F. VAN RIJSENS' ALGEMEENE GESCHIEDENIS IN BEKNOPTEN VORM. NEGENDE DRUK, BEWERKT DOOR M. TEN BOUWHUYS, leeraar g. h. b. s. 5-j. c. en leeraar gem. cursus voor onderwijzer(es) te utrecht. TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS, 1910. UITGAVE VAN J. B. WOLTERS TE GRONINGEN. NAUWKEURIG EN VLUG. OEFENINGEN IN HET CIJFEREN EN IN HET REKENEN UIT HET HOOFD, Voor de verstgevorderde leerlingen der lagere school, het voortgezet- en het Herhalingsonderwijs, door T. VAN DEN BLINK, Onderwijzer aan de Rijksnormaallessen te Hoorn. COMPLEET IN TWEE DEELTJES. Prijs, per deeltje, in linnen , . f 0,25. „Nauwkeurig en Vlug" en practisch. Het wezen van wat wij, der traditie getrouw, practisch rekenen noemen, heeft met rekenen weinig uit te staan, en het practische er van wordt in de laatste jaren meer dan vroeger in twijfel gesteld. De sollicitant, die tegenover den practischen man uit het dagelijksch leven, een koopman b.v. of een directeur van een kantoor, beweert te kunnen rekenen, zal bewijzen moeten alleggen van „nauwkeurig en vlug" te kunnen cijferen en uit liet hoofd rekenen; — naar de formeele resultaten van wat wij „practisch rekenen" gelieven te noemen, zal allicht niet eens een onderzoek worden ingesteld. „Nauwkeurig en Vlug" is een practische uitgave, die haar weg wel zal vinden. Doordat de getallen voor vele opgaven zijn ontleend aan de werkelijkheid, wordt de aandacht der leerlingen bovendien bepaald bij tal van wetenswaardigheden, die anders wel eens buiten bespreking kunnen blijven. In 't Voorbericht geeft de Schrijver duidelijk genoeg de bedoeling aan. De Uitgever laat de boekjes verschijnen in een linnen bandje ook practisch: Zoo zijn ze geschikt om meegenomen te worden naar huis; de oneven genummerde paragraftn zijn immers als geknipt voor huiswerk. (De evene zijn voor 't hoofdrekenen). Aan onze school zullen we de boekjes invoeren. October -1909. Een hoofd van een School voor M. U. L. O. .... De bedoeling is, de leerlingen vlug en nauwkeurig te leeren cijferen. Daartoe strekken de opgaven, waarvan de eene helft het cijferen en de andere het hoofdrekenen bevordert. Met recht mag de schrijver zeggen dat naar de grootste verscheidenheid gestreefd is. Onder de hand vernemen de leerlingen bij het doorwerken van deze opgaven allerlei belangrijke zaken en ontmoeten ze getalwaarden, die in het dagelijksch leven bij handel en verkeer of in sommige wetenschappen meermalen voorkomen. De Vacature, 15 October 1909. Het doel van deze boekjes is om, bij de tegenwoordige richting van het voortgezet rekenonderwijs, dat voornamelijk zijn kracht zoekt in beredeneerd oplossen van min of meer ingewikkelde rekenkundige vraagstukken, èn het rekenen uit het hoofd , èn het cijferen weer tot hun recht te laten komen. Het zijn een paai practische boekjes. Het Centrum, "16 October 1909. UITGAVE VAN J. B. WOLTERS TE GRONINGEN. F. VAN RIJSENS' ALGEMEENE GESCHIEDENIS r* IN BEKNOPT EN VORM. NEGENDE DRUK, BEWERKT DOOR M. TEN BOUWHUYS, LEERAAR G. H. B. S. 5-J. C. EN LEERAAR GEM. CURSUS VOOR HOOFDON DERWIJZER(ES) TE UTRECHT. ƒ 0.35. TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS' U. M. 1910. VOORBERICHT. Toen de schrijver van dit bescheiden boekje zoo ontijdig aan zijn familie en aan zijn arbeid werd ontrukt, kwam het verzoek tot mij, om in het vervolg de herdrukken van zijn leerboeken over Algemeene Geschiedenis te bezorgen. Ik heb die opdracht gaarne aanvaard, omdat ik van meening ben, dat de goede naam, waarin de leerboeken van Van Rijsens zich verheugen, volkomen verdiend is. Ik hoop naar mijn beste weten het werk van den betreurden schrijver op de hoogte van den tijd te houden, en daarbij zorg te dragen, dat zijn sobere en toch zoo aanschouwelijke voorstelling van het gebeurde niet te loor gaat. * * * Ook deze druk heeft wederom vereenvoudiging ondergaan; enkele minder belangrijke namen en getallen zijn weggelaten; en doorloopend is gestreefd naar nog eenvoudiger wijze van zeggen. Op enkele plaatsen slechts moest, naar mijn overtuiging, de voorstelling gewijzigd worden. Maar alleen in § 1 (de Inleiding), § 24 (de Volksverhuizing) en § 37 (het Overgangstijdperk) zijn de aangebrachte wijzigingen van eenige beteekenis. Mijn vriendelijken dank aan den anoniemen „belangstellend(en) gebruiker", die indertijd zijn gecorrigeerd exemplaar van dit werkje aan den schrijver heeft toegezonden. De verbeteringen, die de welwillende anonymus voorstelde, zijn aan het boekje ten goede gekomen; verschillende kleine vlekjes zijn daardoor weggewischt. Mochten ook in het vervolg dergelijke opmerkingen mij bereiken (van denzelfden inzender of van andere welwillende gebruikers), ik zou dit zeer op prijs stellen. M. TEN BOUWHUYS. Utrecht, December 1909. OUDE GESCHIEDENIS. (Van de vroegste tijden tot den val van het West- Romeinsche Rijk). § 1. INLEIDING. Omstreeks 2000 jaar vóór Christus geboorte was Europa nog bijna geheel woest en bedekt met bosschen en moerassen. Daarin zwierven ruwe volksstammen, die leefden van jacht en vischvangst en het zoeken van vruchten. Die menschen hadden nog zeer onbeholpen werktuigen en wapenen, van steen of hout of been. Zij waren dus nog zeer onbeschaafd. In dienzelfden tijd vond men reeds in enkele deelen van Azië en Afrika volken, die het al heel wat verder gebracht hadden. Hun land, dat zeer vruchtbaar was, werd zorgvuldig bebouwd. Zij hadden ook groote steden, waarin voor de koningen prachtige paleizen en voor de Goden tempels waren gebouwd. In die steden werden ook fraaie en nuttige zaken gemaakt, die men óók veel verkocht aan andere volken. De bedoelde landen lagen aan den Nijl, aan Tig ris en Eufraat, en werden bewoond door de Aegyptenaren, de Assyriërs en de Babyloniërs. Dit waren dus al zeer beschaafde volken. Zij hadden dikwijls strijd met hunne naburen en hebben alle voor korteren of langeren tijd de rol van veroveraar gespeeld. Dan groeide hunne macht tot ver buiten hunne grenzen, totdat zij alle ten slotte, en ook nog vele andere volken met hen, moesten bukken voor de Perzen, wier koning Cyrus (558 529) de groote Perzische monarchie stichtte. Wij zullen eerst spreken over de voornaamste volken, die aan hem of aan zijn opvolgers moesten gehoorzamen, namelijk: de Aegyptenaren, de Babyloniërs en Assyriërs, de Phoeniciërs, de Israëlieten, de Meden en Perzen-, en daarna over de Grieken, dan over de Romeinen. § 2. DE AEGYPTENAREN. Aegypte is het lage dal van den Nijl, aan weerskanten begrensd door de hooge randen van de woestijn. Het wordt in zijne geheele lengte door de rivier doorstroomd en zou zonder deze waardeloos land zijn. Omdat het daar zelden of nooit regent, hangt de vruchtbaarheid geheel af van de overstroomingen des Nijls, die jaarlijks op gezetten tijd terugkeeren. Dan staat het water van den eenen tot den anderen rand der woestijn, en lijkt het land een zee, waarin de steden en dorpen (op hoogten gebouwd) als eilandjes liggen. Het vruchtbare slib, door het Nijlwater achtergelaten, verschafte ruime oogsten, en zoo kwamen de Aegyptenaren al spoedig tot groote welvaart en beschaving. Wij kunnen uit de opschriften hunner gebouwen en gedenkteekenen opmaken, hoe het met die beschaving stond. Deze opschriften zijn geschreven in hiëroglyphenschrift, dat uit letters bestaat, maar ook uit afbeeldingen van voorwerpen, of zinnebeeldig iets voorstelt. Zoo werd bijv. water door zigzaglijnen aangeduid, huis door een vierhoek, tempel door hetzelfde teeken met een godenbeeld, geven door een uitgestrekten arm met een brood, dorst door water en een kalf, waarheid door een struisveder. Op de bouwwerken zijn deze teekens nauwkeurig en sierlijk afgewerkt, maar voor het gewone gebruik op papyrus (uit de papyrusplant vervaardigd) had men een korter schrift. De Aegyptenaren waren knap in de genees-, meet- en sterrenkunde, maar bovenal in de bouw- en beeldhouwkunst. De pyramiden bij Memphis vervullen ons nog met bewondering. Zij schijnen niet door gewone menschen, maar door reuzen opgericht te zijn. De drie grootste, omstreeks 3000 v. C. gebouwd, zijn nog bijna ongeschonden. Het zijn steenbergen, spits toeloopend, op een vierkant grondvlak. De grootste is ongeveer 150 meter hoog, de zijde van het grondvlak is ruim 200 meter. Onder den grond is een grafkelder. Alleen de koningen hadden het recht pyramiden te bouwen. In later tijd lieten de koningen en aanzienlijken grafkamers in de rotsen uithouwen; bij Thebe vindt men ze in grooten getale. Het gewone volk werd in het zand der woestijn begraven. De lijken werden gebalsemd, dewijl men geloofde, dat de ziel in het lichaam zou terugkeeren. Ook in de ruïnen der tempels zien wij nog de kunstvaardigheid der oude Aegyptenaren. Een tempel, het labyrinth geheeten, had honderden kamers, boven en onder den grond. Van dit gebouw is niets meer over; maar groote ruïnen vindt men in de omstreken van Thebe. Twee tempels daar, een half uur van elkander gelegen, waren verbonden door twee lange rijen sphinxen. Sphinxen zijn deels steenen leeuwen met koningshoofden of ook wel met ramskoppen, met de zonneschijf tusschen de horens. Vóór den ingang der tempels stonden obelisken, vierkante spitsloopende zuilen, uit één stuk gepolijst graniet gehouwen. De Aegyptenaren aanbaden vele goden, die zij voorstelden als personen en als dieren. De hoofdgod was de zonnegod Re. Andere zonnegoden waren Osiris en Horus. De laatste was de God der opgaande zon en streed onafgebroken tegen zijn broeder Set, den God der duisternis. Tot de dieren, die goddelijke eer genoten, behoorden de kat, de krokodil, de ibis, bovenal de apis, een stier met bijzondere kenteekenen. Als eerste koning van Aegypte wordt Menes genoemd, die omstreeks 3500 jaar v. C. regeerde. In de 14® eeuw v. C. leefde koning Ramses II, die Klein-Azië veroverde. Omstreeks 700 v. C. had men in Aegypte de regeering der twaalven, welke 12 koningen waarschijnlijk stadhouders van een Assyrisch vorst geweest zijn. Een hunner, Psammétichus, wist zich tot onafhankelijk alleenheerscher te maken. Hij stelde Aegypte, dat ongaarne vreemdelingen in het land zag, voor dezen open en begunstigde vooral den handel met de Grieken. Het volk was daarover lang niet best te spreken. In 525 werd Aegypte veroverd door Cambyses, koning van Perzië. Het Perzische rijk bezweek op zijne beurt voor Alexander den Groote. Na diens dood herkreeg Aegypte zijne onafhankelijkheid en behield deze drie eeuwen lang. Daarna werd het een deel van het wereldrijk der Romeinen. 650 v. C. Psammetichus regeert in Aegypte. 525. Cambyses verovert Aegypte. 31. Aegypte wordt een Romeinsch wingewest. § 3. DE BABYLONIËRS EN ASSYRIËRS. De reiziger, die thans door de woeste streken langs den Tigris en Eufraat trekt, merkt hier en daar bruine stoffige heuvels op, met steenbrokken daartusschen. Dit zijn de overblijfselen van steden. De grootste waren Babylon en Ninivé, die 2000 jaar v. C. hoofdsteden waren van Babylonië tn Assyrië. Langen tijd was Babylonië het machtigste der beide rijken, maar later moest het gehoorzamen aan de Assyrische koningen, die het door stadhouders lieten besturen. De dappere maar wreede Assyriërs breidden hunne macht ver uit naar het westen en veroverden ook het rijkje Israël (721). Het Assyrische rijk werd daarna zwakker, en toen de koning van Medië zich met den stadhouder van Babylonië verbond, was het tegen hunne vereenigde krachten niet bestand. De hoofdstad Ninive werd ingenomen en verwoest (606). De Meden bestuurden voortaan Assyrië; de Babyloniërs breidden hunne macht uit naar het westen, vooral onder koning Nebukadnézar. Hij onderwierp Phoenicië, Syrië en Palaestina. In Palaestina onderwierp hij het rijkje Juda en voerde de inwoners naar zijn land (586). Nebukadnezar heeft zijn naam ook bekend gemaakt door de verfraaiing van Babylon. Hij liet groote terrassen aanleggen en die als tuinen inrichten, welke men hangende tuinen noemde, en ook den toren van Babel bouwen. Van zoodanigen omvang was dit bouwgewrocht, dat Alexander de Groote, die het plan had opgevat den toren te herbouwen, van zijn voornemen afzag, toen 10000 man gedurende twee maanden bezig geweest waren met het opruimen van puin. Zoo maakte Nebukadnezar Babylon tot een wonder der wereld. De stad had een omvang van 12 uren. De muren waren 200 voet hoog, en hierop stonden 250 torens van 100 voet hoogte. In vele zaken muntten de Babyloniërs uit. Zij hadden groote kennis van den loop der hemellichamen. Deze speelden eene voorname rol in hun godsdienst. Hun voornaamste god was de zonnegod Bel; de toren van Babel verhief zich uit een tempel, hem gewijd. Evenals de Aegyptenaren, hadden zij veel verstand van waterbouwkunde; kanalen verbonden Tigris en Eufraat; vijvers werden gegraven en dijken aangelegd tot regeling der overstroomingen. Na den dood van Nebukadnezar ging het rijk snel achteruit. In 538 werd het door Cyrus veroverd. 721 v. C. De koning van Assyrië verovert het rijk Israël. 606. De opgestane Babyloniërs, vereenigd met de Meden, verwoesten Ninive. 600. Nebukadnezar regeert over Babylonië. 538. Cyrus verovert dit rijk. § 4. DE PHOENICIÊRS. Sidon en Tyriis waren machtige handelssteden in Phoenicië. Phoenicië was de smalle strook lands tusschen de Middellandsche Zee en het gebergte Libanon. De Phoeniciërs waren een geslepen handelsvolk. Zij zijn het eerste volk, dat goede schepen leerde bouwen en verre zeereizen durfde ondernemen. Zij bevoeren niet alleen de Middellandsche Zee, maar ook den Atlantischen Oceaan, in het noorden tot de Sc///y-eilanden, in het zuiden tot de kust van Quinéa. In vele streken hadden zij handels-kantoren gevestigd en ook enkele volkplantingen aangelegd, o.a. Carthago, op de kust van Afrika. De producten hunner volkplantingen en die, welke zij uit verre streken kregen, zooals barnsteen, tin, goud en zilver, brachten zij aan de landen, welke Phoenicië omringen. Uit Zuid-Arabië haalden zij de Indische voortbrengselen, zooals ivoor en wierook. Ook de artikelen, welke zij thuis maakten, verkochten zij voordeelig aan anderen. Zij vervaardigden glazen en metalen voorwerpen (de kunst van glasblazen hadden zij van de Aegyptenaren geleerd), kostbare purpergewaden, en waren in de scheepsbouwkunst de leermeesters der Oudheid. Hun godsdienst was wreed. Zij vereerden den zonnegod Baal en ook den god Moloch, wien dikwijls menschenoffers gebracht werden. Geen wonder, dat de rijkdom der bewoners vreemde veroveraars lokte. Meestal waren de Phoenicische steden schatplichtig aan een der rijken Aegypte, Assyrië, Babylonië of Perzië. In 332 kwam het land aan Macedonië, nadat Alexander de Groote Tyrus had veroverd. De stad herstelde zich nooit van den val omdat haar handel zich naar het nieuw gestichte Alexandrië verplaatste. 550 v. C. Phoenicië onderwerpt zich aan Cyrus. 