2430 HERINNERING AAN DE bondsdagen 4 EN 5 MEI 1910 TE ZWOLLE Uitgave van het Nederlandsch ^ Jonoeungs-Verbond — Bureel.- 4 Heerengracht 255, Amsterdam Ieder Bondslid behoort een bibliotheekje te hebben, waarin deze boeken voorkomen: 1. HET LEVEN VAN GEORGE WILLIAMS. Prijs ingenaaid f2.50; gebonden f2.90. 2. GEDENKBOEK VAN HET GOUDEN JUBILEUM. Prijs f0.75. 3. HET NUT VAN ONS NEDERL. JONGELINGSVERBOND. Prijs f 0.15. 4. IN DE OUDE EN NIEUWE WERELD. Prijs f0.25. 5. HISTORISCHE DICHTBUNDEL. Prijs ingenaaid f 0.75; gecartonneerd f 1.—. 6. UIT DE SCHATKAMER. Prijs ingenaaid f 0.60; gecartonneerd f0.70. 7. CHRISTOPHILUS 1910. Prijs gebonden f0.40. Bestellingen aan het Bondsbureel, Heerengracht 255, Amsterdam. □ = ° BONDSLEDEN! Plaatst uwe familieberichten in „DE JONGELINGSBODE". Hierdoor bereikt ge het tweeledig doel, dat alle Bondsvrienden uw mededeellng lezen, terwijl ge tevens den Bondsarbeid steunt. De prijs der advertentiën is: 1—6 regels f 0.60; elke regel meer 10 cent. Nederl. Jongelingsverbond, Bureel Heerengracht 255, Amsterdam. HERINNERING AAN DE BONDSDAGEN 4 EN 5 MEI 1910 TE ZWOLLE Uitgave van het Nederlandsch Jongelings-Verbond — Bureel : Heerengracht 255, Amsterdam BONDSDAG TE ZWOLLE. WOENSDAG 4 MEI 1910. T,iVf°enSda!- V°°r Hemelvaartsdag was weder aangebroken. Een waterzonnetje, nu en dan afgewisseld door een fiksche regen- tpr' p°°rffP ? veeJ ^oeds aan de velen, die zich opmaakten om ter Bondsvergadering te gaan. Vriendelijk werden zij door eenige fl«n hn J f"6 ° i afdeehnSen' getooid met een oranje-roset. an boot of spoor ontvangen, en voor zooverre noodig geleid naar Dat zou°Zt I ew?agefaad"..in Zwolle's ^euwe wijk Assendorp. Dat zou het hoofdkwartier zijn voor heel den Woensdag, immers de overgroote opkomst van afgevaardigden deed de Regelingsommissie vreezen, dat het gebouw A-plein, bestemd voor de avondvergadering, niet ruim genoeg zou zijn. De stichting van Ds. Vermeer, vervolgd door Ds. De Haan gaf ™iUïgt getuigenis voor wat krachtige persoonlijkheden vermogen tot stand te brengen. Te half twee was de gehoorzaal van 't gebouw, zelf van verre "gestoken Bondsvlag, geheel bezet. Ds. Van • ' Braclsvoorzitter, liet den hamer vallen, men zong, de praeses ging voor in gebed, waarin hij 's Heeren zegen over deze Bondsïgadenng en voor heel den arbeid afsmeekte en heette toen de aanwezigen hartelijk welkom. Reeds nu moest hij zeggen dat JlmTf 'f ®fSelin?s-commissi'e getuigde van een eendrachtig samenwerken, twelk gewisselijk ook noodig was om zoo groot een taak ten uitvoer te brengen. 6 eou Spreker las voor Rom. 12 : 1-12 en wenschte, dat deze weekdag een echte werkdag zou mogen zijn; daarom zou hij thans niet veel spreken, maar dadelijk aan de Secties gelegenheid geven zich MbTS T^°m V" sec^e-arbeid weder fan naderb/tebezien Met het „Laboremus! van den stervenden Keizer Severus wekte hij de werkers op, alzoo: „Aan 't werk, mannen!" terw[jï hfaan munXl5eidei,?nns Bondsleven is niet een leven van boven af, maar van onderen op. Niet het bestuur wekt Bonds-, d.i. gemeenschapsleven, al spoort het er ook toe aan. Zoo ook het Ringleven is vrucht van de samenbmding der afdeelingen. Niet het Verbond vormt afdeelingen, maar de afdeelingen samen vormen het Verbond, d.i. maken het Verbond hen Ring is geen grootere, geen sterkere, en daarom ietwat beter slagende C. J. V. I l et Ringwerk zou gevoegelijk kunnen worden onderscheiden in een orgamseerend en een controleerend gedeelte. ' Organiseerend komt liet altijd uit de afdeelingen ; controleerend immer uit het Ringbestuur m de afdeelingen van den Ring. Als alle Ringwerk "een viucht is van persoonlijk initiatief, dan is het Ringleven kunstmatig en de King in het einde ten doode opgeschreven. r E®n Ringvergadering kan nooit eene modelvergadering van eene ' ' z^n' maar is altijd de werkplaats tot verscherping van lijnen van vereenigingswerk en -leven. Een paar voorbeelden worden aangevoerd, iedere afd. heeft een Bibliotheek en overleggende, ervaart het bestuur, dat het onderwerp onze bibliotheken wel eens bekeken mocht worden oP eene Ringvergadering. Gevolg uei van zal zijn, dat in iedere afd. een vermeerdering van belangstelling in de bibliotheek zal gezien worden. Dat 'is oreani seeren. s De plicht van het Ringbestuur is nu, om controleerend de afdee lingen bij te staan, zoodat niet meer over de bibliotheken wordt gepraat en daarmee uit, maar inderdaad dit onderwerp een stuk leven wordt in de afdeelingen. Een tweede voorbeeld : De bestuursleden uit de verbonden Ringafdeelingen komen «amen onder leiding van het Ringbestuur, om door onderlinge samenspre- king het werk van den Voorzitter, Secretaris, Penningmeester, Bibliothecaris en Vice-dito's onder de aandacht te nemen. Ziet een Ringbestuur daartegen op, men neme dan een Bondsagent o - estuurder in den arm en de ijver van den Voorzitter en de medebestuurders worde door bijzondere samenkomsten aangevuurd om meer en beter voor te zitten en te leiden, dan hij (zij) tot nu toe deed (deden). Zoo ook komen de werkzaamheden, als bijbelbespiekinc voordragen, opstellen maken, improviseeren en memoreeren en vertellen enz. enz. op de Ringagenda ter bespreking. Het onderlino- bezoek der afdeelingen is Ringwerk, krachtig voorbereid dooi den Ringagent. Ringwerk is ook, te zorgen, dat op elke Rmgvergadering ëen spreker is, die een practisch, wetenschappelijk onderwerp behandelt, overeenkomstig de behoeften van den tijd waarin wii leven. En waarom, — zoo vraagt de referent — zou tot het Ringwerk niet bèhooren een wedstrijd in een der Yereemgmgs werkzaamheden ? , De provinciale- en Bondsaangelegenheden behooren. ook tot het Ringwerk. Hoe sterker de afdeelingen zich provinciaal verbinden door middel van de Ringen, hoe meer en hoe beter het Bondsleven groeit. Niemand leeft voor zich zeiven alleen. „Het referaat eindigde met een heenwijzing naar een woord van den Bonds-stichter, wiens sterfdag het heden is, aldus: Onze vereenigingen zijn geboren om uit liefde tot den Heeie, van Hem te getuigen onder de jonge mannen, opdat alle knie zien voor Hem buige, en alle tong bekennen mocht, dat Hij onze Koning en Zaligmaker, de Heere is. Hiermede waren de Sectievergaderingen, die naar veler opinie uitnemend slaagden, afgeloopen. q Op ons gemak konden we ons begeven naar de Buiten-Societeit, waar voor" velen een eenvoudige maar goede maaltijd was aangericht. We hadden eerst het genoegen kennis te maken met den heer Y. Baltv, Secretaris-Generaal van het Belgisch Verbond, Ken kort gebed voor den eten, waarin Ds. Veen van Zutphen voorging, en dra hoorde men gedurende eenige oogenblikken niet veel meer dan de verslaggever zwijgt, hij zat zelf te eten. Klokslag 7 uur vond DE AVONDVERGADERING plaats in het gebouw „de Dageraad", welks gehoorzaal geheel gevuld was Zij werd bijgewoond door het lid van het Eere-Comite der Regelingscommissief Mr. de Bie van Zwolle, den heer Hijmans van Utrecht, Secretaris van den Ned. Chr. Studentenvereeniging, r. Del Campo, Secretaris van de Witte-Kruis-Commissie en afgevaardi0- den van ongeveer 175 afdeelingen. De Bondsvoorzitter opent de bijeenkomst, door voor te stellen gezamenlijk het Bondslied aan te heffen, waaraan met geestdrift wordt voldaan. Daarna gaat hij voor in gebed, na nog vooraf gelezen te hebben 1 Cor. 13. Spreker roept allen, die in de laatste uren nog in „de Dageraad" zijn aangekomen, een hartelijk welkom toe, en spreekt naar aanleiding van het voorgelezene eenige hartelijke woorden, wijzende op den hefdetoon van 1 Cor. 13, die heerschen moet in ons Verbond en ook in deze vergadering. Hij herinnert er aan, dat deze dag (4 Mei) de sterfdag is van den onvergetelijken Bondsvader Van Oosterwijk Bruyn, die door de Liefde heeft overwonnen, en op wiens groeve gebeiteld staat: „brode zij dank die ons de overwinning geeft daor onzen Heer Jezus Christus. In zijn geest gaan wij voort, terwijl spreker herinnert aan de slotwoorden van 1 Cor. 13, 14, en 15 waardoor 't wel schijnt alsof Paulus met zijne welversneden pen juist voor onze Bondsdagen geschreven heeft. Moge onze arbeid d. w. z. onze moeite, inspanning, opoffering niet ijdel zijn in den Heer! Inspanning en arbeid moeten daarom onze beste vrienden wezen. Vervolgens merkt hij op, dat wij bijeen zijn als werkers, die verschillende werkzaamheden hebben te verrichten, en stelt daarom direct de agenda aan de orde, nadat hij eerst nog voorlezing heeft gedaan van een ingekomen schrijven van de afd. „Onesimus" te Kotcerdam, inhoudende het verzoek, eerst punt d. van deze agenda • „bespreking van de Bondsgeldmiddelen" te behandelen. Aan dit verzoek kan niet worden voldaan, aangezien de inleider, de heer billem, nog niet aanwezig is. Punt 1. Verslag Redactie van De Jongelingsbode. Het lid der Redactie, Ds. P. Veen, leidt dit punt in met de eenvoudige verwijzing naar het verslag, dat in De Bode van ^1 April is opgenomen. Op de vraag van den voorz., wie over dit verslag het woord wenscht, doet de heer van Heijningen (Bussum) aan de Redactie het verzoek, lyj het plaatsen van vragen in de „vragenbus" meer rekening te willen houden met de heerschende gedachte in ons Verbond, en eveneens daarmede te rekenen bij het beantwoorden dier vragen, üij wijst op het opnemen van deze vraag in De Bode van 6, »ls het boek Jona een verhaal of verdichtsel?" Het spijt e afd. Bussum zeer, dat deze vraag is opgenomen. Juist het waar zijn der boeken stempelt ze tot Gods Woord. De opname is niet bevorderlijk voor de instandhouding van den vrede in ons Verbond met het oog op het gevaarlijke van Schriftcritiek. Als men zóó voortgaat, waar is de grens? Zou de Redactie de belofte willen ' doen, dat zoo iets niet weer zal gebeuren ? Ds. Veen antwoordt, dat deze belofte moeilijk te geven is Hij zal de opmerking echter gaarne met de andere leden der Redactie bespreken, maar geeft de verzekering, dat deze altijd tracht, zoo objectiet mogelijk te redigeeren. De heer de Boer zegt, dat de Redactie het opnemen van deze vraag zeker niet in strijd heeft geacht met den grondslag van het V er bond, en ook de heer Wielemaker niet. Wanneer een Bondslid in De Bode iets wil meedeelen of vragen, wat niet geacht mag worden _ in strijd te zijn met den grondslag, dan kan de Redactie zulks niet weigeren. De Bondsvoorzitter merkt op, dat de broeders niet zoo moeten ingrijpen in datgene, wat mannen van beteekenis in De Bode schrijven. Drukt iemand zich echter, naar men meent, verkeerd uit, welnu dan staat De Bode voor elk Bondslid open. De heer Wegerif (Apeldoorn) vraagt naar hetmeemgsverschil, dat er, naar hij hoorde, bestaat tusschen de Redactie en de Comm. van drankbestr. door geh. onth. Ds P. Veen antwoordt, dat er alleen een verschil van meening bestond over een ondergeschikte zaak. Op 't oogenblik is de verhouding perfect in orde. De Redactie hoopt op een geduchte medewerking. , , De Bondsvoorzitter zegt, dat het alleen ging over den vorm, niet over den inhoud. . De heer Piet er se (Wemeldinge) als afgev. van den ring (*oes, doet een klacht hooren aan het adres der Redactie over het nietopnemen van vereenigingsberichten uit Zeeland. Die provincie wordt naar hij meent, al zeer slecht bedacht. Trouwens, men zendt nu maar niet meer in: 't wordt toch niet-opgenomen. Is er zoon gebrek aan plaatsruimte? Laat dan de rubriek, „bladvulling" maar De heer De Boer deelt hierop mede, dat sedert Januari door de afdeelingen werden ingezonden 247 verslagen. Wil men nu alleen in De Bode de verslagen der afd. lezen en niets meer, wel nu dan kan alles worden opgenomen. Wenscht men nog wat anders, dan moet er geducht worden „besnoeid". Van een bevoorrechting van de eene provincie boven de andere is geen sprake. Men moet in zijn oordeel billijk zijn. De heer Pieterse meent, dat verslagen van jaarfeesten zoo noodig moeten wijken voor die van ring- of provinciale vergaderingen. De Voorzitter dankt de Redactie namens het Verbond zeer voor al haar arbeid en bidt haar den zegen des Heeren op dien arbeid toe. Punt 16. Verslag bondsuitgaven: De heer Van Bommel laat „gespecificeerd" hooren het aantal, dat van elk der bondsuitgaven is verschenen of verkocht. De Bode ging met 500 abonné's vooruit. „Jong Holland klom van 1760 tot 1818 exempl. „Letterkunde" van 625—685. Van Christophilus werden 4750 exempl. verkocht. Zakkalender had een onlaa^ van 20.000, de Bondsdasjherinneringen 2686, terwijl <2058 insignes van de hand gingen, 149 ex. Jn de oude en nieuwe wereld", + 3000 tractaten Witte-Kruis, 1050 bondsliederen, 72 ex. ' Uit de schatkamer" enz. . De heer Kostelijk (Broek op Langedijk) vraagt of het niet wenschelijk zou zijn bij advertentie, de overgebleven exemplaren van „Christophilus aan te bieden. . , De heer Schut (Gouda) meent, dat de herinnering aan den Haagschen Bondsdag te lang uitbleef. Kan het boekje ook met m kleiner formaat verschijnen? De heer Van Bommel verwijst voor de beantwoording dezer vraag naar de Samenstellers. De heer Willem se zegt, dat veel werk verbonden is aan de samenstelling van zoon herinnering, zoodat ongeveer 14 dagen voor de samenstellers en den drukker een korte tijd mag genoemd worden. Men kan geen ijzer met handen breken. Men is van plan, de bekende statistiek niet op te nemen in de herinnering van dezen Bondsdag. De heer Hoogwerf zou die statistiek juist niet gaarne missen. De ringen en Prov. Commissies hebben die noodig. De heer Tabak (Amsterdam) wijst op het minder geschikte tormaat van den zakkalender, die bovendien niet mooi genoeg was uitgevoerd en waarvan de inhoud ook niet doelmatig was om daarmede propaganda te maken, en dat is toch van de uitgave het hoofddoel. e De heer Volgers (Enkhuizen) vraagt, of de kalender niet vroeger kan verschijnen, en of in Christophilus niet weer kan worden opgenomen de statistiek van het Gereformeerd Verbond en van niet bij een Verbond aangesloten vereenigingen. \ erder acht zijn afdeeling wenschelijk de vermelding der namen van leden der Staten-Generaal en het opnemen van een referaat over „de Chr. J. V. en hare organisatie", als leiddraad voor een bestuur. De Voorzitter zegt, dat van de opmerkingen nota zal worden genomen. Er zal over worden geconfereerd. De kalender wil echter zakkalender zijn. Dit aan het adres van den heer Tabak. De heer Van Bommel deelt mee, dat andere vereenigingen de bekende statistieken juist niet meer wenschen. Punt 1 c. Verslag boekenfonds, opgenomen in De Bode. • Dei.he,er ) °lgers (Enkhuizen) vraagt naar de oorzaak van het finantiëel tekort ad ƒ 50.—. Kan dit niet voorkomen worden, doordat ieder kooper iets meer geeft? De heer Marmelstein antwoordt, dat dit tekort (zooals dat door den heer Volgers verstaan wordt) een andere oorzaak heeft. + l u k°°Pers betalen liefst nog een dubbeltje minder, en wachten tot het laatst. De ondervinding leert dat. Maar er zijn boeken naar Indië en naar enkele noodlijdende afdeelingen gezonden. De Voorzitter wijst op de zedelijke kracht ondanks financieel nadeel en dankt den heer Marmelstein zeer voor al zijn werk (applaus). Alsnu kan worden voldaan aan het verzoek van „Onesimus" tot behandeling van punt d„ aangezien de heer Sillem ter ver- fnUMdem ^ n *s" ^eze *n: «Bespreking van de Bondsgeld- Het Bondsbestuur heeft op allerlei wijze beproefd, den financiëelen toestand te verbeteren. De heer Sillem hoopt echter op een origineele gedachte uit den boezem der vergadering. Hij doet allereerst het verzoek aan de afdeelingen, hare bijdragen toch voor 31 Maart te zenden, dan sluit het boekjaar. De afdeelingen (althans vele) moeten verder nog doordrongen worden van de noodzakelijkheid, om eerst het Verbond te helpen. Spreker herinnert aan de sectievergadering van de Zendingscommissie van dezen middag, waarin een kweekeling sprak. Hij vindt het Zendingswerk heerlijk en is zelf penningmeester van het Ned. Comité voor de Rijnsche Zending. Ook de Zendingsactie in onzen kring is uitstekend, maar toch veroorlooft hij zich de opmerking, dat wat het financiëele ten dezen opzichte betreft, er bij ons geen evenwicht is. Is de toename van de bijdragen aan de Zendingscommissie niet onthouden aan den Bondspenningmeester, die toch in de eerste plaats in staat moet worden gesteld, aan de verplichtingen van den groeienden Bondsarbeid te kunnen voldoen ? Verder wijst de heer Sillem op enkele zaken, die als middelen zouden kunnen dienen, om het financieel evenwicht te herstellen. De Bondsuitgaven, advertentiën in Bode enz., het winnen van meerdere contribuanten, het betalen door de afd. van de reiskosten der sprekers (ook van broeders-agenten), het aandringen bij vermogende christenen enz. enz. We hebben in den laatsten tijd te veel met financieële moeilijkheden te kampen. Betaald worden kan het zeker, als de vrienden het maar willen. Enkele persoonlijke ontzeggingen (het rooken van een sigaar b.v.) voorzoover dit daarvoor noodig is, zouden onzen financieëlen toestand reeds kunnen verbeteren. De heer Sillem roept in het bijzonder de medewerking van correspondenten in, vooral wat betreft het winnen van advertentiën en het behulpzaam zijn bij het incasseeren van kleine bedragen. leder moet nu vanaf heden eens medewerken. De heer van Galen Last (Amersfoort) zegt. dat zijn afd. zich de vraag heeft gesteld: „Zijn wij met de Zending in ons N. J. V. op den goeden weg?" Deze vraag kwam op naar aanleiding van een bespreking over den financiëelen toestand van het Y erbond, die de afdeeling Amersfoort betreurt. Het antwoord was: „financiëel niet." Hij dient namens Amersfoort een motie in, inhoudende de wenschelijkheid, dat wanneer de opleiding van broeder Muijlwijk als Zendeling is geschied, de C. v. Z. in het N. J. V. zich dan uitsluitend zal bezighouden met leiding te geven aan de Zendingsstudie en slechts gelden zal blijven verzamelen als daardoor het uitzenden van een Algemeen Secretaris voor Indië mogelijk is. Ds. P. Veen herinnert in verband met den financiëelen toestand aan zijn mededeelingen in De Bode over Denemarken. Daar betaalt elk lid per jaar een kroon (pl. m. 70 ets.) Het Deensch Verbond is ongeveer even groot als het onze. Kunnen wij nu per jaar geen f 5500 opbrengen? Zeker kunnen we dat! De Penn. heeft gevraagd naar een idee uit het midden dezer vergadering. Welnu, spreker heeft reeds langen tijd een idee, dat enkele vrinden wel van hem weten. Als men eens aanstelde provinciale penningmeesters, die in contact staan met de ringpenningmeesters, welke konden worden uitgenoodigd de Bondscontributie te incasseeren bij de afdeelingen, dan zou men misschien hierin vooruitgaan, dat de afd. geregeld op hunne verplichtingen worden gewezen. Hij herinnert aan het bekende: „Dat beloven wij!" van het gouden jubileum te Amsterdam. Als we vanavond zeggen: „ Wij beloven" en we komen die belofte nu ook eens na, dan komt alles in orde. De Bondsvoorzitter gaat voort de vrienden aan dat moment in de jubileumdagen te herinneren, aan het einde waarvan nu in deze vergadering allen opstaan en met geestdrift uitroepen, ook met het oog op het dekken van het tekort: „Dat beloven wij!" De heer Landstra (Leeuwarden) wijst op advertentiebureau's, als instellingen, uitnemend geschikt, om meerdere annonces te winnen. De heer Van Bommel meent, dat men dan verplicht is, elke advertentie op te nemen, die dat bureau inzendt! De heer Landstra zegt, dat dit zijne ervaring niet is. De heer Van den Dool (Baarn) zegt, dat de C. v. Z. niet in „het vaarwater" komt van den Bondspenningmeester. De dubbeltjes van de bons b.v. moeten niet komen uit den zak der leden, maar de bedoeling der Commissie is, deze bons door hen aan anderen te laten verkoopen. De schuld zit niet by die afdeelingen, die zoo ruim bijdragen voor de Zending, maar bij die, welke hunne verplichtingen niet nakomen ten opzichte van hun eigen Verbond. De Bondspenn. moet blijven nr. 1, de commissie v. Zending nr. 2. Laat elk lid zijn Bondscent betalen. Zijne afdeeling liet dit nooit na. De heer Kijne (Zwolle) maakt de opmerking, dat afdeelingen, in wier midden sterke Zendingsliefde gevonden wordt, zeker ook de beste Bondsafdeelingen zullen zijn, ook wat het zenden der bijdragen betreft. Hij wijst daartoe op Vlaardingen, van welke afdeeling hij langen tijd lid was. De heer l a a p ( Utrecht) zegt: een tekort kan worden weggenomen door meer ontvangsten of door minder uitgaven, en vraagt: hoe het staat met de uitvoering van het genomen besluit: verplichte contributie? Wordt daaraan wel de hand gehouden? Kunnen de uitgaven niet wat verminderd worden? De Bode zag haar abonnentental vermeerderen en toch inplaats vau een voordeelig een nadeelig saldo op dezen post. Schuilt in het beheer daarvan ook een fout? De heer Van Bommel herinnert aan het verschijnen van veel bijbladen, dat 180 heeft gekost. De heer Sillem bestrijdt de meening, als zou daarin het tekort van den Bode schuilen. De redactiekosten waren iets hooger en die kunnen toch beslist niet verminderen. Alles wordt zoo zuinig mogelijk overlegd. De heer De Boer wijst op het verschijnen van 14 pagina's meer; op het register van den inhoud aan het eind van den jaargang enz. Wil men bezuiniging, die trouwens zeer gering zal kunnen zyn, dan moet dit ten koste van den inhoud. De Redactie gaat zoo zuinig mogelijk te werk. De Bondsvoorzitter roept hartelijk welkom toe aan broeder rliedner, predikant te Madrid, die inmiddels ter vergadering is gekomen. „We zijn bezig met het financiëele vraagstuk, maar hebben geen „Silberfiotte." „Ivönnen Sie uns eine zeigen, dann wollen wir die wohl besiegen!" De heer Sillem antwoordt den heer Paap, dat niet alle afd. de verpl. contr. betalen. Deze worden aangeschreven, wat wel eens helpt, maar er zijn er ook, die antwoorden, niet te kunnen. De heer Wagenaar (Rotterdam) ziet van het woord af, als we ons maar houden aan het: „dat beloven wij!" Eéne vraag: Zou het niet beter zijn, het boekjaar te stellen op 1 Jan.—31 Dec.? (De broeders Stuhrmann en Helbing komen ter vergadering.) De Bondsvoorzitter wekt allen op, van dit alles vooral een zaak des gebeds te maken, en dankt den Penningmeester zeer voor al den arbeid, die vaak in deze omstandigheden zoo moeilijk is. (Applaus) De afd. Amersfoort trekt de motie in. Hierna wordt gezongen: „Geen aardsche macht begeeren wij; Die gaat weldra verloren!" waarna aan de orde komt: Punt ld. Behandeling van het voorstel afdeeling Velseroord. „Het Hoofdbestuur vergoedt de reiskosten van ée'n afgevaardigde van de afdeelingen ter Bondsvergadering vertegenwoordigd. Gerekend wordt, dat de afgevaardigden op de goedkoopst mogelijke wijze reizen, d.w.z. per spoor, derde klasse, enz." „De bedragen dier reiskosten worden uitbetaald op de Bondsvergadering, terwijl later alle afdeelingen van het Verbond ieder „een gelijk bedrag zullen betalen, om den post: „Reiskosten afgevaardigden ter Bondsvergadering" te dekken." Velseroord is niet vertegenwoordigd, om het voorstel te verdedigen, weshalve de bespreking direct wordt geopend. De heer Steinder (Rotterdam) deelt namens „Obadja" mede, dat deze het voorstel, zooals het daar ligt, niet aannemelijk vindt, maar meent' een middenweg gevonden te hebben, in het voorstellen van dit amendement: „Aan kleine vereenigingen, die hun aandeel in den hoofdelijken omslag door hun finantiëelen toestand niet zouden kunnen betalen, wordt toegestaan zich tot een groep te vormen, en aldus met elkander een afgevaardigde te zenden, om hare gemeenschappelijke belangen te behartigen." De Voorzitter zegt, dat aanneming van dit amendement statutenwijziging tengevolge zal hebben. De heer Steinder zegt, dat „Obadja" het amendement dan voorloopig in de welwillende aandacht van het Verbond aanbeveelt. De heer Vogel („de Heer is onze Banier", Zwolle) wijst op de moeilijkheid van de uitvoering van de 2e alinea van het voorstel: „De bedragen dier reiskosten enz." Dit zal verwarring en groote drukte in de Bondsdagen brengen. De heer Vellekoop (Kralingen) verklaart, dat „Onesimus" op dezelfde gronden tegen het voorstel is. De heer Corsten (Nijehaske) vraagt, hoe het gaan zou met „lauwe" afdeelingen, die niet komen en niet willen meedragen in de kosten. De heer Hardonk (Deventer) doet de vraag: .waarvan zal de Bondspenningmeester betalen?" „Van het tekort?" De Bondsvoorzitter deelt namens het Hoofdbestuur mede, dat dit tegen aanneming van het voorstel adviseert. De heer La Maitre (Zwolle) verdedigt het voorstel krachtig. Het beginsel heeft de sympathie van „de Heere is onze Banier". Men moet de zwakken steunen; zal men nu zoo maar het voorstel verwerpen, zonder dat daar een stem is gehoord ter verdediging ? Wordt het aangenomen, dan kan men beter in alle hoeken des lands den Bondsdag houden. De totale som der reiskosten is toch ongeveer dezelfde. De heer Willem se vraagt, waar men toch het geld vandaan zal halen, om dat op de vergadering uit te keeren. Komt dan alles weer binnen? Dat betwijfelt hij zeer. Maar afgescheiden van deze technische vraag, wijst hij op het feit, dat de Bondsverg. dan hier, dan daar gehouden wordt, waardoor de reiskosten door de afd. kunnen worden gerekend over verschillende jaren, en juist hetzelfde bereikt wordt als 't voorstel wil. De heer Strrjdbis (Broek op Langedijk) verklaart zich, namens zijn afdeeling voor het voorstel, omdat B. o. L. zoo afgelegen is. Het voorstel wordt hierna in stemming gebracht door zitten en opstaan van stemgerechtigde afgevaardigden, en verworpen met 76 stemmen voor, en ongeveer 150 stemmen tegen. Aan de orde voorstel nr. 2: (Bondsbestuur) Art. 2 van het Huishoudelijk Reglement worde gewijzigd, door daaraan toe te voegen de woorden „en een bibliothecaris" en het eerste gedeelte van genoemd artikel aldus te lezen: „Het Hoofdbestuur benoemt uit zijn midden: een Voorzitter en een of twee vice-Voorzitters, een Secretaris, een Penningmeester en een Bibliothecaris. De leden van," enz. Het Bondsbestuur bedoelt met deze wijziging uitvoering te geven aan zijn voornemen tot het stichten van een Studie-Bibliotheek ten dienste der afdeelingen. De Bondsvoorzitter licht dit voorstel toe. Ds. Veen vraagt: „mag men nu reeds spreken over de inrichting van zoon bibliotheek? Hij voelt veel voor een „reizende," die minder duur is. Anders gaat er voor port enz. veel verloren. De Bondsvoorzitter zag gaarne de inrichting aan het Bondsbestuur overgelaten. De heer De Boer (Amsterdam) vreest voor de uitvoering en de hooge kosten. Waarom maakt men geen gebruik van de universiteitsbibliotheken en arondissementsbibl. voor onderwijzers? Is het nu wijs, dezen weg op te gaan? De heer Willem se vindt deze voorstelling onjuist. Het Bondsbestuur bedoelt voorshands andere boeken, als die welke daar gevonden worden. Het heeft voorloopig het oog op lectuur voor onzen arbeid. B.v. grondslag, ringbladen, wereldbond, buitenland, vereenigingsarbeid. Men wil beginnen de afdeelingen te helpen. De zaak moet groeien. De heer Marmelstein vraagt, waar het Bondsbestuur denkt te halen de 3 a ƒ600 noodig voor deze zaak. De Voorzitter meent dat de heer Marmelstein, als lid van het Hoofdbestuur, dit aan zichzelf vraagt en dus ook een antwoord moet kunnen geven en wijst er op, dat recensieboeken alvast een mooi begin zouden kunnen maken. Deze bevatten wel meestal niet stof over onzen arbeid, maar over den inhoud der voorgestelde studiebibliotheek verschilt hij dan ook wel eenigszins met den Secretaris. Na een korte bespreking wordt het voorstel door het Bondsbestuur ingetrokken. Als laatste punt der agenda komt nu aan de orde het voorstel van het Bondsbestuur: „De Bondsvergadering spreke de wenschelijkheid uit, dat alle afdeelingen rechtspersoonlijkheid vragen. De heer Willemse licht dit voorstel toe. Het is geboren naar aanleiding van de geschiedenis-Westland. Het Bondsbestuur tracht zich een verbond te denken, bestaande uit vereenigingen, en niet, zooals nu, uit leden, 't Verbond is nooit gevormd geweest uit leden, en elke bepaling die dat omschrijft, strijdt met't eigenlijk bestaan en met de geschiedenis. Uiterlijk zal de toestand dezelfde blijven, maar inderdaad wordt hij gewijzigd, het onzuivere verdwijnt, ook Westland's gedachte zal dan geen moeilijkheid meer geven. Zou het niet kunnen, dat het Bondsbestuur voorstelde, een commissie te benoemen, die als de vrienden de wenschelijkheid van „alle rechtspersonen" aanvaarden, overweegt welke bepalingen in de Bonds Statuten moeten worden gewijzigd, 't Volgend jaar zou die dan aan de orde kunnen komen. De heer De Boer (Amsterdam) vindt het uitspreken van de wenschelijkheid goed. Maar daarmede zijn we er nog niet. Jaren zullen er meê heen gaan. En dit is geen oplossing van de zaakWestland. Daarom wil hij eens in de vergadering deze gedachte neerleggen: het invoeren van het stelsel werkende-leden in het Verbond, evenals in groote afdeelingen. Dat lijkt hem veel mooier weg. De heer Landstra (Leeuwarden) begrijpt niet, dat er altijd nog zooveel afdeelingen zijn, die de Kon. Goedkeuring op hare statuten niet aanvragen. Hij wekt haar daartoe krachtig op. Het is zeer wenschelijk. Men kan in omstandigheden komen (hij noemt een voorbeeld) dat men financieel schade ondervindt, indien men geen rechtspersoonlijkheid bezit. De heer Bos (Amsterdam) wijst op de moeilijkheden voor die afdeelingen, die op hun beurt weer afd. zijn van een hoofdvereeniging, bij het Verbond aangesloten. Kunnen wij de Kon. Goedk. verkrijgen? De een meent wel, de ander niet. De heer Visser (Zwolle) spreekt er zijn verwondering over uit, dat de afd. met de rechtspersoonlijkheid nog niet verder zijn. Voor jaren wekte de heer Van Bommel ze reeds te dien opzichte op. De vraag is echter: zal het Verbond bereiken, wat het zich voorstelt? Zal de Regeering het goedkeuren? De afgev. van Hoorn bespreekt voor- en nadeelen. Hoe te handelen met nieuwe vereenigingen, die zich als afdeeling aanmelden ? Als zij het aanvragen zelf niet kunnen, is dan het Bondsbestuur bereid, het voor haar te doen? Wenschelijk is het zeker. Hij kent een afdeeling, waaraan f 500 vermaakt werd. Ze kon het legaat niet aanvaarden. Ze was geen rechtspersoon. De aanvraagkosten zijn zoo gering: pl.m. f 5.