HET LEVEN YAN NAPOLEON zijn Helden en Heldendaden. Uit het Fransch door JEAN DE BONARVILLE. Vennootschap „LETTEREN EN KUNST". r' NAPOLEON zijn helden en heldendaden DOOR Jean de Bonarville GEÏLLUSTREERD AMSTERDAM VENNOOTSCHAP LETTEREN EN KUNST INHOUD, INLEIDING. Napoleon als Jongeling Ie Hoofdstuk. Napoleon op weg naar het terrein van zijn eerste heldenfeit 2e „ Waarin de lezer kennis maakt met een aantal nederige burgers en gemeene soldaten, enz 3e „ Wat er op den avond van 10 Aug. te Parijs voorviel, enz 4e „ Waarin de lezer zich verlustigen kan in een aardig liefdesavontuur van onzen held 5e „ Menschlievendheid zegeviert over Vaderlandsliefde 6e „ De vruchten eener verboden liefde . 7e „ Do luchtkasteelen van den armen artillerie-officier 8e „ Napoleon verovert Toulon, enz. . . 96 n Napoleons eerste huwelijk. . . '. . 10e „ Een tweegevecht dat leelijke gevolgen kon hebben lle „ Nachtelijke tocht met de diligence, enz. 12e „ De samenzweerders van Verdun . . !3e „ De Marketentster van het 13e Reg.-Inf. 14e „ De ontrouwe minnaar of het verlaten meisje 15e „ Bonaparte's eerste Heldentocht in Italië 16e „ Vrede met Italië 17e » Het spannende relaas van het beleg van Verdun 18e Hoofdstuk. Verraad! 19e „ Wanhopige oogenblikken uit Napoleons vroeger leven 20e „ Hoe Napoleon afrekende met de Vene- tiaansche Republiek 21e „ Tocht naar Egypte en amourettes van Napoleon 22e „ Lief en leed in Egypte. Josefine's vrees bewaarheid 23e „ Een verbluffende staatsgreep. . . . 24e „ De onverschrokkenheid eener soldatenvrouw 25e „ Catherine Lefèbvre wordt een groote dame 26e „ Verlegging der Consulaire residentie naar de Tuileriën 27e „ De beroemde slag bij Marengo . . . 28e „ Hoe onze held ontkomt aan een zamen- zwering '29e „ Napoleon tegenover zijn God. . . . 30o „ Een Neger-Napoleon op San Domingo Blo „ Hoe Napoleon zijn haat tegen Engeland tracht te koelen. Geheimzinnig omringd door aanzienlijke moordenaars . . . 32e „ Zijne Majesteit Napoleon 33e „ Nagalm der zamenzweering. Intieme zaken op St. Cloud. Een zonderling broertje van den Keizer 34e „ Naar België. Napoleon zet een groote dame terecht, enz 35e „ Aankomst van Paus Pius VII in Frankrijk. Kroning 36e „ Hoe de keizer graag ziet, dat zijn gewezene marketentster dansen gaat leeren 37e „ De donder van den oorlog dreigt van de Engelsche kust 39e Hoofdstuk. Napoleon in zijn dagelijksch doen en laten 40e „ De slachting van Austerlitz, enz. . . 41e „ Het muisje van Austerlitz heeft een staartje 42e „ Een sluipmoord door een vrouw verhoed door een vrouw 43e „ Vooruitgang en vernieling tegelijk, enz. 44e „ Lefèbvre en Catherine over den oorlog in Duitschland, enz 45e „ Dood aan den Keizer, Leve de Republiek 46e „ Slag bij Jena. Napoleon te Potsdam . 47e „ Napoleon in Berlijn. Isoleering van Engeland 48e „ Polen. Inneming van Dantzig . . . 49e „ Geen Tribunaat meer. Weer het spook uit Engeland 50e „ De Spaansche Augiasstal wordt gereinigd, enz 51e „ Het Spaansche vuur gedoofd, maar de vonken springen over naar Oostenrijk. 52e „ Hoe Oostenrijk zijn ontrouw boette. Veldtocht van 1809 53e „ Een vorst die een Paus laat arresteeren, enz 54e „ Echtscheiding. Na Josephine, Maria Louise 55e „ Hoe Nederland zijn vrijheid moet inboeten 56e „ Geboorte van den Koning van Eome. De Paus te Fontainebleau .... 57e „ Weer naar Spanje. Beleg van Sarragossa 58e „ Vredebreuk met Rusland 59e „ Veldtocht naar Rusland 1812 . . . 60e „ Veldslag van den Moskwa .... 61e „ Tocht naar Moskou. Bezetting dezer stad door de Franschen In het jaar 1777 begaf hij zich naar de militaire school van Brienne, en legde er zich vóór alles toe op de studie der geschiedenis, der aardrijkskunde en wiskunde. Pichegru was zijn leermeester, Bourienne zijn medescholier. Hij maakte vooral in de wiskunde groote vorderingen, terwijl men toen reeds zijn heerschenden smaak voor staatkundige onderwerpen opmerkte. Zijne vroegtijdige ernstigheid, benevens zijne fiere en barsche houding waren het, welke hem ten onrechte van menschenhaat en gevoelloosheid deden beschuldigen. Napoleon was integendeel van natuur zacht en beminnelijk. Eerst op mannelrjken leeftijd vertoonde zich eenige wijziging en zijn karakter werd somber en knorrig. Dit is ten minste de getuigenis, welke hij in zijne gesprekken op St. Helena omtrent zich zeiven afgelegd heeft. Men heeft beweerd dat hij, uit zucht tot afzondering, en uit zijne even vroegtijdige als uitsluitende neiging tot de krijgsdienst zich, als het ware, in zijn klein tuintje opgesloten heeft en het tegen de aanvallen zijner makkers versterkte. Een dezer laatsten heeft zulks echter gelogenstraft en verhaald wat aanleiding tot dit vertelsel kan hebben gegeven: Het is de bekende gebeurtenis met de uit sneeuw opgerichte en door sneeuwkogels belegerde en verdedigde vesting. „In den winter van 1783 op 1784," zegt hij, „die bijzonder gekenmerkt was door de ontzaggelijke hoeveelheid sneeuw, welke zich op de straten, de landhoeven en verder overal ophoopte, gevoelde Napoleon zich uitermate beklemd. Er bestond voor hem geen kleine tuin, geene gelukkige eenzaamheid meer, waarop hij zoo zeer prijs stelde. Hij moest dus, in de uren van uitspanning, zich in het gedrang zijner medescholieren mengen en met hen in eene uitgestrekte zaal op en neder wandelen. Ten einde zich aan de eenvormigheid dezer wandeling te onttrekken, wist Napoleon de gansche school in beweging te zetten, door zijne medemakkers onder het oog te brengen, dat zij zich heel wat beter zouden vermaken, indien zij met schoppen onderscheidene paden door de sneeuw baanden, en boomwerken, loopgraven, borstweringen, katten enz. opwierpen. . .. . „„Als het eerste werk verricht is,"" zeide hij, „ „kon„ "den wij ons in groepen verdeelen, en oen soort van belegering vormen, waarbij ik, als uitvinder van Ui ""nieuwe genoegen, de leiding der aanvallen op mij zal "nemen."" De vroolijke hoop nam dit voorstel met geestdrift aan, en deze kleine schijnoorlog duurde veertien dagen, doch moest ophouden toen zich onder de sneeuw waaruit men kogels maakte, gruis en steenen gemengd had, en verschillende scholieren, zoowel onder de aanvallers als'verdedigers, tamelijk zwaar gewond werden. Ik herinner mij duidelijk dat ik zelf een der hevigst getroffen kweekelingen was." Om op deze wijze eene geheele school gaande te maken, moest de jeugdige Bonaparte, ondanks zijne neiging o eenzame overdenkingen, gewis een zekeren invloed op de meeste kweekelingen behouden hebben. ^ Inderdaad bezat hij niet alleen de achting zijner kameraden, maar tevens, in den hoogsten graad, die zijner leermeesters. De meesten hunner hebben sedert beweerd, zijne verhevene bestemming voorspeld te hebben. Zijn leeraar in de geschiedenis, Eguille, verzekerde ten tijde van het keizerrijk, dat men in de archieven der militaire school een rapport zou vinden, waarin hij, door een zeker voorgevoel, met weinige woorden, de geheele toekomst van zijnen kweekeling heeft uitgedrukt. „Korsikaan van geboorte en karakter zijnde," wordt daarin gezegc, „za hij het ver brengen, wanneer hem de omstandigheden begunstigen." Zijn leeraar in de fraaie letteren, Dumairon, waarbij, naar het getuigenis van Napoleon, de geheel» gelukzaligheid der beide verliefden daarin bestond, dat zij samen kersen aten. Kwade tongen beweren echter dat de liefde welke ce heetbloedige Corsikaan de schalksche Mademoiselle de Colombier toedroeg volstrekt zoo platonisch met was en reeds het karakter droeg van de snaaksche doch vurige amourettes" waaraan hij zich later maar al te dikwijls overgaf en waarop wij in den loop van dit verhaal uitvoerig zullen terugkomen. Als gevolg van deze intieme verhouding die wij hier niet nader durven aangeven, moet Napoleon de gezellin van zijn jeugd, toen hij haar later wederom te Lyon als echtgenoote van den heer de Bressieu terugzag, benoemd hebben tot staatsdame bij een van zijne zusters, terwijl hij haren man een voordeelig ambt gaf. Hoe dit ook zij, nimmer bestond het voornemen om e twee geliefden door" den echt te vereenigen. De moeder niettegenstaande zij den jongen man achtte en zelfs met hem ingenomen was, dacht volstrekt niet aan eene dusdanige verbindtenis, wat men ook ooit van het tegendee moge beweerd hebben. Wel heeft zij hem dikwerf zijne verhevene bestemming voorzegd, en dit zelfs op haar stei - bed herhaald. . . , Het ging Napoleon echter voorloopig geenszins voor de '"ffij ontving bevel zich den lsten Mei 1788 bij zijn regiment te Auxonne te voegen. De arbeid en de ontberingen — bij gebrek aan ge voedde hij zich hoofdzakelijk met melk — maakten hem ziok , , Om zijne moeder te helpen, die als weduwe met acht kinderen was achtergebleven, had Napoleon zijn jongen broeder Louis bij zich genomen. Met dit kind leefde j van twee. en negentig francs vijftien centimes maande- aansloot, tot zijn kapitein zeggen: „dat de omwenteling een tijdstip voor krijgslieden van hart en hoofd was." Maar dit geeft daarom nog geene reden om de gloeiende vaderlandsliefde, welke hij overigens al vóór het uitbarsten der crisis, in zijne gesprekken en geschriften aan den dag gelegd had, enkel aan eene koele berekening van het eigenbelang toe te schrijven, en van alle staatkundige zedelijke waarde te ontdoen. Het was dus een geluk voor Frankrijk, dat er onder de aan de staatkundige hervorming van 1789, toegedane wetgevers en krijgslieden, mannen bestonden, die naar dien schoonen roem haakten, welke door uitstekende diensten verworven wordt, en naar het gezag dorstten, hetwelk aan het genie den weg tot verwezenlijking van zijn ontwerpen baant. Vooral was het gelukkig dat er onder deze eerzuchtigen, zonder welke het schouwspel der omwenteling, ontdaan van alle leven en beweging, slechts de koele en onvruchtbare houding eener beraadslagende vergadering vertoond zou hebben, een genie ontlook dat als krijgsman en wetgever tevens tot onmetelijken roem en onbegrensde macht geraakte... Napoleon gehoorzaamde dan even zeer zijne overtuiging als het voorgevoel zijner bestemming, toen hij met warmte de volkspartij voorstond. Doch deze ijverige vaderlandsgezindheid belette niet, dat hij in zijne ziel een aangeboren afkeer voedde tegen de regeeringloosheid, en een even gramstorig als verdrietig getuige was van de volkslosbandigheden, welke den doodstrijd eener macht aanduidden, waarvan hem de erfenis eens te beurt vallen zou. Zoo riep hij eens terwijl hij op het water-terras der Tuillerien stond, en zag hoe een man uit den gemeenen hoop Lodewijk XVI de roode muts op het hoofd zette, vol verontwaardiging en spijt uit: „Men had zulk gespuis niet moeten binnen laten! .Men zoude vier tot vijfhonderd met schroot hebben behooren neder te schieten, dan zouden de overigen nog aan het loopen zijn." Op den morgen van den lOden Augustus was Bonaparte bij het luiden der stormklok opgestaan en had hrj zich begeven naar Fauvelet de Bourrienne, den oudsten broeder van zijn vriend, die op de Place de Caroussel een pandjeshuis -en antiquiteitenhandel bezat. Hij had geld noodig en daar hij op den dag eener revolutie niet geheel onbemiddeld wilde zijn, beleende hij bij Fauvelet zijn horloge, die hem daarvoor vijftien francs gaf. Van uit dezen winkel, dien men, omdat het gevecht reeds begonnen was, bezwaarlijk kon verlaten, volgde Bonaparte den loop van den strijd. Tegen den middag, toen het volk de overwinning had behaald, keerde hij in zijne woning terug. Door den aanblik der lijken treurig gestemd en walgende van den reuk van het bloed, liep hij in gepeins verzonken voort en nog vele jaren nadien herinnerde zich de groote slachter van Europa het afschuwelijk tooneel. Op de rots van St.-Helena gaf hij nog uitdrukking aan zijne verontwaardiging over den aanblik van de talrijke offers van Zwitsers en ridders van den dolk, die hij op den terugweg naar zijn hotel op den rooden morgen van den lOden Augustus had aangetroffen, vergetende de vreeselijke slachtingen onder zijn eigen volken aangericht en de hoopen lijken niet bemerkende, welke zich als tropheeën onder zijne voeten gevormd hadden!... Kort daarop kwam uit het Zuiden bericht, dat Toulon aan de Engelschen, die erfvijanden van het Fransche Volk, overgeleverd was. Generaal Cartaux werd door de conventie belast om Provence wederom onder het gezag der Republiek te brengen, en daarbij de nederlaag en tuchtiging der opstandelingen en verraders te bewerkstelligen. Zoodra de overwinning dien generaal naar Marseille ge- voerd had, werd de belegering van Toulon bevolen. Napoleon ging derwaarts als opperbevelhebber der artilleiie. In deze funktie zou hij zijn eerste groote heldenfeit bedrijven. Hier zou hij voor het eerst blijk geven van zijn diep krijgskundig doorzicht en zijn kalm beleid, eigenschappen die men in den lateren Keizer zoozeer zou bewonderen. Voor wij hem echter naar Toulon volgen, moeten wij den geëerden lezer verzoeken, ons tot juist begrip van dit verhaal nog een poosje in Parijs de „Ville lumière" (lichtstad) gezelschap te houden. Wat hij, met het oog op de merkwaardige gebeurtenissen die zich daar voor zijn oog zullen ontrollen, zeker wel gaarne zal willen doen. „Ga toch, sergeant," fluisterde een der gardes in zijn oor, „de plaats is niet oninneembaar." „Misschien is er reeds eene bres," lachte een ander. „Als gij het niet waagt, dan zal ik het probeeren," zeide een derde. „Gij ziet toch, dat zij u oogjes geeft! De fricassée (een populaire dans) zal beginnen. Vraag haar ten dans!" hernam de eerste, terwijl hij den sergeant aanmoedigde. Deze draalde,- hij durfde het lieve, knappe meisje niet aan te spreken, dat echter alles behalve verlegen scheen. „Meent gij dat, Bernadotte?" vroeg hij aan den man die hem aanmoedigde en die evenals hij sergeant was. „Alle duivels, een Fransch soldaat wijkt noch voor den vijand, noch voor een lief kopje — ik wil den aanval wagen." En zijn kameraden den rug toedraaiende, ging sergeant Jean regelrecht af op het meisje, wier oogen begonnen te fonkelen en dat zich gereed maakte hem op behoorlijke wijze te ontvangen, daar het de weinig galante uitlatingen der soldaten gehoord had. „Wacht eens," zeide zij tot haar buurmeisje, „ik zal die lafbekken het afleeren zoo te spreken." En zij stond op, de handen op de heupen leunende-, met fonkelende oogen, gereed een scherp woord te zeggen. De sergeant geloofde, dat de daad meer waard was dan woorden; hij vatte het jonge meisje om het middel en trachtte haar een kus te geven, terwijl hij zeide: „Mademoiselle, wilt gij de fricassée met mij dansen?" In een oogenblik maakte het meisje zich los uit de omarming en gaf zij den sergeant een klap in zijn gezicht, terwijl zij zeide: „Hier hebt gij uw fricassée!" De sergeant sprong eenige schreden terug, wreef zich de wang en zeide, galant zijn steek afnemende: „Mademoiselle, ik vraag vergiffenis!" „O, ik ben niet boos, beste vriend! Het zal u eene les zijn, een andermaal zult gij weten, met wie gij te doen hebt!" antwoordde het jonge meisje, wier toorn geheel en al vervlogen scheen te zijn, want zij zeide op fluisterenden toon tot hare vriendin: „Hij ziet er niet kwaad uit, die garde!" . .. , Intusschen kwam Bernadotte nader, die zijn kameraad met ijverzuchtige oogen had gevolgd en thans met genoegen het échec zag, dat deze geleden had. Hij nam Jean bij dén arm en zeide: „Kom mede, gij ziet, dat zij niet met u dansen wil. Misschien kent mademoiselle de iriccisséo niGt«" „Wat zegt gij?" riep het meisje. „Ik kan de fricassée dansen en zal die dansen met wien ik wil, met u met, dat staat vast! Maar als uw kameraad mij beleefd wil uitnoodigen, nu dan wil ik het met hem wagen. Sans rancune, niet waar sergeant?" En het vroolijke, goede meisje reikte Jean de hand! „Sans rancune, zeker mademoiselle. Ik vraag, u zelfs nog eens excuus. Ziet ge, aan hetgeen nu gebeurd is, hadden de kameraden een weinig schuld, Bernadotte heeft mij opgestookt, ik heb mijn verdiende loon" Terwijl hij zoo zijn excuus maakte, viel het jonge meisje hem in de rede: „Zeg eens, naar uw uitspraak te oordeelen, moet gij een Elzasser zijn. ^ „Ja, van den Boven-Rijn, van Ruffach." „Hé, • dat is toevallig, ik kom van St. Amarine. „Wij zijn dus landslieden! En hoe heet gij?' ,',Catherine Upscher, strijkster in de rue Royale, op den hoek van de rue Orties-St.-Honoré. „En ik heet Jean, ex-sergeant bij de garde, thans bij de nationale garde." „Nu, landsman, als gij het goedvindt, dan zullen wij spoedig nader kennis maken, maar nu roept ons de fricassee. En hem vrijmoedig bij de hand vattende, trok zij hem mede. Na afloop van den dans geleidde sergeant Jean zijne dame naar hare plaats terug. De vrede was geheel en al gesloten. Zij spraken als een paar oude bekenden met elkander en gingen arm in arm als een verliefd paar. Jean stelde voor, om den vrede te bezegelen, eene verfrissching te gebruiken. „Aangenomen!" antwoordde ,Catherine. „Gij ziet er als een goede jongen uit en ik sla uw voorstel niet af, temeer, daar de fricassée iemand dorstig maakt. Laten wij gaan zitten." Zij namen plaats aan een der tafels in de zaal. Niettegenstaande Jean verrukt scheen over den keer dien de zaak genomen had, weifelde hij toch een oogenblik, voordat hij ging zitten. „Wat scheelt er aan?" vroeg Catherine. „Zie je, mademoiselle," antwoordde hij min of meer bedremmeld, „bij de garde evenals bij de militie hebben wij niet de gewoonte ons af te zonderen." „Ha, nu begrijp ik het. — Uwe kameraden? Noodig hen uit — zal ik ze roepen?" En zonder zijn antwoord af te wachten, stond mademoiselle Upscher op, klom op de groen geschilderde bank. die zich naast de tafel bevond en riep, de handen als een spreekbuis voor den mond houdende, de drie nationale gardes toe, die van verre met spottende blikken het paar beschouwden: „Hé, jongens, komt toch hier! Men zal u niet opeten, en toezien, hoe anderen drinken, jaagt iemand de koorts op het lijf." De drie nationale gardes lieten zich niet lang noodigen en gaven aan de invitatie gehoor. „Komt gij niet mede, Bernadotte?" vroeg een hunner aan den sergeant, die achterbleef. „Ik heb met dien burger te spreken," antwoordde Bernadotte, die, ijverzuchtig op elk succes van een zijner ook' nooit de rekening willen presenteeren, want hij is mij nog waschgeld schuldig!" Fortunatus, 'met zijn spitsen hoed balanceerende, las met een ernstig gezicht in de hand, welke de door Bernadotte als Junot aangewezen jonge man hem reikte. „Gij!" zeide hij met eene grafstem. „Uw carière zal prachtig en roemvol zijn; gij zult de vriend zijn van een groot man, zult in zijn roem deelen, op uw hoofd zal eene hertogskroon rusten, gij zult in het Zuiden overwinnen—" „Bravo! Gij zijt een goeden trooster, mijn vriend, want nu sta ik op halve soldij! Maar zeg mij, hoe zal ik sterven?" „Krankzinnig!" isprak 'de toovenaar op somberen toon. „Ei, het begin van uwe profetie was meer waard dan het einde," riep de tweede, dien Bernadotte Marmont genoemd had. „En zal ik ook krankzinnig worden?" „Neen, gij zult tot ongeluk van uw land en uwe schande leven, na een roemrijk en eervol leven zult gij uw heer verlaten, uw vaderland verraden en uw naam zal als die van Judas zijn!" „Uwe voorspellingen zijn niet gunstig voor mij," zeide Marmont, spottend lachende. „En wat wilt gij aan onzen kameraad verkondigen?" Hij wees op den jongen artillerie-officier, in wien Catherine belang stelde. Maar deze sprak op bitsen toon, snel zijne hand terugtrekkende: „Ik wil de toekomst niet leeren kennen — ik ken haar." Toen wendde hij zich tot zijne vrienden en wees hun over de schutting heen, die het Vauxhall omgaf, den hemel. „Ziet gij die ster daarginds?" vroeg hij met trillende stem. „Neen, nietwaar. Maar ik zie haar — zij is de mijne." De toovenaar was heengegaan... Catherine wenkte hem,. hij naderde haar groep en sprak, twee der nationale gardes aanziende: „Profiteert van uw jeugd. Uwe dagen zijn geteld." ,,En waar zullen wij sterven?" vroeg een van deze beide jongelieden, die zich onder de helden zouden bevinden, welke op den lOden Augustus door de Zwitsers werden neergeschoten. „Op de trappen van een paleis!" „Hoe grootsch!" riep Bernadotte. „Zult gij mij ook een tragisch uiteinde voorspellen, met een paleis ?' „Neen. Uw sterven zal zacht zijn. Gij zult een troon beklimmen, en, nadat gij uw vaandel verloochend en uwe strijdmakkers bevochten zult hebben, zult gij in een prachtig graf rusten, aan eene koude zee." „Wanneer de kameraden alles wegnemen, wat blijft er dan voor mij over?" vroeg Jean. „Gij," sprak Fortunatus,' „zult diegene huwen, die gij bemint; gij zult over een groot leger het bevel voeren en uw naam zal steeds dapperheid en eerlijkheid beteekenen." „En ik, mijnheer de ziener?" vroeg Catherine op dra^ lenden toon. „Gij, 'mademoiselle, wordt de vrouw van dengene dien gij liefhebt en gij zult hertogin worden." „Dan moet ik toch hertog worden, generaal is mij niet voldoende," zeide Jean op vroolijken toon. „Hé, ziener, voleindig uwe profetie, zeg, dat ik Catherine zal trouwen en dat wij hertog en hertogin worden." Maar Fortunatus verwijderde zich langzaam, onder het gelach der jongelieden. Deze Fortunatus moet werkelijk een zeer bijzonder man zijn geweest. Want de oplettende lezer zal in het vervolg van dit verhaal zien dat bijna al zijn voorspellingen op wonderbare wijze bewaarheid werden. „Werkelijk, deze magiër bezit niet veel fantaisie," zeide Fouché. „Hij voorspelt u allen de hoogste onderscheidin- gen, alleen mij niets. Zal ik dan nooit een man van beteekenis worden?" „Gij zijt toch reeds geestelijke geweest," zeide Catherine, „wat wilt gij nog meer worden?" „Mijn waarde, ik was eenvoudig bij de „oratoriens", op het oogenblik ben ik patriot, vijand der tirannen. Wat ik zou willen zijn! O, alleen minister van politie!" „Misschien zult gij dat worden. Gij zijt toch zoo kwaadaardig, weet alles wat er voorvalt, alles wat gesiproken wordt, burger Fouché!" gaf Catherine "ten antwoord. „Ja, ik zal minister van politie zijn, als gij hertogin wordt," zeide hij met een zonderling lachje, dat een oogenblik zijne treurige gelaatstrekken verhelderde en zijn Faunprofiel minder hartelijk deed schijnen. Het bal was intusschen afgeloopen. De vier jongelieden stonden op en verwijderden zich, al lachende om de voorspellingen van Fortunatus. Catherine nam den arm van Jean, die verlof gekregen had haar tot aan de deur van haar winkel te vergezellen. Voor hen uit liepen hunne drie tafelburen; Napoleon Bonaparte, nevens zijne twee vrienden Junot en Marmont, liep in gedachten verzonken voort; zoo nu en dan sloeg hij de oogen op naar het blauwe hemelgewelf, alsof hij de ster volgde, waarover hij gesproken had, en die alleen voor hem zichtbaar was. DERDE HOOFDSTUK. Wat er den avond van den tienden Augustus te I'arijs voorviel. De laatste nacht van liet koningschap. De 10de Augustus was een Vrijdag. Van den 9den op den lOden was het helder en kalm. Tot middernacht spreidde de maan haar zilveren licht uit over de schijnbaar rustige, slapende stad. Toch sliep Parijs sedert meer dan veertien dagen slechts met één oog, de hand op de wapens, gereed bij het eerste appèl op te staan. Van den avond al, toen Jean in het Vauxhall kennis had gemaakt met Catherine, was de stad een oven geworden. In dezen reusa-chtigen ketel kookte de revolutie. De Marseillanen waren aangekomen en deelden hun vurigen ijver mede aan de stad en de clubs. Zij wekten het patriottisme op met de onsterfelijke hymne, de beroemde „Marseillaise" der Rijn-armee, welke hymne haar ontstaan te danken had aan het genie van Rouget de Lisle. Zij leerden haar aan de Parijzenaars. Het hof en het volk bereidden zich tot den strijd voor. Het hof barricadeerde de Tuilerieën, liet de Zwitsers daarin legeren en riep de edelen, die men sedert het October-banket, toen zij de nationale cocarde met voeten getreden hadden, de ridders van den dolk noemde. Dezen grooten dag, die de zege der revolutie was, zelf georganiseerd te hebben, daarop kon niemand zich beroemen. Dantom .sliep bij Camille Desmoulins, toen men hem voor de Commune kwam afhalen. Mar at verborg zich in zijn kelder. Robespierre hield zich op een afstand, hij werd eerst den llden tot lid der Commune benoemd. Barbaroux had voor de eer bedankt- om de Marseillanen aan te voeren, en Santerre, de groote agitator van den faubourg St.-Antoine, kwam eerst in den loop van den dag te voorschijn. De 10de Augustus, deze anonieme opstand, die slag zonder .opperbèvelhebber, had tot generaal de menigte. De beweging nam eerst een aanvang na twaalf uur des nachts. De commissarissen der zeven en veertig sectiën die aangedrongen hadden op de afzetting van den koning, liepen door de straten en gaven van deur tot deur het parool af: „te wapen, als gij de stormklok hoort luiden en appèl hoort blazen." Tegen 1 uur luidde de stormklok van verschillende torens. De klok van St. Germain d'Auxerrois, die het bloedbad van den Bartholomeus-nacht had ingeluid, klepte nu den zwanenzang der monarchie. Bij idit somber geluid, waarbij zich spoedig voegde het dof tromgeroffel stond Parijs op en greep, zich de slaap uit de oogen wrijvende, naar de wapens. De maan was ondergegaan, de stad was in duisternis gehuld. Maar in alle ramen werd een licht ontstoken. Deze illuminatie, die als het ware voor een feest bestemd was, maakte een somberen indruk. Het was de kunstmatige schemering van een dag waarop de rook van het geschut den gloed der brandende ,zon verdonkeren zou. Langzamerhand werden in de straten de deuren der huizen geopend. Gewapende mannen verschenen >op den drempel. Zij spitsten het oor, wachtende op de komst der sectiën, om in rij en gelid te treden en Kagen den dag boven de daken aanbreken. Geweerkolven bonsden 'op de steenen der straten. Men hoorde de salvo's 'der kanonnen, die men probeerde, het gedruisch der geweren ten het rinkelen van sabels. In de huizen, welke in de nabijheid der Tuilerieën lagen, waren alle winkels open. Mademoiselle Upscher was heusch niet de laatste, die haar neusje buiten de deur stak. In een kort rokje gekleed, met een koket nachtmutsje op het noofd, had zij zich gehaast in haar winkel licht te ontsteken en voorzichtig de deur te openen. De rue Royale Saint-Roch, waarin haar winkeltje zich bevond, was nog ledig. Catherine wachtte, zag in het rond en luisterde. Niet alleen uit nieuwsgierigheid wachtte zij op de komst der gewapende sectiën. Zij was een goede patriotte, en ei was niemand die zooveel belang stelde in den loop der gebeuitenissen als zij, maar op het oogenblik heerschte er nog een ander gevoel in haar hart dan de haat tegen den tiran. Sedert den tijd, dat zij de fricassée in den Vauxhall gedanst had, had zij haren landsman, den sergeant Jean, meermalen ontmoet — de kennismaking was voorgezet, en, bij een klein uitstapje naar de Rapée, waarvoor zij zonder veel moeite hare toestemming gegeven had, waren er tusschen hen eeden gewisseld en was menig plan voor de toekomst ontworpen. < De soldaat der gewezen Fransche garde was toen wel wat al te familiaar geweest: maar Catherine had hem op zulk een fermen toon geantwoord, dat zij slechts aan haren man wilde toebehooren, dat de sergeant, die 'dol verliefd was, ten laatste over trouwen begon te spreken. En Catheri'ne had zijn aanzoek aangenomen. „Wij brengen niet veel in de huishouding mede," had zij schertsende 'gezegd, „ik, eene strijkster, die vele kwade posten heb." „En ik mijne strepen, terwijl ook menigmaal de soldij achterwege blijft." Napoleon heeft zich over dit huwelijk van twee arme menschen later dikwijls boos gemaakt. „Men mag niet huwen zoolang men nog sergeant is" zei hij dan. Hij vergat daarbij, dat hij zelf voortdurend bewees dat in deze woelige tijden een „gewoon" soldaat het nog wel eens heel ver kon brengen. „Dat doet niets ter zake, wij zijn jong, hebben elkander lief en de toekomst ligt voor ons; heeft de ioovenaar mij onlangs niet voorspeld, dat ik hertogin zou worden?" „En mij, dat ik generaal zou zijn?'' „Het voornaamste wat hij voorspelde was, dat gij degene zult huwen, die gij bemint." „Laten wij dan de profetie voor dit gedeelte waar maken." „Maar in dezen tijd kan men niet trouwen — er zal gevochten worden." „Laten wij een dag bepalen, Catherine." „Na* den val van den tiran; vindt ge dat goed?" „Ja, dat lijkt mij, ik heb een afschuw van de tirannen, zie eens hier, Catherine!" En Jean, zijn mouw optrekkende, liet aan zijn verloofde den rechterarm zien, waarop eene prachtige tatoueering zichtbaar was; twee gekruiste sabels met daarboven eene brandende granaat met het opschrift: „dood aan de tirannen!" „Het is patriottisch, niet waar?" zeide hij op lieren toon, terwijl hij triomfantelijk den arm uitstrekte; maar toen zij de teekening met den vinger wilde aanraken, riep hij: „Raak er 'niet aan, het is nog versch." Catherine, die bang was het meesterwerk te beschadigen, trok haar hand terug. „Wees niet bang, het geeft niet af, het brandt alleen. Dat zal wel overgaan, maar binnen een paar dagen zult ge iets fraaiers 'te zien krijgen." „Wat dan?" vroeg Catherine. „Mijn huwelijkscadeau," 'zeilde Jean op geheimzinnigen toon. Hij wilde op dezen dag niets meer uitlaten, en, nadat zij in het priëel van het café gedronken hadden op den val van den tiran en hun aanstaand huwelijk, dat het ge volg van dien val zou zijn, keerden Catherine en haai geliefde per diligence van Charenton naar de rue du Bouloi terug, van waar zij, onder een helderen sterrenhemel, zich te voet begaven naar den winkel in de ruij zulk een tooneel heb ik wezenlijk geloofd dat het einde der wereld was genaderd." Ondanks den afschrik, welke deze woeste handelingen bij Napoleon verwekten, beoordeelde hij evenwel de met bloed bevlekte gezaghebbers van dien tijd, kalm en onbevangen. „De keizer," wordt in het memoriaal van St. Helena gezegd, „liet aan Robespierre in zoo verre recht „wedervaren, dat hij verhaalde, lange brieven van dezen „aan zijnen broeder, den jongen Robespierre, die zich „destijds als volksvertegenwoordiger bij het zuiderleger „bevond, te hebben gezien, waarin hij de bedoelde buitensporigheden met vuur bestreed en verloochende, daarbij „zelfs te kennen gevende, dat dezen de Fransche om,,wenteling onteerden en eindelijk zouden vernietigen." De jonge Robespierre had, even zeer als Gasparin, den ontluikenden grooten man begrepen en bewonderd. Hij stelde alles in het werk om hem, tijdens zijne terugroeping en kort vóór den negenden Thermidor, mede naar Parijs te nemen. „Indien ik het," zeide Napoleon, „niet standvastig geweigerd had, wie weet waarheen mij een eerste stap zou hebben geleid, en welk ander lot het mijne zou geworden zijn?" Het was bij de belegering van Toulon, dat Napoleon Duroc len Junot leerde kennen en aan zich verknochtte; Duroc, die alleen zijn innige vriendschap en zijn geheel vei trouwen heeft bezeten, en Junot, die, door de volgende gebeurtenis, zijne aandacht op zich gevestigd had. Terwijl de bevelhebber der artillerie, bij zijne aankomst vóór Toulon, eene batterij liet opwerpen, zag hij zich in de noodzakelijkheid gebracht om dadelijk iets, op de plaats zelve, te schrijven, en vroeg naar eenen sergeant of korporaal, om hem tot secretaris te dienen. Er kwam er een voor, en de brief was .nauwelijks geschreven, toen in zijne nabijheid een kogel neerviel en hem met aarde bedekte. „Zie zoo,' zeide de soldaat, die geschreven had, „nu behoef ik geen zand." Het was Junot, en dit blijk van onverschrokkenheid en koelbloedigheid was voldoende, om hem bij zijn kommandant aan te bevelen, die hem in lateren tijd tot de hoogste waardigheden in het leger bevorderde. De verovering van Toulon, welke men aan den jongen Bonaparte verschuldigd was, beveiligde hem niet tegen de kwellingen en vervolgingen, waaraan toen bijna alle krijgsbevelhebbers, van de zijde der commissarissen van de Nationale Conventie, blootgesteld waren. Een decreet, hetwelk nochtans onuitgevoerd bleef, daagde hem voor de balie der Conventie, ten einde zich wegens ©enige bevolene maatregelen, ten aanzien der bevestiging van Marseille, te verantwoorden. Een der vertegenwoordigers, vergramd over zijn stijfzinnig karakter en over zijne ontoegeeflijkheid, sprak tegen hem uit het zoo menigmaal doodelijke, maar ditmaal gelukkig ijdele en niets beteekenende, formulier van verklaring buiten de wet. Ondertusschen toonden niet alle volksvertegenwoordigers, die zich bij het zuiderleger bevonden, dezelfde vijandige gezindheid ten opzichte van Napoleon. Een hunner vooral, die eene zeer schoone en beminnenswaardige vrouw had, overlaadde hem met beleefdheden en voorkomendheden, en stond hem in zijn huis alle rechten der vertrouwelijkheid toe, welke de artillerie-generaal zich ten nutte maakte of 'wel misbruikte, indien men tenminste de snapperij van het Memoriaal van St. Helena mag gelooven, volgens hetwelk de gade hem dezelfde welwillendheid en toegenegenheid betoonde als haar echtgenoot, die een der eersten was, welke omstreeks den tijd van 13 Vendemiaire, de aandacht der Conventie op den overwinnaar van Toulon vestigden. Nadat Napoleon keizer was geworden, zag hij zijne beminnenswaardige gastvrouw te Nizza terug. De tijd en het ongeluk hadden datgene wat Napoleon eens betooverd had, geheel veranderd en veeleer vernietigd. „Maar waarom," vroeg de keizer aan deze dame, „hebt gij u niet aan onze bekenden bij het leger van Nizza gewend, om toegang tot mij te krijgen? Onderscheiden hunner zijn mannen geworden, die veelal in eene voortdurende betrekking tot mij staan?" „Ach! Sire," antwoordde zij, „men Kent mij niet meer, sedert dat gij groot zijt geworden en mij het ongeluk heeft getroffen." Zij was toen weduwe en verkeerde in de uiterste behoeftigheid. Napoleon stond haar alles toe wat zij verlangde. Napoleon, zich het tijdstip herinnerende van dit gelukkige avontuur, gelijk men het in de taal der wereld, hoezeer dan anders in die der zedelijkheid, noemt, zeide daarvan: „Ik was toen zeer jong, gelukkig en trotsch op mijne kleine zegepraal; terwijl ik dien ten gevolge zocht, mij, door elke oplettendheid welke in mijne macht stond, dankbaar te betoonen. Gij zult straks vernemen hoe men het gezag kan misbruiken, en van welke toevallige omstandigheid dikwijls het lot van menschen afhangt; want ik wil mij geenszins beter voordoen dan anderen. Op eenen dag dat ik met haar, in het midden onzer stellingen, in den omtrek van Col di Tenda, onder het voorwendsel eener verkenning, als bevelhebber der artillerie rondwandelde, kwam ik plotseling op het denkbeeld om haar het schouwspel van den guerilla te verschaffen, en ik gaf derhalve het bevel tot een voorposten-gevecht. Wij behaalden, wel is waar, het voordeel, maar het was klaarblijkelijk dat daarmede geen bepaald doel bereikt kon worden. De aanval was eene loutere gril, en evenwel lieten eenige menschen daarbij het leven. Ik heb daarom, zoo dikwijls ik dit voorval herdacht, mij deswege bittere verwijten gemaakt." De gebeurtenissen van den negenden Thermidor stremden, voor een oogenblik, de loopbaan van Napoleon, welke hij met zulken goeden uitslag en glans was ingetreden. Het zq dat zijne verbinding met Robespierre hem bij de mannen der tegenomwenteling verdacht had gemaakt, het zij dat de benijders van zijnen roem zich van dit of een ander voorwendsel bedienden, om hem te doen vallen; kortom, hij werd op bevel van Albitte, Laporte en Salicetti, die hem eene reis naar Genua, welke hij ten gevolge van het besluit en de instructie van hunnen, door hen vervangen ambtgenoot Ricord, had gedaan, als een misdrijf toerekenden, van zijne functiën ontzet en in hechtenis genomen. Het vertrouwen van het leger onwaardig verklaard, en naar het comité van algemeen welzijn verwezen, liet de generaal Bonaparte deze aanklacht en hoon niet met stil- zwijgen voorbijgaan. Hij stelde dadelijk eene nota op aan de volksvertegenwoordigers, die hem gevangen hadden doen zetten, en in dat stuk ontwaart men reeds dien fieren, krachtvollen en bondigen stijl, welken men sedert zoo dikwerf herkend en in alle zijne • gesprekken en geschriften bewonderd heeft. Wij laten hier eenige merkwaardige brokstukken van dat geschrift volgen: „Gij hebt mij van mijne dienstbetrekkingen ontzet, in „hechtenis genomen en voor verdacht verklaard. Zoo ben „ik gehoond, zonder veroordeeld, of liever veroordeeld, zon„der gehoord te zijn geworden. In eenen revolutionuairen „toestand, zijn er twee klassen van menschen: de verdachte „en de patriotten... Onder welke klasse wil men mij rangschikken? Ben ik niet sedert het begin der omwenteling, „alle hare bevelen nagekomen? Heeft men mij niet steeds „strijdende gezien, het zij tegen de inwendige het zij tegen „de uitwendige vijanden? Ik heb het verblijf m mijn departement opgeofferd, mijne bezittingen verlaten en alles „voor de Republiek verloren. Sedert heb ik vóór Toulon, „met eenige onderscheiding gediend, en mijn aandeel erlangd „aan de lauweren, welke het leger van Italië, door de in„neming van Saorgio, bij Oneille en aan den 'anaro vei„worven heeft. Bij de ontdekking der zamenzwering van „Robespierre, is mijn gedrag dat van eenen man geweest, „die gewoon is slechts de beginselen voor oogen te houden. „Men kan mij derhalve den naam van eenen patriot niet „betwisten. Waarom verklaart men mij dus voor een verdachte, zonder mij gehoord te hebben? Als een onschuldig „belasterd patriot, zal ik mij over het comité van algemeen „welzijn niet kunnen beklagen, welke maatregelen hetzelve „ook moge nemen. Wanneer drie mannen verklaren, dat „ik eene misdaad begaan heb, zal ik mij, over de Jury die „mij zoude veroordeelen, niet kunnen beklagen. Behooren „nochtans volksvertegenwoordigers de Regeering in de „noodzakelijkheid te brengen, om onrechtvaardig en onstaatkundig te wezen? Hoort mij aan, vernietigt de onderdrukking, die mij omringt, en geeft mij de achting der „patriotten terug. Een uur daarna mogen de booswichten „mij het leven benemen; ik acht hetzelve niet, en heb het „zoo dikwerf veracht. Ja, alleen de gedachte dat het nog „nuttig voor het vaderland kan zijn, doet mij deszelfs last „met moed dragen." Deze, door hare eenvoudigheid, zoo edele en fiere taal, overtuigde de volksvertegenwoordigers, dat zij met eenen man van groote bekwaamheden en verheven karakter te doen hadden, en derhalve wanhopen moesten, om' hem onder het juk van willekeur en vervolging te kunnen buigen, zonder zich aan eenen krachtdadigen en langen weerstand van zijnen kant bloot te stellen. Albitte en Salicetti offerden dan ook de inblazingen der eigenliefde aan de raadgevingen der wijsheid op, herriepen, in overleg met den generaal Dumerbion, voorloopig hun bevel, en gaven aan Bonaparte de vrijheid terug. „Wiens militaire en lokale kundigheden" zooals zij zich uitdrukten, „der Republiek van nut konden zijn." Daar intusschen de reactie, welke ten gevolge der gebeurtenissen van den 9 Thermidor plaats greep, de leiding van het comité van oorlog, eenen voormaligen kapitein der artillerie, namens Aubry, in de handen gespeeld had, werd Napoleon aan zijn wapen onttrokken, en bestemd om als infanterie-generaal in de Vendée te dienen. Door zulk eene beleedigende verplaatsing gegriefd, en weinig genegen om het talent, dat hij in zich gevoelde, aan een dusdanig ondankbaren krijg toe te wijden, bezwaarde hij zich deswege, na zijne aankomst te Parijs, onverwijld bij het comité van oorlog, en voerde voor hetzelve eene warme, zelfs hevige taal. Aubry bleef onbuigzaam en zeide' tot Napoleon: „dat hij jong was, en de oudere moest laten voorgaan," Waarop Napoleon antwoordde: „dat men op het slagveld snel oud wordt, en dat hij van daar kwam. De voorzitter van het comité van oorlog was nimmer in het vuur geweest. Dit geestige en gepaste antwoord was evenwel eer geëigend om Aubry te verbitteren dan te overtuigen. Hij bleef halsstarrig bij den eenmaal genomen maatregel, en daar de jonge officier niet minder halsstarrig in zijn besluit was, liet hij zich liever afzetten dan dat hij voor de onrechtvaardigheid onder deed. In welke benarde omstandigheden Napoleon door zijn trotsch en onbuigbaar karakter gebracht werd, tot welke nijpende armoede hij verviel, wij hebben het in t voorafgaande hoofdstuk gezien. NEGENDE HOOFDSTUK. Napoleon's eerste Huwelijk. Merkwaardig is het dat het decreet, waarbij de toekomstige beheerscher van Europa, in zijne loopbaan gestremd, afgezet en van de lijst der Fransche generaals in werkelijke dienst geschrapt werd, de onderteekening van Merlin de Douai, Berlier, Boissy d'Anglas, Gambaceres draagt, die elkander eenmaal in ijver en vleierij voorbijstreven zouden, om van den jongen officier, dien zij thans met zoodanige onverschilligheid behandelden, een goedkeurenden glimlach te verkrijgen. Onder de mannen der tegenomwenteling van Thermidor bevond zich nochtans één, die de krijgstalenten, welke Napoleon vóór Toulon aan den dag gelegd had, niet volkomen werkeloos wilde laten. Het was Pontecoulant, de opvolger van Aubry, die, zonder zich aan de verwijten der heerschende partij te storen, Napoleon tot het vervaardigen van plannen bezigde. Doch ook deze onbemerkte bestemming, zo'o weinig strookende met het karakter van eenen krijgsman, voor wien werkzaamheid, wapengedruisch en roem onontbeerlijke levensbeginselen waren, werd spoedig als te voordeelig en te eervol beschouwd voor den jeugdigen officier, wiens toekomst men verijdelen, wiens degen men verbrijzelen wilde. Letourneur de la Manche, de opvolger van Pontecoulant in het voorzitterschap van het comité van oorlog, toonde hem dezelfde afgunst als Aubry, en Napoleon geraakte buiten alle mogelijke dienstbetrekking. Toen was het dat hij, wanhopende de ijverzucht, het vooroordeel en den vermogenden haat, welks voorwerp hij was, te boven te komen, en evenwel tegelijkertijd de staaten krijgskundige bekwaamheden, die hij in zich gevoelde, ongaarne geheel onder de mishandelingen der ongeschiktheid en kleingeestige willekeur latende verdooven, voor eenen korten tijd zijne blikken van Europa afwendde, om dezelve naar het Oosten te richten. Hij had, tot w eiken prijs ook, behoefte aan eene uitgebreide bestemming; de natuur had hem geschapen om daarop aanspraak te maken en dezelve te vervullen. Werd ze hem door Frankrijk geweigerd, dan zou het Oosten die verschaffen. Vol van die gedachte, stelde hij een geschrift op, om de Fransche regeering te overtuigen, dat 'het belang der Republiek medebracht, om de verdedigingsmiddelen der Porte, tegen de heersch- en veroveringszuchtige ontwerpen der Europeesche monarchien, te versterken. „De generaal Bonaparte," luidde dit geschrift, „die sedert zijne jeugd bij de artillerie dient, en over dezelvei, bij de belegering van Toulon en in twee veldtochten van het leger van Italië, het bevel gevoerd heeft, biedt zich aan om met eene zending der Republiek naar Turkije te gaan... Gelukt het hem de krijgsmacht der Turken geduchter te maken, hunne tegenwoordige vestingen te versterken, en den aanbouw van nieuwe te bewerken, dan zal hij hierdoor zijn vaderland eene wezenlijke dienst bewijzen. ^ „Indien de secretaris van het ministerie van oorlog," zegt Bourienne, „onder dit ingediende vertoog „toegestaan" gesteld had, zou dit woord wellicht het lot van Europa veranderd hebben." Zoodanig woord volgde intusschen niet. De regeering was te veel met der inwendige staatkundige maatregelen en met de worstelingen der partijen bemoeielijkt, om hare aandacht op krijgskundige ontwerpen, van eenen even onzekeren als ver afgelegen uitslag, te vestigen. Napoleon bleef derhalve te Parijs, wel door het staatsbewind tot werkeloosheid veroordeeld, maar door de Voorvienigheid ten dienste der omwenteling beschikbaar gehouden. De omwenteling liet hem wezenlijk niet lang wachten. De koningsgezinden, stoutmoedig geworden door de' staatkundige terugwerking, welke op den negenden Yhermidor volgde, mengden zich onder de Parijsche sectiën, en zetten dezelve aan tot eenen opstand tegen de conventie, die, ondanks hun woeden tegen de Jacobijnen, ten aanzien van het koningschap te veel met schuld beladen waren, om niet van de zegepraal eener tegenomwenteling alles te vreezen te hebben, dat zij eene menigte ijverige patriotten, die bij zulke gevaarvolle uitzichten, nuttige bondgenooten konden zijn, verbannen, of ontwapend en ingekerkerd hadden. De vervolgde republikeinen gehoorzaamden de oproeping hunner vervolgers, en snelden te wapen om het gemeenschappelijke gevaar af te keeren. Doch na de nederlaag en gevangenneming van Menou, had men onverwachts een generaal voor dit opgeworpen leger noodig; want Barras, die tot opperbevelhebber benoemd was geworden, kon het kommando slechts in naam voeren. Hij had verstand genoeg om dit in te zien, en zich een medestander te laten toevoegen, die meer ervaren dan hij in den wapenhandel was. Hij sloeg tot dat einde den generaal Bonaparte voor, en de Conventie bekrachtigde deze keuze door een decreet, welks inhoud Bonaparte op de openbare tribunen vernam; want hij had zich derwaarts begeven om de handelingen der vergadering, welke het lot der Republiek in hare handen had, van nabij gade te slaan. Volgens het Memoriaal van St. Helena, zou Napoleon bijna een half uur met zich zeiven beraadslaagd hebben, of hij den gewichtigen post, waartoe men hem opriep, aannemen of weigeren moest. Hij had niet tegen de Vendée willen strijden, en kon derhalve, zonder rijpe overweging, nifcc besluiten de Parijzenaars met schroot neder te schieten. „Maar wanneer de conventie bezwijkt, ' zeide hij tot zich zeiven, ,,wat zal er dan van de groote waarheden onzer omwenteling worden? Ons bloed, dat wij gestort, onze talrijke overwinningen, zijn dan gebrandmerkte handelingen. De buitenlanders, die wij zoo dikwijls overwonnen hebben, zegevieren dan en overladen ons met smaad... De nederlaag der conventie zou het voorhoofd van den vreemdeling kroonen, en de schande benevens de slavernij van het vaderland bezegelen." Dit gevoel, een leeftijd van vijf en twintig jaren, vertrouwen in zijne kracht en bestemming sleepten hem mede. Hij besliste dus en vervoegde zich bij het comité. Dit besluit verdelgde de aanvoerders. Napoleon nam zijne maatregelen zoo goed, dat, na een strijd van weinige uren, het leger der Parijzenaars uit al zijn stellingen verdrongen, en het oproer volledig gedempt was. De Conventie beloonde zijnen redder met de aanstelling tot opperbevelhebber van het binnenlandsche leger. Van dezen dag af kon Napoleon vooruitzien, dat hij weldra over de gezamenlijke strijdkrachten van Frankrijk zou beschikken, en hij beklom inderdaad de eerste .trappen van den troon, terwijl hij het opperbevel in de hoofdstad aanvaardde. De haven van Toulon, de door Napoleon belegerde stad. Welk eene lotsverwisseling binnen vier en iwintig uren! Den 12den Vendemiaire leefde hij afgezonderd, in° ongenade; zag hij zich, vol verdriet, genoodzaakt zijnen prikkel tot weikzaamheid in zijnen boezem te verdringen; dreven hem terughoudingen en moeielgkheden tot vertwijfeling o\ei zijne toekomst; was hij door de zwarigheden, die zich op het staatkundige tooneel tegen hem verhieven, zoo ter neergedrukt, dat hem ten laatste de aanlokkelijkheid en rust van het stille particuliere leven toelachten en hij, bij het vernemen der echtverbindtenis van zijnen broeder Joseph met de dochter van den rijksten koopman van Marseille, zich de woorden liet ontvallen: „Wat is de-ze snaak van een Joseph toch gelukkig!" De 14den Vendemiaire daarentegen, waren alle opwellingen van het eenvoudige burgerschap verdwenen. De in ongenade zuchtende van gisteren gevoelde zich eensklaps de beheerscher van heden. Hij was het middenpunt van alle eerzuchtige woelingen en kuiperijen, even zeer als het middenpunt van alle werkzaamheid geworden. Tegenover het koningschap geplaatst, waarvan Frankrijk den_ standaard terugstootte, en boven zich enkel eene vergadering hebbende, welke op de loopbaan der staatswöelingen en in de worstelingen der straftooneelen spoedig versleten was, knoopte de jonge overwinnaar van de Parrjsche sectiën het lot van de omwenteling, hetwelk de verbleekte ster der conventie niet meer met den glans der eerste vrijheidsjaren kon besturen, aan zijn eigen opkomend glestarnte. Het eerste gebruik dat Napoleon van zijn gezag en zijnen invloed maakte, was dat hij Menou redde, wiens ondergang de \ erschillende conuté's beoogden. In weerwil zijner gematigdheid, konden nochtans de overwonnenen hem hunne nederlaag niet vergeven, inaar hunne wraak bepaalde zich bij het toeleggen van eenen spotnaam, terwijl zij hem, in hunne onmacht, niet anders dan den „schroot-generaal noemden. De bevolking van Parijs was diep gegriefd en ontmoedigd, en gebrek aan granen dreef de ontevredenheid over de krijgslieden, die haar bedwongen en nedergeschoten hadden, tot den hoogsten trap. Toen eens, zoo als La,s Cases verhaalt, de brooduitdeeling achterwege moest blijven en talrijke samenscholingen voor de deuren der openbare bakkerijen ontstonden, reed Napoleon met een gedeelte van zijn generalen staf voorbij, om voor de algemeene veiligheid te waken. Yolkshoopen, en bijzonder vrouwen, omringden hem en verlangden brood, onder een hevig geschreeuw. De menigte nam toe, de bedreigingen vermeerderden, en de toestand werd hoe langer hoe neteliger Boven allen onderscheidde zich een ongemeen dik en vet . wijf, door hare gebaren en woorden: „Deze geheele hoop epauletdragers," schreeuwde zij, terwijl zij zich tot ce officiersgroep wendde, „drijft den spot met ons; wanneer zij slechts eten en :zich vet mesten, is het hun onverschil ïg of het volk van honger sterft." Napoleon viel haar in i e rede met de woorden: „Vrouwtje, zie mij eens goed aan: wie van ons beiden is beter gemest?" Napoleon was juist destijds buitengewoon mager. „Ik scheen toen waar ij van perkament te zijn," .zeide hij van zich zeiven. Een algemeen gelach ontwapende het gepeupel, en de generale stat kon zijnen weg rustig voortzetten. _ _ De ernstige oproerige beweging van Vendemiaire en he vrij algemeen gemor, hetwelk van alle partijen tegen de conventie opging, hadden deze bewogen om de volled,ge ontwapening der sectiën te bevelen. Middelerwijl men dezen maatregel ten uitvoer leg , kwam een knaap van tien tot twaalf jaren bij * en oppei bevelhebber, en smeekte toen om hem den de^™ zijnen vader terug te geven, die de legers der Republie had aangevoerd. Het was Eugene de Beauharnais. Napoleon stond hem zijn verzoek toe, en behandelde hem met groote deelneming. De knaap stortte tranen van gevoel; hij sprak tot zijne moeder van den beminnelijken aard van den generaal, en zij achtte zich daardoor verplicht om hem haren dank persoonlijk te komjen betuigen. Deze weduwe Beauharnais was eene Creoolsche van de Antillen. Zij heette Marie-Josèphe-Rose Tascher de la Pagerie en was 23 Juli 1763 in de parochie van Notre-Dame-de-laPurification op Martinique geboren. De vader van deze Josèphe, genaamd Josephine, geheeten Joseph Gaspard, beheerde de plantages, welke hem zijne familie had nagelaten, die in 1726 uit Frankrijk gekomen was. Gewezen kapitein der dragonders, ridder van St-Louis en page van de dauphine, bezat hij weinig vermogen en gaf hij zich gioote moeite zijne oudste dochter een geschikt huwelijk te doen sluiten, want Josephine bezat nog twee zusters: Catherine Marie Desiree en Marie Fran§oise. Een zekere mevrouw Renaudin, tante van het jonge meisje, verschafte haar den gewenschten echtgenoot. Zij had hem in hare nabijheid: den jongsten zoon van den markies de Beauharnais, gewezen gouverneur van de eilanden onder den wind. De Beauharnais waren afkomstig uit het Orleansche en tante Renaudin was de maitresse van den markies. Tot het huwelijk werd uit de verte besloten, want de jonge Beauharnais bevond zich in Frankrijk en zijn verloofde scheepte zich in September 1779 in. Zij kwam te Bordeaux en huwde eenigen tijd later den vicomte Alexandre de Beauharnais, die bij gelegenheid van zijn huwelijk tot kapitein in het regiment de la Loire werd bevorderd. Hij was achttien, zij zestien jaar oud. Bonaparte was, ten tijde dat zijne toekomstige keizerin trouwde, tien jaar oud en kwam juist op de Militaire school te Bnenne. Het ^ jonge paar ging wonen in de rue Thévenet te * anjs. Den 2den September 1780 werd Eugene, de toekomstige onderkoning van Italië, geboren. Het echtpaar bleet niet lang bijeen, want spoedig verliet de jonge vicomte zijne vrouw om naar Amerika te gaan, onder het .commando van Bouillé. De wemsch om aan de Amerikanen de ona hankelijkheid te schenken en naast Lafayette en Rochambeau lauweren te verwerven, ging brj den jongen echtgenoot gepaard met den wensch zich van eene kokette vrouw te verwijderen. Hij liet Josephine in zwangeren toe- St Den^Oden April 1782 bracht zij de toekomstige koningin Hortense, de moeder van Napoleon III, ter wereld. Tot dien tijd had Josephine haar echtgenoot geen reden tot klagen gegeven. Deze, te jong gehuwd, gaf zich ovei aan het verlangen naar nieuwe minnarijen en verstrooiingen Zijn vertrek deed der lichtzinnige slechts weinig .eed* he schonk haar eene vrijheid terug, waarnaar zq reeds kng haakte. Zij leidde voortaan een vroohjk leventje, had m naars en groote en kleine schulden. De toegang tot het hof was haar wel niet ontzegd, daar de Beauharnais ded uitmaakten van den goeden adel van Orleans maar toc moeielijk te verkrijgen. Zij had alleen haar tante ^udm om haar voor te stellen, en het dubbelzinnige leven van deze bemoeilijkte haar „entrée" te Versailles Beauharnais keerde naar Frankrijk terug en diende eene klacht tot scheiding tegen haar in. Het Par et^ent ^e die scheiding goed, maar daar de schuld jederkeeng W legde het Josephine een jaarrente van 'en ~ toe De gescheiden vrouw achtte het geschikt eene reis naar haar geboorteland te ondernemen. Zij begaf zich naa naai naai geuu gezelschap van Martinique, maar keerde m l/Ji terug i, een galant zeeofficier Scipion de Rouve. Josephine, begeerig aan het hoofd te staan van een politiek salon, dat bezocht werd door alle uitstekende mannen der Vergadering, wilde zich met haar echtgenoot weder vei zoenen. Zij slaagde hierin en gedurende ©enigen tijd schitterde zij in dit hotel in de rue de FUniversité, welks koningin ^zij was. Maar de tijden werden somberder. De „Terreur" had de salons gesloten. Beauharnais was bij het eg er en als opperbevelhebber van het Rijnleger belegerde hij Maintz. Na zijn ontslag werd hij in 1794 gearresteerd, als broeder van den majoor in het leger van Condé. Hoewel een republikein en patriot als Beauharnais met de verraders, al was dan zijn broeder in hun leger, niet onderhandelen kon, werd hij den 5den Thermidor geguillotineerd. Vier dagen later werden de gevangenissen geopend en hii zou vrij geweest zijn. Zijn dood was het gevolg van eene dwaling en van de overhaasting, waarmede in die tijden van den schrik de doodvonnissen werden uitgevoerd. Beauharnais moet geheel in eere hersteld worden, ofschoon zijn hoofd viel tegelijk met de hoofden der verraders, samenzweerders en vijanden van het vaderland. Hij was het offer van onrechtvaardige aanklachten, en hii ze ïeeft verklaard, dat men der Revolutie geen verwijt moest maken van zijn dood. Voordat hij het schavot besteeg, gaf Beauharnais in een ver even, een philosoof der Oudheid waardig testament uitdrukking aan de vrees, dat de nakomeling hem voor een .slecht burger zou houden, daar zijn lijk werd opgelezen emidden van die, welke getroffen waren door het zwaard uer wet. „Tracht mijne nagedachtenis te rehabiliteeren," schreef hij aan zijne vrouw in dezen laatsten brief, geef het ewijs, dat een geheel aan den dienst van het vaderland en den triomf der vrijheid en gelijkheid gewijd leven in de oogen des volks de afschuwelijke lasteraars moet stooten die hoofdzakelijk gezocht moeten worden in de klasse der verdachten. Maar deze arbeid moet worden uitgesteld want in de revolutionnaire stormen moet een groot volk dat strijdt om zijne boeien te verbreken, zich een 'gerechtvaardigd wantrouwen hullen ,en eerder vree»» een schuldige te vergeten dan een onschuldig De nobele burger eindigde met den raad aan ^nejorig vrouw zich te troosten met de opvoeding harer ónderen door hun te leeren, dat aS door hunne burgerdeugden de herinnering aan zijn straf moesten uitwisschen. Welk bewonderenswaardig karakter heeft i-x hekl, d.e, voortgekomen uit de aristooratie, ach opwerpt tot ver,„],L,,r het volk, de feodaliteit bestrit het eerst, ™ «en tijd dat deae wet der moderne .maatschap eene ketterij scheen, eene anarchistische utopie, verkondigt de fe Skhei der traffen en de toegankelijkheid van de ede n f„ de oturiers" tot de rangen in het leger, tot de ambten in de 'magistratuur en tot de ataatabetrekkmgen, en d.e, „a de grootste der Fransche Vergaderingen het bevel over het onsterfelijke Rijn-leger gevoe.d te heb ten sterft op het schavot, het slachtoffer van blmden hartstocht, ondergaande de terugwerkiSwtTt en onrechtvaardige fictie van broederlqke solidariteit en die met den dood voor oogen, slechts een vrees koester deze dat de straf die hij ondergaat, niet doe voorond stellen, dat hij haar heeft verdiend! Alexander de Bea^harnais heeft het recht plaats te nemen in het 1 antheon der Revolutie, onder de bloedige martelaren van hetmeuwe evangelie in het Pantheon, waar zich rechters en gestra ten bevinden, de onthoofden van Germinal en de nenen van Thermidor of van Prairial, Danton naast SWust, en Vergniaud naast Couthon en de Soubrany. Josephine was onder alle vrouwen in het huwelijk bevoorrecht. Beauharnais en Bonaparte, — welke vrouw zou niet fier zijn geweest op deze beide echtgenooten, zou hen niet bemind, aangebeden, eerbied voor hen gekoesterd hebben? Zij heeft geen van beiden liefgehad. De Revolutie maakte van Josephine eene groote dame. De naam van haar echtgenoot diende haar tot aanbeveling bij de vrouwen van het oude hof, die aan het Schrikbewind ontsnapt waren. In de gevangenis knoopte zij connecties aan met verscheidene dames, die de schipbreuk der oude aristocratie hadden overleefd. Zij kende ook la Cabarrus. Bij deze, die troonde onder de dubbele vlag van den burger Tallien, haar echtgenoot, en van den Directeur Barras, haar minnaar, bevond Josephine zich op een zekeren dag tegenover den mageren en stilzwijgenden overwinnaar van Vendémiaire. Bonaparte was in de mode. Allen hadden den naam van dezen jongen generaal op de lippen, die ineens beroemd was geworden. De salons betwistten hem aan elkaar, de vrouwen lachten hem toe en trachtten hem te boeien. Hrj ging ernstig, onverschillig, reeds als heerscher, haar voorbij. De weduwe Beauharnais met haar Creoolsche nonchalance, hare levendige manieren en reeds verwelkte bekoorlijkheden, verleidde den koelen jongen man bij den eersten blik. In deze beslissende ontmoeting bij madame Tallien voelde Bonaparte zich aangetrokken, geboeid, hij zag zich binnen den bedwelmenden kring getrokken van dit bruine kind der eilanden en gaf zich met genot aan deze bekoring over. Zij was allesbehalve schoon. Haar aanstaande zwager Lucien Bonaparte beschrijft den indruk, dien zij op hem maakte, in de volgende woorden: „Zij bezit weinig, zeer weinig geest, niets van datgene wat men schoonheid zou kunnen noemen; maar zekere Creoolsche herinneringen in de bewegelijkheid van haar taille, een gelaat zonder natuurlijke frischheid, door toiletkunsten opgesmukt in het helle licht van de kaarskronen, — kortom, in haar persoon ontbraken niet enkele bekoorlijkheden van haar jeugd, welke de schilder Gérard, die handige restaurateur van de verwelkte schoonheden op rijperen leeftijd, zoo aardig heeft wedergegeven in de portretten, welke wij bezitten van de vrouw van den Eersten Consul. Op de schitterende soirées van het Directoire, waartoe Barras zoo vriendelijk was mij te noodigen, kwam zij mij niet meer jong voor en niet zoo verblindend als de andere schoonheden, die gewoonlijk het hof van den weelderigen Directeur vormden en waar de schoone Tallien de werkelijke Calypso was. Dit weinig geflatteerde portret schijnt juist te zijn. Josephine was destijds ruim twee en dertig jaar. Zij was moeder van twee jonge kinderen en haar bewogen leven, hare reizen, het ongeregelde van haar huiselijk leven, hare vluchtige amourettes, hadden er zeker toe bijgedragen om den tijd voor haar te verhaasten. Zij overwon evenwel den overwinnaar bij haar eerste onderhoud. Bonaparte verliet het huis van Tallien met kloppend hart, schitterende oogen; zijn geheele wezen door een koorts aangegrepen, die voor de eerste maal niet die van den roem was, gekweld door eene behoefte, die geen honger is, zelfs zijne familie en de verovering der wereld vergetende, waaraan hij in zijne eenzame uren droomde, om alleen te denken aan Yeyette, zooals de wellustige Creoolsche door hare vertrouwden genoemd werd. Bonaparte, wiens geheele eerste jeugd eenzaam geweest was, gewijd aan een arbeidzaam leven, die slechts genot des geestes en de bedwelmingen van het verstand gekend had, werd smoorlijk verliefd op Yeyette. Het is zeker, dat Josephine dezen hartstocht niet verdiende, maar de jonge generaal bevond zich in een zielstoestand, waarin zijn hart bij de eerste kennismaking met eene vrouw moest ontvlammen, die ook maar ten naasten bij beantwoordde aan het type, het model, dat hij in zijne droomen van voorheen zoo dikwijls zich voor oogen had getooverd. Josephine was niet eene van die geestrijke vrouwen, van die blauwkousen, van wie hij zijn geheele leven een afkeer gehad heeft, zij was er niet op uit om kwaadaardige epigrammen te maken. Zij behaagde den generaal aanvankelijk, omdat zij zeer veel belang scheen te stellen in zijne militaire veroveringen en over strategie met hem sprak. Bovendien had zij in zijne oogen een zeer groot prestige; behoorde zij niet tot de oude aristocratie? Voor den kleinen Corsicaanschen edelman, die in eene minder florissante huishouding Was opgegroeid en nooit in de nabijheid gekomen was van welgekleede, het parfum van het oude hof verspreidende vrouwen, was deze vicomtesse de vrouwelijke schoonheid uit de groote wereld. Het prestige van den adel verhief zich, nu het Schrikbewind voorbij was, in nieuwen glans; de guillotine had dezen steunpilaar van het oude régime verjongd en onder dien stroom van bloed herkreeg de adel.weder kracht en kleur. Het woord der galante weduwe werd weder waar: „voor een burgerlijke is eene markiezin altijd dertig jaar." Deze aantrekkelijklijkheid van den adel, dit prestige van den titel, van den naam, van den rang, vindt men bij onze laagste maatschappelijke klassen. Loopt de handelsman niet te koop met zijne adellijke clientèle, openen de hoteliers niet de deuren hunner kamers en dikwijls van hunne kassen voor den grooten mijnheer, al is hij van nog zulk twijfelachtig allooi, en de Don Juans in uniform, roepen zij, bij het zien van een lief meisje, niet dikwijls met den eerbied van het ancien régime uit: „Ik zou haar omhelzen als eene Koningin ?" Bonaparte, die wel niet geheel en al onbekend was met de gebruiken en gewoonten der wereld, kon toch geen onderscheid maken tusschen eene werkelijke groote dame, die hij tot nu toe nooit had gezien, en deze weduwe met hare buigzame bewegingen en smachtende oogen, die hem zulk een oprechten lof toezwaaide voor zijne militaire talenten. Bij eiken ontstaanden hartstocht, moge hij nog zoo onverstandig zijn of izich in 'het vervolg nog zoo logisch, zoo onvermijdelijk toonen, moet men altijd een kiem, eene eerste bewegende kracht constateeren. Bij den een is het behoefte naar liefde, een ander bezwijkt voor de wet der aantrekkelijkheid en gezelligheid, omdat hij het isolement, de verveling ontvlucht, dat als een poliep klevende monster, dat iemand met zijne voelsprieten omklemt; voor een ander is de liefde gelijk eene bloem, die op een toebereiden bodem uit eene plant ontspruit, waarin het sap is opgestegen, en eindelijk is de liefde voor zekere mannen met intuïtieven geest en objectieve gedachten, voor de groote phantasten, de bouwers van luchtkasteelen, de uitrusters van onwaarschijnlijke schepen, die naar fabelachtige landen zullen stevenen, een verwezenlijkt begrip, een vleeschgeworden denkbeeld. Voor deze dichters, ofschoon zij nooit verzen geschreven hebben, en tot wie Napoleon behoorde, wordt de vrouw als eene bepaalde verschijning voor het oog getooverd; zij treedt uit het onbekende te voorschijn gelijk het door den beeldhouwer bedachte beeld uit het ongevormde blok leem, bijna 'als de blonde Eva uit de zijde van haren eersten geliefde. De rijpe leeftijd van Josephine werd voor den ruwen soldaat, den onverbiddelijken en koelen staatsman, die hij reeds was, zonder twijfel eene bekoring te meer. Tegenover de vrouwen beaat Bonaparte slechts de wenschen en de stoutheid van een schooljongen. De poging, welke hij destijds zonder gevolg aanwendde bij den zeepkoopman te Marseille, om Désirée, de zuster van Joseph Bonaparte, te huwen, bewees, dat een bruidschat hem niet onverschillig was. Hij verlangde eene vrouw, die aan het hoofd kon staan van' een salon, en die hem met een zekeren welstand een tehuis, een meubilair, relaties en een maatschappelijken rang medebracht. Josephine had in zijn oog al deze voordeelen. Zij behoorde evenals de weduwe Permon tot de aristocratie en bovendien was zij, gelijk Désirée Clary, rijk. Bonaparte geloofde dat ten minste. Na zijn onderhoud bij madame Tallien werd hij genoodigd in de kleine woning No. 6 van de rue Chantereine, en werd hij verblind door hetgeen hij aanzag voor weelde van de vicomtesse. De woning in de rue Chantereine was bescheiden en bont gemeubileerd, overal zag men de teekenen van het gebrek. Met Gouthier, die tegelijk tuinman, koetsier en kamerdienaar was, en met mademoiselle Compoint, de kamervrouw, die de vriendschap en het vertrouwen van Josephine bezat, bqna even elegant gekleed ging en als eene vriendin, als eene zuster door haar behandeld werd, gelukte het Josephine Bonaparte 'te verblinden, die niet met weelde bekend was en geleek op een onderofficier, die ten bezoek genoodigd is bij de vrouw van zijn kolonel. In het hotel der rue Chantereine was geen wijn in den kelder, in de bergplaats geen hout, maar voor de deur hield wel stil eene koets met twee vurige paarden bespannen. Josephine, die zeer koket was, hield van uiterlijke weelde. Zij had zeer veel toiletten, maar zeer weinig linnengoed. Hare lichte costumes van gaas en mousseline maakten op de feesten veel effect en kostten haar weinig. Bonaparte werd dadelijk geboeid en hij verliet het huis met geheel verwarde zinnen. Hij wenschte nu Josephine tot vrouw, om haar te bezitten, aan zijn borst te drukken en haar te overstelpen met zijne liefkoozingen. Hij had thans degene gevonden, die hij, zonder haar te kennen, wegens hare uiterlijke eigenschappen, hare positie in de wereld, hare afkomst, hare relaties en haar omgeving gezocht had, en als vrouw kon zij aan zijn begeerte voldoen. Hij wilde en moest haar bezitten. Niets kon zijn wil tegenhouden, die gelijk was aan een granaat uit een kanon geslingerd. Josephine aarzelde. Hoewel zij in niet al te voordeeligen toestand verkeerde, vroeg zij zich af of de fortuin generaal Bonaparte goedgunstig zou blijven. En voor haar was hij niet meer dan een parvenu en dat door de vriendschap van Barras. Zonder de keuze van Barras zou Brune of Yerdières, die door Carnot waren voorgedragen, belast zijn geworden met de verdediging van de Conventie op 13 Vendémiaire. Zou Barras zijne protectie blijven verleenen aan den jongen avonturier? Zou de alvermogende Directeur dit huwelijk niet met afgunstige oogen beschouwen? Josephine besloot den zinnelijken geweldige om raad te vragen. Zij liet daarom op een avond inspannen en begaf zich naar het Luxembourg, naar den burger Barras, lid van het Directoire. Er was feest op het Luxembourg toen Josephine de Beauharnais zich liet aandienen. Zij had zich gekleed volgens de nieuwe mode in een toilet a la Flora, dat licht, luchtig, van bijna doorzichtig weefsel, onder het tengere netwerk het lichte ivoor der huid liet doorschemeren. Het kwam er niet alleen op aan Barras te behagen, maar ook alle schoonheden te verduisteren, die in rose, witte, blauwe, in Grieksche, Romeinsche, Diana- of Terpsichore-toiletten de geheele mythologie van den toenmaligen Olympus in den salon van Barras tentoonstelden. Al weigerde of schonk zij haar hand aan generaal Bonaparte, Josephine wilde haar reputatie als vrouw der groote \ wereld handhaven, geliefkoosd en gevleid, en bewijzen, dat zij geen afstand had gedaan van de heerschappij der gratie. Eigenlijk was deze stap, dien zij nu ondernam, deze raad, dien zij nu kwam vragen aan den machtigen Directeur, slechts een voorwendsel om te laten zien, dat zij bemind werd door een persoon, die zonder twijfel nog een nieuweling was, maar aan wien toch de wereld reeds een schitterende toekomst voorspelde. Zij wilde aan hare mededingsters haren verliefden Bonaparte toonen, als een ruwe, maar kostbare diamant en het streelde hare ijdelheid aan Barras te kunnen zeggen, onder het voorwendsel van zijn raad in te winnen, dat zijn kollega in het kommando van het binnenlandsche leger, zijn adjudant tijdens Vendémiaire, wiens zegevierende degen evenveel als zijn parade-sabel kon wegen in de weegschaal deitoekomst, haar beminnelijk vond. Was dit koketterie, spijt of ironie? Josephine staat niet in de historie bekend als de mattresse van Barras. Zij was in werkelijkheid van de gerestaureerde boudoirs, in het poëtisch décor der sylphiden en nymphen met doorschijnende kleederen, geschilderd door Prud'hon, de sultane voor een uur van Barras. Geene vrouw kon weerstand bieden aan dezen man. Zijn leven was vol geweest van galante avonturen. Hij was de koning der Republiek. Alles diende hem. Bovenal zijne ondeugden. Zijne maïtressen vormden de garde van zijn macht. Hij stelde de gemoederen gerust door de feesten, die hij gaf. Het volk dacht er niet aan iets te verwijten aan dezen vereerder van het genot. Men was een verschrikkelijk gevecht ontkomen, had een afschuwelijk carnaval achter den rug; voor alle klassen der maatschappij scheen één régime begeerenswaardig, dat hetwelk veroorloofde in vrede te leven en alle dagen een genoegelijk leventje te leiden. De guillotine, .de afschuwe- lijke feesten van de straat, de mannen met roode muts en in Carmagnole, de furiën der guillotine, aanroepende het afzichtelijke gezicht van Marat, de verbannen weelde, de verdachte liefde, de kunst, die de vlucht had genomen naar het buitenland, dat alles was maar een nachtmerrie meer. Men werd wakker in vreugde, in dronkenschap, men ging weder genieten, men vond elkaar aan tafel terug. De diners, de buitenpartijen, de wijnen ontkurkt te midden van vroolijke gezellen en gedecolleteerde vrouwen, de rozen, waarmede men zich tooide, de equipages, die schenen terug te keeren uit de stallen van Pluto, gaven aan dit zonderling tijdperk een kleur en een relief, die men nooit zal terugzien. De weelderige en intelligente Barras vertegenwoordigde in zijn dwaasheden, zijn hartstochten en zijn kracht op zeer goede wijze deze overgangsperiode van het Directoire. Hij had de orde in de straten hersteld en de gezelligheid in het maatschappelijk leven. Was het te verwonderen, dat alle vrouwen verzot op hem waren? Bovendien was hij zeer verkwistend, evenals hij het goud wierp op de speeltafels van het Palais-Royal, zoo strooide hij handen vol louis uit onder de jonge schoonheden. La Cabarrus was de begunstigde odaliske. Deze intrigerende courtisane die, omdat zij hem niet meer noodig had, den hatelijken Tallien van zich stiet, is niet alleen de maitresse in naam, maar ook de medeplichtige van Barras. Zij is de groote agent van de maatschappelijke omkooperij. Zij helpt den Svbaritischen Directeur der Revolutie begraven onder de bloemen. De Revolutie, waar broeders elkander verscheurden, was een Atriden-maal; la Cabarrus met Barras maakten er een festijn van Trimalcion van. Een soirée van Barras bracht alles bijeen, wat de maatschappij destijds bevatte aan elegance, aan ondeugd, deugd en roem. Jonge generaals, oude parlementsleden, vrouwen, die een haarlok droegen van haar verloofde, van hare broeders of van haar eersten minnaar, geknipt van het geliefde hoofd, op het (.ogenblik dat Samson er zich meester van ging maken, muscadins met groote mousselinen dassen; dames Angot, schitterende van juweelen; de schrijvers Monge, Laplace, Volney verdrongen zich in de salons van het Luxembourg, gelukkig m het leven te zijn gebleven, vol verlangen om de verloren uren in te halen, zich niet bekreunende om de toekomst en tot elkaar zeggende met een sceptischen lach: Als het tegenwoordige maar in stand blijft!" Op een afstand bespotte Talleyrand, die uit Amerika was overgekomen deze hare ontbinding naderende maatschappij en zweefde om haar heen als een gier om een knekelhuis. Toen Josephine aan Barras had laten weten, dat zij hem wenschte te spreken, bracht men haar in een kleinen salon naast de werkkamer van den Directeur. Zij wachtte eenige oogenblikken. De muur was dun, een gedruisch van stemmen liet zich hooren in de zijkamer en zij hoorde het slot van een gesprek. „Waarom vertrouwt gij Bonaparte niet?" vroeg Barras wiens zware stem Josephine herkende, „dat is een man van goud, zooals wij dien noodig hebben." "?/k.,gel-°°f' dat h' eerzuchtig is." antwoordde de ander ,."Zr gIJ dat ook "iet, Carnot? Wees toch openhartig- gij zrjt jaloersch op Bonaparte. De plannen, welke hij voor het Itahaansche leger heeft ontworpen, hebt gij vernietigd zonder ze aan het Directoire voor te leggen, uit vrees, dat u de roem van den voorspoed onzer wapenen zou ontsnappen !" „Ik heb die plannen niet gekend," zeide Carnot. „Ik zweer u, dat ik de waarheid zeg." „Hef de hand niet op," zeide Barras brutaal weg, zij zou druipen van bloed." „Gij verwijt mij, gij ook, dat ik doodvonnissen heb onderteekend ?" „Alle doodvonnissen, ja, die hebt gij alle geteekend met Robespierre." „Ik heb ze geteekend zonder ze te lezen, evenals Robespierre zijn hand zette onder mijne krijgsoperatie-plannen zonder er zelfs een oog in geslagen te hebben; wij hebben beiden, ieder op onze wijze, de Revolutie gediend. De nakomelingschap zal ons oordeelen!' „Ga heen, bloeddorstige!" riep Barras. „Vaarwel, gij, die u baadt in goud en wellust! antwoordde Carnot. „Ik herhaal u, dat ik de eerzucht van Bonaparte vrees, maar ik verzet er mij niet tegen dat gij hem tot generaal in Italië benoemt. Trouwens, hij was ook een terrorist, een beschermeling der Jacobijnen, een koningsmoordenaar eVenals gij en ik. Geef hem eene belooning, dat is uw zaak. Maar ik geloof niet, dat hij zulke brave plannen heeft als gij vermoedt. Den 13den Vendemiaire heeft hij niet Rome gered, maar Byzantium." En het gewezen lid van het comité du k5alut public ging heen, terwijl hij de deur hard in het slot wierp. Barras, eene portière ter zijde schuivende, kwam binnen en zeide lachende tot Josephine: „Welke gelukkige omstandigheden, schoone vicomtesse, houden u op een afstand van het feest en wat verschaft mij de aangename verrassing van dit particulier onderhoud?" Barras was een weinig ongerust. Hij had niet de tijdelijke genegenheid van de verleidelijke Creoolsche afgewezen, maar hij wilde geen relaties weder aanknoopen, welke van weerskanten slechts een tijdelijk karakter hadden. Josephine, die zeer schraal bij kas was, geen steun of betrekkingen had, was gelukkig geweest voor een oogenblik den man te boeien, die op Thermidor had overwonnen, een ci-devant edelman, edelmoedig en beminnelijk, die haar zoo niet als beschermer in naam kon dienen dan toch tot waarborg kon strekken in moeielijke omstandigheden. Hij van zijn kant, de traditiën van het ancien régime willende herstellen, was gevleid geweest met eene verovering van ©ene dame uit de aristocratische wereld, de weduwe van een voorzitter deiConstituante, van een bevelhebber van het roemrijke Rijnlegei. Maai tusschen hen was slechts eene herinnering gebleven van eene aangename liaison. Josephine deelde het doel van hare komst mede. „Mijn beste Directeur, men wil, dat ik zal hertrouwen. Wat denkt gij ervan Tl ■ „Ik denk, dat gij een man gelukkig zult maken. Mag ik weten wie de man is, op wien gij uw oog geslagen hebt?" >>Gfij kent hem, Barras, het is generaal Vendémiaire," zeide Josephine lachende. „Bonaparte? Een man met een toekomst, een artillerist van den eersten rang; als gij hem, zooals ik, te paard gezien hadt, hoe hij op de trappen van St-Roch de kanonnen tegen de sectionarissen richtte, dan zoudt gij overtuigd zijn, dat zulk een dapper man een uitstekend echtgenoot moet zijn. 0, hij is onverschrokken! Ik was naast hem en de sectionalissen ondGrhiGlden een levendig vuu^.', „Hij is goed. Hij wil de vader zijn van de kinderen van Beauharnais. „Dat is zeer prijzenswaardig, maar hebt gij hem lief?" "Ik za^ openhartig zijn jegens u, Barras; neen, ik bemin hem niet." „Hebt gij afkeer van hem? Het is waar, hoffelijk is hii niet." J „Ik heb noch afkeer van hem, noch koester genegenheid voor hem. Ik bevind mij in een toestand van apathie, die mij niet bevalt. Dat noemen de vromen — gij weet, dat men op Martinique, mijn geboorteland, zeer godsdienstig is een toestand, die zeer nadeelig is voor de ziel." „Er is ook sprake van het lichaam bij een huwelijk." „De liefde is ook een eeredienst, Barras! Zij eischt geloof en vordert vermaningen om devoot te zijn, daarom win ik uw raad in. Een besluit te nemen is altijd vermoeiend geweest voor mijn nonchalanten aard. Ik heb het mijn geheele leven veel gemakkelijker gevonden den wil van anderen op te volgen." * „Moet ik u dan bevelen den generaal te huwent ,',Geef mij alleen dien raad. Ik bewonder den moed van Bonaparte. Hij heeft de maatschappij gered op den 13den Vendémiaire." Hij heeft de Conventie beschermd, de twiststokers vernietigd, die de Republiek wilden omverwerpen, en binnen Parijs 'een slag in de straten gewonnen, die gelijk staat met alle geregelde veldslagen." „Het is een groot man. Ik waardeer zijn uitgebreide kennis, de levendigheid van zijn geest, die hem de gedachten van anderen doet begrijpen, bijna voordat aan die gedachten uitdrukking is gegeven, maar ik deins terug, dat beken ik, voor de heerschappij, die hij over zijn geheele omgeving schijnt te willen uitoefenen." Hij heeft inderdaad het oog van een heerscher. ^ De eerste maal, dat ik hem zag," zeide Barras op ernstigen toon, „werd ik ten zeerste verrast. Ik zag een man beneden de gewone lengte, van eene groote magerheid. Men zou gezegd hebben, dat het een askeet was, uit zijn kluis ontsnapt — zijne haren op eene bijzondere wijze geknipt, zijn ooren insluitende, vielen neder op de schouders. Hij was gekleed in een eenvoudige jas, tot aan den hals dichtgeknoopt, en droeg aan zijn hoed een tricolore veer. Bij den eersten aanblik kwam mij zijn figuur niet knap voor, maar sprekende trekken, een levendig en onderzoekend oog, vlugge gebaren openbaarden eene vurige ziel; zijn breed voorhoofd duidde den diepen denker aan. Zijn spraak was kortaf, hij drukt zich zelfs onjuist uit, maar al tracht hij niet juist te spreken, hij vindt ieder oogenblik verhevene woorden. Dat is een man, Josephine, een flink man, een dappere*, die misschien morgen een held zal zijn. Als hij verliefd op u is, neem hem dan. Dat is een raad van een vriend, dien ik u geef, van een goeden vriend, geloof mei" „Gij raadt mij dus zijne vrouw te worden?" „Ja, en met den tijd zult gij hem liefhebben." „Gelooft gij dat? Ik ben min of meer bang voor hem." „Gij zijt niet de eenige. Al zijne collega's vreezen hem. Carnot, een terrorist, een bloeddorstige en medeplichtige van Robespierre, verfoeit hem, omdat hij jaloersch op Bonaparte is en dezen vreest!" „Indien hij den Directeuren vrees aanjaagt, denk dan eens, welken indruk hij op eene vrouw moet maken." „Gij zult u aan hem wennen. Bovendien, hij bemint u, zooals gij mij zelf gezegd hebt?" „Ik geloof, dat hij zeer verliefd op mij is, maar, Barras — onder vrienden kan men dergelijke vertrouwelijke mededeelingen doen — daar ik reeds de eerste jeugd voorbij ben, zou ik mogen hopen, langen tijd deze heftige teederheid te behouden, die bij den generaal gelijkt op een aanval van delirium?" „Maak u niet bezorgd over de toekomst!" „Indien hij, als wij vereenigd zijn, eens ophield mij te beminnen, zou hij mij dan geen verwijt maken over zijne zwakheid? Hij zou berouw kunnen hebben over zijne daad. Zal hij dan niet betreuren geen schitterender huwelijk te hebben gesloten met eene jongere vrouw? Wat zal ik dan antwoorden, wat zal ik doen? Ik zal tranen storten..." „Denk toch niet tevoren aan ongelukken. Men lijdt als men over allicht te wachten ellende nadenkt. Bonaparte is een gelukskind. Zijt gij bggeloovig? Hij heeft mij in vertrouwen medegedeeld, dat hij eene ster had en dat hij daarin geloofde..." „Op Martinique heeft eene negerin, die de waarzeggings- kunst beoefende en wier plaatselijke profetieën alle verwezenlijkt zijn geworden, aan mij voorspeld dat ik eens eene koninginnekroon zou dragen. Ik zie nog niet Bonaparte als koning en mij zijn troon deelende." „Gij zult met hem den roem kunnen deelen, die den opperbevelhebber van het schoonste leger der Republiek zal kronen." „Wat wilt gij daarmede zeggen, waarde Barras?' vroeg Josephine. „Ik wil zeggen, dat gij de gelukkigste der vrouwen zult zijn, evenals gij eene der voornaamste Koninginnen der schoonheid van eene Republiek zijt, indien gij Bonaparte huwt. En als huwelijks-cadeau zal ik, uw oude vriend, eveneens uit dankbaarheid jegens den generaal, die de opstandelingen der sectiën zoo goed heeft weggeveegd, zal ik in uw bruidskorf een aardig juweel leggen.' „Werkelijk? Wat dan? Een gouden gesp met diamanten, zooals de schoone madame Tallien die draagt?' „Meer dan dat: het opperbevel van het leger. Maar men zal 'zich verwonderen over mijne afwezigheid op het feest, zeide Barras, „neem mijn arm en laten wij naar de salons gaan. Ik wil de eerste zijn om Bonaparte1 geluk te wenschen met zijn huwelijk en zijn nieuw kommando.' En de weduwe Beauharnais geleidende, die geheel verwonderd was over de beslissing, die haar was opgelegd, en over de groote gunst, die de alvermogende Directeur verleende aan haar aanstaanden echtgenoot, deed Barras weder zijn intrede in de salons, prijkende met licht, bloemen en vrouwen, aan den arm van zijne voormalige maitresse, die spoedig zou heeten madame Bonaparte. Den 9den Maart, dat wil zeggen eenige maanden later, werd het huwelijk van den generaal met de weduwe Beauharnais gesloten. Deze geheele periode van Bonaparte's leven is slechts één koorts van liefde. Hij aanbad Josephine letterlijk. Hij overlaadde haar met zijne liefkoozingen, omhelsde haar met \uur en gaf zich aan allerlei genietingen over van eens eerste liefde. De huwelijksplechtigheid was het einde van deze korte wittebroodsweken. Het zou een groot voordeel geweest zijn, indien deze in alle opzichten izoo gelukkige echt, met kinderen ware gezegend geworden. Napoleon zou dan, toen hij op den hoogsten top \ an zijne macht stond, geene staatkundige aanleiding hebben gevonden om zich van Josephine te scheiden, en door het huwelijk met eene vorstin uit het oudste christelijke stamhuis, zich aan de verderfelijke begoocheling over te geven, van het gevoel van den souverein van eenen groeten, maar diep vernederden Staat, door het gevoel van den vader voor altijd overwonnen te hebben; eene begoocheling, welker voor Napoleon en Frankrijk zoo ongelukkige gevolgen, in het noodlottige jaar 1813, duidelijk zijn gebleken. Voor de huwelijksacte had Bonaparte, uit galanterie, om het \ erschil in leeftijd niet zoo groot te doen zijn, zich twee jaar ouder opgegeven, en Josephine had uit koketterie zich \ier jaar jonger aangegeven. Dit bedrog van eene jonge wouw, verlangende niet te oud te schijnen bij een jongen man, zou verschrikkelijke gevolgen hebben voor Josephine ten tijde van de echtscheiding. Napoleon had haar zoo vurig, zoo hartstochtelijk lief, dat hjj geen rust had op zijn veldtochten. Hij liet geen dag voorbijgaan zonder aan zijne Josephine liefdebrieven te zenden, een weinig bombastisch van toon, waarin men de welsprekendheid en den woordenpraal terugvindt van SaintPi eux schrijvende aan Julie. Overstelpt met werk, vermoeid van het nachtwaken, nauwelijks van het paard gestegen na het terrein verkend te hebben waar hij den volgenden dag den vijand zou slaan, liet de jonge generaal nooit na eenige verliefde phrases op het papier neder te schrijven, die getuigenis gaven van zijne vurige liefde, en die een koerier nacht en dag door galoppeerende, dadelp naar Parijs bracht... Helaas! alles is vergankelijk... TIENDE HOOFDSTUK. Een tweegevecht dat treurige gevolgen had kunnen hebben. Overvloed van stof dwingt ons, den lezer te verzoeken, een oogenblik van Napoleon afscheid te nemen, — wat hij met een gerust hart kan doen, daar onze held zich in de zachte armen zijner pas verworven echtgenoote niet bijzonder eenzaam voelt, — en eenige schreden terug te gaan in den loop der gebeurtenissen. Hij gelieve ons te volgen naar de rue de Montreuil in de stad Versailles, waar, op den drempel van haar groentewinkel moeder Hoche haar klanten bediende, terwijl zij daarbij van tijd tot tijd een moederlijken blik wierp op een kleinen gezonden knaap, die te midden van hoopen kool en hoog opgestapelde bossen andijvie op den grond speelde. „Henriot, Henriot! Zult gij dat niet in den mond steken! Gij zult u pijn doen!" riep zij soms, als de kleine trachtte aan een biet te zuigen of in een koolraap ie bijten. En de goede vrouw ging voort hare klanten te bedienen, terwijl zij mompelde: „Wat heeft dat kleine goedje toch een eetlust! Alles wil hij proeven. Maar hij is toch een lieve jongen." Plotseling liet zij haar klant eene burgervrouw die salade kocht, in den steek latende, een kreet van verassing hooren. Op den drempel verscheen, gevolgd door een luitenant, die eene frissche en bekoorlijke jonge vrouw in een mousselinen japon en met een hoog kapsel den arm gaf, een lang man met eene fiere houding en een krijgshaftig gezicht. Hij droeg de uniform'van een grenadier, lachte en strekte de armen uit. „Nu, moeder Hoche, kent gij mij niet meer?" vroeg hij, de goede en van vreugde en trots bevende vrouw aan zijn hart drukkende. De verbaasde klanten beschouwden het rijtuig, dat voor den winkel stond en waarmede de jonge man en zijne beide metgezellen uit Parijs gekomen waren. Men bewonderde de fonkelnieuwe uniform, den hoed, da sjerp en de gouden sabelkwast van den jongen militair. „Hij is kapitein," mompelden de buurvrouwen. „Zeker, ik ken hem," zeide een harer, „dat is d© kleine Lazare, de neef van de groentevrouw dien zij als haar zoon heeft opgevoed. Wij hebben hem met zijne kameraden op de Place d'Armes zien spelen, en nu is hij kapitein." „Ja, beste mama," zeidie Lazare Hoche tot zijn brave tante en tweede moeder, „nu ben ik kapitein, niet waar, dat is eene verrassing? Wel is waar ben ik gisteren eerst naar ancienneteit benoemd, maar ik zal den verloren tijd inhalen, dat zweer ik u. Dadelijk na mijne benoeming heb ik mij hierheen begeven om u te omarmen. Ik wilde, dat gij de eerste zoudt zijn, die op mijne benoeming drinkt, want ik noodig mijzelven met mijne twee vrienden bij uuit. ' En Hoche stelde de twee anderen voor. „Fran^ois Lefèbre, luitenant, een kameraad van de Fransche garde. Hij heeft mij afgeëxerceerd," zeide Hoche, terwijl hij den ander vertrouwelijk op den schouder klopte. „En nu zijt gij mijn superieur," antwoordde Jean op vroolijken toon. „O, gij zult mij nog wel inhalen, misschien voorbijgaan. De oorlog is eene loterij, waarin ieder een goed nummer ka;n trekken — als hij in leven blijft. Maar laat ik het vfoorstellen beëindigen. Mama, dat is de goede Gatherine, de vrOuw van mijn kameraad Jean," ging Hoche voort, terwijl hij wees op de voormalige strijkster uit de rue Royale-Saint-Roch. Catherine kwam een paar schreden nader en hield de groentevrouw haar wangen toe, die door deze hartelijk werden gekust. „En nu," zeide Hoche, „daar de kennismaking is afgeloopen, willen wij u een oogenblik verlaten, mama." „Hoe, gij gaat reeds heen?" zeide de oude vrouw. „Dan was het de 'moeite niet waard te komen." „Stel u gerust, wij hebben in de buurt iets te doen. Eenige officieren wachten ons," zeide Hoche, terwijl hij Jean een wenk gaf om hem het stilzwijgen op te leggen. „Wij komen terug, ik geloof niet dat het lang duren zal, en in dien tijd zult gij ons een van die lekkere potjes koken, waarvan gij het geheim bezit." „Ganzelever met rapen, nietwaar, lummel" „Ja, ganzelever is kostelijk. En bovendien moet Catherine met u over dien kleinen jongen spreken, die ons metgroote oogen aanziet." „Den kleinen Henriot?" vroeg moeder Hoche. „Ja," - zeide Catherine, „er is sprake van den kleinen Henriot, burgeres, want om zijnentwille ben ik hier gekomen. Anders had ik Jean met kapitein Hoche alleen laten vertrekken, daar ik bij hetgeen zij in het bosch van Satory te doen hebben niet tegenwoordig behoef.te zijn. Ik heb met u te spreken over dien kleine." „Goed, dat willen wij doen en gij zult mij helpen bij het gereedmaken van de rapen," zeide de groentevrouw, „en dan zullen wij eene kip slachten. Daarbij eene omelet met ham, dat zal u wel lijken, kinderen." „Kolossaal!" zeide Hoche tot Jean. „Omeletten, die weet moeder heerlijk klaar te maken. Maar kom nu, Frangois, wij zullen beiden laten keuvelen en koken. Tot ziens. Men wacht ons." . . . De beide vrienden begaven zich naar de geheimzinnige bijeenkomst, waarvan Catherine scheen te weten. Toen de vrouwen alleen gebleven waren, begonnen zij voor den maaltijd te zorgen. Catherine deelde onder het werk ;aan de groentevrouw mede, dat zij1 het kind wilde1 afhalen om het bij de moeder te brengen, zooals zij beloofd had. Moeder Hoche was geheel en al ontroerd. Zij was aan Henriot gehecht, want hij herinnerde haar aan haren Lazare, toen deze, eveneens een kleine jongen, voor de deur speelde. Catherine defelde haar tegelijk mede, dat haar man naar het regiment vtertrok, vandaar deze haast om den zoon van Blanche de Laveline te halen. „Waar gaat gij dan heen?" „Wel, naar de grens, waar immers oorlog is. Jean zal spoedig tot kapitein benoemd worden." „Evenals Lazare?" „Ja, bij het 13de infanterie-regiment. Hij heeft bevel ontvangen naar Verdun te gaan. „Maar, wanneer uw man naar het leger vertrekt, waarom blijft dan de kleine Henriot niet hier? Gij kunt hem zoo dikwijls zien als gij wilt en kunt hem op het laatste oogen- blik, als het tjjd wordt, afhalen." „Er is een kleine „maar" bij," zeide Catherine lachende, „ik ga namelijk met Jean mede." „Naar het regiment? Gij, lief kind?" „Ja, moeder Hoche, naar het 13de. Ik heb mijn benoeming als marketentster in den zak." Catherine lachte het kind toe, dat niet ophield haar aan te zien met die strakke en diepe kinderoogen, die alles wat zij zien, hooren of waardoor zij worden getroffen, in de weeke materie van hunne hersenen opnemen en inprenten. Toen haalde zij een groot papier te voorschijn met het zegel van het ministerie van Oorlog en hield het der groentevrouw met een triomfeerenden blik voor oogen. „Gij ziet, mijn benoeming is in orde en ik moet over acht dagen bij mijn corps zijn. Dat is de uiterste termijn. Wij moeten toch Verdun ontzetten. Daarginds zijn royalisten, die met Brunswijk samenspannen en die zullen wij doen verhuizen." Moeder Hoche zag haar met verbazing aan: „Zijt gij marketentster?'' En daarop ging zij voort, een afgunstigen blik op Catherine werpende: „Ja, dat is eene nette betrekking. Die zou ik in mijn tijd ook gaarne bekleed hebben. Men marcheert op den klank der trom, men ziet vele landen, men heeft den geheelen dag tevreden gezichten om zich, den soldaat gaat het in de cantine altijd goed. Hij vergeet zijn ellende en droomt ervan, dat hij generaal zal worden of... korporaal. En dan op dsn morgen van den slag zegt men tot zichzelve, dat men geene nuttelooze vrouw is, alleen goed om te huilen en te schrikken, wanneer men de kanonnen hoort. Men is een gedeelte van het leger en van gelid tot gelid giet men den verdedigers der natie voor twee sous de heldhaftigheid en den moed in een klein glas. De brandewijn, dien de marketentster schenkt, is ook eene soort kruit en haar vaatje heeft er reeds meermalen toe bijgedragen om de overwinning te beslissen. Burgeres, ik bewonder u en zou gaarne op u gelijken. Werkelijk als ik jonger ware, dan zou ik mijn lieven Lazare vergezellen, evenals gij uwen Jean. Maar het kind? Wat zult gij met den kleinen Henriot temidden van het kamp en het gewoel van den strijd doen?" „Als marketentster bg het 13e regiment heb ik recht op een wagen en een paard. Wij hebben van onze spaarpenningen reeds het noodige aangeschaft," zeide Catherine op fieren toon, „ik heb mijne strijkinrichting verkocht en Jean kreeg bij zijn huwelijk eene kleine som uit de erfenis van zijn vader, den molenaar van Ruffach, dicht bij ons in de buurt, in den Elzas. O, het zal ons aan niets ontbreken en de kleine zal het in onzen wagen beter hebben dan de zoon van een kommandant. Nietwaar, gij zult het goed hebben en er geen spijt van gevoelen met ons te zijn medegegaan?' vroeg zij, terwijl zij den kleins in de hoogte tilde, om hem te kussen. Op dit oogenblik liet zich een gedruisch van voetetappen hooren en het kind, dat plotseling schrikte, wendde het hoofd om, ten einde zich achter Catherine's schouder te verbergen, terwijl het begon te schreien. Hoche keerde, op den arm van Jean leunende, terug. Een met bloed bevlekte doek verborg de helft van zijn gelaat. „Wees niet bang, mama," riep hij. „Het is niets, een enkele snede, die mij niet beletten zal -aan tafel te gaan.' „O, hemel, hij is gewond, wat is er toch gebeurd? ' riep moeder Hoche. „Luitenant, hebt gij hem ergens gebracht, waar men hem wilde vermoorden':" Hoche begon te lachen. „Moeder, beschuldig Jean niet. Hij was enkel mijn seco dant in eene trouwens zeer domme a:faire — eea duel met een collega — ik herhaal het, het is niets." „O, ik was ervan overtuigd, dat u niet veel bijzoniers overkomen zou," zeide Catherine, „maar de ander?' Hoche gaf geen antwoord. Hij was bezig zijne tante gerust te stellen, en vroeg haar om water, om een? roode, diepe schram te wasschen. die over zijn voorhoofd liep en juist bij den neuswortel eindigde. „Hoche was altijd dapper,'' zeide Jean. „Stel u voor, dat er eens in de garde en ten laatste nog bij de militie, een luitenant was, Serre geheeten, de grootste schavuit die er ooit op de wereld is geweest. Hij had altijd een wrok tegen Hoche wegens een twist, die in een herberg had plaats gehad en waarbij Lazare het opgenomen had voor de eenvoudige gardes, zijne voormalige kameraden. De ellendeling had hem verklapt en hem drie maanden gevangeais bezorgd, omdat hij weigerde de namen te noemen van hen, die in den twist betrokken waren geweest. Toen Lazare uit de gevangenis kwam, werd tusschen hem en Serre een duel afgesproken. Gij moet weten, dat Serre een fameuse vechtersbaas is en de schrik van de geheele stadswijk, terwijl hij reeds verscheidene personen in een duel gedood of gewond heeft." „En met zulk een houwdegen hebt gij gevochten?' vroeg moeder Hoche, die geheel ontsteld was van het gevaar, waarin haar Lazare had verkeerd. „Maar het duel kon niet plaats vinden," ging Jean voort, „Lazare was slechts luitenant en Serre kapitein." „En toch heeft h'ij gevochten?" „Ja, nadat hij met zijn tegenstander gelijk ia rang was geworden." „Maar hoe kan h'ij, die zoo dapper en behendig is, zulk een vreeselljken slag bekomen?" „Op de eenvoudigste wijze, mama," zeide Hoche lachende. „Hoewel ik geen voorstander ben van duels, want ik ben van oordeel dat een soldaat deserteert als h'ij zijn leven voor e.en particulieren twist waagt, was het mij niet mogelijk de dreigementen en beleedigingen van dezen gek rustig te verdragen. De rekruten beefden voor hem en bovendien had hij de vrouw van een afwezigen vriend beleedigd." Jean vatte Hoche's hand en drukte die hartelijk. _ „Om mijnentwille, ter wille van ons heeft hij gevochten," zeide hij tot Catherine. „Die Serre had toch beweerd, dat g'ij op den lOden Augustus een minnaar in uw kamer hadt verborgen." „Dat monster!" riep Catherine toornig. „Waar is hij? Nu zal h'ij met mij te dioein hebben. Zeg mij toch, waar de ellendeling is." „In het hospitaal, met een degenstoot in het lichaam. Voor zes maanden heeft hij genoeg," zeide Jean. „Als hij weder gezond wordt, dan zal ik hem misschien opzoeken en tegelijkertijd voor Hoche en voor ons met hem afrekenen.'' „Wij zullen wel eene andere gelegenheid hebben om van onze sabels gebruik te maken," zeide Hoche. „Het vaderland roept ons. Laten wij die persoonlijke veeten rusten. Mijn tegenstander heeft mijne vrienlden beleedigd en gehoond en buitendien beweerd, dat ik mij naar het Noorderleger liet zenden, om voor hem te vluchten, en nu moest ik, hoewel dan tegen mijn zin, de sabel in de hand nemen en dien schavuit toonen, dat dappere mannen niet bang voor hem zijn. Ik heb hem een lesje gegeven, dat hij onthouden zal. Laten wij nu over andere dingen spreken en aan tafel gaan, als het eten gereed is." „Maar die wonde," zeide de groentevrouw, terwijl zij de soepterrinne op tafel zette. „Och kom," zeide Hoche, zijn servet ontvouwende, „de Oostenrijkers en Pruisen zullen mij waarschijnlijk nog wel andere porren geven. Een meer of minder daar komt het niet op aan. Het bloeden heeft al opgehouden, zie maar. En onbezorgd nam hij den zakdoek weg, die hem tot verband diende en maakte de schram bloot, die van dien tijd af het krijgshaftig gezicht van den toekomstigen generaal van het Sambre en Maasleger karakteriseerde. ELFDE HOOFDSTUK. l)e nachtelijke tocht met de diligence en de ontrouwe lakei. „Zij zullen niet stil houden; zie maar, hoe de postiljon zijn zweep liet knallen, toen hij L'Ecu voorbij reed, hij scheen ons te willen plagen." „Er zijn weinig reizigers in den laatsten tijd." „Men ziet ze bijna niet meer. Dat zal zijn voor De gouden Leeuw." „Of voor Het witte Paard." Een zucht vergezelde deze woorden, die gewisseld werden tusschen den dikken kastelein van L'Ecu en zijne magere vrouw op den drempel van het grootste logement van Dammartin. De reizigers met den postwagen waren schaarsch, sedert den 20sten Juni. De wagen, die aan de blikken van den kastelein van L'Ecu verdwenen was, had op den avond tevoren Parijs verlaten. Het was waarschijnlijk de laatste, die de barrières had gepasseerd, want het bevel, iedereen zonder onderscheid te beletten Parijs te verlaten, was des avonds uitgevaardigd, toen het besluit genomen werd om den volgenden morgen de Tuilerieën te bestormen. Baron de Lowendaal, die door zijn vrienden was inge- licht omtrent hetgeen in de sectiën voorviel, en welke beweging werd voorbereid, had zijn huwelijk met de dochtei van den markies de Laveloe verschoven en zich gehaast maatregelen te nemen voor zijn vertrek. Als pachter-generaal werd hij door het volk zeer gehaat oon de knevelarijen, waaraan hij zich bij het innen der belastingen schuldig maakte. De baron bezat een zeer fijnen reuk. Op den vooravond van den löden Augustus nam hij, vergezeld van zijn bediende Leopard, dan plaats in een postwagen, terwijl hij alles wat hij aan geld kon bijeenrapen met zich nam en den postiljon bevel gaf de eerste pleisterplaatsen voorbij te rijden. De baron ging op reis als iemand die vlucht. Te Crepy moest hij evenwel stil houden. De paarden konden niet verder. De dag had den nacht verdreven. De laatste sterren verbleekten aan den lichtblauwen hemel en, naar den kant van Soissons, begon de zon op te gaan. Baron de Lowendaal begaf zich naar zijn kasteel, gelegen nabij het dorp Jemappes, bij de Belgische grens. Geboren in België, ofschoon hij spoedig Franschman geworden was, gevoelde de baron zich daar het veiligst. De revolutie zou hem daar op het Belgisch grondgebied nooit bereiken, bovendien st|ond het leger van den hertog van Brunswijk aan de grenzen en dit zou niet dralen de sans-culotten tot rede te brengen en de wet overal te herstellen. Het zou voor hem slechts eene korte verplaatsing zijn, juist de tijd om de bekoorlijke dochter van den markies de Laveline te huwen. Een eenvoudig huwelijksreisje. Hij had de trouwplechtigheden bepaald op den 6den November, want hij moest vóór dien tijd nog eenige zaken regelen te Verdun, waar hij de verpachting van de tabak bestuurde. Bij het verlaten van Parijs was hij in slaap gevallen, zeker te zullen ontsnappen indien men hem mocht willen vervolgen. Zijn paarden waren in uitmuntenden staat en zouden niet ingehaald kunnen worden. Hij ontwaakte toen er reeds eenige mijlen lagen tusschen hem en de sansculotten. Met den neus voor het portier ademde hij de morgenlucht in, en, nu men de eerste huizen van Crepy voorbij was, beval hij, geheel en al gerustgesteld, den postiljon om halt te houden. Deze gehoorzaamde gaarne. Het had hem zeer veel moeite gekost zoolang het zwijgen te moeten bewaren, want hij had zeer veel te vertellen. Niet alle dagen kon men Parijs zich zien wapenen en voorbereiden om den koning uit het kasteel zijner vaderen te verdrijven. Dat waren nieuwtjes! Hoe zou men naar hem geluisterd en hem onthaald hebben, wanneer hij verhaalde, wat er in de sectiën voorviel! In den Posthoorn hield men stil. Terwijl de kastelein en zijne lieden zich beijverden den haron een bed aan te bieden, hem voorstelden te ontbijten, de verschillende ververschingen opnoemende, en zij om hem heendraaiden om nieuws uit de hoofdstad te vernemen, verwijderde Leonard zich een oogenblik onder voorwendsel te willen zien, of ook een al te nieuwsgierig burger in den omtrek ronddoolde. Sedert de mislukte vlucht van den koning te Varennes waren niet alleen de gemeentebesturen meer wantrouwend geworden, maar ook vele particulieren waren naijverig op den roem van burger Drouet die de eer had gehad Lodewijk XVI te arresteeren. Deze vrijwillige bewakers onderzochten elk verdacht rijtuig. Een postwagen was in het bijzonder aan de waakzaamheid der patriotten aangewezen. Gelukkig voor den baron was het locale patriottisme nog niet opgestaan, toen de postwagen zijn rumoerige intrede deed in ae goede stad Crepy-en-Valois. Terwijl de reiniger zich nederzette voor een kop geurige chocolade, gebracht door eene dikke dienstbode, die hij in de roode wangen kneep, was Leonard naar den stal gegaan. Daar, gebruik makende van het schijnsel van een lantaarn, begon hij den brief te lezen, dien, bij het vertrek, freule de Laveline hem voor den baron had ter hand gesteld. Blanche had hem op het hart gedrukt, door bij haar verzoek twee louis te voegen, dien brief, die van groot gewicht was, den baron eerst te overhandigen, als 1 arij^ uit het gezicht was. Leonard, die op het spoor meende te zijn van een geheim, dat hem voordeel zou opleveren, besloot het eerst van deze geheimzinnige boodschap kennis te nemen. De geheimen der meesters maken dikwijls het fortuin der knechten uit. Hij had opgemerkt dat dit huwelijk, waarnaar de baion zoozeer verlangde, minder aangenaam was voor freule de Laveline. Misschien stond in dezen brief, aan zijne zorgen toevertrouwd, eenige gewichtige mededeeling, waarvan hij in het vervolg voordeel zou kunnen trekken. Met zekere vooizorgen, zoodat hij aan den brief zijn oorspronkelijk aanzien zou kunnen teruggeven, verbrak hij het zegel door zich te bedienen van zijn mes, tevoren warm gemaakt aan het licht der lantaarn. Hij las en op zijn gelaat was groote verrassing zichtbaar over het geheim dat hij nu vernam. „Mijnheer de baron! Ik ben u eene pijnlijke bekentenis schuldig, die ik moet afleggen om u niet langer in eene illusie te doen verkeeren omtrent mijn persoon, eene illusie, welke vroeg oi laat u op wreede wijz.e zou ontnomen worden. Gij hebt mij genegenheid betoond en van mijn vader de toestemming verkregen voor een huwelijk met mij, waarin gij het geluk dacht te vinden, misschien de liefde. Geluk is voor u niet weggelegd in deze verbintenis, liefde zou ik u niet kunnen •beloven, daar mijn hart aan een ander toebehoort. Vergeel' mij, dat ik u niet dengene kan noemen, wiens beeld mijn ziel vervult, en van wien ik mij voor God als vrouw beschouw! Een laatste bekentenis heb ik u te doen, baron: ik ben moeder en de dood alleen zou mij kunnen scheiden van mijn echtgenoot, den vader van mijnen Henriot. Ik zal mijnheer de Laveline naar Jemappes volgen, omdat hij dit wil, maar ik durf te hopen, dat gij, ingelicht over de hinderpaal, die zich opwerpt voor de verwezenlijking van uwe plannen, medelijden zult hebben met mij en mij de schande zult besparen mijn vader bekend te moeten maken met de ware oorzaak, die deze verbintenis onmogelijk maakt. Ik reken, mijnheer, op uwe discretie als ridderlijk man. Verbrand dezen brief en geloof aan mijne dankbaarheid en mijne vriendschap. Blanche." Toen Leonard den brief gelezen had, uitte hij een kreet van vreugde en verrassing. „Haha, dat is een fortuintje," fluisterde hij. Hij bezag en keerde den brief van Blanché, alsof hij uit deze spons met geheimen al het goud wilde persen, dat zij scheen te bevatten. „Ik vermoedde wel iets," zeide hij glimlachend. „De baron heeft een oogje op de freule en de freule wil hem niet hebben. Maar ik had nooit kunnen denken, dat freule Blanche de Laveline een kind had en nog minder, dat zij van dezen misstap kennis zou hebben gegeven aan den baron. Wat zijn de vrouwen toch dom; de kleine Blanche heeft zeker geen flauw vermoeden van de groote domheid, die zij heeft begaan. O neen, een kind meer of minder, dat beteekent niets, maar dwaas is het dit geheim aan het papier te hebben toevertrouwd. Gelukkig, dat ik er nog ben!" Hij hield den brief tegen het licht en zeide toen: ^ „Zij heeft hem zelf geschreven, bet schrift kan ^ niet geloochend worden. O, zij is heel naief, dat kind, zij zou wel eens spijt kunnen hebben over hetgeen zij heeft verteld in een oogenblik van Verdriet en'overspanning van zenuwen; gelukkig heeft zij aan mij de zorg voor haar geluk opdragen." Hij aarzelde een oogenblik, maar daarop stak ,hT) den brief in den zak en zeide: „Freule Blanche zal eens veel geld moeten geven later, wanneer zij barones de Lowendaal is geworden, (want dit is onvermijdelijk), om dezen brief weder in haar bezit te krijgen; ik zal dan den prijs bepalen." . , ... Opnieuw begon h$ te lachen. „Misschien," fluisterde hg, „zal ik mij niet met een weinig goud tevreden stellen, ik zal meer begeeren of althans een anderen prijs, want ik vind haar ook zeer lief, freule Blanche. Op het oogenblik is er niets anders te doen dan dit bewijs zorgvuldig te bewaren, dit wapen, en de plannen van mijn meester aan te moedigen, die in elk geval freule Blanche moet huwen." , En Leonard, zijn jas dichtknoopende, betastte met de innige blijdschap van een woekeraar den kostbaren brief, die eens het onvoorzichtig slachtoffer aan hem moest overleveren. Hij ging den baron opzoeken, die met zijn ontbijt gereed was en zich reeds ongerust maakte, daar vele nieuwsgierigen den postwagen voor het logement in oogen- schouw namen. Hij had reeds tweemaal gevraagd, waarom men niet inspande. Leonard gaf als reden van zijne afwezigheid op, dat hij had rondgezien, of niets zich tegen hun vertrek verzette. De baron door de woorden van zijn bediende gerustgesteld steeg opnieuw in den postwagen, die spoedig heenrolde over den heirweg, welke niet meer die des Konings was. TWAALFDE) HOODSTUK. De samenzweerders van Verdun. Onmiddellijk na zijn aankomst te Verdun had de Baron de Lowendaal zich naar den Maire (burgemeester) gehaast Twee groote belangen hadden hem bewogen het oorlogstooneel te naderen en zich in eene stad in te sluiten, die ieder oogenblik kon belegerd worden. Hij moest zijn vermogen liquideeren en de som terugvragen, welke hij der stad Verdun voor haar tabaksaanplant had voorgeschoten. Ook eene andere aangelegenheid noopte den baron naai Verdun te vertrekken. Hij wilde aan den vooravond van zijne verbintenis met Blanche de Laveline eene verhouding verbreken, die hem nu ondragelijk geworden was en die reeds van eenige jaren her dagteekende. Hij had te Verdun met een meisje van fatsoenlijken huize, maar zonder vermogen, kennis gemaakt, dat van Angers gekomen was, om in het klooster te gaan. Mejuffrouw Herminie de Beaurepaire had haar gelofte niet dadelijk afgelegd, want zij voelde zich slechts weinig aangetrokken tot het kloosterleven. Zij had zich dit oifei getroost, om haar broeder in staat te stellen zqn rang in de wereld op te houden en zich eene compagnie te Aan baron de Lowendaal was het niet moeilijk gevallen Herminie ©en afkeer van het kloosterleven in te boezemen. Toen hij naar Parijs was teruggekeerd, waarheen de zorg voor zijn groot fortuin hem riep, had hij daar de arme Herminie spoedig vergeten, en, brandende van liefde voor Blanche, had hij nog slechts onverschilligheid over voor de jonge vrouw, die, beurtelings in vrees en in hoop hem wachtte in het sombere huis van eene oude, zeer rijke en zeer zuinige tante. Op het oogenblik dat de postwagen onder de Fransche poort op den weg van Chalons doorreed, vroeg de baron zich af, welke verklaring hij aan dengene zou geven, die zich nog altijd als zijne vrouw beschouwde. Er bleef hem niets anders over dan korte metten te maken en Herminie aan het verstand te brengen, dat zij niet meer op hem rekenen kon. De stad bevond zich in groote opgewondenheid want de zonderlingste en meest tegenstrijdige geruchten deden de ronde. Hij begaf zich naar den maire, wien hij zijne zaak mededeelde. Deze antwoordde, dat de financiën van Verdun uitgeput waren en van eene teruggave op het oogenblik geen sprake kon zijn. „Toch, baron, zeide de maire op geheimzinnigen toon, „is er nog kans, dat u uw geld terug ontvangt." „Welke? Spreek!" zeide de Lowendaal. „Wanneer wij geen geld hebben, dan heeft het de Keizer van Oostenrijk," ging de maire voort. „Indien de vrede in stand blijft en de schrik van een beleg aan deze ongelukkige stad bespaard wordt, dan sta ik borg voor uw geld, baron." De pachter-generaal draalde met zijn antwoord. Als cosmopoliet, gelijk de meeste financiers, was er hem weinig aan gelegen, of zijn geld van den Koning van Frankrijk dan wel van den Keizer van Oostenrijk kwam. Bezwaren van patriottischen aard had hij niet. Hij was niet m het minst verontwaardigd, dezen ambtenaar van de overgave der stad aan de vijanden te hooren spreken. De baron vroeg zich alleen af, of de maire voldoende was ingelicht, of deze er zeker van was, dat de soldaten van den Koning van Pruisen en1 van den Keizer van Oostenrijk, wanneer zij eens meester waren van Verdun, de stad behouden en tegen een aanval der vrijwilligers, die reeds onderweg waren, beschermen konden en hij berekende en te de uitzichten, we Ijk e dei voorgestelde handel hem kon bieden. Hij informeerde dus naar de versterkingen, die van Parijs naar Verdun heetten afgezonden te zijn. „Zij zullen te laat komen," zeide de Lowendaal. ",Goed zoo. Zijt u snel van Parijs gekomen? Hebt u met niemand gesproken?" „Inderdaad, ik had groote ihaast. „Is er in uw gevolg misschien''een persoon, die bescheiden en toch ook weer praatziek is?" „Bescheiden? U meent, in .staat om een geheim te bewaren?" „En praatziek, dat wil zeggen in staat^ een paar schijnbaar onbedachtzame woorden te spreken." „Ja, Léonard, mijn kamerdienaar. Wat moet hij doen. „Bovenal, onze plannen..." „Daarmede is hij niet bekend. „Dat waarborgt ons zijne trouw. Geheimen, die men me kent, worden het best bewaard." „En waarover moet hij spraakzaam zijn ? „Over de berichten uit Parijs... de stad in handen der brigands, het koninklijk gezag toch sterk wegens de nadering van het leger van den Keizer van Oostenrijk en van de troepen van den Koning van Pruisen, gereed om de macht weder aan zich te trekken en de rebellen te straffen." „Is dat alles? Léonard houdt niet van de sansculotten, hij zal zich van deze opdracht zeer goed kwijten." „Uw Léonard kan er bijvoegen uit zekere bron te weten, dat 80,000 Engelschen zooeven te Brest geland zijn en op Parijs aanrukken." „En het doel van deze verontrustende berichten?" „Zij moeten de maatregelen rechtvaardigen, welke in dezen nacht zullen genomen worden." „Waar?" „Hier. De voornaamste burgers der stad zullen bijeenkomen, om te spreken over het antwoord dat den hertog van Brunswijk zal gegeven worden. U zijt een der onzen?" vroeg de maire. „U hebt mijn woord; maar, niet waar, ik ook het uwe, wegens de betaling van mijn vordering?" „Onder eerlijke mannen, baron, heeft men slechts één woord," zeide de maire, de hand van den pachter-generaal drukkende. De beide samenzweerders scheidden, de een om aan Léonard de opdracht te geven de verontrustende berichten onder het volk uit te strooien, de ander om voor het verraad, dat voorbereid werd, in het geheim nieuwe aanhangers te winnen. v DERTIENDE HOOFDSTUK. De Marketentster van het dertiende regiment infanterie. Op den weg naar Verdun marcheerden opgewekt en wel te moede de vrijwilligers van Mayenne-et-Loire, vergezeld door een detachement van het 13de regiment infanterie waarbij Franco is Lefebvre als luitenant, maar met de functiën van kapitein, diende. Geestdrift schitterde in hunne oogen en de wensch om te overwinnen leefde in ieders hart. Bij het doortrekken van de dorpen, wierpen de vrijwilligers kushanden toe aan de vrouwen, die op den drempel harer woningen staande, hare kinderen in de ho.ogte hielden. Aan de mannen beloofden zij te overwinnen of te sterven. Zij marcheerden vol vertrouwen en met fermen tred, bij den schellen klank der pijpers en bij den krijgshaftigen rhythmus der trommen. De driekleurige vlaggen fladderden vroolijk in den wind. Allen hadden bij het verlaten van hun geboorteplaats hunne bezittingen aan de ouders geschonken, verklarende, dat men hen reeds als dood moest beschouwen. En deze helden gingen met een lied op de lippen den dood voor het vaderland tegemoet, die voor hen, zooals men later gezegd heeft, het schoonste, het benijdenswaardigste lot was. Onderweg hieven zij van tqd tot tijd een of ander revolutionair lied aan, zooals de bekende Carmagnole waarvan het vroolijke refrein door den geheelen troep herhaald werd. Toen men Verdun naderde, welks muren zich boven het boschrijke land verhieven, liet de kommandant Beaurepaire halt houden. De voorzichtigheid gebood eerst de omgeving van de plaats te onderzoeken. De Pruisen waren niet ver weg en volgens de laatste berichten, kon men de vrees koesteren in een hinderlaag te vallen. Op een heuvel, in het kreupelhout, waar men beschut was en van uit de stad niet kon gezien worden, sloeg het kleine leger zijn kamp op. Men zag neder op een begroeiden hollen weg, op welks achtergrond eenige huizen gegroepeerd waren. Een schaapherder, die de soldaten van Dambasle gevolgd had, werd door Beaurepaire ondervraagd, maar hij kon geen opheldering geven over de bewegingen van het vijandelijk leger. Beaurepaire wilde dan herder reeds wegzenden, toen hij zich bedacht en dezen vroeg: „En hoe is de naam van het kleine dorp tusschen de heuvels, dat door de bosschen zoo geheel aan het oog is onttrokken ?" „Dat is Jouy-en-Argonne." Beaurepaire schrikte, maar herstelde zich spoedig. Hij nam zijn verrekijker en van af den heuvel beschouwde hij met aandacht, met treurigen blik, het nederige dorp. Hij kon de oogen daarvan niet afwenden. Men had kunnen denken, dat hij daar iets ontdekken wilde, wat hem in hooge mate interesseerde. Toch was nergens een spoor van een kamp waar te nemen, nergens een bivouakvuur, niets van datgene, wat de aanwezigheid van soldaten verraadt. Beaurepaire kwam, in gepeins verzonken, bij de vrijwilligers terug, die, nadat de geweren in rotten gezet waren, zich reeds onledig hielden met het gereedmaken der soep. Terwijl enkelen hout gingen hakken en anderen uit een beek, die van den heuvel stroomde, water schepten, maakten de koks de groenten schoon, die men onderweg van de akkers had medegenomen en zongen een couplet der carmagnole. Eenige passen van die keuken in de open lucht stond een wagen. Een goede oude schimmel was in de nabijheid aan het grazen en rekte zoo nu en dan zijn hals uit naar de schors der jonge boomen, het voorwerp van zijn verlangen. Op dein wagen was het volgende opschrift aangebracht. 