332. Alexander de Groote verovert het en verwoest Tyrus. § 5. DE ISRAËLIETEN. De Bijbel verhaalt ons, hoe de aartsvader Abraham met zijne vrouw Sara en zijn neef Lot en al zijne maagschap uit Meso- potamië (d. i. het land tusschen de rivieren Tigris en Eufraat) naar Kanaan of Palestina trok, en dat de Kanaanieten aan Abraham den bijnaam Hebreeër gaven (d. i. de van den overkant gekomene, n.1. van den Eufraat). Naar hem werd zijn volk Hebreeërs genoemd; Israëlieten werden zij geheeten naar Abrahams kleinzoon, den aartsvader Jacob of Israël, den zoon van Izaak. Toen nu in Palestina eens jaren aaneen hongersnood heerschte, verlieten Jacob en de zijnen dit land en gingen naar Aegypte. Daar bleven de Israëlieten langen tijd wonen en groeiden zij aan tot een talrijk volk. Maar de koningen der Aegyptenaren begonnen de Israëlieten te onderdrukken. Daarom trokken zij, onder aanvoering van Mozes, uit het land der slavernij, om weer naar Kanaan te gaan. Langen tijd zwierven zij rond in de woestijn. Op den berg Sinaïgaf Mozes het volk wetten, waarvan de „Tien Geboden" de voornaamste zijn. Met strengheid werd verboden meer dan één God te vereeren. Onder den naam van Jehova of Jahve aanbad het volk Israël nu den eenigen, almachtigen God, den Schepper van hemel en aarde. Onder aanvoering van Josua drongen de Israëlieten Kanaan binnen en woonden nu, in twaalf stammen verdeeld, voortaan tusschen de overige bewoners van het land. Niet altijd bleven zij hun geloof belijden, zoodat de godsdienstige band tusschen de stammen verzwakte. Zoodoende kon het geschieden, dat de meeste hunner dikwijls onder vreemde heerschappij geraakten. Dan stond soms een held op, die den Jehova-dienst herstelde, zich aan het hoofd der moedeloozen plaatste, door zijne geestdrift hen opbeurde en tot de overwinning leidde. De aanvoerder behield, onder den naam van Richter, grooten invloed op het volk, De laatste Richter was Samuel. Onder hem verlangde het volk een koning als vast opperhoofd. Samuel zalfde toen Saul tot koning, die opgevolgd werd door David (ongeveer 1000). David was een groot vorst; hij regelde het bestuur van zijn land en breidde het rijk uit in het noorden en zuiden. Ook maakte hij Jeruzalem tot zijne hoofdstad. Na hem beklom zijn zoon Salomo, die bekend is door zijne wijsheid, den troon. Hij liet een prachtigen tempel oprichten, welke ook tot burcht diende. De pracht en weelde, welke Salomo ten toon spreidde, legden een zwaren druk op het volk. Men verlangde van zijn zoon Rehabeam vermindering van lasten, en toen deze dit weigerde, ging het rijk in tweeën: het rijk Juda, met Jeruzalem tot hoofdstad, koos Rehabeam tot koning, het rijk Israël, met Samaria tot hoofdstad, koos Jeróbeam tot hoofd. In de moeilijke tijden, die nu aanbraken, traden herhaaldelijk predikers op, profeten genaamd, die het volk vermaanden getrouw te blijven aan de vereering van Jehova en waarschuwden tegen den dienst van de goden der naburige volken. De beide kleine rijkjes waren veel te zwak, om zich tegen de groote staten in het oosten staande te houden. Koning Sargon van Assyrië veroverde Samaria (720) en voerde vele Israëlieten naar Assyrië; Nebukadnezar nam in 586 Jeruzalem in en verplaatste de Joden naar Babylonië. Toen Cyrus Babylonië veroverde, vergunde hij den Joden (d. w. z. afstammelingen van Juda) naar hun land terug te keeren. Daarmede herkregen zij evenwel hunne vrijheid niet, want Palestina werd nu een deel der Perzische monarchie. 1300 ongev. De Israëlieten vestigen zich in Kanaan. 1000 „ Regeering van koning David. 950 „ Het rijk wordt in twee deelen gesplitst. 720 „ Einde van het rijk Israël. 586 „ Einde van het rijk Juda. § 6. DE MEDEN EN PERZEN. De Meden en Perzen woonden ten o. van de Assyriërs en Babyloniërs en waren een tijdlang aan de Assyriërs onderwor- pen. Omstreeks 700 v. C. maakte Medië zich onafhankelijk van Assyrië, en na de verwoesting van Ninive werd Medië het machtigste rijk. Ook de Perzen gehoorzaamden den Mediërs, totdat Cyrus zijn grootvader, den Medischen koning, afzette en de Perzen tot het heerschende volk maakte (550). Cyrus was een geweldig veroveraar. Hij vermeesterde Lydië, het land van den rijken Croesus, terwijl Phoenicië zich vrijwillig overgaf. In 538 nam hij het sterke Babyion in, door den Eufraat af te leiden. Cyrus sneuvelde in den krijg tegen een woest volk, dat ten o. van de Kaspische Zee woonde. De oostgrens van zijn rijk was de Indus. In het westen werd het nog uitgebreid door zijn zoon Cambyses, die Aegypte veroverde (525). Op Cambyses volgde Darius (± 500), een uitstekend vorst, die na het bedwingen van gevaarlijke opstanden orde en regel in het reusachtige gebied wist te handhaven. Hij begunstigde landbouw en handel en legde den grooten postweg van Susa naar Sardes aan. Hij was de eerste Aziaat, die Europa beoorloogde. De daden des konings vindt men, in spijkerschrift, op eene rots vermeld. Men geeft dit schrift dezen naam, omdat de letters uit spits toeloopende strepen zijn samengesteld, die eenigszins op spijkers gelijken. Volgens Darius' bekentenis heeft hij alle opstanden bedwongen door de genade van Ormuzd. Ormuzd was bij de Medo-Perzen de opperste God, de goede God, de Schepper der wereld. Men hielp zijn rijk uitbreiden door waarheid, reinheid en een goed gebruik van het aardrijk. Naast hem bestond een opperste booze geest, Ahriman, van wien al het slechte afkomstig was, en wiens macht de menschen vergrootten door leugen, onreinheid en luiheid. Na Darius verminderde de kracht van het groote rijk en in 321 werd het veroverd door Alexander den Groote, koning van Macedonië. Ongeveer 700 v. C. Medië maakt zich onafhankelijk van Assyrië. 500-529. Cyrus, koning der Perzen. v 500. Darius, koning der Perzen. 331. Alexander de Qroote verovert het Per¬ zische rijk. DE GRIEKEN. § 7. DE GRIEKEN IN DE OUDSTE TIJDEN. Griekenland is door de bergen en door de zee in vele kleine stukjes verdeeld. Het vormde niet één rijk, maar bestond uit vele staatjes. Gewoonlijk was elke stad met hare naaste omgeving een rijkje op zich zelf, dat vaak in onmin met zijne buren leefde. In weerwil van die onophoudelijke burgeroorlogen gevoelden de Grieken toch, dat zij één volk waren. Daartoe droeg vooral bij, dat zij dezelfde taal en godsvereering hadden. Een andere band, die hen vereenigde, waren de spelen, waaronder de Olympische het beroemdst zijn. Zij werden om de 4 jaar te Olympia gehouden en bestonden in hardloopen, worstelen, vuistvechten, werpen met de schijf of werpspies en wagenrennen. Van Massilia (eene Grieksche kolonie, nu Marseille geheeten) tot Smyrna stroomden de Grieken samen om het schouwspel te bewonderen. Aan den overwinnaar werd groote eer bewezen. Hun opperste God noemden de Grieken Zeus, die volgens hunne voorstelling, met de andere goden boven den berg Olympus woonde. Men kon den wil der goden vernemen in de orakels. Het beroemdste orakel was dat van Delphi, waar de priesters de woorden der profetes uitlegden, die bedwelmd was door de dampen, welke uit een kloof in den tempel opstegen. In de oudste tijden hebben de Grieken veel van de Babyloniërs, Aegyptenaren en Phoeniciërs geleerd. Maar later werden zij nog knapper dan hunne leermeesters. In schoone sagen verhaalden de Grieken over gemeenschappelijke ondernemingen in lang vervlogen dagen. Zóó b.v. over den oorlog tegen de stad Troje, die na een beleg van tien jaren werd ingenomen en verwoest (Trojaansche oorlog). Omstreeks 1000 v. C. had er eene groote verschuiving van bevolking plaats. Na deze volksverhuizing was de Peloponnésus de hoofdzetel der Doriërs, Attica in Midden-Griekenland die der Ioniërs. De Aeoliërs woonden in Noord- en Midden-Griekenland. In het land der Doriërs lag Sparta, in dat der Ioniërs Athene, in dat der Aeoliërs Thebe. Deze volksverhuizing, benevens burgeroorlogen en handelsbelang, gaven aanleiding tot het stichten van vele volkplantingen. Men vond er vele op de kust van Klein-Azië, op Sicilië en in Zuid-Italië of Groot-Griekenland. § 8. SPARTA. LYCURGUS. Sparta lag in het landschap Laconië, aan de rivier de Eurotas. Toen de Doriërs zich van dit gebied meester maakten, werd de daar wonende bevolking door hen onderworpen. Velen van deze werden slaven (heloten), anderen bleven vrij en behielden hun eigendom, maar moesten schatting betalen en in den oorlog medestrijden. In de 9® eeuw v. C. leed Sparta door burgertwisten. Een oud verhaal zegt, dat toen Lycürgus optrad, die door zijne wetgeving de orde in den staat herstelde. Misschien is hij het geweest, die aan iedere familie van vrijen een stuk land gaf, dat niet vervreemd of gesplitst mocht worden. Hij vaardigde tal van wetten uit, die alle ten doel hadden de onafhankelijkheid van Sparta te verzekeren. De heele stad moest, als het ware, één legerkamp zijn en elk burger een uitstekend soldaat. Daarom werden de jongens al op hun zevende jaar van de moeders weggenomen en in openbare gestichten opgenomen. Daar werden zij door lichaamsoefeningen gesterkt, werden zij gehard tegen honger en dorst, koude en hitte, vermoeienis en pijn. Op militaire wijze ingedeeld, leerden zij stipte gehoorzaamheid aan de bevelen, oefenden zich in het marcheeren en in de behandeling der wapenen. Zij gebruikten hun middagmaal afgezonderd van de mannen; maar gedurende den eenvoudigen maaltijd van dezen zagen zij toe en luisterden naar de gesprekken, welke over oorlog en jacht liepen. Weelde maakt een volk ongeschikt voor den krijg. Daarom moest opeenhooping van veel geld verhinderd worden. Alleen ijzeren munt was in omloop, en de koophandel was den Spartaan verboden. De bebouwing van het land werd aan de Heloten overgelaten, en dus kon de Spartaan zich geheel aan den oorlog wijden. Tegen een zoo krijgshaftig volk waren de omliggende staten niet opgewassen. Weldra waren de Spartanen in het bezit van een groot deel van de Peloponnesus, en kregen zij in geheel Griekenland grooten invloed. In den staat waren 2 koningen, maar zij hadden alleen in den oorlog veel te zeggen. De Spartaansche heeren vormden samen de Volksvergadering maar de vijf Ephoren werden de invloedrijkste personen en regelden de binnen- en buitenlandsche zaken. § 9. ATHENE. SOLON. Zooals Sparta de voornaamste staat in Zuid-Griekenland of de Peloponnesus was, werd Athene het in Midden-Griekenland of Hellas. Oudtijds stonden koningen aan zijn hoofd, tot dat de adel ook hier, gelijk bijna overal in Griekenland, het koningschap afschafte en ging regeeren. Uit zijn midden werden negen archonten gekozen, die de werkzaamheden des konings onder elkander verdeelden. Toen de aanzienlijken de mindergegoeden onderdrukten, gaf dit aanleiding tot binnenlandsche oneenigheden. Solon, in 494 tot archon gekozen, herstelde de rust. Hij verlichtte den schuldenlast der armste inwoners en verbood, dat een Atheensch burger wegens schuld zijne vrijheid verloor. Ook regelde hij het bestuur zóó, dat gaandeweg het geheele volk daarop invloed kreeg. Er bleven wel archonten aan het hoofd van den staat, maar de volksvergadering kreeg groote macht. In de volksvergadering kwamen alle vrije burgers van Athene: aanzienlijken en geringen hadden daarin evenveel recht om te spreken, en samen kozen zij de hooge ambtenaren. Later werd de macht van deze vergadering nog veel grooter. Nog bij het leven van Solon werden zijne wetten gedeeltelijk ter zij geschoven door Pisistratus, die zich tot vorst (tyran) van Athene maakte. Na zijn dood werd de oude regeeringsvorm hersteld en kreeg het volk nog meer rechten. Het ostracisme of schervengerecht werd ingevoerd, waardoor de burgers iemand, dien zij gevaarlijk voor de vrijheid achtten, bij volksstemming voor 10 jaar konden verbannen. Zijn naam werd dan op een scherf geschreven. Nu orde en rust hersteld waren, legden de Atheners zich met nieuwe kracht op .den handel toe. Daardoor groeide ook hunne macht aan. Zóó waren er in Griekenland twee machtige staten, n.1. Athene, dat al een zeestaat begon te worden, en Sparta, dat geheel een landstaat bleef. Nog een ander groot verschil tusschen hen beide was, dat in Sparta de adel regeerde en in Athene het volk veel had te zeggen. Het eerste werd dus aristocratisch en het tweede democratisch geregeerd. ± 1000 v. C. Volksverhuizing in Griekenland. ± 850. Lycurgus, de wetgever in Sparta. 594. Solon, de wetgever in Athene. VAN RIJSENS, Alg. Qesch., 9e druk. 2 § 10. DE PERZISCHE OORLOGEN. Een groot gevaar bedreigde Griekenland uit het Oosten. Grieksche volkplantingen op de westkust van Klein-Azië waren tegen de Perzen opgestaan en hadden hulp gekregen van de Atheners. De opstand werd gedempt, en de steun, aan de oproerlingen geboden, verhaastte de plannen van koning Darius, om Griekenland ten onder te brengen. In 492 zond Darius een leger en eene vloot tot dat doel af. De vloot werd door storm vernield, en nu trok ook het landleger terug. In Thracië had het groote verliezen geleden. In 490 werd de tweede tocht ondernomen. De Perzen veroverden de eilanden in de Aegeesche Zee en staken toen over naarAttica. In den slag bij Marathon (490) versloegen de Atheners, onder aanvoering van Miltiades, het veel grooter Perzische leger. Nü was Miltiades de gevierde man in Athene. Maar toen eene onderneming tegen het eiland Paros mislukte, vergat het ondankbare volk zijn verdiensten, en hij stierf in den kerker. Een hoogst bekwaam maar zeer eerzuchtig man, Themistocles geheeten, kreeg nu den meesten invloed in Athene. Hij stelde voor, Athene geheel tot eene zeemogendheid te maken: hij begreep, dat men op die wijze zich beter tegen Perzië zou kunnen verdedigen. Dit plan stuitte op verzet bij Aristides, bijgenaamd de rechtvaardige. Toen moest het volk tusschen hen beiden beslissen: door het ostracisme werd Aristides verbannen. Darius was middelerwijl gestorven en opgevolgd door Xerxes, die de nederlagen zijns vaders wilde wreken. De Grieken beweren, dat hij met een millioen soldaten en 1300 oorlogsschepen op weg ging (480). Het leger trok door Thracië naar Noord-Griekenland; de vloot zeilde langs de kust. Sparta, dat door de andere Grieksche staten als leider was erkend, zond een klein hulptroepje onder koning Leónidas naar MiddenGriekenland. Met ongeveer 8000 man wist de heldhaftige Spartaan de ontzaglijke troepenmassa der Perzen in den pas Ther- mópylae af te weren. Een deel zijner strijdmacht was afgezonderd om een bergpad te bewaken, waarlangs men hem in den rug kon aanvallen. Een verrader wees Xerxes dat pad; de troepen lieten zich verrassen en moesten vluchten. Thans deed Leonidas het meerendeel zijner troepen aftrekken; aan het hoofd van het overschot stierf hij den heldendood (480). De Grieksche vloot, die bij Euboea lag en door een Spartaan werd aangevoerd, wilde nu naar de Peloponnesus terugzeilen; maar Themistocles wist te bewerken, dat men eerst bij het eiland Salamis ankerde, om de uitgeweken Atheensche bevolking in veiligheid te brengen. Hier werden de Grieken, met medeweten en op aandrang van Themistocles, door de Perzische vloot omsingeld. In het nauwe vaarwater leed deze de nederlaag (480), vooral door de bekwaamheid en stoutmoedigheid der Atheners. Xerxes vluchtte naar Azië, een groot leger in Noord-Griekenland achterlatende, onder bevel van Mardónius. Dit werd bij Platceae (ten z.w. van Thebe) verslagen door Aristides en den Spartaan Pausanias (479), en op denzelfden dag ondergingen een leger en eene vloot der Perzen hetzelfde lot bij kaap Mycalé (op de westkust van Klein-Azië). Van dien tijd af was het gevaar voor de Grieken geweken, en werden zij op hunne beurt aanvallers. Een groot gevaar ontstond in eigen boezem. Pausanias smeedde plannen van verraad. Hij wilde zich met Xerxes' hulp en den bijstand der Heloten tot koning van Griekenland maken. Het plan lekte uit. Pausanias werd teruggeroepen en stierf in een tempel den hongerdood. Omdat Themistocles van zijn voornemen iets had geweten, werd hij ook aangeklaagd. Hij vluchtte naar Perzië, en om niet genoodzaakt te worden tegen zijn vaderland te strijden, bracht hij zich zeiven om het leven. Na Pausanias' terugroeping droeg het grootste deel der Grieksche vloot het opperbevel op aan de Atheners (476); de Spartanen ontrokken zich verder aan den strijd. Van nu af hadden niet meer de laatsten, maar de Atheners de opperste leiding der zaken (de hegemonie) in Griekenland in handen. Toen Pausanias en Themistocles van het tooneel verdwenen waren, werd Pe'ricles de hoofdpersoon in Athene. Zijn grooten invloed had deze te danken aan zijne welsprekendheid en aan het vertrouwen, dat de Atheners in zijn karakter stelden. Hij bewerkte dat het Atheensche volk nog grooter rechten kreeg en dat zijne vaderstad door schoone gebouwen en standbeelden werd verfraaid. De beeldhouwer Phïdias, zijn vriend, bewees daarbij groote diensten. Hij vervaardigde het zestig voet hooge standbeeld der godin Athene, van goud en zilver. Het stond in een tempel op den Acrópolis, den hoogsten heuvel, midden in de stad. Eveneens van hem is het zittende Zeusbeeld in den tempel te Olympia, van goud en ivoor. De tijd van Pericles was Athene's gouden tijd. Zijne vloot beheerschte de zee en hield de bondgenooten, vooral uit eilanden en kuststeden bestaande, in toom. Sparta kon de macht van Athene niet zonder naijver aanzien; sedert het overgaan der hegemonie op Athene was de haat onverzoenlijk geworden, en dit leidde ten slotte tot een krijg, die groote ellende over Griekenland bracht en met den val van Athene eindigde. 