—. De heer La Maitre (Zwolle) heeft niet vermoed, dat aan deze zaak zooveel was verbonden: de heele geschiedenis-Westland zelf! Hij vindt het beter, dat het Bondsbestuur dat dan in het vervolg er bij zegt. Dan kan men het alles in de afdeelingen bespreken en het volgende jaar op de Bondsvergadering. De heer Willem se wenscht geen jaar te wachten. Er staat alleen: „De bondsvergadering spreekt de wenschelijkheid uit." Over de voorstellen, die mogelijk zijn, nadat de afdeelingen de wenschelijkheid hebben uitgesproken, kan worden gedacht door een commissie, die het volgend jaar dienaangaande mededeelingen kan doen. Onwillige afdeelingen zullen er niet zijn. De kosten zijn toch zoo gering (een paar gulden). De Voorzitter vraagt, of er iemand bezwaar in kan hebben, dat het Bondsbestuur de bedoelde commissie benoemt. De heer Schoch is voor het uitspreken der wenschelijkheid, los van de toelichting. Daar zit veel te veel in. De heer Willem se kan een aanneming „los van de toelichting" niet accepteeren. Ds. Veen begrijpt die uitdrukking: „los van de toelichting" niet. Laat de voorgestelde commissie alles onderzoeken. Want de toestand is zoo toch niet zuiver. Hij bepleit het Belgisch systeem: Bond van vereenigingen. De Voorzitter sluit de bespreking en stelt de conclusie aan de orde. Het voorstel (uitspreken der wenschelijkheid) wordt met algemeene stemmen aangenomen. Bij de rondvraag dringt de heer Landstra (Leeuwarden) bij het Bondsbestuur aan voort te gaan met de plannen, inzake vacantiekamp. De heer Tabak (Amsterdam) zou het beter vinden, dat wanneer een gekozen Bondsbestuurder bedankt (zooals b.v. de heer Abbringh) de nieuwe verkiezing dan geen jaar behoefde te wachten, terwijl de heer Pieterse (Wemeldinge) het Bondsbestuur beleefd in overweging geeft, in een vacature niet altijd dominé's te candideeren. De Bondsvoorzitter belooft overweging van deze gedachten door het Bondsbestuur. Na het zingen van den Lofzang: „Lof zij den Heer, den almachtigen Koning der Eere" gaat de Bondsvoorzitter voor in dankgebed, waarna de vergadering wordt gesloten. Allen wachten den zegen van den Hemelvaartsdag. DONDERDAG 5 MEI 1910. Hemelvaartsdag! Kroningsdag van onzen Koning en Heer! Zouden de leden van het Nederlandsch Jongelingsverbond Hem dien niet wijden? Gewis en zij wilden dien dag daarmede aanvangen. Is het wonder, dat in „De Dageraad" DE WIJDINGSSAMENKOMST aanvingen met het Kroningslied van Ps. 24 : 4, 5: Verhoogt, o poorten! nu den boog; Rijst, eeuw'ge deuren! rijst omhoog; Opdat de Koning in moog' rijden. Wie is die Vorst, zoo groot in eer? 't Is God, d' almachtig Opperheer; 't Is God, geweldig in het strijden. Wie is die Vorst, zoo groot in kracht? 't Is 't Hoofd van s'Hemels legermacht; Hem eeren wij met lofgezangen. De zaal was reeds flink bezet en telkens kwamen meerdere Bondsbroeders binnen. Dr. A. I. Kan Jr., van Assen, leidde deze samenkomst en had als uitgangspunt en grondslag zijner toespraak gekozen Hand. 5:31: Dezen lxeeft God door Zijne rechterhand verhoogd tot eenen Vorst en Zaligmaker om Israël te geven bekeering en vergeving der zonden. Onze God, zoo begon spreker, heeft Jezus Christus verhoogd tot een Vorst als Koning en Leidsman, tot een Vorst als Zaligmaker, ook voor ons. De heerlijkheid van dezen dag is de grondslag van ons geluk en op den Hemelvaartsdag komt dit bijzonder op den voorgrond. Jezus Christus, onze Heer, kreeg de Eereplaats, Hij werd verhoogd. Hij is een machtige Leidsman en een heerlijk Vorst en onze eenige Zaligmaker. Jezus heeft autoriteit, Hij heeft gezag. Wij hebben behoefte aan een vasten Vriend en dat is Jezus voor ons, als Hij onze Vriend is geworden. Dan komt er harmonie in het hart en daardoor vindt het rust. 't Gezag moet echter niet onzielkundig komen, 't Jongelingshart is niet anarchistisch, maar wil integendeel een monarch erkennen; doch waarom dan zoo vaak den verkeerden monarch gekozen? Wij willen succes hebben en alles dienen. Wij zullen alles doen voor onzen winkel, ons door de klanten laten trappen, wij dienen ons beroep, onze studie, onze werkplaats, ons kantoor en het valt ons niet zwaar. Heerlijker is het Jezus te dienen, Hij trapt niet, Hij slaat niet, Hij plaagt ons niet. Hij heeft ons lief en wil ons behoud. Het zijn geen vage idealen of zwevende droombeelden, neen, onze God is een machtig God, Die niet teleurstelt. Maar gevaarlijk is het alleen slechts Jezus lief te hebben en te vergeten, dat Hij ook heilig is. Jezus wil, dat wij voor Hem buigen, Hij is de absolute waarheid van God en stelt daarom ook absolute eischen. Maar Jezus is machtig en sterk. Ibsen beschrijft in zijn drama Keizer en Galileër, waarom Keizer Julianus den Christus den rug toekeerde. Als ik — zoo wordt de Keizer sprekend ingevoerd — als ik wilde genieten en uitleven mijn jonge kracht, dan stond Hij daar, de Bleeke Galileeër, mij waarschuwend: indien uw hand of uw voet u ergert, zoo houd ze af; als ik mij op mijn vijand wilde wreken, dan stond Hij daar de Bleeke Galileeër, Die mij toeriep: Zegen ze, die u vloeken, doe wel dengenen, die u haten. Bekend, zegt spreker, is het verhaal van Christophorus, die begeerde den sterkste te dienen. Hij geeft zich aan Satan over, omdat hij meent, hij is de sterkste, maar wanneer Satan bij een kruis komt, durft hij niet voorbij. Satan is dus niet de sterkste en Jezus is machtiger dan Satan merkt Christophorus. Erkennen wij Jezus als den Sterkere, als den Koning? Wanneer Hij voelt, dat het moeilijk is Hem te volgen, neemt Hij ons in Zijn armen, aan Zijn hand. Het is niet voldoende, dat wij weten, Hij regeert met vastheid, wij moeten Jezus Christus aannemen als onzen persoonlijken Vorst en Zaligmaker. Amen. Dit was de gedachte, die Dr. Kan ons met klem voorlegde in zijn kort betoog, dat zichtbaar indruk maakte, en wij beaamden dit woord door in te stemmen met: „Ga niet alleen door 't leven, Die last is u te zwaar .... Nog gingen eenige broeders voor in het gebed, waarna de spreker biddend den zegen uitsprak. Thans was 't wachtwoord: naar de Buitensocieteit, waar de ALGEMEEUE VERGADERING gehouden zou worden. Een half uur vóór den aanvang gaf de Chr. Muziekvereeniging „DavidDir. de Heer O. Krönig in de zaal (omdat het buiten minder gunstig weer was) een uitvoering van Gewijde Muziek. Zeer spoedig was de met bloemen en groen en vaandels versierde zaal geheel met leden en belangstellenden gevuld, naar schatting ruim 1800 personen. Op het platform zat het Bondsbestuur. Rechts van den Voorziter had plaats genomen de Commissaris der Koningin, Mr. A. J. A. Graaf van Regteren Limpurg Almelo, die ons de hooge eer van zijn bezoek aandeed, links zat de Voorzitter van het Eere-Comité Ds. A. de Haan, Gen. Majoor J. G. U. Schoch, de leden van het Eere-Comité, Pastor F1 ie dn er van Madrid, de Nat. Secr. van Duitschland Helbing en Pastor Stuhrmann, Director van het West-Duitsch Verbond Barmen—Eiberfeld, de Nat Secr. Balty van België, de heer Ino Sumner, Secretaris van het Intern. Comité der Y. M. C. A. te New-York, de heer A. Hij mans, Secr. der N. C. S. V. Ook nu hieven wij een Kroningslied ter eer van onzen verhoogden Koning aan en wel: „God vaart voor het oog, Met gejuich omhoog. 't Schel bazuingeluid, Galmt Gods glorie uit. Hij de Vorst der aard, ■ Is die hulde waard." Een plechtig oogenblik volgde, toen de Bondsvoorzitter de vergadering „In den Naam des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes" opende en de gansche schare jonge mannen staande en luide met hem belijdenis van het Geloof deed. Gelezen was Phil. 2 : 1—11. Daarna ging Ds. v. Noort voor in gebed. Alvorens den Voorzitter der Regelings Commissie gelegenheid te geven, zijn welkomstwoord te spreken, verzocht, ter wille van den tijd, de Voorzitter den H.H. Jhr. Mr. W. O. Quarles van Ufford, J. Visser (Haarlem) en v. H e ij n i n g e n (Bussum) het stembureau te willen vormen en den stemgerechtigden leden hun stemmen uit te brengen. Vervolgens spreekt de Heer J. H. van Noort, Voorzitter der Regel. Commissie ongeveer als volgt: Toen eenige weken na den Haagschen Bondsdag ons de tijding bereikte: de 57e Algemeene Vergadering van het Nederlandsch Jongelingsverbond zal te Zwolle zijn, was er blijdschap in onze ziel, en de drie Bondsafdeelingen bier, hielden een gebedsure en er werd door hen gezongen van Een Koning, die aanvoert in het strijden onder één vaan. De dag, zoo lang verbeid, zoo veel omvattend en zoo heerlijk in zijn wezen, is eindelijk gekomen. Naar Zwolle kwaamt gij allen De roem van 't Oversticht De stad, die met zijn wallen Rondom in 't water ligt. In wagenen zonder paarden Op uwe voeten bêi Of ook op stalen rossen Al op den 5en Mei. Ja, wij mogen met het oog op onzen Bondsdag het woord van den Koninklijken zanger op de lippen nemen: Dit is de dag, dien de Heer ons gemaakt heeft, laat ons op denzelven verblijd zijn. Na 16 jaren afwezigheid mogen wij u weder een welkom toeroepen, Bondsbestuur en leden uit alle oorden van ons Vaderland. Eere-Comité, Gij ontvangt met ons den Bond. Door u gerugsteund werd onze arbeid zeer verlicht. Dank aan het Bondsbestuur, dank vooral aan Ds. v. Noort en Ds. Veen, die hier het belang van het N. J. V. hebben willen bepleiten. Zoo moge deze dag onder biddend opzien tot God leiden tot den beslisten overgang van velen tot Eén Doel — Eén Ideaal — namelijk Jezus Christus te verheerlijken als hun eeuwigen Koning en Heer. Jongelingen! Blijft in de lijn uwer wondre historie Nooit worde uw hart door den Booz' overmand, U zij de zege, en Christus de glorie, Zaad van Gods Kerk — blijf het zout van ons land. (Applaus). Daarna hield de Voorzitter de volgende rede: Waarde Bondsbroeders, Leden van het Nederlandsch Jongelingsverbond! Zijt mij gegroet, van heeler harte gegroet in het vriendelijke Zwolle, de wonderschoone plek van grachten en singels, markten en pleinen, poorten en torens, bergen en eilanden zelfs, de beroemde veste van weleer, die haar krijgsmantel heeft afgelegd en thans als een gulle gastvrouw, ook nog met oranjebloesems in het haar, (30 April!) met open armen de elk jaar meer aangroeiende schaar van Bondsbroeders in den lande ontvangt, 't zij ze per vurigen salamander langs „lijnen van gelijdelijkheid" herwaarts gekomen zijn, 't zij ze „in schuyten volgelaeden" als koene zeelui de onzekere baren hebben gekliefd, 't zij ze op het stalen ros, in atax of auto, of ook met het oudste vervoermiddel „per pedes apostolorum" deze Transislanische lustwarande hebben bereikt! Hulde voor het oude, trouwe Swollae, waar niet alleen het watër maar ook de Bondsliefde door veel aanvoer in den loop der jaren sterk „zwol", „de stad", om in den trant van een vroeger poëet haar lof te bezingen, „de stad aan 't Swarte Waeter, de roem van het Overstight, die weêr den vijfden Meye heel Neêrlants Bondt verplight," en die niet ten darden maar ten vierden mael den Bondt berght in haar schoot en — 't zij haar tot blijvende eere! — zelve blijkens hare uitnoodiging in onzen immers „nimmer feilenden" Bode den tel schijnt kwijt geraakt van haar herhaald vriendschapsbetoon, — ofschoon hier Willem Bartjens heeft gewoond — maar om nu zelfs daarop nog de kroon te drukken in den schoon verluchten en fijn gestyleerden Gids der Regelingscommissie toekomstmuziek doet hooren door tot tweemaal toe van een nu weer volgenden Bondsdag te spreken, als wanneer het Reventer of Refectorium zal zijn gerestaureerd en de Zwollenaar u met fierheid zal kunnen wijzen, op het trotsche Raadhuis, met zijn forschen, kloeken toren er op! Immers, Zwolle roept, ons tegen: „driemaal moge scheepsrecht zijn, viermaal is Bondstrouw, en klaverdrie moge meer voorkomen, 't zeldzame klavervier groeit hier." In 1867, 1877 en 1894 hebt gij ons met kameraadschappelijke gastvrijheid ontvangen, maar thans schijnt het wel, alsof gij nog zelfs de Serné's en de Zeihorsten in toewijding en vuur hebt willen overtreffen;, dank uit naam van heel het Verbond, waarvan gij de afgevaardigden van Dollart tot Schelde, van Hollands duin tot Germanje in grooten getale bijeen ziet, als geschaard om den éénen Koning, Dien wij dienen en Wiens overwinningsteeken bovenal gij in uwe blazoenen draagt, in het zinrijk wapen uwer stad. Bravo voor de Afdeelingen te Zwolle en niet 't minst voor de Regelings-commissie, waarvan ik in den Voorzitter een naamgenoot, maar vooral een strijdgenoot begroet en welker Secretaris waarlijk niet heeft getoond, dat hij op een „eiland" zit. Dank br. Van Noort voor uw sympathiek welkomstwoord, dank aan uw gansche corps, waarvan er vier „mannen" heeten, maar allen mannen zijn, althans mannenwerk hebben verricht: aan het blauw-wit van de Zwolsche kleuren hebt gij, om echt nationaal te zijn, niet slechts uiterlijk toegevoegd het Oranje der vreugd, maar bovenal innerlijk het rood van de onverschrokkenheid en den moed. Toen het Verbond bij referendum had uitgesproken: „op naar Zwol!" hebt gij echt-Napoleontisch gezegd: „daar zijn geen Alpen meer!" en heel de legertros voert gij over den berg van bezwaren heen. Mannen, dat is een kranig stuk werk! En de Chr. Muziekvereeniging „David", met haar verdienstelijken Directeur, den heer Krönig, toont, dat gij 't hebt gedaan onder het zingen van een lied! Maar onder wat schitterend geleide gaat gij ons ook voor; t schijnt wel, alsof gij met de Residentie van een vorig jaar wedijveren wilt; onder wat hooggeacht auspicium hebt gij uw voorbereidingswerk verricht! De EdelAchtb. Heer Mr. Van Royen, Burgemeester der gemeente Zwolle, Eere-Voorzitter van het Eere-Comité, kon blijkens een vriendelijk schrijven wegens huiselijke omstandigheden ook zeer tot óns leedwezen niet tegenwoordig zijn, maar is toch in den geest aanwezig. Het Ned. Jongelingsverbond steltdaarom uwe tegenwoordigheid, Excellentie! Graaf van Regteren Limpurg Almelo, Commissaris van H. M de Koningin in provincie Overijsel, op den hoogsten prijs en acht het zich eene eere U, als drager van het gezag in naam van H. M. de Koningin, de plechtige verzekering te geven, dat Gij hier eene schare van jonge mannen voor U ziet, die, trouw aan Vaderland en Oranje, aan de machten, over hen gesteld, steeds onderworpen willen zijn, omdat zij diep buigen voor het hoogste Gezag, dat van God en Zijn Woord. En begroet ik in den Voorzitter van het Eere-Comité een hooggewaardeerden vriend en ambtgenoot, niet minder u het welkom toegeroepen. Ds. de Haan met uw staf van achtb're mannen om u heen! Wij danken u allen voor uwe tegenwoordigheid en uw hooggewaardeerden steun aan de Zwolsche afdeelingen en heel het Verbond, en spreken den wensch uit: herleve door den 57sten Bondsdag te dezer stede voor de Zwolsche en heel Neêrlands jongelingschap de wenk van Gez. 57 als haar hoogste ideaal: „God oprecht te vreezen, „Moet mijn blijdschap wezen, „Zonde mijn verdriet!" Hulde voor geheel het Eere-Comité! I nd haben wir die Ehre und die Freude auch Delegierten aus andern Landern zu sehen, ich begrüsse vor Allem unseren vielgeliebten und hochgeëhrten Br. Helbing, National-Secretar für Deutschland, der so gastfreundlich ist gewesen in Barmen-Elberfeld, dass wir Ihm sagen: sind Sie schon 25 Mal in Holland gewesen^ Sie werden wenigstens noch 25 Mal willkommen sein. Auch herzlich gegrüsst, hochgesehatzter Director des Westdeutschen Jünglingsbundes, Br. P. Stuhrmann, der sich ganz und gar der Arbeitunter den jungen Mannern widmet und auch den Hollandern auf der XVII Welt-Konferenz in Barmen—Elberfeld die Herzen so tief hat gerührt und so herrlich hat erquickt. Willkommen, Bruder, auf dem Zwolschen Bundestage des N. J. V.! Wir unterschreiben Alle was Sie im modernen Jungmannerproblem geschrieben haben: „Jedenfalls bleibt es bei dem Lutherwort: wo dem jungen Volke geraten und geholfen wird, da ist uns Allen geraten und geholfen." Unserlieber Vater im Himmel gebe Euch beiden recht gute Tage in Holland! Mit diesem Wunsche bewillkomme ich auch Sie, Herr Pastor Theodor Fliedner aus Madrid, der heute vielleicht denkt, was ich schon in Amsterdam sagte: „Fern im Süden liegt mein Spaniën, Spaniën ist mein Heimathland! Wo in Schatten von Kastaniën Hoffnung keimt von Berg zu Strand!" Ich habe im Wupperthal geantwortet: „„Holland, die Nachkommenschaft der alten, von den Spaniërn ermordeten „Geuzen" wird die Rache des Christen zeigen; auch diese jungen Manner sagen: „ja, diese Rache ist süss! Erbarme Gott Sich des armen Spaniëns, gehe auch hinter den Pyrenaën am Tag und Ebro die Sonne der Gerechtigkeit auf und finde zumal Jung-Spaniën Heil unter ihren Flügeln! Also to you, Brother Sumner, come to us from the New World, but via Hamburg, a wellcome of us all. May the Lord give you a good day in Zwolle and may He bless your work for the emigrants to America! We rejoice very much at seeing our Br. Wagenaar from Rotterdam with Br. Sumner, the emigrants-man from America! Monsieur Balty, Secr. géne'ral de Belgique, soyez aussi le bienvenu. Vous avez écrit: „au travail et au combat! pour la jeunesse qui loin de Christ, flétrit et se perd corps et ame." Dieu vous donne en Belgique bien des victoires! Welkom voorts, geachte Heer Hijmans, afgevaardigde van de Ned. Chr. Stud.-Vereeniging en wiens tegenwoordigheid ook als bewijs van toenemende sympathie op hoogen prijs wordt gesteld, evenals die van den vertegenwoordiger van den Ned. Mil. Bond en gij allen, die als gasten ons met uwe tegenwoordigheid vereert. En zoude ik dan mogen zwijgen van de referenten, die door hun te spreken woord dezen Bondsdag maken tot een gewichtigen voor heel het Verbond? Maar ik mag niet anticipeeren, ook niet op den avond, wanneer twee andere „zeer gewenschte mannen" Ds. de Haan en Dr. de Moor voor ons zullen optreden. Laat mij volstaan met dezen wensch: schenke God, Die in den hemel woont, ons zulk een samenkomst op aard, dat de aanraking van den hemel wordt oevoeld en naar den wensch van den vorigen Bondsdag te Zwolle, tde dag aan het Swarte Waeter weder worde een Witte dag!" De dag aan het Swarte Waeter een Witte dag! Maar dan moet het schoone doel ervan ons onbeneveld, helder en klaar voor den geest staan. Wij komen op een Jaardag bijeen en staan bij een mijlpaal op den weg van het Bondsleven stil. Deze dag is een dankdag; of heb'ben wij God niet voor veel te danken? O, voorzeker „te roemen is * mij niet oirbaar , ik kom tot de algemeene waardeering van onzen arbeid onder de christenheid in&Nederland. Ja, de tijd van duffe consistoriekamers en armzalige vergaderlokaaltjes raakt steeds meer voorbij en Kempis': „meteen boekske in een hoekske" is steeds minder het ideaal; het Verbond wordt een machtig verschijnsel in onze dagen. Maar zijn de christenen in Nederland er nu meer dan vóór eene halve eeuw diep van doordrongen, dat de Chr. Jongelingsvereeniging, vroeger bespot, een onmisbare leer- en oefenschool is voor den jongen mensch en reeds als een zuurdeesem werkt in de maatschappij ? Mag het Verbond, op het Gouden Jubilé meer voor het voetlicht gekomen en gerechtvaardigd voor de rechtbank der publieke opinie, nu ook rekenen op de sympathie en den steun van invloedrijke christenen in ons vaderland? Moet het, ondanks de gewaardeerde hulp van sommigen, die in 't voorste gelid voor het Verbond streden, na 57-jaren nóg niet dikwerf het woord overnemen van den Koning, Dien het dient: „ben ik zóó langen tijd met u en hebt gij mij niet gekend"? Speelt het jammerlijke: „onbekend maakt onbemind" ons nóg geen looze parten en moet het Verbond nog niet altijd winnen in populariteit? „Wat ik niet weet, daarvoor ben ik, maar maak ik ook niet heet". Maar gaan wij zei ven daarbij vrij uit? Als wij de hand in eigen boezem steken, slaan wij ze dan ook niet met eene bekende bede op de borst ? Kleefden zonden ons dan niet aan, beantwoordde onze ijver altijd aan ons hooge ideaal ? Stonden wij altijd op onzen post, woekerden wij met de talenten, ons toevertrouwd, en was er onder onze 11.000 nooit iemand, die voor zijn pond alleen maar omzag naar den zweetdoek, dien tiij dan ook, helaas! tóch niet noodig had? Ja, moest de Koning soms niet vragen, omdat er ook al o-etwist werd, wie de meeste zou zijn: „waarvan hadt gij woorden onder elkander op den weg?" Neen, ik aarzel niet op dezen jaardag als uw Voorzitter de diep-ootmoedige verklaring af te leggen: „het zijn de goedertierenheden des Heeren, dat ook het N. J. V. niet is vernield." En als nu onze arbeid tóch merkwaardig vruchten droeg, het aantal afdeelingen en leden naar luid van het Verslag wies, onze periodieken eene toenemende lijst van abonné's toonen, het steeds stijgend getal correspondenten' en prov. organisaties het terrein zag uitbreiden, er reeds sprake was van een zomerkamp, de arbeid onder emigranten en die van het Witte-Kruis rijk gezegend werd, op menige plaats door cursussen, lezingen, openbare vergaderingen de strijd der geesten onder de oogen werd gezien en de gezichtskring ruimer werd; als wij bedenken, hoe door onze Bondsagenten en anderen met gewenscht resultaat het goed recht en de zegen der Chr. Jongelingsvereeniging werd bepleit, en, — wat wij vooral niet mogen voorbijzien, — dat door onzen arbeid menige jonge man kwam tot overgave van zijn hart aan den Heer, is er dan, om met dezen enkelen greep uit den grooten voorraad te volstaan, niet stoffe te over om uit te jubelen: Dankt, dankt nu allen God Met blijde feestgezangen: Van Hem is 't heuglijk lot, Het heil, dat wij ontvangen! Hij ziet ons in Zijn Zoon Altijd genadig aan, En heeft ons dag aan dag Met goedheid overlaan! Immers, alleen God de eere. 