IHli 431 öév öSb && && Aft y0$k ® is heti/j mZMEUI r VAN KORTE SCHETSEN UIT DE GESCHIEDENIS, 'T LEVEN, DE ZEDEN EN GEWOONTEN EN 'T COMMANDOLEVEN DER BOEREN, voornamelijk uit eigen ervaring opgeteekend DOOR P. VAN DER SMIT Jzn., Gouvernbmentsonder'Wijzer der Z. A. E. Prijs 25 cents. LEIDEN. - P. DUYVERMAN. 1901. £.17 # # TRANSVAAL EN DE BOEREN. 21/31 Verzameling van Korte Schetsen uit de GESCHIEDENIS, 'T LEVEN, DE ZEDEN EN GEWOONTEN EN 'T COMMANDOLEVEN DER BOEREN. VOORNAMELIJK UIT EIGEN ERVARING OPGETEEKEND door P. VAN DER SMIT Jzn. Gouveknementsonderwijzek der Z. A. R. Leiden. P. DUYVERMAN. 1901. EEN WOORD VOORAF. Toen voor nu ongeveer zestien maanden de vraatzuchtige Ritsche luiperd z'n sluw beraamde neksprong waagde op de fiere Z. A. leeuwin, wendden alle Europeesche volken met schrik en verbazing de blikken derwaarts. Met bizondere opgewondenheid volgde men van oogenblik tot oogenblik nauwkeurig de worsteling op leven en dood. Wat was de oorzaak van die belangstelling9 Was 't misschien 't dierlijke in de mensch: 't afgrijselijk genoegen, waarmee de Spanjaard z'n stierengevechten ziet; waarmee de heidensche Romein de moord der Christenen gadesloeg 9 Gelukkig niet; men ijsde van de plunder zucht-, verafschuwde de moordlust der Rritsche geweldenaars en toonde medelijden met de arme slachtoffers der woestheid door zonnespranken te strooien op 't zwarte nachtkleed der rouw. Was 't dan wellicht de zucht naar verandering, naar 't avontuurlijk, 't heroïeke, die de belangstelling der volken gaande hield 9 Ook dat niet. De afwisseling wordt eentonig, 't wonderlijke vervelend, 't meest heldhaftige tenslotte geiuoon. Neen, 't was de ontembare begeerte naar recht en vergelding, woelend in elk menschenhart; de sympathie voor verongelijkten en verdrukten, die de verwachting van dag tot dag gespannen hield, die telkens weer smachtend deed vragen naar een glorierijk eind van de strijd. Met wat een verachting werd er gesproken over de gevloekte, smerige Britsche geldkliek met Jozef Chamberlain tot opperste schurk, en hoe menigmaal werd de wensch geuit, dat de vrekkige rooversklauwen werden afgekapt, ja dat al de irrooïes" uü Z. A. werden verdreven, zooals de wind 't woestijnzand opjaagt en de sprinkhaanzwerrnen wegdrijft in de zee. Dat eert de menschheid. De muze der historie zal haar de onverweikelijke troon der rechtvaardigheid en humaniteit bieden, terwijl ze wereldgrooten afwijst met een verachtelijk negeerend gebaar. De belangstelling in de zaak der Boeren openbaart zich ook in 't gretig verslinden van alle Transvaallectuur. Met groot genoegen leest men niet alleen van de vroegere oorlogen en detailbeschrijvingen van de tegenwoordige strijd, maar ook bizonderheden over de aard van land en volk. Tot nog toe toch wist men slechts 't bestaan der Boerenrepublieken, nu wil men ook de Boerentoestanden leeren kennen, waaruit zooveel omtrent hun optreden valt te verklaren. Maar veel lectuur is voor 't gewone volk niet te bereiken wegens de hooge prijs en 't gemis aan joopulariteit. 'k Meende dus geen nutteloos werk te verrichten door een eenvoudig verslag samen te stellen van de eigenaardigheden van 't land en volk der Boeren, in wier midden 'k geruimen tijd verkeerde en wier karakter, zeden en gewoonten me meer en meer aantrekkelijk zijn geworden. Drage dit bescheiden geschriftje nog eenigszins bij tot vermeerdering der kennis en waardeering van 't dapper Boerenvolk, dan is m'n geringe arbeid dubbel beloond. Febr. 1901. De Schrijver. 't Ontstaan der Boerenrepublieken, (geschiedenis.) Voor we een en ander gaan meedeelen over 'tland, 't leven en de zeden der Z. Afr. Boeren, willen we een vluchtige blik werpen op hun geschiedenis. Verscheidene hunner eigenaardigheden, begrippen en ideeën, die ons op 'teerste gezicht vreemd toeschijnen, verklaren zich voldoende uit de ontwikkeling van hun volksbestaan. Uit de wisseling van voor- en tegenspoed, de overeenstemming van de persoonlijke belangen, de vermenging van verschillende raselementen hebben zich de hedendaagsche Boerentoestanden typisch en helder gekristalliseerd. 'tls duidelijk, dat we uit de historie van Z. A. slechts kunnen aanstippen. In 1647 strandde aan de Kaap een Hollandsch schip. De bemanning, die er 't leven afbracht, was genoodzaakt daar eenigen tijd te blijven. Een der opvarenden, Jan van Riebeek, bemerkte spoedig de vruchtbaarheid der landstreek. Hij stelde 't bestuur der toenmaals almachtige O. I. Compagnie er mee op de hoogte en sloeg ze voor er te blijven. Dit werd goedgekeurd en zoo ontstond in 1652 de Holl. Kaapkolonie. Vee werd van de inboorlingen (Hottentotten) gekocht; later een aantal Amsterd. weesmeisjes er heengezonden, om een blijvende vestiging mogelijk te maken en onder de veelszins goede zorge der O. I. C. (gouverneur Van der Stel) breidde zich de nederzetting langzaam uit. Die uitbreiding werd bevorderd, door dat zich ook vreemdelingen aan de Kaap kwamen vestigen, als Portugeesche handelaars, Fransche Hugenoten (réfugiés) enz. Zoo was 't mogelijk, dat de Kolonie omstreeks 1800 reeds 50 a 60 duizend zielen telde, een getal dat sinds meer dan vertiendubbeld is. Tot 1814 is 't bestuur in handen der Holl. Compagnie geweest. Toen echter kon Engeland zich niet langer bedwingen en z'n kans schoon ziende, strekte het z'n rooversklauw naar de Kaap-kolonie uit en trok ze aan zich. Dat was 'n wederrechtelijke daad, een brutale politieke diefstal. Prof. Heeres toonde t onweerlegbaar aan en nog onlangs werd er in een Z. A. tijdschrift op gewezen. De prins (straks Koning Willem.1) deed nog alle moeite om de Kaap te behouden, doch dit mislukte totaal. De Boeren zelf voelden ook de gemeene onrechtvaardigheid en mokkend bukten ze onder de vreemde scepter. Hadden nu de Engelschen met staatsmanswijsheid en -tact 't bestuur over de Kolonie aangevat en zeer ^Q01" zichtig op de gevoeligheden der Boeren gelet, dan had wellicht de tijd de tegenzin in 'tBritscli bewind doen verdwijnen, en 't karakterverschil tusschen beide volken opgeheven; dan hadden de practische voordeelen misschien de rassenhaat doen vergeten. Maar dat deed Engeland niet. De groote zelfingenomenheid der Britten; hun meening, dat Albion de meest ideale drager der beschaving is en dat er zonder de Engelsche levensbeschouwing en -opvatting geen ontwikkeling en geluk is te denken, verblindde hen zoodanig, dat ze de groote klove met opmerkten, tot hun eigen scha. Met alle geweld wilden ze de Boeien verengelschen, waarom in 1825 bepaald werd, dat voortaan in rechtszaal en volksvertegenwoordiging de Engelsche taal zou gebruikt worden. Ze zouden ze ook menschelijkheid leeren en stelden op ongegronde aanklachten rechtsvervolgingen in tegen de Boeren wegens mishandeling der Kallers. Bovendien schatten ze in 1834 de slavernij af (edele daad!) maar vergaten de eigenaars voldoende schadeloos te stellen, zoodat verscheidene Boeren geruïneerd werden, (gewoon Bntsch schandaal!) r/ Grepen de kolonisten nu naar de wapenen ! Neen. Ze spanden de ossen voor de wagen en — verlieten t land der Faraonische slavernij. (Groote Trek, 15.35). Ze gingen naar Natal en kochten land van de inboorlingen. Deze behandelden ben echter verraderlijk, zoodat ze de betaalde grond met 't zwaard moesten veroveren. En toen ze die verslagen hadden en meenden, dat ze nu, achter de Drakensbergen veilig, gerust hun zwaarden tot sikkelen konden slaan, toen sprong hen eensklaps de bloeddorstige Engelsche tijger op de nek. Met leeuwenlierheid en grimmigheid verzetten ze zich, maar belaas de Brit zegevierde en overal op Natal werd 't stempel der annexatieklauw gedrukt. Verscheidene Boeren waren reeds over de Drakenbergen teruggetrokken en hadden zich met anderen ten N. en Z. der Vaalrivier (in Transvaal en Vrijstaat) gevestigd. Een oogenblik verkeerden ook zij nog in gevaar, daar Engeland ook hen als Britsche onderdanen bleef beschouwen, maar gelukkig bij de conventies van 1852 en '54 werden ze onafhankelijk verklaard, terwijl Natal aan Albion bleef. Zouden dan nu de Boeren zich rustig en ongestoord op de werken des vredes kunnen gaan toeleggen? Een tijdlang scheen 't zoo en als in de Vrijstaat geen diamanten waren gevonden