493—387 v. C. De Perzische oorlogen. 490. Slag bij Marathon. 480. Leonidas sneuvelt bij den pas Thermopylae; zeeslag bij Salamis. 479. Slagen bij Plataeae en Mycale. 476. De hegemonie in Griekenland gaat van Sparta op Athene over. Ongeveer 450. Pericles heeft grooten invloed te Athene. § 11. DE PELOPONNESISCHF. OORLOG. 431 404. Pericles had lang van te voren gezien, dat het tot een oorlog met Sparta komen moest. Daarom had hij, ten einde Athene te versterken, de stad door twee lange muren met de haven verbonden. Verder moest Athene vooral op zijne vloot vertrouwen, en Sparta op zijn leger. Sparta werd bijgestaan door nagenoeg de geheele Peloponnesus en een deel van Hellas. In de eerste jaren van den krijg landde die vloot herhaaldelijk op de kusten van de Peloponnesus, terwijl de Spartanen Attica verwoestten. De bevolking van dit land nam de wijk achter de lange muren. Deze opeenhooping van volk begunstigde de verspreiding eener kwaadaardige pestziekte, en de grootste ramp, welke de Atheners trof, was zeker wel, dat ook Pericles daardoor werd weggerukt (431). De groote verliezen aan beide zijden maakten het eenige jaren later aan den voornamen Athener Nicias gemakkelijk, een vrede te sluiten voor 50 jaar. Zoolang duurde evenwel de vrede niet. Dit was mede de schuld van Alcibiades, een jong, rijk en loszinnig man, een leerling van den wijsgeer Sócrates. Hij bewoog de Atheners een tocht tegen Syracuse op Sicilië te ondernemen. Een schoone vloot zeilde uit, maar toen zij op de Siciliaansche kust aangeland was, werd Alcibiades teruggeroepen, om zich te verantwoorden over bedreven heiligschennis. Hij vluchtte naar Sparta en bewoog dezen staat, Syracuse te hulp te komen. Dit geschiedde, en zóó was de oorlog opnieuw begonnen. De Atheensche vloot werd geheel vernietigd, en van dien tijd af was Athene's kracht gebroken. Nog eens evenwel lachte de fortuin Athene toe. Alcibiades, uit Sparta verjaagd en bij de Perzen vertoevende, werd door eene Atheensche vloot tot opperbevelhebber uitgeroepen. Na het behalen van een paar overwinningen keerde hij in zegepraal in zijne vaderstad terug, maar weldra werd hij door het wispelturige volk weer verbannen. Met hem scheen thans het geluk voor goed geweken. De laatste vloot van Athene werd door Lysander verslagen. Deze nam in 404 de stad in; de lange muren werden gesloopt en het bestuur in handen gesteld van eenige Spartaanschgezinde aanzienlijken. In het volgende jaar werden dezen verdreven: de oude staatsregeling werd nu wel hersteld, maar daarmee keerde de grootheid van vroeger niet terug. In het jaar, waarin de Peloponnesische oorlog eindigde, stierf Alcibiades. Dit geschiedde door sluipmoord, op aanstoken der Spartanen. Kort daarop (in 400) stierf ook Socrates. Deze merkwaardige man heeft zijn leven lang zijne medemenschen opgewekt tot het leiden van een deugdzaam leven en het streven naar ware kennis. De weg, welken hij daarvoor aanwees, verschilde van den gebruikelijken, en hierdoor kreeg hij vele burgers tegen zich; dezen geloofden, dat de rampen, welke Athene getroffen hadden, voortsproten uit het verlaten der oude gewoonten. Zij meenden, dat Socrates, door de wijze, waarop hij de menschen wilde ontwikkelen, alles aantastte, wat tot nu toe als eerbiedwaardig had gegolden. Men klaagde hem aan, dat hij de goden der Atheners verwierp en de jeugd bedierf. Op 70jarigen leeftijd werd hij tot het drinken van den giftbeker veroordeeld. Hij stierf zeer gelaten. § 12. DE HEGEMONIE VAN SPARTA, DIE VAN THEBE, DIE VAN MACEDONIË. Sparta, hoewel het inwendig lang niet sterk meer was, trad nu op als de machtigste staat in Griekenland. In vele steden bracht het de aristocratie aan het bewind en legde aan onderscheidene staten zware schattingen op. Dit ging evenwel niet zonder tegenstand, en dit verzet werd gesteund door de Perzen. Sparta begreep, dat het nooit deze heerschappij zou kunnen behouden, als het niet op goeden voet stond met Perzië. De Perzische oorlogen waren eigenlijk nog niet uit, want er was nooit vrede gesloten. Nu werden Sparta en Perzië het eens: er kwam een vrede tot stand (in 387). Hij was voor Griekenland niet eervol. Op Perzië's hulp rekenend, dreef Sparta thans overal zijn zin door. In Thebe werd de volkspartij ten onder gebracht en eene Spartaansche bezetting in den burcht gelegd. Enkele jaren daarna gelukte het Pelópidas, de Spartanen weder uit zijne vaderstad te verdrijven. Thebe stelde zich thans tegenover Sparta, en door de bekwaamheid van Epaminondas speelde het gedurende een aantal jaren de hoofdrol in Griekenland. Hij vond een nieuwe wijze van legeropstelling uit en sloeg de Spartanen twee malen, bij Leuctra (371) en Mantinéa (362). In den laatsten slag sneuvelde hij, en met hem nam de kortstondige grootheid van Thebe een einde. De gevoerde oorlog heet de Thebaansche oorlog. Het inwendig verdeelde Griekenland werd zwakker en zwakker, en eindelijk moest het bukken voor den listigen en bekwamen Philippus, koning van Macedonië. Door een deel der Grieken tot scheidsrechter bij hunne oneenigheden ingeroepen, nestelde hij zich al vaster in Griekenland. Onophoudelijk waarschuwde de groote redenaar Demósthenes de Atheners voor den vreemden indringer. Hij bracht een verbond met Thebe tot stand, maar het vereenigde leger werd door Philippus bij Chaeronéa verslagen (338), en thans was het met de onafhankelijkheid van Griekenland gedaan. Philippus had veelomvattende plannen. Hij wilde de Perzische oorlogen weer beginnen, maar kon zijn voornemen niet ten uitvoer brengen: op de bruiloft zijner dochter werd hij door een officier der lijfwacht gedood. Zijn zoon Alexander, pas 20 jaar oud, zou thans zijn grootsche taak op zich nemen. 431-—404 v. C. De Peloponnesische oorlog. 400. Socrates ter dood veroordeeld. ± 370. De Thebaansche oorlog. 338. Philippus van Macedonië wint den slag bij Chaeronea. § 13. ALEXANDER DE GROOTE. 336 -323. Na Darius I was het Perzische rijk steeds achteruit gegaan. De oorlog tegen Griekenland, met inspanning van alle krachten gevoerd, was smadelijk afgeloopen. Aan het hof heerschten slechte zeden, het volk was verwijfd, het leger verwaarloosd, en opstanden der stadhouders schokten het rijk. Daarbij was de laatste koning Darius III eigenwijs en onervaren. Dit alles, gevoegd bij Alexander's groote militaire bekwaamheden en die zijner veldheeren, verklaart, hoe de Macedonische koning met niet meer dan 50.000 man het reusachtige rijk in zeven jaren tijds kon onderwerpen. In 334 begon de tocht. Bij het riviertje Oranicus behaalde Alexander zijne eerste overwinning, waarna geheel Klein-Azië hem in handen viel. In 333 versloeg hij de Perzen bij Issus en veroverde daardoor Phoenicië, Palestina en Aegypte. Hier stichtte hij Alexandrië, dat den handel van het verwoeste NieuwTyrus tot zich trok en eene bloeiende koopstad werd. In 331 vernietigde Alexander de laatste strijdmacht van Darius, uit een half millioen manschappen bestaande, bij Arbéla. Darius was nu reddeloos verloren; op de vlucht werd hij door een zijner stadhouders vermoord. Alexander was niet tevreden met de verovering van Perzië, maar wilde verder in Azië doordringen en trok over den Indus. Doch weldra zag hij zich door zijn oproerig leger gedwongen den terugtocht aan te nemen. In Babyion teruggekomen, trachtte hij thans de Aziaten en de Macedoniërs tot één volk te vereenigen Dit vonden de Macedoniërs beleedigend en hun misnoegen openbaarde zich in samenzweringen en soldatenopstanden. Alexander's karakter had door den grooten voorspoed geleden. Tegenspraak kon hij niet verdragen. Dit had zijn vriend Clitus ondervonden, die bij de Qranicus den koning het leven had gered: in woeste drift ontstoken, had Alexander hem eigenhandig doorstoken, en niet beter was het den bekwamen veldheer Parménio gegaan. Alle oproeren werden door het beleid van den koning gedempt. Vóór zijne groote plannen volvoerd waren, stierf hij te Babyion in den ouderdom van slechts 33 jaar. Een geschikte troonopvolger liet hij niet na. Zijne veldheeren streden om de erfenis. Na langdurige oorlogen werd de monarchie in drie groote rijken gesplitst: Aegvpte, Syrië (het oude Perzische rijk omvattende) en Macedonië, waartoe ook Griekenland behoorde. De Grieken maakten zich hiervan weldra los en vereenigden zich tot twee verbonden. Voor en na werden al deze staten in later tijd door de Romeinen onderworpen. 336- 323. Alexander de Groote. 334. Begin van den tocht tegen Perzië. 331. Slag bij Arbela. De tegenstand der Perzen is gebroken. DE ROMEINEN. § 14. ROME IN DE OUDSTE TIJDEN; DE TWISTEN TUSSCHEN PATRICIËRS EN PLEBEJERS. In het landschap Latium, bewoond door de Latijnen, stichtte Rómulus de stad Rome, op den zuidelijken oever des Tibers (753). Zóó vertelt de overlevering. Uit de oudste tijden van de geschiedenis der Romeinen is weinig met zekerheid mee te deelen. De aanzienlijken heetten Patriciërs, het geringe volk noemde men Plebs en ieder van hen Plebejer. Dit volk had weinig rechten. De Senaat en de oudste Volksvergadering, die met den koning Rome bestuurden, bestonden uit Patriciërs. De opperste God der Romeinen wasJapiter. Priestercolleges zagen toe op het houden der godsdienstplechtigheden. Zij voorspelden de toekomst uit den gang van sommige dieren, uit de vlucht der vogels, uit weerlicht en vallende sterren, of ook uit de ingewanden der offerdieren. Gewoonlijk vindt men opgegeven, dat zeven koningen over Rome geregeerd hebben. Van hen is zeer weinig bekend. De laatste koning, Tarqainius Supe'rbus, maakte zich zeer gehaat. In 510 joegen de aanzienlijken hem weg en Rome werd toen eene republiek. In de plaats van den koning kwamen nu twee consuls. Zij en de verdere ambtenaren werden door de vergadering der weerbare mannen (dit waren alleen grondbezitters) gekozen. De vergadering mocht ook haar oordeel over regeeringszaken uitspreken, maar het toezicht over hare keuzen en besluiten berustte bij den Senaat. Er bestond een groot verschil in rechten tusschen de Patriciërs en de Plebejers. De laatsten mochten geen hooge staatsambten bekleeden. Huwelijken tusschen de Patriciërs en de Plebejers waren verboden. De voordeelen van een gelukkig gevoerden oorlog kwamen aan de Patriciërs; zij alleen kregen van de veroverde landen, welke men tot eigendom van den staat maakte, geheele streken voor eene geringe som in pacht. De Plebejers daarentegen werden door eiken oorlog armer, want zij werden dan verhinderd om hun land te bebouwen. Zij werden eindelijk de schuldenaars der Patriciërs, die hen zeer hard behandelden. Dezen toestand moede, verlieten in 494 vele Plebejers de stad, en verklaarden niet terug te zullen komen, vóór hun meer rechten waren toegestaan. Zij kregen nu het voorrecht, dat uit hun midden twee ambtenaren werden aangesteld, tot wie ieder Plebejer zich kon wenden, wanneer hij meende verongelijkt te zijn. Later bekwamen deze ambtenaren, volkstribunen of volksverdedigers geheeten, he recht, door het uitspreken van het woord veto (d. i. ik verbied het), elk besluit van den Senaat of van een overheidspersoon nietig te verklaren. Dit was al één stap verder. Hierop volgde de voldoening, dat de Plebejers geschreven wetten kregen, en het verbod van huwen tusschen Patriciërs en Plebejers werd opgeheven. Nu streefden zij naar het consulaat, en in 367 werd aangenomen, dat een der consuls een Plebejer moest zijn. In 287 was de algeheele gelijkstelling der beide standen voltooid. Toen toch werd aangenomen, dat de besluiten van de vergaderingen der Plebejers voor alle burgers bindend zouden zijn, zoo goed als die der oudere volksvergadering, waarin alleen grondbezit stemrecht verleende. 753 v. C. Rome gesticht. 510. Tarquinus Superbus verjaagd: Rome wordt eene republiek. 494. De volkstribunen ingesteld. 367. Een der consuls moet een Plebejer zijn. 287. De wettelijke gelijkstelling tusschen Patriciërs en Plebejers is tot stand gekomen. § 15. DE OORLOGEN DER REPUBLIEK OM DE VEROVERING VAN GEHEEL ITALIË. Tijdens deze binnenlandsche woelingen had men onvermoeid gearbeid aan de vergrooting van den staat. Niet altijd ging het evenwel voor den wind. In 390 verloren de Romeinen een slag tegen de Galliërs uit Noord-Italië. Rome werd in brand gestoken en met moeite werd het Kapitool (de burcht), verdedigd. Voor eene groote som gelds kocht men den aftocht van den woesten vijand. Van 343- 290 voerde Rome krijg met de Samtiieten. Ook in dezen oorlog stond de kans meermalen hachelijk, vooral toen een leger ingesloten werd in den bergpas van Caudium. Vaak werd in moeielijke tijden de gezonken moed verlevendigd door het optreden van helden. In den Samnietischen oorlog offerde Publius Decius Mus zich voor het vaderland op, gelijk zijn vader in den oorlog met de Latijnen gedaan had. De Latijnen, die altijd meestreden in de Romeinsche legers, aan wie dus voor een deel de vergrooting van Rome's gebied te danken was, eischten, dat één der consuls en de helft van den Senaat uit hun volk zouden gekozen worden. Toen dit geweigerd werd, stonden zij op, maar werden verslagen en voor goed onderworpen. Nog één oorlog moest Rome voeren, vóór het zich meester van Italië kan noemen. Het was de krijg met de Grieksche handelsstad Tarente, die gesteund werd door Pyrrhus, koning van Epirus, een bekwaam en avontuurlijk vorst. Door zijne krijgskunst en doorzijn krijgsolifanten, die de Romeinen toen voor 't eerst zagen, behaalde hij twee overwinningen. Bij Benevéntum werd hij evenwel in 275 beslissend geslagen; hij moest Italië daarop ontruimen. Drie jaar later gaf Tarente zich over. Rome was nu ook meester over de Grieksche zeesteden in het zuiden en beheerschte nu geheel Italië. (Tot Italië rekende men in die tijden niet het Gallische land ten n. en ten z. van de Po). 390 v. C. De Romeinen door de Galliërs geslagen. 343 -290. De strijd tegen de Samnieten. 275. Pyrrhus van Epirus bij Beneventum geslagen. De Romeinen in het bezit van geheel Italië. § 16. DE EERSTE PUNISCHE OORLOG. 264 -241. Sinds eeuwen hadden de groote handelsstad Carthago, op de noordkust van Afrika gelegen, en Syraciise, eene stad op Sicilië, om de heerschappij over dit eiland gestreden. Toen Carthago het overwicht scheen te zullen krijgen, besloot Rome tusschenbeide te komen om te verhoeden, dat het rijke en aan zijn gebied grenzende eiland aan Carthago ten deel viel. Zoo kwam het tot den Eersten Punischen oorlog (Puniër — Carthager). Ter zee had Carthago de overhand. Dit veranderde, toen de Romeinen, naar het model van eene gestrande Carthaagsche galei, groote schepen uitrustten, die de consul Dailius met voetvolk bewapende en van enterbruggen voorzag. Hij behaalde eene schitterende overwinning bij Mylae (op de n. o. kust van Sicilië (260). Daarop stak de consul Régulus naar Afrika over. Hij sloeg met een klein leger het beleg voor Carthago; dit was al te gewaagd, zoodat hij geheel werd verslagen en gevangen genomen. Hij bleef tot aan zijn dood in Carthago. Middelerwijl hadden de Romeinen Sicilië veroverd, behalve twee steden, die door den stoutmoedigen Hamilcar Barcas verdedigd werden. Toen Carthago in 241 nog eene nederlaag ter zee leed (bij de Aegatische eilanden, aan de kust van Sicilië), gaf het die steden op en daarmee geheel Sicilië. Het sloot in dit jaar den vrede; het zag van Sicilië af en betaalde 3200 talenten als oorlogsschatting (een talent is ruim ƒ2500). In het tijdperk tusschen den Eersten en Tweeden Punischen oorlog veroverde Rome nog Sardinië, Corsica, een deel van lllyrië, en onderwierp het de Galliërs in Boven-Italië. Vestingen en groote heerwegen werden aangelegd en sterke vestingen gebouwd om het veroverde gebied ook te kunnen behouden. § 17. DE TWEEDE PUNISCHE OORLOG OF DE OORLOG VAN HANNIBAL. 