2430 WAT NU G.109 lil ONZE EIGEN ZENDING Wat na? Weer gaat dan een nieuw jaarboekje van onze Classicale Zendingsvereeniging de wereld in. Lang heb ik gedacht over een naam voor ons boekje, tot ik besloot alleen bovenstaande vraag als titel te kiezen. Er is veel dat tot deze vraag dringt. De oorlog is eindelijk voorbij, de wereldoorlog, die ook, naar menschen berekening, zoo onnoemenlijk veel schade deed aan het werk der Zending. De verbinding met ons Zendingsveld is weer hersteld en de rust keert langzamerhand terug. We kunnen nu weer eens ons werk overzien, de geleden schade, maar ook de nieuwekansen berekenen. Een nieuwe toekomst voor de Zending ligt open en wat nu? Ik Wil die vraag alleen stellen, ik ga die niet beantwoorden, de gemeenten zelf mogen dat doen. En daarbij komt nu ons jaarboekje hen helpen, eerst door het ernstig woord van den voorzitter, die vertelt van de goddelijke wet; „niet door kracht of geweld!", dan door het prettig verslag van onzen secretaris en door den interesanten brief van onzen zendeling. En ten slotte komt dan nog het welsprekend lijstje van den penningmeester, dat zeker niet het minst dringt tot de vraag: „Wat nu?" Wat nu? Laat ons den Heere zelf ons antwoord geven en moge het dan blijken uit onze daden ! G. v. H. Van den Voorzitter. ZACH. 4 : 1-6. Wij vinden hier beschreven het vijfde nachtgezicht van Zacharia. De profeet ziet een gouden kandelaar met een oliekruik of oliehouder er boven en zeven lampen, met zeven pijpen aan die kruik verbonden; de kandelaar dus zooals die in den tempel stond en licht verspreidde. Doch hij ziet nog meer: twee olijfboomen, één rechts en één links, die aan beide zijden met een tak aan den oliehouder verbonden waren en het goud, de goudkleurige olijvenolie daarin lieten vloeien. De kandelaar mag ons zijn een beeld van den tempel en de gemeente des O. Verbonds. Groot was de ellende in Zacharias dagen. Maar de oprichting zou van God komen, doch in den middellijken weg. Die genadewerkingen des H. Geestes worden ons hier voorgesteld. De verschillende lampen worden zacht en stil gevuld door de oliekruik. En de oliekruik wordt gevoed door de twee takken der olijfboomen. 't Kon Zacharia tot troost zijn. Meer willen wij over dit visoen niet zeggen. De nadruk ligt op het slotwoord van den engel, dat er door verklaard wordt, maar dat ook de hoofdgedachte van het visoen laat gevoelen: niet door kracht of geweld! Daar zijn dingen, die met kracht en geweld geschieden en daar zijn dingen, waaraan kracht en geweld slechts schadelijk zijn. Met kracht en geweld wordt de oorlog gevoerd: wie dat zoo niet kan, doet 't beter niet. Want dan wordt hij met kracht en geweld vernietigd. Met kracht en geweld kunnen uitwendige dingen worden verkregen, kan onrecht worden doorgezet. Doch daar is ook een terrein, waar kracht en geweld schadelijk is. Denk aan *t stille groeien in de natuur. Het zaadje wordt in den grond gelegd, het ontkiemt, het groeit, de plant wordt sterker, de vrucht rijpt voor den oogst: maar niet door kracht of geweld. Wat zouden die in Gods geheime werkplaatsen vermogen? Denkt aan allerlei geestelijk werk: de opvoeding uwer kinderen, hun vorming naar verstand en hart. Wie 't met kracht en geweld wil doen, doet 't niet goed; doet 't in 't geheel^ niet. Het moet gaan in de stilte. Zoo is 't met de dingen van Gods Koninkrijk, de planting en uitbreiding van Gods kerk op aarde, de geschiedenis der zending. Daar waren wel eens tijden, dat men hier kracht en geweld wilde gebruiken, doch wij gevoelen dit als een geestelijk tekort. Onze kracht en ons geweld staan Gods kracht in den weg. Gods kracht is 't suizen van de zachte koelte. Gods kracht is de lenteadem, die wonderen werkt. Alle Gods genadewerkingen gaan stil, als de dauw. De