2430 AAI T STRAND HEB JAÏA-ZEE. DOOR O. YAN DER BRUG. KORENHALMEN, Vertellingen voor de Jeugd No. 26. Rotterdam, J. M. BREDÉE. STOOM-SNELPERSDJiUKKERIJ — KOCH & KNUTTTEL — GOUDA. RRf1 'T STf{flfiD DEH JflVfl«ZEE. In de volgende bladzijden wensch ik iets te verhalen van een der oudste steden onzer Oostindische bezitttingen. Ik bedoel de stad Tjirebon, die echter in den regel Cheribon wordt genoemd. Het zou mij niet verwonderen, indien sommige lezers die plaats niet dadelijk op de kaart konden aanwijzen. Aan dezulken deel ik mede, dat Cheribon aan de noordkust van het eiland Java ligt en de hoofdplaats is van de residentie (provincie), die denzelfden naam draagt. Daar de stad een vrij goede haven voor kleine vaartuigen bezit, doch ook haar reede een uitstekende ankerplaats voor groote schepen is en zij bovendien aan de landzijde door flinke wegen met het binnenland is verbonden, zal zij bij toeneming een belangrijke plaats voor den handel worden. Vooral opdagen wanneer de stoomschepen van Singapoera komende, hunne goederen aan wal zetten, kan het er zeer druk zijn. Al schijnt de zon dan ook nog zoo fel, en worden wolken van stof door den wind opgejaagd, onze Chineesche en Arabische kooplieden verdringen elkander bijna, om zoo spoedig mogelijk de voor hen aangebrachte waren naar huu magazijnen te brengen. Gij vraagt mij: Wonen er dan te Cheribon ook Chineezen en Arabieren? lot welke natie behoort toch eigenlijk de bevolking van die stad? Dit moet gij zelf eens uitmaken, vrienden. Ik geef u alleen de volgende getallen op: er wonen ongeveer 17,000 Inlanders (Javanen en Soendaneezen), bijna 3000 Chineezen, ruim 800 Arabieren en 450 Europeanen. He (hineezen en Arabieren wonen in afzonderlijke deelen der stad; de Inlanders en Europeanen mogeü zich overal vestigen. Ieder volk heeft zijn eigen Hoofd, maar al die oversten staan onder bevel en toezicht van den Europeeschen Resident, die in naam van onze geëerbiedigde Koningin de teugels van het bewind over stad en gewest in handen houdt. Tot mijn spijt durf ik u niet uit te noodigen Cheribon met een bezoek te komen vereeren. Natuurschoon vindt men er niet, of het zou het gezicht op den berg Tjeremai moeten zijn, welke vulkaan, dank zij zijn enorme hoogte, duidelijk aan de zuidzijde der stad zichtbaar is, ofschoon hij op een eerbiedigen afstand van 6 of 7 uren gaans verwijderd ligt. En dan die Oostersche zon! Wat kan die te Cheribon branden! Geen wonder trouwens; schaduwafwerpende boomen zijn er weinige en flinke rivieren, die eenige verfrissching zouden kunnen aanbrengen, zoekt men er tevergeefs. De eenige stroom, welke zich een weg baant tusschen de huizen en langs de wegen, draagt den minder vleienden naam van Kali-Batjin (stinkende rivier), een waarlijk voor haar passende benaming. Nu en dan brengt tle zeewind tegen het aanbreken van den nacht wel eenige verkoeling aan, maar juist in die tijden hoort men het meest van koortsen en andere ziekten. Men schrijft dit toe aan de giftige dampen, welke zich door de zonnehitte overdag op het strand ontwikkeld hebben en zich dan later door den wind over de stad verspreiden. Maar nog erger dan dit alles is de geestelijke ellende, waarin de bewoners van Cheribon gedompeld zijn. De Javanen, Soendaneezen en Arabieren zijn verward in de strikken van het Mohammedanisme; de Chineezen aanbidden nog hout en steen. O! indien de Christenen van Nederland niet met ontferming over het treurig lot van al die duizenden waren bewogen geweest, geen enkele straal van blijde hope zou nog die ongelukkigen hebben beschenen. Doch de Heer zij geloofd! de NederlandscheZendingsvereeniging, in 1858 te Rotterdam opgericht, zond reeds in 1864 haar eersten Zendbode naar Cheribon, en sinds dien tijd is het Evangelie aldaar onafgebroken aan Mohammedanen en Heidenen verkondigd. Eerst scheen het, alsof die arbeid nutteloos was, maar de trouwe verkondiging van Gods groote liefde jegens zondaren heeft ook daar rijke vruchten