218-201. Ook de Carthagers waren niet werkeloos gebleven en hadden voor het verlies van Sicilië vergoeding gevonden in Spanje, waarvan spoedig een aanmerkelijk deel in hun bezit was. Uit ijverzucht sloten de Romeinen een verbond met de stad Saguntum (aan de oostkust) en verboden den Carthagers den Ebro over te trekken. In dien tijd stond aan het hoofd van het Carthaagsche leger Hannibal, de zoon van Hamilcar Barcas. Hij was een man van uitstekende bekwaamheid als veldheer en niet een gloeienden haat tegen Rome bezield. Hij wenschte den krijg en sloeg het beleg voor Saguntum. Rome vroeg zijne uitlevering; zij werd geweigerd, en de Tweede Punische oorlog brak uit, die Rome aan den rand van den ondergang zou brengen. Hannibal verplaatste het oorlogstooneel naar Italië. Terwijl hij zijn broeder Hasdrubal in Spanje achterliet, trok hij zelf over de Pyreneën en de Alpen en kwam, na ontzaglijke verliezen, in Boven-Italië, waaruit hij de Romeinen verjoeg. In Midden-Italië vernietigde hij hun leger bij het Trasiménische meer. Met de buitgemaakte wapens voorzag hij zijn voetvolk en oefende het in de strijdwijze der Romeinen. In dezen nood werd Fabius tot Dictator benoemd, d.i. tot oppermachtig gebieder. Omdat hij altijd den slag ontweek, gaf men hem den bijnaam van cunctator, d.i. draler. In 216 besloten de Romeinen weer aanvallender wijze te werk te gaan. Bij Cannae had het treffen plaats; de Romeinen leden eene verpletterende nederlaag: 70.000 man lieten zij op het slagveld. Hannibal sloeg nu niet het beleg voor Rome; daartoe was hij te zwak. Hij bood den vrede aan, die nu zelfs nog geweigerd werd. Zijn doel was thans, aan Rome trouw gebleven streken zooveel mogelijk te verzwakken; en inmiddels wachtte hij op ondersteuning uit zijn vaderland. Zoo verliepen eenige jaren. Wel hernamen de Romeinen het afgevallen Capua en Syracuse, maar hun toestand bleef uiterst gevaarlijk. Zoo was de stand van zaken, toen een Carthaagsch leger onder Hasdrubal aan de Romeinsche strijdmacht in Spanje ontsnapte, en langs denzelfden weg als Hannibal in Italië aan- kwam. Rome's lot stond nu op het spel; men begreep dit en spande daarom alle krachten in. De boden van Hasdrubal, aan zijn broeder gezonden, werden allen opgevangen, en hij zelf werd bij het riviertje Metaurus (in Umbrië) geslagen en gedood (207). Nu kwam het gevaar voor Carthago opzetten. Scipio, een beroemd veldheer, uit Spanje in Italië teruggekomen, stak naar Afrika over. Carthago riep Hannibal uit Italië te hulp, en onoverwonnen keerde de onvergelijkelijke veldheer in Afrika terug, na eene afwezigheid van 20 roemvolle jaren. Bij Zama kwam het tot een beslissenden slag (202), dien Hannibal verloor. Carthago moest vrede sluiten. Het moest 10.000 talenten betalen, de oorlogsschepen uitleveren en beloven, geen krijg te zullen aanvangen zonder Rome's toestemming. Hannibal, die door hervormingen in het bestuur de grootheid zijner vaderstad trachtte te herstellen, werd door zijne tegenstanders in Carthago beschuldigd opnieuw den oorlog tegen Rome te willen. De Romeinsche Senaat vroeg zijne uitlevering; om zijn vaderland niet in gevaar te brengen, vluchtte hij, en nam vergif in, toen hij op het punt stond in handen van de Romeinen te vallen (183). § 18. ROME IN HET BEZIT DER WERELDHEERSCHAPPIJ. Nu was er geen staat meer, die Rome kon weerstaan. Allereerst rekende het af met Macedonië. Dit had wel een bondgenootschap met Hannibal gesloten, maar geen hulp verstrekt, waar deze goed had kunnen werken, n.1. in Italië. Het werd gedwongen, alles af te staan, wat het buiten Macedonië bezat (197). Daarna was de beurt aan Syrië; door Hannibal aange- moedigd, had dit land aan Rome den oorlog verklaard. Het verloor geheel Klein-Azië (190). Nog eens beproefde Macedonië de kans, maar dit liep zóó slecht af (168), dat het nu een deel van het Romeinsche gebied werd. Hetzelfde lot was Carthago beschoren. De Romeinen zagen met leedwezen den hernieuwden bloei der stad en besloten haar te vernietigen. Eene aanleiding was spoedig gevonden. De koning van Numidië deed gedurig invallen in het gebied der Carthagers. Het tergen moede, begonnen dezen den krijg tegen hem, en schonden daardoor het vredesverdrag van 201. Wel deden zij alles om Rome's toorn te bezweren — zij gaven 300 kinderen van aanzienlijken als gijzelaars en leverden alle wapenen en krijgsvoorraad uit — doch den laatsten eisch der Romeinen, hunne stad te verlaten en in het binnenland eene nieuwe te bouwen, - dit konden zij niet inwilligen. Met wanhopigen moed verdedigden zij zich gedurende drie jaren (149 146), maar eindelijk bezweek de stad voor het krijgstalent van Scipio den Jongere (de overwinnaar bij Zama had den bijnaam van de Oudere). Carthago werd met den grond gelijk gemaakt. Deze oorlog is de Derde Punische oorlog. In hetzelfde jaar 146 werd ook Griekenland onderworpen. Thans was Rome in het bezit der wereldheerschappij. De voornaamste staten waren of bedwongen öf erkenden Rome's oppermacht. 264 -241 v. C. De eerste Punische oorlog. 218-201. De tweede Punische oorlog. 216. Slag bij Cannae. 202. Slag bij Zama. 197. Macedonië bedwongen. 190. Syrië bedwongen. 168. Macedonië is machteloos. 148 -146. De derde Punische oorlog. Carthago verwoest. - Griekenland onderworpen. § 19. de gracchen. 133-121. Toch leed Rome bij al zijne grootheid aan eene ernstige kwaal. De toestand van het eigenlijke volk was zeer verontrustend. De Patriciërs en de rijke Plebejers hadden zich nauw aaneengesloten en vormden een nieuwen stand, dien der Optimaten (d. i. beste burgers). Deze aanzienlijken bekleedden de eervolle en winstgevende ambten en zorgden er zooveel mogelijk voor, dat niemand buiten hen daartoe gekozen werd. Tegenover hen stond de groote hoop der burgers, die niets bezaten, en wier aantal in de laatste tijden zeer was toegenomen. In den oorlog van Hannibal waren tallooze boeren omgekomen en zeer velen naar Rome gevlucht. De boer, die uit den oorlog thuiskwam, had geen lust meer in den arbeid, maar ging naar Rome; daar was het koren, dat uit de veroverde landen kwam, zoo goedkoop, dat de landbouw in Italië geen voordeel meer kon opleveren. De kleine boerenplaatsen kwamen nu voor een goed deel in handen der groote grondbezitters; dezen maakten daar dan weiland van. Als vrije arbeiders konden de boeren evenmin leven. Zij moesten wel in Rome hun deel vragen van de uitdeelingen in koren en zout, want de groote grondeigenaar bezigde in hunne plaats slaven, omdat die zoo goedkoop waren. In dezen toestand verandering te brengen, was het doel der gebroeders Gracchus. De oudste was Tibérius, in 133 volkstribuun. Hij stelde voor, dat niemand meer dan een bepaald getal bunders aan staatslanderijen mocht bezitten en dat het vrij vallende, en ook nog ander land onder 80.000 arme gezinnen verdeeld zou worden. De Optimaten verzetten zich hiertegen met alle kracht, en bij een oproer werd Tiberius gedood. Dit lot schrikte Gajus niet af, de plannen zijns broeders voort te zetten. Hij wist verdeeldheid onder de rijken te brengen en maakte daardoor zichzelf sterker. Toch kon ook hij de nieuwe landverdeeling niet invoeren. De aanzienlijken van rijsens, Alg. Gesch. 9e druk. 3 deden met hunne handlangers een aanval op Gajus Gracchus en de zijnen, waarbij hij om het leven kwam. § 20. MARIUS EN SULLA. De verdorvenheid der optimaten bleek ook uit den krijg tegen Jugurtha, koning van Numidië, die zich wist te handhaven, omdat gezanten en veldheeren zich lieten omkoopen. Hieraan kwam een einde, toen Marius, die niet tot de Optimaten behoorde, maar alle rangen in het leger had doorloopen, tot consul gekozen werd. Hij dwong Jugurtha, Numidië te verlaten (106). Grooter naam verwierf Marius nog door het verslaan der Kimbren en Teutonen. Deze zwervende volksstammen maakten een geduchten indruk op de Romeinsche soldaten. Hunne forsche, half naakte gestalten, de ruige lokken en groote snorrebaarden, vooral het schrikverwekkend gehuil, dat zij bij het begin van het gevecht uitstieten, deden hunne bestrijders reeds vóór den slag sidderen. Onderscheidene legers hadden zij verslagen, maar toen de Teutonen zich gereed maakten in Italië te vallen, werden zij in 102 bij het tegenwoordige Aix, in Provence, door Marius vernietigd. In het volgende jaar ondergingen de Kimbren hetzelfde lot. Van 90 - 88 had Rome te strijden tegen zijne Italiaansche Bondgenooten, met wier hulp het zoo machtig geworden was. Zij verlangden aandeel in het bestuur des rijks, en toen dit geweigerd werd, stond half Italië op. Rome eindigde den opstand, door toe te geven. Pas was dit gevaar geweken, of in het Oosten vertoonde zich een nieuwe vijand. Het was Mithradates, koning van Pontus. Hij vond steun bij de bevolking van Klein-Azië, welke den Romeinen een vreeselijken haat toedroeg wegens de voortdurende afpersingen, waaraan zij blootstond. Sulla werd door den Senaat tot opperbevelhebber tegen hem benoemd, terwijl de volksvergadering Marius daartoe aanstelde. Dit gaf aanleiding tot een Burgeroorlog (87-81). Marius moest vluchten, maar kwam in Rome terug, toen Sulla in het Oosten streed, en woedde nu op geduchte wijze tegen de aanzienlijken. Hij stierf nog vóór dat Sulla terugkeerde. Nadat deze Mithradates tot den vrede had gedwongen, versloeg hij Marius' aanhangers en liet duizenden van zijne vijanden vermoorden. Sulla werd tot dictator benoemd; hij gaf den Senaat meer macht en verminderde die van het volk. Na den schrik onder zijne tegenstanders te hebben gebracht, legde hij zijne waardigheid neer en trok zich terug op een landgoed, waar hij in 78 stierf. 133 121 v. C. De Oracchen treden op als hervormers. 102. De Teutonen door Marius verslagen. 90 88. De oorlog der Bondgenooten. 87 81. Burgeroorlog tusschen Marius en Sulla. 78. Sulla sterft. § 21. CAESAR. POMPEJUS. CRASSUS. Na Sulla werd Pompejus een tijdlang de hoofdpersoon in Rome. Hij bedwong een Slavenopstand in Italië; ook maakte hij Mithradates geheel onschadelijk en bracht de zeeroovers ten onder, die de geheele Middellandsche Zee onveilig maakten. Doch weldra bemerkte Pompejus, dat de Senaat hem wantrouwde. Daarom verbond hij zich met Julius Caesar en Crassus. Caesar was van eene voorname familie, maar behoorde tot de volkspartij; Crassus was de rijkste man in Rome. Zij wilden elkander steunen, om tot hooge waardigheden te komen. Dit verbond noemt men het Eerste Driemanschap (60). Caesar kreeg het stadhouderschap over Gallië, Pompejus dat over Spanje, Crassus dat over Syrië. Crassus sneuvelde in een strijd tegen de Parthen. Terwijl Pompejus in Rome bleef, vocht Caesar acht jaren in Qallië en onderwierp dit land geheel. Zoo kreeg hij een grooten naam en een leger, dat aan hem gehecht was. Pompejus werd naijverig op Caesar's roem en sloot zich bij den Senaat aan. Deze gelastte Caesar, afstand te doen van zijn stadhouderschap en zijn leger te ontbinden. Caesar verklaarde zich hiertoe bereid, mits Pompejus hetzelfde deed. Dit geschiedde niet, en toen Caesar daarom bleef weigeren, werd hij tot vijand van den staat verklaard. Hij trok nu Italië binnen (over het riviertje Ritbico), en zoo begon de Tweede Burgeroorlog (49 45). Pompejus liet zich verrassen en vlood naar Griekenland. Hij werd in 48 bij Pharsalus geslagen en viel in Aegypte door sluipmoord. Na zijne tegenstanders in Azië, Afrika en Spanje te hebben overwonnen, keerde Caesar in Rome terug. Hij vaardigde wijze wetten uit en toonde groote vergevensgezindheid, maar dit kon zijne vijanden' niet verzoenen. Onder aanvoering van Brutus en Cassius stieten de saamgezworenen hem in eene senaatsvergadering neer (44). § 22. ANTONIUS. OCTAVIANUS. LEPIDUS. De moordenaars vonden geen steun bij het volk. Antonius, de vriend en onderbevelhebber van Caesar, trad tegen hen op en noodzaakte hen, Rome te verlaten. Met hem verbond zich Octavianus, de aangenomen zoon van Caesar, en bovendien Lépidus. Dit verbond heet het Tweede Driemanschap (43). Op gruwelijke wijze hield het huis; ook de groote redenaar Cicero werd gedood. Brutus en Cassius hadden middelerwijl een leger bijeengebracht in Griekenland. Zij werden opgezocht door Octavianus en Antonius en in 42 bij Philippi geslagen. Na de nederlaag doodden de overwonnen aanvoerders zich zelf, waarmee de Derde Burgeroorlog geëindigd was. De Driemannen verdeelden thans het rijk. Octavianus kreeg het Westen, Antonius het Oosten, Lepidus Afrika, dat hem spoedig weer ontnomen werd. Antonius begaf zich naarAegypte, waar hij aan het hof van koningin Cleópatra een slecht leven leidde. Hij verwaarloosde de staatszaken en verstiet ter wille van Cleópatra zijne vrouw Octavia, de zuster van Octavianus. De oneenigheid, die tusschen hen bestond, kwam tot eene uitbarsting. Een nieuwe Burgeroorlog begon, de Vierde (32 3l). Antonius werd bij het voorgebergte Actium beslissend geslagen (31) en pleegde toen zelfmoord. 60 v. C. Eerste Driemanschap, tusschen Pompejus, Caesar en Crassus. 49 45. Burgeroorlog tusschen Caesar en Pompejus. 48. Slag bij Pharsalus. 44. Caesar vermoord. 43. Tweede Driemanschap, tusschen Antonius, Octavianus en Lepidus. 42. Slag bij Philippi. 32—31. Burgeroorlog tusschen Octavianus en Antonius. 31. Slag bij Actium. § 23. HET KEIZERRIJK. Octavianus was nu alleenheerscher over het groote rijk. Hij bekleedde alle voorname ambten voor onbepaalden tijd. Hij kreeg van den Senaat den eernaam Augustus (de geheiligde). De geslachtsnaam Caesar werd de titel der heerschers: daarvan komt ons woord keizer. Onder de regeering van keizer Augustus begon het rijk na de verschrikkingen der laatste jaren weer tot rust te komen, al werden op de grenzen nog voortdurend oorlogen gevoerd. Zoo onderwierp Drusus, 's keizers stiefzoon, de Friezen, doch de verovering van Germanië mislukte door de nederlaag, die lierman of Arminius aan Varus toebracht, in het Teutoburger woud (9 n. C). In Augustus' tijd werd Jezus Christus geboren, die tijdens den tweeden keizer, Tiberius, den kruisdood onderging. Met den wreeden Nero stierf in 68 n. C. het geslacht van Julius Caesar uit. Op hem volgden tot 180 uitstekende keizers, van wie wij alleen Vespasianus (70) en Trajanus (100) vermelden. Onder den eersten had de opstand der Bataven plaats (Claudius Civilis); tijdens Trajanus bereikte het rijk de grootste uitgebreidheid. Het strekte zich uit van Brittannië tot over den Eufraat en omvatte in een breeden kring alle landen rondom de Middellandsche Zee. Na 180 verkeerde het rijk in een toestand van verwarring. De soldaten der lijfwacht zetten den eenen keizer na den anderen af, totdat Diocletianus en Constantijn de Groote (330) weer een geregeld bestuur instelden. Constantijn, die den zetel der regeering naar Byzantium (weldra Constantinopel geheeten) verlegde, heeft veel voor het Christendom gedaan. Na Jezus' dood was Zijne leer door de Apostelen verbreid. Gruwelijke vervolgingen hadden haar niet kunnen uitroeien. Met gelatenheid, met blijdschap zelfs, ondergingen vele vromen den marteldood. Aan deze beproevingen kwam een einde, toen Constantijn de Christenen begunstigde en keizer Theodosius het Christendom tot staatsgodsdienst verklaarde. Deze keizer heeft het rijk in tweeën verdeeld: een West- en een Oost-Romeinsch keizerrijk (395). § 24. DE VOLKSVERHUIZING. Na de nederlaag, welke Herman aan Varus had toegebracht, hadden de Romeinen langs Rijn en Donau sterke vestingen gebouwd: daardoor wisten zij te beletten, dat de Germanen het rijk binnendrongen. Maar langzamerhand werd het aantal van dezen steeds grooter, zóó groot zelfs, dat hun eigen land niet genoeg voedsel meer opleverde voor allen. Tevens werden de Germanen sterker, omdat de vroegere kleine stammen zich vereenigden tot grootere verbonden; en ook hadden zij veel van de Romeinen geleerd. Tegelijkertijd begon de flinkheid en dapperheid van de Romeinen te verslappen. Nu hernieuwden de Germanen hunne invallen, en sedert ± 200 n. C. moesten de keizers aan groote scharen woonplaatsen binnen het rijk toestaan. Deze beweging van de volken naar het westen, vooral van de Germanen, noemt men de Volksverhuizing. Zij werd nog veel sterker, toen woeste Mongoolsche ruiters, de Hunnen, uit Azië kwamen opdagen. Zij onderwierpen de volken, die zij tegen kwamen, of joegen hen voor zich uit. Vele stammen drongen nu de Romeinsche grenzen over: er was geen keeren meer aan. Het West-Romeinsche rijk had de meeste slagen te verduren. Toen Italië zelfs werd bedreigd, had men alle troepen uit Spanje, Gallië en Brittannië teruggeroepen en de barbaren, West-Goten, Bourgondiërs, Franken, Saksen, Vandalen, Alemannen, Longobarden, Oost-Goten, Angelen en Saksen, zetten zich thans in die landen neer. De Hunnen, die tusschen Wolga en Donau waren gebleven, trokken onder den geduchten Attila, die door de verschrikte volkeren „de geesel Gods" genoemd werd, verder naar het westen. Nu verbonden de Romeinen zich met de West-Goten en andere Germanen: Attila werd in 451 op de Catalaunische velden door hen verslagen, en week kort daarop naar Hongarije terug, waar hij weldra stierf. Dit bracht het West-Romeinsche rijk evenwel geen redding. Germaansche bevelhebbers, zoogenaamd in dienst van den keizer, benoemden de keizers en zetten hen weer af, totdat één van hen, Odoacer, den laatsten keizer onttroonde en geen nieuwen meer aanstelde: hij noemde zich zelf koning van Italië. Zoo eindigde het West-Romeinsche keizerrijk, en daarmee rekent men de Oude Geschiedenis geëindigd. 