13de REGIMENT INFANTERIE, MADAME CATHERINE LEFEBRE, MARKETENTSTER. Naast den wagen speelde een kind tussclien de in rotten staande geweren en als om bescherming te zoeken liep het van tijd tot tijd maar de marketentster, die hem op de wangen tikte, zonder met haar werk op te houden, want de soldaten drongen onstuimig aan op de opening der cantine. Met behulp van een soldaat, legde zij een groote plank op twee schragen. Spoedig tstonden kruiken, kannen, een klein vat, glazen en borden op deze geïmproviseerde tafel. De cantine was geopend en de klanten kwamen nader. De marsch en de liederen hadden de manschappen, die goed geluimd waren, dorstig gemaakt. De glazen werden gevuld en men dronk op het succes van het bataljon van Mayenne-et-Loire en op het ontzet van \erdun. Niet allen hadden geld, maar de marketentster bezat een goed hart en schonk krediet aan hen, die geen geld hadden — na de overwinning kreeg zij toch geld. Beaurepaire beschouwde glimlachende dit levendig tafereel, en, terwijl hij zijn blik weder wierp in de richting van het dorp Jouy-en-Argonne, fluisterde hij: „Het is onmogelijk mij te verwijderen. Wien zou ik kunnen zenden? Ik zou een vertrouwd persoon moeten hebben, het beste was eene vrouw, maar waar is zulk eene bode te vinden?" En hij ging voort met het beschouwen van de mannen, die gegroepeerd waren om den wagen van Catheriné Lefebvre. Op eenigen afstand en schijnbaar niet deelende in de opgewektheid van den troep, voerden een sergeant en een jongmensch, die de uniform van officier van gezondheid droeg, een zeer levendig gesprek. Het was Marcel, die nu Renée, de knappe sergeant, had teruggevonden. Zooals het jonge meisje gehoopt had, was het hem door de bescherming van den jongen Robespierre en op aanbeveling van Bonaparte gelukt, van het 4de regiment artillerie verplaatst te worden. Nadat hij toegevoegd was aan de batterij, die behoorde tot het kleine, onder kommando van Beaurepaire staande corps, had hij zich te St. Mennehould bij het bataljon aangesloten. De eischen van den dienst, het verschil in rang en de plaatsing van den dokter aan het eind der kolonne hadden de beide jongelieden verhinderd elkander te spreken en elkaar hun vreugde te betuigen over het wederzien. De onverwachte halt, door den kommandant gelast aan den rand van het Hesse-bosch boven het dorp Jouy-enArgonne, had hun eindelek deze ontmoeting verschaft, die zij zich ten nutte maakten. Beaurepaire, een weinig verrast door de schijnbare vertrouwelijkheid tusschen den sergeant en den dokter, wilde zich verwijderen, terwijl hij zich voornam te informeeren naar de oorzaak van deze intimiteit, toen Jean, die toevallig voorbijging, Marcel aansprak. „U komt van bet 4de regiment artillerie?" vroeg hij, het tête-a-tête van beiden onderbrekende. „Ja, luitenant, direct." „Was kapitein Bonaparte, wien zijn rang werd teruggegeven, bij het regiment, toen u het verliet?" „Kapitein Bonaparte was op Corsica — hij had daarvoor verlof gekregen, maar hij schreef aan eenige vrienden te Yalence en daarom wisten wij in het regiment, hoe hij het maakte. E5r werd over kapitein Bonaparte zeer veel gesproken." Beaurepaire, die geluisterd had, kwam nader, en vroeg met belangstelling: „En hoe gaat het Bonaparte? Ik hoop, dat hem niet weer iets overkomen is. Kunt u mij daarover het een en ander mededeelen? Ik ben ook een van zijne vrienden." „Kommandant," zeide Marcel, „kapitein Bonaparte is op het oogenblik reeds in veiligheid te Marseillé met zijne geheele familie, maar hij heeft in groot gevaar verkeerd. „Pardon, kommandant," zeide Jean, „gelooft u niet, dat wij het verhaal van den dokter beter onder het gebruik van eene verfrissching kunnen aanhooren? Mijne vrouw zal ons bedienen." „Gaarne," zeide de kommandant, terwijl hij plaats nam. „Op het welzijn van burgeres Lefebvre, de schoone marketentster van het 13de." Met hun drieën stieten zij aan, terwijl Jean tot zijne vrouw zeide: „Luister, wat de dokter vertellen wil: nieuws van Corsica. Het betreft uw vriend, kapitein Bonaparte.'' „Gij zijt misschien jaloersch op dien armen Bonaparte, zeide Catherine lachend. „Is hem iets overkomen, dokter? „Hg is slechts door een wonder aan den dood ontsnapt." ,,Is het mogelijk? O vertel het ons spoedig, met verlof van den kommandant,'' zeide Catherlne, terwijl zij zich op een boomstam nederzette en met open mond en hare ooren spitsende naar nieuws van haar ouden klant hunkerde. Marcel verklaarde eerst, dat de Corsicanen, die deirevolutie vijandig gezind -waren, zich aan Engeland wilde overgeven. Door de gebeurtenissen van 10 Augustus 1792 had Bonaparte, zoo verklaarde Marcel, zijn functie als kapitein der artillerie weder gekregen. In October keerde hij weer naar Ajaccio terug. Zijn zuster Elisa was nu bij hem. Deze had hij terug gehaald uit het adellijke kostschool van St. Cyr. Want deze school, eene koninklijke inrichting, was, nu het koningschap gevallen was, ook gesloten. Napoleon nam nu dadelijk het commando over zijn bataljon \ i ij willige gardes weder op zich. Hij werd door Pao li opnieuw weder met zeer veel vriendschap ontvangen. Doch Napoleon, deze staatsman met zijn scherpzinnigheid, bijna aan die eener helderziende grenzende, had weldra Paoli doorzien, en begreep dat deze in het minst geen attractie gevoelde om aan Frankrijk trouw te blijven, en nu de monarchie ten onder was gebracht, de Nationale Conventie te steunen. Catherine, had zoo mogelijk niet nog grooter aandacht dan zooeven, deze uiteenzetting van Marcel aangehoord. Zij kon zich niet weerhouden om echter deze even te onderbreken en zeide: „Ja dokter, ik begrijp zeer goed dat kapitein Bonaparte het doen en laten van Paoli goed heeft begrepen. U kunt niet gelooven hoe verbazend uitgeslapen hij is. Ik kan u daarvan staaltjes vertellen. In Parijs, toen hij nog luitenant was en in het regiment van Maugeard woonde, was ik waschvrouw, en bediende hem. Hij sprak dan wel nu en dan even met mij en ik verhaalde hem dan velschillende gebeurtenissen die met mijzelve en anderen waren voorgevallen. Maar niet alleen dat hij mij onmiddellijk de oorzaak hielp opzoeken van leelijke intriges en parten die sommige menschen mij hadden gespeeld, maar hij wist mij zelfs op een verbazende manier als het ware vooruit te spreken, wat ik zelf nog zeggen moest. Ik stond hem dan verbaasd aan te gapen en dacht: Neen, maar zulk een uitgeslapenheid, zulk een geslepenheid in het begrijpen van alles heb ik nooit in mijn leven ontmoet. „Ja," zeide Jean, haar echtgenoot schertsend,' het is maar jammer dat gij dan zijn vrouw niet zrjt geworden." „Nu luitenant," antwoordde de dokter lachende, „als zij zijn vrouw niet is geworden, dan heeft zij toch haar zin, want zij heeft ten slotte toch een militair gekregen, wien het ook niet aan onversaagdheid en dapperheid mankeert. Nietwaar Lefebvre?" Jean Lefebvre kreeg een kleur over deze lof en sloeg beleefd aan. De dokter dacht na, en herinnerde zich het geval met zijn meisje dat als sergeant vermomd in zijn regiment diende, door niemand nog als vrouw herkend was behalve door kapitein Bonaparte. „Ik zal u echter verhalen," zeide hij, „wat er verder met/kapitein Bonaparte gebeurd is. Zoo ik u zeide nam Bonaparte het commando over zijn bataljon vrijwilligers weder op zich, maar hij vertrouwde Paoli niet. Dat hij hiertoe reden had, bleek later nog duidelijker toen Bonaparte als commandant der artillerie met twee bataljons gardes deel had genomen aan een expeditie naar het eiland Sardinië, welks koning met onze Republiek in oorlog was. Wel was er eenig succes behaald, doch onvoldoende hulp van een landingsdivisie, die door een orkaan was overvallen, niet landen kon, en de slechte kwaliteit der troepen, die ongelukkig bewapend, waren, en waarbij,, tot ontzettende woede van Bonaparte, verschillende mannen waren, die nauwelijks in staat waren op 25 meter afstand een olifant te dooden, laat staan een vijand te treffen, deed de expeditie op niets uitloopen. Toen gingen de bataljons weder naar Corsica terug. Door dezen treurigen afloop aangemoedigd, kreeg Paoli tegenover Bonaparte meer vrijmoedigheid om te toetsen hoever hij met hem gaan kon. Hij wees hem toen met klem op den regeeringloozen toestand in Frankrijk en op het bloedbad door het schrikbewind allerwege aangericht. Eindelijk durfde hij hem gewoonweg voorstellen gemeene zaak met hem te maken, het aanbod van Engeland om hulp te ver leen en, aan te nemen, en Corsica van Frankrijk los te scheuren. Ook aan de weduwe Bonaparte, de moeder van commandant Napoleon, heeft hij voorstellen in die richting laten doen. Doch zij antwoordde: „Ik dacht dat Paoli mij beter kende; ik ben eenmaal een fransche vrouw geworden, en ik blijf dit!" Napoleon Bonaparte, wiens medewerking daartoe, als commandant der Nationale garde van Ajaccio, onvoorwaardelijk noodwendig was, had zich niet eens verwaardigd Paoli's betooggrondeïi te wederleggen. ,Hij had besloten zijn lot niet van dat van Frankrijk te scheiden, zeide hij, en wilde verder van niets hooren. Hij deed zelfs een poging om zich van den citadel van Ajaccio meester te maken. Toen ontvingen, vanwege de Republiek twee commissarissen bevel, Paoli gevangen te nemen. Paoli riep zijn aanhangers, het bergvolk, woeste, onversaagde bergbeklimmers en enkele oude .geslachten uit de steden te hulp. Het was een hoogst .fantastische aanblik, die halve militaire, halve rooverbenden, aanhangers van hun God Paoli, bij geheimzinnige troepjes uit de bergkloven, rotsen en bosschen te zien samenkomen, hun wachtvuren ontsteken, en als de opstandelingen onder Willem Teil, vlamsignalen elkaar gevende uit de verte, terwijl de walm der toortsen opsteeg naar den Corsicaanschen .nachthemel, bezaaid met fonkelende schitterstarren. De Engelsche troepen naderden, en op het eiland ontbrandde de burgeroorlog feller dan ooit. De heetbloedige Corsicanen, vochten als razenden. Paoli wendde toen zijne woede tegen Bonaparte's moeder. Het huis, waarin Letitia Bonaparte met hare dochters een toevlucht gezocht had, werd aangevallen, geplunderd en in brand gestoken. De moedige vrouw moest in den nacht door de bergen de vlucht nemen. Het was een tragische vlucht. Van de bergen af zag zij haar gansche bezitting in de vlammen opgaan. Door haar trouw aan Frankrijk verloor de familie Bonaparte veel van wat zij bezat. Alle nog overig was werd door Paoli verbeurd verklaard en de familie zelve verbannen. Eenige vrienden, onder aanvoering van een wijngaardenier, genaamd Bastelica, beschermden de vluchtelinger. De familie Bonaparte liep tusschen een met karabijnen gewapend escorte. Letitia had de kleine Pauline, laiter de vrouw van generaal Leclerc, aan de hand; Elise, de pensionnaire van St.-Cyr, die, pas teruggekomen uit dat instituut, thans een avontuurlijke reis door de bergen moest maken, was ir. gezelschap van haar oom, abbé Fesch, voor wien het purper nog ver verwijderd was. De jonge Louis liep voor de kolonne uit, in het kreupelhout turende en roepende om een karabijn. De kleine Jéróme werd door Sa varia, de trouwe dienstbode, gedragen. Men ontweek de groote wegen en zocht de meest verborgen voetpaden op. Het kwam er maar op aan de zee te bereiken, zonder door de aanhangers van Paoli gezien te worden. De struiken en wortels scheurden de kleederen, handen en gezichten van de schreiiende kinderen. Na een nacht van vermoeienissen en slapeloosheid kwamen de vluchtelingen bij eene rivier. Het was onmogelijk deze met de kinderen over te steken. Gelukkigerwijze kon er een paard gevonden worden en werd de rivier met behulp van dit dier overgezet. Op het oogenblik, dat men den oever bereikte, reed een troep Paolisten, die ter vervolging van de Bonapartes waren uitgezonden, in galop voorbij. Allen verborgen zich in het kreupelhout en hielden den adem in. Mevrouw Letitia deed alle moeite om de vreesachtige Pauline het schreien te beletten. Het paard, door Louis vastgehouden, scheen het gevaar te voelen en bleef onbewegelijk staan met gespitste ooren en bevende over zijn geheele lichaam. Eindelijk zag men van een rots uit Napoleon, die in een boot van een Fransch, in de golf kruisend schip, afstiet. Bonaparte haastte zich aan wal te komen. Nauwelijks was hij bij de zijnen, of er kwam een herder toeloopen, die berichtte, dat de Paolisten hen ontdekt hadden. Men had juist tijd zich in te schepen; de Corsicanen verschenen aan den oever en losten op de vluchtelingen een scherp geweervuur, maar deze waren reeds buiten hun bereik. Toen men nauwelijks aan boord van het schip gekomen was, liep Bonaparte naar het eenige kanon, dat zich daarop bevond, laadde, richtte het en zond naar de Paolisten een volle laag, zoodat acht of tien van hen, die hem wilden dooden, in het zand beten; de anderen namen de vlucht. De familie en haar hoofd waren gered. Te Marseille geland, vond de weduwe Bonaparte, met hare vier jongste kinderen, een tijdlang liefderijke opname in het gezin van de rijke familie Clary. ,,Bravo, Bonaparte!' riep Catherine, in de handen klappende. „Dat canaille van Corsicanen! 0, als ik daar geweest was met onze mannen, niet waar Jean?" „Bonaparte was voldoende!" zeide Jean, „dat is een goed kanonnier." „En een goed Franschman," voegde Beaurepaire er aan toe. Hij duldde niet, dat zijn vaderland aan den vijand werd overgeleverd, dat is braaf. Stelt u voor, Bonaparte op een eiland de gevangene der Engelschen! Dat zou belachelijk geweest zijn, tzijn lot zal geheel anders worden. Dokter, ik dank u voor uwe mjededeelingen. Wanneer wij Verdun bevrijd hebben, zal ik Bonaparte schrijven en hem geluk wenschen." De kommandant was opgestaan; daar hij van oordeel was, dat het rusten lang genoeg had geduurd en niets verdachts om Verdun bespeurde, gaf hij bevel alles voor het opmarcheeren gereed te maken. Binnen twee uur zou men weder op marsch gaan, om Verdun nog vóór den nacht te bereiken. Terwijl de manschappen, na de soep gegeten en hunne wapenen schoongemaakt te hebben, zich gereed maakten om weder in het gelid te' treden, begaf zich de kommandant naar den reeds ingespannen wagen van Catherine en gaf haar een wenk dat hij haar spreken wilde. Met gedempte stem gaf hij Catherine, die met eenige verrassing scheen te luisteren, zijne instructies. Toen hij geëindigd had, antwoordde de marketentster: „Ik heb het begrepen, kommandant, en wat moet ik doen, als ik Jouy-en-Argonne verlaten heb en weder te Verdun ben?" „Ons wachten, als de stad rustig is en ons spoedig te berichten, wanneer de vijand een beweging maakt. „Best, kommandant, ik zal mijne burgerkleederen aantrekken en hoop, dat u tevreden over mij zult zijn. Toen riep zij Jean toe, die zich afvroeg, welke geheime zending de kommandant wel aan zijne vrouw had opge dragen: „Franijois, wij zien elkaar te Verdun terug. Bevel van den kommandant. Draag zorg voor Henriot en laat la Violette — dat was de naam van den jongen soldaat, die in de cantine bediende — een oog in het zeil houden bij het afdalen van den weg, dat het paard altijd stapvoets loope en bij den teugel gehouden worde..." „Dat zal gebeuren," zeide Jean, „maar, Catherine, wees voorzichtig; als de Pruisische ruiters, die in de buurt patroilleeren, u gevangen nemen!" »Zijt gij dwaas! Heb ik dan niet onder mijne rokken mijne beide waakhonden?" zeide Catherine vroolijk. En haar japon optillende, liet zij haar man de beide pistolen zien, die uit den aak staken waarin zij haar geld bewaarde. Intusschen hadden de vrijwilligers, op een teeken van Beaurepaire zich in gelid gesteld en gingen zij op weg. Catherine liep dapper de steile hellingen af, aan welker voet het dorp Jouy-en-Argonne lag. Zij had de eerste huizen bereikt, toen door de bosschen, over de weiden en de akkers tot haar oor doordrong het lied der vrijwilligers, die naar Verdun oprukten: Ah! 9a ira! ga ira' ga ira,! Petits comme grands sont soldats dans 1'ame! Ah! >En gij behoordet toch tot hen, wie het leven niets dan vreugde moest bieden." „Ln wie het niets dan bitterheid gegeven heeft. Excuseer mij, dat ik u aan deze treurige dingen herinner. Maar toen ik mij geheel verlaten waande en mij in al mijne wenschen gedwarsboomd zag, toen leerde ik u kennen. Was ik bij mijn volle bewustzijn? Ik weet het niet. 0 ik wil u geen verwijten maken, ik tracht niet eens mijn misstap te verontschuldigen, maar heden, bij dit gesprek, dat misschien voor ons beiden beslissend zal zijn, wil ik eene vraag tot u richten." „Welke? Spreek. U kunt tien, twintig vragen aan mij stellen. Wat vreest gij? Waaraan twijfelt gij?" „Ik vrees niet meer en ik heb ongelukkigerwijze het lecht verloren te twijfelen. Baron, gij hebt gezworen mij tot uwe vrouw te maken. Zijt gij heden gekomen ow uwe belofte te vervullen?" „Alle duivels, is het zoo gesteld," dacht de baron. En lachende zeide hij: „Uw vraag bekoort mij, maar ik wil u wel bekennen, dat zij mij in verlegenheid brengt. Zeker, ik heb niet vergeten, dat ik mij eens — in een oogenblik van krankzinnigheid, zooals u het genoemd hebt — verbonden heb. O, ik ontken dat niet, en ik verzoek u mij te gelooven, dat ik nog altijd met de meeet oprechte gevoelens voor u bezield ben." „Maar gij weigert?" „Dat heb ik niet gezegd." „Gij gtemt dus toe? Wees toch openhartig in uw antivoord. Ik heb u gezegd, dat ik noch twijfel noch vrees meer koester. Ik kan hieraan toevoegen, dat de hoop mij verlaten heeft. Ik wacht uw antwoord af met de kalmte van .een hart, waarin alles gestorven is." „Lieve God! Beste Herminie, gij verrast mij. Ik ben niet te Verdun gekomen om over huwen te spreken. Ernstige zaken, belangen van groot gewicht vorderen mijne aanwezigheid in deze stad en het oogenblik zou slecht gekozen zijn, om 'zich bezig te houden met huwelijksvieugde. „Van vreugde tusschen ons kan geen sprake zijn. Gij weigert dus?" .Neen. Ik verzoek u mij tijd van uitstel te geven. Wacht totdat de vrede gesloten is. Dat zal niet lang duren. „Meent ge dat? Gij hoopt dus, dat de lafaards en verraders de overwinning zullen behalen en dat Verdun zich niet verdedigen zal." „Ik houd oene verdediging voor onmogelijk. Die ambachtslieden, die kleine burgers, smeden en schoenmakers zijn niet in staat de legers van den Keizer en den Koning te weerstaan." _ ,Beleedig geen brave menschen, die als helden vechten zullen, nadat «ij zich van de verraders en onbekwame autoriteiten hebben ontdaan." „Ik beleedig niemand," sprak de baron op vleienden toon. „Ik verzoek u alleen te bedenken, dat deze stad geen garnizoen heeft." „Dat zal 'zij spoedig hebben." Wat wilt gij daarmede zeggen?" ^Ik wil daarmede zeggen... maar, hoor zelf." En* Herminie gaf den baron een teeken om te luisteren. & Een verward gedruisch en vivat-geroep drong tot de op eene hoogte gelegen stad door. Het tromgeroffel meng e zich met het geroep van het opgewonden volk. De baron verbleekte. „Wat beteekent dit leven? Zonder twijfel een oproer. De inwoners verlangen zeker het openen der poorten en willen van een beleg niets hooren." „Is een, dit rumoer heeft eene andere beteekenis baron. Nogmaals, wilt gij uwe belofte, houden en aan ons kind, aan uwe dochter Alice, den naam, den rang en het vermogen geven, die haar toebehooren?" „Mevrouw, ik heb u gezegd, dat ik op het oogenblik geen ander besluit wil, noch kan nemen. Laten wij wachten. Ik heb eerst veel ernstiger zaken te behandelen. Heb maar een weinig geduld. Ik zeg u toch, na den vrede, als de oproerlingen bestraft zijn en Zijne Majesteit rustig kan terugkeeren, weliswaar niet naar de Tuilerieën, daar de 1 evolutie hier te gehiakkelijk kan binnendringen, maar naar "Versailles, dan zal ik zien, zal ik een besluit nemen..." „Bedenk, baron, dat ik eene vrouw ben, die wraak kan nemen over valsche eeden." „Zoo, dreigementen, dat is mij liever!" riep de baron spottende. „Dat is minder gevaarlijk dan uwe tranen." „Nogmaals neem u in acht. Gij houdt mij voor zwak en meent, dat ik geene . middelen van verdediging heb. Gij zoudt u kunnen vergissen." „Ik herhaal u mevrouw, dat het u niet gelukken zal, mij bang te maken." „Hoort gij dan niet dat geraas, dit rumoer? Dat zijn de naderende tamboers." „Inderdaad, dat is zonderling. Zouden de Pruisen reeds in de stad zijn?" fluisterde de baron. En met zichtbare tevredenheid ging hij bij zichzelven voort: „Onze goede vrienden, de vijanden, komen juist te gelegener tijd om aan deze domme historie een einde te maken en mij een goed voorwendsel .te geven om mij van dit vervelende meisje te ontslaan." „Het zijn de Pruisen niet," zeide Hermine triomfantelijk. „Het zijn de patriotten, die komen om Verdun te ontzetten." „De verwachte versterkingen! Neen, dat is niet mogelijk. Lafayette is in de macht der Oostenrijkers, Dumouriez is in het kamp van Maulde, Dillon door de geallieerden omgekocht, er zijn dus geen versterkingen. Vanwaar zouden die komen?" « „Gij zult het vernemen." En de deur van het vertrek open makende, zeide Herminie tot .eene vrouw, die zich daar met twee kleine kinderen bevond: „Kom binnen, mevrouw, en deel aan baron de Lowendaal mede, wat dit tromgeroffel beteekent, dat de stad in opschudding brengt." VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Napoleon Bonaparte's eerste Heldentocht door Italië. Generaal Scherer, opperbevelhebber van het leger van Italië, had, door zijne militaire onbekwaamheid en de wanorde in zijn beheer, de wapenen zoowel als de eer der Republiek in gevaar gebracht. Hij had zijne eigen paarden, bij gemis van voeder, laten omkomen. Het leger had gebrek aan alles, en kon de kusten van Genua niet meer behouden. Om in dezen vreeselijken nood te voorzien, plaatste het uitvoerend bewind, bij de ontstentenis van geld en levensmiddelen, althans een nieuwen veldheer aan het hoofd van dit leger. Tot geluk was deze veldheer Bonaparte; zijn genie vergoedde alles. Bonaparte vertrok den 21 Maart 1796 van Parijs, na het bevel over het binnenlandsche leger aan den ouden generaal Hatri te hebben overgegeven. Zijn plan voor den veldtocht was gereed. Hij had besloten door het dal, waarmede de uitgangen der Alpen en Appenijnen eindigen, in Italië binnen te dringen, en het Oostenrijksch-Sardinische legei van elkander te scheiden, terwijl hij de keizerlijke troepen zou noodzaken om Milaan te dekken, en de I iemonteesche om derzelver hoofdstad te beschermen. Hij kwam op het einde van Maart te Nizza aan. Het hoofdkwartier dat, sedert het begin van den veldtocht, die stad niet verlaten had, werd dadelijk naar Albenga verlegd. , ^Soldaten, sprak Napoleon, bij de eerste wapenschouwing, »gij lijdt honger en zijt naakt; men is ons veel schuldig „en kan ons niets geven. Het geduld en de standvastigheid, die gij te midden dezer rotsen toont, verdient „bewondering, maar verschaft u geenen roem. Ik zal u "in de vruchtbaarste vlakten der wereld leiden. Rijke '„provinciën, groote steden zullen in onze macht vallen, „en gij 'zult er rijkdommen, eer en roem' inoogsten. Soldaten '„van Italië, zou het u aan moed ontbreken?" Deze toespraak werd met geestdrift opgenomen, en gaf aan het leger nieuwe hoop. De opperbevelhebber maakte zich deze stemming ten nutte, om een hoogen toon jegens den Senaat van Genua te voeren, van wien hij den doorgang van Bocchetta benevens de sleutels van Gavi verlangde. Den 8sten April schreef hij aan het uitvoerend bewind: Ik heb het leger niet alleen van alles ontbloot, maar ''ook zonder krijgstucht en in eene bestendige insubordinatie, gevonden. De ontevredenheid was zoo hoog geglommen, dat de kwaadwilligen het leger beheerschten. „Reeds was eene compagnie van den Dauphin samengesteld, "en men zong contra-revolutionaire liederen..: Verlaat u „daarop, dat gehoorzaamheid en orde wederom hersteld "zullen worden. Als gij dezen brief zult lezen, zullen wij ',reeds slag geleverd hebben." Alles gebeurde wezenlijk, zooals Napoleon het voorzien en voorspeld had. Het vijandelijke leger werd aangevoerd door Beaulieu, een generaal, die zich reeds in de vroegere veldtochten roem verworven had. Toen hij bericht ontving, dat het Fransche leger, 'hetwelk zich tot hiertoe slechts met moeite verdedigender wijze staande gehouden had, plotseling tot een aanval overgegaan was, en zich gereed maakte om de toegangen van Italië te vermeesteren, verliet hij' spoedig Milaan, om Genua ter hulp te snellen. Hij vestigde zijn hoofdkwartier te Novi, verdeelde zijn leger in drie korpsen, en vaardigde een manifest uit, hetwelk de 1 ranse e opperbevelhebber aan het uitvoerend bewind zond, onder bijvoeging, dat hij den volgenden dag met een veldslag zou antwoorden. Deze vond plaats den llden April, bij Montenotte, en daardoor werd de veldtocht op eene schitterende wijze geopend met de eerste overwinning van den republikeüischen veldheer, die later van dien slag den oorsprong van zijn adel wilde afgeleid hebben. Nieuwe gevechten gaven hem gelegenheid tot herhaalde zegepralen. Bonaparte, den 14den overwinnaar bij Millesimo, den 16den bij Dego, had op het manifest van Beaulieu, niet door eenen veldslag, maar door drie zegepralen, binnen den 'tijd van vielr dagen, geantwoord. Des avonds 11a den slag van Dego, gaf hij aan het uitvoerend bewind bericht van zijne snelle en roemrijke krijgsbedrijven, en deed het aandeel uitkomen, hetwelk de, onder zijne bevelen dienende generaals Joubert, Massena, Augereau, Menard, la Harpe enz. aan 'deze luisterrijke dagen hadden genomen. Zijn verslag eindigde aldus: „Wij hebben, door onze overwinning van heden, zeven „tot negen duizend gevangenen gemaakt, onder welke zich „een luitenant-generaal en twintig tot dertig hoofd-officieren „bevinden." „Van den vijand zlijn twee duizend tot twee duizend „vijfhonderd man gesneuveld." „Ik zal zoodra mogelijk nopens dezen roemrijken veldslag, en de mannen, die daarbij bijzonder uitgemunt „hebben, een nader omstandig bericht inzenden." „Ik verlang den graad van brigade-generaal voor den „burger Rampon, chef der 24ste halve brigade." „Daar de chef van de 29ste brigade gesneuveld is, heb „ik, te zijner vervanging, den burger Lannes tot chef der „brigade benoemd." Het was omstreeks dezen tijd dat de generaal Colli, die het bevel voerde over den rechter vleugel van den vijand, aan Bonaparte schreef om den parlementair Moulin, een Fransche emigrant, die te Mursaco was gevangen genomen, terug te eischen, met bedreiging van, ingeval van weigering, op den persoon van den chef de brigade Barthelemy, die bij de Oostenrijkers gevangen was, weerwraak te zullen nemen. De Fransche opperbevelhebber antwoordde: „Mijnheer, een emigrant is schuldig aan hoogverraad jegens zijn vaderland, en geene betrekking kan '„hem onschendbaar maken. Men heeft tegen de krijgseer ',en de verplichte achting voor het Fransche volk gehandeld, 'door Moulin als parlementair af te zenden. Gij kent de „krijgswetten; ik geloof derhalve niet, dat gij uwe be ",dreiging zult uitvoeren met weerwraak te nemen op den "persoon van den chef de brigade Barthelemy. Mocht gij ;;u nochtans, tegen alle regels van den oorlog, aan zoodanige wreedheid schuldig maken, dan zal ik aan de gevangenen, die ik u afgenomen heb, de wreedste wraak „uitoefenen; maar voor de officieren uwer natie gevoel „ik overigens de achting, welke men aan dappere soldaten verschuldigd is." Dit was geene losse bedreiging van Bonaparte, daar hij reeds een groot aantal gevangenen in zijne macht had, terwijl zijn antwoord aan Colli van den 18 April was gedagteekend. De uitslag van gezegde luistervolle dagen, toen de namen van Joubert, Massena en Augereau, voor de eerste maal roemrijk voor Frankrijk klonken, was: de afsnijding ei door Provera aangevoerde achterhoede van den vijand, welke de wapenen moest nederleggen, de scheiding der Oostenrijkers van de Piemontezers, en de opening der doortochten naar Milaan en Turijn voor de troepen der Republiek. Op de hoogten van Montezemoto, waarvan Augereau zich denzelfden dag meester maakte, op welken Serrurier den generaal Colli dwong het verschanste leger van Ceva te verlaten, toonde de opperbevelhebber aan zijn leger de trotsche kruinen, welke de sneeuw in de verte aan- duidde, en die zich als prachtige bevrorene watervallen boven de weelderige vlakten van Piemont verhieven. „Hannibal is de Alpen overgegaan," zeide hij tot zijne soldaten, terwijl hij zijne blikken op deze gebergten vestigde, „wij zijn ze omgetrokken." Den 22sten werd eene nieuwe overwinning behaald. Men was de Tanoro overgetrokken, had de verschansing van Bicoque stormenderhand ingenomen, terwijl Mondovi en deszelfs magazijnen in de macht van het republikeinsche leger kwamen. Den 26sten werd Cherasco ingenomen, alwaar men kanonnen vond en ijverig aan het werk ging om het te bevestigen. Hier werd eindelijk, den 28sten, een wapenstilstand gesloten. Eenige dagen te voren, den 24sten, had Bonaparte, op een schrijven van den generaal Colli, in dier voege geantwoord: „Het uitvoerend bewind heeft zich het recht „voorbehouden om over den vrede te onderhandelen; de „gevolmachtigden van den koning, uw meester, moeten „zich derhalve naar Parijs begeven, of te Genua de „gevolmachtigden afwachten, die de Fransche regeering „derwaarts mocht zenden." „De krijgs- en staatkundige gesteldheid der beide legers „maakt elke bloote en eenvoudige wapenstilstand onmov&^lijk. Hoezeer ik overtuigd ben, dat de regeering uwen „koning eervolle vredesvoorwaarden zal toestaan, kan ik „nochtans, op onbepaalde voorstellen, mijn marsch niet „staken. Er bestaat ondertusschen een middel, om in overeenstemming met de ware belangen van uw Hof, uw „doel te bereiken, en te gelijk al het nuttelooze en daarom „mét de billijkheid en de krijgswetten strijdige bloedver„gieten te vermijden; te weten: dat gij van de drie vestingen „Coni, Allessandria en Tortona, twee, naar uwe keuze, aan „mijn gezag overgeeft." De vestingen Coni en Tortona werden inderdaad aan de republikeinen overgegeven; toen voegde er zelfs Ceva bij, en de wapenstilstand werd dienvolgens gesloten. Welke gewichtige zaken werden toen niet in eene enkele maand volbracht! De Republiek behoefde niet meer voor hare havens en grenzen te vreezen; integendeel deed zij de koningen, die haar nog zoo kort geleden bedreigden, in hunne hoofdsteden sidderen, en deze verandering werd, met eene bijna fabelachtige snelheid, en zonder nieuwe hulpbronnen, bewerkt door een uitgeput leger, hetwelk even zeer aan levensmiddelen als aan artillerie en' cavallerie gebrek leed. Dit wonderwerk was een tweeledig gewrocht van het genie eens grooten mans en van den Genius der vrijheid, die hem soldaten en onderbevelhebbers zijner waardig verschafte. De buitenlanders waren van schrik bevangen. Het Fransche leger daarentegen, hoezeer het ook deszelfs jeugdigen aanvoerder bewonderde, zag desniettemin, te midden van ongehoorde zegepralen, met zorg de toekomst te gemoet, telkens wanneer het aan zijn zwakke middelen dacht om deze schitterende loopbaan te kunnen vervolgen, en zulk ieene moeielijke onderneming als de verovering van Italië te beproeven. Ten einde dus deze ongerustheid weg te nemen en de geestdrift der troepen op te winden, richtte Napoleon aan hen, uit Cherasko, de volgende proclamatie: „Soldaten! gij hebt in veertien dagen zes overwinningen „behaald, leen en twintig vaandels, vijf en vijftig kanonnen „veroverd, onderscheidene sterke plaatsen ingenomen, het „rijkste gedeelte van Piemont bemachtigd, vijftienduizend ''gevangenen gemaakt, en meer dan tien duizend man „gedood of verwond. Vroeger hebt gij om onvruchtbare "rotsen gevochten, die, wel is waar, door uwen moed „vermaard 'zijn geworden, maar het vaderland geen nut ''.aanbrachten. Thans zijt gij, door uwe daden, met het „veroverende leger van Holland en den Rijn gelijk gesteld. „Ofschoon van alles ontbloot, hebt gij in alles voorzien. „Gij hebt veldslagen gewonnen zonder kanonnen, zijt „rivieren overgegaan zonder bruggen, hebt versnelde mar„schen gedaan zonder schoenen, onder den blooten hemel „gelegerd zonder wijn, en menigmaal zelfs zonder brood. „I)e republikeinsche scharen, de soldaten der vrijheid, waren „alleen in staat te verduren, wat gij doorstaan hebt. Het „erkentelijke vaderland zal izijn geluk voor een gedeelte „aan u te danken hebben, en indien gij, als overwinnaars „van Toulon, den onsterfelijken veldtocht van 1793 in het „verschiet getoond hebt, zoo voorspellen uwe tegenwoordige „zegepralen een nog veel schooneren." „De beide legers, die gij kort 'geleden met groote „vermetelheid hebt aangetast, vluchten voor u van schrik; „de roekelooze menschen, die met uwe ellende spotten en „zich, wegens de denkbeeldige overwinningen onzer vijan„den, verheugden, staan verslagen en beven. Ik mag u „echter niet verbergen, soldaten, dat gij niets gedaan hebt, „omdat er nog iets voor u te doen valt. Gij bezit niet „Turijn noch Milaan; het gebeente der overwinnaars van „Tarquinius wordt nog door de moordenaren van Basse„ville met voeten getreden. Bij den aanvang van den veldtocht waart gij van alles ontbloot; thans zijt gij van „alles in overvloed voorzien. Talrijk zijn de magazijnen „op uwe vijanden veroverd, terwijl ook belegerings- en „veldgeschut is aangekomen. Soldaten! het vaderland heeft „recht van u groote daden te verwachten. Zult gij deszelfs „verwachting beantwoorden? De grootste hinderpalen zijn „ongetwijfeld te boven gekomen, maar gij moet nog veldslagen leveren, steden innemen, stroomen overgaan. Is „er onder ons wiens moed gezonken is? Een die liever „op den top der Appenijen en Alpen omkeert, om geduldig „den hoon van slaafsch krijgsvolk te verdragen? Neen! „onder de overwinnaars van Montenotte, Milesimo, Dego „en Mondovi bestaat geen zoodanig iemand. Alle branden „van begeerte om den roem van het 1 ransche volk in ^'verwijderde streken over te brengen. Alle verlangen die "trotsche koningen te vernederen, die zich vermeten hebben „ketens voor ons te willen smeden. Allen willen eenen ^roemrijken vrede verwerven; eenen vrede, waardoor het vaderland schadeloos gesteld wordt voor de onmetelijke „offers, die het gebracht heeft. Vrienden! Ik beloof u '„dusdanig eene overwinning, doch onder eene voorwaarde, ''welke gij moet zweren te vervullen; deze is: de volken „te achten, die gij vrij maakt, en die ijselijke plunderingen „tegen te gaan, aan welke zich booswichten overgeven, '„die door uwe vijanden zijn opgehitst. Zonder dit, zult gij 'Jniet de bevrijders der volken, maar hun geesel, met de „trotsch van het Fransche volk zijn, maar veeleer dooi „hetzelve verloochend worden. Uwe overwinningen, uw "moed, uwe verkregene uitkomsten, het bloed onzer gevallene broeders, roem en eer zelfs, zouden dan verloren "zijn Wat mij en de generaals die uw vertrouwen bezitten, ''aangaat, wij zouden blozen het bevel te voeren over een ' leger zonder tucht of teugel, hetwelk geene andere wet ' kent dan het recht van den sterkste. Daar ik echter dooi "de Natie met de oppermacht bekleed en sterk door recht "en wet ben, zal ik weten dat kleine aantal menschen, "zonder moed en hart, ontzag te doen hebben voor de ''.wetten der menschheid en der eer, welke zij met voeten ''treden. Ik zal niet gedoogen dat roovers uwe lauweren ' bevlekken, en de beschikkingen van mijn dagorder met "gestrengheid doen uitvoeren. De plunderaars zullen, zonder ".oogluiking, dood geschoten worden, gelijk onderschepenen reeds dit lot getroffen heeft. Ik heb gelegenheid gehad ' om met genoegen den ijver op te merken, waarmede de '„goede soldaten van het leger zich beijverd hebben ovei '„de voltrekking der gegevene bevelen te waken. olken van Italië! Het Fransche l6ger komt om uw© „ketens te verbreken; het Fransche volk is de vriend van „alle volken, komt derhalve wederkeerig het leger met „vertrouwen te gemoet. Uw eigendom, uwe godsdienst en „uwe gebruiken zullen ontzien worden. Wij voeren den „oorlog als edelmoedige vijanden, en willen slechts de „dwingelanden bestrijden, die u in slavernij houden." Deze taal openbaarde in Napoleon meer dan den grooten veldheer. Men herkent daarin reeds den bekwamen staatsman en staatkundige, die zijne bestemming als veroveraar en wetgever schijnt vooruit te zien, en zich er op toelegt om zoowel de liefde als de bewondering der volken te verwerven, terwijl hij hun hunne bevrijding, de bestraffing der plunderaars en de nauwgezette achting voor hunne godsdienst en zeden aankondigt. Slechts tien uren van Turijn verwijderd, sprak Napoleon met zulk een zelfvertrouwen, en nam daarmede als het ware van Italië bezit. De koning van Sardinië werd er door verrast, en zette de geopende onderhandelingen met meer kracht voort. De eerste conferentiën vonden bij zijnen opperhofmeester Salmatoris plaats, die, ten tijde van het keizerrijk, prefect van het paleis bij Napoleon was, en de wapenstilstand, die, zoo als reeds gezegd is, te Cherasko gesloten werd, bevatte de voorwaarde, dat de koning van Sardinië zich dadelijk van de coalitie zoude afscheiden en eenen gevolmachtigde naar Parijs zenden, om over een stelligen vrede te onderhandelen. Dit alles werd stiptelijk opgevolgd. De Sardinische monarch had het republikeinsche leger te dicht op den hals, om aan het verbreken van zijn woord te denken. Hij zond den graaf \an Revel met de meest vredelievende instructiën naar Parijs. \ an zijnen kant had Napoleon reeds den escadronchef Murat naar die hoofdstad laten vertrekken, om het bericht over te brengen van de overwinningen, welke de opening van den veldtocht hadden gekenmerkt. „Gij kunt," schreef hij aan het uitvoerend bewind, „aan den koning van Sardinië den vrede als gebieder voorschrijven... Indien het uw voornemen is hem te onttroonen, dan kunt gij hem eenige weken bezig houden en het mij doen weten. Ik maak mij van Valenza meester en trek op naar Tuiijn. Ik zal twaalf duizend man naar Rome zenden, zoodra ik Beaulieu geslagen heb..." De volksvertegenwoordigers ontvingen dit verslag met genoegen, en bepaalden, voor de vijfde maal in zes dagen, dat het leger van Italië zich bij het vaderland verdienstelijk gemaakt heeft. Weldra verhoogde de vrede met den koning van Sardinië de openbare vreugde. Deze werd den 15den Mei, onder de voordeligste voorwaarden voor Frankrijk gesloten. Daar Bonaparte van nu af aan enkel de keizerlijke troepen te bestrijden had, ging hij met zich zeiven te rade of hij zich op de linie van de Tessino zoude staande houden, dan wel met die koene. snelheid, die hem binnen weinige dagen tot heer van de schoonste gewesten der Sardinische monarchie had gemaakt, naar de Adigo zoude voortrukken. In eene noot van het Memoriaal van St. Helena heeft hij de gronden ontwikkeld, welke zoo voor het eene als voor het andere gezichtspunt pleitten. Het eerste, met eene schroomvallige omzichtigheid meest overeenstemmende oogpunt, paste noch voor den toestand der jeugdige Republiek, die behoefte had om der coalitie, door herhaalde slagen en altijd nieuwe wonderen, vrees aan te jagen, noch voor den jeugdigen veldheer, wiens karakter en eerzucht tot besluiten aanzette, welke ide grootste bedrijvigheid en onverschrokkenheid vereischten, maar bij gewichtige bezwaren ook wederkeerig de meeste kansen van schitterende uitkomsten aanboden. Bonaparte rukte derhalve voorwaarts, en schreef aan het uitvoerend bewind: „Ik trek morgen „op tegen Beaulieu, noodzaak hem zich achter de Po te „begeven, trek zonder verwijl deze rivier over, maak mij „van geheel Lombardije meester, en hoop vóór den afloop „eener maand op het Tiroolsche gebergte te staan, het „leger van den Rijn te bereiken, en met hetzelve den „oorlog naar Beieren over te brengen." Onder dagteekening van den 9den Mei schreef hij aan den directeur Carnot: „Wij zijn eindelijk de Po overgegaan. De tweede veldtocht is begonnen; Beaulieu heeft zijne tegenwoordigheid van geest verloren; hij berekent slecht, en valt bijna iedere keer in de valstrikken, die men hem spant. Wellicht verlangt hij naar een veldslag, want deze man bezit de stoutheid der woede, niet die van het genie... Nog ééne overwinning, en wij zijn heeren van Italië... Wat wij den vijand ontnomen hebben, is onberekenbaar... Ik zend u twintig schilderijen van de beroemdste meesters, van Corregio en Michel Angelo." „Ik ben u bijzonder dank verschuldigd voor de oplettendheden welke gij mijne vrouw betoont. Ik beveel u haar aan; zij is oprecht patriotsgezind, en ik bemin haar tot eenen trap van geestdrijverij." Het wegnemen der vermaarde schilderstukken en andere kunstwerken in de veroverde steden, is dikwerf als een roof beschouwd en gegispt geworden, en laat zich ook wezenlijk uit een zedelijk oogpunt niet verdedigen. Bedenkt men hochtans, dat Napoleon krijg en verovering in den zin der ouden opvatte, dat hij van het denkbeeld eener hooge vlucht van de Fransche nationaliteit uitging, en dat zulke zegeteekenen inderdaad de edelste waren, dan zal hem ten minste geen Franschman de verzameling dier kunstgewrochten te Parijs tot een verwijt durven maken. Den dag na het schrijven van bovengemelden brief, kon de geschiedenis de nieuwe overwinning opteekenen, van welke Bonaparte het bezit van Italië verwachtte. De naam van Lodi, hetwelk de republieken stormenderhand innamen, is door haar onsterfelijk geworden. Het winnen van dezen islag was het voorspel der verovering van Lombardije. Binnen weinige dagen vielen Pizzighetone, Cremona en alle voorname steden van het Milaneesche in de macht van het Fransche leger. Zoo was dan een der schoonste gewesten van de Oostenrijksche Monarchie, naar hetwelk de Franschen reeds voor menige eeuwen gereikhalsd hadden, en waren die vlakten, waar koning Franze gedenkteekenen van vroegere dienstbaarheid door de handen van vrije burgers in het voordeel der beschaving veroverd werden! Deze korte toespraak van Napoleon legde den gebeelen afstand bloot -tusschen de grondleggers en de veroveraars der Piramiden; gene naar gelang hunne geboorte, dwingelanden of slaven; deze vrij en elkander gelijk, allen naarmate hunner verdienste, aanvoerders of soldaten. Van e Pharao's af, de onbeperkte geweldenaren en onderdrukkers van erfelijke lagere standen, die tot den zwaarsten arbeid en de rampzaligste levenswijze gedoemd waren, tot aan den held, die tot de Egyptenaren zeide: „dat alle menschen voor God gelijk -zijn," die hun de uitsluitende heerschappij van talent en deugd verkondigde, vormt zich eene onafgebroken keten van lanpzamfin on -m^ni;-;!-™ •, <=> ivun vuur- 1 waarvan de eerste schakel aan den eersten door « erfelijke ellende gelegden grondsteen der Piramiden de I laatste aan de proclamatie van den krijgsman vastgehecht [ is, die het recht van bevelen enkel aan de wijsheid en be: kwaamheid toekent en trotscher is op de meerdere voor- treffelijkheid zijner inzichten dan op de macht van zijn zwaard Door de soldaten der Republiek te doen opmerken, dat veertig eeuwen op hen neder zagen, terwijl ? ten strijde trokken tegen die stammen, welke de overblijfsels van aloude slavernij geërfd hadden, wond hB den J^ner troepen op om de weldaden eener beschaving, die aan de menschheid vier duizend jaren van inspanning en opoifermg kostte te bewaren en uit te breiden. Deze reusach^ge e Setoinige getuige» werden ook niet vergeefs opgeroeS w Fransche leger beantwoordde de «Sprekende opwekking van toen aanvoerder met eene volledige zege- 'ï, h,,,tt den slag naar het dorp Embaheh genoemd in we" "nabpeid deze geleverd werd. De Mamelukken werden er na eenen hardnekkige» negentienungen s r, vermet g: . Het volgende is eene van den overwinnaar zeiven afkomst g beschrijving van den ijselijken en Moedigen ïeldsla0. „VELDSLAG BIJ DE PIRAMIDEN." Den 3n "stootten wij met het aanbreken van den dag op"de vijandelijke voorhoeden, die wij van dorp tot dorp ttTl. namiddags bevonden'wij ons tegenover de"verschansingen van het vijandelijke leger. Ik gelastte de divisie-generaals Dessaix en Rey , op" den rechtervleugel tusschen Gizeh en Embaheh eene zoodanige stelling te nemen, dat den vijand de, gemeenschap met Opper-Egypte, zijne natuurlijke linie van terugtocht, afgesneden werd. Het leger was geplaatst zooals in cm SlaSa™SBey de beweging van generaal Dessaix bespeurde, besloot hij dien aan te vallen en zond een van ziine dapperste Beys daarop af met de uitgelezene schaal, welke met de snelheid van den bliksem tegen de belde div.sien instormde. Men liet deze tot op vijftig passen naderen en ontving ze toen met een hagel van kogels en schroot, welke eene groote menigte op het slagveld nedervelden. De vijanden wierpen zich thans in de tusschenruimten van de twee divisiën en een dubbel vuur voleindigde hunne nederlaag." „Ik maakte mij het oogenblik ten nutte, terwijl ik de divisie van generaal Bon, die aan den Nijl stond, gelastte om tot aanval der verschansingen voorwaarts te rukken, en generaal Vial, die de divisie van generaal Menou kommandeerde, opdroeg om zich tusschen het korps, hetwelk hem aangetast had en de verschansingen op zoodanige wijze te plaatsen, dat het drievoudige oogmerk bereikt werd om dit korps te beletten derwaarts terug te keeren, den terugtocht af te snijden aan de troepen, welke deze bezet hielden en deze verschansingen eindelijk, zoo 'noodig, van de linkerzijde aan te vallen." „Zoodra de generaals Vial en Bon op den behoorlijken afstand aangerukt waren, gelastten zij de eerste en derde divisie van elk bataljon om kolonnen van aanval te vormen, gedurende dat de tweede en vierde hare stelling behielden; altijd een bataljon carré makende, hetwelk slechts drie man hoog was en vooruitrukte om de kolonnen van aanval te ondersteunen." „De onder bevel van den Idapperen generaal Rampon staande kolonnen van aanval van generaal Bon, wierpen zich met hare g'ewone onstuimigheid, niettegenstaande het vuur eener vrij aanzienlijke artillerie1, op de gezegde verschansingen, toen de Mamelukken daaruit sprongen om een aanval te doen. Onze kolonnen hadden tijd om halt en front naar alle kanten te maken en den vijand met de bajonet en een regen van kogels te ontvangen. Onmiddellijk daarop was het slagveld 'met lijken bedekt en onze troepen namen thans de verschansingen stormenderhand in. De vluchtende Mamelukken wierpen zich in massa op hun linkervleugel, doch een bataljon karabiniers, onder welks vuur zij op vijf passen voorbij moesten, richtte eene vreeselijke slachting onder ben aan. Velen sprongen in den Nijl en verdronken." „Meer dan vierhonderd beladen kameelen en vijftig stukken geschut zijn in onze handen gevallen. Ik schat het verlies der Mamelukken op twee duizend man uitgelezen kavallerie. Van de Beys zijn zeer vele gesneuveld of gekwetst. Murad Bey heeft een© wonde in de wang bekomen. Ons verlies bedraagt twintig tot dertig dooden en honderd twintig verwonden. De stad Caïro werd nog in denzelfden nacht door de vijanden ontruimt. Alle hunne kanonneersloepen, korvetten, brikken en zelfs een fregat zijn verbrand geworden, terwijl onze troepen te Caïro binnengerukt zijn. Gedurende den nacht heeft het gemeene volk de huizen der Beys in brand gestoken en onderscheidene buitensporigheden begaan. Caïro, eene stad van meer dan driemaal honderd duizend inwoners, bezit het slechtste gepeupel van de geheele wereld." „Na het groot getal gevechten en veldslagen, welke de troepen onder mijn opperbevel tegen grootere strijdkrachten geleverd hebben, zou ik geene aanleiding vinden hunne vaste houding en onverschrokkenheid te prijzen, wanneer niet inderdaad deze geheel nieuwe wijze van krijgvoeren hun een geduld opgelegd hadde, hetwelk in tegenspraak met de Fransche onstuimigheid stond. Indien zij zich door hunnen ijver hadden laten medeslepen, zouden zij de overwinninig niet behaald hebben, welke hun enkel door groote zelfsbeheersching en gteduld ten deele kon vallen." „De kavallerie der Mamelukken heeft groote dapperheid betoond. Sj verdedigden hunne bezittingen en er was niemand onder hen bij wien onze soldaten niet drie, vier tot vijfhonderd Louis d'or gevonden hebben." „De geheele weelde van deze menschen bestaat in hunne paarden en wapenen. Hunne huizen izien er armzalig uit. Het izou moeielijk vallen een vruchtbaarder land en te gelijk eene meer ellendige, onwetende en Ipm'pe bevolking ,aan te treffen. Zij geeft de voorkeur aan een knoop van onze soldaten boven een stuk van (zes franks. In de dorpen, waar men met eens begrip van eene schaar heeft, zijn de huizen uit klei samengesteld en men vindt er niets in dan eene stroomat, benevens eenige aarden potten. Deze lieden eten en verteren in het algemeen uiterst weinig. Zij kennen het gebruik van den watermolen niet, zoodat wij op onmetelijke hoopen graan gelegerd waren, aonder meel te kunnen kragen. W ij moesten ons dientengevolge met vleesch en peulvruchten voeden. Het weinige -meel, hetwelk izij ereidden, wordt tusschen steenen fijn gewreven en slechts in eenige groote plaatsen bestaan molens door ossen in beweging gebracht." „Wij zijn bestendig do,or benden Arabieren bemoeielijkt geworden. Deze lieden zijn de grootste roovers en de snoodste ellendelingen o'p aarde. Zij vermporden Turken Koowel a s Franschen, kortom alle die in hunne handen vallen. De brigade-generaal Muireux en andere adjudanten en officieren van den algemeenen staf zijn door deze roovers, die achter c e dijken en in de grachten oip hunne kleine voortreffelijke paarden in eene hinderlaag loerden, omgebracht geworden. Wee hem, die izich bp honderd passen van de kolonnein verwijdert! Generaal Muireux wilde, ondanks de tegenbedenkingen der veldwacht en als voortgedreven door een noodlot, welk ik dikwerf bij hen waargenomen heb, die hun laatste uur genaderd zijn, eenen heuvel op twee onderd passen van het kamp beklimmen, d,och drie beduïnen waren er achter verborgen en vermoordden hem. De Kepubhek heeft een wezenlijk verlies geleden; hij was een der dapperste generaals, dJe ik heb leeren kennen " „De Republiek kan geene geschiktere en vruchtbaardere volksplanting bezitten dan Egypte. De luchtstreek is zeer gezond, prndat de nachten koel en. ^ weerwil van een veertiendaagschen marsch, vol bezwaren van allerlei aard en de ontbering van wijn, en van al datgene, wat de inspanningen verlicht, hebben wij geen zieken. Lene soort van watermeloen, die hier in overvloed groeien, is voor de soldaten bijzonder dienstig geweest." De artillerie heeft vooral uitgemunt. Ik verzoek den graad van divisie-generaal voor den brigade-generaal Dommartin. Ik heb den chef de brigade Destaing, die het beve over de vierde halve brigade voert, tot brigade-generaal bevorderd. De generaal Zayonczek heeft zich m onderscheidene gewichtige zendingen, welke ik hem toevertrouwd had zeer goed gedragen. De commissaris van ooi log Sucy i ^ zich op onze flotille van den Nijl ingescheept, om meer in onze nabijheid te blijven tot het aanschaffen van levensmiddelen langs de Delta. Daar hij bemerkte dat ik mijn marsch bespoedigde en gedurende den slag aan mijne zijde verlangde te blijven, begaf hij izich op eene kanonneersloep en scheidde zich, in spijt van alle gevaren die hem bedreigden, van de flotille af. De sloep raakte vajst; hij werd door een' groot aantal vijanden aangevallen, doch bewees den grootsten moed, dermate, dat het hem, hoezeer zwaai gewond, gelukte om door Eijn voorbeeld dien der manschappen wederom op te wekken en de sloep uit den neteligen toestand te redden, waarin en deze stond ze hem ook af. Hij droeg overigens geen tulband, noch eenig ander uiterlijk teeken van het Mahomedanisme. Hij had zich weliswaar eene Turksche kleeding laten maken, doch het was enkel eene gril om zich eens met zijne vertrouwelingen te vermaken. Toen men hem echter openhartig verklaarde, dat deze kleederdracht noch voor izijn gelaat, noch voor zijne houding paste, trok hij ze geen tweede maal meer aan. Te midden dezer vriendschapsblijken, smeedden de met Engeland verbondene Mamelukken-vorsten Ibrahim Bey en Murad Bey eenen opstand, die weldra in de hoofdstad van Egypte zelve uitbrak. Bonaparte bevond zich juist in oudCaïro en keerde, zoodra hij bericht kreeg van hetgeen er omging, ijlings naar sijn hoofdkwartier terug. De Fransche troepen joegen de oproerlingen in de straten van Caïro uit elkander en dwongen hen om in de groote moskee te wijken, waar zij weldra door de artillerie neergeschoten werden. Zij hadden geweigerd te kapituleeren, doch de donderslagen van het kanon maakten zoodanigen indruk op hunne bijgeloovige verbeelding, dat zij om lijfsbehoud smeekten. Napoleon wees echter hunne te laat gedane voorslagen van de hand. „Het uur van mededoogen is voorbij," antwoordde hij, „gij hebt begonnen, mij komt het toe .te eindigen." De deuren der moskee werden daarop opengeschoten en het bloed der Turken vloeide bij stroomen. Bonaparte had, behalve den dood van meer anderen, bijzonder dien van den plaats-kommandant, den generaal Dupuis en van den dapperen Sulkowsky, welken hij even veel beminde als hoogachtte, 'te wreken. De Engelsche invloed, die het oproer te Caïro en den opstand van geheel Egypte aangestookt had, wist ook den Divan te Konstantinopel tot vijandige handelingen tegen frankrijk over te halen. Een manifest van den grooten Heer, vol beleedigingen en verwenschingen, stelde de vanen dei Republiek aan versmading en hare krijgslieden aan uitroeiing bloot. Bonaparte antwoordde op deze verguizingen en opruiingen tot moord door eene proclamatie, welke met de volgende woorden eindigde: „de vroomste der profeten heeft verkondigd: het oproer is ingesluimerd; vervloekt zij hij, die hetzelve wederom wekt." Kort daarop begaf hij zich naar Suez, om de sporen te bezichtigen van het oude kanaal, hetwelk eens den Nijl met de Roode zee vereenigde. Monge en Berthollet begeleidden hem. Terwijl hij de bronnen van Mazes verlangde te zien, zou hij bijna een slachtoffer van zijne nieuwsgierig- • heid zijn geworden, toen hij bij den invallenden nacht en opkomenden vloed verdwaald raakte. Hij zeide daaromtrent zelf: „Ik liep gevaar van als Pharao om te komen, waardoor ongetwijfeld aan alle leeraars van het christendom eenen heerlijken tekst tegen mij geleverd zou zijn." Welk lot zou wel Frankrijk getroffen hebben, indien Napoleon, evenals die aloude vorst in de golven der Roode zee een vroegtijdig graf gevonden had? Zou het zwakke uitvoerend bewind in staat geweest zijn, om de door de omwenteling verworvene voordeelen te beschermen, of zou zich onder de generaals een tweede Monk opgedaan hebben om de Bourbons reeds aan het einde der vorige eeuw te herstellen? Of zou ook een nieuw schrikbewind Frankrijk andermaal door bloed tot een wanhopigen strijd tegen de buitenlanders genoodzaakt hebben, om vervolgens, zooals het vroegere gelijksoortige bewind, in zich zeiven ontbonden te woiden en voor meer gematigde maar zwakkere "Vnenschen plaats te maken? Onder deze verschillende gezichtspunten komt Napoleon als de man voor, dien Frankrijk destijds behoefde om niet achteruit te gaan, of in een hernieuwden maalstroom van gruweldaden te verzinken. Daar de (monniken van den berg Sinaï zijne tegenwooidigheid in hunne nabijheid vernomen hadden, zonden zij eenige afgevaardigden tot hem, met verzoek om zijnen naam bij (lie van Ali, Saladin, Ibrahim, enz. op hun kloosterboek in te schrijven. Napoleon weigerde hun geene gunst, die te gelijk zijne eigene roemzucht vleide. Ondertusschen had ;zich Djezzar Pacha van het foit ElArisch in .Syrië meester gemaakt. Napoleon, die sedert eenigen tijd op eenen veldtocht in dat gewest bedacht was, besloot zijn voornemen onverwijld ten uitvoer te brengen. Het bericht nopens de gunstige uitkomsten van Djezzar's onderneming was hem te Suez geworden. Hij snelde dadelijk naar Caïro ;terug" om de troepen, welke hij tot zijnen tocht noodig had, te halen, eti na door eene nachtelijke terechtstelling der belhamels van het laatste oproer, de rust en onderwerping der hoofdstad te hebben verzekerd, verliet hij Egypte en ging over op het grondgebied van Azië. Hij trok de woestijn door, meestendeels op eenen dromedaris gezeten, die beter dan zijne paarden de hitte en de vermoeienissen kon weerstaan. Toen eens de voorhoede verdwaald was, trof hij haar juist op het. oogenblik aan, dat zij zich aan de wanhoop overgaf, en op het punt stond om onder de afmatting en den dorst te bezwijken. Bonaparte troostte die ongelukkige soldaten met hun de nabijheid van water en levensmiddelen aan te kondigen. „Maar," ,zeide hij tegelijkertijd tot hen, „wanneer dit alles ook langer uitgebleven ware, zou zulks een reden geweest zijn om te morren en den moed te verliezen? Neen, soldaten, leert met eere sterven." . De ongemakken en ontberingen bereikten nochtans somwijlen zoodanige hoogte, dat de orde en ondergeschiktheid er zwaar onder leden. Het gebeurde toen dat de Fransche soldaat op het gloeiende zand van Arabië ternauwernood aan zijne officieren eenige droppels modderig water, of de schaduw van eenige vervallen muurwerken overliet, even als hij hun, in een later tijdperk op de Russische ijsvelden den hoek van eene ellendige stookplaats of een brok paardenvleesch betwistte. Toen eens de opperbevelhebber van de brandende zonnehitte bijna stikte, werd hem, als het ware als gunst, toegestaan zijn hoofd in de schaduw van een bouwvallig stuk muur neder te leggen. „En daarmede," verhaalde Napoleon, „betoonde men mij eene buitengewone toegeeflijkheid." Bij die gelegenheid pndertusschen eenige steenen met den voet verschoven hebbende, ontdekte hij een camé, waarop zich de beeltenis van Augustus bevond en welke door de geleerden op eene hooge waarde werd geschat. Napoleon gaf dezen aanvankelijk ten geschenke aan generaal Andreossy, 'doch nam dien naderhand terug, om Joséphine in het bezit daarvan te stellen. Deze schoone vondst had in de bouwvallen van Pelusium plaats. Terwijl Bonaparte het Turksche leger in Syrië opzocht, had hij als oogmerk om zijne zijdelingsche aanvallen tegen de Britsche macht nog verder voort te zetten. Het ont- werp van eenen krijgstocht door Perzië naar Indië, was in hem opgekomen, waartoe hij aan Tippo-Saib eenen brief van den navolgenden inhoud zond: „Gij zult reeds onderricht zijn van mijne aankomst aan de oevers van de Koode zee met een talloos en onoverwinnelijk leger, hetwelk van begeerte brandt om >u van het ijzeren juk der Engelschen te bevrijden. Ik haast mij u mijnen wensch te kennen te geven dat gij mij over Mascate of ,Mekka tijdingen nopens uwen staatkundigen toestand doet toekomen. Het zou mij zelfs zeer aangenaam zijn, indien gij een schrander man naar Suez of Caïro bij mij zondt, die uw vertrouwen bezit en met wien ik een gesprek zou kunnen houden." Dit schrijven bleef onbeantwoord. Het was den 25n Januari 1799 gedagteekend, en het rijk van Tippo-Saib ging korfc daarop ten gronde. Bonaparte kwam, in het midden van Februari, vóór ElArisch aan. Dit fort kapituleerde den 16n Februari, na eene volledige nederlaag der Mamelukken. Zes dagen later opende Gaza mede zijn poorten. Toen men in den omtrek van Jerusalem kwam, en aan Bonaparte de vraag gedaan werd of hij geen lust gevoelde die stad door te trekken, antwoordde hij met nadruk: „Volstrekt niet! Jerusalem ligt niet ïn mijne operatielijn. Ik wil met geene bergvolken in moeielrjke streken te doen hebben, en bovendien zou ik aan de andere zijde door eene talrijke kavallerie .aangetast worden. Ik reikhals niet naar het lot van Crassus." Den 6n Maart werd Jaffa stormenderhand ingenomen en aan plundering en moord prijsgegeven. Bonaparte zond zijne adjudanten Beauharnais en Croisier om de woede der soldaten te beteugelen. Zij kwamen juist nog tijdig genoeg aan, om het leven te redden van vier duizend Arnauten of Albanezers, die een deel der bezetting uitgemaakt hadden en aan het bloedbad ontkomen waren door eene schuilplaats in groote karavanserijen te zoeken. Toen de opperbevelhebber deze menigte gevangenen ontwaarde, welke men tot hem bracht, riep hij op eenen doordringenden toon uit: „Wat wil ,men dat ik met hen aanvange? Heb ik levensmiddelen om hen te voeden; vaartuigen, om hen naar Egypte of Frankrijk te vervoeren? Wat heeft men mij daar berokkend? De adjudanten verontschuldigden zich met het gevaar, hetwelk zij geloopen zouden hebben, wanneer zij de kapitulatie geweigerd hadden, en herinnerden aan Bonaparte tevens de menschlievende zending, welke hij hun opgedragen had. „Ja zeker," antwoordde hij dadelijk, „voor de vrouwen, kinderen en grijsaards, maar niet voor gewapende krijgslieden. Men moest liever sterven en mij geenszins deze ongelukkigen brengen. Wat zal ik thans met hen doen?" Hij beraadslaagde drie dagen lang over het lot van die ongelukkigen, in de hoop dat hem de zee en gunstige winden vaartuigen zouden aanbrengen, om hem van zijne gevangenen te verlossen, zonder andermaal stroomen bloeds te moeten vergieten. Het gemor in het leger veroorloofde hem echter met langer eenen maatregel uit te stellen, waarvan hij den grootsten afkeer had. Het bevel om de Arnauten en Albanezers neder te schieten, werd diensvolgens, den lOn Maart gegeven... Het doodschieten van weerlooze gevangenen moet ongetwijfeld bij elk redelijk wezen eene huivering verwekken. Napoleon verdedigde niettemin op St. Helena deze handelwijze als geheel overeenkomstig met de krijgswetten: want de bedoelde Arnauten, tot de bezetting van El-Arisch behoord hebbende, gaven hun woord gedurende dezen veldtocht niet verder te dienen, en waren zoodoende vrijgelaten, doch onmiddellijk daarop hadden zij zich wederom met de Turken vereenigd, de bezetting van Jaffa versterkt en eenen hardnekkigen tegenstand geboden, welke aan een groot aan- tal Franschen het leven had gekost. Waren zij derhalve opnieuw in vrijheid gesteld geworden, dan zouden zij van Jaffa naar tSt. Jean d'Acre getrokken zijn, wederom de bezetting dezer plaats vermeerderd en aan het buitendien zwakke Fransche leger nieuwe verliezen berokkend hebben. De plicht jegens eigene soldaten gebood dus, naar het oordeel van Napoleon, het leven dier gevangenen niet te sparen, maar hen naar de stalen krijgswetten te behandelen. Al wat dus tot vergoelijking van dezen harden maatregel kan gezegd worden, zou zich alleen daartoe bepalen, dat de noodwendigheid eene godin is, die wel door de zedekunde gewraakt wordt, doch wier bestaan niet altijd te loochenen valt. ; De inneming van Jaffa werd den bewoners van Cairo door de onderstaande proclamatie bekend gemaakt: „In naam van God, den barmhartige, den genadige, den allerheiligste, den gebieder der wereld, die met zijn eigendom handelt gelijk het Hem behaagt, en over de' zegepralen beschikt, volgt hier het verslag der gunstbewijzen, welke de allerhoogste God aan de Fransche Republiek verleend heeft." „Wij hebben Jaffa in Syrië veroverd!" „Djezzar wilde met de Arabische roovers naar Egypte, het oord der armen, trekken. Gods beschikkingen verijdelen nochtans de listen der menschen. Volgens zijne woeste gewoonte en uit hoofde van zijne trotschheid en slechte beginselen, welke hij aan de Mamelukken en zijn beperkt verstand te danken heeft, wilde hij bloed als water doen stroomen; doch hij bedacht niet dat alles van God afhangt! „Den 26n dag van den Ramazan sloot het Fransche leger Jaffa in. Den 27n deed de opperbevelhebber loopgraven openen, dewijl hij zag dat de stad met kanonnen en eene groote menigte menschen bezet was. Den 29n had de gracht honderd voet lengte. De opperbevelhebber liet kanonnen, mortieren èn batterijen langs de zeezijde plaatsen, teneinde niemand zou kunnen ontvluchten." „Donderdag, den laatsten van den Ramazan, had de opperbevelhebber medeleden met de inwoners van Jaffa; hij liet den gouverneur tot de overgave opeischen. In plaats van te antwoorden, werd de afgezant, in strijd met de oorlogswetten en die van Mahomet, in hechtenis genomen." „Dadelijk brak de gramschap van Bonaparte los; hij liet kanonnen afsteken en bommen werpen. Binnen weinige oogenblikken was de artillerie van Jaffa onbruikbaar gemaakt. 'sMiddags was er eene bres in den muur; men liep storm en in minder dan een uur hadden de Franschen de stad benevens de forten ingenomen. De beide legers vingen aan elkander te bestrijden; de Franschen bleven overwinnaars en de plundering duurde den geheelen nacht door. Vrijdag ontfermde zich de opperbevelhebber over de Egyptenaren, die zich in Jaffa bevonden; hij schonk hun vergiffenis, den armen zoowel als den rijken, en liet hen met eere naar hun vaderland terugkeeren. Hij handelde even zoo met diegenen, welke van Damascus en Aleppo waren." „Meer dan vier duizend soldaten van Djezzar werden in den strijd door kogels en blanke wapenen gedood. De Franschen hebben weinig menschen verloren. Zij hebben slechts een klein getal gekwetsten, want zrj zijn langs den, bruggenweg ingedrongen zonder opgemerkt te worden. O ! aanbidders van God! onderwerpt u aan zijne besluiten, wederstreeft zijn wil niet, maar neemt zijne geboden in acht. Weet dat de wereld zijn eigendom is en dat Hij deze geeft aan wien Hij wil. En nu, zij heil en Gods barmhartigheid uw deel!" Het Fransche leger had de kiem der pest in Syrië medegebracht; zij ontwikkelde zich bij de belegering van Jaffa en nam eiken dag in- hevigheid toe. Bonaparte zeide van den adjudant-generaal Gresieux, die niemand aanraken wilde om niet besmet te worden: „Wanneer hij de pest vreest, zal hij daaraan sterven." Zijne voorzegging werd vervuld, gedurende de belegering van St. Jean d'Acre. Den 16n Maart kwam Bonaparte voor deze vesting aan en ontmoette er een krachtiger tegenstand dan hij verwacht had. Generaal Cafarelli ontving daar eene doodelijke wonde; toen hij zieltogende lag, liet hij zich de voorrede van Voltaire tot den „Geest der wetten" voorlezen, hetgeen den opperbevelhebber, die overigens wegens dit verlies zeer getroffen was, niet weinig verraste. In het hoofdkwartier ontving men berichten uit OpperEgypte, waarin Dessaix onder anderen meldde, dat het vaartuig „Italië" na een bloedig gevecht, aan den westelijken oever van den Nijl gestrand was. Napoleon, wiens genie niet geheel vrij van bijgeloovige begrippen was, riep, bij het vernemen van deze heillooze gebeurtenis uit: „Italië is voor Frankrijk verloren; het is er mede gedaan. Mijn voorgevoel bedriegt mij nooit." Gedurende de belegering van St. Jean' d'Acre werd de beroemde slag aan den berg Thabor gewonnen, waar Kleber, door twaalf duizend ruiters en evenveel voetvolk aangevallen en omringd, met drie duizend man infanterie den heldhaftigsten weerstand bood. Zoodra Bonaparte van de sterkte des vijands onderricht werd, brak hij met eene divisie op tot ondersteuning van Kleber. Op het slagveld aangekomen, verdeelde hij zijne divisie in twee carrés en plaatste deze zoo, dat zij met het carré van Kleber een gelijkzijdigen driehoek vormden, derwijze dat de vijand zich in het midden bevond. Het verschrikkelijk vuur, hetwelk toen van de uiteinden van dezen driehoek afging, deed de Mamelukken tuimelen; zij vluchtten spoedig naar alle richtingen heen en lieten de vlakte met hunne lijken bedekt. Dit leger, hetwelk de inwoners zoo talrijk hadden beschreven als de sterren van den hemel en het zand van de zee, was door zes duizend Franschen vernield geworden, Daar Napoleon, na eene belegering van twee maanden, zijn klein leger door de verwoestingen der pest en de menigvuldige gevechten met eene onverschrokken©, onder het bevel van een halstarrigen aanvoerder staande bezetting, dagelijks meer afnemen zag, besloot hij naar Egypte terug te keeren. Hij liet al de groote ontwerpen van het Oosten varen, waardoor zijne verbeeldingskracht zich nu naar den Indus, dan naar den Bosphorus had verplaatst, en zeide in dat opzicht later: „Indien St. Jean d'Acre gevallen ware, zon zulks de gedaante der wereld veranderd hebben; het lot van het Oosten lag in deze nietige plaats opgesloten." Hij kondigde zijnen terugkeer naar Egypte aan, door de volgende tot zijne verdediging strekkende proclamatie uit zijn hoofdkwartier: „Soldaten!" „Gij zijt- de woestijn, welke Afrika van Azië scheidt, met grooter snelheid doorgetrokken dan eene bende Arabieren." „Het Arabische leger, hetwelk op marsch gegaan was om eenen aanval in Egypte te doen, is vernietigd; gij hebt hun aanvoerder, hun veldstukken, bagages, lederen waterzakken en kameelen veroverd." „Gij hebt alle vaste plaatsen, welke de bronnen der woestijn verdedigen, vermeesterd." „Gij hebt op de vlakten van den berg Thabor dien hoop lieden verstrooid, welke uit alle gedeelten van Azië toe~ gestroomd waren, met het doel om Egypte te plunderen." „De dertig schepen, die gij twaalf dagen geleden voor Acre hebt zien aankomen, hadden de armée aan boord, welke Alexandrië zou belegeren, doch zij was verplicht Acre ter hulip te komen en heeft daar hare bestemming geëindigd. Een gedeelte harer vanen zal uwen intocht in Egypte opluisteren." „Nadat wij met een handvol menschen drie maanden lang den oorlog in het hart van Syrië gevoerd, veertig stukken veldgeschut, vijftig vaandels veroverd, zes duizend gevangenen gemaakt, en de vestingwerken van Gaza, Jaffa, Caiffa en Acre geslecht hebben, keeren wij eindelijk naar Egypte terug. Het jaargetij der landingen roept mij derwaarts." „Nog weinige dagen slechts en gij hadt de hoop kunnen voeden om den Pachain zijn eigen paleis gevangen te nemen; maar in dit jaargetijde is de inneming van het kasteel van Acre het verlies van 'eenige dagen niet waard. De. dapperen, die ik er verloren zou hebben, zijn thans tot meer belangrijke krijgsoperatiën noodig." Het teeken tot den terugtocht werd den 20n Mei gegeven. Bonaparte gelastte dat alles te voet zou gaan, om de paarden voor de gekwetsten en pestzieken te sparen. Toen zijn stalmeester vroeg, welk paard hij voor zich wilde behouden, zond hij hem gramstorig weg met de woorden: „Alle menschen zullen te voet gaan; ik het eerst! Hebt gij het bevel niet vernomen? 'Ga heen!" Den 24n kwam men 'te Jaffa aan. De hospitalen waren met zieken opgevuld en de koorts woedde er met de grootste hevigheid. De opperbevelhebber bezocht die ongelukkigen; gevoelde diep medelijden met hunne smarten en werd bij dit droevig schouwspel pijnlijk aangedaan. Het bevel tot ontruiming der hospitalen werd gegeven, doch er bevonden zich daarin pestzieken, wier aantal volgens Bourienne zestig beliep, en daaronder waren, zooals het Memoriaal van bt. Helena luidt, zeven of acht in dusdanigen bed enkelijken toestand, dat zij hoogstens nog vier en twintig uren konden leven. Wat moest men nu met deze zieltogenden doen? Bonaparte vroeg om raad en bekwam tot antwoord, dat onderscheidenen naar eenen spoedigen dood verlangden; dat hunne aanraking de verderfelijkste gevolgen voor het leger kon hebben, en dat het te gelijk eene daad van voorzichtigheid en menschlievendheid ware, om hun einde eenige uren te verhaasten. Het mag ais vrij zeker beschouwd worden, dat hun een slaapdrank werd toegediend... Toen Bonaparte Caïro genaderd was, gaf hij bevel om alles tot eene zegepralende ontvangst in deze hoofdstad voor te bereiden, ten einde den nadeeligen indruk te verminderen, welken de afloop van den Syrischen veldtocht op den geest der inwoners en soldaten mocht te weeg gebracht hebben. Men moest de ontmoediging van dezen voorkomen en de oproerige stemming van genen beteugelen. Eene wijze staatkunde gebood, ja maakte hem zelfs tot plicht, zijne verliezen te verbergen en de behaalde voordeelen te overdrijven. De Divan van Caïro beantwoordde de wenschen van Bonaparte, bepaalde openbare feesten, en vaardigde eene proclamatie uit, waarin de volgende zinsneden werden aangetroffen: „Hij is naar Caïro teruggekeerd, de welbehoede, de aanvoerder van het Fransche leger, generaal Bonaparte, die den Godsdienst van Mahomed bemint. Hij is Caïro door de poort der overwinning binnengetrokken. Deze dag is een groote dag, welks weergade nimmer aanschouwd is. Hij was te Gaza en te Jaffa; hij heeft de inwoners van Gaza beschermd, doch daar die van Jaffa door hunne verblinding zich niet wilden overgeven, heeft hij ze in zijne gramschap gezamenlijk aan plundering en moord overgelaten. Hij heeft de wallen geslecht en alles vernield wat zich binnen deze bevond." Napoleon hield zich gedurende zijn verblijf te Caïro tevens onledig met statistieke werkzaamheden betreffende Egypte. De aanteekeningen, welke hij daaromtrent verzamelde, zijn in de memoriën van zijnen secretaris openbaai* gemaakt. Een nieuwe strooptocht van Murad Bey in Beneden-Egypte ontrukte hem weldra aan zijne stille bezigheden. Hij verliet Caïro den 14n Juli én sloeg den weg naar de Piramiden in. Den lön 's avonds ontving hij ondertusschen een bericht van Marmont, die te Alexandrië het bevel voerde, dat de Turken onder bescherming der Engelschen, eene landing bij Aboukir bewerkstelligd hadden. De opperbevelhebber ijlde onmiddellijk het Muzelmansche leger onder bevel van Mustapha Pacha te gemoet, ten einde het ongeluk van Aboukir in Aboukir zelf te wreken. Deze wraak was volledig; tien duizend man werden in de zee gedrongen en alle overigen gevangen of gedood. Maar wij willen Bonaparte zeiven laten spreken, zooals hij dezen dag in zijn verslag aan het uitvoerend bewind beschreef. „Ik heb u reeds in mijne depêche van den 21n Floréal aangekondigd, dat het jaargetijde der landingen mij bewogen had om Syrië te verlaten." „Den 23n Messidor vertoonden zich honderd zeilen, waaronder verschillende linieschepen, vóór Alexandrië en gingen bij Aboukir ten anker liggen. Den 27n landde de vijand, en nam met eene voorbeeldelooze onverschrokkenheid de gepallisadeerde verschansing van Aboukir stormenderhand in. Het fort kapituleerde, de vijand ontscheepte zqn veldgeschut, en nam door nog vijftig schepen versterkt, zijne stelling op de hooge zandheuvelen; met zijn rechtervleugel aan de zee, met zijn linker aan het meer Madieh leunende." „Ik brak den 27n uit mijn legerkamp bij de Piramiden op, kwam den ln Thermidor te Ramanieh aan, koos Birket tot het middelpunt mijner ondernemingen, en stond den 7n Thermidor te zeven uren 's morgens tegenover den vijand. Generaal Lannes marcheerde langs- het meer en plaatste zich in slagorde tegenover den linkervleugel van den vijand, te gelijker tijd dat generaal Murat, die de voorhoede aanvoerde, den vijandelijken rechtervleugel door generaal Destaings deed aantasten, waarin deze door den generaal Lanusse ondersteund werd." „Eene schoone vlakte van vierhonderd vadem scheidde de vleugels van het vijandelijke leger. Onze kavallerie wierp zich daar tusschen en viel met onbegrijpelijke snelheid de beide vleugels van den vijand in den rug, die1 nedergesabeld, omvergeworpen, in de zee gedrongen werden, zoodat allen zonder uitzondering daarin den dood vonden. Indien het een Europeesch leger geweest was, zouden wij drie duizend gevangénen gemaakt hebben; hier waren het drie duizend dooden." „De tweede linie van den vijand had, vijf tot zeshonderd vadem verder achteruit, eene geduchte stelling be;zet. De landengte is daar buitengewoon smal; zij was met de uiterste zorgvuldigheid bevestigd en op de flanken door dertig kanonneersloepen ondersteund. Vóór deze stelling hield de vijand Aboukir bezet, hetwelk hij met schietgaten voorzien en versterkt had. Generaal Murat bestormde het vlek, terwijl generaal Lannes zich met de 22e en een deel der 69e halve brigade op den linkervleugel van den vijand wierp, en generaal Fugières in gesloten kolonnen den rechtervleugel aantastte. De verdediging en aanval waren even levendig; maar de onverschrokkene ruiterij van generaal Murat had besloten de voorname eer van den dag in te oogsten. Zij greep den vijand op zijnen linkervleugel aan, viel den rechter in den rug, bereikte dien in eenen moeielijken doorgang en richtte eene vreeselïjke slachting aan. De bataillonschef Bernard en de kapitein der grenadiers van de 69e halve brigade Bayle, drongen het eerste in de verschansing en overlaadden zich daardoor met roem." „De geheele tweede linie van den vijand bleef, evenals de eerste, op het slagveld liggen of vond den dood in de golven." „De vijand bezat nog eene reserve van drie duizend man in het fort Aboukir, gelegen op vierhonderd vamen achter de tweede linie. Het werd berend door generaal Lanusse en met zes mortieren gebombardeerd." „Het strand, waarop de golven verleden jaar Engelsche en Fransche lijken aanbracht, is thans met die onzer vijanden bedekt; hun getal beloopt onderscheidene duizenden, en niet een enkel man van dit leger is het ontkomen." „Mustapha, Pacha van Romelie, de opperbevelhebber van het leger en volle neef van den Turkschen gezant te Parijs, is met alle zijne officieren gevangen gemaakt. Ik zend u zijne drie paardenstaarten." „Het winnen yan dezen slag is men voornamelijk aan den generaal Murat verschuldigd. Ik verzoek voor hem den rang van divisie-generaal. Zijne brigade kavallerie heeft het onmogelijke gedaan." „Ik heb, in naam van het uitvoerend bewind, aan den generaal Berthier eenen fraai bewerkten dolk ten geschenke gegeven, als een bewijs van tevredenheid over de diensten, welke hij niet opgehouden heeft gedurende den geheelen veldtocht te betoonen..." Bonaparte maakte zich de evengemelde gunstige uitkomsten ten nutte, om e'en parlementair aan den Engelschen admiraal te zenden. Deze deed hem het Frankforter Fransche dagblad van 10 Juni 1799 geworden. De Fransche veldheer, die zich reeds sedert lang beklaagde, dat men hem zonder tijdingen uil Europa liet, doorliep dat blad met ongeduld. Hij ontwaarde daarin de treurige gesteldheid van de ;zaken in Frankrijk en de tegenspoeden, welke de Fransche legers ondervonden hadden. „Welnu!" riep hij, „mijn voorgevoel heeft mij niet bedrogen! Italië is verlorenDe ellendigen! Alle vruchten onzer overwinning zijn verdwenen! Ik moet vertrekken." Van dit oogenblik af was zijn besluit genomen. Hij vertrouwde het aan Berthier en admiraal Gontheaume, die bevel kreeg om de fregatten „la Muiron" en „la Carrère , benevens twee kleine vaartuigen „la Revanche" en „la Fortune" / m gereedheid te houden, ten einde den generaal en zijn gevolg naar ï rankrijk over te brengen. Men moest nu bedacht zijn om het opperbevel over het eger in bekwame handen te laten. Bonaparte had slechts de keuze tusschen Dessaix en Kleber. Daar hij den eersten wenschte mede te nemen, besloot hij den tweeden tof zijnen opvolger te benoemen, hoezeer zij niet in de beste verstandhouding samen waren. In een brief deelde hij hem zijn voornemen mede en droeg hem de noodige volmacht op. nder de mstructiën, welke hij hem gaf, komt de volgende zinsnede voor: „De Christenen zullen steeds onze vrienden blijven; men moet hen maar beletten al te onbescheiden te worden, ten einde de Turken niet tegen ons denzelfden dweepzieken haat opvatten als tegen de Christenen hetgeen voor ons hoogst nadeelig kon worden" Het blijft nu de vraag of het uitvoerend bewind, hetwelk bonaparte met eene geheime vreugde, die hem zeiven niet onbekend was had zien vertrekken, zijne terugkomst gewensch ten verlangd heeft. Men heeft een door Treilhard Lareveillere-Lepaux en Barras onderteekenden brief aange aald waardoor Napoleon bijzonder aanleiding zou gevonden hebben om Egypte te verlaten. Het valt moeielijk e midden van zoo vele tegenstrijdige berichten bepaaldelijk nvr ho\h*tot dusdanig besiuit is gek°men; dit althans schijnt zeker dat Mj, eensdeels door den ongunstigen uitslag van den Syrischen veldtocht, van zijne ontwerpen omtrent het Oosten teruggebracht, en anderdeels van den toestand der zaken en gemoederen in Frankrijk onderricht, den tijd geloofde gekomen te zijn om zijne heerschzuchtige oogmerken in het Westen te laten blijken en te verwezenlijken. „De berichten uit Europa," zeide hij, m eene uit Alexandrië gedagteekende proclamatie, „hebben ij bewogen om naar Frankrijk af te reizen. Ik laat het pperbevel over het leger aan den generaal Kleber. Het leger zal spoedig van mij hooren. Het doet mq diep; leed van soldaten te scheiden, die ik zoo zeer bemin; dit zal echter maar kort duren, en de generaal, dien ik bij hen achterlaat, bezit het vertrouwen der regeering evena s m Bonaparte ging pp het einde van August,os «,nd« «a, en nam een aantal generaals mede. Hg ontweek de Eng sche kruisers, die zich van de Afrikaansche kust ® hadden, om op Cyprus levensmiddelen m te nemen N^du aan Sidney Smith ontsnapt te zijn, landde hrj den 6n October te Fréjus aan. Een zijner meest romantische liefdesavonturen is dat met mevrouw Fourés. Dit was zijn „Egyptische.' Te Cairo, m een publieken tuin, Tivoli geheeten, en in den trant van de balzaal van Clichy, zag hij eens op een avond eene aardige blondine, die voordeelig afstak br, die met gele huid en zwarte haren, afkomstig van Marsei Malta. Hij informeerde naar die blondine en vernam dat xn eene modiste uit Carcassone was, genaamd Margu Pauline Bellisle, gehuwd met den neef van hare meesteres, ^ °Kort na de bruiloft ontving de jonge man, luitenant bij het 22e jagers, order, naar het leger in Egypte te ver- Het was voor de jeugdige geliefden zeer hard om te moeten scheep gaan in het begin der wittebir°odsWe^' De kleine modiste kwam toen op het denkbeeld om verkleed als jongen aan boord te sluipen en met haar man den overtocht mede te maken. . Wü zagen reeds in 't begin van dit verhaal Renee in manskieeren zich laten indeelen bij het leger om haren beminden Marcel te volgen. Te Caïro had mevrouw Foures het militaire pak afgelegd. Napoleon merkte haar op en werd verliefd op haar. Eenige dagen bood zij weerstand en weigerde de geschenken van den generaal, daarna nam zij ze aan. Eindelijk stemde zij toe. De ongelukkige echtgenoot kreeg, als in een operette pleegt te gebeuren, plotseling order zich in te schepen. Men belastte hem met een zending van vertrouwen; hij )Zou alleen naar Frankrijk terugkeeren. De oppei bevelhebber had hot oog op hem laten vallen wegens zijne bekwaamheid, vernuft en dapperheid; hij belastte hem met een bericht van 't hoogste gewicht aan het Directoire. Wanneer zijn taak afgeloopen was, moest hij naar Damiette terugkeeren. De officier trotsch op deze gunst, ging aan boord om naar Frankrijk terug te keeren. De generaal deed mevrouw Fourès een huis betrekken naast het paleis door hem bewoond. Nauwelijks was zij geïnstalleerd of Fourès dien men op weg naar Parijs, waande of in beraadslaging met de heeren van het Luxembourg verscheen plotseling. De boot, waarop hij zich bevond, was door Engelsche kruisers buit gemaakt. De Engelsche admiraal, die van alles op de hoogte was wat er aan land gebeurde en die Bonaparte een poets wilde spelen, liet Fourès onmiddellijk in vrijheid stellen en gaf hem ironisch de beste, inlichtingen, benevens zijn raad. Fourès kwam woedend te Caïro aan. Daar hij geen wraak kon nemen op zijn chef, gaf hij zijne ontrouwe echtgenoote een pak slaag, waarop deze echtscheiding aanvroeg, welke door een oorlogscommissaris werd uitgesproken. Mevrouw Fourès nam haar meisjesnaam Pauhne Bellisle weder aan en werd bijgenaamd Bellilote. Bonaparte, die nog steeds op haai- verliefd was, vergunde haar hem te paard te vergezellen op zijne tochten; hij vertoonde zich met haar bij zijne wapenschouwingen en feesten. Men vertelt zelfs, dat hij van Josephine wilde scheiden, om met Bellilote te huwen als deze hem een kind schonk. Maar Bellilote was even onvruchtbaar als Josephine. Mevrouw Fourès keerde naar frankrijk terug na het vertrek van Napoleon, doch de boot, waarop zij repatrieerde werd door de Engelschen genomen. Toen zij in vrijheid werd gesteld tegelijk met Junot en eenige^andeic1 officieren en geleerden, die zich aan boord van de „America hadden bevonden, had de verzoening tusschen Bonaparte en Josephine reeds plaats gehad en was de 18e Brumaire achter den rug. De Eerste Consul weigerde Bellilote te ontvangen, maar hij kocht voor haar een kasteel en gaf haar een huwelijksgift waarna zij een edelman trouwde, die zoo mauwgezet niet was om te informeeren naar den oorsprong van haar fortuin. Na van dezen tweeden echtgenoot, die ook door haar bedrogen werd, gescheiden te zijn, ging zij met haar minnaar, een zekeren Bellard, naar Brazilië. Onder de restauratie keerde zij terug en was zij natuurlijk ijverig koningsgezind... Zoo ziet men dat de voorgevoelens van Josephine, waarover we aan den aanvang van dit hoofdstuk spraken, niet ongegrond waren. DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Een verbluffende Staatsgreep. De overvaart van Alexandrië naar Fréjus was niet zonder gevaren en tegenwinden kunnen bewerkstelligd worden. Het smaldeel had, alvorens het uit de vaarwaters van Egypte vermocht te komen, zoo zeer met ongunstige winden te worstelen, dat de admiraal voorstelde naar de haven terug te keeren, en deze door de geheele equipage aangeradene of verlangde partij, zou wezenlijk gekozen zijn geworden zonder den standvastigen wil en het onverzettelijke besluit van Bonaparte, bij wien het beslist was om alles te tarten en te wagen, ten einde de hooge bestemming te vervullen, welke hem in Europa wachtte. Hij ontmoette de-zelfde tegenwerpingen en raadgevingen bij zijne afvaart van Ajaccio, maar hij stelde er dezelfde vasthoudendheid tegen. Door dit krachtig besluit en den zonderlingen weg langs de Afrikaansche kust, dien hij den admiraal Gantheaume voorschreef, om vervolgens de uiterste punt van Sardinië te bereiken, ontging hij waarschijnlijk de Engelsche kruisers. Het vooruitzicht eener lange werkeloosheid, gedurende de quarantaine, stond hem geweldig tegen en de aanblik van elk verwijderd zeil in zee verwekte bij hem de grootste ongerustheid. Te Ajaccio vernam hij den treurigen afloop van den veldslag van Novi en zeide toen onophoudelijk: „Zonder deze verwenschte quarantaine zou ik mij, zoodra 'ik den voet aan den wal gezet had, aan het hoofd van het Italiaansche leger stellen. Nog zijn er hulpmiddelen, en ik ben overtuigd, dat mij geen generaal het opperbevel zou betwisten. Het bericht wegens eene door mij behaalde overwinning zou dan gelijktijdig met dat omtrent Aboukii te Parijs aankomen. Dit zou een goeden indruk maken." Men ziet dat Bonaparte behoefte gevoelde, om door de eene of andere schitterende daad, den onaangenamer indruk te verzachten, dien zijn vertrek van Egypte kon te weeg brengen, hetwelk zoo stil en zoo onverwacht plaats greep, dat het hem aan het verwijt moest blootstellen zijn legei verlaten te hebben. Toen hij nochtans den geheelen omvang der tegenspoeden vernam, welke de Franjsche wapenen aan gene zijde dei Alpen geleden hadden, verloor hij de hoop om die snelle overwinningen te bewerkstelligen, van welke