensen naar het parlement zendt, om die groepen te verdedigen. Maar vergeet dan niet dat het mogelik zal zijn, dat men zo n onaf hankelike groep zal moeten verdedigen tegen de vakverenigingen, want deze zouden zeggen: Je verlaagt het loon, en dat mag je niet doen. Op die wijze zou strijd ontstaan tussen de groepen en de vakverenigingen, dat is niet onmogelik. De grote kweste is deze. We zien nu dat het mogelik is kleine industrieën demokraties te leiden. Daar twijfelen we niet aan, maar dat is niet alles, er moet veel meer gedaan worden. Wat is de hoofdzaak? Dat is de produktieve landbouw en de oplossing van het landbouwvraagstuk heeft mij altijd het meest nog te denken gegeven en heeft mij lange tijd vervuld. Hoe zullen wij het landbouwvraagstuk oplossen? Ieder die wat van landbouw afweet, weet dat de man, die op eigen terrein zit, eerst goed werkt en dat het direkt zou leiden tot een geweldige daling der produktie, wanneer het land werd staatseigendom. Als het persoonlik belang van de landbouwer niet meebrengt, dat hij het stuk land zo rijk en vruchtdragend mogelik maakt, doet hij niet zo zijn best. We moeten zulke feiten niet uit het oog verliezen, die vragen om een oplossing. Een poging hiertoe heb ik gedaan in Amerika, waar nu 20 Hollandse landbouwersgezinnen bezig zijn te trachten die vraag te beantwoorden, of het mogelik is dat iemand het stuk land bezit alléén zolang hij het gebruikt en er zelf de vruchten van trekt, of het mogelijk is een gemeenschap te stichten, waarin de landbouwer zelf zijn land bezit en het bewerkt en de vruchten ervan trekt, zonder dat hij misbruik maakt van zijn bezitrecht. Of het mogelijk is weet ik niet, maar het is een proefneming en zulke proefnemingen moeten overal gebeuren. In ieder land, waar een grote socialistiese partij is, zoals in Duitsland met zijn reusachtige Soc. Dem. Partij, moest die partij zich voortdurend ermee bezighouden, die groote vragen door proefnemingen op te lossen. Erkend moet worden dat „binnenlandse kolonisatie", waarom in den beginne zo gelachen is, op het ogenblik in Duitsland een druk gebruikt woord is. Men wil daar weten hoe het mogelik is het klein-grondbezit in stand te houden, zonder de produktie te doen dalen. Wat ik over koöperatie gezegd heb, jaren geleden, is altijd nog onweersproken gebleven. Jaren geleden vond de Soc. Dem. Partij koöperatie uit den boze, wilde zij er niet van weten. Later zei ze, ja het is goed, mits het een melkkoe voor de partijkas wordt, mits wij er geld van kunnen trekken. Waarop mijn eenvoudige vraag was: Als het waar is, dat koöperatie niet kan bestaan in de kapitalistiese maatschappij, hoe kun je er dan voordeel van trekken ? Als het is een doodgeboren kindje — zoals het genoemd werd — hoe zul je er dan geld van verwachten voor de Partijkas? De Eigen Hulp-Koöperatie is niet voldoende. Nu zegt men: de koöperatie zoals de Haagse koöperatie gelukt best onder de arbeiders, dus deze bewijst dan toch dat zij geen bedrijfsleider nodig hebben. Maar daar moet ik tegenover stellen dat de produktieve koöperatie altijd nog zeer gebrekkig is en dat bij de produktieve koöperatie alles op goede leiding aankomt. Het is zeer te betwijfelen of men zonder de hulp van grote geniale krachten zal komen tot krachtige werkelike koöperatie, een koöperatie waarbij de grond en de bronnen van het bezit en de rijkdom gemeenschappelik bezit zijn en blijven en waarbij de arbeider is de aandeelhouder in de gehele groep, waar dus alles wat die groep voortbrengt, blijft in die groep zelve en niet een aantal aandeelhouders die niets uitvoeren erbij behoren, die de groep aftappen. Een zodanige produktieve koöperatie moet gevonden worden en als alle koppen, die het goed menen met de mensheid, dat eens 5 jaar lang probeerden te vinden, hadden zij die oplossing allang. Toen ik indertijd verschillende groepen stichtte, was hetonmogelikze bij elkander te brengen. Iedere groep meent: onze richting is de enig zuivere, men moet echter ruimer leren denken. Ik ken hier groepen van G. G. B. — ik denk bijv. aan de „Transito-Maatschappij" van J. van Oogen — die zich ook gevormd heeft tijdens de werkstaking, die ook tracht in dezelfde richting te werken. Nu hoor ik dat die Maatschappij zich met G. G. B. niet ophoudt. Dat is jammer. En wanneer wij weer een Jubileum vieren, hoop ik dat die Maatschappij zich bij G. G. B. zal hebben aangesloten. Men moet niet kleingeestig zijn, maar over kleine vooroordelen heenstappen, en zich ook aansluiten al volgt men dan in enkele kleinere bijzaken een beetje andere taktiek. De grote grondbeginselen zijn gelijk en daar komt het toch op aan. De demokratisering van de produktie, dat moet zijn het hoofddoel en dat is niet gemakkelik. Een zodanige inrichting van het bedrijf te scheppen, dat de leider van het bedrijf werkelik alle kracht heeft om zijn talent te ontwikkelen, zijn talent als organisator, zijn handelsgeest, zijn produktiegeest, en toch, die man te stellen op voet van broederschap en gelijkheid met de arbeiders, dat is kolossaal moeilik! Het grote moeilike punt zit hierin: Is de arbeider in staat, als leider van zijn bedrijf te kiezen de rechte man? Laat hij zich niet a.h.w. links en rechts afleiden van het enige doel, van de eenige vraag: Is die man geschikt?-Ik heb er voorbeelden van gezien, dat de arbeiders zeiden, die moeten wij niet hebben, die onaangename vent. Die heeft dit of die heeft dat, zij hielden niet van hem, terwijl hij toch de geschikte man was. Is het mogelik, dat een groep arbeiders — demokraties nietwaar — uit eigen vrije keuze de leider van het bedrijf kiest, die daar werkelik voor deugt? Dat is een geweldige vraag, die niet zo in eens is op te lossen. In een klein bedrijfje gaat het nog, maar als men een groot bedrijf heeft, een scheepstimmerwerf bijv., is dan de massa arbeiders werkelik in staat voor die scheepstimmerwerf te kiezen de ingenieurs, de tekenaars en al die mensen die tot nog toe geweest zijn, zijn meerderen, is hij in staat uit vrije keuze de geschikte te kiezen? Zo moet het toch zijn. Nu begrijpt gij wel, dat wanneer plotseling geprobeerd werd door een wettelik voorschrift, er niets van terecht kwam. Alleen langdurig pogen, opvoeding in die richting en vele mislukkingen zullen de ware oplossing kunnen brengen. Vele mislukkingen! Maar die mogen ons nooit afschrikken! Als de mensen van de vliegmasjines bang waren voor mislukkingen zou er nooit een vliegmasjine de lucht ingegaan zijn. Maar trots alle mislukkingen, zullen ze het winnen, want ze zijn niet bang. En G. G. B. zal het ook winnen, mits men met bang is. , , Mijne hoorders, ik zal u niet lang meer ophouden, wat ik gezegd heb zijn maar enkele aanduidingen Ik ben bang geworden voor welsprekendheid. Ik heb zoveel gezien dat mensen, die welsprekend zijn, of eigenlik welbespraakt, een hele troep meekregen. Uren kunnen ze voor het publiek staan praten, de mensen laten lachen, juichen, handenklappen. En later zeg je, wat is dat voor een man, hij kan de mensen aan de praat houden, maar verder heb je niets aan hem. Dat heb ik juist vaak gezien, dat mensen met goede tongen, dat juist die het publiek meekrijgen. Maar dikwijls zijn juist de verstandigen, de degeliken die wat doen en niet praten, de doeners, de zwijgers. Zo wens ik ook dat G. G. B. zal worden een groep mensen van de daad en niet alleen praters. Geen volksleiders, geen demagogen — zoals het heet — maar lui die het werkelik menen, die overtuigd zijn, die socialisties voelen en al hun daden door dat gevoel laten doordringen, wie het niet te doen is om gelijk te krijgen op een volksvergadering, want ik heb zoveel onheil gezien, juist van die volksvergaderingen met onze sprekers. En dan, G. G. B.'ers, laat u niet weerhouden, ook niet door spot. Het wordt zo dikwijls vergeten dat alle goede dingen zijn begonnen door de minderheid. Volhardt, mannen van G. G. B., volhardt mannen en vrouwen van G. G. B., — want de vrouwen moeten meehelpen, zonder de vrouwen komen de mannen er ook niet! — volhardt en weest trots, dat gij nog een minderheid vormt, want altijd is de toekomst geweest aan de minderheid.