en in Transvaal geen goud zou Engeland misschien nooit meer naar de beide republieken hebben omgezien. Maar omstreeks 4870 werden nabij Kimberley de diamanten ontdekt. Verlokkelijk fonkelden ze de Engelschen in de oogen, ze konden er de blikken niet afwenden. »Die rijk willen worden, vallen in velerlei verzoekingen". Onverwacht annexeerden ze de diamantstreek en in 1876 dwongen ze de Vrijstaat zich erbij neer te leggen. Een jaar later bezetten ze brutaal weg heel Transvaal, natuurlijk onder de schijn van zwakken en verongelijkten te helpen. Men staat verstomd, als men opmerkt, hoe behendig doortrapte schurken aan hun laagste streken een schoone glimp weten te geven. De Boeren keken werkelijk vreemd op en zonden een gezantschap naar Londen om te onderzoeken, of 't heusch zoo bedoeld was, dan of er misschien een vergissing had plaats gehad. Dra bemerkten ze, dat 'tbeslist ernst was. Maar dan zouden ze laten zien, dat ook zij de zaak ernstig opvatten. De deputatie keerde terug. Kruger en Joubert stelden zich aan 't hoofd der Boeren en in de naam en de kracht des Heeren ging men de Britten te lijf. Ook de Vrijstaters maakten zich gereed, docli 't was niet meer noodig. Reeds hadden de rotsen van Majuba gedaverd van 't geknetter der vuurwapenen en gebeefd van de wanhoopskreten der gewonden, reeds was 't bloed der Engelschen gesijpeld van haar klippen; reeds was een wapenstilstand gesloten. In 't zelfde jaar 1881 kwam de vrede tot stand. Duidelijk was 't geworden, dat tegen een Gideonsbende geen Midianietenheir. bestand is, al is 't getal harer strijders gelijk de sprinkhanen in menigte. Nog was rust en vrede verre van die belaagde menschen. Slechts kort ruischte de kalmte des vredesoverde geteisterde streken. Reeds in '95 waagde Dr. Jameson z'n beruchte »raid". Hij had echter niet veel succes. Binnen enkele dagen zat bij met heel z'n rot te Pretoria. Hoe rein-edel en naief-grootmoedig teekent zich in deze kwestie 't karakter van de Staatspresident af tegen de donkere achtergrond van 't gewetenlooze bestaan der Engelsche bewindsmannen. Krugf.r gaf de schuldigen over aan 't rechtvaardig oordeel der Engelsche justitie. Maar wat was er te verwachten van de eerlijkheid van een Chamberlain c.s., die zich van medeplichtigheid onmogelijk kon vrijpleiten?! De verraders werden niet voldoende gestraft. En nog gaf 't »perfide Abion" 't niet op. Men verbaast zich over zooveel verwatenheid. Cuonjé was gewoon 't te verklaren met de kernachtige woorden: »Die vuil is, dat hij nog vuiler worde". De Britsche geldkliek ging door in stilte annexatieplannen te smeden en de geheime stukken, te Dundee veroverd, wijzen uit, hoe beslist en nauwkeurig men een nieuwe inval voorbereidde, 't Staat me tegen, te herhalen hoe Engeland ook ditmaal zich met de. schijn der belangeloosheid en humaniteit dekte. De wegneming der »uitlandersgrieven" werd de valsche leuze, 't Is ons allen overbekend. Maar in de strijd, die gevolgd is, heeft men JohnBull, de schapenvacht, waarin hij zich op de Vredesconferentie en elders hulde, reeds van de leden gescheurd en ieder ziet dagelijks de uitingen van z'n bloeddorstige stierenaard. Geve God, dat de huidige oorlog zegerijk eindigt en dat 't »Afrika voor de Afrikaanders ' werkelijkheid worde in een niet te verre toekomst. 't Land der Boeren, (bodem, klimaat, voortbrengselen enz.) Zuid-Afrika is 'n hoogland. De bodem verheft zich verscheidene honderden voeten boven de zeespiegel. In de Vrijstaat is die bodem voornamelijk vlak, maar in Transvaal en Natal golvend en van berg- of heuvelreeksen doorsneden. Daar heeft men de »koppies" der Boeren, waarachter ze hun »poziesies" innemen. Die rotsen en klippen vormen 's lands natuurlijke defensie. Ju de Vrijstaat en in 't Zuiden van Transvaal zijn de vlakten veelszins boomloos; meer naar 't Noorden ligt Bosch veld. ° Daar wisselen open vlakten af met ondoordringbare wildernissen van dicht struikgewas en eeuwenoud opschietend geboomte. Die open vlakten bieden heerlijke, veilige winterweiden aan de reusachtige veestapels der Boeren. t Land is bij voldoende besproeiing over 't geheel zeer vruchtbaar en bestaat grootendeels uit 'n roodachtige, zanderige grondsoort. Langs de rivieren en in de valleien is de bodem soms leem- en kleiachtig, terwijl op verscheidene plaatsen de kalk- en leisteenplateaux der ondergrond te voorschijn treden. De gewone plantengroei kan men niet zeer weelderig noemem t Grootste deel van 't jaar zijn de vlakten, zoover t oog reikt, bedekt met dun, rietachtig gras. De lenteregens tooveren echter zoo 'n vlakte in een oogenblik om. Als die gevallen zijn, schiet 't gras snel op tot bijna manshoogte, een bonte bloemenpracht schakeert 't frissche groen en de kudden dalen van de hoogten af om daar te grazen. Vele van die planten zijn geneeskrachtig en worden door de Boeren, maar vooral door de Kaffers tegen ziekten aangewend. In 't Noorden treft men een meer tropische plantengroei aan. De voortbrengselen van de landbouw zijn voornamelijk tarwe, milies (mais), haver, kafferkoorn, manna, gerst, tabak, bataten, pompoenen en aardappelen. Bataten zijn een soort knollen, die eenigszins met aardappelen overeenkomen, ook onder de grond groeien en zoet van smaak zijn. De tabaksverbouw geeft veel voordeel, maar eischt nogal wat moeite. De Boertabak is van goede hoedanigheid. Men heeft in Z.-Afrika eigenlijk slechts twee jaargetijden, de Zomer en de Winter. De Zomer kenmerkt zich door groote warmte; in 't Noorden heerscht zelfs de tropische hitte. Die hooge temperatuur veroorzaakt soms snelopkomende, hevige onweders. Heel vaak wordt de donder door een geweldige storm aangekondigd. De wind steekt op, de lucht betrekt, stofwolken dwarrelen omhoog, 't Wordt winderiger, stoffiger, donkerder. Men kan niet voor zich uitzien. De Boeren, die onderweg zijn, begrijpen wat er komt. Ze buigen zich op hun paarden voorover, geven deze de vrije teugel^ en voort holt 't over bulten en door spruiten om voor 't onweer thuis te zijn. Plotseling ontlasten zich de donkere, zwaar geladen wolken. Breede vuurslangen schieten door 't luchtruim; zwaar dreunen de donderslagen over de velden, 't Is in één woord een majestueus schouwspel, maar voor de vreemdeling ontzagwekkend tevens. Gelukkig duren die buien maar kort. De regenbuien, die met t onweder gepaard gaan, zijn een zegen voor de naar water smachtende akkers, maar de hagelbuien een bezoeking. Groote hagelsteenen kletteren met zoo geweldige kracht op de zinken daken der huizen, dat men er haast bang van worden zou. En welk een aanblik bieden na zoo 'n bui akkers en velden! De gewassen liggen plat tegen de grond, vruchten en jonge takken van de boomen gescheurd, schapen en sbokken" soms doodgeslagen. Gewis de Kaapsche onweders overtreffen in hevigheid en gevolgen de Holl. ver. In de Zomer is 't op de dag drukkend heet, maar 's avonds wordt 't aangenaam frisch. Zoodra de zon is ondergegaan, komt er een heerlijke koelte. In de meeste woningen is 't ook op de dag niet warm. De wintertijd brengt 'n aangename afwisseling. Hoewel 't op de dag nog tamelijk warm kan zijn, en in de nacht gewoonlijk heel koud is, heeft men dan toch 't prettigste weer. Slechts zeer zelden valt er 's winters een weinig sneeuw, hier »kapok" genoemd. Wel zijn de velden 's morgens meestal prachtig wit gerijpt, terwijl men in stilstaand water soms een dun ijskorstje vindt. Over 't geheel heeft men in Z.-A. niet dat onaangename, griezelige, zure, regenachtige weer, dat de mensch zoo kan terneerdrukken. Weken en maanden aaneen volgt de eene schoone dag de andere. Alleen de overgangstijd tot Zomer of Winter kenmerkt zich door zware, langdurige regens. Daar Z.-A. ten Zuiden van de equator ligt, zijn de jaargetijden juist tegengesteld met de onze. Als wij Zomer hebben, beeft men daar Winter en omgekeerd. Dag en nacht vallen echter ongeveer gelijk met hier. Voor Pretoria komt de zon ruim 1V2 nur eer op dan voor Amsterdam. 's iMiddags 12 uur staat de zon niet in 't Zuiden, maar steeds in 't Noorden. De schemering duurt slechts kort; pas is de zon onder, of 't is reeds duister. 