hij gedroomd had en verviel in eenen staat van neerslachtigheid, welke van hem deed -zegen, dat hij den rouw over Italië aangenomen had. Overigens werd hij door den dringenden toeloop der inwoners van Fréjus, van zijne beduchtheid voor de quarantaine ontheven. Zoodra zij namelijk onderricht waien, dat 'generaal Bonaparte in hunne haven aangekomen was, overdekten zij de zee met booten, drongen zich rondom het vaartuig, hetwelk den grooten man aan boord had en riepen allen: „Wij willen liever de pest dan de Oostenrijkers." Het werd daardoor onmogelijk de gezondheidsmaatregelen in acht te nemen, en Bonaparte maakte van deae omstandigheid gebruik om zijn terugkeer naar Parijs te bespoedigen. Hij had aan zijne broeders en zijne vrouw van zijne aankomst bericht gegeven, en zij snelden hem tegemoet op den weg van Bourgogne, langs welken hij volgens het hun gezonden reisplan moest doortrekken. Te Lyon veranderde hij nochtans van voornemen en sloeg den weg van het Bourboneesche in. Daar Joséphine en hare schoonbroeders hem derhalve niet te Lyon aantroffen, keerden zij in allerijl naar Parijs terug. Uit welk oogpunt men de plotselijke terugkomst van een opperbevelhebber, die zijn leger aan gene zijde der zee ondei een brandenden hemel en in eene ongezonde landstreek achterliet ook beschouwen mocht, de groote meerdeiheid dei natie ontving hem evenwel als haren redder Nadat de democratie Frankrijks onmetelijke hulpbronnen tegen de buitenlanders geoepnd had, was zij geëindigd met tengevolge der gedurige wisselvalligheden, staatkundige terugwerkingen en onrustige bewegingen, binnenslands eene algemeene afmatting voort te brengen. De omwenteling, welke in de constitueerende- en de wetgevende nationale veigadeiing, in de conventie en in het comité van algemeen welzijn, zulke waardige en vermogende tolken gevonden had, kon van de staatsinrichtingen en de gezagvoerders van dit latere tijdstip niets meer hopen; want zij lieten zonder nut voor de vrijheid, de regeering in minachting vervallen en de volksalmacht door de beurtelingsche dwingelandij der partijen vervangen. Voegt men nu nog hierbij, dat de Republiek met de handen waarin zij geraakt was, en bij de \ormen, welke zij aangenomen had, dei overwinning met aan de Fransche vanen had kunnen boeien, en dat door veelvuldige tegenspoeden de vruchten der eerste, onsterfelijke veldtochten verloren gegaan waren, dan is het licht te begrijpen, dat de gemoederen algemeen voor eene groote staatkundige verandering gestemd waren. Doch van welken aard zou deze verandering zijn, en welk man of welke mannen zouden die bewerkstelligen? Ziedaar wat men elkander vroeg, ,wat tot duizende veronderstellingen, verwachtingen of bekommeringen aanleiding gaf, al naar mate van de gevoelens en de belangen der personen, die zich met deze vraagpunten bezig hielden. De staatsomwenteling kon niet ten behoeve der democratie bewerkstelligd worden, welke destijds onder het volle gewicht der herinneringen en vooroordeelen, waarvan eij nog altijd niet geheel ontheven is gedrukt ging en uitsluitend beschuldigd werd van de wanorde en regeeringloosheid, welker einde een ieder met ongeduld te gemoet zag. Zoodanige omkeering kon even weinig ten voordeele van het koningschap uitvallen, omdat de natie in het algemeen, hoe moede zij van de stormen der republikeinsche regeering ook was, niet opgehouden had de uitkomsten der groote revolutie op prijs te stellen, en het geheele leger, zooals de gebeurtenissen van Fructidor bewezen hebben, zich tegen elke poging om de Bourbons terug te brengen, verzet zou hebben. Het nationaal gevoelen beoogde derhalve alleen de vereeniging van het openbaar gezag in krachtige handen, maai altoos in den geest en het belang der groote revolutie en geenszins tegen haar gericht. In zoodanigen toestand \ooitgebracht bij het volk en het leger, door den onoverwinnelijken afkeer van eene omwenteling ten behoeve der Bourbons en de niet minder hevige vrees voor het andermaal verrijzen der heerschappij van het grauw, riep de noodzakelijkheid een man aan het roer van den Staat, die de maatschappelijke hervorming van 1789 tegen de gevaren kon beveiligen, in welke zij door de toenemende verslapping van het raderwerk der regeering geraakt was en te gelijk kon beletten, dat de zoo onverdeelde stemming der gemoederen voor de kracht en eenheid der administratieve macht, eene wending ten voordeele der koningsgezinde partij nam. Om aan zijne verhevene roeping te beantwoorden, moest deze man slechts kortstondig de democratie ten nutte der groote revolutie zelve onttronen, en de veelhoofdige alleen- heerschappij, welke de nationale vergaderingen in naam van het volk uitgeoefend hadden, enkel in zijn persoon vereenigen. Hij behoorde dus innig een vriend der revolutie te zijn, zonder achterhouding gehecht aan de nieuwe belangen, diep doordrongen van den geest zijner eeuw, \erheven door den in dienst van het herboren Frankrijk verworven roem, en bekwaam om door het overwicht van zijnen naam en van zijn genie, over de getrouwheid en verknochtheid te zegevieren, welke in eenige ware republikeinsche harten nog voor de constitutie van het jaar III huisvestte. Ook moest zijn arm eenen vermogenden waarborg tegen den buitenlander aanbieden, terwijl zijn naam niet onder de mededoogenlooze staatsmannen van het schrikbewind mocht voorkomen, hetwelk het land gered had, zonder aan de medewerkers eene andere belooning dan ue schandvlekking van hun aandenken na te laten. Slechts een soldaat der revolutie kon mitsdien den volksleeuw temmen en het republikeinsche stelsel omverwerpen, eonder de grondslagen aan te raken van de revolutionaire scheppingen, welke aan Frankrijk voortdurend dierbaar bleven. Sedert lang had deze krijgsman een voorgevoel van die taak ondervonden en loerde zijne eerzucht om die op te vatten, omdat het bewustzijn van zijnen aard, zijne stelling en zijne krachten hem reeds vroeg had ingegeven, dat hij al de vereischte voorwaarden in zich vereenigde om die taak met vrucht te volbrengen. Wat Bonaparte vooruitgezien en gewenscht had, stemde te zeer met de openbare wenschen en behoeften overeen, dan dat zijne tegenwoordigheid niet het voorteeken zou geworden izijn van die gebeurtenis, met welke een nieuw keerpunt in den onweerstaanbaren loop der Fransche revolutie moest aanvangen. Zoodra dus zijne terugkomst bekend was, zochten alle partijen zich rondom hem nauw aan te sluiten, om in zijne vermaardheid en zijn genie den noodigen steun te vinden en zich van hem tot het welslagen hunnei voornemens en ontwerpen te bedienen. De uit Barras, Gohier en Moulins bestaande meerderheid van het uitvoerend bewind, wilde de constitutie van het jaar III behouden: Barras, dewijl hij in haar het middel zag om voortdurend in het bezit der macht te blijven, Gohier en Moulins, omdat zij oprecht geloofden aan de mogelijkheid van het republikeinsche bestuur in dezen tegenwoordigen vorm te handhaven. SieyeS integendeel, die altijd in den grond van zijn hart het monarchale voorstond, en met eenen versmadenden weerzin de democratische vormen beschouwde, wachtte ongeduldig op de gelegenheid om aan izijne geheime neiging te kunnen voldoen. Men beschuldigde hem .zelfs dat hij er aan dacht om de Republiek, ten voordeele van eenen vorst uit het huis van Brunswijk te verraden, evenals men Barras verdacht hield dat hij, wanhopig over vden gang der zaken en ontmoedigd door zoo vele afwisselingen, verstandhoudingen met het Huis der Bourbons zou hebben aangeknoopt. Sieyès was derhalve bij voorbaat aan diengene toegedaan, welke het wagen zou eenen geweldigen staatsmaatregel tegen de mannen en instellingen der Republiek te ondernemen; terwijl zijn ambtgenoot, Roger Ducos, doorgaans alleen onder zijnen invloed dacht en handelde. Bonaparte miskende echter aanvankelijk dezen onontbeerlijken medeplichtige en legde zelfs te zijnen opzichte eene beleedigende minachting aan den dag bij een gastmaal, hetwelk Gohier hem den dag na zijn eerste bijeenkomst met het uitvoerend bewind gaf, en waarbij alles met eene wedet keerige stijfheid en koelheid toeging. Het was op het einde van dit gastmaal, dat Sieyès in eene kwade luim zeide. „Ziet, hoe deze kleine onbeschaamde een lid van het bestuur behandelt, hetwelk hem had behooren te laten doodschieten 1" Deze wederzijdsche afkeer, welke de philosoof en de krijgsman jegens elkander gevoelden, week ondertusschen spoedig voor het gemeenschappelijk verlangen om de in Frankrijk bestaande ,orde van zaken om te keeren. Toen eens iemand in tegenwoordigheid van Bonaparte zeide: „Wie een steun zoekt in de personen, die de vrienden der Republiek als Jacobijnen behandelen, kan overtuigd zijn Sieyès aan het hoofd dier lieden te vinden"; verminderde zijn weerzin tegen dezen laatsten, of hij poogde althans zijne gevoelens te verbergen, om tot uitvoering zijner ontwerpen den man te bezigen, dien hij in den beginne met minachting behandeld had en dien hij gewis niet beminde. Het uitvoerend bewind wilde, om zich van eene zoo gevaarlijke nabuurschap te ontslaan, Bonaparte verwijderen, door hem dusdanig een opperbevelhebberschap in het leger op te dragen, als hem het meest geschikt voorkwam. Doch dit voor ieder ander generaal zoo schitterend aanbod, vermocht den toekomstigen gebieder van Frankrijk niet in verzoeking te brengen. ,,Ik wilde geen weigerend antwoord geven," zeide hij, „maar heb van het uitvoerend bewind tijd verlangd tot herstel mijner gezondheid, en ten einde andere hinderlijke aanbiedingen te ontwijken, een afgezonderd leven aangenomen. Ik zal nu niet meer de zittingen van dat bewind bijwonen en mij bepalen tot de partij van Sieyès, welke meer degelijke gevoelens in zich vereenigt dan die van lichtmis Barras." De ontwerpen, welke de gebeurtenis van den 18n Brumaire tengevolge hadden, werden hoofdzakelijk door Lucien Bonaparte in de beide Raden, en voorts mede door Sieyès, Talleyrand, Fouché, Real, Regnault de St. Jean d'Angley en eenige anderen gesmeed. Fouché in het bijzonder toonde zich ongeduldig om het republikeinsche stelsel omver te werpen, welks wreedste eischen hij eenmaal tot werktuig gestrekt had. „Uw generaal," zeide hij tot den secretaris van Bonaparte, „behoort zich te haasten. Wanneer hij toeft, is hij verloren." Cambacères en Lebrun draalden langer met hun besluit. De rol van samenzweerder paste niet voor de omzichtigheid van den eenen of voor gematigdheid van den anderen. Toen Bonaparte hunne aarzeling vernam, riep hij, evenals of hij reeds over het lot van Frankrijk beschikte: „Ik duld geene uitvluchten; zij moeten niet gelooven dat ik hen noodig heb en heden pog beslissen; doen zij het morgen eerst, dan is het te laat. Ik gevoel mg thans sterk genoeg om alleen te staan." Bijna alle te Parijs aanwezige vermaarde generaals voegden zich naar de inzichten van Bonaparte. Moreau zelfs stelde zich te zijner beschikking en wij zullen straks zien, welke rol hij bewilligde te vervullen op den dag, die thans voorbereid werd. De beroemde samenzweerder miste evenwel de ondersteuning van diengene zijner wapenbroeders, wiens tegenstand, talenten en karakter hij het meest duchtte; daar Bernadotte halsstarrig er bij bleef, om de Republiek en de constitutie van het jaar III te willen verdedigen. Joseph Bonaparte, met wien hij vermaagschap was, bracht hem nochtans mede bij zijn broeder op den morgen van den 18n Brumaire. Alle tegenwoordig zijnde generaals waren in uniform; Bernadotte alleen verscheen in burgerkleeding. Dit mishaagde Bonaparte; deze gaf hem deswege zijne hoogste verbaizing te kennen en trok hem in eene zijkamer, waar hij zich met de volste openhartigheid nopens zijne ontwerpen verklaarde. „Uw uitvoerend bewind," zeide hij tot hem, „wordt verfoeid; uwe staatsregeling is versleten. Men moet schoon huis maken en aan de Regeering eene andere richting geven. Trek uw uniform aan, maar ik kan niet langer op u wachten; gij zult mij in de Tuilleriën te midden onzer kameraden aantreffen. Reken niet op Moreau, noch op Bournonville, noch op iemand van de generaals, die in uw gevoelen deelen. Wanneer gij de menschen beter zulc leeren kennen, zult gij ontwaren dat zij veel beloven en weinig houden. Verlaat u niet op hun." Bernadotte antwoordde dat hij aan geene muiterij wilde deelnemen, waarop Bonaparte van hem de belofte eener volledige onzijdigheid eischte, doch aanvankelijk slechts eene toezegging ten halve ontving. „Als burger zal ik rustig blijven," zeide de strenge republikein, die zich sedert in eenen koning heeft laten herscheppen; „maar indien mij het uitvoerend bewind bevel geeft om werkdadig te handelen, dan zal ik tegen alle rustverstoorders optrekken." In plaats dat Bonaparte op deze woorden zich door de onstuimigheid van zijn karakter liet wegslepen, trachtte hij zijne opgewondenheid te matigen en door beloften en vleierijen de vijandige tusschenkomst af te leiden van eenen man van geest en moed, die de samenzwering kon doen mislukken. Gedurende dat dit alles in het kleine huis van de straat der overwinning, waar de held van Arcole en de Piramiden woonde, voorviel, zond de Raad der Ouden hem eene boodschap met het volgende decreet: Art. 1. „Het wetgevend lichaam wordt naar de ge gemeente St. Cloud verplaatst." Art. 2. „De beide Raadsvergaderingen zullen zich morgen den 19n 's middags derwaarts begeven." Art. 3. Generaal Bonaparte is met de uitvoering van het tegenwoordige decreet belast. Hij zal alle voor de veiligheid der volksvertegenwoordigers noodige maatregelen nemen. De generaal, kommandeerende de 17e militaire divisie, de garde van het wetgevend lichaam, de rustende Nationale garde, de linie troepen, welke zich in de gemeente van Parijs en in het constitutioneele arrondissement, mitsgaders in den geheelen om- trek der 17e militaire divisie bevinden, worden onmiddellijk onder zijne bevelen gesteld." Art. 4. Generaal Bonaparte wordt in den boezem van den Raad ontboden, om er een afschrift van het tegenwoordige decreet te ontvangen en den eed af te leggen. Hij zal met de commissarissen inspecteur der beide Raadsvergaderingen in overleg treden." De generaal zag dit decreet te gemoet, daar het tusschen hem en zijn aanhangers in gezegde Raadsvergaderingen afgesproken was. Na het aan de troepen te hebben voorgelezen, voegde hij daarbij: „Soldaten!" „Het buitengewone decreet van den Raad der Ouden is overeenkomstig art. 102 en 103 der staatsregeling genomen. Bij deze is mij het opperbevel van de stad en het leger opgedragen." „Ik heb het aangenomen om de maatregelen te ondersteunen, welke de Raad der Ouden in het werk zal stellen en geheel en al ten voordeele van het volk zijn." „De Republiek wordt sedert twee jaren slecht bestuurd. Gij hebt gehoopt dat mijne terugkomst een einde aan zoo vele onheilen zal maken; gij hetb deze met eene eensgezindheid gevierd, welke mij de verplichtingen oplegt, die ik thans vervul; gij zult ook de uwe vervullen, en uwen generaal met die geestkracht, die standvastigheid en dat vertrouwen bijstaan, welke hij steeds in u gevonden heeft." „De vrijheid, de overwinning en de vrede zullen de Fransche Republiek wederom tot dien rang verheffen, welken zij in Europa bekleed heeft en slechts door ongeschiktheid of verraad heeft kunnen verliezen." De troepen antwoordden met den eenstemmigen uitroep: „Leve Bonaparte! Leve de Republiek-" Toen verscheen ook Augereau en zeide tot Bonaparte: „Hoe, generaal! Gij wilt iets \ oor de Republiek doen en hebt Augereau niet laten roepen!" Bonaparte liet echter aan het medelid der club van de rijschool merken, dat men hem niet vreesde, noch iets van hem hoopte. Het decreet van den Raad der Ouden werd nu openlijk bekend gemaakt, en de alarmtrom in alle wgken van Parijs geslagen. Bonaparte deed vervolgens de onderstaande proclamatie aanplakken: „Burgers!" „De Raad der Ouden, beschermer van de wijze inzichten der natie, heeft het hiernevens gevoegde decreet uitgevaardigd, waartoe hij door het 102e en 103e artikel deistaatsregel gemachtigd is." „Ik belast mij om alle maatregelen voor de veiligheid der nationale vertegenwoordiging te nemen. Hare verplaatsing is noodzakelijk en voorbijgaande. Het wetgevend lichaam zal zich hierdoor in staat gesteld zien de nationale vertegenwoordiging aan het dreigende gevaar te onttrekken, waarin de uiteenrukking van alle takken van het algemeen bestuur ons gedurig dieper zal storten." „Het behoeft in dit gewichtige oogenblik de eensgezindheid en het vertrouwen der ware patriotten. Vereenigt u rondom deze, want dit is het eenige middel om, de Republiek op de grondslagen van de burgerlijke vrijheid, de inwendige welvaart, de overwinning en den vrede te vestigen." Terwijl Bonaparte op die wijze metterdaad en onder eene schijnbare wettigheid, het opperste bevel in de hoofdstad \ oei de, deed het uitvoerend bewind niets, ja, kon niet eens (men moet het tot zijn rechtvaardiging zeggen) iets in het werk stellen, om de netten, waarin het verstrikt was te verscheuren en te gelijk zijne waardigheid en de constitutie te handhaven. Gohier wachtte rustig bij zich in het paleiss van Luxemburg het hoofd der samengezworenen, die zich zeiven gemeenzaam bij hem ten middagmaal genoodigd had, en was er ver af van zijnen met roem overladen gast te verdenken, dat deze door zoodanige eigene noodiging. den president der Republiek in zijne eetzaal wilde houden, om hem onwetend te laten wat tegen de directoriale regeering gesmeed of uitgevoerd werd. Moulins legde zijne verontwaardiging in afzonderlijke en onvermogende protestatiën aan den dag. Barras vernam dat de staatsomwenteling, van welke men hem had doen hopen dat hij mede de voordeelen zou genieten, buiten hem volbracht zal worden, en dat hij niets anders te verrichten had, dan zich in de nietigheid te schikken, waartoe hij verwezen zou worden. Sieyès en Roger Ducos hadden ebsloten hunne ambten neder te leggen, en vervulden, bijzonder de eerstgemelde, een voorname rol onder de leiders der samenspanning. Bonaparte kon derhalve nergens geene hinderpalen ontmoeten dan in de beide Raadsvergaderingen. Hij begaf zich naar deze vergadering, den 19n te één uur namiddags, na alle gewichtige posten door zijne troepen, onder de bevelen van hem toegedane generaals, te hebben doen bezetten, terwijl hij Berthier, Lefèvre, Murat, Lannes, enz. met zich nam. Moreau maakte hij tot cipier van de tegenstrevende directeurs Gohier en Moulins, wier vrijwillig ontslag desniettemin openlijk bekend gemaakt werd, daar men het op dien dag niet aan onwaarheden liet ontbreken. Sieyès en Roger Ducos legden inderdaad hunne posten neder, terwql gene, steeds bedacht om eene achterdeur voor zich open te houden, de voorzorg gebruikte om zich huis-arrest te laten geven. Barras, door Talleyrand volledig onderricht van hetgeen hij reeds bij het bezoek van Bourienne had vermoed, gaf zijn ontslag in handen van den beroemden diplomaat over, vertrok onverwijld en liet eenen brief achter aan den vooi- zi ter van den Raad der Ouden, waarin hij zijne belangeloosheid en zijne onvoorwaardelijke gehechtheid aan het vaderland en de vrijheid betuigde, en ten slotte verklaarde: at hg met genoegen tot den stand van eenvoudig burger terugkeerde, en zich gelukkig gevoelde, na zoo vele stormen de belangen der Republiek, aan welker leiding hij deel genomen had, ongekrenkt en meer geacht dan ooit aan anderen over te laten." Hoewel de samengezworenen zich voorstelden eenen beslissenden invloed op den Raad der Ouden te zullen uitoefenen. ontmoette Bonaparte nochtans in deze vergadering grooteren tegenstand dan hij verwacht had. Zijne verschijning gaf er het teeken tot de onstuimigste uitvallen, en aar hrj tot hiertoe altijd gewoon was geweest tot eene gehoorzame menigte te spreken, bracht de vijandige houing van eenige strenge of opgewondene republikeinen, die den eerwaardigen naam van volksvertegenwoordigers droegen bjj hem eene verbijstering en ontroering te weeg we e ijna den goeden uitslag der onderneming had bedorven. Afgebrokene zinsneden, woorden zonder samenhang utnoepen, welke door het gemor der vergadering onderdrukt werden, waren alles wat hij voor de balie kon doen hooren , nciltte z^ne toespraken en beschuldigingen tot de emocratische partij, dan wederom nam hij den verdedigenden toon aan en poogde zijne handelwijze door ,de herinnering van vorige bewezene diensten te billijken Op het einde deed hrj een beroep op de gelijkheid en vrijheid, en toen Langlet hieruit aanleiding nam om hem naar de- staatsregeling te verwijzen, hervatte hij met meerdere stoutmoedigheid: ,,De staatsregeling! maar gij hebt haar meer dan eens geschonden. De staatsregeling! zij wordt immers door al e partijen isgeroepen en door alle geschonden; ja heden zelfs spant men samen in haren naam. Wanneer ik alles 1 ondborstig moet verklaren, wanneer , ik mannen moet op- noemen, zal ik het doen. Ik durf zeggen dat de leden van het uitvoerend bewind, Barras en Moulins, mij voorgeslagen hebben, om mij aan het hoofd eener partij te stellen, welke ten doel zou hebben alle menschen van vrijzinnige gevoelens te verwijderen." Deze laatste woorden maakten alle hartstochten gaande, welke in den Raad der Ouden woelden. Men eischte' geheime zitting, doch de meerderheid verzette zich daartegen, en Bonaparte werd genoodzaakt zich in het aangezicht deinatie duidelijk uit te drukken. Zijne verlegenheid steeg ten top, en te midden der hevigste ontsteltenis, besloot hij met den volgenden uitroep, terwijl hij tevens de vergadering verliet: „Wie mij liefheeft, volge mij! Het onweder woedde nog geweldiger in den Raad der Vijfhonderd, waarvan de meerderheid aan de Republiek en de constitutie onwrikbaar verknocht gebleven was. De voorlezing van den brief van Barras, welke alle vermoedens bevestigde, die door de gebeurtenissen van den vorigen dag waren opgewekt, had de nadrukkelijkste voorstellen uitgelokt tegen een ieder, die de bestaande orde zou aanranden. Op het voorstel van Delbret hernieuwden de volksvertegenwoordigers hunnen eed, toen juist Bonaparte onder een geleide van grenadiers in de vergadering verscheen. Op dat gezicht vertoonde zich eene bijna algemeene verontwaardiging in de zaal. Men schreeuwde van alle kanten: „Weg met den Dictator, weg met den Cromwel! Buiten de wet met Bonaparte!" Benige afgevaardigden sprongen van hunne zitplaatsen op en liepen naar den generaal toe, om hem deze ontwijding van den tempel der wetten te verwijten. „Wat wilt gij hier, vermetele?" riep Bigonnet, „verwijder u!" Bonaparte kwam weliswaar tot aan de tribune, en wilde spreken, doch zijne stem werd gesmoord door het vreeselijke geschreeuw van: „Leve de constitutie! Leve de Republiek- Buiten de wet met den Dictator!" Verschillende afgevaardigden drongen woedend op hem aan, en daaronder zijn landgenoot Arena, die hem toeriep: „Gij wilt aldus uw vaderland den oorlog verklaren." (Zie de plaat bij Afl. 7). Daar deze opschudding algemeen scheen, zag Bonaparte, die nog geheel onthutst was van den onverwachten tegenstand in den Raad der Ouden, zich buiten staat om tegen deze nieuwe nog dreigender parlementaire beweging te kampen, en hij spoedde zich derhalve naar zijn geleide, hetwelk hem te midden der troepen terugbracht. Hier gevoelde hij zich vrijer, en zijn zelfvertrouwen, evenals zijne stoutmoedigheid, hernamen hun uitwerking, toen Lucien, die het voorzitterschap had moeten opgeven, omdat hij niet over de vogelvrijverklaring van zijnen broeder wilde laten stemmen, hem niet alleen den steun van het gezag, hetwelk hij wel in den schoot der vergadering nedergelegd had, doch waarvan hij zich desniettemin buiten deze bediende, maar tevens de hulp van zijne welsprekendheid, zijnen moed en zijne volharding aanbracht. Lucien steeg te paard, reed door de gelederen der soldaten, en riep op den toon van iemand, die* nog altijd dolken en moordenaars voor oogen scheen te hebben: „Burgers, Soldaten!" ,;Als voorzitter van den Raad der Vijfhonderd verkondig ik ulieden, dat zijn groote meerderheid in dit oogenblik onder de schrikheerschappij staat van eenige met dolken gewapende volksvertegenwoordigers, die de tribune omsingelen, hunne ambtgenooten met den dood bedreigen, en de vreeselijkste beraadslagingen doorzetten." „Ik verklaar u dat deze vermetele snoodaards, zonder twijfel door Engeland omgekocht, zich tegen den Raad der Ouden verzet en het gewaagd hebben van het vogelvrij verklaren van dien generaal te spreken, die met de uit- voering van het decreet des Raads is belast, als waren wij nog in de verschrikkelijke tijden hunner heerschappij, alsof het woord „buiten de wet" voldoende was om de aan het vaderland dierbaarste hoofden te doen vallen." „Ik verklaar u dat dit kleine getal roekeloozen, door hunne aanvallen tegen de vrijheid van dien Raad, zich zelven buiten de wet gesteld heeft." „In naam van het volk, hetwelk sedert zoo vele jaren de speelbal dezer ellendige kweekelingen van het schrikbewind is, draag ik den krijgslieden de zorg op, om de meerderheid hunner vertegenwoordigers te bevrijden, opdat zij, door de bajonetten tegen de dolken beveiligd, over het lot der Republiek zouden kunnen beraadslagen." „Generaal, Soldaten, Burgers! Gij allen zult alleen hen als Frankrijks wetgevers erkennen, die zich bij mij zullen begeven; zij daartegen, die in de Oranjerie blijven, mogen door geweld verdreven worden! Deze struikroovers zijn geene volksvertegenwoordigers meer, maar vertegenwoordigers van den dolk. Moge hun deze titel blijven; moge die hen overal volgen; mogen, zoo dikwerf zij het wagen zich openlijk te vertoonen, alle vingers op hen wijzen en te kennen geven: Dit zijn de. dolksvertegenwoordigers." „Leve de Republiek!" De soldaten blven .zelfs bij deze taal besluiteloos. Toen voegde Lucien om hen te winnen, nog daarbij: „Ik zweerde borst van mijnen eigen broeder te zullen doorboren, indien hij ooit de vrijheid der Franschen mocht aanranden." Deze, met vuur uitgesproken eed zegevierde over de besluiteloosheid der troepen. Bonaparte gaf nochtans niet zonder aarzelen het bevel aan Murat om zich aan het hoofd der grenadiers te stellen en de volksvertegenwoordigers uit elkander te jagen. Daar intusschen de hoop, om dooiden invloed zijner tegenwoordigheid en woorden alles te verkrijgen hem geheel misleid had, en zijn broeder, evenals de voornaamste samengezworenen bij hem aandrongen om de vergadering met geweld te ontbinden, kwam hij eindelijk tot een besluit, en de zaal werd in een oogenblik geruimd. Om echter aan hunne handelingen het kenmerk van wettigheid te geven, wilden de bewerkers van den 18n Brumaire, nu zij eenmaal zegevierden, zich nog wel van de grondwettige vormen bedienen, welke zij zoo even vernietigd hadden. Zij zochten derhalve met dat oogmerk overal naar leden van de door hen uit elkander gedrevene vergadering, om een schaduwbeeld der volksvertegenwoordiging te herstellen. Het gelukte Lucien in de oranjerie van St. Cloud ongeveer dertig afgevaardigden te vereenigen, die zich tot eene werktuigelijke uitoefening van het hoogste gezag lieten gebruiken, hetwelk Bonaparte reeds inderdaad bezat, en dientengevolge bij de uitsluiting van een en zestig hunner ambtgenooten, de ontbinding van het uitvoerend bewind, en de instelling eener uit drie leden, Sieysè, Roger Ducos en Bonaparte, bestaande commissie van consuls bepaalden. Deze groote omwenteling was te negen uren 's avonds volbracht. Het was reeds elf uren 's avonds en nog had Bonaparte den geheelen dag geen voedsel genuttigd. Toen hij eindelijk te huis kwam, dacht hij, in plaats van aan de bevrediging zijner lichamelijke behoeften en niettegenstaande de nacht reeds ver gevorderd was, vóór alles aan de volkomene verwezenlijking der gedenkwaardige gebeurtenis, welke hij aan het Fransche volk met zijne gewone vlugheid van geest verkondigde en uitlegde. Tot dat einde ontwierp hij de volgende proclamatie: „Bij mijne terugkomst te Parijs heb ik tweedracht onder alle staatsmachten en slechts eenstemmigheid opzichtelijk deze eenige waarheid gevonden, dat de staatsregeling voor de helft vernietigd was en de vrijheid niet redden kon." „Alle partijen hebben zich aan mij gewend, mij hunne ontwerpen toevertrouwd, hunne geheimnissen blootgelegd, mijnen bijstand verlangd; ik heb het echter geweigerd de man van partijen te zijn." „De Raad der Ouden heeft mij opgeroepen, en ik heb aan die roeping beantwoord. Een ontwerp van algemeen herstel was door mannen beraamd, in wien de natie gewoon is de verdedigers van de vrijheid, de gelijkheid en den eigendom te zien. Dit ontwerp vereischte eene rustige, vrije, aan allen invloed en alle bezorgdheid vreemd gebleven overweging. De Raad der Ouden besloot uit dien hoofde tot eene verplaatsing van het wetgevend lichaam naar St. Cloud, en belastte mij met de aanwending van de tot zijn onafhankelijkheid benoodigde troepen. Ik geloofde de aanneming van het opperbevel, mijnen medeburgers, den in onze legers omkomende soldaten, onzen tot den prijs van hun bloed verworven nationalen roem schuldig te zijn." Bonaparte verhaalde daarna het voorval van St. Cloud, bevestigde door zijne gewichtige getuigenis Lucien's gewaagd verdichtsel van dolken en moordpriemen, en eindigde aldus: „Franschen, gij zult gewis den ijver van een soldaat der vrijheid, van een der Republiek verknochten burger erkennen. De behoedende, vrijzinnige denkbeelden zijn in hun rechten hersteld geworden door de verdrijving der partijmannen, die de natie onderdrukten, en die, terwijl zij de hatelijkste aller stervelingen werden, niet opgehouden hebben de ellendigste te wezen." Op deze wijze bereidde onze held het Fransche volk voor op de gewichtige stappen, die hij ging'nemen. Nog slechts korten tijd en hij zou het toppunt zijner macht bereiken. De mannen van strenge grondbeginselen, de onbuigzame republikeinen, keurden overluid de omwenteling van Brumaire af, welke door hen als eene majesteits schending tegen de natie werd beschouwd. De massa van het volk nochtans, allen die meerdere waarde hechtten aan de stoffelijke welvaart van Frankrijk, dan aan de vraagstukken van de constitutioneele bewerktuiging en de wrjsgeerige regeeringsstelsels; uitgezonderd eenige weinige ontembare geesten, beijverde zich om Bonaaprte van den aanslag te St. Cloud vrij te spreken, en denzelven algemeen als eene gebeurtenis van staatkundige verbetering te beschouwen en aan te nemen. „Men heeft wijsgeerig onderzocht," zeide Napoleon op St. Helena, „en zal nog lang onderzoeken of wij de wetten niet geschonden hebben, of wij geen misdadigers geweest zijn; doch dit zijn bloot ijdele bespiegelingen, hoogstens goed voor de boeken en tribunes, maar welke voor de gebiedende noodzakelijkheid moeten verdwijnen, terwijl men even goed den zeeman van verwoesting kon beschuldigen, wanneer hij zrjne masten kapt om niet met het schip te vergaan. De zaak komt alleen daarop neder, dat het vaderland zonder ons verloren zoude geweest zijn, en dat wij het gered hebben. Om die reden behoorden de aanleggers en de groote bedrijvers van die gedenkwaardige staatsomkeering, in plaats van ontkenningen en verdedigingen, zich te vergenoegen om, naar het voorbeeld van dien beroemden Romein, hunnen beschuldigers met fierheid te antwoorden: „Wij hebben het vaderland gered; komt en laat ons den Goden dank zeggen!" Bonaparte onttroonde dus eigenlijk het volk niet bij de gebeurtenissen van St. Cloud; hij veranderde slechts de wijze van diens vertegenwoordiging door deze, in plaats van aan velen opgedragen te zijn, in één persoon zamen te trekken. Het Fransche volk begreep dit zoo zeer, dat het zijne komst tot het hoogste gezag met geestdrift toe- juichte; en na zoo menige door den grooten man sedert begane misslagen, na zoo vele ■ onvrijzinnige afwijkingen, geledene tegenspoeden en doorgestane vernederingen, is die natie onveranderlijk bij dat gevoelen gebleven. Van daar dan ook dat op den staatkundigen oceaan, welks vloed en ebbe sedert dertig jaren zulke groote en schitterende vermaardheden heeft verzwolgen en nog verzwelgt, de nagedachtenis van Napoleon alleen boven drijft, de stormen en baren trotseert, en een steeds onvergankelijk getuigenis verwerft van de deelneming en volkstoegenegenheid der Franschen. Om een denkbeeld te geven van de wanorde, welke in Frankrijk onder het uitvoerend bewind heerschte, tijdens Bonaparte het zijne het gezag ontrukte, zal het genoeg zijn te vermelden dat, toen deze consul een courier wilde zenden aan Championnet, die in Italië het bevel voerde, men in de openbare schatkist niet zoo veel geld vond als noodig was om de reiskosten te voldoen; dat hij verder om den staat van de legers te kennen, verplicht was commissarissen naar de verschillende plaatsen te zenden, omdat in de bureaux van bet Departement van Oorlog geene sterktelijsten voorhanden waren. „Geeft mij ten minste," zeide Bonaparte tot de beambten van dit Departement, „de soldijstaten, welke gij toch bezitten moet, en ons het doel zullen doen bereiken." „Wij betalen het leger niet," werd hem geantwoord. Dadelijk bij de eerste vergadering van de Consulls vroeg Sieyès, die zich vleide, wegens van zijnen ouderdom en zijne vroegere staatkundige betrekkingen, een blijk van achting te ontvangen van een' jongen ambtgenoot, op wien hij meer dan ooit ijverzuchtig was: „Wie van ons zal het voorzitterschap bekleeden?" Dit had de strekking om zijne ambtgenooten te noodzaken hem deze eer te laten. Doch hier hield de drang der omstandigheden de bovenhand over de beleefdheid, en Roger Ducos antwoordde onmiddellijk: „Ziet gij niet dat de generaal voorzit? Sieyès, die geheel en al in de wijsbegeerte verdiept was, dacht niet in het minste dat een jeugdig krijgsman, die uit het leger kwam, en wiens militaire studiën en werkzaamheden zijn geheel aanwezen schenen ingenomen te hebben, hem, den ouden wetgever, de zorg en den roem zoude willen betwisten van nieuwe regeeringsvormen uit te vinden.. Hij bracht derhalve onbeschroomd de vruchten zijner herhaalde overdenkingen ter tafel; doch toen hij een grootkiezer voorstelde, die met een inkomen van zes millioenen ■ zijn verblijf te Versailles zou vestigen, begon Bonaparte hartelijk te lachen, en bracht aan de wysgeerige beuzelarijen van zijn ambtgenoot een geduchten slag toe. Sieyès, even blood als rjdel, wanneer hij een ernstigen weerstand ontmoette, wilde zijn opgevat'begrip vergoelijken door eene vergelijking met het koningschap. „Maar dan neemt gij immers," antwoordde de generaal, „het misbruik voor het beginsel, de schaduwe voor het lichaam. En hoe kunt gij u verbeelden, dat een man van eenig talent en het minste eerge\oel, zich zal laten welgevallen om de rol van een met ettelijke millioenen vet gemest varken te vervullen?" \an dit oogenblik af zagen beiden in dat zij niet langer samen een weg konden bewandelen. De constitutie van het jaar VIII werd afgekondigd. Zij voerde een schijnbeeld van nationale vertegenwoordiging in, terwijl de wezenlijke vertegenwoordiging daadwerkelijk in het consulaat of veeleer in den eersten Consul berustte. Zoodra Bonaparte tot dien hoogsten post geraakt was, ontdeed hij zich van Sieyès, die zich door middel eener nationale dotatie liet bevredigen. Hij verwijderde ook Roger Ducos, die zijne natuurlijke rustplaats in den Senaat vond, en koos lambacères en Lebrun tot zijne nieuwe ambtgenooten. In de eerste tijden van zijn hoogst gezag, en gedurende dat hij nog in het paleis van Luxemburg verbleef, behield Bonaparte de volle eenvoudigheid van smaak, gedrag en levenswijze, die in zijnen aard lag, en hij, bij zijn langdurig opperbevel over de legers, nimmer had afgelegd. Hij was bijzonder matig, en toch gevoelde hij reeds dat hij eens een sterke eter zoude worden, dat zijne magerheid verdwijnen en zwaarlijvigheid in hare plaats zoude treden. De warme baden, welke hij vaak nam, waren wellicht niet zonder invloed op deze verandering. Van de vier en twintig uren daags sliep hij zeven, en gelastte altijd om hem dan alleen wakker te maken, in geval er ongunstige berichten waren aangekomen; „want," zeide hij, „bij goede tijdingen, heeft men nooit haast, terwijl men bij kwade, geen oogenblik mag verliezen." Ondanks het tamelijk burgerlijk leven, hetwelk Napoleon in het consuls paleis leidde, ontving hij toch dagelijks de beroemde mannen van dat tijdstip; terwijl Josephine de eerbewijzingen van zijne salon waarnam, met die bevalligheid en beminnelijkheid, welke gewoonlijk eene groote dame van de oude Fransche gezelschappen kenmerkte. Hier was het waar de uitdrukkingen van beleefdheid en hoffelijkheid, welke de strenge republikeinsche zeden uit den omgang verbannen hadden, wederom te voorschijn gehaald werden. De Heer poogde, ten koste van den Burger, op nieuw in aanzien te geraken. Napoleon, bijna altijd in gedachten verdiept, nam zelden deel aan de vernuftige gesprekken en aangename tijdverdrijven van den schitterenden kring, welke zich rondom hem begon te vormen. Tusschen beiden echter was hij in eene goede luim, en dan toonde hij door de bekoorlijkheid, de levendigheid en zelfs den overvloed zijner woorden, dat hij beminnenswaardig zijn kon, wanneer hij het slechts wilde. Hq wilde dit echter zelden zijn, en de dames vooral hadden reden om zich over dat gemis van goeden wil te beklagen. Uiterlijk stroef en licht geraakt, verborg Bonaparte onder dit schijnbaar ruwe, eene voor de hartelijkste gevoelens en zachtste aandoeningen vatbare ziel. Zoo somber en kregel, zoo stuursch en driftig, zoo streng en onverzettelijk hij was, wanneer hij onder den invloed zijner staatkundige overwegingen stond of zich openlijk als staatsman vertoonde, zoovee! zachtmoedigheid, gemeenzaamheid, teederheid en goedhartigheid wist hij in de vertrouwelijkste betrekkingen van het bijzondere leven aan den dag te leggen. Als een bewijs van hetgeen wij zooeven over de eigenschappen van het hart bij Napoleon gezegd hebben, behoeven wij slechts een brokstuk aan te halen van een brief, dien hij in het jaar III aan zijnen broeder Joseph schreef: „In welke gebeurtenissen het lot u ook wikkelen moge, weet gij wel mijn waarde, dat gij geen beteren vriend kunt hebben, niemand wien gij dierbaarder zqt en die oprechter uw geluk wenscht, dan mij. Het leven is een zachte droom, welke snel voorbijgaat. Indien gij vertrekt en denkt dat het voor eeni'gen tijd zal zijn, zend mij dan uw afbeeldsel. Wij hebben zoo vele jaren met elkander in zulk eene nauwe vereeniging geleefd, dat onze harten samen vereenzelvigd zijn en gij weet beter dan ieder ander hoezeer het mijne u behoort. Ik ondervind, terwijl ik deze regels nederschrijf, eene gemoedsaandoening, zooals ik er zelden in mijn leven ben gewaar geworden. Ik gevoel dat wij elkander in langen tijd niet zullen wederzien en ben daarom buiten staat mijn brief voort te zetten..." De moeder van Napoleon placht van hem te zeggen, toen hij reeds het toppunt zijner macht bereikt had: „De keizer heeft gemakkelijk doen; hij is goed van aard." De Bourienne legt hetzelfde getuigenis van hem af, ofschoon hij beweert dat Napoleon niet aan de vriendschap geloofde en zelfe verklaarde niemand te beminnen. Deze tegenstrijdigheid lost zich op in het onderscheid der stellingen: de staatsman vermag geene persoonlijke genegenheid te hebben. Buiten het staatkundige echter liet hij aan de natuur haar volle recht. Gedurende de Italiaansche veldtochten reed hij eens na een bloedig gevecht met zrjn staf te midden der dooden en gekwetsten; terwijl zijne door de zegepraal bedwelmde officieren zich aan de geesdrift overlieten, zonder zich om de hartverscheurende tooneelen te bekreunen, welke zich onophoudelijk aan hunne oogen voordeden. Eensklaps ontwaarde de overwinnende veldheer eenen hond, die naast het lijk van een Oostenrijkschen soldaat huilde. „Ziet, mijne heeren," zeide hij tot hen, „deze hond geeft ons eene les in de menschelijkheid." Doch hoeveel ruimte ook die gevoelens, welke den grondslag van het huiselijke leven uitmaken in Napoleons ziel besloegen, en welke waarde hg ook aan dit geluk hechtte, was hij nochtans verplicht dit ten offer te brengen aan den roem en de welvaart van dat volk, tot welks eenigste vertegenwoordiger hij zich verheven had; want hoezeer de nieuwe staatsinrichting de uitvoerende macht aan drie consuls had opgedragen, wist evenwel de geheele wereld dat slechts een enkele regeerde. Inderdaad schenen Cambacères en Lebrun, zooals Bourienne opmerkt, van het oogenblik hunner benoeming af eer twee getuigen dan twee ambtgenooten van Bonaparte. Talleyrand had hem juist gevat en als een vooruitziende en geslepene hoveling had hij reeds in dien zin gesproken, den eersten dag toen hij in hoedanigheid van Minister van Buitenlandsche Zaken met Bonaparte kwam arbeiden. „Burger Consul," zeide hij tot hem, „gij hebt mij het Ministerie van Buitenlandsche Zaken toevertrouwd en ik zal uw vertrouwen rechtvaardigen; maar ik geloof u reeds van nu af aan te moeten verklaren, dat ik slechts met u wil werken. Het beleid der Justitie en het goede beheer dei* Financiën staan ongetwijfeld voor menige zaken in verband met de staatkunde, maar zijn minder rechtstreeks daarin betrokken. Indien gij het mij veroorlooft, generaal, zal ik hierbij voegen, dat het doelmatig zou zijn den tweeden Consul, die een zeer bekwaam rechtsgeleerde is, het algemeen bestuur der Justitie, en den derden Consul, die zeer bedreven in de financieele aangelegenheden is, dat der Financiën op te dragen. Dit zal hem bezig houden, hun genoegen verschaffen, en gij generaal, die alle hoofdbestanddeelen der regeering 'te uwer beschikking hebt, zult het groote doel, hetwelk gij u voorgesteld hebt, de wedergeboorte van Frankrijk bereiken." — „Weet gij," zside Bonaparte aan zijnen secretaris nadat de minister vertrokken was, „dat Talleyrand goeden raad weet te geven. Het is een man van groot verstand. Hij is niet onbedreven en heeft mij dadelijk begrepen. TV at hij mij raadde, dat heb ik, gelijk gij wel weet, lust te doen. Doch nog een slag is er noodig; hij heeft gelijk, men gaat sneller vooruit als men alleen is. Lebrun is een rechtschapen man, maar bezit geen staatkunde in zijn hoofd: hij schrijft boeken. Cambacères vereenigt te veel overleveringen van de omwenteling in zich. Mijne regeering moet volstrekt eene nieuwe regeering zijn!" De halstarrige vijanden der Republiek in toom te houden of te straffen en hare onverschrokkene verdedigers te beloonen, was de dubbele taak, welke Bonaparte met de onwiikbaarste standvastigheid en de strikste rechtvaardigheid doorzette. Daar hij wist hoezeer de verdienste gaarne onderscheiden is en hoeveel deze door hoogschatting wint, deelde hij honderd eeresabels uit onder de soldaten, die zich door schitterende wapenfeiten gekenmerkt hadden. Het volk, hetwelk deze vroeger aan hooge geboorte alleen voorbehouden eerbewijzen aan de dapperheid zag toekennen, schonk zgn bijval aan deze uitdeeling. fi Een dankbrief, dien hij op dat tijdstip van een sergeant | der grenadiers, Aune genaamd, ontving, gaf hem aanleiding tot het volgende antwoord: „Ik heb uw schrijven ontvangen, dappere kameraad; gij hadt niet noodig mij van uwe daden te spreken; ik ken die allen. Gij zijt sedert den dood van Benezotte de dapperste grenadier van het leger. Gij hebt een dei* honderd eeresabels bekomen, welke ik aan het leger uitdeelde, alle soldaten stemden overeen dat gij dien het meest verdiendet." „Ik wensch u nog eens te zien; de Minister van Oorlog zal u het bevel zenden om naar Parijs te komen." Welke geheime inzichten Bonaparte ook onder deze blijken van openhartigheid en vertrouwelijkheid mocht verbergen, moet men evenwel ook erkennen, dat zijne macht en zijne grootheid enkel die van Frankrijk kon wezen, welks lot hem aanvertrouwd was, en dat hij te gelijk voor de welvaart en de toekomstige bestemming van dat volk zorgde, hetwelk hij het eerst met den naam van groot begroet had, en thans door zijn genie en zijn karakter persoonlijk vertegenwoordigde. De geleerden en kunstenaars werden inderdaad door hem op allerlei wijzen aangemoedigd, terwijl de ten gevolge der burgertwisten verlamde nationale nijverheid eene vlucht nam, welke zij tot hiertoe nooit gekend had. De Consul achtte zich des te gelukkiger de verstandelijke veroveringen te kunnen besturen en den vooruitgang der wetenschappen te bevorderen, daar hij zelf in zijn jeugd naar wetenschappelijken roem gereikhalsd en gedroomd had Newton te zullen overtreffen. „Toen ik jong was,'' zeide hij, „had ik mij in het hoofd gezet een uitvinder, een Newton te worden." Geoffroy St. Hilaire verhaalt dat hij hem heeft hooren zeggen: „Het krijgswezen is mijn beroep geworden, maar was mijne keus niet; ik ben door de omstandigheden er in gesleept." Onder den last zijner krijgskundige bezigheden, en te midden der dagelijksche zegepralen, welke zijne veldtochten in Italië kenschetsten, bleef hij steeds getrouw aan zijnen smaak en hield niet op de staatkundige vergrooting van Frankrijk en de wetenschappelijke nasporingen, in het belang der algemeene beschaving, gelijken tred te doen gaan. Te Pavia onderhield hij zich met den grooten physioloog Scarpa. In het jaar 1801 had hij verschillende gesprekken met den natuurkundige Volta, dien hij met geschenken en eerbewijzen overlaadde. In het jaar 1802 schreef hij eenen prijs van 60.000 francs uit voor diengene, welke door zijne ontdekkingen en ervaringen de electriciteit en het galvanismus vorderingen deed maken gelijk aan die, welke Franklin en Volta aan de beide wetenschappen hadden beizorgd. Ook verlangde hij van het Instituut eene opgave van de vorderingen, welke tengevolge der omwenteling tot dusverre in de kunsten, in de fraaie letteren en in de wetenschappen hadden plaats gegrepen. Chenier werd met het de fraaie letteren betreffende gedeelte van dezen arbeid belast. (12) VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. I)e onverschrokkenheid van eene soldatenvrouw Tot nu toe hebben wij den lezer in de gelegenheid gelaten, den grooten held van ons verhaal op al zijn schitterende zegetochten, op al die reusachtige overwinningen, in Italië en- Egypte, te volgen. Deze tochten, die aan het wonderbaarlijke grensden, die ons deden herinneren aan de tooververhalen der Arabische Duizend-en-Een-Nacht-vertellingen. Doch het was alles werkelijkheid, evengoed als het ongeloofelijke doorzicht, de scherpzinnigheid en het reusachtige veldheerstalent van dezen modernen Julius Cesar, dezen Napoleon Bonaparte werkelijkheden zijn geweest. De lezer zal ook wel vanzelf begrijpen dat bij dit alles een zelfvertrouwen, een gelooven in eigen kracht moet gepaard gaan, als maar zelden bij menschenkinderen voorkomt en Napoleon moet dit zelf gevoeld hebben, want hij schreef eens aan zijn broeder Joseph: „Alles doet mij het noodlot trotseeren, en als dat zoo voortgaat, mijn vriend, zal het nog zoo ver komen, dat ik niet meer op zijde zal gaan, als er een rijtuig passeert. In één adem hebben wij met den lezer dus dezen wondermensch op zijn Italiaansche zegetochten door Italië, naar Egypte en ten slotte op zijn terugkeer naar Frankrijk gevolgd; wij hebben gezien hoe hij daar een einde maakte aan de zwakheden van het Directoire, door zich, met een machtigen, verbluffenden staatsgreep, van het landsbestuur meester te maken, en als Consul over Frankrijk te heerschen. Het kon dan ook niet anders of de figuur van Catherine Lefèbvre, die heldhaftige vrouw, wier geschiedenis zoo nauw aan dat van den toekomstigen keizer van Frankrijk verbonden is, moest eenigszins op den achtergrond geraken, toen wij haar verlieten nadat zij de resultaten van het verraad van baron de Lowendaal, de overgave van Verdun, de moord op commandant Beaurepaire ontdekt had, welke door Leonard, zijn knecht, bedreven was, hoewel Catharina dit niet wist. Ofschoon de geschiedenis van Napoleon steeds de voornaamste plaats in dit werk zal innemen, zullen wij in het verdere verloop van dit verhaal toch trachten de historie dezer karakteristieke heldin niet te ver verwijderd te houden van die van Bonaparte. Napoleon is echter reeds Consul geworden, terwijl madame Sans Gêne nog pas kapiteinsvrouw en cantinehoudster is. Wij zullen echter zien wat er in dezen tijd van haar geworden is, en verder getuige zijn van haar verbazend moedig gedrag en de groote gevaren waaraan zij ontsnapte in haar liefde voor haar beschermeling, mejuffrouw Blanche .de Laveline. Wij zullen haar levensloop echter niet te breed afmeten en ons tot de hoofdzaken bepalen. * * * Na de catastrofe van Verdun vinden wij Catharine met het leger van de Fransche republiek terug in den omtrek van het dorpje Jemappe. Dit leger was er een waarbij een volksheldin als Catheline, de dappere marketentster van het 13e regiment, prachtig paste. Het leger het was geen leger, maar een bende samengeraapte strijders, van wie velen nog de werkmansof de arbeiderskiel droegen, de meesten zonder geweren, en slechts met pieken gewapend — bezat geen samenhang, stond onder geen tucht en had geen instructie ontvangen. Het was het volk, dat was opgestaan en in een oogenblik van geestdrift de wapenen had opgevat, welke het in de hand vielen, en in groote menigte ter bevrijding van den vaderlandschen grond bijeenliep. Zij drokken al zingende op, deze fiere vrijwilligers, en de Marseillaise, de Carmagnole en het Qa ira vormden den rhythmus van hun marsch. En toch werd de slag bij Jemappes, waar de geïmproviseerde infanterie der republikeinsche vrijwilligers door gewezen onderofficieren, als Hoche en Lefebvre werden aangevoerd, voor twintig jaar de voornaamste veldslag. ^ Den 5en November 1792 bij zonsondergang verscheen het leger der republiek voor de geduchte stellingen van Jemappes. De Oostenrijkers hadden zich in deze stellingen teruggetrokken. Bolwerken, schansen, eene talrijke artillerie enz. vormden de natuurlijke vesting, die de vrijwilligers wilden veroveren. De hertog van Saksen-Teschen had het opperbevel. Onder zijn bevel stond Clairfait, een bekwaam generaal. Clairfait was bang voor de Gallische onstuimigheid, zoodat hij in plaats van den aanval af te wachten, voorstelde des nachts in drie colonnes de Franschen te verrassen en te verstrooien, voordat zij een bepaald plan van een slag hadden kunnen opmaken. Bij zulk een overval was het voordeel aan de zijde van de aan den krijg gewende en gedisciplineerde troepen. Gelukkigerwijze hield de hertog van Saksen-Teschen een nachtelijken aanval voor weinig roemrijk: hij droomde van de apotheose van een opzien wekkenden veldslag bij heidei daglicht. De fransche opperbevelhebber maakte gebruik van de werkeloosheid van den vijand, om zijn leger in een halven cirkel op te stellen. Nadat deze schikkingen genomen waren, werden de wachtvuren ontstoken en bracht men den nacht door met elkaar te bespieden. Terwijl zoo de voorbereidende maatregelen werden genomen voor den slag, had in het kasteel Lowendaal, dat in de buurt van Jemappes tusschen de beide legers gelegen was, het volgende plaats: Een beek en een bosch beschermden het kasteel voor het vuur der Franschen en de achter de torens zich verheffende berg voor dat der Oostenrijkers. Als neutraal terrein tusschen de beide kampen was het kasteel door de beide generale staven als vooruit geschoven post aangewezen. Door patrouilles van weerskanten, die eikaars bewegingen ' O O niet begrepen, meenden de beide legers dat het kasteel reeds bezet was, zoodat de woning van baron de Lowendaal met rust werd gelaten. Hiervan had hij gebruik gemaakt, om zijn huwelijk met Blanche de Laveline te bespoedigen, en dit nog dienzelfden nacht in de kapel van zijn kasteel te doen sluiten. Nu Beaurepaire dood was, kon de krankzinnige Herminie, noch haar kind, een verdere hinderpaal zijn. A olgens afspraak had de Lowendaal Blanche en haar vader op zijn kasteel ontvangen. Deze maakte nog wel eenige tegenwerpingen, met het oog op de komende krijgsoperatiën, doch de Lowendaal dwong hem naar zijn wil en deze onderwierp zich. Hij zond dadelijk om den notaris van Jemappes en beval den slotkapelaan alles voor het huwelijk in gereedheid te brengen. % Tegen middernacht zou het huwelijk gesloten worden en onder de bescherming van den nacht zou het jonge paar met den markies naar Brussel vertrekken. Daar kon men in veiligheid achter het keizerlijke leger den uitslag der vijandelijkheden afwachten. Blanche had izich dadelijk na haar aankomst op het kasteel opgesloten. Het was Catherine Lefebvre, wier komst zij verbeidde. Zij dacht aan de belofte der dappere vrouw, haar haren zoon naar Jemappes te brengen en had groot vertrouwen in haar. Maar Blanche kon niet vermoeden, dat Catherine bij het Noorderleger was, maar het was Catherine niet moeielijk gevallen te vernemen, dat Blanche zich op het kasteel bevond. Een boer, de zaak der vrijheid toegedaan, had bericht, dat den vorigen avond een voornaam heer en een dame op het kasteel waren aangekomen. In de beschrijving had Catherine Blanche herkend en dadelijk haar plan gemaakt: zij wilde op het kasteel Blanche gaan mededeelen dat de kleine Henriot zich onder de bescherming van de bajonetten van Lefebvre bevond. Dan konden zij samen de wijze bespreken, om moeder en kind het passeeren van het kamp des vijands gemakkelijk te maken. Na dit besluit stak Catherine haar twee pistolen in haar gordel, verliet het kamp en sloeg de richting van het kasteel in, zonder aan de rondtrekkende Oostenrijkers te denken. Bij een donker boschje gekomen schrok zij voor een gestalte en haalde haar pistool te voorschijn, maar de gestalte bleek een soldaat te zijn die haar in de cantine hielp bedienen, een beetje verliefd op haar was en haar had aien heengaan. Bang zijnde dat zij gevaar zou loopen, bood hij haar zijn diensten aan, en bejden bereikten, na ©en beek vóór het kasteel doorwaad te hebben, den muur van het slot, waarna zij op den rug van den soldaat overklim- mende in den tuin kwam. La Violette, zoo heette de soldaat, volgde en voorzichtig achter de boomen zich houdende, slopen zij naar een zaal gelijkvloers, waaruit licht straalde. De soldaat had voorzichtigheidshalve een trom bij zich genomen, die later van groot nut bleek te zijn. Dn VERKEERDE BRUID OP DE W01Ï ONDER HET SCHAAPSVEL. Gedurende dat Catherine met La Violette pogingen deed om Blanche op het kasteel heimelijk te bezoeken, had de baron Lowendaal voor het door hem zoo vurig gewenschte huwelijk, nog een onderhoud met den Markies de Laveline, vader van Blanche'. De baron wilde op den vader druk uitoefenen zijn dochter tot dat door haar gehate huwelijk te dwingen door een schurkachtig duivelsch dwangmiddel. De Markies was n.1. lang geleden gewikkeld geweest in het beruchte schandaal-proces van de markies de Rohan, hetwelk betrekking had op een zwendelzaakje met een kostbaar parelsnoer, en waarbij Marie-Antoinette een nogal dubbelzinnige rol zou hebben gespeeld. Ofschoon de Markies de Laveline niet vervolgd werd, had Lowendaal toch bewijzen tegen hem. Wilde de Markies nu vluchten, dan zou het Oostenrijksche hof hem gevangen nemen, om de eer van Marie Antoinette, de vroegere aartshertogin van Oostenrijk te redden. In trankrijk zou hij onder de guillotine zijn gekomen. Hij had er dus alle reden voor om zijn dochter tot het huwelijk met den baron Lowendaal te dwingen. De baron was dus meester van zijn goederen, van zijn bewegingen, zelfs van zijn leven. De Markies deelde dit alles zijnen dochter mede. Deze was diep ontroerd, maar weigerde toch de Lowendaal, zulk een monster, te huwen. De Markies werd toornig, wilde haar dwingen en dreigde haar dat nog dien zelfden nacht het huwelijk plaats zou hebben en ging naar den baron om dezen te zeggen dat hij van zijn kant de voorbereidende maatregelen tot het huwelijk zou verhaasten. Blanche, in het nauw gedreven, besloot de vluchten, alle gevaren te trotseeren, zich naar Brussel of Rijssel te begeven, en te trachten van daar Parijs of Versailles te bereiken om.Catherine en haar zoontje op te zoeken. Zij nam al haar kostbaarheden mede, voorzag zich van een tweeden mantel die, in de logementen waar zij den nacht zou moeten doorbrengen als deken zou moeten dienen, en vluchtte het bosch achter het kasteelpark in. In het duister ontmoette zij Catherine en La Violette tot haar groote verrassing, want zij wist niet dat deze met het 13de regiment mede op marsch was naar Jemappe. Catherine raadde haar af 's nachts in al dat oorlogsgewoel te vluchten, verzekerde haar dat de revolutionnaire troepen den volgenden dag wel van het kasteel meester zouden zijn, zoodat zij haar zonder moeite haar kleinen Henriot zou kunnen teruggeven. Blanche lichtte haar echter in dat zij vluchten moest, omdat men haar tot het huwelijk met Lowendaal nog dezen nacht in de kapel van het kasteel wilde dwingen. Catherine wees haar echter op het gevaar van hare onderneming, doch Blanche wilde haar vlucht doorzetten. Catherine wilde juist iets antwoorden, toen ineens de Lowendaal, door fakkeldragende lakeien omgeven hen voorbij schreed, om zich naar de kapel te begeven, terwijl de vluchtelinge en de anderen hoorden hoe hij een lakei bevel gaf Blanche te waarschuwen zich voor het huwelijk in de kapel gereed te houden. Blanche achtte zich verloren, daar nu haar vlucht zou bemerkt worden. Doch Catherine bedacht een list. Zij wilde den baron en den Markies de Laveline foppen door Blanche's mantel om te doen, naar de kapel te gaan en zich voor Blanche te laten aanzien. Intusschen zou men de ware bruid dan niet zoeken en deze zou den trjd hebben om te vluchten. Catherine volvoerde inderdaad haar plan en nam La Violette, steeds met zijn trom bij zich, mede. Toen Catherine vermomd de kapel binnenging, hoorde zij in het voorbijgaan den baron eene mededeeling van zijn bediende Leonard aanhooren, hoe deze een fransche renbode door een praatje met hem te maken, in de keuken van het kasteel had gelokt, hem door wijn had bedwelmd en in zijn slaap zijn papieren had nagesnuffeld, waardoor hij achter het parool der Fransche wachtposten kwam. De baron gelastte hem nu vlug naar den Oostenrijkschen bevelhebber te loopen, idien het parool te verraden, zoodat Jemappes den Oostenrijkers in handen zou vallen. Catherine stond nu tusschen twee vuren: of Blanche redden, öf haar man, kapitein Lefebvre, gaan mededeelen wat zij gehoord had. Zij overwoog echter dat zij nog tijd zou hebben om dit te doen en toch Blanche niet in den steek behoefde te laten. Zij wikkelde zich dus in haar mantel en wachtte ongeduldig de komst van den baron, den markies, de getuigen, enz. Eindelijk verschenen de belanghebbenden met de getuigen, waaronder Oostenrijksche officieren. De baron liep naar de gewaande Blanche, sprak haar lief aan, wat ook de vader deed, doch zij gaf geen antwoord. Toen zij echter van Oostenrijksche officieren als getuigen hoorde spreken, schrok zij, haar mantel gleed af en zoo werd zij ontdekt. Dit nam zij met haar bekende brutaliteit eerst zeer humoristisch op, doch de zaak zou minder voordeelig voor haar en La Violette afgeloopen zijn, indien niet La Violette had bewezen dat hij door een list te gebruiken, een uitstekend soldaat en een grooten vriend van Catherine was. Een der officieren, die als getuige voor het huwelijk tegenwoordig was, wilde haar arresteeren, daar zij dachten dat zij daar in de kapel aanwezig was als spion van het Fransche leger. De baron die intusschen naar Blanche's kamer was geslopen, kwam terug om de fopperij van Catherine mede te deelen. Men vroeg haar waar freule de Laveline was. Zij antwoordde dat zij naar het fransche kamp was gevlucht, dat zij naar haar kind toe was en weigerde verdere geheimen mede te deelen. Men wilde haar dwingen, doch zij dreigde met hare pistolen een ieder die haar wilde aanraken. Leonard, die nu door de vlucht van Blanche al zijn valsche plannen betreffende Blanche's geheim dat zij een kind had, in duigen aag vallen, besloot, daar hij het parool had, naar het fransche kamp te gaan en op een bepaalde wijze het zoo aan te leggen dat Blanche wel tot rede zou willen komen. Hij sloop de kapel uit en verdween. Op het oogenblik echter, dat de Oostenrijksche officier en Lowendaal van plan waren Catherine te laten wegvoeren, was La Violette, die eerst Blanche naar het fransche kamp had geleid, teruggekomen en had door een venster der kapel het gevaar gezien waarin zijn vriendin Catherine, verkeerde. Hij sloop terug naar het bosch en begon in de verte op zijn trom te roffelen. De aanwezigen in de kapel schrokken hevig, iedereen vluchtte en de Oostenrijksche officieren ijlden naar hun voorposten. Men dacht dat de Franschen in aantocht waren. Ook Catherine dacht hetzelfde, doch toen La Violette binnenkwam wees hij haar op zijn list, om haar te bevrijden. Hij vertelde haar verder dat Lefebvre met zijn regiment op 200 meter van de Oostenrijksche troepen verwijderd was en op een schot als signaal van La Violette wachtte, doch Catherine verbood hem te schieten, daar zij vreesde dat haar man in een hinderlaag van den nacht zou worden gelokt. Intusschen waren de Oostenrijkers teruggekomen, en de officieren wilden zich op haar wreken, voor hun schaamte voor de Franschen te zijn weggeloopen. Zij wilden beiden laten fusileeren en daartoe was de toestemming noodig van den commandant. Het trof echter dat deze graaf Neipperg was, de Oostenrijksche officier, die de vader was van Blanche's kind. Door dat Catherine zwoer dat het fusileeren van haar en La Violette gewroken zou worden, riep zij, „zoo waar ik Catherine Lefebvre heet!" waarop overste Neipperg schrok en haar herkende. Hg vroeg haar daarop alles omtrent Blanche en omtrent zijn kind, daar hij dacht dat zij nog te Jemappes zou zijn. Catherine lichtte hem in, hij was diep ontroerd over haar liefde en opoffering voor Blanche en gaf haar en La Violette een vrijgeleide door de Oostenrijksche bezetting heen. Op het oogenblik dat zij de kapel verliet, toonde zij wederom een staaltje van haar onverschrokkenheid, door bij de deur der kapel zich om te wenden en spottend het militaire gezelschap toe te roepen: „Tot wederziens! Ik zal nog vóór den middag met Lefebvre en zijne voltigeurs terug zijn." Een huwelijk kort voor een veldslag. Ofschoon graaf Neipperg verheugd was dat het huwelijk tusschen Lowendaal en zijn geliefde verijdeld was, peinsde ;hij toch in ongerustheid over het lot van haar en zijn kind. Hij kon onmogelijk zijn post verlaten kort voor den slag. Hij was niet bang voor den nederlaag der zijnen, want hij vertrouwde op de meerderheid en de diècipline der Oostenrijksche troepen boven de horden der fransche revolu- tionnairen, doch hij was bang voor de nederlaag der Franschen, waarbij zich zijn Blanche en het kind bevonden. Zoo peinsde hij op een middel om hen te beschermen, toen eenige soldaten eene vluchtelinge bij den commandant aankondigden en deze voortvluchtige bleek niemand anders dan Blanche te zijn; met loshangende haren, gescheurde kleeren en bebloede voeten. Neipperg verbaasde zich daarover, vooral na de verzekering van Catherine in de kapel, dat moeder en kind veilig waren in het fransche kamp. Blanche vertelde hem hoe men haar daar onder bescherming heengeleid had, hoe zij op aanwijzingen van Catherine haar kleinen Henriot in den cantine-wagen zocht, doch tot haar schrik het kind niet vond. Door inlichtingen van eenige soldaten, die een bepaald persoon met een kind op weg naar Maubeuge waren tegemoet gekomen, begreep zij dat haar kind gestolen was, en na eenige zware vermoedens begreep zij dat deze ontvoerder niemand anders kon geweest zijn dan de handlanger van baron de Lowendaal, n.1. Leonard, zijn verraderlijken knecht. Van schrik was zij in zwijm gevallen. Toen zij weder haar bewustzijn terug kreeg, ging zij tegen alle raadgevingen van den bataljonsarts en anderen dwars in om door de Oostenrijksche voorposten heen te vluchten, naar het kasteel terug, waar zij, hoewel uiterst verheugd Neipperg terug te vinden, ontstelde over het bericht dat haar vader en de Lowendaal op weg naar Brussel waren, en dat er van Leonard en het kind geen spoor was te vinden. Doch de minnenden begrepen, dat de knecht beide ongetwijfeld wel tusschen Mons en Brussel zou weten te vinden. Blanche wilde hen onmiddellijk met Neipperg vervolgen, doch deze wees haar op zijn plicht van commandant en verzekerde haar dat de Oostenrijkers gemakkelijk den wagen zouden achterhalen. Intusschen dacht hij na wat er van haar, onder al dat krijgsgewoel moest terechtkomen, daar hij haar geen bescherming kon verleenen en haar onder het oog bracht dat hij feitelijk geen enkel erkend recht op haar bezat en haar vader wel, waarvan deze wel eens gebruik konden maken. Hij stelde haar daarom kort en goed voor in dezelfde kapel waar Catherine zoo goed voor bruid gespeeld had, te huwen. Priester en notaris waren nog aanwezig, er kwamen eenige Oostenrijksche officieren als getuigen en na eenige korte formaliteiten door de wet geëischt. was Blanche de Laveline gravin Neipperg geworden, terwijl juist de kanonnen begonnen te bulderen en het feestgeklingel der klokken verving. De slag bij Jemappe of de zegepraal der ongeschoolde Geestdrift, over de Tucht en Discipline. De slag bij Jemappe was een der schoonste bewijzen voor de gansche menschheid, wat geestdrift en toewijding vermogen, zelfs al is zij niet geschoold en gedrild. De lezer zal zich dikwijls afvragen hoe het mogelijk was, en steeds mogelijk zal blijven, dat een leger, hetwelk letterlijk uit niets meer dan uit troepen menschen met enkele geuniformden er tusschen bestond, uit personen die kers-versch als het ware van de hooivork, de kleermakersschaar en den broodoven kwamen, waarvan velen nog gedeeltelijk de kleeren droegen, waaraan men hun beroep herkende, en waarvan de meesten nog pas een geweer in de handen hadden gekregen, — men vraagt zich af, zeggen wij, hoe het dezen menschepdrommen mogelijk was, de door en door gedrilde, gedisciplineerde Oostenrijksche, Hongaarsche en Pruisische troepen te verslaan, te vernietigen en op de vlucht te jagen, die, in dezen wonderbaarlijke worsteling de meest voordeelige strategische posities hadden ingenomen op de heuvels van Jemappe. Op de drie begroeide heuvels dezer stad waren amphitheaters gewijs drie rijen verschansingen opgesteld, vol kanonnen, houwitsers enz. Overal in den omtrek en meer benedenwaarts waren hinderlagen en valstrikken, in welker naaste omgeving zich drommen ruiters, jagers, tirailleurs en grenadiers bevonden. Bovendien waren de Oostenrijksche troepen goed gevoed, gekleed en hadden langen tijd de rust genoten, die noodig was alvorens soldaten met goed gevolg in het vuur te kunnen sturen. De Fransche revolutionnaire troepen verkeerden precies in eene tegenovergestelde positie, als die waarin zich de vijandelijke troepen bevonden. Zij hadden den ganschen nacht door bivak gemaakt op een drassigen grond en er was hun geen tijd gelaten om hun soep te gebruiken. Na de overwinning, in Mons, zouden zij wel kannen eten. Half uitgehongerd maar met leeuwenmoed en ontzettende geestdrift in dien tot strijd gestemde zielen, hadden de troepen zich in beweging gesteld. En nu deze wonderbaarlijke veldslag zelf, waarin als door een ondoordringbaar mirakel het ongeloofelijke feit zich verwezenlijkte, dat de onkunde en volslagen gebrek aan routine de overhand hielden boven de tucht, routine, kennis en moed. O wonder der Revolutie, roept een Fransch geschiedschrijver, wat al blijken van wonderbaarlijke vermogens hebt gij bewezen in den mensch te kunnen aanblazen, wanneer de geestdrift en de hartstocht als een vlam in hem opgevonkt zijn? Hoe juist en onwederlegbaar gevoelt de mensch dan waar hij heen moet, zonder dat ooit een naaststaande er was om hem den weg te wijzen. Hierin dezen bruisenden, gloeienden tijd, waarin de gansche bevolking in dit schoone Frankrijk verjongde, in dit land waar zulk een donder der vrijheid over de velden losbarstte dat dooven hoorend en blinden ziende werden, dat lammen van hun zetel opvlogen en gansch Frankrijk als in lichte laaie stond; o, goden der vrijheid, wij verbazen ons niet meer, dat gij uwe onkundige, ongeschoolde zonen, die soldaten-werklieden, die geleid werden door gewezen korporaals en sergeanten, hebt doen zegevieren over oorlogservaring, tucht en verpletterende meerderheid. De ochtendmist verdween gaandeweg en liet den drassigen grond weder zien van de vlakke landen, die als golfde door een zee van woeleinde krijgslieden, paarden, kanonnen en geweren, een aard-zee, die, evenals de baren in het fonkelende zonlicht, flitste, spiegelde, schitterde en glimmerde door de helmen der kurassiers, de sabels en bajonetten der grenadiers en de bqlen der sapeurs. De menschenzee golfde voort als een dreigende eindelooze branding. Er steeg muziek uit die massa op, nog heviger bruiste de geestdrift, noch hooger en rooder steeg de vlam der vaderlandsliefde en vrijheid uit de zielen dezer krrjgeis op. De tonen uit de klaroenen en posaunes der muziekkorpsen galmden met het krijgslied de Marseillaise en het Ca-Ira! langs de heuvels van Jemappe. En nu deze wonderbaarlijke worsteling. Als een zee, die de dijken doorbreekt, schrijft een Fransch auteur, die' van den slag bij Jemappe een treffend tafereel ophangt; als eene zee schoof het schuimende Frankrijk zijn menschenvloed vooruit tot een bestorming van deze hoogten, alles verbrekende, redoutes, schansen, palissaden met zijne steeds hooger rijzende golven wegspoelende. Eene overstrooming in een orkaan, dat was de slag van Jemappe. r t ' ! Alleen kanonnen en bajonetten werden gebruikt. Uit de verte vernietigde de artillerie de Oostenrijksche verdedigingswerken; toen vielen met het blanke wapen de vrijwilligers, gardes en burgers, de arbeiders van gisteren, op de stukken geschut aan, sabelden de artilleristen neder, dreven de carrés der infanterie uiteen en hielden de escadrons cavalerie tegen. De oude keizerlijke legerbenden werden vernietigd en verstrooid door deze nuchtere helden, van wie velen nog de kiel van den boer of den werkman droegen, en die voor de eerste maal het geweer hanteerden. Het was middag. De keizerlijke dragonders maakten een prachtige charge. Onverschrokken den dood voor oogen, het geweer richtende, lieten zij de ruiters nader komen, schoten a bout portant, wierpen zich met de bajonet voort en dreven deze cavalerie uiteen. De huzaren van Dumouriez voltooiden de nederlaag, alles verjagende tot aan Mons. Onder het zingen van de Marseillaise en het Qa-ira werden de laatste versterkingen der Oostenrijkers door de Parijsche bataljons genomen. De linietroepen van het 13e regiment, waar Lefebvre als een woedende vocht, droegen eveneens 'bij tot deze beslissende overwinning, die Frankrijk voor den inval behoedde, België bevrijdde, de oude Duitsche legers vernietigde en aan de Republiek den doop van den roem gaf. * * * Wij zullen met den lezer weder eens trachten om uit te vorschen, waar onze heldin, Catherine Lefebvre, deze zoo waardige cantine-houdster van het 13e gebleven is. Wij vinden haar niet dadelijk en zullen in onze verbeelding eens al die uitrustende en van de worsteling afgematte krijgerstroepjes eens langs wandelen. Wij komen dan ergens bij een tent langs een troepje jagers, voegen ons bij hen en luisteren. Terwijl men elkander over zijn ervaringen van het slagveld onderhield, hooren wij een rijzig militair, flink en krijgshaftig uitziend als een krijgsgod, aan eenige makkers de vraag richten, of zij ook al gehoord hadden van dat kind dat zij bij de bestorming van het kasteel Lowendaal hadden gevonden? De soldaat werd daarna met een kruisvuur van vragen bestormd, doch uit zijn antwoord bleek alleen zooveel dat hij met een paar kameraden het kasteel was binnengedrongen en daar den kleinen Henriot ergens in een kelder ingesloten hadden gevonden. Het was juist op het moment dat Leonard dit kind op het kasteel had gebiacht en het nu, uit vrees voor den oorlog, op het kasteel -zelf, in een kelder had gesloten om het waarschijnlijk later te kunnen terughalen of om_ Catherine te beletten het trachten terug te krijgen. Toen hij nu door de soldaten verrast werd, vluchtte hij, doch zij durfden hem niet vervolgen uit vrees dat "hij een paar kruitvaten, die de Oostenirjkeis hadden achtergelaten in de lucht zou laten vliegen en zij trokken mede terug. Dit verhaal werd door Catherine afgeluisterd, want zij was ineens bij de overige toehoorders aangekomen. Haar eerste poging was nu om te trachten eenige soldaten naar het kasteel mede te krijgen om den kleiném Henriot te redden. Het volgende onaangename tooneel ontspon zich toen tusschen de heldhaftige marketentster en de soldaten die zij gevraagd had haar naar het kasteel te vergezellen om den kleinen Henriot te redden. Doch toen de soldaten weigerden zeide zij hen: .»Vrienden," riep Catherine, „onder u zal het toch wel niet aan moedige lieden ontbreken. Wie wil met mij gaan zoeken onder de ruïnes van het kasteel, misschien is de arme kleine nog in leven! Neen, allen tegelijk moogt gij niet spreken," zeide de marketentster, die zTch ergerde over het stilzwijgen. „Wij zijn nog zoo moede," zeide een der soldaten. „De soep is nog niet eens gebruikt," zeide een ander. „Morgen moet men bijeen zijn, om Mons binnen te trekken," meende een derde. En hij, die het avontuur verteld had, bromde: „In het vervloekte kasteel kan men misschien nog een paar schoten oploopen of met een paar kruitvaten in de lucht vliegen. Zulk een kind is het niet waard, dat men daarvoor zijn leven waagt." „Dan ga ik," zeide Catherine, „en wel alleen, want Lefebvre heeft bij de voorhoede dienst en gijlieden zijt te laf om mij te volgen. Ik heb zijn moeder beloofd haar het kind terug te geven. Mijn belofte zal ik houden. Drinkt, eet en slaapt goed, mijne kinderen! Goeden avond " „Burgeres Lefebvre, als u het goed vindt, dan ga ik met u," zeide de knappe sergeant. „Met zijn tweeën heeft men meer moed." „Zeg met zijn drieën," sprak eene schuchtere stem, en de lange La Violette verscheen. Zijn sabel had geen scheede meer, zijn uniform was door sabelhouwen gekorven. Op zijn hoofd zat de helm van een kapitein der keizerlijke dragonders. „Gaat gij met ons, La Violette? Dat is braaf, mijn jongen ! Gij weet, er is sprake van onzen kleinen Henriot, want hij is het zeker, dien de ellendige Leonard in het kasteel verlaten heeft." „Er is sprake van u, madame Lefebvre. U weet, dat ik u niet alleen over de slagvelden wil laten gaan." Op het oogenblik, dat zij zich op weg wilden begeven, kwam eene donkere gestalte voor hen oprijzen. Catherine maakte eene beweging van verrassing. „Hoe, U, majoor Marcel?" vroeg zij met verbazing. „Hij gaat met ons mede," zeide Renée. „Zult gij niet een dokter noodig hebben? Misschien is het kind stervend," zeide Marcel. En met hun vieren drongen zij in het nachtelijk duister tusschen de dooden, de overblijfselen van het geschut en gebroken wapenen door, welke de hellingen van Jemappe bedekten. Onder de ruïnes van het kasteel Lowendaal vond Catherine den kleinen Henriot, in zwijm, maar slechts licht gekneusd. Marcel bracht hem tot bewustzijn en de kleine knaap werd naar het kamp teruggebracht en door het 13e regiment als regimentskind aangenomen. VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Catherine Lefèbre wordt eene groote dame. Er zijn sedert den dag dat Catherine Lefebvre als marketentster den slag van Jemappes medemaakte, en haar man als kapitein in hetzelfde regiment diende, heel wat stormen over het Fransche volk heengegaan. Ook Catherine en haar man hebben zich krachtig geweerd, en de oorlogskansen waren den man zoowel als zijne dappere vrouw gunstig geweest. De lezer zal zich ongetwijfeld nog duidelijk herinneren, op welke wijze generaal Bonaparte door zijn verbluffenden staatsgreep tot Consul van Frankrijk verheven werd. Men herinnert zich ook wel, wat verschillende plannen hij met zijn generaals smeedde, om den staatsgreep te doen gelukken. Hij had een schitterende en dappere staf om zich geschaard; ook rechtsgeleerden, enz. Wij hebben beschreven hoe den 18den Brumaire (9 November 1799) 's morgens vroeg alle generaals en hoofdofficieren door Bonaparte waren saamgeroepen. Zij waren bijeen in zijn hotel Rue de la Histoire, onder het voorwendsel van eene te passeeren revue. Er waren de zes adjudanten van de nationale garde en generaal Bernadotte. Eén generaal ontbrak en Bonaparte zeide tot Marmont: „Waar is Lefebvre toch? Zou hij niet met ons zijn?" Op ,hetzelfde oogenblik diende men generaal Lefebvre aan. Hij had zijne carrière gemaakt, de man van Sans-Gène. De voormalige garde-frangaise, de luitenant der militie, de kapitein van Verdun in het Noorderleger, was generaal geworden, kommandant van de 17de militaire divisie, dat wil .zeggen, gouverneur van Parijs. Aan kapitein bij het 13de regiment infanterie te Jemappe was hij bataljons-chef geworden, kommandant van eene halve brigade, vervolgens brigade-generaal bij het Moezel-leger, onder de bevelen van zijn vriend Hoche. Den lOen Januari 1794 was hij bevorderd tot divisiegeneraal, en voerde hij het bevel over het onsterfelijke hambre-en-Maas-leger bij den dood van Hoche. Te Fleurus en te Altenkirchen had hij zich als een held gedragen. Na aan het hoofd gestaan te hebben van het Donau-leger, was hij candidaat geweest voor het Directoire, maar hij weid niet gekozen om zijne ultra-republikeinsche gevoelens en omdat hij militair was. Geroepen tot het opperkommando van het leger van Parijs, was Lefebvre misschien de generaal, wiens medewerking het meest onmisbaar was voor het welslagen van Bonaparte's plannnen. Hij was niet bekend met de voornemens van den toekomstigen meester van Frankrijk. Toen hij te middernacht vernam, dat er bewegingen van troepen plaats hadden, was hij te paard gestegen en had hij de stad doorkruist. Verwondert te zien, dat zonder zijn bevel de cavalerie gereed was om zich op weg te begeven naar een onbekende bestemming, had hij den kommandant Sebastiani streng ondervraagd. Deze had hem naar Bonaparte verwezen, Lefebvre kwam dus slecht gemutst bij den generaal. Bonaparte, hem ziende, liep hem met open armen tegemoet. „Wel, wel, mijn beste Lefebvre," riep hij op famiïiaren toon, „hoe gaat het. En hoe maakt het uwe vrouw de goede Catherine? Altijd nog het hart in den mond en slagvaardig om te antwoorden. Madame Bonaparte beklaagt er zich over haar zoo weinig te zien." „Mijne vrouw maakt het zeer goed, dank u, generaal," zeide Lefebvre koel, „maar op het oogenblik is er geen sprake van haar." ■ Bonaparte viel hem in de rede. „Wel, Lefebvre, mijn waarde kameraad, zoudt gij een der steunpilaren van de Republiek, haar willen laten omkomen onder de handen van deze advocaten? Hier is de sabel, die ik droeg bij de Pyramiden, ik geef haar u als een bewijs van mijn achting en mijn vertrouwen." En hij reikte Lefebvre een prachtige sabel, met een gevest versierd met edelgesteenten, het zwaard van Murad Bey. „Gij hebt gelijk," zeide Lefebvre, die eensklaps gekalmeerd was. „laten wij de advocaten in het water werpen. En hij gordde de sabel der Pyramiden aan. Het gelukken van den 18en Brumaire, den staatsgreep naar het consulaat van Bonaparte, was dus ook voor een niet gering aandeel te danken aan de onverschrokkenheid en het veldheerstalent van den man van Madame Sans-Gêne, de beminnelijke en moedige marketentster van het 13de regiment. Op den avond van dien beslissenden dag, die nog eens eene verandering bracht in Frankrijks lot, zeide Lefebvre, Catherine omhelzende en haar het geschenk van Bonaparte toonende: „Kijk eens, vrouw, dat is een Turksche sabel, die deugt slechts voor de parade of om de advocaten ermede op den rug te kloppen. Wij zullen haar in de scheede laten, zij zal ons alleen de vriendschap van generaal Bonaparte herinneren, een parvenu, zooals wij, Catherine." „Zult gq u niet van die mooie sabel bedienen?' vroeg Sans-Gêne. „Neen. Om het vaderland te verdedigen, om in te hakken op de Oostenrijkers, de Engelschen, de Pruisen, overal waar Bonaparte ons zal heenvoeren, heb ik de mijne, vrouw, mijn sabel van Sambre-en-Maas, en die is voldoende." En generaal Lefebvre, zijn goede vrouw aan het hart trekkende, die hij nog evenzeer liefhad als op den lOden Augustus, drukte op hare forsche wangen een langen kus, oprecht gemeend en rein als zijn soldatensabel. ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Verlegging der residentie van de Consuls naar deTuillerien. De eerste Consul kende te zeer het gewicht van vormen en uitwendige omstandigheden, waaronder zich het gezag vertoont om zijn bestuur niet met alles te omringen, wat zijn glans in de oogen van het volk kon verhoogen. Het paleis van Luxemburg was de verblijfplaats van een zwak gezag geweest, hetwelk later onder den last van den openbaren tegenzin was bezweken, dien de voortduring der regeeringloosheid veroorzaakt had. Dit was reden genoeg, dat Bonaparte zich in zulk eene verblijfplaats niet op zijn gemak bevond. De Consul behoefde voortaan het paleis der koningen, de Tuileriën, omdat hij inderdaad hun gezag uitoefende. Nadat de Consul eenmaal het besluit genomen had, werd zijn intrek in het nieuwe verblijf, op den 19n Januari 1800 bepaald; toen deze dag verscheen, zeide hij aan zijnen secretaris: „Heden zullen wij dus in de Tuileriën slapen. Ik moet mij in grooten optocht daarheen begeven; dit valt mij lastig, maar men moet tot de oogen spreken, want dit doet eene goede uitwerking op het volk. Het uitvoerend bewind was te eenvoudig en genoot daarom geene achting. Bij het leger is eenvoudigheid op hare plaats, doch in eene groote stad, in een paleis moet het hoofd der regeering door alle mogelijke middelen trachten de blikken op zich te vestigen." Juist te een ure verliet Bonaparte het paleis van Luxemburg, met een meer indrukwekkenden dan luisterrijken stoet, waarvan de schoone houding der troepen de voornaamste pracht uitmaakte. Elk korps was met zijn muziek aan het hoofd; de generaals en hunne staven waren te paard, en het volk drong zich in menigte op hun weg, om de helden van zoovele veldslagen, de bloem der krijgslieden, wier namen door hun onsterfelijke veldtochten der omwenteling aan een ieder zoo gemeenzaam geworden waren, te zien en te bewonderen. Onder allen zocht het echter bijzonder hem, die op dien dag zich enkel door zijn gezag boven allen vei hief, omdat hij hen steeds door zijn genie en zijne dienst^Tovertroffen had: den man, die den geheelen krijgsroem van dien tijd in zich vereenigde en aan wiens geluk Frankrijk met fierheid zijn eigen lot verbond. Alle blikken waren op den eersten Consul gevestigd, wiens rijtuig met zes witte paarden bespannen was, door de Duitsche keizer na het verdrag van Campo Formio ten geschenke gegeven. Cambacères en Lebrun, die in het voorste gedeelte van het rijtuig zaten, schenen niet anders dan de kamerheeren van hun ambtgenoot. De stoet ging door een groot gedeelte van Parijs, terwijl de tegenwoordigheid van Bonaparte overal de levendigste geestdrift verwekte, ,,welke destijds," zooals Bourienne zegt, „niet door de politie behoefde gelast te worden." Nadat de eerste Consul op de binnenplaats van het kasteel was aangekomen, hield hij, lijdende tusschen Murat en Lannes, eene wapenschouwing. Toen de 96e, de 43e en 30e halve brigades voorbij hem defileerden, nam hij den hoed af en boog zich uit achting voor hun door vijandelijke kogels verscheurde en door kruitdamp zwart gewordene vaandels. Na den afloop der wapenschouwing nam hij zonder eenige praal bezit van het oude koninklijke verblijf. Om echter de verdenking eener al te spoedige herstelling van het Koningschap voor te komen, verlangde hij dat de koninklijke zetel alleen onder den naam van Gouvernements paleis de zijne zou worden, en ten einde het gevoelen der Republikeinen zoo veel doenlijk te sparen, nam hij in zijne nieuwe verblijfplaats een aantal afbeeldingen en standbeelden mede van de groote mannen der oudheid, wier aandeelen den vrienden der vrijheid dierbaar bleef. David werd onder anderen belast om zijn Junius Brutus in eene der galerijen van de nieuwe woning der Consuls te plaatsen. Men zette er tegelijkertijd een fraai borstbeeld van den jongen Brutus, hetwelk uit Italië overgebracht was. Alle deze voorzorgen toonden aan dat de eerste Consul, ondanks zijne onmiskenbare overhelling tot de Monarchie, een diep gevoel had van zijne revolutionaire afkomst en standpunt. Dit gevoel beheerschte hem nog voortdurend, en toen hij zich later er aan scheen te onttrekken, bewaarde het volk het in zijn plaats; want, even als Napoleons moeder zich, door de ruwe en strenge vormen van haar zoon, niet misleiden liet omtrent zijn natuurlijke goedhartigheid, en altijd bleef zeggen: „De keizer heeft gemakkelijk doen, hij is goed;" zoo zeide ook het volk in Frankrijk met halsstarrigheid en ingeschapen gevoel, zelfs op het tijdstip toen de Consul en Keizer, de wapenschilden en den troon wederom trachtte te herstellen: „Bonaparte heeft goed spreken; hij is democraat." Eene gebeurtenis, welke de republikeinen van Amerika in rouw dompelde, verschafte den eersten Consul weldra eene nieuwe gelegenheid om openbaar te doen blijken dat hij zich, in spijt van zijne snelle komst tot het hoogste gezag, voortdurend als het opperhoofd eener republiek en als zoodanig door eene onveranderlijke gehechtheid aan het lot van alle vrije volken verbonclen beschouwde. „Washington is niet meer!" luidde eene dagorder aan alle troepen der Republiek. „Deze groote man heeft tegen de dwingelanden gestreden, en de vrgheid van zijn vaderland bevestigd. Zijn aandenken zal het Fransche volk steeds dierbaar blijven, zoo als allen vrijen mannen in beide werelddeelen, en bijzonder den Franschen soldaten, die evenals hij en de Amerikaansche soldaten, voor de vrijheid en gelijkheid vechten." „De eerste Consul beveelt derhalve dat alle vaandels en standaarden der Republiek, gedurende twaalf dagen, met zwarte floers omhangen zullen zijn." Op denzelfden dag, verkondigden de Consuls den afloop der uitgebrachte stemmen over de nieuwe staatsregeling. ^ an drie millioenen twaalf duizend vijf honderd negen en ze.--tig stemmenden, hadden vijftien honderd twee en zestig de staatsregeling verworpen, drie millioenen elf duizend zeven honderd haar aangenomen. Middelerwijl had de regeering berichten van het leger van Egypte ontvangen. Zij waren aan het uitvoerend bewind gelicht, Kleber spaarde er Bonaparte geenszins in, en beschuldigde hem veel meer van het leger in behoefte en gebrek te hebben verlaten. De eerste Consul, die deze brieven opende, schatte zich gelukkig dat deze in zijne handen waren gevallen. Hij beantwoordde Kleber plechtig als een man, die zich weet te beheerschen en daardoor te bewijzen hoe waardig hij was anderen te gebieden. Zijn antwoord was eene aan het leger van het Oosten gerichte proclamatie, welke ontegenzeggelijk op eene bewonderenswaardige wijze gesteld was, om den inhoud der kortelings uit Egypte ingekomene berichten te verbergen. Zij luidde als volgt: „Soldaten-" »De ^onsuls der Republiek houden zich veelvuldig bezig met het leger van het Oosten." „Frankrijk erkent den volledigen invloed uwer veroveringen op de herstelling van zijnen handel en op de beschaving der wereld. Geheel Europa vestigt zijne aandacht op u, en ik ben dikwijls in gedachten bij u." „In welken toestand de wisselvalligheden van den oorlog u ook mogen verplaatsen, blijft de soldaten van Rivoli en Aboukir, en gij zult onoverwinnelijk zijn. „Schenkt Kleber dat grenslooze vertrouwen, hetwelk gij in mij steldet; hij verdient het." „Soldaten' gedenkt den dag, op welken gij, zegepralende wederom den gewijden grond van het vaderland betreden zult; het zal een dag van roem voor de geheele natie zijn- De binnenlandsche vrede in de Republiek hield ondertusschen den eersten Consul niet uitsluitend bezig; hij dacht evenzeer aan den uitwendigen vrede, waardoor hij de weldaden, welke zijne opklimming tot het hoogste gezag reeds hadden gekenmerkt, trachtte volledig te maken. Daartoe liet hij door Talleyrand onderhandelingen openeiï met het kabinet van St. James en richtte op den 26n December 1799, dus in de eerste dagen na zijne aanvaarding van h.et consulaat gezamenlijk met Cambacères en Lebrun, het onderstaande schrijven aan den koning van Engeland: Bonaparte, eerste consul der Republiek, aan Zijne Majesteit den Koning van GIroot-Brittannie bn Ierland. „Door de stem van het Fransche volk tot den hoogsten staatspost der Republiek geroepen, acht ik het doelmatig bij het aanvaarden mijner waardigheid uwer Majesteit rechtstreeks daarvan kennis te geven." „Zal de oorlog, welke sedert acht jaren een werelddeel verwoest, eeuwig duren? Zou er wezenlijk geen middel voorhanden zijn om elkander te verstaan?" „Hoe kunnen de twee verlichtste natiën van Europa, die beide machtiger en sterker zijn dan hare veiligheid en onafhankelijkheid vorderen, aan de denkbeelden eener ijdele grootheid het belang van den handel, de inwendige welvaart en het geluk der huisgezinnen opofferen? Hoe gevoelen zij niet dat de vrede de eerste behoefte evenals de hoogste roem is." „Deze gevoelens kunnen niet vreemd aan het hart van uwe Majesteit zijn, die over een vrij volk regeert met het eenige doel om het gelukkig te maken." „Lwe Majesteit zal in deze opening niets anders ontwaren dan mijnen oprechten wensch om ten tweede male krachtdadig tot het verkrijgen van eenen algemeenen vrede mede te werken, door middel van eenen dadelrjken stap, op vertrouwen gegrond en ontdaan van die vormen, welke misschien noodwendig zijn om de afhankelgkheid van zwakke Staten te bewimpelen, maar bij de sterke enkel de zucht verraden om zich onderling te misleiden." „Frankrijk en Engeland kunnen door het misbruiken hunner krachten nog langen tijd die uitputting verdragen, tot ongeluk van alle volken; maar ik durf zeggen, dat het lot van alle beschaafde natiën van het einde eens oorlogs afhangt, welke de geheele wereld treft." • „Bonaparte." Dit was geene ijdele vertooning van gematigdheid. Indien Bonaparte de voortzetting van den krijg gewenscht had, zou hem niets tot dezen dringenden stap bij den kaning van Engeland genoodzaakt hebben. Buiten twijfel achtte hij den vrede nuttig voor zijne regeering, doch ook in het belang van Frankrijk en de Europeesche beschaving was hem boven alles daaraan gelegen om zijne regeering te doen bevestigen en achten. En hoe waardig en gepast spreekt hij van zijne minachting voor de diplomatische vormen! In zulk eene taal herkent men het kind der democratie. De oude Monarch weigerde daarom ook aan de nieuwigheid toe te geven, welke het opperhoofd der Republiek beproefd had in de diplomatische betrekkingen in te voeren, liet door Lord Grenville antwoorden dat de door den eersten Consul aangeknoopte onmiddellijke briefwisseling hem niet behaagde en belastte dezen Minister met het opstellen eener nota, vol beschuldigingen tegen Frankrijk. Bonaparte begreep, dat om dezen halsstarrigen vijand van Frankrijks wedergeboorte tot den vrede te dwingen, iets anders vereischt werd dan een beroep op zijn verstand en zijne edelmoedigheid. Maar hij wilde geene twee zulke machtige tegenstrevers als de Hoven van Londen en Weenen te gelijk op den hals hebben, en om derhalve den eenen of anderen van het verbond tegen Frankrijk af te trekken, deed hij openingen aan beiden. Zijne pogingen werden nochtans van alle kanten afgewezen. De weerzin, welke de buit-enlandsche hoven sedert het begin der omwenteling tegen het Fransche volk opgevat hadden, was te hevig om voor iets anders dan voor het overwicht der zegepraal en der noodzakelijkheid te wijken. Toussaint Louverture, de Zwarte Napoleon van St. Domingo, met z\jn Secretarissen. ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. I)e beroemde slag bij Marengo. Intusschen had het hof van Weenen, na dat het weder van de verslagenheid bekomen was, waarin zijn talrijke nederlagen, gedurende de gedenkwaardige veldtochten van Italië, dit hof gedompeld hadden, andermaal aan zijn ingewortelden haat tegen de Fransche Republiek toegegeven, en zich met de vijandige staatkunde van het Fngelsche kabinet verbindende, alle vredesvoorstellen van Bonaparte afgewezen. In deze gesteldheid van zaken bepaalde de eerste Consul aanvankelijk de samenstelling van een 1 eserve-leger van zestig duizend man bij Dyon, waarvan hij het opperbevel aan Berthier opdroeg, die als Minister van oorlog door Carnot vervangen werd. Hij draalde echter niet lang om zich zeiven aan het hoofd van dit leger te stellen, en vormde daaruit weldra een nieuw leger van Italië. Hij verliet Parijs den 6en Mei, kwam den 15en aan den voet van den grooten St. Bernard aan, en bewerkstelligde den overtocht in drie dagen. Den 18en schreef Bonaparte uit zijn hoofdkwartier te Martigny, aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, om hem aan te kondigen dat deze moeielijke overtocht volbracht was, en dat het geheele leger na den 21en op Italiaanschen bodem zou staan. (13) „Burger Minister," schreef hij, „ik sta aan den voet der groote Alpen, midden in het Walliserland. „De overgang van den grooten St. Bernhard heeft vele hinderpalen opgeleverd, die nochtans alle te boven gekomen zijn met dien heldenmoed, welke de Fransche troepen, in alle omstandigheden, onderscheidt. Een derde-deel der artillerie bevindt zich reeds in Italië; het voetvolk daalt met kracht in -dit land af. Berthier is in Piemont, en binnen drie dagen zal alles voorbij zijn.' Alles gebeurde inderdaad, zoo als de eerste Consul het voorzien had, met orde en snelheid. Nadat het leger, als het ware in het voorbijgaan, de stad Aosta vermeesterd had, zag het zich door het fort Baid opgehouden, hetwelk men, wegens zijn ligging op eene steile rots, voor oninneembaar hield, en een diepe vallei afsloot, door welke men heentrekken moest. Ow deze hinderpaal te overwinnen, werd, buiten het bereik van een kanonschot, een pad in de rots gehouwen, hetwelk tot doorgang der infanterie en cavallerie diende. De raderen dei wagens en kanonnen werden, in de duisternis van den nacht, met stroo omwonden, en zoo geraakte men voorbij het fort door het stadje Bard, onder het vuur eener batterij van twee en twintig vuurmonden, welker op goed geluk afgeschoten kogels, aan de republikeinsche soldaten slechts weinig nadeel toebrachten. In de eerste dagen van Juni kwam het hoofdkwartier naar Milaan, van waar Bonaparte, na bij een decreet de herstelling der Cisalpijnsche Republiek bepaald te hebben, de volgende proclamatie aan het leger uitvaardigde: „Soldaten!" „Een van onze departementen bevond zich in de macht des vijands; ontsteltenis heerschte in het geheele noorden van Frankrijk; het grootste gedeelte van het Ligurische grondgebied, van den getrouwsten vriend der Republiek was met geweld ingenomen." „De Cisalpijnsche Republiek, gedurende den vorigen veldtocht vernietigd, was de speelbal eener bespottelijke leenroerige regeering geworden. Soldaten! gij begeeft u op marsch, en reeds in het Fransche grondgebied bevrijd; reeds zijn in ons vaderland vreugde en hoop in de plaats van ontsteltenis en vrees getreden." , fan het volk van Genua de vrijheid en onaf¬ hankelijkheid terug geven; het zal voor altijd van zijne eeuwige vijanden verlost worden." „Gij zijt in de hoofdstad der Cisalpijnsche Republiek; de verschrikte vijand tracht nu alleen nog zijne grenzen wederom te bereiken. Gij hebt hem zijne hospitalen, zijne magazijnen, zijne reserve-parken ontnomen." „Het eerste bedrijf van den veldtocht is geëindigd; milli- verneemt" 6n ° 660611 *** dien gtj dageI«ks „Maar zal men het Fransche grondgebied ongestraft geschonden hebben? Zult gij het leger, hetwelk ontrustfng onder uwe gezinnen te weeg gebracht heeft, naar zijn opnemen 6." terugkee^n? Neen! gij zult de wapenen zün^rT/' ghT °P™rSCh °m hGt te vervolgen; belemmert ? 0l? ' on^rukt het de lauweren, waarmede het zich versierd heeft, en leert daardoor aan de wereld dat de vloek 0p de onzinnigen kleeft, die het wagen het grondgebied van het groote volk te schenden." p ''Pe,Ult,k°mSt 0Dzer Pogingen zal zijn: vlekkelooze roem en bestendige vrede." Vlekkeloozen roem had het Fransche leger en zijn aanvoerder .sedert lang verworven, doch het viel hun moeilijker om een vaste vrede te verkrijgen. Intusschen was een dier beslissende veldslagen op handen, welke zelfs de halsstarrigsfce vijanden noodzaken om hun haat, ten minste voor het oogenblik te smoren. Den 9en Juni ging Bonaparte over de Po en sloeg de keizerlijke troepen bij Montebello, waar een zijner onderbevelhebbers, generaal Lannes, zijn naam beroemd maakte. Den 14en bereikte hij de keizerlijke troepen andermaal in de vlakten van Marengo en behaalde eene dier groote overwinningen, welke de republikemsche wapenen verheerlijkt hebben. Wii zullen den lezer eenige kleine uittreksels geven va het beroemde verslag, hetwelk Napoleon zelf daarvan aan züii regeering zond: Vier malen gedurende den slag trokken wij terug, en vier malen drongen wij wederom vooruit. Meer dan zestig kanonnen .zijn van beide kanten op verschillende punten en onderscheidene uren genomen en wederom veroveld Se" worden. Meer dan twaalf kavallerie-aanvallen hebben met afwisselend gevolg plaats gehad." Het was drie uren na den middag. Tien duizend man omringden onzen rechtervleugel in de schoone vlakten van San Giuliano en waren door eene linie kavallerie en vee artillerie ondersteund. De grenadiers der garde van de Consuls stonden in het midden dezer onmetelijke vlakte als eene verschansing van graniet. Niets kon hen kavallerie, infanterie, artillerie, alles was tegen dit bataljon gericht, doch te vergeefs. Toen .zag men waarlqk wat een handvol moedige menschen vermag." De vijandelijke kavallerie voerde toen eene snelle beweging tegen onzen linkervleugel uit, welke reeds in wanorde geraakt was en deze beweging bespoedigde zrjn terug- t0C De vijand rukte voorwaarts langs de geheele linie en onderhield een schrootvuur uit meer dan honder vuur- „Doch reeds beging- de vijand misslagen, welke zijne nederlaag deden vooruitzien. Hij breidde zijn vleugels te ver uit. „De tegenwoordigheid van den eersten Consul wekte wederom den moed der troepen op." „Kinderen," riep hij hun toe, „herinnert u dat ik gewoon ben op het slagveld te-overnachten." „Onder het geroep van: Leve de Republiek! Leve de eerste Consul! begon Dessaix met den stormpas eenen aanval uit het centrum. In een oogenblik was de vijand overhoop geworpen. De generaal Kellerman, die met zijne brigade zware kavallerie gedurende den geheelen dag de rugwaartsche beweging van onzen linkervleugel beschermd had, eed een aanval met zoodanige kracht en dermate op en rechten tijd, dat zes duizend grenadiers, benevens de generaal Zach, chef van den algemeenen staf, gevangen genomen werden en verschillende vijandelijke generaals sneuHet geheele leger volgde deze beweging; de rechtër vleugel van den vijand was afgesneden en ontsteltenis en schrik verspreidden zich in zijne gelederen." „Wij hebben vijftien vanen veroverd, veertig kanonnen meerT" 60 a™ ^ aCht duizend gingenen gemaakt; meer dan zes duizend vijanden zijn op het slagveld gebleven." „Het 9e lichte regiment heeft zich den bijnaam van „het onvergelijkelijke" verworven. De zware kavallerie en het n6 reg™ent dragonders hebben zich met roem overladen Ons verlies is ook aanmerkelijk; wij hebben zeshonderd oden, vijftienhonderd gekwetsten en negenhonderd gevangenen verloren."