oliekruik wordt stil gevoed, gelijk deze stil de olie in den kandelaar doet neerdruppen. Wij willen deze gedachte vasthouden voor ons zeiven en voor ons zendingswerk. Wat wij telkens meer voor onszelven moeten verstaan is de noodzakelijkheid, dat Gods werk in ons volbracht moet worden. Niet wij doen 't, maar Hij I zacht en stil. Als wij maar ontvankelijk zijn. „Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.' En zoo ook in 't Zendingswerk. God is de groote werker. Onze kracht ligt daar, waar 't geheim ligt van alle geestetijk werk, in de binnenkamer. Voor *t oog van den profeet stond een groote berg; een berg van zwarigheden. Zoo is het ook voor ons in dezen tijd en met name voor ons zendingswerk. Niet door kracht of geweld zal de groote berg worden neergeworpen. Door Mijnen Geest zal 't geschieden. De aanraking van dien Geest is een bezielend wonderwerk; zij richt telkens trage handen en slappe knieëen op. En dan gaat er ook kracht uit van Gods Geest. Dan nemen de geweldigen het Koninkrijk Gods met geweld. Maar dat is niet 't geweld van den hamer, die verbrijzelt, maar van de behoeftige ziel, die niet loslaat tenzij zij gezegend wordt. En zoo is *t ook in 't Zendingsleven. Dat zelfde woord, dat zegt: niet door kracht of geweld, maar door Gods Geest zal 't geschieden, roept ons toe: Bidt den Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn wijngaard uitstoote. Uitstooten: is d&t geen geweld? Het is de geestelijke kracht van Gods werk. Het gebed der gemeente moet door het zien op den grooten berg van bezwaren, de nooden der wereld, de groote behoeften, de rijke beloften, een stoot ontvangen. En dat gebed is niet ijdel: het geeft met eerbied gesproken, den Heere des oogstes een stoot. En de Heere des oogstes geeft den arbeiders een stoot. Zoo geschiedt de beweging in het Koninkrijk Gods. Doch niet met kracht en geweld, maar door Gods Geest, opdat Zijn naam alleen de eere ontvange. Hij make ons meer ontvankelijk voor Zijn Geest en dus ook meer geschikt en gewillig om Zijn werk te doen. P. C. IJSELING. Loenen a/d Vecht. Van den Secretaris. JAARVERSLAG. Onder de posten der Utrechtsche Zendingsvereeniging op het eiland Halmahera, is Tobelo, waaraan onze Classicale Zendingsvereeniging haar medewerking geeft, zeker wel tot de belangrijkste te rekenen. Behalve voor den eigentlijken Zendingsarbeid, vragen de kweekschool, de timmerschool met het ziekenhuis velerlei zorg en bemoeienis van de daar werkzame broeders. Daarom is de klacht van onzen Zendeling br. Metz, dat het werk hem eigentlijk te machtig is, zoo goed te aanvaarden. Ook in 1918 bleven de aangewezen krachten voor kweek- en timmerschool door de oorlogsomstandigheden nog langer in het vaderland, dan er door het Bestuur op was gerekend. Gelukkig is nu br. de Neef als het hoofd van de kweekschool te Tobelo aangekomen om zijn werkkring spoedig te aanvaarden. Reeds enkele maanden had br. Metz. de school moeten sluiten, nadat de leerlingen van Nieuw-Guinea na afgelegd examen weder naar hun geboorteland waren teruggekeerd, terwijl met het aannemen van nieuwe leerlingen wordt gewacht, totdat de benoemde Directeur in functie zal zijn. En de ambachts- of timmerschool staat ook voor een nieuwe toekomst, wanneer br. Bijlefeld de leiding voor zijn rekening heeft genomen. Het was in 1918 voor Zendeling Metz een groote zorg om de school gaande te houden met behulp van een Chineeschen baas. Hoewel een goed vakman ontbrak het hem aan het noodige ontzag onder zijn leerlingen. Naar de laatste berichten is br. Bijlefeld reeds op Tobelo aangekomen en wordt br. Metz nu van veel bemoeienis ontheven, die onder zijn veelzijdigen arbeid nog zijn tijd en krachten kwam vragen. Immers reeds de eigentlijke werkkring van den zendeling met de verplichting van