31 v. C. - 14 n. C. De regeering van keizer Augustus. 100 n. C. Keizer Trajanus regeert over het Romein- sche rijk. 330. Keizer Constantijn de Oroote. 375. Komst der Hunnen. 395. Het rijk wordt in twee deelen gesplitst. 451. De Hunnen verslagen op de Catalaunische velden. 476. Odoacer zet den laatsten keizer af. DE MIDDELEEUWEN. 476-1492. § 25. HET OOST-ROMEINSCHE RIJK- De geschiedenis der Middeleeuwen begint met den ondergang van het West-Romeinsche rijk. Toen dit bezweek, stond het Oost-Romeinsche rijk nog hecht en overleefde den val van Rome bijna 1000 jaar. Een zijner beroemdste keizers is Justinianus I (+ 550). Hij verzamelde de wetten der oude Romeinen en stelde hieruit nieuwe wetboeken samen, die zoo voortreffelijk waren, dat de meeste Europeesche volken ze later gebezigd hebben tot aanvulling hunner eigen wetten. Door zijn toedoen is ook de zijdeteelt uit Indië naar Europa overgebracht. Justinianus heeft door gelukkige oorlogen zijn rijk vergroot. Hij zond zijn veldheer Belisarius naar Italië, waar de toestand geheel anders was dan in 476. Het rijk van Odoacer bestond niet meer, maar was in 493 vervangen door dat der Oost-Goten onder hun bekwamen koning Theódorik den Oroote. Na zijn dood ontstonden binnenlandsche twisten, waarvan Justinianus gebruik maakte. Belisarius streed met veel geluk tegen de OostGoten, eveneens zijn opvolger Narses. Deze maakte Italië tot eene provincie van het Oost-Romeinsche rijk (555), hoewel niet voorgangen tijd. In het noorden vestigden zich de Longobarden (568), die op hunne beurt weer moesten onderdoen voor Kflrel den Oroote. Toen werd Italië tot den Tiber een deel van het groote Frankische rijk. Na Justinianus regeerden dikwijls zwakke keizers. Bovendien leed het rijk inwendig, doordat er voortdurend godsdiensttwisten waren. Maar de beschaving was hier veel hooger dan in het westen. Nog acht eeuwen hield het rijk zich staande tegen de aanvallen van Arabieren, Boelgaren en Turken. Eindelijk bezweek de hoofdstad, na eene heldhaftige verdediging door keizer Constantijn IX, voor de macht der Turken (1453). Sedert dien tijd isConstantinopel de hoofdstad van het Turksche of Ottomanische rijk. ± 550. Regeering van Justinianus I. 1453. Val van het Oostromeinsche rijk. § 26. HET RIJK DER FRANKEN. KAREL DE GROOTE. (768-814). In het westen van Europa ontstond een nieuw groot rijk, dat der Franken. De streek tusschen IJsel en Somme was de woonplaats van vele Frankische stammen geworden, die vereenigd werden onder het bestuur van Clóvis I (481-511). Doorhem aangevoerd, breidden zij zich over het oude Gallië uit, en weldra hadden ze bijna geheel het tegenwoordige Frankrijk, België, Nederland en een deel van Duitschland in hun bezit. Clovis koos zijne ambtenaren vooral uit de onderworpen Romeinsche bevolking, die in kennis en beschaving verre boven zijne Franken stond. De ruwheid zijner stamgenooten verminderde langzamerhand, toen zij, op zijn voorbeeld, tot het Christendom overgingen. Na den dood van Clovis ging het Frankische rijk hard achteruit. Het leed zeer door binnenlandsche oorlogen en de zwakke Merovingers (zoo heette het koningshuis, waaruit ook Clovis was), konden de orde niet handhaven. Aan dezen treurigen toestand werd een einde gemaakt door eenige krachtige mannen, die achtereenvolgens het ambt van hofmeier bekleedden. Een hofmeier was oorspronkelijk een opzichter der koninklijke goederen; later, toen de Merovingers zich niet meer om het bestuur bekommerden, werd hij het eigenlijke hoofd der regeering. De voornaamste hofmeiers waren Karei Martel en Pepijn de Korte. Deze Pepijn zette, met goedkeuring van den paus, den laatsten Merovinger in een klooster en nam zelf den titel van koning aan (752). Met hem begint het Karolingische huis, zoo geheeten naar zijn beroemden zoon Karei den Oroote. Karei heeft zijn bijnaam te danken aan zijne uitstekende hoedanigheden als mensch, veldheer en regent. Hij vatte het grootsche plan op, alle Duitsche stammen tot één groot, Christelijk rijk te vereenigen. Hiertegen verzetten zich voornamelijk de Friezen en Saksen, die na langdurigen kamp bedwongen werden (804). Karei streed ook tegen de Mooren in Spanje en de Longobarden in Noord-ltalië. Zijn rijk strekte zich uit van Tiber en Ebro tot de Noordzee, van den Atlantischen Oceaan tot Elbe en Raab. Overal bevorderde Karei de uitbreiding van het Christendom. De nieuwe godsdienst kweekte in de ruwe Germaansche landen zachtheid van zeden en bevorderde de algemeene welvaart, waarop vooral de werkzaamheid der geestelijken van grooten invloed was. Kerken en scholen werden in grooten getale gebouwd, landbouw en handel aangemoedigd, orde en regel overal gehandhaafd. De rechtspraak was in de verschillende deelen des lands aan graven opgedragen, en koningsboden doorreisden het land, om na te gaan, of de ambtenaren hun plicht betrachtten. Als hulde aan zijne groote daden, ook als belooning voor diensten, aan den paus bewezen, kroonde paus Leo III Karei met de Romeinsche keizerskroon (800). De roem van zijn naam drong door tot het Oosten: khalief Haroen al Raschid zond hem kostbare geschenken. Na Karel's dood spatte het rijk spoedig uiteen. Zijn zoon Lodewijk de Vrome was de man niet, die dit gebied kon besturen. Het leed door de strooptochten der Noormannen en door binnenlandsche oorlogen. De zonen van Lodewijk streden tegen hun vader, en na zijn dood bevochten zij elkander, totdat het Verdeelingsverdrag van Verdun (843) hieraan een einde maakte. De eene zoon, Karei de Kale, kreeg West-Frankenland, d. i. het land ongeveer ten W. van Rhóne, Saóne, Maas en Schelde, Lodewijk de Duitscher kreeg Oost-Frankenland, d. i. het land ten O. van den Rijn, Lotharius kreeg Italië en MiddenI'rankenland, d. i. de smalle streek tusschen de beide genoemde deelen, ten N. begrensd door de Noordzee, ten Z. door de Middellandsche Zee. 481 511. Clovis I, koning der Franken. 752. Pepijn de Korte zet den laatsten Merovinger af. 768 — 814. Karei de Groote. 800. Hij wordt te Rome door den paus tot keizer gekroond. 843. Het Verdeelingsverdrag van Verdun. § 27. HET LEENSTELSEL. Toen de Franken in Gallië kwamen, vonden zij er het grootgrondbezit. De eigenaars verhuurden hunne uitgestrekte bezittingen bij stukken aan hoorige pachters, die den gehuurden grond niet mochten verlaten; maar evenmin mocht de eigenaar hen verdrijven of den grond zonder hen verkoopen. De Franken lieten de overwonnenen in het bezit van den grond, dien zij hadden. Er bleef land genoeg over voor de overwinnaars, omdat in het veroverde land de bevolking nergens zeer dicht was. Al het land nu, dat in de veroverde streken geen eigenaar had, kwam aan den koning der Franken, die het voor een deel afstond aan zijne onderdanen, voor een ander deel het tot domein (goed van den landsheer) maakte. De meeste Franken waren in het eerst kleine grondbezitters, Deze toestand veranderde onder de burgeroorlogen der Merovingers en door den druk van den heerban. De heerban was het recht van den koning, om ieder vrij onderdaan tot krijgsdienst op te roepen. In vroeger tijden hadden de Franken den last van den oorlog niet gevoeld, omdat de oorlogen slechts kort duurden. Hierin was evenwel verandering gekomen, toen de koningen hunne tochten veel verder uitstrekten dan vroeger. Nu woog de buit niet meer op tegen de schade, en het verzuimen van den heerban kostte twintig koeien. Deze achteruitgang in het geldelijke veroorzaakte, dat de kleine landeigenaars (gelijk vroeger de Plebejers bij de Patriciërs), in schuld kwamen bij de grootere bezitters. Zij zagen zich genoodzaakt dezen hun grond af te staan en pachters op hun vroeger eigendom te worden. Zij waren dus nog vrij, maar zouden op den duur die vrijheid niet behouden. Bij de onzekerheid en woestheid der tijden zagen zij zich genoodzaakt de bescherming van een aanzienlijk heer te zoeken en zich als hoorige of lijfeigene onder hem te stellen. Zoo verdween de stand der gewone vrijen en hadden de groote landbezitters te bevelen over eene afhankelijke bevolking. Zij leefden niet rustig op hunne goederen, maar bevochten elkaar onophoudelijk. Aan dien verwarden toestand werd een einde gemaakt door Karei Martel. Hij verzekerde zich namelijk tegen de machtigste en gevaarlijkste heeren van den steun der overige aanzienlijken, door hun groote landgoederen levenslang in gebruik af te staan, mits zij hem krijgstrouw betoonden met hunne ondergeschikten. Dit is het begin van hetgeen men later het leenstelsel heeft genoemd. Het land heette het leen, de gever leenheer, de ontvanger leenman of vazal. De leenman kon weer een deel van het gekregen leen aan een ander geven; zijn leenman heette dan achterleenman. Van de Franken ging het leenstelsel op vele der latere Europeesche rijken over. In één opzicht heeft het gunstig gewerkt. Als de koning zijne leenmannen tot den krijg opriep, verzamelden zij hunne leenmannen met al het volk, dat dezen weer ondergeschikt was. Dus waren in korten tijd de verspreide strijdkrachten verzameld, en het leenstelsel werkte goed, zoolang een krachtig vorst aan het hoofd stond, wien niemand ongehoorzaam durfde zijn. Maar toen in later tijden de sterke hand van een machtig opperheer ontbrak om de vazallen in toom te houden, kwamen dezen in het bezit van rechten, die oorspronkelijk aan den vorst toebehoorden; hunne leenen werden erfelijk. Elk rijk was toen verdeeld in onderscheidene deelen, die vaak vijandig tegenover elkaar en tegenover den koning stonden. In het laatst der Middeleeuwen gelukte het aan de meeste koningen hun overwicht op de leenmannen te herstellen. Aan den keizer van Duitschland gelukte dit evenwel niet. § 28. HET RIJK DER ARABIEREN. Ongeveer een eeuw, nadat Clovis de verschillende volksstammen der Franken onder zijn bewind vereenigd had, werd in het Oosten de grond gelegd tot een rijk, dat het Frankische aanmerkelijk in omvang zou overtreffen. Een aanzienlijk Arabier, Mohammed geheeten, in 571 te Mekka geboren, trok zich in de eenzaamheid terug, waar hij tot de overtuiging kwam, een nieuwen godsdienst te moeten stichten. Weldra trad hij op als prediker eener nieuwe leer, waarvan het voornaamste leerstuk was: „Er is maar één Ood, en Mohammed is zijn profeet" In zijne geboortestad Mekka vond hij weinig aanhangers; zelfs liep zijn leven daar gevaar. Hij vluchtte daarom naar Medina (622) (het jaar der vlucht is het eerste jaar der Mohammedaansche tijdrekening). Van dien tijd af ging het met de verbreiding van den nieuwen godsdienst voorspoedig, en bij den dood van den profeet was geheel Arabië bekeerd. Mohammed's leer heet Islam, zijne aanhangers heeten Muzelmannen of Mohammedanen; hun heilig boek is de Koran. Een van de voornaamste plichten der Mohammedanen, welks vervulling dan ook rijke belooning meebracht, was de uitbreiding van het geloof door het zwaard. Dit gebod viel geheel in den geest der roofzuchtige en strijdlievende Arabieren, en reeds onder de eerste khallefen (d. i. opvolgers, nl. van Mohammed) breidde de nieuwe godsdienst zich uit over Perzië, Palestina, Syrië en Aegypte. Constantinopel werd [herhaaldelijk aangevallen, de noordkust van Afrika werd bezet, en in 711 stak Tarik naar Spanje over, dat na de overwinning bij Xeres bijna geheel op de West-Goten veroverd werd. Alleen in de noordelijke gebergten konden de Christenen hunne onafhankelijkheid handhaven. Ook de Pyreneën werden overschreden, maar na'at Karei Martel de Arabieren bij Poitiers eene geweldige nederlaag had toegebracht (732), moesten zij zich tot Spanje beperken. Een opstand onder Aboel Abbas (750) had eene splitsing van het rijk in twee deelen ten gevolge: het Oostersch khalifaat met de hoofdstad Bagdad, het Westersch khalifaat met Córdova tot hoofdstad. Beide rijken kwamen tot grooten bloei, het eerste onder khalief Haroen al Raschid, den tijdgenoot van Karei den Groote; het tweede onder Abderrhaman III (950). Door hunne groote veroveringen maakten de Arabieren kennis met de Grieksche en Indische beschaving. Spoedig muntten zij in vele wetenschappen uit, zooals in wis-, natuuren geneeskunde. Langen tijd vóór het Christelijk Europa eene universiteit kende, telde het khalifaat reeds beroemde hoogescholen. Ook in de bouwkunst waren Arabieren en Mooren groote meesters, en nog kan men in Córdova en Granada de door hen gestichte kunstgewrochten bewonderen. De invloed der Arabische beschaving op ons werelddeel blijkt uit vele woorden, die uit het Arabisch in de talen van West-Europa zijn overgegaan, zooals admiraal, almanak, algebra, cijfer, koffie, alcohol, enz. Het Oostersch khalifaat is het eerst bezweken. De khalifen leefden in weelde en overdaad, waardoor hunne kracht verslapte. Aan de groote pracht der hoofdstad offerden zij alles op. De Turksche lijfwacht werd hun de baas, terwijl door herhaalde opstanden groote stukken van het rijk werden losgescheurd. In 1258 werd Bagdad verwoest door de Mongolen, een krijgshaftig ruitervolk uit de binnenlanden van Azië. Het Westersch khalifaat hield zich staande tot ± 1000, toen het in tal van Moorsche rijkjes gesplitst werd. Langzamerhand hadden de Christenen de Arabieren of Mooren naar het zuiden teruggedrongen en in het veroverd gebied eenige koninkrijken gesticht. (Navarre, Castilië, Arragon, Portugal, enz). Het echtpaar Ferdinand van Arragon en Isabella van Castilië veroverde in 1492 de stad Granada en had toen het geheele Pyreneesche schiereiland, het koninkrijk Portugal uitgezonderd, in zijn bezit. 600. Mohammed verkondigt zijn nieuwen godsdienst. 711. Tarik verslaat de West-Goten in Spanje. 732. Karei Martel verslaat de Arabieren bij Poitiers. 800. Bloei van het Oostersche khalifaat onder Haroen al Raschid. 950. Bloei van het Westersch khalifaat onder Abderrhaman III. 1258. Bagdad door de Mongolen verwoest. 