- wond " g6neraalS ChamPaux' Marmont en Boudet zijn verben opperbevelhebber Berthier werden zijne kleederen van kogels doorboord, terwijl onderscheidenen zijner adjudanten paarden onder het lijf werden doodgeschoten. Doch een verlies, hetwelk door het leger en niet minder door de geheele Republiek diep gevoeld zal worden, sluit ons hart voor alle vreugde. Dessaix is in het begin van den doo zijne divisie bewerkstelligden aanval door-eent kogel g troffen geworden; hij stierf dadel# en had slechts den tijd om tot den jongen Lebrun, die> br, hem was, te^zegge^ Ga en meld den eersten Consul, dat ik met het leedwezen 'sterf van niet genoeg gedaan te hebben, om m aandenken bü de nakomelingschap voort te leven. _ Den generaal Dessaix waren, gedurende ^n cr^gS 0Jd baan rier paarden onder het lijf gedood en h,j tóf had drie wonden bekomen. Eerst sedert drie dagen was h„ m het hoofdkwartier aangekomen; hij reikhalsde „aar den striid en had den avond te voren meermalen tot zijne ad]u danten gezegd: „Het is reeds lang st ik niet m Europa eestreden heb; de kogels kennen mij niet meer, er za on heden iets gebeuren. Toen men in het midden van het hevigste vuur den eersten Consul den dood van Dessaix ^ i , oiioon r!p7,fi woorden: „Waarom berichtte, ontsnapten—"T r(J fflet den is het mi] niet vergunu ^ ' , worden. naar Milaan vervoera, om aiucw - De slag van Marengo verschafte aan Frankrijk iem°n J' fde. De eerste Consul bleef slechte korten # ïn Tt.alië. Te Milaan ontving hem het volk me g • > en zelfs de priesters namen deel aan de algemeene vieuëuC. Napoleon en zun God. In Milaan sprak Napoleon den ffunstif over den katholieken godsdienst. Dit is hier üe plaats °on. even een blik te slaan op qB godsd.onst.ge be- grippen, die bij zulk een wonderbaarlijk genie zeer belangrijk (zijn. Hoezeer hij ten opzichte van godsdienstige aangelegenheden schijnbaar onverschillig was, zooals zijn gedrag te Caïro bewezen heeft, was hij toch niets minder dan ongodsdienstig. „Mijne rede," zeide hij, „brengt bij mij een ongeloof in vele zaken te weeg; doch de indrukken mijner kindsche jaren en de ingevingen mijner vroegste jeugd slingeren mij in de twijfeling terug." Vóór alles beheerschte hem echter het denkbeeld van de staatkundige noodzakelijkheid der Godsdienst. Het Memoriaal van St. Helena, de gedenkschriften van Napoleon, de doctor O'Meira, Pelet de la Lozère en Thibaudeau, bevestigen zulks gelijkelijk. „Ik ontwaar," zeide hij, „in de Godsdienst geenszins het geheimenis der menschwording, maar wel dat der maatschappelijke orde. Zij verbindt aan den Hemel dat denkbeeld van gelijkheid, hetwelk de armen belet de rijken te vermoorden. Er hebben nooit republieken, noch democratiën, noch welke staat ook, zonder Godsdienst, zonder geestelijken bestaan." ' Aan deze wijze van beschouwing der Godsdienst moet voornamelijk worden toegeschreven de welwillendheid, waarmede Bonaparte de geestelijken van Milaan ontving, en de toespraak, waarvan wij de belangrijkste plaatsen hebben medegedeeld. Terugkeer naar Parijb. Overigens haastte zich de eerste Consul naar Frankrijk terug te keeren, na Italië binnen weinige dagen heroverd, eene consulta tot reorganisatie der Cisalpijnsche Republiek benoemd en de universiteit van Pavia hersteld te hebben. Den 26en Juni liet hij de stoffelijke overblijfsels van den generaal Dessaix op den St. Bernardsberg brengen, en gelastte dat op die plaats een gedenkteeken voor den jeugdigen held zou opgericht worden. Den 29en kwam hij te Lyon aan en kenmerkte er zijne korte aanwezigheid door eene daad van verzoening, welke hem de liefde dezer uitgestrekte en nijvere stad deed verwerven, waar zijn aandenken steeds in vereering gebleven is. De herstelling van het gebouw Bellecour werd bepaald en Bonaparte legde zelf daartoe den eersten steen. Den 3en Juli, dus in minder dan twee maanden na zijn vertrek van Parijs, keerde hij in zegepraal, onder het gejuich eener ontzaggelijke volksmenigte, in die hoofdstad terug. Zijne eerste -zorg was om de dapperheid zijner wapenbroeders te beloonen. Reeds bij de opening van den veldtocht, aan den voet van den St. Bernard, had hij den onverschrokken Latour d'Auvergne, die bestendig alle bevordering afwees, tot eersten grenadier der Fransche Republiek benoemd. Bij zijne terugkomst, na een zoo snellen, door eene schitterende overwinning bekroonden veldtocht, geloofde hij een groot aantal bevorderingen te moeten doen en eerediplomas uit te deelen. Ondertusschen dat de eerste Consul binnen weinige dagen het schoonste gedeelte van Italië heroverde, hadden Brune en Bernadotte, die het opperbevel over het leger van het westen voerden, de rust in Bretagne hersteld, terwijl voorts een vereenigingsfeest van alle Franschen was besloten geworden. Door eene beschikking van de Consuls werd de viering daarvan tot den 14n Juli uitgesteld, teneinde de natie de terugkeer der eendracht en de geboorte der vrijheid in een en hetzelfde feest zou samenvatten en opdat bij deze gewichtige plechtigheid niets zou ontbreken, bepaalde men op dien dag tevens het leggen van de eerste steenen der departementale kolommen en der nationale kolom, waarvan de eene in de hoofdplaats van elk departement, de andere op het plein van Vendóme, en alle gezamenlijk tot roem der voor het vaderland en de vrijheid gevallenen dapperen zouden opgericht worden. Het veld van Mars, — waar op den eersten verjaardag van de bestorming der Bastille, de afgevaardigden van alle nationale gardes van Frankrijk bijeengekomen waren, zag, na tien jaar burgerlijke onlusten en buitenlandsche oorlogen, de verdedigers der omwenteling opnieuw in zijn ruime vlakte vereenigd; ditmaal echter niet om te zweren te overwinnen of te sterven, maar om door de afgevaardigden van het leger plechtig te hooren getuigen, dat de eed der afgevaardigden van de nationale garde roemrijk vervuld was, en dat het jeugdige Frankrijk het oude Europa overwonnen had. De officieren, die door de beide legers van den Rijn en van Italië afgezonden waren, ontrolden inderdaad voor de Consuls de aan den vijand afgenomene vaandels en brachten dezen aan de regeering over als eene hulde aan het vaderland betoond, terwijl Bonaparte hun met schoone woorden toesprak. In zijn toespraak verdient één trek bijzonder opgemerkt te worden: Bonaparte, die genoodzaakt was zich zeiven in de schaduw te plaatsen bij de loftuitingen, welke hij aan de militaire bevelhebbers en aan het leger gaf, beijverde zich om juist die generaals op den voorgrond te stellen, welke het meest naijverige gevoelens te zijnen aanzien konden koesteren, en noemde Moreau en Massena vóór Berthier, zijn vertrouweling en vriend. Dit was wederom eene behendige wijze om alle verdenking van ijverzucht jegens deze uitstekende krijgslieden te benemen, en tevens te toonen dat hij in hen geenszins mededingers kon ontwaren, die gevreesd en vernederd moesten worden. Ziedaar de innerlijke hoogmoed van het genie, hetwelk er op gesteld is om zich te laten raden en doorzien onder de verplichte zedigheid van officieele taal, en nimmer beter het eigen gevoel van zijne meerderheid aan den dag legt, dan wanneer het zich uitsluitend schijnt bezig te houden met die van anderen te doen uitkomen. Deze schoone dag werd overigens met een gastmaal besloten, hetwelk de eerste Consul aan de hooge autoriteiten der Republiek gaf. ACHT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Hoe onze held ontkomt aan het gevaar eener samenzwering. De onderteekening der vredesonderhandelingen tusschen Fiankiijk en Oostenrijk volgde spoedig op de feestviering van 14 Juli. Eene maand later hield Bonaparte zich onledig met de oiganisatie van den Staatsraad en de benoeming zijner leden. Den 3n September sloot hij een vriendschaps- en handelsverdrag tusschen Frankrijk en de Vereenigde Staten, en den 26n derzelfde maand, wees hij, op de weigering van den Keizei om de vredesonderhandelingen te bekrachtigen, Luneville tot plaats van een nader congres aan, en zond generaal Clarke els vertegenwoordiger der Republiek derwaarts. Het feest van den ln Vendémiaire was niet minder prachtvol dan dat van den 14n Juli. Het werd door afgevaardigden van alle departementale autoriteiten bijgewoond. Men had denzelfden dag ook uitgekozen tot het leggen van den eersten steen voor het nationale gedenkteeken, hetwelk op het plein der overwinning zou geplaatst worden, ter nagedachtenis van Dessaix en Kleber, die beide op een dag omgekomen waren; deze te Marengo door een vijandelijken kogel; gene te Caïro door den dolk van een sluipmoordenaar. In weerwil van de pracht van de openbare staatsfeesten, en ondanks alle pogingen van den eersten Consul om de achterdochtige vrijheidsgezinden niet ongerust te maken over den aard zijner geheime oogmerken, toonden nochtans de wijze, waarop hij zich van het hoogste gezag had meester gemaakt en de voornemens, welke hij sedert aan den dag gelegd had, te veel zijn ongeduld om aan de republikeische instellingen een einde te maken, dan dat zich onder de zwaar verbitterde hoofden en volgelingen der republikeinsche partij niet sommige dweepers bevonden zouden hebben, welke in staat waren de vermoording van een man te beramen en uit te voeren, die in hunne oogen slechts een overweldiger en dwingeland was. De gewezene afgevaardigde Arena, de beeldhouwer Cerachi, Topino-Lebrun, leerling van David, en Damerville behoorden onder dit getal. Een ellendige, Harrel genaamd, maakte zich van hun haat tegen Bonaparte ten nutte en wist hen aan eene zamenzwering te doen deel nemen, waarvan hij de draden in handen der politie overgaf. De eerste Consul achtte zich echter ten opzichte van de bewerkers dezer samenzwering zoo veilig, dat hij niet schroomde de buitengewone voorstelling dei opera bij te wonen, waarin de saamgezworenen besloten hadden hem te overvallen. Yan de andere zijde begonnen de halsstarrige aanhangers der Bourbons, die zich een oogenblik gevleid hadden in Bonaparte een Monk aan te treffen, doch deze dwaze hoop niet langer vermochten te voeden, tegen hem samen te zweren. De kwaadwillige buitenlanders, de uitgewekenen en de chouans reikten elkander de hand en het helsche werktuig ontplofte. Het was de 3e Nivose; de eerste Consul reed naar den schouwburg, waar men voor de eerste maal het oratorium van Haydn, „de Schepping", uitvoerde. Hij werd door Lannes, Berthier en Lauriston begeleid. Toen zij de straat St. Nicaise doorkwamen, schrikten zij van de uitbarsting van een vaatje kruid, hetwelk op eene kar geplaatst was. Tien minuten later zou het met Bonaparte en zijn gevolg gedaan zijn geweest; doch gelukkig dreef de beschonken koetsier de paarden harder dan gewoonlijk, en deze grootere snelheid redde den man, wiens treurig einde aan het toekomstige ot van Frankrijk en van geheel Europa eene andere wending zou gegeven hebben. „Wij zijn ondermijnd!" riep de eerste Consul uit. Lannes en Berthier drongen er op aan dat men naar de Tuilenën terug zou rijden. „Neen, npen," zeide Bonaparte, „naar de opera!" Hij verscheen er inderdaad, plaatste zich vooraan in de loge fen toonde zulk een helder en rustig gelaat, alsof de volmaakste kalmte in zijne ziel eerschte. Dit was echter geenszins het geval. Nadat hij eenige minuten lang deze openbare vertooning van gerustheid gegeven had, werd hij door de hevigheid zijner inrukken voortgerukt, en ijlde huiswaarts naar de Tuileriën waar de meest invloed hebbende personen van dat tijdperk samenstroomden, om te vernemen wat er voorgevallen was en wat daaruit ontstaan zou. Nauwelijks was Bonaparte in hun midden opgetreden, of hij gaf zich aan de volle onstuimigheid van zijn karakter over, en zeide tot hen met eene krachtige stem: „Ziedaar het werk der Jacobijneni De Jacobgnen zijn het, die mij het leven hebben willen benemen . Geene adellijken, noch priesters, noch chouans zitten daarachter. Ik zal mij niet laten misleiden. Het zijn de moordenaars van September, booswichten met slijk overC e ' die m een openbaren opstand, in eene bestendige samenzwering verkeeren en in bataljon carré geschaard staan tegen alle regeeringen, welke elkander opgevolgd ®jn Het zijn kunstenaars, schilders met eene gloeiende verbeeldingskracht en een weinig meer beschaving dan het volk, waarop zij invloed uitoefenen. Het zijn de moordenaars van Versailles, de struikroovers van 31 Mei de samenzweerders van Prairial, de bewerkers van alle tégen L-egeeringen begane misdaden. Indien men hen niet kan kluisteren, moet men hen verpletteren; men behoort Frankrijk van dezen walgelijken droesem te zuiveren. Geen medelijden met zulke schurken!" Het was evenwel te bejammeren, dat die woorden tevens gevolgd werden door de terechtstelling der slachtoffers, welke de opruiende agent van politie aangewezen had, en van de deportatie van driehonderd burgers, die zich door 'hun vaderlandsgezindheid verdacht gemaakt hadden. De Minister van politie Fouché, die het goed maken moest dat hij den aanslag niet vooruitgezien had, toonde zich een der vlijtigsten bij die vervolging, en de maatregelen, die hij voorsloeg, verkregen gemakkelijk de goedkeuring van den eersten Consul, wiens argwaan tegen de republikeinen hij sedert lang aanwakkerde. Met een opzet, op geene wijze te rechtvaardigen, vergenoegde men zich niet onschuldigen in massa te vervolgen, maar men wilde hen tevens aan hoon en verachting prijsgeven. Dit dictatoriale rechtsbeleid ontmoette weinig tegenstanders; zoozeer was destijds de openbare meening vooi Bonaparte gestemd. Admiraal Fuguet beklaagde zich intusschen dat de openbare geest door geschriften bedorven werd, die den terugkeer tot de Monarchie predikten. Dit was eene zinspeling op het stuk, getiteld: „Vergelijking tusschen Cesar, Cromwel en Bonaparte", dat onder bescherming van den Minister van Binnenlandsche zaken in het licht gekomen was, en blijkbaar bestemd scheen om de denkwijze van het Fransche volk te toetsen ten aanzien der omwenteling, welke Bonaparte beraamde. NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Napoleon, de almachtige heerscher der rijken en staten, tegenover zijn God. De geschriften, bestemd om de gemoederen op eene nieuwe omwenteling in den r egeeringsvorm voor te bereiden, werden algemeen niet zoo gunstig opgenomen als men het mocht veronderstellen bij de volkstoegenegenheid, welke de eerste Consul genoot, en de minachting, waarin de republikeinschè begrippen en instellingen gezonken waren. Men hield derhalve den officieelen oorsprong dezer geschriften geheim. Intusschen gaf het helsche werktuig aanleiding tot het instellen van bijzondere rechtbanken, die gewichtige en snel werkende middelen werden van de onbeperkte macht, die de eerste Consul inderdaad uitoefende. Deze vreeselijke inrichting bracht in het Tribunaat en in den Senaat den moedigen tegenstand te weeg van verscheidene edele stemmen. Maai' de verdedigers der openbare vrijheid maakten de groote minderheid uit, en de wenschen van den eersten Consul werden zonder moeite in wettelijke beschikkingen herschapen. Naast deze maatregelen zag men echter eiken dag handelingen, die den stempel van een genie droegen, geroepen om den roem en de macht van Frankrijk tot een hoog standpunt te verheffen. Van alle kanten werden wegen en kanalen geopend; de schoone kunsten bekwamen nieuwen luister; de wetenschappelijke ontdekkingen werden aangemoedigd, terwijl handel en nijverheid tot hiertoe onbekende uitwegen insloegen. Den 17n Januari 1801 werd de herstelling der Afrikaansche maatschappij bevolen. Maar de geest van den eersten Consul zweefde van den Atlas naar de Alpen en droeg aan generaal Turreau het beheer op bij den aanleg van den fraaien weg over den Simplon. Den 9n Februari werd de vrede van het vasteland te Luneville geteekend, waarbij de geheele linker Rijnoever aan de Republiek ten deel viel. Bonaparte nam deze gele^ genheid waar, om het Engelsche kabinet te beschuldigen dat het de eenige hinderpaal van den algemeenen vrede was. Toen hij kort daarop de gelukwenschen van het wetgevend lichaam beantwoordde, liet hij daarin reeds het reusachtige denkbeeld der afsluiting van het vasteland doorzien. „Alle mogendheden van het vaste land," zeide hij destijds, ,,zullen elkander verstaan om Engeland op de baan der gematigdheid, billijkheid en rede terug te brengen." Daar Bonaparte thans, van de zijde der mogendheden op het vaste land, de handen vrij had en het hem ook gelukt was, Engeland, ten minste schijnbaar, van de overige mogendheden af te zonderen, had hij groote verwachtingen van de persoonlijke vriendschap met Keizer Paul I. Diens onvoorziene dood wierp al zijn ontwerpen in duigen. Zoodra hij van deze gebeurtenis kennis kreeg, legde hij diepe droefheid aan den dag, en liet het volgende in den „Moniteur" plaatsen: „Paul de eerste is in den nacht van den 23n op den 24n Maart gestorven. De Engelsche vloot is den 30n door de Zond gezeild. De geschiedenis zal het verband ontsluieren, waarin deze twee voorvallen .tot elkander staan." Dit was de tweede maal, dat Bonaparte zijn uitgestrekte plannen zag mislukken, om de Engelsche macht in Indië te vernietigen. Na andermaal beproefde onderhandelingen, had eindelijk den 25n Maart 1802 de groote staatkundige gebeurtenis plaats, welke de Republiek, ondanks hare overwinningen, tot nog toe niet had kunnen bewerken. Het vredesverdrag tusschen de Fransche Republiek, de Bataafsche Republiek, Spanje en Engeland, werd te Amiens gesloten. Hierdoor werd aan Frankrijk en zijn bondgenooten alle door de Engelschen veroverde bezittingen teruggegeven, met uitzondering slechts van de eilanden Trinidad en Ceylon. De Kaap de Goede Hoop kwam wederom aan de Bataafsche Republiek; het; eiland Malta opnieuw onder het bestuur der orde van St. Jan van Jerusalem. Egypte werd aan de Ottomaansche Porte teruggegeven, enz. De Franschen moesten den Romeinschen Staat en het koninkrijk Napels, en de Engelschen alle havens der Middellandsche en Adriatische zee ontruimen. Intusschen was het voor den eersten Consul niet genoeg Europa overwonnen, Frankrijk den vrede geschonken, handel en nijverheid opgebeurd, en aan de kunsten en wetenschappen eene nieuwe vlucht verschaft te hebben. Te midden zijner grootsche scheppingen, gevoelde hij dat aan zijn gebouw iets ontbrak: eene plaats namelijk voor den Godsdienst. Hij had dien tot hiertoe niet miskend; maar er was t'« dien opzichte niets wettelijks geregeld. Om hiertoe te geraken, sloot hij een concordaat met Pius VIL De wijsgeeren, die hem omringden en de omwenteling van Brumaire gewillig aangenomen hadden, voeren hevig uit tegen die godsdienstige terugwerking. Zij zouden gaarne gezien hebben dat Bonaparte zich tot hoofd der Gallicaansche kerk verklaard, en met den Paus stellig afgebroken had. De eerste Consul zag ondertusschen beter het gewicht van de Godsdienst der meerderheid in, en het gevaar om het gros der natie in een zoo teeder punt te kwetsen. Reeds gedurende den loop der omwenteling en onder de heerschappij der vervolgzuchtige wijsbegeerte en het uitvoerend bewind, had de ledige ruimte, welke de afwezigheid der Godsdienst in den Staat liet, zich bij eenige mannen doen gevoelen, die achtervolgens vruchteloos beproefden haar aan te vullen: sommige door het feest tot vereering van het hoogste Wezen; anderen door de eeredienst der Theophilantropen. Eenige jaren later had een diepzinnig vernuft, de Maistre, die de verflauwing der zedelijke beginselen en de onbestendigheid der souvereine machten betreurde, die algemeene wanorde aan de verdwijning van het geloof toegeschreven en luide verklaard, dat in tegenwoordigheid van een zoo bedroevend schouwspel, ieder waarlik wijsgeer slechts de keuze tusschen deze twee stellingen had, namelijk: „dat of het Christendom langs een buitengewonen weg herschapen zal worden, of dat er eene nieuwe Godsdienst zal ontstaan." Bonaparte was echter van een geheel verschillend gevoelen. Bij meer dan eene gelegenheid had hij integendeel te kennen gegeven, dat men zich aan de Godsdienst zijner voorvaders behoort te houden. Deze persoonlijke denkwijze, in verband met de zedelijke behoefte der maatschappij, had tot gevolg dat hg, overtuigd dat de Fransche natie aan de Katholieke Godsdienst gehecht was, besloot met den Heiligen Stoel de belangen van dien Godsdienst te regelen; dat hij er zich op toelegde om aan de kerk en het Jrisschoppelrjk ambt hun ouden luister terug te geven, en dat, hoezeer hij voor zich minder een stellig geloof dan wel een algemeen godsdienstig beginsel noodig oordeelde, nochtans openbaar de heerschende eeredienst begunstigde. Vandaar dat hij, in spijt der bittere scherts van zijn, geheel uit ijverige aanhangers van Voltaire bestaand hof, een Te Deum in de kerk van Notre Dame deed zingen, bij gelegenheid van het concordaat, en van den te ^Amiens met Engeland gesloten vrede. Toen Lannes en Augereau, die zich onder het gevolg van den eersten Consul bevonden, vernamen dat zij zich naar de mis zouden begeven, wilden zij zich verwijderden. Bonaparte gebood hen echter te blijven, en vermaakte zich den volgenden dag met Augereau schalksch te vragen: hoe hij de plechtigheid gevonden ^had. De onverschrokken krijgsman van Arcole en Lodi vergold hem echter zijn scherts met de woorden: „Zeer fraai; er ontbrak daarbij slechts een millioen menschen, die zich hebben laten doodslaan om te vernietigen, wat wij thans herstellen." Nadat Bonaparte zich met het Pauselijk bewind verzoend had, gaf hg aan dit verbond een nieuwe zekerheid, terwijl hij op het Italiaansche gebied, dat hij vroeger met Republieken wilde bedekken, koninkrijken stichtte, en hierdoor een blijk gaf van zijne zucht om de omwentelingsgeest te matigen. Toscane werd nu, ten voordeele van den Infant van Parma, eene kleine Monarchie. Deze vorst, getooid met den titel van koning van Hetrurie, bezocht Parijs onder den naam van graaf van Livorno. Men gaf luisterrijke feesten voor hem, waarbij de manieren der oude aristocratie weder te voorschijn kwamen. De heerlijkheid dezer ontvangst kon toch moeielijk de nietigheid verbergen van den persoon, die er het voorwerp van was, en daar men aan Bonaparte verwondering liet blijken over de verheffing van zulk een onbeduidend mensch tot den hoogsten rang, antwoordde hij: „De staatkunde heeft het gewild; overigens kan het geen kwaad om het jonge geslacht, dat geen koningen bijgewoond heeft, te doen zien hoe men dezen schept." DERTIGSTE HOOFDSTUK. Een Neger-Napoleon op St. Domingo. Een Cesar der zwarten. Twee maanden na de onderteekening der onderhandelingen van het vredesverdrag van Amiens, vernam het Engelsche Parlement met bevreemding, dat een talrijke vereenigde Fransche en Spaansche vloot, met expeditietroepen naar West-Indië bestemd, zich gereed maakte om uit de haven van Brest onder zeil te gaan. Deze onverwachte tijding veroorzaakte groote beweging in Engeland en gaf in de beide kamers van het Parlement aanleiding tot levendige debatten. Men beweerde dat de tijd tusschen de onderhandelingen en den vrede algemeen als een tijd van gerustheid werd beschouwd, waarin men zich van alle krijgsverrichtingen moest onthouden, en men stelde dus de geheimzinnige onderneming gelijk met eene staatkundige heiligschennis. Engeland vroeg ophelderingen aan het Fransche gouvernement, dat de ware beweegredenen dezer toebereidselen mededeelde, en deze werden toen geoordeeld niet in strijd te zijn, noch met de voorwaarden der vredesonderhandelingen, noch met de belangen der grondbezitters van Jamaïca. Den 24n December 1801 zeilde een vloot, onder admiraal Villaret-Joyeuse, uit de haven van Brest. Generaal Leclerc, schoonbroeder van den eersten Consul, benoemd tot kapitein-generaal van St. Domingo, voerde het bevel over de ingescheepte landmacht. Hetgeheele expeditieleger met de latere versterkingen beliep ruim een en twintig duizend man. Doch terwijl de Fransche expeditie naar St. Domingo stevende, zond het Engelsche gouvernement ook eene waarnemingsvloot naar de Antillen. Sedert acht jaar had een slaaf op dat ongelukkige eiland door zijne willekeurige handelingen de onafhankelijkheid van de landstreek, waar hij eens door zijn meester gekocht was, verzekerd. \ roeger dierenoppasser op een plantage, had deze man op veertig jaren nog leeren lezen. De „wijsgeerige geschiedenis der beide Indiën" was het boek, dat zijn verbeeldingskracht opwond. Listig en wraakzuchtig als de slang, hevig en snel als de bliksemstraal, naijverig als een dwingeland en wantrouwig als een slaaf, scheen Toussaint Louverture, als eene uitzondering op zgn volksstam, geschapen om dezen te beschaven en te besturen. Engeland zelfs had het niet beneden zich geacht betrekkingen met Toussaint aan te knoopen. Om zijne macht duurzamer te vestigen, had hij, evenals in de oudheid, zijn geheel volk in krijgslieden en landbouwers verdeeld, en het stoute denkbeeld opgevat om zich zeiven aan de gelijkheid te onttrekken, welke hij verkondigde. Dit gelukte. Hij wist van zijn invloed behendig voordeel te trekken, om zich bij alle klassen onontbeerlijk te maken; het blanke en het zwarte ras eerbiedigden evenzeer dien hoogen invloed. Zijn steeds onbekende, maar vreeselpe wil, was de eenige wet, waarvoor de geheele bevolking boog. Dezelfde geheime sluier bedekte zijne staatkunde. Toussaint had vele secretarissen, die, wat hij hun mondeling in het KreooLsch opgaf, in het Fransch moesten overbrengen. Het was hun op doodstraf \ei boden, om iets mede te deelen van de zaken, welke hij hun toevertrouwde; en wat meer is, nimmer bracht een secretaris de zaak, welke hij begonnen was, ten einde. Na zijn eerste opstel zond Toussaint hem weg, om nadere bevelen af te wachten, op zestig of honderd uren afstands van zijn verblijfplaats, welke nimmer voor een bekend tijdsbestek was bepaald. De spionnen, die hij overal onderhield, waren ook de stomme handlangers van' dezen achterdochtigen dwingeland en waarborgden het stilzwijgen der andere werktuigen, waarvan hij zich bediende. Wanneer men dacht dat hij te St. Domingo was, verscheen hij plots aan de Kaap. Men had nooit den tijd hem te bedriegen. Het staatkundig bestaan van Toussaint dagteekende van den 22n Augustus 1791, toen de opstand, door den neger Jean Fran?ois aangespoord, wiens vertrouweling hij was, de uitgestrekte samenzwering .tegen de oppermacht der blanken aan het licht bracht. Het verbranden der eigendommen had tot sein gestrekt voor algemeene blankenmoord; terwijl Toussaint zich weldra bij deze verdelging de vrucht van zijne geheime bedrijven deed opmerken. Generaal Davaux, door de Conventie naar St. Domingo gezonden, wendde zich daarom uitsluitend tot hem, en de eerzuchtige slaaf verliet toen Jean Fran de uitvoering daarvan, in afwachting der goedkeuring van de Fransche regeering, welke door den k,°l°nel Vincent, belast met de overbrenging der nieuwe staatsregeling aan den eersten Consul, zou aangevraagd worden. Van dit oogenblik af was de ondergang van Toussaint besloten. Een dergelijke buitengewone invloed wekte de aandacht van den eersten Consul, en deze Oordeelde dus geen oogenblik te moeten verliezen om de volksplanting aan een zoo bedreven hoofd te ontrukken. Toussaint 'had spoedig bericht van de aankomst der Fransche vloot. Daar hij begreep dat deze uitgebreide krijgstoerusting hem vijandelijke bedoelingen aankondigde, kwam eensklaps de eerste opstand, welke hij bestuurd had, in zijn geheugen; hij daf daarom last om alle punten te verdedigen, welke daarvoor vatbaar waren, en alles te verbranden, wat niet in staat van verdediging kon gebracht worden, terwijl hij zich op weg naar de Kaap begaf, om er den oorlog op leven en dood af te kondigen. Een fregats-kapitein, die een brief van den eersten Consul voor Toussaint, en een proclamatie van het Gouvernement moest overbrengen, verscheen met drie schepen voor het zeegat. De herkenningsseinen bleven onbeantwoord, en het fort Picolet schoot met gloeiende kogels op den kotter, die in het vaarwater doordrong. Er bestond dus geen twijfel meer omtrent de voornemens van Toussaint. Generaal Leclerc wendde zich tot Christophe, die het bevel aan de Kaap voerde; de officier, met den brief belast, kwam met eene stellige weigering terug. Bij gemis aan een loods om de Fransche schepen te geleiden, besloot de admiraal zich te bedienen van den havenmeester aan de Kaap, dien hij bij zich gehouden had; maar noch herhaalde verzoeken, noch geldaanbiedingen, noch bedreigingen konden hem daartoe overhalen. Het was een mulat, Sangos genaamd; men bood hem 50.000 francs, men deed hem een strop om den hals; hij bleef onwrikbaar. Een dusdanige weerstand bewees den invloed van Toussaint op zijn leger. Kort daarop kwam eene bezending generaal Leclerc smeeken geene ontscheping aan de Kaap te beproeven, indien men niet het sein tot het vermoorden der blanken en het verbranden der stad wilde geven. De generaal besloot daarom de landing meer westelijk te beproeven, en gelastte de inscheping van zes duizend man, in weerwil van de woede der zee. Tegen het vallen van den avond, begaven zich de troepen in de sloepen en den volgenden morgen, met het aanbreken van den dag, stapte de opperbevelhebber aan het hoofd der krijgslieden aan land. Hij overweldigde dadelijk alle posten en kwam 's avonds aan het vlek in het hooge gedeelte der Kaap, hetwelk hij in brand gestoken vond. Kort na het vertrek van generaal Leclerc had de vloot een dikken rook vol vonken opgemerkt, welke zich boven de rotsen verhief, waarmede de oevers aan de westzijde gedekt zijn. Zij hoorde ijselijke ontploffingen, terwrjl eindelijk de vlammen brakende lucht, geen twijfel meer liet, dat Christophe zijn noodlottig besluit tegen de ongelukkige stad aan de Kaap ten uitvoer had gebracht. Het bericht van de inneming van het fort Dauphin door generaal Rochambeau en van zijn marsch naar de Kaap, hadden Christophe aangezet om zijne bedreigingen te verwezenlijken, of liever, op een derde bevel van Toussaint daaromtrent, had eijn onderbevelhebber ten laatste op straffe des doods moeten gehoorzamen. Van acht honderd huizen waren nauwelijks zestig aan den brand ontsnapt, en daar alle magazijnen verbrand waren, zag men zich verplicht de levensmiddelen van de schepen der marine te trekken, om het leger te kunnen voeden. Zoo werd deze rampzalige expeditie ingewijd. Alvorens tegen Toussaint op te rukken, zond de generaal Leclerc hem zijn twee zonen, die een brief van den eersten Consul medenamen, waarbij hij tot onder-kapitein-generaal benoemd werd. Toussaint zag zijn kinderen, omhelsde hen, en droeg hun op den opperbevelhebber te zeggen, dat hij uitstel van hem verzocht om zijne beslissing te doen kennen. De kinderen gingen vervolgens terug, om hun vader het antwoord van den generaal Leclerc te brengen, die hem uitstel van vier dagen toestond. Daar die tijd verliep, zonder eenige verdere verklaring, en de zonen van Toussaint intusschen nog niet teruggekomen waren, verkondigde de generaal Leclerc openlijk de muiterij van dien geheimen vijand, die slechts op een geschikt oogenblik wachtte om zijne oogmerken bloot te leggen. De opperbevelhebber ging met de noodige troepen op marsch van de Kaap; de andere generaals eveneens van de overige door hen bezette punten. De verschillende voor onwinbaar gehoudene stellingen, ook die van het kanton Ennery, het gewone verblijf van Toussaint, werden als terloops door de Franschen ingenomen en de oorlog was daardoor naar het westelijke gedeelte overgebracht, öedurende dien geheelen verschrikkelijken veldtocht werd het leger op zijn marsch voorgelicht door vlammen, en opgehouden door moorden, waarmede Dessalines vooral zijn vlucht had gekenmerkt. Op het tooneel zelf van zijn onmenschelijke handelingen zag dit wangedrocht zich door generaal Debelle vervolgd, die hem tot in het fort en in het bosch van Crête-a-Pierrot voortdrong. De opperbevelhebber gelastte een aanval op Crête-a-Pierrot, waar Dessalines de overblijfsels van het leger der zwarten weder had vereenigd. Ondanks het vreeselijke vuur van dat punt en het gemis van artillerie, werd het onder de leiding van den opperbevelhebber bestormd. De twee generaals werden gewond, het leger verloor zeshonderd man, en nochtans gelukte het de negers in hunne verschansingen terug te drijven. Men zag ondertusschen in dat dit fort, waarvan het bezit als hoogst gewichtig beschouwd werd, niet anders dan met artillerie ingenomen kon worden. De twee divisiën Hardy en Rochambeau, voorzien van artillerie, werden voor het punt Crête-a-Pierrot samengebracht en vormden een halven cirkel rondom het fort. Toussaint verscheen in den rug der belegeringstroepen, ten einde daardoor het fort te ontzetten. Deze poging bleef zonder gevolg. De belegerden verdroegen achter hun van hout en aarde opgeworpen, verschansingen, honger, dorst en alle ongemakken eener langdurige belegering. Toen zij eindelijk op geen hulp meer konden hopen, besloten zij zich een uittocht te banen midden door de troepen die hen omringden. Zij tastten onverhoeds den uitersten linkervleugel van Rochambeau aan, en het gelukte hun op die wijze te ontsnappen, uitgezonderd de laatste pelotons, die vernield werden. Men vond in het fort vijftien kanonnen, twee duizend geweren en eene menigte dooden. Eet fort werd geslecht. De negers hadden geene stelling meer om den- oorlog in het westen te kunnen voortzetten. Christophe en Maurepas boden mede hunne onderwerping aan. De onderwerping dezer beide bevelhebbers was als eene soort van staatkundige list, de voorbode van die van hun opperhoofd, die zich aan de Kaap kwam overgeven met zijn uitgelezene en beproefde krijgslieden, wier verknochtheid hem tot het laatste oogenblik verzekerd was. Na een lang onderhoud, waarbij Toussaint de verwijten van generaal Leclerc over zijn muiterij met stilzwijgen of ontkenning beantwoordde, bood laatstgenoemde- hem aan om in de Fransche gelederen als onderbevelhebber te dienen, * met den rang van divisie-generaal. Toussaint weigerde dit, zoo zeer uit loosheid als uit fierheid, en verzocht zich terug te mogen begeven naar het landgoed van Ennery, dat hij tot zjjn erfgoed gemaakt had. Zijn verzoek werd ingewilligd, maar generaal Brunet en Thouvenot kregen intusschen bevel het oog te houden op de rust van Toussaint Louverture. Op die wijze had generaal Leclerc, binnen vijftig dagen, door een* algemeenen veldtocht een verdelgingsoorlog doen eindigen, waarvan hij reeds de uitgestrektheid had weten te beperken. Hij had over de sterkte en de list zijner vijanden, evenals over de natuurlijke hinderpalen gezegevierd, maar hij moest nu andere, meer geduchte plagen en het verraad, waarvan zij vergezeld waren, gaan bestrijden. Eene der grootste rampen in de nieuwere geschiedenis, even doodelijk als de terugtocht van Moscou, was voor dit roemrijke leger bewaard. Na de vrede legde generaal Leclerc er zich op toe, om de neger generaals vertrouwen in te boezemen. Hij zag wel in dat zijn toestand hem noopte zich van hun bemiddeling te bedienen, om de zwarten weder aan den landbouw te doen werkzaam zijn. De negeruitslag overtrof zijne verwachtingen. Generaals wedijverden om aan de bedoelingen van den opperbevelhebber te beantwoorden. Door hunne zorg kwam een leger zwarten bijeen, en werden dertig duizend geweren in het noorden verzameld en in het magazijn aan de Kaap nedergelegd. De opperbevelhebber zag zich zelfs verplicht hun ijver te beteugelen, die volgens hunne oude woeste gewoonten, de nog van wapenen voorziene negers lieten ombrengen. Na de helft verzwakt te wezen, moest het expeditieleger in zijne gelederen negers ontvangen, die tot wanorde en ongehoorzaamheid geneigd waren, en deze aanwerving bracht een gevaar, waaraan het leger zich onmogelijk kon ont- trekken. Een verschrikkelijke bondgenoot voor de bevrijder van het grondgebied van Haïti maaide met eene vreeselijke snelheid het dappere leger weg, hetwelk spoedig alleen hospitalen tot kazernes had, die de dood dagelijks opruimde. De opperbevelhebber was met zijn vrouw en zijn zoon voor eenigen tijd de gezonde lucht van het schildpaddeneiland gaan inademen, waar hij een hospitaal voor de herstelden had doen inrichten. Eert, dringende plicht riep hem in het begin van Juni naar de Kaap terug, op een tijdstip, toen de ziekte in hare volle hevigheid woedde. Hij wilde die vergadering van afgevaardigden bijwonen, welke samengeroepen was om eene soort van raad omtrent de oehoeften en hulpmiddelen der kolonie uit te maken. Weinige dagen daarna ontstond er verontrusting door eene zekere drukke beweging in den omtrek van het vlek Ennery; terwijl een openbare opstand een groot aantal negers op de ronde heuvels, ,,het zwarte gebergte genaamd, bijeen deed komen. Toussaint, in plaats van overeenkomstig zijn belofte aan generaal Leclerc, zelf dit oproer te gaan stillen, vergenoegde zich om tot eigene beveiliging, zooals hij voorgaf, landbouwende negers te wapenen, van welke de Franschen een detachement aanhielden. Men vernam weldra dat Toussaint, die met geheime vreugde de verwoestingen van de gele koorts naging, gedurig herhaalde. ,,Ik reken op La Providence" (de Voorzienigheid), welke naam een groot hospitaal aan de Kaap droeg. Eindelijk lieten eenige onderschepte brieven geen twijfel meer over zijn verstandhouding met de oproerlingen, en de opperbevelhebber gelastte hem gevangen te nemen. Toussaint door generaal Brunet naar de Gonaïves opgeroepen, begaf zich derwaarts om achterdocht te vermijden en viel in den strik, dien hij zelf wilde spannen. Hij werd aan boord gebracht, naai Frankrijk vervoerd, en in het fort Joux vastgezet, waar hij twee jaren later overleed. Men heeft generaal Leclerc scherpe verwijten gedaan over de in hechtenisneming van Toussaint. De omstandigheden waarin zich de kapitein-generaal bevond, zijne plichten jegens het moederland en zijn leger, schreven hem voor zóó te handelen als hij gedaan heeft. Van het oogenblik af dat Toussaint zijne medewerking aan de Fransche troepen weigerde, werd hij een geduchten vijand, en het leed geen twijfel dat, wanneer men hem den tijd liet om de rol van werkeloosheid te verlaten, die hg schijnbaar aangenomen ad, het blanke ras en het Fransche gezag te St. Domingo verloren geweest zouden zijn. EEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Hoe Niipoleon zijn haat tegen Engeland tracht te koelen. Onze held geheimzinnig omringd door aanzienlijke moordenaars. Wij zullen den lezer nu nog zoo kort mogelijk eenige episoden uit het leven van Napoleon moeten verhalen vóói het groote oogenblik waarop hij van Consul keizer zal worden en de gansche wereld hem naar de oogen zal zien. Wij hopen deze periode voor den lezer zoo belangrijk mogelijk te maken, voornamelijk daarom, omdat wij dan weder alle oude kennissen, zooals Lefèbvre, Catherine, haar pleegzoon onder een andere maatschappelijke positie zullen terug vinden, in betrekking tot den keizer, tweedens omdat wij onzen held zelf ook meer in zijn intiem leven zullen leeren kennen en ook in zijn teere verhoudingen tot het zwakke geslacht. De lezer herinnert zich nog ongetwijfeld de interessante figuur van Toussaint Louverture, deze moedige kleurlingNapoleon, die inderdaad heerschte over het gansche eiland San Domingo. Met recht mag deze neger als een der beroemdste van zijn gansche geslacht worden geacht. Hij bezat inderdaad groot veldheerstalent, doorzicht* kalmte en ongeloofelijke slimheid. Toen Toussaint eenmaal naar Frankrijk werd gevoerd, en daar overleed, was de vrgheidsoorlog echter nog niet geëindigd. Wij zagen, hoe het fransche expeditieleger zich nog een tijdlang staande hield, maar hoe de moordende temperatuur een kracht bleek te zijn, waartegen wel de inboorlingen, maar niet de fransche krijgers, hoe onverschrokken ook, bestand waren. De gele koorts, die onder de troepen was uitgebroken, had ook den opperbevelhebber, generaal Leclerc, en de meeste generaals als hare slachtoffers geëischt. Nu begonnen de negerstammen voor den tweeden keer het hoofd op 'te steken, zoodat een nieuwe oorlog met Engeland, Napoleon's hevigste en vinnigste tegenstander, in de toekomst weder dreigde. Het draaide ten slotte hierop neer, dat het overblijfsel van dat expeditieleger, naar Frankrijk teruggestuurd werd. Napoleon had bij den aanvang van de onderneming verlangd dat zijn zuster Pauline, de vrouw van generaal Leclerc, haar man zou vergezellen. Ook zij kwam met dien troep weder naar haar vaderland terug. De consul, met zijn wonderbaarlijk doorzicht, had een zekere kwaadwilligheid van de zijde van Engeland reeds lang niet slechts gevoeld, maar zelfs begrepen dat dit door allerlei tergerijen en onbetrouwbaarheden, den oorlog voor Frankrijk uitlokte. Ook ditmaal was Engeland de uitdagende partij geweest. In overeenstemming met het vredesverdrag van Amiens, kou Engeland het eiland Malta weder afstaan, en zijn leger binnen drie maanden Egypte doen ontruimen. Doch de regeering van dit land had tot niets van dat alles last gegeven, en geen enkele dezer overeenkomsten gehonoreerd. Het Engelsche bestuur was jaloersch op de toenemende grootheid der Republiek. Ook had de moord op den keizer van Rusland den consul een krachtigen helper ontnomen. En de rust die door Frankrijks welvaart was gevolgd, had Engeland zich ten nutte gemaakt, om nieuwe kracht te zamelen. (14) Napoleon was dus vreeselijk verbolgen op het Engelsche gouvernement. De Engelsche ambassadeur had het dan ook het eerste moeten ontgelden, toen Napoleon op een feest hevig tegen hem uitvoer. „Gij zijt tot den oorlog besloten beet hij hem brutaal toe — „gij wilt dien. Reeds vijftien jaar lang hebben wij dien gevoerd, een van nog vijftien wilt gij er aan toevoegen. Gij dwingt mij ertoe. Alle gasten stonden van deze uitbarsting verbluft. De ambassadeui ontving zijn paspoort en eenige dagen daarop werd den Engelschen oorlogschepen bevolen alles wat Fransch was op zee in beslag te nemen. In de eeuwig bewegelijke schuimende ziel van dezen almachtigen heerscher had plotseling een omwenteling plaats gegrepen. Als rook verdwenen de denkbeelden van voorspoed, de tijden van rust en vree. „Al de beelden van voorheen" — zegt Chappuis de visioenen van grootheid, van een reusachtig rijk in het westen van Europas vastland rezen weder bij hem op. De toorn overmeesteide hem. Engeland overwinnen, het vertrappen, het verlagen, zoo mogelijk vernietigen, werd van stonde aan de hartstocht zijns levens, en de eerstvolgende twee jaren, zien wij hem met al den ijver, met al het vuur van voorheen, bezig om van Den Helder, tot Brest een transportvloot en een leger bijeen te brengen, zoo geducht, zoo geweldig, dat gansch Europa er van versteld stond en dat. Engeland de schrik om het hart joeg. Er heerschte in- dit land dan ook zulk eene opgewonden stemming, dat zelfs de regeering daarvan onder den invloed scheen, en de vijandelijke actie tegen de Bataafsche Republiek reeds gelast had, terwijl hun gezant zich nog in den Haag bevond en de fransche ambassadeur nog in Londen was. Daarop kwam de oorlogsverklaring van fransche zijde. Een leger onder generaal Besson viel Ilannover binnen en bezette dit aan Engeland behoorende gebied. I St. Cyr wapende de haven van Otranto. Alle Engelschen op fransch gebied werden in de gevangenis geworpen. Xapoleon ondernam toen zelf eene militaire en politieke inspectiereis door Noordelijk Frankrgk en België. Hierbij werd hij vergezeld door Josephine. Alle scheepswerven, stapelplaatsen, enz. werden met een bezoek vereerd. Josephine deelde ten volle in de eerbewijzen die hem, waar zij zich ook vertoonden, werden aangeboden. Dat de consul noë gelegenheid wist te vinden ook aanteekeningen te maken betreffende alles wat hem onder de oogen was gekomen, spreekt, bij zulk een persoon bijna vanzelf. Toen hij in de Fransche hoofdstad was teruggekomen, deelde hij, naar aanleiding van alles wat hij had opgemerkt! een aantal instructies uit. Het was te voorzien dat zijn scherpziend oog alle misstanden terstond moest bespeuren, op zulk eene inspectiereis. Want men kon er van verzekerd zijn, dat zulk een onderzoek iets aan het licht bracht, zoo had b.v. het financieele departement voor de aannemers niet op tijd de noodige gelden gezonden, of het departement van oorlog dat verzuimd had voor kanonnen en kruit zorg te dragen; het boschwezen had niet voor hout gezorgd, het marinewezen was achter in het leveren van zTken dié voor de schepen en equipage noodig waren, en tallooze misstanden meer kwamen voor den dag. De keizer met zijn alomvattend vermogen van organisatie nam de zorg voor al deze dingen op zich. Beletselen bestonden niet voor dezen man. Het centrum van de actie tegen Engeland was de stad Boulogne. Daar werden nu de voornaamste schikkingen getioffen om 120.000 soldaten, 15000 paarden, en 400 kanonnen, met de daartoe noodige paarden in te schepen naar de Engelsche kust. Het plan was dat ook van Brest en van Texel tegelijk een groot eskader, elk met 15000 man, zou vertrekken. De gansche vloot, zou 2300 schepen uitmaken. Langs de gansche noordzeekust werd met voorbeeldeloozen vlijt gewerkt om alles op tijd in orde te stijgen. Van dit reuzenwerk was Napoleon het middelpunt. „Omgeven," izegt Chappuis, „door een staf van ingenieurs en marineofficieren, de bekwaamsten van hun wapen, zag hü persoonlijk alles. De prachtige, grootsche dokken te Antwerpen, is deze stad aan het initiatief van Napoleon verschuldigd. , . , Toen Engeland zag welke schrikaanjagende en dreigende toebereidselen er werden gemaakt, om een inval xn het land te beproeven, werd de regeering zeer beangst. De oud-minister Pitt nam weder zitting in het Lagerhuis. Li werd een reserve-leger saamgebracht, en overal werden oproepingen gedaan tot het vormen van vrijwilligerskorpsen. Tegelijkertijd zag Engeland de doeltreffendheid van de taktiek in van den geslepen staatsman Pitt en begon de samenzweringen der Emigrés opnieuw te steunen. Wij zullen hier Chappuis nog even aan het woord laten, daar hij het verloop der dingen kort en kernachtig heeft beschreven. „Te Londen werd alles voorbereid voor een aanslag; daar vertoonde zich zelfs een Bourbon in een vergadering van Chouans, die gezworen hadden den eersten consul, hoe dan ook, uit den weg te ruimen. Hij verried hierdoor zijn instemming met het laaghartige plan. "Een hertog de Polignac, een markies de Rivière waien erbij betrokken. George Cadoual, de ons reeds bekende aanvoerder der chouans, stond ditmaal aan het hoofd der onderneming, die niets minder beoogde, dan Bonaparte, op den weg tusschen Malmaison en Parijs met honderd gewapenden aan te grijpen, zijn klein escorte van gewoonlij , twaalf guides, over den kling te jagen en hem zelf.' och, hemzelf in het hierbij ontstane gevecht overhoop te steken! Dan was hij immers niet gevallen door de hand van een troep moordenaars, maar in een eerlijk gevecht. Dan kon het niet heeten dat de koningsgezinden hun tegenstander door een moord uit den weg hadden geruimd. Dan was de eer tegenover Europa gered!" Er had zich nog een ander werktuig laten vinden om Napoleon te helpen om het leven brengen, en de Bourbons weder op den troon te helpen. Deze man was generaal Pichegru. Hij was eertijds de onversaagde overweldiger van de Republiek der vereenigde Nederlanden. Bonaparte was eens zijn leerling geweest op de militaire school te Brienne. Men heeft hem later, wegens verraad naar Cayenne verbannen. Hij nam echter de vlucht en hield zich in Parijs verscholen. En nu zou hij zoo laag tegenover den consul komen te staan. Hij was het echter niet alleen, die als vroegere dienaar van Bonaparte'in den oorlog, zich thans vinden liet om zijn val te bewerken. Moreau, die groote krijgsman, was buiten den oorlog een laf, enghartig man, liet zich door zijn vrouw leiden en was jaloersch op de grootheid van Bonaparte. Hij had zich met Pichegru verbonden. De ziel der zamenzwering waren echt-er de royalisten, die Bonaparte in zooveel opzichten had geholpen," en hun hun eigendommen teruggegeven. In 1800 wilden zij tot dank hem in de lucht laten vliegen en hem thans op den weg laten aanvallen. Al> door een voorgevoel wist Napoleon reeds lang vooruit dat men iets in het schild voerde. Savary had zelf een complot ontdekt. Ook had hg een bende deserteurs uiteen laten jagen, die door Cadoual, met Engelsch goud waren omgekocht. Deze was sinds lang te Parijs heimelijk bezig zijn helsche plannen uit te broeien en bleef in dadelijke verbinding met Moreau en Pichegru. Hoe Napoleon zijn sluipmoordenaars strafte. „Van het bestaan van een complot tegen Napoleon s leven" _ ;zegt Chappuis, de uitstekende schrijver — „was echter nog niets gebleken, toen achtereenvolgens, door een samenloop van omstandigheden, waarin Fouché en zijn agenten zeer waarschijnlijk een rol hebben gespeeld, in begin van Februari 1804 eerst Picot, een bediende van Cadoual, en daarop Bouvet de Cazier, diens voornaamste onderbevelhebber, te Parijs, met de wapens in de hand, en beiden met een zeer aanzienlijk bedrag in goud op zak gearresteerd. De eerste bekende dat hij zich sedei t Augustus met Cadoual in de hoofdstad bevond. Bouvet zweeg, doch poogde zich in zijn cel op te hangen. „Nog juist bijtijds door den cipier losgemaakt, deed Bouvet den minister Real daarop een omstandig verhaal van al wat hij wist: n.1. dat Pichegru zich te Parijs bevond en tegelijk met Cadoual en diens bende aan de klip van Biville bij Saint Leu in Bretagne was geland; dat een prins van den bloede van het complot wist en naar Frankrijk zou komen, zoodra hier alles voor den aanslag was voorbereid; dat Pichegru, Cadoual en Moreau op den boulevard de la Madeleine een nachtelijke bijeenkomst hadden gehad en dat alleen Moreau's besluiteloosheid de oorzaak was geweest dat nog niet tot handelen was overgegaan. „Uit al de hierna volgende verhooren bleek hoe langer hoe duidelijker -dat het geheele complot uitsluitend dooide koningsgezinden en de uitgewekenen in Engeland was op touw gezet, terwijl de groote hoeveelheden Engelsch goud, in het bezit der gearresteerden gevonden, genoegzaam aanwezen welk aandeel Engeland zelf er aan had. „Was het te verwonderen, dat Bonaparte die ter wille dier zelfde uitgewekenen zijn populariteit, en, wat in die dagen van heel wat meer bet-eekenis was, het vertrouwen van alle oprechte en eerlijke aanhangers der omwenteling had op 't spel gezet, ziende wie hier achter de schermen zaten, woedend werd, zoo woedend zelfs, dat hij dagen achtereen zijn plannen te Boulogne, Brest en Texel vergat? ttat dachten die Bourbons wel? Meenden zij dat men zijn bloed kon vergieten als dat van een beest? — „Mijn bloed is zooveel waard als dat van het hunne! De vrees die ze mij willen aanjagen, zal ik hun met woeker terugbetalen. Aan Moreau vergeef ik zijn zwakheid, zijn dwaze afgunst heeft hem vervoerd. Maar den eersten van die prinsen, dien ik in mijn handen krijg, laat ik zonder genade doodschieten. Ik zal hun leeren met- wat voor man zij te doen hebben I" ekeE achtereen lag Savary nu met een sterke brigade gendarmes op de loer, bij de klip van Biville, nabij Dieppe aan Het Kanaal, een bij de smokkelaars dier dagen welbekende !?moAkelplaats. \ olgens getuigenis van Picot en van Bouvet de Logier, was daar de plek, waar de hertog van Berri of de graaf van Artois. — wie van die beiden komen zou, wisten zij niet — wilde landen, wanneer te Parijs alles voor den aanslag gereed was. Bij diezelfde spleet in de klippen waren maanden tevoren Pichegru en Cadoual ook op fransen grondgebied gekomen en van hier langs boschwegen en afgelegen paden naar Parijs gevoerd, waar zij zich hadden verscholen. „De juistheid dezer opgaven kon Savary zelf nagaan. Hij vond dien geheimzinnigen weg door Bretagne; hij zag het kleme engelsche vaartuig onder commando van een engelsch zeeofficier, waarvan Picot en Lozier hadden gesproken, en dat een dier prinsen aan boord zou hebben, iederen avond voor de kust verschijnen, zonder ooit te durven landen, — misschien wel omdat- het geen seinen zag van de klip. „Den 15den Februari werd Moreau gevangen genomen. Niet lang daarna vielen Pichegru en 24 bij het complot betrokken edelen en chouans eveneens in handen der politie. „Nog — schrijft Chappuis — was het proces tegen deze zamenzweerders in vollen gang; nog hing ei een sluier over het aandeel, dat Fouché, d'e ontslagen minister van politie en zijn gewetenlooze agenten daarin hadden gespeeld, een sluier, die wel nimmer geheel zal worden opgeheven; nog bevond Cadoual zich eerst enkele dagen in hechtenis, hij was den 9den Maart 1804 na een woedend verzet op straat gevangen genomen; toen Bonaparte, misleid dooi scheeve voorstellingen van den feitellijken toestand, dooi de inblazingen van zijn vleiers en enkele diep verdorven of blindelings gehoorzamende personen uit zijn omgeving op een dwaalspoor gebracht, eindelijk vervoerd door pijn hartstocht tot een daad kwam, welke ten eeuwigen dage als een bloedvlek op zijn naam zal blijven kleven. Wij bedoelen de terechtstelling van den jeugdigen hertog van Enghien, den jongsten zoon van den prins van Londé, dus ook een Bourbon. In het geheim gehuwd met prinses Chailotte de Rohan, hield hij reeds geruimen tijd met deze zijn verblijf op een landhuis bij Ettenheim op Badensch grondgebied, eenige uren van Straatsburg; — vroeger had hij in de gelederen der uitgewekenen als kolonel van een Oostenrijksch regiment tegen Frankrijk gestreden. Nog steeds ontving hij van Engeland een toelage, 150 pond sterling per maand; — doch in den laatsten tijd hield hij zich oogenschijnlijk alleen met de jacht en met zijn jonge vrouw'bezig. In zijn omgeving bevonden zich o.a. de markies de f humery en eenige andei e uitgewekenen. In tegenwoordigheid van den Talleyrand werd Bonapaite door Fouché, die naar zijn vroegere waardigheid terug verlangde, en dus geen middel onbeproefd liet om te toonen welke belangrijke diensten hij door zijn agent-en en spionnen kon bewijzen, thans ingelicht betreffende de aanwezigheid van dezen Bourbon, zoo dicht bij de fransche grens. Door een sluwen wachtmeester der Gendarmerie, die Enghien var. vroeger kende, deed Bonaparte daarop in stilte een onderzoek ter plaatse instellen. Zoodoende kwam hij onder meer te weten, dat de hertog, hoewel zijn vader hem tegen dergelijke onvoorzichtigheden van uit Engeland ernstig gewaarschuwd had, zich wel eens te Straatsburg vertoonde en somtijds lang van huis bleef, zoomede, dat ook de generaal Dumouriez, natuurlijk een naamsverwarring met de Thumery, — zich vaak te Ettenheim bevond. Dit rapport van den gendarme, waarin de naam van den gedeserteerden generaal Dumouriez voorkwam, naastdien van Enghien, bracht Bonaparte in verband met Cadouais voor den rechter afgelegde verklaring, dat een prins van der bloede, wiens naam nog niet zeker bekend, maar Berri of Artoiis was, met Cadoudal te Parijs zou samentreffen tot het volvoeren van den aanslag. Hij verweet den minister Real. het nieuwe hoofd der politie, zooals wij weten, op heftigen toon zijn onbekendheid met het feit, dat ean Bourbon zich zoo dicht bij de grenzen ophield, en belegd? terstond — 10 Maart — eene buitengewone vergadering, waarin de twee andere consuls, de ministers en ook Fouché, al had deze geen portefeuille, tegenwoordig waren. „De minister van justitie — zegt Chappuis verder — deed verslag van hetgeen het verhoor van Cadoual en diens medeplichtigen had aan 't licht gebracht, Talleyrand volgde met een lang rapport over de vertakkingen van het komplot, onder anderen in Baden, en besloot met het voorstel den hertog van Enghien op te lichten en aan de zaak een einde te maken. „Na een langdurige gedachtenwisseling, waarbij alleen lambaceres zich tegen dit plan verzette, ook wegens den ongunstigen indruk dien deze schending van Badens grondgebied op de kabinetten van Europa kon maken, |werd Talleyrands voorstel met algemeene stemmen, op die van Cambaceres na, aangenomen. „Terstond daarop, werden maatregelen getroffen. Zoo vertrok Generaal Caulaincourt met een brief naar den keurvorst van Baden, om dezen te verwittigen van hetgeen er op zijn grondgebied zou geschieden tegenover de aanstokers tot eene misdaan, welke door haar aard allen buiten de wet stelde, die daadwerkelijk er aan hadden deelgenomen." Tusschen de regeering der Fransche Republiek en den Badener keurvorst scheen vrijwel kwestie te zijn van een doorgestoken kaart. Want de keurvorst liet een bevelschrift afkondigen, inhoudende dat het aan allen uitgeweken Franschen verboden was in Baden te blijven, daar zij bij het Fransche gouvernement verdacht waren dus gevaarlijk voor de rust in het Badensche gebied. Den dag daarvoor was de Hertog van Enghien gearresteerd. In Karlsruhe en in Parijs was men het dus vrijwel met elkaar eens. Aan een protest wegens schending van grondgebied, schonk de keurvorst volstrekt geen aandacht. De Prins van Enghien krijgt den kogel. Wij .zullen den lezers, hoe ontroerend het verhaal ook zal zijn, nu het tafereel gaan ontrollen van de hevig aandoenlijke wijze, waarop die fransche Prins van den bloede, meedoogenloos tot den dood werd veroordeeld. Wrj zullen ons hier nogmaals houden aan de ontroerende schildering, die Chappuis daarvan geeft. „De gegeven bevelen werden stipt uitgevoerd. In den morgen van den 15den Maart werd Enghien door den majoor deT Gendarmerie Charlot zonder verzet gevangen genomen, met al zijn papieren, die in een berenvacht gepakt, en nauwkeurig verzegeld waren, door dezen hoofdofficier per roeiboot over den Rijn gebracht; eerst te Straatsburg in den Citadel opgesloten, en toen naar Verdun gevoerd. Het bevelschrift van Charlot was even kort als duidelijk: Op last van den den Eersten Consul. 14 Maart 1804. Begeef u terstond bij nacht naar Ettenheim, neem den Hertog van Enghien gevangen en leg beslag op al zijn papieren. Met uw hoofd staat gij voor hem in. MONCEY, generaal der gendarmerie. Door luitenant Peterman van datzelfde wapen per postkoets van Verdun naar Parijs gebracht, en hier in den middag van den 20sten aangekomen, moest de hertog circa vijf uur aan de barrière van Charenton wachten, omdat Peterman geen paspoort had en' er van zijn komst niets was bekend. Toen naar het hotel van de Talleyrand geleid, moest hij hier wederom geruimen tijd wachten. Eindelijk kwam er een bevel. Toen werd naar het kasteel van Vincennes gereden. . Hier wist men van de komst des Hertogs niets; er was niet eens een vertrek voor hem vrij. De staatsgevangenis was vol. In allerijl werd er een kamer voor hem in orde gebracht met een bed, waarop hij verkleumd van koude en flauw van den honger nederzeeg. Het bevel tot zijn insluiting was intusschen gekomen. Dienzelfden nacht nog, — want Bonaparte had aan kolonel Savary mondeling te verstaan gegeven, dat alles voor het aanbreken van den dag moest zijn afgeloopen, — dienzelfden nacht nog kwam onder voorzitterschap van generaal Hullin op het kasteel een door Murat, den gouverneur van Parijs, saamgestelden krijgsraad bijeen, om over den beklaagde onverwijld vonniis te vellen; naar aanleiding van de punten van beschuldiging, vervat in een bijgevoegd besluit van het gouvernement. Dit besluit van de consuls luidde: „Vrijheid—Gelijkheid". Het gouvernement der Republiek besluit als voigt. „Artikel I. De Voormalige hertog van Enghien, verdacht van het dragen van de wapenen tegen de Republiek, van ook nu nog in Engelsche soldij te staan, van deel uit te maken van de komplotten door deze mogendheid gesmeed tegen de binnen- en buitenlandsche veiligheid der Republiek, zal worden gebracht voor een krijgsraad, saamgesteld uit zeven leden, te benoemen door den generaal-gouverneur van Parijs en zitting nemende te Vincennes. „Artikel II. De Grootrechter, de minister van Oorlog en de Generaal-Gouverneur van Parijs, zijn belast met de uitvoering van dit besluit. De Eerste Consul, Bonaparte. Voor dezen krijgsraad erkende Enghien ruiterlijk dat hij tegen de Republiek de wapenen had gedragen; dat hij van Engeland maandelijks geld ontving en dat hij gereed stond weder de wapenen op te nemen, om in den nieuwen oorlog tusschen Engeland en Frankrijk wederom te dienen; maar hij ontkende, dat hij in Engeland was geweest, dat hij Pichegru had gekend, en dat hij Dumouriez had gesproken. Uitdrukkelijk verzocht hij ten slotte, om een onderhoud met den Eersten Consul, terwijl zijn naam, zijn rang, zijn denkwijze en de vreeselpheid van zrjn tegenwoordigen toestand hem deden hopen, dat deze hem dit onderhoud niet zou weigeren. Twee uren duurde de nachtelijke beraadslaging. Toen werd het vonnis met eenparigheid van stemmen geveld, 't Was de doodstraf, terstond te voltrekken. De wetten op het dragen van wapenen tegen de Republiek waren in die dagen zeer gestreng; vooral de nadruk, waarmede de hertog zijn \ erlangen had te kennen gegeven om dit weldra opnieuw te doen. had op die oude soldaten, allen hoofdofficieren, een ongunstigen indruk gemaakt. Begrijpende, dat het van het hoogste belang was, den hertog te doen hooren omtrent verschillende punten, die in verband stonden met het pnces tegen Cadoual en Pichegru, zond Bonaparte, volgens ooggetuigen blijkbaar ten prooi aan een heftige ontroering, nog in dienzelfden nacht aan Real bevel hiertoe terstond naar Vincennes te vertrekken. Maar doodaf van vermoeienis na dagenlangen drukken arbeid, was de minister gaan slapen en had zijn dienstpersoneel verboden hem te wekken. Eerst om vjjf uur in den morgen vond hij deze order dus. Oogenblikkeljjk deed hij inspannen, maar halverwege Vincennes kwam hij Savary tegen. Ginds was het drama reeds afgespeeld. In een der slotgrachten, naast een reeds uren te voren gegraven kuil lag het lp van den laatsten telg der Condé's met de kogels van fransche soldaten in de borst. Voor het aanbreken van den dag moest alles zijn afgeloopen, had Bonaparte gezegd tot Savary, die met het toezicht was belast. Real was niet komen opdagen. De nacht verliep, t Begon te lichten; 't was bijna zes uur; de krijgsraad had zich niet gerechtigd geacht eigenmachtig op te treden, de executie van het vonnis uit te stellen en gevolg te geven aan Enghiens herhaald verzoek om met den Eersten Consul een onderhoud te hebben. Tien minuten voor zessen had Savary, staande op de borstwering van het kasteel, gezien, dat aan het bevel van zijn meester was voldaan. Toen hij om acht uur bij dezen binnentrad, om rapport te doen en begon te reppen van het vonnis, van den wensch van den hertog en van diens dood, werd Bonaparte woedend. In,die zaak is iets dat ik niet begrijp gilde hij, de bliksemende oogen pp den kolonel gericht. Dat de krijgsraad op de bekentenis van den hertog heeft gevonnisd, verwondert mij niet. Maar die bekentenis is toch eerst gevolgd nadat de krijgsraad tot de afhandeling der zaak was overgegaan; en dit moest eerst zijn geschied, nadat de Heer Real hem gehoord had over een punt, dat voor ons van belang was te weten. Daarin zit iets dat ik niet vat. Hier is een misdaad gepleegd, die dient tot niets. Met betraande oogen, half snikkend, kwam Josephine even daarna zijn kabinet binnen. — „Och, och, wat heb je gedaan, wat heb je gedaan! De hertog is dood -' Napoleon werd zoo wit als een lijk, maar herstelde zich spoedig, kuste zijn vrouw en mompelde iets van ,,boek van het noodlot en van „loop van het recht". Toen Josephine met de uiterste wanhoop en geslagen van smart zich naar hare vertrekken terugtrok, en Napoleon weder alleen was, werd hij woedend. „Die ongelukkige kerels hebben te veel haast gemaakt," schreeuwde hij stampvoetend van drift. „Eenmaal de misdaad gepleegd, die niet in Frankrijk alleen, doch in gansch Europa een kreet van verontwaardiging deed opgaan, eenmaal het vonnis geveld, 't mocht dan rechtvaardig zijn of niet, trad Bonaparte echter op ars een man. In tegenstelling met al de deelnemeis $an het drama, had hij den moed, de grootheid, de fierheid van ziel, om de volle verantwoordelijkheid voor die daad, ze mocht dan een fout of een misdaad wezen, geheel voor zijn rekening te nemen. Zelfs in zijn testament heeft hij dit standpunt ;niet verlaten. — „Ik heb den hertog van Enghien doen gevangen nemen en vonnissen, omdat dit voor de veiligheid, het belang en de eer van het fransche volk noodzakelijk was, nadat was gebleken, dat de graaf van Artois zestig moordenaars op mij had afgezonden. In een soortgelijk geval zou ik wederom evenzoo^ handelen. „Dé heer de Chateaubriand, de schrijver van Atala en van Genie du Christianisme, was door Bonaparte benoemd tot gevolmachtigd minister in Wallis (Zwitserland). Toen hij kennis kreeg van het drama te Vincennes, vroeg hij zijn ontslag, alsof hij hiermede zeggen wilde, „gij hebt een misdaad gepleegd. Een gouvernement dat zich bevlekt met het bloed van een Bourbon, verkies ik, oud-uitgewekene, niet langer te dienen." — Nimmer heeft Bonaparte hem deze ridderlijke daad vergeven. „Intusschen hield Josephine, het hart vol weemoed en angst voor de toekomst, zich bezig met de verzending van een pakje, haar door Savary namens den hertog gebracht en bestemd voor diens, door droefheid half waanzinnig geworden gemalin, 't Waren een lok van zijn haar, en zijn portret. Diep bewogen, zichzelf nauwelijks meester, had Savary daarbij gezegd: „Ik kan er niets tegen doen, mevrouw. Zonder heftige ontroering kan men zulk een man niet zien sterven." „Dagen lang zwierf het hondje van den hertog, — een mops — zuchtend en kreunend om 't graf rond, totdat de. politie het verwijderde. „Velen hadden gedacht, zegt Sterel, met scherpe opmerkingsgave, in zijn boek Napoleon Bonaparte, of de zoon der Omwenteling, dat er eene oproerige volksbeweging zou ontstaan, maar die dat dachten, vergaten eenvoudig, dat twaalf jaar geleden, het fransche volk zijn eigen koning en koningin vermoord had. Omtrent generaal Moreau vernemen wrj van hem nog het volgende: „Kort daarop werd Moreau tot twee jaar gevangenisstraf veroordeeld. Maar de eerste consul veranderde die voor een krijgsman zeer onteerde straf in levenslange verbanning. Hrj liet Moreau's villa Groibois en inboedel tegen hooge prijzen inkoopen en schonk de eerste aan zijn vriend, generaal Berthier. Moreau scheepte zich te Bordeaux in en ging naar Amerika. Tien jaar later zien wij hem terug in den slag bij Leipz'g, waarin hij de vijanden van zijn vaderland helpt den grooten keizer den genadeslag toebrengen. Met generaal Pichegru wist Bonaparte geen raad, althans het proces werd sleepende gehouden. 't Scheen, dat men hem in de gelegenheid wilde stellen te ontsnappen, maar den 5den April 1804 vond men hem in .zijn cel geworgd. Dit feit werd zeer verschillend beoordeeld. Bonapartes vijanden schreeuwden van sluipmoord op hoog bevel. Zijn vrienden en vleiers spraken van schuldbesef, wroeging en berouw. Het zij dan hoe het zij, maar het was een allertreurigst uiteinde voor den man, die zijn vaderland groote diensten bewezen had maar zich niet kon buigen voor het genie van zijn vroegeren leerling. Wij zullen den lezer het belangwekkende oordeel over deze terechtstellingen nogmaals van Chappuis voorleggen, en hem zoodoende in de gelegenheid stellen, zijn eigen overtuiging tegenover die van dien geschiedschrijver aan de gelezen feiten te toetsen. „Bij ons" — zoo zegt hij" — bestaat de zedelijke overtuiging, le. [dat Moreau nooit eenig detail van den te plegen aanslag iop Bonaparte heeft geweten, en dat hij nooit in ernst tegen de republiek heeft samengespannen, 2e. dat Pichegru in de gevangenis geen zelfmoord heeft gepleegd, maar in zijn cel door betaalde moordenaars is geworgd, om te voorkomen, dat hij voor de rechtbank feiten zou doen aan het licht komen, die het licht niet mochten zien ; 3e dat de hertog van Enghien nooit iets met het komplot te maken heeft gehad en eerst ervan heeft gehoord toen het voor niemand meer een geheim was; 4e. dat Bonaparte door toedoen van denzelfden oud-priester Fouché, die zijn leven lang niets anders dan zijn gouddorst en zijn vuig eigenbelang heeft gekend, een voorstelling der feiten heeft ontvangen, lijnrecht tegen de werkelijkheid in, doch passende in izijn staatkunde van die dagen; eindelijk dat de laatste der Condé's niet zou zijn doodgeschoten, als Savary, de latere hertog van Rovigo, den zedelijken moed had bezeten, de executie van het doodvonnis op te schorten, tot Real was verschenen, of — tot Bonp*parte, op Enghiens herhaald verzoek om een onderhoud afwijzend had beschikt." „Dien moed heeft Savary niet bezeten. Doch ook dit is verklaarbaar. Hij was een soldaat; evenals al de generaals uit die dagen, kende hij alleen het consigne. Dit luidde: voor het aanbreken van den dag moet alles zijn afgeloopen. Voor hem bestond er dus niets anders dan dit. Napoleons officieren kenden alleen een bevel. Hierbij mag niet uit het oog worden verloren, dat Savary door Josephine zelve is gebrandmerkt als een der gevaarlijkste vleiers dien Bonaparte ooit onder zijn adjudanten heeft geteld. — Dit wil heel wat izeggen, want zoo goed als diens geheele omgeving bestond uit vleiers; Bonaparte hoorde graag vleitaal. Savary heeft dus gedacht zijn chef, aan wien hij met hart en iziel was verknocht, een dienst te bewijzen met het uit den weg ruimen van een man, die hij voor het leven van zijn afgod gevaarlijk achtte. Dan laat de schrijver zich verder op volgende wijze uit: „Was Bonoparte betreffende Enghiens aandeel in het komplot niet misleid, dan zou zijn: „Mijn God, wat hebben de ellendelingen mij laten doen " geen redelijken zin hebben gehad, toen hij later vernemen moest, dat de hertog in die dagen nooit te Parijs was geweest, zooals men hem had doen gelooven, en dat hij met Dumouriez nooit in eenige relatie had gestaan." Korte wetten werd gemaakt met de overige samenzweerders. Ten aanschouwe van het gansche volk werden George Cadoudal en twaalf of dertien van zijn handlangers naar de Guillotine gebracht. De moeder van een zekeren Victor Deville, naar men zegt een der woeligsten en geslepensten onder de samenzweerders, deed wat zij kon om genade voor haar zoon te verkrijgen. Zelfs had zij het met den scherprechter zoo ver weten te krijgen, dat hij haar zoon het laatst behandelen zou, en als hij daarin slagen mocht dan gedurende de toebereidselen zelfs 'zoo lang mogelijk aan het werk te blijven. Toen Deville voorgebracht werd op het schavot, zeide de beul dat hij zijn bijl voor het oogenblik niet verder voor zijn doel gebruiken kon, hij was te stomp geworden. Het wapen moest dus eerst flink gescherpt worden. Terwijl deze bewerking plaats greep, tuurden de belanghebbenden met alle inspanning in de verte, of er ook een koerier van den keizer in het gezicht kwam. Toen eindelijk zijn wapen flink gescherpt was, waartoe de knechts van den scherprechter buitengewoon lang aan het werk waren geweest, hadden zij weder ontzettend lang te doen met het plaatsen van het valmes in de ramen van het vierkant der Guillotine, het knoopen van touwen, het vastmaken van schroeven en andere toebereidselen. De ambtenaren van de justitie begonnen verbazend ongeduldig te worden; ook onder de ontzettende menigte van omstanders kwam er een verbazende woeling en ongeduldigheid, maar de scherprechter bleef rustig met zijn knechts aan het werk en liet door dezen en door de ambtenaren hardop uitroepen, dat hij er niets aan kon doen en dat de machine niet goed werkte, ondanks dat de valbijl was geslepen. Op zijn dooie gemak morrelde, paste en duwde hij met zijn beambten tegen het instrument aan, nam het eene onderdeel eruit, zette het andere er weder in, paste, en mat weder, en kwam maar niet klaar. Toch kwam er geen koerier. De scherprechter scheen dus ten slotte wel in te zien, dat er van het hoofd van den staat wel geen greintje erbarmen te wachten viel en dat het maar het beste zou wezen om de justitie, haar beambten en het publiek niet langer te plagen en het publiek niet langer te tarten. Met een krachtige greep pakte hij Deville's hals, rekte dien zonder medelijden over het blok heen, en liet er met zulk een zwaren slag de valbijl op neerslaan, dat het staal flikkerde in het licht en het bloed van den slagader met kracht uit de snede spoot. Een der knechts kreeg iets ervan in het aangezicht en sprong verschrikt eenige passen achteruit. Het is reeds meer dan honderd jaar geleden dat men den laatsten der Bourbons wegens z.g. landverraad, den dood door den kogel heeft laten ondergaan. Er zijn in dien tusschentijd heel wat vreemde en verrassende dingen aan de oppervlakte komen drijven, die men eerst zoo lang mogelijk onder het water had willen verstikt houden. Veel is thans echter aan het licht gekomen. Want de historie van latere tijden zoekt en graaft totdat zij achter de waarheid van het verleden is gekomen. Chappuis maakt in dit opzicht een zeer scherpzinnige vergelijking, waaraan wellicht ook velen onzer lezers onwillekeurig zullen gedacht hebben, n.1. eene vergelijking met de beroemde Dreyfuszaak. „Intusschen, heet het bij hem, — „hebben wij ook het Tweede Keizerrijk leeren kennen, (n.1. de regeering van Napoleon III) met zijn heirleger van mouchards (stille agenten) en agents provocateurs (uithoorders of uitlokkers) die uit de geheime middelen betaalde, gewetenïooze, ellendelingen, die menigmaal een onschuldig gezegde tot een misdaad tegen den staat wisten op te blazen. Wij hebben de helsche Dreyfus-vervolging in al hare afschuwelijkheid zich zien ontwikkelen, totdat Zola's dreunend j'accuse de oogen van het goedgeloovige Frankrijk deed opengaan en er een gestreng onderzoek volgde, en hoe dieper wij bij het samenstellen dezer schets in de bijzonderheden dier laatste dagen van het Consulaat zijn doorgedrongen, hoe meer de overtuiging zich bij ons heeft gegrondvest, dat ook in dien veelbewogen tijd de agent provocateur en de betaalde spion onder de opperste leiding van den gewetenloozen oud-Jacobijn, oud-koningsmoordenaar, en cynieken oud-vertegenwoordiger van het Comité du Salut Public te Lyon, van den gevreesden en gehaten minister van Politie Fouché, in dat geheele drama van Cadoudal en in de verdachtmaking van Moreau en den hertog van Enghien een afschuwelijke rol hebben gespeeld. „Dat Cadoudal en zijn chouans het op Bonaparte's leven hadden toegelegd, staat vast; dat Engeland dezen struikroover met goud in massa steunde, valt niet te loochenen, en dat Drake, de Engelsche gezant aan het hof van Beieren, nota bene, een diplomaat van hoogen rang dus nog wel, eveneens tegen Bonaparte samenspande, is bewezen. „Deze heeft zelfs persoonlijk ijverig medegewerkt om dezen schavuit in een geborduurden rok te verschalken. Vernemende dat er ook nog anderen den Consul naar het leven stonden, had Drake, o.a. durven zeggen, dat het onverschillig was door wien het beest geveld werd, als allen slechts terstond gereed waren, aan de jacht deel te nemen. Ziende welken indruk de moord op den hertog van Enghien alom teweegbracht, had Bonaparte aan al de hoven van Europa terstond een afschrift van de correspondentie, tusschen deze Drake en diens agenten gevoerd, doen toekomen, om hiermede het bewijs te leveren, welke ellendige rol Engeland tegenover hem speelde. i Het scheen dat het verschrikkelijke drama, hetwelk wij hier voor den lezer hebben uiteengezet, door Napoleons onverschrokken optreden ontzag heeft ingeboezemd aan mogelijke latere aanvallen op zijn leven, want het valt op dat na de terechtstelling van den hertog van Enghien en alle andere daarbij betrokken personen, nooit meer zoo iets dergelijks gehoord werd gedurende zijne regeering. TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Zijne Majesteit Napoleon. Indien Bonaparte slechts een uitgestrekt gezag had begeerd, om aan de omwenteling, die regelmatige ontwikkeling te geven, welke de stuiptrekkingen der Democratie langen tijd onmogelijk gemaakt hadden, zou de levenslange bekleeding van den hoogsten staatspost voor hem voldoende hebben moeten zijn, bijzonder wegens van het daaraan toegekende buitengemeene voorrecht om zelf zijn opvolger te kiezen; en inderdaad leverde deze keuze aan het oordeel van zulk een verheven geest zelf overgelaten voor het nieuwe gezag veel meer zekere waarborgen op tegen een onbekwamen erfgenaam, dan het toeval der geboorte. Door te beproeven weder erfelijk gezag in te stellen, geloofde Bonaparte, zonder twijfel, de duurzaamheid der uit de omwenteling ontsproten nieuwe orde van zaken te verzekeren. ,,De erfelijkheid alleen,' zeide hij, „kan de tegenomwenteling beletten. Zoo lang ik leef, heeft men niets te vreezen; doch na mij, zal ieder gekozen staatsopperhoofd te .zwak zijn, om de aanhangers der Bourbons te weerstaan. Frankrijk heeft veel te danken aan zijn twintig divisie-generaals; zij hebben in den rang, tot welken zij opgeklommen zijn, dapper gestreden; maar geen hunner bezit in zich de stof voor een opperbevelhebber en veel minder nog voor een staatsopperhoofd." Was dit strenge oordeel wel gegrond? Is hunne 000 openlijk verkondigde ongeschiktheid tot regeeren niet sedert door een hunner gelogenstraft geworden? Is het niet wezenlijk een dier onderbevelhebbers, die thans nog den troon van Zweden bekleedt, op welken hij reeds in 1810 geroepen werd, zonder dat de aloude koningsgeslachten welke den schepter van Napoleon verbrijzelden, in de misslagen van dien voormaligen Franschen generaal, het middel hebben kunnen vinden, om het vroegere wettig gezag in Zweden te herstellen, zooals zij het in Frankrijk gedaan hebben? En mochten al eens de vermaardste generaals werkelijk niet berekend geweest zijn voor de rol van staatsopperhoofd, waren dan ook onder de hooge burgerlijke ambtenaren, die den eersten Consul omgaven, geen bekwame staatslieden, uit wie hij, even goed als uit de krijgslieden het opvolgende hoofd van den Staat had kunnen kiezen? Wij gelooven het niet, en het schijnt onbetwistbaar dat, indien Bonaparte, om de weder invoering der erfelijkheid te rechtvaardigen, op ernstigen toon de onmogelijkheid aanvoerde onder de menigte vermaarde mannen, van de omwenteling een den hoogsten staatspost waardigen te vinden, zijn doorzicht ditmaal door zijn eerzucht misleid werd. Wanneer de eerste Consul deze hoop voedde; dan bewijst zulks alleen, dat ook het verhevenste genie zijne oogenblikken van sluimering, en de geoefendste scherpzinnigheid hare dagen van verblinding heeft. Dat men in de Middeleeuwen sterk op het beginsel van erfelijkheid bouwde, laat zich gemakkelijk begrijpen; want toen was de erfelijkheid even zeer mogelijk als noodzakelijk; zij was mogelijk, omdat het voldoende was dat de godsdienst haar wettigde, om haar onschendbaar te maken in de oogen der volken. Zij was mogelijk, omdat in die tijden van diep gewortelde geloofsbegrippen, de zalving der koningen geen ijdele plechtigheid was; want de heilige olie bezat eene staatkundige kracht. Wat was er nu, in 1804, van het goddelijk recht, als beschermer der erfelijkheid, in Frankrijk geworden.' Het had plaats gemaakt voor het goddelijk recht der verdienste en het genie, en het geloof hechtte zich voortaan aan de volksregeering. Was de Consulszetel omgeven door geduchte leenmannen, heeren van de schoonste gewesten der Monarchie, steeds gereed om den Staat te beroeren, ten einde zich van het hoogste gezag meester te maken? Neen, niets van dit alles was te vreezen; de flesch met de heilige olie was verloren, het wapenschild verbrijzeld. In plaats van die leenroerige machten, welke het wapenbedrijf erfelijk uitoefenden, en zich door de wapenen staande hielden, zag Frankrijk in landbouw, handel, in kunsten en wetenschappen nieuwe machten opkomen, die zich boven de oude, met al het overwicht der persoonlijke verdienste boven de toevallige geboorte verhieven, en zich slechts door den vrede konden handhaven en uitbreiden. Zelfs de aanzienlijke militairen waren hun verheffing alleen verschuldigd aan den buitengewonen toestand, in welken het land zich sedert vijftien jaren bevond, en hun roem bestond voornamelijk daarin, Frankrijk het vreedzaam genot van de weldaden eener staatsomwenteling te verschaffen. De Fransche generaals bezaten overigens geen aanhang van beschermelingen, geen middel om den rol der krijgslieden van den ouden tijd te hervatten. Er zat in hen geen stof voor een Armagnac of Bourguignon, Montmorency of Epernon; terwijl hun bezadigd gedrag, bij iedere verandering van regeeringsvorm, bewezen heeft, dat de overgang van het hoogste gezag, hetzij erfelijk, hetzij verkiesbaar, op geen wijze, door hun persoonlijke inzichten tegengewerkt zou worden. Bonaparte bedroog zich dus toen hij de herstelling der erfelijke Monarchie zocht te rechtvaardigen, door zich op grondstellingen en daadzaken te beroepen, welke tot eene geheel andere maatschappelijke orde van zaken behoorden. Overigens had de eerste Consul zelf krachtige beweegredenen tegen de erfelijkheid aangevoerd; hij had openlijk verkondigd dat deze voor Frankrijk in de middeneeuwen zoo heilzame instelling, voor Frankrijk in de negentiende eeuw onmogelijk was geworden. Toen de kroon erfelijk was, bestond er een aantal staatsambten, welke evenzeer erfelijk waren; deze vinding was een bijna algemeene wet, waarvan niets meer overgebleven is." Was dan nu in den tusschentijd van het Consulaat, het zonderlinge doelmatig geworden? Had dan in het jaar 1800 zoo stellig erkende ongelijkvormigheid van het verleden en de toekomst in het jaar 1804 opgehouden? Gewis niet; maar de denkbeelden van Bonaparte hadden eene wijziging ondergaan. Het levenslange bezit van het opperste gezag was hem niet meer genoeg. De trotsche gedachte van een stamhuis te stichten en zijn familie in een koninklijk geslacht te herscheppen, had toegang in zijne ziel verkregen. Deze bovenmatige reus," zegt Chateaubriand, „hechtte zijne lotgevallen niet volledig aan die zijner trjdgenooten; zijn genie behoorde tot den nieuwen tijd; zijne eerzucht tot de oude dagen. Hij bemerkte niet dat de wonderwerken van zijn leven de waarde van een diadeem ver overtroffen, en dat dit Gothisch sieraad hem slecht staan zoude." Het is echter altijd de bestemming van Bonaparte gebleven, de werkzaamste handlanger der omwenteling te zijn, tot zelfs in die daden, welke schijnbaar het meest den stempel der tegenomwenteling droegen. Om zich tegen geheel Europa te kunnen verdedigen, heeft deze omwenteling van de Monarchie tot eene Republiek moeten over- gaan. Om zich over geheel Europa uit te breiden en overal de kiem der Fransche denkbeelden te verspreiden, jverd zij eene eerzuchtige veroveraarster, en ging van de Republiek tot eene militaire Monarchie over. Deze nieuwe herschepping geschiedde door het Senaatsbesluit van den 28sten 1' loréal van het jaar XII (18 Mei 1804). De Consul Cambacères, belast om deze plechtige oorkonde aan zijn ambtgenoot, die thans meester werd, uit te reiken, voegde er een toespraak aan toe. Napoleon antwoordde dat „alles wat tot welzijn van het vaderland kan bijdragen nauw met mijn geluk verbonden was". „Ik neem den titel aan, welken gij nuttig voor den roem der natie acht." Na den afloop der audientie bij den keizer begaf zich de Senaat gezamenlijk naar Josephine, om haar met den titel van keizerin te begroeten. Cambacères werd voor zijn ijver met de waardigheid van aarts-kanselier beloond. Inderdaad kwam hem niet minder toe, uithoofde van den spoed, waarmede hij den titel van tweede opperhoofd der Republiek nederlegde, om de eerste onderdaan van het rijk te worden. Lebrun werd aartsschatmeester. Den 18den Mei 1804, een schoonen, zoelen Lentedag, bracht een lange, voorname reeks van rijtuigen, omringd en begeleid door de schitterende cavallerie der garde, de leden van den senaat naar Saint-Cloud, het verblijf van Frankrijks Eersten Consul. Bonaparte die reeds dagen vooruit wist, wat er gebeuren zou, wachtte den regeeringsleden staande af, en had zich in een prachtigen generaalsuniform gestoken. In plechtige en statige volgorde waren de senaatsleden de groote zaal binnengekomen en onder eene diepe buiging sprak Cambacères zijn huideaanspraak den keizer toe. Dit hebben wij echter 'Zooeven reeds vermeld. Nauwelijks had Napoleon op deze rede geantwoord, of er barstte een juichkreet los, die over gansch St. Cloud, met al zijn tuinen en bosschen weergalmde, als eene instemming der natuurkrachten met dit gewichtige volksbesluit. Ook Josephine, nu keizerin geworden, moet, naar bericht n van ooggetuigen tot tranen toe ontroerd geweest zijn en moet zij onwillekeurig gedacht hebben aan de voorspelling haar eens door eene negerin in haar geboorteland gedaan dat zij eens de kroon van een groot land zou dragen. „Had Bonaparte van zijn vriend," zegt de historieschrijver Sterel, die hier goed in de private aangelegenheden van Napoleon en zijn omgeving ingewijd schijnt, — den grooten tooneelschrijver Talma, dien hij vaak in den schouwburg bewonderd had, eenige malen les genomen in het aannemen eener edele en waardige houding. Josephine had daarin geen les noodig. Moeder natuur had haai* de gave geschonken, het hoofd te dragen met den edelen zwier eener vorstin. Twee dagen na de groote audientie te St. Cloud, op Pinkster-zondag namelijk, stroomde eene ontzaglijke menigte in feestgewaad kerkwaarts en deze duizenden hoorden van den kansel als den Nieuwen Heer van liefde en vrede aanprijzen Napoleon Bonaparte, keizer der Franschen. DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Nog een nagalm van de samenzwering. Intieme zaken aan het hof te St. Cloud. Een zonderling broertje van den Keizer. Den volgenden dag na zijn bevordering tot de keizerlijke waardigheid omgaf Napoleon zijn troon door zijn vermaardste wapenbroeders en gaf den rang van Maarschalken des Rijks aan Berthier, Murat, Moncey, Jourdan, Massena, Augereau, Bernadotte, Soult, Brune, Lannes, Martier, Ney, Lefebvre, enz. enz. Napoleon had weldra gelegenheid zijne bekleeding met het souvereine gezag door eene daad van gratie te kenmerken. Bij een vonnis van den lOden Juni 1804, was door het erimineele gerechtshof de doodstraf tegen George Cadoudal en zijne medeplichtigen uitgesproken. De generaal Moreau, beschermd door de vermaardheid van zijnen naam en de deelneming van het leger, ontging de straf deisamenzweerders. Het gerechtshof veroordeelde hem slechts tot eene tweejarige opsluiting, welke in eene eeuwige verbanning veranderd werd. Wij hebben dit trouwens den lezers reeds uitvoeriger medegedeeld. Onder de ter dood veroordeelde beschuldigden bevonden zich nochtans mannen van hooge geboorte, zooals de heer-en de Rivière en ( e Polignac. Alle mogelijke pogingen werden bij Napoleon aan- gewend, om hen te redden, en Josephine zelve nam op zich, om de dringende beden van de ontstelde famili'eën te ondersteunen. Onder hare begunstiging begaf zich mevrouw de Montesson naar St. Cloud, en stelde de gemalin van Polignac aan den keizer voor, om hem genade voor haren echtgenoot en den heer de Rivière af te smeeken. „Het is ons gelukt,' verhaalde de keizerin eenige dagen later, „aan mevrouw de Polignac toegang bij hem te verschaffen. Mijn God, hoe schoon was zij - Bonaparte was getroffen toen hij haar zag en zeide: „Mevrouw, uw gemaal beeft mij naar het leven gestaan ; kan ik hem derhalve vergeven ? De grootmoedigheid van Napoleon bleef zich niet tot die veroordeelden bepalen, wier naam vermogende tusschenkomst te hunnen behoeve had opgewekt. Een jong meisje van geringe afkomst verliet het paleis van St. Cloud en de audientie van den keizer niet minder gelukkig dan mevrouw de Polignac. Zij verkreeg voor haren broeder, wat Napoleon aan 'de groote dame voor haren man had bewilligd. De keizerlijke goedertierenheid, met vrucht ten voordeelc van de heeren de Polignac en de Rivière ingeroepen, strekte zich ook tot Lajolais, Bouvet de Lozier, Rochelle, Gaillard, Russillon en Charles d'Hozier uit. Aan Georges en zijne overige medeplichtigen werd de doodstraf voltrokken. Pichegru, ook dit is den le-zer reeds uitvoerig bekend, ontging de veroordeeling en de straf door zich in zijne gevangenis te verworgen. „De terechtstelling van Georges," zegt- Napoleon in zijn gedenkschriften, „verwekte geen leedwezen, omdat een moord, uit welken beweeggrond ook ondernomen, in Frankrijk altijd afschuw zal inboezemen. Wat de zelfmoord van Pichegru aangaat, was het natuurlijk dat zij in een tijd in twijfel getrokken werd, toen al de hartstochten der overwonnen partijen samenwerkten om den overwinnaar zwart te maken. Er kunnen zelfs mannen van goede trouw bestaan hebben, die zich lieten overreden dat Pichegru's dood op bevel des keizers bespoedigd was geworden. „Het zou schande zijn, wanneer ik mij daartegen wilde verdedigen," zeide Napoleon, „de beschuldiging is al te ongerijmd. Wat had ik daarbij kunnen winnen? Een mail van mijn karakter handelt nimmer zonder gewichtige beweegredenen. Heeft men mij ooit bloed zien vergieten uit grilligheid? De zaak is zeer eenvoudig: Pichegru zag zich in een hopeloozen toestand; zijn krachtige ziel kon den smaad der doodstraf niet verdragen; hij wanhoopte aan mijn gratie of verachte ze, en dus bracht hij zich zeiven om. Intieme Zaken. Sterel, geeft zeer belangrijke bijzonderheden over de dagen waarin Napoleon, deze God der slagvelden, dezen modernen Mars, ®ich voornamelijk bezighield met zijn Inhouding isamen te stellen. Hierbij zullen den lezer zonderlinge dingen onder de oogen komen en zij zullen daaruit kunnen zien, dat het aan een hof, wat intieme dingen aangaat, vaak evenzoo zonderling toegaat als in het huishouden van menige familie die een verdachte reputatie geniet. De tweede daad des nieuwen keizers was, zoo vertelt Sterel ons, dat hij zijn broeders en zusters tot keizerlijke prinsen en prinsessen verhief. _ . Uitgesloten bleef Lucien. die republikein was in zijn hart en zijne Alexandrine niet wilde afstaan voor een vrouw van hoogen rang. Ook Jerome Bonaparte, de latere koning van Westfalen die van zijne onderdanen den bijnaam van „Immer lustig , ontving, genoot niet dadelijk de gunst zijns keizerlijken broeders. Hij was het jongste kind van madame Laetitia Bonaparte, en destijds pas twintig jaar oud. In zijn jeugd verwend, was hij zwak en hartstochtelijk van aard. Hij beminde zrjn zusters maar haatte Josephine. Na den staatsgreep had Napoleon hem bij zich in de Tuillerien genomen, waar Jerome zich den tijd verdreef met eene oneindige reeks minnargen. Toen hem dit verveelde, trad hij als gemeen soldaat in dienst bij de bereden jagers der Consulaire lijfwacht, waar hij al heel spoedig een duel met een zijner superieuren had. Daarbij ontving hrj een kogel in de borst, die eerst latere jaren, bij het balsemen van zijn lijk, weder te voorschijn kwam. \ ertoornd over dit duel verwijderde zijn broeder hem uit de garde, en bestemde hem voor den zeedienst, hoezeer Jerome er zich ook tegen verzette. Op zijne reizen kwam hrj o.a. ook eens in de Amerikaansche havenstad Baltimore, waar hij weer zooveel aan Venus offerde, dat hij de flotille, die hij kommandeerde, er geheel door vergat. Hg maakte kennis met eekere Elisa Patterson, de schoone dochter van een rijk koopman. Deze vond het goed dat de broeder van den wereldberoemden Consul zijne dochter het hof maakte, en Elisa zelf zweefde in den derden hemel. Napoleon trachtte het huwelijk door den franschen gezant te verhinderen, en deze dwong Patterson zijne dochter naar het Zuiden te zenden. Maar Jerome reisde haar na, en 14 dagen later ontving de fransche gezant een brief, waarin Jerome hem mededeelde, dat hij Elisa Patterson getrouwd had, en daarom een voorschot vroeg. Napoleon was woedend, toen hem dit bericht gewerd en bij zrjne verheffing tot de hoogste waardigheid sloot hij Jerome, evenals Lucien van de troonsopvolging uit. Eerst drie jaar later, toen Jerome laf genoeg was, zijn echt met Elisa Patterson door den keizer voor onwettig en zijne kinderen uit dien echt voor onecht te iaten \eiklaren, had de verzoening tusschen de beide broeders plaats. Groote izorg, zegt Sterel verder, baarde Napoleon de samenstelling van het keizerlijke hof, want Josephine, aan wie hij die taak hoofdzakelijk had opgedragen, toonde daartoe weinig geneigdheid en liet die zaak maar aan madame de Remusat over. Deze wendde zich weder tot graaf Ségur, die nu pogingen aanwendde om door schitterende aanbiedingen de leden van den ouden adel aan het nieuwe hof te verbinden. Maar daarin slaagde hij niet vlug, want toen Napoleon den 18den Mei tot keizer uitgeroepen werd, was er noch kameiheer noch hofdame aanwezig om het hooge paar op te wachten en te bedienen. Nadat de senaat, die Napoleon op St. Cloud het keizerschap was komen aanbieden, zich verwijderd had, \ioeg Napoleon driftig aan zijne gemalin: Waar zijn nu de pernonen, die het noodzakelijke en onontbeerlijke sieraad zijn op den ontvangstdag van een keiz i en eene keizerin. Josephine trok de schouders op. Ik heb ze zoo spoediig niet kunnen bekomen. Wend je tot graaf Ségur. Dadelijk werd deze ontboden. Hij kwam als een echt hoveling met lachend gelaat en zeer lenigen rug. Geef mij de lijst graaf, der dames en heeren, die gij, naar ik hoop al voor onze hofhouding aangenomen hebt, sprak de keizer streng. Ségur begon van schrik te beven. Vergeef mij, sire, stotterde hij, ik had in alle ondeidanigheid gedacht, dat uwe majesteiten, voor de kioningen, nog geen hofhouding noodig zouden hebben. De keizer wierp hem een vreeselijken blik toe. „Zoo! bulderde hij, — hebt gij dat gelooid? Durfdet gij anders gelooven dan wij u bevolen hebben? Moet de keizei eener groote natie zich niet met een talrijker gevolg en grooteren glans vertoonen, dan een opperconsul? Ziet gij dan niet het onmetelijk onderscheid tusschen een onbeperkt monarch, en de eerste burgerlijke magistraatspersoon eener Republiek? „Jawel sire, maar" — stotterde de graaf nederig. „Zijn er in mijn rijk niet nog genoeg adellijke hongerlijders, om alle hoven van Europa van lakeien te voorzien?" ging Napoleon spotlachend voort. Gelooft gij niet graaf, dat een wenk van uw hand voldoende is,v om hen allen voor mijn troon te zien neerknielen? Verklaar mij onmiddellijk vanwaar die ontijdige en onwillige aarzeling in het uitvoeren mijner uitdrukkelijke bevelen " De graaf wrong zich in allerlei bochten. „Sire, antwoordde hij met zwakke stem, „de reden van mijn aai zelen spruit niet voort uit de geringe talrijkheid van de geschikte personen, maar uit de moeilijkheid der juiste keuze. Ik houd er niet van iemand aan te bevelen, dien ik niet onbepaald vertrouwen kan, zoodat ik vroeger of later gevaar zou loopen, bij mijn keizerlijken meester in ongenade te vallen." „Goed, goed; zeg mij dan nu maar graaf, wat er gedaan moet worden, om mijn hofhouding in den kortst mogelijken tijd de noodige uitbreiding te geven, om de deputatien, die mij hun opwachting komen maken, eerbied af te dwingen. Ségur vond in zijn angst een uitvlucht, die zoo voortreffelijk was, dat Napoleons toorn geheel bedaarde. „Sire, sprak hij, geef slechts bevel dat alle officieren van uw staf en die van den staf van generaal Murat, den gouverneur van Parijs, de geheiligde persoon uwer majesteit omringen. Laat verder die officieren te kennen geven, dat zij zich in groot tenue kleeden, en uwe majesteit krijgt een hofstoet, die ongetwijfeld ontzag zal inboezemen. Zulk een maatregel zou ook in een politiek opzicht goede gevolgen kunnen hebben. Napoleon knikte toestemmend, en een sympathiek lachje verhelderde zijn stroef gelaat, toen de graaf voortging: „Door u met zulk een hofstoet te omringen, zal uwe majesteit de aanmatiging der regeeringslichamen voor goed het izwijgen opleggen, want die heeren zullen dan inzien, dat uwe majesteit de souvereine macht niet aan hun senaatsbesluit, maar eenig en alleen aan uwer majesteit eigen talenten en moed, en aan de dapperheid hai ei officieren en manschappen te danken heeft." Deze raad viel bijzonder in den smaak van den nieuwen Cesar en 'graaf Ségur was gered. Een genadig knikken gaf hem verlof zich te verwijderen. Josephine en madame de Rémusat slaakten een zucht van verlichting." Madame de Rémusat was nu ook van zins, na eene eerbiedige neiging voor den keizer zich terug te trekken, maar met een barsch gebod beval Napoleon haar in de zaal te blijven. Daarna belde de keizer om zijn adjudant, en gelastte hem om madame de Rémusat dadelijk naar haar kamei te escorteeren, en dat zij deze niet verlaten mocht, alvoiens den keizer permissie daartoe zou worden gevraagd. Madame de Rémusat, zoo zeide de keizer, volgens onzen historicus Ster el, mag er in de eenzaamheid eens over nadenken, wat het woord gehoorzaamheid beteekent. Twee grenadiers hebben zich voor de deur van haar kamer te plaatsen. Gij adjudant staat mij borg voor de strengheid harer hechtenis!" Doodsbleek en wankelend verliet de schoone vriendin der keizerin, vergezeld van den adjudant, de zaal. In do eerste tijd maakte Napoleon veel werk van zijn nieuwe hofhouding, en bemoeide zich met de kleinste onderdeelen. Oude handleidingen over hofceremonieel onder het koningschap werden in eere hersteld, bestudeerd enz. en iedereen in het keizerlijke paleis kreeg een exemplaar en had zich er naar te gedragen, terwijl Napoleon nog steeds voortging les in de wellevendheid en goede vormen te nemen bij zijn tooneelspeler-vriend Talma. A erder zou het nieuwe wapenschild moeten worden uitgekozen. Men gaf Napoleon in overweging om het beste met -zijn moed en zijn daden overeenstemmende zinnebeeld daarvoor te kiezen, n.1. de leeuw. Anderen verklaarden, volgens Sterel, dat Napoleon het oude rijk der franschen hersteld had, en dus het zinnebeeld der Merovingische vorsten, de gouden bijen, of wel de werkzaamheid in het keizerlijke wapen behoorde aan te brengen. Anderen drongen nog dieper, volgens dezen' schrijver, in het verleden door en kozen den haan der oude Galliërs, als het «zinnebeeld der waakzaamheid, maar de keizer wilde van dat alles niets weten. „ten vogel wil ik wel hebben," sprak hij, „maar geen haan die op de mesthoop leeft en zich door een vos laat opvreten. Neen, ik heb een vogel noodig die over woestijnen, zeeën en St. Bernarden heen vliegt, die donder en bliksem ti otseert en ,met helderen blik de zon tegemoet vliegt. Zijn naam is adelaar, en de fransche adelaar zal even snel en even hoog vliegen als eens de Eomeinsche " De Keizer deelt belooningen uit en legt zoodoende weer 1>e kiem voor een toekomstig heldendom. Het was weer de 14de Juli, de herinneringsvolle dag vooi eiken franschman van de bestorming en inneming der Bastille. Keizer Napoleon en Josephine gaven toen het volk in het openbaar gelegenheid het geliefde paar de steeds zoo vurig gewenschte hulde te kunnen betuigen. Een lange sleep van hofkoetsen bewoog zich voort van de Tuilleriën naar den Dom des Invalides. Het zag er inderdaad weelderig uit, en het was of de ongekende pracht van dien ganschen plechtigen, luisterrijken optocht zich aan de omgeving mededeelde en tot grootere versiering diende voor den weelderigen Juliachtergrond der zomersche natuur. Aan de poort van den Dom der Invaliden werden de keizei- en de keizerin plechtig ontvangen door den opperkamerheer de pas genoemde graaf de Ségur en door een stoet geestelijken. _ Men dacht dat deze verjaardag van de bestorming der Bastille als republikeinsch feest den nieuwen monarch ongelegen zou komen. Dit was echter geenszins het geval; Napoleon wist zich de herinneringen van den 14den Juli ten nutte te maken, om deze aan de instellingen te verbinden welke hij gegrondvest had. Hij koos dezen dag voor de eerste uitdeeling van kruisen voor het Legioen van Eer en de eedsaflegging der ridders. Ook deze plechtigheid had in de kerk der Invaliden plaats. Na de Godsdienst, nam Lacepède, Groot-Kanselier van het Legioen van Eer, het woord en hield eene redevoering, waaruit wij het volgende overnemen: „Alles wat het volk op den 14den Juli 1789 beoogde, bestaat heden door zijnen wil. Het heeft de vrijheid veroverd, en zij rust thans op onveranderlijke wetten; het heeft de gelijkheid verlangd, en zij wordt door eene regeering verdedigd, welker grondslag zij vormt. Ja, herhaalt deze woorden, die reeds in dezen omtrek uitgesproken zijn, en laat dezen tot aan de uiteinden van het Rijk weergalmen. Alles wat de 14de Juli gesticht heeft, is onwrikbaar; niets van hetgeen hij vernietigd heeft, kan wederom te voorschijn treden." Na deze redevoering riep Lacepède de groot-officieren van het Legioen van eer, onder welke de Kardinaal Caprara behoorde, bij name op; de keizer bedekte zijn hoofd op de wijze der oude koningen van Frankrijk, en sprak, te midden van het diepste stilzwijgen en de godsdienstige stemming aller aanwezigen, met eene vaste stem: „Kommandeurs, Officieren, Ridders, Burgers en Soldaten, gij zweert op uwe eer, u aan het welzijn van het Rijk en het onverdeelde behoud van zijn grondgebied, de veiftediging van den keizer, de wetten der Republiek en het door haar geheiligde bezit der eigendommen toe te wijden; met alle middelen, welke de billijkheid, de rede en de wetten gedóogen, elke onderneming te bestrijden, welke de herstelling van het leenroerig stelsel ten doel heeft. Gig zweert eindelijk met al uwe krachten tot handhaving der vrijheid en gelijkheid, deze eerste grondslagen onzer staatsregeling, mede te werken. Gij zweert dit alles." Alle leden van het Legioen van eer riepen: „Ik zweer het-" en dadelijk weergalmde de kreet: „Leve de Keizer!" in de gewelven van den tempel. Bourrienne bekent dat het onmogelijk was de geestdrift der aanwezigen te beschrijven. Den volgenden dag na deze plechtigheid bekwam de Polytechnische school eene nieuwe organisatie. VIER EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Naar België. Napoleon zet eene groote dame terecht. De vrouwen. Hoe de Keizer een razend waagstuk van twee Engelsche matrozen bewondert. Twee dagen later verliet Bonaparte Parijs, om de kusten van het kanaal en de aldaar ingerichte legerkampen te bezichtigen. Als doel der reis werd opgegeven eene plechtige overhandiging van kruisen van het Legioen van eer aan de dapperen, welke bij de uitdeeling in de kerk der Invaliden niet tegenwoordig hadden kunnen zijn. Men geloofde intusschen algemeen, dat deze uitdeeling slechts een voorwendsel was, en dat Napoleon voor alles de uitvoering van het lievelingsontwerp, hetwelk hem toegeschreven werd, eene landing in Engeland namelijk, op het oog had. De langs de kusten liggende troepen strekten zich van Etaples tot Oostende uit. Davoust voerde het bevel te Duinkerken, Ney te Calais, Oudinot te St. Omer, Marmont op de grenzen van Holland, Soult in het hoofdkamp bij Boulogne. De Keizer vond bij zijne aankomst in laatstgenoemde stad, de troepen vol vuur en geestdrift. Soldaten en generaals dachten op het punt te staan van de zeeëngte over te steken, en men was ook aan de overzijde van het kanaal niet zonder ongerustheid. Vijf honderd schepen, onder bevel van den admiraal Verhuel, schenen slechts op het teeken te wachten om naar de havens van Groot^Brittanie te stevenen. Napoleon alleen kende het geheim van de toekomstige bestemming dezer geduchte legerkampen. Terwijl hij met alle kracht Engeland bedreigde, zag hij nieuwe onweerswolken op het vaste land ontstaan, en toen hij geheel verdiept scheen in de onmetelijke voorbereidselen eener zee-expeditie, rustte hij zich juist op het krachtdadigste toe voor den oorlog op het vaste land, welks onvermijdelijke uitbarsting hij in het