't Leven der Boeren voor meer «lan 30 jaar. „Hoe genoeglijk rolt het leven Des gerusten landmans heen". Indien op iemand, dan waren deze dichtregels zeker ten volle toepasselijk op de Transvaalsche boer, enkele tientallen jaren geleden. Hoe kalm en tevreden sleet hij z'n leven op z'n eenzame, uitgestrekte »plaats", omringd door '11 talrijk gezin en door 'n leger van kamerknechten. Verschil van stand werd onder hen niet gevonden: allen waren zij boeren en burgers van de staat; vrij en onafhankelijk van elkaar. Een vreemdeling was '11 zeldzaamheid en die er gevonden werden, waren in verachting, daar ze gewoonlijk van minder allooi waren. Naijver was de Boeren vreemd; niemand trachtte zich ten koste van de ander te verrijken; hun belangeloosheid was schoon. Had één hunner b.v. door een noodlottig toeval een groot verlies geleden, dan werd spoedig z'n nood gelenigd door de vrijgevigheid zijner medeburgers. De afzondering noodzaakte de Boer zich zooveel mogelijk zelf te helpen. Hij was dan ook z'n eigen smid, timmerman, metselaar, leerlooier, schoenmaker enz. De vrouw maakte haai- eigen azijn en zeep en zelf stookten ze hun sperzikkiesbrandewijn", waarvan maar zelden misbruik werd gemaakt. In de omgeving van de plaats bevond zich velerlei groot en klein wild. 't Was dus natuurlijk, dat de Boeren zich veel met de jacht ophielden. Weken lang soms ver- volgden ze in groepjes de olifanten, leeuwen en tijgers der wildernis. Üe gevangen bles-, spring-, klip- en reebokken verschaften hun een smakelijk vleesch, terwijl de huiden, tot leder bereid, dienden tot vervaardiging van veldschoenen en broeken. Op dit jachtveld oefenden en staalden ze zich tot den strijd met de inboorlingen, die 'tland achter de boerenhoeven met de wilde dieren deelden. Soms toch deden deze naturellen brutaal 'n roofinval op de Boerenplaatsen. Dan moesten ze verdreven en getuchtigd worden. De Boer greep z'n oud vuursteenroer van de wand, ging de stroopers te keer en herstelde de rust. Groot ontzag kregen zoo de «Barbaren" voor die ruiggebaarde »witmenschen". Tegen de Winter trokken de Boeren met hun gezin en hun talrijke kudden naar 'tBoschveld. Daar bleven ze tot 't voorjaar, waarop ze weer naar hun plaatsen terugkeerden. t Onderwijs der jeugd behoorde tot de taak van de moeder. Zij leerde haar kinderen voornamelijk lezen en schrijven, terwijl ze hen ook oefende in 't van buiten leeren door ze heele hoofdstukken uit de H. Schrift te laten memoriseeren. Hoewel de leermiddelen onmethodies waren (men had niets dan »De trap der Jeugt" en de Bijbel) moet tot eere der vrouw gezegd worden, dat men onder de Boeren maar zelden één vond, die niet kon lezen of schrijven. 't Hoofd des gezins was in alle eenvoud tevens priester in z'n liuis. Elke avond vereenigde zich 't heele gezin in de woonkamer om de huisgodsdienstoefening bij te wonen. »Die Boek" werd genomen en de Boer las hieruit eenige hoofdstukken voor. Daarna zong men enkele psalm- of gezangverzen en nadat er gedankt was, ging elk zijns weegs. Naast de Bijbel bekleedde als stichtelijk werk »De donderslag der goddeloozen" een voorname plaats. Vaak werd er uit gelezen. Men moet nl. goed in 't oog houden, dat de Boer zich met zulk soort lectuur moest behelpen, daar hij niet in de gelegenheid was geregeld elke week een preek te hooien. Wel waren er reeds enkele dominees in 'tland, maar hun gering getal en de groote afstanden in Z. A. maakten dat de Boeren slechts een paar maal in 'tjaar m de gelegenheid waren hun predikatiën bij te wonen. Die keeren werden gebruikt tot 't bedienen van Doop en Avondmaal en de bevestiging van nieuwe gemeenteleden. In stille afzondering genoten zoo de Boeren 't leven, wel primitief in sommige opzichten, maar ideaal wat de hoofdzaak betrof. 't Leven der Boeren voor de oorlog. Sinds de ontdekking van 't goud en de aanleg der spoorwegen zijn de Boeren meer in 't gedrang der wereld gekomen. Dat heeft z'n voor- en z'n nadeelen gehad. Veel der primitieve toestanden zijn weggenomen, maar ook veel der eigenaardigheden, die 't volk zoo sterk karakteriseerden, zijn verdwenen. Onder de invloed der vreemdelingen werden ze aangetast door de zucht naar rijkdom en z.g. beschaving. Ieder begon op z'n eigen plaats te zoeken naar de verborgen schat. Naijver, haat, twist en tweedracht drongen de Boerenrepublieken binnen door de hoogmoed op de voet gevolgd. Vele Boeren verloren hun kern vroomheid en verborgen dat zorgvuldig onder de mantel van geveinsdheid en huichelarij. De Engelschman zag dat met innerlijk welgevallen. Welsprekende mannen getuigden met heilige ernst tegen de verbastering en wezen op 't dreigend gevaar, maar de Boeren waren te eigenzinnig om op de waarschuwingen te letten. . Maar ondanks deze verachting zijn de Boeren in hun bestaan en doen toch 'n bizonder volk gebleven. Dadelijk herkent ge ook nu nog de echte Trekboer aan z n voorkomen en manieren. De lange, volle baard, die in Holland uitzondering is, siert hier de mannen. Geen rechtgeaarde Transvaler zal hem laten wegscheren en als soms een der jongeren zoo dwaas is 't te wagen, dan beeft hij menige vermaningte verwachten en wordt voor Engelschman uitgekraaid. Maar ook nog vele der oud-Kaapsche deugden heeft de Boer bewaard o.a. de gastvrijheid. De afstanden in Z. A. zijn groot, de bevolking is nog steeds dun, de boerenplaatsen liggen soms een half uur van elkaar. Uren moet de Boer soms rijden eer hij 't naaste station of dorp heeft bereikt. Herbergen ontmoet hij op z'n lange weg niet. Dat is ook niet noodig. Is hij vermoeid of begint de avond te vallen dan rijdt hij doodeenvoudig de eerste de beste hoeve op. Dadelijk treedt de echte Boer naar buiten, reikt de reiziger, al heeft bij bem nooit te voren gezien, vriendschappelijk de hand, zadelt z'n paard af en laat het verzorgen , terwijl hij de vreemdeling beleefd uitnoodigt binnen te gaan. Zoodra de gast gezeten is, presenteert de gastheer hem z'n tabaksmandje. Tante komt dadelijk met 'n kop koffie aandragen en al de huisgenooten groeten hem en geven hem vertrouwelijk de hand. Eerst als hij op z'n gemak zit te pijpen en te drinken, komen de vragen: wie, vanwaar, waarheen. Zoo ontspint zich in den regel een levendig gesprek en vóór de reiziger door een stevig maal de inwendige menscli versterkt heeft, komt hij niet weg. Is 'ttegen de avond en de reis nog ver, dan blijft hij ook de nacht bij z'n gastheer doorbrengen, zonder dat deze er iets voor vraagt. Jammer dat de inkomelingen, door hun karakterloosheid zooveel gastvrijheid vaak met ondank beloonden, waardoor de Boer wat voorzichtiger en terughoudender is geworden. De Boer is vroolijk en opgeruimd van aard en houdt bizonder van conversatie. Dolgraag heeft hij, dat men zoo tusschenbeide eens bij hem komt »kuieren". Zelf legt hij ook dikwijls bezoeken af bij vrienden en kennissen in de omtrek. Bijna de heele dag zit men dan onder een pijp tabak en een kom koffie te »gezels" over milies en tabak, ossen en paarden, kerk en politiek. ^ Vermakelijk is 'tals men bij zoo'n gelegenheid een oude Boer aan 't praten kan krijgen over z'n vroegere oorlogen en jachtavonturen. Met smaak vertelt hij u de meest opgesmukte verhaaltjes van allerlei schrikkelijke ontmoetingen met inboorlingen en dieren. De haren rijzen u soms ten berge als ge 't u levendig voorstelt, wat hij opdischt. (Z'n verhaaltrant werkt hiertoe zeer mee). Met genoegen luisterde 'k altijd naar soortgelijke dingen en als 'kin de gelegenheid was, lokte 'k graag zulk soort gesprekken uit. Ouder gewoonte is de Boer niet zeer werkzaam. Vroeger, toen ieder van hen nog groote kudden schapen en vee had, toen elk de vruchtbaarste plekjes voor zich kon uitkiezen, toen de behoeften nog gering waren, was dat ook niet noodig. Toen kon hij gerust visites afleggen en op de jacht gaan , daar z'n Kall'erknechten onder toezicht van een der zoons de weinige arbeid wel afkonden. Maar thans? Bij vele Boeren is de veestapel grootendeels weggestorven door allerlei ziekten. »Menschen", die vroeger honderden beesten hadden, hebben er nauwelijks genoeg overgehouden om hun akkers te ploegen. De voordeelen van de jacht zijn gering, daar 't wild is uitgeroeid. De sprinkhanen zijn als 'n Egyptische plaag jaar aan jaar komen opzetten en hebben