't Gaat ons als Luther, die een paar jaren vóór zijn dood tot Melanchton zeide: „wat hebben wij toch eigenlijk gedaan? We hebben meêgeloopen met de getelden, wij hebben de bazuin geblazen en 't andere kwam van zelf." Maar wat „van zelf" kwam, kwam van God en daarom van niets, van niets de eer aan ons, doch alleen aan Hem. Toen Hendrik V van Engeland in 1415 de schitterende overwinning bij Azincourt op de Franschen had behaald, verzocht hij den veldprediker een psalm te lezen. En deze begon en las, Psalm 115 openslaande: „Niet ons, o Heer! niet ons, maar Uwen naam geef eer." Maar nauwelijks hadden deze woorden weerklonken, of de koning steeg af van zijn paard, de generaals stegen af van hunne paarden, en de officieren, en de manschappen, ja allen, en ze knielden als één man neder, om Gode de eer te geven voor den triumf, behaald dien dag. En in zwijgende aanbidding liep alles uit. Laat het „Soli Deo Gloria!" alleen Gode de eer! in stilte ook door ons worden gebracht. „De ware dank is niet 't geluid, „Maar 't heilig zwijgen van de ziel, „Die waar ze in 't stof der aarde viel, „De voeten Gods omsluit." En zoo kan de dag aan 't Swarte Waeter worden een Witte dag! Dat te meer als wij bedenken, dat wij op een Bondsdag bijeen zijn. Wat schoone ure, die ons vereent! Ja, als ik u zie, Bondsbroeders, uit alle oorden des land saamgestroomd, dan komt er een wondere geestdrift op in mijne ziel! Van Paulus lees ik ergens: „en Paulus de broeders ziende, dankte God en greep moed." Al zijn de omstandigheden „gansch zeer" onderscheiden, dat woord neem ik over. Dat ontmoeten ontmoedigt niet, maar bemoedigt, geeft moed. In een koninkrijk, dat der Vereenigde Nederlanden, waarin aan iets zeker geen gebrek bestaat: verdeeldheid; in een tijd, waarin het jongste geloofsartikel: „ik geloof de gemeenschap der heiligen", door maar al te velen het eerst wordt vergeten en het laatst betracht; in een eeuw, waarin op schier elk gebied het twistvuur ontbrandt en de splijtzwam wordt ontdekt, terwijl Rome met innig leedvermaak ziet, hoe Protestanten wroeten in elkanders ingewand; in zulke dagen doet het dubbel .goed eene breede schare van jonge mannen te begroeten, bij wie „verschil van kerk noch vreê noch eenheid rooft", maar die optrekken, aangevuurd door dit lied: „Eén woord heeft ons verbonden, „Wij dragen ééne vaan: „Eén Eedder van de zonden, „Eén Koning voert ons aan!" Doch daarom zij ook deze dag, die wel eens een paradedag, een dag van wapenschouwing is genoemd, een echte Bondsdag, die in dit teeken staat: trouw aan den Bond! Wat ik daarmede bedoel? Ik zal het u zeggen. Wij vormen het Nederlandsch Jongelingsverbond, nationaal, vrij, ondeelbaar, één! Zijn grondslag is: „de erkenning der Schriften van het Oude en Nieuwe Testament als het Woord van God, en van onzen Heere Jezus Christus als den algenoegzamen Zaligmaker en God geopenbaard in het vleesch." En op dien beproefden grondslag staande, bedoelt het de behartiging van de hoogste, zoowel als van de maatschappelijke belangen van de jongelingen onzes volks. Hoe vast en hoe ruim: geen kerkelijke muren, geen politieke ravijnen, geen maatschappelijke staketsels; van meetaf eenheid en algemeenheid de steunpilaren, die het gebouw dragen of liever de twee beschermengelen, die het beschutten. Het ideaal beoogd: hoe onderscheiden, toch één in Christus; daarom niemand buitensluitend, zoovelen mogelijk om- en insluitend, en met dien ruimen horizont het beginsel gehuldigd: „Unitas, Libertas, Caritas", dat wil zeggen: „eenheid in het noodige, vrijheid in het ondergeschikte en in alles de liefde!" Wat echter is geschied? Ziet, daar gaat een gerucht rond, dat men de Christelijke Jongelingsvereeniging eigenlijk wil overbrengen op het terrein der kerk. Deze wenscht „een Hervormd Verbond met getemperd kerkelijke kleur", die „een Ned. Herv. Bond van Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden grondslag", om nu maar niet te spreken van hen, die het Bondsscheepje zouden willen voeren op de holle, bolle, volle maar soms ook dolle wateren der politiek. Wat van dit kerkelijk streven te zeggen? Voorop sta de opmerking, dat ik in liefde tot mijn kerk voor niemand wensch onder te doen, ook niet voor hen, die, nu het kerkelijk leven opwaakt, der kerk nog een uitgebreider arbeidsveld willen geven. Daarom kan ik dat streven zelfs ten deele waardeeren. Edoch, daar schuilt een gevaar, dat verre van denkbeeldig is. Wat ik bedoel? Laat mij partij trekken van wat Zwolle ons herinnert. Wat staan wij hier op een merkwaardige plek! Hier omzweven ons de schimmen van groote mannen op onderscheiden gebied. Maar de Thorbecke's en de Feith's ga ik voorbij evengoed als de Willem Bartjens e.a., ik laat zelfs de Thomas a Kempissen, de Serné's en de Yermeersrusten, om slechts bij één stil te staan, bij den criticus-dichter en schrijver Everhardus Johannes Potgieter. Terecht staat op het voetstuk van zijn borstbeeld zijn spreuk uit zijne „Eene Halve-Eeuws Wake", die in haar geheel luidt: Wat nieuwe vorm de wereld beidd', U geldt nog, 't zij ge juicht of schreit: „Onsterflijk maakt de Oorspronklijkheid!" Daarop leg ik den nadruk. Alleen wat oorspronkelijk is, blijft; het afgeleide sterft. Het Verbond is de vrucht van het Réveil en als men deze vrucht afsnijdt, gaat zij, hoe goed ook bedoeld, dood, ja is zij het reeds. En het zal niets levends uitwerken, of men haar hangt aan een kerkelijken boom; noch de boom noch de vrucht is er mede gebaat. Ik versta de plaatselijke omstandigheden wel en weet ook: steeds zal de vrucht meer de kleur aannemen van de streek, waar zij groeit. Maar dat verbreekt de eenheid niet, evenmin als de menschheid ophoudt één geslacht te zijn, al zijn ook de rassen onderscheiden. Het Verbond is ook niet een mechanisme, dat in elkaar is gezet, maar een organisme, dat in elkaar is gegroeid, vastgegroeid. Zijn grondslag is ook niet door menschen maar door God gelegd. Terecht schreef eenmaal onze Bondsvader: „wie ons aanvallen en veroordeelen, zal daartoe overvloedige aanleiding vinden. Maar veroordeelt men onzen grondslag, zoo gaat dat in de eerste plaats óns niet aan; want het is Gods Woord en wat overeenkomstig dat Woord is gebouwd, is Zijn werk; voor geen partij of leuze, voor den Heere Jezus Christus zijn wij werkzaam onder jongelingen, voor Hem, voor Hem geheel, voor Hem alleen willen wij hen winnen in den bloei des levens." Kan het duidelijker en beslister? Maar het Verbond blijve dan ook aan zijn oorsprong getrouw en niemand verstore, ook niet in naam eener kerk, een werk, door Gods Geest in deze landen gesticht. Het Verbond is en blijve één: tot die eenheid moet ieder lid mede werken, van den geringsten herdersjongen op de Drentsche heide tot de wethouders, raadsleden, advocaten, bankiers, doctoren, baronnen en prinsen en wie al niet in onze groote steden toe. Het "Verbond is en blijve algemeen, om steeds meerderen van Neèrlands jongelingen ten zegen te zijn, nationaal, vrij: het Nederlandsche Jongelingsverbond! Voor de heilige rechten van dat ook mij geliefd Verbond kom ik in deze ure op. Er van zwijgen wil ik niet. Grondwetsherziening hangt tegenwoordig wel wat in de lucht. Gelukkig wekken bondsvoorzittersreden echter ook nog sensatie, wanneer daarin „forsch" het oorspronkelijk beginsel wordt aangetast. De voelhorens van de Nederlanders, ook van de jonge, zijn gelukkig niet nog stomp geworden of afgesleten. Wij gevoelen, waar het om gaat: de eenheid in ons Verbond. Als uw Bondsvoorzitter hoop ik dat nooit te vergeten en met de andere gewaardeerde bootslui het scheepje te sturen door de klippen en zandbanken heen. Maar ook u roep ik er toe op. Verdedigt het terrein als het besprongen wordt met uw ruim gesteld „credo", ik geloof, in 't hart, en het wapperend devies: „Unum e pluribus" verscheidenheid in eenheid, als in de hand. „Wij handhaven de erfenis onzer vaderen," die spreuk van Willebrord neem ik over. Nederlandsch Jongelingsverbond! blijf aan uwe leuze getrouw: „ik schaam mij het• Evangelie van Christus niet! Laat geen der letteren verbleeken van uw ideaal: „Opdat zij allen één zijn!" Gij beoogt geen „Christendom boven geloofsverdeeldheid," want neutraal, kleurloos zijt gij niet, maar gij bedoelt: „Christendom boven kerkelijke verdeeldheid," beken goed kleur, in woord en daad! Mocht het ooit den B.ooze gelukken de Satansleuze op te heffen: „verdeel en heersch," aanvaard den kamp met den draak der verdeeldheid en geve God, dat wij dan Michaëls mogen zijn, die, zeiven door een veilig schild beschermd, hem den lans stooten in den giftigen muil. Daar gaat hij! Het Nederlandsch Jongelingsverbond nationaal, vrij, ondeelbaar, één: onsterflijk maakt alleen de oorspronkelijkheid! En komen er ooit bezwaren, ziet ze onder de oogen, vertwijfelt niet, maar zegt als onze oud-strijder Samuël Hendrik Serné: „de Heere zal het voorzien !" Maar in het noodige eenheid, in 't ondergeschikte vrijheid, in alles dan ook de liefde; niet „lievigheid" maar liefde, niet betooning van zwakheid maar bewijs van kracht. Dan eerst kan de dag aan het Swarte Waeter een Witte dag, een Feestdag zijn. Wij zijn ook op een Feestdag bijeen, op den Kroningsdag van onzen Koning. In den geest staan wij om Hem geschaard. Is Hij de groote Magneet van ons leven, zoeken wij de dingen die boven zijn, als hemelsgezinden van hart? In deze stad staat ergens tegenover het Stadhuis dit opschrift: £>ij lucct niet lu.it Ijxj tuu'iicst, Ijct tiörtijrtï iinor Ijct gcc^tcïijcït 3Cï£ Ijct tiomt ojj cn £rijentu*n, .^dd tjccft Ijij rrccn ban ücn&en. Zijn wij hiervan diep overtuigd? Verstaat ons wel. Wij hebben onze aardsche roeping ook. En deze is ernstig te midden van de vermaterialiseering van bijna alles. Ziet, wij leven in dagen, waarin men literatuur en kunst, godsdienst en beschaving, niets uitgezonderd, vooral voor den jongen mensch, wil plaatsen buiten de omtuining, ja buiten de peripherie van het Koninkrijk Gods en alles aanprijst, wat maar niet geënt is op den christelijken' stam. Ja, indien men kon, men zoude een christennatie willen pellen uit het christelijk omhulsel, waarin zij door God-Almachtig is gezet, tot wasdom gekomen en bloei. En het moet juist omgekeerd zijn! Alles, ook uw vak en uw ambt, uw studie en uw kunst, even goed als uw leven en wandel moet den koninklijken muntslag dragen, wij moeten koninklijk werk leveren en alles aanwenden, wat Hem de wegen bereidt in de maatschappij: wetenschap en kunst, verlichting en beschaving moeten ook voor ons de uitgespreide kleeren zijn, waarover onze Koning rijdt naar Jeruzalem. Maar dit alles zal ijdel werk zijn, indien wij niet staan in de liefde, de brandende liefde tot Hem als ons hoogste ideaal. Van de Magneetkaap wordt gefabeld, dat deze alles wat maar aanverwant is: spijkers, stangen, bouten, alles, naar zich toetrekt van de schepen, die haar naderen en ze daardoor uit elkander rukt, Jezus de groote Magneet onzer zielen houdt alles in onze levensscheepjes bijéén en Hij brengt ze en houdt ze ook bijeen. Hij is de groote Eenheid in ons Christocentrisch Verbond. Ziet, daar is een volkske op aarde, dat met dweepende liefde tot zijn Vorstenhuis is vervuld, en Oranje lief te hebben is ook voor al wat echt Nederlander is, zijn eigen geestelijke maagschap te kussen: die liefde is verdiend en vindt hare verklaring in een offer, dat eenmaal op het altaar der vrijheid viel. Maar wat put ik mij uit in beelden? Wat ook Willem van Oranje niet kon, dat heeft die ten hemel Gevarene gedaan: Hij, de groote Bevrijder van zonde en schuld, is het leven van het leven der zijnen geworden. En nu wordt de tinteling van dat leven in duizend vormen gezien. Hij leeft in de hoofden der zijnen, in de harten der zijnen, in de woorden en de liederen, al de uitingen, de gedragingen der zijnen, gelijk niemand op aard. Jonge man, is Hij ook uw eenig ideaal en zijt gij met dweepende liefde voor Hem vervuld? Stervende riepen Napoleons soldaten nog in de uiterste ure op het slagveld: „vive 1'Empereur!" „leve de Keizer!" zou dan ons hart niet met een ongekend enthousiasme zijn vervuld voor den Koning, bij Wien ook de soldatenkeizer met heel zijn schitterende armee zinkt in 't niet? Op dat hoofd alle kronen, in die hand alle scepters, aan die voeten alle onderdanen, voor dien Koning Victoria's hier, Hosanna's daar en Halleluja's overal! In de diepste aanbidding voor dien Koning neergebogen, zal voor den minste der broederen deze dag aan het Swarte Waeter kunnen zijn een Witte dag, omdat de ware geestdrift zich meester maakt van het hart! Moge dat door Gods genade op dezen Bondsdag worden ervaren en gezien! Gelde ook dit jaar van het Ned, Jongelingsverbond het woord van den vromen Jan Luiken: „den boom die wast en worteld vast" ! Breide die boom zijne takken uit tot over de zeeën, in Bezittingen en Koloniën, door den emigranten-arbeid zelfs tot in Amerika, en mogen er veel vogels van diverse pluimage maar van ééne zielsbehoefte nestelen in zijne takken en alles uitloopen in muziek, in de schoonste toekomstmuziek! Worde op dezen Bondsdag de gezegende nawerking aanschouwd van wat er in het afgeloopen jaar is doorleefd in het eenige Wupperthal! Leve Barmen—Elbërfeld! Verhooge Neêrlands God elk jaar meer de vreugd in het hoogste Huisgezin van ons Vaderland, dale Zijn zegen neder op onzen Koninklijken Beschermheer Z. K. H. den Prins der Nederlanden, op de Koningin-Moeder en de Moeder-Koningin, en strekke Hij Zijne beschermende Hand uit over onze lieftallige Prinses Juliana, van wie het nageslacht spreke: „ook zij staat in het ongeveinsd geloof, dat eerst gewoond heeft in Hare Grootmoeder en Hare Moeder en ik ben verzekerd, dat het ook in Haar woont." Zegene Hij onze gasten, ook van de „buitenlandsche steden", 't Eere-Comité, onze Eere-leden, Bestuurders, Bondsagenten, Sprekers en allen, die, op wat wijze ook, dezen Bondsdag willen maken tot een, die in de Bondsannalen prijkt als een.Witte dag! De basis ruim, het ideaal hoog, de eenheid onloochenbaar, Jezus Christus het Een en het Al! Hoog en vroolijk wappere de witte Bondsvlag uit van het Ned. Jongelingsverbond! In de ontrolde banier sta voor ons allen het aloude bekende woord der Zwitsers te lezen als in letteren van goud: „Unus pro omnibus, omnes pro Uno, Een voor allen, allen voor Een!" Ja, voor dien Eénen alléén! Met die Bondsidée, dat Bondsgeheim voor oogen en in het hart, verklaar ik den 57sten Bondsdag van het Ned. Jongelingsverbond geopend. Leve het Ned. Jongelingsverbond, nationaal, vrij, ondeelbaar, één; onsterfelijk, omdat het oorspronkelijk blijft en oorspronkelijk, omdat het geen ander heil voor de jongelingschap bedoelt dan wat zijn bron en oorsprong heeft in God! Ik heb gezegd. Middelerwijl was de Edelachtbare Heer W. H. Wicherlink Wethouder der Gemeente Zwolle binnengekomen, die het College van B. en W. vertegenwoordigde. De Burgemeester, de Edelachtbare heer Mr. I. A. van Royen, de Eere-Voorzitter van het Eere-Comité, was door ziekte zijner echtgenoote verhinderd; van ZEdAchtb. was echter, zooals reeds gezegd, een hartelijk schrijven ingekomen, waarin hij meldde in den geest met ons te zijn. Den Wethouder vertolkte de Voorz. den dank der vergadering voor dit blijk van belangstelling en voor het uitsteken van de vlag uit den toren van Zwolle. (Applaus). Aan Hare Majesteit de Koningin zond de vergadering onder enthousiaste instemming 't volgende telegram: Het Nederlandsch Jongelingsverbond, vergaderd te Zwolle, brengt Uwe Majesteit Zijne eerbiedige hulde en bidt, dat God Uwe Majesteit wil zegenen en sparen voor Nederland, Haar Huis en de jeugdige Prinses." en aan Z. K. H. den Prins der Nederlanden: Het Nederlandsch Jongelingsverbond, te Zwolle in zijn 57e Algemeene Jaarvergadering bijeen, nog dankbaar terugziend op het bewijs van Hoogstdeszelfs belangstelling ten vorigen jare ontvangen, betuigt Zijnen Hoogen Beschermheer eerbiedige hulde, en bidt van God, dat Hij Uwe Koninklijke Hoogheid zegene en spare. Met een driewerf Hoezee voor de vorstelijke familie werd de afzending dezer telegrammen bekrachtigd, waarna allen opstonden en uit honderden monden het aloude „Wilhelmus" weerklonk, gedragen door de tonen van het muziekcorps. Van den heer B. J. Gerretson kwam een schrijven in met gelukwensch en mededeeling dat ZEd. tot zijn leedwezen niet kon komen. Gelijk schrijven was ingekomen van den heer James te Sluis. Verder een gelukwenschbrief van Ds. C. L. Laan, van Brussel, en een uit Zwijndrecht van het Bondslid, br. Los; tevens had Dr. Wielenga Pred. der Ger. Kerk te Zwolle bericht van verhindering gezonden. Het Eerelid, Ds. P. J. Moe ton, Haarlem telegrafeerde: „Een gezegend en zegenend da capo, van 1867" terwijl br. A. L. J. Schmal Jr., door ziekte verhinderd aanwezig te zijn, een telegram zond luidende: „Met U vereenigd in trouw aan den Koning , en de firma Callenbach te Nijkerk: „Hebt een goeden en gezegenden dag." Ter afwisseling zong de vergadering het eerste en het laatste vers van ons Bondslied. Alsnu werd het verslag van den Secretaris, afgedrukt in den Bode, in bespreking gebracht, waarvan in de eerste plaats gebruik maakte de heer H. A. de Boer Azn., die vraagt, of de Statistiek in het jaarverslag niet achterwege kan blijven, daar die toch in Christofilus staat en het toch altijd tot de onmogelijkheden zal blijven behooren, overeenstemming in de beide opgaven te brengen. Vervolgens heeft spr. bezwaar tegen twee feiten in de „ Jong-Holland"clausule, waar het handelt over een belangrijk verliescijfer, dat J. H. zou opleveren en geeft dientengevolge gewijzigde clausule, die hij aanraadt over te nemen en wel: „Het liet zich aanzien, dat de exploitatiekosten van Jong-Holland weder een belangrijk verliescijfer zou opleveren. Hoe belangrijk wij het ook achten een blad voor onze knapen te hebben, toch werden de groote offers, die het jaarlijks vroeg te zwaar. Een bespreking in de Dag. Com. met den Redacteur van het blad leidde er toe, op voorstel van den heer Quarles van Ufford, dat den heer De Boer werd opgedragen bij de red. ook de adm. van het blad op zich te nemen en dat hem een tegemoetkoming van ten hoogste ƒ100. voor het jaar 1910 werd toegezegd. Dit voorstel werd aanvaard. De heer De Boer verminderde daarop met ingang van den nieuwen jaargang den abonnementsprijs tot f 1.—. Wij wenschen hartelijk den heer De Boer en zijn staf van medewerkers wijsheid en zegen toe." Vervolgens wijst hij op eene onjuistheid in hetgeen is gezegd over de samenstelling der Commissie voor het geven van advies op een 4-tal vragen door het B.B. gesteld. Er staat: er zouden opzettelijk geen Bondsbestuurders benoemd zijn. Dit is onjuist. Er hebben twee Bondsbestuurders zitting in gehad. De volgende opmerking geldt de vriendelijke anticipaties van den Verslaggever in zake den Liederenbundel, van de commissie waarvan spr. de eer heeft deel uit te maken. Hij wil het Verbond niet in den waan laten, dat de bundel binnen korten tijd het licht zal zien, daar dit nc[g gansch niet zeker is: een half jaar zal er zeker mede verloopen. Hij hoopt, dat de verslaggever dergelijke toekomstbeloften in den vervolge zal achterwege houden. Ten slotte is het hem opgevallen, dat er een groot onderscheid ligt in den toon van het Jaarverslag en in dien van de Rede des Voorzitters. Ziet de Secretaris niets van die kleine vossen, die den wijngaard bederven? Ds. B. C. Koolhaas van Genderen, lid der bedoelde commissie, merkt op: er was in de comm. niet genoeg voeling met de voorstellers en haar was een onmogelijke taak opgedragen. 'De heer C. Tabak, Amsterdam verzoekt, dat wanneer zekere arbeid aan «en commissie is opgedragen, er voor gezorgd wordt, dat die arbeid tusschen twee Bondsvergaderingen wordt afgewerkt. Is het verder mogelijk, dat rapporten, die uitgebracht worden, ook worden gepubliceerd? De heer D. Willem se, Bondssecretaris, antwoordt: Allereerst een rectificatie van het bericht omtrent de Comm. Ds. Koolhaas c.s. dat er geen voeling zou bestaan hebben, omdat er geen B.B. leden in de Comm. zaten: daarvoor moet gelezen worden, leden derDagel. Commissie. Uit hare vergaderingen was het voorstel tot de comm.opdracht geboren en door haar waren de vragen gesteld. Wat do Statistiek betreft, hangt het er maar van af, welken kijk wij op de dingen hebben. De beide statistieken kunnen niet overeenstemmen: er is een half jaar verschil. Aangaande Jong-Holland heeft de heer De Boer in zooverre gelijk, dat de bijdrage van f 100.— is een tegemoetkoming voor een helper, maar de kosten van dien helper komen toch weder een mogelijk tekort vergrooten. Van de mededeeling inzake den liederenbundel neemt de BondsSecretaris dankbaar acte. Een half jaar is zeker niet lang. Hij zegt voorts nooit zoo pessimistisch in het verslag te zijn geweest als dit jaar. Ernstig protesteert hij daarom tegen de laatste opmerking van den heer De Boer, zij mist z.i. eiken grond. De heer H. A. de Boer Azn., wil de zaak van J. H. graag aan het B.B. overlaten, de kardinale quaestie is nu echter niet aangeraakt n.1. de administratie van het Bureel weg te nemen. De Voo rzitter zal de zaak in het B.B. ter sprake brengen en wil nog even den schijn wegnemen, als zou er een verwijdering tusschen de heeren Willemse en De Boer ontstaan zgn; de broeders zitten lij elkaar. (Applaus) Over het Verslag van den Penningmeester, waarover reeds gisterenavond zoo breedvoerig gediscussieerd is, meent de Voorz. zal geen verdere bespreking volgen: onder applaus wordt het verslag aangenomen. Voorzitter dankt de beide broeders voor hun arbeid. De voorz. memoreert het feit, met verwijzing naar de vergadering in het Paleis van Volksvlijt te Amsterdam, dat gisteren door de afgevaardigden de belofte is afgelegd te zorgen, dat „de berg van bezwaren" wordt weggeruimd en het tekort wordt gedekt. Ook nu staat de gansche Vergadering op en zegt: „dat beloven wij," „dat durven wij." Doch de heer J. Ze verboom, van Rotterdam wil het ijzer smeden als het heet is en vraagt daarom een „Zilverstroom van Zeverboom" — een collecte te mogen houden. Verleden jaar is dit hem zoo goed bevallen, zoodat hij het nu weer wil doen. Hij wil twaalf vrienden vragen hem te helpen. Deze „ Zeverboom-Zilverstroom" blijkt te zijn fl. 167.60. De Voorzitter dankt br. Zeverboom hartelijk voor zijn werk en hoopt, dat hij dit nog menigmaal kan doen. De Comm. tot nazien der boeken en bescheiden van den Penningm. brengt nu rapport uit en stelt voor onder dankbetuiging den heer Sillem te déchargeeren voor zijn uitnemend beheer. De vergadering betuigt door applaus hare instemming. Den Haag (Bidt en Werkt) en Zwolle (oudste afdeeling) worden voor het volgende jaar aangewezen iemand harer leden te benoemen om de kas en boeken des penningsmeesters na te zien. Alsnu stelt de Voorzitter aan de orde: Aanwijzing der plaats, waar de Bondsvergadering in 1911 zal plaats hebben. Van Groningen was gisteren het definitief aanbod voor ontvangst van den Bond in 1911 ontvangen en de Voorz. vraagt, of er nog andere Vereen, zijn, die dit eveneens willen doen. De heer Wagenaar Rotterdam merkt op, dat de Geref. Bond het volgende jaar denkelijk te Groningen zal vergaderen en vraagt, of dit geen bezwaar is en wij voor een zelfde feit komen te staan als verleden jaar met Scheveningen. Op de vraag van den Voorzitter, meldt de afgevaardigde van Groningen, dat er geen bezwaar is en de Afd. bij haar besluit blijft. Leiden komt daarop ook met de aanbieding, zoodat daardoor de zaak een andere wending neemt. De afgev. weet niet of zijn stad er wel groot genoeg voor zal zijn; zoo ja, dan wil Leiden den Bond ontvangen. Daar stemmen veel van onzen tijd zou vergen, stelt de Secret. voor deze zaak aan het B.B. over te laten. Om 4 uur kunnen wij van Groningen bericht hebben, of de zaal besproken is. Hiernaar zal het B.B. zich richten. Het vergaderen van den Ger. Bond kan voor ons in het algemeen gesproken geen beletsel zijn. Aangenomen. Daarna maakt de Voorz. van het stembureau, Jhr. Mr. Quarles van Ufford, den uitslag der stemming bekend, die als volgt uitgevallen is: Vacature J. Hoogwerf: J. Hoogwerf, 340 stemmen. Gekozen. Ds. B. C. Koolhaas, 26 stemmen. » W. Liotard: W. Liotard, 350 stemmen. Gekozen. P. van den Akker, 12 stemmen. „ Mr. Dr. C. F. Schoch: Mr. Dr. C. F. Schoch, 332 stemmen. Gekozen. H. J. de Jong Schouwenburg, 16 stemmen. H. A. de Boer Az., 20 stemmen. » Ds. P. Veen: Ds. P. Veen, 356 stemmen. Gekozen. Mr. JE. Baron Mackay, 14 stemmen. » D. Willemse: D. Willemse, 360 stemmen. Gekozen. Mr. R. Del Campo, 6 stemmen. R. J. Dijkstra, 2 stemmen. „ J. H. Timmer— Ds. Joh. Langman, 180 stemmen. F. Abbringh. Ds. B. Tichelman, 157 „ Ds. B. C. Koolhaas, 9 „ G. van Noort, 10 „ J. L. Vermaat, 5 „ Bij 2e Vrije Ds. Joh. Langman, 139 stemmen. 1 „ , . stemming: Ds. B. Tichelman, 136 , j Bertimmmg. ») Bij Herstemming: Ds. Joh. Langman, 96 stemmen. Ds. B. Tichelman, 104 „ Gekozen. De heeren Hoogwerf, Liotard, Mr. Dr. Schoch en Ds. Veen, nemen de herbenoeming aan. De heer Willemse vraagt eenigen bedenktijd. Thans kwam het onderwerp aan de orde: „Het N. J. V. en de Militairen, dat zou worden ingeleid door den Bondsvoorzitter en nader toegelicht door den HoogEdelGestr. Heer Generaal-Majoor J. G. U Schoch, van Apeldoorn. HET N. J. V. EN DE MILITAIREN De Bondsvoorzitter begon met te herinneren, dat na het op de Wereld-Conferentie door Dr. Lammerts van Bueren gehouden referaat over : »De arbeid van onze Vereenigingen onder de soldaten en zeelieden,« de vraag was ontstaan : »en wat doen wij in Nederland voor hen?« Aan Mr. Schoch was het te danken, dat dit onderwerp op de agenda van den Bondsdag was geplaatst. En spreker achtte het eene vreugde en een eer, dat niemand minder dan de vader van den voorsteller zelf, Generaal-Majoor Schoch, hierin ons met zijne voorlichting wilde dienen, indien het onderwerp eerst door den Bondsvoorzitter was ingeleid. Dan toch zou de bespreking niet in algemeene beschouwingen verloopen en kon zij wellicht leiden tot een gewenscht resultaat. En volgaarne wilde de Bondsvoorzitter hieraan voldoen. Hij ving aan met op de vele gevaren te wijzen, die vooral den militair in kazerne en op schip omgeven. Drank en spel, ontucht en vloek vormen den kanker, die menig jeugdig leven verwoest. En de soldaat mag wel steeds denken aan wat op de Hoofdwacht te Zwolle staat: >Vigilate et Orate« (waakt en bidt!) Daar is een vlucht, die alleen aan de dapperen gelukt ! Doch dat niet alleen. Hoe weinigen zijn er, die te midden van veel zwakkelingen en bangelingen de cordaatheid en den moed van het voorgeslacht — den »Jan Cordaat,« den »Jan Courage« van Potgieter — openbaren, in kazerne en op schip, voor hun beginsel durven uitkomen, die het karakter, de zelfbeheersching, den durf hebben, waarvan Beets spreekt. . . Maar dat gaat het Ned. Jong. Verbond aan. »Tua res agitur,« het geldt uwe zaak ! dat is hier van kracht. Onder die recruten en militairen schuilen onze Bondsleden. Daarom heeft ons Verbond in den Bode daarop meermalen gewezen en br. Marmelstein zorgde voor christelijke lectuur onder de soldaten van de Hoofdwacht in het Paleis op den Dam. En toch is het doel niet bereikt. Het uitdragen, het beleven van hun beginsel moet onzen soldaten worden vergemakkelijkt. Zij hebben vriendelijkheid noodig. Met een treffend voorbeeld werd dit opgehelderd. Vriendelijkheid is het Evangelie der sympathie en *) Een groot deel der stemgerechtigden had de vergadering verlaten. dat doet groote dingen. In de kazerne, op 't schip staat de soldaat onder commando, daarbuiten heeft hij noodig vriendelijkheid, sympathie. -Ik zal van goedertierenheid en recht zingen,« moeten niet alleen psalmisten, maar ook infanteristen, cavaleristen, fluitisten en allerlei kazernisten kunnen aanheffen ! Daarom waardeeren wij de oprichting en den arbeid der 35 Tehuizen voor Militairen op de 43 plaatsen van Garnizoens-indeeling in ons vaderland. Wat echter is het geval ? 't Is één en dezelfde persoon, dien wij bedoelen, de jongeling, die toch niet een andere is als hij het burgerkleed tijdelijk verwisselt met ëen soldatenjas. En toch schijnen de arbeidsterreinen meer cirkels, die elkander raken, dan die elkander dekken, beheerscht door hetzelfde middelpunt. Kan er niet meer eenheid komen en staat de Ned. Mil. Bond niet op dezelfde ruime basis als het Ned. Jong. Verbond zich koos ? Is samenwerking niet mogelijk, zonder dat dit nog samenvloeiing moet zijn ? Daarom is spreker zoo vrij den hooggeachten referent twee vragen te doen. Ze zijn deze, hier verkort weêrgegeven : le. Is samenwerking niet g e w e n s c h t, en welke zijn de beste middelen tot bereiking van het doel ? 