verschiet ontwaarde. Tachtig duizend man uit de legerkampen van Boulogne en Montreuil vereenigden zich, onder het bevel van den maarschalk Soult, in eene groote vlakte, niet ver van den toren van Cesai. De keizer verscheen in hun midden, omringd van een generalen staf, welke uit de beroemdste veldheeren van dat groote tijdvak was samengesteld. Hij beklom eene hoogte, welke de natuur, als het ware, opzettelijk scheen daargesteld te hebben, om hem tot troon te dienen, en hier herhaalde hij, met eene krachtige stem, de toespraak, aan de leden van het Legioen van eer, in de kerk der Invaliden gehouden. Zijne woorden waren niet minder invloedrijk te Boulogne dan te Parijs; zij verwekten een algemeen gejuich, en het genoegen, hetwelk hij daarvan ondervond, was zoo levendig, dat een zijner adjudanten, de generaal Rapp, verklaarde Napoleon nooit zoo tevreden gezien te hebben. Deze schoone dag werd nochtans tegen den avond door een storm gestoord, welke een oogenblik voor een gedeelte der vloot deed vreezen. Op de eerste tijding begaf Napoleon zich in allerijl naar de haven, om reddingsmiddelen te bepalen en voor hun uitvoering te waken. Zoodra hij aankwam, hield nochtans de storm op, evenals of de elementen ook de macht van den grooten man en de onweerstaanbare betoovering van zijnen blik hadden ontzien. De vloot liep onbeschadigd wederom in de haven, en Napoleon keerde naar het kamp terug, waar de troepen zich weldra aan uitspanningen en spelen overgaven. Het feest eindigde met een aan de zee afgestoken vuurwerk, waarvan de lichtgevende pijlen zelfs op de Engelsche kusten konden gezien worden. Gedurende het verblijf van Napoleon in het kamp van Boulogne, ontsnapten twee Engelsche matrozen uit het depot der krijgsgevangenen te Verdun, en kwamen gelukkig te Boulogne aan, waar zij, zonder andere werktuigen dan hunne messen, uit eenige stukken hout, welke zij zoo goed doenlijk samenvoegden, een kleine boot voor zich timmerden, terwijl «ij met dit brooze vaartuigje, hetwelk een mensch gemakkelijk op den rug kon wegdragen, de overvaart naar Engeland wilden ondernemen. Nadat de beide matrozen hun arbeid volbracht hadden, staken zij in zee, en poogden een Engelsch fregat, hetwelk langs de kusten kruiste, te bereiken. Zij waren nauwelijks afgevaren, toen de tolbeambten hen ontwaarden. Zij werden dadelijk gevat, in de haven teruggevoerd, en bij den keizer gebracht, dis wegens het opzien, dat hun stoute onderneming in het kamp gebaard had, hen benevens hun klein vaartuig verlangde t.e zien. „Is het wezenlijk waar," vroeg de keizer, „dat gij meb dit ding de zee hebt willen oversteken? „Indien gij daaraan twijfelt, sire," antwoordden zij, ,,geel ons de toestemming, en gij zult ons zien afvaren." „Dat zou ik wel willen; gij zijt koene, ondernemende lieden; ik bewonder den moed, overal waar ik die aantref, maai ik verlang niet dat gij uw leven zult wagen; gij zijt vrij, en ik zal u zelfs aan boord van een Engelsch schip laten brengen. Gij zult dan te Londen verhalen dat ik dappere mannen hoogschat, al zijn zij mijn vijanden. Deze beide lieden, die als spionnen zouden doodgeschoten zijn, indien de keizer hen niet in zijne tegenwoordigheid had doen brengen, verkregen niet alleen hunne vrijheid, maar Napoleon schonk hun bovendien nog eenige goudstukken. Hij sprak later gaarne over deze zaak met de deelgenooten zijner ballingschap op St. Helena. De keizer zag, zooals wij reeds gezegd hebben, een nabijzijnden oorlog op het vaste land tegemoet. Eiken dag konden de daden van het Engelsche kabinet, het hof te Weenen, Petersburg en Berlijn in een nieuw verbond medeslepen. De vijandige gezindheden van deze hoven konden ligt doorzien worden door ieder, die de onvereenigbaarheid der revolutionaire monarchie van Frankrijk met het oude koningschap der overige Staten inzag. Maar Napoleon kende nog beter, ook door zijne diplomatische agenten, de oorlogszuchtige bedoelingen van het Oostenrijksche, Pruisische en Russische kabinet. De tachtig duizend man, die hij in het kamp van Boulogne vereenigd had, moesten dienen tegen mogelijke gebeurtenissen van dien kant. Hij zag in deze troepen zijne toekomst en die van Frankrijk, en verzuimde derhalve ook niet om hun geestdrift te onderhouden |en aan te wakkeren. Van nu af aan vormde hij uit de overblijfselen (Ier republikeinsche legers de kern van die keizerlijke legioenen, die de Voorzienigheid toeliet de meeste hoofdsteden van Europa binnen te trekken. Het waren altijd dezelfde soldaten, dezelfde generaals, de menschen en de geest der achttiende eeuw, de kinderen der omwenteling. Het kamp van Boulogne was de wieg van dat groote leger, hetwelk na achttien jaren van ongehoorde zegepralen, eindelijk izrjn graf in de velden van Waterloo heeft gevonden. De krijgstoebereidselen, welke den keizer zoo werkzaam bezig hielden, beletten hem echter niet om even veel zorg aan het burgerlijk beheer des rijks te wijden. Hij wilde gaarne bewijzen dat niet alleen zijn genie en zijn ijver alle takken van bestuur omvatte, maar ook dat zijne ge- dachten izich te gelijker tijd op de ongelijkslachtige onderwerpen konden vestigen, zonder iets van hun kracht te verliezen. Zoo stichtte hij, te midden der wapenschouwingen en oefeningen van het kamp van Boulogne, de tienjarige prijzen „uitgeloofd voor alle takken van wetenschap en kunst, en in de opstelling van het programma der eischen en voorwaarden gaf de keizer blijk van zijn groot en alomvattend genie; dat izich niet slechts met oorlog en verovering bezig kan houden, maar tevens zijn grooten geest ook voordeelig als staatsman en stichter van nuttige en schoone zaken deed in het licht komen. Terwijl Europa Napoleon gereed meende om Engeland te overvallen, izag Brussel hem onverwachts binnen zijn muren verschijnen. Hij had met Josephine afgesproken om daar bij elkander te komen, zooals wezenlijk plaats had op het kasteel van Laeken, dat prachtig voor hun ontvangst was ingericht geworden. Hier was het dat Napoleon, bij gelegenheid van een uitgekomen roman van mevrouw de Stael, over deze beroemde vrouw de volgende merkwaardige gezegden bezigde, welke tot opheldering kunnen diene i van de vijandige houding, .die de schrijfster van Corinna later tegen den keizer aannam. „Ik zie niet gaarne," zeide deze, „vrouwen, die zich als mannen voordoen, eveimin als verwijfde mannen. Ieder heeft zijn rol op deze wereld. Waartoe strekt dit wild rondzwerven der verbeeldingskracht? en wat blijft er van over? niets. Alles is slechts een overdreven gevoel, en een verwarde geest. Ik kan deze vrouw niet dulden; reeds daarom alleen niet, omdat mij de vrouwen niet behagen, die mij om den hals vallen, en de hemel weet het hoeveel vleierijen zij aan mij verspild heeft." De weerzin, welke Napoleon altijd tegen mevrouw de Stael had opgevat, en waardoor deze, volgens de uitdrukkingen van het Memoriaal van St. Helena, „een hevige vijandin werd, omdat zij zich te zeer teruggestooten zag," deed den grooten man daarna onbillijk tegen de vrouwen in het algemeen worden, alleen omdat hij zich bijzonder over één harer te beklagen had. Zijn anders zoo juist en gezond oordeel was te dien opzichte door oude wrok en gewoonte, dermate, op het dwaalspoor gebracht, dat hij zelfs op St. Helena nog van zijn wijze van zien Detreifende de zedelijke betrekking der beide geslachten niét teruggekomen was, en bij zijne stelling bleef: „dat de vrouw tot niets geschikt was dan kinderen baren." „Gij zoudt gelijkheid begeeren?" zeide hij eens in tegenwoordigheid van mevrouw Bertrand en Montholon, „dit is immers dwaasheid. De vrouw is ons eigendom; wij zijn niet het hare." Het verblijf van den keizer te Laeken duurde niet lang. Hij reisde van dit schoone kasteel naar Aken, waar hij zich eenige dagen ophield, als het ware geboeid door een geheimzinnige gehechtheid aan de hoofdstad en het graf van den veroveraar en wetgever, wiens rijk hij, na verloop van duizend jaren, door zijn genie en zijne wapenen, wederom opgericht had. Van de stad van Karei den Groote, wiens waardigheidsteekenen hij ijaar Parijs wilde doen overbrengen, reisde Napoleon door Keulen en Koblentz, naar Maintz. De Duitsche vorsten ijlden hem tegemoet, en hij maakte zich hun ijver ten nutte om de eerste grondslagen van het Rijnverbond te leggen, hetwelk hij reeds toen als een slagboom voor Frankrijk tegen de Noordsche Mogendheden dacht in te richten. De oprechte of geveinsde hulde der vorsten en de stemmen van het volk waren intusschen nog niet genoeg voor den roemzuchtigen hersteller van het rijk van Karei den Groote. De held, die de beschaving in de middeleeuwen bevorderde, had zijn gezag door den Godsdienst doen bevestigen, en eveneens wilde Napoleon, zonder zich om het verschil der tqden te bekreunen, zijn nieuwen troon met al die steunséls omgeven, waarvan de troon van Karei den Groote omringd was. Opdat zelfs de gelijkenis zoo volledig mogelijk zou zijn, verlangde hij door den Paus gezalfd te worden, en zond dienvolgens Cafarelli als onderhandelaar van Maintz naar Rome, om Pius VII te bewegen den keizer der Franschen te Parijs te komen zalven. Gedurende dat deze onderhandeling voortgezet werd, gelastte Napoleon aan de boorden van den Rijn het uitloopen van twee vloten, de eene van Rochefort en de andere van Toulon, onder bevel der admiraals Missiessy en Villeneuve. Zoo scheen Napoleon toen voortdurend met zeetoerusting ingenomen te wezen. Na eene afwezigheid van drie maanden, sloeg hij den terugweg naai- zijn hoofdstad in, en kwam tegen het midden van October te St. Cloud aan. VIJF EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Bijeenroeping van het Wetgevend Lichaam. Uitslag der volksstemming. Aankomst van den Paus Pius Y1I in Frankrijk. Kroning van den Keizer. De "Voorzienigheid scheen de wenschen en ontwerpen van Napoleon nog langen tijd te willen laten gedijen. Caiarelli meldde uit Rome dat het doel zijner zending bereikt was. Het tijdstip der kroning naderde dus, en Napoleon zou nu op den troon van de oudste zonen der kerk gaan zitten, met de plechtige toestemming en medewerking zelf van haar onfeilbaar opperhoofd de Paus. Bij den luister van de Godsdienst zoude echter tevens de pracht der staatkundige vertooningen gevoegd worden. De Senaat, het Tribunaat, en de Staatsraad konden beschouwd worden als bestendig zitting te houden, en het wetgevend lichaam alleen moest lang vooraf bijeengeroepen worden; dit geschiedde dan ook bij een decreet van den 17den October. De leden van den Senaat hadden reeds persoonlijk den eed aan den keizer afgelegd, en de voorzitter de Neufchateau, had daarbij eene redevoering gehouden. Nadat de stemming van het volk over" het Senaatsbesluit \an den 28sten Floréal, Xlle jaar, was opgenomen, en de bijzondere commissie van onderzoek, wier tolk Roederer was, \ erklaard had dat „drie millioen vijfmaal honderd twee en zeventig duizend drie honderd negen en twintig burgers te kennen gegeven hadden de erfelijkheid van de keizerlijke waardigheid te verlangen in de wettige nakomelingschap van Napoleon Bonaparte, was het andermaal de Neufchateau, die den last ontving, om Napoleon geluk te wenschen met dit nieuwe blijk van vertrouwen en dankbaarheid, hem dooi het Fransche volk gegeven. Temidden van een overvloed van vleierijen en akademische kruiperijen, waaruit de officieele aanspraken van den voorzitter des Senaats noodwendig bestonden, wist de spreker het onderscheid te doen uitkomen, tusschen de keizerlijke monarchie en het oude koningschap, die geen ander was dan dat tusschen de omwenteling en de oude regeering zelve. „De titel van keizer," zeide hij, „heeft van oudsher niet het begrip ingehouden van het koningschap, waarvoor onderdanen zich vernederen en de knie buigen, maar het verhevene en vrijzinnige denkbeeld gegeven van een eerste staatsopperhoofd, die in naam der wet gebiedt, en wien alle burgers zich vereerd achten te gehoorzamen." Napoleon antwoordde hierop: „Ik beklim den troon, waarop mij de eenstemmige wenschen van den Senaat, het volk en het leger geroepen hebben; het hart vol van het besef der verhevene bestemming van die natie, welke ik uit het midden der legerkampen het eerst met den naam van de Groote begroet heb." „Van mijne jeugd af waren haar alle mijn gedachten gewijd, en ik moet verklaren, ,dat van dezen dag af al mijne vreugde en smart slechts van het geluk of ongeluk mijns volks zal afhangen.' „Mijne afstammelingen zullen dezen troon, de voornaamste van het heelal, lang in stand houden." „In de legerkampen zullen zij de eerste soldaten dei armee zijn, en hun leven voor de verdediging van hun lang opofferen." De kroning was kort op handen. Pius VII, in het begin van November van Rome vertrokken, kwam den 25sten dier maand te Fontainebleau aan. Napoleon, die een jacht bepaald had, om zich op zijn weg te bevinden, ontmoette hem in de richting van Nemours. Zoodra hij hem in het oog kreeg, t^teeg hij af. de Paus verliet evenzeer zijn rijtuig, en beiden, na elkander omhelsd te hebben, plaatsten zich in dezelfde koets en reden naar het keizerlijke paleis van Fontainebleau, hetwelk geheel nieuw en met groote pracht ingericht was geworden. De keizer en de Paus hadden verschillende conferentien. Zij verlieten Fontainebleau den 28sten, en hielden dien dag hun intocht te Parijs. De dag der kroning was op den 2den December bepaald. Aanvankelijk weifelde men in de keuze der plaats. Sommigen spraken van het veld van Mars, anderen van de kerk der Invaliden; Napoleon gaf de voorkeur aan de kerk van Notre Dame. Het veld van Mars was te rijk aan revolutionaire herinneringen. Het zou onzin geweest zijn, in het jaar 1804 te herhalen, wat men in het jaar 1790 had gedaan. Indien VI1 een te dieP gevoel zijner waardigheid had, om met eene schikking in te stemmen, die hem tot een blooten nabootser van Talleyrand zou gemaakt hebben, bezat Napoleon ook een al te fijnen smaak iets dergelijks van hem te verlangen. „Men heeft aan het veld van Mars gedacht," zeide hij, „uit herinnering aan de Federatie, maar de tijden zijn geheel veranderd. Men heeft er van gesproken om de p echtigheid in de kerk der Invaliden te vieren, wegens de daaraan verbonden krijgsherinneringen; doch die van Notre Dame past beter; zij is grooter en bezit ook herinneringen, welke tot de verbeelding spreken; zij zal aan de plechtigheid een verhevener aanzien geven." Op den vastgestelden dag begaf zich Pius VII met eene talrijke geestelijkheid naar de kerk van Notre Dame. Hij werd, \olgens het aloude gebruik, door een muilezel vooraf- gegaan, wat den Paxijzenaars veel stof tot lachen gal, en gedurende eenige oogenblikken den plechtigen ernst van den pauselijken optocht stoorde. Na den Paus kwam de keizer Nooit was een vorst van zulk een indrukwekkenden en prachtigen stoet omringd geweest. Alle buitengewone personages van den militairen en civielen stand waren vereenigd De pracht der versierselen en kleeding, de weelde der rijtuigen en paarden, de rijkdom der liverijen, de toevloed van aanschouwers uit alle deelen van het Rijk, alles droeg bü om deze plechtigheid tot een schouwspel van voorbeeld*loozen luister en grootheid te maken. Het volk was in de kerk door de voorzitters der kantons, de hoofden der kiescolleges, de afgevaardigden van de verschillende besturen en van het leger, het wetgevend lichaam en de andere voorname staatslichamen vertegenwoordigd. De Paus verrichtte den dienst. De keizer wachtte echter, toen hij zie naar heb altaar had begeven, niet af dat de Paus hem kroonde, maar nam hem zelf de kroon uit de handen, zette zich die op het hoofd, en kroonde daarna de keizerin Den dag na deze groote plechtigheid had m het veld van Mars eene wapenschouwing plaats, waarop de uitdeelmg der keizerlijke arenden aan de verschillende legerkorpsen volgde De keizer, op een voor hem bij de militaire schoo opgerichten troon geplaatst, deed deze uitdeeling m persoon. Op een gegeven teeken, stelden de troepen zich in beweging en naderden den keizer. „Soldaten," sprak hij tot hen, „zie daar uwe vanen; deze adelaren zullen u altijd tot verenigingspunt dienen; zij zullen overal zijn, waar uw keizer ze tot verdediging van zijn troon en zijn volk zal noodig achten Gii zult zweren uw leven voor hun verdediging op e offeren, en ,ze door uwe moed bestendig op de baan der eer en der overwinning te houden." De soldaten antwoordden door den eenstemmigen loep. „Wij zweren het!" Het stedelijk bestuur van Parijs wilde de kroningsplechtigheid door feesten opluisteren, die het aan den keizer en de keizerin gaf. De raad der stad gaf bij die gelegenheid aan den keizer een adres van gelukwenschen over. Pius VII was gedurende alle deze feesten in Parijs gebleven. Hij Jiad de reis naar Frankrijk ondernomen, ia de hoop dat izijn toegeveindheid niet alleen aan de belangen van den 'Godsdienst, maar ook aan zijn wereldlijke macht nut zou .aanbrengen. Het was dus zeer natuurlijk, dat hij zijn verblijf bij Napoleon zoo lang rekte, als hij dit tot verwezenlijking dezer (hoop noodig achtte. Wij zullen later zien in hoe verre deze verwachtingen gegrond waren, en of de Keizer, hoe vele bewijzen van eerbied en dankbaarheid hij voor de ontvangene zalving ook aan den Paus gaf, ooit er aan gedacht had, aan deze erkentelijkheid de belangen der Fransche staatkunde in Italië op te offeren. ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Hoe de Keizer graag ziet dat zijn gewezene marketentster dansen gaat leeren. De toestanden waren veranderd; niet alleen had de wereldgeschiedenis een onverwachten keer genomen, maar ook in het leven van het individu was veel anders geworden dan vroeger. De kleine artillerie-officier van Toulon, de arme klant van de istrijkster uit de straat Orties-St-Honoré, was keizer geworden. Temidden van het krijgsrumoer strekte Frankrijk zich uit over het centrum van Europa als één groot legerkamp, verlicht door de verblindende stralen van de zon van Austerlitz. Evenals de .hongerige artillerist, die zijn horloge op 10 Augustus verpandde, hadden ook zij met wie wij in het voorspel van dit groote drama kennis maakten hun positie zien verbeteren ien waren bijna niet meer te herkennen. De voorspellingen van Fortunatus bij het begin van dit verhaal, waren bijna geheel vervuld wat betreft Lefebvre en zijn echtgenoote. Spoedig tot de hoogste rangen opgeklommen, was de oude sergeant der Fransche garde gelukkiger geweest dan zijn vriend Hoche, die op jeugdigen leeftijd was overleden. Wij hebben hem gezien op den 18den Brumaire als divisie- generaal en kommandant van Parijs zich blindelings vertrouwende aan de fortuin van generaal Bonaparte. Daarna was hij steeds in de gunst geweest van den Eersten Consul en den Keizer. In 1804 had Napoleon de vroegere waardigheid der maarschalken van Frankrijk hersteld. Lefebvre werd een der eersten met deze hooge waardigheid bekleed. Tevens werd hij senator. Al was Lefebvre als senator niet bijzonder spraakzaam, toch genoot hij de achting van Napoleon. Van al zijne generaals beschouwde de Keizer Lefebvre als den dapperste, met den degen in de vuist, maar als den domste, bij het hanteeren van de pen. Wanneer er een plan werd besproken, was Lefebvre ongeduldig, wierp hij de papieren hier en daar, warde hij voorstellen en ontwerpen dooreen, daar hij er niets van begreep, en riep hij uit: „Laat mij begaan, plaats mij met mrjne grenadiers voor den vijand en ik zal overwinnen." En hij overwon. Napoleon bedacht en Lefebvre voerde uit. Hij was als de granaat in het kanon; waarheen de Keizer hem slingerde, ging Lefebvre, onweerstaanbaar in pende rivieren, welke in de vallei der Donau uitstroomen, had vermeden. De Oostenrijkers, die vroeger de Beiersche Staten overweldigd hadden en tot aan de uitgangen van het Zwarte Wbud wildien voortrukken, om ter den doortocht van aan het Fransche leger te betwisten, zagen. zich reeds in den rug bedreigd. Denzelfden dag vaardigde de Keizer eene proclamatie uit aan het Beiersche leger. „Ik heb mij aan het hoofd van mijn leger gesteld," zeide hij daarin, „om uw vaderland van zijn onderdrukkers te verlossen... Als goed bondgenoot van uw Souverein, ben ik getroffen geweest van de blijken van liefde, welke gij hem in deze moeielijke omstandigheden gegeven hebt. Ik ken uwe dapperheid, en ben overtuigd dat ik, na den eersten veldslag, aan uw vorst en mijn volk zal kunnen verkondigen dat gq waardig zijt in de gelederen van het groote leger te strijden." Den volgenden dag had het eerste gevecht plaats. De door den vijand vruchteloos verdedigde jjrug over de Lech, werd door tweehonderd dragonders van Murat vermeesterd. De kolonel Wattier nam deze, aan het hoofd dezer dapperen, stormenderhand in. ( ^'en -n rukte maarschalk Soult, die zijn eerste krijgsbedrijf in dezen veldtocht door dè bezetting van Donauwerth gekenmerkt had, voorwaarts naar Augsburg. Intusschen manoeuvreerde Murat aan het hoofd van drie divisiën cavalerie, om den vijand den weg van Ulm naar Augsburg af te snijden. Hij .stootte bij Wertingen op den vijand, tastte hem hevig aan, en noodzaakte, ondersteund door der, inmiddels met de divisie Oudinot aangerukten maarschalk Lannes, het uit twaalf bataillons grenadiers bestaande Oostenrqksche korps, na twee uren strgdens de wapenen neder te leggen. De Keizer wilde dit luisterrijke wapenfeit zelf aan den prefect en de maires der stad Parijs berichten, terwijl hij hun de op den vijand veroverde vaandels en twee stukken kanon toezond, om op het stadhuis geplaatst te worden. De brief was van den lOn October uit het hoofdkwartier Augsburg gedagteekend. De maarschalk Soult was 's avonds te voren met de divisiën ^an Damme, St. Hilaire en Legrand binnen die stad getrckken. De Keizer, bij het dorp Zumershausen, eene wapenschouwing over de dragonders houdende, deed zich een hunner Marente genaamd, voorstellen, di3 bij den overtocht van de Lech het leven van zijn ritmeester had gered, ofschoon deze hem, weinige dagen te voren, van zgn rang als ondero ïcier ontzet had. Napoleon schonk de orde van het Legioen van eer aan dien dappere, die tot hem zeide: „Ik heb slechts mijn plicht gedaan; mijn ritmeester heeft mij wegens misslagen tegen de krijgstucht afgezet, maar hij weet dat ik altijd een goed soldaat ben geweest." Het gedrag der dragonders ia het gevecht bij Wertingen was niet minder bewonderenswaardig geweest dan dat op de brug van Lech. De Keizer liet derhalve een diagondei van elk regiment voor zich komen, en gaf hem, evenals vroeger aan Marento, de orde van het Legioen van eer. Toen de escadronchef Excelmans, de adjudant van Murat, wien in dat gevecht twee paarden onder het lijf waren doodgeschoten, de aan de Oostenrijkers afgenomen vanen in het hoofdkwartier bracht, 'zelde Napoleon tot hem: „Ik weet, dat men niet dapperder kan zijn dan gij; ik benoem u tot lofficier van het Legioen van eer." Vier en twintig uren na het gevecht van Wertingen, werd de door Aartshertog Ferdinand in persoon verdedigde brug van Gunzburg, door het 59e, tot de divisie Malheer van het korps van 'den maarschalk Ney behoorende regiment, met de bajonet stormenderhand veroverd. Overste Lacuée, die aan het hoofd van dit regiment met de grootste onverschrokkenheid vocht, bleef op de plaats. Van alle kanten waren de Oostenrijkers in vollen terugtocht, terwijl het hun vervolgende Fransche leger, zoo behendig manoeuvreerde, dat hun gemeenschapsnliniën spoedig afgesneden waren. „Een beslissend gevecht nadert, werd in het vijfde bulletin gezegd, het Oostenrpsche leger bevindt zich bijna in denzelfden toestand als die van generaal Melas bij Marengo." De Keizer bevond zich op de brug van de Lech, toen toen het legerkorps van generaal Marmont voorbijtrok. Hij deeid elk regiment een kring -vormen, sprak het aan over de stelling van den vijand, over den aanstaanden grooten veldslag, en over het vertrouwen dat hij in de troepen had. Deze aanspraak had plaats bij hoogst ongunstig weder; er viel eene dikke sneeuw, de soldaten stonden tot aan de knieën in het slijk, en leden hevige kou. Maar de woorden van den Keizer waren vlammen; terwijl de soldaat luisterde, vergat hij zijn vermoeienis en ontbering, en haakte naar het oogenblik van den strijd. Den 14n October werd de hoofdstad van Beieren bevrijd; maarschalk Bernardotte trok er binnen te zes ure 's morgens, na er den vijand uit verdreven en hem achthonderd gevangenen afgenomen te hebben. Bijna gelijktijdig weerstond een slechts zes duizend man sterke Fransche divisie, onder het bevel van generaal Dupont, met goed gevolg de bezetting van Ulm, welke vijf en twintig duizend man telde, en nam in het gevecht van Albeck vijftienhonderd daarvan krijgsgevangenen. De Keizer kwam zelf den 13n October in het kamp vóór Ulm. Hij beval de bezetting van de brug en de stelling van Elchingen, om de insluiting van het vijandelijk leger te bevorderen. Maarschalk Ney ging den 14n, met het aanbreken van den dag deze brug over, en nam de stelling van Elchingen in, ondanks den hevigsten weerstand. Den volgenden morgen verscheen de Keizer andermaal vóór Ulm. Murat, Lannes en Ney plaatsten zich in slagorde om storm te loopen, terwijl maarschalk Soult Biberach bezette, en Bernadotte tot boven Munchen vooruit drong. In het kamp voor Ulm gingen de soldaten tot over de knieën in het slijk, en de Keizer had in zes dagen zijn laarzen niet uitgetrokken. Den 17n kwam Mack den storm voor door kapitulatie; het geheele garnizoen werd krijgsgevangen. Napoleon beschouwde het gevecht van Elchingen als een uer schoonste wapenfeiten, welke men ooit aanwijzen kon. Hij verlegde zijn hoofdkwartier op dit roemrijke slagveld, en schreef van daar den 18n aan den Senaat, om dezen de veertig vaandels te vereeren, welke de Fransche armée in de verschillende gevechten had veroverd. „Sedert ik den veldtocht heb geopend," schreef hij, „heb ik een leger van honderd duizend man verstrooid, en bijna de hel Et daarvan gevangen genomen; de overigen zijn gesneuveld, gekwetst, gevlucht of tot de uiterste verslagenheid gebracht. Het eerste doel van den krijg is reeds bereikt. De Keurvorst van Beieren is op zijn troon hersteld. De onrechtvaardige aanvallers zijn als van den bliksem getroffen, en met de hulp van God hoop ik binnen korten tijd ook over mijn andere vijanden te zegepralen." Denzelfden dag zond hij een rondgaanden brief aan de Bisschoppen van het Rijk, om hen tot het doen zingen van een Te Deum uit te noodigen. „De schitterende overwinningen," werd daarin gezegd, „welke onze legers hebben behaald op het onrechtvaardige verbond, door den haat en het goud van Engeland gesticht, eischen dat ik benevens mijn volk dankzeggingen aan den God der heerscharen opzenden en Hem smeekem om steeds met ons te zijn." De kapitulatie van Ulm werd den 20n October uitgevoerd. Zeven en twintig duizend Oostenrijksche soldaten, zestig stukken geschut, achttien generaals, trokken voorbij den Keizer, die op de hoogten der abdij van Elchingen stond, door welke de Donau bestreken wordt, die toen met een hevigheid uit zijn oevers was getreden, waarvan men sedert honderd jaren geen voorbeeld gezien had. Terwijl Napoleon dit gevangen leger aanschouwde, zeide hij tot de Oostenrijksche generaals, die hij bij zich geroepen had: „Mijne heeren, uw meester voert een onbillijken oorlog tegen mij. Ik moet het openhartig bekennen, dat ik niet weet waarom ik vecht; ik begrijp niet wat men van mij verlangt." Mack antwoordde, dat de Duitsche Keizer den oorlog niet gewenscht had, maar daartoe door Rusland genoodzaakt was. „In dit geval," hervatte de Keizer, „zijt gij dan geene onafhankelijke mogendheid meer." Intusschen werd den 21n October, uit het hoofdkwartier van Elchingen, de volgende proclamatie aan het leger gericht: / . t Soldaten van het groote leger! „In veertien dagen hebben wij een veldtocht ten einde gebracht. Wat wij ons voorgesteld hebben, is verwezenlijkt geworden. Wij hebben de troepen van het Oostenrijksche Huis uit Beieren verjaagd, en onzen bondgenoot in de souvereiniteit zijner Staten hersteld. Dat leger, hetwelk zich met even veel snoeverij als onvoorzichtigheid op onze grenzen geplaatst had, is vernietigd. Doch wat is Engeland daaraan gelegen? Het heeft zijn doel bereikt. Wij zijn niet meer te Boulogne, en de subsidie, welk door hem betaald wordt, zal daarom noch kleiner noch grooter zijn." „Van de honderd duizend man, uit welke dat leger bestond, zijn zestig duizend krijgsgevangenen. Zij zullen onze lotelingen bij den veldarbeid vervangen. Tweehonderd kanonnen, het geheele park, negentig vaandels bevinden zich in onze macht, en nauwelijks vijftien duizend man van dat lege; zijn het ontkomen. Soldaten! ik heb u eenen grooten veldslag aangekondigd, doch, dank zij de verkeerde beramingen van den vijand, ik heb dezelfde voordeelige uitkomsten verkregen, zonder gelijke nadeelige kansen te beloopen, en hetgeen in de geschiedenis der volken onbegiijpelijk schijnt, zulk een uitstekend gevolg heeft bij ons slechts vijftienhonderd man buiten gevecht gesteld." „Soldaten! deze uitkomst is aan uw onbegrensd vertrouw en in uw Keizer, aan uw geduld in het verduren van vermoeienis en ontbering, en aan uw zeldzame onverschrokkenheid toe te schrijven." „Maar wij willen daarbij niet blijven stilstaan. Gij brandt van verlangen naar een tweeden veldtocht. Wij zullen het Russische leger, door het Engelsche goud van de uiteinden dei aarde verplaatst, een gelijk lot doen ondergaan." „Bij dien strijd is bijzonder de eer der infanterie betrokken. Voor de tweede maal zal de vraag beslist worden, die reeds in Zwitserland en Holland is ontstaan: of de Fransche infanterie de tweede dan wel de eerste in Europa zij. Er bestaan daar geen generaals, tegen wie ik roem kan te behalen hebben. Mijn geheele zorg zal zich daartoe bepalen, om de overwinning met het minst mogelijke bloedvergieten te verzekeren; mijn soldaten zijn mijn kinderen." De Keizer verliet daarna de abdij van Elchingen, en sloeg den weg naar Munchen in, waar hij 24 October aankwam. Het Oostenrrjksche leger was bijna geheel vernietigd. Zijn overblijfsels werden in hun overhaaste vlucht nog onafgebroken vervolgd, en hadden bij menige ontmoetingen, den schok der Fransche voortvarendheid en dapperheid door te staan. Na een gedurig zegevierenden, ydoor de gevechten bij Marienzel, Lambech en Amstetten gekenmerkten marsch, kwam het groote leger eindelijk voor Weenen aan. Den lOn November vestigde de Keizer zrjn hoofdkwartiei in de abdij van Molk, een der fraaiste van Europa. Zij is eene sterke stelling, die den Donau bestrijkt, en waarvan de Romeinen reeds een hunner gewichtigste verdedigingspunten gemaakt hadden. Zij droeg bij hen den naam van het IJzeren huis, en was door Commodus gesticht. Alvorens Weenen binnen te rukken, zou het Iransche leger bij zijn overwinningen nog eene nieuwe schitterende zegepraal voegen. Den lln November troffen viei duizend man onder bevel van maarschalk Mortier, het gros van het Russische leger bij Dlirnstein aan, waar zij slechts eene achterhoede meende te vinden. Het geringe aantal troepen verdoofde den vurigen ijver van de Fransche soldaten niet. Van zes uren 's morgens tot vier uren namiddags hielden deze dapperen den strijd tegen het geheele Russische leger uit, dreven het op de vlucht, doodden of verwondden vier duizend man en namen dertienhonderd gevangen. Twee dagen na dezen gedenkwaardigen strijd deed het groote leger zijn intocht binnen de hoofdstad van Oostenrijk. Maarschalk Lannes Grj hebt gezworen dat hij u tot vereenigmgspunt zou dienen, en dat gij dien met gevaar van uw leven zoudt verdedigen; hoe hebt gij uw eed gehouden"" e majoor antwoordde: dat de vaandricht in een aanval gesneuveld was, en niemand lit in den dikken kruitdamp „pibemerkt; dodl dat het korps niet minder zijn plicht g an had, daar het twee Russische bataillons had over- ,^7" 811 tW6e VaneD Veroverd> die faet den Keizer aanbood. Na een oogenblik bedenken eischte hij van de a!enTrenten ^ ^ ^ ^ het Verlies van bun arend met ontwaard hadden, wat allen zwoeren. De Keizer sprak hierop op minder strengen toon, en zeide met een vriendelijken lach: „In dat geval zal ik u dan uw arend terug geven." _ De vredesonderhandelingen werden ijverig voortgezet, zij hadden het tractaat van Presburg tengevolge, waarbij de Yenetiaansche Staten met het koninkrijk Italië vereenig , en de Keurvorsten van Beieren en Wurtenberg met de koninklijke waardigheid bekleed werden. Napoleon verkondigde zelf dit gelukkige nieuws aan zijn leger, waarin hij hun zeide, dat zij hun Keizer, die als deelgenoot in de doorgestane gevaren en vermoeienissen was opgetreden, weldra, omgeven zouden zien van die grootheid en van dien luister, welke den Souverein van het eerste volk der wereld toekomen. „Ik zal," voegde hij er bij, „ra de eerste dagen van Mei aanstaanden een groot feest te Parijs geven; gij zult er u allen bevinden, en dan zullen wij later gaan waarheen ons het heil van ons^ vaderland en de belangen van onzen roem zullen roepen.' _ Uit deze betooverende, op den geest van den soldaat alvermogende taal, uit die toespraken bij de wapenschouwingen, en dien toon van militaire kameraadschap, welken Napoleon zoo ter rechter tijd wist aan te slaan, is meermalen de beschuldiging tegen hem geput, dat hij zijn groote populariteit in de legerkampen door eene soort van kwa zal ver ij verworven en gehandhaafd heeft. De schrijvers, die hem dit verwijt gemaakt hebben, waarvoor wel eenige grond mag bestaan, moesten evenwel niet vergeten, dat integendeel de geschiedenis leert, dat geen weldoener dei menschheid, geen van hen, die door wetgeving, Godsdienst of verovering de beschaving bevorderden, zich ontzien heelt om zich van die wegslepende middelen te bedienen, welke Napoleon bezigde om de mensehen te beheerschen en hen naar hoogere bestemming op te leiden. Napoleon gaf daarna bij proclamatie aan de wereld kennen de trouweloosheid van het hof van Napels, hetwelk m spijt van het twee maanden te voren gesloten verdrag, onlangs zijn havens voor de Engelschen had opengesteld. De Bourbons reikten dus de hand aan de Engelschen terwijl zij Frankrijk verraadden. Hij achtte het dus n'oodig om zich wegens deze woordschending onverbiddelijk t° toonen, de Bourbons van Napels te vernederen enteschandv lekken, en in het aangezicht der Engelschen van de troon te ontzetten. Daarop volgde weder uit het keizerlijke kamp van Schonbrunn, den 27n December 1805, een prachtige van geest fonkelende proclamatie, zulk eene waardoor dé soldaten steeds in vuur en vlam raakten van geestdriftSoldaten! „Sedert tien jaren heb ik alles gedaan om den Koning van Napels te redden, en heeft hij alles gedaan om zich in het verderf te storten." „Na de veldslagen van Dego, Mondovi en Lodi, kon hij mij slechts een zwakken weerstand bieden. Ik vertrouwde op het woord van dien vorst, en gedroeg mij edelmoedig jegens hem." „Toen het tweede verbond op het slagveld van Mareneo ontbonden werd, bleef de Koning van Napels, die het eerst dien onrechtvaardigen oorlog had begonnen, en te Luneville door zijne bondgenooten verlaten werd, alleen en zonder verdediging. Hij smeekte mij, en ik vergaf hem voor de tweede maal." „"R emige maanden geleden stondt gij nog voor de poorten van Napels. Ik had wettige reden, zoowel om het verraad hetwelk men overlegde te vermoeden, als om de oeleedigingen, die mij aangedaan waren, te wreken. Ik was andermaal edelmoedig, erkende de onzijdigheid van Napels ge astte u dat koninkrijk te ontruimen, en voor de derde maal werd het stamhuis van Napels bevestigd en gered." „Zullen wij voor de vierde maal vergeven? Zullen wij ons voor de vierde maal op een hof zonder goede trouw. zonder eer en zonder verstand verlaten? Neen! Neen! Het Napelsche stamhuis heeft opgehouden te regeeren; zijn aanwezen is onbestaanbaar met de rust van Europa en de eer van mijn kroon." „Soldaten! Begeeft u op marsch; werpt deze zwakke benden van de zeedwingelandij, indien (zij u overigens afwachten, in den vloed. Toont aan de wereld hoe wij de meineedigen straffen. Draalt niet mij aan te kondigen dat geheel Italië aan mijn wetten of aan die mijner bondgenooten onderworpen is; dat het schoonste land der aarde van het juk der trouwelooste menschen verlost is; dat de heiligheid der verdragen gewroken is, en dat de schimmen mijner dappere soldaten, die, na aan de gevaren van schipbreuken, woestijnen en honderd veldslagen te zijn ontsnapt, op hun terugkeer van Egypte, in de havens van Sicilië vermoord zijn, eindelijk verzoend zullen wezen. Het leger van Italië vervulde stiptelijk de beschikking van Napoleon, en ging met de stormpas het koninkrijk Napels innemen. Deze snelle verovering werd in de volgende bewoordingen, door het zeven en dertigste bulletin dei groote armée bekend gemaakt: „Generaal Saint-Cyr rukt in groote dagmarschen op Napels, om het verraad der Koningin te straffen, en deze schuldige vrouw van den troon te stooten, die alles wat er heilig onder de menschen bestaat, zoo onbeschaamd heeft geschonden. Men heeft pogingen te haren voordeele bij den Keizer willen aanwenden, maar hij heeft geantwoord: „Al zouden de vijandelijkheden wederom moeten uitbreken, en de natie een oorlog van dertig jaren volhouden, kan een zoo gruwelijke trouweloosheid niet vergeven worden. De Koningin van Napels heeft opgehouden te regeeren. Deze laatste misstap heeft haar lot beslist. Dat zij zich naar Londen begeve, om aldaar het getal intriganten te vermeerderen, en er met Drake, Spencer-Smith, Tayloi, ^ ickam, een comité van sympathetische inkt te vormen, rj moge clan, indien zij het doelmatig oordeelt, den Baron Armleld. de heeren von Fersen, d'Antraigues en den monnik -Moros daarbij oproepen." Alvorens Weenen te verlaten, wilde Napoleon onbewimpeld zgn gevoelens mededeelen aan den afgezant van den Koning van Pruissen, Graaf von Haugwitz, die op het krrjgstooneel alleen verschenen was om zijn bewegingen en afwisselende kansen te bespieden, en bij den eersten tegenspoed der Fransche wapenen des te haastiger het verbond van zijn gebieder met de hoven van Oostenrijk en Rusland te kunnen aankondigen. Zonder twijfel had de veldslag van Austerlitz die verklaring doen uitstellen, en de Pruissische ™ ,er' dl® nu met Talleyrand over een nieuw verdrag onderhandelde, dacht reeds niet meer aan zijn oorspronkelijke mstructiën, toen de Keizer, aan wien hij zich had doen voorstellen, streng en fier tot hem zeide: „Is dit een rechtschapen gedrag, hetwelk uw meester met mr, houdt? Het zou eervoller voor hem geweest zijn mg openlgk den oorlog te verklaren, ofschoon hij geen redenen daartoe had. Ik verkies openhartige vijanden boven 7 Ü? "lenden. Gij noemt u mijn bondgenooten, en gij < uldt m Hannover een Russisch korps van dertig duizend man, dat door uw Staten met het groote Russische leger in aanraking is. Niets kan zulk een gedrag rechtvaardigen; -et is een openlijke daad van vijandschap. Wanneer uw \ o macht niet uitgestrekt genoeg is om over al deze onderwerpen te onderhandelen, behoort gij het noodige daartoe te verrichten. flat mij aangaat, ik zal tegen mijn vijanden oprukken, overal waar zij zich bevinden." De Graaf kon de gegrondheid dezer verwijten niet ontennen. en om over zijne dubbelzinnige stelling een sluier e werpen, toonde hg zich bereid om met Frankrgk, op de door Talleyrand voorgestelde grondslagen, te onderhandelen Hij onderteekende dan ook een verdrag, waarbij Hannovei tegen de markgraafschappen van Bareuth en Anspachwerd geruild, tegelijkertijd dat von Hardenberg, te Berlijn, op bevel en zelfs onder de oog'en van den Koning van Pruissen, met het kabinet van Londen (onderhandelde. Wij zullen weldra de gevolgen van deze tweeledige diplomatie zien. Op zijne terugreis naar Parijs, kwam Napoleon door Munchen, alwaar hij eenigen tijd verbleef, om het huwelijk van Prins Eugenius met de dochter van den Koning van Beieren bij te wonen. Hij schreef den 6n Januari 1806 uit deze hoofdstad aan den Senaat, om dezen kennis te geven dat het tractaat van Presburg weldra aan dat staatslichaam zal voorgelegd worden, en dat het dadelijk als een rijkswet zal behooren afgekondigd te worden. „Ik wilde," schreef hij, „u de voorwaarden daarvan in eene plechtige zitting zelf mededeelen; doch daar ik sedert lang met den Koning van Beieren de echtverbintenis van mijn zoon, Piins Eugenius, met Prinses Augnsta, de dochter van dien vorst bepaald had, en mij te Munchen bevond op het oogenblik dat het huwelijk zou gevierd worden, kon ik mij het genoegen niet weigeren om zelf het jeugdige paai te veibinden, waarvan elk het voorbeeld van zijn geslacht is. Mijn terugkomst in het midden van mijn volk zal derhalve nog eenigen tijd verschoven worden. Die dagen zullen voor mijn hart lang schijnen, maar na mij onophoudelijk aan de plichtén van een krijgsman gewijd te hebben, reken ik het tot een aangename uitspanning mij roet de bijzondere plichten van een huisvader bezig te houden." Op deze mededeeling volgde weldra een andere. De Keizer berichtte den Senaat dat hij Eugenius tot zoon had aangenomen, en dat hij hem bestemde om bij ontstentenis van natuurlijke en wettige erfgenamen, na hem over de Italianen te regeeren. Het huwelijk van dien jeugdigen vorst had den 15n Januari 1806 plaats. Napoleon en Josephine woonden de plechtigheid bij, en verhoogden door hun tegenwoordigheid den luister der feesten, welke het Beiersche Hof tot viering van deze echtverbintenis gaf. Eugenius had aanvankelijk eenige tegenzin betoond bij de eerste openingen, welke de Keizer hem over dit onderwerp deed; het mishaagde hem een staatkundig huwelp aan te gaan, doch zoodra hij de jeugdige vorstin, die voor hem bestemd was, had gezien en naar waarde kon schatten, \oegde hij zich met genoegen naar de bedoelingen van Napoleon. Middelerwijl de Keizer in Beieren verbleef, bereidde men te Parijs den overwinnaar van Austerlitz een waardige ontvangst. In de zitting van den 30n December 1805 had het Tribunaat een voorstel aangenomen, om „den held, die door zijn gedurige wonderdaden lof onmogelijk maakte, een bewijs van bewondering en erkentelijkheid te geven, hetwelk onsterfelijk als zijn roem bleef." Den ln Januari 180(5 werden de vier en vijftig vaandels, door den Keizer aan den Senaat geschonken, door het Tribunaat, gevolgd door de autoriteiten, de krijgsmuziek en de bezetting van Parijs, naar het paleis van Luxemburg overgebracht. De Aartskanselier en al de Ministers waren in die zitting tegenwoordig. De Senaat, waarbij de groot-keizer het voorzitterschap bekleedde, kenmerkte de ontvangst van het luisterrijke geschenk, hetwelk zijn paleis zou versieren, door in naam van het Fransche volk te bepalen: ■ Io. dat een schitterend gedenkteeken aan Napoleon den Groote zal toegewijd worden; 2o. dat de Senaat gezamenlijk den Keizer tegemoet zal gaan, en hem de hulde der bewondering, der erkentelijkheid en der liefde van het Fransche volk zal aanbieden; 3o. dat de brief van den Keizer aan den Senaat, gedag- teekend uit Elchingen den 26n Vendémiaire, XlVejaar, op marmeren tafels zal gegraveerd worden, die in de vergaderzaal van den Senaat zullen worden geplaatst; 4o. dat men ten vervolge op dezen brief insgelijks zal doen graveeren het ^onderstaande: „De veertig vaandels en nog veertien andere, door Zijne Majesteit bij de eerste gevoegd, zijn door het gezamenlijke Tribunaat aan den Senaat overgebracht en in deze zaal geplaatst geworden, op Woensdag den 1 Januari 1806." De hoofdkerk van Parijs kreeg ook haar aandeel bij de uitreiking der zegeteekens van dezen onsterfelijken veldtocht. Wij hebben gezien dat de voor haar bestemde vaandels, in het legerkamp van Schönbrunn, aan de Gemeenteraad van Parijs werden overgegeven. De aartsbisschoppelijke geestelijkheid nam die met groote plechtigheid aan de deuren der kerk in ontvangst, waarop dezen aan het booggewelf opgehangen werden. TWEE EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Het hart van den overwinnaar teleurgesteld. Doch eene nieuwe sluipmoord door eene vrouw, verhoed door eene andere vrouw. Nadat Napoleon vrede had gesloten met den Oostenrqkschen en den Russischen Keizer, en de Czaar kort daarop met zqn deerlijk geteisterd en gedecimeerd leger naar Rusland terugtrok, vestigde Napoleon zijn hoofdkwartier te Schönbrunn, het schoone lustslot van de beroemde Keizerin Maria Theresia van Oostenrijk. Daar leefde hij in eene zeer strenge afgezonderdheid, want van verschillende zijden verluidde het, dat een aantal Oostenrijkers saamgespannen hadden, den zegevierder over hun vaderland door sluipmoord den dood te doen vinden. "Van deze zaak scheen voor hem in den eersten trjd weinig zekeiheid voort te vloeien, en men had van de betrokken personen nog niemand in handen gekregen. Want op den morgen van de zoo dadelqk hier te verhalen episode, had de Keizer zijn adjudant bij zich laten komen en hem ge\ raagd wat de politie meldt, en of alles rustig is, waarop de adjudant bevestigend antwoordde. ,,Is de samenzwering van verleden week nog niet ontdekt?" vroeg de Keizer. „Xeen, Sire, ik denk en hoop tevens, dat men gruwelijk overdreven heeft." — „Prachtig. Nu is het wel!" Intusschen had zich een ander geval voorgedaan van eene dame, die door een dringende smeekbede in een schrijven, den Keizer een bezoek verlangde te brengen en uit dat bezoeK vloeide echter een groote teleurstelling voor het naar liefde dorstend hart des Keizers voort, doch ook het feit dat hij weer voor de zooveelste maal aan het gevaar van een aanslag op zijn leven ontkwam. Het is Sterel, de scherpzinnige bewerker van het Duitsche werk: „Napoleon, de zoon der omwenteling", die van deze liefdeshistorie des Keizers een prachtige beschrijving geeft die wij hier voor den lezer in hoofdzaak zullen laten volgen. Telkens wanneer Napoleon na beëindiging van een veldtocht tot rust kwam, voelde hij weer de oude ledigheid in zijn hart: het gemis aan ware vrouwenliefde. Wat hij eens voor de zachte Adèle de Colombier gevoeld had, was in vijftien jaren trjds niet teruggekomen: noch bij Josephine, noch bij een zijner talrijke minnaressen had hij bevrediging gevonden. En nu in zijne afzondering te Schönbrunn ontving Napoleon een keurig geschreven briefje van eene onbekende jonge dame, die hem in kiesche bewoordingen te kennen gaf, dat zij van de diepste bewondering doordrongen was voor den man, die zich door zijn eigen geestkracht tot zulk een trotsche hoogte verheven had. Al eenige jaren had zij zijn loopbaan met de grootste belangstelling gevolgd, ja reeds als kind had zij met verbazing van zijne roemrijke tochten naar Italië en Egypte hooren vertellen, vele nachten van hem gedroomd en menigmaal vurig gewenscht hem van aangezicht tot aangezicht te zien. Dit geluk ;Was haar thans beschoren: zij had hem van Weenen naar Schönbrunn zien rijden, en zoodra zij zijn aangezicht aanschouwd had, werd haar jong hart door eene onweerstaanbare kracht tot hem aangetrokken. „Ik smeek den grooten imperator," dus besloot zij, „mij het geluk toe te staan de klank zgner stem te hooren. Ik zal sterven, als hij mijne bede niet verhoort en de gevoelens, die ik voor hem koester, niet beantwoordt!" De Keizer beschouwde het sierlijke handschrift eene ruime poos met belangstellende nieuwsgierigheid. „Die komt als geroepen," mompelde hij. „Zou dat jonge, schoone wezen mijn geheimste gedachten geraden hebben' toen zij mij zag?... Of zou het weer een kuur van onze lieve Paoli zijn?... Om het even, ik vrees niemand!" „Zou ik mijn verliefde bewonderaarster ontvangen? Of .staat zij soms in verband met die vage geruchten en komt zij met den dolk in de mouw?... Bah, 't is waarachtig, of ik wees getoel, en dat voor eene vrouw!... In allen gevalle zal ik haar niet- in een badkuip ontvangen, zooals wijlen Marat, bloediger gedachtenisse de cordate Charlotte." Nog eens nam hij het fraaie briefje op en las het postcriptum, dat luidde: „Als uwe Majesteit een liefhebbend hart niet verstoot, hang dan uit het hoogste raampje van den linkerslottoren een blauw-wit-en-rood vaantje, dan weet ik genoeg, en een uur later laat ik mij onder den naam Editha bij Uwe Majesteit aandienen." „Dat zij kome," sprak de Keizer en gaf Constant, zijn trouwen kamerdienaar de noodige orders. „Mocht het soms eene taaie, oude vrijster zijn, dan laat ik haar tot straf op sterk water zetten," besloot hij zijne alleenspraak. A roolrjk sprong hij op en keek vergenoegd het venster uit naar den helderen winterhemel en een troepje musschen, die eikander onder een bladerloozen boom een doodgevroren wormpje betwistten. Op eens kwam een elegante equipage aanrijden. De Keizer zag, dat er eene schoone dame in zat, en hoorde haar voor het slot stilhouden. „Zou dat de dweepster Editha zijn?" dacht hij. Ongeduldig opende hij de deur der artichambre, om gauw te hooren, wie zich aanmeldde. Constant kwam binnen en sprak: „Sire, eene dame wenscht uwe Majesteit te spreken." „Hoe is de naam?" „Dien wil zij niet noemen, Sire." „Goed, Constant, dan weet ik het al. Laat haar maar binnen." 1 De Keizer trad weer in zijn kabinet terug en weldra hoorde hij het ruischen van een damescostuum. „Binnen! binnen!" riep hij vol blijde verwachting. Vol spanning zag hij naar de deur, en met groote verbazing zag hij de schoone dame binnentreden. „Wel, gravin Von Hohenthal, is u het? „Ja, Majesteit, ik waag het —" „Dus gij hebt uw vroegeren haat tegen mij geheel afgelegd? Wilt gij nu werkelijk eene trouwe vriendin voor mij zijn?" De gravin zag den Keizer verwonderd aan. „Weet gij, Sire, wat mij tot u voert?" „Wel is dat zoo moeielijk te raden, lieve Editha?" antwoordde Napoleon, haar hartelijk de hand di ukkende. En hij zag de schoone weduwe, die hij al eens in de legerplaats voor Toulon zijn liefde verklaard had met gloeiende blikken aan. Verschrikt over dien gloed week de gravin een stap achteruit. „Sire, ik weet niet — ik ben ten hoogste veibaasd! Kunt gij dan raden, wat mij tot u voert? Dan zal ik maar weder gaan, want mijn komst is doelloos geweest." „Ik begrijp u niet, gravin, gij spreekt in raadselen. „Sire, ik ben hier gekomen om Uwe Majesteit een goede raad te geven, maar ik word slechts gedreven door het- zelfde gevoel, dat ieder onzer heeft, als hij zijn medemensch op het punt ziet van verdrinken." „Ga voort, gravin, want ik begrijp u nog niet. Als u meent, dat ik een drenkeling ben, dan hebt u het mis." „Integendeel feire, hoe scherp uwe politie u ook bewaakt, men wil u vermoorden op een manier..." Daar ging de Keizer een licht op. Hg fronste het voorhoofd en zag de schoone vrouw uitvorschend aan, maar Sophie von Hohenthal sloeg de oogen niet neer. „Gravin." sprak de Keizer vriendelijk, „mag ik u eene ronde, eerlijke vraag doen en u dan vergiffenis vraeen?" „Sire!" „Hebt gij mij in de laatste dagen een brief geschreven?" „Xeen, Sire! antwoordde de gravin kleurend. ,>Nu, beken het maar, hij was onderteekend Editha." „O, God, Sire! Daar hebben wij het al. Zij heet geen Editha, maar Judith, de schoone dweepster, die den vijand van haar vaderland dooden wil. Zij behoort tot eene der be&te families van W1 eenen, o, Sire, vergeef haar." Bedaard haalde Napoleon het minnebriefje uit zijn borstzak, ontvouwde het en hield het de gravin voor. Zoodra Sophie von Hohenthal het handschrift zag, gaf zij een gil en borst in tranen uit. De Keizer begreep, dat hij zich vergist had. „Gravin, vergeef mij; ik dacht, dat gij dit briefje geschreven hadt." Meteen vatte hij hare hand. De gravin liet dit niet alleen toe, maar vatte op hare beurt de zijne en liet zich voor den machtigen man op de knieën neer. „Genade, Sire, genade, voor mijn arme Judith; zij dweepte met haar vaderland en..." „Wat!" riep Napoleon toornig, mijn arme Judith?! Is de gravin \ on Hohenthal soms Judiths medeplichtige?" ,,0, Sire, zou ik dan zoo voor u staan? Neen, alleen het toeval heeft mij achter Judiths geheim gebracht. Ik ken haar en hare familie zeer goed. De familie weet er niets van, het dwaze kind handelt op eigen gezag. Ik heb haar betrapt op het koopen van den dolk, ziedaar. Zij had zich als officier vermomd, maar ik herkende haar dadelijk. O, Sire! nu kom ik haar verraden, maar straf haar dan niet, om mijnentwil!" „Naar een krankzinnigengesticht moet zij!" barstte Napoleon uit. „Wat weet zoo'n pas ontslagen kostschoolmeisje van staatkunde, van omwenteling, van de belangen van Europa?... Genade! Dat woord hoort men dadelijk als een aanslag mislukt! Wij vorsten moeten ons maar alles laten welgevallen door waanzinnigen, die gaarne om ons lijk zouden willen dansen. Hebben die menschen dan geen begrip, geen denkvermogen? Denken zij nooit na of liever vóór? Gesteld, zoo'n mooi poppetje wist mij door eene liefdesintrige zoo zwak te maken, dat ik mij liet doorsteken, nu dan lag ik daar dood te bloeden... Wat dan? Was Europa dan gered? Wat moest er dan van Frankrijk worden? Weer zoo'n nietsdoende Lodewijk op den troon en dan weer zoon zachtzinnige omwenteling?!... Sta op, gravin, die houding past u niet, u het allerminst! Ik heb respect voor u, en dat had ik al in het kamp voor Toulon, dat weet ge, en soms droomt mijn arm hart van een geluk... ^ De gravin was opgestaan. In waardige houding stond zrj voor Napoleon. ... „Ik heb ook respect voor Uwe Majesteit,' sprak zij, evenals duizende Duitschers bewonder ik het genie van den bedwinger der Omwenteling, maar nooit zou ik den man kunnen beminnen, die mijn vaderland met den onc ei gang bedreigt," O, wat was zij schoon op dat oogenblik, de fiere dochter van het eenig schoone, eeuwig lachende Weenen. Een siddering overviel den Keizer: de siddering voor het menschelijk verheven schoone. Napoleon had wel aan hare voeten willen neervallen en uitroepen: „bemin mij, edel wezen, verwarm mijn koud hart, schenk mij het geluk der ware liefde!" Maar het noodlot klemde zijn mond met ijzeren schroeven dicht. Hij had tijd noodig, de ijzeren man, om zijne aandoening meester te worden, maar die tijd behoefde maar kort te zijn. Een nauw merkbaar glimlachje vloog over zijne lippen en tot Sophie van Hohenthal's onuitsprekelijke verbazing vroeg hij: „Hoe oud zijt gij, gravin?" „Twee jaar ouder dan Uwe Majesteit," antwoordde zij onwillekeurig eveneens glimlachend. „Waarom hertrouwt gij niet? Eene vrouw zonder kinderen is voor haar vaderland een nul." „Ik hertrouw niet, Sire, voordat mijn vernederd vaderland zich gewroken heeft." „Op mij, niet waar?" „Ja, Sire!" antwoordde de gravin beslist. „Dus gij wilt mijn ondergang en toch komt gij mij waarschuwen voor een sluipmoord!" „Ik haat alle lage middelen,. Sire; alleen een openlijken strijd is eerlijk." Op dit oogenblik diende Constant eene jonge dame aan, die zich Editha noemde. „O, Sire, daar is zij!" fluisterde de gravin, „ik bid u..." De Keizer lachte en bood de gravin hoffelijk den arm aan, trad met haar naar eene portière, lichtte die op en verzocht haar op geruststellenden toon, in dat zij-kabinet getuige te zijn van zijn strafoefening. (18) „Maar Sire, houdt uw kamerdienaar bij u..." „Ik vrees geen kinderspeelgoed," sprak de Keizer snel, schoof haar driftig het kabinet in en liet de portière achter haar vallen. Op het volgende oogenblik liet Constant Editha binnen. „Constant, verwijder je," beval de Keiler, „ook uit de anti-chambre, begrepen?" Constant verdween onmiddellijk. Nieuwsgierig nam Napoleon de bezoekster op. Het was eene 17- a 18-jarige brunette van een zeer voornaam voorkomen. Haar edel besneden gelaat werd door weelderige donkerbruine lokken omgolfd en hare vurige zwarte oogen hadden de zwaarmoedige uitdrukking eener treurspelheldin. „Juist, pas van de kostschool," dacht de Keizer, vol romanidealen! Zij heeft zeker de geschiedenis van Judith en Holofernes1) gelezen. Ik zal het haar eens vragen." Met de hand tusschen de derde en vierde roksknoop bleef hij met den rug tegen de tafel staan en sprak: „Wie zijt gij? Treed nader!" „Ik ben Editha," klonk eene welluidende stem, maar de eigenares van die stem bleef onbewegelijk staan, alsof zij zich schaamde over haar eigen overmoed. Langzaam naderde Napoleon haar, terwijl zijne grootegi ijsblauwe oogen geen oogenblik \an haar afgewend werden. Hij zag, dat 7.ij beefde, maar de haat gloeide uit hare donkere oogen. v „Editha," sprak hij, „een schoone, welluidende naam voor eene schoone vrouw, maar voor u, kindlief, zou de naam J-jdith beter passen." 1) Bij het beleg van Jeruzalem door de Assyriërs werd de vijandelijke opperbevelhebber Holofernes door de schoone Judith met zijn eigen zwaard onthoofd. Verlegen sloeg zij de oogen neer en legde de slanke hand op het hart. Napoleon zag het, dat die hand zenuwachtig onder haar manteltje woelde. „Mademoiselle, spotte Napoleon, „gij hebt zeker met groote belangstelling in de Bijbelsche geschiedenis het verhaal van Judith en Holofernes gelezen?" Zij antwoordde niet, maar een zwaar voorwerp viel voor hare voeten neer: het was een blinkende dolk. Snel bukte zij zich, maar... . '•ljlggen laten>" gebood de Keizer met stalen stem, zonder zich een duimbreed van zijne plaats te bewegen. „Gij zijt niet geroepen, om over mij te richten." Editha kromp weg onder Napoleons machtigen blik. Doodsbleek en bevend als een rietstengel zag zij hem aan, alsof zij haar vonnis vernachtte. „\erlaat dit slot, vervolgde de Keizer ernstig, God die u zoo schoon geschapen heeft, vergeve u, uw misdadig opzet. Ik vergeef u ook. Ga!" Majestueus strekte hij den arm naar haar uit en als door eene bovenaardsche macht gedwongen, bewoog zij zbh ruggelings naar de deur, zonder het oog van den geduchten man af te wenden. Bij de dein gekomen, slaakte Lij een doordringende eril en stormde weg. Op hetzelfde oogenblik werd de portière opgelicht en bophie von Hohenthal snelde op den Keizer toe, kuste hem eerbiedig de hand en sprak met een dankbaren blik: „Hier is de dank minstens wederkeerig, mevrouw. Ik bid u, ga dat dwaze kind na en breng haar bij hare ouders eiug. Zq is in staat zichzelf een ongeluk aan te doen! Ga gravin, vlieg! Nogmaals dank! Tot weerziens!" Een oogenblik later was de Keizer weer alle n met zün eenzaam en verlaten hart. Lietde had zij gezocht en — haat gevonden. Driftig wierp hij zich in zijn stoel voor zijne werktafel en weldra vloog zijne pen met onheilspellende krabbels en sprankels over het papier. Oostenrijk en Pruisen moesten het ontgelden, dat de overwinnaar vandaag zoo'n bittere teleurstelling geleden had. Een kwartier later ontbood hij zijn minister van buitenlandsche zaken Talleyrand en sprak, terwijl hij hem een staatsstuk overhandigde: „Ziedaar, Excellentie, uw richtsnoer voor de verdere onderhandelingen te Presburg. Werk deze aanteekeningen uit tot een ontwerp-verdrag en zeg den Oostenrijkschen gezanten, dat daar geen titel of jota aan veranderd zal worden. „Beieren zal Tirol en Anspach hebben, Venetië, Istrië enDalmatië komen aan Frankrijk, de Zuid-duitsche vorsten moeten in hunne nieuwe waardigheden herkend worden, en ik eisch eene schadevergoeding van minstens 50 millioen francs." En aan die eischen heeft Napoleon streng de hand gehouden. DRIE EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Frankrijk ondervindt de gevolgen van den grootsten vooi uitgang tegelijk niet die van den hevigsten oorlog in Oostenrijk. Yernieling buiten, ontwikkeling binnen de grenzen. Napoleon en Josephine kwamen den 26n te Parijs terug. Hunne tegenwoordigheid in de hoofdstad bracht eene algemeene geestdrift te weeg, waarvan de Senaat en het Tribunaat zich als tolken verklaarden bij het plechtig gehoor, hetwelk hun den 28n op de Tuilleriën werd verleend. „Sire!" zeide de voorzitter van het eerstgemelde staatslichaam, „ofschoon uwe zedigheid zoo eenvoudig van de tallooze wonderwerken gewaagt, waardoor dat genie, hetwelk reeds alle anderen helden had overtroffen, in de laatste tijden zichzelven overtroffen heeft, zal Uwe Majesteit wel gedoogen, dat wij het Senaatsbesluit ten uitvoer brengen, hetwelk aan den redder van Frankrijk den bijnaam &van „den Grooten" geeft: dien billijken naam, dien titel, welken de \ olksstem, die hier de stem Gods is, ons voorschrijft I toe te leggen." Deze plechtige gelukwenschen werden door openbare feesten gevolgd. Napoleon was er op gesteld dat zijn keizerlijke titel door alle regeeringen van Europa erkend werd. Ook zijn eigenliefde brachten hem daartoe, er veel prijé op te stellen. Alexander had hem dan ook zeer gegriefd, met een brief aan hem te richten onder het eenvoudige opschrift: Aan den Koning van Engeland, die zelfs opzettelijk met hem het hoofd der Fransche Regeering, naar het voorbeeld van nooit anders briefwisseling hield, dan door een Secretaris van Staat. Het was derhalve een schadeloosstelling voor Napoleon, toen hij vernam dat de Sultan van Konstantinopel, Selim III, hem officieel als Keizer der Franschen erkend had. Zqn verlangen om als Keizer te worden erkend deed hem ook als een vorst handelen. Zoo toonde hij zich te Austerlitz edelmoedig tot overmaat toe jegens machtige en onverzoenlijke vijanden, die hij vernietigen kon en veiweet het zich zeiven dadelijk als een grooten misslag. De opening der vergadering van het Wetgevend lichaam volgde weinige dagen later. Napoleon hield de openingsrede in persoon; hij beschuldigde zich daarin, als het ware, van die te groote edelmoedigheid, waarvan wij hierboven gewaagd hebben, en scheen de gebeurtenissen te voorzien, welke sedert bewezen hebben dat hij toen zijn belang niet uitsluitend in het oog gehouden heeft. „Rusland, zeide hij, „dankt den terugkeer van de overblijfsels zijner armée alleen aan de weldaad der capitulatie, welke ik het toegestaan heb. Terwijl het in mijne macht stond den keizerlijken troon van Oostenrijk omver te werpen, heb ik dien integendeel meer bevestigd. Zal het gedrag van het Weener kabinet zoo zijn, dat de nakomelingschap mij gebrek aan doorzicht zou kunnen verwijten. De Ministers deden daarna verslag van den toestand van het Rjjk, waarvan de welvaart steeds vooruit ging. \\ ugen, kanalen, bruggen, gedenkteekens van allerlei aard, vele werken tot nut en verfraaiing waren begonnen of voltooid, op alle punten van die uitgestrekte monarchie, welke destijds, met uitzondering van Holland, Venetië en het koninkrijk Italië, honderd tien departementen telde. Verschillende nieuwe, door de ingezetenen verlangde middelen van gemeenschap, hielden de regeering bezig. De weg van \ alogne naar La Hogue was voltooid; die van Caen naar Honfleur volgde spoedig; die van Ajaccio naar a was half gereed; van Alessandria naar Savona was afgebakend; van Parijs naar Mentz, en van Aken naar Montjoie ontworpen. Bruggen werden aangelegd, over den Rijn, te Kehl en te Brissac; over de Maas te Givet; over de Cher te Toursover de Loire te Nevers en te Roanne; over de Saone te Auxonne, enz. Twee onbedwingbare styoomén, de Duranne en de Isère, werden genoodzaakt onder bruggen te vloeien. Zes groote kanalen waren begonnen: het kanaal van St. Quentin, het kanaal van Napoleon, hetwelk den Rijn met de Rhone verbindt, het kanaal van Bourgonje, de kanalen van Blavet en van Ile-et-Rance, het kanaal van Arles en do kanaaltakkon van België." Eenige andere kanalen waren aangevangen of ontworpen; die van St. Valerv, van Beaucaire naar Aigues-.Mortes, van bedan, van Niort naar la Rochelle en van Nantes naarBrest. Vele eindelijk waren beraamd, zooals die van Censée, van Charleroi, van Yperen en van Briare." De heer de Champagny sprak toen in de Kamer over de belangrijke groote werken en verfraaiingen van Parijs. „Bij uwe terugkomst in de Hoofdstad,'' zeide hij tot den eizer, .,zullen uw blikken aangenaam getroffen geweest zijn van haar, in den loop van een krijgsjaar, meer verfraaid te vinden, dan zij ooit was gedurende eene halve eeuw van ongestoorde vrede. Nieuwe kaaien strekken zich lands de oevers der Seine heen. Twee bruggen zijn in de laatst verloopen jaren aangelegd geworden; de derde, en wegens hare grootte en lengte de' gewichtigste, zal binnen kort voltooid zijn. In haren omtrek is een nieuwe wijk afgebakend, bestemd om tot de volledige versiering der brug bij te dragen. De straten dier wijk zullen naar de krijgslieden, die in den laatsten veldtocht een eervollen dood vonden, genoemd worden; de brug zelve zal den naam van Austerlitz dragen." „Aan den ingang der Boulevards zal een zegeboog een nieuw gedenkteeken van die gebeurtenissen worden, waarvan de herinnering duurzamer zal wezen dan alles, wat wij tot hun vereeuwiging in staat zijn te doen. „Onder uwe regeering," zeide de heer de ontanes, „zijn de jaren rijker aan roemvolle gebeurtenissen dan de eeuwen onder andere stamhuizen." „De wereld gelooft in die tijden verplaatst te zijn, toen, gelijk de diepzinnigste staatkundige schrijver zegt, de tocht van den overwinnaar zoo snel was, dat het Heelal ee'dei de prijs van den wedloop dan van de zege scheen te zijn. Deze taal, hoewel uit den mond van een hoveling, bevatte toch veel waars; want het stond met het wonderdadige leven van Napoleon zóó geschapen, dat de vleierij, andeis zoo vruchtbaar in overdrijving, niet van zijn genie kon gewagen zonder binnen de perken der waarheid te blijven. Napoleon bezat te veel redeneerkunde om deze met in zijn handelingen en ontwerpen te doen uitkomen. W at hij voor zich zelve als staatsopperhoofd had gedaan, herhaalde hij voor zijn nabestaanden en zijne onderbevelhebbers. Op 31 Maart 1806 wérden aan den Senaat keizerlijke statuten overgelegd, die den stand der Prinsen en Prinsessen van het keizerlijke Huis regelden, Dalmatië, Istne, enz. tot Hertogdommen verhieven, Joseph Napoleon Bonaparte op den troon van Napels plaatsten, aan Murat, den schoonbroeder des Keizers, de souvereiniteit van de Hertogdommen Berg en Kleef, aan Prinses Pauline het vorstendom Piombino, aan Berthier het vorstendom Neufchatel enz. schonken. , Q, Wij zullen later zien dat het voorname werk van den dln Maart 1806 op den 31n Maart 1814 vernietigd werd, terwijl de groote uitkomsten van den nacht van 4 Augustus 1789 der Revolutie onvergankelijk blijven. Te midden van al deze ontwerpen tot vernieuwing der koningsgeslachten rondom Frankrijk, hield Napoleon zich bezig met de bepaalde inrichting van zijn Staatsraad, met de instelling van een leerstoel voor landhuishoudkunde van de veeartsenijschool te Alfort, met den aanleg van stoeterijen, met de afschaffing van de speelhuizen in het geheele Rijk, enz. enz. Hij strekte zijn zorg ook uit tot den onzekeren toestand der Joden en besloot al zijn onderdanen van de Mozaïsche geloofsbelijdenis uit te noodigen afgevaardigden naar Parijs te zenden. Op 26 Juli 1806 hield .het groote Joodsche Sanhedrin de eerste zitting. Onder de verheffingen en bevorderingen, zooeven vermeld, was er eene, welke voor de verspreiding der nieuwere denkbeelden en de ontwikkeling der Europeesche omwenteling, uitstekende gevolgen moest hebben: n.1. de verheffing van Joseph Bonaparte op den troon van Napels, bij de uitsluiting der naar Sicilië verdrevene Bourbons. Zonder het te weten of te willen strooide de hand, die zich een koninklijke noemde, aan den voet van den Vesuvius de kiem van vrijzinnige veranderingen, welke vroeger of later opschieten en vruchten dragen zou. Een andere broeder, Lodewijk Bonaparte, kreeg ook een kroon. De afgevaardigden van het Bataafsche volk verlangden, bij monde van den admiraal Verhuel, van den Keizer, den Prins Lodewijk tot opperhoofd van hun Republiek, onder den titel van Koning van Holland. In een plechtig gehoor, 5 Juni 1806 in de Tuileriën verleend, maakte Napoleon zijn broeder tot Koning van Holland. „Prins, zeide hij tot hem, ,,ga en aanvaard de regeering over die volken. Hun voorouders hebben hun onafhankelijkheid slechts door de bestendige hulp van Frankrijk ver- worven. Sedert is Holland bondgenoot van Engeland geweest; het werd veroverd en dankte nogmaals zijn bestaan aan Frankrijk. Dat het in U dan een Koning vinde, die zijn vrijheid, wetten en godsdienst beschermt, doch houdt nimmer O] Franschman te zijn." Deze laatste woorden omvatten de gansche staatkunde van Napoleon in het overweldigen van naburige tronen. Zijn oogmerk, met het kronen zijner broeders, was niet alleen om aan zijne nabestaanden een stand te verschaffen, den zijnen waardig. Hij wilde voor alles, dat de aan zijn wetten onderworpen Rijken niet meer dan provinciën van de Fransche Monarchie zouden zijn; en opdat hun verband met het keizerrijk zoo veel nauwer en zekerder mocht blijven, plaatste hij ze onder de heerschappij zijner bloedverwanten. De Keizer vervolgde verder zijn doel niet alleen door zijn naastbestaanden op den troon der oude vorstengeslachten te plaatsen, maar door tevens machtige bondgenootschappen te vormen, waarvan hij, onder den titel van beschermer of bemiddelaar het opperhoofd werd. Lepelleiin, een ander fransch schrijver over Napoleon, oordeelde echter anders over des Keizers beschikkingen, ten opzichte zijner broeders en zusters als koningen, koninginnen- ei; hertoginnen. Hij zegt: Toen Napoleon zoover in macht en luister was gestegen, scheen zijn blik beneveld te worden. Hij beging de fout, ja de dwaasheid, zijne koninkrijken aan zijne broedeis te geven in plaats van zich bondgenooten te maken uit al die kleine' onttroonde vorsten door hun de regeering in zijn naam toe te vertrouwen, namelijk het onderkoningschap hunner eigen staten. Napoleon, die te veel hechtte aan zijne familie, overlaadde zijne mannelijke en vrouwelijke bloedverwanten met weldaden, hoewel zij in zijn ongeluk ondankbaar waren en tijdens zijn voorspoed hinderpalen. Joseph Bonaparte werd Koning der beide Siciliën. Lodewijk werd Koning van Holland. Elisa, de juffrouw van Saint-Cvr, uit 't begin van dit verhaal, ontving de vorstendommen \an Lucca en Piombino. Caroline, gehuwd met Murat!), werd groothertogin van Berg, Pauline2), weduwe van generaal Leclerc en hertrouwd met prins Borghèse, werd hertogin van Guastalla. Alle zusters van den Keizer waren jaloersch op elkaar en kwamen steeds met klachten bij hem. Geen enkele was voldaan over den stand, waarin haar machtige broeder haar verheven had. „Het heeft den schijn," zeide Napoleon, op half spottenden, half geërgerden toon naar hare klachten luisterende, „dat ik haar voor een gedeelte de erfenis van wijlen onzen vader, den Koning, onthoud." Hoezeer intusschen de vijandelijkheden tusschen de Fransche regeering en de kabinetten van Londen en Petersburg voortduurden, men was toch niet zonder hoop op vrede. De in Januari 1806 gevolgde dood van Pitt gaf aanleiding tot de optreding van Fox in het Ministerie en deze omstandigheid alleen was voldoende om eenige veranderingen in de Engelsche staatkunde ten opzichte van Frankrijk te doen verwachten. Napoleons geweldige handlanger, die hem ook bij Marengo en Austerlitz de zege had verschaft, de dood, n.1. trad nu ook in Engeland voor hem op. De engel des doods strekte zijn hand naar den man uit, die den franschen parvenu een onverzoenlrjken haat toedroeg; en die man was de Engelsche eerste minister William Pitt. 1) Joachim Murat werd later koning van Napels en in 1815 gefusilleeid, toen hij, na Napoleon s val, zich met geweld wilde meester maken van zijn voormalig koninkrijk. 2i De schoonste zuster van Bonaparte, die na den dood van Leclerc huwde met prins Camille Borghese, maar een zeer ongeregeld leven leidde. Zij stierf in 1825. Sedert twee en twintig jaar was hij de leider der Engelsche vrijzinnige staatkunde. Al zijn kracht en vermogen voor zijn vaderland opofferend en ter wille van behoeftige vrienden zelf met schulden beladen,' gebruikte de 52-jarige staatsman thans de zeebaden om zijn door de jicht geteisterde gezondheid te herstellen. De vernietiging der Fransche vloot bij Trafalgar had zijn stemming veel verbeterd: hij had nu de gerustheid, dat Napoleon in de eerste jaren geen landing in Engeland zou beproeven. Pitt zat met zijn vriend lord Canning, vroolijk geluimd, aan een heel bijzonder werkje: namelijk het verbeteren der gebrekkige verzen, ter verheerlijking van Nelson's overwinning, waarbij hunne vaderlandsliefde grooter bleek dan hun dichtkunst. Te midden van eene geestige woordenwisseling kwam de post brieven brengen. En die brieven brachten de tijding van den slag bij Austerlitz, den gesloten wapenstilstand en den geheelen aftocht der Russen. Die slag was te zwaar voor den lijdenden Staatsman: William Pitt staarde met een wanhopigen blik naar het Oosten en viel in zwijm. Binnen weinige dagen zag hij er uit als een geraamte en die wanhoopsblik verliet hem niet weer. Lord Canning getuigde later, dat hij nog nooit een man zoo had zien schrikken, en noemde die gelaatsuitdrukking van zijn beroemden vriend den Austerlitz-blik. Als een stervende werd Pitt naar zijn landgoed gebracht om daar te sterven. Toen hij bij het binnenkomen zijner studeerkamer de groote kaart van Europa zag hangen, sprak hij op onbeschrijfelijken toon tot zijn nicht: „Rol die kaart maar op; in de eerste tien jaar is zij niet te gebruiken!" Een week of wat later vernam Napoleon, dat zijn groote tegenstander gestorven en vervangen was door het hoofd der aristocraten Fox, een bewonderaar van den Franschen revolutie-bedwinger. Fox en Napoleon achtten elkaar. Toen die beroemde Engelschman gedurende zijn laatste Ministerie door een ellendigen overlooper een aanbod ontving om den Keizer van het leven te berooven, haastte hij zich dien sluipmoordenaar te doen vastzetten en schreef vervolgens naar Parijs aan den Minister van Buitenlandsche Zaken om hem van alles te onderrichten. Hij gaf daarbij te kennen, dat de Engelsche wetten niet toelieten een vreemdeling, die geen misdaad begaan heeft, lang gevangen te houden, maar dat hij toch op zich genomen had om dezen booswicht niet los te laten, vóórdat Napoleon van de zaak onderricht was en maatregelen tegen zijn aanslagen genomen had. Met een zoodanig Minister kon de oude ijverzucht tusschen frankrijk en Engeland spoedig voor een minder vijandige gezindheid plaats maken en werd de vrede mogelijk. Napoleon geloofde het, zoo als hij zelf op St. Helena heeft betuigd. Fox stierf echter den 18n September 1806, gedurende de onderhandelingen met Frankrijk en de schim van Pitt bracht de oude krijgszuchtige halsstarrigheid in den Britschen kabinetsraad teru^. VIER EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Een gesprek tusschen Lefebvre, de vrijheidsgeest maakte er zich meester van, en de hoofden van den opstand zagen zich genoodzaakt aan Spanje een nog democratischer constitutie te geven dan die te Bayonne was aangenomen. „Ik heb, zei Napoleon tot een deputatie, de geestelijke orden behouden, maar tevens het getal der monniken beperkt. Er bestaat geen man van verstand, die niet inziet dat zij te menigvuldig waren. „Ik heb die rechtbank afgeschaft, waartegen Europa en de eeuw zich verklaarden. De priesters hebben het geweten te leiden, maar geen tijdelijk of wereldlijk recht over de burgers uit te oefenen." „Ik heb de leenheerlijke rechten afgeschaft, en ieder kan thans logementen, ovens, molens, visscherijen oprichten, en in het algemeen aan zijn nijverheid vrijen loop geven. De eigenbaat, de rijkdom en de voorspoed van een klein aantal menschen benadeelden uw akkerbouw meer dan de hitte in de hondsdagen." Zooals er slechts één God is, behoort er in een Staat maar één rechtsbeleid te zijn. Alle bizondere bevoorrechte rechtsuitoefeningen zijn het gevolg van overweldiging en strijdig met de rechten van het volk. Ik heb deze daarom opgeheven." „Ik heb een ieder doen kennen wat hij zou kunnen vreezen, wat hij zou kunnen hopen." „Er bestaat geen hinderpaal, waardoor de uitvoering van mijn wil lang zou kunnen verschoven worden enz." Terwijl de Keizer zich te Madrid met de organisatie van Spanje bezig hield, werden de militairen operatiën in de Spaansche provinciën voortgezet, waar de opstand overal uit zijn asch verrees. De Engelschen hadden Portugal verlaten, om Madrid te hulp te snellen. Daar generaal Moore echter wanhoopte tijdig aan te komen, veranderde hij plots van plan, en besloot naar Valladolid op te rukken, om aan het Fransche leger zijn liniën van gemeenschap af te snijden. Dit besluit had noodlottige gevolgen voor hem. Aan den eenen kant aangevallen, aan den anderen afgesneden, zag hij zich genoodzaakt te Palencia een heilloozen terugtocht te beginnen, en door het steeds zegevierende zwaard van Soult vervolgd, tot Corunna te wijken, waar hij, na een verlies van 60,000 man, vele paarden, kanonnen en voorraad, doodelijk gekwetst werd. Het overschot van zijn leger had nauwelijks tijd de zeekust te bereiken. Het liet Corunna, na een vergeefsche verdediging, aan den maarschalk over. Soult had, gedurende deze vervolging, ook het Spaansche korps van Romana verstrooid, hetwelk naar het Asturische gebergte vluchtte. Zoodra de Keizer het oprukken der Engelschen naar Madrid vernam, was hij zelf hun tegemoet gesneld. In de eerste dagen van Januari was zijn hoofdkwartier achtereenvolgens te Astorga en te Benevente. Gedurende dezen tocht, was het ook eens te Tordésillas gevestigd, in de buitenste gebouwen van het klooster der Clarissen, waar Johanna, de krankzinnige moeder van Karei V was gestorven. De 75-jarige Abdis liet zich aan den Keizer voorstellen, die haar met veel onderscheiding ontving en haar vele verzoeken toestond. Zoo was, sedert de aankomst des Keizers, alles van gedaante veranderd; de overwinning was bij de Iransche vanen teruggekeerd, even ijverig, even snel, even schitterend als zij tot hiertoe in Italië en Duitschland was geweest. In minder dan twee maanden was het Engelsche leger vernield, het korps van La Romana uiteen gedreven, de hoofdstad heroverd, en waren de voornaamste .provinciën bezet. De tegenspoeden van Dupont en Junot waren daardoor meer dan vergoed. Indien de Spanjaarden in hun haat tegen de Franschc heerschappij volhardden, begon echter Engeland te vreezen dat hij ten slotte voor langen tijd onderworpen zou kunnen worden. Men moest dus dat onoverwinnelijk genie uit Spanje verwijderen. De Engelsche diplomatie belastte zich om het weder naar het Noorden op te roepen, en het te noodzaken zijn krachten andermaal te verdeelen. Het was Oostenrijk, hetwelk na van de verslagenheid na den slag van Austerlitz getoond, te zijn bekomen, thans bewilligde opnieuw den edelmoedigen overwinnaar uit te dagen. Drie jaren van vrede waren voldoende geweest tot herstelling der Oostenrijksche legers; het gevoelde zich in staat te velde te trekken. Wat ook gebeure, men rekendei altijd op een laatste toevlucht in de edelmoedigheid van den Keizer. Bij nieuwe tegenspoeden, kon men een nieuw verdrag sluiten. Napoleon bevond zich te Valladolid, toen hij van de toerustingen van Oostenrijk bericht ontving. Nadat hij in deze stad talrijke deputatiën uit Madrid ontvangen, de opheffing van een Dominikaner klooster, waarin een Fransch krijgsman was vermoord, gelast, en zich welwillend voor de Benedictijnen getoond had, die zich enkel met geestelijke aangelegenheden en beoefening der letteren bezig hielden, en aan onderscheidene Franschen het leven hadden gered' verliet hij plotseling Spanje, om naar Parijs terug te keeren| waar hij 25 Januari 1809 aankwam. TWEE EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK. Hoe Oostenrijk zijn trouweloosheid tegenover Napoleon boette. — Veldtocht van 1809. — Wagram. Lannes, de groote Maarschalk, sneuvelt. Bij zijn terugkeer van Bayonne in Augustus 1808, was Napoleon onderricht dat Oostenrijk, welks houding gedurende den veldtocht tegen Pruisen zeer dubbelzinnig geweest was, kwaadwillige gezindheid jegens Frankrijk liet blijken. Hij verklaarde zich daaromtrent onbewimpeld tegen den gezant dier Mogendheid, Graal Metternich. De gezant gaf te kennen dat de wapening, door de Fransche regeering vernomen, slechts verdediging ten doel had. Napoleon deed hem opmerken hoe onaannemelijk deze verklaring was, daar Oostenrijk geen grond tot ongerustheid had, en ei niet het minste bewijs van aanval bestond. „Ik geloof wel," voegde hij daarbij, „dat uw Keizer den oorlog niet verlangt; ik verlaat mij op het woord, hetwelk hij mij, tijdens onze samenkomst, gegeven heeft. Hij kan geen wrok tegen mij voeden. Bijzondere kuipereien sleepen u mede, waarheen gij niet gaan wilt. De Engelschen en hun aanhang schrijven al deze verkeerde maatregen voor; zij juichen reeds in de hoop van Europa andermaal in vlammen te zien." Metternich volhardde in het loochenen van de vijandigé oogmerken zijner regeering. Later, toen Napoleon wegens de verkregene zekerheid van een vredebreuk met Oostenrijk, uit Madrid teruggekeerd was, voerde Metternich nog dezelfde taal tot Champagny, den Minister van Buitenlandsche zaken. Keizer Frans II had echter zijn bekommering te Londen te kennen gegeven, en toen de Fransche Senaat zijn goedkeuring aan de krijgstoerustingen gaf, waren de vijandelijkheden reeds begonnen en had Oostenrijk, na zijn oorlogsverklaring de Staten van het Rijnverbond bezet. Den 9den April had Oostenrijk zijn verklaring uitgevaardigd; en den lOden hadden zijne legers reeds den veldtocht begonnen. Den 12den vernam de Keizer, door den telegraaf, dat de vijand de Inn was overgetrokken, en reisde dadelgk van Parijs af; den 16den kwam hij te Dillenburg aan, en beloofde er den Koning van Beieren om hem binnen 14 dagen in zijn hoofdstad terug te brengen, uit welke hem de Aartshertog Karei had verdreven; den 17den bevond hij zich te Donauwerth fcn hield in een proclamatie een toespraak tot zijn krijgslieden. Oostenrijk had op de afwezigheid van Napoleon en op de verwijdering der oude krijgsbenden van Marengo en Austerlitz gerekend. Het wist dat er in geheel Duitschland slechts 80,000 Franschen verspreid waren, terwijl het Oostenrijksche, in negen korpsen verdeelde leger, onder Aartshertog Karei, 500,000 man bedroeg. Zijn eerste ondernemingen konden als gelukkig beschouwd worden. De Koning van Beieren was voor den Aartshertog uit Munchen gevlucht, toen deze snel van de Inn naar de Iser voortgerukt was. Het ! ransche leger was destijds op een linie van zestig uren verspreid, waardoor het blootgesteld was om afgesneden en bij enkele gedeelten verslagen te worden. De Oostenrijksche veldheer wist zulks, en was vol werkzaamheid toen de aankomst van Napoleon alles veranderde. De ijver van Aartshertog Karei en zijn leger verflauwde, die der I ransche soldaten nam toe. De Keizer hield woord aan (22) den Koning van Beieren. Hij bracht hem, eer nog de tiende dag na de gedane belofte verstreken was, zegevierend in zijn hoofdstad terug. Den 25sten deed gemelde Vorst weder zijn intrede in Munchen, en in zes dagen had Napoleon zes overwinningen op het Oostenrijksche leger behaald. Eerst den 19den had men den vijand kunnen bereiken, en een dubbel gelukkig gevolg in het gevecht bij Pfaffenhofen en in dei: slag van Thann kenmerkte dien dag. In het gevecht van Preysing rechtvaardigde het geduchte 57ste regiment, onder overste Charrière, zijn bijnaam; het tastte alleen aan, en sloeg na elkander zes Oostenrijksche regimenten. Den 20sten ontstond een nieuwe slag en een nieuwe overwinning voor de Franschen bij Abensberg. De vijand hield slechts een uur stand en liet 8 vaandels, 12 stukken geschut en 18,000 gevangenen in de macht van de overwinnaars. Den 21 sten voleindigde het gevecht bij Landshut de nederlaag van den vorigen dag. In dezen strijd stortte zich generaal Mouton, aan het hoofd eener kolonne grenadiers, te midden der vlammen, die een der bruggen over den Iser verteerden. „Rukt steeds voorwaarts en schiet niet," riep hij zijn soldaten met donderende stem toe, en binnen weinige oogenblikken was hij in de stad gedrongen, welke thans het tooneel van een bloedig gevecht werd, waardoor de vijand gedwongen was ze te verlaten. Denzelfden dag had Aartshertog Karei, aan het hoofd van het Boheemsche leger, een Fransche afdeeling van duizend man overrompeld, welke mét het bewaken der brug van Regensburg belast was, en zich liet omsingelen en gevangen nemen, omdat zij niet tijdig gewaarschuwd werd terug te trekken. Zoodra de Keizer die berichten ontving, zwoer hij dat 'binnen 24 uren Oostenrijksch bloed in Regensburg zou stroomen, om den zijn wapenen aangedanen hoon t? wreken. Den 22n rukte hij inderdaad tegen de stad op, ontmoette den vijand, die 110000 man sterk, een stelling bij Eckmühl gevat had. Dit verschafte den Keizer nieuwe gelegenheid tot een grooten veldslag en een uitstekende overwinning. In weinige oogenblikken werd dit talrijke, op alle punten aangevallen ieger, uit al zijn stellingen verdreven en met achterlating van een groot gedeelte artillerie, 15 vaandels en 20000 gevangenen, in volslagen wanorde gebrachi. Den volgenden dag, den 23n 's morgens, verscheen het zegevierende Fransche leger voor Regensburg, hetwelk dj door maarschalk Lannes overhoop geworpen Oosten ijksche cavalerie niet kon dekken. De zes regimenten, die de Aartshertog in de stad had gelaten, beproe den deze te verdedigen. De Keizer kwam zelf den aanval regelen. Hij werd daarbij door een kogel aan den rechter voet gewonu. Dadelijk verbreidde zich het gerucht daarvan in hat leger en de soldaten kwamen ongerust toesnellen; doch nauwelijks waren zij op de plaats, toen Napoleon, die dadelijk werd verbanden, te midden der toejuichingen, weder te paard steeg. Weldra waren de muren beklommen, en was de stad ingenomen. Al wat tegenstand bood, werd over de kling gejaagd; 8000 man gaven zich over. Bessières vervolgde intusschen de overblijfsels van het bij Abensberg en Landshut geslagen Oostenrijksche legerkorps, sloeg het en nam 1500 man gevangen. Dienzelfden dag vaardigde de Keizer te Regensburg een dagorde uit, waarin o.a. voorkwam: 'SoMaten! „Gij hebt mijne verwachtingen gerechtvaardigd; gij hebt het getal door den moed aangevuld, en roemwaardig het verschil tusschen de soldaten van Cesar en de legers van Xerxes getoond." „Binnen weinige dagen hebben wij in de drie veldslagen van Thann, Abensberg en Eckmühl, en in de gevechten van Preysing, Landshut en Regensburg gezegevierd. lOOkanonnen, 40 vaandels, 50000 gevangenen, drie bespannen brug- gen-toestellen, 3000 bagage-wagens en alle regimentskassen zijn de uitkomst van de snelheid uwer marschen en van uwen moed." Napoleon rukte daarna naar Weenen op. Hier werd ook het derde bulletin der groote armée openbaar gemaakt, waarin Napoleon, het oog vestigende op de onbestendigheid der verbintenis tusschen de vorsten uit de oude geslachten en de regeeringen van revolutionairen oorsprong, zich omtrent Keizer Frans in bittere woorden uitliet. „De Keizer van Oostenrijk," zeide hij daarin, „heeft Weenen verlaten, en bij zijn vertrek een door Genz in den geest en stijl der zotste schotschriften gestelde proclamatie uitgevaardigd. Hij heeft zich naar Scharding begeven, eejn plaats, welke hij opzettelijk gekozen heeft om nergens te zijn; noch in de hoofdstad om zijn Staten te besturen, noch in het legerkamp, waar hij slechts een nutteloos struikelblok zou geweest zijn. Het is moeielijk een meer zwakken en dubbelzinnigen Vorst te ontmoeten." 1 Mei werd het hoofdkwartier te Ried gevestigd, waar de Keizer in den nacht aankwam. Den 3n trok een korps van 30000 Oostenrijkers, het overschot van Landshut, op Ebersberg terug, maar werd door Italiaansche en Korsikaansche scherpschutters aangevallen, die hun een groot verlies toebrachten. Bessières en Oudinot hadden zich met Massena vereenigd en marcheerden op Ebersberg, om het Oostenrijksche korps te vernietigen; terwijl Glaparède aan het hoofd van zijn divisie optrok, welke niet meer dan 7000 man telde. De vijand, die een voordeelige stelling had en de vereeniging der drie hem vervolgende korpsen niet afwachten wilde, tastte de divisie der voorhoede aan, nadat hij de uit hout gebouwde stad in brand gestoken had. In een oogenblik vatte de vlammen overal en strekten zich tot aan de brug uit. Hierdoor werd de marsch van Bessières opgehouden, die met de ruiterij ter ondersteuning van Cla- parede aanrukte. Deze moest zich met slechts 7000 man, drie uren lang, tegen 30000 verdedigen. Eindelijk werd een weg door de vlammen gebaand en de generaals Legrand en Durosnel naderden van onderscheidene punten. DeFranschen deden wonderen van moed. Het kasteel werd stormenderhand ingenomen en in brand gestoken, terwijl de vijand in wanorde tot Ens terugtrok, waar hij de brug afbrandde, om zijn vlucht in de richting van Weenen te dekken. Het gevecht bij Ebersberg kostte den Oostenrijkers 12000 man, waaronder 7500 gevangenen. Het vijfde bulletin sprak als volgt van de overwinnaars in dien slag: De divisie Claparède, welke een gedeelte der grenadiers van Oudinot uitmaakt, heeft zich met roem bedekt; zij heeft 300 dooden en 600 gekwetsten gehad. De voortvarendheid der scherpschutters van de Po en van Corsica heeft de aandacht van het geheele leger getrokken. De bmg, de stad en de stelling van Ebersberg zullen duurzame gedenkteekenen van hun moed zijn. De wandelaar zal staan blijven en zeggen: hier van deze voortreffelijke stelling, \an deze zoo uitgestrekte brug, van dit, door zijn ligging, zoo sterk slot, is een leger van 35000 Oostenrijkers door 7000 Franschen verdreven geworden." Den 4en sliep de Keizer te Ens in het kasteel van den Graaf Auersberg en bevond zich den 6en wederom in de beroemde abdij Mölk, welker kelders millioenen flesschen wijn aan het leger leverden. Toen de Keizer de bouwvallen van het kasteel Durrnstein voorbij kwam, zeide hij tot Lannes: „Zie, dit is de gevangenis van Richard Leeuwenhart. Ook hij is, evenals wij, naar Syrië en Palestina getrokken. Richard Leeuwenhart, mijn wakkere Lannes, was niet dapperder dan gij. Te St. -Jean d'Acre is hij gelukkiger dan ik geweest. Een Hertog van Oostenrijk verkocht hem aan een Keizer van Duitschland, die hem er deed opsluiten. Het was de tijd der onmenschelijkheid. Welk onder- scheid'met onze beschaving! Men heeft gezien hoe ik den Keizer van Oostenrijk behandeld heb, dien ik gevangen had kunnen nemen. Ik zal hem ditmaal wederom gelijk behandelen. Ik ben het geenszins, die het aldus wil; het is de tijd. Twee dagen later stond Napoleon voor de poorten van Ween en. Aartshertog Maximiliaan, broeder der Keizerin, voelde er het bevel. Hij wilde beproeven haar te verdedigen en wees de eerste opeisching met fierheid af. Te Weenen was de verblinding zoo hoog, dat de aanvoerder van een hoop gepeupel, hetwelk in den persoon van een als parlementair afgezonden adjudant des maarschalks Lannes het volkenrecht geschonden had, alle straten der stad als in zegepraal dooi rijden durfde, en wel op het paard van denzelfden Iranschen officier, die verraderlijk aangevallen en gewond was geworden. De Keizer was meester van de voorsteden, welke twee derde gedeelten van de bevolking dier hoofdstad bevatten. Hij organiseerde hier een burgerwacht en een plaatselijk bestuur, welke afgevaardigden naar den Aartshertog zonden, om hem te verzoeken hunne huizen te sparen, het hielp echter niet: het vuur van de wallen duurde voort. De Keizer zag zich toen genoodzaakt het bombardement te bevelen. Een batterij van twintig houwitsers, op^honderd vademen van de wallen geplaatst, begon den Hen, s avonds te negen ure, de stad te beschieten. In minder dan viei uren waren 1800 houwitsers-granaten geworpen. Weldra vertoonde de stad niet meer dan een vuurmassa, onder welke zich een verontruste bevolking ordeloos bewoog. Na vruchtelooze inspanning tegen de belegeraars, verliet de Aartshertog, die vernomen had dat de Franschen een arm van den Donau overgetrokken waren en mitsdien vreesde dat zij hem den terugtocht mochten afsnijden, onder begunstiging van den nacht, ijlings de stad en droeg generaal O Reilli op te kapituleeren. Met het aanbreken van den dag liet deze berichten dat men ophouden zou met vuren, en kort daarop werd een deputatie, met de Aartsbisschop van Vv eenen bij Napoleon gezonden, die haar in het park van Schönbrunn ontving. Denzelfden dag, den 12n, nam Massena de Leopoldstad in. 