de oogst telkens vernield. Zoodoende is 't gros der Boeren langzamerhand achteruit gegaan en arm geworden. Hadden zij zich nu maar aan de oude sleur weten te ontworstelen en zich met kracht op de exploitatie van de bodem geworpen, dan waren ze er weer spoedig bovenop geweest, maar daartoe ontbrak hen de ondernemingsgeest ten eenenmale. Enkelen waren zoo gelukkig, dat er goud op hun plaats werd gevonden, waardoor ze gemakkelijk schatrijk werden, maar 't meerendeel der Boeren is op 't oogenblik arm. Gelukkig, dat hun levenseischen eenvoudig zijn. De Boer houdt zich op met landbouw en veeteelt. In de nabijheid van elke hoeve vindt men de akkers, waarop hij z'n graan verbouwt. Deze zijn meestal aangelegd langs of niet ver van 'n »spruit" of beek, daar de schaarsche regens kunstmatige besproeiing noodzakelijk maken. Op die akkers moet nogal gewerkt worden. Eerst de bemesting. Hiermee maakt de Boer zich echter niet druk. Meer moeite wordt besteed aan de beploeging. De ploeg wordt niet door paarden getrokken, maar door een span van 8, 10 of 12 ossen. Bij elke ploeg behoort drie man: een om de ploeg te sturen; een om de voorste ossen te leiden, waartoe hij ze aan een riem heeft en een met de lange zweep naast de trekdieren, om ze door woord en daad aan te vuren. Is 't zaad in de grond, dan vordert de besproeiing nog veel werk. 't Water van de spruit moet door de voren van de akker geleid worden en 't land één of tweemaal daags bevochtigd. Als de regen uitblijft, moet men dat volhouden tot 't graan begint te rijpen. In December wordt 't koren gesneden met 'n soort sikkel, waarmee 'k in Holland wel eens riet zag snijden, 't Dorschen heeft plaats met de machine. Deze dorscht 't graan in één a twee dagen af en gaat van de een naar de ander, 't Dorschloon wordt in koren uitbetaald. Met wat de boer voor eigen gebruik noodig heeft, rijdt hij nu naar een soms uren verwijderde stoom- of waterkorenmolen om 't daar te laten malen en de rest verkoopt hij. Sommigen hebben een eigengemaakte molen, die door 't water van de rivier wordt gedreven. Milies wordt door velen nog zelf in 'n handmolen »gestampt". — Met de veeteelt gaat 't hier ook anders toe dan in Holland, 't Vee graast overdag op de vlakte onder de hoede van 'n paar Kaffertjes en wordt 's avonds naar de »kraal" (een door klipmuren omgeven ruimte) gedreven. Daar worden de koeien gemolken, nadat eerst de kalveren even vergund is van de moedermelk te genieten. Die melk wordt meest versch gebruikt. Kaas zag 'k er nooit van maken, wel wat boter. De Boer houdt zich ook op met de schapenfokkerij. In streken, waar dit niet wil, heeft hij groote kudden »bokken" (zoo noemt men de geiten) ook om de melk en 't vleesch. Daar de beesten 's winters niet op stal komen, is er van hooien geen sprake, 't Droge gras wordt eenvoudig bij gedeelten afgebrand. Daartoe gaat jong en oud op zekere avond met zakken en kleeden gewapend naar 't veld. Een bos droog gras wordt aangestoken en daarmee langs de grond strijkend, loopt een der mannen vooruit om 'n pad te branden. De anderen volgen hem op de voet en slaan met alle macht met hun zakken aan de eene kant van 't pad op de vlam om hem te blusschen. Aan de andere kant laat men 't vuur stil voortwoekeren, tot 't heele stuk afgebrand is. Vooral 'tjonge volkje is zoo'n avond zeer luidruchtig en heeft veel pleizier. Soms gebeurt 't, dat de wind aanwakkert of dat't gras bij ongeluk in brand raakt. Dan is 't vuur niet te stuiten; met groote snelheid komt 't vooruit en springt over paden en spruiten. Boomen worden geschroeid en huizen raken in gevaar. Dan zijn de Boeren angstig-druk in de weer en trachten 't vuur te stuiten door 'n tegenbrand (een brand in tegengestelde richting) te maken. Van verre gezien levert 'n grasbrand bij avond een indrukwekkend schouwspel. — Een groot vermaak bij de Boeren is 't schieten met 't geweer. Men oefent zich thuis voortdurend op mierhoopen, flesschen, vogels enz. (ook de vogels worden met de kogel geschoten). Tweemaal in 't jaar worden in elke Wijk vanwege 't Gouvernement de Burgers in de gelegenheid gesteld hun bekwaamheid te toonen, Prijzen voor de beste schutters worden daarbij uitgeloofd. Bovendien heeft men op verschillende plaatsen nog onderlinge schietvereenigingen, die ook tusschenbeide een schijf houden. Gezellig is 't zoo'n vroolijke schietwedstrijd eens bij te wonen. Uit de vele grapjes en aardigheden, die de Boeren verkoopen, blijkt hun opgeruimde aard. En aan de juistheid van hun schot merkt ge hun vertrouwdheid met 't geweer. Onder 't zwakkere geslacht heeft men hier, evenals overal elders, sommige die meer, andere, die minder met lichamelijk schoon zijn bedeeld. De kleeding der vrouwen is ongeveer dezelfde als in Holland, alleen gaan ze. wegens de warmte wat lichter gekleed en dragen ze op 't hoofd een kapje, dat over de schouders afhangt en waarin heel 't lieve kopje zedig wegschuilt. De Boerenvrouwen maken 't zich evenmin als hun mannen erg druk. Kaasmaken behoeven ze niet te doen, van naaien en stoppen verstaan vele maar weinig en van haken en breien niets. Verstellen ze bijv. een broek, dan zetten ze de lap aan de binnenkant, zoodat de oude vellen er van buiten blijven aanhangen en stoppen ze een kous, dan rijgen ze 't gat eenvoudig met een draad garen dicht. Hun gansche leven besteden ze aan hun mannen en hun huisgezin; hun voornaamste . zorg is voor de zindelijkheid en 't voedsel. 't Kan er in een Boerenwoning heel netjes uitzien, maar toch mist men er gewoonlijk de zin voor orde en regel der Hollandsche huismoeders. In de hoek van iedere huiskamer staat een tafel, waarop men in een behagelijke wanorde allerlei soorten van glas, porcelein en aardewerk vindt. Bij de Boeren wordt dit alles met de algemeene naam sbreekgoed" bestempeld. Midden op de vloer ziet men de lmishoudtafel en langs de wanden een paar rustbanken, evenals de stoelen met leeren zittingen en van eigen maaksel. Kasten vindt men in huis evenmin als bedsteden. In afzonderlijke slaapkamertjes staan ijzeren ledikanten. (»katels".) De vloeren der kamers zijn meestal van harde klei. Wil men ze opknappen, dan worden ze eerst goed geveegd en daarna met de hand bestreken met koemest, waarin soms mooie krullen en figuren worden aangebracht. Daar er gewoonlijk slechts een paar kleine ramen in de wand zijn, waarvoor dan nog gordijnen hangen, verkeeren de kamers veelal in een ongezellig halfdonker. — Komt men als Hollander in Transvaal, dan zal men de eerste tijd nog wel eens met lust bevangen worden naar z'n vroegere maaltijden, maar spoedig raakt men aan de Boerenkost gewoon. Vleeseh, eieren en eigengebakken brood wordt er veel gegeten. Bij de boterhammen gebruikt men meestal boter of »komfijt". (gelei.) Milies vormt vooral 's middags de hoofdschotel; bereid met zoete melk is 't een smakelijk en krachtig voedsel. Aardappelen eet men slechts bij uitzondering. Vaker bataten, die zoet van smaak zijn. Eindelijk worden nog pompoenen en enkele groenten genuttigd. — De Boerenvrouw houdt er voor pleizier nog een eigen boerderij op na met varkens, eenden en kippen. Ze heeft veel zorg voor haar diertjes. Zoo zag 'k op zekere keer een »outante" met een jong biggetje in de schoot zitten. »Die otje is soo siek" zei ze. Ook weet ze zich uitnemend te behelpen. Als 't noodig is, maakt ze ook nu nog zelf haar zeep van vet spek en haar azijn van perziken. In tijd van nood weten vele vrouwen even goed met ploeg en spa om te gaan, als de boer zelf. In vroegere oorlogen stond ze haar man trouw bij in de strijd en nog zijn er vele vrouwen, die met geoefende hand 't geweer hanteeren. — Bij kinderen en jongemenschen bemerkt men veel eerbied voor ouders, onderwijzers en allen, die over hen gesteld zijn. Steeds spreken ze in beleefde vormen ; durven zich niet mengen in een gesprek van anderen; verlaten, als ze nog jong zijn, wanneer er bezoek komt, de kamer; ja, in sommige gezinnen zullen de zonen zich wel wachten in 't gezelschap van vader te rooken, ook al zijn ze zelf reeds op jaren. Hun »ouboet" (oudste broer) eeren ze als hun »pa". De kinderen springen vrij rond tot er zich 'n gelegenheid opdoet om ze ter school te zenden. Af en toe leeren ze dan tot ze «lidmaat" (belijdend lid der kerk) worden. Is de jongeling eenmaal zoover gevorderd, dan verzuimt hij niet zich te engageeren en heel vaak ook te gaan rooken. 