afgeworpen. Straks hoop ik u eenige duidelijke bewijzen van dien zegen mede te deelen, doch vooraf dien ik u de grootste hinderpalen te noemen, welke den loop van het Evangelie daar hebben getracht te belemmeren, opdat gij daarna met te meer klem den Heer zult kunnen danken voor hetgeen Zijne hand heeft willen planten in deze dorre woestenij. In den loop der 15(le eeuw (het juiste jaartal is onbekend) kwam te Cheribon een godsdienstleeraar zijn voet aan wal zetten. Sjeiq Ibn Maulana was de naam van dien ijveraar voor de leer van Mohammed. Hoe vurig verlangde hij de nog heidensche bevolking van W .-Java bekend te maken met den godsdienst, welke reeds van Mekka uit verovering op verovering had gemaakt. Hij heeft zijn doel bereikt. Door eenige getrouwen vergezeld trok hij van dorp tot dorp, om de nog heidensche bevolking te bekeeren tot den dienst van den Schepper des hemels en der aarde. In navolging van zijn profeet liet hij het zwaard nu en dan een woordje meespreken, als het met redeneeren niet vlug genoeg ging. Hij slaagde er eindelijk iu tot vorst van Cheribon en omstreken te worden uitgeroepen, waarna hij zich een paleis op een heuvel in de nabijheid der stad liet bouwen. Daar heeft hij de vruchten van zijn doortastenden ijver geplukt; daar is hij gestorven; daar ligt zijn stofl'elijk overschot begraven. Nog heden ten dage trekt zijn graf duizenden bedevaartgangers. Niemand onzer zou echter worden toegelaten: voor Heidenen en Christenen is bij dat graf geen plaats. W ie had deze uitkomst durven vermoeden ! Denkt echter niet, vrienden! dat terstond de lieden van Cheribon met het Heidendom hadden gebroken. Wel neen! Hun hart bleef aan hun ouden godsdienst verkleefd, immers eene bekeering op bevel van een ander mensch heeft nimmer eenige waarde gehad. Wel waren de uitwendige godsdienstvormen veranderd; men bad nu op vastgestelde uren van den dag en kende de Mohammedaansclie geloofsbelijdenis: „Er is geen God dan Allah, en Mohammed is Zijn gezant, zeer goed van buiten, maar even goed als vroeger bleef men aan booze geesten en spoken gelooven en dingen van hout en steen vereeren. Na zooveel honderden jaren is dit nog altijd het geval. W ilt gij voorbeelden? Goed. Gaat dan in gedachten eens mee naar de buurt Pasajangan, midden in de stad gelegen. Loopt dan door eenige nauwe ingangen naar die overdekte loods aan gindsche zijde, 't Is niet veel bijzonders, wat gij daar ziet. Niets anders dan een ouden wagen met zes wielen, bijna geheel door ouderdom verteerd. De assen van dien wagen zijn reeds lang gebroken, waarschijnlijk wel, omdat zij geheel van hout zijn gemaakt. Men denkt bij een hoopje afbraak te staan. De Inlandsche bevolking denkt daar echter geheel anders over. Eiken Woensdagavond wordt bij den ingang van die loods een weinig wierook gebrand, terwijl de bijgeloovige omgeving hare gebeden prevelt. Men brengt dien vermolmden wagen dus goddelijke eere toe. Waarom? Omdat hij voorheen met bovennatuurlijke kracht was begiftigd, naar men gelooft. Werd hij vroeger door witte buffels met groote staatsie door de straten der stad getrokken, dan bogen de boomen zich vol eerbied ter aarde, als hij voorbijging. De afwezigheid van bruggen was voor dezen wagen geen bezwaar. Bij eene rivier komende verhief hij zich in de lucht, zweefde zoo naar de overzijde, om zonder eenige menschelijke hulp zijn tocht te vervolgen, altijd maar zegen brengende aan de in eerbied neergebogen bevolking. En waagt het niet, uw twijfel aan de waarheid dier wonderlijke verhalen uit te spreken. Men zou u dit ten hoogste kwalijk nemen en u zulks leelijk betaald kunnen zetten. Zelfs staat men u niet toe een photographische opname van dien wagen te nemen; dit toch zou groote heiligschennis zijn. Nog een ander voorbeeld. In de maand Moeloed, d. i. de geboortemaand van den profeet Mohammed, komen duizenden Inlanders van heinde en ver naar Cheribon, ten einde den oudsten afstammeling van Sjeiq Ibn Maulana met