1492. Granada door Ferdinand en Isabella ingenomen. § 29. DE KRUISTOCHTEN. Wij hebben gezien, dat de Arabieren voortdurend het OostRomeinsche rijk verontrustten, dat zij Spanje vermeesterden en eene poging aanwendden om Frankrijk te veroveren. Onophoudelijk waren dus het Christendom en de Islam met elkander in oorlog, maar in 1096 werd de strijd veel heviger. Gedurende twee eeuwen trokken de legers van West-Europa naar het Oosten om de Mohammedanen te bestrijden. Men noemt deze tochten Kruistochten. De aanleiding daartoe was de volgende. Sedert de vierde eeuw bestond de gewoonte, dat vele menschen eene bedevaart deden naar het graf van Jezus. Zij werden daarin niet bemoeilijkt, zoolang de Arabieren in het bezit van Palestina waren. Aan groote kwellingen stonden de bedevaartgangers evenwel bloot, toen de Seldsjukken de heerschappij over het Heilige Land kregen. Verscheidene predikers (o. a. de kluizenaar Peter van Amiens) maakten hun lijden wereldkundig, en de paus, die het gevaar inzag, dat het Christendom uit het oosten en westen bedreigde, riep in eene Kerkvergadering te Clermont de edelen met hunne onderhoorigen tot den heiligen krijg op. De aanwezigen verklaarden zich vol geestdrift bereid aan den tocht deel te nemen, die Palestina aan de macht der ongeloovigen zou ontrukken, en hechtten zich een rood kruis op den schouder. Daarom heetten zij Kruisvaarders. Vóór het leger gereed was, begaf Peter van Amiens zich reeds op weg met een ongeregelden hoop volks; daarvan kwam niets terecht. Maar in 1096 stelde het eigenlijke kruisleger onder aanvoering van Godfried van Bouillon zich in beweging en begon de Eerste Kruistocht. Men nam den weg over Constantinopel en door Klein-Azië. Vreeselijk hadden de kruisvaarders te leiden van de woestheid der streken, welke zij doortrokken, van het klimaat en van de aanvallen der Seldsjukken. Bijna drie jaar na het vertrek kwamen nog geen 30.000 weerbare mannen voor de muren van Jeruzalem, dat bestormd en uitgemoord werd. Godfried werd het hoofd van het nieuwe Koninkrijk Jeruzalem, dat men hier nu stichtte. Nog zes maal na dien eersten tocht zijn legers naar het Oosten getrokken. De Tweede Kruistocht werkte niets uit. D & Derde had plaats onder aanvoering van keizer Frederik Barbarossa van Duitschland, Philips II August van Frankrijk en Richard Leeuwenhart van Engeland. Na den ongelukkigen dood van Frederik Barbarossa belette de ijverzucht van de beide laatsten de samenwerking en verijdelde den goeden uitslag. De Vierde Kruistocht richtte zich naar Constantinopel, dat genomen werd. Gedurende korten tijd werd het de hoofdstad van het Latijnsche Keizerrijk. Op den Vijfden Kruistocht gelukte het keizer Frederik II het wederom verloren Jeruzalem voor enkele jaren nog in de macht der Christenen te brengen. De Zesde en Zevende Kruistocht werden door Lodewijk IX, den Heilige, van Frankrijk ondernomen. In beide tochten bereikte hij het Heilige Land niet. Op den eersten landde hij in Aegypte, op den laatsten stierf de koning bij het beleg van Tunis in Noord-Afrika. In weerwil van de inspanning der Kruisvaarders, gesteund door de drie Geestelijke Ridderorden (die der Johannieters, der Tempeliers en de Duitsche orde), hebben zij hun doel niet bereikt, en bleef Palestina ten slotte in de macht der Mohammedanen. Toch was het leven van de ontelbaar velen, die in den strijd waren gevallen, niet tevergeefs opgeofferd. Nadat sedert Karei den Groote ruwheid en geweld in Europa hadden geheerscht, was thans in den niensch opnieuw het streven gewekt, om te leven voor een edel doel. Ook in andere opzichten hebben de Kruistochten zegenrijke gevolgen gehad. Een daarvan is de bevordering van de opkomst van den derden stand. De onvrijen, die deelnamen aan den Kruistocht, kregen de vrijheid. Om te voorzien in de kosten der uitrusting, vergunden vele edellieden aan hunne onderhoorigen zich vrij te koopen; andere heeren schonken hun de vrijheid, mits zij in hun dienst bleven. De vrijen vestigden zich bij voorkeur in de steden, die in dezen tijd tot hoogeren bloei kwamen. Nergens vond men welvarender steden dan in Italië. De talrijke scharen Kruisvaarders, die zich daar naar het Heilige van rijsens, Alg. Gesch. 9e druk. 4 Land inscheepten, brachten er groote levendigheid. De handel op het Oosten nam zeer toe; Genua en Venetië werden stapelplaatsen der oostersche waren. Het Oosten was toen veel beschaafder dan het Westen. De prachtige steden daar, de ontwikkeling der inwoners, de weelde, die bij de Byzantijnen zoowel als bij de Mohammedanen heerschte, staken zeer af bij de armelijke plaatsen in het Westen, de eenvoudige inrichting van de burchten der edellieden, bij de ruwheid van zeden en het gebrek aan kennis. De Kruistochten wekten het streven op, om in nijverheid, kunst en wetenschap het Oosten na te volgen. En eindelijk werd Europa, door den strijd tegen den Islam naar het Oosten over te brengen, zelf nog een tijd lang bewaard voor de invallen der Mohammedanen. 1096-1291. Tijdperk der Kruistochten. § 30. DUITSCHLAND VAN 843 TOT HET EINDE DER MIDDELEEUWEN. De eene kleinzoon van Karei den Groote, Lodewijk de Duitscher, had bij het Verdeelingsverdrag van Verdun OostFrankenland of Duitschland gekregen. Zijne nakomelingen regeerden tot 911, en na dien tijd werd bij den dood eens keizers een nieuwe gekozen. Duitschland werd dus toen een kiesrijk. De keizers hadden voortdurend te strijden tegen de groote leenmannen, tegen de Noormannen, die van den zeekant het rijk bestookten, en tegen de Magyaren of Hongaren, die de oostelijke streken verontrustten. Aan de strooptochten van dit volk werd een einde gemaakt door twee vorsten uit het Saksische huis, n.1. Hendrik I en Otto den Groote. De eerste verbeterde het leger en bouwde tal van sterke burchten. Bij en óm de laatste ontstonden later vele steden. Hendrik sloeg de Hongaren bij Merseburg; zijn zoon Otto bracht hun eene nederlaag toe op het Lechveld bij Augsburg (955). Otto de Groote onderwierp ook Lombardije en werd, gelijk Karei de Groote, door den paus tot Roomsch keizer gekroond. Vele zijner opvolgers hebben er naar gestreefd, eveneens grooten invloed in Italië te verkrijgen. Herhaaldelijk trokken zij daarheen waardoor zij zich natuurlijk minder met de aangelegenheden van hun eigen land konden bemoeien. Daardoor viel het den grooten leenmannen gemakkelijker, zich aan de macht des keizers te onttrekken en zich ten slotte onafhankelijk te maken, zoodat Duitschland in tal van staatjes werd verbrokkeld. Op het Saksische huis volgde het Frankische. Een der keizers hieruit is Hendrik IV, die bekend is geworden door zijn strijd met paus Oregorius VII. § 31. HENDRIK IV EN GREGORIUS VII. Paus Gregorius was de zoon van een boer uit Toskane en door zijne bekwaamheden tot zoo hoogen rang gestegen. Toen hij nog kardinaal was, had men in Rome door zijn toedoen het besluit genomen, den paus door de kardinalen te doen verkiezen, ten einde aan den keizer en aan het volk in Rome den invloed op de keuze te ontnemen. Paus geworden, stelde hij zich ten doel het stoute plan te verwezenlijken, de macht des pausen boven die der wereldlijke heerschers te verheffen. Hij liet vaststellen, dat het huwelijk der geestelijken verboden was, en de geestelijke ambten niet verkocht mochten worden. Door een derde besluit kwam hij in botsing met den keizer. Er werd n.1. bepaald, dat een geestelijke zijn kerkelijk ambt niet uit de handen van een leek ontvangen mocht. Het was dus voortaan den keizer verboden, bisschoppen aan te stellen. Omdat in Duitschland aan deze geestelijke waardigheid tevens het bestuur van groote landstreken verbonden was, zou de paus over deelen van het Duitsche rijk kunnen beschikken, en hiertegen verzette Hendrik IV zich. In dien tijd lag de keizer overhoop met de Saksen, die hij slecht behandeld had. Toen de Saksen zich bij den paus beklaagden, riep deze Hendrik ter verantwoording. De keizer liet nu door eene kerkvergadering van Duitsche geestelijken den paus afzetten, waarop Gregorius den banvloek over Hendrik uitsprak. Dit maakte indruk, en de vijanden des keizers gebruikten deze gelegenheid, om van hem af te vallen. Tot redding zijner kroon trok Hendrik in het hart van den Winter de Alpen over naar Italië, om van den paus opheffing van den banvloek te vragen. Gregorius vertoefde toen op het slot Canossa in Toskane. Na drie dagen wachtens, in een boetgewaad gekleed, kreeg Hendrik de gevraagde vergiffenis. De strijd over het begeven der geestelijke ambten was hiermee evenwel niet geëindigd. Hij werd bijgelegd onder Hendrik V en een lateren paus. Men kwam in 1122 te Worms overeen, dat de bisschoppen en abten door de kapittels, d. i. kerkelijke colleges, gekozen zouden worden; daarna zou de keizer hen beleenen met de wereldsche goederen, die aan het ambt verbonden waren. § 32. VERVOLG. DUITSCHLAND. Na het Frankische huis beklom in 1138 het huis der Hohenstaufen den Duitschen troon. De strijd om de opperheerschappij tusschen paus en keizer barstte nu met vernieuwde woede los. De paus werd daarin gesteund door de Lombardijsche steden, die vroeger Hendrik IV hadden bijgestaan. Maar sedert zij rijk en machtig waren geworden, wilden zij vrij worden van den keizer. Deze werd ook bestreden door het machtige geslacht der Welfen, dat in Saksen en Beieren regeerde en jaloersch op het aanzien der Hohenstaufen was. Een der voornaamste keizers uit het huis der Hohenstaufen was Frederik /, bijgenaamd Barbarossa (1152- 1190), die vijfmaal tegen de Lombardijsche steden optrok, maar ze niet kon onderwerpen. Daartoe werkte mee het verzet van den Welf, hertog Hendrik den Leeuw, die den keizer bijstand weigerde. Frederik ontnam den weerspannigen leenman bijna al zijne landen, en splitste die in kleiner deelen, wat de verbrokkeling van Duitschland bevorderde. Op den Derden Kruistocht verdronk de keizer. Zijn tweede opvolger was Frederik II, tevens koning van Napels en Sicilië. Deze ondernam den Vijfden Kruistocht en kreeg bij verdrag Jeruzalem in handen. Gelijk zijn grootvader, voerde ook deze hoogst bekwame keizer een hardnekkigen strijd met den paus en de Lombardijsche steden. De paus sprak den banvloek over hem uit en wist te bewerken, dat een zijner zonen tegen hem opstond; later werd graaf Willem II van Holland tot tegenkoning gekozen. De kansen stonden gunstig voor den keizer, toen hij in 1250 overleed. Duitschland ging nu een tijdperk van verwarring te gemoet. Er was meer dan één koning tegelijk; de roofridders maakten de wegen onveilig; orde en rust waren verdwenen. Hieraan kwam een einde, toen de zeven keurvorsten (de aartsbisschoppen van Mainz, Trier en Keulen, de vorsten van Boheme, de Paltz, Saksen en Brandenburg, aan wie de verkiezing van een koning was opgedragen) Rudolf van Habsburg tot Roomsch of Duitsch koning verkozen (1273). Dit was de titel van den heerscher of aangewezen heerscher over Duitschland, zoolang hij nog niet te Rome tot keizer gekroond was. Rudolf wist zijn gezag te doen eerbiedigen en maakte een einde aan de regeeringloosheid. Hij maakte zijn huis machtig, maar het leed eenig verlies in den strijd tegen de Zwitsers. Dezen bonden den strijd aan tegen de Habsburgers, die een deel van hun land in bezit hadden, en legden den grond tot de onafhankelijkheid van Zwitserland door de overwinning bij Morgarten (1315). Ruim eene eeuw na Rudolf regeerde keizer Sigismund, uit het Luxemburgsche huis. In zijn tijd waren er drie pausen te gelijk. Er werd toen een Concilie te Constanz bijeengeroepen (1414), om aan dezen verwarden toestand een einde te maken. Op het einde der Middeleeuwen droeg de ridderlijke Maximilician I, uit het Habsburgsche huis, de keizerskroon (1493- 1519). Hij was gehuwd geweest met Maria van Bourgondië. Hij streefde er naar, orde en recht te handhaven. Zijn kleinzoon Karel V volgde hem op. 911. Het Karolingische huis in Duitschland uitgestorven. 955. Otto de Groote verslaat de Hongaren bij Augsburg. 1077. Hendrik IV, uit het Frankische huis, verschijnt te Canossa voor paus Gregorius VII. 1122. De strijd over de begeving der geestelijke ambten wordt te Worms bijgelegd. 1190. De Hohenstauf Frederik I Barbarossa verdrinkt. 1250. De Hohenstauf Frederik II sterft. 1273. Rudolf van Habsburg op den Duitschen troon. 1315. Slag bij Morgarten. 1414. Concilie te Constanz. 1493- 1519. Maximiliaan 1. § 33. FRANKRIJK VAN 843 TOT HET EINDE DER MIDDELEEUWEN. Bij het Verdrag van Verdun had Karei de Kale WestFrankenland gekregen. Zijn rijk leed zeer onder de invallen der Noormannen, en zijn kleinzoon, Karei de Eenvoudige, zag zich zelfs genoodzaakt, hun eene provincie af te staan (911), die naar hen den naam Normandië kreeg. Toen het geslacht der Kflrolingers uitgestorven was (987), kwam dat der Capetingers, zoo geheeten naar Hugo Capet, op den Franschen troon. Hunne macht was niet groot, maar toch slaagden zij er in, de koninklijke waardigheid in hun geslacht erfelijk te maken. Frankrijk werd dus niet, als Duitschland, een kiesrijk, maar eene erfelijke monarchie. Evenals in Duitschland, hadden de koningen te strijden tegen de groote leenmannen. De Fransche koningen waren in dien strijd gelukkiger dan de Duitsche keizers; het gelukte hun geheel Frankrijk voor zich alleen in bezit te krijgen. De voornaamste Capetingers zijn: Philips II August (1200), die met Frederik Barbarossa en Richard Leeuwenhart, koning van Engeland, den Derden Kruistocht ondernam. Hij trachtte zijne macht uit te breiden ten koste der leenmannen. De Engelsche koning was onder dezen de machtigste, want hij bezat Normandië, Guyenne, en nog andere gewesten. Lodewijk IX, de Heilige (1250), ondernam de twee laatste Kruistochten. Hij stierf voor Tunis. Met kracht handhaafde hij de orde in zijn rijk. Philips I de Schoone (1300). Ook hij streed tegen den koning van Engeland en beperkte diens gebied in Frankrijk. Eene poging om Vlaanderen te vermeesteren, mislukte door den Sporenslag bij Kortrijk (1302), waarin de Vlaamsche burgers de Fransche ridders versloegen. Gelijk de Hohenstaufen, streed ook hij met den paus om den voorrang en wel met goeden uitslag. Om zich in dien twist den steun van het volk te verwerven, riep hij in 1302 voor het eerst, naast de afgevaardigden van adel en geestelijkheid, ook die van de steden op ter beraadslaging over 's lands belangen. Philips wist te bewerken, dat een Fransch kardinaal tot paus gekozen werd. Deze vestigde zich te Avignon, en de koning kreeg grooten invloed op hem. Kort na den dood van Philips den Schoone werd Frankrijk in een meer dan honderd-jarigen oorlog met Engeland gewikkeld. § 34. DE HONDERD-JARIGE OORLOG. LODEWIJK XI (1461-1483). In 1328 was het Capetingische huis in de rechte mannelijke lijn uitgestorven, en nu kwam het huis Valois op den Franschen troon. Eduard III, koning van Engeland, verwant aan het oude huis, maakte aanspraak op de Fransche kroon, en zoo ontstond, in samenwerking met andere oorzaken, de Honderdjarige Oorlog (1340—1453). De strijd werd lange jaren in het nadeel van Frankrijk gevoerd. Dit was hoofdzakelijk te danken aan de bekwaamheid van Eduard III en zijn zoon, den Zwarten Prins, aan de geoefendheid der Engelsche legers en aan de ondersteuning, die de Engelsche koningen van hun volk ondervonden. De Franschen verloren de slagen bij Crécy, Poitiers en Azincourt zelfs geraakte een Fransche koning in krijgsgevangenschap. Verdeeld door partijtwisten, verzwakt door een boerenopstand scheen Frankrijk aan den rand van zijn ondergang te staan. Philips de Goede, hertog van Bourgondië, sloot zich bij de Engelschen aan, en de onbeduidende koning Karei VII had nog slechts het westen en zuiden van Frankrijk in bezit (omstr. 1420). Zijn hoofdsteunpunt Orleans werd reeds door de Engelschen belegerd, toen er eensklaps redding opdaagde. Jeanne d'Arc, een boerenmeisje, verklaarde door God geroepen te zijn, om Orleans te ontzetten en den koning naar Rheims ter kroning te voeren. Omgord met een zwaard, en een wit vaandel in de hand, versierd met gouden leliën, plaatste zij zich aan het hoofd des legers en volvoerde werkelijk haar plan (1429). Toen herleefde de moed der Franschen, en werden de Engelschen bijna geheel uit Frankrijk verdreven. Alleen Calais bleef in hun bezit. De Maagd van Orleans werd slecht beloond voor haar moedig optreden. Toen de Engelschen haar in handen kregen, wendde Karei VII geen pogingen aan, haar te redden. Zij werd van ketterij beschuldigd en stierf op den brandstapel. Op Karei VII volgde zijn zoon Lodewijk XI (1461 1483), die uitgeleerd was in alle listige streken der staatkunde. Zijn streven was, de nog bestaande groote leenen in zijn bezit te krijgen en de aanzienlijke heeren van zich afhankelijk te maken: daarin is hij ook geslaagd. Vooral heeft hij Karei den Stoute tegengewerkt; bij diens dood ontnam hij aan Karel's dochter Maria het hertogdom Bourgondië. Na Lodewijk's overlijden werd Bretagne nog een deel van het rijk. Zoo was er bij het einde der Middeleeuwen een sterk Frankrijk, dat zich in de Nieuwe Geschiedenis krachtig zou doen gelden. 987. Het Karolingische huis uitgestorven. Het huis Capet. 1200. Philips II August regeert in Frankrijk. 1250. Lodewijk IX, de Heilige, regeert in Frankrijk. 1300. Philips IV, de Schoone, regeert in Frankrijk. 1302. Hij roept ook den derden stand op ter beraad¬ slaging. 1328. Het huis Valois op den Franschen troon. 