's Zaterdagsmiddags steekt hij zich in z'n beste plunje, zadelt z'n paard op en »kuiert" welgemoed naar z'n uitverkorene. Onderweg zorgt hij een »sixpence lekkergoed" (30 cent suikerstukjes enz.) voor z'n liefje te koopen. (Men moet weten, dat de Boeren hierop verzot zijn, wat 'k vooral goed merkte, toen we New Castle met z'n winkels en magazijnen namen.) 't Hart vol hoop en misschien de onderweg bedachte liefdewoorden reeds op de lippen, bereikt hij eindelijk de plaats van z'n bestemming. Met de gewone gulhartigheid wordt hij ontvangen en in de kring opgenomen. Druk wordt er gepraat en terwijl werpt hij steelsche blikken naar haar, om wie hij voornamelijk hierheen gekomen is. Omtrent acht uur is 't avondeten afgeloopen en begeeft men zich langzamerhand ter ruste. »Hij" denkt er echter nog niet over en niemand vindt dat vreemd. Geduldig blijft hij zitten wachten tot 't»haar" believen zal naast hem plaats te nemen. Eindelijk heeft ze haar avondwerkzaamheden in de «kombuis" (keuken) verricht en komt ze in de kamer. Met 'n kloppend hart heeft hij dat oogenblik verbeid. Zulk wachten is ook net goed om iemand van streek te brengen. Soms kan hij van te voren reeds zien, of z'n gezelschap der jonkvrouw gevallig is of niet. In 't eerste geval heeft ze gezorgd voor een heel lange kaars, in 't andere slechts 'n kort eindje meegebracht. Zoo zitten ze dan samen, soms tot laat in de nacht te »gezels" en te genieten van de meegebrachte lekkernijen. Hebben de gelieven eindelijk 't plan gemaakt te gaan trouwen, dan moeten ze ('t meisje eerst) «ouders vragen". 's Zondagsmorgens, zoodra deze zijn opgestaan, zegt de dochter haar les op, die meestal luidt: »Pa en Moe, 'k maak U bekend, dat 't m'n voornemen is, in de huwelijke staat te treden met de jonkman N. en 'k hoop, dat 't naar Uw genoegen zal zijn". 't Antwoord is dan eenvoudig: »Ja, 't is naar ons genoegen" of soms 't tegenovergestelde. Daarna moet ook de jonkman z'n ouders vragen. Vinden ook deze 't goed, dan krijgen de trouwlustigen hun »consent", d.i. een bewijs van toestemming. Drie weken aaneen staan nu de jongelieden onder de gebouien"; daarna kunnen ze trouwen. Soms moeten ze uren ver rijden en nog van de trein gebruik maken om op 't naaste dorp te komen, waar de huwelijksvoltrekking plaatsheeft voor de landdrost. Op de bruiloft wordt niet veel meer gedaan dan gegeten, gedronken en de gansche nacht op de maat van barmonika of viool gedanst. 't Ideaal van de Boerenzoon bestaat eerst in '11 wagen en 'n span ossen. Een rijpaard heeft hij soms al op z'n achtste of negende jaar. Zwaar werken behoeft hij niet; onbezorgd rollen z'n jonge jaren voorbij; naar z'n bestemming behoeft hij niet te vragen, 'tis een uitgemaakte zaak: hij wordt boer. Handel. De Boeren zelf drijven geen handel. Voor 't grootste deel is deze in handen van Joden, die hier en daar winkels hebben, wier inhoud even uiteenloopend is, als die eener Indische toko. Kruidenierswaren, manufacturen, confectie, schoenen enz. worden hier verkocht. De handel is nog gedeeltelijk ruiling. De Boer brengt aan de Jodewinkel z'n overgehouden koren, mais, wol enz. en ontvangt daarvoor in de plaats, wat hij voor zich en z'n gezin noodig heeft. Veel van die schacheraars rijden met groote, volle koopwaarkarren bij de «plaatsen" rond. Zoo'n rondreizend koopman heeft veel aantrekkelijks voor de zeer kooplustige Boerenvrouwen en meisjes. 't Gaat levendig bij zoo'n kar toe. Men praat en lacht, looft en biedt, dat 't 'n lust is. Voorschoten, blouses enz. worden geruild voor hoenders, eenden en eieren. De koopman maakt gewoonlijk goede zaken en keert in den regel met 'n kar vol levend gevogelte naar Johannesburg terug. Hier wordt alles weer van de hand gedaan. Behalve deze Joden trekken ook veel Arabieren en Indische koelies wandelend 't land door met mandeu en pakken op 't hoofd en aan de armen. In April en Mei (najaar) doen verscheidene paardenhandelaars met heele troepen paarden, die ze uit de Vrijstaat en Basoetoland haalden, de ronde. Ze hebben wel succes op hun reis, want een paard moet ieder heb- ben, al moet er dan ook 8—20 pond sterling (een pond is f 12) voor worden betaald. Naar een markt gaan de Boeren slechts zelden en bijna niet anders dan om ossen te koopen. Kerkelijk leven. Hoewel de Roomsche godsdienst in Transvaal niet verboden is en zelfs enkele Katholieken staatsambten bekleeden, is toch 't Boerenvolk bijna zonder uitzondering Protestant. Dat was ook te verwachten van de nakomelingen van Hollandsche en Fransche Calvinisten. De Boeren behooren voornamelijk tot drie kerkgenootschappen. Vooreerst de »Vereenigde" kerk, waartoe 't grootste deel van 'tvolk behoort, en wier predikanten grootendeels Kapenaars zijn. Dan de Nederd. Herv. kerk, waar men veel liever Hollandsche leeraren heeft. En eindelijk de Gereformeerde kerk, in de wandeling de gemeente der »Doppers" genoemd. Deze gemeente onderscheidt zich van de andere o. a. door 't niet gebruiken der gezangen bij de godsdienstoefening, door 'n strenge opvatting van de godsdienst en, vroeger vooral, door zeer eenvoudige kleederdracht, Daar de bevolking zeer verspreid woont en de afstanden groot zijn, kan ook nu nog de groote massa niet elke Zondag ter kerk gaan. Toch wordt de Rustdag hoog gehouden en in iedere Boerewoning stichtelijk gevierd. Als 'teenigszins mogelijk is, verzamelen de dicht bijeenwonende Boeren zich 's Zondagsmorgens in de woningvan een hunner om een preek te lezen, gewijde liederen te zingen en gemeenschappelijk God aan te roepen. De in-de-weeksche huisgodsdienstoefening is ook thans nog bij velen in eere. Een paar maal per jaar gaan de Boeren naar de kerk. Dat is, als een predikant uit één der dorpen of steden hun streek doorreist om de «buitenkerken" waar te nemen. Daartoe moeten de dominees lange en vermoeiende reizen afleggen. Zoo bezocht een leeraar uit Pretoria op zoo'n tocht b.v. zelfs Zoutpansberg in 't Noorden van 't land. Zulk een kerkgelegenheid brengt ook heel wat bedrijvigheid en drukte onder de bevolking. Weken van te voren begint men reeds toebereidselen te maken. De zoons moeten nieuwe schoenen en pakken en overhemden hebben, de dochters veelkleurige japonnetjes en mooie hoedjes. Eiworden bokken of schapen, soms zelfs een os geslacht. Men bakt koekjes, taartjes en beschuit. De wagen wordt in gereedheid gebracht en geladen met tenten, beddegoed, stoelen en tafel, borden, lepels en vorken, potten en pannen, een paar kisten Zondagsche kleeren enz. Als de kerk wat ver is, verlaat de familie Donderdags reeds de plaats. Allen rijden met de ossenwagen mee; slechts een paar menschen blijven nog wat achter om dan straks te paard te volgen. Is men bij 't zinken kerkgebouw aangekomen, dan worden de wagens er rondom geplaatst en de tenten daartusschen opgeslagen. Alles even gemakkelijk en geriefelijk. 't Is hier nu werkelijk feest. De ouden bezoeken elkaar in hun tenten, de jongelieden vermaken zich eenig en vinden een schoone gelegenheid om zich een uitverkorene te zoeken. Ieder vertoont zich zoo fijn mogelijk, men maakt veel werk van allerlei opschik, sommigen gaan zeer opzichtelijk gekleed. 's Zaterdags wordt de eerste godsdienstoefening gehouden. De volgende dag is er aanneming en bevestiging van gemeenteleden, heilig avondmaal en doopsbediening in 't groot. (Soms meer dan 25 kleinen). 's Maandagsmorgens zijn de plechtigheden afgeloopen. Men neemt afscheid van elkaar, rolt de tenten op, spant de ossen voor de wagen en verspreidt zich over de vlakte, naar huis terugkeerend. 't Eigenaardige dorp, als een wonderboom eensklaps ontstaan, is weer even spoedig geheel verdwenen. Onderwijs. 't Lager onderwijs in Transvaal is uiting van particulier initiatief, gesteund door de sterke arm van de Staat d.i. 