geschenken te vereeren. Op den IS11™ van die maand heeft een groote uitstalling plaats van de rijkssieraden en overblijfselen uit den lijd, toen de eerste vorsten van het stamhuis van Maulana de heerschappij over deze gewesten voerden. Op dien dag worden deze heilige voorwerpen, welke voor het meerendeel uit oud vaatwerk bestaan, van het overvloedige stof ontdaan, dat er gedurende een jaar niet is afgenomen. Het water, gebruikt om die heiligheden te reinigen, wordt zorgvuldig verzameld en aan de bijgeloovige bevolking tegen vrij hooge sommen verkocht. Fleschjes, met dat water gevuld, worden aan den bovendorpel der huizen opgehangen, ten einde de booze geesten af te weren. Aan den avond van dien dag brengt men de gereinigde voorwerpen met groote staatsie naar een nabijliggend Mohammedaansch bedehuis. Eenmaal heb ik dien plechtigen optocht zien voorbijgaan, 't Was op een Zondagavond, nadat ik met een klein hoopje Christenen vergaderd was geweest. Welk een verschil! In onze kerk een paar tientallen hoorders, en op het plein, waarlangs de stoet passeerde, waren naar ruwe schatting 15,000 menschen bijeen! Hoe duidelijk blijkt op zulk een avond, dat het Heidendom te Cheribon nog ganschelijk niet is uitgestorven, al noemt men zich ook nog zulke goede Mohammedanen. Sjeiq Ibn Maulana liet drie zonen na, die het rijk huns vaders onderling verdeelden, zich den titel van sultan gaven en ieder voor zich een kraton bouwden, welke nog bestaan en bewoond worden door hunne nakomelingen. Het is met die sultans vreemd gegaan. Zij kregen al spoedig oneenigheid, welke ten gevolge had, dat zij hun macht verloren, en dat hun land door onze Regeering in bezit werd genomen. Ons bestuur vergoedde eenigszins dat verlies, door de toezegging van een maande! ij ksche uitkeering aan de drie sultans-familiën. Hoe groot die uitkeering ook moge zijn, de vorstelijke familiën zijn zóó talrijk, dat velen hunner er nog gaarne iets bij ver'dienen, en dit gelukt hun wonderwel. Door hun afkomst staan zij bij de Inlandsche bevolking in een reuk van heiligheid, zoodat hun hulp meermalen wordt ingeroepen om gevreesde rampen en den invloed van booze geesten af te wenden. Voor die hulp worden zij natuurlijk goed betaald. liet zal u duidelijk zijn, lieve lezers! welk een groote tegenstand de verkondiging van het Evangelie te Cheribon van de zijde dier vorstelijke families ondervindt. Het zijn lieden van naam en stand; zij worden om strijd gevreesd en geëerd, en al hun toorn ontbrandt tegen den man of de vrouw, die het waagt de kerk der Christenen te betreden. Hoe zelden durft men dien toorn te trotseeren! En hoe bezwaarlijk zullen deze lieden voor den Heer worden gewonnen! Het geklank van het Evangelie dringt moeilijk door die dikke muren van den kraton heen. En mocht dit toch geschieden, dan zouden de bewoners zich verschansen achter de muren van eigen hoogmoed en zelfgenoegzaamheid. Doch een troost blijft ons over: bij den Heer zijn alle dingen mogelijk. De muren van Jericho zijn door de macht des Heeren en het geloof der kinderen Israels gevallen : wie weet, mogelijk vallen de vele muren van en in die kratons ook weldra. Dit zij ook uwe bede, vrienden. Eens ben ik in een dier kratons geweest. Wij reden door eenige poorten en ommuurde gangen, totdat wij eindelijk in het hoofdgebouw afstapten. Zeer vriendelijk werden wij door den nog jeugdigen sultan en zijne moeder ontvangen. Na eenigen tijd over allerlei gepraat te hebben, werden wij uitgenoodigd het ouderwetsche gebouw in oogenschouw te nemen. Volgaarne deden wij zulks. Al spoedig viel ons oog op de mooie muurtegeltjes van het voorhuis. De daarop afgebeelde figuren gaven zoo waar tafreelen uit de Bijbelsche Geschiedenis te zien. Welk een verrassing! Toen de sultan bemerkte, hoezeer die figuren mijne opmerkzaamheid trokken en ik er meer van wist, verzocht hij mij, de beteekenis te willen verklaren. Blijde was ik, naar aanleiding van menige teekening daar ter plaatse