1340. Begin van den Honderd-jarigen Oorlog. 1429. Jeanne d'Arc plaatst zich aan het hoofd van het Fransche leger. 1461 — 1483. Lodewijk XI. Hij bedwingt de macht der groote leenmannen. § 35. ENGELAND TOT HET EINDE DER MIDDELEEUWEN. In de dagen der volksverhuizing vestigden de Angelen en Saksen, uit Noord-Duitschland, zich in Engeland. Zij stichtten daar zeven rijkjes, die in 827 door Egbert tot één rijk vereenigd werden. Buitengewoon leed ook Engeland onder de strooptochten der Noormannen, die zich daar zelfs vestigden. Aan Alfred den Qroote (871 901) gelukte het, dezen te onderwerpen en tot het Christendom te bekeeren. Alfred geleek in vele opzichten op Karei den Groote, omdat hij, als deze, door het stichten van scholen en kerken, veel deed voor de ontwikkeling des volks. Na zijn dood begonnen de invallen der Noormannen opnieuw, en een tijdlang werd Engeland bestuurd door een hunner koningen, Kanoet den Qroote, tevens beheerscher van Noorwegen en Denemarken (omstr. 1025). Kort daarop kwam het oude Angelsaksische huis weer op den troon, maar niet voor langen tijd. In 1066 stak Willem, hertog van Normandië, naar Engeland over, versloeg bij Hastings zijn tegenstander Harald en kwam daardoor in het bezit van Engeland (1066). Daarom heet hij sedert Willem de Veroveraar. De Fransch sprekende Noormannen waren nu het voornaamste bestanddeel der bevolking. Het Normandische huis werd in 1154 vervangen door een ander Fransch geslacht, het huis Plantagenet. Uit deze familie waren Richard Leeuwenhart en zijn broeder Jan zonder Land. Deze laatste werd gedwongen, aan adel, geestelijkheid en burgerstand verschillende voorrechten toe te staan. Het stuk, waarin dit beschreven werd, heet de Magna Charta (1215). Een der bekendste vorsten uit het huis Plantagenet is Ednard III (1327- 1377), die den Honderd-jarigen Oorlog met Frankrijk begon. In zijn tijd kwamen de afgevaardigden van adel, geestelijkheid -en burgerstand geregeld samen, om over de belangen des lands te spreken. Hunne vergadering, Parlement geheeten, splitste zich in tweeën: het Hoogerhuis of het Huis der Lords en het Lagerhuis of het Huis der Gemeenten. Eduard deed veel voor de belangen van den handel. Na het eindigen van den Honderd-jarigen Oorlog brak in Engeland een gruwelijke burgeroorlog uit. Het lange oorlogvoeren had den adel verwilderd. Vele edellieden waren afgunstig op de voorrechten, aan anderen van hun stand toegestaan. Anderen waren misnoegd over den ongunstigen afloop van den oorlog met Frankrijk en morden over zware lasten. Gereedelijk vond Richard van York steun, toen hij de vaan des oproers plantte en den strijd tegen het koningshuis, het huis Lancaster, begon. Gedurende een dertig-tal jaren woedde deze krijg, de Oorlog der Roode en Witte Roos, zoo geheeten naar het herkenningsteeken der beide partijen (Lancaster: roode roos, York: witte roos). Nadat 80 leden der koninklijke familie waren omgekomen en de meeste adellijke geslachten uitgeroeid, verlangde het volk hartelijk naar orde en rust. Hendrik Tudor, van moederszijde uit het huis Lancaster, versloeg in 1485 koning Richard III, die sneuvelde. Hendrik was gehuwd met Elisabeth van York en vereenigde aldus de aanspraken der beide partijen in zijn persoon. Met hem kwam het huis Tudor op den troon (1485). De koningen uit dit huis waren veel machtiger in het land dan hunne voorgangers. Maar toch is Engeland niet, gelijk Frankrijk en Spanje, in eene onbeperkte monarchie veranderd. Door zijne ligging had het niet noodig, staande legers op de been te houden, en daardoor ontbrak den vorst het krachtigste middel, om de rechten van de verschillende standen geheel te vernietigen. 827. Egbert, koning van Engeland. 900. Alfred de Groote, koning van Engeland. 1066. Slag bij Hastings. Willem de Veroveraar maakt zich meester van Engeland. 1215. De Magna Charta geschonken. 1327 1377. Eduard 111. 1455 1485. De Oorlog der Roode en Witte Roos. Het huis Tudor komt met Hendrik Vil op den Engelschen troon. § 36. ITALIË EN SPANJE TOT HET EINDE DER MIDDELEEUWEN. De machtigste vorst in Italië was, tijdens de Middeleeuwen, de Paus. Hij was de bestuurder van den Kerkelijken Staat; deze lag in het midden van Italië en had Rome tot hoofdstad. De groote invloed van den Paus sproot niet voort uit een uitgestrekt grondgebied, maar uit zijne waardigheid als hoofd der Kerk. Hoever zijne macht ging, hebben wij kunnen zien in den strijd der pausen met Hendrik IV en de Hohenstaufen. In het zuiden van Italië hadden Noormannen, ongeveer eene eeuw na hunne vestiging in Normandië, zich neergezet en daar een rijk gesticht, dat Napels en Sicilië omvatte. Door huwelijk kwamen deze streken aan de Hohenstaufen. Frederik II deed veel om den bloei van het land te bevorderen. Het bleef nochtans niet in zijne familie. Napels werd veroverd door Karei van Anjou, den broeder van Lodewijk IX van Frankrijk. Toen de 17-jarige Konradijn, Frederik's kleinzoon, een poging aanwendde om zijn erfdeel te vermeesteren, viel hij in handen van Anjou, die hem onthoofden liet. Met Konradijn stierf het geslacht der Hohenstaufen uit (1268). In het begin der Nieuwe Geschiedenis kwam Napels aan Spanje. Machtig door den handel waren Venetië, Qenna en Florence. In Florence kreeg eene rijke koopmansfamilie, de Medici, het bestuur in handen. Lorenzo de Medici was een groot voorstander van kunsten en wetenschappen. Op het gebied van beeldhouw-, bouw- en schilderkunst strekte Italië het overige Europa tot voorbeeld. Maar in andere opzichten was dit land volstrekt niet te benijden: voortdurend werd het geteisterd door gruwelijke oorlogen. Spanje. Tijdens de Volksverhuizing hadden de West-Goten zich in het zuiden van Frankrijk en het noorden van Spanje neergezet. Door Clovis uit Frankrijk verdreven, verbreidden zij zich over geheel Spanje. Aan hunne macht aldaar werd een einde gemaakt door de Arabieren, die het gansche schiereiland in hun bezit kregen, uitgezonderd de bergachtige streken van het noorden. Van hier uit vielen de Christenen het Westersch KJialifaat onophoudelijk aan, en langzamerhand wonnen zij grond. De strijd tegen de Arabieren werd met hevigheid gevoerd, omdat het zoowel een strijd voor de onafhankelijkheid als voor het geloof was. In 1492 namen Ferdinand van Arragon en Isabella van Castilië Granada in, het laatste steunpunt der Mohammedanen, die hier Mooren heetten. Dit echtpaar heerschte nu over geheel Spanje. Door de macht van adel en geestelijkheid te knotten, vestigden de koningen de onbeperkte monarchie in hun land. Spanje zou in de eerste tijden der Nieuwe Geschiedenis de hoofdrol in Europa spelen. 1268. Konradijn, de laatste der Hohenstaufen, sterft in Italië. 1474. Lorenzo de Medici, beschermer van kunsten en wetenschappen. 1492. Ferdinand van Arragon en Isabella van Castilië regeeren in Spanje. NIEUWE GESCHIEDENIS. § 37. HET OVERGANGSTIJDPERK. In de laatste tijden der Middeleeuwen en het eerste deel der 16e eeuw waren er op velerlei gebied groote veranderingen tot stand gekomen. De manier van oorlogvoeren was geheel gewijzigd, doordat niet meer de adellijke ruiterij in den oorlog den strijd besliste, maar goed gewapende, geoefende en geordende benden voetvolk. Dit veroorzaakte grooten achteruitgang van den adel. De uitvinding van het buskruit en het gebruik van vuurwapenen maakten dit nog erger. De vorsten riepen nu den heerban niet meer op, maar huurden benden beroepssoldaten, wanneer zij oorlog wilden voeren. Later namen zij dezen voor goed in dienst als staande legers, die de macht der vorsten ten koste hunner onderdanen vergrootten. Door de uitvinding der boekdrukkunst en van het lompenpapler was de invloed der geestelijkheid achteruitgegaan. Deze was niet meer alléén in het bezit van kennis. Ook de burgerstand had in ruime mate zijn deel aan kennis en wetenschap en zoo streefde deze, ten gevolge van genoemde uitvindingen, adel en geestelijkheid op zijde. In dien tijd werden ook landen ontdekt, van wier bestaan men zelfs niets vermoedde. Sedert de uitvinding van het kompas beperkte men zich niet meer tot de kustvaart; men waagde zich in volle zee. De zeeweg naar Oost-Indië werd gevonden; Amerika ontdekt. De landhandel werd nu meer zeehandel; hij verplaatste zich ook, en geheel nieuwe producten kwamen in Europa ter markt. Qroote vloten waren noodig, om de nieuw verworven bezittingen te beschermen. Kansten en wetenschappen werden op andere wijze beoefend, dan men in de Middeleeuwen gewoon was. De uitvinding der boekdrukkunst maakte de studie gemakkelijker; de bedreiging en eindelijk de inneming van Constantinopel door de Turken (1453) deed vele Qrieksche geleerden de wijk naar Italië nemen, vanwaar de beoefening van Latijn en Qrieksch zich over andere landen verbreidde. De zucht om kennis te maken met de werken van geleerden en kunstenaars uit de Oudheid ontwaakte, en bouw-, beeldhouw- en schilderkunst kwamen tot grooten bloei. Op godsdienstig gebied greep eveneens eene verandering van beteekenis plaats. De Hervorming bracht de RoomschKatholieke Kerk een zwaren slag toe, en millioenen scheidden zich van de oude Kerk af. Al de genoemde gebeurtenissen riepen toestanden in het leven, geheel verschillend van die in de Middeleeuwen. Daarom rekent men, dat omstreeks 1500 de Middeleeuwen geëindigd zijn. De tijd, die daarop volgt, heet de Nieuwe Geschiedenis. Men heeft aangenomen, dat zij begint met het jaar 1492, het jaar van de ontdekking van Amerika. § 38. DE TIJD DER ONTDEKKINGEN. Reeds in de oudste tijden werden de waren van het Oosten op hooge prijs gesteld. Over land kwamen ze uit Indië in Europa, en het was vooral Venetië, dat aan dien handel grooten rijkdom dankte. Toen de Turken hunne macht over Klein-Azië en Egypte uitbreidden, werden de oude handelswegen onveilig, en nu trachtten de Portugeezen den weg over zee naar Indië te vinden. Behoedzaam langs de kust van Afrika zuidwaarts varende, kwam men al verder en verder, en in 1486 bereikte Bartholomeiis Diaz het zuidelijk uiteinde van Afrika, de Kaap de Ooede Hoop. In 1598 werd zij omgezeild door Vasco de Gama, die in Vóór-Indië landde. Onder aanvoering van bekwame mannen vestigden de Portugeezen hunne macht in Indië. Lissabon werd het middelpunt van den wereldhandel; van hier uit werden de Indische waren naar alle oorden verzonden. Het was onder koning Emanuel den Oroote, dat Portugal zijn bloeitijd had (omstr. 1500). Te gelijker tijd met Portugal werd Spanje eene koloniale mogendheid en wel door den stoutmoedigen Italiaan Colurnbus. Zijn plan was om westwaarts zeilende, Indië te bereiken. Na door verschillende regeeringen te zijn afgewezen, gelukte het hem, Ferdinand van Arragon en Isabella van Castilië voor zijn plan te winnen. Drie scheepjes werden uitgerust, en in 1492 stak hij in zee. Na eene reis van drie maanden ontdekte hij het werelddeel, dat zich tusschen Europa en de oostkust van Azië uitstrekt, nl. Amerika. Vier tochten heeft Colurnbus ondernomen. Aan de ontdekte streken gaf men, zooals later bleek ten onrechte, den naam Indië; de inwoners noemde men Indianen. Colurnbus heeft weinig voordeel getrokken van zijn kloeke daad. De ergdenkende Spaansche koning hield zijn belofte niet; zelfs werd later de koene ontdekker teruggeroepen en in ketenen geklonken ^iaar Spanje gezonden. Het werelddeel kreeg zijn naam niet naar Colurnbus, maar naar den Florentijner monnik Amérigo Vespucci, die eene beschrijving gaf van een deel van het ontdekte land. De ontdekkingstochten werden door anderen voortgezet. De Portugees Cabral werd door een storm uit zijn koers gedreven en kwam aan in Brazilië (1500). Balbóa trok over de landengte van Panama en zag daar de Zuidzee voor zijne verbaasde blikken liggen. Magelhaens zeilde zuidwaarts langs de kust van Zuid-Amerika, daarna door de straat tusschen het vasteland en Vuurland, die naar hem genoemd is, en stak toen de Stille Zuidzee of den Grooten Oceaan over naar de Philippijnen. Hier stierf hij onder de handen der inboorlingen, maar zijne tochtgenooten zetten de reis westwaarts voort en volbrachten dus de éérste reis om de wereld (1519-22). De zucht naar goud was het vooral, die de Spanjaarden voortdreef. Daarom trachtte Cortez Mexico te veroveren (1521) en Pizarro Peru (1531). De verschijning der blanken met hunne vuurwapenen, paarden en bloedhonden bracht zulk eene geweldige uitwerking op de inboorlingen teweeg, dat het een handvol onverschrokken krijgers gelukte, deze volkrijke landen te veroveren. Uit de nieuw verworven streken trachtte men een zoo groot mogelijk voordeel te trekken. De zwakke Indianen moesten in de plantages en mijnen werken en stierven bij hoopen. Daarom ried de priester Las Casas uit menschlievendheid aan, om sterke negers uit Afrika te halen; dit heeft aanleiding gegeven tot groote uitbreiding van den verfoeilijken slavenhandel. Een ander gevolg van de ontdekking van Amerika was, dat de hoeveelheid goud en zilver in Europa aanmerkelijk toenam. De aardappel en de tabak werden hier ingevoerd, welke later zeer geliefd zouden worden, de eerste als voedingsmiddel, de laatste als genotmiddel. Voor degenen, die in hun eigen land onder de willekeur der vorsten en onder gewetensdwang leden, bood het nieuwe werelddeel in later tijd een veilig toevluchtsoord aan. De Spaansche bezittingen werden slecht bestuurd en konden niet tot bloei komen. Alleen Spanjaarden mochten ambten bekleeden; gewassen, die in Spanje groeiden, mochten in de koloniën niet verbouwd worden; wat deze van de voortbrengselen van nijverheid noodig hadden, moest Spanje leveren. Na gedurende drie eeuwen aldus te zijn behandeld, hebben de koloniën, sedert 1810, de eene voor, de andere na, zich van het moederland losgemaakt. Na de Portugeezen en Spanjaarden traden de Engelschen en Nederlanders als ontdekkers op. Onze Oostindische Com- VAN RljSENS, Alg. Oesch. 9e druk. 5 pagnie deed den Portugeezen groote afbreuk in Indië; Engeland legde vooral in Noord-Amerika volkplantingen aan, in lateren tijd ook in Australië. Toen daalden Lissabon, Sevilla en Cadix van hun hoog standpunt, en erfden Antwerpen, Amsterdam en Londen hun handel. 1486. Bartholomeüs Diaz bereikt de kaap de Goede Hoop. 1498. Vasco de Gama landt in lndië. 1492. Columbus ontdekt Amerika. 1519-22. De eerste reis om de aarde. Magelhaens. . 1521. Mexico veroverd. 