's Avonds werd de kapitulatie van Weenen onderteekend, en den 13en 's morgens nam Oudinot, aan het hoofd zijner grenadiers, bezit van de hoofdstad. Het Oostenrijksche leger had bij het verlaten van de hoofdstad nog geenszins den oorlog opgegeven. Door den Lonau gedekt, wachtte het op een gelegenheid om weder aanvallend te werk te gaan. De brug te Lintz was het eerste doe! van zijn aanvallen; maar Yandamme bood e?n geduc-ht&n tegenstand, terwijl Bernadotte, die inmiddels was aangerukt, de vijandelijke troepen in volslagen wanorde bracht. Napoleon brandde ook zijner zijds van ongeduld om den overgang \ an de rivier door te zetten om dezen roemrijken veldtocht te eindigen. Massena had verschillende bruggen aangelegd over de armen van den Donau, welke langs het eiland Lobau stroomen en Napoleon besloot zich van deze tot overtocht van zgn geheel leger te bedienen. Binnen drie dagen hadden de korpsen van Lannes, Bessières en Massena een stelling op het eiland genomen. De gemeenschap met den rechteroever werd onderhouden door eene schipbrug, welke 5C0 vademen lang was en drie armen van de rivier bedekte. Een andere brug, slechts 61 vademen, verbond het eiland met den linkeroever. Hier gingen den 21en Mei 35000 man zonder beletsel over, om zich van Asperen tot Essling in slagorde te stellen. Tegen vier uur namiddags echter was Aartshertog Karei, die alle overschotten van de in Beieren geslagen Oostenrijksche korps3n verzameld, en zijn reserven aan zich getrokken had, aan het hoofd van 100000 man verschenen en deed een aanval op de korpsen van Massena, Bessières en Lannes, de eenigen van het Fransche leger, die tot dusverre den linkeroever van den Donau bereikt hadden. Massena werd het eerste aangetast bij Asperen, en handhaafde, ondanks zijn minder getal troepen, door wonderen van moed; hetzelfde deed Lannes bij Essling, terwijl Bessières schitterende cavalerie aanvallen uitvoerde tegen het centrum van den vijand, hetwelk tusschen deze twee dorpen stond. Met het invallen van den nacht hield het vuur op. De 100000 man Oostenrijkers van Prins Karei waren niet in staat geweest de 35000 man Franschen van Massena, Lannes en Bessières een duim gronds te doen verliezen. Later kwamen versterkingen aanrukken, waardoor de volgende dag heilloos voor den Aartshertog moest worden, inderdaad trokken de grenadiers van Oudinot, de divisie van SaintHilaire, twee brigaden lichte artillerie, benevens het artilleriepark 's nachts over de brug en stelden zich in slagorde. Napoleon bereidde alles tot een groote overwinning voor. Vier uur 's morgens gaf de vijand andermaal het teeken van aanval tegen Asperen, doch Massena was daar om het te verdedigen. Deze beroemde krijgsheld, wiens militaire gaven zich nooit schooner vertoonden dan in moeielijke toestanden, vergenoegde zich niet met eiken aanval der Oostenrijkers af te weren, maar tastte weldra zelf aan, en wierp de tegen hem over staande kolonnen overhoop. In hetzelfde oogenblik rukte Lannes met de jonge garde onstuimig tegen het centrum van het Oostenrijksche leger aan, om de gemeenschap tusschen de beide vleugels af te snijden. Alles week voor den heldhaftigen maarschalk, en de overwinning ware zeker, toen men om zeven uur 's morgens den Keizer berichtte-, dat een plotselinge zwelling van den Donau, welke alles medesleepte, de brug weggerukt had, die het eiland Lobau met den rechteroever verbond en het eenige middel van gemeenschap uitmaakte tusschen de op den rechteroever strijdende korpsen en het overige Fransche leger. Op deze tijding deed Napoleon, die nauw 50000 man bij zich had, om aan 100000 het hoofd te bieden, het vooruitrukken staken en gelastte zijn maarschalken bloot hun stellingen te bewaren, om dan hun terugtocht in goede orde naar het eiland Lobau te bewerkstelligen. Dit bevel werd uitgevoerd, terwijl generaals en soldaten de eer der Fransche vanen dapper handhaafden. De vijand, van de wegspoeling der bruggen onderricht, welke het reservepark van de Fransche armee opgehouden had en haar dus van de noodige munitie voor de artillerie en infanterie beroofde, hervatte thans zijn aanvallende houding op alle punten. Driemalen tastte hij Asperen en Esseling aan, en driemalen werd ,hij teruggeslagen. Lannes, dien de Keizer met de bewaring van het slagveld had belast, vervulde die taak met heldenmoed, en droeg krachtig bij tot redding van dat schoone gedeelte van het Fransche leger, welks bestaan idoor een toeval in gevaar gebracht was. Deze luisterrijke dienst was nochtans de laatste, welke die "beroemde krijgsman aan zijn vaderland en den grooten veldheer zou bewijzen, die veel meer zijn vriend dan zijn gebieder was. Een kanonskogel rukte hem op het einde van den dag zijn dij weg. De afzetting der dij werd onmiddellijk verricht, en met een uitslag, die verwachtingen deed opvatten, welke echter niet verwezenlijkt werden. De maarschalk werd op een draagbaar bij den Keizer gebracht, die zijn tranen niet kon weerhouden bij het gezicht van een zijner meest beminde wapenbroeders, die doodelijk gewond was. „Mijn hart," zei hij tot de omringenden, „moest wel dezen dag door een zoo gevoeligen slag getroffen worden, om mij aan andere zorgen dan die voor mijn leger over te geven." Lannes, die zijn bewustzijn verloren had, kwam weder bij, toen hij zich naast den Keizer bevond; hij wierp zich in zijn armen en zeide: „Binnen een uur zult gij hem verloren hebben, die met den roem en de overtuiging sterft van uw beste vriend geweest te zijn en het nog is." De maarschalk leefde nog tien dagen, en men hoopte nog hem te redden, doch een kwaadaardige koorts rukte hem den 31en Mei te Weenen weg. „Op het oogenb ik, dat men het leven gaat verlaten," zeide Napoleon naderhand, „klemt men zich gewoonlijk met zijn uiterste krachten er aan vast. Lannes, de dapperste aller menschen, Lannes, van zijn twee beenen beroofd, wilde niet sterven. Elk oogenb lik vroeg de ongelukkige naar den Keizer; hij hechtte zich aan mij met zijn geheele laatste levenskracht, verlangde alleen naai- mij, sprak alleen van mij. En dit alles door een ingeschapen gevoel! Gewisselijk beminde hij zijn vrouw en kinderen meer dan mij; evenwel sprak hij van hen niet. Dit was omdat hij van hen niets verwachtte, want, hij beschermde hen, maar ik daarentegen was zijn beschermer. Ik was voor hem een hooger wezen; ik was zijn voorzienigheid, aan wie hij zijn smeekingen richtte. Het is onmogelijk," voegde Napoleon daarbij, „dapperder te zijn dan Murat en Lannes waren. Murat is enkel dapper gebleven, maar de geest van Lannes was tot een gelijke hoogte van .zijn moed toegenomen; hij was een reus geworden. Indien hij in deze laatste tijden geleefd had, houd ik het voor onmogelijk, dat hij aan eer en plicht ontrouw zou zijn geworden. Hij behoorde tot die mannen, welke geschikt zijn om de gedaante der zaken door hun eigen gewichtigheid en invloed te veranderen.' De slag van Esslingen trof den Keizer nog door een anderen schok, terwijl het leger een van zijn dapperste en bekwaamste aanvoerders, generaal Saint-Hi'aire, verloor. „Op dien dag," wordt in de gedenkschriften van Napoleon gezegd, „vielen de generaals Hertog van Montebello en Saint-Hilaire, twee helden en Napoleons beste vrienden. Hij stortte tranen over hen. Het zou hun, in zijn ongeluk, niet aan standvastigheid ontbroken hebben; zij zouden den roem van het Fransche volk niet ongetrouw geworden zijn." Deze harde verliezen gaven den Keizer een diepe droelheid, en herinnerden hem de nietigheid van alle menschelijke zaken. Toen hij den 31en Mei aan -Josephine schreef, en haar zijn smart mededeelde wegens den dood van Lannes, die 's morgens bezweken was, ontsnapte aan zgn pen deze bittere aanmerking: „Zoo eindigt alles!" Zoo roemrijk de slag van Esslingen voor de Franschen was, bleef toch de overwinning onbeslist; van weerszijden schreef men zich deze toe. In de oogen van Europa was het voor Napoleon, die gewoonlijk zqn vijanden verpletterde, een nederlaag, dat hij ditmaal de Oostenrijkers niet uit hunne stellingen had kunnen verjagen, en door een onvoorzien toeval en door het minder aantal zijner strijdkrachten, zich moest bepalen om de zijnen te bewaren. De Keizer zag in dat deze gedwongen stilstand, evenzeer in Frankrijk als buitenslands een nadeeligen zedelijken indruk zou voortbrengen, en dit gaf hem aanleiding om zich wel te wachten het kwaad, door de geringste rugwaartsche beweging, te verergeren. Hij besloot dus zich op het eiland Lobau staande te houden, hetwelk aanvankelijk niet anders dan een soort tusschen-station voor den overtocht van den Donau had moeten zijn en waar hem nu de zwelling der rivier en de losscheuring der bruggen, met een gedeelte van zijn leger ingesloten hielden. Prins Karei, door de bewegingen van Davoust verontrust, die Presburg bombardeerde, waagde het niet aanvallend te handelen, en besloot derhalve zijn stelling tusschen Asperen en Enzersdorf de versterken. Napoleon liet inmiddels ijverig aan de herstelling der bruggen arbeiden, en weldra was de gemeenschap van het eiland met den rechteroever geheel hersteld. Men vernam wijders dat het leger van Italië, onder bevel van Prins Eugenius, drie dagen na den veldslag van Essling, bij St. Michael het Oostenrijksche legerkorps van .Jellalich volledig verslagen had en dat de overwinnaars hun vereeniging met het leger van Duitschland, op de hoogten van den Sommering, bewerkstelligd hadden. De vereeniging met Eugenius werd gevolgd door een nieuwe overwinning, welke deze vorst op den Aartshertog Palatijn, te Raab, den 14en Juni den verjaardig der veldslagen van Friedland en Marengo behaalde. Marmont, die in Dalmatië gezegevierd had, kwam thans zich ook met het groote leger vereenigen en zich in den kring der krijgsoperatiën van den Keizer plaatsen. Napoleon zag het oogenblik verschijnen voor den beslissenden slag, waarop hij zich meer dan een maand had voorbereid. WAGRAM. Zeer onthutst over de vorderingen der Fransche armée, en de gunstige uitkomsten, welke zij bijna zonder inspanning erlangde, deed de vijand al zijn troepen aanrukken en te zes uur 's avonds bezette hij de volgende stelling: zijn rechtervleugel van Stadlau tot Gerasdorl; zijn ;entrumvan Gerasdorf tot Wagram, en zijn linkervleugel van Wagram tot Neusiedel. Het Fransche leger had zijn linkervleugel bij Gross Asperen, zijn centrum bij Raschdorf, en zijn rechtervleugel bij Glinzendorf. In deze stelling liep de dag bijna ten einde, en men moest zich tegen den volgendein morgen voor een grooten slag gereed houden; doch men vermeed dien en bracht de stelling van den vijand uit haar geheel, terwijl men hem belette eenig stelsel te beramen, zoodra men zich in den nacht van het dorp Wagram had meester gemaakt. Langs zijn buitendien reeds onmetelijke linie plotseling aangegrepen, en door de nadeelige kansen van den strijd in het nauw gebracht, zouden dan de ver- verschillende legerkorpsen zonder orde of richting ronddwalen en men zou er goedkoop afkomen, buiten eenig ernstig gevecht. De aan va! op Wagram vond dus plaat-s: de troepen bemachtigden dit dorp. maar een kolonne Saksers en een kolonne Franschen hielden elkander in het duister voor vijandelijke troepen, en zoo mislukte die onderneming." „Men bereidde zich derhalve op den slag van Wagram voor. Het schijnt dat de beschikkingen van den Franschen en van den Oostenrijkschen generaal juist in een omgekeerde verhouding tot elkander stonden. De Keizer bracht den geheelen nacht door met zijn strijdkrachten op zijn centrum bijeen te trekken, waar hij zelf zich. op een kanonschot afstand van Wagram, bevond. Met dat doel rukte Massena links van Adlerklau op, en liet te Asperen slechts een enkele divisie, welke het bevel ontving om in het voorkomend geval naar het eiland Lobau te wijken. Davoust werd in last gegeven om het dorp Groshofen voorbij te trekken, ten einde meer het centrum te naderen. De Oostenrijksche veldheer verzwakte integendeel zijn centrum om zijn vleugels te bezetten en te versterken, aan welke hij thans een nieuwe uitbreiding gaf." „Den 6en, met het aanbreken van den dag. oezette Bernadotte den linkervleugel, en had in de tweede linie Massena, De Onder-Koning verbond hem met het centrum, waar het korps van Graaf Oudinot, dat van Marmont, die van de keizerlijke garden en de divisiën kurassiers acht liniën vormden." „Davoust rukte van den rechtervleugel aan, om zich bij het centrum te voegen. De vijand daarentegen liet het korps van Bellegarde aaar Stadlau optrekken. De korpsen van Kallowrat, Lichtenstein en Hiller verbonden dezen rechtervleugel met de stelling van Wagram, waar de Vorst Hohenzollern stond, en met den uitersten linkervleugel te Neusidel, waar het korps van Rosenberg oprukte, om Davoust te overvleugelen. Daar het korps van Rosenberg en dat van Davoust een tegengestelde beweging uitvoerden, ontmoetten zij elkander bij het aanbreken van den dag en gaven het sein tot den slag. De Keizer begaf zich dadelijk naar dat punt, deed Davoust door de divisie kurassiers van Arrighi versterken, en het korps van Rosenberg door een batterij van twaalf stukken der divisie van Nansouty in de flank aantasten. In minder dan drie vierendeeluurs had het schoone korps van Davoust het korps van Rosenberg overhoop geworpen, en na een groot verlies toegebracht te hebben, tot aan gene zijde van Neusiedel teruggedrongen." ,,In dien tusschentijd begon de kanonnade langs de geheele linie, en de beschikkingen van den vijand ontwikkelden zich meer ,met ieder oogenblik. Zijn geheele linkervleugel werd met artillerie bezet en men zou gezegd hebben dat de Oostenrijksche generaal niet voor de overwinning streed, maar alleen bedacht was op het middel om er voordeel uit te trekken. Deze beschikking van den vijand scheen zoo zonderling, dat men een valstrik vermoedde, en dat de Keizer eenigen tijd wachtte alvorens tot de gemakkelijke beschikking over te gaan, welke hij bestemd had om die van den vijand te vernietigen, en ze verderfelijk voor hem te maken. Hij gelastte Massena om een aanval op een dorp te doen, hetwelk door den vijand bezet was, en het uiterste einde van het centrum onzer armée eenigermate drukte. Davoust gaf hij tevens bevel om de stelling van Neusiedel om te trekken en van daar tot Wagram door te dringen, en den Hertog van Ragusa benevens generaal Macdonald deed hij een kolonne vormen om Wagram in te nemen, op het oogenblik dat Davoust zou vooruitrukken." „Inmiddels kwam bericht dat de vijand hevig het dorp aantastte, van hetwelk Davoust zich meester gemaakt had; dat onze linkervleugel 3000 vadsmen ver omgetrokken was; dat zich te Gross Asperen reeds een levendige kanonnade liet hooren en dat de tusschenruimte van Gross Asperen tot W agram met een onmetelijke linie artillerie bedekt scheen. Men mocht niet meer twijfelen dat de vijand een grooten misslag beging, en men had slechts noodig zich dezen ten nutte te maken. De Keizer gelastte terstond aan Macdonald om de divisiën Broussier en Lamarque in een kolonne van aanval te plaatsen, welke hij door de divisie van Nansouty, door de garde te paard, en door een batterij van 60 stukken van de garde en veertig van onderscheidene korpsen deed ondersteunen. Generaal Lauriston ijlde, aan het hoofd dezer batterij van 100 vuurmonden, in draf naar den vijand, naderde hem, zonder schieten tot op een hak kanonschot en begon toen een vreeselijk vuur, hetwelk dat van den vijand tot zwijgen dwong, en den dood in zijn gelederen overbracht. Thans ging Macdonald met den stormmarsch vooruit en werd door generaal Reille met de tiralleursbrigade van de gard& ondersteund. In een oogenblik verloor het centrum van den vijand een uur gronds; zijn rechtervleugel bemerkte het gevaar van den toestand, en week haastig terug. Massena tastte hem van voren aan. Middelerwijl de nederlaag van het vijandelijk centrum schrik verspreidde en op de bewegingen van zijn rechtervleugel invloed had, werd zijn linkervleugel aangevallen en overhoop geworp?n door Davoust, die Neusiedel had ingenomen, en na de hoogte beklommen te hebben, op Wagram aanrukte. De divisiën van Broussier en Gudin hebben zich met roem overladen." «Het was pas tien uur s morgens en de minst klaar zienden waren reeds overtuigd, dat de overwinning aan ons was." „Tegen den middag rukte Oudinot- op Wagram aan, om Davoust in zijn aanval te ondersteunen. Hij slaagde daarin, en overmeesterde deze stelling. Van tien uur 's morgens af vocht de vijand enkel voor zijn terugtocht; deze was sedert den middag beslist en geschiedde in wanorde, terwijl lang vóór den nacht de vijand buiten het gezicht wa,g. Onze linkervleugel stond te Iedlersee en Ebersdorf, ons centrum bij Obersdorf, en de cavalerie van onzen rechtervleugel had voorposten tot Sonkirchen." „Den 7en, met het .aanbreken van den dag, zette zich het leger in beweging, rukte op Kornenburg en Wolkersdo rf aan en had voorposten bij Nicolsburg. De vijand, van Hongarije en Moravie afgesneden, leunde aan den kant van Bohemen." „Dit is het verhaal van den beslissenden en voor altijd vermaarden slag van Wagrarn, waarin 3 tot -100000 man, met 1500 stukken, voor groote belangen streden op een slagveld, dat door den vijand, sedert vele maanden uitgekozen en bevestigd was. Tien vaandels, 40 stukken, 20000 gevangenen, waaronder 3 tot 400 officieren en een groot aantal generaals, kolonels en majoors, zijn de teekenen van deze zege. Het slagveld is met do oden overdekt, onder welke men de lijken van verschillende generaals, en ook dat van zekeren Norman, een Franschman en verrader heeft gevonden." i i j Voor de derde maal was Napoleon meester over de lotgevallen van het Huis van Lotharingen, hetwelk hij voor de rechtbank van Europa aangeklaagd had; voor de derde maal nam de overwinnaar de vredevoorstellen aan van de bewerkers van den oorlog. De Keizer van Oostenrijk verzocht een wapenstilstand door Napoleon bewilligd en 10 Juli te Znaïm onderteekend. De vredesonderhandelingen begonnen weldra en duurden 3 maanden, gedurende welke Napoleon het kasteel Schönbrunn bewoonde. Daar ontving hij bericht van de landing van 18000 Engelschen op Walcheren, de kapitulatie van Vlissingen en de ondernemingen tegen Antwerpen. Hij liet dadelijk Ber- nadotte en Minister Daru vertrekken, om voor de veiligheid van laatstgenoemde vesting te waken. De Engelschen werden teruggeslagen en moesten ,zich weder naar Engeland inschepen, nadat zij door ziekten twee derden van hun expeditieleger verloren hadden. De Keizei benoemde na den Siag van Wagram drie nieuwe maarschalken: Oudinot, Macdonald en Marmont. Het Fransche leger was destijds overal in Duitschland gelegerd. Deze, voor de inwoners lastige bezetting, deed hen welgevallig luisteren naar de bezwaren, door Enge'sche agenten en de zendelingen van Weenen en Berlijn tegen Frankrijk en zijn opperhoofd verspreid. Zij schreven natuurlijk de verantwoording der onheilen van den oorlog aan dengene toe, die (hun grondgebied overweldigde en onverzadelijk in zijn veroveringen scheen. Hieruit ontstond die nationale haat, welke toen in Duitschland tegen Napoleon begon te gisten en hem nieuwe en vreeselijke vijanden onder de volken bereidde. De eerste kenteekens van dezen afkeer vertoonden zich te Schönbrunn, in een jongen dweeper, die van Erfurt naar Weenen gekomen was om Napoleon te vermoorden. Op het oogenblik gevat dat hij zijn voornemen wilde uitvoeren, drukte hij enkel zijn leedwezen uit den Keizer niet te hebben kunnen ombrengen. Napoleon wilde hem zelf ondervragen. Hij verklaarde Staps te heeten, de zoon van een Luthersch predikant te zijn. De Keizer vroeg waarom hij hem te Erfurt niet getracht had te vermoorden. „Gij liet mijn land wederom verademen," luidde het antwoord, ,ik achtte den vrede verzekerd." Deze jongeling wilde alzoo in Napoleon slechts den verstoorder van de rust van Europa ti elfen, en dit bewijst dat de Duitschers de eigenlijke aanstokers van den oorlog niet gekend hebben. Naar men zegt, had hij genade willen schenken aan S:aps, wiens openhartigheid hem getroffen had. Zijn bevelen kwa- men echter te laat; Staps onderging den dood met de grootste koelbloedigheid, terwijl hij riep: „Lsve de vredei Leve de vrijheid Leve Duitsch and " De vrede werd 14 October 1809 te Weenen gesofcen. De Keizer van Oostenrijk moest zich tot nieuwe opofferingen van grondgebied, ten behoeve van Frankrijk, Saksen en Beieren laten vinden. Zelfs de Czaar bekwam zijn deel aan den buit, die zijn geheimen bondgenooten afgenomen was. Napoleon deed aan Alexander het oostelijk deel van Gallicië, met een bevolking van 400000 zielen verkrijgen. Na de onderteekening van het verdrag verliet Napoleon Schönbrunn, en kwam 26 October te Fontainebleau aan. DRIE EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK. Keizer Napoleon legen Pius VII Keu vorst zaS men ditmaal, en bracht een onbeschrijfelijke uitwerking voort bij allen, die op zijn tocht elkander verdrongen. Het was een heerlijk schouwspel, tot welks luister de hemel zelf scheen mede te werken, door dezen schoonen dag met een schitterende zon te begunstigen i e g8fn u6 voIksgeestdri[t deed zeggen: „Altijd bevoorrecht hem de Hemel." De jonge Prins werd door zijn oud-oom, Kardinaal Fesch ge oopt, en had tot peet zijn grootvader, den Keizer van Jostenrijk,^ terwijl hij de namen Napoleon Frans Karei Joseph ontving. Zelfs Bourienne, zoo onbewimpeld in zijn eoor eeling \an Napoleon, erkent, dat „de geboorte van den Koning van Rome door een algemeene geestdrift werd begroet en dat nimmer een kind op de wereld verscheen van zulk een lichtkrans van grootheid en roem omgeven." Ie midden echter dezer blijken van openbare vreugde, zag ^Napoleon hoe de geestelijke stand in stilte voortging met een tegenwerking, die zijn troon bedreigde, en waartoe de oneenigheid tusschen hem en de Paus bestendig aanleiding gaf. Pms VII volhardde altijd bij zijn weigering, om de door .\apoleon benoemde bisschoppen kanoniek te bekrach tigen, en wilde tot geen schikking toetreden, alvorens hij weder in het bezit van Rome en van den Kerkelijken Staat gesteld was. Te vergeefs had Napoleon het hoofd van de voormalige rechterzijde der nationale vergadering tot Aartsbisschop van Parijs benoemd, de standvastigheid van den Paus week ook niet ten gunste van den beroemden Abt Maury, hoewel deze openlijk verklaard had zich enkel aan de nieuwe keizerlijke regeering te hebben aangesloten, omdat hij daarin de beschuldiging zag van het monarchale beginsel, welks ijverige verdediger hij geweest was. De genoemde Abt had het gewaagd den Paus kennis van zijn verheffing te geven, doch ontving daarop een breve, waarin Zijn Heiligheid zijn ontevredenheid betuigde dat de Abt de opgedragen waardigheid had aangenomen, en hem gelastte, onder bedreiging van de strafbepalingen door de kerktucht voorgeschreven, om die waardigheid neder te leggen. Deze breve, tegen den abt Maury gericht, werd zelfs in het geheim overal verspreid. Napoleon, door deze daad zeer getroffen, vernam dat een hooge beambte van het Keizeirijk, de directeur van den boekhandel, Portalis, van deze heimelijke verspreiding onderricht was geworden, maar deze niet belet had. De Keizer sprak hem dien ten gevolge in het'midden van den Staatsraad, aldus aan: „Wat kon uwe beweegreden daarvoor zijn? Zouden het soms uwe godsdienstige beginselen wezen? Maar waarom bevindt gij u dan hier? Ik doe het geweten van niemand geweld aan. Heb ik u bi] den kraag gevat om u tot mijn Staatsraad te maken? Het is een gunst, om welke gij verzocht hebt. Gij zijt hier de jongste, en wellicht de eenige, die er zonder persoonlijke aanspraken is; ik heb omtrent u blootelijk de verdiensten van uw vader in het oog gehouden. De plichten van een Staatsraad omtrent mij zijn onmetelijk; gij hebt die verzaakt, gij zijt het dus niet meer. Verwijder u en verschijn hier niet meer. Mijn hart bloedt, want ik gedenk de deugden en diensten uws vaders." De jeugdige Staatsraad verwijderde zich inderdaad en de Keizer zeide vervolgens: „I'c hoop dat een dergelijk tooneel nooit weder voorvallen zal; liet heeft mij te diep gegriefd." Om de zichtbare bedrijvigheid der geestelijkheid onscha- elijk te maken, kwam hij op het denkbeeld om den sti'len oorlog, namens Pius VII tegen hem gevoerd, openlijk aan den dag te brengen, en de vorderingen van den Paus aan het oordeel van Fransche Bisschoppen te onderwerpen. Zoo beriep hij een nationaal concilie, droeg het voorzitterschap aan Kardinaal Fesch op en liet tevens de Ita iaansche Bisschoppen deel nemen, die hij handelbaar voor zijn bedoelingen oordeelde. De eerste vergadering der Bisschoppen had 20 Juni plaats. Kardinaal Fesch stelde al dadelijk de hoop van den Keizer te leur, door zich meer als e?jn aan Rome verknocht geestelijke dan als een grootwaardigheidsbekleeder van het keizerrijk te gedragen. Daarentegen bleef een voorstel van den Bisschop van Chamberry, om Napoleon te verzoeken den Paus ui vrijheid te stellen, zonder gevolg. Napoleon had weldra vernomen dat in de vergadering eenio-e geestelijken waren, die tot niets wilden besluiten dan onder goedkeuring van den Paus. Hij liet deze geestelijken in stilte oplichten en naar Vincennes Vervoeren. De overige Prelaten keerden terug, en Napoleon kon zich dus overtuigen dat een kerkelijke vergadering, naar zijn verklaarde beginselen belegd, hem ongehoorzaam moest blijven, zoolang hij den Paus niet liet regeeren. Het concilie werd derhalve ontbonden en de Keizer verkreeg van Fransche en Ita'iaansche bisschoppen een individueele verklaring, die volkomen met zijn bedoelingen overeenstemde. De Paus was toen te Savona, en steeds volhardende bij zijn gedragslijn. Napoleon scheen intusschen van de zijde van Oostenrijk een dringend aanzoek bekomen te hebben, om den Paus zijn vrijheid terug te geven, maar omdat Napoleon oordeelde dat de Paus te Savona. te dicht bij Rome was, of vreesde dat deze door de Engelschen mocht ontvoerd worden, liet hij den Paus naar Fontainebleau komen. Te midden zijner maatregelen tegen Pius VII vergat Napoleon de achting niet, zijn doorluchtigen gevangene verschuldigd. Om de verveling der ballingschap dragelijker voor hem te maken, plaatste hij bij zijn persoon den geleerden Denon, wiens beminnelijke omgang de kwellingen van den Heiligen Vader verzachtten, die zich zijnerzijds voor den geletterden metgezel zijner afzondering welwillend betoonde. ZEVEN EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK. Weer naar Spanje. Ongehoorde volharding bij het beleg van Saragossa. Napoleon verliet Spanje, zooals de lezer zich herinneren zal, om weder in Oostenrijk krijg te voeren. Doch het was in dit schiereiland nog lang niet rustig. Toch van de eerste maanden van 1809 af en nog na den terugkeer van Napoleon naar Frankrijk, had generaal Palafox, na zijn nederlaag bij Tudela, zich in de stad Sarragossa genesteld en deze stad met heldenmoed verdedigd. De Franschen bleven vele maanden onder de muren van Sarragossa. Zoo voldeed Lannes eindelijk aan het bevel, door den Keizer hem bij zijn heengaan gegeven, om naar Sarragossa te gaan, en het bevel over de troepen vóór deze stad op zich te nemen. Maar toen de buitenwerken en de wallen der plaats in de macht der Franschen waren, was men nog genoodzaakt den strijd in de straten voort te zetten en bijna elk huis afzonderlek te belegeren. Eindelijk moest echter d®_ Spaansche hardnekkigheid voor de Fransche dapperheid wijken en 21 I ebr. 1809 gaf de stad zich op genade over aan Lannes. „Zoo goed als de gansche krijgszuchtige bevolking" (schrijft Chappuis in zijn „Napoleon den Grooten", die va. dit beleg een treffend tafereel ophangt) van de provincie Aragon, versterkt door het overschot der troepen van Gastanos... in het geheel circa 80000 man, had zich binnen de muren dezer goed versterkte stad opgesloten met het vaste voornemen zich tot het uiterste te verdedigen. Vooal de boeren waren het meest verwoed. Met hun vrouwen, hun kinderen en hun vee stadwaarts getogen, hadden allen in een der stadswijken een huis of onderkomen gekregen, op voorwaarde zich in geen geval over te geven. Hier ioei'de dat volk in een poel van drek en vuil met het vee samen als beesten in één hok. In deze wijken brak weldra een epidemie uit, welke natuurlijk niet afnam, toen men zelfs de lijken der gestorvenen weldra onbegraven in de straten en stegen liet liggen. (De hospitalen konden de zieken pn gewonden niet meer opnemen, de kerkhoven waren te klein om alle dooden te bevatten, de lijken in linnen zakken genaaid, lagen bij honderden voor de deuren der kerken.'' — Histoire de 1'empereur Napoléon door Laurent de L'ardeche.) „Een stad," — zegt Chappuis verder — „met een bevolking die in haar fanatisme nog veel van de Arabieren had overgehouden, met storm te willen nemen, zou een dwaasheid zijn geweest en de verliezen aan weerszijden slechts hebben vergroot. Zoodra de buitenste versterkingen genoman waren, moesten de huizen dus voet voor voet door mijnen en buskruit worden opgeruimd. Toch verlieten de bewoners ze niet. Terwijl de bijlslagen der sappeurs hun den naderenden dood aankondigden, kon men hun binnen litanieën hooren zingen. Vloog ten slotte een huis in de lucht, dan schaarden de niet gevallen bewoners zich op de puinhoopen om die weder te verdedigen en uit hun, met allerlei ontuig geladen donderbussen op de aanvallers te vuren. Terwijl de belegering voet voor voet op deze bloedige wijze werd voortgezet, terwijl reeds bijna een derde deel van de stad nog slechts één puinhoop te zien gaf, gierden dagelijks honderde granaten over de hoofden der verdedigers. Vooral de kloosters met hun geweldig dikke muren, leverden een ernstig beletsel op; die waren niet in hun geheel te ondermijnen. Men paste dit middel dus alleen toe op een deel van den buitenmuur en maakte hierin een bres; dan moest een gereedstaande stormcolonne de rest doen. Toch hield de bevolking vol. Geen honger, geen ziekte, geen ijzer of vuur was bij machte die door de monniken met het kruisbeeld in de vuist aangevuurde mannen en vrouwen te bewegen tot de overgave. De edelmoedigheid van Lannes behaalde ten slotte de ziege. Den 20en Ma,art werd een nonnenklooster genomen; ,in de kerk werden niet alleen de „zusters" maar meer dan driehonderd vrouwen van allerlei rang en stand gevonden. Half verhongerd, door uitputting den dood nabij, reeds dagen laag van alle zijden ingesloten, hadden zij ge n voedsel kunnen machtig worden. Voor Lannes geleid, zorgde deze terstond, dat de marketentsters haar voor zijn rekening van al het noodige voorzagen; ten slotte liet hij haar zelfs naar de stad terugbrengen. Van de daken, van de torens had de bevolking dit alles met gloeiende 'blikken gevolgd. Allen stormden thans de vrouwen te gemoet om te vernemen, wat er met haar was geschied; .en deze hadden slechts lof voor dien Franschen maarschalk en zijn soldaten. Opgewondenheid en fanatisme verdwenen als met een tooverslag. Dienzelfden avond nog capituleerde Saragossa. Lannes vertrok toen naar Parijs, waar de Keizer hem had ontboden, vond hem hier niet meer en reisde door naar Augsburg. Soult was intusschen 'met zijn sterk gedund korps Portugal binnengerukt. ACHT EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK. Vredebreuk met Rusland. Zoo lang de Keizer van Rusland het vaste land van Europa sterk genoeg toegeschenen was, om den krijg van beginselen tegen de Fransche omwenteling voort te zetten, was hij tot de coalitiën van 1805 en 1808 tegen Frankrijk toegetreden. Austerlitz en Friedland hadden hem echter anders gestemd. Hij rukte zich dus van Engeland los, om de staatkunde van den man van den nieuwen tijd te omhelzen, die de afsluiting van het vaste land had afgekondigd. Indien toch het geluk van Napoleon klimmende bleef, was 'het beter de Europeesche oppermacht met hem te deelen, dan steeds zich jbe laten verslaan. Napoleon was intusschen voortgegaan met de gebeurtenissen aan de heerschappij van Frankrijk dienstbaar te maken, zonder zich te bekommeren om het ongenoegen, hetwelk de uitbreiding zijner macht aan Alexander kon veroorzaken. Zoo had de nederlaag van Oostenrijk in 1809 het nieuwe verliezen van grondgebied berokkend, die de grenzen van het Fransche keizerrijk al meer die van het Russische deden naderen; een gevaarlijk nabuurschap. Maar hetgeen dien Monarch vooral griefde, was het bestaan van het groot-hertogdom Warschau, waarvan hij de vestiging te Tilsit niet had kunnen beletten, en waarin hij gedurig het koninkrijk Polen zag, gereed zich uit zijn puinhoopen te verheffen. Ter geruststelling drong hij telkens bij het kabinet der Tuilleriën aan, dat Napoleon een uitdrukkelijke verklaring zou geven, nimmer te ondernemen de Poolsche nationaliteit te herstellen. Januari 1810 onderteekende de Fransche gezant Caulaincourt, Hertog van Vicenza, een ontwerp van verdrag, waarin o.a. stellig bepaald werd: le. dat het koninkrijk Polen nooit hersteld zal worden; enz. Napoleon weigerde zijn goedkeuring aan dit ontwerp. Ontevreden op Alexander, omdat hij de afsluiting van het vaste land slecht hielp uitvoeren, bleef hij standvastig bij het gevoelen, hetwelk hij steeds bleef koesteren: „dat de herstelling van Polen wenschelijk was voor alle westelijke Mogendheden, en dat zoo lang dit koninkrijk niet weder opgericht was, Europa aan den kant van Azië zonder grenzen zou wezen." Alexander bleef niettemin bij zijn eischen en zond een nieuw ontwerp. Napoleon volhardde van zijn kant, en wees dit gewijzigde voorstel af. Prins Kourakin verklaarde toen op bevel van Petersburg aan Napoleon, dat zijn bestendige weigering als blijk van geheime oogmerken ten gunste van Polen zou beschouwd worden. Doch Napoleon antwoordde hem: „Wat beoogt Rusland met een dusdanige taal? Verlangt het den oorlog?... Indim ik Polen had willen herstellen, zou ik het gezegd, en mijn troepen niet uit Duitschland teruggetrokken hebben... Maar ik zal mij niet door een verklaring onteeren dat het koninkrijk Polen nooit hersteld zal worden! Neen, ik kan de verbintenis niet aangaan, om de wapenen op te vatten tegen lieden, die mij trouw gediend, steeds - goeden wil en groote verknochtheid betoond hebben..." Daar Napoleon nu weigerde zich openlijk tegen de herstelling van Polen te verklaren, wachtte de Russische Keizer niets verder van het Fransche bondgenootschap, en hij schroomde dus niet meer om de afsluiting van het vaste land door officiëele handelingen te overtreden. Hij vaardigde een ukase uit, waarbij hij den invoer van Fransche voortbrengsels, voorwerpen van weelde en wijnen verbood, en daarentegen dien van koloniale waren begunstigde. Ingeval van overtreding zouden de Fransche waren verbrand, maar de koloniale slechts verbeurd verklaard worden. Napoleon werd hevig verbolgen bij het zien van dat stuk. „De haat alleen," zeide hij o.a. tot den Russischen gezant, „heeft de ukase van 15 Januari kunnen ingeven. De Fransche natie is prikkelbaar en vurig; zg zal zich als onteerd besöhouwen, wanneer zij verneemt dat hare voortbrengsels in de Russische havens verbrand, doch de Engelsche enkel verbeurd verklaard zullen worden." De Keizer gelastte den Hertog van Vicenza de herroeping der ukase te eischen. Doch het antiwoord kon niet twijfelachtig zijn. Men was te Petersburg wederom Engelschgezind geworden, sedert Frankrijk de vernietiging van Polen voor onherroepelijk had verklaard. Het voortrekken van Oostenrijk bij de keuze eener gemalin had mede veel bijgedragen om Alexander van het bondgenootschap van Napoleon te vervreemden. De ukase bleef dus, zooals zij was afgekondigd, en de haar voorafgegane krijgstoerustingen duurden voort. Napoleon wapende zich evenzeer. Het garnizoen van Dantzig werd versterkt, en talrijke. troepen trokken Duitschland door. Alexander verlangde toen ophelderingen; men antwoordde' dat het slechts strekte om zich tegen de vijandige bedoelingen te waarborgen, welke zijn krijgszuchtige toebereidselen deden vermoeden. Hij gaf hierop de verzekering van zijn vredelievende gevoelens, maar kwam toch altijd op zijn oude bezwaren terug, terwijl hij aandrong op de verklaring nopens Polen, en op de teruggave van het hertogdom Oldenburg. Napoleon, die steeds de houding aannam van enkel met weerzin op die slagvelden te verschijnen, waar zrjn roem gedurig vermeerderde, wilde tegen zijn vriend van Erfurt niet te velde trekken, zonder alvorens eene verzoening beproefd te hebben, van welke de rust van Europa afhing. Hij schreef hem met dat doel onderscheidene malen. Deze gematigde taal deed Alexander gelooven, dat Napoleon een vredebreuk vreesde en niet voorbereid tot den oorlog was. In dit gevoelen werd hij versterkt door de berichten, welke zijn Minister Romanzoff uit Parijs ontving. Hij deed derhalve nieuwe troepen naar den Weichsel oprukken en droeg zijn gezant te Parijs op om aan den Keizer een nota te overhandigen, waarin hij ook nog de ontruiming van Dantzig en van het hertogdom Warschau voegde. De Voorzienigheid legde haar besluit ten uitvoer. Napoleon trok naar Rusland aan het hoofd van het overige Europa. God had de eindpaal zijner veroveringen op het Kremlin aangewezen, waarheen hij, door de handelingen van Alexander ten opzichte der bepaalde afsluiting van het vaste land en zrjn aanspraken op Dantzig en Polen, zich genoodzaakt oordeelde te begeven- NEGEN EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK. Veldtocht van Rusland (1812). Uit het hart van Frankrijk, waarvan hij een citadel gemaakt had die onneembaar scheen en midden door Duitschland, begaf Napoleon zich op weg naar de grenzen van Rusland, aan het hoofd van het geduchtste leger, dat ooit tot strijd opgerukt was. ' Na 9 Mei 1812 Parijs verlaten te hebben, trok hij snel Metz, Mainz en Frankfort 'door en kwam te Dresden aan. De vorsten schene'n hier 'hun samenkomst bepaald te hebben, om in hun hulde aan Napoleon te wedijveren. „O gij!" zegt de 'Abt de Pradt, „die u een denkbeeld wilt vormen van het overwicht, hetwelk Napoleon in Europa uitoefent, verplaatst u in den 'geest maar Dresden en beschouwt dezen Vorst op 'het toppunt van zijn roem." „Zijn „Lever" vindt, als naar gewoonte, te 9 uurplaats. Men moet daar zien met welke onderwerping de Vorsten (waaronder de Keizer van Oostenrijk en de Koning van Pruisen met hun kanselieren), midden in den kring der hovelingen, het oogenblik van binnen treden afwacht." „Napoleon is de Koning der Koningen. Op hem zijn alle blikken gevestigd. De toevloed van vreemdelingen, krijgslieden en hovelingen, de aankomst en het vertrek der couriers, de menigte, welke bij de geringste beweging van den Keizer naar de deuren van het paleis heenstroomt, op zijn weg samendringt en hem met bewondering aanstaart, de gespannen verwachting der aanstaande gebeurtenissen op alle gezichten te lezen... dit alles biedt het schitterendste gedenkteeken aan, dat men voor den roem van Napoleon kan oprichten." Het was op die bijeenkomst te Dresden, dat de Keizer van Oostenrijk Napoleon meende te vleien, met hem te verhalen dat familie van Bonaparte Souverein te Treviso geweest was. Hij wilde dit ook aan Maria, Louisa mcdedeelen, wie zulks groot genoegen zou verschaffen. Die Vorst was, volgens Baron Fain, op het toppunt van vreugde. „De Keizer van Oostenrijk kon zijn gewaarwordingen niet verbergen; hij omhelsde zijn schoonzoon en verzekerde hem herhaaldelijk, dat hij voor de zegepraal der gemeenschappelijke zaak op Oostenrijk kon rekenen. De Koning van Pruisen gedroeg zich op dezelfde wijze en betuigde aan Napoleon zijn verknochtheid aan het stelsel, hetwelk hen vereenigde." Napoleon bleef niet lang te Dresden. Hij haastte zich om de oevers van de Niemen te bereiken, den weg nemende over Praag, waar hij afscheid van Maria Louisa nam. Eer hij den veldtocht aanving, bezocht hij Koningsberg en Dantzig. Rapp voerde daar het bevel Napoleon hield Rapp, Murat en Berthier op een avond bij zich ten eten. Hij scheen aan hun terughouding te merken dat zij vreesden zich over den komenden oorlog te moeten verklaren, hetgeen eigenlijk stilzwijgende afkeuring medebracht. „Ik zie wel, mijne heeren," zeide Napoleon eindelijk, dat gij geen lust meer hebt om oorlog te voeren. De Koning van Napels zou liever zijn schoone luchtstreek niet meer verlaten; Berthier zou gaarne op zijn landgoed Grosbois jagen, en Rapp brandt van begeerte om zijn hotel te Parijs te bewonen." Napoleon had goed gezien, doch Berthier en Murat durf- den niet toestemmen; slechts Rapp had den moed zulks te bevestigen. De Keizer kon de verandering in de ziel van eenige zijner generaals teweeggebracht, slechts aan zich zeiven toeschrijven. Te midden van de weelde der hoven, van de verleidingen der groo'te wereld, konden de Koning van Napels en de Prins van Neufchatel de heldhaftigheid, den onvermoeiden ijver en de zorgelooze koenheid niet bewaren, welke Murat en Berthier, als soldaten van het leger van Italië, te Montenotte en Lodi hadden onderscheiden. De Keizer kwam den 12en te Koningsberg aan, na alvorens onder weg het korps van Davoust in oogenschouw genomen te hebben. De voeding en de tucht van het leger hielden hem destijds het meest onledig. Zijn onvermoeid genie was geheel bezig met deze gewichtige bijzonderheden. Hij was verkwistend met aanbevelingen, lastgevingen, ja zelfs met geld. De dagen verliepen met het opgeven van instructies over deze onderwerpen. In den nacht zelfs stond hij daarvoor op. Een generaal alleen ontving op één dag zes aanschrijvingen, welke alle vol van die blijken van zorgvuldigheid waren. Vóór Napoleon den strijd begon wilde hij nog beproeven om zich met Alexander te verzoenen. Hij droeg dus zijn adjudant Lauriston op te trachten tot den Keizer in persoon te geraken, en dezen het verlangen uit te drukken, om een breuk met zijn ouden vriend van Tilsit en Erfurt te vermijden. Lauriston kon echter noch den Russischen Keizer, noch zijn Ministers genaken. Toen Napoleon vernam, dat zijn gevolmachtigde zóó teruggestooten werd, gaf hij dadelijk bevel voorwaarts te rukken en de Niemen over te gaan. Het Fransche, meer dan 300000 man sterke leger, was in dertien korpsen verdeeld; de garde en de keurwapenen niet daaronder begrepen. Bij de aannadering van dit geduchte leger trokken de Russen terug en verlieten de linie van de Niemen, om zich naar den Dnieper en de Dwina te begeven. Napoleon volgde hen op den voet. 23 Juni te 2 uur 's morgens, kwam hij bij de voorposten aan in den omtrek van Kowno, bedekte zich met een muts en een mantel van een Poolschen ruiter, en onderzocht in deze verkleeding de oevers van de Niemen, om het beste overgangspunt voor de troepen te ontdekken. De Keizer ontwaarde dat de stroom boven Kowno een kiomme richting nam, en wees dat punt voor den overtocht aan. Nog in dien zelfden avond zette zich het leger in beweging, en generaal Eblé behoefde slechts 2 uur om die bruggen te slaan, welke het leger den geheelen nacht door in drie kolonnen overtrok. Met het aanbreken van den dag was het leger op den anderen oever. Welk schouwspel bood zich van de hoogten van Alexiston aan het oog aan' Geheel Europa door zijn keurtroepen vertegenwoordigd, bevond zich thans op het grondgebied der Russen, hetwelk de vinger van Napoleon hun toonde. Nadat Napoleon Kowno bemachtigd had; wilde hij het tot een steunpunt in zijn rug doen strekken. Hij voorzag het dus van een garnizoen en richtte er een hospitaal in. Onder de muren van deze stad vereenigt zich de Wilia met de Niemen. De Russen hadden op hun terugtocht de bruggen over dien stroom afgebrand; maar dit kon de Poolsche ruiters niet bedwingen; zij stortten zich in de Wilia en zwommen naar de overzij. De Russen boden nergens weerstand en schenen besloten elke ontmoeting met het Fransche leger te ontwijken. Zoo kwam men eindelijk voor Wilna aan. De Keizer bevond ei zich den 27en te 2 uur 's namiddags, terwijl hij in den morgen van den volgenden dag maatregelen tot een ernstigen aanval nam, daar hij niet dacht dat de vijand zulk een belangrijken post, welke een drievoudige linie van magazijnen dekte, zonder verdediging zou laten. Napoleon vergiste zich echter in de bedoelingen der Russen. Na eenige kanon- schoten gewisseld, de bruggen over de Wilia vernield en hun voorraad verbrand te hebben, trokken zij bij de nadering van het Fransche leger ijlings terug. Het was Alexander zelf, die het bevel tot deze rugwaartsche beweging gaf. Hij was sedert eenigen tijd met zijn hof te Wilna, waar hij, op een bal in het kasteel Zacrest, tijding ontving dat de Franschen de Niemen overgegaan waren, en Napoleon snel door Russisch Polen vooruitrukte. Bij den terugtocht der Russen werden zij door de Fransche cavallerie vervolgd; terwijl Napoleon, omgeven van de Polen onder bevel van Vorst Radziwil, inmiddels den 28en Juni op den middag zijn intrede te Wilna deed, onder de toejuiching van een volk, hetwelk hem als bevrijder beschouwde. Na de inbezitneming der hoofdstad van Lithauen was het zijn eerste zorg om dat gewest van een voorloopig bestuur te voorzien. Van een anderen kant vernam men dat te Warschau een vereeniging onder presidium van Vorst Czartorinski was opgericht, en dat deze de herstelling van het koninkrijk Polen had geproclameerd. Afgevaardigden dezer vereeniging begaven zich naar Napoleon om hun verrezen nationaliteit onder zijn bescherming te plaatsen. Reeds het zesde bulletin, met een bericht van de uitwerking, die de overgang der Niemen door het Fransche leger op de bevolking van Lithauen had voortgebracht schilderde de geestdrift, welke zijn tegenwoordigheid bij de Poolsche natie verwekte. Deze vaderlandsche geestdrift eener bevolking, wier land bezet en doorgetrokken moest worden om tot de Russen te geraken, was geen geringe bondgenoot der Franschen. Doch hoezeer Napoleon dat edele gevoel aanmoedigde, kon hij toch zijn eischen niet geheel voldoen. De volledige verrijzing van het Poolsche volk zou de belangen van twee Monarchen, die hij destijds als zijn bondgenooten beschouwde, van den Keizer van Oostenrijk en den Koning van Prui- sen gekrenkt hebben. Hij onthield zich dus om zelf te verklaren dat het Oude Rijk der Jagellons hersteld zou worden, en toen de afgevaardigden der vereeniging van \\ arschau dit van hem begeerden, gaf hg hun te kennen dat de Polen, door de verwijdering en de uitgestrektheid \an hun vaderland, slechts op hen zeiven moesten rekenen. Het hoofdkwartier van den Keizer was steeds te Wilnadoch het Fransche leger zette zijn zegevierende tocht op' alle punten voort. Bagration en Platow waren, door de snelheid der bewegingen des Keizers, van Barclay de Tollv afgescheiden. De stelling dier beide generaals was daardoor zeer gevaarlijk geworden. Alexander haastte zich om-zijn adjudant Balaschof naar Napoleon te zenden, schijnbaar om \ redesonderhandelingen te openen, maar eigenlijk om den vooruitgang van het Fransche leger te matigen, en aan Bagration den tijd te geven zich wederom met Barclay te vereenigen. Napoleon ontving den gezant met belangstelling en drukte hem zijn leedwezen uit over de vredebreuk. De Russische officier beantwoordde deze ontvangst met aan te kondigen, dat zijn Keizer genegen was opnieuw het stelsel der afsluiting van het vaste land op te volgen, en dat hij bewilligde om op dien grondslag te onderhandelen, mits de Franschen, vóór het begin van alle onderhandeling over de Niemen teruggingen, en het Russische grondgebied ontruimden. . "Achter de Niemen terug trekken " zeide Napoleon bij zich zeiven; hield zich vervolgens in, ging snel op en neder en overlegde zqn antwoord. De vordering welke hem gegriefd had ter zijde latende, kwam hij spoedig op de hoofdzaak terug. „Laat ons dadelijk onderhandelen," zeide hrj, „hier te \\ ilna, zonder iets onaangeroerd te laten. De diplo' matie weet niets ten einde te brengen, zoodra de omstandigheden het niet gebieden; laat ons den vrede onderteekenen, en ik zal onmiddellijk over de Niemen terug trekken." Gewis zou een dusdanig voorstel aan de bedoelingen van den Keizer van Rusland volkomen hebben moeten beantwoorden, wanneer deze den vrede oprecht gewenscht had. Doch de zending van den heer von Balasshof had een andere beweegreden. Deze generaal verschansde zich derhalve strikt achter de van zijn Souverein ontvangen instructiën en verklaarde dat hij vóór alles op de onverwijlde ontruiming van het Russische grondgebied moest aandringen. „Zijn dit vredelievende woorden?" riep Napoleon thans uit. „Handelt men zoo, wanneer men te goeder trouw vrede wil sluiten? Heeft men aldus te Tilsit gehandeld?... ïk zal mij intusschen niet laten misleiden; deze lieden verlangen niets dan eenige dagen uitstel; zij denken slechts om Bragation te redden en bekreunen zich weinig daaraan, om het heiligste wat er bestaat, op het spel te zetten. Welaan, wij zullen thans voleindigen, hetgeen zoo voortreffelijk begonnen h; de verlegenheid van deze heeren moet eerst volledig zijn, alvorens zij hun Keizer veroorloven zich weder tot mij te wenden." De Keizer verliet Wilna den 16en Juli om in oud Rusland binnen te dringen en het middenpunt zijner krijgsbedrijven tusschen Dwina en den Dnieper te plaatsen. Terwijl Napoleon de vervolging van Barclay, die naar Petersburg terug trok, ophield, liet hij aan Davoust, den Koning van Westphalen en Vorst Schwartzenberg de zorg over om Bagration te beletten het verschanste kamp van Drissa, waar hem Alexander zelf verwachtte, te bereiken en rukte voorwaarts ïn de richting van Witepsk en Smolensk. Deze beweging werd uitgevoerd, zonder dat iemand anders het oogmerk van den Keizer kende. Terwijl hij zijn ontwerpen tot voortzetting van den veldtocht overdacht, vertrouwde hij geen van allen, die daartoe dienden mede te werken, meer aan dan het hem betreffende gedeelte. Het geheel bleef in zijn hoofd, en zijn krijgskundige berekeningen, evenals schriften met geheime inkt, die enkel bij het vuur leesbaar wordein bleven verborgen, totdat het slagveld ze openbaarde. Deze onbekendheid met de geheimen van het genie gaf ondertusschen aanleiding tot duizende veronderstellingen. Een ieder wilde de ontwerpen van den Keizer gissen en uitleggen. Evenals in den veldtocht van 1807 vertoonde zich een geest van vitterij in 'het hoofdkwartier. Napoleon scheen er geen acht op te slaan. Men mocht zich in zijn nabijheid vergissen^ men mocht vreezen en morren, hij bekommerde zich er niet om. Hij kende de juistheii zijner ontwerpen, en was wel verzekerd alle ongunstige oordeelvellingen te doen zwijgen, wanneer hij later na een behaalde zegepraal zijn oogmerken zou verwezenlijkt hebben. Jammer maar, dat al zijn onderbevelhebbers niet even snel in het handelen waren als hij in het ontwerpen was. Een hunner, en wel de broeder van den Keizer (Jeröme), wien opgedragen was Bagration onvermoeid te vervolgen, liet, door de traagheid van zijn marsch, aan den Russischen generaal een tijd van drie dagen, welken deze rustig 'besteedde om zijn troepen eenige verpoozing te geven. Napoleon had intusschen aan zijn broeder in de krachtigste bewoordingen geschreven, om hem aan te manen zijn legerkorps snel te laten voortrukken. Alle voorschriften van den Keizer bleven zonder gevolg. De Russische veldheer ^kon zijn bewegingen zoo rustig voortzetten, alsof niemand met zijn vervolging bezig was. Toen liet Napoleon den vrijen loop aan zijn ontevredenheid, en schreef aan den Koning van Westphalen: „Het is niet mogelijk ongeschikter te manoeuvreeren; gij zult oorzaak zijn dat Bragation tijd wint om terug te trekken; gij zult mij de vrucht der behendigste combinatiën en de schoonste gelegenheid, welke zich in dezen krijg kan aanbieden, doen verliezen." De Keizer wilde zich voortaan een meer bedrijvige medewerking van het Westphaalsche korps verzekeren en plaatste Jeróme onder de bevelen van Davoust. Maar Jeröme meende dat zijn koninklijke titel hem niet veroorloofde zich zulk een ondergeschiktheid te laten welgevallen, en verliet het leger. Napoleon verkropte hét verdriet, hetwelk hem de verwijdering van zijn broeder veroorzaakte. Na het vertrek van Jeróme kwamen de Westphalers onder bevel van Junot. Het achtste korps bleef onder bevel van Davoust en de Keizer had reden om zich met dezen maatregel geluk te wenschen. Het was Davoust gelukt Bagration te bereiken, en met twee divisiën de Russen te verslaan. Terwijl Davoust aldus den rechtervleugel van het Fransche leger bevrijdde, dreven Macdonald en Oudinot het korps van Wittgenstein voor zich heen, door Barclay afgezonden om Petersburg te dekken, nadat hij zelf genoodzaakt was geweest met Keizer Alexander het kamp van Drissa te verlaten en den weg naar Witepsk in te slaan, in de richting door Napoleon genomen. Barclay hoopte steeds dat Bagration aan Davoust ontsnappen en zich met hem vereenigen zou. Daar hij hem bij Witepsk niet getroffen had, zocht hij hem bij Orsza op en liet aan Ostermann de zorg over om den terugtocht van Doctoroff, die het bevel over de achterhoede voerde te dekken, en den marsch der voorste kolonnen van het Fran- sche leger te vertragen. Het was dit van het leger van Barclay afgezonden korps, hetwelk Murat en Eugenes ontmoetten, en in twee gevechten sloegen, die bij Ostrowno. De overwinning van den eersten dag was men der aankomst verschuldigd van de divisie Delzon, die den terugtocht der Russische infanterie besliste, tegen welke de cavalerie van den Koning van Napels vruchteloos hare aanvallen vernieuwd had. Den volgenden dag toonde zich het vijandelijk leger, in den nacht nog versterkt, genegen om den strijd te hervatten. De Franschen waren ook in grooter getal dan den vorigen dag, want Eugenes had zich met Murat vereenigd. De Russische generaal die Ostermann vervangen had, bezette zulk een voordeelige stelling, dat de dapperheid der Franschen noodig was, om hem daaruit te verdrijven. Hij had voor zich een hollen weg, links een dicht woud en rechts de Dwina. De eerste aanvallen waren dan ook vruchteloos. De Russen maakten zich alle voordeelen hunner stelling ^ ten nutte en verdedigden zich hardnekkig. Een oogenbhk scheen het als wilden zij aanvallend te werk gaan, maar dit werd juist hun nederlaag. Toen de Fransche generaals deze beweging zagen, zagen zij in, dat hun onverschrokkenheid het gevaar kon afkeeren, en het lot ten gunste der Fransche wapenen beslissen. Murat en Eugenes gaven het voorbeeld; Junot, Nansouty en anderen volgden; alle vielen met hun kolonnen aan, en de moed, welken zij aan um soldaten mededeelden, had zulk een uitwerking, dat in weinige uren de Russen uit al hun stellingen verdreven waren tot m de omstreken van Comarchi, waar zij een bosch vonden tot steunpunt en generaal Tutschkoff met versterking. De Franschen waren ongeduldig om de laatste hinderpaal, die de vermeestering van Witepsk tegenhield, te overwin-' nen; doch hun aanvoerders wilden niet in een uitgestrekt woud doordringen, waar alles toonde dat de vijand versche troepen verzameld had. Murat en Eugenius draalden dus totdat Napoleon kwam. Men begreep, dat hij den roem van een zoo schoonen dag zou kronen. Murat en Eugenius ijlden hem te gemoet, en gaven hem kennis welke gebeurtenissen plaats gevonden, en welke maatregelen zij genomen hadden. Om beter te kunnen oordeelen, begaf Napoleon zich naar de voorste posten der Fransche linie en beschouwde van een hoogte de stelling van den vijand. Zijn scherpzinnigheid drong door tot in het legerkamp der Russen en hij raadde hun ontwerpen. Van toen af voerden snel uitgevoerde be- velen het leger midden in het woud; het ging steeds met gezwinde pas, en rukte 'tegen het einde van den dag uit het bosch voorwaarts naar de hoogten van Witepsk. Den 27en zette het zijn marsch voort. Doch de Russen, die in goede orde 'terugtrokken, vereenigden zich met Barclay, bleven dadelijk staan en schenen geneigd een veldslag aan te nemen. Het riviertje Lutschissa .scheidde de beide legers. Een brug bood zich voor den overgang der troepen aan, maar zij moest eerst hersteld worden, en de Keizer droeg generaal Broussier op, dit werk te beschermen, terwijl hij zelf zich naar de voorhoede op een hoogte vervoegde. Van hier zag hij, hoe een afdeeling van 200 voltigeurs van het 9e regiment infanterie, afgezonderd van het overige leger, en door de Russische cavalerie ingesloten, in het gedrang van menschen en paarden .verdween, en vervolgens weder te voorschijn trad. „Tot welk korps behooren deze dapperen," vroeg de Keizer terstond, en zond een officier of pm hun in zijn naam te verzekeren „dat zij allen het kruis verdiend hadden." De voltigeurs antwoordden: „Wij zijn Parijsche jongens," hieven de schakots op de bajonetten, en riepen vol geestdrift: >,Leve de Keizer." De veldslag intusschen, 'welken Napoleon verlangde en waartoe de Russen "besloten schenen, werd nogmaals verschoven. Den 27en 's avonds vernam Barclay, dat Bagration over den Dnieper had moeten terug trekken. Barclay veranderde hierop dadelijk van besluit, brak 's nachts z;jn legerkamp op en trok snel over Witepsk terug, om zich wederom met Bragation te vereenigen. Toen de dag aanbrak, waren de Franschen verwonderd dat zij de vijandelijke armée niet meer voor zich zagen, welke pas nog de oevers der Lutschissa met hare wachtvuren bedekte. Zij bezetten spoedig de verlaten stellingen en trokken zonder slag of stoot binnen Witepsk, welks inwoners Barclay op zijn vlucht gevolgd waren. De Keizer vernam daar achtereenvolgens de vele overwinningen door zijn legerhoofden behaald. De Russen werden letterlijk overal geslagen. Te midden echter van deze dagelijksche nederlagen kwam den Russen de diplomatie ter hulp, nog voor de luchtstreekzulks deed. Mahmoud, door Engeland aangezet, had vrede met Rusland gesloten en Bernadotte had ook met de vijanden van Frankrijk onderhandeld, om Napoleon de dubbele afleiding te ontnemen, waarop hij bij het begin van den krijg had gerekend. De Keizer vernam deze verdrietige tijding te Witepsk. In spijt van dezen diplomatischen tegenspoed moest Napoleon zijn plan doorzetten, in de hoop op het slagveld schadeloosstelling te vinden voor het kwaad, hem door verderfelijke onderhandelingen toegevoegd. Het Fransche leger ging dus voort in Rusland door te dringen. 14 Augustus werd het hoofdkwartier van den Keizer te Rassasna gevestigd, niet ver van Smolensk, hetwelk de thans vereenigde generaals Barclay en Bagration bezet hadden. Een algemeene slag vond 17 Augustus bij Smolensk plaats. 200.000 man namen daaraan deel; aan den eenen kant onder Napoleon, aan den anderen onder Barclay en Bagration. De Russen hadden zich vóór Smolensk versterkt; doch hun verschansingen en voorsteden werden door Davoust, Ney en Poniatowskv ingenomen. De inwendige vestingwerken weerstonden niet beter; de divisiën Friant, Gudin en Morand openden de bressen en dwongen den vijand, door hun houwitsers, om de torens, welke hij bezet hield, te verlaten. De brand, door de Russen in de stad veroorzaakt, kreeg door dit werpgeschut steeds meer uitbreiding. De Russen, voorziende dat zij zich niet meer konden staande houden, eindigden te een uur 's nachts met de stad volledig in brand te steken; zij gingen over den Dnieper terug en verbrandden de bruggen. Te twee ure liepen de (24) Fransche grenadiers storm en vonden de stad ontruimd. De vijand had te midden der vlammen enkel lijken en stervenden achtergelaten. De Keizer gelastte onverwijld het vuur te stuiten en den gekwetsten hulp te verleenen. Nadat Napoleon de ringmuren der stad en de versterkte punten bezichtigd had, wilde hij zelf de nieuwe stelling der Russen aan gene zijde van den Dnieper verkennen. Hij beklom de schietgaten van een ouden toren, en zocht op de hoogten welke Smolensk bestrijken, het legerkamp van Barclay en Bagration, doch deze hadden hun volledigen terugtocht begonnen; de eerste op den weg naar Petersburg, de tweede op den weg naar Moskou. Napoleon hield deze vrijwillige scheiding der beide legers, die zoo vele moeite hadden gehad om hun vereeniging te bewerkstelligen, voor eene list. Hij vernam weldra, dat hij zich niet vergist had, en dat Barclay niet langer noordwaarts marcheerde, maar in de richting van Moscou, weder Bagration naderde. Dadelijk gelastte hij den vijand na te zetten om hem in te halen en te verpletteren, alvorens hij zijn oude hoofdstad kon bereiken. De eer van den vijand de eerste slagen toe te brengen, viel aan Ney te beurt, die het vertrouwen van Napoleon schitterend rechtvaardigde, door het inzicht en den moed, welke hij in den slag van Valentia aan den dag legde. Deze strijd was zeer bloedig. De Russen, viermaal uit hun stellingen verdreven, hernamen deze even vele keeren; maar ten laatste werden zij door Gudin overhoop geworpen, die hen zoo krachtig aanviel, dat de vijand geloofde den schok van de keizerlijke garde te ondervinden. Een smartelijk verlies voor Napoleon stoorde nochtans de vreugde over den afloop van dezen dag. Gudin, die een zoo groot aandeel aan de overwinning had gehad, werd gewond naar Smolensk gebracht, en overleed kort daarop. Hij werd in de citadel begraven. De overwinning van Valutina had beslissend kunnen zijn indien Junot de bevelen stipt opgevolgd had en te rechter tijd aangekomen was ora het korps van Barclay af te snijden die, bij het verlaten van Smolensk van Bagration gescheiden was, de richting naar Petersburg had ingeslagen en thans manoeuvreerde om op den weg naar Moscou een nieuwe vereeniging te bewerken. Doch nadat Junot op hef hem aangewezen punt den Dnieper was overgegaan, bleef hij onbewegelijk staan, ondanks den drang van den Koning van napels en den raad van generaal Gourgaud, die tot hem m naam van den Keizer sprak. Toen Napoleon dit vernam zeide hr, tot Berthier: „Junot wil niet meer; gij ziet het' ik kan hem geen opperbevel laten. Rapp moet hem vervangen; deze spreekt Duitsch en zal de Westphalers goed aanvoeren. De dwaling van Junot, hoezeer deze ook Napoleon bitter stemde, belette hem evenwel niet om den dapperen, die de overwinning van Valutina beslist hadden, zijn tevredenheid te betuigen. Hij begaf zich zelf op het slagveld en hield wapenschouwing over de verschillende regimenten, welke daarbij hadden uitgemunt. . ^adat ^aPoleon te Smolensk teruggekeerd was, gaf hij zich aan de smartelijkste beschouwingen over wegens de ontsnapte gelegenheid om de Russische armée te vernietigen en tot een spoedigen vrede te geraken. Een voorgevoel deed hem wenschen om dezen afgelegen veldtocht zoo snel mogelijk te eindigen. Alles wat men hem uit Pruisen en i olen omtrent de bewegingen van Tormasoff berichtte- al wat hij zag en hoorde in zijn hoofdkwartier, waar de bedillers van Brunn, Ebersdorff, Pultusk en Eylau zich wederom vertoonden; alles droeg bij om hem te Smolensk terug te ïouden,^ en hij dacht meer dan eens eraan er te blnven. ioen hij echter weldra de voordeelen vernam, welke Schwartzenberg, Legrand, Oudinot en Gouvion St. Cyr den 12en op den vijand behaald hadden, verminderde zijn grootste bekommering. Van een anderen kant schenen de Russen, bij de nadering der Franschen veeleer te vluchten dan terug te trekken. De aarzeling der voorzichtigheid week dus voor de hoop op een beslissende overwinning. „Wij hebben ons te ver ingelaten om terug te keeren," zeide Napoleon. „De vrede ligt voor ons, wij zijn er slechts acht marschen van verwijderd; zoo na aan het doel, valt er niet te beraadslagen. Voorwaarts naar Moscou." Voorwaarts naar Moscou." De groote man wil het, een onzichtbare hand drijft hem er heen; de hooge beschikkingen moeten volbracht worden! ZESTIGSTE HOOFDSTUK. Veldslag ran den Moskwa. Napoleon, eenmaal besloten naar Moskou op te rukken, had intusschen den oorlog met nadruk doorgezet en de Russen zonder ophouden vervolgd, om hen tot een veldslag te dwingen, waardoor hij zich vleide den krijg te eindigen, en Alexander tot den vrede te bewegen. Alexander vertrok echter spoedig van Moscou naar Petersbürg en zond van daar den ouden Kutusow naar het leger, om Barclay te vervangen, in de overtuiging, „dat men een Russischen naam behoefde, om den oorlog meer nationaal te maken." Kutusow was een grijsaard, vol bevalligheid in houding en levendigheid in gelaatstrekken. Toen ik hem beschouwde, zegt madame de Staël, kwam bij mij de vrees op, dat hij de kracht zou missen om tegen de jeugdige en onversaagde rijgslieden te strijden, die Rusland aanvielen; maar de Russen, die hovelingen te Petersburg zijn, worden, zoodra zij bij het leger aankomen, weder Tartaren. Toen Kutusow bij het leger aankwam, had Barclay stelling tusschen \\ iasma en Gjath, en zich gereed gemaakt om den volgenden dag slag te leveren. De oude krijgsman wilde niet doen gelooven, dat de in ongenade gevallen veldheer zgn terrein goed gekozen had, en de Russen trokken dus brj de nadering der Franschen weer terug. Zij bleven eindelijk staan aan dezen kant van Moscou, tusschen de Moskwa en de Kolotscha, en hier werd den 7en September de door Napoleon zoo verlangde veldslag geleverd. Den dag daarvoor in den ochtend, zat de Keizer in zijn grijzen overjas gewikkeld te paard. Hij nam Rapp en Coulaincourt mede, en zoo verkende hij het eerst, zonder andere begeleiding, de Russische voorposten, en onderzocht daarna nauwkeurig de stellingen, welke de Fransche legerkorpsen bezetten. Vertrouwen en hoop schitterden op zijn voorhoofd, en men hoorde hem zelfs een vaderlandsch lied neuriën. VELDSLAG VAN DEN MOSKWA, VOLGENS EEN LEGERBULLETIN. Den 7en, te twee uur 's morgens, bevond zich de Keizer, door maarschalken omgeven in de stelling, welke den vorigen dag was bezet. Te halfzes ging de zon aan een wolkloozen hemel op, terwijl het den vorigen dag had^ geregend. De Keizer zeide: „Dat is de zon van Austerlitzi" Ofschoon het in September was, deed zich de koude zoo sterk als in December voelen. Het leger nam het gunstige voorteeken aan. De vlakke hoogte, waarop het stond, was met Russische lijken uit het gevecht van twee dagen te voren bedekt. Poniatowski, die den rechtervleugel vormde, stelde zich in beweging om het woud om te gaan, waartegen de vijand met zijn linkervleugel steunde. De Prins van Eckmühl bega! zich op marsch langs het woud heen met de divisie wompans aan het hoofd. Twee batterijen, elke van 60 stukken, welke de stelling van den vijand bestreken, waren gedurende den nacht opgericht. Te zes ure begon generaal Sorbier het vuur. Pernetti ging met 30 stukken vooruit aan het hoofd der divisie (lompans, welke langs het woud oprukte en de voorste stelling van den vijand omsingelde. Te half zeven werd Compans gewond. Te zeven ure werd Eckmühl het paard onder het lijf gedood. De aanval ging voort en het geweervuur begon. De Onder-Koning, die den linkervleugel vormde, tastte aan en nam het dorp Borodino in, hetwelk de vijand met verdedigen kon, omdat het aan den linkeroever der Kolotscha was gelegen. Te zeven ure rukte de Hertog van lchingen voorwaarts onder bescherming van zestig stukken. Duizend kanonnen braakten van weerszijden dood en verderf. Te acht ure waren de stellingen van den vijand genomen, zijn verschansingen veroverd, terwijl onze artillerie de hoogten bezette. De vijand zag thans den slag verloren, dien hij nauw begonnen dacht. In den nood besloot |"J met al ziJn hoepen de stellingen aan te tasten, welke hrj niet had kunnen handhaven. Fransche stukken verpletterden zijn krijgsvolk, en zijn soldaten vonden den dood aan den voet dier zelfde borstweringen, welke zij den vorigen dag zoo zorgvuldig opgeworpen hadden. De Konmg van Napels deed met de cavalerie vele aanvallen. De Hertog van Elchingen overlaadde zich met roem. ,.Er bleven den vijand nog zgn verschansingen van den rechtervleugel; Morand rukte daarop aan en veroverde deze* doch te negen ure 's morgens werd hij van alle kanten aangevallen, en kon zich daarin niet handhaven. De vijand, door dien uitslag aangemoedigd, deed zijn reserve en zijn laatste troepen oprukken. Hij tastte ons centrum aan, om hetwelk onze rechtervleugel gewend had. Men vreesde een oogenbhk, dat hij het brandende dorp zou innemen; Friant egal zich derwaarts; 80 Fransche stukken hielden de vijandelijke kolonnen tegen en verpletterden deze; twee uren ang bleven zij gesloten staan onder het schrootvuur, terwijl zij het niet waagden vooruit te rukken, ook niet wilden terug wijken. De Koning van Napels maakte een einde aan hun twijfel; hij liet een aanval doen door het vierde cavalerie-korps, dat in de openingen doordrong, die het vuur in de gesloten rijen der Russen en hun kurassiers veroorzaakt had; zij verstrooiden zich naar alle zijden. Coulaincourt met zijn kurassiers wierp alles overhoop, en drong in de linkerverschansing door. Van dit oogenblik af was de slag gewonnen. Maar Coulaincourt, die zich door dezen aanval had onderscheiden, had zijn loopbaan geëindigd; een kanonskogel velde hem neer en hij stierf een roemrijken dood. Het is twee uren & namiddags, de vijand geeft alle hoop op, de slag is geëindigd, de kanonnade duurt voort. Hij strijdt nog voor zijn terugtocht en redding, maar niet meer voor de overwinning. Het verlies van den vijand is ongemeen; 12 tot 13000 man en 8 tot 9000 paarden ^ijn op het slagveld geteld; 60 kanonnen en 5000 gevangenen zijn in onze macht gevallen. Wij hebben 2500 dooden en het driedubbele getal ge: kwetsten. Ons geheel verlies kan op 10000 man geschat worden; die van den vijand op 40 tot 50000. Nog nooit heeft'men zulk een slagveld gezien. Van zes lijken is er één Franschman en vijf Russen. 40 Russische generaals zijn gesneuveld, gekwetst of gevangen; onder de gewonden bevindt zich generaal Bagration enz. De Fransche troepen hebben zich met roem overladen, en hun groot overwicht boven de Russen bewezen. Dit is in weinige woorden de schets van den slag aan de Moskwa, welke 2 uren van Mosaisk en 25 uren van Moscou, bij de kleine rivier Moskwa, is geleverd. Wij hebben 60000 kanonschoten gelost. Alle bosschen en dorpen van liet slagveld af tot hier, zijn vol dooden en gewonden. Men heeft hier 2000 doode of geamputeerde Russen gevonden. De Keizer is nimmer blootgesteld geweest. De overwinning was geen oogenblik twijfelachtig. Indien de uit zijn stellingen verdreven vijand ze niet had willen hernemen, zou ons verlies grooter geweest zqn dan het zijne, maar hij heeft zijn leger vernield, terwijl hij het van 8 ure tot 2 ure onder het vuur onzer batterijen hield en hardnekkig wilde heroveren, wat hij verloren had. Dit is de oorzaak van zijn buitengemeen verlies... Hoe groot echter deze zege ook was, zij had nog grooter kunnen zijn, wanneer Napoleon, in plaats van den veldslag te vier uur 's middags te eindigen, het overige van den dag gebezigd had om zijn garde een aanval te doen verrichten, en dus de nederlaag van den vijand in een wanordelijke vlucht te veranderen. Deze bedachtzaamheid van dengrooten veldheer, te midden van de dronkenschap der zegepraal, is verschillend uitgelegd. Eenigen verzekeren, dat dit dadelijk in het hoofdkwartier gegispt werd. Murat geloofde, dat de eerste ruwe tijd der nachtevening zijn aandoenlijk gestel geschokt had, en dat de werking van zijn genie, aan banden gelegd was door zijn verzwakt lichaam, dat gedrukt ging onder den last van de vermoeienis, de koorts en een kwaal, die wellicht het meest de stoffelijke en zedelijke krachten van den mensch uitput... Anderen geloofden, dat hrj het voor onvermijdelijk hield om, op zoo verwijderden afstand en met een armée van vreemdelingen, een uitgelezen en hem verknocht korps te behouden." Hoe het ook zij, het geschiedde in allen gevalle voor het welzijn en den roem der armée, of met de hoop op een nabijzijnden vrede, dat Napoleon den bloedigen slag bij de Moskwa, door de tusschenkomst der garde niet nog moorddadiger gemaakt heeft; en indien iemand wilde stellen, dat hij destijds beheerscht werd door beweeggronden, welke uit de zorg voor zijn eigen behoud voortvloeiden, zou men kunnen antwoorden, dat Napoleons gedrag, van Toulon naar Waterloo, deze bewering logenstraft. Wien zal men doen gelooven, dat de heldhaftigheid van den veldheer, die te Essling het gevaar tot dien trap trotseerde, dat zijn officieren dreigden hem door hun grenadiers te laten wegdragen, dat die schitterende heldhaftigheid bij Napoleon zou hebben kunnen plaats maken voor een laffe zorg voor het persoonlijke lot van den Monarch? De Keizer heeft dezen grooten veldslag voorbereid en geleid, hetgeen hem nochtans niet weerhield de eer deioverwinning aan de voornaamste bevelhebbers van zijn leger toe te schrijven, aan hen zelfs, wie men zulke zonderlinge woorden ten zijnen aanzien in den mond legt. „U, onverschrokkene helden," zegt hij in zijne gedenkschriften, „Murat, Ney, Poniatowsky, u komt de roem van den slag toe." Welke groote, welke schoone daden zal de geschiedenis hebben te bewaren■ Zij zal verhalen, hoe die onversaagde kurassiers de verschansingen bestormden, en de kanonniers op hun stukken neersabelden; zij zal de moedige opoffering van Montbrun en Coulaincourt vereeuwigen, die te midden van hun roem, den dood vonden; zij zal verklaren wat onze kanonniers, geheel blootgesteld in het open veld, tegen talrijke, door goede borstweringen beveiligde batterijen, uitwerkten; wat gene onverschrokken soldaten volbrachten, die in de gevaarlijkste oogenblikken, in plaats van een aanmoediging van hun generaal te behoeven, hem toeriepen: „Wees gerust, uw soldaten hebben u beloofd heden te overwinnen, en zij zullen overwinnen." Zullen eenige brokstukken van zoo veel roem tot de volgende eeuwen komen? Of zullen de leugens, de laster en de ondeugd de overhand behouden?" EEN EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK. Tocht nafir Moscou. Bezetting dezer hoofdstad door de Franschen. Kutusow, in weerwil van zijn meerdere voordeelen, bij de Moskwa geslagen, verkondigde overal en schreef aan Alexander, dat de Russen overwonnen hadden. Maar zijn rugwaartsche marsch rijmde niet daarmede. Na zich overhaast van het slagveld naar Mosaisk gered, en in schijn nieuwe verdedigingsmaatregelen voorbereid te hebben, liet hij deze stad aan de Franschen, en trok snel naar Moskou. De vijand vond tallooze gewonden hulpeloos en zij werden dadelijk verzorgd. De kerken en het stadhuis dienden ter opneming der P ransche gekwetsten. De Russen werden in de huizen der kooplieden overgebracht. Toen men Napoleon meldde, dat de achterhoede van Kutusow zich gereed maakte om voor Mosaisk stand te houden, zeide hij: „Het zij zoo, dan winnen wij nog eenige uren voor onze ongelukkige verwonden." Kutusow hoopte Moskou te redden, en liet op eenigen afstand van die stad verschansingen maken, met het oog op een nieuwen slag. Verder geeft de gouverneur te kennen, dat hij Moscou tot den laatsten droppel bloed zal verdedigen' en bereid is tot in de straten te vechten. Binnen drie dagen zal ik het sein geven, zegt hij. Wapent u met bijlen en pieken, of neemt liever hooivorken; een Franschman is niet zwaarder dan een graanschoof. Doch Kutusow wilde niet den laatsten bloeddroppel vergieten, om Moskou voor den inval der vreemdelingen te bewaren; hij had er nimmer aan gedacht, en de gouverneur wist het goed. Men had een ander ontwerp gevormd, en het oogenblik van uitvoering was nabij. In den nacht van 13 en 14 September verliet Kutusow alle stellingen vóór Moskou, en trok oostwaarts terug, terwijl hij snel door de stad marcheerde, welke hij nog pas scheen te willen verdedigen. 14 September brak de armee, te 3 uur 's morgens,' het kamp van Fili op, en rukte door de poort van Doragomilow in de stad, welke zij in hare lengte doortrok, om haar weder door de poort van Kolomna te verlaten. De marsch van het Russische leger geleek eer een lijkstoet dan een militaire marsch. Officieren en soldaten weenden van woede en wanhoop. Intusschen hadden de Franschen, toen zij, zoo tegen verr wachting, het kamp van Fili opgebroken zagen, zich ter vervolging der Russen in beweging gesteld. Murat, steeds vooraan in het gevaar, ijlde het eerste den vijand na, en was zelfs de voorhoede vooruit, 's Middags was hij reeds in de straten van Moskou, en wierp zich, met slechts weinige ruiters, in vollen ren, op de achterhoede van Kutusow. Weldra werd zijn geleide grooter. (Napoleon had hem Gourgand tot ondersteuning gezonden). De kozakken parlementeerden; zij omgaven den wakkeren krijgsman, in wien zij te gelijk den moed en de rijke kleeding bewonderden. Murat, zeer bekend onder hen, vooral sedert Tilsit, waar hij hun geschenken gegeven had, was nu even grootmoedig. Hij gaf zijn horloge aan hun aanvoerder, beschikte ook over dat van Gourgand, en over de kostbaarheden zijner officieren, om ze aan de woestelingen uit te deelen, die, nu in het bezit van deze verblindende geschenken, zich haastten Moskou te verlaten en hun strooperij in den rugder Russische armée te hervatten. i oen de kozakken terugtrokken, kwam Napoleon met het overige gedeelte zijner voorhoede voor de stad aan. De onverwachte aftocht van Kutusow, na zoo vele bedreigingen van wederstand, het prijs geven eener stad, welke lot stapelplaats der rijkdommen van Europa, en Azie diende, het voorbeeld van Smolensk, en de rookende sporen van zoo vele opgehoopte onheilen, aan Rusland, door Russische handen toegebracht, dit alles boezemde den Keizer wantrouwen in. Als rontastende, nam hij bezit van zijn nieuwen buit. Aan\ankelijk hield hij aan dei poort stil, liet deze van buiten rondom verkennen, gaf bevel aan Eugenius haar aan de noordzijde te omsingelen, aan Poniatowsky haar aan de zuidzijde in te sluiten, en aan Davoust in het centrum te blijven; vervolgens zond hij zijn garde, onder Lefebvre, vooruit, die zegevierend binnen Moskou trok, en zich naar het Kremlin begaf. Nu reed ook Napoleon door de poort. Maar, alsof iets hem waarschuwde dat Moskou de eindpaal van het geluk der Fransche wapenen, en den val van het Fransche keizerrijk bevatte, vreesde hij dieper in de stad door te dringen, deed slechts eenige stappen voorwaarts, en nam voorloopig zijn intrek in een logement. Toen er den volgenden dag, den 13den, geen onraad was, verliet hem weder het voorgevoel. Hij gaf zich met vertrouwen aan zijn gelukster over, begaf zich moedig naar het Kremlin, en vestigde daar zijn hoofdkwartier. TWEE EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK. Brand van Moskou. Napoleon wacht, te vergeefs op vredesvoorslagen. Terugtocht der Franschen. Maarschalk Mortier laat het Kremlin in de lacht springen. Napoleon meende alles voorzien te hebben, bloedige veldslag, verlengd verblijf, strenge winter, zelfs tegenspoeden... Het bezit van Moskou en van 200000 man, die hij rchtergelaten heeft, scheen hem boven elk toeval te verheffen. Nauwelijks echter is hij op het Kremlin, of een vreeselijke brand breekt uit. Wat hij niet voorzien heeft, de vernieling van Moskou door de Russen zelf, ontrukt hem het steunpunt, waarop zijn voornaamste berekeningen rusten. Eenige branden waren bij onze aankomst uitgebroken. Wij schreven deze aan de onvoorzichtigheid der soldaten toe. Den 16den echter werd de wind hevig en de brand algemeen. Een groot deel der stad is van hout, en bevat talrijke magazijnen van olie en andere brandstoffen. Alle brandspuiten zijn verdwenen, en de arbeid der werklieden is vruchteloos. Van de oostelijke wijken uitgegaan, breidt het vuur zich weldra over de geheele stad uit, en voert een ontzettenden stank van pik en zwavel mee. De vlammen vorderen van huis tot huis, en vloeien in een vuurstroom van het eene eind der stad naar het andere. Intusschen ontvlammen andere punten, waaruit nieuwe vuurstroomen vloeien, die de tusschenruimten aansteken. Men zou meenen dat de aarde zich geopend en al deze uitbrekende vlammen voortgebracht nad! De brand verspreidt zich met zekere woede en de ongelukkige stad wordt in een vuur-oceaan verzwolgen,! Van de paleizen en gebouwen blijven slechts steenen muren. Deze verminkte en zwart geworden zuilen schijnen het verkoolde geraamte van Moskou. Uit de vensters van het Kremlin beschouwt Napoleon deze groote ramp en blijft in gedachten verzonken; het geheele leger is in stomme verbazing. De doodsche stilte m het Kremlin wordt slechts afgebroken door de uitroepen: „Zoo voeren zij den oorlog! De beschaving van Petersburg heeft ons bedrogen; zij zijn en blijven Scythen." Napoleon weet thans, wat de Russen zullen doen. De agenten van Rostopschin, 900 man, waren in de kelders geplaatst om het vuur in alle wijken te ontsteken. Enkelen zijn met toortsen in de- hand gevat; zij hebben alles bekend, en hun verklaring beschuldigde Rostopschin, die niet zonder machtiging van zijn gebieder zal gehandeld hebben; want welk onderdaan van den alleenheerscher zou de verantwoording van zulk een ongeluk op zijn hoofd durven laden? Nu bereiken de vlammen de omstreken van het Kremlin; de ruiten van het paleis springen; het wordt tijd, dat Napoleon tot den terugtocht besluit. Hij aarzelt nog. Het zou de eeiste achterwaartsche stap zijn, hij wil niet terug voor de woestelingen, die hij in twintig gevechten overwonnen, die hij 200 mijlen ver, door het Russische Rp, voor zich heen gedreven heeft. Vruchteloos toont men hem de vonken, die in de voorplaats van het arsenaal nedervallen, te vergeefs verzekert men hem, dat de levendigste bezorgdheid in het geheele hoofdkwartier verspreid is. Lefebvre, JBessières, Eugenius komen, doch lijden alle schipbreuk met hun overïedingen. ^Napoleon is in het Kremlin gekomen over de lijken van honderd duizend Russen en .huivert thans van hel denkbeeld om, door een hoop brandstichters daaruit verdreven te worden. Terug wijken, zonder overwonnen te wezen' Hij kan er niet toe besluiten. Maar zijn leven behoort aan Frankrijk; het is onvermijdelijk in de waagschaal gebracht, indien hij volhardt te blijven. Daar Berthier, die op een terras van het Kremlin geklommen is, hem bericht dat de brand reeds het paleis omvat, geeft hij toe aan de wenschen van die hem omringen, rijdt onder een gewelf van vlammen door, en begeeft zich naar het, op een afstand van Moskou gelegen, kasteel van Petrowskoi. Napoleon gaf zich nu aan het diepste nadenken over omtrent de gebeurtenis, welke al zijn ontwerpen gedwarsboomd had, en de partij, die hem te kiezen stond. Zijn eerste gedachte was om te Petersburg den vrede te gaan halen, welken hij te Moskou niet had kunnen veroveren, en hij bracht den nacht door om den marsch op de kaarti af te teekenen. Alvorens te handelen, wilde hij zijn omgeving uitvorschen, doch bemerkte, dat zijn voornemen weinig bijval vond. Slechts Eugenius dacht als de Keizer, en was bereid om met de voorhoede te marcheeren. Zijn moed juichte het stoute ontwerp toe. Maar de moed van anderen werd, door de laatste gebeurtenissen, door de voorzichtigheid beheerscht. De bekommering, welke zich te Dantzig en te Smolensk had geopenbaard, vertoonde zich opnieuw. Men kwam er toe, om hem voor de eerste maal aan zijn overwicht te doen twijfelen. De verantwoordelijkheid van een tweeden slag scheen hem al te zwaar. Toch liet hij zich geenszins door hen overtuigen, die voorgaven, dat zij den tocht naar Petersburg alleen niet billijkten, omdat zij hoopten den vrede te Moskou te erlangen. „Gelooft niet," zeide hij, „dat zij, die Moskou verbrand hebben, mannen zijn, om eenige dagen daarna den vrede te komen verzoeken." Napoleon bleef dus in den omtrek van Moskou. Indien het in Augustus ware geweest, zou hij bij zijn meening volhard hebben, en naar Petersburg opgerukt zijn. Doe; het zachte jaargetij eindigde, en deed hem besluiten den raad zijner wapenbroeders te volgen. De brand had opgehouden, maar het Kremlin was niet verbrand en de Keizer keerde er den 18den terug. Toen hij langs de kade der Moskwa reed, ontwaarde hij het vondelingenhuis. „Ga," zei hij tot zijn secretaris, „en zie wat er van de arme kleinen is geworden." Deze vernam, dat men de kinderen boven de twaalf jaren naar NischniNovgorod had gevoerd, en dat de jongeren, die aan de woede der vlammen waren overgelaten, bewaard waren gebleven door het veiligheidspiket, door den Keizer derwaarts gezonden. „De bescherming van uw -gebieder," zeide de bestuurder van het huis tot hem, „is voor ons eene weldaad van den Hemel geweest; zonder de oplettendheid, welke Zijne Majesteit voor ons getoond heeft, waarop het ons niet vergund was te hopen, zou ons huis een prooi van roof en brand geworden zijn." De grijze Rus bracht vervolgens den tolk in de verschillende zalen, en stelde hem aan de kinderen voor, met de woorden: „De Keizer heeft dezen Franschman gezonden." De kinderen hechtten zich aan den zendeling van Napoleon, om hem met liefkozingen te overladen en allen riepen in vervoering: „Uw Keizer is onze Voorzienigheid geweest." Toen Napoleon deze ontvangst vernam, was hij zeer getroffen, en liet den bestuurder van het vondelingenhuis bij zich komen, die hem verlof vroeg om aan de Keizerin-Moeder van Rusland'te mogen schrijven, ten einde haar alles te berichten. Gedurende het gesprek vertoonden zich vlammen op de. andere zijde der rivier, en deden Napoleon vreezen dat de brand nog niet gebluscht was. Zijn verontwaardiging brak opnieuw uit, en de naam van Rostopschin kwam weder over zijn lippen, „De rampzalige," riep hij, „die bij de reeds, zoo groote onheilen van den oorlog een vreeselijken, koelbloedig aangestoken, brand heeft durven voegen! Die barbaar. Het is hem niet genoeg de arme kinderen, wier voornaamste voogd hij is, benevens twintig duizend gekwetsten, welke de Russische armée aan zijn zorgen heeft toevertrouwd, te verlaten: vrouwen, kinderen, grijsaards, weezen, gewonden, alles wordt door hem aan een mededoogenlooze vernietiging gewijd! Hij meent den Romein tespelen, en is niets dan een waanzinnige barbaar!" Den volgenden dag kwam de directeur van het vondelingenhuis om den keizer bedoelden brief voor te leggen. Deze brief bevatte tevens een soort van vredesvoorstellen; want hij eindigde aldus: „Mevrouw! Keizer Napoleon ziet met leedwezen onze hoofdstad bijna geheel vernield door middelen, welke, zegt hij, niet die zijn, welke men in een eerlijken krijg aanwendt. Hij schijnt overtuigd, dat, indien niemand zich tusschen hem en onzen Keizer inmengde, hun oude vriendschap weldra hare oude rechten zou hernemen, en al onze rampen doen eindigen." Napoleon bepaalde zich niet bij deze, onder zijn invloed betuigde gevoelens. Hij schreef zelf aan Alexander, door middel van zekeren Jakoleff, die naar St. Petersburg afreisde, en den 4den October besloot hij een officieëlen stap ie doen, terwijl hij Lauriston naar het hoofdkwartier van Kutusow zond. Deze verklaarde echter, dat hij niet in onderhandeling kon treden, noch den onderhandelaar verder laten reizen, zonder eerst daartoe de machtiging van zijn gebieder te hebben verkregen. Hij zond tot dat einde Vorst Wolkonski naar den Keizer. Gedurende deze voorbereidende pogingen en afgelegen zendingen, die veel tijd weg namen, raakten de hulpbronnen, welke de brand gespaard had, uitgeput; het' Russische leger scheen het Fransche binnen Moskou te willen insluiten; de kozakken plaagden hen van alle kanten, en het ongunstig jaargetij naderde, zonderdatde onderhandelingen geopend waren. Napoleon zag bevestigd, wat hij zijn generaals had voorzegd, „dat, namelijk zij, die Moskou verbrand hadden, geen mannen waren om eenige dagen later den vrede te komen sluiten. Niettemin verlengde hij zijn verblijf in het Kremlin, hield zich bezig met de inwendige regeling van Moskou, bemoeide zich met de geringste bijzonderheden en de bewegingen van het leger, en leidde nog, te midden van zoo vele zorgen, op zulk een afstand, het bestuur van zijn Rijk. Intusschen was een maand sedert zijn intocht in Moskou verloopen en was hij nog geen stap verder. Doof voor alle voorslagen, wendde Alexander zijn blikken slechts naar Engeland, van waar men hem steeds aanmoedigde. Zijn zwijgen was dus overeengekomen werk en kon dus niet weifelen. Terwijl Rusland aldus volhield, begon de luchtstreek zich streng te doen gevoelen. Den 13den October sneeuwde het. „Laat ons haast maken," zei Napoleon, „wij moeten binnen 20 dagen in de winterkwartieren zijn." Den volgenden dag schreef hij aan Murat om den weg naar Mosaisk te verkennen, terwijl men tegelijk de zieken en gewonden naar Smolensk zond. Het teeken tot opbreken was dus gegeven. „Men moet het geen terugtocht noemen," zegt Napoleon in zijn gedenkschriften, „daar het leger zegevierende was, en even goed naar Petersburg, Kaluga of Tula had kunnen oprukken, welke plaatsen Kutusow vruchteloos zou beproefd hebben te dekken; het trok naar Smolensk terug, niet omdat het geslagen was, maar omdat het in Polen overwinteren wilde." De Franschen waren inderdaad zegevierend, tot den laatsten dag van de bezetting van Moskou, want den 17den October sloeg Murat de Russen bij Wenkowo, terwijl Gouvion St. Cyr de aanvallen van Wittgenstein op Polotzk afweerde. Napoleon zag echter in, dat dit re'tireeren ongunstig zou zijn voor zijn zedelijk overwicht op Europa. Zijn bondgenooten van Stockholm en Konstantinopel hadden hem bij den aanvang van den veldtocht verlaten; die van Weenen en Berlijn reeds zoo lauw in hun medewerking, zouden nog meer kunnen verkoelen wanneer zij zagen, dat hij zijn verovering in Rusland opgaf en naar Polen terugkeerde. Toch mocht niet langer geaarzeld worden. De hoop op vrede was vernietigd, en de koude had reeds gewaarschuwd. Napoleon verliet dus Moskou op 19 October, en sloeg den weg in naar Kaluga, nadat hij Mortier, die de achterhoede commandeerde, opdroeg het Kremlin in de lucht te doen springen. De maarschalk kreeg nog andere, minder strenge bevelen. „Ik kan," schreef Napoleon, „nooit te zeer onze nog overblijvende gewonden aanbevelen. Plaats hen op de wagens der jonge garde, op die der paardelooze kavalerie, op alle eindelijk, welke men vinden kan. Gij moet hen op uw eigen paarden, op die van alle uw onderhoorigen zetten. Men moet met de officieren beginnen, dan tot de onder-officieren overgaan, en de Franschen voortrekken. Roep uw generaals en officieren bijeen, en prent hen alles in wat menschelijkheid, onder zulke omstandigheden vordert." Het is eene lange rij van groote en kleine wagens, rondom welke iedere kompagnie is geschaard. Men heeft alle \ ervoermiddelen bemachtigd, welke in Moskou te vinden waren. Een ieder heeft zijn eigen voorraad voedsel en kleeding, en gelooft daarmede tot het eind van den terugtocht toe te komen. Vrouwen, kinderen, eenige Fransche, en zelfs Duitsche vrouwen, tot de bevolking van Moskou behoorend, gaan liever mede dan de terugkomst der kozakken in hun stad af te wachten. Zij hebben een toevlucht in het midden onzer bagage gevonden. De laatste kolonnen verlieten Moskou den 23sten October, 's nachts. Een uur later sprong het Kremlin in de lucht. De door 180 centenaars kruit voortgebrachte uitbarsting, vernielde het paleis, het arsenaal, de bruggen-toestel den voorraad geweren, en al het materieel der Russische armée. Generaal Winzingrode, die zich den vorigen dag te veel gehaast had om naar Moskou terug te keeren, onder het mom van parlementair, oogste niets in dan het verdriet van als gevangene de vernieling van het Kremlin bij te wonen, Moskou zag verder enkel het einde der Fransche bezetting, om dadelijk eene prooi der kozakken te worden. DRIE EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK. Terugtocht der Franschen. In Sniolensk. Verraad van generaal Mallet en zijn straf. Napoleon vleide zich zijn winterkwartieren op de grenzen van Lithauen te gaan betrekken. Deze nieuwe stelling brengt hem tegelijk nader bij Petersburg en bij Wilna, en twintig marschen dichter aan het doel. Overigens pleegt in zak&n van dezen aard, de gebeurtenis dikwijls veel te verschillen van hetgeen men vooruitgezien heeft, zegt hij. Het gebeurde rechtvaardigde maar al te spoedig1 de juistheid dezer opmerking! Kutusow, van de bewegingen der Franschen onderricht, had zijn legerkamp bij Torontino opgebroken, en was snel naar Malojaroslawetz voortgerukt, om het vijandelijk leger voor te komen. Doch Eugenius; had hier reeds stelling gevat. Kutusow, op het aantal zijner troepen rekenend, gaf dadelijk het teeken tot den aanval. Men streed zoo bitter, dat de stad zeven maal genomen en hernomen werd. De Keizer, intusschen aangekomen, zag alles van een hoogte af. De divisiën Gerard en Compans maakten een einde aan den strijd. Kutusow wanhoopte Malojaroslawetz' stelling in te nemen en zich er te handhaven, zoodat hij dus terug trok om den weg naar Kaluga te dekken, welken hij aanvankelijk voor de Franschen wilde sluiten. 's Avonds keerde Napoleon in zijn hoofdkwartier te Gorodina terug, waar hij in een hut moest huisvesten. Daar hij hoorde van de dreigende houding van Kutusow, die voornemens was den marsch op Kaluga voor te zetten, besloot hij om den anderen dag den strijd te hernieuwen. Maai zijn generaals dachten er anders over; de dag was te moorddadig geweest; Eugenius en Davoust bivouaqueerden op lijkenhoopen, daar waar Malojaroslawetz gestaan had, dat verbrand was, en thans slechts bouwvallen opleverde. De voorzichtigheid gebood spoedig de winterkwartieren te bereiken, en elke gelegenheid tot verzwakking van het leger te mijden. Daar de weg naar Smolensk langs Wiasma open lag, moest men zich haasten om dien in te slaan, en Kutusow zich nutteloos laten toerusten om den Franschen dien naar Kaluga te betwisten. Zoo sprak men tot Napoleon. Maar hij was verontwaardigd over dien raad, en riep: „Voor Kutusow wijken! Voor den vijand wijken, dien men geslagen heeft, en dit in het oogenblik, waar hij wellicht slechts op een sein wacht om zelf terug te trekken!" Intusschen bleek uit de door de ordonnance gebrachte berichten, dat Kutusow besloten had eerder een' slag te wagen, dan zijn stelling en den weg te verlaten, die hij voor hen wilde versperren. Napoleon was echter door deze berichten niet overtuigd; hij wilde alles zelf nagaan, en steeg den 25sten, zeer vroeg te paard, om het kamp van den vijand te verkennen. Toen hij bij Malojaroslawetz kwam, werd hij plots in een opschudding gebracht, welke door een hourra van kozakken was veroorzaakt. Hij bleef koelbloedig te midden van den schrik, die de naam en de nadering van Platow om hem heen verwekte; maar noodig was, dat de Keizer en zijn geleide zich in staat van verdediging stelden. Rapp, die nu zijn moed kon doen schitteren, werd overhoop geworpen, en keerde geheel gekneusd in het bivak terug. Toen Napoleon zijn paard met bloed bedekt zag, vroeg hij of hij gewond was. Hij antwoordde, dat hij er met eenige kneuzingen afgekomen was. Hierop lachte Napoleon om dit avontuur, dat Rapp niet erg vermakelijk vond. Bessières, die met grenadiers toesnelde, was echter voldoende om de kozakken op de vlucht te drijven. De Keizer vervolgde rustig zijn tocht, en zag weldra het tooneel van den bloedigen strijd des vorigen dags. De bezichtiging van het slagveld bevestigde de gegeven berichten. De Russen wierpen verschansingen op; zij moesten dus wel voornemens zijn den Franschen den doortocht te beletten. Aan den anderen kant werd het bloed der soldaten steeds kostbaarder. Het had bij Malojaroslawetz overvloedig gestroomd. Hier was een voldoende reden om aan het verlangen van hen toe te geven, die bij hem aandrongen, om zoo spoedig mogelijk naar Smolensk terug te trekken. Hij besloot evenwel niet dan nadat hij bericht ontving, dat Kutusow zelf teruggetrokken was. Verdenken zou men hem niet meer voor den vijand geweken te zijn; hij kon nu den terugtocht naar Kaluga opgeven, zonder de eer zijner wapenen te benadeelen. Den volgenden avond kwam hij in het kasteel van Upinskoie aan. Den 29sten verwijlde hij in de abdij Kolotschkoi, waar, ondanks zijn uitdrukkelijke bevelen, zich nog gekwetsten bevonden, die uit gebrek aan hospitaalwagens, niet vervoerd hadden kunnen worden. „Dat elk rijtuig," riep hij dadelijk, „een van deze ongelukkigen opneme," en hij gelastte niet alleen met de zijnen aan te vangen, maar verlangde ook dat zijn geneesheeren het toezicht over den geneeskundigen dienst bij dat vervoer zouden houden. 's Avonds van denzelfden dag te Gjath aangekomen, bracht hij hier 24 uren door, en trok den 31 sten binnen Wiasma, waar brieven uit Parijs en Wilna, en rapporten van de maarschalken Victor en Saint-Cyr op hem wachtten. Napoleon hoopte den Hertog van Belluno te Smolensk te treffen en rekende op diens krijgsbewegingen, evenals op die van Macdonald, Saint-Cyr en Schwartzenberg, om zijn rug en zijn flanken vrij te houden, in het noorden Wittgenstein op Petersburg terug te dringen, en in het zuiden Tschitschagoff te bedwingen, die na den vrede met de Porte, van den Donau was aangerukt. Maar hij vernam dat hij noch Victor te Smolensk, noch Saint-Cyr te Polotsk zou vinden; dat Macdonald naar Coerland teruggedrongen was, en slechts gemeenschap met Wilna had, en dat Schwartzenberg den Russischen admiraal tusschen zich en het Fransche leger had doorgelaten. Dus een noodlot van een militair karakter. De Keizer verlegde den 3den zijn hoofdkwartier naar Slowkowo, terwijl Eugenius, Davoust en Ney in de achterhoede der Fransche armée de orde van den terugtochthandhaafden. Een gevecht bij Wiasma had tot uitslag, dat de Russische troepen niet meer beproefden den terugtocht der Franschen te belemmeren. Slechts de kozakken gingen voort de achterhoede te verontrusten, door Napoleon onder bevel van Ney geplaatst. Om hen zoo ver mogelijk te houden, bedacht men een goed middel. Wanneer de bespanning van een kruitwagen, zoo geleden had, dat men dien verlaten moest, dan bond men daaraan een lange brandende lont. Zoodra de kozakken rook zagen, waagden zij het niet te naderen vóór de uitbarsting gevolgd was, wat vrij lang duurde. Te Michalewska kreeg Napoleon van Victor bericht, dat hij, na zijn vereeniging met Gouvion Saint-Cyr, naar den kant van Senno geweken was, in plaats tegen generaal Wittgenstein op te rukken en Polotsk te hernemen. Deze tijding kwam den Keizer zeer ongelegen. Hij schreef aan Victor om dadelijk tegen Wittgenstein op te rukken, en Polotsk weder in te nemen. Ook dezen keer werd echter de verwachting van den Keizer te leur gesteld, en bleven zijn aanschrijvingen krachteloos. Hij achtte ze echter zoo gewichtig, dat hij die in den nacht door zijn majoor-generaal liet herhalen. Maar juist in dien nacht, kwam de verschrikkelijke bondgenoot, op wien de Russen gerekend hadden. Een ijzige wind droeg overal lijden en dood heen. Toen men bij dag zich weder op marsch begeven moest, vond men paarden bij duizenden bevroren. Zelfs de kabinetwagen van den Keizer raakte in de sneeuw bedolven. Hij kwam nu te Smolensk aan, en wilde zijn troepen ru^t verschaffen, te Smolensk, waar hij Victor niet meer vond om den terugtocht van een leger te dekken, hetwelk door den winter weldra slechts overblijfsels van verwoesting zou aanbieden. Eindelijk toonden hem de berichten uit Parijs, de onbestendigheid van zijn macht, juist toen hij dacht deze tegen eiken aanval beveiligd te hebben. Een lid eener bijna onbekende republikeinsche vereeniging, een officier zonder roem, zonder andere hulpbron dan zijne verbeelding en stoutheid, generaal Mallet, had het ontwerp beraamd om, door middel eener valsche tijding en t-enige vervalschte bevelen, de macht omver te werpen, waarvoor alles in Europa beefde. Terwijl Napoleon Moskou verliet, ontsnapte Mallet uit het ziekenhuis, waar hij onder toezicht der politie was, verscheen kort daarop, onder den naam van generaal Lamotte, bij den bevelhebber van het tiende cohorte van de nationale garde, kolonel Soulier, kondigde hem den dood van den Keizer, alsmede de instelling van een nieuwe regeering aan, en verlangde dat hij hem het bevel over zijn korps zou overgeven. Het,; was toen twee uur 's morgens. De kolonel lag ziek te bed.'Op het vernemen van Napoleon's dood begon hij te weenen, en verontschuldigde zich, dat hij niet kon opstaan. Hij gaf echter bevel om het cohorte ter beschikking van Lamotte te stellen; Mallet las thans aan de slaapdronken soldaten proclamatiën en decreten voor, door hem opgesteld, en deze 1200 man volgden hem overal. Hij ging eerst naar de gevangenis La Force, waar hij twee medeplichtigen Lahorie en Guidal losliet, die hij gelastte de beide hoofden der politie, Savary en Pasquier, gevangen te nemen. De prefect van politie verzette zich niet. De Minister van politie opperde even min bedenking tegen zijn gevangenzetting, noch tegen al hetgeen hem Lahorie en Guidal van de uitvindingen van Mallet opdischten. Men verraste hem in bed, en hij liet zich eveneens naar het gevangenhuis brengen. De prefect der Seine, Frochet, toonde dezelfde gewilligheid. Hij hield den Keizer voor dood, en liet eenvoudig de zaal in gereedheid brengen, welke tot instelling der nieuwe regeering moest dienen. Minder gelukkig was Mallet bij den gouverneur van Parijs. Generaal Hulin, in plaats zich in hechtenis te laten nemen, verlangde het bevelschrift te zien, en ging in zijn kabinet. Mallet volgde, en toen de gouverneur zich omkeerde en nogmaals inzage van het bevel tot in hechtenisneming eischte, schoot Mallet op hem, waardoor hij in het gezicht gekwetst werd en op den grond viel, zonder dood te zijn. Een kapitein was tegenwoordig, en het gedrag van den gouverneur wekte bij hem niet den minsten achterdocht op. Na de verwonding van Hulin ging Mallet naar den adjudantgeneraal Doucet. Hier ontmoette hij een inspecteur-generaal der politie, die hem herkende en bevel gaf om hem te vatten. Toen Mallet zich verloren zag, trachtte hij zich te dooden met een tweede pistool, doch dit werd hem ontnomen. De aanwezige personen, zelfs die, welke hem tot hiertoe gehoorzaamd hadden, wierpen zich op hem en ontwapenden hem. Spoedig waren de samenzweerders opnieuw achter slot. De minister van politie, door Mallet benoemd, was juist in zijn hotel bezig de maat voor zijn costuum te doen nemen, toen men kwam om hem naar de gevangenis te brengen. Zoo eindigde deze samenzwering, die op 'eenige hooge ambtenaren als een nachtmerrie had gedrukt, terwijl het slapende Parijs, bij haar ontwaken, de veiligheid van den vorigen nacht reeds hersteld vond. Zij vernam pas ervan uit den Moniteur, en werd slechts eenigszins getroffen dooide snelle terechtstellingen, die daarop volgden, en aan 14 personen het leven kostten. Toen Napoleon de depêche las van het voorgevallene, verwonderde hij zich minder over den moed der samenzweerders, dan over de lichtvaardigheid, welke zij bij de hooge beambten gevonden hadden. „Zie daar," zeide hij; waaraan mijn gezag hecht! Het moet dan wel op losse schroeven staan, wanneer een enkel man, een gevangene, genoeg is om het in gevaar te brengen! Na een twaalfjarige regeering, na mijn echtverbintenis, na de geboorte van mijn zoon, na zoo vele eeden, zou mijn dood nog een middel van omwenteling kunnen worden! En aan Napoleon II dacht men dus niet eens,!" Napoleon zeide voorts tot Rapp: „Rapp, geen ongeluk komt alleen; het is de aanvulling van wat hier voorvalt. Ik kan niet overal zijn, maar ik moet naar mijn hoofdstad terug; mijn tegenwoordigheid is er onvermijdelijk om de openbare meening weder op "te beuren. Ik behoef menschen en geld; groote uitkomsten, groote overwinningen zullen alles herstellen. VIER EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK. \ ertrek van Smolensk. Verschrikkelijke toestand van net leger. ) eldslag aan (le Beresina. Terugkeer yan den Keizer naar Parijs. Napoleon kon niet lang te Smolensk blijven. Bijna alle reserven waren door onvoorziene marschen verplaatst geworden en voeding in die wanorde verkwist. Ieder oogenblik vernam hij een nieuw onheil. Dan was het de tegen Kaluga afgezonden divisie, welke Smolensk binnen trok, na dat een harer brigaden in handen van Kutusow was gevallen; dan was het Eugenius, wien de overgang van de Woop 1200 paarden, 60 stukken en zijn bagage gekost had, en nu nadeide Tschitschagoff, die nog slechts weinige marschen van de Franschen verwijderd was, terwijl de kou tot 20 giaden klom. Alles had dus tegen Napoleon samengezworen. Een enkele steun bleef aan zijn standvastigheid over, n.1. de volharding van het leger. In alle gevechten, toonden zich de Fransche krijgslieden altijd den grooten man waardig, in wiens tegenspoeden zij thans deelden. Een gevecht, dat de achtei hoede, onder Ney leverde, is als veldslag der helden bestempeld geworden. Tengevolge van dit wapenfeit; gelukte het Ney door 100.000 Russen omringd te ontsnappen, en door een onbekend land, over het ijs van den Dnieper, zich weder met de ! ransche armée te vereenigen. Toen Napoleon de aankomst van Ney vernam, dien hij verloren dacht, riep hij verheugd uit. ,,Ik heb 200 millioen in de kelders der Tuileriën, die ik voor Ney zou gegeven hebben." Doch die heldenmoed vermocht niets tegen het geluk, hetwelk zich steeds meer verwijderde. Reeds had men vreeselrjke onheilen te betreuren, maar er kwamen er nog ontzettender, die wij nu te beschrijven hebben. Om een man als Napoleon te doen vallen, was er een algemeene schok noodig, die hartstochten en elementen tegen hem vereenigde; een samenzwering van hemel en aarde. Hij, met wiens ondergang zij zou beginnen, wilde er zelf de bizonderheden van verhalen. Ziedaar een uittreksel van het NEGEN EN TWINTIGSTE BULLETIN. „Tot 6 November was het weer goed, en de beweging der armée werd met het beste gevolg uitgevoerd. Den 7den was de kou begonnen, en van dien tijd stierven eiken nacht honderde paarden. Toen wij te Smolensk aankwamen, hadden wig reeds een menigte paarden verloren." „Het Russische leger van Volhynie stond tegenover onzen rechtervleugel. Deze laatste verliet de operatielqn van Minsk, en nam tot centrum van zijn operatiën de linie van Warschau. De Keizer vernam den 9den te Smolensk deze verandering der operatielijn en vermoedde wat de vijand zou doen. Hoe hard het hem scheen, zich in zulk een streng jaargetij in beweging te stellen, maakte de nieuwe toestand het toch noodig; hij hoopte Minsk of althans de Beresina vóór den vijand te bereiken, brak den 13den van Smolensk op en overnachtte den 16den te Krasnoi. De kou, den 7den begonnen, nam plotseling toe, en den 16den teekende de thermometer 18 graden onder 0. De wegen waren glad. Meer dan 30.000 paarden stierven in weinige dagen; de cavalerie marcheerde geheel te voet, en artillerie en transportwagens waren zonder bespanning. Men moest een groot deel van het geschut en van den krijgs- en mondvoorraad achterlaten en vernielen." Zonder cavalerie kon men op geen kwartier afstands verkennen. Echter kon men zonder artillerie geen slag wagen, men moest marcheeren, om niet tot een slag gedwongen te worden, dien men bij gebrek aan munitie, nietwenschte; men moest een zekere ruimte innemen, om niet omsingeld te worden, en dit zonder cavalerie, die de kolonnen voorging en verbond. Dit bezwaar, met de ingevallen kou, maakte den toestand zeer verdrietig. Zij, die niet sterk genoeg waren om boven het lot verheven te zijn, verloren hun opgeruimdheid en zagen overal slechts ongeluk, doch de door de natuur boven alles verhevenen bleven vroolijk en zagen slechts nieuwen roem in de bezwaren, die men te boven moest komen. De vijand, langs de wegen de sporen ziende van de ramp, die het Fransche leger getroffen had, trachtte daarvan voordeel te trekken. Hij omringde alle kolonnen met zijn kozakken, die de afgeraakte wagens weg namen. Deze cavalerie, niet bekwaam een compagnie voltigeurs door te breken, wist zich in dezen toestand geducht te maken. Echter moest de vijand alle pogingen die hij ondernam, berouwen; hij werd door den Onder-Koning, op wiens weg hij zich geplaatst had, overhoop geworpen. De Hertog van Elchingen, die met 3000 man de achterhoede uitmaakte, had de wallen van Smolensk in de lucht doen springen. Hij werd omsingeld en kreeg het benauwd, doch redde zich met die koenheid, welke hem onderscheidt. Nadat hij den geheelen dag van den 18den den vijand bestendig teruggedrongen had, ging hij 's nachts den Dnieper over en verijdelde zoo de berekeningen van den vijand. Den 19den trok het leger bij Orseza over den Dnieper, en de afgematte Russische armée, die veel verliezen had, staakte hier hare ondernemingen. Het leger van Volhynie was sedert den 16den te Minsk aangekomen, en trok naar Borisow. Dombrowsky verdedigde (25) het bruggenhoofd van Borisow met 3000 man, doch werd genoodzaakt deze stelling te ontruimen. De vijand ging toen de Beresina over, en rukte op naar Bohr. Troepen, onder den Hertog van Reggio, kregen last om naar Borisow te gaan, om het leger den overtocht van de Beresina teverzekeren. Den 24sten ontmoette dit korps de divisie Lambert, bij Borisow, versloeg ze en ontnam haar 2000 gevangenen, 6 stukken geschut, 5000 bagagewagens van het leger van Yolhynie, en wierp den vijand op den rechteroever der Beresina terug. Deze dankte zijn redding slechts aan het feit, dat hij de meer dan 300 vademen breede brug afbrandde. Intusschen had de vijand alle overgangen der Beresina bezet. Deze rivier is 40 vademen breed; zij was vol drijfijs, maar haar oevers zijn zeer moerassig, wat een moeilijk beletsel is. De vijand had zijn vier divisiën in verschillende doortochten geplaatst, waar hij meende dat de Franschen zouden overtrekken. Den 26sten, zeer vroeg, ging de Keizer naar het dorp Studzianca, en liet dadelijk, ondanks de aanwezigheid eener vijandelijke divisie, twee bruggen slaan. De Hertog van Reggio ging er over, tastte den vijand aan en bracht hem twee uren in het nauw, totdat hij naar het bruggenhoofd van Borisow terug trok. Den geheelen 26sten en 27sten ging het leger over de rivier. Een brigade van de divisie Partonneaux, belast met het verbranden der bruggen, vertrok te zeven uur 's avonds, zij kwam om elf uur aan, en zocht hare eerste brigade en haren generaal op, die twee uren vroeger vertrokken was, en die zij op den weg niet aangetroffen had. Haar zoeken was vruchteloos, en men werd ongerust. Alles wat men sedert te weten kwam, was, dat deze brigade, om vijf uur opgebroken, te zes uur verdwaalde, terwijl zij in den nacht, bevend van kou, zich om de wachtvuren van den vijand v ei eenigd had, en zoo in den val liep. Deze dwaling kostte 2000 man infanterie, 300 paarden, en drie stukken geschut. Men zei dat de chef niet bij zijn kolonne, maar afzonderlijk was voortgetrokken. Borisow ontruimd, vereenigden zich de legers van de Dwina en van Volhynie en besloten tot een aanval. Den 28sten, zeer vroeg berichtte de Hertog van Reggio den Keizer dat hij aangevallen was. Een half uur later werd de Hertog van Belluno op den linkeroever aangetast-, en de armee nam de wapenen op. De vijand wilde onzen rechtervleugel overhoop werpen; Doumère, chef der 5de divisie kurassiers, gelastte een cavalerie-aanval met het 4de en 5de kurassierregiment, in het oogenblik, waarop het legioen van den Weichsel diep in het woud werkzaam was, om het centrum van den vijand door te breken, die op de vlucht gedreven werd. Deze kurassiers braken achtereenvolgens zes carrés voetvolk door en joegen de vijandelijke cavalerie op de vlucht, die hare infanterie te hulp gekomen was. 6000 gevangenen, twee vaandels en zes stukken vielen in onze handen. Ook Hertog van Belluno sloeg den vijand, ontnam hem 600 gevangenen en hield hem van de brug verwijderd. Den volgenden dag, den 29sten, bleef men op het slagveld. Er was tusschen twee wegen te kiezen, naar Minsk of naar Wilna. De weg van Minsk loopt door bosschen en moerassen en de armée zou er verhongeren. Maar de weg naar Wilna loopt door goede landstreken; de armee, zonder cavalerie, weinig munitie, hoogst afgemat, door 50 marschen en veel zieken en gekwetsten meevoerend, had dringend behoefte bij hare magazijnen aan te komen. Den 5den was het hoofdkwartier te Molodetschino, waar het leger de eerste toevoeren van Wilna ontving. Alle gewonden, alles wat hinderlijk was, werd naar Wilna gezonden. ' a Dat het leger behoefte heeft aan krijgstucht, aan vervollediging van cavalerie, artillerie en materieel, is een natuurlijk gevolg van het tegenwoordige. Maar de rust is zijn eerste behoefte. Bij al deze bewegingen heeft de Keizer te midden zijner garde gemarcheerd, waarvan de infanterie onder bevel van Lefebvre stond. Onze cavalerie verloor zooveel paarden, dat men de officieren, die er een behouden hadden, moest vereenigen om 4 compagniën, elk van 150 man, te vormen. De generaals voorzagen daarbij de plaats van kapiteins, de kolonels die van onder-officieren. Dit heilige eskadron, onder maarschalk Grouchy, verloor den Keizer nimmer uit het oog. De gezondheid van Zijne Majesteit is nimmer beter geweest. Er waren er die Napoleon deze laatste zinsnede verweten, als een beleediging voor de smart van zoo vele huisgezinnen, die door die rampen in rouw gedompeld waren. Maar zou hij dan zelf de ontsteltenis, welke een zoo treurig bericht in het geheele Rijk moest te weeg brengen, nog vergrooten door het leugenachtige gerucht te doen vernieuwen, hetwelk voor drie gelukzoekers bijna genoeg was geweest, om zijn troon te doen waggelen? Was het niet beter met na het sombere tafereel zijner verliezen, de verzekering te geven, dat het noodlot en de kou ten minste den grooten man gespaard had, in wien het land zoo roemvol geleefd had. Waarom zou Napoleon zich door de bekentenis van zulke groote rampen vernederd gevoelen? Zijn hoofd of zijn hait droegen er de schuld niet van. De Russen zeiven hebben hem dit getuigenis gegeven. Te Toloszin, in een ruimte van vijftien uren, tusschen Kutusow, Wittgenstein en Tsc ï schakoff ingesloten, omringd van drie groote legers, rondom zich niets dan droefgeestige gezichten en bloohartig gemor, bleef hij zijn groote natie en zich zeiven genoeg waardig m om zijn soldaten, vol vertrouwen, te doen zeggen: „Hij zal ons ook daaruit redden". Napoleon ontsnapte aan de bewegingen der Russen, enkel om zijn leger onder de kou te zien bezwijken. De hand bevriest aan het ijzer, de tranen aan de wangen," zegt een ooggetuige. „Wij bevonden ons," verhaalt doctor Larrey, „in zulk een afmatting en verstijving, dat wij moeite hadden elkander te herkennen;-men marcheerde in een mijmerend stilzwijgen. Het gezicht en de spierkracht waren zoo verzwakt, dat het moeilijk viel het evenwicht te behouden... De dood werd voorafgegaan door bleekheid van gezicht, gevoelloosheid, moeilijke spraak en zwakheid van gezicht. Zou Napoleon nu bij deze schrikbarende overblijfselen van zijn leger langer verwijlen, en hoofd en arm, die nog steeds de hoop van Frankrijk uitmaakten, aan gelijksoortige slagen blootstellen? Niemand zou dit zelfs hebben durven denken. Twee dagen na de afzending van het treurige bulletin, vereenigde hij zijn onderbevelhebbers, om hun aan te kondigen dat hij zoo spoedig mogelijk naar Parijs zou terugkeeren, waar de gebeurtenissen zijne tegenwoordigheid noodzakelijk maakten. „Ik verlaat u," zeide hij tot hen, „maar het is om 300.000 soldaten te halen. Men moet zich in staat stellen een tweeden veldtocht uit te voeren, daai, voor. de eerste maal, een enkele den oorlog niet geëindigd heeft." 