over den Heiland vau zondaren te kunnen spreken. Wij hebben vernomen hoe spoedig het Mohammedanisme te Cheribon ingang heeft gevonden en welke middelen daartoe weeden gebezigd. Hui in 38 jaar geleden kwam de eerste Evangeliebode er zich vestigen. Heeft zijn optreden ook zulke groote gevolgen gehad? en welke middelen hebben hij en zijne opvolgers aangewend, om toegang tot het hart tier bevolking te verkrijgen ? In korte trekken zal ik u daarvan een en ander verhalen. De eerste Zendeling was A. Dijkstra, die in Eebr. 1864 aankwam en spoedig van de Eegeering toestemming ontving zijn arbeid te mogen aanvangen. Na het ontvangen verlof begon hij zich op het bestudeeren , der taal toe te leggen. Dat was geen gemakkelijke taak. Te Cheribon kan men wel met de Maleische taal terecht, maar niet minder noodig heeft de Zendeling het eigenaardig plaatselijk Javaansch te kennen, dat daar door den kleinen man geregeld wordt gesproken. Zend. Dijkstra was dau ook zeer blij, toen hij in Juni '66 zoo ver met de taal gevorderd was, dat hij zijne eerste openbare godsdienstoefening kon houden. Deze had plaats ten huize van den Chinees Yoe Ong Pauw, een man, die veel belang in het Evangelie stelde. De opkomst was niet groot, doch dit ontmoedigde den Zendeling niet. Daarvoor kende hij te goed de gelijkenis van het mosterdzaad. Gelukkig werd het kringetje hoorders gaandeweg grooter. Zelfs werden Javanen onder hen gezien, dus lieden van de eigen bevolking. Hoe zal hun komst het hart van den voorganger hebben verblijd ! Maar zouden zij blijven komen? Zou de vijandschap, van Mohammedaansche zijde vooral, hun niet te machtig worden? De Heer zij gedankt: menig hoorder is een dader des Woords geworden. De eerstelingen waren een bejaarde vrouw en de Javaan Sarban, een zilversmid, die trots alle bedreiging, niet het minst van zijne familie, besloot een discipel van Jezus te worden. Hun doop votid plaats op 27 Sept. 1868, welke dag dus de geboorte-dag van de gemeente te Cheribon mag worden genoemd. Ik weet niet, of bij die gelegenheid Psalm 118 : 12 is gezongen, maar zeker zal gebeden zijn : Och dat men op deez' eerstelingen Een rijken oogst van voorspoed zag! Intusschen was de Zendeling ook met het onderwijzen der jeugd begonnen. Het schoollokaal stond op het erf van genoemden Ong Pauw, en werd tevens voor het houden van godsdienstoefening gebruikt. Doch waartoe was die school eigenlijk noodig ? r Dit zal ik u even toelichten. De gewone Javaansche jongens (meisjes moeten maar dom blijven) zendt men naar een zoogenaamde langgar, d. i. een tot schoolvertrek ingericht gebouw, waar het Arabisch letterschrift wordt onderwezen en gedeelten van den Koran (het heilige boek der Mohammedanen) van buiten worden geleerd. Of de leerlingen het onderwijs begrijpen is een andere vraag. Dit wordt ook niet noodig gevonden, 't Is genoeg, zoo de leerlingen hun léssen maar zonder haperen kunnen opdreunen. Voorts wordt nog een weinig onderricht in het voornaamste van hun godsdienstplichten gegeven, doch daarmee is ook alles afgeloopen. Op de Chineesche school is het niet veel beter gesteld. Nadat de knaap eenig begrip van lezen, schrijven en rekenen heeft opgedaan, gaat hij naar eene school, waar uitsluitend de Chineesche taal wordt geleerd. O! wat kost die moeilijke taal een hoofdbreken aan de jongens! De leerling doet er jaren over en nog kent hij er weinig van. t Is eigenlijk tijd vermorsen. En wat maakt men een helsch lawaai op die scholen! Met al de kracht hunner longen galmen de jongens de lessen uit, die zoolang moeten worden herhaald, totdat eindelijk de juiste uitspraak gevonden is. A an orde is in het geheel geen sprake. Komt een rondventer voorbij met voor Chineesche monden en magen begeerlijke snoeperijen, dan zijn de knapen niet te houden. In een wip zijn zij op straat, zich vergastende aan die lekkernijen. Geen onderwijzer denkt er over zulks te verbieden. Dat zou ook gelijk staan met het sluiten der school. Met