't plan tot schoolstichting gaat uit van de ouders en de Staat steunt hen in hun pogingen financieel en zedelijk, Die steun is zeer groot en bestaat o.a. in 't toekennen van ruime toelagen voor schoolstichting, schoolverbouw, schoolhuur, schoolbibliotheken, onderwijzerssalarissen, ambachtsklassen, logiesgelden enz. enz. Voor elk schoolkind ontvangt de schoolcommissie bovendien een subsidie van 6—8 pond per jaar, terwijl de ver van de school wonende kinderen grootendeels op staatskosten in de nabijheid der school gelogeerd worden. Behalve de scholen op grootere en kleinere plaatsen heeft men in Transvaal nog Rand- en Wijk- of Buitenscholen. De Randscholen vindt men bij de Goudvelden aan de Witwatersrand. Ze zijn door de Staat speciaal voor de (let wel!) slecht behandelde Uitlanders gesticht, die er tegen laag schoolgeld hun kinderen kunnen heenzenden en zicli verder over niets behoeven te bekommeren. De Buiten- of Wijkscholen zijn de scholen, zooals men die meer in 't binnenland, onder de verspreid wonende Boeren aantreft en zooals 'k er zelf een geleid heb te Waaikraal. Op verscheidene plaatsen daar zijn de schoolgebouwen nog zeer primitief. Dikwijls wordt een huiskamer of stal daartoe ingericht. Toen ik b.v. op mijn plaats kwam, was daar van een schoollokaal nog niets te zien en op m'n vraag, hoe dat kwam, en hoe 'tnu moest, kreeg 'kten antwoord: »Ons hè gedenk, meester sel een mè Jannewarimaand kom; nou hè ons nog nie 'n skool gebouw nie. Mar ons sel wel soo'n plan krij. Dan sel ons mar soo'n bietje in die huiskamer skool hou". Daar 't onderwijs door verschillende omstandigheden niet geregeld kan gegeven worden, gaan de leerlingen niet tot hun 12e, maar tot hun 17, 18e jaar school, ja soms nog wel langer. Yelen blijven scholier tot ze lidmaat worden. De onderwijzer op de Wijkschool is gewoonlijk een passe-partout en aller vraagbaak. Men belast hem niet alleen met 't gewone schoolonderwijs, hij moet ook de opzettelijke godsdienstige vorming der leerlingen op zich nemen, (katechisatie.) Op veel plaatsen leidt hij bovendien 's Zondags de onderlinge godsdienstoefeningen. Ook klopt men bij »meester" aan, als er een testament moet geschreven worden of om een begrafenis te leiden als «koster". Bij veel Boeren is de meester alzoo een onmisbare persoonlijkheid. Hij wordt door hen ook bizonder geacht, vooral als hij veel Bijbelkennis heeft en goed kan zingen. In sommige streken ondervindt de Hollandsche onderwijzer nog al wat tegenstand. Er is ri.1. een kleine partij onder de Boeren, die men Hollanderhaters zou kunnen noemen. Zij geven de voorkeur aan Kaapsche meesters en ontzien zich niet een Hollander te belasteren en op allerlei manier te benadeelen. Toont de Hollander evenwel, dat hij 'n respectabele kerel is, die zich zooveel mogelijk tracht in te burgeren, dan zal hij toch langzamerhand 't vertrouwen der bevolking winnen. Tenslotte ondervindt hij blijken van de onverdachtste sympathie en hebben de Boeren graag, dat «meester" eens een Zaterdag of Zondag komt «kuieren" en »geselsen". Iets over IS est uur en Krijgswezen. Aan 't hoofd der Z. A. R. staat een president, die door door de Burgers gekozen wordt. Sinds meer dan 20 jaar wordt deze waardigheid bekleed door S. P. J. Ivruger, een man, die zich als krijgsman en diplomaat een naam verwierf en wien deswege ook alle hulde wordt gebracht. Onder z'n volk wordt^ hij tenzeerste vertrouwd en gewaardeerd. Opmerkenswaard is 't, dat hij onder al die hoogschatting van z'n persoon dezelfde eenvoudige, ernstige, gulhartige Boer is gebleven. Na de president is de voornaamste persoon in 't land de Commandant-Generaal, tevens vice-president der Republiek en ook door de Burgers gekozen. Tot voor korte tijd werd deze hooge plaats met eere ingenomen door wijlen Piet Joubert, iemand van wiens veldheerstalent we schitterende bewijzen zagen, ook in de jongste strijd. Kruger en Joubert waren voor de ooriog de leiders van twee naar hen genoemde politieke partijen. Beide fracties zochten 't heil van 't land, elk naar zijn eigen inzichten. De Krugerpartij was van oordeel, dat de onafhankelijkheid van Transvaal moest bevestigd worden door versterking van 't Hollander-element, terwijl Joubert en z'n medestanders meenden, dat de toekomst van Z. A. was gelegen in een nauwere aansluiting bij de Afrikaanders (de verengelschte Boeren in de Kaapkolonie) en dat men daarom zich niet zoo heftig moest verzetten tegen alles wat Engelscbgetint was. Van achteren is m. i. gebleken, dat Kruger 't meest juist zag, maar met dat al mag in 't minst niet getwijfeld worden aan 't patriotisme van de edele Joubert. De president en de Comm.-Generaal maken deel uit van de regeering, een lichaam van 7 of 8 leden, ook wel de Uitvoerende Raad genoemd. De wetgevende macht berust bij de Eerste en Tweede Volksraad, voornamelijk bij de Eerste. Ook de Volksraadleden worden rechtstreeks door de Burgers gekozen. 'tLand is verdeeld in districten, aan 'thoofd waarvan 'n Landdrost staat voor 't burgerlijk bestuur en 'n Commandant voor 't krijgswezen. Elk district is verdeeld in wijken (Pretoria b.v. 6) waarin de zaken geregeld worden door de Veldcornet. In eenigszins groote wijken wordt hij bijgestaan door 'n adsistent-Veldcornet. Al deze ambtenaren, uitgezonderd de Landdrost, die door de regeering wordt aangesteld, worden gekozen door de Burgers. In belangrijke staatszaken (zooals b.v. onlangs de uitbreiding van Uitlanderkiesrecht) wordt de heele Burgerij gehoord. 't Is dus duidelijk, dat de Boerenorganisatie democra- tisch is in merg en been en dat de door Engeland gewenschte kiesrechtuitbreiding van groote invloed op de samenstelling van Volksraad enz. zou geweest zijn. Langzamerhand zouden de Engelschen de regeering omgezet hebben en de annexatie, die men nu met geweld tracht te bewerken zou geleidelijk hebben plaats gehad, ondanks 't protest van de kern der bevolking. Een eigenlijke legermacht bestaat er in Transvaal niet. Alleen zijn ér te Pretoria en sinds enkele jaren ook in Johannesburg eenige honderden artilleristen, die de kanonnen moeten bedienen. De verdedigers des lands zijn de Burgers zelf. Alle personen van 16 tot 60 jaar nemen deel aan de strijd. Ze vormen commando's, die in militaire organisatie en technische kennis verre beneden de Engelschen staan. Er is weinig discipline. Ieder handelt naar eigen inzicht om 't doel te bereiken, dat door de veldcornet is aangewezen. Gaat 't de strijders niet naar de zin, dan weigeren ze doodeenvoudig te vechten of deserteeren. Ook zijn de Boeren niet in 't bezit der nieuwste aanvals- en verdedigingsmiddelen. Toch heeft men daaraan de laatste jaren meer aandacht besteed dan verwacht werd. De verdedigingslinie van Pretoria was er blijk van. Jammer, dat ze ditmaal ongebruikt is gebleven. 't Vertrouwen op God, de blakende vijheidsliefde, de juistheid van 't schot en de bekendheid met t terrein maken dat de Boeren nochtans zoo sterk zijn in de strijd. 't Boerenleger wordt snel gemobiliseerd. De Cornrn. Gen. zendt z'n orders aan Landdrosten en Commandanten. Deze aan de Veldcornetten van hun district, die dan op hun beurt Commandeermannen naar alle kanten in hun Wijk sturen om de Burgers ten strijde te roepen. De Boeren zorgen grootendeels voor hun eigen transport en de eerste dagen ook voor eigen onderhoud, zoodat men in korte tijd en met weinig moeite een sterke macht onder de wapenen heeft, die na de oorlog geheel naar huis terugkeert. Te Wape 11. Om een duidelijk beeld te geven van de mobilisatie der Boeren en de eigenaardigheden van de opmarsch, deel 'k hier mee, wat 'k er zelf van zag en ondervond. 