3 December sloeg de Keizer den weg naar Parijs in, na het opperbevel aan Murat te hebben gelaten. Hij reisde in een slede, onder den naam van den Hertog van Vicenza, die hem begeleidde. Den 14den kwam hij 's nachts te Dresden aan en kwam, na een onderhoud met zijn getrouwen bondgenoot, den Koning van Saksen, den 18den te Parijs terug. VIJF EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK. Lichting van driemaal honderd en vijftig duizend man. Afval van den Pruisischen generaal York. Murat verlaat het leger. Eene hoogere beschikking verijdelde alle verdere ontwerpen van Napoleon. Na den herwonnen invloed der Engelschen in Turkije, en de toetreding van Bernadotte tot de conferentiën te Abo, droegen de lauwe handelingen van sommige generaals het hunne bij tot het mislukken zijner berekeningen, ten opzichte der Russische veldtocht. Toen Rostopschin den brandfakkel opvatte, Alexander doof bleef voor alle vredelievende voorstellen, en Napoleon toegankelijk scheen voor de vrees zijner bevelhebbers, toen begon in de ziel van dien krijgsheld het onwrikbare vertrouwen in zich zeiven te wankelen. De veroveraar bleef drie dagen te lang op het Kremlin, tot dat de strengste winter ontijdig uitbrak, het schoonste leger in d.e sneeuw begroef, en geestdrift en bewondering veranderden in ontmoediging en grief. De Koningen ook konden hem1 den oorsprong zijner macht niet vergeven, noch de gevaren, noch de vernederingen, welke zij door hem geleden hadden. De volken echter waren ongeveinsd in hun bewondering van het genie, en toen zij bezwaren tegen hem hadden, omgaven zij hem niet met diplomatische valstrikken, maar bestreden hem openlijk op de slagvelden. Teiugkomend, was de Keizer zeer ontevreden over het gedrag der hooge beambten, tijdens de door Mallet beproefde onderneming, en in zijn antwoord aan Senaat en Staatsraad, laten invloeien dat een ambtenaar altijd bereid moest zijn te sterven „om Souverein, troon en wet te verdedigen." „Na mijn aankomst," zei Napoleon later, „verhaalde mij ieder openhartig al de bijzonderheden, welke hen betroffen, en hen allen aanklaagden! Zij bekenden verrast te zijn geworden, mij een oogenblik verloren gedacht te hebben... Maar de Koning van Rome! zeide ik tot hen. Uw eeden. uw beginselen, uw leerstellingen! Gij doet mij voor de toekomst beven... En toen besloot ik een voorbeeld te stellen, om de menschen voor te lichten en wakende te houden.' Het trof den armen Frochot, den prefect van Parijs, die gewis mij zeer verknocht was." Na de afzetting van Frochot, de terechtwijzing der hooge beambten, en den afloop der gewone gelukwenschen der staats-hchamen, was de Keizer bedacht op de maatregelen, die de krijgstoestand vorderde. De gewone conscriptie was niet meer toereikend; hij verlangde 350.000 man, en de Senaat gaf dadelijk toe. Het overschot der naar Rusland opgerukte armée, was intusschen snel Polen doorgetrokken, en had zich aan de grenzen van Duitschland hereenigd. Hoezeer verstrooid en door de elementen gedrukt, hadden de Franschen echter, onder Ney de Russen nog bij Kowno geslagen; terwijl van toen af Platow en zijn kozakken, ofschoon zij de Franschen vervolgden, vreesden zich met die handvol dapperen te meten. Maar wij zijn thans tot een tijdstip genaderd, waar heldenmoed en genie zich vruchteloos ontwikkelen om de slagen af te wenden, door een onzichtbare hand toegebracht. Indien de overwinning, te midden der rampen der Franschen, nog hun schreden volgt, wordt het lot hun al meer en meer vijandig. Het Pruisische hulpkorps geeft het sein. De aanvoerder, generaal Yorck, die niet op eigen gezag zal gehandeld hebben, treft een schikking met de Russen, en Frederik Wilhelm, wiens Staten nog door Fransche wapenen bedreigd worden, keurt dit gedrag aanvankelijk af, en bevestigt het eerst later door een openbaren afval van zijn vroeger gedwongen bondgenootschap. De kapitulatie van generaal Yorck met generaal Diebitsch, werd 30 December 1812 gesloten. 20 dagen daarna verliet Murat, door Napoleon tot zijn hoogsten plaatsvervanger gekozen, plotseling het Fransche leger, om naar Napels terug te keeren, nadat hij het opperbevel aan Eugenius had overgegeven. Toen de Keizer dit onverwachte vertrek vernam, schreef hij aan Murat: „Ik wil hopen, dat gij niet tot hen behoort, die den leeuw voor dood houden. Indien gij hierop rekent, dan vergist gij u. Gij hebt mij, sedert mijn reis van Wilna, al het kwaad toegebracht dat onder uw bereik was. De koningstitel heeft u het hoofd op hol gebracht." . Hoe snel volgden overigens de voorvallen elkander op. Napoleon verkeerde nog in de eerste dagen van zijn tegenspoed, en reeds kon hij de zwarte ontrouw voorzien, die hem te wachten stond. De ondankbaarheid was tot de ziel van hen doorgedrongen, die hem alles, rang, vermaardheid en fortuin verschuldigd waren. ZES EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK. Veldtocht vun 1813. De Keizer had zijn ongeluk, zijn hoop aan Frankrijk medegedeeld. Op zijn stem vergat het volk zijn bezwaren, en gaf zijn kinderen. Spoedig was een nieuw leger gevormd, gereed om uit te trekken. De overblijfselen van het groote leger wachtten het aan de Elbe. Voor Parijs te verlaten, trachtte Napoleon, door het geval Mallet gewaarschuwd, zijn bestuur te waarborgen tegen de gevaren, welke zijn afwezigheid kon doen ontstaan, en droeg het hoogste gezag aan Maria Louisa op, en aan een raad van regentschap. Om zich van den lastJ te bevrijden, die de vredebreuk met den Paus later zou kunnen verwekken, beijverde hij zich om hem tot een schikking te bewegen, en oordeelde het voor alles noodig een nieuw concordaat tot stand te brengen. Hiertoe werden Fransche Bisschoppen naar Fontainebleau gezonden, om de onderhandelingen van Savona te hervatten. De Paus was genegen tot, een verzoening, toen Napoleon 19 Januari 1813 onverwachts zelf te Fontainebleau verscheen, om persoonlijk met den Paus te spreken, en waarbij de bedreigingen van genen op de gelatenheid van dezen moesten afstuiten. De dagelijks herhaalde aandrang bij den Paus brachten hem echter daartoe, om een vereffening van de bestaande geschillen te beproeven, en bewilligde in ©enige bepalingen, als grondslag van een nader te sluiten concordaat. Napoleon had zich verbonden den inhoud niet openbaar te maken vóór dat deze onderteekend zouden zijn. Toch liet Napoleon dadelijk die artikels in Italië en Frankrijk bekend worden, zelfs aan het Wetgevend Lichaam, wien ze als definitief concordaat werden voorgelegd. Pius VII was verontwaardigd, protesteerde tegen het verkeerde gebruik dier voorloopige bepalingen, en verklaarde niet meer over een concordaat te onderhandelen, dan nadat hij in vrijheid zou gesteld' zijn. Doch te midden der toerustingen onder den aandrang van Napoleon bewerkstelligd, zag hij in dat hij, na zijn aankomst op de Elbe, niet enkel meer den Czaar te bestrijden zou hebben, maar dat ook zijn bondgenooten van Berlijn en Weenen, (steeds zijn geheime tegenstanders) weder hun vijandelijke bedoelingen zouden toonen. De lichting van 350.000 man kwam hem dus onvoldoende voor, en hij gelastte een nieuwe van 180.000. Ofschoon het volk niet meer met de geesdrift van Marengo en Austerlitz bezield was, onderwierp het zich aan de nieuwe opoffering. De vermogende klasse trachtte evenwel met geld hare leden van den dienst te bevrijden. Napoleon wist dat deze weerzin tegen het wapenberoep in die mate toenam, als de gevaren voor het Rijk vermeerderden. Deze klasse werd dus verplicht 10.000 man te leveren, waarvan men 4 regimenten eeregarde vormde; en geen geld mocht de daartoe aangewezen zonen van dezen dienst uitzonderen. Intusschen hadden de kanonschoten der Beresina aan Lodewijk XVIII nieuwe verwachtingen gegeven. De tegenomwenteling scheen hem van nu af weder mogelijk. Vol van dit denkbeeld, liet de pretendent een proclamatie in Engeland drukken en op het vaste land verspreiden, waarin hij de openbare meening vleide, die de verlenging van den oorlog aan Napoleon toeschreef, en onder anderen ook de afschaffing der conscriptie beloofde, De Keizer vond in deze proclamatie niet eens aanleiding om de voormalige koningsgezinden, waarmede alle takken van dienst aangevuld waren, te doen gade slaan of te,verwijderen. De gebeurtenissen in Duitschland hielden daarentegen bijzonder zijn aandacht gaande. Het onweder toch bulderde in de Hanzesteden. Duitschland, op alle punten door geheime genootschappen ondermijnd, was door verschrikkelijke uitbarstingen bedreigd. De jongelingschap der akademiën stond aan het hoofd dezer beweging. Zij predikte haat tegen den Franschen naam, en afkeer van het vreemde juk, terwijl zij daartoe de vrijzinnig© denkbeelden inriep, waarin Frankrijk heil en roem had gezocht. De vorsten, die deze denkbeelden zoo lang bestreden hadden, moedigden deze thans in het geheim aan, die zij later als demagogische aanslagen hebben bestempeld. Het was een zonderlinge verwarring in dit land. Het was voornamelijk Pruisen waar deze groote verandering plaats greep. Napoleon ontwaarde te laat dat een onbewimpelde verspreiding van vrijheidsbeginselen hem daar vermogende helpers zou voorbereid hebben, waar zijn tegenspoed hem enkel vijanden had berokkend, en hij zeide later met leedwezen: {,Mijn grootste misslag is wellicht geweest, dat ik den Koning van Pruisen niet onttroond heb toen ik het zoo gemakkelijk doen kon. Ook de schijnbare afkeuring van het gedrag van generaal Yorck kon niet lang de gevoelens van Pruisen verbergen. De Keizer brandde van ongeduld om wraak over dezen afval te nemen. Begin April verklaarde hij den oorlog aan Pruisen en maakte zich gereed om naar de Elbe op te rukken. Maar nog een andere vijand vertoonde zich onder de Noorsche Mogendheden. Bernadotte bepaalde zich niet meer daarbij om met de Russen te onderhandelen; hij wilde ook tegen de Franschen strijden. In Augustus 1812 had hij tot Alexander gezegd, die zich standvastig gezind toonde om elk vredevoorstel af te wijzen: „Dit besluit zal Europa bevrijden." en Alexander, getroffen door de woorden v^n den ouden soldaat der Fransche Republiek, had hem het bezit van den Zweedschen troon gewaarborgd, zelfs hem op de kroon van Frankrijk doen hopen. Na den ramp van den Russische© veldtocht, achtte Bernadotte het oogenblik gekomen om naar dit doel te streven. Eer Bernadotte zich onder Frankrijks vijanden rangschikte, wilde hij zijn besluit voor Europa vergoelijken, door de handelsbelangen van Zweden voor te wenden, die door het stelsel der afsluiting van het vaste land waren benadeeld. Hij schreef dus een brief aan Napoleon, hem beschuldigend van alle vroegere oorlogen uitgelokt, en het bloed van een millioen menschen te hebben doen stroomen, om een stelsel te behouden dat de rechten van alle volken schond en hun handel vernietigde. De Keizer verliet St. Cloud half April, om zich naar het strijdperk te begeven, waar het noordelijk Europa hem in Duitschland wachtte. De Fransche armée, die talrijke bezettingen had moeten leggen in de vestingen, die zij, van Dantzig tot Maagdenburg, in haren rug liet, stond toen aan de Saaie, onder bevel van den Onder-Koning. Dresden en Leipzig waren in de macht der Pruisen en Russen en de Koning van Saksen moest zijn land verlaten. Van alle kanten won de vijand grond, en maakte zich de afwezigheid van fransche troepen ten nutte. Napoleon kwam 25 April te Erfurt aan, terwijl Ney zich van Weissenfels meester maakte. Gevolg van dit eerste wapenfeit was, dat de vijand achter de Saaie teruggedrongen, en de vereeniging der armée, welke uit Polen terug geleid was, met die, welke de Keizer uit Frankrijk aanvoerde, bewerkstelligd werd. Napoleon verlegde zijn hoofdkwartier naar Weissenfels en liet drie bruggen over de Saaie slaan. Hij vernam daar een staaltje van den moed zijner soldaten. Een 100 huzaren hadden 15 grenadiers van het 13de regiment omsingeld en hen gemaand zich over te geven. In stede van antwoord, schoot de sergeant den chef dood. De andere grenadiers stelden zich dadelijk als scherpschutters in beweging, doodden 7 Pruisen terwijl de anderen vluchtten. Den lsten Mei rukte Ney op met de divisie Souham. Hij trok met den stormpas en onder de kreet van „Leve de Keizer," door de sterk verdedigde bergengte van Poserna. De divisiën Gerard, Marchand, Brenier en Ricard volgden hem, en in weinige uren waren 15000 ruiters door 15000 man voetvolk uit de vlakte verdreven, die zich van de hoogte van Weissenfels tot aan de Elster uitstrekt. De gardecavalerie, onder Bessières ondersteunde de Fransche infanterie en hoewel niet in het gevecht, had zij toch het voornaamste verlies van dien dag. „Door een dier noodlottige toevallen, waarvan de geschiedenis van den oorlog vol is," zeide Napoleon, „heeft het eerste kanonschot; dat dezen dag is gelost, den Hertog van Istrië de vuist weggerukt, de borst doorboord en hem dood doen neder vallen. Hij was naast de scherpschutters 500 schreden vooruit gesneld om de vlakte beter te verkennen. Zijn dood op het bed van eer is hoogst benijdenswaardig; hij volgde zoo snel, dat deze zonder pijn moet geweest zijn." Zelden heeft een verlies den Keizer zoo gevoelig getroffen. In den nacht van den lsten en 2den Mei bevond zich het hoofdkwartier van Napoleon te Lutsen. De jonge en oude garde omringde den Keizer en vormden den rechtervleugel der armée. Ney, in het midden geplaatst, bezette Kaja; de Onder-Koning voerde het bevel over den rechtervleugel welke aan den Elster leunde. Den 2den stelde zich, in dezelfde vlakte welke door de zegepraal en den dood van Gustaaf Adolph vermaard geworden is, het leger der bondgenooten in beweging, onder de oogen van den Keizer van Rusland en de Koning van Pruisen beide gekomen om den moed der troepen aan te wakkeren. De hoofdaanval der verbondenen gold het centrum der Franschen. Massa's Russen en Pruisen rukten tegei} Kaja op, waar "Ney een vreeselijken schok had door te staan. De vijand, door getal en terrein begunstigd, had een geduchte cavalerie, terwijl- de Fransche in het ijs van Rusland gebleven waren. Doch reeds bij den aanvang 'van het gevecht had de Keizer tot de troepen gezegd: „Dit is een Egyptische slag; eene goede infanterie moet weten zich zelve genoeg zijn." En de troepen waren ongeduldig om het woord van den grooten veldheer te bewaarheden. Het dorp Kaja werd telkens genomen en hernomen, en bleef aan generaal Gerard, die, door vele kogels getroffen, nochtans het slagveld niet wilde verlaten, terwijl hij zeide dat het oogenblik gekomen was waarop iedere moedige Franschman öf overwinnen öf sterven moest. In weerwil van dit eerste voordeel en den moed van het korps van Ney, was de overwinning nog ver af van de Fransche wapenen. De Russen richtten zich hardnekkig tegen het Fransche centrum, om het door te breken. Een oogenblik meenden zij dat hun dapperheid succes zou hebben. Eenige bataillons weken voor het getal, geraakten in wanorde, en het dorp Kaja viel weer in de macht des vijands. Doch toen verscheen Napoleon, en al wat achteruit gevlucht was vereenigde zich opnieuw, om onder den kreet: „Leve de Keizer!" vooruit te rukken. Het was reeds véél dit begin der nederlaag gekeerd te hebben; het kwam er nu op aan om den slag door een beslissende manoeuvre te winnen. Terwijl Eugenius en Macdonald de vleugels en de reserve van den vijand aanvielen, en Bertrand toesnelde om zich in de linie te plaatsen, gelastte Napoleon maarschalk Mortier om de jonge garde tegen Kaja aan te voeren, en alles neder te vellen wat weerstand bood. Toen droeg hij aan Drouot op, 80 stukken te plaatsen aan het hoofd der oude garde, die het centrum moest staande houden. Deze bevelen werden snel uitgevoerd. Deze batterij verspreidde spoedig dood en schrik bij den vijand. Het was nu aan de Pruisen en de Russen om uit elkander te loopen. Ditmaal echter was hun wanorde algemeen en beslissend. Mortier nam weder Kaja in zonder een schot en Bertrand kwam nog tijdig aan om de nederlaag volledig te maken. Deze zege verheugde Napoleon. Hij had bij zijn jonge soldaten den moed zijner oude wapenbroeders teruggevonden. „Sedert 20 jaren," zeide hij, „voer ik het bevel over de Fransche legers, en nimmer heb ik zooveel dapperheid en opoffering aangetroffen." De groote armée was weder te voorschijn getreden voor hen die haar in de woestijnen van het Noorden bedolven dachten. De Russen en Pruisen verloren omtrent 30.000 man, de Franschen circa 10.000 aan dooden en gekwetsten. ZEVEN EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK. Vervolg- Tan den Veldtocht van 1813. Bij Lutsen geslagen, haastten zich de vereenigde armées van Alexander en Frederik Wilhelm, weder op den rechteroever der Elbe over te gaan. 11 Mei bemeesterde Napoleon Dresden, en den 12den ging hij deti Koning van Saksen, te gemoet, die onder den jubel eener onafzienbare menigte zijn intocht in zijn hoofdstad deed. De Keizer bleef gedurig te paard naast dien vorst, en bracht hem zoo, onder kanongebulder, tot in zijn paleis. Na de herstelling van zijn bondgenoot, was het eerstel gebruik dat Napoleon van zijn zegepraal maakte, dat hij aan de overwonnenen voorstelde de onverwijlde opening van een congres te Praag, om wegens den vrede te onderhandelen. Maar het aanbod van den Overwinnaar van Lutsen werd niet beter opgenomen dan dat van den veroveraar van Moskou. Napoleon ontwaarde zelfs uit de kuiperijen, hem door zijn agenten medegedeeld, dat het uur van den afval voor zijn doorluchtigen schoonvader begon te slaan. Hij verborg nochtans zijn grieven en zond Eugenius naar Italië, om er een verdedigingsleger in te richten, voor het geval Oostenrijk zich tegen Frankrijk mocht verklaren. De Keizer was nog te Dresden, toen hij de kapitulatie van Spandau vernam. Deze gebeurtenis, een heilloos voor- beeld voor de overige garnizoenen, verbitterde hem, en hij liet dadelijk den generaal, die het bevel in de vesting voerde, in hechtenis nemen en voor een commissie van maarschalken terecht te stellen. Daar Napoleon geen gevolg meer van zijne vredelievende voorslagen verwachtte, verliet hij Dresden, om in de Lausitz den krijg voort te zetten. In weinige dagen had hij nieuwe en schitterende overwinningen behaald, had Lauriston Yorck bij Weissig geslagen; won de Keizer in persoon de slagen van Bautzen en Wurchen; werd de hevig vervolgde achterhoede der Russen bereikt en op de vlucht gedreven. Doch het einde van dezen dag bracht een nieuw verlies, dat Napoleon nog dieper trof dan zelfs dat van Bessières en Lannes. Tegen 7 uur 's avonds, terwijl de groot-maarschalk van het paleis Duroc, ver buiten de vuurlinie, met maarschalk Mortier en generaal Kirchener sprak, vloog een kanonskogel dicht langs den Hertog van Treviso, scheurde Duroc den buik open en wierp Kirchener omver, dié dadelijk dood bleef. Zoodra de Keizer dit vernam, ijlde hij naar Duroc die, nog ademde. Duroc bracht Napoleons hand aan zijn lippen. „Mijn heele leven," zeide hij, „was aan uw dienst gewijd en ik betreur het verlies slechts, omdat het u nog langer nuttig had kunnen zijn." — „Duroc," antwoordde de Keizer, „er bestaat een ander leven'! Daar zult gij mij wachten, en wij zullen er elkaar eens wedervinden." — „Ja, Sire; maar over dertig jaren, wanneer gij over al uw vijanden gezegevierd, alle verwachtingen van ons vaderland zult verwezenlijkt hebben. Ik heb als rechtschapen man geleefd en mij niets te verwijten. Ik heb een dochter, Uwe Majesteit zal haar tot vader strekken." Diep bewogen nam Napoleon de rechterhand van Duroc in de zijne, en bleef lang met het hoofd op diens linkerhand gebogen liggen zonder iets te zeggen. Duroc brak het eerst het zwijgen en zei: „Ach, Sire verwijder u! Dit gezicht veroorzaakt u pijn!" Napoleon verliet Duroc en zei: „Vaar dan wel, mijn vriend!" en hij moest op maarschalk Soult en op Coulaincourt steunen, om naar zijn tent terug te keeren, waar hij den geheelen nacht niemand ontvangen wilde. Den volgenden dag behaalde Reynier een nieuw voordeel op de Russen bij Gorlitz. Den 24sten deed Ney den overtocht van de Neiss, en den 25sten 's morgens was hij aan gene zijde van de Queiss en trok Brunzlau binnen waar de Keizer in den avond aankwam. Het was daar dat de oude Kutusow voor eenige weken overleden was. De schrik die zich reeds te Berlijn vertoonde, ving' thans aan zich ook van het door Lauriston bedreigde Breslau meester te maken. Hoezeer de verbondene staten besloten hadden den oorlog voort te zetten, gevoelden zij behoeftei om de vijandelijkheden te staken, zoowel om de dagelijksche nederlagen te herstellen, als om aan Oostenrijk tijd te gunnen om den afval voor te bereiden, welke alle gunstige kansen van den veldtocht tegen Napoleon zou doen keeren. Den 29sten verschenen de adjudant-generaal van den Keizer van Rusland en de Pruisische generaal Kleist bij de Fransche voorposten, om een wapenstilstand voor te slaan welke 4 Juni, drie dagen na den intocht van Lauriston in Breslau gesloten werd. Dé afloop van den wapenstilstand was op 20 Juli1 gesteld. Napoleon stond er op dat een congres te Praag zou bijeenkomen en om de duistere gangen van Oostenrijk te belemmeren, sloeg hij de bemiddeling van diens Keizer voor. Maar de diplomatie der vreemde Mogendheden wilde slechts tijd winnen, en met dat oogmerk wist Vorst Metternich sich het ontzag van Napoleon voor zijn schoonvader ten nutte te maken, om van den overwinnaar bij Lutsen en Bautsen verlenging van den wapenstilstand tot 10 Augustus te verkrijgen. Rusland en Pruisen achtten dan de zedelijke uitwerking der Fransche zegepralen genoeg verzwakt, terwijl iritusschen Oostenrijk met gemak maatregelen nemen kon om zijn afval voor te bereiden en verderfelijk voor het Fransche leger te maken. De generaals van Alexander en van Frederik Wilhelm zeiden dus den llden Augustus den wapenstilstand op en te gelijk zond Oostenrijk aan den Franschen gezant de oorlogsverklaring. Thans zag Napoleon den afgrond, toen hij met een Vorstin uit het huis van Lotharingen huwde. 200.000 Russen Pruisen en Oostenrijkers, onder Schwartzenberg, trokken snel Bohemen door om Saksen in te dringen, en op den linkeroever van de Elbe post te vatten. 100.000 man, onder Blücher en Sacken manoeuvreerden in Silezië, en 110.000 man, waaronder talrijke vrijwilligers, rukten langs de geheele linie van Hamburg tot Berlijn tegen de Franschen op. Het voordeel van het getal was dus aan den kant der verbonden Mogendheden. De fransch generaal Moreau had bovendien eensklaps zijn verblijf bij Washington verlaten, om bij Alexander de rol van geheimraad te vervullen, en bevond zich toen bij het groote leger van Bohemen onder de Russische vanen, tegenover die van Frankrijk. „Bernadotte, evenals Moreau een zoon der omwenteling, deelde," zooals zich het Memoriaal uitdrukt, „aan onze vijanden den sleutel onzer staatkunde, de taktiek onzer legers mede, en toonde hun den weg naar den heiligen grond." Hij was het, die vóór Berlijn het bevel voerde. Intusschen begon de veldtocht weder gelukkig voor de Franschen. Napoleon was tot Bohemen doorgedrongen, waar hij tot op 20 mijlen van Praag voortrukte, daarop echter naar Littau terugkeerde, en toen in allerijl zich bij zijn leger in Silezië voegde, hetwelk behoefte aan zijn tegenwoordigheid had. Den 21sten was hij te Loewenburg, waar hij bruggen over den Bober liet slaan, terwijl zijn leger nog denzelfden dag daarover trok, ondanks het vuur van den vijand, die overhoop geworpen en tot Goldberg teruggedrongen werd. Den 23sten vond een nieuwe aanval plaats. Generaal Gerard verstrooide 25.000 Pruisen, terwijl op den rechtervleugel Flensberg genomen en hernomen werd, tot dat een moorddadige aanval van het 135ste regiment de nederlaag der bondgenooten besliste. Deze in Silezië behaalde voordeelen bleven echter zonder invloed op den marsch van het groote leger van Bohemen, dat op Dresden aanrukte. Zoodra Napoleon dit vernam, liet hij het bevel over het Silezische leger aan Macdonald, en snelde met Ney Dresden te hulp. Reeds was de stad van tallooze troepen omringd, om de zwakke armée van maarschalk St. Cyr te verpletteren. Alles deed gelooven dat St. Cyr niet lang Schwartzenberg zou kunnen weerstaan. De trouw der Duitsche troepen die nog onder de" Fransche vanen dienden, was daardoor geschokt; twee Westphaalsche regimenten huzaren gingen tot den vijand over. De inwoners spraken al van overgavê. Maar plots verscheen Napoleon; den 26sten, om tien uur, draafde hij over de brug van Dresden, zijn troepen volgenden met den stormpas en herstelden het vertrouwen. Het volk dat de kurassiers van Latour-Maubourg voorbijzag komen, uitte vreugdekreten. Bij zijn aankomst wilde hij vernemen wat men voor verdediging gedaan had, en hij was tevreden over St. Cyr. Toen ijlde hij naar het paleis, om de koninklijke familie die reeds dacht te vluchten, gerust te stellen. Zijn bezoek was echter kort. Hij brandde van ongeduld zich van de beweging van den vijand te overtuigen en reed spoedig naar een der stadspoorten, midden door een menigte, die op het kalme voorhoofd van den grooten veldheer hare veiligheid las. Te een uur was hij aan het einde der Pilnitzer voorstad; hij steeg af en doorliep dengeheelen buitenomtrek der stad, waarbij hij de vijandelijke voorposten zoo dicht naderde, dat een matte kogel den hem begeleidenden page trof. Te drie uur gaven drie kanonschoten van het leger der bondgenooten het teeken tot den aanval. Dadelijk hierop daalde de vijand, die alle de stad omringende hoogten bezette, in de vlakte af, en tastte onstuimig de Fransche verschansingen aan. De strijd werd verschrikkelijk; houwitsers en kanonskogels vielen reeds in de stad. Napoleon begreep toen dat hij geen oogenblik te verliezen had om de hoofdstad te redden van den eenigsten bondgenoot, die hem overgebleven was. Hij deed den rechterflank van den vijand door Murat en zijn cavalerie, en den linkervleugel door het korps van den Hertog van Treviso aantasten. Daarna deed hij vier divisiën der jonge garde, aangevoerd door hun waardige chefs, door de Pirnasche en Plauensche poort uitrukken. De verschijning van deze troepen veranderde dadelijk den stand van den slag. Alles vluchtte thans voor de jonge garde, terwijl de vijand in alle richtingen werd vervolgd, en de vlakte, welke hij ingenomen had, door de kurassiers zonder tegenstand werd vrq gemaakt. „De Keizer is in Dresden! Zonder twijfel," zei Schwartzenberg; „het gunstige oogenblik om de stad te nemen is voorbij! Trachten wij slechts ons weder te vereenigen." De Keizer bewees inderdaad zijn tegenwoordigheid, niet alleen door doeltreffende bewegingen, maar ook door zijn deelname aan de gevaren van zijn leger. Napoleon was te midden van een hagelbui van kanons- en geweerkogels, in snellen galop de Slotstraat doorgereden, om naar de Meerpoort en de slagboom van Lippodiswalde te komen. Na zich aldaar een oogenblik te hebben opgehouden, snelde hij naar het slagveld. Een officier van zijn gevolg werd aan zijn zijde gedood en enkele adjudanten kregen wonden. Eerst te negen uur 's avonds hield het vuur op. Te elf uur reed de Keizer nog de wachtvuren rond, om zelf de vijandelijke linie te verkennen, en zijn berekeningen voor den volgenden dag te maken. Om middernacht was hij in het kasteel terug, doch voor zich ter ruste te begeven, gaf hij aan Berthier zijn bevelen, die terstond aan al de opperbevelhebbers werden gezonden, opdat ieder hunner van den vroegen morgen af, gereed zou zijn het genie van den Keizer te ondersteunen tot het winnen van den tweeden slag, waarop men zich voorbereidde. Inmiddels had een korps Oostenrijkers, van de verslagenheid hersteld en begunstigd door den nacht, een onverhoedschen aanslag op de Plauensche Poort beproefd. Het vond er echter generaal Dumoustier en kolonel Cambrone: Dumoustier, wien het been verbrijzeld werd en die nog strijden wilde; Cambrone, die de aanvallers een heel bataillon en een vaandel ontnam. Deze aanval deed zien dat de bondgenooten, door den slag van den 26sten zoo in wanorde gebracht, zich nog niet als overwonnen beschouwden. Napoleon had dit voorzien toen hij 's nachts aan al zijn chefs dringende orders had gezonden. Den 27sten, zes uur 's morgens, reed de Keizer bij hevigen plasregen de Freybergsche poort uit, om het vechtterrein nogmaals te onderzoeken. Op de hoogte vóór zich zag hij dra een gaping. Het Oostenrijksche korps van Klenau had nog niet de ervoor bestemde plaats bezet. De Keizer gelastte dadelijk Murat en Victor tegen dat punt op te rukken en den vijand voor te komen. Te negen uur waren zij meesters van die stelling; doch in het centrum was men een hevige kanonnade begonnen, en de artillerie was hoofdzakelijk daar werkzaam. Het was hier, waar de soldaat aan de hardste wetten der nieuwe taktiek werd onderworpen, hier bleef hij uren lang blootgesteld aan de kanonskogels, welke de beide liniën elkander onophoudelijk toezonden. Te elf uur was Murat reeds de doortochten van Plauen voorbij. Men zag hem met de sabel in de hand en zijn goudgeborduurden taantel over den schouder teruggeworpen, aan het hoofd der karabiniers en kurassiers een aanval op de Oostenrijksche infanterie doen. Zijne overwinning, tot welke Yictor en Latour-Maubourg krachtig bijdroegen, wa-s volledig, en de linkervleugel der bondgenooten werd vernield. Ook hun rechtervleugel vluchtte voor de jonge garde, wier gevaar de Keizer zelf kwam deelen. Overal toonde zich de Fransche moed schitterend. Twee bataillons der oude garde, hadden enkel met de bajonet gevochten fen alles overhoop geworpen. Zulk een samenwerking van moed en talent, onder leiding van het genie, moest met een beslissenden uitslag bekroond worden. Te di ie uur was de slag van Dresden door Napoleon) gewonnen. De 'verbondenen, bedreigd hun gemeenschap met Bohemen te verliezen, waren genoodzaakt ten terugtocht aan te ijemen, terwijl zij 30.000 gevangenen, 40 vaandels en 60 stukken aan den overwinnaar lieten. Het eerste kanonschot der keizerlijke garde had Moreau doodelijk gewond. De Hemel wilde niet dat de overwinnaar van Hohenlinden den tijd behield om zijn schande op het slagveld te verzwaren. Rusland en Pruisen weken dus weder voor den Franschen adelaar, en namen den stervenden Moreau mee. Zij haastten zich de bergengten van Bohemen te bereiken en Napoleon deed hen hevig vervolgen. Een zijner generaals echter wilde met een handvol soldaten aan een geheel leger den weg versperren. Generaal Vandammen n.1. wierp zich in de doortochten van Kulm, om er de groote, bij Dresden overwonnen armée tegen te houden. Doch. na wanhopige tegenweer welke den vijand groot verlies berokkende, verdween hij in het gevecht en men hield hem voor dood. Zijn geheel leger werd gevangen en hij zelf viel in handen des vijands. Deze 'tegenspoed, welke den Franschen 10.000 man kostte, verzwakte de uitwerking van den slag bij Dresden. Ook hadden noodlottige gebeurtenissen bij het Fransche leger in Silezië plaats. Door de vele regens waren de rivieren gezwollen, het water bedekte alle wegen, rukte de bruggen weg en stremde de gemeenschap tusschen de Fransche korpsen. In dezen toestand moest Macdonald over den Bober, de Queis ,en de Neiss terug trekken, nadat hij bij Löwenberg het grootste deel der divisie Puthod verloren had, wier overschot zich door zwemmen redde. Napoleon liet echter het groote vijandelijke leger in de Boheemsche bergen, waar het zoo goed als ingesloten was, ging naar Silezië en ontmoette Macdonald op de hoogten van Hochkirch. Dien dag deed hij den vijand door dit' leger aanvallen en noodzaakte hem weder de Neiss en de Queiss over te gaan. Hij kwam daarna in Dresden terug, waar hij "bericht ontving dat de krijgsraad generaal Jomini, een Zwitser, ter dood veroordeeld had, omdat hij, bij de hervatting der vijandelijkheden, naar den vijand was overgeloopen. Ook Oudinot was, op zijn marschnaar Berlijn, niet gelukkiger geweest dan Macdonald in Silezië. Bij Gross-Beeren geslagen, was hij door Ney vervangen, die een volkomen nederlaag bij Jüterbock leed, waar hij door Bernadotte en Bulow was aangevallen. Zoo begon de tegenspoed overal te vermenigvuldigen, waar de Keizer niet persoonlijk was. Napoleon moest dit het eerst zien, maakte dus Dresden tot centrum zijner bewegingen en bleef als het ware bestendig te paard langs de Elbe, altijd bedacht om de bewegingen der talrijke korpsen van zijn leger te besturen. Hij bracht aldus September en de eerste helft van October door, met nu eens tegen Schwartzenberg of tegen Sacken, dan tegen Blucher en Bernadotte op te rukken en dezen bij Geijersberg, genen bij Dessau te slaan, en allen vrees voor den onoverwinnelijken arm in te boezemen, die bijna alomtegenwoordig was. Maar deze overwinningen smaldeelden slechts zijn door den Russischen veldtocht zoo zwakke armée. De vijand kreeg daarentegen overal versterking en nieuwe afvallen kwamen hem daarbij nog te hulp. Beieren volgde' Oostenrijk na, in spijt der tractaten en familiebanden. De opstand breidde zich in den rug der Fransche armée uit; korpsen partijgangers werden in Saksen en Westphalen gevormd. De Saksische generaal Thielman, tot den vijand overgegaan, stelde zich aan het hoofd van 3000 Russische en Pruisische stroopers, met welke hij de Fransche legerkorpsen gestadig belemmerde, totdat hij door generaal Lefebvre Desnouettes geslagen werd. Bij deze algemeene actie der Duitsche volken tegen de Fransche heerschappij, was de Koning van Westphalen, Hieronymus Bonaparte, uit zijn hoofdstad verjaagd en verplicht naar Frankrijk te vluchten. Op de tijding van den afval van Beieren en van den geest van opstand in Duitschland zag Napoleon in dat hij zich niet meer aan de Elbe kon staande houden en trachtte dus zich nader aan den Rijn te vestigen. Doch, tegen over talrijke legers steeds door recruten uit geheel Europa aangevuld, voelde hij dat een groote lichting uiterst noodzakelijk was, en hij deed dus aanvraag bij den Senaat om 280.000 man, waartoe de Keizerin een redevoering hield, door Napoleon haar uit zijn hoofdkwartier toegezonden. De Senaat mocht gewis geen bezwaren opperen, nu de toestand van het leger buiten 's lands spoedig hulp vereischte. De aanvraag werd dus zonder bedenking ingewilligd. Napoleon was aan de Elbe nog meester van de bruggen van Dessau, Acken en Wartenberg, terwijl zijn bedoeling was om die rivier over te gaan, op den rechterover. van Hamburg tot Berlijn, te manoeuvreeren, Potsdam en Berlijn te bedreigen en Maagdenburg tot centrum der operatiën te maken, toen het bericht van den afval van Beieren hem noodzaakte op Leipzig terug te trekken. De Keizer kwam 14 O c tob er te Leipzig aan, waar reeds de korpsen van Victor, Augereau en Lauriston vereenigd waren. De Verbondenen volgden op den voet en heti gelukte hun, door concentratie, zich rondom de Fransche armée samen te trekken. ACHT EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK. M acliau eii Leipzig. Afval der Saksers. Ongelukkige afloop van den veldtocht. Terugkeer van den Keizer naar Parijs. Vijf honderd duizend man stonden onder de muren en in den omtrek van Leipzig; een groote slag was onvermijdelijk. iNa den Koning en de Koningin van Saksen gerusti gesteld te hebben, die bij hem te Leipzig gekomen waren, bezichtigde Napoleon de omstreken der stad, en bezocht de in haren omtrek geplaatste legerkorpsen. De rest van den dag en een deel van den nacht werden doorgebracht met voorbereidingen tot den slag, welke tegen den volgenden morgen zeker scheen. Inderdaad gaf den 16den 's morgen, ten zuiden van Leipzig, Schwartzenberg het teeken tot den strijd; weldra werd de aanval algemeen en door 200 kanonnen gesteund. De bondgenooten waren aanvankelijk in het voordeel t n dwongen den Franschen rechtervleugel te wijken, totdat de infanterie van Poniatowsky en Augereau en de cavalerie van Milhaud den voortgang van den vijand belemmerde. In het centrum werden Wachau en Lieberwolkwitz door A ictor en Lauriston gehandhaafd, ondanks alle pogingen van de generaals Gotschakoff en Klenau. Het kon echter den Keizer niet genoeg zijn, om slechts zijn stellingen te behouden. Hij behoefde meer dan ooit een schitterende zegepraal, hij moest, nadat zijn vijanden met hun eerste aanvallen schipbreuk geleden hadden, hen op zijn beurt hevig aantasten, zonder hun den tijd te gunnen de geslagene korpsen door versche te vervangen. Dit was hetgeen Napoleon deed. Terwijl hij links Macdonald en Sebastiani tegen Klenau deed aanrukken, Mortier gelastte om Lauriston te steunen, zond hij rechts Oudinot tot versterking van Victor, en liet Curial naar Dolitz oprukken tot' hulp van Poniatowsky. 150 stukken van de garde, onder leiding van Drouot, zouden al deze bewegingen beschermen. Alle generaals deden den wensch des Keizers. Victor en Oudinot drongen den Prins van Wurtenberg steeds terug tot Gossa. Mortier en Lauriston behandelden het korps van Klenau niet beter. Macdonald en Sebastiani behaalden een volledige overwinning en Poniatowsky verijdelde de vereenigde inspanning der Pruisen, Russen en Oostenrijkers, om hem zijn stelling aan de oevers der Pleiss te doen verlaten. Keizer Alexander, ziende dat de slag van Wachau op het punt stond verloren te worden, besloot niet enkel zijn reserves te geven, maar zelfs zijn geleide, op gevaar af van eigen veiligheid te benadeelen; hij ijlde aelf naar het meest bedreigde punt, en liet de kozakken tegen de ï ransche cavalerie oprukken. Deze maatregel kon den Czaar in gevaar brengen, maar bewaarde het leger der bondgenooten voor volkomen nederlaag. De kozakken- namen den Franschen weder 20 stukken af van de 26 die zij op de Russen veroverd hadden, terwijl vervolgens ook de Oostenrijksche reserven verschenen. „De legers der bondgenooten," verhaalt het Memoriaal van St. Helena, „waren zoo talrijk, dat zoodra de troepen vermoeid waren, deze geregeld als op een parade werden afgelost." Bij een dusdanig overwicht in getal, konden zij niet volledig geslagen worden, en zoo bleef de overwinning zoo goed als onbeslist. Men had intusschen niet enkel bij Wachau gestreden; maar ook aan de Partha en aan den kant van Lindenau. Aan de Partha had Blucher Marmont teruggedrongen. Minder gelukkig mas Giulay bij Lindenau tegen Bertrand, die den weg naar Frankrijk verdedigd en behouden had. De bondgenooten verloren bij Wachau 20.000 man. De Oostenrijksche generaal Meerveldt, die, midden onder de Fransche bajonetten van het paard viel, gaf zijn degen aan kapitein Pleineselva over. Voor de Franschen, rekende men 2500 dooden en gekwetsten. Generaal Latour werd door een kogel het dijbeen verpletterd. Sedert een tijd waren de slagen die beslissend hadden moeten zijn, voor Napoleon zonder gevolg gebleven. Lutsen, Bautsen en Dresden hadden zijn vijanden slechts vermeerderd. Wat kon hij dus van een slag hopen die noch tot een nederlaag, noch tot den terugtocht der bondgenooten had geleid? Toen hij in zijn tent terugkeerde, moest hij zich dus voorbereiden om den volgenden dag den strijd te hervatten. 's Avonds werd de gevangen generaal Meerveldt bij hem gebracht, wien hij dadelijk zijn degen terug deed geven. Hij liet hem daarop op zijn woord van eer vertrekken, belastte hem met vredevoorstellen aan den Keizer van Oostenrijk, en zei tot hem bij het afscheid: „Men vergist zich in mij; ik verlang niets liever dan in het lommer van den vrede te rusten, en aan Frankrij.ks geluk te arbeiden, na voor zijn roem gewerkt tei hebben." „Ik moet eindigen met offers brengen; ik weet het en ben daartoe bereid. Vaarwel, generaal; wanneer gij aan de beide Keizers van wapenstilstand zult spreken, dan twijfel ik niet of de stem welke hun ooren treft zal welsprekend in herinneringen wezen." Meerveldt keerde naar de zijnen terug, die even verwonderd als verheugd waren hem weder te zien; maar zijn woorden van vrede vonden slechts een koele bejegening. De coalitie kon hare gelederen niet breken, hare slagen niet inhouden, sedert de gebeurtenissen meer en meer in hun voordeel uitvielen. Den 18den, 's morgens vroeg, stelden zich de bondgenooten in beweging. Maar de Keizer had alles voorzien en den nacht met beschikkingen doorgebracht, was naar de tenten zijner generaals geijld, had Ney te Reudnitz gewekt, Bertrand te Lindeau bezocht en overal zijn bevelen voor den volgenden morgen gegeven. Om tien uur begon de kanonnade langs de geheele linie. Om drie uur stond de slag nog gunstig voor de Franschen. Doch eene rampvolle gebeurtenis bracht plots verandering in den toestand te weeg. Het Saksische leger en de Wurtembergsche cavalerie gingen tot den vijand over; de opperbevelhebber, generaal Zeschau, die getrouw aan de Fransche vanen bleef, kon slechts 500 man vereenigen. De artillerie keerde zelfs hare 40 stukken tegen de divisie van Durutte. Deze op het slagveld zelf gebeurde afval bracht een gaping in de Fransche liniën. Spoedig had de vijand den overgang van de Partha bewerkstelligd en Reidnitz bezet. Deze was slechts een half uur van Leipzig, toen Napoleon zelf met een divisie der garde kwam aanrukken. Zijn tegenwoordigheid deed den moed der Fransche troepen herleven en Reidnitz werd weldra heroverd, 's Avonds waren de Franschen weer meester van het slagveld, maar toch genoodzaakt eiken dag de bloedige worsteling te hervatten, met geen andere uitkomst dan het verzwakken hunner gelederen. Napoleon was dus, na de pogingen van zijn leger op het slagveld van Leipzig, weder gedwongen zich tegen den volgenden dag tot een nieuwen strijd voor te bereiden, 's Avonds echter kwamen hem Sorbier en Dulauloy berichten dat de voorraad op was, en dat men niet genoeg had om het vuur twee uren vol te houden. In vijf dagen waren meer dan 220.000 kanonschoten gedaan, en tot het bekomen van nieuwen voorraad kon men slechts tusschen Maagdenburg of Erfurt kiezen. in zuiK een toestand mocht men niet weifelen. Napoleon besliste voor Erfurt en gaf dadelijk bevel tot den terugtocht langs den weg van Lindenau. De Keizer keerde toen naar Leipzig terug, waar hij zijn intrek in een logement nam. Men had Napoleon voorgesteld de voorsteden van Leipzig te verbranden om den vijand te beletten zich er in te vestigen, hetgeen den Franschen meer tijd ;;ou gegund hebben om hun terugtocht te bewerkstelligen en uit den nauwen doorgang van Lindenau te geraken. Maar hoe hatelijk ook het verraad der Saksische armeé was, kon de Keizer niet besluiten om die schoone stad te vernielen. Zoodra de vijand de terugwaartsche beweging der Franschen bespeurde, wierpen zich al zijn kolonnen op Leipzig; zij waren ongeduldig om binnen te (kingen en door de vernietiging der Fransche achterhoede, de groote gebeurtenis te kenmerken, welke Duitschland aan de Verbondenen overleverde. Zij ontmoetten echter in de voorsteden hardnekkigen tegenstand. Macdonald en Poniatowsky, wien het behoud der armée was opgedragen, vervulden hun gevaarvolle taak. Terwijl zij den vijand tegenhielden was de Keizer nog bij den Koning van Saksen. Hij drukte dien zijn leedwezen uit van hem te midden zijner vijanden te laten en ten einde het oogenblik hunner scheiding te vertragen draalde hij met het afscheid, tot dat de Koning door een levendig geweervuur, hetwelk zich van de Hallische voorstad deed hooren, opstond en den Keizer drong Leipzig dadelijk te (26) verlaten. Napoleon weerstond aanvankelijk, doch, daar het gedruisch van het vuren naderde, gaf de Keizer eindelijk toe. „Wat ook gebeuren moge, zei hij, Frankrqk zal de schuld der vriendschap kwijten, welke ïk jegens u aangegaan heb." De Koning geleidde den Keizer tot den trap en zij omhelsden zich hier voor de laatste maal. Maar het was enkel een valsch gerucht geweest, hetwelk aan de doorluchtige bondgenooten van Napoleon bekommering verwekt had. Marmont, Ney en de anderen waren steeds meester van hun stellingen. Alle aanvallen waren ondanks de onrust in de stad krachtig afgeweerd. De Keizer kon dus Leipzig zonder hindernis verlaten en rustig Lindenau bereiken. Nieuwe toevallen echter, die buiten alle doorzicht van het genie lagen, brachten nieuwe tegenspoeden. Terwijl de achterhoede de voorsteden verdedigde, en onder de muren van Leipzig haren terugtocht bewerkstelligde schoten de in de stad gebleven Saksers van de hoogte der wallen op de Fransche troepen. Alles drong toen op de brug van den Elster aan, welke den doortocht naar Lindenau verschafte. Die brug was ondermijnd en overste Montfort had bevel deze in de lucht te doen springen, zoodra de laatste Fransche kolonnen er over zouden zijn gegaan naar den anderen oever om zoo den vijand op te houden. Door een rampzalige dwaling meende de sapeur, wien de lont aanvertrouwd was en van de bolwerken op de achterhoede zag schieten, dat de Franschen reeds afgetrokken waren en dat de bondgenooten aanrukten. Hij stak dadelijk de mijn aan en een knal wekte den Keizer uit den slaap. De brug van Elster was 'gesprongen en vier korpsen met 200 stukken geschut waren hierdoor afgesneden. Wat moest er van de dapperen worden, die onder Macdonald, Reynier, Lauriston en Poniatowsky stonden? Door de overmacht gedrukt konden zij niet langer weerstaan, en de terugtocht was hun door een Fransche hand gesloten! Macdonald sprong in den Elster en zwom naar de overzij. Poniatowsky sprong met zijn paard in de rivier en kwam niet meer boven. Ook Reynier en Lauriston verdwenen, zoodat men geloofde dat zij gesneuveld of verdronken waren. 1200 man hadden door dit 'treurige voorval den dood in den vloed gevonden of waren in handen van den vijand gevallen. De 'bondgenooten waren nu meester van Leipzig. De Koning van Saksen werd naar Berlijn gevoerd om er zijn trouw jegens Frankrijk te boeten. Na aan de offers van deze ramp den billijken tol der smart voldaan te hebben, beval Napoleon Montfort benevens den sapeur voor een krijgsraad te brengen; hij zette daarop zijn terugtocht naar Erfurt voort, waar het hoofdkwartier den 23sten gevestigd werd en de zegevierende Fransche armée aankwam, evenals een geslagen leger gewoonlijk aankomt. Den 25en verliet Napoleon Erfurt weer en vervolgde zijn terugtocht naar den Rijn. Het Oostenrijksch-Beiersche leger rukte op om hem den doortocht bij Hanau te beletten; maar het ongeluk bij Leipzig had den Franschen nog niet zoo verzwakt om niet den ontrouwen bondgenooten hun vermetelheid te doen berouwen. De Keizer drong midden door 60000 Oostenrijkers en Beieren, die door 80 stukken beschermd werden. Te vergeefs scheen de Fransche artillerie een oogenblik in gevaar. Zoodra de vijand haar van alle kanten omringde en dacht haar meester te zijn, wapenden zich de kanonniers met karabijnen en verdedigden hun stukken op de affuiten. Drouot gaf het voorbeeld en zijn houding hield den vijand lang genoeg terug tot Nansouty met cavalerie kon aankomen en de dappere artilleristen bevrijden. De Beieren verloren 10000 man bij Hanau. Zes hunner generaals sneuvelden of raakten gewond, terwijl zij kanonnen en vaandels aan den overwinnaar lieten. 1 November kwam de Keizer te Frankfort aan. Hij schreef van daar aan Maria Louisa om haar de toezending van twintig te Wachau, Leipzig en Hanau veroverde vaandels aan te kondigen. Het waren duur betaalde zegeteekenen. Den volgenden dag te vijf ure 's morgens was Napoleon te Maintz. Hij reorganiseerde daar het leger, dat zich langs de linie van den Rijn zou plaatsen en vertrok in den nacht, om naar Frankrijk terug te keeren. Den 9en te vijf ure 's avonds bevond hij zich wederom te St. Cloud. NEGEN EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK. Ondanks Napoleon's tegenspoed blijft liet volk aan liem gehecht en geeft hem opnieuw 300.000 man. — Een afstraffing van een hoog Regeerings-college. Voor de tweede maal in één jaar was Napoleon in Parijs terug, verraden door zijn bondgenooten, vervolgd door de legers van geheel Europa, tegen welke hij niets kon stellen dan 'de overblijfselen van het zijne. Zou Frankrijk hem thans rekenschap vragen? Neen. Het zou hem ook nu nog met goed en bloed steunen. Carnot, een oprecht en moedig man, sprak namens het volk. Den volgenden dag, 15 November, werd eene lichting van 300 000 lotelingen door den Senaat ingewilligd. Verder gelastte de Senaat de vorming van dertig cohorten der nationale garde tot verdediging der vestingen. Intusschen waren ook de legers van Spanje verplicht om dit schiereiland te ontruimen, trokken wederom de Pyreneën over, en werden door de Engelschen en Spanjaarden vervolgd, die reeds op Fransch gebied kampeerden. Ten noorden was de Rijn op vele punten overschreden, en de Onder-Koning hield zich slechts moeielijk staande aan gene zijde der Alpen, terwijl de vestingen aan de Elbe en de Oder zich overgaven en Dantzig zelfs kapituleerde. Het oogenblik 'moest gunstig toeschijnen aan de partij der tegen- omwenteling die nimmer gewanhoopt had, en wier halsstarrig verdedigde beginselen de oorzaak van elk verbond tegen Frankrijk waren. De Bourbons die geheel vreemd aan het nieuwe geslacht waren, vertoonden zich plotseling op de grenzen van Spanje en overstroomden de zuidelijke departementen met hun proclamatiën. In navolging van hun bondgenooten aan de overzij van den Rijn die den bijstand van den „Tugendbund" hadden aangenomen, trachtten zij ook den weder opgekomen vrijzinnigen geest te verleiden en deden zich als de herstellers der volksvrijheden voor. De aanhangers der Bourbons waren bijzonder in actie in het westen en zuiden en op eenige punten namen bijeenscholingen van weerspannige lotelingen een dreigende houding aan. Te Parijs bestond een hoofd-comité waarin mannen zaten, die later onder de vermaardste constitutioneelen de voornaamste plaats bekleedden en tot band en leiding dei kwaadsmeders binnen en buiten 's lands strekten. Een zoodanig oogenblik nu koos de commissie uit het Wetgevend Lichaam om aan te duiden dat de dwingelandij de wet had vervangen, en dat de voortzetting van den oorlog enkel aan den Keizer kon toegeschreven worden. Verder legde zij den Keizer nog andere moeilijkheden in den weg, zoodat hij zich verplicht achtte dit College te ontbinden. Toch verschenen zijn leden op audiëntie om den Keizei bij het nieuwe jaar te feliciteeren. Doch zoodra hij hen zag, richtte hij tot hen de hevigste verwijten: „Ik alleen," zei hij, „ben de vertegenwoordiger des volks. De'troon is enkel een met fluweel overtrokken stuk hout. Binnen drie maanden zult gij den vrede hebben, of ik zal omgekomen zijn." „De vijanden zijn nog meer tegen mij dan tegen de Fran- schen verbitterd." „Ik "ben fier omdat ik groote dingen voor Frankrijk ver- richt heb. Gij hebt mij met slijk willen bezoedelen, maar ik behoor tot die mannen die men dooden, doch niet onteeren kan." „Keert naar uwe haardsteden terug. Gesteld ik had eenig» onrecht gedaan, behoordet gij mij geen openlijke verwijten te doen; het vuile litmen moet toen binnen zijn muren wasschen. Overigens heeft Frankrijk mij meer noodig dan ik Frankrijk." ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK. Begin vau den veldtocht van 1814. Het Wetgevend Lichaam had door zijn inblazingen tegen Napoleon in een tijd toen hij het vertrouwen der natie behoefde, om het vaderland tegen den Vijand te verdedigen veel kwaad gesticht, maar de Keizer verhoogde dit, door hun daad ruchtbaar te maken en hen naar huis te zenden. Daarvan 'maakten de partijen binnen 's lands en de agenten der Europeesche diplomatie bestendig gebruik. Maar het Fransche 'volk nam 's Keizers aanmatiging niet euvel op en het volgde tira zijn held in de Velden van den Elzas, Lotharingen en 'Champagne om hem het vaderland te helpen verdedigen. Vóór Napoleon Parijs verliet, benoemde hij Maria Louisa tot Regentes. Penzelfden dag riep Napoleon de officieren der Parijzer nationale garde bijeen en zeide tot 'hen: „Ik reis met vertrouwen af om den vijand te bestrijden en laat u wat mij het dierbaarste ter wereld is: de Keizerin en mijn zoon!" Allen zwoeren den Keizier trouw. Het was diien dag ook dat Napoleon den brief ,ontving, waarin Carnot hem zijn diensten aanbood. Carnot, die vreemd aan den luister der nieuwe Monarchie gebleven was, naderde hem in den tegenspoed, terwijl juist Murat, door hem met ©ei ambten overladten, dit oogenblik koos voor zijn afval en den Oostenrijkers -en Russen zijn bijstand verleende. Napoleon vernam dat de Ko,ning van Napels en de Keizer van Oostenrijk een verbond hadden aangegaan tegen hem, zoodat nu Eugenius, die met moeite tegen de Oostenrijkers stand hield, ook nog "in zijn rug had het Napolitaansche leger en diens schitterende chef. Ei was de kracht van Napoleon noodig, om door zooveel ontrouw niet geschokt te worden. Maar hij had een sterk hooghartig karakter en liet zich nooit ontmoedigen. Terwijl het onweder over Frankrijk losbrak, trok hij de bondgenooten te gemoet,.die de-onzijdigheid van Zwitserland hadden gescholden om zoo Frankrijk binnen te komen. Hij vertrok 25 Januari van Parijs, na zijn geheim 5 papieren verbrand en zijn gemalin en zijn zoon omhelsd te hebben. Hij vestigde zijn hoofdkwartier te Vitry en kwam te St. Dizier aan, van waar hij den vijand verjoeg. Zijn komst verheugde tfe inwoners en Kolonel Rouland wierp zich aan zijn voeten. Twee dagen daarna ontrukte Napoleon aan Blücher de stad en het kasteel van Brienne en bracht hem ' een verlies van 4000 man toe. Blücher zelf ware bijna gevangen toen hij met zijn staf sniel het kasteel verliet. Den len Februari rukten Blücher en Schwartzenberg tegen la Rothière en Dieuville op, waar zich de achterhoede der Fransche armee bevond. Doch Duhesme behield la Rothière en Gérard Dieuville. Doch in den nacht viel een verdoolde batterij 'der garde in hinderlaag. De kanonniers redden zich met hun paarden, vormden zich tot een escadron zoodra zij zagen dat de tijd ontbrak om zich bij de,stukken te plaatsen. Deze wapenfeiten 'hadden den veldtocht gelukkig geopend. De vijand beschikte over zoodanige krachten, dat Napoleon kon vreezen van Parijs afgesneden te worden, wanneer hij zijn stellingen in den omtrek van Brienne bleef bewaren. De vijand nikte bovendien op Sens aan. De Keizer moeist dus toesnellen 'om Parijs tegen verrassing te dekken. Hij trok terug op Troyes en later op Nogent, waar zijn hoofdkwartier zich den 7en bevond. Zijn doel was dus om het Pruisische en Oostenrijksche leger te scheiden, welke hij niet ton aantasten zoo lang hun samenvoeging duurde. Zijn plan had een begin va,n uitvoering den lOen Februari te 'Champbaudiert; maar zijn slagen troffen ditmaal de Russen. Olmwiieff 'raakte met 6000 man gevangen, de overigen sneuvelden; 40 stukken, en al de munitiewagens vielen in handen van den overwinnaar. Den volgenden d'ag was de beurt a,an Blücher. Napoleon bereikte 'hem bij Mbntmirail en bracht hem in een gevecht van twee uren zulke verliezen toe, dat zijn leger geheeil vernietigd scheen, 's Anderendaags behaalden de ranschen een nieuwe 'zege. Een vijandelijke kolonne, die den terugtocht van Blücher trachtte te beschermen, raakte te Chateau-Thierry gevangen, waar de Franschen vermengd met de Pruisen en Russen binnen trokken. Vijf generaals waren onder de krijgsgevangenen. De rest van den vijand week haastig en daar de soldaten van Blücher, die opgewonden den weg naar Parijs meenden in te slaan, vele wreedheden hadden begaan, werden zij na hun nederlaag door de landlieden van Champagne in de bosschen overvallen, die een groot deel gevangen namen. Deze vernietigde legers verschenen echter onverwijld opnieuw, want geheel Europa trok tegen Frankrijk op en de geslagen troepen werden dadelijk vervangen. Blücher kon reeds den 14en bij Vauchamp weer optreden. Dit dorp werd telkens genomen en hernomen. Terwijl men er bitter streed, viel Grouchy met de cavalerie den vijand in den rug, wiens carrés hij in de pan hakte. De Keizer nam dit oogenblik waar tot een aanval met vier escadrons, die een cairé van 2000 man doorbraken en gevangen namen. De heele bereden garde kwam daarna snel aanrijden, en de reeds overwonnen vijand moest zijn vlucht om haar verhaasten. Maar hij werd hevig vervolgd tot in den nacht, en de Franschen gingen voort de Russen en Pruisen na te zetten, terwijl deze een groot verlies aan dood'en en gevangenen leden. De vijandelijke achterhoede, door de mariniers met de bajonet aangevallen, liep uit elkaar, waardoor 1000 gevangenen met de opperbevelhebber in handen der Franschen vielen. De slag van Vauchamp kostte dien bondgenooten 10000 gevangenen, tien vaandels, tien kanonnen en vele dooden en gekwetsten. Toen Napoleon tegen de korpsen oprukte, welke Parijs van de 'zijde van Rheims en Soissons bedreigden, had hij aan zijn bevelhebbers de zorg overgelaten, om Schwartzenberg aan Üe Aube en S'eine tegen te houden. Doch Schwartzenberg, die een kleiner macht dan de zijne tegenover zich zag, was langzaam voorwaarts gerukt. Zoodra Napoleon van den voortgang van Schwartzenberg bericht kreeg, ijldei hij snel als dé bliksem naar de Oostenrijkers. Den 17den begaf hij zich naar Nangis, waar het Russische korps van Wittgenstein stond, diel de* Oostenrijkers en Beieren kwam ondersteunen, terwijl een andere Russische kolonne, onder Pahlen, te Mormant was. De Keizer deed die twee g'eneraals aanvallen, die beide werden geslagen. De cavalerie door de artillerie ondersteund, verbrak snel de carrés der Russische infanterie, welke geheel krijgsgevangen werd. Wittgenste>in had nauwelijks tijd om Nogent te bereiken, en erkende openlijk zijn nederlaag, in plaats van de verwachte zegepraal. „Ik ben geducht geslagen," zeide hij, „twee mijner ddvisien zijn gevangen; binnen twee uren zult gij de Franschen hebben." Deze kwamen inderdaad. Yalmy en Oudinot bezetten Provins, terwijl Gérard naar Villeneuve-le-Comte oorukte en twee Beiersche divisi'en sloeg. Napoleon was voornemens .zich den 18den naar Montereau te begeven, waar Victor de Oostenrijkers moest .voorkomen, en 's avonds stelling pou nemen. Maar toen generaal Chateau voor Monter eau verscheen, was deze post foezelt. Hoezeer geringer jn getal, tastte Chateau den vijand hevig aan. Maar Chateau, van den steun beroofd, welke dein avond te voren zou gekomen zijn, werd teruggedreven. Zijn volharding verschafte echter den tijd aan andere korpsen om aan tel komen toen de Keizer kwam aanrijden; zijn tegenwoordigheid verhoogde den moed der troepen. Hij begaf zich midden onder de kogels en daar de soldaten morden dat hij zich zoo blootstelde!, riep hij hun toe: „Wees gerust, (mijn vrienden, de kogel,,die mij treffen moet, is nog niet gegoten." De vijand week reeds, terwijl de bewoners van Montereau uit hun vensters op de Oostenrijkers schoten, maar Chateau sneuvelde. De nationale garde van Bretagne maakte zich intusschen van Melun meester. Napoleon verweet na den slag aan generaal Guyot, in bijzijn der troepen, dat hij eenige kanonnen uit het bivouac had laten wegnemen en Montbrun had het bosch van Fontainebleau, zonder tegenstand, aan de kozakken gelaten, terwijl Digeon naar een krijgsraad werd verwezen, om zich te verantwoorden wegens gebrek aan munitie, bij den aanval van Surville. Van alle verwijten des Keizers. was dat tegen maarschalk Victor gvericht, het hevigste. Hij moest Lte Montereau aankomen en bleef te Saïins en beging daardoor een groeten misslag. De Keizer zond den maarschalk verlof om zich van het. leger te verwijderen, en gaf het bevel over zijn korps aan Gérard. Victor, reeds door den dood van zijn schoonzoon Chateau diep bedroefd verklaarde den Keizer zijn achterblijven door de vermoeidheid der troepen, en voegde er bij, dat als hij een feil begaan had, de slag, welke zijn familie overkwam, hem deze zwaar genoeg deed boeten. De stervende Chateau kwam toen aan Napoleon voor den geest, en maakte hem toegefelijker. Victor nam dat oogenblik waar en zei, diep bewogen. „Ik ga een geweer halen; ik heb mijn oud beroep niet vergeten; Victor zal zich in de gelederen der garde plaatsen." Dit trof den Keizer. „Welaan! Victor," zeide hij, en reikte hem de hand, vblijf; ik kam u uw korps niet terug geven, omdat ik dit reeds aan Gérard heb gegeven, maar ik geef u twee divifeien van de garde; ik ga het bevel over jdeze voeren, ten alles zij tusschen ons vergeten." De gevechten tegen Schwartzenberg hadden dezelfde gevolgen jals die tegen Blucher. De Oostenrijkers, op weg n;aar Parijs, werden genoodzaakt terug te trekken, en dit door een bevolking heen, die verbitterd was en hen hevig vervolgde. Napoleon kwam 23 Februari weder te Troyes aan. De verbondenen, |aan de Seine en Marne geslagen, en zich verplicht ziende voor Napoleon te wijken, verlangden tijd om weder hun reserven te doen aanrukken. Dus sloegen zij voor de, in hiet vorige jaar te Frankfort zoo onvruchtbaar gebleven onderhandelingen te hervatten, en om Napoleon vertrouwen in te boezemen, belastte men den Keizer van Oostenrijk, zijn schoonvader, met de eerste voorstellen. EEN EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK. Congres van Chatillon. Einde van den veldtocht van 1814. Intocht der verbondene Souvereinen te Parijs. Napoleoin had den 22sten Februari in het d'orp Chatres overnacht in een hut. Hij maakte zSch den 23sten gereed, om naar Troyes op te rukken, toen een adjudant van den Keizer van Oostenrijk, binnentrad. Zijn gebieder en diens bondgenooten, zei de gezant, hadden Napoleon's kracht erkend. Met weerzin zetten zij een zoo vreeselijken krijg voort die voor hen dagelijks verderfelijker werd. Napoleon was verbaasd over ee>n taal, die zq[0 streed met alle ge-" ruchten, en vroeg of het waar was, dat de coalitie het op zijn persoon glemunt had, en plan had de Bourbons op zijn troon te helpen. De gezant verklaarde, dat men zich van de Bourbons lenkel als een krijgsmiddel bediende, om wat afleiding in Frankrijk te weeg te brengen. Dit was slechts een ontwijkend antwoord want de Bourbons waren in het kamp der bondgenooten geen onbekenden en alle Vorsten van dat Stamhuis waren onder de vanen der coalitie. Het antwoord van den gezant dus was onwaarschijnlijk, of beter gezegd, onmogelijk. Zoo ver :thans de zaken waren, kon alleen de overwinning Frankrijk voor teen herstelling der Bourbons bewaren. Na- poleon luisterde .echter welwillend naar den gezant en zijn vredevoorslag. Hij beloofde hem den volgenden dag een generaal voor onderhandeling over een wapenstilstand naar de voorposten te zullen zenden. Toen de gezant was vertrokken, verscheen de onderhandelaar van Frankrijk voor den Keizer. Hij kwam van Parijs, en wat hij daar ervaren had, deed hem gevoelen dat de oorlog spoedig moest eindigen, want .niemand wilde dien langer. De algemeen onrust eischte vrede tot allen prijs, dien de onderhandelaar, om deze reden, dan ook waagde aan te raden. „Sire," riep hij, „de vrede zal goed genoeg zijn, wanneer hij maar spoedig komt." —.„Hij zal te. vroeg komen, zoodra die schandelijk is," antwoordde Napoleon driftig, en zijn streng o blik volgde den heer St. Aignan tot aan de deur der hut. Natuurlijk verlangden de bondgenooten wapenstilstand om tijd te hebben zich te versterken, en Na-poleon's snelle overwinningen te stuiten. De Keizer wist dit oogmerk te ontdekken, in weerwil van alle .verklaringen der boodschappers. Hij eischte dus dat de grondslagen van den vrede een deel der voorwaarden van den wapenstilstand zouden uitmaken, waaronder hij rangschikte het behoud van Antwerpen en de kusten van België. Napoleon, begrijpend dat de Engelschen zich tegen een eisch die hun land bedreigde, zouden verzetten, verlangde dat deze voorwaarde voorloopig in de beraadslagingen over den wapenstilstand zouden behandeld worden, en niet op het congres van Chatillon, waar het onvolkomen werk van Frankfort zou voortgezet worden. Maar de Souvereinen van het vaste land weigerden om afge^ zonderd van een bondgenoot te handelen, die hen leidde en bijna beheerschte. Zij volhardden dus om elke vredesonderhandeling haar het congres van Chatillon te verwijzen. Napoleon moest dus besluiten den oorlog door te zetten, terwijl hij te Lusigny over den wapenstilstand, ,en te Chatillon over den vrede deed onderhandelen. Intusschen namen de Pruisen, die inmiddels hun verlies hersteld hadden, weder een dreigende houding langs de Marne aan, en Blucher maakte gebruik van de afwezigheid des Keizers om een nieuwen to'cht naar Parijs te beproeven. Napoleon vernam te Troyes Ëluchers beweging, ijlde Weder Parijs te hulp en wierp zich bliksemsnel in Blucher's rug. Maar Schwartzenberg mocht zijn vertrek niet bemerken, en niet weten dat hij slechts de beide korpsen van Macdonald en Oudinot voor zich had, welke de Keizer achter had gelaten. Langs de heele Fransche linie werden dus maatregelen daarvoor genomen. Inmiddels was Napoleon reeds ver weg. Den 27sten 's morgens van Troyes vertrokken, vernam hij den 28sten dat Mortier en Marmont, voor Blucher bij Méaux waren teruggetrokken. Hij rukte dadelijk dien kant op, en verlegde zijn hoofdkwartier naar het kasteel van Estrenay. Hier kwamen boodschappers van Macdonald en Oudinot melden dat den dag, toen de Keizer Troyes verliet, de Oostenrijkers ten gevolge van een moorddadig gevecht op de hoogten van Barsur-Aube, ontwaard hadden dat zij niet meer tegen het Fransche hoofdleger en zijn gevreesden aanvoerder stonden. Dit had hen aangespoord Prins van Hesse Homburg en generaal Blanchi naar Lyon te zenden, ten einde Augereau de belangrijke stelling, welke hij in deze tweede stad van het Rijk bezet hield, te ontrukken. Tusschen de gevaren der hoofdstad en die, welke de hoofdplaats van een departement bedreigden, was niet te weifelen. Napoleon was het eerst bedacht om den vijand op te houden, die nog zeer kort van Parijs verwijderd was. Hij hoopte spoedig genoeg met Blucher te eindigen, om snel weder terug te keeren en de Oostenrijkers aan te vallen, vóór zij ver gevorderd waren. Zoodra Blucher vernam dat de Keizer naderde, trachtte hij hem te ontgaan; de tocht der Pruisen naar Parijs was dus niet zoo snel als Napoleon vreesde. De Keizer ontving de tijding der rugwaartsche beweging van Blucher, eerst den ïsten Maart. Hij had zich gevleid hem. tusschen zich en de korpsen van Ragusa en Treviso in te sluiten, doch hij zag hem zich snel in de richting van Soissons verwijderen, nadat hij door vernieling der bruggen, een wal van de Marne gevormd had. Aan Marmont en Mortier werd bevel gezonden, om dadelijk de Pruisen te vervolgen, terwijl Bacler d'Albe en Rumigny naar Parijs en naar Chatillon den terugtocht der Pruisen zouden gaan aankondigen. De herstelling der bruggen kostte een dag. Toen kon het leger over de Marne gaan om den weg van Soissons in te slaan, waar de Keizer hoopte Blucher te overvallen, onder het geschut van deze plaats, die een garnizoen van 1480 Polen had. Mortier en Marmont voerden de ontvangen bevelen snel uit en hun tocht naar Soissons, in gelijke lijn met die van den Keizer, hield Blucher steeds tusschen twee Fransche arméen ingesloten. Reeds schenen de Pruisen onherroepelijk verloren, en slechts tusschen vernietiging of kapitulatie te kunnen kiezen. Toen Blucher echter bijna zou bezwijken, opende Soissons, dat den vijand moest terug drijven, de poorten voor hem; het werd niet meer door de Poolsche trouw bewaakt. De Russen onder Witzingrode en de Pruisen waren thans meester van de vesting, omdat de Fransche bevelhebber het aldus beschikt had. Napoleon vernam te Fismes dit voorval met verontwaardiging en vaardigde twee decreten uit, waarbij hij alle Franschen gelastte, brj nadering des vijands de wapens op te vatten, en de straf wegens hoog verraad bepaalde voor ieder ambtenaar, die pogen zou de geestdrift der burgers te verlammen. De buitenlandsche diplomatie was ook niet werkeloos gebleven. Bij verdrag van Chaumont van 1 Maart, hadden de Engelschen alle Mogendheden van het vaste land de verbintenis doen aangaan, om de wapenen niet neder te leggen, voor dat Frankrijk binnen zijn grenzen teruggebracht was. Deze eisch te Chatillon was het ultimatum der bondgenooten, en Napoleon zag dus vooruit dat men trachten zou den vrede onmogelijk te maken, door hem onaannemelijke voorwaarden te stellen. Het Fransche leger had den 7den Maart bij Craonne Blucher achterhaald, en volledig geslagen; hij had in plaats van zich in Soissons op te sluiten, zijn terugtocht naar de Aisne voortgezet. Daarentegen vernam de Keizer dat de coalitie niet alleen eischte dat hij alle veroveringen van de republiek en het keizerrijk opgaf, maar ook dat zulks, als eerste voorwaarde voor onderhandeling door de Fransche gevolmagtigden zeiven voorgesteld zou worden. Dit offer ware te groot voor den overwonnen Napoleon; wat moest het dan niet zijn. voor den overwinnenden. „Indien men mij smadelijk behandelen wil," zeide hij, „ben ik het gewis niet die mij daartoe leenen zal, en het minste is dan wel nog dat men mij geweld aandoet." De gevolmachtigden van het oude Europa hadden echter dit antwoord voorzien, hetwelk volkomen met hun bedoeling strookte. Dit nieuwe voorstel van de bondgenooten werd dus niet naar Chatillon overgebracht. En daarop werden de onderhandelingen over den wapenstilstand afgebroken en het congres van Chatillon gesloten. Napoleon hervatte den strijd. Den 7den overwinnaar bij Craonne, trok hij op naar Laon, welks hoogten door de Pruisen bezet waren. Blucher, in weerwil zijner nederlaag, was weer zeer sterk, want verschillende korpsen hadden zich met hem op zijn terugtocht vereenigd. Maar ten laatste kreeg hij de sterkste steun van Rernadotte als reserve en had dus meer dan 100.000 man. De Keizer besloot echter de Pruisen aan te tasten en wilde den lOden, te vier ure 's morgens, .juist zijn laarzen aantrekken toen men twee dragonders bij hem bracht, die meldden dat het korps van Marmont in denzelfden nacht geheel in wanorde gebracht was. Napoleon stelde den aanval uit. Doch de vijand, aangemoedigd door het gebeurde van den nacht, viel zelf aan, en, na hard vechten, was de Keizer genoodzaakt aan den terugtocht te denken. Hij vertrok van Chavignon en ging naar Rheims. Deze stad werd spoedig hernomen en de Keizer trok er in. Napoleon bleef 3 dagen te Reims, en verdeelde zijn tijd tusschen krijgsontwerpen en maatregelen van bestuur. De gebeurtenissen volgden thans verbazend snel op. Terwijl Maison aan de noordelijke grenzen zijn stellingen handhaafde, Carnot elke onderneming der Engelschen tegen Antwerpen deed mislukken, en Bizannet te Bergen op Zoom 4000 Engelschen, die zich van deze stad zonder gevecht dachten meester te maken, insloot en versloeg, keerden de kansen van den oorlog op alle andere punten tegen Napoleon. Soult was te Orthez geslagen, en trok op Toulouse terug. Augereau maakte zich gereed Lyon te ontruimen. Bordeaux, welks burgemeester vroeger tot Napoleon gezegd had: „Napoleon heeft alles voor de Franschen gedaan; de Franschen zullen alles voor hem doen;" had de poorten voor de Engelschen geopend en men verwachtte er den Hertog van Angoulème. De Graaf van Artois was in Bourgogne aangekomen. Schwartzenberg eindelijk bedreigde andermaal Parijs, waar het koningsgezinde comité zijn ijver verdubbelde. In dezen toestand, welks gevaar Napoleon snel overzag, voelde hij dat hij zich slechts door een beslissenden slag kon redden en aarzelde niet dien tegen Schwartzenberg te richten, wiens nadering Parijs reeds ontstelde. Hij liet dus aan Marmont en Mortier de zorg over om Blucher tegen te houden en Parijs te dekken. Doch uit vrees dat een vijandelijk korps mocht slagen hun te ontsnappen en Parijs te overrompelen, gelastte hij zijn broeder Joseph niet te wachten tot het gevaar op het uiterste was, om de Keizerin en zijn zoon in veiligheid te brengen. Hij rukte daarop op naar Epernay en ging de Oostenrijkers, die hij meende te Nogent te vinden, in den rug aantasten. Den 19den stond hij voor Troyes en sloeg de vijandelijke achterhoede bij Chartres. Doch de Oostenrijkers waren niet, zooals hem bericht was, naar Parijs getrokken; nadat zij tot Provins voortgerukt waren, gingen zij plotseling terug. Want toen Alexander van de zege van Napoleon bij Craonne en Rheims hoorde, vreesde hij dat Schwartzenberg, alleen naar Parijs trekkend, geslagen zou worden, en dat deze dagelijksche afzonderlijke nederlagen de troepen der coalitie ontmoedigen zouden. Alexander had er dus op aangedrongen, dat de beide groote legers verbonden naar Parijs zouden voortrukken, en alles verpletteren wat hun in den weg zou staan. Napoleon ontmoette den 20sten voor Arcis de geheele armée van Schwartzenberg, welke tegen die stad aanrukte, om hier over de Aube te trekken, en snel de vlakten van Champagne, waar de vereeniging zou plaats hebben, te bereiken. Deze onverwachte verandering in de beweging der bondgenooten verwarde geheel het plan van den Keizer en hij zag dra het gevaar van een ontmoeting eener armée 3 maal sterker dan de zijne, terwijl hij enkel een achterhoede dacht te vinden. Doch hij vuurde weder zijn soldaten aan. In een cavaleriegedrang medegesleept, kan hij zich slechts los wringen met den degen in de vuist. En ver van de gevaren te ontwijken, schijnt hij ze juist te trotseeren. Een bom valt voor hem neer; hij wacht het ontploffen af, verdwijnt in een wolk van rook; men acht hem verloren; hij verheft zich weder, beklimt een ander paard, en stelt zich op nieuw aan kanonvuur bloot'... De dood zoekt hem niet. Ondanks de verbazende inspanning der Fransche armée en haren aanvoerder, trok de Keizer terug, en Schwartzenberg eindigde met den weg in te nemen, welke hem naar Blucher moest geleiden. Denzelfden dag liet Augereau Lyon aan Bianchi en Bubna over. Daar Napoleon zich tegen de door Alexander aangeraden vereeniging niet meer verzetten kon, wilde hij den vijand in een anderen kring van operatie trekken. Daartoe besloot hij naar de grenzen van Champagne en Lotharingen te gaan, van waar hij zoo noodig de vele garnizoenen van het oosten kon aan zich trekken, den opstand der bevolking regelen, de afgezonderde korpsen vernietigen, in den rug van Schwartzenberg en Blucher manoeuvreeren, en hun gemeenschap met de grenzen afsnijden, of wel tegen hen oprukken, indien het gevaar van Parijs het vereischte, om hen tusschen zijn onvermoeid leger en de troepen van Marmont en Mortier in te sluiten. Met dat doel marcheerde de Keizer naar St. Dizier. Hier werd hem het afbreken der onderhandelingen gemeld, wat in het hoofdkwartier de ontevredenheid tegen den Keizer deed toenemen. Den 26sten kwam hij te St. Dizier terug, om zijn achterhoede te steunen, die door een Pruisisch korps aangetast, doch door zijne aanwezigheid gered werd. Doch daartegen stond de volledige nederlaag, door de Franschen den vorigen dag, te Fère-Champenoise geleden. Nu was de weg naar Parijs voor de bondgenooten open, en zij verzuimden niet dien te volgen. Zoodra Napoleon kennis kreeg van deze nederlaag en van het gevaar der hoofdstad, snelde hij dadelijk naar Parijs terug, en zond zijn adjudant om de Parijzenaars aan te kondigen, dat hij hun te hulp vloog. Den 30sten 's avonds was hij nog slechts 5 uren van Parijs en te Fromenteau, om van paarden te verwisselen, toen hij vernam dat de stad gecapitu- leerd had. Deze noodlottige tijding bewoog hem naar Fontainebleau terug te keeren. Bij de nadering des vijands had Joseph het overhaaste vertrek der Keizerin en haar zoon gevorderd, in weerwil van het advies van den Regentschapsraad. Ook Koningin Hortensia, zei tot haar: „Wanneer gij de Tuilerien verlaat, zult gij deze nimmer terug zien." Doch Joseph haalde Maria Louisa oiver. Het was zonderling dat haar zoon hardnekkig weigerde mede te gaan. Weenende, riep hij: „Mijn vader heeft mij verboden van hier te vertrekken." Men was genoodzaakt hem met geweld weg te brengen. Na het vertrek van Maria Louise en haar zooin zou men Parijs verdedigen; maar de1 wanorde heerschte in het gansche bestuur. Hier ontbraken wapenen, daar munitie, terwijl overal een onzichtbare hand de verdediging scheen te belemmeren. Ondanks deze hinderpalen, deed de nationale garde wonderen van moed. De kweekelingen van Alfort, van de keizerlijke garde en van der Polytechnische school, vochten flink mee. Het was vooral aan de barrière van Clichy, dat de bondgenooten krachtigen weerstand vonden. De oude, eerwaardige Moncey was daar met zijn zoon; beroemde kunstenaars en schrijvers omgaven hem. en deelden in zijn gevaren. De moed moest evenwel voor het getal onderdoen. Terwijl Moncey de vaderlandsche geestdrift der jeugd terug vond, liet Marmont zich door behendige aanhangers van het koningsgezinde comité omsingelen; de kuiperijen van den Prins van Benevent, die veinsde met de Ministers te vertrekken maar Parijs niet verliet, verschalkten hem ean alle kant. Men overreedde hem dat de hoofdstad alleen door kapitulatie kon worden gered, en om deze te redden, leverde hij het Rijk over. 31 Maart 1814, trok de vijand Parijs binnen om den troon van Napoleon omver te werpen. TWEE EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK. Vervallenverklaring en troonsafstand van Napoleon. Terugroeping der Bourbons. Afscheid te Fontainebleau. Vertrek naar het eiland Elba. Parijs was dan door de vreemde legers bezet. De bondgenooten wilden niets van Napoleon en zijn geslacht weten. Alexander nam een houding van gematigheid aan; hij verklaarde dat hij den, wil van het Fransche volk zou eerbiedigen, en noodigde het zelfs uit om die regeering te kiezen die het 't doelmatigst voorkwam; een© geveinsde uitnoodiging, waardoor eigenlijk een handvol agenten van het koningsgezinde comité tot tolken van het volk werd gemaakt, Talleyrand maakte het den Czaar gemakkelijk toen hij verzekerde dat hij alles wat hij wilde, tot zelfs de afzsttiag van Napoleon en de terugroeping der Bourbons, door dien Senaat zou doen besluiten, welke nog kort geleden den Keizer niets geweigerd had. Den 2den April verklaarde de Senaat werkelijk Napoleon en zijn geslacht vervallen van den Franschen troon en riep het hoofd der Bourbons op, om de kroon te hernemen. Terwijl Talleyrand als voorzitter eener voorloopige regeering in de hoofdstad heerschte', was Napoleon te Fontainebleau, te midden zijner getrouwe garde, welke snakte om den smaad der kapitulatie van Parijs te wreken, doch omringd van een generale staf, die- denzelfden ijver, niet bezat. In den nacht van den 2den op den 3den April, meldde de Hertog van Vicenza hem dat de Monarchen weigerden met hem te onderhandelen, en zijn troonsafstand verlangden. Eerst was hij om deze vordering verontwaardigd en wilde nog eenmaal het lot der wapenen beproeven. Maar alles om hem heen volhardde bij eten dof stilzwijgen, en voelde geen lust meer tot vechten. De Keizer gevoelde duidelijk dezen tegenzin en hij nam pen en inkt en schreef het volgende: „De verbonden Mogendheden verkondigd hebbende, dat Keizer Napoleon de ©enige hinderpaal voor de herstelling van den vrede in Europa is, zoo verklaart Keizer Napoleon, getrouw aan zijn eed, dat hij gereed is den troon, Frankrijk en zelfs het leven te verlaten, tot welzijn van het .vaderland, hetwelk onafscheidelijk is van de rechten van zijn zoon, van die van*het regentschap der Keizerin, en van de handhaving der wetten van het keizerrijk." „Gegeven in ons keizerlijk paleis van Fontainebleau, den 4den April 1814." Napoleon. Coulaincourt werd belast met deze oorkonde naar Parijs te brengen, terwijl Ney en Macdonald aan hem werden toegevoegd. De Keizer vernam spoedig daarna den overgang van Marmont tot de bondgenooten en verkondigde dit verraad aan zijn leger, waarbij hij tevens het gedrag van den Senaat brandmerkte. Doch de boodschapper bracht slechts naar Fontainebleau terug de vordering van een nieuwen afstand, welke den Kroonprins en de geheel© keizerlijke familie van den troon moest uitsluiten. De Keizer wees dit voorstel verontwaardigd af. Hij dacht er toen ernstig aan om den oorlog voort te zetten, en ging de hulpbronnen optellen, welke hem in het Noorden, in het Zuiden, in de Alpen en in Italië overbleven. Doch zijn verwachting vond geen bijval; en indien iemand het stilzwijgen afbrak, waren het juist geen woorden van geestdrift. Men bespaarde hem zelfs niet het tafereel van een burgeroorlog. De Keizer aarzelde; zijn ziel was vol angst en onzekerheid. • Het denkbeeld van den burgerkrijg had hem getroffen, en hij zeide dadelijk daarop: „Welaan, daar men afzien moet om Frankrijk langer te verdedigen, biedt mij Italië niet nog een mijner waardige toevlucht aan? Wil men mij andermaal derwaarts volgen? Laat ons naar de Alpen oprukken." Bij deze woorden werd de stemming nog gedrukter. Napoleon ontwaarde dat de generale staf van Lodi en Arcole niet meer daar was, om hem te volgen. Hij had behoefte aan die onversaagde aanvoerders die te Toulon zwoeren hem naar Egypte te zullen volgen, maar hij vond ze niet meer aan zijn zijde, hoewel nog door dezelfde mannen omgeven. Dit was een gevolg daarvan dat de Republiek hem een geleide van helden gegeven had, en van hen groote heeren had gemaakt, die de kracht niet bezaten zijn val te verhoeden. Hij nam dus de pen op, en gaf Coulaincourt eene verbeterde acte door de bondgenooten verlangd. W at zou er nu van den onttroonden beheerscher van Europa worden? Welk oord zou men een man aanwijzen, die elk oogenblik de wereld weder in beweging kon brengen? Men weifelde tusschen Corfu, Corsika en het eiland Elba. Dit laatste verblijf koos men. Een verdrag zou de bestemming der keizerlijke familie regelen, maar Napoleon \ oelde zich hierdoor beleedigd, en zond renboden na aan Coulaincourt om zijn troonsafstand terug te vragen, maar dit was te laat. Het door Napoleon afgewezen verdrag werd door de Verbondenen geteekend. Den volgenden dag hield de Graaf van Artois zijn intocht te Parijs. Hij kondigde zich aan door een proclamatie, die de afschaffing der conscriptie en der vereenigde rechten beloofde. De Bourbons wisten, hoezeer de populariteit van Napoleon door de belastingen on de verlenging van den oorlog geschokt was geworden. Den nacht na de komst van den Graaf van Artois gebeurde te Fontainebleau iets, waarvan het geheim nog niet onthuld is. Êr was buitengewone beweging in het paleis; dienaren van Napoleon ijlden opgewonden in -en uit zijn kamer, dokters werden gehaald, en men wekte Bertrand en Coulaincourt. De Keizer, die halstarrig weigerde het verdrag van den llden April te teekenen, en wiens gesprekken op heillooze oogmerken wezen, vooral sedert het aan zijn gemalin en zijn zoon ontzegd was zich bij hem te begeven, kreeg zoo hevige pijn in de buik, dat men a|an vergiftiging dacht. Men gaf echter dadelijk geneesmiddelen, en bracht hem in slaap, waaruit hij volkomen genezen oprees. Sommigen spraken van poging tot zelfmoord. Doch de personen in zijn dienst verklaarden, dat deze pijn gedurende dien nacht slechts een uitwerking was va,n de zedelijke smart, die hij sedert tien dagen leed. De Keizer liet niets merken van wat hij dien nacht geleden had. 's Morgens ging ajles weder als gewoonlijk; alleen toonde hij zich gelatener dan den vorigen avond, want hij verlangde het geweigerde verdrag en teekende het. Maria Louisa, wie men verboden had naar Fontainebleau te gaan, wachtte slechts op het vertrek van haren gemaal, om zich naar Weenen te laten brengen met haar zoon. Zoo eindigde alles op eens voor Napoleon: zijn staatkundige grootheid, en de vertroosting van het huwelijksleven. \ ruchteloos kwam Montholon hem van de verknochtheid der troepen verzekeren, en hem aansporen nog eenmaal het wapengeluk te beproeven. „Het is te laat," antwoordde hij, „het zou thans enkel een burgeroorlog worden, en niets kan mij daartoe overhalen." Het vertrek naar Elba was op 20 April bepaald. Dien middag kwam de Keizer naar berieden in het voorhof van het z.g. witte paard, waar de keizerlijke garde geschaard stond. Hij was slechts van ©enige getrouwen omgeven. Bij zijn nadering klopte het hart der soldaten, en hun oogen schoten vol tranen. De Keizer gaf een wenk dat hij spreken wilde, en dadelijk ontstond er plechtige stilte. In deze aanspraak zei hij o. a.: „Generaals, officieren, onder-officieren en soldaten mijner oude garde," „ik roep u het vaarwel toe. Sedert twintig jaren ben ik over u tevreden; ik heb u altijd op de baan van den roem aangetroffen." „Zijt den nieuwen Koning getrouw dien Frankrijk gekozen heeft, verlaat nimmer ons dierbaar, te lang ongelukkig vaderland. Bemint steeds, bemint vurig dat dierbare vaderland." „Ik kan u niet allen aan mijn hart drukken, maar ik zal uw generaal omhelzen; nader generaal!... (hij omhelst generaal Petit). Brengt mij den adelaar!... (hij kust dien) Dierbare adelaar! Moge deze kus in het hart aller dapperen weergalmen... Vaart wel, mijn kinderen!... Mijn wenschen zullen u overal vergezellen; bewaart mijn aandenken." Al wat den Keizer omringde smolt in tranen, maar hij onttrok zich aan dit hartverscheurend tooneel en stapte in een rijtuig, waarin hem Bertrand reeds wachtte. Dadelijk reed men weg. Napoleon was vergezeld van den grootmaarschalk, de generaals Drouot en Cambrone en eenige andere personen. Overal tot aan de grenzen van Provence, hoorde hij het geroep van: „Leve de Keizer." Tusschen Lyon en Valence ontmoette hij Augereau, die hem in een proclamatie had verweten: „dat hij niec ais soldaat wist te sterven." Napoleon, wien deze beleediging nog niet bekend was, steeg uit het rijtuig, blootshoofds om hem te omhelzen, terwijl de maarschalk opzettelijk zijn reismuts gedurende het onderhoud en zelfs bij het afscheid op het hoofd hield. Een uur later trof Napoleon eenige afdeelingen vaji het korps van Augereau aan, die hem dezelfde eer bewezen als op den troon. Zij riepen hem luid toe: „Sire, maarschalk Augereau heeft uw leger verkocht." De Keizer moest Avignon vermijden, waar (le opruijers een gisting in het volk hadden voortgebracht, die hun helsche ontwerpen deden vermoeden. Den 26sten 's avonds kwam hij te Luc aan, en logeerde bij een afgevaardigde van het Wetgevend Lichaam, waar hij prinses Pauline ontmoette. Den volgenden dag was hij te Fréjus, en na een verblijf van 24 uren in die stad, scheepte hij zich, te acht ure 's avonds naar het eiland Elha in. t DRIE EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK. Aankomst te Porto-Ferrajo. Verblijf op liet eiland Elba. Terugkeer naar Frankrijk. Landing te Cannes. Zegevierende tocht naar Parijs. Pen 20 Maart 1815. 3 Mei, den dag dat Lodewijk XVIII zijn intrede te Parijs deed, kwam Napoleon op de roede van Porto-Ferrajo ten anker. Het bestuur vairhet eiland Elba begroette zijn nieuwen Souverein aan boord van het Engelsche fregat waarmee hij was gekomen. Den volgenden dag ging de Keizer aan land. en werd door 101 kanonschoten begroet. De geheele bevolking kwam hem tegemoet. Het was voor den Keizer een treffend schouwspel, die geestdrift der Elbanesche vrouwen en eenvoudige visschers. De opgeruimdheid waarmede de Keizer den geringsten burger ondervroeg, verhoogden de geestdrift. Napoleon hield zich nu met het bestuur van het eiland Elba onledig. Hij ging de producten van den grond en de hulpbronnen der nijverheid na en verbeterde alles. Den 26sten Mei kwam Cambronne met die dapperen der oude garde, die de ballingschap van den Keizer wilden deelen. Later kwamen ook Prinses Pauline en de moeder van Napoleon, die hem niet meer wilden verlaten. Even als vroeger in Egypte, doorzocht hij thans de couranten om te zien hoe de Fransche natie de Bourbons verdroeg. Intusschen bleven de beloften van den graaf van Artois zonder gevolg, en Lodewijk XVIII grondde zijn charter op zijn souvereinen wil en het goddelijk recht. De adel werd weder trotsch en de geestelijkheid onverdraagzaam. Men adelde Cadoual, prees Moreau, bestemde een standbeeld voor Pichegru, en de trouwe krijgers van Frankrijk werden gehoond. De drukpers nauwelijks vrij verklaard, werd strenger dan ooit gekneveld. Maar de Keizer had reeds, tijdens zijn troonsafstand, de misslagen der Bourbons en de mogelijkheid van zijn terugkeer voorzien. Zoodra hij den toestand van Frankrijk nauwkeurig kende, en het lot wist door het Weener congres voor hem bestemd, was zijn besluit genomen. Men heeft toen veel van zijn medeplichtigen gesproken; want men schreef zijn vertrek van het eiland Elba aan een zamenspanning toe. Doch de heele zamenzwering bestohd slechts in zijn hoofd en den dag vóór zijn afvaart wist niemand, behalve Drouot pn Bertrand, iets van zijn voornemen. Den 26sten Februari 1815, ko'ndigde Napoleon zijn garde aan, dat zij zich tot de afreis moest gereed houden. Vurige geestdrift vertoonde zich weldra onder deze dapperen, wier verknochtheid door de, voor de vensters geplaatste, moeder en zuster van den Keizer nog meer aangespoord werd. Eene proclamatie kondigde spoedig den bewoners van het eiland Elba officieel aan, dat Keizer Napoleon van hen scheidde. Te vier ure 's namiddags, waren 400 man der oude garde aan boord der brik 1'Inconstant. Vijf andere schepen namen 200 man voetvolk, 100 ruiters, en een bataillon flankeurs op. Acht ure 's avonds beklom ide Keizier de brik met Bertrand en Drouot. Een kanonschot gaf het teeken tot de afvaart en men ging onder zeil. (Zie bladz. 872.) I De gunstige wind draaide snel en dreef hen naar de Engelsche kruisers. Men wilde toen naar Porto Ferrajo terug keeren, maar de Keizer verzette zich. Gedurende den overtocht maakte hij proclamaties aan het volk en aan het leger, welke de soldaten ijverig afschreven. Den lsten Maart, te drie ure, liep hij de golf van St. Juan binnen en de ontscheping had dadelijk plaats op de kust van Cannes. De Keizer ging het eerst aan land. Terwijl zijn staf een bivouac gereed maakte, wandelde hij alleen langs den weg, om de boeren te ondervragen. Tegen een ure 's nachts rukte hij met zijn getrouwen voorwaarts in de richting van Grasse. Daar hij een deel van den weg te voet ging, viel hij telkens, doch stond welgemoed op. Den 4den Maart kwam de Keizer te Digne aan. Daar liet hij de schoone proclamaties drukken, die hij aan boord van den Inconstant had opgesteld, en de vaderlandsliefde van het volk en het leger zoo krachtig zouden aanzetten; twee merkwaardige stukken, gedagteekend uit den golf van St. Juan, den lsten Maart, waarin Napoleon al het kernachtige ©n verhevene van zijn betooverenden stijl ontwikkelde. Deze taal kondigde Frankrijk aan, dat de democratie haren vertegenwoordiger en held weder gevonden had. Het volk en de armée gingen met geestdrift en eenstemmigheid den banneling te gemoet. Napoleon kwam 5 Maart te Gap aan, en werd daar met dezelfde vreugde ontvangen als overal elders. Hij verliet deze stad, begeleid van de vreugdekreten der geheele bevolking. Toen hij door St. Bonnet kwam, boden de bewoners hem aan de alarmklok te luiden, en in massa op te staan om zijn schare te versterken, die zij te zwak achtten om hem naar Parijs, midden door de vele op den weg derwaarts geplaatste garnizoenen, te geleiden. „Neen," antwoordde hij hun, „uw gevoelens bewijzen, dat ik mij niet vergist heb; zij zijn voor mij de zekerste waarborg (27) der gevoelens mijner soldaten. Diegenen, welke ik ontmoeten zal, zullen zich aan mijn zijde scharen; hoe talrijker zij zijn, hoe meer mijn welslagen verzekerd is; blijft dus rustig thuis." Doch men naderde Grenoble, en moest op vijandigheid der autoriteiten gevat zijn. Inderdaad had generaal Marchand een bataillon gezonden, om Napoleon dien doortocht te beletten. De voorhoede van den Keizer stuitte op dezen troep, maar kon dien niet bewegen om zich weder met de oude armée te vereenigen. Zoodra Napoleon dezen tegenspoed vernam, ging hij naar de voorhoede, steeg af, en plaatste zich voor het front van het bataillon. De garde volgde met verdekt geweer, om aan te duiden dat niets door geweld zou beslist worden. „Hoe, mijn vrienden!" riep hij uit, „gij herkent mij niet? ik ben uw Keizer; indien onder u één soldaat is, die zijn generaal, zijn Keizer wil dooden, dan mag hij helt doen; hier ben ik! Bij deze woorden ontblootte hij de borst. Een officier wilde wel dit oogenblik waarnemen om vuur te kommandeeren, maar zijn stem werd gesmoord door de kreet: „Leve de Keizer;" welke over heuvels en dalen als een duizendvoudige echo donderde. Dadelijk was dit bataillon en zijn sappeurs met de dapperen van Elba vereenigd, die zij omhelsden, terwijl de lanciers den officier vervolgden, die zijn redding enkel aan de snelheid van zijn paard dankte. Napoleon zette nu zijn marsch naar Grenoble voort onder steeds grooter geestdrift des volks. Inderdaad, terwijl de Keizer in nadenken verzonken was, te midden der algemeene vreugde, drong een cfficier van het 7de regiment door de menigte, en berichtte hem dat dit regiment, met den kolonel aan het hoofd, snel aanrukte om den held van Frankrijk te begroeten. Uitwendig rustig, trof dit feit hem echter verbazend. Na aan den officier zijn erkentelijkheid betuigd te hebben, gaf hij zijn paard de sporen en rende voorwaarts. Weldra hoorde men de juich- kreten van dit regiment, vereenigd met die der menigte, welke het begeleidde. De overste rukte met versnelde pas het eerst aan. Hij had Grenoble te drie ure namiddags verlaten, en kort daarop de tamboers doen stil houden, liet toen een trommel openen, en er een adelaar uit nemen, dien hij den soldaten toonde, onder het houden eener vurige aanspraak. De soldaten geraakten toen onder eene bijna dolzinnige vreugde en een reusachtige menigte volgde het regiment. De wapenbroeders waren eindelijk vereenigd, en omarmden elkander geestdriftig. Ten laatste gelukte het hun overste door de menigte heen te breken, en zich in de armen van den Keizer te werpen. s A achts kwam Napoleon onder de muren van Grenoble aan. Zijn aanwezigheid werd spoedig aan de inwoners en het garnizoen bekend door het luidruchtige gedrang. Wel had de luitenant-generaal bevolen de poorten te sluiten, doch men klom over de wallen en vergrootte het geleide van den held. Plots hoorde men gedruisch in de vesting en dacht dat de kanonniers zouden vuren. De menigte ijlde weg om zich te beschutten. Napoleon bleef roerloos op de brug over de kanonnen staan. „De Keizer waagt zijn leven," riep iemand, „en wij zouden pogen het onze te> sparen?" en hij sprong naast den Keizer. Dit voorbeeld verzamelde het volk opnieuw rondom hem. Intusschen wilde Napoleon weten wat dat gedruisch op de wallen was. Hij gelastte den kolonel van het 7de regiment de artilleristen toe te spreken. Deze overste beklom een heuvel en riep krachtig: „Soldaten, wij brengen u den held terug, dien gij in zoo vele veldslagen gevolgd zijt; u betaamt het hem te ontvangen en met ons den ouden kreet der overwinnaars van Europa te herhalen: „leve de Keizer!" De kanonniers, enkel door de krijgstucht op hun post gehouden, riepen heftig: „Leve de Keizer," en alle burgers voegden zich bij hen. Men reikte elkander reeds de hand door de kleine openingen in de poorten, doch deze werden niet ontsloten. Werklieden kwamen toen met balken toesnellen. De poort van Bonne week weldra voor de stooten dezer werktuigen en de belegerden juichten. Geen veldslag waarin de Keizer grooter gevaar liep dan bij den intocht te Grenoble. De soldaten wierpen zich op hem; men schrikte even, maar het was de waanzin der vreugde; men droeg hem en zijn paard letterlijk weg. De proclamatiën uit den golf van St. Juan werden te Grenoble in menigte verspreid. De Keizer bleef er twee dagen, hield inspectie over de troepen en ontving er de autoriteiten. Hij verliet Grenoble den 9den Maart en kwam den volgenden dag te Lyon op het oogenblik, dat de graaf van Artois, geheel verlaten en beschermd door een koninklijken vrijwilliger, genoodzaakt was te vertrekken. De Keizer sloeg den weg naar Bourgonje in waar de opwinding niet minder werd. Maar terwijl hij Frankrijk doortrok, gedragen tot Parijs door de geestdrift der inwoners, beproefden de Bourbons een prijs op zijn hoofd ue stellen en werd door het congres van Weenen een besluit genomen, dat geheel Europa opnieuw onder de wapenen riep, terwijl de Pers hem belasterde, zoowel te Parijs als in het buitenland. Deze beleedigingen en de inhoud der bezoldigde dagbladen, die hem kwasie voor de Vorsten van het koninklijk geslacht lieten Vluchten, beletten Napoleon niet om dagelijks Parijs meer te naderen. Den 13den Maart overnachtte hij te Macon, waar Ney zich voor hem verklaarde. Den 13den kwam hij te Autun. Dien dag vergaderden te Parijs de twee Kamers, want Lodewijk XVIII, ontsteld bij de nadering van Napoleon, kwam zijn eed op het charter vernieuwen. De Keizer zette intusschen zijn marsch naar Parijs voort, in spijt van alle tegenwerking. 