zulke toestanden kon de Zendeling geen vrede hebben. Hij nam dus zelf het onderwijs ter hand, door een school te openen voor jongens en meisjes, waarop hij ook vrijelijk met de kinderen over Jezus kon spreken. Het aantal leerlingen steeg gestadig, zoodat in '67 reeds 43 waren ingeschreven. Nu nog iets. Overal op de wereld en niet het minst te Cheribon zijn ziekten en kwalen van het lichaam in overvloed. Dit is werkelijk treurig, maar wordt nog erger, indien geen geneesheer en goede medicijnen voorhanden zijn. Helaas! de arme inwoners van Cheribon waren verstoken van een dokter, en evenmin kenden zij de middelen, die hen konden helpen. Naar vermogen heeft de Zendeling die ongelukkigen geholpen. Zijn hulp bestond in het gratis uitreiken van medicijnen, daarbij immer wijzende op den grooten Medicijnmeester voor lichaam en ziel. Dit zijn altemaal andere middelen, dan door Sjeiq Ibn Maulana werden aangewend; doch welke zijn de beste, naar gij denkt? Voorzeker die van den Zendeling. Immers deze zijn in den geest van onzen Meester en Heer, die niet door kracht en geweld, maar door onderwijs en liefdebetoon de onwetende en onwaardige zondaren tot Zich trok. 't Is waar, de gemeente van Cheribon bleef onaanzienlijk naar de wereld, maar zij is niettemin voor velen ten rijken zegen geweest, en nog heden is zij dit voor niet weinigen. Denkt slechts aan Ong Pauw, die eerst zijne woning voor de verkondiging van het Evangelie openzette, en later zijn hart voor den Heer ontsloot. Eerst na langen strijd en vele tegenspoeden kwam hij tot dien beslissenden stap. Doch toen hij eenmaal den Heiland gekozen had, brak hij volkomen met de afgoderij, waarin zijne vaderen en ook hij zulk een langen tijd hadden geleefd. Hij ruimde de afgoderijen, die in zijne woning stonden, op; en hoe ook gesmaad om des geloofs wille, hij hield stand. Zijne vrouw volgde zijn voorbeeld. Zij werd een groote aanwinst voor de gemeente, en gaf blijde getuigenis door woord en wandel van de vernieuwing haars geinoeds. Na den dood van haren man, in 1876, verhuisde zij naar Batavia, waar zij te midden van hare rijke heidensche familieleden zich geenszins schaamt Christin te zijn. Ik heb het voorrecht gehad deze merkwaardige, innig geloovige vrouw te ontmoeten, 't Was bij gelegenheid van den Doop, voltrokken aan een harer volwassen kleinzonen te Batavia. Aan Zend. Dijkstra, die den jongen man vroeger als knaap op de schoolbanken had gehad, was de leiding van deze plechtigheid opgedragen. Hoe blijde was die oude grootmoeder! Met bewogen stem dankte zij den Heer voor den rijken zegen, haar en haar kroost op dien dag geschonken. De oudste zoon des huizes volgde mede het voorbeeld zijner ouders. Zijn naam was Yoe Ijai Tjek. Ook deze heeft door zijn overgang tot het Christendom veel haat en vijandschap moeten verduren. Zijne vrouw was zóó boos op hem, dat zij een tijdlang met de kinderen hem verliet. Doch ook deze tegenstand bevestigde hoe langer hoe meer zijne keuze. Pal stond hij voor zijn beginsel. Later tot Ouderling der gemeente gekozen, heeft hij den Heer ook in dezen arbeid van harte gediend. Zijn plotselinge dood in 1890 was voor de gemeente een zwaar verlies. Hij lag daar met een glimlach des vredes op het gelaat. Wat zou zijn sterfbed anders voor hem zijn geweest, indien hij nimmer het Evangelie had gehoord en aangenomen! Nog van een ander kind van Ong Pauw kan ik iets goeds vertellen, en wel van zijne dochter, die in de wandeling Loetjoe (lieflijke) werd genoemd. In 1870 werd zij op 28-jarigen leeftijd gedoopt. Ik heb haar leeren kennen als een degelijke, vriendelijke vrouw, die haar belijdenis met een schoonen levenswandel versierde. Zonder noodzaak verzuimde zij geen enkele godsdienstoefening, waar niemand beter luisterde dan zij. Door een stevigen handdruk en vriendelijke dankbetuiging voor het gesproken woord toonde zij het gehoorde onderwijs op prijs te stellen. Zij stierf in 1894, na een lang en smartelijk lijden. Zij heeft veel te verduren gehad van de heidensche leden harer familie, ja zelfs van hare kinderen; toch heeft zij volhard tot het einde. Is het u niet opgevallen, hoe groot de vijandschap der heidensche Chineezen te Cheribon tegen het Evangelie en zijne belijders is? 