2e. Is samenwerking m o g e 1 ij k ? Is er gelijk is gezegd, bij den Ned. Mil. Bond een bevoorrechting van eene bepaalde kerk, gelet op de huisvaders, die op één na, allen tot de Geref. Kerk behooren, en wordt wat reglementair-ruim is vastgesteld ook practisch uitgevoerd? De Bondsvoorzitter eindigt met deze woorden: >Ik ben zoo vrij deze vragen te stellen en hoop, hooggeachte Generaal! dat deze kleine man, die een »buitenstaander« is, ook omdat hij geen wapenen ooit gedragen heeft, u hiernjede mag lokken uit uw tent. Gaarne geef ik u thans het woord, waarvoor ik u bij voorbaat dank. Generaal-Majoor Schoch spreekt: Ik heb een gevoel, alsof ik stond voor de troepen in 1870. Toen kwam ik zoo uit den trein op het slagveld. Nu kom ik ook zoo uit den trein, niet op 't slagveld maar op een vergadering. Dat is geen alledaagsch werk voor mij. Ik dank u reeds voor 't werk dat gij doet. Toen de vraag van het Bondsbestuur tot mij kwam om tot u over dit onderwerp te spreken kwam de idee bij mij op, dit nu eens aan jongeren over te laten. Wij hebben al zoo lang voor deze zaak gestreden. Ik behoor tot de oude garde en onwillekeurig dacht ik toen aan die andere oude garde, die van Napoleon, die altijd op het laatste moment in 't hevigste van den strijd gesommeerd werd, en dan weigerde deze ook niet, maar zeide steeds: »La garde meurt, mais ne se rend pas«, d.i. De garde sterft, maar geeft zich niet over. Ook de oude garde van ons Bondsbestuur legt haar taak nog niet neder en ik wil daarom zooveel mogelijk trachten te antwoorden op de vragen, mij gesteld. Allereerst breng ik een groet over van den Nederl. Militairen Bond en bid, dat Gods zegen rusten moge op u, Bondsbestuur en u, Leden. Op de le vraag, door uw Voorzitter gesteld, kan ik al dadelijk antwoorden, dat die de volle sympathie van ons Hoofdbestuur heeft. Samenwerking ! Er is alles vóór en niets tegen. Het was echter te kort op den tijd, om uw vragen in onze Hoofdbestuursvergadering te behandelen en eventueel een commissie voor samenwerking te benoemen ; het is daarom, dat ik slechts hier mijn persoonlijke gevoelens kan uitspreken, terwijl wij niet nalaten zullen de vragen in onze Vergadering te behandelen. Als ik deze groote schare hier voor mij zie, die nog maar een klein deel is van het geheel, dan zeg ik : welk een groote macht zou er toch, wanneer er tusschen de drie Bonden (ook de Geref.) samenwerking was, uitgeoefend kunnen worden tegen den gezamenlijken vijand ! Ik denk aan mijn jeugd, toen ik als jong luitenant zoo eenzaam en verlaten bij het regiment diende. Hoe gaarne had ik toen mijn hart eens gelucht en raad gevraagd ! Maar dat kon niet. En gij, gij zijt omringd van goede raadgevingen en wee die eene halm, die alleen staat ! Ik zeg dit, opdat gij het zult waardeeren. Het is mijn bedoeling niet alleen schoone ontboezemingen te doen hooren, noch om propaganda voor onze Militairen Tehuizen te maken; dat is nu niet zoo zeer meer noodig. Dat was vroeger, toen de kerken verscheurd werden en de Tehuizen opgericht werden. Ook kom ik niet tot u om iets te vragen : wij hebben nooit iets aan de C. J. V. gevraagd. Doch wij zijn ook gedachtig aan de spreuk »Luctor et Emergo«, al worstelende kom ik boven.« Gij zijt een machtige Bond geworden en gij kunt veel voor ons doen. Ik zou in de eerste plaats meer contact tusschen beide Hoofdbesturen wenschen, 't zij door een commissie te benoemen of leden van uw bestuur in het onze te doen zitting nemen. En ten tweede, wat de financiëele quaestie aangaat, durf ik niet te vragen, waar ik zoo juist hoor, dat gij een tekort hebt van f 5500.— en toch zoudt gij ons financieel krachtig kunnen steunen en ons zeer kunnen helpen. Wij weten, dat er bij het Leger des Heils dikwijls een »Week van zelfverloochening« uitgeschreven wordt. Stel nu, dat ieder lid zich zelf nu ook eens die verloochening wilde opleggen, en een sigaar per week minder wilde rooken ; dit zou voor iedefen Bond ruim ƒ 5000,— kunnen opbrengen, dit zou prachtig zijn, wij zouden onze Tehuizen kunnen verbeteren en uw tekort zou gedekt zijn. 't Is slechts een wenk, dien ik u geef, indien gij dit offer wilt. Indien gij, jonge mannen, in dienst komt, bezoekt trouw de Militairen Tehuizen, gij anderen, wekt jongeren op, dit ook te doen. De soldaat heeft een dubbele roeping. Het Vaderland te dienen. Dit is een edele roeping. Hij moet dat doen met opgeheven hoofd en vroolijk van hart. Ten anderen, om een kern in het leger te vormen en in de Tehuizen een voorbeeld te zijn. De Tehuizen zijn voor alle jonge mannen. Stoffelijk kunnen de C. J. V. iets doen, ook in geestelijk opzicht valt veel te verrichten. Wanneer de jonge man in dienst gaat en lid is van een C. J. V., moeten vanwege de C. J. V. maatregelen genomen worden, dat de recruut bij zijn aankomsl in het garnizoen iemand vindt, die hem de vriendenhand toesteekt. Door de C. J. V. moet dan aan het betreffende Tehuis de naam worden opgegeven, zoodat men hem, indien hij niet komen mocht, kan opzoeken. Gij moet u goed de positie van den jongen recruut voorstellen. Voor hem beteekent het de groote overgang. Heel vaak gebeurt het, dat leden van C. J. V. in dienst als zoodanig maar liever niet willen bekend. worden. Van af den eersten dag moet hij positie innemen en de C. J. V. moet voor hem bidden. Er moet kracht van Boven zijn. In Duitschland heeft men de goede gewoonte, dat de jonge recruten den eed op het Vaandel moeten afleggen, de z.g.n. »Fahneneid«, zij gaan dan eerst gezamenlijk naar de Garnizoenskerk, leggen een hand op het Vaandel en de andere gaat omhoog. Dit maakt altijd een diepen indruk en zeer zeker is het wel daardoor, dat in den Fransch-Duitschen oorlog niet één vaandel veroverd werd door de Franschen ; ja, wel is er een gevonden, maar bedolven onder een aantal lijken. Blijft gij trouw aan uw Krursvaandel ! Toen ik in 1870 naar het hooge Noorden van ons Vaderland ging, heb ik gevoeld de kracht van het gebed, door anderen voor ons opgezonden. Dankbaar mogen wij erkennen, dat de bevolking ons daar zeer genegen was door het gedrag der soldaten en wij hebben er ook nog tot zegen mogen zijn. Er kan dus contact zijn tusschen beide Bonden en er is reeds toenadering, maar bewandelt den officieelen weg. Wat o.a. de tweede vraag uws Voorzitters betreft: wij dienen geen enkele kerk, wij dienen alleen Jezus Christus en alle jongelingen zijn hartelijk welkom. Dat wij bij de benoeming van huisvaders aan personen der Geref. kerk de voorkeur zouden geven, is niet waar. In Millingen achtte de Geref. pred. zelfs een Herv. persoon gewenscht, men moet echter in dit geval ook met de omstandigheden en capaciteiten van den sollicitant rekenen. Mijn hartelijke wensch is, zoo besluit spreker, dat er spoedig nadere verbinding kome en dat, evenals Michael, de Schutsengel van Zwolle, den draak doorstak, wij gezamenlijk den draak, dien wij te bevechten hebben, de zonde, zullen kunnen doorsteken. (Applaus). Mr. Dr. S c h o c h, die den voorzittershamer intusschen had over' genomen, is het een genoegen en groote eer, wat hem nog nooit is tebeurtgevallen, Ds. v. Noort en vooral zijn vader te danken voor de keurige inleiding en toelichting. Hij hecht ontzaglijk veel aan het gebed en zoo straks zei spr. het nog tot den Voorzitter: Wij bidden te weinig. Jammer genoeg konden geen vragen gesteld worden ter wille van den tijd, doch wie wilde, kon Gen. Schoch persoonlijk zijn vragen blootleggen. In de Pauze die nu volgde, gebruikten wij het een en ander om onze maag te sterken en luisterden wij naar de Chr. muziekvereen. „David", die in den tuin vroolijke muziek gaf. Daar konden wij ook eens menigeen de hand drukken en met elkaar van gedachten wisselen. Reeds zongen wij, om de schare te laten weten, dat de Middagvergadering zou aanvangen: „Zij zullen het niet hebben, Ons Oude Nederland", en daar stroomden ze binnen, de mannenbroeders, en zochten een plaatsje. Ds. Van Noort heropent de bijeenkomst en wij zingen: „Een vaste Burg is onze God", waarna de Voorzitter nog Dr. Kan van Assen bedankt voor zijn schoone woorden, gesproken in de Wijdingssamenkomst, „als wij weer eens een spreker noodig hebben, dan zeggen wij niet: Dr. Kan niet, maar Dr. Kan wèl!" Met spanning wachtte reeds de volle zaal aanwezigen op hetgeen Dr. A. H. de Hartog, van Haarlem, ons zou doen hooren. Al terstond krijgt Z.Ew. gelegenheid daartoe en luisteren wij met gespannen aandacht naar de met gloed van overtuiging en groote welsprekendheid voorgedragen rede, die tot onderwerp draagt: DE GEESTELIJKE STROOMINGEN VAN ONZEN TIJD EN DE C. J. V. *) Het oog van God is op u. Zoo zeker als uw bloed achter uwe leden in uw lichaam drijft om u tot vollen mannen-wasdom te brengen, zoo zeker moet Gods Geest u drijven, om te komen tot datgene, wat Paulus noemt den vollen wasdom des mans in Christus. En zoo zeker als gij in dezen tijd vol van idealen zijt om uw levenstaak te aanvaarden, en zoo zeker als gij daar thans voor over hebt de inspanning van uw zielekracht, van uw bloed, zoo zeker moet gij ook, om tot den vollen wasdom in Christus te komen, u laten drijven door den Geest Gods. In het zweet des aanschijns zult gij arbeiden, maar ook het brood des Geestes wordt gegeten in het zweet des aanschijns en wij christenen mogen dat wel bedenken. Want indien er één worm is, die knaagt aan den wonderboom en zijn wasdom belemmert, dan is het wel traagheid des geestes. Men w.il een eenvoudig evangelie en men verstaat het niet, dat Jezus Christus is de eenvoud in eigen persoon. Wees eenvoudig en uw oog zal verlicht worden door Gods hand. Ik wil u heden niet zoozeer opwekken om voort te gaan tot de praktijk der godzaligheid, maar ik wil u aansporen om voort te gaan tot het Goddelijk zien. Want de Zoon Gods zegt : »Wie Mij gezien heeft, heeft den Vader gezien.« Hij is uitgebroken uit den schoot der tijden, opdat wij ons op God zouden kunnen verlaten. Hem hebt gij te belijden en dat is geen lichte taak; dat is geen voedsel, dat gemakkelijk verteert. Weet •) Tot onzen spijt moeten wij melden, dat de stenographe Dr. de Hartog niet heeft kunnen volg-cn en ook de spreker geen gelegenheid had 't stuk te verbeteren. Wii geven dus, wat wij hebben ontvangen. dan ook, dat gij uw ziel en uw geest bij de zaak moet houden, opdat gij u stelt onder de tucht des Heiligen Geestes ; dan ziet ge eerst de heerlijkheid van het vleesch geworden Woord. Hij, des menschen Zoon, werd uitgedragen uit den schoot der eeuwigheid, opdat Hij ons God verklaren zou in Zijn eeuwige heerlijkheid. En waar wij zoo te zamen onze taak met betrekking tot onze heilige roeping aanvaarden, daar behooren wij ons rekenschap te geven, wat het beteekent «Christus te belijden.« Wat is het wezen van het Christendom ? Om u in deze vraag-te verdiepen, begin ik te spreken over de ■ Goddelijke methode van het zien. De Goddelijke methode is van t onzienlijke te komen tot het zienlijke ; in de menschelijke wereld is t juist omgekeerd. De Goddelijke methode is deze, dat het van het onzienlijke gaat naar het zienlijke, maar wij menschenkinderen worden geleid door de onzienlijke wereld tot de zienlijke. Nu wil ik in de eerste plaats u doen verstaan wat het zeggen wil, dat de kerk van Jezus Christus immer in het midden harer belijdenis heeft gesteld de historische verschijning van het vleesch geworden Woord. De historische verschijning van Jezus Christus is steeds het middelpunt geweest der Christelijke kerk, gesticht door den Geest Gods. Maar waar een mensch spreekt, daar spreekt hij met zinnen. Menschelijke taal is louter gedachte, en of gij u daarvan bewust zijt al of niet, menschelijke taal is : vleesch, lichaam. Waar de kerk van Jezus Christus het geloof vasthoudt als het middelpunt der tijden, daar hebben wij elkander af te vragen »wat is historie en wat is persoonlijkheid ?« Wij echter, die verlicht zijn door den Heiligen Geest, die het Woord hebben als een lamp voor onzen voet, wij hebben ook te weten, in Wien wij gelooven. \\ at is historie en wat is persoonlijkheid ? Wat beteekent het, dat de gemeente van Jezus Christus een historische verschijning zet in het midden harer belijdenis ? Historie heeft alleen de mensch ; dieren hebben geen historie. En waarom niet ? De dieren leven bij het oogenblik, gebonden aan de plaats waar zij zijn, de dieren leven louter bij het hier en bij het nu. De menschheid staat als op een bergtop en ziet van uit dien bergtop het heden en, de toekomst uit het gezichtspunt van de eeuwigheid, en bindt deze samen. En daarom, omdat de mensch verbindt het heden met het verleden, van goddelijke noodzakelijkheden komt tot een toekomst, omdat de menschheid onder 't gezichtspunt der eeuwigheid de tijden beschouwt, daarom heeft de"mensch geschiedenis, daarom leeft hij historisch. De christelijke belijdenis is historisch en geen toevallige. Historische belijdenis heeft alleen de menschheid, omdat den mensch de eeuw in het hart gelegd is, omdat de mensch niet gebonden wordt aan plaats, maar de dingen ziet onder 't gezichtspunt der eeuwigheid, de eeuwige dingen Gods verwerkelijkt in den tijd. In de 2e plaats »Wat is persoonlijkheid ?« Persoonlijkheid is ook weêr niet anders dan een eeuwigheidspunt in den tijd. Het dier leeft bij het instinkt, bij zijn drift, maar waar de mensch komt, is het uit met 't instinkt, uit met de natuur, uit met het nu. Ook een persoonlijkheid is een eeuwigheidspunt in den tijd. Een bergspits in de laagvlakte. Het beste bewijs is wel dit, dat alle groote historische persoonlijkheden beteekenis hebben voor altijd en voor alle plaatsen. Heeft de persoon van Jezus Christus nog niet evenveel beteekenis, als toen Hij geboren werd ? Staat Hij nu niet als de Zon der Gerechtigheid, schijnende al de eeuwen door ? En zoo zeker als de zon aan het firmament staat, zoo zeker als toen God sprak: er zij licht,« het licht van Zijn hand is uitgebroken, zoo zeker is iedere historie persoonlijk, maar bovenal de geschiedenis des Menschenzoons, het eeuwige licht in den tijd. Het zal u zeker niet verbazen, als ik zeg, dat als wij ons rekenschap geven van de historische verschijning van Jezus Christus, wij ons moeten verdiepen in de eeuwigheid. En waar ik dit met u aanvang, daar ben ik Schriftuurlijk. De bandelooze, eigenwillige godsdienst van onze dagen meent in 't systeemlooze van onze dagen de Godheid te vereeren, maar dat wil de Schrift niet. -De Schrift gelooft niet in een sfinx in de woestijn. De Schrift verlicht de heerlijkheid van het vleeschgeworden Woord, wil ons doen weten in Wien wij gelooven. Het heelal is door Gods Woord toebereid. Het geloof in den mensch wordt woorden van Gods hart, liefde, geest, en waar een Christen alzoo belijdt, zegt de Schrift: Verdiep u in deze heerlijke verschijning.« Let er nu eens op : in de voorrede van Johannes's Evangelie lezen wij de historie van Jezus Christus van af de schepping tot in den schoot der eeuwigheid. De Schrift wil Jezus, die mensch is geworden, als organische openbaring van Dengene, die God is, door Wien alle dingen zijn gemaakt. De Schrift dwingt ons, om tot de historie in te keeren, en van daar in te keeren tot de heerlijkheid Gods. Hij die in den boezem des Vaders was, het Woord, dat God is, was en zal zijn, blijft God, in de eeuwigheid het Woord, door Wien alle dingen zijn gemaakt, dat gemaakt is; zelfs deze lamp hier aan het einde van deze zaal. Het Woord dat God is, is bloed geworden, vleesch, man met ons. Waar gij hebt Gods Woord, daar hebt gij dit Woord niet willekeurig, gij hebt de Schrift open te slaan, om te zien, dat Gods Woord naar de Schrift is. Wie Gods Woord wil zien, geeft zijn adem, zijn boezem, zijn hart, zijn nagels in de kracht Gods, weet dat Gods Woord het graf draagt van een vader en een moeder, omdat Hij de eeuwige, hun God is, de Eeuwige, Almachtige. Ziet gij het, jonge Gemeente, Christelijke mannen ! daar hebt gij een Goddelijke roeping, niet om gemakkelijk 't Koninkrijk te dienen, met het geven van gaven u er af te maken, ook niet gelijk een os loopt achter den.ploeg, gedachteloos voortloopende, neen, jonge mannen, gij hebt u aan te gorden met Gods kracht, want het vleesch geworden Woord is op u. God openbaart ons het Woord, Gemeente ! 't Woord Gods, alle dingen scheppende, den nieuwen mensch herscheppende, ziedaar jonge mannen ! de wijde armen, waarmede Gods Woord zich openbaart en u en mij ondervangt. De standvastigheid van de wet der sterren, die naar de Schrift dag en nacht wetenschap uitblaast, 't wordt alles gedragen door Gods Woord, door Gods Geest. Want geen ding is gemaakt zonder het Woord dat God is. Daar hebt gij dan ook de grondgedachte, die ons heden de heerlijkheid kan doen zien van de Christelijke belijdenis. God moet zijn een God niet van verre, maar een God van nabij. Een God, niet een toeschouwer als een Caesar in een arena, die van zulk een schouwspel geniet, of een God die zich verlustigt in het zien van teringachtige vrouwen en kinderen, maar een God, ingezonken met Zijn woord, met Zijn liefde, met Zijn Zoon, in de schepping en in de herschepping, die Hij uitbracht. En daarom, jonge mannen, indien gij 't niet aandurft met de Schrift, die geweldige openbaring, dat God is verhemeld boven het heelal; als gij deze gedachte niet aandurft, dan zult gij niet staan in de diepte van den drieëenigen God. In onze dagen moet openbaar worden de heldenmoed van de eerste Christelijke gemeenten, die zich lieten verbranden, steenigen, slachten, omdat zij streden tegen den smaad, dien men God dorst aan te doen. Dat God werd geboren als een mensch onder de menschen, dat Hij honger leed met ons, zich overgaf in den dood des Kruises, als wij de worsteling der eerste drie eeuwen naspeuren, dan is er geen speculatie te zien over de twee naturen van Christus. De eerste Christelijke kerk heeft altijd honger gehad, maar de eerste christenen konden niet getroost worden, tenzij de hemelen scheurden, tenzij God zelf weder kwam. God is het vleesch, gebonden in den dood, in de hel, opdat alles wat tegen God is, met Zijn bloed zou worden omgezet in eeuwigheid. Als gij deze gedachte niet in u opneemt, zóó sterk, dat zij u sterker maakt dan de dood, dan is de kern van 't Christelijk geloof weg. God, eeuwig uit den Vader, die zich liet binden in een smadelijke knechtsgestalte, heeft ons verlost door het bloed, dat droop van Zijn gezegend hoofd. God, zoo souverein, zoo geweldig, dat Hij borst tegen borst, man tegen man, lijden tegen lijden gaf om de zonde te verteren. Zie deze eeuwigheidsgedachte is de gedachte, die u en mij zal leiden in de worsteling der christelijke openbaring. Hij is de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste. Hij is dood geweest, maar leeft tot in eeuwigheid en daarom heeft Hij den sleutel van hel en verderf. God heeft Zich met ons verzoend door den dood Zijns Zoons. Als God wordt iemand, dan kan het verderf worden te niet gedaan. In het 4e hoofdstuk van de Dordtsche leerregels lezen wij: Jezus Christus is daarom van zoo'n kracht en gerechtigheid, omdat die persoon niet alleen een waardig en heilig mensch geweest is, maar ook de eeuwige Zoon Gods, één wezen met den Vadei en den Heiligen Geest. Als gij gehoorzaam wilt zijn aan de openbaring Gods, dan hebt gij u vast te grijpen aan Christus' belijdenis : God bewogen van liefde, Hij die de gebroken, gevallen menschheid, wil voeren in de heerlijkheid Zijns Vaders. Hij komt met een bewogen hart de menschen bezoeken. De Mohammedanen staan recht tegenover het leerstuk van de Christelijke kerk. Zij hebben een onbewogen God, een God van steen, maar zij willen een hart, al is 't een steenen hart. Maar de Christelijke kerk heeft Gods eigen hart. Als God den Zoon in het vleesch doet ontvangen en Maria zegt : Zie, ik geef Hem een naam naar de profetie«, dan blijkt dit: Jezus Christus, God in het vleesch, bewogen zijnde met de zonde, uitgaande om zondaren te zoeken. In het le hoofdstuk van Lukas' Evangelie staat geschreven : de innerlijke barmhartigheid onzes Gods, door welke ons bezocht heeft de Opgang uit de hoogte.« De Christelijke kerk heeft gezien, dat God is een bewogen God ; altijd waar de Schrift spreekt, hoe God zich kwam openbaren, wordt gesproken van een bewogen God. Zoo zegt de Schrift tot u en mij : »Mensch, wees bewogen, zooals God bewogen is.« Jonge mannen ! hebt gij geworsteld met dit probleem ? Ook ik ben bewogen geworden. Ik zag God als een steen, een pilaar, een klomp ijs. Waarom was het oog van mijn vrouw op mij gericht, bewogen zijnde ? God heeft mij tot Zich getrokken door Zijn wonderbaar licht. Ach. de christenwereld, ja zij gelooft, maar weet soms niet in Wien. Zij gelooft. De Heer zegt, »die Mij gezien heeft met gebroken hart, die heeft den Vader gezien.« Een Christenmensch is nooit in rust: altijd van binnen uit bewogen, naar het leven van den levendmakenden Geest van den 2den Adam. Een bewogen God is een drieëenig God. Indien wij hen, die buiten de Christelijke kerk staan, hooren redeneeren over de Drieëenigheid, dan hooren wij de aanklacht: »de Drieëenigheidsleer is godenleer.« »God, die één is,« zoo zegt men, vkan niet wezen drieëenig. Want 1 —|— 1 —|— 1 =— 3 en niet één.« Wat zult gij, jonge mannen, Christelijke jonge mannen, daarop antwoorden ? 1 —|— 1 —|— 1 — 3 en niet één. Gij zult moeten zeggen tegen deze neuswijzen : »Waar leven is, is geen optelling, maar vermenigvuldiging.» Zoo zeker als vader een is en moeder twee en het kind drie, en toch éen leven, éen bloed, dat menschen doorstroomt, zoo zien wij ook de Drieëenigheid vermenigvuldigd, innerlijk bewogen. De Vader bewogen in den Zoon om een wereld te scheppen, want door den Zoon zijn alle dingen gemaakt. Door den Zoon is het heelal uitgedragen, des Vaders Woord vermenigvuldigd, alzoo Zich openbarend, maar weder keerende tot Zich Zeiven. Waar leven is, is geen optelling, maar vermenigvuldiging, Vader, Zoon en Geest zijn één ; Drieëenigheid is een innerlijke bewogenheid, een cirkel- gang. Er kan geen van de persoonlijkheden van de Drieëenheid worden gemist. Ik spreek, zooals God Zich heeft geopenbaard in de schepping en herschepping, wederkeerende in eigen heerlijkheid in den Geest, daarom is de Geest diegene, die den trouwring der eeuwigheid sluit in de liefde Gods, die eerst den Zoon genereert en daarna opwekt. De Geest is het vuur, dat komt om zich te zetelen op ons, om ons in vuur te zetten. Zoo komt de Geest Gods tot ons zich zetelen op ons hoofd, om ons in brand te steken met de liefde Gods, en is Hij Degene, die met de christelijke kerk altijd was bewogen, met de innerlijke barmhartigheid Gods. Nu verstaat gij toch, nietwaar, jonge mannen: de Geest is het die ons levend maakt, is de liefdegloed, die ons de waarheid doet kennen. Hij doet ons de waarheid zien, gelijk zij' ons wordt gepredikt. Geest en Woord behooren bij elkander, want Geest alleen leidt tot dweeperij, Woord alleen tot objectivisme. Wie alleen het Woord heeft, maakt Gods openbaring tot een dooden steen. Beide, Geest en Woord, dus bij elkander, gelijk de zon afstraalt warmte en licht. O Geest ! begraaf mij in de openbaring van het Woord, laat mij al dieper en dieper ingaan in die Goddelijke waarheid, opdat ik uit die waarheid moge opstaan in het leven. Wanneer gij begint af te sterven van uw zijn, uw denken, uw doen, uw willen en begint ernst te maken met de eeuwige Drieëenheid, dan zult gij sterk staan in den stroom des tijds, maar dan moet gij sterven in gemeenschap Gods. Het ambt van priester, dat is het vlammend hart, dat- is het klare hoofd. Paulus zegt, dat een profeet eeuwige taal spreekt en daarom, als profeten hebben wij te dienen, waar gij staat te midden var\ de stroomingen onzer dagen, opdat het zestig-, honderdvoudig vrucht voortbrengt. Maar alles op zijn tijd. Voor dat men timmerman is, wordt men krullejongen, daarna knecht. Zich verdiepen in de waarheid, dat is leven in de werken Gods. Maar dat komt maar niet zoo op eens, op een Woensdag of op een Zondagmorgen. Verstaat gij het, jonge mannen van Nederland ! op u is mijn hoop, die wat wilt doen voor het Koninkrijk Gods, doet het in Gods kracht, niet ijverende zonder verstand, maar bouwende op Jezus Christus' ervaring, op u, die wilt zien de kracht Gods onder ons, opdat wij opgewekt in den geest leven, in den geest profeteeren. Petrus zegt de jongeren zullen profeteeren, en de ouden zullen gezichten zien.« Hebreen zegt, »zij zullen den Heer zien.« Ja, de liefde verstaat alle dingen. WTaarom zijt gij traag in de werken Gods, waarom maakt gij u er af door f 2.50 te geven voor de zending, meenende dat het zoo wel genoeg is? Waarom wilt gij niet zijn in de dingen des Vaders« ? Jezus Christus was reeds op zijn 12e jaar zóo ingelijfd in de werken Zijns Vaders, dat Hij toen reeds kwam in 't Heilige der Heiligen, en uren lang in den tempel vertoefde. Hij werd van priester, Hoogepriester £n Koning. Waar ik dezen middag een kort woord tot u kon spreken, wil ik u nog een toetssteen geven om te oordeelen over de nieuwe stroomingen van onzen tijd. Tegen het materialisme. De materialisten zeggen: Wijsheid Gods is er niet in 't heelal, alles is toevallig en zal tot stof wederkeeren.« IJdelheid der ij delheden ! De materialist heeft den Zoon niet, heeft het Woord niet, en luistert nu eens goed, daaróm kent de materialist alleen den kringloop des levens en niet des geestes. De theosophie, ook een machtige beweging in onzen tijd. De theosophen gelooven aan een wederkomst in het stof, in een andére mooiere gedaante. Wonderlijke geboorte, niet uit de natuur, niet uit den wil des mans, wonderlijk, hoewel het wat anders is, in den geesteskring. Wat moet het zijn? Leven in den geest, met Jezus Christus t'huis in den geest. »Vader in Uwe handen beveel ik mijnen geest.« De openbaring van God is de Geest van het vleesch geworden Wóórd, opdat alles wat stof is, zou schitteren voor ons in 't licht der (eeuwigheids-)heerlijkheid. Voelt gij het niet ? De Geest is het Woord. Daarom is het materialisme gekomen tot de toevalsleer. Een materialist heeft geen leven, geen gedachte, geen hoop, geen idéé, geen Zoon, geen Geest en waar het alzoo is, daar kan het niet anders, of waar de mensch opleeft, tot zich zelf komt, daar wordt de materialist begraven en onder gedragen, in den dood : het leven is afgestorven, het is weg. Dan komen de menschen, met schoonheid, glans, witte vogelen, tempels van hout, niets anders dan schoone verschijnselen. Ik weet niet, of gij het begrijpt. In onze dagen wil ieder hooren, wat hij verstaat. De kerk van Christus is een organische openbaring. Als er nu 100 zijn, die het niet verstaan, zegt gij dan niet: voor mij wordt niet gesproken. Schopenhauer heeft gezegd:. »de mensch, die de wereld als een schouwspel beschouwt, maakt er een kijkkast van. Glücklich' zu sein, herrlich zu sehen!