't Was in 't laatst van September 1899, dat de Burgers werd aangezegd, zich gereed te houden tegen 'n mogelijke opcommandeering. Dadelijk ging men aan 't werk. Geweer en zadel werden nagezien, de wagen in orde gebracht, beschuit gebakken enz. om op 't eerste bevel klaar te zijn. Dit volgde dan ook spoedig. De 27e van dezelfde maand werden de orders naar alle oorden uitgegeven en spoedig was er ook een commandeerman op mijn plaats. Met geestdrift werd de boodschap ontvangen en direct maakte men zich gereed. Twee Boeren van onze plaats zouden vast uittrekken, twee andere zouden met de ossenwagen volgen, terwijl de rest tot nader order zou achterblijven om de boerderij voorttezetten. Ik sloot dadelijk m'n school voor onbepaalde tijd en maakte me eveneens klaar. Binnen een uur stonden onze paarden opgezadeld. Een zakje met beschuit, wat droge biltong, en gedroogde perziken, onze mondkost, werd aan 't zadel gebonden. Wij zelf waren gekleed in onze gewone plunje, hadden sporen aan de schoenen, een patroongordel om de schouder, 't geweer op de rug en de bekende slappe hoed op 't hoofd. Alle mannen, vrouwen en kinderen stonden in 'n kring rondom ons. t Was stil, menigeen pinkte onopgemerkt 'n traan weg. Een grijsaard grijpt moed, breekt de stilte af en spreekt een woord van afscheid. Hij moedigt ons aan ons dapper en ridderlijk te gedragen en niet te vertrouwen op eigen kracht, maar steeds God voor oogen te houden. De laatste omhelzingen volgden. We bestijgen onze paarden. Een stil gesnik ... een laatst vaarwel ... een wuiven met de hoeden... reeds zijn we uit 't gezicht verdwenen. Wie beschrijft, wat er omgaat in 'thart van gindsche jonge vrouw en moeder met dat wichtje op de arm, wier echtgenoot daar wegtrekt naar 't verre, bloedige slagveld! Ziet ze hem misschien reeds liggen daar, na een heete strijd, zwaar gewond, geheel verlaten en in 't donker van de nacht worstelend met de dood? Haar gedachten zijn zeker niet opgewekter. Op zoo'n oogenblik komen de schrikkelijkste beelden voor de geest. En haar fantasiebeeld was niet te pessimistisch. O, wreede Engelschman, dat hebt (jij op uw geweten! ! In stille weemoed staart ze hem na; 't was de laatste maal, dat ze hem zag uitrijden. Zonder een woord te spreken, reden we naast elkaar voort. We waren allen eenigszins onder de indruk van 't afscheid. Maar spoedig veranderde dat. Overal sloten zich andere Boeren bij ons aan. De troep werd steeds grooter en daarmee keerde ook de opgewektheid en luidruchtigheid weer. Als we hoeven voorbijreden, werden groeten gewisseld en met hoeden en zakdoeken gewuifd. Eindelijk kwamen we aan 't station Elandsrivier, waar de verzamelplaats was der Burgers uit de omtrek. Daar hadden hartelijke ontmoetingen plaats en vormden zich gezellige groepjes van kennissen. De jongelieden maakten zich al weer vroolijk over de meisjes, die ze moesten achterlaten en menige schaterlach werd weer gehoord. Laat me eens trachten zulk een gesprekje weer tc geven: »Dag ouneef, hoe ga da nog mè jou?" »Nee, die ga nog zoo stadig an, oubroer; die zè 'k for jou, die Engelschman maak daarom nie goe nie; ons krij banje (zeer) swaar. Hoe ga die nog mè jou?" »Nee, die ga daarom nog heeltemaal goed en mè die frouw en die kleingoedjes ok; me hart hè daarom soo elfe seer gekrij, toe èk hulle sommei' mos laat staan. Is daar nie 'oom Daëd (David) nie? (De spreker richt zich tot een aanstappende Boei ). Nee, oom Daëd maak daarom nie goed nie. Oom had nog soo'n bietje bij die huis ken blij; ons jong kerls sel nou fech for die land . »Kijk neefs, ek weet julle sel fech, mar julle sel al te banje onfoorsiehtig woes en as julle beginne swaar krij, dan sel julle sommer fluch en julle denk al te banje an die nooijens (meisjes) bij die buis". »Moe nie gloo nie, oom; as ons fluch for die Rooies sel die nooïens ons nie weer hè nie; ons sel die Rooies jaach in die see. (zich omwendend) Kijk, der is die meester ok. Mij mastig meester! ga jij ok na die oorlog?" »Dag oom, dag neefs; nee, toen ik zien, dat al die Boeren gaan vechten, kon ik ook niet bij die huis blijven; ik reken, 't is m'n plicht, dat ik sta voor die land." »Jij is daarom 'n banje fluks Ollander; èk hè nooit gedenk nie, die Ollander is soo fluks; èk hè gemeen, die Ollander is sommei- soo 'n frot ounatie, mar èk was daarom nie rech nie." »Kerls, hè julle al rech gemaak?!" »Ja, feldcornet, ons is al reid, ons wach net mar tot die Ollanders (spoorwegpersooneel) die trein laat rij. Ollander! èk seg for jou, jij mot jaach mè die groot swart merrie, da die stof soo sta achter hom; ons mot gaan die Rooies skiet" — Zoo praat men tot 't sein van vertrek wordt gegeven. De paarden zijn reeds soms met veel moeite in de wagens geladen; eyenzoo de verdere bagage. Wij hebben met ons vijfentwintigen, de zadels en geweren bij ons, een plaats gevonden in 'n goederenwagen. Langzaam stampt de zware trein weg en onze urenlange reis begint. Van tijd tot tijd wordt de knapzak voor de dag gehaald en stillen we honger en dorst met wat beschuit, biltong, skookvleesch" en water. Ook de koude nacht brachten we in die wagen door. Dwars over elkaar met 't hoofd op een zadel of tegen een ander aan trachtten sommigen wat te slapen, maar 't ging niet best. Door de groote drukte aan de stations, had onze trein veel oponthoud. Op een dier plaatsen stonden we een paar uur stil In de nabijheid was een winkel, welks eigenaar gevlucht was. Spoedig maakten een paar man de deur open en daar ging 't op een rooven. Hoeden, kleeren, schoenen, harmonika's, alles werd weggenomen Sommigen dachten nog aan hun vrouwen en »gapten" dameskleeren en kant, Daar kwam fle Veldeornet: »Mar kerls, hoe maakjulle nou? Wie hè julle die rech gegee, die goed te neem? Julle lijk wel soo 'n bende skelms! Die is skande for ons Boeren, om soo te maak; hoe ken de Heer s'nsegen gee for ons, as julle soo anga?! Breng terug die goetters; èk wil niks op die trein sien nie." Allen dropen af en gooiden hun buit weer in de winkel. Later voltooiden de Kaffers 't vernielingswerk. üp Zondagmorgen bereikten we eindelijk 't station Zandspruit, waar we voorloopig halt houden zouden. Hier werden dus de tenten opgeslagen, zoo spoedig ze aankwamen. 't Kampleven begon, 't Was op dit oogenblik zeer rustig en gezellig, maar zoo zou 't niet blijven. Straks zouden de vermoeienissen van de strijd ons leeren, dat de oorlog werkelijk »swaar" is. 't Leven op Commando. 't Leven op 't oorlogsveld is zeer rijk aan afwisseling. Nu eens leidden we een vroolijk leventje, dan weer hadden we gebrek aan alles, leden koude en verkeerden dus in een verre van benijdenswaardige positie. 't Is bepaald de moeite waard, 't leven in een kamp als dat van Ladysmith bv. eens na te gaan. De »lagers" van tenten staan in de regel zeer ordeloos achter de »randen". Ieder toch slaat z'n tent graag op in de schaduw van 'n boom of in de nabijheid eener fontein. In elk van die tenten leven 5—10 personen samen, die dan »maats" zijn en elkaar bijstaan in de zorg voor de paarden, 't klaarmaken van 't eten en verder altijd, wanneer 't mocht noodig zijn. Gewoonlijk worden de bezigheden zooveel mogelijk verdeeld. De een zorgt voor hout, een ander houdt 't vuur aan, een derde maakt de kost klaar, een vierde heeft de wacht over de paarden enz. Bij elke tent is 'n »vuurmaakplekwaarop door één en twee een groot houtvuur wordt aangelegd. De kok van de dag kookt daar 's morgens eerst een groote ketel koffie. Zoodra een handvol koffie in 't kokende water is geworpen en met 'n stok omgeroerd, schenkt ieder voor zich 'n groote »beker" in en slurpt van 't heete, bittere vocht, zonder suiker meestal en zonder melk. 't Droge, harde brood wordt in de koffie geweekt en met 'n stuk geroosterd vleesch maakt dit ons »breakfast" uit. 