't Is daar letterlijk waar, wat Jezus in Luk. 12:51 zegt: „Meent gij, dat ik gekomen ben om vrede te geven op aarde? Neen, zeg ik u, maar veeleer verdeeldheid." Eu toch nam de gemeente gedurig in zielental toe. Na het inzamelen der eerstelingen is nog menige vrucht der Evangelieverkondiging geplukt. Niet alleen op de hoofdplaats, maar ook in de omliggende dorpen. De Inlandsche helper Taroeb wist eenige belangstelling in het dorp Ngetoek te wekken, maar deze doofde spoedig weder uit. Het dorpshoofd zette namelijk eene vervolging tegen de hoorders van Taroeb op touw en bereikte, helaas, vrijwel daarmede zijn doel. Slechts één persoon wist zich door de vlucht te redden, waarna hij vriendelijk door de Christenen op de hoofdplaats werd ontvangen en een der hunnen werd. Beter slaagde de Evangelisatie iu het dorp Tjirebon-girang, ongeveer 2 uur gaans van de hoofdplaats verwijderd. De eersteling uit dat dorp was Kaswijah, een santri, d. i. iemand, die de zoogenaamde priesterschool doorloopen heeft. Hij was aangesteld tot sleutelbewaarder van een voor heilig verklaard graf, doch liet deze betrekking varen, toen hij het Evangelie leerde kennen en vrede gevonden had voor zijn hart. In 1887 werd hij gedoopt. Hij heeft een onderzoekenden geest, weet het Christendom goed tegen zijne vroegere geloofsgenooten te verdedigen, en bekent volgaarne zijn ongelijk wanneer hij heeft gedwaald. Dit laatste heb ik eens duidelijk ondervonden. Hij had zijn pleegzoon op aandrang van diens Mohammedannsche familieleden laten besnijden, waarover eenige Christenen zich bij mij kwamen beklagen. Ik riep Kaswijah ter verantwoording. Eerst trachtte hij zijn fout een weinig goed te praten, door zich te beroepen op het feit, dat God zelf de besnijdenis had bevolen, maar erkende volmondig zijne dwaling, nadat hem nog eens was uitgelegd, dat wij niet onder de Oude, maar wel onder de Nieuwe Bedeeling leven. Den volgenden Zondag deed hij berouwvol belijdenis van zijne zonde, waardoor hij velen had geërgerd. Door zijne prediking en zijn invloed zijn vele zijner dorpsgenooten tot het Christendom overgegaan, maar krachtig werd deze beweging niet. Ook te Koeningan, op 7 uur afstands van Cheribon gelegen, heeft men beproefd het Evangelie ingang te doen vinden. Maar daar is het niet gelukt, anders zou Zend. Dijkstra, die er jaren achtereen heeft gewoond, er wel eene gemeente hebben gesticht. Gij vraagt, waarom woonde hij zulk een langen tijd met zijn gezin zoo ver van zijne gemeente af? Laat mij u dit even meedeelen. Gij weet, hoe ongezond het klimaat van Cheribon is. Natuurlijk heeft het gezin van den Zendeling, en ook hijzelf, daarvan veel geleden. Dit werd zóó erg, dat een verlof naar Nederland in 1879 noodzakelijk bleek. Het zag er toen droevig uit met de gemeente. Om beurten kwamen de Zendelingen van Tjideres en Indramajoe de gemeente wel bezoeken, maar vaak en lang konden zij ook al niet komen; daartoe hadden zij te veel arbeid in eigen gemeente en waren de reizen te ver en te duur. Gelukkig kwam Dijkstra in 1882, vrijwel hersteld, terug. Maar het duurde niet lang of zware koortsen deden weder het ergste vreezen. De familie Dijkstra moest toen genezing zoeken in het meer gezonde Koeningan, hoe ongaarne zij ook de gemeente verliet. Zoodra de krachten zulks toelieten, heeft hij de belangen der gemeente van uit Koeningan behartigd, maar gij gevoelt, nietwaar? wanneer voorganger en gemeente zóó ver van elkander verwijderd wonen, dan kunnen de zaken onmogelijk naar wensch gaan. Dat zag Dijkstra ook in, waarom hij in 1888 weer naar de hoofdplaats terugkeerde, alwaar hij tot het einde zijns levens met grooten zegen heeft mogen doorwerken. Den 71,1,1 Oct. 