« De schoonheid van die jonge mannen, die buiten God hun heil zoeken, verteert in het graf, hun kracht is uitgeput. Zij kunnen het niet uithouden. Scientisten, theosophen, menschen die de mystiek zoeken, ver verwijderd van het heilige wezen des Vaders. Zondebesef hebben zij eigenlijk niet. En juist die verschrikkelijke zondegedachten, waardoor zelfs een Augustinus, een Luther en een ieder diepgaander worden aangegrepen, zij kennen ze niet. Al die stroomingen hebben niet gezien Gods verhevenheid, Gods heilig wezen. Zij hebben geen zondebesef, omdat zij God niet vreezen, het Christendom te kort doen. Het christendom is zoo diep, het ondervangt theosophie ; het is zoo diep, dat het al die stroomingen opneemt in goddelijke heerlijkheid. Voelt gij het, hoe zij al deze heerlijke voorrechten missen, die niet komen tot de Drievuldigheidsleer ? Wij moeten vooral er voor waken, dat men menschenliefde en Gods liefde niet gaat verwarren. Niet meenen, dat indien men maar doet aan arbeid voor gevallen vrouwen, men dan genoeg doet. Als gij dan eindelijk het Koninkrijk hebt gevonden, dan zullen alle dingen worden uitgedragen van binnen naar buiten, wetende dat gij samen werkt met Gods Zoon. Troelstra is in menig opzicht beter mensch dan menig christen. Zijn laatsten rijksdaalder heeft hij weggegeven, om later met zijne vrouw droog brood te eten. Voelt gij wel, als de christelijke liefde zich naar buiten keert, dan staat de christen ver achter den socialist. God boven al ! Het heelal kan ten onder gaan, als God maar wordt geprezen door hen, die Hij heeft geschapen ! Wij hebben een heilige roeping ! God, heilig in Zijn woord, is de grondslag van de christelijke kerk. Den Heer uw God zult gij liefhebben met geheel uw hart. God vraagt heilige menschen, levende mênschen, niet alleen denkende menschen. Staat in de Drieëenheidsleer, het liefdevuur van de wedergeboorte Gods ! Gij zijt een koninklijk priesterdom, verkondigt als priesters de deugden van Hem, die u getrokken heeft door het geloof tot Zijn wonderbaar licht. Dat zij zoo. In de Pauze, die Dr. De Hartog zelf voorstelde te houden, zong de verg. nog het lied van Dr. Gunning: „Ga niet alleen door 't leven." Na de rede van Dr. De H. was het woord aan de verschillende afgevaardigden, en nadat wij nog het 3e vers van den Lofzang gezongen hadden, kreeg br. Helbing, Nat. Secr. van Duitschland, het woord, die ongeveer sprak: Ik heb slechts een kort woord te spreken en u vele zegenwenschen en groeten van uwe Duitsche broeders over te brengen. Als ik naar Holland kom, heb ik altijd de gedachte om iets te stelen, iets meê te nemen. Zoo ook nu. Op bladz. 41 van uw Feestgids staat: Zij zullen het niet hebben, ons oude Nederland.« Dat neem ik van u mede. »Zij zullen het niet hebben ons oude Vaderland.« Er zijn verschillende stroomingen, die de jeugd willen hebben en dan zeg mede. »Zij zullen het niet hebben, ons oude Vaderland.« Er zijn ik : »Zij zullen het niet hebben, ons oude Vaderland.» Gij hebt een president, die moet gestolen worden. Ik neem dien meê. Ik ben er niet bang voor. Michaël was ook niet bang, dat hij door den draak zou opgegeten worden. Laten wij ook niet bang zijn, dat wij de zonde niet zouden kunnen bevechten. (Applaus). Vervolgens sprak Pastor Stuhrmann uit Barmen, Director van het Westduitsche Jong. Verbond, die blij was voor de eerste maal in Holland te zijn, doch hoopte niet voor het laatst. Op de Wereldconferentie verleden jaar zijn vriendschapsbanden gelegd, laat die oude vriendschap en warme broedereenheid zoo blijven bestaan. De liefde verstaat het werk aan de menschenzielen. Ik neem ook wat uit Holland mee. 't Is, wat ik dezer dagen in het spoor zittende, las : le. Levensverzekeringsmaatschappij voor jonge menschen. 2e. Levensreddingmaatschappij voor jonge menschen. Men acht dus op de jonge levens hier in Holland. Maar gij Put kracht uit den Hooge, Zoekt het leven uit God, Hebt den wil tot strijden.« Christus leeft, Christus heerscht, Christus overwint ! Dat neem ik van u ook mee. (Applaus). Daarna spreekt de heer Sumner, Secr. van het Intern. EmigrantenComité te New-York (hetgeen de Emigr. Secr. Wagenaar vertaalt): Het is mij een groot genoegen hier te zijn in deze groote en zeer nuttige vergadering, waar men de samenbinding der Y. M. C. A. ziet. Nog grooter nut heeft het, als wij een overzicht krijgen van 't werk over de heele wereld. Hoe meer men de groote menigte ziet, die van het Oosten naar het Westen verhuist, waarvan het grootste deel bestaat uit personen tusschen 14 en 47 jaar, hoe meer men de verplichting voelt van de christelijke gemeenschap om practische christelijke hulp te verleenen, wanneer deze menschen op hun lange reis zijn en bizonder, wanneer zij door die streken gaan, waar zij voor een paar dagen worden opgehouden, zooals bijv. de havens van inscheping in Europa. De Y. M. C. A. met haar over de heele wereld verspreide organisatie, heeft eenige hoop, christelijke diensten aan deze groote schare te kunnen bewijzen. Het getal overschrijdt anderhalf millioen per jaar. Reeds in 8 havenplaatsen in Europa, n.1. Rotterdam, Liverpool, Southampton, TTavre, Antwerpen, Genua, Napels en kortelings te Hamburg, hebben wij permanente secretarissen, die de belangen van deze menschen gedurende hun lange reis, behartigen en hun persoonlijk introductiekaarten ter hand stellen voor de Y. M. C. A. aan de overzijde van den Oceaan. Ook hebben wij secretarissen, die de emigranten bij aankomst in de havenplaatsen behulpzaam zijn. Deze secr. letten er op, dat zij veilig hun reis naar het binnenland voortzetten. Wat deze dienst alleen reeds beteekent aan vele mannen in een vreemd land, die meestal geen kennis van de Engelsche taal tezitten, kan nooit in woorden of cijfers gezegd worden. Neem slechts het werk van uw Secr. te Rotterdam. Elke week spreekt hij persootilijk meer dan honderd personen en zendt meer dan 40 persoonlijke aanbevelingsbrieven over hen naar de verschil- lende vereenigingen in Noord-Amerika en Canada. Wordt deze dienst, die door den heer Wagenaar onder de landverhuizers verricht wordt, gewaardeerd ? Stapels brieven met dankbetuigingen dezer menschen ontving hij reeds voor de Chr. hulp, die zij in hun afgelegen vaderland mochten ontvangen. En waar wij nu met acht secr. in Europa werken, wat moet dit niet beteekenen voor duizenden menschen, die dagelijks geholpen worden ? Het beteekent, dat deze menschen beschermd worden tegen alle mogelijke indringers. Het beteekent, dat het »Tehuis« dat achtergelaten is, niet verdonkerd wordt door het bericht, dat bij aankomst in het vreemde land de geliefden door gewetenlooze menschen werden uitgeplunderd. Maar om kort te zijn, het beteekent, dat van den tijd af, dat de geboortegrond verlaten wordt, tot op het oogenblik van aankomst in de Nieuwe Wereld, deze menschen, van alle geslachten en talen en tongen, onder de hoede zijn van de organisatie, waartoe wij het ons een eere achten te mogen behooren. Ook beteekent het, geloof ik, dat wij eenigermate de woorden van onzen dierbaren Meester volgen en Zijn voetstappen drukken, toen Hij zeide : Voor zooveel gij dit aan ëen Mijner minste broederen deedt, zoo hebt gij dit Mij gedaan.« Wil echter de verzekering aannemen, dat wij emigratie in geen geval aanmoedigen ; ook verkoopen wij geen stoombootbiljetten aan de landverhuizers. Laat mij ten slotte uw gezamenlijke hulp voor-dit werk vragen. Wij hebben den rechten man voor het werk in Rotterdam en wij gelooven, dat wij aan beide zijden van den Oceaan de juiste werkwijze volgen. Wij hebben ook het vaste vertrouwen, dat de noodige fondsen zullen inkomen, om ons in staat te stellen dezen arbeid voorttezetten en uittebreiden ten behoeve van die millioenen menschen, die van het Oosten naar het- Westen trekken, en voor wie wij als christenen gevoelen, dat wij het aan onze medebroeders verplicht zijn. (Applaus). Nu hadden wij het voorrecht te hooren Pastor Fliedner, den beproefden strijder in Spanje. Lieve vrienden,« zoo begon hij. Op een bepaalden dag wordt ergens de dood van 11000 jonkvrouwen herdacht. Ik trek het leven voor en dan denk ik aan die 11000 jonge mannen, die uw Bond vormen. Het werd mij duidelijk, waarom uw voorvaderen Spanje zoo lang bevochten hebben. Het was hun vroomheid, die hun kracht was. Hier is leven en waar leven is, daar is menigvuldigheid. Eén is onze Meester namelijk Christus en wij zijn allen broeders, ook al hebben wij elkander in vroeger eeuwen bestreden. Het spijt mij, dat ik hoorde dat gij een tekort hebt. Tekort is voor de ouden, voor de jongeren moet er steeds overschot zijn. Ziet het aan uw \ oorzitter, die blijft altijd jong en heeft overschot. Wat betaald moet worden, wordt betaald, dat is overschot. Maar wij? Wij hebben een C. J. V. van 17 leden en hadden geen huis om bijeen te komen ; wij huurden er een van 47 frs. en konden toch nog iets overhouden om een orgel te huren. Wij willen bereiken, wat uw voorvaderen gedaan hebben : de vrijheid van Gods Woord verkrijgen. Wij hebben een alg. secr. noodig en mij is gezegd geworden : kom over en wij zullen u helpen. Ieder uwer kan helpen, als ieder een dubbeltje geeft, dan hebben wij nog f 1 '240 noodig. Ik bid u in naam van de Spanjaarden om hulp. Wij willen gaan werken, sterk daarom onze handen. Wij zien op uw Willem van Oranje, die alles veil had voor de vrijheid van 't geloof. (Applaus). Dit woord sloeg in en om de sympathie tastbaar te doen zijn, werd op voorstel van den Voorz. een dubbeltjes-collecte gehouden en mocht de Vergadering Ds. Fliedner f 87.08'/2 voor zÜn land meegeven. Van H. M. de Koningin en Z. K. H. den Prins der Nederlanden kwamen volgende telegrammen, die met daverend applaus begroet werden, in: Van H. M. de Koningin: Hare Majesteit dankt u allen voor aangeboden zegenwenschen. (geteekend) Adjudant Van Tuyll. Van Z. K. Hoogheid den Prins: Zijne Koninklijke Hoogheid laat u allen zeer dank zeggen voor aangeboden hulde en goede wenschen. (geteekend) Van Suchtelen, Adjudant. en luisterden wij daarna naar hetgeen de Nat. Secr. van België, de heer Balty sprak: Hoewel ik uw taal niet spreek, heb ik toch niet geaarzeld uw uitnoodiging aan te nemen, want ik wist, dat ik vrienden zou vin-, den, die de taal des harten, de broederliefde, verstaan. Al zijn wij geen broederen in de politiek, wij zijn het in de christelijke liefde. Op de 7 millioen inwoners, zijn bij ons 7000 protestanten. Als Zuid-Nederland het werk van Willem den Zwijger beter begrepen had, zouden wij eerder het juk der slavernij afgeworpen hebben. Als industrieel volk staat België boven aan de rij der volken, in zedelijk opzicht volgt het achteraan. Wij hebben 8000 scholen en 20.000 koffiehuizen ; 20.000 frs. wordt gegeven voor onderwijs en 500.000 frs. voor geestrijke dranken. Ons volk hëeft behoefte aan het Evangelie van Jezus Christus. Het schommelt tusschen materialisme en bijgeloof, doch ook wij, de zuurdeesem, zijn zwak en hebben gebrek aan geld. Hoe gaarne hadden wij ook voor dezen broeder gecollecteerd! De Ned. Chr. Studentenvereen. was vertegenwoordigd door haar Secretaris, den heer A. Hij mans, die sprak: Ons samenwerken is niet willekeurig gezocht, wij willen belijden, dat wij in Jezus Christus het heil gevonden hebben en wij zouden gaan twijfelen, als wij op ons zelf zien, want dan zijn wij zwak, maar wij denken -aan het woord : Als ik zwak ben, dan ben ik machtig ! Er is toewijding noodig om iets voor Jezus te doen. Ook wij onderschrijven, wat in uw Bondslied staat: »Een Koning voert ons aan«. Wij hebben een Koning, Die zooveel voor ons deed, wat doen wij voor Hem ? Namens de Oeref. Kerk van Zwolle wordt ons nog een groet overgebracht door Dr. Wielenga, die haar vertegenwoordigt. De afgev. die om des tijds wille zeer kort wilde zijn, zegt dat onze Bond hem zeer sympathiek is. Alle afgevaardigden ontvangen van Ds. Van Noort een hartelijk dankwoord en zegenwensch, en ieder mocht ook van de vergadering hartelijke bijvalsbetuigingen vernemen. Van de gelegenheid tot het stellen van vragen naar aanleiding van Dr. De Hartog's referaat, werd thans gebruik gemaakt door Ds. Hunningher van Amsterdam en den heer Joh. Visser, Haarlem. De eerste gelooft, dat het woord van Dr. De Hartog voor velen zeer hoog was en zet daarom de hoofdgedachte nog even uiteen, want 't zou kunnen, dat het gesprokene op de hoogte der bergen bleef liggen en daar is het te uitnemend voor. Br. \ isser ziet in het woord van den geachten referent een zekeren aanval op het geloof van zeker een groot deel der aanwezigen; men moet zich er aan overgeven of zich er tegen verdedigen, doch velen konden het niet begrijpen, wij zijn niet allen bekeerde- evenmin allen onbekeerde menschen. God wordt het meest verheerlijkt door onze zaligheid. Met al zijn veelzijdigheid is Dr. De B. toch eenzijdig. Dr. De Hartog licht nog nader een en ander toe en komt er op, dat wij de waarheid moeten dienen en onze getuigenis moeten laten hooren. Wij hebben niets te zijn dan dienstknechten Gods. Dat is een heilige roeping. Ik wil niet heerschen, maar dienen, daarom heeft God mij uitgeschud, en wonderbare dingen aan mij gedaan, mij mijn philosophie ontnomen en verboden den weg te gaan, dien ik bewandelde. Ik begrijp de bezwaren van br. Visser niet, maar ik ben niet aangerand, ik zeg Amen op 't woord van br. "V . Hij staat in de getuigenis. Socialisten en materialisten zÜn gebroken, doch op de wijze van br. Visser zou dit niet bereikt worden. Bij de Maria s en Martha s behooren ook de Juhannessen en Petrussen. De Voorz. dankt den geachten referent zeer voor zijn woord en hij is blij, dat het B. B. hem uitgenoodigd heeft, doch de lijn loopt over Luther en Calvijn beiden: Luther zegt: „Het Woord zult gij laten staan" en Calvijn: „Ik breng mijn bloedend hart den Heer ten offer." Dat onderschrijft de referent ten volle. De vergadering was blijkbaar onder den indruk van het referaat, dat zij misschien niet geheel begrepen, doch zeker gevoeld had. Ds. C. Veen van Haarlem eindigt, nadat de Voorz. alle betrokkenen in ons Bondsfeest dank gezegd had, met dankgebed, en gezongen was het vierde couplet van ons Bondslied. Na zooveel uren van ingespannen luisteren mocht eene kleine verpoozing wel worden genoten. Geleid door leden der Commissie van ontvangst, die met de meeste voorkomendheid voor alles had gezorgd, bezochten velen de Staten-zaal; anderen de nieuwgebouwde Kweekschool der Herv. Gemeente. — 't Bondsbestuur was genoodigd zich met de buitenlandsche afgevaardigden, voor zooverre nog aanwezig, en de Voorzitters van het Eere-Comité en van de Regelings-Commissie te laten kieken. Zeer spoedig daarop luidde de bel voor den BONDSMAALTIJD. Zelden zagen we zoo groot een aantal deelnemers. Wat prijkten in heerlijke kleuren Flora's kinderen op 't hagelblank kleed, 't Was een feestdisch. De Heer Mr. Schoch was tafel-praeses. Met een kort woord heette hij de aanzittenden welkom, ging daarna voor in gebed. Nauwelijks had men zich het eerste gerecht goed laten smaken, of de Voorzitter stelde voor in dezen kleinen kring hulde te brengen aan de Regelings-Commissie. Luide bravo's. De heer Van Noort, de Voorzitter dier Commissie, zeide, wijzende op zijn trouwe helpers: mijnheer de Voorzitter! sta mij toe uwe vriendelijke woorden door te geven aan hen: de Sub-Commissies, en de dames. Ds. De Haan bracht een „Hoch" uit op den Bondsvoorzitter, die de vergaderingen zoo uitnemend geleid had, welk „Hoch" de Bondsvoorzitter met een strijdlustig: sla je mij, ik sla je weer, aan den Voorzitter van het Eere-Comité betaald zette in goeden zin. Ds. Veen bracht een aardige herinnering ter tafel uit het leven van den vader van Generaal-Majoor Schoch, en den vader van den heer Balty. 't Was uit den tien-daagschen veldtocht. De heer Visser (Haarlem) wijdde eenige woorden aan den Spaanschen afgevaardigde, de heer Hoogwerf bracht hulde aan de Bode-Redactie-Commissie, waarbij hij den wensch uitte, dat br. Willemse nog lang daarin zitting mocht blijven hebben. De heer Quarles van Ufford verzocht den heer Sumner van New-York onze groeten over te brengen aan zijn Comité; de Bondssecretaris wijzende op het aanzitten van den Secretaris der N. C. S. V. en van Mr. De Bie, die het eerst de N. C. S. V. op een vroegeren Bondsdag had vertegenwoordigd, hoopte dat wegen mochten worden gevonden, waarop N. C. S. V. en Verbond elkander tot steun konden zijn. Was het te verwonderen, dat de Bondsvoorzitter nog eens het woord vroeg, om een dronk te wijden aan 't Koninklijk Echtpaar en 't Koninklijk Kind ? Geestdriftig stemde men 't Wilhelmus aan. Daarna sprak nog de heer Landstra, ten slotte Dr. De Moor, die verklaarde verheugd te zijn, dat hij weder eens in den kring van het N. J. V. was, welks beginsel hem lief bleef. De Tafel-praeses wees nu op het lied aan de achterzijde van de spijslijst, en stelde voor daarmede te sluiten. Staande werd toen gezongen: Gelijk wij samen zaten heden, Zoo waren and'ren eens geschaard: En, zijn wij allen afgetreden, Dan zijn weer and'ren saamvergaard. Al mocht ons 't feestuur vreugd bereiden, Straks trekt weer feest en vreugde heen; Op alle samenzijn volgt scheiden, Geen groep blijft hier voor lang bijéén. Maar wenden straks naar alle zijden Uit Zwoll' zich onze paden heen; Voert straks de wisseling der tijden Ons weêr — misschien wel ver — uiteen; Toch zal, schoon onze wegen weken, Hier links, daar rechts, door 't wentlend lot, Geen scheiding ons Verbond verbreken, Vernieuwd in Zwolle: „Eén in God"! en daarna ging Dr. De Moor voor in dankgebed. Het wachtwoord was nu naar de SAMENKOMST IN DE GROOTE OF ST. MICHAELSKERK. In 't ruime kerkgebouw bleef geen plaatsje onbezet, neen meer dan dat: velen moesten zich vergenoegen met een staanplaats. Na het zingen van Psalm 150 zette de vergaderde menigte zich om te luisteren naar het openingswoord van Ds. Veen, dat tot uitgangspunt had Joh. 15 : 1—12, en vooraf was gegaan door gebed, waarin hij vurig Gods zegen over deze bijeenkomst afsmeekte. In 't Huis des Heeren, zoo sprak hij vervolgens, heet ik u welkom, u leden van het N. J. V., u gemeente van Zwolle, die het N. J. V. zooveel liefde hebt bewezen deze dagen. De eerste banden werden gelegd in de voorbereidende samenkomsten; gij, gemeente, hebt heden die banden vaster gesnoerd. Het N. J. V. is u oprecht dankbaar. Schoon, nu en dan zelfs wegslepend schoon, liet het Zwolsch Chr. Mannenkoor zich hooren in eenige liederen. Onder leiding van haren Directeur, den heer Van Breemen, zong het achtereenvolgens a capella: VERTROUWEN OP GOD. Waarom getreurd in dit voorbijgaand leven, Hoezeer dan ook van jamm'ren zwaar; Waarom gevreesd, waartoe dat angstig beven, Bij eiken schijn van nad'rend noodgevaar. Houdt op, laat af, van 't bitter eind'loos klagen, Volbrengt uw plicht en dan vertrouwd op God; Hij zal gewis u door zijn Almacht schragen, Hij d'Opperheer, Beschikker van uw lot. God houdt van 's levensloop de teugels, Hij leidt ons aan zijn Vaderhand. In schaduw van zijn lief de vleugels, Naar 't waar, naar 't eeuwig Vaderland. God is uw steun, uw troost, uw vriend, uw vader, Hoe vreemd ook 't pad, dat gij bewandelt, schijnt, Hij brengt u wis uw eeuwig welzijn nader, Hebt slechts geduld en wat u deert, verdwijnt. Hij lenigt in deez' ballingschap uw smarten, Door Godsdiensttroost u liefdrijk voorbereid: Hij doet u hier des levens rampen tarten, En schenkt u eens de hoogste zaligheid. God is uw steun, uw troost, uw vriend, uw vader Hij leidt ons aan zijn Vaderhand, Naai1 t waar, naar t eeuwig Vaderland. JEZUS Pijnen en diepe smarten heeft Hij zelf gedragen, de smarten, de diepe smarten, onze smarten heeft Hij voor ons gedragen. LIJDEN. Al onze smarten heeft de Heer gedragen, voor onze zonden, ons ter verlossing. Onze smart en kwalen heeft Hij gedragen. CHRISTUS, GIJ LAM GODES. Christus, Gij Lam Godes, die der wereld zonde draagt, erbarm U onzer. _ Christus, Gij Lam Godes, die der wereld zonde draagt, geef ons Uwen vrede! Amen. Onder het zingen had Ds. A. de Haan van Zwolle, Voorzitter van het Eere-Comité, den kansel beklommen. Zijne rede, vol overuiging en met machtige stem, die heel de ruimte beheerschte, uitgesproken, was ongeveer als volgt: In onze dagen wordt menigmaal een woord vernomen, dat een machtwoord zijn moet; een leuze, die ten doel heeft vele menschen en inzonderheid jonge menschen bij elkander te brengen, en vele kloven — ook de diepste — te overbruggen, deze leuze': «Godsdienst is een privaatzaak.« Men wil daarmee zeggen : godsdienst is zoo iets geheel persoonlijks, dat men hem m huis moet houden, liefst in de binnenkamer ol wel achter de muren van de kerk; maar in het publiek op de markt des levens heeft hij zich niet te doen gelden. Wij 'willen zoo heet het verder, samenwerking op elk gebied, en dat kan ook' maar dan moet gij er den godsdienst buiten houden, buiten de we' tenschap, buiten de kunst, buiten het gebied van het maatschappelijk leven, buiten de school, buiten alles — en zoo gij hem niet missen kunt, houd hem dan, maar voor uzelven, voor u alléén ! Gij kent die leuze, en wie zal zeggen hoevelen er zich reeds door hebben laten verleidep. Maar plaats nu tegenover die leuze eens het woord van onzen Heiland, dat gij vindt irt Joh. 15 : 5 »Zonder Mij kunt gij niets doen !« S J 1Ctó Welk 'n woord ! Welk 'n hoog zelfbewustzijn spreekt er uit. De heilige zekerheid ligt er aan ten grondslag : Ik ben onmisbaar op elk gebied. Hoezeer getuigt het van de macht en de majesteit van Hem, die het sprak; maar tevens van de machteloosheid des menschen. Dat is wel vernederend voor ons, groote menschen, die immers zoovéél, zoo alles vermogen ! Gij kunt niets doen, niets zonder Mij ! Dat geldt ook u, jonge menschen, leden van het Nederlandsch Jongelingsverbond. Het valt niet mee, zoo'n uitspraak van Jezus ; en gij weet het wel bij ervaring hoeveel er van binnen is, dat daar tegen opkomt. Ze moeten er aan, Broeders, de afgoden, aan welke nog al te gaarne geofferd wordt, naar ik vreeze ook nog in uwen kring. Mag ik er een paar noemen ? Laat het zijn een viertal, dat staat op het voetstuk van den hoogmoed. De le heet: »Ik be n«. En nu moogt gij zelf dat »I k b e n« wel aanvullen. Begint maar met te zeggen, wat gij niet zijt, dan komt gij vanzelf wel waar gij wezen wilt. Ik ben niet zooals deze en die ; ik ben dan ook een lid en, al zeg ik het zelf, een trouw lid van de christelijke jongelingsvereeniging. Ik ben een trouw kerkganger. Ik ben ... Ga niet verder ! Die afgod moet neergeworpen worden en gij moet komen tot de erkentenis : ik ben niets, niets zonder Jezus. »Ik w e e t« is No. 2. En gelooft gij niet met mij, dat deze afgod vele aanbidders heeft, inzonderheid onder jonge menschen, en zou hij ze tevergeefs zoeken onder de leden van het Verbond? Maar daar hoor ik al iemand zeggen: is het dan te ontkennen, dat de tegenwoordige leden heel wat meer weten dan de vroegere ? Hoevelen zijn thans, om maar iets te noemen, gediplomeerd ! Nu, dat zal wel zoo wezen, en misschien zijn er ook wel, die bereid zijn zelf zich een diploma extra uit te reiken. Broeders, weest voorzichtig, heel voorzichtig met dat »Ik week Straks groeit het boven God uit. Neergeworpen moet die afgod worden, opdat gij deze woorden moogt leeren spellen : ik weet niets, niets buiten Jezus. De 3e is : »I k ka n«. Ja, wat al niet ! Het menschelijk kunnen heeft een aanzienlijke hoogte bereikt. En kunnen vooral de jonge menschen niet veel ? Trachten zij geen torens van Babel te bouwen? Heet het niet-: wij moeten onze eigen kracht ontwikkelen, het zelfdoen is zoo mooi? Ook die afgod moet neergeworpen worden, opdat gij op zijn puinhoop leert belijden: ik kan niets, niets zonder Jezus. En nu nog de 4e: »Ik h e b«. Is het veel dat gij hebt van uzelven ? Misschien hebt gij u eenigen rijkdom verworven ; of gij hebt invloed in den kring, waarin gij leeft, met name in uwe vereeniging ; gij hebt macht ! Wellicht hebt gij vele goede werken op de credit-zijde van het Grootboek uws levens en gij jubelt: Ik heb geens dings gebrek ! Broeders, gij verstaat het toch wel: neergeworpen moet ook deze afgod worden, opdat gij het erkent: ik heb niets, niets buiten Jezus. Zonder Mij, zegt uw Koning, zijt gij niets en hebt gij niets en weet gij niets en kunt gij niets. Maar is het Jezus dan te doen om u neder te werpen door zijn woord, zóó dat gij niet meer op kunt komen ? Mijne vrienden, als gij Hem waarlijk hebt leeren kennen als uw Heiland, dan vraagt gij dat niet. Als ik zwak ben, dan ben ik machtig,« dat is de heerlijke ervaring van iederen geloovige. En Paulus' jubel : Ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft,« vindt zijn grond in dat zonder Mij kunt gij niets« van den Heer. En nu zeg ik niet, dat het leven buiten Jezus van allen glans en alle warmte en alle licht ontbloot is. Als dat zoo ware, hoe zou liet dan zoovelen kunnen aantrekken ! Maar dit zeg ik, dat die glans o zoo spoedig verbleekt; dat die warmte is als van een vuur, dat een wijle hoog opvlamt, maar weldra is uitgebluscht; dat dat licht doet denken aan een vuurpijl, die wel mooi schittert, maar u, vóór gij het weet, in donkerheid laat. Het leven buiten Jezus bevredigt niet. Geen geluk zonder Jezus. Vandaar dat verlangen menigmaal, ook bij jonge menschen, dat dwaze verlangen naar den dood, zonder aan den dood en aan het graf te durven denken. Zult gij waarlijk gelukkig zijn, dan moet gij een ontmoeting hebben gehad met Jezus, een ontmoeting, die van blijvende beteekenis voor u is. En dan, als Jezus u onmisbaar geworden is voor uw persoonlijk leven, dan gaat gij het steeds beter verstaan : zonder Mij kunt gij niets doen ! Ook hiermee schijnt de ervaring in strijd. Wij kunnen wel wat doen, wordt ons toegeroepen. Hoeveel wordt er afgedaan ! En inderdaad, aan gejaag, aan veeldoenerij ontbreekt het in onze dagen niet. Maar de Schrift legt nu eenmaal een anderen maatstaf aan dan de menschen gewoon zijn. En Jezus noemt al dat veel-doen en dat goed-doen en dat mooi-doen zonder Hem, eenvoudig : niets doen. Al dat doen doet ons denken aan hetgeen wij lezen van de discipelen tijdens den storm op zee : zij pijnigden zich zeer om het schip voort te krijgen : Jezus was nog niet tot hen gekomen. Maar nauwelijks is Jezus aan boord of de storm bedaart en het schip bereikt de haven. Zonder Mij kunt gij niets doen. Dat geldt ook van den strijd. Jonge mannen, hoe staat gij in uw strijd ? Gij wilt hem toch niet strijden zonder Jezus ? Toegeroepen wordt u : grijpt uzelven aan, spant in al uw kracht. Is het niet het hoogste te overwinnen in eigen kracht ? Is juist dat niet menschwaardig ? Broeders, zij, die zoo spreken, kunnen wel meenen te overwinnen, maar is het daarom zoo ? Ik denk aan een fabel van La Fontaine : Daar is een schilderij, dat veler aandacht tot zich trekt. Het stelt voor een leeuw, die door een man werd overwonnen. Een prachtig stuk is het en de menschen genieten er van dat één hunner den koning van het woud aan zijn macht onderwierp. Er wordt feestgevierd en er is muziek. Maar als het feest zijn hoogtepunt bereikt. . . komt daar dood bedaard een heusche leeuw aanwandelen en — het feest over de ovenvinningsmacht van den mensch is in eens uit, en allen, lofredenaars en muzikanten vooraan, zoeken hun heil in de vlucht. Al die overwinningen in eigen kracht, hetzij over de zonde, hetzij over de rampen des levens, zijn niet anders dan geschilderde triumphen. Straks zal het blijken, eensklaps misschien, dat zij niets beteekenen. Zonder Mij, zegt de Heüand, kunt gij niets doen. Gij kunt u pijnigen, maar gij komt niet verder. Gij kunt u inspannen, maar ontkomen kunt gij niet. Laat u gezeggen door Jezus en neemt Hem gewilliglijk in het schip. Maar ook dan gewaakt en toegezien, dat gij niet van Hem afwijkt. Er is een groot terrein, dat genoemd wordt met den algemeenen naam van onschadelijk. Jonge broeders, denkt er aan: aan de grenzen van het onschadelijke is het glad, heel glad. Velen zijn op dat grensgebied uitgegleden, weggegleden in de wakken van het zedelijke leven. Daar gaapt het gevaar voor ziel en lichaam. En dan, gij kunt, ook als leden van de christelijke jongelingsvereeniging, dicht bij Jezus staan en toch zonder Hem zijn en handelen. Denkt maar aan Simon Petrus, die in Gethsemane, vlak bij Jezus, het zwaard trekt en er op inhakt, tegen Jezus' wil; en die, niet verre van Jezus, in het huis van den Hoogepriester, zijn Heiland verloochent. Broeders, zal het woord des Heeren : »Zonder Mij kunt gij niets doen in uw leven tot zijn recht komen, dan hebt gij gedachtig te zijn aan dat andere woord : »Blijft in Mij en Ik in u. Gelijkervvijs de rank geen vrucht kan dragen van zich zelve, zoo zij niet in den wijnstok blijft, alzoo ook gij niet, zoo gij in Mij niet 'blijft.