17 Maart trok hij Auxerre binnen, waar het 14de regiment van Orleans hem tegemoet kwam. Te Auxerre vereenigde zich Ney met Napoleon en zijn aanwezigheid vervulde alle wenschen des Keizers. Deze kwam den 20sten te vier uur 's morgens te Fontainebleau aan en Lodewijk XVIII had Parijs verlaten naar de Belgische grenzen, een reis, die schier een vlucht was. VIER EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK. De honderd dagen. Napoleon's gelukstar gaat onder boven liet slagveld van Waterloo. — De Prins van Oranje. De Keizer kwam 's avonds voor de poorten van Parijs aan. De „driekleur" wapperde van de Tuileriën. Het volk en het leger drongen zich om Napoleon heen, juist als te Grenoble. Toen hij 's avonds in de Tuilerien kwam, werd hij door een menigte officieren ontvangen, die zich zóó om hem heen verdrongen, dat hij uitriep: „Mijne heeren, gij drukt mij dood." De Keizer werd bijna naar zijn vertrekken gedragen waar Koningin Hortensia en anderen hem wachtten. Den volgenden dag hield de Keizer inspectie over de troepen in de hoofdstad en hield weder eene vurige toespraak. Na deze toespraak weergalmde de lucht van het: „Leve de Keizer!", vooral toen het bataillon van Elba, onder Cambronne, verscheen. Napoleon hield toen nog een toespraak naar aanleiding van hun aankomst. Het ongeluk en de Bourbons hadden Napoleon met de democratie verzoend, die tijdens het Keizerrijk vaak zijn ongenade had door te staan. Om deze verzoening meer wereldkundig te maken, gaf hij het Ministerie van Binnen- landsche zaken aan Carnot en riep Benjamin Constant in den Staats-Raad. Dit was een erkenning van de souvereiniteit der openbare meening. Hij liet het daar niet bij, maar schafte de censuur en de directie van den boekhandel af. Intusschen hadden de Hertog en de Hertogin van Angoulème beproefd het zuiden voor de koninklijke zaak op te winden. De Hertogin van Angoulème had te Bordeaux genoegmoed en standvastigheid getoond om den Keizer van haar te doen zeggen: „dat zij de eenige man van de familie was." Zij vermocht echter niets tegen de gebeurtenissen en men dwong haai- opnieuw uit te wijken. De Hertog van Angoulème bevond zich intusschen te PortSaint-Espi it als gevangene ter beschikking van den Keizer, wiens beslissing door de vrienden der Bourbons met angst verwacht werd. De herinnering aan het bes'uit, waarbij Napoleon vogelvrij verklaard was, gaf wel grond tot dien angst. De Keizer echter liet den Prins vrijheid zich buiten 'slands te begeven en gaf hem dus gelegenheid den oorlog tegen hem te verwekken. Inmiddels had aan gene zijde der Alpen een belangrijke gebeurtenis plaats. Murat trachtte Italië tegen Oostenrijk in opstand te brengen. Hij beschuldigde de Koningen van gebrek aan erkentelijkheid jegens hem. Daardoor meenden de Som ereinen dat Napoleon Elba eerst had verlaten, nadat hij met zijn zwager verzoend was en zij hun dubbele onderneming afgesproken hadden. De Mogendheden verbonden zich nu om de wapens niet neer te leggen totdat i;ij zijn troon andermaal omvergeworpen zouden hebben. W elke geringe hoop de Keizer ook voedde om Oostenrijk van de coalitie los te maken en de andere Mogendheden ter ontwapening te bewegen,, hernieuwde hij echter de pogingen welke hij zoo vaak beproefd had om zijn vijanden tot den vrede te bewegen of hen de verantwoordelijkheid van den oorlog te laten. Met dat doel schreef hij ook thans brieven aan alle Souvereinen. Maar de Verbondenen antwoordden niet. Zelfs de Fransche gezanten werden niet eens toegelaten om hun geloofsorieven aan te bieden. Toen zag Napoleon dat hij zich lot den krijg toerusten moest. Intusschen hadden zich patriotische vereenigingen gevormd voor de verdediging van het grondgebied. Die van de voorstad St. Marceau en St. Antoine boden den Keizer hun arm aan, verlangden wapenen en lieten uitdrukkingen hooren, waaraan hij eertijds weinig gewoon was. De Keizer verliet de hoofdstad den 12den Juni en begaf zich naar de Belgische grenzen. Te Avesne vaardigde hij een proclamatie uit waarin hij de soldaten aanvuurde en op een aanstaanden krijg wees. Terwijl hij derwijze den moed zijner soldaten aanwakkerde, drong het verraad opnieuw in de Fransche gelederen; Generaal Bourmont en andere hoofdofficieren liepen tot den vijand over. Toen hij dezen afval vernam zei de Keizer tot Ney: „Welnu maarschalk, wat zegt gij van uw beschermeling?" — „Sire," antwoordde Ney, „ik had op Bourmont als op mij zeiven gerekend." De veldtocht werd den 15den met den slag van Fleurus geopend. De Pruisen werden geslagen en verloren vijf kanonnen en 2000 man. Deze zege der voorhoede kostte aan de Fransche armée een harer moedigste officieren; generaal Letort, adjudant van den Keizer, werd doodelijk gewond in de buik, terwijl hij aan het hoofd der dienst-escadrons aanviel. De vijandelijke legers, die Napoleon te oestrijden had, stonden onder Wellington en Blucher. Zij waren meer dan 200.000 man, de Fransche armée slechts 120.000 man sterk. Om het gevaar te ontgaan, aan deze onevenredigheid in getal verbonden, trachtte Napoleon van begin af de Engel- schen van de Pruisen te scheiden en manoeuvreerde hoofdzakelijk om zich tusschen hen te werpen. Zijn plan had den 16den schitterend succes door den slag van Ligny. Blucher, afzonderlijk aangevallen, werd geheel geslagen en verloor 25000 man. Maar dit groote verlies verzwakte niet bijzonder een vijand, die massa's soldaten in de linie en achter hem nog talrijke reserven had. In de positie des Keizers behoefde hij dus een meer beslissenden uitslag; een overwinning, die Blucher vernietigde en hèm veroorloofde den volgenden dag Wellington aan te vallen en ook dezen te verpletteren. Deze beraamde nederlaag der Pruisen en Engelschen was goed voorbereid door de instructiën, in alle richtingen afgezonden. Doch heillooze misverstanden verijdelden zijn berekeningen. Overigens voelde hij zelf dat iets onvoorziens zijn overleg te leur stellen zou. „Het is zeker," heeft hij later gezegd, „dat ik in deze omstandigheden niet meer het gevoel van een beslissende uitkomst had; ik bezat mijn vroeger vertrouwen niet meer." Zijn voorgevoel verwezenlijkte zich zeer spoedig. Na twee schitterende strijddagen, waar hij overwinnaar bleef, kwam de droeve ontknooping op de velden van Waterloo. Het was den 18den Juni. Het geluk scheen aanvankelijk de Fransche wapenen te blijven begunstigen. Na een vuur van acht uren en infanterie- en cavalerie-aanvallen gedurende dien tijd, luidde het officiëele bericht, zag het geheele leger met vreugde den slag gewonnen en het slagveld in onze macht." Omtrent half negen rukten vier bataillons, naar de hoogte van Saint-Jean afgezonden om de kurassiers te ondersteunen, doch door het schrootvuur belemmerd, met de bajonet voorwaarts om de batterijen te bestormen. De dag liep ten einde. Een aanval van eenige Engelsche escadrons bracht hen in verwarring; de vluchtelingen gingen over den hollen weg terug; de nabijstaande regimenten, die eenige tot de garde behoorende troepen ontbonden zagen, dachten dat het de oude garde was en wankelden. Het geroep: „alles is verloren, de garde is teruggeslagen," hoorde men; de soldaten beweerden zelfs dat op sommige punten geplaatste kwaadwilligen geroepen hebben: „redde zich, wie kanHoe dit zij, een panische schrik verspreidde zich over het slagveld; men wierp zich in de grootste wanorde op de communicatielijn; soldaten, kanonniers en kruitwagens verdrongen elkander om daar aan te komen; de oude garde, welke als reserve stond, werd door hen aangevallen en zelfs medegesleept." De vijand, die deze ontzettende verwarring bemerkte, deed zijn cavalerie vooruitrukken; de wanorde nam zoodoende toe en de nacht belette de troepen zich weder te verzamelen en hun hun dwaling te toonen. Zoo ging een snel geëindigde slag, een dag van herstelde verkeerde maatregelen, door een oogenblik van panischen schrik verloren. Zelfs de aan de zijde van den Keizer gerangschikte escadrons werden overhoop geworpen en er bleef niets over dan den stroom te volgen. De reserveparken, de bagagiën, welke niet over de Sambre teruggetrokken waren en alles wat zich op het slagveld bevond bleef in handen van den vijand. Er was zelfs geen middel meer om den rechtervleugel af te wachten; men weet wat uit de dapperste armée der wereld wordt wanneer zij vermengd raakt en hare organisatie ophoudt. Dit was de afloop van den slag van Mont-St.-Jean, zoo roemvol voor de Fransche wapenen en toch eindelijk zoo noodlottig. Een vergissing van maarschalk Grouchy droeg tot deze heillooze uitkomst bij. Hij was belast om de korpsen van Blucher te vervolgen en in toom te houden en liet hen in de richting van het kanonvuur van Waterloo oprukken, zonder zelf derwaarts te gaan, zooals generaal Gérard dringend van hem verlangde. Grouchy meende steeds nog in tegenwoordigheid der Pruisische armée te zijn, toen hij slechts een afdeeling voor zich had. De dwaling, die hij stellig ontkende, doch door de openbare meening, door Napoleon en vele generaals als ooggetuigen, hem voortdurend toegeschreven, veranderde in minder dan een uur niet alleen de kansen van een grooten slag, maar het lot van geheel Europa. Tot het winnen van dezen beroemden veldslag (waarvan de voor de Franschen zoo treurige afloop zoo heilzaam was voor Europa) hebben, zooals bekend is, ook de Nederlandsche korpsen, onder bevel van den Prins van Oranje, voor een groot gedeelte bijgedragen, met het tegenhouden en terugdrijven der Franschen bij Quatre-Bras, ten gevolge waarvan de Engelschen en Pruisen hun strijdkrachten konden vereenigen en gezamenlijk de zegepraal van den 18den Juni 1815 bewerken. Napoleon had Ney bevel gegeven om in de richting van Quatre-Bras voort te rukken en den vijand daar terug te werpen. Overeenkomstig de ontvangen bevelen, (zegt Chappuis in zijn boek „Napoleon de Groote") was Ney tegelijkertijd op marsch gegaan naar Quatre-Bras en hier gestooten op een kleine macht Hollanders en Nassauers, nog geen acht duizend man, door den Prins van Oranje, die daar het bevel voerde, in allerijl samengebracht, en opgesteld en geleid op zoo meesterlijke wijze, dat Ney een ■>vermacht meende voor zich te hebben dus niet krachtig dorst aanvallen. — Hiervan zag hij ten slotte zelfs geheel af, toen hij ontwaarde dat die macht in aantal aanhoudend ontzagwekkender werd, en toen het korps van d'Erlon door een onjuist overgebracht bevel aan zijn commando onttrokken en naar Ligny (Saint Ainand) gedirigeerd werd om, heette het, Napoleon bij Fleurus te steunen en de daar staande Pruisen te omvatten. Ziehier nog een tweede heldhaftige episode uit dien beroemden slag, waarbij de heldenmoed van den Prins van Oranje en zijn dapperen even sterk aan het licht komt, als die der buitenlandsche legers. „Het is zeven uur," — zoo schrijft Chappuis in het reeds genoemde werk, — „Bij Smohain, Frichermont en Glancenoit word woedend gevochten. Eerst wanneer hier een deel der Oude Garde te hulp is geschoten, blijft het in handen der Franschen. Doch reeds overstroomen massa's Pruisische tirailleurs het terrein en komt de reserve cavalerie van het lste Pruisische korps den linkervleugel der Engelschen bij Smohain de hand reiken. Pruisische granaten vallen is massa op Glancenoit. Thans besluit de Keizer zijn laatste macht, tien bataillons Oude Garde, 5000 man, op de zwaar vermoeide, sterk gedunde gelederen van Wellington te werpen en dus de beslissing te brengen. Vier bataillons zullen tusschen La Belle Alliance en La Haye Sainte als reserve blijven staan; met de zes andere zal Ney, wien op dezen Zondag reeds vier paarden onder het lijf zijn doodgeschoten, doch die zelf nog ongedeerd is, ten aanval gaan. Daar komen ze, de ijzeren mannen, de berenmuts op het hoofd, 't geweer in den arm, gesloten en gericht als op het exercitieveld, in zes afzonderlijke aanvalscolonnes de hoogte op. De vanen wapperen in den avondwind; de tamboers slaan. De aanval geldt de zeer gedunde Brunswijksche en Nassausche bataljons der voorste linie —- „Velt 't geweer; — Yive FEmpereur- schalt het nog eenmaal dreunend en dreigend als een laatste vaarwel uit drie duizend kelen boven het slaggewoel uit. De Prins van Oranje heeft het dreigende gevaar gezien; hij rent geheel alleen naar de voorste linie der Nassauers. Daar wordt zijn paard doodelijk gewond, hij zelf door een kogel in den linkerschouder getroffen. Reeds staat hij op 't punt door een troepje kurassiers te worden gevangen genomen, als eenige Hollandsche karibiniers hem gewaar worden, de kurassiers verjagen, hem op 't paard helpen van de Constant Rebecque, een zijner ijlings toegeschoten stafofficieren en hem achteruit brengen. Eerst in een paardendeken, later op een matras op een uitgehaakte huisdeur wordt hij naar Waterloo vervoerd. Krachtig aangegrepen door de Garde-brigade Maitland, die achter het hooge koren verscholen heeft gelegen, doch nu eensklaps oprijst en ze met doodende salvo's begroet, dan door de jonge Hollandsche soldaten van Chassé, bijgenaamd generaal Bajonet — eindelijk door de artillerie heftig onder vuur genomen, hun verliezen voortdurend ziende vermeerderen, deployeeren de garde-bataljons. Zij willen dit vuur beantwoorden, doch berooven zich hierdoor van den steun van de twee gardebatterijen die hen zijn gevolgd. Snel, langzaam en in carré geformeerd, maar toch zonder genade, moeten zij ten slotte terug voor den thans over de gansche Engelsche slaglinie met al wat nog adem heeft ondernomen tegenaanval." De Keizer kende den geest in de Volksvertegenwoordiging te goed, om niet te voorzien dat het b.ericht van de verstrooing zijner armée de storm van het spreekgestoelte tegen hem zou opwekken. Hij gevoelde dus de noodzakelijkheid om te Parijs door zijn aanwezigheid den parlementairen tegenstand of voor te komen, of althans te bedaren. Hij kwam den 20sten Juni te Parijs en liet zijn broeders Joseph en Lucien, den Aartskanselier Cambacères en de Ministers ontbieden. Ieder gaf zijn middelen op om de gevaren van het land te bezweren. Ook de Staats-Raad werd geroepen. Napoleon veinsde alsof hij de vijandige stemming dezer vergadering tegen hem slechts aan een minderheid toeschreef. Doch hij zou dra door hun handelingen anders ingelicht worden. De Staatsraad verklaarde zich permanent en hem tot verrader van het vaderland, die het ondernemen zou haar te ontbinden. Deze breuk bracht aan het staatkundig bestaan van Napoleon den laatsten slag toe en de Bourbons en de buitenlanders verheugden er zich over. Toen het besluit der Vertegenwoordigers bekend was, raadden zijn ijverigste dienaren hem zich aan het noodlot te onderwerpen, hetwelk van hem een nieuw offer eischte. Napoleon, die ook vernam dat de kamer der Pairs de volksvertegenwoordigers nagevolgd had, verklaarde zijn besluit tot troonsafstand ten behoeve van zijn zoon. Carnot begreep dat men, door wantrouwen jegens den Keizer, de onafhankelijkheid niet mocht in de waagschaal stellen en dat deze gevaar liep, door de verwijdering van den eenigsten aanvoerder dien het leger en het volk wilden volgen. Toen de tegenovergestelde meening het overwicht behouden had, leunde hij op een tafel, steunde zijn hoofd met beide handen en weende. Napoleon zeide toen tot hem: „Ik heb u te laat leeren kennen." De Keizer stelde daarna de verklaring van zijn troonsafstand op, ten behoeve van zijn zoon, den koning van Rome, als Napoleon II. Intusschen zegevierden de vijanden der keizerlijke dynastie in de kamer der volksvertegenwoordigers. Zij hadden de uitroeping van Napoleon II ter zij gelegd en een commissie van vijf leden benoemd, om een voorloopig bestuur te vormen, namelijk Fouché, Carnot, Grenier, Quinette en Coulaincourt, tot groote verontwaardiging van Napoleon, die zich daaromtrent uitliet. Parijs bevatte inmiddels vele personen, die evenals Carnot, dachten, dat men voor alles aan de verdediging van het land moest denken en dat deze zonder het genie van den Keizer niet mogelijk was. Men vreesde ook dat de troonsafstand door de Mogendheden als een spel zou beschouwd worden, zoo lang de Keizer te Parijs bleef. Carnot werd dus belast hem te bewegen Parijs te verlaten. Hoewel niet gaarne, beloofde hij aan den wensch van het voorloopig bestuur toe te .geven en vertrok naar Malmaison. Te Malmaison was hij echter nog te dicht bij Parijs, louché vreesde steeds nieuwe beschikkingen van zijn kant en liet hem dus, onder voorwendsel van voor zijn veiligheid te zorgen, door generaal Becker bewaken. Op de tijding van de nadering der bondgenooten, schreef Napoleon echter aan het voorloopig bestuur o.a.: „In deze moeilijke omstandigheden bied ik mijn diensten als generaal aan; mij als den eersten soldaat van het vaderland beschouwende." Doch zij, die zijn troonsafstand verlangd hadden, wisten zeei goed dat een soldaat als hij geen anderen rang had dan dien van generalissimus en men hem spoedig weer als gebieder zou moeten erkennen. Men weigerde dus en dit verbitterde hem hevig. Hij sprak er van om zich weder aan het hoofd der armée te stellen en een staatsgreep als van den 18den Brumaire te beproeven. Doch de Hertog van Bassano maakte hem opmerkzaam dat de omstandigheden niet meer waren als in het jaar VIII. Daar hij dus verplicht was toe te geven, verliet hij Malmaison en vertrok naar Rochefort, met het doel om naar Amerika te gaan. VIJF EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK. Aankomst te liocliefort. — Op de „Hellerophon" naar Engeland. — Gedrag van (le Engelsche Regeering, en deelneming van het Engelsche volk. Napoleon verliet Malmaison en kwam den 3den Juli te Rochefort. Op 8 Juli scheepte hij zich in om zich naar de Vereenigde Staten te begeven. Twoe dagen daarna zond hij Las Cases en Savary aan boord van den Bellerophon, om te hooren of de bevelhebber d^r Engelsche kruisers van Engeland last bekomen had om zich niet tegen zijn overtocht te verzetten. De kapitein echter had nog geen instructies ontvangen. Het uitblijven daarvan naakte Napoleon ongeduldig en Las Cases ging andermaal bij den kapitein Maitland, die nog van niets wist, maar aanbood den Keizer aan boord van zijn schip naar Engeland te brengen. Nadat de Keizer den uitslag hunner zending vernam, raadpleegde hij zijn omgeving ten aanzien van het te nemen besluit. Men had vóór zich een Engelschen kruiser, welke men niet kon hopen te bedwingen en achter zich een land, dat de verbonden legers en de Bourbons ongastvrij maakten voor alles wat Napoleon heette. In dezen toestand meende hij niets beters te kunnen doen dan zich tot de edelmoedigheid van het Engelsche volk te wenden en zich tot zijn gast te verklaren. Hij schreef aan den Prins Regent het volgende: „Koninklijke Hoogheid! Ten prooi der partijen welke mijn vaderland verdeelen, en der vijandschap van de grootste Mogendheden van Europa, heb ik mijn staatkundige loopbaan voleindigd. Ik kom, evenals Themistocles, mij aan de haardsteden van het Britsche volk nederzetten; ik plaats mij onder de bescherming van zijn wetten, welke ik van uwe Koninklijke Hoogheid als de machtigste, de standvastigste en edelmoedigste mijner vijanden inroep." Las Cases en Gourgaud brachten dit schrijven aan kapitein Maitland, wien zij meldden dat Napoleon den volgenden morgen aan boord zou gaan. Toen de Keizer den Bellerophon beklom, geleidde de kapitein hem dadelijk in zijn kajuit. Den volgenden dag bezocht de Keizer het schip van admiraal Hotham en keerde denzelfden dag naar de Bellerophon terug, die dadelijk naar Engeland onder zeil ging. Admiraal Hotham toonde, bij het bezoek dat Napoleon bij hem aflegde, dat kiesche gedrag, dat den man van rang en opvoeding kenschetsen. Wanneer de Keizer op dek verscheen, stond alles met ontbloot hoofd. Ook op de Bellerophon was Napoleon Keizer. Zoodra men op de Engelsche kust vernam dat de Keizer naderde, was de reede van Torbay met booten als bezaaid. Te Plymouth werd de Bellerophon door gewapende booten omringd, welke in last hadden op de nieuwsgierigen te vuren, om hen verwijderd te houden. Toch stormde heel Engeland naar Plymouth en de Bellerophon was voortdurend met scheepjes omringd. Eindelijk kwam Lord Keith als overbrenger eener ministeriëele nota, welke het eiland St. Helena tot toekomstige verblijfplaats van Generaal Bonaparte bepaalde. Dit was een bevel tot deportatie, dat de luchtstreek in een doodvonnis zou veranderen. Toen Napoleon dit besluit vernam, protesteerde hij uit alle macht. „Ik ben de gast van Engeland," zei hij, „en niet zijn gevangene; ik ben vrijwillig gekomen om mij onder bescherming van zijn wetten te te stellen; men schendt in mij de heilige rechten der gast vrijheid; ik zal nimmer vrijwillig toestemmen in den hoon welke men mij aandoet; slechts het geweld kan mij daartoe noodzaken." Ten einde de deportatie nog wreeder te maken, wilde men het getal die hem volgen mochten, tot drie beperken ien men droeg zelfs zorg Savary en Lallemand daarvan uit te sluiten. Deze twee getrouwen van Napoleon moesten vreezen de slachtoffers eener uitlevering te worden en dat men hen voor het schavot bestemde, dat Lodewijk XVIII destijds had doen oprichten en waarin zij beide begrepen waren. De Keizer liet Las Cases roepen, ondervroeg hem over de mogelijkheid om het leven op St. Helena dragelijk te slijten; vervolgens ineens ophoudend, zei hij tot hem: „Maar is het in elk geval wel zeker dat ik derwaarts ga? Is een mensch dan afhankelijk van zijns gelijken wanneer hij ophouden wil te leven? Mijn waarde, ik heb haast lust u te verlaten en dat is niet zeer moeilijk." Las Cases bestreed deze gedruktheid welke hem hevige zorg baarde en om Napoleon met het leven te verzoenen, dat hij moede was, zeide hij: „Wie kent de geheimen van den tijd?" Toen de Keizer terug kwam op de verveling die hem op St. Helena wachtte, deed Las Cases hem de mogelijkheid inzien om van het verledene te leven en de Keizer antwoordde: „Welaan- wij zullen onze memoriën schrijven. Ja men moet arbeiden; ook de arbeid is de zeis van den tijd. Overigens behoort elk zijn bestemming te vervullen; dit is ook mijn groote leer; welaan; dat de mijne vervuld worda-" Zoo was dan Napoleon tot zich zeiven teruggekeerd. De Bellerophon verliet den 4den Augustus de reede van Plymouth, zeilde echter niet naar het zuiden, maar weder het kanaal op. Napoleon vernam toen dat hij op de Northumberland zou overgaan, bestemd om hem naar St. Helena te brengen. Voor den tweeden keer zond hij een hevig protest aan admiraal Keith, waarin hij zeide dat Engeland zijn eer verzaakt en zijn vlag bevlekt door hem zoo in de strik te vangen. De Keizer werd op den Northumberland overgebracht waarvan admiraal Cockburn bevelhebber was. Men nam dat oogenblik waar om zijn gevolg te ontwapenen; maar een overblijfsel van schaamte spaarde nog zijn degen. Zijn goederen werden door den admiraal zeiven, met een tolbeambte onderzocht. Men nam hem 4000 gouden Napoleons af en liet hem slechts 1500 om de behoeften van rijn dienst te bekostigen. Toen hij van zijn vrienden scheiden moest, wien men ontzegd had om zijn ballingschap te deelen, had zich Savary weenend aan zijn voeten geworpen en zijn handen gekust. De Keizer, rustig en lijdzaam, omhelsde hem en maakte zich gereed om in de sloep te stappen. Hij groette met een vriendelijken hoofdknik allen dïe hij voorbijging. Diegenen onzer welke wij achterlieten, zegt Las Cases, stortten tranen en ik kon mij niet weerhouden aan Lord Keith, met wien ik op dat oogenblik in gesprek was, te zeggen: „Gij ziet mylord dat zij die weenen, diegenen zijn welke achterblijven." ZES EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK. St. Helena Intusschen waren de Engelsche Ministers zeer gebelgd over de achting, welke Napoleon van kapitein Maitland en zijn schepelingen had genoten. Bijzonder berispten zij dien officier dat hij aan zijn gevangene den titel had gegeven welken deze op den troon droeg en zij namen de strengste voorzorgen dat niets dergelijks op den Northumberland plaats had. Zij verklaarden dan ook in hun instructies dat men Napoleon slechts met generaal mocht aanspreken. 11 Augustus verliet de Northumberland het kanaal. Toen men kaap Hogue passeêrde herkende Napoleon de kusten van Frankrijk. Hij begroette ze, terwijl hij zijn hand naar den oever uitstrekte en met bewogen stem riep: „Vaarwel, land der dapperen- Vaarwel, dierbaar Frankrijk! Eenige verraders minder en gij waart nog de meesteres der wereld;" Gedurende de overvaart werd de Keizer, toen hij eens op het dek zijn gewone wandeling na het diner deed, door een onweder overvallen. Hij wilde echter niet naar beneden gaan maar liet zich zijn vermaarde grijze overjas brengen welke de Engelschen met eerbied beschouwden. Het lezen der dagbladen diende den Keizer tot tijdverdrijf. Het was zeldzaam dat hij daarin geen tegen hem gerichten laster vond. Doch dit alles trof hem niet meer. 15 October ankerde de Northumberland op de reede van St. Helena. Den 16den steeg de Keizer met den admiraal en generaal Bertrand aan land. Hij logeerde aanvankelijk te Briars bij een koopman van het eiland, Balcombe genaamd. Zijn vast verblijf zou te Longwood wezen, een landhuis van den gouverneur, dat hij na zijn aankomst bezocht maar nog niet ingericht vond om hem te ontvangen. Gedurende zijn verblijf te Briars, ging Napoleon slechts eenmaal uit om den majoor van het te St. Helena gelegen regiment te bezoeken. Hij hield zich met zijn gedenkschriften bezig en gaf daartoe zeer veel op aan Las Cases en zijn zoon. Zijn gewone wandelingen bepaalden zich tot de bedekte lanen en de kreupelbosschen van Briars, van waar men niets dan ijselijke steile diepten ontwaarde. De tuin van Balcombe werd door een ouden slaaf bebouwd. Het was een Maleier, door de manschappen van een Engelsch schip ontvoerd en als slaaf verkocht. De Keizer ontmoette dezen man vaak op zijn wandeling en toonde hem veel deelneming; hij scheen besloten te hebben hem vrij tekoopen en sprak van zijn ontvoering nooit anders dan met de grootste verontwaardiging. Napoleon verliet nu Briars om Longwood te betrekken. Deze nieuwe woning bood hem meer gemakken, maar hij ondervond er ook de kwellingen van zijn kerkermeesters. Men plaatste schildwachten onder zijn vensters, en omgaf hem met de vernederendste voorzorgen. Hij liet den admiraal daarover door Montholon schrijven, daar hij over deze zaken niet rechtstreeks met hem wilde onderhandelen. Eens dat de Keizer in December te paard reed, moest hij, wegens den slechten weg afstijgen en verder te voet gaan, waarbij hij met beide beenen zoo in den modder raakte, dat hij zich slechts met inspanning eruit werken kon en men zelfs bezorgd voor hem was. „Dit is een smerig geval," zeide hij en toen hij uit de verlegenheid gered was, voegde hij daarbij: „Wat zou men in Europa gezegd hebben indien wij hier verdwenen waren? De schijnheiligen zouden buiten twijfel bewezen hebben dat wij wegens onze misdrijven verzonken waren." Bijna alle Engelschen die in deze streken reisden, hielden te St. Helena aan om het beroemde slachtoffer hunner regeering te zien en Napoleon ontving hen steeds met veel waardigheid. Dagelijks ontwaarde men ook in den omtrek van Longwood matrozen, die de schildwachten en posten trotseerden, om de woning van Napoleon te naderen en hem te zien. De ruimte, binnen welke Napoleon te paard mocht rijden, veroorloofde hem slechts een rit van een half uur en hij vond zich dan ook spoedig verplicht hiervan af te zien. Dan voelde zich een Engelsch officier beleedigd dat hij achter blijven moest en wilde zich volstrekt in het geizelschap van den Keizer mengen. Dan verstond een soldaat het consigne verkeerd en legde op hem aan. De gezondheid van den Keizer verslimmerde zichtbaar door het klimaat en de gevangenschap. Hij had geen sterk gestel. Weinige echter die zulke groote vermoeienissen doorgestaan hadden als Napoleon. Onder zijn buitengewone ritten rekent men die van Vallodid naar Burgos (35 Spaansche mijlen), die hij in vijf uren aflegde zonder uit den stijgbeugel te komen. Doctor O'Meara, een Engelsch geneesheer, behandelde hem en won zijn vertrouwen. De dagbladen brachten achtereenvolgens te St. Helena het bericht van den dood van Murat en van de voltrekking van het doodvonnis aan Ney. Hij vond dat Ney even slecht aangeklaagd als verdedigd was. Het dooden van den maarschalk werd door hem niet minder streng beoordeeld dan later door de pairs zeiven. Daar de Engelsche regeering ingewilligd had om zich tot een werktuig der haat van het oude Europa te maken, ontbrak den koninklijken vorst te Windsor nog slechts een werktuig dat de natuur opzettelijk gevormd had tot een strenge voltrekking van het door de Souvereinen gevelde vonnis. Zijn Ministers vonden daartoe Hudson-Lowe. ZEVEN EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK. Hudson-Lowe. Dagelijksche strijd van Napoleon tegen de aanmatigingen en het hatelijk gedrag van den Gouverneur. Reeds bij de eerste samenkomst met Hudson-Lowe vond Napoleon hem terugstootend. „Hij is afschuwelijk!" zeide hij, „een waar galgengezicht. De eerste .maatregel van Hudson-Lowe was dat hij van de ongeluksgezellen van den Keizer de verklaring vorderde, dat zij vrijwillig te Longwood bleven en zich aan alle voorwaarden die de gevangenschap van Napoleon noodig maakten, onderwerpen zouden. Hij deed al de bedienden van den Keizer voor zich komen ten einde ieder in het bijzonder nog eens te ondervragen; als had hij de oprechtheid van hun schriftelijke verklaring gewantrouwd. Deze eisch griefde Napoleon, die zich echter ten laatste aan deze nieuwe beschimping onderwierp. Hij roemde verder de plaatselijke ligging en vond dat de Keizer en zijn gevolg ten onrechte klaagden en dat zij het zoo slecht niet hadden. De gezondheid van den Keizer verminderde intusschen van dag tot dag. Tegen het einde van April was hij genoodzaakt van de vrijheid af te zien, welke men hem voor zijn wandelingen liet en ging zelfs niet meer uit zijn kamer. Sir Hudson kondigde op een dag de komst van een schip aan bevattende een houten paleis, meubelen en eetwaren om den toestand der bewoners van Longwood te verzachten. De Keizer scheen echter weinig daardoor getroffen en klaagde dat het Engelsche Ministerie hem beroofde van alle vertroosting, van boeken en dagbladen en wat nog wreeder was, van alle berichten van zijn zoon en zijn echtgenoote. En alsof deze kleingeestige behandeling niet genoeg was om hem te vernietigen, maakten ook nog huiselijke twisten soms het leven van Napoleon zwaar. „Er bestonden nu en dan," zegt Las Cases, „bitsheid en pruilerij tusschen ons, welke den Keizer ongelukkig maakten." — Bij gelegenheid dat een geschil was ontstaan tusschen twee van zijn aanhangers, was de Keizer diep bedroefd van het voorstel tot een tweegevecht te hooren en gaf hij beiden een vermaning die indruk maakte. Nadat Hudson-Lowe generaal Bonaparte eens vruchteloos aan zijn tafel genoodigd had, kwam hij te Longwood om te berichten dat het houten huis aangekomen was. De Keizer ontving hem zeer slecht en verklaarde dat de admiraal zijn vertrouwen had verworven maar dat zijn opvolger er geen prijs op scheen te stellen het hem even zeer in te boezemen. Sir Hudson-Lowe antwoordde toen dat hij niet gekomen was om lessen te ontvangen. „Hieruit volgt geenszins dat gij ze niet noodig zoudt hebben," hernam de Keizer. Hudson-Lowe, die eindelijk correspondentie begon te onderscheppen, verbood eindelijk den Keizer en de personen van zijn huis, om buiten zijn goedkeuring, betrekkingen met de inwoners van het eiland aan te knoopen. Zoo vervolgd en gekweld gaf de Keizer meer dan ooit aan zijn verdriet toe en hield zich in zijn kamer opgesloten en ging niet meer uit dan om soms de gemalin van Montholon te bezoeken. De familie Balcombe bezocht Napoleon dikwerf en hij betoonde haar altijd veel belangstelling. Ook leerde hij een der dochters van Balcombe billard spelen. Daar Hudson-Lowe zag, dat hij voor Napoleon en alle Franschen te Longwood een voorwerp van minachting en afkeer was, trachtte hij de Engelschen op St. Helena in de vijandige houding te betrekken, waarin hij zich tegenover den Keizer geplaatst had. Om zijn handelingen te bemantelen, liet hij doctor O'Meara, Napoleons arts, roepen onder voorwendsel van berichten omtrent de gezondheid van Napoleon in te winnen, maar eigenlijk met het oogmerk om hevig tegen hem uit te varen. „Zeg aan generaal Bonaparte," zei hij, „dat hij meer op zijn gedrag behoort te letten want ik zal, indien hij aldus voortgaat, genoodzaakt zijn maatregelen te nemen om de reeds bestaande beperkingen nog te vermeerderen." Hij beschuldigde toen Napoleon vele millioenen menschen opgeofferd te hebben en beweerde dat hij Ali-Pacha voor een veel achtenswaardiger booswicht hield dan Bonaparte. Hij zou verder den Keizer niet meer bezoeken. Maar hij hield niet op over de uitgaven van Longwood te klagen. Dagelijks wierp hij ellendige kibbelarijen op over de tafel en trad in de onvoegzaamste bijzonderheden wegens eenige flesschen wijn of eenige ponden vleesch. Hij sloeg echter voor de uitgaven van den Keizer te verhoogen, mits het meerdere door zijn handen ging, en dreigde met beperkingen ingeval men zijn voorstel afwees, hetgeen Las Cases deed zeggen: „Men handelt met ons bestaan." De Keizer wilde zich in zulk een strijd nooit mengen en verzocht daarbuiten gelaten te worden. Sir Hudson verwezenlijkte echter zijn bedreiging en dra ontbrak het noodige te Longwood. Eens dat de Keizer in zijn kamer gespijsd had, en zijn gewone dischgenooten bij de algemeene tafel verraste, bemerkte hij dat zij nauwelijks genoeg eten hadden. Van dat oogenblik af gelastte hij dat men iedere maand een gedeelte van zijn zilverwerk zou verkoopen om aan te vullen wat de gouverneur ingekrompen had. i Deze wederwaardigheden ondermijnden snel zijn gezondheid. De verandering zijner gelaatstrekken werd zorgwekkend en de gelijkenis met zijn oudsten broeder steeds treffender. Zijn verval belette hem evenwel niet de werkzaamheden voort te zetten, die hij sedert zijn aankomst op het eiland was begonnen. Hij vervolgde de studie der Engelsche taal, dicteerde opstellen aan Las Cases, zijn zoon, of aan zijn generaals over zijn veldtochten en alle gedenkwaardigheden van zijn leven. Vooral berokkende zijn onbekendheid met het Engelsch hem vaak moeilijkheden. Zoo kwam op een dag een Engelsch officier hem, namens den gouverneur Hudson-Lowe, een nieuwen dagorder (een nieuwe kwelling) in het Engelsch voorlezen van begin tot einde, waarvan de Keizer geen woord verstond, en den man wrevelig aanhoorde, terwijl hij op zijn canapé zat met de nrmen over elkaar geslagen. (Zie de plaat). Toch verergerde 's Keizers gezondheid voortdurend door het klimaat, de gevangenschap en de kwellingen van HudsonLowe. Hij werd koortsig en leed aan een algemeen gedrukt gevoel. Geen zijner ongeluksgezellen wilde hem echter verlaten, hoe hard de behandeling van Hudson-Lowe ook was. De haat van den gouverneur tegen Napoleon keerde zich ook bijzonder hevig tegen Las Cases. Om zich van dezen te ontdoen, kwam Sir Hudson op de gedachte, hem in een strik te laten loopen en dit gelukte hem. Las Cases werd in hechtenis genomen en Hudson-Lowe eindigde met zijn overbrenging naar de Kaap de Goede Hoop te bevelen. Napoleon schreef aan Las Cases in zijn gevangenis, doch zijn brief werd door den gouverneur teruggehouden en kwam eerst na den dood van den grooten man aan zijn adres. ACHT EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK. Laatste levensjaren van Napoleon. Zijn dood. Na het vertrek van Las Cases, ging de plagerij te Longwood voort. Doctor O'Meara verleende steeds zijn tusschenkomst voor de onaangename mededeelingen van den gouverneur en kweet zich van die taak zoodanig, dat hij steeds meer het vertrouwen van den Keizer verwierf en zich meer verdacht bij Hudson-Lowe maakte. Met dat oogmerk had Hudson eerst Las Cases verwijderd en was voornemens later ook doctor O'Meara weg te zenden. „Gij zijt mij verdacht; ik wantrouw u;" had Hudson-Lowe tot O'Meara gezegd en later naar Londen geschreven, om zijn terugroeping van het eiland te bewerken. Daar hij in Londen de wegzending van den doctor niet had kunnen verkrijgen, onderwierp hij ook dezen aan zulk een hatelijke beperking, dat zij hem dwingen moest zijn ontslag te nemen. De Mogendheden echter, die wel wisten dat de gezondheid van den Keizer steeds geneeskundige hulp eischte en dus vreesden dat het vertrek van doctor O'Meara, alvorens men hem een door Napoleon aangenomen opvolger gegeven had, bedenkelijk kon worden, verlangden dat O'Meara zijn dienst zou hervatten. Hudson-Lowe gaf toe, doch zette zijn kwellingen op St. Helena voort, ten einde, al was het ook wat later, tot zijn doel te geraken. Zoo kreeg hij ook gedaan dat O'Meara ten slotte toch geen dienst meer bij Napoleon mocht doen. Doch deze gehoorzaamde niet en was eindelijk genoodzaakt St. Helena te verlaten. Eindelijk, nadat de Keizer ongeveer één jaar zonder geneeskundige hulp was gebleven, kreeg hij door toedoen van zijn oom Kardinaal Fesch en zijn moeder den Corsikaanschen geneesheer Automarchi. Deze had spoedig zijn vertrouwen en de Keizer verhaalde hem van zijn lijden en kwellingen van wege Hudson-Lowe en zijn booswichten. „Zoudt gij gelooven," zei de Keizer o.a. tot hem, „dat ik bijna onder de Engelsche dolken gevallen ware? Generaal Montholon was ziek; de gouverneur weigerde met Bertrand in aanraking te komen en wilde rechtstreeksche briefwisseling met mij openen. Hij zond zijn helpers tweemalen daags naar mij. Zijn vertrouwde officieren belegerden deze ellendige hutten en wilden tot in mijn vertrek binnen dringen. Ik deed 'mijn deuren versperren en dreigde den eerste die de onbeschaamdheid had mijn vrijplaats te schenden, neder te schieten. Zij verwijderden zich, al hoog schreeuwende, dat zij Napoleon Bonaparte wilden zien; dat Napoleon Bonaparte buiten moest komen; dat zij Bonaparte wel zouden weten te noodzaken om zich te vertoonen" enz. Achttien maanden kampte Automarchi tegen den voortgang van een kwaal, die Longwood met rouw vervulde. In Maart 1821, schreef hij aan ridder Colonna. ,,De Engelsche dagbladen herhalen zonder ophouden dat de gezondheid van den Keizer goed is. Geloof er niets van; de uitkomst zal toonen of zij, die dit aan de bladen opgeven, te goeder trouw handelen of wel onderricht zijn." Napoleon, die zich zeiven niet misleidde over zijn toestand, verklaarde zich spoedig hieromtrent onbewimpeld aan Automarchi. De Keizer verliet sedert 17 Maart het bed niet meer. Daar de officier, belast om zich dagelijks van zijn tegen- woordigheid te Longwood te overtuigen, hem niet meer zag verschijnen, berichtte hij dit aan den gouverneur, die zich verraden achtte en zelf om de woning van zijn gevangene kwam zwerven om zich te verzekeren dat deze niet ontvlucht was. Daar hij echter geen zekerheid kreeg, zoo verklaarde hij, dat, wanneer men zijn ondergeschikte binnen 24 uren geen gelegenheid gaf om generaal Bonaparte te zien, hij met zijn staf zou verschijnen om zich den toegang tot den zieke met geweld te verschaffen, zonder zich aan de gevolgen te storen. Sir Hudson maakte zich gereed zijn bedreiging uit te voeren, toen de Keizer bewilligde om een consulteerend arts er bij te nemen, belast met den gouverneur de presentie van den gevangene te getuigen. De zorgen van den cipier zouden echter weldra ophouden. Den 19den April kondigde Napoleon zelf aan zijn vrienden zijn naderend einde aan. In een gesprek tusschen den Keizer en den consulteerenden arts, dat Bertrand vertalen moest, raakte de Keizer, waarschijnlijk door aandoening, voor het eerst zijn bewustzijn kwijt. Twee dagen daarna bezat hij echter weder zoo veel kracht, dat hij nog drie uren dicteeren of schrijven kon. Doch het was slechts een schijn van beterschap. Weldra kwam de koorts terug en de zieke ijlde snel den dood tegemoet. In weerwil van de gedurige afneming zijner krachten, gevoelde de Keizer zich in de laatste dagen van April nog sterk genoeg om op te staan en in de salon te gaan zitten, daar hem zijn slecht geluchte kamer onverdragelijk was geworden. Tevergeefs bood men aan hem te dragen. „Neen," zei hij, „wanneer ik dood ben; voor het oogenblik is het voldoende dat gij mij ondersteunt. Den volgenden dag liet hij Antomarchi roepen en zeide: „Ik verlang dat gij na mijn dood, welke niet meer ver af kan zijn, mijn lijk zult openen; ik vorder van u de belofte, dat geen Engelsch geneesheer de hand aan mij zal leggen. A ocht gij echter volstrekt iemand noodig hebben dan is doctor Arnolt de eenige dien gij bezigen kunt. Ik verlang beminde^ar ? n6emt' ^ in wWest ^ en aan mijn beminde Maria Louisa naar Parma overbrengt. Voor alles daaromt t ^ ^ ^ behoorlijk te onderzoeken, en daaromtrent een nauwkeurig bericht op te maken, hetwelk OT aan yn zoon zult overgeven... De bijna zonder opvan aT ml n'or 6r VOlfnde brakingen doen mt) denken, dat is e„ ïk ganen ^ ^ h6t meeSt ziekel«k «gedaan kwaal ndtWJT te/el00ven dat Ü aan dezelfde ik bedoeTppn h 7" " W h6t graf gesleePt heeft; Inhl . verharding van den beneden mond der maag... Intusschen voegde zich de ijlhoofdigheid bij de koorts „Steingel, I)essaix,_Massena," ijlde Napoleon, „ha! de over-' \inning wordt beslist, ijlt, rent! Voorwaarts met den stormpas- Zr, zqn ,n onze macht!" Hierop sprong hij uit het bed bl'k da", AnV"'" T. d°°h ™' * *££ blik dat Antomarchi toesnelde om hem in zijn armen od te vangen. Men bracht hem in zijn bed doch hjj bleef voort durend verward spreken en wilde volstrekt in den t"n wandelen Eindelijk nam de koorts af en de groote man terug ::t£t*" M'T ,Drie ™ later terug en de Keizer zei: „Ik bevind mij zeer kwalijk Doctor- z etvK r ,",opnieuw veri°w' h« op! het nunjhZ7 ' ,VerhaaI' Al,tomarchi. stonden op net punt hem te verhezen; ieder wilde hem een laatste StTenTs" en rkk0Cbh!1h/id ^' 200 0,ficiere°. Marchand, vnnrh h a hadden ons uitsluitend het nachtwakem oorbehouden; maar Napoleon kon het licht niet verdragen op te lichten f"00^ hem in de di*P^ duisternis P te lichten, te verleggen en alle diensten, welke ziin Z ztottiZ !T' te ?eWÖZen' 0Me b^gdheid verhoogde de afmatting, de groot-maarschalk was aan het einde zijner krachten, generaal Montholon kon „iet meer en „j ^ het niet beter. Wij gaven toe aan de dringende bede der overige Franschen, die Longwood bewoonden, en lieten hen in onze treurige plichten deelen. De Abt Vignali wachtte slechts een woord van den Keizer, om zijn geestelijk ambt waar te nemen. Dit woord werd den 3den Mei ten twee uur 's middags uitgesproken. De koorts was minder hevig; alle aanwezigen, behalve de priester, werden weggezonden; Napoleon ontving de laatste troostmiddelen van den godsdienst. Den volgenden nacht woedde een hevige storm op St. Helena. Alle beplantingen van Longwood werden ontworteld. Ook de lievelingswilg van den Keizer, onder wier lommer hij beschutting tegen den zonnegloed gevonden had. Den geheelen volgenden dag (4 Mei) duurde de doodstrijd voort. Den 5den, met het aanbreken van den dag, was zijn lichaam reeds ijskoud. Napoleon ademde echter nog. Maar hij ijlde gedurig en riep slechts: „Tête... armee." Alle aanwezigen smolten in tranen; men hoorde enkel weenen en zuchten-... Een groote gebeurtenis stond op de wereld plaats te hebben... te zes uur min elf minuten had Napoleon opgehouden te leven: Het lijk van den Keizer werd, nadat de opening bewerkstelligd was, op een veldbed nedergelegd bedekt met den blauwen mantel, door den held in den slag van Marengo gedragen. Al de inwoners van het eiland kwamen toesnellen en verdrongen zich eerbiedig gedurende twee dagen rondom dezen roemrijken catafalk. De begrafenis had 8 Mei plaats op een uur van Longwood af. Zijn graf werd van den eersten dag af het voorwerp van algemeene vereering. Hudson-Lowe ergerde zich deswege en plaatste, om den toegang te weren, een schildwacht bij het graf. _ Napoleon kon echter slechts zijn voorloopig graf te 6t. Helena hebben. In een zijner codicillen had hij zelf zijn laatste rustplaats bepaald. „Ik wensch," werd daarin gezegd, „dat mijn asch aan de oevers der Seine ruste, te midden van het ïransche volk, hetwelk ik zoo zeer bemind heb." Opdat deze laatste wensch zou vervuld worden, moest het Fransche volk verlost zijn van het juk der Bourbons. Dit is sedert gebeurd; zijn dierbaarste wensch is verwezenlijkt en het Fransche volk bezit thans het stoffelijk overschot van zijnen held.' Toen het gerucht van zijn dood in Europa aankwam wilde men het algemeen niet gelooven. Het denkbeeld van onsterfelijkheid was zoodanig aan den naam Napoleon verbonden, dat niets in hem vergankelijk scheen en dat men zijn leven als onafscheidelijk van zijnen roem beschouwde. Dit ongeloof dooi Béranger ,in zijn volksherinneringen bezongen, is een ware apotheose; ,zij vergoodt den grooten man in zoo verre gioote mannen in deze eeuw vergood kunnen worden. NEGEN EN ZEVENTIGSTE HOOFDSTUK. Opgraving en overbrenging van het lijk van Keizer Napoleon naar Parijs. Onbetwistbaar 'moest vroeger of later de wil van den stervenden Keizer, om aan den oever der Seine te rusten, nagekomen worden. De eerste poging daartoe geschiedde dadelijk na de opening der codicil van 16 April 1821, waarin die wensch uitgedrukt was. Montholon, Bertrand en Marchand gingen naar Hudson-Lowe en deelden hem de gezegde beschikking van het testament mede. Sir Hudson verklaarde echter dat generaal Bonaparte op het eiland moest worden begraven zooals Lord Bathurst had voorgeschreven. Deze bepaling scheen inderdaad met de toenmalige gesteldheid van Frankrijk overeen te komen; de Bourbons regeerden, de Hertog van Reichstadt leefde nog en de gevolgen zouden niet te berekenen geweest zijn wanneer onverwachts een schip met de stoffelijke overblijfselen van den Keizer in een Fransche haven ten anker gekomen ware. Nog in 1830 werd in de Kamer der afgevaardigden het voorstel gedaan om de stoffelijke overblijfsels van Napoleon van St. Helena naar Frankrijk over te brengen, doch aan dit voorstel viel de meerderheid van stemmen niet te beurt. Nog leefde Napoleons zoon en wanneer men den vader, door plechtige bijzetting van deszelfs lijk, als Keizer en Koning erkende, was het moeilijk te betwisten dat, zoodra hij wettige Souverein is geweest, de Hertog van Reichstadt wettige troonsopvolger was. De overwonnen opstand in het jaar 1839 scheen echter een zoo volkomen onderdrukking der Republikeinsche partij te zijn, dat wel niet het huiverige Ministerie Mo lé maar het daarop, den lsten Maart 1840, krachtige Ministerie Thiers onderhandelingen aanknoopte met het Britsche kabinet en uit de snelheid, waarmede het in de afhaling van Napoleons gebeente bewilligde, bleek de ongegrondheid der in Frankrijk verspreide meening, dat Engeland de stoffelijke overblijfsels van den Keizer niet zou uitleveren. Tot afhaling daarvan werd het fregat la Belle Poule, onder bevel van Prins de Joinville en de korvet la Favorite', onder bevel van kapitein Guyot, bestemd. Beide schepen lagen in^de haven van Toulon. Het aantal personen, die het Ministerie met verzoeken bestormden om mede te mogen reizen, was zeer groot. Niemand werd het intusschen toegestaan dan aan die getrouwe dienaren, welke met Napoleon de gevangenschap op St. Helena vrijwillig gedeeld hadden. Deze waren generaal Bertrand, generaal Gourgaud, Baron Las Cases, zoon van den door ongesteldheid teruggehouden graaf Las Cases, de eerste kamerdienaar des Keizers, Marchand en eindelijk zijn bedienden St. Denis, Noverraz en Archambault. Nadat de Prins de Joinville, door wiens ongesteldheid de reis eerst uitgesteld was, volledig hersteld was, hadden zich allen ingescheept en weldra hadden ia Belle Poule en la t avorite het anker gelicht en zetten beide schepen koers naar St. Helena. Voor de reizigers verliepen de dagen eentonig, doch de bemanning oefende zich dagelijks. Den 25sten werd de kist van ebbenhout, welke een tweede van lood bevatte, waarin het lijk van Napoleon zou gelegd worden, op dek gebracht en men oefende zich gedurig in het openen en behandelen. De ebbenhouten kist had den vorm van de sarcophagen der oudheid en was natuurlijk ruim genoeg om de vier kisten te bevatten waarin, gelijk men wist, Napoleons overblijfsels rustten. Den lsten October ontstond een windstilte die verschillende dagen aanhield. Den 5den October eindelijk woei een gunstiger wind en twee dagen later ontwaarde men het rotseiland. Den 9den October stapte Prins de Joinville aan land en ging naar Plantation-House, de woning van den gouverneur. Dadelijk hierop sloeg de Prins den weg in naar het graf van Napoleon en ontwaarde dit weldra. De Prins ontblootte het hoofd, de Abt Coquerau knielde aan den voet van een treurwilg neder en bad en allen waren in diep stilzwijgen verzonken. Intusschen werd deze eerbied door groote bitterheid vervangen toen de Franschen Longwood bezochten. Alles was in den armzaligsten toestand; overal ontwaarde men veestallen. Men zou meenen dat ten minste het vertrek waarin Napoleon den geest gaf, indien al geen voorwerp van zorgvuldigheid, dan toch van ontzag ware geweest. Welk een teleurstelling' een vuile korenmolen vulde de imimte, de zoldering was doorgebroken, de vloer was vergaan, de muren naakt. De nacht van 14 op 15 October was voor de opgraving der stoffelijke overblijfsels van Napoleon bestemd. Men had de moeilijkheid van den arbeid voorzien en besloten om middernacht te beginnen. Het was een koude nacht en een fijne regen maakte het den voetgangers hoogst onaangenaam. Een kwartier na middernacht begonnen Britsche soldaten het werk der opgraving. Eerst werden de bloemen, rondom het graf geplant, voorzichtig uitgetrokken; vervolgens werd het ijzeren hek weggenomen alsmede de steenen platen die het graf dekten en men stiet toen op aarde, die in het midden zeer gezakt was zoodat men vreesde dat de lijkkist in elkander gedrukt zou zijn. Er heerschte diep stilzwijgen. Men hoorde enkel het geluid van den arbeid en nu en dan een afgemeten bevel. Het had iets spookachtigs. Op een afstand klonk het geroep van de ronde der schildwachten. Om acht uur 's morgens stiet men op de plaat onmiddellijk boven het graf. Te negen uur werd het graf met Engelsche soldaten omgeven. Alle personen die niet geroepen waren de opgraving bij te wonen, zelfs de werklieden die men missen kon, moesten zich verwijderen. Doctor Guillard spiengde chloorkalk en de plaat van het graf werd nu opgehaald. De lijkkist van Napoleon stond daar nu en op dit oogenblik ontblootten alle aanwezigen het hoofd. Men ontwaardde nu een doodkist die, vrij van alle kanten, op een steenen plaat stond. De beide gevolmachtigden gingen m het graf; zij bevonden het hout der kist vochtig maar in goeden staat. Hierop werd de kist naar boven gewonden, stond nu, na negentien jaren, weder boven den grond en werd door Britsche krijgslieden in een tent gedragen. Daar naast stond de uit Parijs gezonden kist van ebbenhout, die een tweede van lood bevatte. Het openen van het geheime slot der nieuwe ebbenhouten kist vorderde een tijd daar niemand de kunstgreep verstond, totdat het eindelijk aan Las Cases gelukte die eenmaal de kist had zien open doen. De buitenste oude mahoniehouten kist werd nu geopend terwijl men de lange schroeven uitzaagde. De tweede looden kist, overal luchtdicht gesoldeerd, vertoonde iich en werd in de uit Frankrijk medegebrachte gelicht. Het was middag en men wachtte, om de binnenste kisten te openen, den gouverneur van het eiland. Om half een kwam hij bij het graf aan. Men ging thans, onder hevige ontroering over tot de opening van de looden kist. Daarin bevond zich een derde kist van mahoniehout, zoo volkomen behouden, dat men de schroeven kon los draaien. Toen zag men een van blik, de laatste. Toen de deksel opgelicht was, zag men eerst een vormlooze massa, waaronder enkel de laarzen uitstaken, waarvan de naden gesprongen waren zoodat men de teenen kon zien. Men ontdekte spoedig dat het zijden watten waren waarmee de kist gevoerd was; terwijl die van de deksel op het lijk gezakt waren. Doctor Guillard rolde de watten zorgvuldig op en de groote man lag daar, volkomen behouden, kenbaar op het eerste gezicht, gekleed in de uniform der jagers van de garde, welke hij in zijn leven zoo gaarne droeg. Het kwam den aanwezigen voor alsof zij het lichaam door een sluier zagen, vermoedelijk door de uitwerking der fijne stof, welke zich van de watten aan het lijk had gehecht. Dit was vooral op te merken aan het hoofd, waarvan ook de zijde het moeilijkst weg te nemen was. Het lichaam was volkomen gebleven zooals het in de kist gelegd werd. Het een weinig opgebogen hoofd rustte op een kussen; de huid van het hoofd was geel, hard, vast aan den schedel gedrukt; de oogappels hadden weinig in omvang verloren, terwijl men aan de gesloten oogleden nog de wenkbrauwen zag; het neusbeen met de huid was volkomen behouden en slechts de vleugels hadden een weinig geleden; de zachte en buigzame wangen vielen op door hun witte kleur, doch de kin was blauwachtig, daar de baard was gegroeid. De eenigszins vertrokken lippen lieten de bovenste zeer witte snijtanden zien. De monteering had weinig van de frischheid der groene en roode kleur verloren. Epauletten en ordeteekens waren zwart aangeslagen; slechts het goud op het kruis van het Legioen van eer had zijn glans behouden. Over de dij lag de bekende hoed, die wel bewaard gebleven, maar samengedrukt was. Zóó waren de stoffelijke overblijfsels van den machtigen Napoleon boven alle verwachting behouden, schijnbaar mummieachtig uitgedroogd. Doctor Guillard bestreek de zijden watten met creosoot en bedekte daarmede weder den eeuwigen slaper. Toen werden de onderscheiden kisten zorgvuldig luchtdicht gesloten. Den 18den October was reeds, van den vroegen morgen af alles op het fregat La Bella Poule in beweging ter afvaart naar Europa. Dadelijk werden de ankers gelicht. Na eene gelukkige vaart van 43 dagen, zag men op 29 November de kust van Frankrijk. Te vijf uur 's morgens van den 30sten November ging het fregat in de haven van Cherburg voor anker. De Belle Poule bleef met haren kostbaren last acht dagen lang in de haven van Cherbourg. Gedurende dien tijd werd het schip door vele duizenden bezocht die kwamen om aan de asch van den Keizer hunnen eerbied) te betuigen. Den 15den December was tot de nationale plechtigheid der bijzetting van Napoleons gebeente bestemd. Oim half twee kwam het begin van den stoet op het plein de la Concorde aan. Te twee ,uur bereikte de wagen dé vlakte voor het Hotel der Invaliden en naderde langzaam de hekpoort, door de twee rijen van konings- en heldenbeelden, tusschen welke de wierookvaten blauwe wolken in de heldere lucht opzonden. Onder het gebulder der kanonnen kwam de lijkwagen des Keizers aan bij de hekpoort van het gebouw der oude krijgslieden, die zijn grootheid aanschouwd hadden toen hij leefde en hem thans dood zouden bezitten. Het was een plechtig oogenblik toen twee herauten, met gouden kettingen om den hals, in het voorhof riepen: „De Keizer:" alles in de diepste stilte het hoofd ontblootte, de in de gelederen gerangschikte veteranen hun sabels nederbogen en tusschen hen, zes en dertig zeelieden de lijkkist van den Keizer naar binnen droegen. Hier werd zij door den Aartsbisschop van Parijs ontvangen en de kerkelijke plechtigheden namen een aanvang. De gewaarwording der oude, ééns door houwen en schoten gewonde krijgslieden, toen zij de lijkkist zagen, is onbeschrijfelijk. Velen bogen een knie op den grond ofschoon dit met hun dienstorder streed. Anderen vergoten tranen over de met hdteekens doorploegde wangen. Maarschalk oncey, een grijsaard van negentig jaren, had zich in een stoel met rollen tot aan de trappen van het koor laten brengen. Toen de kist m de kerk gedragen werd, stond Koning |. P °P van ziJn plaats rechts van het altaar. Door derinsen begeleid, trad de Koning voorwaarts tot aan den mgang van het schip der kerk, waar de lijkkist nedergezet was. De Hertog van Joinville boog voor zijn vader en Koning den degen tot aan den grond en zeide: „Sire, ik geef u het lichaam van Keizer Napoleon over." — „Ik ontvang het in naam van Frankrijk," antwoordde de Koning met verheven stem. Hierop naderde generaal Athalin die den degen van den Keizer droeg. Hij gaf die aan maarschalk boult over, die hem aan den Koning toereikte. „Generaal Bertrand," zei de Koning, „leg den degen van den Keizer op zijn doodkist." Bertrand gehoorzaamde, bevende van ontroering. „Generaal Gourgaud," riep thans de Koning, „leg op de doodkist den hoed van den Keizer." Toen werd de lijkkist op de prachtige katafalk gezet en de treurdienst nam een aanvang met het De profundis, waarop het Requiem van Mozart volgde. Dit onvergelijkelijke gewrocht der toonkunst oefende een sterken invloed op de hoorders uit, te meer daar de uitvoering aan zangers en zangeressen opgedragen waren die tot de eersten in Europa behoorden; zooals Lablache, Rubini, Tamburini, Duprez, Grisi, Persiani en anderen. Ongeveer te vijf uur was de lijkdienst ten einde. De vreemde gezanten woonden de plechtigheid niet bij en de voor hen bestemde tribune was ledig. Het is ook moeilijk in te zien hoe de vertegenwoordigers van die Mogendheden, die op het congres van Weenen in het jaar 1815 de vogelvrijverklaring van Napoleon Bonaparte als rustverstoorder van Europa bepaalden, een plechtigheid konden bijwonen, die van het beginsel uitging, dat hij, ook na zijn eersten troonsafstand, de wettige Keizer der Franschen was geweest. De kerk der Invaliden bleef vele dagen lang geopend en in dien tijd bezochten ver boven een millioen Franschen de grafplaats van hun grooten Monarch. Zoo was dan Napoleons laatste wensch vervuld; „hij rustte „aan de oevers der Seine, te midden van het Fransche „volk, hetwelk hij zoo innig bemind had." Alle straten van Parijs, met uitzondering van die waar de stoet doortrok, waren op den middag zoo ledig als anders te middernacht. De vergoding van Napoleon was volbracht, van den machtigsten heerscher, den meest wilskrachtigen, werkzamen vorst, den grooten staatsman en grootsten veldheer die de wereld ooit had aanschouwd. EINDE. NAPOLEON ZIJN HELDEN EN HELDENDADEN. 62e Hoofdstuk. Brand van Moskou. Terugtocht der Franschen 63e „ Smolensk. Verraad van Mallet en zijn straf 64e „ Verschrikkelijke toestand van het leger. Slag aan de Beresina. 's Keizers terugkeer naar Parijs 65e „ Lichting van 350.000 man. Murat verlaat het leger 66e „ Veldtocht van 1813 67e „ Vervolg van den veldtocht van 1813 68e „ Leipzig. Ongelukkige afloop van den veldtocht 69e „ Ondanks zijn tegenspoed geeft het volk hem opnieuw 300.000 man .... 70e „ Begin van den veldtocht van 1814 . 71e „ Einde van den veldtocht van 1814. Intocht der verbondenen in Parijs. 72e „ Vervallenverklaring en abdicatie van Napoleon. Terugroeping der Bourbons. Vertrek naar Elba 73e „ Verblijf op Elba. Terugkeer naar Frankrijk. Zegevierende tocht naar Parijs . 74e „ De Honderd dagen 75e „ Napoleon gaat naar Engeland op de Bellerophon. Gedrag der Engelsche regeering en deelneming van het Engelsche volk 76e „ St. Helena 77e M Hudson Lowe. Dagelijksche strijd van Napoleon tegen de kwellingen van den gouverneur 78e „ Laatste levensjaren en dood van Napol. 79e „ Opgraving en overbrenging van het lijk van Keizer Napoleon naar Parijs. INLEIDING. Napoleon als jongeling. De Fransche Revolutie had den ouden adel zijn voorrechten ontnomen. Voortaan, zoo meende men, zou hoogë geboorte geen aanspraak meer geven op onderscheiding of bijzondere hoogachting. Maar de menschen die de Bastille sloopten, de opgezweepte volksmenigten die ertoe besloten hun koning te doen onthoofden, vermoedden weinig dat ze op dat zelfde oogenblik al bezig waren, voorwaarden te 'scheppen voor de geboorte van een nieuwen adel; nu alle menschen gelijk waren zou het niet lang duren of de sterkste kreeg de overhand, de dapperste werd de heerscher. De geboorte-adel werd vervangen door den adel van de wapenen. De held van dit verhaal heeft het eens zoo voortreffelijk uitgedrukt toen hij beweerde: „In mijn tijd draagt ieder soldaat den veldheerstaf in zijn ransel", waarmee hij wilde te kennen geven, dat het voortaan mogelijk zou zijn door moed en volharding de opperste sporten van de ladder der maatschappij te bereiken. En mocht men deze fiere woorden voor ijdele grootspraak houden, dan verwijzen wij den lezer naar het verhaal van de lotgevallen van dezen onvergankelijken held, die het eerst van allen zijn 'bekende zinspreuk tot waarheid maakte. Voorwaar' Wie zqn ouders, zijn nederige omgeving, zijn arme familie gekend heeft in die dagen, zou zeker gelachen hebben, indien men had beweerd, dat dit berooide advokaten-zoontje eens den troon van Frankrijk zou beklimmen en zich zelf tot Keizer zou kronen. Napoleon Bonaparte zag het eerste licht, den 15 Augustus 1769, te Ajaccio op het eiland Corsica. Zijne ouders waren Karei Bonaparte en Letitia Ramolino. Wanneer wij nog in bijgeloovige tijden leefden, zou het bij die gebeurtenis niet aan volksvoorzeggingen en vurige teekenen aan den hemel ontbroken hebben. Zijne moeder, eene vrouw van een verheven geest en sterk gestel, die zelfs den oorlog bijgewoond had, wilde op een plechtigen feestdag de mis gaan hooren, doch zag zich genoopt spoedig huiswaarts te keeren, en daar zij niet meer in staat was haar slaapvertrek te bereiken, baarde zij haar kind op een van die oude tapijten, met groote figuren van helden uit fabels geborduurd: dit kind was Napoleon. Ofschoon Napoleon slechts de tweede onder de zonen van Karei Bonaparte was, werd hij als het hoofd der familie beschouwd. Zijn oudoom Lucien, de leidsman en steun van al de zijnen, had hem, op zijn sterfbed, dezen titel toegelegd, en den oudsten zoon (Joseph) aanbevolen het nimmer uit het oog te verliezen. „Het was eene wezenlijke onterving, gelijk die van Esau ten voordeele van Jacob, zeide Napoleon dienaangaande in lateren tijd. Deze merkwaardige ónderscheiding was hij intusschen verschuldigd aan zijne standvastige en doordachte handelingen, alsmede aan den helderen geest en het uitmuntend verstand, welke zich reeds vroeg in hem ontwikkelden. zelf een uitstekend redenaar, noemde zijn stijl „een van Vulkanisch vuur doorgloeid graniet." Bij het examen in het jaar 1783, werd hij door den ridder de Keralio voor de militaire school van Parijs uitgekozen. Vergeefs bracht men dezen generaal onder het oog dat de jonge kweekeling de vereischte ouderdom niet bezat ,en enkel in de wiskunde ver gevorderd was. „Ik weet, wat ik weet," gaf hij tot antwoord, „en wanneer ik hier van den regel afwijk, geschiedt het niet tengevolge van familiebetrekkingen, want ik ken die van dezen knaap geenszins, maar geheel om hem zelf. Ik ontwaar hier eene vonk, die men niet te vroegtijdig aanblazen kan." Napoleon had niet zoodra deze nieuwe school betrokken, of hij toonde zich verbaasd en bedroefd over de tedere en weelderige opvoeding, welke men hier aan jonge lieden gaf, die voor het onrustige leven der legerkampen en de moeielijke loopbaan der wapenen bestemd waren. Hij ontwikkelde zijne denkbeelden dienaangaande in eene memorie, welke hij aan den directeur der school, Berton richtte, en waarin hij te kennen gaf: „dat de koninklijke kweekelingen, alle minvermogende edellieden, in plaats van hartverheffende eigenschappen, slechts zucht tot kleingeestige naijver, of veeleer beginselen van verwaandheid of ijdelheid inzuigen konden, dermate dat zij eenmaal huiswaarts teruggekeerd, wel verre van zich met een deel van het matige inkomen hunner familie te vergenoegen, zich voor hunne ouders schamen en hun nederige woning verachten zullen." „In plaats van," dus ging hij voort, „voor deze kweekelingen talrijke bedienden te houden, hun dagelijks maaltijden van twee gerechten voor te zetten, en met een kostbaren stal te pronken, zoude het niet doelmatiger zijn hen, in zoo ver het zonder benadeeling hunner studiën kan geschieden, te noodzaken zich met weinig tevreden te stellen? Zou zulks, daar allen niets minder dan rijk, allen voor den krijgsdienst bestemd zijn, niet de eenige opvoeding wezen die hun past? Terwijl men hen aan onthouding, aan eigene zorg voor hun uiterlijk aanzien gewent, zou men hun leeren elke weersgesteldheid en jaargetijde door te staan, de ongemakken van het krijgsleven met vroolijken moed te dragen, en aan de soldaten, die eenmaal onder hunne bevelen zullen staan, hoogachting en blinde gehoorzaamheid in te boezemen." Zoo schetste Napoleon, bijna nog als kind, met de onhandige hanepooten van een schooljongen, de grondtrekken van het ontwerp eener inrichting, die hij geroepen was op het toppunt zijner macht te verwezenlijken. Overigens muntte hij te Parijs uit, door de loffelijke examens welke hij aflegde, evenals hij dit vroeger te Brienne had gedaan. Hij verliet de militaire school in 1787, en kwam als tweede luitenant bij het regiment La Fère, dat toen te Grenoble in bezetting lag. Weinig vermoedden zijn krijgsmakkers dat aan de voeten van den nederigen officier die zich bij hun had gevoegd, binnen een korte spanne tijds heel Europa eerbiedig en bevend zou knielen... EERSTE BOEK. EERSTE HOOFDSTUK. Napoleon op weg naar liet terrein van zijn eerste heldenfeit. Parijs was destijds de verblijfplaats van den beroemden abt Raynal, die den nauwelijks achttienjarigen Napoleon zijn vertrouwelijken omgang waardig keurde, en zonder dat deze jonge officier daarbij te zeer in de schaduw gesteld werd, met hem de hoogste vraagstukken betreffende geschiedenis, wetgeving en staatkunde behandelde. Naar Valence gezonden, waar toen een gedeelte van zijn regiment lag, werd hij spoedig in de beste kringen toegelaten, bijzonder in die van mevrouw de Colombier, eene dame van zeldzame verdienste, die in de fatsoenlijke gezelschappen den toon aangaf. Hier leerde hij den heelde Montavilet kennen, dien hij later tot zijn minister van binnenlandsche zaken verhief. Mevrouw de Colombier had eene dochter, die den jeugdigen artillerie-officier het eerste gevoel van liefde inboezemde, dat hij in z;jn leven ondervonden heeft. Deze even feeedere als schuldelooze neiging werd gelukkig door derzelver voorwerp beantwoord, en leidde tot kleine genoegens, lijksch salaris. Twee kamers zonder kachels, zonder meubels, maakten zijn geheele woning uit. In de eene^ gemeubeld met een armzalig ledikant, een met papieren gevulden kotter, een stoel met rieten zitting en eene withouten taiel, arbeidde en sliep de toekomstige heer der Tuilerieën en van St.-Cloud. De toekomstige koning van Holland sliep in het zijvertrek op een matras op den grond. Natuurlijk werd er geen oppasser gehouden. Bonaparte borstelde zelf zijne kleederen, poetste zijne schoenen en kookte de soep. Napoleon maakte eens tegenover een ambtenaar, die zich beklaagde over geringe inkomsten, eene toespeling-op dit gedeelte van zijn leven. „Daarmede ben ik ook bekend, mijnheer; toen ik de eer had tweede luitenant te zijn, at ik droog brood bij mijn ontbijt, maar ik liep niet te koop met mijne armoede. In het publiek deed ik mijn kameraden geen schande aan!" De armoede maakt kuisch en wekt weinig op tot het aanknoopen van amourettes. De Fransche revolutie brak uit, en alle verlichte jonge lieden gaven haar luid hun bijval. Zij beschouwden deze beweging als eene welgeslaagde toepassing der verlichte grondstellingen waarvan zij doordrongen waren. De door hunne voorrechten en titels verblinde edellieden, van welke zich eene groote menigte in het leger bevond, lieten zich geenszins door deze geestdrift medeslepen. De jeugdige officier echter, kon onmogelijk door zulke standsvooroordeelen verleid worden, om zijn genie en zijne eeuw te verloochenen. Napoleon volgde dus niet het voorbeeld van zijne kameraden, die buiten 's lands gingen, om over de wedergeboorte van hun vaderland te morren. Het vooruitzicht op geluk en roem versterkte zonder twijfel den invloed zijner meeningen en beginselen, en met recht kon hij, terwijl hij zich bij de partij der staatshervormers TWEEDE HOOFDSTUK. Waarin de lezer kennis maakt met een aantal nederige burgers en „gemeene" soldaten, die lal er de eerste viool zullen spelen. In de rue de Bondy verlichtten brandende en rookende lampions de entrée van een volksdanshuis, van hetYauxhall. Parijs is steeds de vulkaan met twee kraters: vreugde en woede koken daarin samen. In de voorsteden wapende men zich, in de clubs werd gediscussieerd en van wege de commune aan de patriottische nationale gardes patronen uitgedeeld, zonder dat daarom de smaak in genoegens en de lust tot den dans verloren gingen. In den revolutietijd werd namelijk veel gedanst! Op de nog versche ruïnen van de eindelijk geslechte Bastille werd een bord opgericht met de woorden: lei 1'on danse! En dat was geene ironie. Het beste gebruik, dat de patriotten van deze sombere plaats konden maken, waar gedurende zoovele eeuwen het steunen geklonken had van de ongelukkigen, daar door den luim eens konings gevangen gehouden, was wel hier de viool te doen krassen. Vroolijke liedjes volgden op het sombere geschreeuw der uilen en ook op deze wijze werd het verdwijnen van het ancien régime aangegeven. De revolutie was voltooid met het zingen der Marseillaise en het dansen der Carmagnole. Het opnoemen van de openbare dansgelegenheden, die er toen te Parijs bestonden, zou eene geheele bladzijde vullen. Op een avond tegen het einde van Juli 1792 dan bewoog zich in de groote zaal van het Yauxhall eene groote menigte, die zich voortreffelijk amuseerde. De danseressen waren jong, sierlijk gekleed en de dansers vol animo. De meest verschillende costuums zag men daar bijeen; de korte broek met lange kousen, de pruik en de Fransche dracht met den revolutionnairen pantalon — want en passant zij opgemerkt, dat de uitdrukking sansculottes, waarvan men zich bediende om den patriot aan te duiden, volstrekt niet beteekende, dat deze het tot bedekking der beenen bestemde kleedingstuk misten, integendeel, debeenen der revolutionnairen waren wel bekleed, daar de citoyens de stof hadden verlengd en zij niet meei ivoite, maar lange broeken droegen. Ook waren er tal van uniformen zichtbaar, men zag er vele nationale gardes, in volle uitrusting, gereed uit de balzaal te loopen en bij het eerste tromgeroffel den dans der revolutie te beginnen. Onder dezen, die zich met triomfantelijke blikken om de lieve meisjes bewogen, kon men een langen, sterken jongen man opmerken met innemende gelaatstrekken, die het kokette costuum der fransche garde met de blauwroode cocarde der Parijsche municipaliteit droeg. De zilveren streep op zijn mouw wees zijn rang aan, hij was sergeant, die evenals vele zijner kameraden, sedert de opheffing der fransche garde, tot de bezoldigde stadsmilitie was overgegaan. Hij bewoog zich aanhoudend in de nabijheid van een flink meisje, met eerlijke, blauwe oogen en ongedwongen houding, dat met ironische blikken den knappen Franschen garde beschouwde, die, in weerwil van de aanmoedigende woorden zijner kameraden, het niet waagde haar te naderen. kameraden en zich ergerende over de overwinning, die Jean behaald had, zich achteraf wilde houden, terwijl hij zich hield, alsof hij in gesprek was met een jongen man in zwarten rok. „O, de burger kan ook mede komen!" riep Catherine. „Ik ken hem, hij kent mij ook, niet waar, burger Fouché?'' De zoo toegesproken jonge man naderde de tafel, waar Jean reeds wijn en koek besteld had, en zeide groetend: „Daar jmademoiselle Catherine het verlangt, gullen wij plaats nemen — ik ben verheugd mij in het gezelschap van de dappere verdedigers der stad te bevinden. De vier gardes 'en de burger, die Fouché genoemd werd, namen plaats en daar de glazen gevuld werden, stiet men met elkander aan. Catherine en Jean, die reeds zeer vertrouwelijk waren, dronken uit één glas. Jean wilde zelfs een kus stelen, maar Catherine belette hem dit. „Neen, landsman," zeide hij, „ik lach gaarne, maar niets meer." „Een eerbare strijkster, dat hebt ge wel niet verwacht.'' vroeg Fouché. „Ja, ja, met mademoiselle Upscher valt niet te gekscheren." „Zeg eens, burger Fouché!" riep Catherine, „gij kent mij toch, want ik wasch voor u sedert de drie maanden, dat gij uit Nantes terug zijt, is er iets op mij te zeggen ?' „Neen, niets, volstrekt niets!" „Ik amuseer mij gaarne, dans eene fricassee, klink zelfs met een paar goede jongens, zooals gijlieden schijnt te zijn, maar niemand, hoort gij, noch in deze wijk, noch in eene andere, kan er zich op beroemen ooit den drempel van mijne kamer overschreden te hebben — mijn winkel staat voor iedereen open, maar den sleutel van mijn kamer krijgt slechts één persoon." „En wie zal die gelukkige zijn?" vroeg Jean. „Mijn man," antwoordde Catherine fier, en haar glas tegen dat van Jean stootende, zeide zij lachende: „Nu weet gij het, landsman, wat zegt gij daarvan?" „Dat dit niet zoo onaangenaam kan zijn," antwoordde de sergeant aan zijn knevel plukkende, „we zullen zien... op uw welzijn, mademoiselle Upscher." „Op het uwe, in afwachting van uw aanzoek!" En heiden stieten vroolijk aan, terwijl zij over deze vrijmoedige woorden hartelijk lachten. In dit oogenblik bewoog zich een bekend persoon met een spitsen hoed en een lang, zwart, met zilveren sterren, blauwe halve manen en donkerroode kometen bezet kleed tusschen de tafels door. „Zie eens, dat is Fortunatus," riep Bernadotte, „de toovenaar! Wie wil zich de toekomst laten voorspellen?" Destijds was op elk bal een toovenaar of eene kaartlegster, die voor vijf sous de toekomst voorspelden of het verleden onthulden. Gedurende dezen grooten omkeer in een tijd als aan den vooravond van den lOden Augustus, toen eene geheele maatschappij verdween, om voor eene nieuwe wereld plaats te maken, in eene decoratie-verwisseling, die aan tooversprookjes herinnerde, heerschte overal het geloof aan het wonderbare. Cagliostro van wien men zegt dat hij de electriciteit had uitgevonden met zijne karaf en Mesmer met zijn staafje hadden vele hoofden der aristocratie op hol gebracht, terwijl het volk zich tevreden stelde met straatprofeten en kroeg-astrologen. Catherine wilde haar toekomst kennen. Het kwam haar voor, dat de kennismaking met den knappen sergeant eene verandering zou brengen in haar leven. Juist, toen zij Jean wilde verzoeken Fortunatus te te roepen, bleef de toovenaar staan bij een groep van drie jongelieden, die aan een tafeltje in de buurt zaten. „Laten wij eens hooren, wat hij hun zeggen zal!" fluisterde Catherine. „Ik ken dien een," zeide Bernardotte. „Hij heet Andoche Junot — een Bourgondiër, ik heb hemels vrijwilliger in het bataljon van Cöte-d'Or gezien.' „De tweede is een aristocraat," zeide Jean. „Hij heet Pierre de Marmont, ook een Bourgondiër, van Chatillon —•" ,,En de derde?" vroeg Fouché, „die magere jonge manmet de olijfachtige gelaatskleur en die diepliggende oogen, het komt mij voor, dat ik hem reeds vroeger gezien heb, maar waar?" „Zonder twijfel in mijn winkel," zeide Catherine. „Hij is artillerie-officier... die zijn ontslag genomen heeft, hij zoekt eene betrekking. Vroeger woonde hij in mijn buurt, in het Hotel des Patriotes, rue royale St. Roch." „Dus een Corsicaan?" vroeg Fouché, „want die logeeren allen !in dat hotel. Hij heeft een potsierlijken naam, uw klant, wacht eens... Berna... Buna... Bina... neen zoo niet!" riep hij. „Bonaparte!" eprak Catherine. ^ „Ja, zoo is het... Bonaparte... Timoleon, naar ik meen. „Napoleon," verbeterde Catherine, „een zeer geleerde jongen, .die allen imponeert, die met hem in aanraking komen." „Hij heeft een gekken naam, die Timole... die Napoleon Bonaparte, en een huilerig gezicht. Nu, van dien zal ook wel niet veel groeien! Zulk een man deugt niet! bromde Fouché, terwijl hij er op liet volgen: „Opgepast, de toovenaar spreekt met hen, wat kan hij hun wel voorspellen?" De vier jongelieden zwegen en luisterden, Catherine echter door de tegenwoordigheid van den magiër beangst geworden, fluisterde Jean in het oor: „Ik wensch, dat hij Bonaparte veel goeds voorspelt, de jonge man verdient het werkelijk, hij ondersteunt zijn vier broeders en zijne zusters. Daarbij is hij volstrekt niet rijk,, ik heb hem dan wapenrusting aanloopen. Hij zette zijn geweer tegen het deurkozijn en omhelsde de strijkster. „Mijn goede Catherine, wat ben ik blijde u te zien; het zal er heet toegaan, er staat zeer veel op 't spel! Leve de natie!" „Thans kan niets meer de sectiën in den opmarsch tegenhouden; .heden avond, Catherine, zijn wij overwinnaars en binnen acht dagen trouwen wij! Daar, hier is reeds mijn huwelijksgeschenk, dat ik u beloofd heb, zooals gij weet." En zonder 'zich van de tegenwoordigheid van de verbaasde buren iets aan te trekken ontblootte de sergeant zijn linkerarm en liet een tweede tatoueering zien, voorstellende twee vlammende harten. „Gij ziet, wat hier geschreven staat," zeide hij. „Aan Catherine voor eeuwig!" Hij liet de teekening bewonderen. Later, toen Napoleon de beide echtgenooten van elkaar wilde scheiden, werd deze teekening nog dikwijls ontbloot. In dezen tijd was een huwelijk, zoo trouw als dit tusschen Catherine en Jean zou worden, zeker een groote zeldzaamheid. „Zij is zeer fraai, veel fraaier dan de andere!" zeide Catherine, die een blos van genoegen op hare wangen had en den sergeant om den hals viel, terwijl zij tweemaal herhaalde: „O, mijn Jean, wat zijt gij knap en hoezeer heb ik je lief!" In dit oogenblik deed zich geknetter van geweervuur hooren, waarop de kanonnen antwoord gaven. De burgers gingen in hunne huizen terug. „Tot wederziens, Catherine, ik moet weg, de plicht roept mij. Wees kalm, wij zullen overwinnaars blijven," sprak Jean, die goedsmoeds was. En zijn geweer nemende, omarmde hij haar nog eens en verwijderde zich in de richting van de Tuilerieën. De Zwitsers hadden geschoten op de menigte, waarvan slechts een klein deel gewapend was, en die met hen onderhandelen 'wilde. De vestibule der Tuilerieën, de drie cours en het Caroussel waren met lijken bedekt. Maar reeds zonden de kanonnen der patriotten hunne kogels af, om aan het koningschap zijn val aan te kondigen. Lodewijk XVI was gevlucht in den schoot der Wetgevende Vergadering, die ten twee ure des morgens, bij het luiden der stormklok, was bijeengekomen, en de wetgevers beraadslaagden in afwachting van de gebeurtenissen, over de afschaffing van den handel in negerslaven. Zij schenen niet te begrijpen wat er om hun heen gebeurde. Anders hadden zij zeker ook wel een enkel woordje gewijd aan de bevrijding van de blanke slaven in hun eigen vaderland. Die wisten zich echter zelf vrij te maken, ook zonder hun hulp. Op dezen dag werd de heilige zaak der menschelijke vrijheid, zonder onderscheid van ras of kleur, allerwege verdedigd. In de loge van den logotachygraaf, den journalist en den stenograaf, zooals men heden ten dage zeggen zou, die met de redactie der uitgebrachte rapporten belast was, gebruikte de dikke koning kalm een perzik, doof voor de losbrandingen, welke zijn troon deden wankelen en onbekend met het lot der Zwitsers en der edelen, die voor hem in den dood gingen. Het werd dag. De laatste nacht van het koningschap was voorbijgegaan en de Marseillanen ondernamen al zingende den storm tegen het laatste bolwerk van de tirannie. Het was middag, toen de kanonnen op de Tuilerieën ophielden met vuren. Een groot geschreeuw verhiel zich, waarin men onduidelijk de kreten: „Victorie, victorie," vernam. Groote wolken stegen boven de huizen op en vonken, stukken brandend papier en kluwens verzengde wol dwarrelden door de straten. Bonaparte versterkingen van opgeworpen sneeuw aanvallende op do militaire school te Brionn©. VIERDE HOOFDSTUK. Waarin de lezer gelegenheid krijgt om, na het bijwonen van de bloedige tooneelen in het vorige hoofdstuk verhaald, op adem te komen en zich te verlustigen in een aardig liefdesavontuur van onzen Held. Wij zullen ons een wijle van de verschrikkingen dezer woelenden en brandenden revolutiehei, waarin de gemoederen der menschheid kookten, waarin haat, woede, over onderdrukking, ellende, belastingvracht aan dezen kant, overdadige weelde, uitspattenden rijkdom en overdaad van genen kant botsten en losbarssten, — wij zullen — zeggen wij, deze verschrikkingen een oogenblik den rug toe keeren, om wat bij te komen en te verwijlen in een meer aantrekkelijk, bekoorlijk tooneel, n.1. zulk een, waar wij den held van ons verhaal, den grooten, onverzettelijken Caesar van onzen tijd, Napoleon Bonaparte, kunnen bespieden in zijn verhouding tegenover de wereld der vrouwen. Vele schrijvers hebben beweerd, dat vaak niets zoo belangrijk is om het leven van helden als onze figuur te doordringen, als hun verhouding tegenover vrouwen. Wij hebben in dit werk gezegd, dat wij op Napoleons doen en laten in dit 'op-zicht, ook op zijn amourettes, uitvoerig zullen terugkomen. Hoewel men beweerd heeft dat zijn liefde^tegenover mejuffrouw Adèle de Colombier lang zoo naïef niet was, als men heeft willen voorgeven, en dat zij reeds het vurige karakter droeg, toch zal de welwillende le>zer in staat zijn, door een bezoek dat hij destijds aan zijn izuster bracht, en waar hij ook tegenover mej. de Colombier kwam te staan, te beoordeelen of hij werkelijk liefde voor haar gevoelde, die hij wellicht later uit belang van staatkundige overwegingen, met geweld' heeft onderdrukt, of niet. Wij laten gaarne ook een en ander aan het oordeel van den lezer over. In het voorjaar van 1789 meldde Napoleon, toen nog een jong luitenantje, zich aan het adellijke kostschool te St." Cyr aan om aijn zuster te mogen spreken. Toen zijn zuster Elise hem in de verte bespeurde, vloog zij naar hem toe, en viel weenend in zijn armen. Dit bezoek had echter ook iets droevigs, daar hun vader pas gestorven was. Het meisje, dat kamer straf scheen gehad te hebben, moet dit echter idoor het hoofd zijn gegaan toen zij haar broeder zag, en werd zij hiervoor, in bijzijn van Napoleon, streng berispt door de directrice mevrouw de Broton. — Ge vergeet mejuffrouw, dat ge 24 uur arrest hebt. Uw plicht, om uw straf geheel te ondergaan, moest u zoo heilig zijn, dat ge niet als een jong vogeltje wegvliegt om het minste geringste. Napoleon, die door zijn zuster hulpeloos werd aangezien, kookte van woede om zulk eene bejegening, doch kuste zijn zuster opzettelijk nog eenige malen achtereen, en met haar aan zijn hand, maakte hij spottend een stijve buiging voor mad. de Broton *en zeide. Ik kom hier pm mijn zuster de noodige troost te brengen, maar niet om een oorzaak voor haar te zijn voor nieuwe smart! > _ Doch de directrice verachtte zjjn houding en beval het meisje bruutweg naar haar kamer te gaan, anders zou zij heen kunnen gaan. Napoleon zette haar echter met zijn later zoo gevreesd gezag, zoodanig op hare plaats, dat zij bleek werd. Napoleon verwijderde zich daarop met zijn zuster, terwijl hij inmiddels verbazenden indruk op de directrice van St. Cyr gemaakt had. Elise Bonaparte klaagde haren nood tot haar broeder dat zij op St. Cyr zooveel vernedering te verduren had. Napoleon betuigde haar van zijn kant echter hetzelfde over hindernissen in promotie, enz., toen zij ineens ophield, want plotseling stonden twee schoone jonge meisjes voor hen. — Dit is mijn broeder Napoleon! zeide zij tot de jonge dames. Beide meisjes zagen hem met blikken van hoogste bewondering en belangstelling aan, waaraan te merken was dat zij, ongetwijfeld door zijn zusters mededeelingen, veel van hem gehoord hadden. Men beschouwde hem reeds als een held, een soort verlosser des vaderlands. Napoleon staarde beide vrouwenfiguren met verbazing aan; zij hadden eveneens een diepen indruk op hem gemaakt. Het eene meisje, Erna genaamd, kan hoogstens twintig jaar geweest zijn. Zij was een Corsikaansche, met ravenzwart haar, matte tint, met schoone zinnelijke lijnen van het lichaam, een vurig gemoed, terwijl haar oogen schitterden van verlangen en dorst naar liefde. De andere, Adèle de Colombier, had een zonneblond kopje en oogen waaruit het blauw des hemels Napoleon tegenstraalde. Erna had in haar gansche doen iets krijgszuchtigs, doch Adèle was lief en zachtzinnig als een duif, wat Bonaparte dan ook veel sterker aantrok. Napoleon was echter even verlegen als mejuffrouw de "Colombier. Erna trachtte met haar donkere, krachtige oogen Bonaparte te doordringen, als het ware zijn persoonlijkheid te schatten. Zij vermaakte zich met Napoleons schuchterheid een oogenblik. Erna, een nicht van Pascal Paoli, was met hart en ziel aan haar vaderland Corsica, waarvoor deze tegen Frankrijk gestreden had, gehecht en verlangde weer vurig naar onaf- van den persoon des konings tegen „brigands." Velen, zooals later een der oversten, Pfijffer, betuigde, waren verbaasd, toen zij onder de tegen het kasteel oprukkende volkshoopen ook nationale gardes bespeurden. De uniform bracht hen in verwarring. Zij meenden enkel met de heffe des volks te doen te hebben, waartegen de fatsoenlijke burgers protesteerden, en zagen nu de gewapende en georganiseerde natie aanrukken. Men kan wel aannemen, dat op dezen dag, die door het terugtrekken van Lodewrjk XVI reeds een goed resultaat had gehad, bloedvergieten onnoodig ware geweest, zoo niet een van die vreeselijke toevalligheden, zooals deze slechts in zulke oogenblikken kunnen voorkomen, het sein tot eene groote slachting had gegeven. De Marseillanen en Bretagners, drongen in de „cours van het kasteel door. Westermann, de aanvoerder, had zijn troep in slagorde opgesteld. De Zwitsers waren geposteerd aan de ramen van het kasteel en gereed pm vuur te geven. Men bespiedde elkaar. Westermann sprak in het Duitsch eenige woorden tot de Zwitsers, om hen te weerhouden op het volk te vuren, en om hen aan te sporen tot verbroedering. Inderdaad wierpen reeds eenige dier ongelukkige huurlingen, ten teeken van ontwapening, patronen uit het raam en de patriotten, door deze vredelievende demonstratie gerust gesteld, kwamen in de vestibule van het kaste© bijeen. Aan den voet van de groote, naar het kasteel leidende trap was eene barrière opgericht. Op elke trede stonden twee Zwitsers, de een tegen den muur, de ander tegen de leuning, met het geweer tegen de wang, .gereed om te. vuren. Met hunne hooge gestalten, hunne berenmutsen en roode uniformen maakten deze zonen der bergen een imposanten indruk en moesten zij vrees inboezemen. In die menigte waren echter niet enkel Bretonsche of Marseillaansche Gefedereerden, ook de boeven uit de voorsteden waren binnengeslopen. Deze lieden komen in alle tijden en bij alle feesten voor. Reeds menigmaal hebben zij door hun onverantwoordelijke brutaliteit een met groote kalmte beraamde zaak, die hun niets aanging, doen mislukken. Aan eenige van deze brutale grappenmakers viel het in, door middel van haken en pieken, twee of drie der in de voorste rijen staande Zwitsers naar zich toe te trekken. Zij, die op deze wij-ze geharpoeneerd werden, verzetten zich niet daartegen en waren misschien blijde zoo uit het gewoel te ontkomen. Dit vangen der Zwitsers werd onder luid gelach voortgezet, toen plotseling, zonder dat men in de hitte van het gevecht ooit' den persoon die het eerste schot loste eri hem, die verantwoordelijk is voor het geven van het teeken tot het bloedbad, heeft kunnen ontdekken, een bui van kogels nederviel op de menigte, die tot nu toe nog geene dreigende houding had aangenomen. Men mag aannemen dat de op de bovenste treden geposteerde edellieden, toen zij zagen hoe de Zwitsers zich zonder tegenstand lieten wegtrekken en bereid waren tot verbroedering, plotseling vuur gaven, om de overige Zwitsers tegen te houden en eene bloedige klove te maken tusschen het volk en de garde. De beide Zwitsers, die zich 'reeds onder het volk bevonden, vielen als eerste slachtoffers en het vuur, dat door de verdedigers werd geopend, had eene vreeselijke uitwerking. In een oogenblik was de vestibule met lijken gevuld, het bloed vloeide in stroomen over den vloer en een dichte rookwolk vulde de ruimte. Toen de eerste schoten gevallen waren, ontbrandde overal het geweervuur. De Zwitsers en de edellieden, van wie velen de uniform der garde hadden aangetrokken, schoten onder de bescherming van de gebarricadeerde ramen. Al hunne schoten troffen. De cours waren ledig, het Caroussel was schoongeveegd. Nu deden de Zwitsers een verwoeden uitval in de rue Saint-Honoré. Maar de Marseillanen, de Bretagners en de nationale gardes kwamen met kanonnen terug. De Zwitseis werden overrompeld, het kasteel werd bestormd. Niets weerstond aan de zegevierende menigte. Het meerendeel der Zwitsers werd in de vertrekken, in de tuinen nedergeschioten; tot in de Champs-Elysées zette men hen na. Verscheidene hadden hun leven te danken aan de edelmoedigheid der overwinnaars, die hen tegen de volkswoede in bescherming namen. Wat was er intusschen geworden van Mademoiselle Upscher? Nadat zij met groote spanning het begin van den strijd gevolgd had, niet meer bang was, nu zij geene schoten meer hoorde, had zich gewaagd tot aan het Caroussel. Zij wilde zien, of alles goed ging en haar huwelijk verhaast werd, en ook dacht zij onder de strijders misschien Jean te zullen ontdekken. De gedachte, dat zij zou zien hoe hij, zwart van den kruitdamp, in de eerste rijen, vóór den mond der kanonnen, als een duivel aan het vechten zou zijn, boezemde haar niet de minste vrees in, maar gaf haar daarentegen moed. Zii zou gaarne bij hem willen zijn, om hem de patronen aan te reiken — nog meer, om zelf zijn geweer vast te houden, het te laden en af te vuren. Alle gevaren zou zij met haren Jean hebben willen deelen en op den roem, dien hij behalen zou, was zij trotsch en ook een wemigj ijverzuchtig. , , Geen enkele maal kwam de gedachte bij haar op, hij onder de kogels der Zwitsers zou vallen. Was hun met voorspeld, dat hij het kommando zou voeren over legers, en dat zij zijne vrouw zou worden? Neen, geen van beiden zou op dezen dag vallen. En het gevaar trotseerend, drong zij naast kanonniers en Marseillanen steeds voort, Jean zoekende en den dood verachtende. Toen evenwel het verwoede vuur der Zwitsers losbrandde, ontstond er een vreeselijke verwarring en Catherine werd door de vluchtende menigte naar de rue St.-Honoré jnedegesleurd. Zij keerde naar haar winkel terug, want zij was bang dat men hare woning zou binnendringen. Nog had zij niet alle hoop verloren, maar zij begon te vreezen dat haar bruiloft was uitgesteld. „O, die mannen, zoo laf te zijn en te vluchten," morde zij, stampvoetende van toorn. „Als ik een geweer had gehad, dan zou ik gebleven zijn. Ik durf wel te wedden dat Jean niet weggeloopen is.' En met ongeduld luisterde zij naar het teeken van de overwinning, die zij nog altijd wachtte. Toen de kanonnen weder met alle macht begonnen te donderen, danste zij van vreugde en riep: „Dat zijn wij! Bravo, kanonniers-" Toen begon zij weder te luisteren. De kanonschoten vermeerderden, het geweervuur werd voortgezet en een verward geschreeuw klonk in hare oogen. Zeker, de patriotten hadden de bovenhand. Victorie, victorie 1 Ach, hoe verlangde zij haren Jean gezond en wel terug te zien, den overwinnaar te omarmen en' tot hem te kunnen zeggen: „En nu kunnen wij trouwen!" Zij ging in koortsachtige opgewondenheid op en neder in haar winkel, waarvan zij de luiken voorzichtigheidshalve gesloten had. Al had zij wel lust naar het tooneel van den slag terug te keeren, zoo waagde zij het toch niet zich te verwijderen, daar Jean in hare afwezigheid zou kunnen komen. Hij :zou schrikken en niet weten waar hij haar moest zoeken. Het beste was te wachten. Als het kasteel was ingenomen, zou hij zeker met zijne kamaraden door de rue Royale St.-Roch terugkeeren. Op straat was het weder kalm geworden, de buren waren weder in hunne huizen gegaan. Het sloeg juist middag. In de verte klonken enkele geweerschoten. Door een kier van de deur zag ^rj in de verte, nabij de rue St.-Honoré, vluchtelingen, door gewapenden achtervolgd. Dat waren de laatste verdedigers van het kasteel, die men door de straten dreef. Plotseling, na twee of drie schoten, die in de onmiddellijke nabijheid waren afgevuurd, hoorde zij in den gang, die naar de achterdeur van haar winkel aan de rue St.Honoré leidde, iets als het gedruisch van naderende voetstappen. Zij schrikte. „Het is alsof er iemand komt," fluisterde zij. „Ja, ik vergis mij niet, wie zou dit kunnen zijn?' En kordaat liep zij naar de achterdeur, schoof den grendel weg en maakte de deur open. Een man stond voor haar, bleek, zwak en geheel bedekt met blood, met de hand op de borst gedrukt, terwijl hij zich met jnoeite kon staande houden. De gewonde droeg een witte uniform, met korte broek en zijden kousen. Het was geen patriot; zoo hij gevochten had, dan was dit zeker geschied in de gelederen van de vijanden des volks. „Wie zijt gij? Wat wilt gij?" vroeg Catherine met vaste stem. „Een overwonnene... ik ben gewond... word vervolgd... neem mij in uw huis, red mij, om Gods wil, madame. Ik ben de graaf van Neipperg, officier in Oostenrijkschen dienst.'' Deze Neipperg, die in dit historisch verhaal meer eens het verradersmasker zal dragen, werd - öan als de minnaar van Napoleons tweede -"er bekend —Louise. ; ^^ntgenoote, Maiie Hij kon niet verder spreken. Een roodachtig schuim kwam op zijne lippen en zijn gezicht werd doodsbleek. En hij viel op den drempel neder. T^oen Catherine dezen eleganten jongen man, wiens jabot en vest van bloed rood, gekleurd waren, zag nedervallen, gaf zij een gil van medelijden en schrik. „Ach, die arme jongen!" riep zij. „Hoe hebben zij hem toegetakeld! Maar hij is een aristocraat, heeft op het volk geschoten, is niet eens een Franschman; een Oostenrijker, zooals hij zegt — maar dat is om het even, een mensch is een mensch." En door dat instinct van goedheid gedreven, dat zich in het hart van alle, zelfs van de ruwste vrouwen bevindt — in elke marketenster schuilt een zuster van barmhartigheid — boog Catherine zich neder, betastte de borst van den gewonde, maakte de met bloed gedrenkte kleederen open en trachtte zich te overtuigen of hij dood was. „Hij haalt nog adem," zeide zij. „Hij is dus nog te redden." Haastig nam zij een glas water om hem te laten drinken. Nadat zij de deur zorgvuldig gesloten had, keerde zij naar den gewonde terug. Zij maakte een verband, terwijl zij het eerste het beste stuk waschgoed dat haar in handen viel, verscheurde, en in haar haast bespeurde zij niet, dat zij een manshemd verscheurd had. „Nu, dat is fraai," mompelde zij. „Het hemd van een klant." Zij zag naar het merkteeken. * „Het behoort aan den kleinen artillerie-kapitein, Napoleon Bonaparte. De arme jongen bezit zelf niet veel hij is mij zelfs eene groote rekening schuldig maar het komt er niet op aan, ik zal hem een nieuw hemd teruggeven. Ik zal er een koopen, het hem brengen en zeggen, dat ik het zijne met het strijkijzer verbrand heb. Als hij het maar aanneemt, hij is zoo trotsch! Ach, dat is er een die niet let op zijn linnengoed — en op de vrouwen ook niet," zeide zij zuchtende. Terwijl Catherine zoo aan den klant dacht, wiens hemd zij voor verbandlinnen gebruikte, legde zij met zachte hand de compressen op de wonde van den Oostenrijkschen officier, van dezen gast, die bij onze patriotte zoo onverwacht gekomen was. De aanblik van den misschien doodelijk gewonden, bleeken en krachteloozen man, wiens levenskracht uit een diepe wonde wegvloeide, had alle gevoelens van Catherine veranderd. Het was niet meer de amazone in het korte rokje, die met de strijders medeliep, bij ieder kanonschot van vreugde opsprong en een geweer wenschte, om aan dit feest des doods deel te nemen. Zij was de" hulpvaardige engel geworden, die zich over den menschelijken lijder nederbuigt, en op hare lippen zweefde bijna een verwensching van den oorlog, en moest zij bekennen, dat de menschen nog zeer woest waren, om elkaar op deze wijze te dooden. „Een Oostenrijker," fluisterde zij. „Wat had hij ook bij ons te maken, die witrok? Madame Veto (Marie—Antoinette) verdedigen! En toch, hij ziet er niet zoo slecht uitJ Zij beschouwde hem met meer attentie: „Nog zoo jong, pas drie en twintig! Men zou denken dat het een meisje was." Toen maakte zij de opmerking: „Zijn linnengoed is zeer fijn, enkel batist. Dus een aristo " Zij zuchtte, alsof zij zeggen wilde: „Hoe jammer!" Onder den weldadigen invloed van het koude water en van de compressen, die voor verband dienden en het uitstroomen van bloed verhinderden, begon de gewonde weder bij te komen. Hij opende langzaam de oogen en zijne vermoeide blikken schenen zoekende in het rond te dwalen. Met het bewustzijn dat hij leefde, keerde ook bij hem dat van het gevaar waarin hij verkeerde, terug. „Dood mij niet," fluisterde hij met groote inspanning, terwijl hij de armen uitstrekte, alsof hij' zich tegen onzichtbare vijanden wilde verdedigen. Toen stamelde hij: „U zijt Catherine Upscher, van St. Amarine? Freule de Laveline heeft mij bij u gezonden. Zij zeide, dat u goed waart, dat u mij helpen zoudt om mij te verbergen, later zal ik u zeggen..." „Freule Blanche de Laveline?" vroeg Catherine met verbazing. „De dochter van den heer van St. Amarine, mijne beschermster? Zij, die mij in staat heeft gesteld mij te vestigen en deze zaak te koopen? U kent haar dus? O, voor haar is mij geen gevaar te groot. U hebt er goed aan gedaan hier te komen. U zijt' hier in veiligheid en eerst moet men over mijn lijk gaan, voordat men u aan dit toevluchtsoord ontrukt." De gewonde trachtte te spreken. Zonder twijfel wilde hij nog eens den naam van deze Blanche de Laveline uitspreken, 'die op Catherine zulk een grooten invloed scheen te hebben. Catherine legde hem met een handgebaar het zwijgen op. „Wees verstandig," sprak zij met moederlijke bezorgdheid. „Niemand zal u leed doen. Freule Blanche zal over mij 'tevreden zijn. U zijt hier bij een patriotte..." Zij hield op en mompelde: „Wat zeg ik daar! Weet hij dan wat een patriot is?" „U zijt hier bij eene vriendin," ging zij voort. Neipperg liet zich op 'den grond nedervallen. Zijn krachten begonnen hem weder te begeven. Maar hij had de medelijdende stem van Catherine gehoord, had begrepen dat hij gered was. Eene uitdrukking van vreugde en dankbaarheid verhelderde zijn verwrongen gelaat. Hij was bij eene vriendin — de naam van Blanche de Laveline beschermde hem, hij had niets meer te vreezen. Met eene laatste krachtsinspanning, met half gesloten oogen strekte hij den arm uit en zijne koude hand zocht die ,va,n Catherine. „Wees maar kalm, laat u door mij verplegen, bui gei Oostenrijker", zeide Catherine, terwijl zij trachtte hare ontroering te verbergen, en zij liet daarop volgen: „Het zou beter zijn, als hij op bed lag, maar ik ben niet sterk genoeg (om hem daarheen te dragen. Was Jean nu maar hier... invaar hij komt niet... zou hij...?" Zij voltooide den zin niet. De gedachte dat haar Jean evenals deze vreemde officier bewusteloos en met bloed bedekt op den grond kon liggen, kwam voor de eerste maal in haar geest op en deed haar van schrik verstijven. „De oorlog is afschuwelijk," zeide zij. Maar spoedig kreeg hare heldhaftigheid weder de bovenhand. „Och wat, Jean is te dapper, te sterk om als deze kleine aristocraat te zijn, hij is een kogelvanger, hij zal er een half dozijn in zijn lichaam hebben, zonder „oef' te zeggen. Die is van andere stof dan deze lafaards — en dat mengt zich nog wel in andermans zaken en waagt het op het volk te schieten!" Zij trok de schouders op, toen zag zij weder naar haren gewonde. „Hier kan hij onmogelijk blijven, anders sterft hij. Wat moet ik doen? Een vriend van freule Blanche, ik kan hem niet zoo laten sterven, ik moet alles doen om hem wedei in het leven terug te roepen." Eensklaps kreeg zij een inval. „Misschien is hij wel de verloofde van freule Blanche! Dat zou komiek zijn, als ik haar ,zou uithuwelijken, ik, aan wie zij altijd den uitzet beloofde. O, ik moet dezen jongen man redden... en Jean komt niet," herhaalde zij angstig, naar een middel zoekende, om den Oostenrijker te transporteeren. Toen dacht zij evenwel na. f „Het is beter, dat Jean niet hier is; niet oradat hij een slecht hart heeft of het hem zou invallen, ."mij verwijten te doen, omdat ik een aristocraat redde.A. als hij verneemt, dat het een vriend van mijne weldoenster is* zal hij niets daartegen hebben en bovendien kent een Franse^ soldaat na den slag geen vijanden meer, zooals Jean m[] dikwijls gezegd heeft. Maar hij is jaloersch als eer tiLer en zal zich ergeren, als hij ziet, dat ik een Vktocraat verpleeg... misschien vraagt hij wel, hoe Y _t komt dat deze jonge man bij mij toevlucht geacht "1 0m'naar u te vluchten, moet hij u gekend ,? j 1 zeggen.' Ik weet wel, wat ik hem ,jenl Ja' d,at ttl hl3 het is toch beter, dat hij den zal antwoord«n' maar En zij trachtte opnieuw met' vonde niet zietlichaam van den Oostenrijke^ alle insPannmS het Kware In dit oogenblik werd * op te lieffenCatherine schrikte. Zij IV jr aan de straatdeur geklopt. gewonde Oostenrijker. 'sterde en zaS even bleek als de „Wie kan dat zijn,?'' is gesloten en op 7 •' vroeS zi-> zich zelve al »De winkeI brengen of haler een daS te »tCTf6n' dien ik niet vinden °n 3 . leger. zoeken in de gelederen van het keizerlijke aan de oevers van den Rijn." zult gij niet doen." „Wie kan mij dat beletten? Maar vergeef mij, Blanche, "het is heden de 10de Augustus, de dag voor uw huwelijk bestemd, hoe komt het, dat gij hier zijt? Uw plaats moest zijn aan de zijde van uw gemaal, men wacht u in de kerk. Waarom draalt gij den baron de Lowendaal gelukkig te maken en de schulden van den markies te betalen? Zonder twijfel heeft de strijd de plechtigheid onderbroken, maar nu heeft het schieten opgehouden, de stormklok zwijgt, nu kunnen de bruiloftsklokken luiden. Laat mij sterven, hier of ergens elders, heden of morgen, wat is er aan gelegen?" __ „Neen, neen, gij moet leven, voor mij, voor ons kind. riep Blanche, terwijl zij zich over Neipperg heenboog en hem hartstochtelijk omarmde. „Ons kind!" fluisterde de gewonde. „Ja, onze lieve, kleine Henriot. Gij hebt niet het recht te sterven, uw leven behoort niet meer aan u alleen.^ „Ons kind!" herhaalde Neipperg. „Maar... uw huwelijk?' „Heeft nog niet plaats gevonden, en zoo lang is er nog „Werkelijk? Zijt gij nog niet de barones de Lowendaal?" „Nog niet, en misschien nooit!" „Geef mij opheldering."