1893 werd hij plotseling te midden van zijn arbeid tot hooger leven opgeroepen. De gemeente was geheel verslagen.Zelden zag ik een doode meer beweenen dan toen. Geen wonder, want de overledene was voor velen het middel tot bekeering geweest, en een gids op den weg ten leven. In weerwil van de zeer ongunstige omstandigheden liet bij een gemeente achter van 80 zielen. Ons verder verhaal kan kort zijn. Het duurde ruim 21 jaar, voordat weder een eigen Zende- Djamal en Kaswijah. ling kwam. In dien tusschentijd was ik te Indramajoe werkzaam en nam den dienst te Cheribon waar. Toen Zend. Muisin 1896 de opengevallen plaats kwam vervullen, was er blijdschap in den kleinen kring. Spoedig waren de grootste moeilijkheden der taal overwonnen, en met kracht werd toen de Evangelisatie in kerk en school en bij de huizen hervat. De Heer schonk hierop een rijken zegen: nog in hetzelfde jaar werd het zielental der gemeente met 14 vermeerderd. Het Kerstfeest werd met groote opgewektheid gevierd. En ik verzeker u, onze luitjes te Cheribon kunnen uitstekend Kerstfeest-vieren. Zij hebben waarschijnlijk niet zulk een mooien Kerstboom, als waar gijlieden dezer dagen om henen zit, maar toch, zij vieren naar hartelust feest. Zij maken een boom van een bamboestok, waarin men op verschillende hoogten gaten steekt, die gevuld worden met takken van boomen, welke op onze spar gelijken. Men plaatst dien gemaakten boom dan in een tobbe met aarde gevuld, hangt er eenige passende versierselen aan en legt in de nabijheid de straks uit te reiken geschenken. Als des avonds de talrijke kaarsen zijn aangestoken, wordt de kerk voor de steeds aangroeiende schare van belangstellenden geopend. Wat ziet men dan een blijde gezichten binnenkomen! De kinderen klappen van blijdschap in de handen. Stoelen en banken zijn voor deze gelegenheid op zijde gezet, want in een kleine ruimte moeten zeer veel menschen zitten. Men legt eenige matten op den vloer, en zoo schaart men zich om den fraaien boom. De leerlingen van de zendingsschool zitten natuurlijk vooraan. De Zendeling vertelt dan aan grooten en kleinen de immer boeiende Kerstgeschiedenis. Hoe goed weet menig kind te antwoorden op vragen, naar aanleiding van hetgeen wordt verhaald. Ter afwisseling zingt men toepasselijke liederen. Daarna begint het meer vroolijke gedeelte van het feest. Verscheidene rappe vrouwenhanden zijn al dagen lang in de weer geweest, om een overvloedigen maaltijd voor de feestvierenden gereed te maken. En dat beteekent nog al iets, want er moet op 70 a 80 personen worden gerekend. De binnengebrachte spijzen laten zich uitnemend smaken. Zij zouden u, waarde vrienden, zeker niet bevallen; die sterk gekruide saus zou het bordje rijst geheel voor u bederven, doch onze lieden smullen er heerlijk van. Na den maaltijd heeft de uitdeeling van geschenken plaats. De volwassenen krijgen een kleedingstuk, de kinderen eene verrassing, de vlijtige leerlingen van de school eene belooning. Hoe gretig en dankbaar wordt alles aanvaard ! Indien gij eens getuige waart geweest van zulk een avond, ik zou u niet behoeven te verzekeren, hoe goed uwe gaven voor de Kerstfeest-viering op onze zendingsposten worden besteed. De laatste jaren hadden wij een uitstekende plaats voor onze Kerstfeest-vieringen, namelijk onze kerk. Vroeger werden de godsdienstoefeningen, en bijgevolg ook de Kerstfeest-vieringen, in een gewoon huis of schoolgebouw gehouden. Doch dit ging niet langer, en Zend. Muis heeft aan dien toestand een eiude gemaakt. Niet zonder groote inspanning gelukte het hem een ruim, net, doch eenvoudig bedehuis te bouwen. Staande op een uitgestrekt erf en gelegen op een gunstig gelegen plek is dit gebouw een kostelijk geschenk aan de gemeente. De inwijding had 1 Aug. 1899 plaats. Hoe gaarne zou Zend. Muis in dit bedehuis tot in lengte van dagen het Evangelie hebben verkondigd! Doch dat heeft zoo niet mogen wezen. Zijn gestel werd door aanhoudende koortsen ondermijnd, zoodat