« O, als de leden van het Jongelingsverbond dat eens verstonden en in praktijk brachten, zou het er in ons land niet beter uit zien? Waar is de invloed, die er uitgaat, alleen reeds van de 2000 leden, heden hier vergaderd? Is die invloed waarlijk een kracht ten goede ? Broeders, niets zonder Jezus, d. i. nooit zonder Jezus en n e r g e n s zonder Hem. De godsdienst — en dat is voor ons Jezus Christus, want zonder Hem geen dienen van God — de godsdienst geen privaatzaak, niet iets aparts, iets verborgens. Niet slechts met Jezus in de binnenkamer — ook dit, en vergeet het niet om gedurig in de eenzaamheid een ontmoeting met uw Heiland te hebben maar dan ook, mede op grond van die ontmoeting, met Jezus in den arbeid, op het kantoor, in de werkplaats, in den vriendenkring, op de markt des levens. Schaamt u Zijner nooit, opdat Hij zich uwer niet schame. Laat het overal en in alles mogen blijken, dat gij met Jezus verkeert. Uw leven is ernstig, het is kort, gij Leeft maar ééns. Kingsley zeide eens : ik zal dezen weg — hij bedoelde zijn levensweg — maar éénmaal gaan. En- hij voegde er aan toe : God geve, dat de wereld er straks beter door is geworden, dat ik dezen weg ben gegaan. Dat zij de wensch, de bede van ieder lid van het Ned. Jongelingsverbond. Hare vervulling is mogelijk, maar alleen door levensgemeenschap met den levenden Heer. Broeders, gebruikt daartoe ook getrouw uwen Bijbel. Stelt u voor, dat er een complot was, dat zich had voorgenomen alle vuurtorens op de kusten der verschillende landen uit te dooven. Zou het niet vreeselijk zijn ? Hoeveel menschenlevens zou dat kosten ! Er is zulk 'n complot, dat tracht uit te dooven al de vuurtorens langs de kusten der eeuwigheid, zoodat de ziel den dood tegemoet gaat zonder licht en zonder troost en zonder vrede. Weest gewaarschuwd, houdt u aan het Woord des Heeren, laat er u door voorlichten en in duisternis komt gij niet om ! Volhardt in het gebed ! Het is het middel der gedurige gemeenschapsoefening tusschen u en den Heer. En waar uw Heiland geheele nachten doorbracht in het gebed, zoudt gij daar dagen, zelfs uren het gebed kunnen misseh ? Schuilt dichter, steeds dichter bij Jezus ! Met mijn Jezus kan ik nimmer stranden. Man van Smarten, heelt Hij alle smart, Keet'nen breekt Hij van gevouwen handen, Bergen rolt Hij van des bidders hart. Jezus blijft met u. Zijn heengaan was geen verlaten. Hij geeft u, ook u, de verzekering : Ziet, Ik ben met u a 1 de dagen tot aan de voleinding der wereld. Amen. Ds. De Haan noodigde daarna de schare uit te zingen Gezang 205 : 3 en 5 en beval de collecte voor kerk en Verbond dringend aan. Thans besteeg Dr. De Moor, Predikant der Geref. Gemeente te 's Gravenhage, den kansel. Z.Ew. sprak ongeveer als volgt: De eerste spreker heeft u opgewekt den Koning der Eere groot te maken ; de tweede u herinnerd aan het woord van dien Koning zonder Mij kunt gij niets doen«; ook het woord, dat ik zal spreken, zij een woord voor den Koning der eere, Die onze hulde zoo waardig is. Dr. De Moor herinnerde aan de geschiedenis van een man, aangetast door een vreeslijke ziekte in den mond, die slechts kon gered worden door het wegnemen van de tong. Toen de operatie zou plaats hebben, werd hem gevraagd, of hij nog iets te zeggen had, voor hij voor altijd de spraak zou verliezen. De kranke opende den mond en sprak : Geloofd zij Jezus Christus. Gelukzalig hij, die in angst en pijn en zelfs in de laatste ure, zoo mag spreken. Geloofd zij Jezus Christus. Is dat niet de blijde uitroep, vooral op dezen dag en vooral in dezen kring ? Indien ik moest vreezen, dat het anders ware, zou ik hier niet durven roepen voor den Koning der eere. Indien het Nederlandsch Jongelingsverbond slechts enkele dagen van parade had en geen innerlijk, geestelijk leven te speuren was, het zoude,niet kunnen opkomen voor de eere van Christus. Indien ik niet wist, dat straks de jonge mannen huiswaarts keerden met de begeerte den Koning der Eere te dienen, ik zou anders spreken. Hier monsteren wij slechts de krachten, die zich den dienst van dien Koning wenschen te wijden, 't Was heden verzamelen, straks keert ieder naar de stilte van eigen kring weder en arbeidt daar voort aan de eenvoudige, maar zoo belangrijke taak der Christelijke jongelingsvereeniging. En gij Gemeente zult huiswaarts gaan, en u de vraag moeten stellen : was het de moeite waard op te komen voor de C. J. V. ? Die vraag heeft de geschiedenis reeds beantwoord. Indien gij den Koning"der Eere kent, dan zult gij ook in dezen uwe roeping volgen. Maatschappelijk, kerkelijk mogen wij misschien niet geheel gelijk denken, en elk in eigen kring leven, maar dit uiteengaan beteekent niets tegenover het vereenigd zijn in liefde voor den Koning der Eere. Met de woorden van den man, die den Koning der Eere niet lichaamlijk heeft gezien, wensch ik dien hoogeren eisch te omschrijven. Spreker las nu Psalm 24 : 7—10 voor. Wij hebben, zoo gaat hij daarna voort, niet uitvoerig de beteekenis van dezen psalm tè ontvouwen. Moesten wij in enkele woorden den inhoud wedergeven, wij zouden dan dit lied noemen het getuigenis voor de Souvereiniteit des Heeren. Reeds in den aanvang spreekt de dichter : dat de aarde des Heeren is mitsgaders hare volheid. Maar zij die in de wereld wonen, denken er niet aan, hun Schepper te eeren, Die die aarde heeft gegrondvest op de wateren. Zij heffen den kreet aan : wij willen niet, dat Deze koning over ons zij. Anders is het met het geslacht Jacob. Dat geslaeht staat aan den voet van den tempelberg, en vraagt: wie zal den berg des Heeren beklimmen en staan in de plaats Zijner heiligheid? En het antwoord is : gij die God vreest, die naar Hem zoekt. Maar dit gold niet alleen den kinderen Jacobs, dit geldt ieder, die Christus den Koning der Eere erkent. Van dien Koning der Eere, die woonde tusschen de vleugelen der Cherubim, zong de psalmist. Voor dien Koning moesten de poorten verhoogd; zij waren altijd hoog genoeg geweest, maar als Hij, die sterk en geweldig is, tot zijn tempel komt, dan is de ruimte niet groot genoeg. Zoo ook mijne hoorders, behoort het bij u te zijn. Doch die koning is niet alleen sterk en geweldig in den strijd, Hij heeft ook overwonnen in den strijd dooide Liefde. Hij heeft ons lief gehad tot den einde toe. De heerschappij van den Koning der Eere rust op de Liefde. Zij die naar God zoeken, erkennen dat gezag, erkennen Zijne Souvereiniteit. Die erkentenis is de kracht, waaruit gij persoonlijk moet leven. De Sterke en Geweldige Koning behoort ook in uw kring het middelpunt te zijn, waarom zich alles beweegt. Diens eere te zoeken, hebt gij ook te bedoelen bij uwe bijbelbesprekingen. Zijne eere is ook het doel van ons Verbond. Indien gij de Schrift onderzoekt, daaruit leeft, dan zijt ook gij sterk en geweldig, ook sterk in liefde. De eisch zich te buigen voor het Woord, geldt voor de gemeente van Christus, geldt ook voor de C. J. V. Zonder de Schrift, het getuigenis van den Koning der Eere, zoudt gij Verbond uw ideaal verliezen. Zonder haar leert gij u niet buigen voor den Koning der Eere. Doch met haar, leert gij ook uw eigen waarde kennen, leert gij roepen : Wie ben ik ? en antwoorden: een arme, ellendige zondaar ! en op uwe vraag : wie is Hij ? antwoorden : Hij is de Koning, de Koning der Eere. Thans gaat spreker over tot het 2e punt van zijn onderwerp: Hoe zal die Koning der Eere worden ontvangen in Zijn Hof, in Zijn Gemeente ? Hij komt tot den geestelijken tempel. Zijn de poorten onzer ziele geopend, om Hem te ontvangen ? Zoo ja, dan zal Hij binnentreden en ons de hoogste onderscheiding zijn om Hem te mogen ontvangen. Op den Hemelvaartsdag zijn de poorten des Hemels geopend, de Koning der Eere betreedt Zijn Hof; de Engelen staan gereed Hem te ontvangen. Maar ook giji wordt opgeroepen Hem eere te bewijzen. Maar dan zult gij wijzen op uwe zwakke kracht. Doch ook van die zwakke kracht wil de Koning der Eere geëerd worden. Begin Hem te eeren in uw privé leven, uw voorbeeld zal anderen sterken, de kring van vereerders zal wijder en wijder worden, tot eens heel de aarde vol zijn zal van de heerlijkheid des Heeren. Dat dan alle poorten zich verheffen, ook voor u,. jonge mannen, levende uit de kracht van het beginsel. Hoe de Koning der Eere de hulde aanvaardt ? Niet voor zich zelf, maar voor den Heer der heirscharen. Eens als Hij wederkeert, zal Hij 't Koninkrijk geven in de handen van Hem, Die is alles in allen. Dan zal alles zich buigen voor den Drieëenen. Eer 't zooverre is, moet er echter op aarde nog veel gebeuren. Gelukzalig hij, die de wederkomst hoopvol mag verbeiden. Dan zal het blijken hoe de C. J. V. een zegen voor velen is geweest, omdat zij daarin den Heere leerden kennen. Komt dan vrienden, de hand aan het werk. Vergeet echter niet, dat gij arbeidt voor dezen Koning in uw dagelijksch beroep ; alleen laat mij u vermanen, sla de pinnen uwer tenten niet al te vast. Toen de tempel te Jeruzalem werd gebouwd, waren de werklieden ijverig bezig alles gereed te maken. De bouwlieden hieuwen de steenen, zuiver glad. Er mocht niets aan ontbreken, immers 't waren steenen voor den tempel. Op den tempelberg zelf mocht niets meer er aan veranderd, geen hamerslag gehoord worden. (Zie 1 Kon. 5 : 18 en 6 : 7). Zoo bereide de Heere ook ons, mede door de C. J. V., in dit aardsche leven, wellicht met veel strijd en zelfverloochening en smart, om ons eens in heilige, plechtige stilte in te voegen in dien hemelschen tempel, die de volkomenheid der schoonheid is. Met de grootste aandacht was ook deze Spreker gevolgd. Nu zong 't zangkoor nog Beati mortui (Zalig zijn de dooden, die in den Heer sterven) van Mendelssohn en Periti Autem (De rechtvaardigen zullen lichten), 't Klonk wonderschoon. Daarna sprak de Bondsvoorzitter het slotwoord: Gemeente van Zwolle! Het is mij eene aangename taak, aan het einde van den 57sten Bondsdag van het Ned. Jongelingsverbond een woord te spreken van diep gevoelden dank. In de eerste plaats aan de Afdeelingen te Zwolle, de Regelingscommissie niet het minst, die met ijver en tact, met toewijding en geestdrift het voorbereidingswerk heeft verricht en straks weer met het opruimingswerk begint. Dank aan het Eere-Comité dat zoo vriendelijk was als een wacht en een macht te staan om haar heen, zoodat zij het Verbond heeft ontvangen op eene wijze, boven onzen lof verheven. Tot ons leedwezen kon de EdelAchtb. Heer Burgemeester dezer gemeente wegens droeve huiselijke omstandigheden niet tegenwoordig zijn. Wij willen straks den Heer smeeken, dat Hij hem en zijne kranke gade nabij zij, trooste en omgorde met kracht. En nu «scheiden doet wee«, en waar men het goed had, komt men gaarne terug. Men zegt, dat wie naar Zwolle wil gaan, »over de brug« moet komen ; wij hebben er niet veel van bemerkt. Dank, burgers van Zwolle ! voor uwe gastvrijheid, gij waart bereid de Bondsbroeders te logeeren, ofschoon gij toch ook niet wist, of gij wel engelen herbergen zoudt ! Aangenaam zal het ons zijn ten v ij f d e n male later den Bondsdag te Zwolle te houden, als wanneer het Reventer — de eetzaal der gasten — zal zijn gerestaureerd en het nieuwe Stadhuis moge prijken met een forschen kloeken toren er op ! Ik ben zoo vrij den Zwollenaren toe te roepen : »tot weerziens«. De Gids voor de Bondsdagen heeft dat uitzicht óns ontsloten, en wij hopen, Zwolle gezien te hebben, niet voor het laatst. Een woord van dank aan Kerkeraad en Kerkvoogdij, aan Organist en Koster en aan de broeders, die voor ons wilden collecteeren. Dank aan het Chr. Zwolsche Mannenkoor, dat er de liefde voor ons Verbond wel had ingezongen, als zij er niet reeds was ingeplant. Dank aan de beide sprekers niet het minst. Dank br. De Haan. Werk hier nog lang tot heil van het opkomend geslacht, ook op het gebied van het Chr. onderwijs. Wat prachtige Kweekschool! Gemeente, houd hem in waarde, maar verafgood hem nooit. En zegene God verder, waarde broeder ! uw arbeid ook onder de jongelingschap ! Ook u, br. De Moor, mijn dank. Dank, oud-Bondsbestuurder voor het bewijs dat gij ons niet vergeet en «verschil van kerk noch vreê noch eenheid rooft.« Gij hebt reeds door uwe tegenwoordigheid br. De Moor den dag aan het »Swarte Water« gemaakt tot een »Witten« dag ! Zegene God u verder in de Hofstad in uw zoo gezegend werk ! Dank, gemeente ! ook voor uwe opkomst, uwe warme belangstelling, uwe sympathie ; we hopen deze nooit te vergeten. En nu ten slotte een woord tot u, Bondsbroeders! Wij gaan heen, maar hoe ? Een vorigen Bondsdag wekte ik u op tot blijdschap en ik wilde dit wel weer doen, want het leven van .den christen is één feest. Maar ik zal dit thans niet doen, doch u liever herinneren aan de prediking vap deze plaats. We zijn hier in de St. Michaëls kerk bijeen en denken aan Michaël, die den lans stoot in den opgesperden muil van den draak. Dat brengt mij op eene gedachte. Kent gij Schiller's : »De kamp met den draak ?« (Spreker schetst den inhoud en zegt dan :) . Ja, de zelfoverwinning is de zwaarste, maar ook de schoonste, de glorierijkste en deze wensch ik u toe. »Als iemand duizendmaal duizend vijanden in een slag overwonnen heeft en als iemand zich zeiven overwonnen heeft,« zegt Buddha, »dan is de laatste de grootste overwinnaar.« Bondsbroeders ! wij hebben vandaag ook over de militairen gesproken. Soldaten van het Kruis, zijt gehoorzaam aan uw Koning en Heer ! Slaat, nu Hij tusschen de gelederen doorschrijdt en vóór u' treedt, de hand aan 't gevest, brengt Hem hét saluut der eere en legt de heiligste belofte af, die ooit van men- schenlippen is gevloeid : »wij blijven U gehoorzaam, trouw tot in den doocL« En dan, gehoorzaamheid maakt den echten, den vurigen, den zegevierenden strijder; dan waagt gij den Michaëliskamp met den draak, die den Didymus-naam draagt: menschbehagen enmenschenvrees, gij schaamt u het Evangelie van Christus niet, gij strijdt en overwint ! Want, vergeet dit niet, dit nooit: In het hemelsch Huisgezin is het gehoorzame kind het gelieTde kind, het geliefde kind het vroolijke kind, het vroolijke kind het echte kind, het echte kind het kind, en al rijmt het, 't zal ook in de eeuwigheid niet ongerijmd zijn : het echte kind, d&t overwint ! Bondsbroeders ! vaart wel ! goede reis ! Tot weerziens, eenmaal in de overwinningsstad, in 't Jeruzalem dat boven is, maar ook, als het Gode behagen mag, op aarde ook nog eens weer in . . . Zwol ! Amen. Deze korte toespraak, gekruid met toespelingen en woordspelingen, lokte soms een glimlach, soms een lach, een traan en dan weder greep zij aan; 't was: „tusschen een lach en een traan". De Voorzitter ging daarna voor in dankgebed. Nog eenmaal klonk het gemeenschappelijk lied, als de schare aanhief: „Hallelujah! eeuwig dank en eere!" Daarna werd de zegen door den praeses biddend op allen gelegd. Aan het spoorstation was het geweldig druk. Eerst werd de trein naar het Noorden uitgeleide gedaan; daarna die naar het Zuiden en Westen. Gez. 180 : 1 weerklonk. Stevige handdrukken werden gewisseld. Tot wederziens! was de algemeene leus. Langzaam stoomden wij langs een rij van Zwolsche vrienden, een laatste groet, een laatst vaarwel, en.... zij lagen achter ons, de Zwolsche Bondsdagen! Mogen de zegeningen diep in onze harten neerzinken en ons er toe leiden om ons meer en meer te geven aan dat heerlijke werk: Jonge Mannen te brengen en te behouden voor Jezus Christus, onzen Koning en Heer. Dat zij zoo! BIJLAGE A. Verslag van den Secretaris, Het Bondsbestuur heeft het voorrecht het volgende over het afgeloopen vereenigingsjaar te rapporteeren. Het wenscht dit verslag te laten voorafgaan door het uitspreken van zijn eerbiedigen dank aan onzen trouwen God, Die het Verbond door vele moeilijkheden heeft geleid, en uitkomsten heeft gegeven verre boven bidden en denken. Mede een woord van hartelijken dank aan allen, die het Verbond, zijn afdeelingen, secties, in den arbeid steunden, een woord van oprechte hulde aan tal van trouwe werkers, die, uitkomsten niet tellend, gaven en krachten stelden in den dienst des Heeren en zijn gezegend rijk wenschten te bevorderen onder de zonen van ons volk. Het Bondsjaar begon blijkens het vorig jaarverslag met een afdeelingen-aantal van 422, te zamen tellende bijna 11.000 leden. Sedert werden de volgende vereenigingen tot het Verbond toegelaten: Amsterdam (Jonathan, Samuël,) Ankeveen, Beets, Berlikum, Dedemsvaart, Deurne, Driel, Gasselte, Helenaveen, 's Hertogenbosch, Krimpen a.d. IJsel, Koekange, Kollummerzwaag, Makkum, Mijdrecht, Nieuw-Amsterdam, Nieuwerkerk, Nieuwolda, Oceterland, Oosterlittens, Oudshoorn, Puttershoek, Roosendaal, Rotterdam (Deutsche Chr. Jünglingsverein), Schalkwijk, Warnswerd, Watergraafsmeer. Totaal alzoo 28 nieuwe afdeelingen. Tegenover deze vermeerdering staat een uittreding uit het Verbond door bedanken of ontbinding van 9 afdeelingen, nl. die te Blijham, Groede, Homburg, Montfoort, Raalte, Rijsse, Twijzelerheide, Veenendaal, Vriescheloo, zoodat per saldo de vermeerdering bedroeg 19 afdeelingen. Het Verbond telt dus thans 441 afdeelingen. Het aantal leden, naar de gegevens, opgemaakt uit de vragenlijsten begin April door den Bondsecretaris verzonden, is 11.405. Wij mogen dus het afgeloopen jaar beschouwen als een voor het Verbond gunstig tijdperk. Vooral ook gunstig, nu menigeen, die niet per se afkeerig is van den dienst des Heeren door sport en rijwiel, vermaken heeft gevonden, die hem niet dringen tot de C. J. V. Verdeeld over de provinciën, komen wij tot de volgende cijfers: Groningen 20 afd. met 579 leden, tegen vorig jaar 20 afd. met 574 leden Friesland 64 „ „ 1202 „ „ „ „ 59 „ „ 1114 „ Drente 15 „ „ 437 „ „ „ „12 „ „ 405 „ Overijsel 45 „ „ 1207 „ „ „ „ 45 „ „ 1167 „ Gelderland 82 „ „ 2119 „ „ „ „ 82 „ „ 1995 „ Utrecht 28 „ „ 668 „ „ „ „ 27 „ „ 674 „ N.-Holland 52 „ „ 1555 „ „ „ „ 47 „ „ 1435 „ Z.-Holland 91 „ „ 2953 „ „ „ „ 88 „ „ 2884 „ Zeeland 30 „ „ 442 „ . „ „ „ 30 „ „ 448 „ N.-Brabant 13 „ „ 203 9 „ „ 174 „ Limburg 1 „ „ 20 „ „ „ „ 1 „ „ 17 „ Buiten NederKJ ^ „ 20 „ „ 2 „ „ 92 „ 442 „ „11405 „ „ „ „422 „ „ 10979 „ De vermeerdering van het aantal afdeelingen is voornamelijk dus te plaatsen in de provicien Friesland (5), Drente (3), N.-Holland (5), Z.-Holland (3), N.-Brabant (4). Deze cijfers geven te denken in verband met gebrachte bezoeken, het bestaan van Provinciale Commissies, en den arbeid van enkele personen uit de provincies zelf. 't Aantal Bondsleden buiten de afdeelingen vermeerderde van 195 tot 230. Ernstiger dan ooit hebben de beide Bondsagenten getracht de afdeelingen zooveel mogelijk te bezoeken. De heer Van Bommel had dit jaar meer speciaal als arbeidsterrein Gelderland en Overijsel, terwijl onze jongste agent, Groningen, Drente en Zeeland gedurende langeren tijd bezocht en voorts in verschillende andere provinciën in bepaalde kringen van afdeelingen kleinere rondreizen maakte, 't Plan is in overweging om br. Schmal gedurende korteren of langeren tijd in de.eene of de andere provincie te stationeeren, opdat hij gemakkelijker de in die provincie gevestigde afdeelingen zal kunnen bereiken. — 't Spreekt vanzelf, dat behalve deze reizen nog enkele andere dienstreizen noodig waren, ook naar die plaatsen, waar wij met redelijken grond mochten verwachten eene vereeniging te kunnen stichten. Bekend mogen we veronderstellen, dat de heer Van Bommel mede belast werd met de zorg voor het Bureel, waarin hij werd bijgestaan door den heer Klerekoper. Met den gesta^en groei van het Verbond is het niet onverklaarbaar, dat er hier en daar getracht wordt, den invloed te verminderen. Wij bedoelen dit geenszins in kwaden zin, gelooven aan de eerlijkheid en de goede trouw van hen, die daaraan medededen, kunnen echter ons niet vrijmaken van de gedachte, dat veel wat gedaan werd, blijk gaf van o. i. verkeerde inzichten of wel van onbekendheid met doel en grondslag van het Verbond, en den heerlijken zegen, dien God op 57 jaren arbeid wilde geven. Tegenover veel alval, staat het meer positief belijden van den Christus. In tal van afdeelingen heerscht opgewekt geestelijk leven, dat naar buiten wordt uitgeleefd, 't Vorig jaar bracht ons een referaat van Ds. Knap, te Groningen, sturend in de richting van een Verbond met getemperd kerkelijke kleur, dit jaar bracht ons een poging van de Redactie van de „Waarheidsvriend" wekelijksch orgaan van den Gereformeerden Bond tot verbreiding en verdediging van de Waarheid in de Nederl. Hervormde Kerk, om te trachten te komen tot een Nederlandsch-Hervormden Bond van Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden grondslag," of 't gelukken zal, we weten het niet, wij gelooven het wel, er zijn wel andere dingen verwezenlijkt, maar wat wij ook gelooven is, dat als de J. V. ooit daadwerkelijk gebezigd wordt als hulp bij de verbreiding of verdediging der waarheid in welke kerk dan ook, het zeer spoedig met haar gedaan zal zijn. Dan is het kloeke woord van Ds. Wagenaar ten Haagschen Bondsdag gesproken, ons een profetie voor de blijvende schoone toekomst van onze Bondsidee; doch — 't zij niet met scherpte gezegd — daarover bewaart genoemde Redactie het stilzwijgen. Wij mogen hier geen polemiek voeren, toch meenden wij bovenstaande niet onvermeld te mogen laten. Dit jaar bracht het Verbond eene oplossing van de questie Westland. In aansluiting met het medegedeelde ter vorige algemeene vergadering werd een referendum uitgeschreven, waaraan door 219 afdeelingen, samen uitbrengende 843 stemmen, werd deelgenomen. 110 stemmen verklaarden zich voor de voorstellen Westland, ter vorige vergadering gedaan, 229 er tegen; 176 stemmen vóór herroeping van het besluit te Dordrecht genomen, 151 er tegen. Eq of het Bondsbestuur nu meent, dat de zaak, waarover het ging, daarmede voor het Verbond is afgedaan? Kort en goed, neen! Getuige o. a. het door het Bondsbestuur op de agenda van dezen Bondsdag geplaatste punt in betrekking tot rechtspersoonlijkheid. Herhaalde malen waren de voorstellen Westland onderwerp van bespreking in de Bondsbestuursvergadering, steeds stuitte men, in welke richting men het Besluit Dordrecht wenschte uit te voeren, op tal van practische bezwaren. Dat Jan Evers in het Maandblad van Westland het Bondsbestuur een verwijt ervan maakt, dat het niet een goeden weg voor de uitvoering heeft gevonden, 't zij zoo; maar, dat hij het onderneemt om 't Bondsbestuur te beschuldigen het recht te vertreden is eene aanwrijving, die 't ons onmogelijk maakt met dien schrijver over de zaak te debatteeren. De Bondsbestuursvergaderingen werden regelmatig eens per drie maanden gehouden; de Dagelijksche Commissie kwam geregeld minstens eens per maand te zamen. De in deze vergaderingen behandelde onderwerpen waren: Bestuursverkiezing na de Bondsvergadering. De aftredende leden de Heeren B. J. Gerretson en E. Sillem, werden beiden in hun respectieve functie (2e Vice-Voorzitter en Penningmeester) herkozen. Besluit om de vacature in het Bondsbestuur, ontstaan door het bedanken van den heer Abbringh te Groningen onvervuld te laten tot de e.k. Algemeene vergadering. Kennisneming van het besluit der Prov. Commissie van Friesland, houdende benoeming van Ds. Langman van Harlingen als adviseerend lid van het Bondsbestuur. Rapporten van den Algemeen-Secretaris en den Agent van hun arbeid en van den stand der zaken ten bureele, welke rapporten vaak aanleiding geven tot besprekingen van zeer uiteenloopende richting. De Financiëele toestand van het Verbond. Dankbaar noteeren wij daaruit de mededeeling, dat aan het Verbond een gift werd geschonken van f 1000.