's Middags wordt een groote pot met vleesch op 't vuur gezet. Als dat goed kookt, werpt men er de aardappels in met nog wat uien en deegkoeken, »bovenleggers" genoemd, Zoodra de kost gaar is en de pot onder 'n boom is gebracht, zetten allen er zich rondom heen op de grond en ieder tracht, in de eene hand een stuk vleesch in de andere een knipmes, z'n honger te stillen. Intusschen trachten groote zwermen vliegen ook hun deel te krijgen en zoeken dus een plaatsje op onze vleeschbrokken. Niemand is daarop echter gesteld en daarom heeft één onzer ten taak ze met een ossenstaart te verdrijven. Natuurlijk wordt dan zijn deel bewaard. Een feestmaal hebben we, als we ons vergasten kunnen aan »stormjagers," ronde bollen in vet gebakken. Soep gebruikten we, evenals de koffie; we schepten onze kroes vol uit de pot en slurpten 'em met de lippen leeg. Later maakten we dikwijls vorken van ijzerdraad en lepels van hout. Een heele drukte is 't wanneer er geslacht moet worden. En dat gebeurt nog al eens. In 2 of 3 dagen werden door ons commando van circa 250 personen twee flinke ossen opgemaakt. Ieder moet op z'n beurt aan dat slachten helpen. Een der beste schutters velt de os met 'n kogel neer; voor hem is de tong. Dadelijk snijdt men nu 't beest de keel af en 6 a 8 man beginnen te villen. Een andere ploeg is erbij voor de aflossing. Is 't vleesch daarna in zooveel mogelijk gelijke stukken verdeeld, dan wordt 't uitgereikt. Van iedere tent komt 'n man met 'n zak om zijn deel en dat zijner maats in ontvangst te nemen. Om geen aanleiding te geven tot twist leest één, met de rug liaar 't vleesch gekeerd, de namen af op de vraag van de uitdeeler: »voor wie is die?" Wat niet dadelijk wordt gekookt, snijdt men in dunne repen, strooit 't goed met zout en peper en hangt 't in de zon te drogen. De Kaffers uit de omtrek vergasten zich aan de overblijfselen: kop, nek en ingewanden^ Veel drukte en opgewektheid ontstaat er ook in 't slager," als de post binnenkomt. Allen verdringen ziöh om de «postrijderdie de adressen afleest en schertsend de brieven ronddeelt. Blijdschap straalt er op 't gelaat van hem, die er een ontving met enkele bloempjes en »'n kus der liefde' ingesloten. Vreugde gaf 't ook ons, Hollanders, als soms een vriend uit 't verre Noorden, uit Patria, aan ons had gedacht. Maar ontevredenheid teekent 't gelaat van hen, die geheel niets ontvangen. Ze willen soms, dat de brieven, als 't vleesch, gelijk worden verdeeld, of dat 'n ander er hen een overdoet. Als er niet te vechten, te slachten of te deelen viel, en de jongelieden genoeg hadden geslapen, gingen ze om de tijd te"korten allerlei spelletjes opdenken, als vingertrekken, stoktrekken, »koenen" (met platgeslagen kogels werpen naar een streep op de grond) enz. Anderen gingen naar de rivier om hun kleeren wat te wasschen. Hadden ze geen schoon goed om aan te trekken, dan werd 't na de wasch meteen gedroogd. De tijd, hiervoor noodig, brachten ze met zwemmen door. Nog anderen vroegen de Veldcornet een verlofpas om te gaan jagen, naar de dokter te gaan, een vriend te bezoeken of ook om een bezoek aan hun gezin te kunnen brengen. De order was, dat 8% der mannen tegelijk verlof naar huis kon bekomen. Er werd om geloot, eerst onder de gehuwden, daarna onder de anderen. Soms werd er buitengewoon verlof gegeven, wegens »siekte of swarigheid bij die huis." Jammer, dat daarvan misbruik werd gemaakt. Menigmaal gebeurde 't, dat mannen reeds terug waren voor hun verloftijd verstreken was. Vroeg men hen; waarom?, dan was 't antwoord: »Nee, oubroer, die is al te swaar bij die huis; der is nie manmenschen nie; èk hè al te danig banje weer verlang na die maats. Toe èk sie, et is alles nog reeli bij die huis en mè die vrouwen die kleingoedjes ok, toe hè ik sommer weer omgedraai." De waarheid was dan evenwel vaak, dat hun vrouw hen had weggestuurd, want de Afrikaansche vrouw is nog onverzoenlijker tegen de vijand dan de Boer zelf. Iedere avond gingen allen uit naar de wacht; slechts enkelen hieven bij de tenten achter. Gewapend met geweer en patronen en een «kombaars" (deken) over de rug, stapten we naar de »kop." We beklommen die echter niet, voordat 't donker werd. Zoolang bleven we aan de voet. Daar kwamen allen bij elkaar. De veldprediker of een der oudste Boeren deed 'n gebed, las 'n hoofdstuk uit »die Boek" en zei soms 'n enkel woord. Daarna werd 't psalmgezang aangeheven. De lucht weergalmde 's avonds van 't Boerenlied. TrelTend-schoon klonken Davids harpzangen uitdieforsche mannenkelen over de plechtig-stille velden. Diep voelde men dan een oogenblik de ernst der omstandigheden , waarin men verkeerde. En men schepte nieuwe moed voor de avond en voor de nacht. Na de avonddienst werd de pijp aangestoken en zaten we nog wat met elkaar te gesels. Vaak kwam dan de vroolijke aard der Boeren weer boven. Allerlei grappige en kluchtige »stories" werden opgedischt en menige gulle lach werd gehoord. Anderen staken de hoofden bij elkaar om wat »nuws" te vertellen over gevormde plannen, mogelijke overgave van de vijand, 't eind van de oorlog enz. Allen waren 't daarover eens, dat »ons sel al te danig blij wees, as ons weer huistoe ken gaan; die oorlog is daarom al te swaar." Was 't eindelijk zoo donker, dat de vijand ons niet meer zien kon, dan klommen we naar boven. De wacht werd uitgezet en de overigen legden zich achter de verschansing te slapen. Ieder veldcornetschap bestond uit 2 a 300 manschappen en was verdeeld in »voor manschappen" van 25 tot 60 personen. Elk voormanschap was weer gesplitst in 3 of 4 skopraalschappen" voor de verdeeling van de wacht. De wachten zaten alleen of samen op korte afstand van elkaar te rooken en te loeren of lagen half tegen de grond. Zoo tusschenbeide zag men er een onder z'n kombaars kruipen om 'n versche pijp aan te steken. De wachttijd duurde van één tot drie uur. Sommige wachten waren altijd in de verbeelding, dat de vijand uittrok of dat ze wat zagen. Heel vaak waren 't de sterretjes, die ze voor de oogen kregen van 't staren in 't donker. Dan schoten ze. De slapenden werden door 't alarm opgeschrikt, grepen hun geweer en gingen ook aan't vuren. Steeds heviger en heviger, want ze zagen vuurstralen voor zich. Nadat men een poos had zitten schieten, hield men eindelijk op; men bemerkte, dat de flikkeringen werden veroorzaakt, door onze eigen kogels, die tegen de klippen aansloegen. Nu doken we weer achter de verschansing (opgeworpen van klipsteenen) weg, legden't geladen roer vlak naast ons, rolden ons opnieuw in onze kombaars, trokken de hoed over 't oor, legden 't hoofd op 'n platte steen en sliepen weer lekker in. Aan zulk slapen moet men wennen en dat doet men werkelijk ook. Tenslotte slaapt men op wacht even lekker als thuis. Alleen als 't regende was 't minder aangenaam. Dan moesten we de nacht zittend doorbrengen, want als we gingen liggen, raakten we in de modder en moesten ons 's nachts eens opzij rollen om niet geheel weg te zinken. Zoodra 't in 't Oosten begon te lichten (verrukkelijk schouwspel!) en we ons overtuigd hadden, dat de vijand rustig bleef, gingen we, op de dagwacht na, allen naar 't lager om de morgenkoffie te gebruiken. Soms gingen we 's avonds met 20 a 25 man te paard op «brandwacht," een heel eind vóór onze pozisies. Dan sliepen we met de teugels van 't trouwe paard aan de arm, 't hoofd bij gebrek aan klippen (losse steenen) op de kolf van 't geweer. Zoo dicht naderden we dan de vijand, dat we de voorposten duidelijk konden hooren spreken. Zulk 'n avontuurtje is niet zonder gevaar. Niet alle Boeren zijn even dapper. Dat merkten we 't best, als de vijand van zins was 'n uitval te maken of als we moesten oprukken. Dan zag men alras verscheidene banghartigen, die 't hoofd omwonden hadden met 'n doek, waarin »bossies" (geneeskruiden) zaten. Anderen lagen in de tent te klagen over »pensseer." Nog anderen, die er te flink uitzagen om te veinzen, dat ze »soo slech foelden," beweerden dat hun paard ongeschikt was. Moesten ze toch mee, dan kwamen ze nog niet in 't vuur, want dan werden ze onderweg »siek" of »hun perd hè flauw gewor." Men gebruikte die bloodaards gewoonlijk voor paardewachters achter de kop. Gelukkig waren er »flukse kèrls" genoeg, die blijmoedig en vrijwillig uittrokken; die hun leven veil hadden voor 't recht en de vrijheid van hun land. Zij zijn 't, die ook thans nog doorstrijden, die met een vertrouwen op God, dat dagelijks sterker wordt, niet wanhopen aan de eindelijke zege van 'n rechtvaardige zaak. Daardoor gesterkt strijden ze met de ontembare moed eener leeuwin en met de onverschrokkenheid eener jonge leeuw. Zij zijn 't, die als ze nog slechts drie patronen hebben, zich niet behoeven over te geven, omdat ze met die kogels »banje suinig" zijn, er zeker één Engelschman mee vellen en zich dan met zijn wapens verdedigen. Door hen verwachten we van God de Almachtige, die ze tot heden toe staande hield en die niet toelaten zal, dat 't recht struikelt op de straten, tenslotte de overwinning. Geve de Heere ze spoedig, tot eer van Zijn naam. inhoud. Bladz. Een woord vooraf. 't Ontstaan der Boerenrepublieken 5 't Land der Boeren 9 't Leven der Boeren vóór meer dan 30 jaar ... 12 't Leven der Boeren vóór de oorlog 14 Handel 22 Kerkelijk leven 23 Onderwijs 25 Iets over bestuur en krijgswezen 26 Te wapen 29 't Leven op Commando 32 . ! . r il v & IIIISHIM» m, RUM . !■»»*