hij op aandrang van den geneesheer zijn post moest verlaten om eerst in koelere streken en later in Nederland zijne geschokte gezondheid te herwinnen. Ja, vrienden! met het klimaat van Cheribon valt niet te spotten. Schrijver dezes heeft dit ook tot zijn smart moeten ondervinden. Geroepen den vertrekkenden Zendeling te vervangen, had hij goede hope voor het welslagen van den arbeid. Deze liet zich trouwens van de gunstigste zijde kennen. In den korten tijd van zijn arbeid had de gemeente een aanwinst van 36 zielen; de zendingsschool werd door 35 leerlingen bezocht; door het Gouvernement daartoe in staat gesteld, kon hij op ruime schaal kosteloos medicijnen verstrekken aan de arme bevolking, maar ook hij werd door hevige ongesteldheid aaDgetast, en ... . thans is de gemeente ten derde male van haren voorganger beroofd. aarom uwe aandacht op deze droevige omstandigheid gevestigd wordt? Opdat gij zoudt begrijpen, lieve lezers! met welk recht de woorden „de rookende vlaswiek zal Hij niet uitblusschen," op den omslag van dit boekje zijn afgedrukt. De Cheribonsche gemeente, door zulke hevige vijandige machten omringd, door een hoogst ongezond klimaat geteisterd, en bij herhaling verstoken van een eigen voorganger, vertoont inderdaad het beeld van een rookende vlaswiek. Maar dan geldt ook haar de belofte, „de Heer zal haar niet* uitblusschen". \\ elk een heerlijke troost, niet waar? Neen, „uitblusschen" zal de Heer haar niet, zoolang zij nog zooveel kloeke belijders van Zijn Naam heeft, als lieden het. geval is. Plaatsgebrek belet mij van velen hunner iets te zeggen. ^ an een tweetal kan ik echter niet zwijgen. De eene is Meneb, die trouwe hulp iu deu arbeid. Hare bekeering is merkwaardig. Het hooren voorlezen van de vraag: „Zijt gij ook een zondaar?" bracht haar tot nadenken. Zij ging er mee naar den Zendeling, die haar zeide, dat zij zeker een zondares was, maar even zeker onze Heiland haar in genade zou willen aannemen. Die boodschap geloofde zij en dat maakte haar gelukkig. Wat heeft zij sinds dien tijd haar best gedaan, om ook andere zondaren en zondaressen als zij gelukkig te maken! Zij zette haar hart en woning voor eiken heilbegeerige open, en wie zich nog heden aan haar vriendelijke leiding overgeeft, komt zeker bij den Heiland terecht. Jaren achtereen werden de avondbijeenkomsten der gemeente bij haar aan huis gehouden. Daar kwamen de schuchtere Nicodemussen gaarne, en terecht werd haar schamele stulp een „voorhof Gods" genoemd. Eens had ik het voorrecht 6 volwassenen in hare woning te doopen, waarvan zij met vrijmoedigheid getuigen kon: „Zie, Heer! al deze zielen hebt Gij mij gegeven." Thans woont zij op het achtererf der kerk, waar zij een moederlijk toezicht houdt op de Christengezinnen, welke zich daar metterwoon gevestigd hebben. De andere is Djamal, een goed ontwikkeld Javaan, die tevens ervaren is in de Schriften. Hij komt met veel vrijmoedigheid voor zijn geloof uit, al laadt hij zich daardoor de verachting zijner volksgenooten en den spot van ongeloovige Europeanen mede op den hals. Mag ik u ten slotte een moedige daad van hem vertellen? Eenige maanden geleden kwam een iloomsch geestelijke zijne woning binnen. Deze dwaalleeraar beweerde, dat men biddende in deu naam van Maria spoediger door God wordt verhoord, dan wanneer men in den naam van den Heere Jezus bidt. Djamal ontstak in heilige ontroering over deze snoode leer, nam een Maleisch N. Testament, lag dit geopend voor den geestelijke neer en zeide: „Als gij mij dat uit Gods Woord kunt bewijzen, eerst dan neem ik uwe woorden als waarheid aan." De pastoor verliet daarop in haast de woning. Wij moeten afscheid nemen van Cheribon en zijne kleine Christengemeente. Moge deze een plaatsje hebben gevonden in uw hart, vriendelijke lezer en lezeres ! Dan zult gij met mij den Heer blijven bidden, dat Hij ook deze rookende vlaswiek niet uitblussche, maar door Zijne kracht doe blijven en toenemen tot Zijne eer!