—, met leedwezen vermelden we dat onze Penningmeester steeds moest klagen over een tekort, ondanks de vele vriendengiften en de bijdragen der afdeelingen. Was er iets, waarover het Bondsbestuur zich verblijdde, dan was 't vooral 't medeleven van de vrienden, die gaarne een uur arbeidens over hadden in het Bondsbelang. Al die vrienden hartelijk dank. De algemeene regeling voor de Sectie-vergaderingen ten Bondsdagen. Aan de bespreking over dit punt werd mede verbonden de behandeling der vraag: Heeft het Bondsbestuur voldoende voeling met de verschillende Commissies? Voorwaar geen vraag van reine theorie. Een eerste schrede op het pad, leidende tot meer contact, was de verzending eener noodiging aan de Commissie voor takken van arbeid om eens met het Bondsbestuur te confereeren. Die vergadering had 19 Januari 1910 plaats. Velerlei punten werden besproken; naar wij vertrouwen zullen die besprekingen haar nut niet missen. Een dadelijk gevolg van het onderhoud was het vaststellen van eenige bepalingen voor de Commissie van correspondenten. De arbeid dier Commissie wordt daardoor meer geregeld. Het behoeft bijna niet vermeld, dat toen ook ter sprake kwam de arbeid der Correspondenten. Aan hen is het Verbond veel dank verschuldigd voor hetgeen zij reeds deden, maar aan het einde hunner taak zijn de vrienden zeker nog niet. De groei van het aantal dezer functionarissen is vooral het afgeloopen jaar zeer sterk geweest; voor de Commissie zeker een reden tot blijdschap, maar mede een aanleiding om te trachten, in overleg met het Bestuur, een corps te verkrijgen, dat keurkorps mag heeten. Wij wagen het niet in dit verslag nieuwe banen aan te geven, immers het afzien van den afgelegden weg is in casu onze taak. In de Bestuursvergaderingen trachtte men nieuwe wegen te openen. Besluiten in die richting waren b.v.: Het benoemen van een Commissie om advies te geven op de volgende vragen: 1°. Op welke wijze behoort het Bondsbestuur de oprichting van C. J. V. te bevorderen? 2°. Op welke wijze moet dat Bestuur de tot standkoming van Verbondsringen en Prov. Commissies bevorderen? 3°. Op welke wijze wordt het juiste contact tusschen Ringen, Prov. Comm. en Verbond gelegd? 4°. Behoort het Bondsbestuur meer dan tot heden leiding aan den arbeid van C. J. V., Ringen en Prov. Comm. te geven? Zoo ja, op welke wijze kan dat geschieden? Het rapport der Commissie bracht helaas niet, 'wat men gehoopt had. Wel werden enkele aanwijzingen gegeven, doch een advies aan het Bondsbestuur bevatte het helaas niet. Wij kunnen niet ontkennen, dat deze uitkomst ons zeer tegenviel. Met opzet waren in de Commissie geen leden der Dagel.'Comm. benoemd, welke Comm. de vragen had gesteld, wel de Algemeen-Secretaris. Of daardoor geen voldoende contact met de voorstellers werd gelegd ? Inmiddels blijft het Bondsbestuur ter zake diligent. Een enkele verbetering naar aanleiding van het gevraagde advies werd ingevoerd, 't Was de wijziging in de bestaande Commissie voor de Ringen. Blijkens de agenda der Bondsvergadering heeft zij haar taak aanvaard. Mede kwam in het rapport der Commissie benoemd om nieuwe banen, of oude paden aan te geven voor den arbeid der Knapenvereeniging. Dit rapport is nog in behandeling. Indien het Bondsbestuur de voorgestelde veranderingen kan aanvaarden met instemming van het Verbond, of anderen steun verleenen, het zou daarmede een zeer groot belang dienen. Tal van afdeelingen toch meldden in hun antwoord op de door den Bondssecretaris haar gezonden vragenlijsten: Onze afdeeling telt zeer vele oud-leden der Knapenvereeniging, enkele bv. zelfs spreken van: 13 van de 23, 8 van de 16, bijna allen van de 52, alle leden zijn oud-leden der Knapenvereeniging. We mogen niet met stilzwijgen voorbijgaan, dat in enkele afdeelingen tusschen Knapen- en Jongelings-, zelfs Jongemannenvereeniging een nieuwe groep is ingelegd, nl. die der jongelieden-vereeniging, wier leden van 16—18 jaar oud zijn. De Bondsuitgaven waren mede onderwerpen, die in de Bondsbestuursvergaderingen de aandacht vroegen. In de Juli-vergadering werd besloten op voorstel der Boderedactie-commissie het aantal harer leden uit te breiden tot vier en zich bij de keuze der leden niet uitsluitend te bepalen tot den kring der Bondsbestuurders. Gekozen werden de heeren, wier namen in het hoofd van De Jongelingsbode sedert 1 Januari 1910 worden vermeld; 't was reeds vroeger officieel gemeld, dat zij allen niet vreemd waren aan de samenstelling van ons orgaan; door het gevallen besluit werd de verhouding echter anders. Moge aan de Commissie al een crediet voor onkosten zijn toegestaan, wij stellen er echter prijs op te verklaren, dat haar arbeid een geheel belanglooze is. Voor meerdere bijzonderheden verwijzen we naar het verslag der Commissie zelve, kunnen echter een welgemeende dankbetuiging niet in de pen houden, tot allen die hunne medewerking meer of minder regelmatig verleenden. Alle namen noemen gaat niet, we wijzen slechts op de medewerking van den heer K. Wielemaker, Mr. Yerkouteren, Dr. Slotemaker de Bruine, Ds. B. Tichelman. We mogen evenmin nalaten onzen dank te brengen aan alle vrienden, die in boven genoemde vragenlijsten hun oordeel uitspraken over den inhoud van het orgaan. Naast enkele opmerkingen, die de Redactie-commissie ernstig zal overwegen, kwamen een paar aanmerkingen, die via de Redactie met de betrokken afdeelingen zullen worden behandeld. We zijn ten slotte dankbaar ervoor, dat het werk der Redactie en hare medewerkers bijna algemeene waardeering ondervindt, o.a. ook mede blijkende uit de stijging van 't aantal abonné's tot ruim 5000. Jammer, dat de advertenties het afgesloten jaar niet zooveel opleverden als we verwacht hadden. Het liet zich aanzien, dat de exploitatiekosten van Jong Holland weder een belangrijk verliescijfer zou aanwijzen, al blijkt thans dat het niet zoo groot is als door den Penningmeester bij de indiening zijner begrooting werd verwacht. Hoe belangrijk wij het ook achtten een blad voor onze knapen te hebben, toch werden de groote offers, die het jaarlijks vroeg, te zwaar. Staking der uitgave zou eene oplossing geweest zijn, zeer veel gelijkend op een noodsprong. Een bespreking in de Dagel. Commissie met den Redacteur van het blad, leidde er toe, dat den heer De Boer werd opgedragen bij de redactie ook de administratie van het blad op zich te nemen, en dat hem een tegemoetkoming van ten hoogste f 100 voor het jaar 1910 werd toegezegd. Deze opdracht werd aanvaard. De eerste mededeeling van dezen nieuwen stand der zaken hield ook in de aankondiging dat de abonnementsprijs werd teruggebracht tot f 1.—. Wij wensehen hartelijk den heer De Boer en zijn staf van medewerkers wijsheid en zegen toe. Christophilus mocht dit jaar een zeer bijzondere ontvangst genieten. De samenstellers hadden besloten den prijs te verlagen in de hoop daardoor het debiet te vermeerderen. Die verwachting werd niet beschaamd. Bijna 5000 exemplaren vonden gereede afname, slechts de ietwat duurdere gebonden exemplaren wachten nog op koopers. Een deel van vorm en inhoud werden mede door de commissie van samenstellers gewijzigd. Menige verandering zal een verbetering blijken; dat de statistiek van andere Jongelingsbonden, en ook opgave van bij geen Verbond aangesloten vereenigingen, worden gemist, is ons, die anders gewend zijn, vreemd. Over de rooster der bijbelbesprekingen werden in de vragenlijsten eenige opmerkingen gemaakt, die, naar het ons voorkomt, niet juist zijn. De samensteller is o. i. dit jaar zeer gelukkig geweest. Dat de vrienden de Bijbelboeken achtereenvolgens willen behandelen is hun natuurlijk vrijgelaten, dat zij daardoor echter den leden ontnemen het nut der door De Jongelingsbode geboden voorlichting, !S een feit, waarvan de beteekenis niet te onderschatten is We willen geenszins aan de goede bedoeling twijfelen, maar als een der aideelingen ons meldt: onze leden zijn niet onderlegd, daarom beginnen we met Genesis om met Maleachi te eindigen, dan achten we dit, zacht uitgedrukt, eene verkeerde methode. De Kalender verscheen dit jaar ook weder — helaas niet zoo tijdig, als wij dit gewenscht hadden, waarvan de schuld echter niet bij het verbond li^t. De uitvoering was ook, vooral wat brocheeren betreft, met onberispelijk. We maken deze opmerking niet om nu eens een standje uit te deelen, maar om ons voor te nemen 't volgend jaar te trachten het doel — een net uitgevoerd, goedkoop pi opaganda-boekje te hebben — beter te verwezenlijken. Gaarne zullen we dan ook ons van de aanwijzigingen van enkele afdeelingen bedienen. Hoe gaarne hadden we gemeld, dat eindelijk de Liederen-bundel voor het Verbond was verschenen, 't Heeft er om gespannen, dat dit waarlijk zou plaats vinden. De benoemde commissie is, naar wij weten, ijverig aan het werk geweest. De keuze was gedaan, vorm vastgesteld (handig zakformaat) maar een auteurs-recht questie maakte afdrukken onmogelijk. Toch meenen wij, dat binnen korten tijd de Bundel het licht zal zien. Twee buitengewone zaken vorderden mede nog de aandacht van het Verbond. De eerste was het aanbod van het gebruik van een groot stuk heidegrond onder Lunteren, teneinde daarop een zomerkamp te kunnen stichten. Steller dezes had het genoegen met den notaris ter plaatse de noodige opnemingen te doen. Het terrein, gemakkelijk te bereiken, in het centrum van het land leek hem zeer geschikt. Plannen werden ontworpen, waarbij gehoopt werd op medewerking van de Regeering, daarin bestaande, dat zij ons in gebruik zou geven de noodige tenten. De vriendelijke tusschenkomst van een zeer invloedrijk persoon bracht ons echter het bericht, dat dit kon geschieden indien het Verbond verhooging der volksweerbaarheid bedoelde. In hoeverre dit het geval is, laten wij onbeslist, doch zeker is het, dat ons zomerkamp niet bedoelde te zijn een oefenplaats voor marcheeren, tirailleeren, attaqueeren, maar wel een plaats, waar onze bondsleden, vooral de werkers, eenige dagen samen konden zijn. De onafzienbare Luntersche heide moest voor het Verbond worden het terrein, waar de vrienden, vrij van alle beslommeringen, elkander onder goede leiding konden sterken voor nieuwen arbeid. Of we dus ons accept van het vriendelijk aanbod moeten terugvragen ? Geenszins meenen we, vooral niet, omdat het samenvallen van besprekingen over een „ Erholungsort" een kampterrein met de aanbieding — zoo ongezocht geschiedde, dat we daarin een vingerwijzing gelooven te zien. Of onze gedachten zich moeten wijzigen en misschien Lunteren de plaats moet worden voor een vast gebouw van ons Verbond .... doch daarover sprak het Bondsbestuur nog niet. Inmiddels den schenker onze hartelijke dank; zijn aanbod getuigt van groote liefde voor onze zaak. Wij hebben beloofd zijn naam niet te noemen, wij vertrouwen, dat de blijde verrassing, die uw verslaggever moet hebben verraden, toen hij enkele uren vertoevend in het stille Nunspeet, onverwacht door den Bondsvriend, eenige dagen daar logeerend, voor deze zaak werd aangeroepen, wel het bewijs moet geleverd hebben, dat 't aanbod met dank zou worden aanvaard. Als laatste punt voor dit deel van het verslag bewaarden we de Wereld-Conferentie te Elberfeld-Barmen. Ons Verbond was daar door ruim 80 personen vertegenwoordigd. Aan ons land was het referaat toegewezen: de C. J. V. en de Zeelieden. We waren zoo gelukkig Dr. J. Lammerts van Bueren van Amsterdam bereid te vinden het referaat te leveren. We wagen het niet hier indrukken weer te geven. Elk die De Bode, of De Nederlander, of Het Nieuws van den Dag gelezen heeft, weet welke heerlijke dagen in het Wupperthal werden doorleefd, 't Is dan ook geenszins te verwonderen, dat verscheidene bezoekers door onze afdeelingen werden genoodigd hunne indrukken ter Conferentie ontvangen weer te geven. Van nabij zijn wij ermede bekend met hoeveel aandacht dat verhalen werd gevolgd, 't Staat bij ons vast dat de door de bezoekers ontvangen zegen, wederom over menige afdeeling werd uitgestort. Enkele vereenigingen deelden ons dat ook mede. We mogen niet nalaten in dit verslag te wijzen op den arbeid van verschillende Commissies; wij doelden reeds op het werk van die voor correspondenten en ringen, noemen thans de Commissie voor Letterkunde, die voor den Witte-kruis arbeid, die voor de Emigranten-arbeid, die voor de Zending, die voor Drankbestrijding door Geheelonthouding, die voor het werk in Indië. Deze volgorde is eene gansch willekeurige, staat in geen verband met het groote belang, dat iedere Commissie behartigt. Voor den arbeid der eerste vier Commissies kunnen wij volstaan met verwijzing naar de door haar gegeven verslagen, in De Jongelingsbode gepubliceerd. Wie zal eigenlijk naar waarheid kunen schatten den grooten zegen die het werkzaam optreden der Commissies heeft gehad en steeds nog heeft? Elk die, zooals de leden van het Bestuur in de gelegenheid is, om van nabij kennis te nemen van het werk van de verkregen resultaten, moet uitroepen: Ziet, wat groote dingen doet onze God. Bijzonder bekend werd dit jaar de arbeid onder de Emigranten en die van het Witte-kruis. De eerste had en heeft een trouw verzorger in onzen broeder Wagenaar te Rotterdam, daartoe door het Wereld-Comité ten vorige jare benoemd. De laatste had een rijk gezegend werker in onzen tweeden agent; thans niet meer. Tegen de emoties van zooveel zonden en lijden bleek ook hij niet bestand. De Commissie voor den arbeid in Indië is nog bezig aan het voorbereiden van het werk. In Insulinde beginnen, moet gelijk staan met zóó aanvatten, dat de zaak menschelijker wijze gesproken, moet slagen. Wij hopen spoedig in staat te zijn meer te kunnen melden, vergeten we echter niet, dat de correspondentie met Java tijd vordert. 't Zij ons thans nog vergund een blik te slaan op den arbeid der afdeelingen en hare organisaties. Wij mogen zeker wel vooropzetten, dat het ondoenlijk is in het bondsverslag al het voor de afdeelingen belangrijke te vermeldenwij kunnen slechts hier en daar een greep doen. Langzaam aan verkrijgt het geheel een organisatie, die telkens wijder kring trekkend, begint bij de afdeelingen om ten slotte in het Verbond zijn grootsten kring te hebben. Er sta echter vast, dat al wat door die organisaties gedaan en verricht wordt, moet strekken en strekt om den plaatselijken afdeelingen hulp te bieden. Ringen provinciale Commissies, heel het Verbond heeft geen andere taak dan deze. Nooit treedt het Verbond als geheel op anders dan in zijn algemeene vergadering. Heel het jaar wordt „getrennt marschiert", om aan het einde daarvan „vereint zu schlagen" Doch de legerkorpsen houden voeling met elkander. Ware dat niet zoo, de opmarsch reeds zou mislukken. Kunnen we het ons indenken! dat alle plaatselijke afdeelingen eenvoudig zonder eenigen band' geheel los, naast elkander staan? Isolement en solidariteit hebben' denzelfden stam, maar alléén staan en als één staan, is nog niet hetzelfde. De vragers van: „wat nut" mogen sterk zijn in hun eenzaamheid, maar zij vergeten toch niet, dat zij hun medeleden den ruimen blik niet laten geworden, dien samengaan met anderen geeft. Stelde men ons de vraag: meent ge, dat de arbeid der C. J. V. veld wint, dan zou het antwoord zijn: zeer zeker. Doch daartegenover staat, dat de heerlijkste lusthof een wildernis wordt als de tuinlieden niet arbeiden. Waar flinke tuinlieden den hof verzorgen, daar ligt wel niet de wasdom in hunne hand, maar ook belemmeren zij den groei niet, integendeel. En, dit voorop gesteld noodigen wij elk dringend uit eens te informeeren hoe het komt.' dat het in de eene afdeeling zooveel beter gaat dan in de andere' Rotsvast staat dan onze overtuiging, dat het hun, die medeleven met anderen, hun die iets doen, oneindig veel voorspoediger gaat, dan hun, die wachten, de armen slap in den schoot. Wij kunnen' niet alles opnoemen, wat werd gedaan trouwens de rubriek van den arbeid in de Bode maakt dit overbodig; we wenschen dit jaar eens de aandacht te vestigen op de rij van onderwerpen, die voor de afdeelingen werd behandeld door verschillende sprekers, wien wij hartelijk dank brengen voor hetgeen zij in het belang der Vereenigingen deden. Zij, die partij weten te trekken van anderer voorbeeld, zullen voor een bestudeering dier lijst zich gaarne eenige moeite gunnen. Wij trachtten de onderwerpen in rubrieken saam te brengen. Volledig is de lijst natuurlijk niet, doch de conclusie mag ook daaruit zeker weder getrokken, dat de C. J. V. nog altijd haar levensdoel verwezenlijkt. Behandeld werden: Vereenigingsonderw. Ds. Bakker (Koudum) Verhouding tusschen gemeente en de J. V. Ds. Beukenhorst (Sluis) de Wereldconferentie. Ds. Boschmate (Ruurlo). De sieraad v. d. Chr. Jongeling. H. v. d. Dool (Baarn) De Wereldconf. W. de Graaf. Iets uit het leven van George Williams. W. Hoge weg (Hengelo) De Bijbel en de jongeling. G. Kreijenbroek (A'dam) De C. J. V. en haar arbeid. Ds. J- Langman (Harlingen) De J. V. in de gemeente. id. De Gemeente en de C. J. V. J. J. la Maitre. Drankbestrijding in het N. J. V. J. A. Meijer (Wijhe) Het werk onder de militairen in Ned. Indië. Joh. v. Meggelen. Des Jongelings wapenrusting. Ds. Ossewaarde (Nijmegen) De Jongelingsvereen. Ds. J. L. Pierson (Groningen) Het vereenigingsleven. Ds. Pijnacker Hordijk. De J. V. in verband met de Zending. A. L. J. Schmal. Het Nut eener Q j y Treffer (Sliedrecht) De C. J. V. en het Socialisme. W. Wagenaar (Rotterdam) Doelen wijze van arbeiden onder de Emigranten. Wessels (Goor) Ontstaan, werking en doel der C. J. V. L. Waoldrik. De Chr. Jongel. en zijn sociale roeping. L. G. James. Wereldconferentie te Barmen. J. Rauws (Rotterdam) Drie wereldconf erentiën. Ds. P. Stegenga (Garderen) De wereldbond. Ds. P. Veen. Iets over de wereldb. De wereldconferentie. W. Wagenaar. Iets over het werk v. d. W. B. onder de Jongelingen. »De Wereldconf. te Barmen. D. Willemse. De Wereldconferentie te Barmen. Geschiedkundige. W. Gilles. (Utrecht) Een bijna vergeten prins in het huis v. Oranje. Ds. Herwerden (Brummen)Anselmus Ds. Hoogerzeil (Vorden) Franciskus v. Assysie. Ds. J. D. J. Idenburg. Maria II Stuart. Ds. D. Kuilman (Lellem) De Makkabeën. Dr. v. d. Meere. Het monnikwezen. Ds. J. J. v. Noort (Amsterdam) Gerhard Terstegen; 't Is Oranje, blijft O., 't is O. Boven; Petrus Datheen. J. Postmus. (Amsterdam) Juliana von Stolberg. Ds. Verdoes Kleijn. Iets over de z.g. gevangenschap geschriften der kerk. Ds. Vunderink (Amersfoort) Judas de Makkabeër; De profeet van Florence. Ds. G. H. Wagenaar (Rotterdam) Tweeërlei stroomingen in de Kath. . Kerk en in de middeleeuwen; Luther en Erasmus. Maatschappelijke, Kerkelijke en Godsdienstige onderwerpen. Air. J. Ankerman (Haag). De kerk en het 11e gebod. D. P. Blaauw (Beekbergen). Volksverlicht., menschw., bestaan. Ds. Briët (Utrecht). Savonerola. D. P. G. Boorsma (Parrega) Het leven en streven v. Joh. Calvijn. Ds. Brandsma. »De arbeidskwestie.« J. Bulten. Geheelonthouding. Ds. Doevedans. Christus en de arbeid. Ds. L. W. Erdman (Briele) John Knox. J. J. A. Fermantzen. Het wezenlijk onderscheid tusschen het Roomsche en Prot. geloof. Ds. J. A. Gerth v. Wijck. De Neder]. vluchtheuvelkerken tijdens de Herv. Ds. J. Hoogenraad (Meppel). Indrukken v. h. kerkel. leven in Engeland. Ds. H. W. M. Hopkes. «Solidariteit.* Ds. J. J. v. Ingen (Woubrugge). «Calvijn en Geneve.« J. Knoppers. Het chr. Sociale leven. Ds. Koenraad (Waal). De Kerk. Ds. J. F. de Klerk. Nederland en Oranje. Ds. A. Klinkenberg. De toekomststaat. Kolijn (Gouda). De eerste beginselen of het ontstaan van het socialisme, id. «Geheelonthouding.« Ds. C. L. Laan (Brussel). Het onderlinge verband der Godsdiensten. id. De monotheïstische achtergr. der polytheïstische godsdiensten. Ds. J. H. Landwehr (Rotterdam). Het rijk des lichts of de wereld der engelen. Ds. G. Mansvelt. Een en ander over het Methodisme. Ds. Marang (Midlum). Socialisme en Communisme. Ds. P. J. v. Melle. Vinet. Joh. v. Meggelen. Social. beloften en hunne vervulling. Ds. G. D. A. Oskamp (Westeroord) Hyron. de Savonorola. Ds. Jac. Pap. Kohlbrugge's leven, v. Praag. (R'dam) Godsd. gevoelens v. d. hedend. Jood. Dr. Salomons (Hengelo) Luther. Dr. Schokking (den Haag). Mode, zeden en Wet Gods. Ds. Schrieke (Ensch.) De inrichting der Ned. H. Kerk. Ds. F. W. C. L. Schutte. »Joh. Calvijn.« A. L. Soetekouw (Gendringen) Kerkhervorming. Schokking (Bosch). De zed. grondslagen onzer M. Severijn Jr. De Gilden. Smit. Socialisme en Christendom. Visscher. De Chr. Historische Partij. Ds. H. Visser. De S jciale gedachte van het Onze Vader. Waal Malefijt J. J. »De Eed.« Mr. W. J. M. Weersma. De doodstraf. N. v. Zalinge. De godsdiensten in den Archipel. Bijbelsche onderwerpen. Ds. J. Barbas (Hengelo). Ps. 119 ; 9—16. De profeet Amos. Dr. N. A. Becht (Loosduinen). David als opr. Jongel. Ds. Beerens (Varik) Het Leger des Heils. Ds. Boerma (Siivolde). Onderz. de Schrift. Ds. G. H. Beekenkamp (Delft). De profeet »Daniël«. id. »Der Jongel. sieraad is hun kracht.« Ds. H. Bogers (Tuyl). 1 Kon. 3 : 5—11. Ds. P. Bokman (Schiedam). 1 Petr. 5 : 8 en 9. Ds. Brums. Het geloof in verband met de wetenschap. J. Deetman. Hervorming. Ds. Douwes (H. Keppel). EbenHaëzer. Ds. Eegeman. (Willemstad). De wachtstemmen i. h. vervallen Sion. Ds. A. Eekhof (Diemen). Luk. 12: 35, 36. Waken, werken, wachten. Ds. v. d. Flier (Colmschate). De prof. Jeremia m. het licht van zijn tijd. G. J. Gilles. Utr. Palmzondag tot Paasch. Ds. M. M. den Hartog (Haag). Daniël nu had open vensters naar Jeruzalem. Ds. Hospes (Workum). Melchizedek. Ds. Chr. Hunningher. Bijbelpoëzie. Ds. v. Ingen. De Bijbel. id. Israëls groote verzoendag. Ds. J. G. Klomp (Wassenaar). Col. 4 : 1. Prof. H H. Kuiper. Mozes dood. Ds. W. de Lange ('s-Gravenhage). Daniël als type van den Christus en van den Christen. Ds. Joh. Langman. Der Jongel. sieraad is hun kracht. Dr. J. C. de Moor. Wat is waarheid? J. Nieuwenhuis (Utr.) Judas Iskarioth. Ds. Nolke (Hattem). Schriftstudie n. Matth. 24. Ds. J. J. van Noort. 1 Cor. 16 : 13 en 14. Psalm 103. G. van Noort (Oostzaan). De symboliek in de H. Schrift. Ds. Pasma. Ps. 119 : 9. Ds. G v. Ramshorst (Dedemsv.) 2 Petr. 3 : 18. Ds. Siega (Helledoorn). Uw naam worde geheiligd. G. H. Thoden v. Velzen. Psalm 150. M. Terheide. Psalin 1. Ds. A. Troelstra (Utrecht). Het zout der aarde. id. De wederkomst v. Christus. Ds. v. d. Meulen (Welsum). Genesis. G. Wessels (Goor). Hand. 8 : 1. Ds. J. H. Wensink (Alphen). «Onverhoorde gebeden.« - Allerlei. P. v. d. Akker. Een reisbeschrijving. Ds. v. d. Akker (Baambrugge). Kloosterling of Zendeling. H. A. de Boer (Amsterd.). Boeken, welke men niet moet lezen. L. Bracht (Werkendam) Voor en over het dagenlijksche leven. v. d. Broek. Iets over de bijen. W. T. v. d. Broeck. Alcohol in het lichaam. d. Bruin (Maarssen). Ideaal of werkelijkheid. Sergt. Maj. Bos (Doesburg). Het leven in de kazerne. Ds. Brandsma (Ellecom). Geestelijke stroomingen in onze tijd. Ds. Bunck (Maassluis). De wandelende jood. J. Dijk. Een wandeling door Parijs. J. v. Essen (Rotterd.). De arbeid v. Jeruel in Donkerst'Rotterdam. B. J. Gerretson. Ernst en schets. Ds. M. v. Grieken (Ameide). »De Twijfel.« A. Harmsen Jr. Oudere tijdgenooten. Ds. d. Hart (Hengelo). Jongelingen voor en tegen Christus. C. G. Harrenstein (Amsterd.). De Nijl v. Alex tot Philac. Ds. G. H. Haspels. Het geestelijk lied. Ds. M. M. den Hartog (den Haag). Het geweten. Hemmerding. Temperamenten. J. Hoogwerf (Rotterd.). Een fabrieks- jongen en een dienstmeisje. Horn (Groningen). Bunyan. Ds. Hulsberger. Weest verblijd. Dr. J. D. J. Idenburg (Amsterd.). Het chr. gezin. Ds. S. H. J. James (L. Zwaluwe). De onbest. gedachtengang en het genie. J. Kooiman. Jeruzalem. Dr. E. J. Krap (Zwolle). Het leerstellig element in het persoonl. geloofsleven en in het leven der Kerk. Ds. C. L. Laan (Brussel). Terugval tot type (Darwin). Dr. Lind v. Wijngaarden (Putten). De geestelijke strijd. Ds. Lindeboom (Groningen). Het ideaal der liefde. Mej. H. S. S. Kuyper. De Amferi- kaansche vrouw. J. J. la Maitre (Zwolle). Rembrandt en zijn kunst. J. Ph. Marraelstein. Jezus Christus en de kinderen van onzen tijd. Ds. J. P. v. Melle. De philantroop Shaftesbury. Dr. J. C. d. Moor. De bewijzen v. h. Godsbestaan. Ds. C. H. Nolke (Deventer). Neer- lands vlag. Ds. J. J. van Noort. Een echte Domine een warm schoolvriend. Een standvastigen jongelingsschaar. Eenige commondo's v. d. nieuwen opmarsch. De geestelijke stroomingen van onzen tijd. Reisindrukken in de land. v. d. Nijl. Jan Luyken. Ds. Noordzij (Kampen). De strijd v. kon. Sanlierib en Hiskia in het licht der jongste ontdekkingen. Cr. y. Ormel. De sacramenten der R. Kerk. Ds. C. v. Oosterzee (Boxtel). Iets over mijn Ind. dienstjaren. Ds. C. J. van Paasen (Haarlem). Karma en Zonde. Ds. de Planque. Een gesch. van klokgelui. B. Posthumus Meijes (Amsterd.). Een wandeling door de Amsterd. Kerkgebouwen der. Ned. Herv. Gemeente. Ds. C. R. Rijnenberg. Een redenaar uit den ouden tijd. Ds. W. Schoch. Het dierlijk magnetisme. Ds. Schulte (Groningen). De apgr. in Babb. en Syrië. Ds. Slot (Rekken). Gij plukt den vrucht van uwen weg. Ds. v. d. Sluis (Deventer). Suriname. Ds. F. Stegenga. Jeugd en Godsvrucht. Ds. Timmermans. Op 's levens tweesprong. G. Varenhorst. Wat de wereld noodig heeft. Visser. Het land der reizende zon. Ds. C. Veen (Haarlem). Wat de mensch zaait, dat zal hij ook maaien. D. J. v. Vliet (Poortvliet). Levensgeluk. Ds. Voors (Alphen). De Marthastichting. Ds. A. J. Wartena (Zevenaar). De Parsival sage. Ds. Wensinck. De 4 temperamenten. K. P. v. Westen (Amsterd.). Vergankelijkheid en eeuwigheid. D. Willemse. Indische cultures. De beteekenis van Indië voor Nederland. Dr. Winkler Prins (Dieren). Kwakzalverij. W. J. P. Wolf (A'dam). Iets uit oude chr. gezelschappen. Ds. Slot. 1 Sam. 7 : 12b. J. Visser. »De schipbreuk". Ds. Wagenaar (Rorterd.). Levensgenot. Ds. te Winkel (Meern). Vrijheid of onafhankelijkheid. Ds. IJkema. Hoe het er in tramw. toegaat. J. Zonneveld. »Valde". N. v. Zalinge. Ned. O. Indië. Zalman. Israëls Herv. in verband met den Hervormingsdag. Zending. D.R.Bouhuis (Amsterdam) Zendingsonder werpen. Zendel. v. d. Bosch. »De zending op Boere". Het werk der Utr. Zend. Vereen. Halmaheira. Dr. J. W. Gunning (Rotterdam) De zend. in Passi. Ds. H. G. Hoogerzeil (Vorden) Zend. J. Moffat. F. J. Jens. De Papoea's van N. Guinea en de zending onder hen. Kramer (Z.kw,) De zending in O.I. Zendel. J. Luimerberg. Iets over de Javanen. A. v. Os (Amsterdam) De zending onder Israël. Zendel. Pennings. Zendl. in Passo. Ds. Scharten (Doesb.). De zend. op Nias. C. Chr. Schröder. Een en ander over de zend. Het hulppredikerschap in O.-Indië Wat de ringen betreft: het ringleven schijnt ons meer en meer aan beteekenis te winnen, en als de broeders zorgen, dat de ringvergaderingen niet worden gewone vereenigingsvergaderingen, maar 't program wordt gekozen zoo dat 't dienstbaar is aan het vereenigingswerk, dan houden we goeden moed voor de toekomst, 't Aantal ringen vermeerderde van 44 tot 46. 't Spijt ons, dat ons ditmaal de tijd ontbreekt een meer uitgebreid overzicht te geven van de vele bemoeiingen, die menig ringbestuur zich gaf. Weldra hopen wij echter daarop terug te komen. De ingekomen mededeelingen van de ringsecretarissen werden aan de leden van het Bondsbestuur ter lezing toegezonden. Ten laatste: de Prov. Commissies. Wij tellen thans in het Verbond er eené in Friesland, Groningen, Drente, Overijsel, Gelderland, Z. Holland, Zeeland. In N.-Holland is er eene in wording. Haar arbeid wint in kracht en wanneer zij haar taak kunnen nakomen, en met ernstigen wil is dat mogelijk, dan de feiten bewijzen zulks, zal haar optreden gezegend zijn. Wie acht geeft op de kleine dingen, moet tot de overtuiging komen, dat 't winnen in kracht van menige afdeeling mede haar oorzaak vfndt in de trouwe hulp van prov. comm. Wij eindigen, niet met een pakkend slot maar met een heel eenvoudig woord, een woord van dank aan de firma Callenbach met haar personeel, die wederom 't geheele jaar trouw ons ter zijde stonden, maar toch dankbaar zullen zijn, dat eindelijk de laatste letter van dit verslag in aantocht is. Al het vorenstaande samenvattend, zij de slotzin van dit overzicht: De Heere heeft groote dingen gedaan, dies zijn wij verblijd. Hem zij de eer, Hem alleen. De Bondssecretaris. BIJLAGE B. Verslag van den Penningmeester. Het verslag dat na afloop van het boekjaar 1909—1910 door mij gegeven moet worden, getuigt; evenals in vorige jaren van een voortdurenden strijd tegen de uitgaven die door de ontwikkeling van onzen arbeid steeds toenemende blijven, terwijl de steun die wij van de leden behoorden te ontvangen, evenmin als die van het Christelijk publiek in ons Vaderland met die vermeerdering der uitgaven gelijken tred houdt. Meenden wij verleden jaar een betere regeling ten opzichte van de Redactie van den Jongelingsbode gevonden te hebben en op een geregeld batig saldo uit dien hoofde te kunnen rekenen, het afgeloopen jaar heeft getoond dat wij ons daarin vergist hadden en dat wij een verlies te boeken hadden van f219.81. Dit resultaat is echter niet te wijten aan achteruitgang van het aantal abonnenten, doch veelmeer aan het geringe bedrag hetwelk de advertenties ons opbracht, gevoegd bij de hoogere redactiekosten. Wij vertrouwen echter dat in het vervolg, het vroegere winstcijfer, onder de kundige leiding der tegenwoordige Redactie weder ingehaald, ja overschreden zal worden. Wat het Knapen-blad „Jong Holland" betreft hebben wij een regeling getroffen die het verlies voor den toekomst tot een maximum beperkt. Moge echter hier het verlies spoedig verdwijnen en vervangen worden door een winst. Het was echter niet alleen het Bondsorgaan dat ons eene teleurstelling veroorzaakte. Alle andere bondsuitgaven, de Insignes medegerekend, brachten veel minder op daa in het vorige boekjaar, de meesten om zeer verschillende redenen, niet vooruit te bepalen. Er kan dan ook door mij niet genoegzaam gewezen worden op de hulp die wij van alle bondsleden noodig hebben, en welke hulp kan bestaan zoowel in het geven van bijdragen als in het koopen en aanschaffen der aangeboden Bondsuitgaven en Insignes. Reis- en Verblijfkosten bleven dit jaar bijna f 300.— onder die van verleden jaar, voornamelijk tengevolge van het terugbetalen aan de verschillende sprekers van hunne reiskosten. Het verdient dan ook zeer zeker aanbeveling dat onze afdeelingen bij het bezoek van de Agenten hun eenige zoo niet* geheele vergoeding voor hunne reis- en verblijfkosten ter hand stellen. Ook het Boekenfonds kon in den afgeloopen jaarkring niet zoo gunstig werken als in den voorgaanden en moest met een verlies van bijna f 50.— sluiten. De onkosten, die noodzakelijkerwijs zwaar blijven, waren toch minder dan in het vorige boekjaar, toen wij de verhuizing en inrichting van ons Bondsbureel hadden te betalen. Betreffende de ontvangsten moet geconstateerd worden, dat de „Bijdragen der Afdeelingen" te zamen met „Collecten en Opbrengst der Centsvereenigingen" slechts ruim f2500.— opbrachten. Voegt men daarbij de f715.83 die voor het Tekort gegeven werden en met de gift van f 1000.— op „Buitengewone ontvangsten" geboekt werden dan komt men tot het gezamenlijke cijfer door de Afdeelingen bijeengebracht van ruim f3200.—, terwijl in het vorige jaar, toen de giften „Voor het Tekort" bij de „Bijdragen der afdeelingen" werden gevoegd, het totaal cijfer van ruim f3300.— werd bereikt. 1908/9. 1909/10. Bijdragen der Afdeelingen f 2424.30)^ f 2308.85% Collecten 689.40 " „ 181.62 ~ Centsvereenigingen. . . „ 145.42% „ 28.88 Buitengew. ontvangsten . „ 68.75 „ 715.83 f 3327.88 f 3235.18% De Bijdragen „Voor het Tekort" waren dus feitelijk niets extra's maar veeleer een verplaatsing van de gewone Bijdragen! Hierbij zij opgemerkt dat „Centsvereenigingen" evenals vele „Collecten" thans veelal onder de Bijdragen der Afdeelingen verantwoord worden omdat zij in vele gevallen deel uitmaken van de Verplichte bijdragen aan het Verbond. Hoe dankbaar wij dus ook zijn voor een gift van f 1000.— in den aanvang van het jaar ontvangen, zij verbeterde den algemeenen toestand des Verbonds geenszins. Zij werd inderdaad gegeven voor het groote Tekort van verleden jaar, maar aangezien er vermoed werd dat wij ook dit jaar weder voor een belangrijk Tekort zouden worden gesteld, werd in een Bestuurs-Vergadering besloten de gereserveerde schenking, die op de vorige Balans voorkomt, te gebruiken tot dekking van het Tekort van het jaar 1908/1909. Dit laatste cijfer is dus op de tegenwoordige balans teruggebracht tot f 120.82% en de f 1000.— bovengenoemd dienden om het verlies van dit jaar te dekken en moesten nog vermeerderd worden met f 300.—, verhooging van de Voorschotrekening tot f 1400, om ten slotte toch nog een verlies over te laten van f 11.56 waarmede het afgesloten boekjaar eindigde. Nog dient opgemerkt te worden dat de bijdragen voor den 2en Agent met + f70.— verminderden, doordat eenige voorname contribuanten voor dat doel hunne contributiën introkken omdat het niet in hunne bedoeling gelegen had er langer dan een jaar mee door te gaan. Alleen de post „Bondsleden en Begunstigers" is toegenomen en dit is zonder twijfel een verblijdend teeken. Slechts zij het mij vergund dringend te wijzen op de noodzakelijkheid van het opgeven van de nieuwe adressen bij verhuizing. Wanneer dit niet geschiedt gaan vele contributiën verloren en worden extra onkosten gemaakt. Verder zij den Bondsleden en Contribuanten die in het Buitenland vertoeven, vriendelijk aanbevolen hunne contributiën zelf in te zenden waartegen dan gaarne een kwitantie zal gezonden worden. Het disponeeren van hier uit wordt te moeielijk en te kostbaar! Moge de toon in dit verslag over het algemeen niet van veel voldoening getuigen, dit ontmoedige niemand en de ondergeteekende noodigt dan ook elk welmeenend Bondslid uit in het volgende jaar het Hoofdbestuur in zijn veelomvattenden arbeid naar vermogen te steunen. Daartoe geve de Heer Zijn zegen. Amsterdam, April 1910. E. Sillem, Penningmeester. BALANS 1909/1910. Bondsuitgaven, Insignes enz. f 135.— Schenking in vruchtgebruik . . f 1000.— Cassa - 66.24" Fonds Bondsgebouw .... -3141.61 Schuldbewijzen Afdeelingen - 250.— Voorschotrekening o. G. . . . - 1400.— Boekenfonds - 766.21 Vacantie-kamp 13.26 Belegde schenking .... - 1000.— Belegd Bouwfonds .... - 3516.985 Kantoormeubelen .... - 288.045 Verliessaldo 1908/1909. . . - 120.826 „ • 1909/1910. . . - 11.56 ƒ 6154.87 ƒ6154.87 Debt. WINST- en VERLIESREKENING 1909/1910. Credt. Exploitatie Boekenfonds . . . f 49.66 Bijdragen der Afdeelingen . ƒ2308.855 Buitengewone Uitgaven ... - 78.— Centsvereenigingen .... - 28.88 Onkosten - 1372.245 Voor den 2den agent ... - 723.56' Reis-en Verblijfkosten. ... - 710.42 Collecten - 181.62 Salarissen -3301.— Bondsleden buiten de Afd. Emigranten - 24.50 en Begunstigers - 598.43 Bondsuitgaven. Interest 40. Jongelingsbode . . f 219.81 Buitengewone ontvangsten . . 1715.83 Blad Jong Holland . -263.166 Verliessaldo 1909/1910 . . . 11.56 f 482.975 Voordeelige saldo's. Insignes . . f 113.75 Eere-Diploma's Geschriften - 147.025 Bted Letterk. - 10.485 Christophilus -138.80 - 410.06 . 72.915 f 5608.74 f 5608.74 AMSTERDAM, den 31sten Maart 1910. De Penningmeester, E. Sillem. BIJLAGE C. Jaarverslag Witte-Kruisverbond. Het bestuur van het Witte-Kruisverbond mag wederom getuigen van toenemenden groei van den arbeid, gelukkig, want hier inzonderheid zou stilstand achteruitgang beteekenen, Het vorige verslag gewaagde van een getal van ruim 200 leden, het leden-register vermeld thans meer dan 500 jonge lieden, die tot het lidmaatschap zijn toegetreden en beloften van reinheid hebben afgelegd. Bij de 7 afdeelingen, welke het vorige verslag vermeldde hebben zich na den vorigen bondsdag 13 nieuwe gevoegd. Afdeelingen zijn thans gevormd te Breukelen, Baambrugge, Amsterdam, Haarlem, Hoorn, Heemstede, Deventer, Groningen, Groede en Omstreken, Goes, Halfweg, Rotterdam, Hengelo (O.), Sluis en Omstreken, Enkhuizen, den Helder, Zutphen, Nieuwe Pekela, Musselkanaal en Zierikzee. Bovendien hebben zich in eenige plaatsen kringen van leden gevormd, doch daar het dezen nog niet gelukt is een goeden leider te vinden, kan van het bestaan eener afdeeling aldaar nog niet gesproken worden. De traktaatverspreiding gaat haar geregelden gang en met dankbaarheid wordt geconstateerd het stille werk dier geschriften, welke zoo veler oogen openden en door Gods genade voor zoovelen tot zegen waren. Van het nieuwe geschriftje „Weggezonken in drijfzand" werd reeds een flink aantal in omloop gebracht. Wij willen onze geldmiddelen ruimer doen vloeien, opdat aan de tractaatverspreiding meer uitbreiding kan worden gegeven. Onze arbeid verkeert nog steeds in de aanvangsjaren. Eene goede organisatie ontbreekt nog. Het arbeidsveld is zoo uitgestrekt. Plaatselijk wordt met veel zegen gearbeid, wij willen trachten een band, althans eenige verstandhouding te scheppen tusschen de leiders der afdeelingen onderling, terwijl het bestuur ook zeer verlangt naar meer aanraking met de afdeelingen. Om daartoe te geraken hoopt het bestuur deze maand eene bijeenkomst met de leiders der afdeelingen te houden. Het bestuur hoopt door meerdere voeling met de leiders beter op de hoogte te komen van hetgeen in de afdeelingen plaats grijpt. Het bestuur tracht op die wijze leiding te geven doch stelt zich op het standpunt dat het zwaartepunt van den arbeid ligt in de werkzaamheden der afdeelingen. Hier vooral moet de geest der heiligmaking werken, hier moeten de krachten openbaar worden. Daar is ontwaking op vele plaatsen, een opstaan uit den doode, moge de Heer arbeiders uitstooten opdat een rijke oogst worden ingezameld. Het bestuur mag zijn dank niet onthouden aan al diegenen die met liefde en toewijding zich aan dezen moeilijken doch zoo heerlijken arbeid gaven. Daar is veel gebeds noodig om de kracht daartoe te ontvangen, veel strijd in eigen boezem vaak, aanhoudende smeeking om bij den omgang met zooveel prikkelende zonden eigen kleederen rein te houden. Maar de uitkomsten zijn dan ook heerlijk, de Heer onthoudt Zijn Zegen niet, daarvan getuigen de stemmen van zoovelen die door den Witte-Kruisarbeid den weg vonden tot Hem die alleen verlossing kan brengen. Ten slotte deelt ondergeteekende mede dat zijn tegenwoordig adres is: Amsterdam, Frans van Mierisstraat 131. April 1910. R. del Campo, Secretaris. BIJLAGE D. Verslag over het Emigranten-werk. Tegenover hen, die vaderland en familie verlaten, om naar een onbekend land met een veelal onbestemde toekomst te gaan, heeft het Nederlandsch Jongelingsverbond een grootsche taak te vervullen. Sedert voorjaar 1908 heeft het bewezen, dat te verstaan. Langzaam heeft het werk onder de Emigranten zich ontwikkeld, en het stemt mij tot g'roote vreugde, dat ik in de gelegenheid word gesteld, om van den groei van dien arbeid iets mede te deelen. Ik wensch daarbij allereerst te memoreeren, dat met ingang van 1 Juni 1909 het werk onder de landverhuizers te Rotterdam werd toevertrouwd aan het Centraal Comité van Christelijke JongelingsYereenigingen te dier plaatse, welk Comité dezen arbeid namens het Nederlandsch Jongelingsverbond uitvoert. Voor ik er toe over ga om bijzonderheden uit den laatsten tijd te vermelden, zij het mij vergund, in herinnering te brengen, wat door de Emigranten Commissie in het N. J. V. tot 1 Juni 1.1. werd verricht. Werkzaamheden Emigranten-Commissie tot 1 Juni 1909. De Commissie bestaat thans uit de heeren J. Ph. Marmelstein, Voorzitter, W. Wagenaar, Secretaris, W. Liotard, J. Hoogwerf en P. van den Akker. Zij zorgde er voor, dat de kast met Emigranten-kaarten, opgehangen in het Hotel der Holland-Amerika Lijn, steeds gevuld was. Betrekkingen werden door haar aangeknoopt met de Weleerwaarde heeren Ds. F. L. van 't Hooft te Recklinghausen, Ds. G. Kind te Emden en den heer Willem Jansen te Oldenburg, om te trachten iets te doen in het belang van de Hollandsche jonge mannen, welke in die districten mochten wonen. Zij stond in verbinding met den Emigranten-Secretaris te New-York, den heer H. W. Hoot, alsmede met den Assistent-EmigrantenSecretaris, den Weleerw. heer Ds. J. van Burk, onzen landgenoot. Niet onvermeld mag blijven, dat op verzoek van laatstgenoemden predikant drie groote kisten met boeken, — ter waarde van ongeveer f 500.— (Vijf honderd gulden), — (wegende 530 K.G.), naar New-York werden verzonden, ten dienste der Hollandsche landverhuizers. De Commissie werd door de volgende giften daartoe in staat gesteld: A. B. de H. te H. f5.—, N. N. f0.50, Dames W. te A. f3.—, Dames I. te D. f 10.—, Dames v. D. teR. f10.—, L. Gr. J. te S. Ring-Collecte f3.01, F. S. S. f200.—, terwijl zij van verschillende personen voor dit doel kleine zendingen boeken mocht ontvangen. Yoor al deze milde giften betuigt de Commissie openlijk haar hartelijken dank. In nagenoeg alle Nederlandsche bladen werd een ingezonden stuk geplaatst, waarin de aandacht op den arbeid van de EmigrantenCommissie werd gevestigd. Naar aanleiding hiervan kwamen bij den Secretaris een aantal brieven in, met verzoek om inlichtingen, welke werden verstrekt. Werkzaamheden van den Emigranten-Secretaris van 1 Juni 1909 tot 31 Maart 1910. In het voorjaar 1909 werd ons land bezocht door den heer Chr. Phildius, Vertegenwoordiger van den Wereldbond van C. J. V. Zijn komst had ten doel: het aanstellen van een Emigranten-Secretaris voor Rotterdam. Mede door den financieelen steun van de Amerikaansche Jongelings-Yereenigingen, het Nederlandsch Jongelingsverbond en de Rotterdamsche Yereenigingen, aangesloten bij het C. C., werd het beoogde doel bereikt. Na 1 Juni 1909 werden, zoo getrouw als eenigszins mogelijk was, de naar Amerika vertrekkende booten, alsmede de hotels, waarin de landverhuizers tot het vertrek der Atlantische stoomers verblijven, door mij bezocht. Van uit deze haven vertrokken wekelijks de booten der „HollandAmerika Lijn" en om de twee weken die der, North West Transport Line." Met dankbaarheid mag ik mededeelen, dat men mij overal met de meeste welwillendheid ontving. Het is mij thans ook mogelijk om onder de landverhuizers, die per booten van de Holland-Amerika Lijn vertrekken, te arbeiden. In het najaar 1909 verminderde de emigratie zeer; in de laatste maanden is zij echter toegenomen, en zijn er booten, die met 1500/2000 landverhuizers vertrekken. Plaatsruimte verbiedt mij, een en ander over mijn ontmoetingen te verhalen. Wanneer ik in de gelegenheid was gesteld, om met emigranten in verbinding te staan vóór het tijdstip, dat zij naar Amerika vertrokken, werden zij, desverlangd, door mij van trein of boot gehaald en vervolgens naar hotel of stoomer gebracht. Een woord van hartelijken dank moet hier worden uitgesproken aan die Correspondenten en Secretarissen, die op velerlei wijzen den arbeid steunden, hetzij door het plaatsen van berichten over het Emigranten-werk in Couranten of wel doordat zij mij in verbinding stelden met personen, die naar Amerika gingen en wenschten, dat zij te Rotterdam en New-York door Vertegenwoordigers der C. J. V. werden afgehaald. Statistische gegevens. Het is bekend, dat door mij Emigrantenkaarten uitgereikt worden, waarop steeds in Engelsche- en in een andere taal de aandacht gevestigd wordt op de in Amerika bestaande Christelijke Vereenigingen van Jonge Mannen. Ik heb deze kaarten thans in 15 talen. Sedert 1 Juni werden door mij, tot 31 Maart 1.1. uitgegeven: In de Russische taal , , Poolsche „ „ Hongaarsche „ „ „ Bulgaarsehe „ , „ Hollandsche „ „ „ Duitsche „ „ „ Joodsche „ „ „ Sloveensche „ jf „ Slovaksche „ „ „ Rotheensche „ „ , Boheemsche „ , „ Italiaansche „ „ „ Kroatische „ „ , Servische „ „ „ Rumeensche „ . . . 2255 kaarten. . . . 1568 . . . 685 . . . 32 . . . 444 . . . 873 . . . 1133 . . . 251 . . . 639 . . . 10 . . . 19 . . . 446 . . . 411 . . . 28 . . . 447 Totaal 9241 kaarten. Persoonlijke introductie-brieven en kaarten werden overhandigd aan 649 personen (waaronder 174 Hollanders), wier namen door mij aan den heer H. W. Hoot, den Emigranten-Secretaris te New-York, werden opgezonden, die, daartoe bijgestaan door 6 Assistent-Secretarissen, voor afhaling zorgde. Hunne namen werden door mij eveneens opgegeven aan de Secretarissen der Vereenigingen, gevestigd ter plaatse van bestemming. Daardoor stond ik in verbinding met 95 Vereenigingen, namelijk met: Amsterdam, Avanmore, Boyden, Boston, Brooklyn, Balfour, Baltimore, Buffalo, Bayomme, Beaunjour. Buchhals, Billings, Chicago, Chelsea, Cochrane, Coney Told, Central Falls, Dyer, Dowoyack, Dornelly, East Moines, Elisabeth Port, Elyria, Evanston, Full River, Flushing, Grand Rapids, Detroit, Gedde, Huil, Halifax, Hauvis Cave, Hasting on Hudson, Hoylute, Hinsdale, Indianapolis, Jefeerton City, Konrads, Kenastra, Lamoure, Litchville, Lismore, Lackamanna, La Fisgnice, Little Falls, Loke Forest, Leighton, Lenox, Mansfield, Marago, Missouri Valley, Montreal, Mateson, Marion Lamoure, Minnesville, Manasse, Melrose Port, Manchester, New-York, New-Britain, Orange City, Ottawa, Paterson, Pawtucket, Philadelphia, Pine Hill, Peru, Pittsburgh, Peabody, Regina, Rio de Janeiro, St. Louis, Springfield, Sharon, San Josef, Salon, Savannah, Shenandock, Sunnyville, Toledo, Toronto, Towler, Trenton, Union City, Yalley Falls, Welland, Wallington City, Waupin, Wighita, Waterbury, Waukegan, Winnepeg, Wallingfort, Worcester, Yersey City, enz. enz. Yan vele dier Vereenigingen werden door mij brieven ontvangen, waarin zij haar dank uitspraken en steun aan de nieuw-aangekomenen toezegden. In genoemd tijdperk werden door mij 492 stuks correspondentie verzonden, hoofdzakelijk naar Amerika (aan meergenoemden Heer Hoot alleen 60 stuks). Van de hierboven genoemde 174 Hollanders werden verreweg de meesten door mij van trein of boot gehaald, terwijl voor velen hunner vooraf plaatsen op de booten door mij werden besproken. Talloos veel zijn de diensten, de geringe diensten, die ik met liefde aan de vertrekkenden bewees, als het posten van brieven, het in-depót-brengen van bagage, het opzenden van adreskaarten voor koffers enz. enz. Het stemt inderdaad tot dankbaarheid, als men van tijd tot tijd brieven mag ontvangen van emigranten, die door mij van introductie-brieven werden voorzien. Enkele dezer werden in ons orgaan opgenomen. Meermalen mocht ik landgenooten, die naar Amerika of Canada wenschten te emigreeren, de gewenschte inlichtingen verschaffen en hen bij de Jongelings-Vereenigingen, gevestigd ter plaatse van bestemming, introduceeren. Uit ontvangen correspondentie blijkt, dat eenige hunner door bemiddeling van de C. J. V. een betrekking kregen. Algemeen. Het Emigranten-werk breidt zich, Gode zij dank, heerlijk uit. Uit de laatste berichten bleek toch, dat er thans ongeveer 7500 landverhuizers zijn, die in 150 Vereenigingen in Amerika volgens een bepaalde methode, de Engelsche taal leeren. De lessen worden gratis door de leden der C. J. V. (gewoonlijk studenten) gegeven. Voor de nieuw-aangekomenen worden in de C. J. V. in Amerika lezingen gehouden over de inrichting van het land en zijn geschiedenis, welke door lichtbeelden worden verduidelijkt. Voor hen organiseert men bijzondere samenkomsten, afgewisseld door muziek en zang. Men tracht de nieuw-aangekomenen ook op die wijze met hun landgenooten, die mede tot de Vereenigingen behooren, in aanraking te brengen. Aan nagenoeg alle Amer. Vereenigingen zijn plaatsing-bureels verbonden. Het is reeds gebleken, dat 90% van de jonge mannen, die op deze wijze tot de Amerikaansche Vereenigingen werden gevoerd, zich als lid aansloten. Daarom is het van het grootste gewicht, dat de landverhuizers reeds in de havens van vertrek op den arbeid van onze zuster-Vereenigingen in Amerika worden attent gemaakt. Emigranten-Secretarissen zijn thans werkzaam te Liverpool, Napels, Genua, Havre, Antwerpen en Rotterdam, terwijl er hoogstwaarschijnlijk binnen korten tijd zullen worden aangesteld te Hamburg, Bremen en Southampton. In de havensteden Quebeck, Philadelphia en Baltimore arbeiden ook Emigranten-Secretarissen, om de nieuw-aangekomenen te helpen. De arbeid in de Europeesche havensteden wordt door den Wereldbond van C. J. V. te Genève en het Internationale Comité van C. J. V. te New-York in samenwerking met de Nationale Bonden en lokale Vereenigingen geregeld. In de maand November van het vorige jaar werden de havenplaatsen, waar Emigranten-Secretarissen werkzaam zijn, door de heeren Chr. Phildius, Vertegenwoordiger van den Wereldbond en Ino Sumner, Vertegenwoordiger der Amerik. C. J. V. bezocht. Waar mogelijk, werd mij door den Eerwaarden heer J. Zalman, Zendeling onder de emigreerende Joden te Rotterdam, de behulpzame hand geboden, van welken gewaardeerden steun hier gaarne met erkentelijkheid wordt melding gemaakt. In de maand Augustus 1.1. waren te Rotterdam een vijftal Vereenigings- Secretarissen uit den Staat Pennsylvania, die in het belang van het Emigranten-werk 14 maanden in Europa waren geweest. Dr. Gr. W. Tupper, Emigranten-Secretaris te Boston, bezocht in de maand Juni 1.1. deze stad en nam van den arbeid onder de Emigranten kennis. Om het den emigranten gemakkelijk te maken, wordt door mij, als ik in het werk ben, een pet gedragen met de initialen Y. M. C. A. Meermalen gebeurt het, dat men daardoor in mij den Vertegenwoordiger der C. J. V. herkent. Vóór het eindigen van dit overzicht zij het mij vergund, nog een wensch uit te spreken. Nog te weinig is het Emigrantenwerk in de afdeelingen van ons Verbond en ook daarbuiten bekend. Van harte hoop ik, dat men toch niets onbeproefd zal laten, om de aandacht op dezen tak van arbeid te vestigen. Menigmaal kwam het reeds voor, dat ik op de vertrekkende booten bondsleden ontmoette, wier namen mij niet tevoren door den Correspondent of Secretaris waren opgegeven. En dit kan veranderd! Wilt gij daartoe medewerken? Met een danktoon aan onzen trouwen God in het hart eindig ik. Hij toch was het, Die het werk leidde en Hem alleen zij de eer toegebracht. Onzen arbeid blijf ik bij voortduring in de voorbeden van hen, die de uitbreiding van Gods Koninkrijk bedoelen, aanbevelen. W. Wagenaab, Emigranten-Secretaris. Wij namen slechts de verslagen van den Witte-kruis bond en den Emigranten-Secretaris op, omdat meer ruimte niet beschikbaar was en deze BondsarBeid niet afzonderlijk dit jaar is besproken. INHOUD. BESPREKINGEN, BESLUITEN. , biadz. Boekenfonds 21 Bondsuitgaven 20 Geldmiddelen 21 Jongelingsbode 19 Rechtspersoonlijkheid der afdeelingen 26 Reisvergoeding aan afgevaardigden 24 Uitslag Bestuursverkiezing 43 Wijziging Huish. Reglement 25 REDEN, TOESPRAKEN. Afgevaardigden ' 55 Bondsvoorzitter 31, 68 Voorzitter Regelings-Commissie 30 Ds. A. de Haan 62 Dr. A. I. Kan Jr 28 Dr. J. C. de Moor 66 REFERATEN. De geestelijke stroomingen van onzen tijd en de C. J. V. Referent Dr. A. H. de Hartog 48 Arbeidsveld. Het N. J. V. en de Militairen. Referenten Ds. J. J. van Noorten Gep. Gen-Majoor J. G. U. Schoch 44 Correspondenten. Is het vormen van „Centrums" wenschelijk? Referent C. J. G. Bos 4 De Correspondent en De Jongelingsbode. Referent H. A. de Boer Az 6 Ringen en Provinciale Commissie. Moet elke provincie een prov. comm. hebben, en waartoe? Referent J. Hoogwerf 15 Het Ringwerk. Referent A. L. J. Schmal 17 Zending Welke plaats moet de Zending in het N. J. V. innemen? Referent H. Kraëmer 8 VERGADERINGEN. Correspondenten 4 Sectie Letterkunde 12 Sectie ringen en prov. commissies 15 Sectie Zending 7 Algemeene vergadering Woensdagavond .... 18 „ Donderdagmorgen 29 " „ „ middag 48 „ „ avond (kerk) .... 61 Wijdings-samenkomst 28 VERSLAGEN. Bondssecretaris 71 Bondspenningmeester 84 Emigranten-arbeid 89 Witte-kruis Bond 87 Pljf' Wilt gij Lid worden van de Ned. Zondagsschool-Vereeniging a f0.50, f 1.—, f2.—, f3.—, f5.— of meer? Voor jaarlijks f 1.— ontvangt men „De Wenken", handleiding voor den Zondagsschoolonderwijzer, voor f2.— „De Chr. Familiekring", voor f3.— de beide genoemde en voor f5.— al de door de Vereeniging uit te geven geschriften. Meld U aan bij den Penningm. der Vereeniging, den Heer H. A. DE BOER Azn., Koninginneweg 227, of bij den Binnenl. Secretaris Ds. J. J. VAN NOORT, Nassaukade 82, beide te Amsterdam. Ned. Zondagsschool-Vereeniging. Primo October verschijnt: VIER KERSTLIEDEREN, met zetting voor Orgel en twee stemmen CHEVÉ*MUZIEK. Kwarto postformaat. Prijs f0.03, 100 ex. fl.50. Verkrijgbaar bij de Firma B. VAN DER LAND, Amsterdam en bij eiken soliden boekhandelaar. UITGAVEN VAN A. H. K R LJ YT, N Z. Voorburgwal 262. :: :: Amsterdam. NIEUWE BANEN. Maandschrift ter verdediging en verdieping van de Christelijke Wereldbeschouwing, onder Redactie van Dr. A. H. DE HARTOG. „Nieuwe Banen" is zijn derden jaargang ingegaan met een steeds klimmend Abonnementental. Dit is wei een bewijs, dat dit Tijdschrift in een behoefte voorziet, de behoefte van hen, die zich niet traag terugtrekken in hun hoek, meenende, dat de problemen er voor ieder zijn behalve voor den Christen: de behoefte van hen, die temidden der levens-raadsels roepen om meerder licht. Deze derde jaargang belooft belangrijker nog te worden dan de beide voorgaande. Want nu komt de Redacteur toe aan de stelselmatige uiteenzetting van de Christelijke leer. Tot nog toe gaf hij meer oriënteerende artikelen. Dat was noodig, ter verkenning van het algemeen-wetenschappelijk terrein. Maar in de nieuwe jaargangen komen de Christelijke leerstukken van Schepping, Val, Wonderbare Geboorte, Opstanding, Hemelvaart enz. uitvoerig ter sprake. De rubrieken „Ingekomen vragen" en „Boekaankondiging" worden voortgezet. Prijs per jaargang f2.50. :: Franco per post f2.75. Proefnummer wordt op aanvrage gratis toegezonden 17 Mei 1910 is verschenen: VERZOENING, een beschouwing, door Dr. A. H. DE HARTOG. Prijs in zwaren stempel-omslag (pl.m. 150 pag.) f 1.90. Is verschenen: INTREEPREEK, gehouden te Haarlem in de Groote Kerk op Zondag 17 April 1910, door Dr. A. H. DE HARTOG. :: :: :: :: Prijs 25 cents. Boekdrukkerij C. C Callenbach — Nijkerk.