1531. Peru veroverd. § 39. DE TIJD DER KERKHERVORMING. DUITSCHLAND VAN 1492-1648. Niet altijd was men met de bestaande toestanden in de Kerk tevreden geweest. Reeds ongeveer 1200 hadden vele bewoners van Zuid-Frankrijk, de Albigenzen en Waldenzen geheeten, zich tegen de macht des pausen en sommige gebruiken in de Kerk verzet. Ook konden zij niet alles gelooven, wat de Kerk leerde. Dit vonden de meeste menschen in dien tijd zeer slecht. Men noemde zulke afvalligen ketters. De paus schreef een kruistocht tegen hen uit, en te vuur en te zwaard werden zij verdelgd. Anderhalve eeuw na dien tijd stond in Engeland Wicleff, hoogleeraar te Oxford op, die het ongehuwde leven der geestelijken, het kloosterleven, en verschillende punten van de kerkleer bestreed. Zijn voorbeeld vond navolging bij den Bohemer Johannes Huss. Deze werd voor het Concilie van Constanz gedaagd, en toen hij zijne gevoelens niet wilde afzweren, werd hij ondanks het vrijgeleide van keizer Sigismund, tot den brandstapel veroordeeld (1415). Na hem tastte Erasmus de misbruiken aan, welke in den loop der tijden in de Kerk waren binnengeslopen. Ook zijne pogingen tot verbetering waren vruchteloos, en niet eerder kwam er verandering, dan toen Luther optrad. Luther was een boerenzoon en studeerde eerst in de rechtsgeleerdheid te Erfurt. Het lezen van een bijbel deed hem de studie in de rechten voor die in de godgeleerdheid verwisselen. Door den plotselingen dood van een vriend werd hij hevig getroffen: hij geloofde, dat hij een groot zondaar was en maakte zich zeer bezorgd. Daarom trok hij zich uit het werkzame leven terug en werd monnik. In het klooster groeide zijn twijfel omtrent vele punten der Roomsche leer meer en meer aan, en toen de monnik Tetzel in Saksen aflaatbrieven verkocht, gevoelde Luther, die toen hoogleeraar te Wittenberg was, zich verplicht daartegen op te komen. In een geschrift, op de deur der slotkerk te Wittenberg aangeplakt, verzette hij zich tegen den aflaathandel. Hiermee was de Kerkhervorming of Reformatie begonnen (1517). De paus trachtte Luther langs minnelijken weg tot zwijgen te brengen, maar toen dit niet baatte en de klove zich integendeel verwijdde, werd hij in den ban gedaan. Luther verbrandde de pauselijke banbul en scheurde zich door die daad van de Kerk los. Thans begon ook Karei V, de zoon van Philips den Schoone en Johanna (een dochter van Ferdinand en Isabella van Spanje), zich met de zaak te bemoeien. Hij was zijn grootvader Maximiliaan I in 1519 als keizer van Duitschland opgevolgd. Karei riep te Worms den Rijksdag bijeen (1521. Een Rijksdag was een vergadering van alle vorsten van Duitschland, onder leiding van den keizer). Daar moest Luther verschijnen om zijne uitspraken te herroepen. Hij weigerde, en nu sprak de keizer den rijksban over hem uit. Op zijne terugreis werd hij door zijne vrienden, die vreesden, dat het lot van Huss hem boven het hoofd hing, opgelicht en naar den Wartburg (bij Eisenach) gevoerd, waar hij zich een jaar lang ophield en den bijbel in de Duitsche taal overzette. Het getal aanhangers van Luther nam meer en meer toe, en op den rijksdag te Spiers (1529) verbood Karei V verdere uitbreiding der nieuwe leer. De Hervormden dienden hiertegen protest in en kregen den naam van Protestanten. Toen de keizer dreigde geweld tegen hen te gebruiken, sloten de Protestanten ter onderlinge verdediging het Smalkaldisch Verbond. Stellig zou het nu al tot een burgeroorlog gekomen zijn, als Karei V niet te zeer de handen vol had gehad met de Turken en de Franschen. In 1546 (het sterfjaar van Luther) brak de godsdienstkrijg uit, de Smalkaldische Oorlog geheeten. De Protestanten, aan wier hoofd de keurvorst van Saksen en de landgraaf van Hessen stonden, werden bij Mühlberg verslagen (1547), vooral door het verraad van den Protestantschen Maurits vanSaksen. Hij was de neef van den keurvorst en door dezen aangesteld, om Saksen te beschermen, zoolang de keurvorst in het leger was. In diens afwezigheid maakte hij zich van Saksen meester. Maar weldra keerde de kans door de trouweloosheid van denzelfden Maurits, die nu weer den keizer verried. Karei werd tot eene overhaaste vlucht gedwongen en zag zich, bij den Godsdienstvrede van Augsburg (1555), genoodzaakt den Lutherschen eene zekere mate van godsdienstvrijheid toe te staan. Gelijktijdig met Luther trad in Zwitserland Zwingli als hervormer op. In Frankrijk predikte Calvijn de nieuwe leer. Uit dit land verbannen, vestigde hij zich in Qenève en verkreeg daar grooten invloed. In vele landen van Europa vond de Hervorming zeer veel aanhangers. Maar juist hierdoor week bij de Katholieken de vroegere lauwheid voor geloofsijver. Een geduchten vijand kregen de Hervormden in de Jezuïeten-orde, opgericht door Ignatius de Loyola (1540). Vooral door haar werd de verdere verbreiding van het Protestantisme tegengehouden. § 40. DF. DERTIGJARIGE OORLOG. De godsdiensthaat was in Duitschland niet uitgedoofd; nu had er hier, dan daar onderdrukking van de eene of de andere partij plaats, en eindelijk uitte de wederzijdsche verbittering zich opnieuw in een geweldigen oorlog (1618). Keizer Rudolf had aan de Hervormde Bohemers eenige rechten aangaande de uitoefening van hun godsdienst toegestaan. Verschil over de uitlegging van dit stuk, de Majesteitsbrief geheeten, leidde tot een opstand. Twee stadhouders werden uit de vensters van het slot te Praag geworpen, en toen keizer Matthïas (Rudolf's opvolger) in 1619 stierf, weigerden de Bohemers Ferdinand II als zijn opvolger te erkennen. Zij kozen Frederik, keurvorst van de Paltz, tot hun koning. Deze onbekwame vorst aanvaardde de kroon, maar om haar dadelijk weer te verliezen. Hij werd in de nabijheid van Praag verslagen en vluchtte naar de Nederlanden. Evenmin was de koning van Denemarken, die de Protestanten te hulp kwam, tegen de geoefende veldheeren Tilly en Wallenstein bestand. Maar nu werd Oustaaf Adolf, de Zweedsche koning, bevreesd voor de uitbreiding van 's keizers macht langs de Oostzee. Door den Franschen minister Richelieu gesteund, verscheen hij in Duitschland, om het Protestantisme te redden. Hij sloeg Tilly, die Maagdenburg ingenomen en uitgemoord had, in de nabijheid van Leipzig (1631). Tilly stierf kort daarop. In zijn nood wendde de keizer zich tot den somberen, eenzelvigen Wallenstein, dien men wegens zijn trots en heerschzucht het legerbeve! ontnomen had, en die sedert dien tijd stil op zijne goederen in Boheme leefde. Na lang smeeken besloot Wallenstein een leger te vormen, maar op voorwaarden, die voor den keizer hoogst vernederend waren. Wallenstein had spoedig een groot leger bijeen: als hij de werftrom liet roeren, snelden de soldaten van alle kanten toe. Op een mistigen Novemberdag van het jaar 1632 kwam het tusschen de beide groote veldheeren tot een treffen bij Liitzen, in de nabijheid van Leipzig. De Zweden zegevierden, maar hun koning sneuvelde. In plaats dat Wallenstein thans den krijg voortzette, bleef hij werkeloos. Hij smeedde plannen van verraad en werd in 1634 door de aanhangers des keizers te Eger vermoord. Door de overwinning bij Nördlingen (1634) keerde de kans nogmaals ten voordeele van den keizer. Nu meende Richelieu zich met de Duitsche zaken te moeten bemoeien. Hoewel zelf Katholiek, kwam hij toch de Zweden te hulp, om de macht van het huis Habsburg te breken. Ook sloot hij met hetzelfde doel met Nederland het aanvallend en verdedigend verbond van 1635. Door zijne ondersteuning en door de bekwaamheid der Zweedsche generaals (Torstenson o.a.) werd den keizer nederlaag op nederlaag toegebracht, en uitgeput zag deze zich genoodzaakt in 1648 den Westfaalschen Vrede te teekenen. Daarbij werd aan de Protestanten eene grootere mate van godsdienstvrijheid toegestaan. Vreemde landen kregen nu stukken van Duitschland: Frankrijk kreeg een deel van den Elzas en Zweden o.a. een stuk van Pommeren. Nederland werd door Spanje onafhankelijk verklaard. Vreeselijk was Duitschland door dezen oorlog geteisterd. Op onmenschelijke wijze hadden de soldaten huisgehouden. De bloeiende steden van vroeger waren vervallen; de dorpen bij honderde afgebrand; de bevolking was buitengewoon in getalsterkte afgenomen en het geheele land was bijna in eene woestenij verkeerd. 1415. Huss verbrand. 1517. De Kerkhervorming. 1519. Karei V wordt keizer van Duitschland. 1521. De Rijksdag te Worms. 1546. De Smalkaldische Oorlog begint. 1555. De Godsdienstvrede te Augsburg. 1618 48. De Dertigjarige Oorlog. 1632. Qustaaf Adolf sneuvelt bij Lützen. 1634. Wallenstein wordt vermoord. Slag bij Nördlingen. 1648. Vrede te Munster. § 41. spanje van 1492-1648. Spanje had de Duitsche keizers in hun strijd tegen de Protestanten getrouw bijgestaan. Geen vorsten handhaafden met meer kracht het oude geloof, dan de Spaansche. Ferdinand de Katholieke had in zijn land de Inquisitie ingevoerd, een geloofsrechtbank, die scherp toezag op de Joden, Mooren en Protestanten. Hij slaagde er tevens in, de macht van adel en geestelijkheid te verminderen en zoo de macht van den koning onbeperkt te maken. Zijn kleinzoon Karei V, die hem in 1516 opvolgde, vernietigde geheel en al de macht des adels en had in Spanje meer te zeggen dan in Duitschland, waar de vorsten (vooral de keurvorsten) grooten invloed uitoefenden. Onder Karei V bereikte het huis Habsburg het toppunt van macht. Hij regeerde over Spanje met de uitgestrekte bezittingen in Amerika, over de zeventien Nederlandsche gewesten, een groot deel van Italië en droeg de Duitsche keizerskroon. Zijne lange regeering was één aanhoudende strijd. Vier malen voerde hij oorlog met Frans I van Frankrijk; in het oosten bedreigde sultan Soliman II zijn rijk; twee malen stak hij naar Afrika over; de Protestanten in Duitschland en de Nederlanden hielden voortdurend zijne aandacht bezig. Na 40 jaren onafgebroken zwaren arbeid zag hij, dat het Protestantisme hem boven het hoofd was gegroeid en vele zijner ontwerpen mislukt waren. Ontstemd over de verijdeling zijner plannen en vroeg oud door zijn slechte gezondheid, deed hij in 1555 en '56 afstand van de regeering. Meer nog dan Karei was zijn zoon Philips II tegen de Hervorming gekant. Hij beschouwde het als zijn levenstaak het Katholicisme te handhaven. Zijn broeder don Jucin bevocht op de Turken de schitterende zege bij Lepanto; in Frankrijk ondersteunde hij de Katholieken tegen den Protestantschen Hendrik van Navarre, in Engeland Maria Staart tegen Elisabeth. Zijn strijd tegen de Nederlanden is bekend. De Morisco's, de nakomelingen der tot het Christendom bekeerde Mooren, die verdacht werden in het geheim het geloof hunner vaderen getrouw te blijven, moesten van hunne taal en gebruiken afstand doen. De opstand, die toen uitbrak, werd gedempt. Philips heeft zijn rijk nog vergroot door de verovering van Portugal. Toen het koningshuis daar was uitgestorven, deed ook Philips aanspraken op Portugal gelden en vermeesterde het in 1580. Hierdoor werd zijne zeemacht zeer versterkt, waardoor hij in staat was, eene groote vloot uit te rusten. Met deze wilde hij Engeland en Nederland bedwingen. Philips was op Elisabeth vertoornd, omdat zij de Nederlanders gesteund had en Maria Stuart, de Schotsche koningin, had laten onthoofden. Zoo geducht was oogen schijn lijk deze vloot, dat men haar de Onoverwinnelijke noemde. De tocht had een treurigen afloop. Geteisterd door de aanvallen der Engelschen, maar bovenal door stormen, keerde nauwelijks een derde der vloot in Spanje terug (1588). Onder Philips III (1598 1621) werd het overschot der Morisco's uit het land verdreven. Men berekent, dat Spanje door de onverdraagzaamheid zijner koningen een paar millioen inwoners heeft verloren, allen nijvere landbouwers, fabrikanten of kooplieden. Philips IV zag zich genoodzaakt in 1640 de onafhankelijk- heid van Portugal te erkennen, in 1648 die van de Republiek der Vereenigde Nederlanden. Treurig was de toestand van zijn rijk. Alle middelen van bestaan kwijnden, de bevolking verminderde, de staatsschuld was reusachtig groot. 1516 - 1556. Karei, de zoon van Philips den Schoone, koning van Spanje. 1556 -1598. Philips II, koning van Spanje. 1598-1621. Philips III. 1621 1665. Philips IV. § 42. FRANKRIJK VAN 1492-1648. Gelijk Ferdinand de Katholieke in Spanje, had LodewijkXI in Frankrijk de macht des konings zeer vergroot, vooral doordat hij tal van groote leenen aan de kroon hechtte, d. w. z. de koning nam deze zelf in bezit. Zooals vroeger de Duitsche keizers om het bezit van Italië streden, zoo deden het thans de naaste opvolgers van Lodewijk XI. Hun streven werd door andere mogendheden, door den keizer, Venetië, Spanje, den paus, tegengewerkt. Dikwijls sloten dezen daartoe verbonden. Thans kwamen de staten veel meer dan vroeger in nauwer aanraking met elkaar. Hierin onderscheidt de Nieuwe Geschiedenis zich van de Middeleeuwen: toen leefden de volken meer afgezonderd. De Fransche koningen slaagden niet in hunne pogingen. In het bijzonder moest Frans I de tegenwerking van Karei V ondervinden. De jaloerschheid van Frans op Karei, wegens diens verkiezing tot Duitsch keizer en de tegenstrijdige belangen der beide vorsten, gaven tot vier oorlogen aanleiding (1521 1544), welke voor Frans niet voordeelig waren. In den eersten dier oorlogen werd hij zelfs in den slag bij Pavia gevangen genomen (1525), naar Madrid gevoerd en eerst na het teekenen van nadeelige vredesvoorwaarderf (die hij niet nakwam) losgelaten. Bij den eindvrede behield Frankrijk Bourgondië, doch zag af van zijne aanspraken op Napels, Milaan en Vlaanderen. De zoons en opvolgers van genoemde vorsten, Philips II en Hendrik II, zetten den strijd voort, en wederom was Frankrijk ongelukkig. Egmond bevocht voor Philips de overwinningen bij St.-Quentin en Grevelingen. Het eenige voordeel, dat de Franschen behaalden, was de inneming van Calais, dat zij op de Engelschen veroverden. Engeland, de bondgenoot van Spanje, verloor daarmee zijn laatste bezitting op Franschen bodem, die het uit den Honderd-jarigen oorlog nog had overgehouden. In weerwil der tegenwerking van Frans I en Hendrik II nam het getal Hervormden in Frankrijk toe. Zij werden hier Hugenoten genoemd. Evenals in Duitschland, kwam het ook hier tot Godsdienstoorlogen, die bij tusschenpoozen ruim 30 jaren duurden (1562-1598). Twee adellijke geslachten, de Katholieke Guises en de Protestantsche Bourbons, die elkander den invloed op de regeering betwistten, leidden de partijen. Buitengewoon leed het land onder dezen burgerkrijg. Berucht is de St.-Bartholomeüsnacht of Bloedbruiloft (1572), waarin duizenden Protestanten te Parijs en in andere steden gedood werden. Dit geschiedde tijdens Karei XI, die geheel onder den invloed stond van zijne heerschzuchtige moeder, Catharina de Medici. Zijn opvolger was Hendrik III, die bevreesd was, dat hem het lot van den laatsten Merovinger zou bereid worden, want de Guises streefden naar het koningschap. Daarom liet de laffe koning Hendrik de Guise door sluipmoord om het leven brengen. De koning zelf viel kort daarna door den dolk van een monnik (1589), en zoo werd aan den Protestantschen Hendrik van Bourbon, koning van Navarre, de weg tot den troon gebaand. Er wachtte hem evenwel nog een harde strijd tegen de partij der Guises, die gesteund werden door Philips 11; en niet eerder werd hij door alle Franschen erkend, vóór hij tot het Katholieke geloof was overgegaan. Voor zijne vroegere geloofsgenooten zorgde hij, door het Edict van Nantes uit te vaardigen (1598), waarbij hun godsdienstvrijheid verzekerd werd, en zij zelfs eigen vestingen, o. a. La Rochelle, mochten behouden. Hendrik IV was een uitstekend vorst, die zijn uiterste best deed, om de verwoeste welvaart van zijn volk te herstellen. In die taak werd hij trouw bijgestaan door zijn minister Sully. Ten opzichte van het buitenland was zijn oogmerk, de macht van het huis Habsburg te verkleinen. Toen hij alles in gereedheid had gebracht om zich gewapenderhand in de Duitsche zaken te mengen, werd hij vermoord (1610). Hij werd opgevolgd door zijn minderjarigen zoon Lodewijk XIII, onder wien de bekwame minister Richelieu de leiding der zaken in handen kreeg. Wij hebben reeds gezien, hoe deze gedurende den Dertigjarigen Oorlog de Protestanten in Duitschland steunde en zich in 1635 bij Nederland tegen Spanje aansloot, met het doel, het huis Habsburg tegen te werken. In Frankrijk zelf was al zijn doen er op gericht, de macht des konings te vergrooten. Hij slaagde hierin geheel. De adel was gedurende de Godsdienstoorlogen weer zeer machtig geworden, maar werd nu weer vernederd. De Protestanten waren altijd wantrouwig en oproerig; hij ontnam hun de vrijsteden. In 1642 stierf Richelieu; in het volgende jaar de koning, die opgevolgd werd door Lodewijk XIV(\bA3- 1715). Gedurende zijne minderjarigheid voerde kardinaal Mazarin het bestuur. Hij regeerde naar het voorbeeld van Richelieu. De adel trachtte zijn invloed te herwinnen en begon tegen Mazarin en het hof een opstand, de Fronde geheeten. Na vele wisselingen der fortuin zegevierde Mazarin. Kort voor zijn dood bracht hij nog den vrede tusschen Frankrijk en Spanje tot stand (de Vrede der Pyreneën geheeten, 1659); daarbij werd tevens besloten tot een huwelijk tusschen Lodewijk XIV en een Spaansche prinses. 1515 -1547. Frans I, koning van Frankrijk. 1589. Het huis Valois vervangen door het huis Bourbon. 1598. Hendrik IV vaardigt het Edict van Nantes uit. 1610. Hendrik IV wordt vermoord. 1610 1643. Lodewijk XIII volgt hem op. Richelieu heeft het bestuur in handen. § 43. ENGELAND VAN 1492- 1648. De Oorlog der Witte en Roode Roos had bewerkt, dat de adel zeer verzwakt, de macht van de koningen daarentegen zeer gerezen was. Onder den wreeden Hendrik VIII (1509— 1547), den tijdgenoot van Karei V en Frans I, die zich ook in hunne oorlogen mengde, breidde de Hervorming zich in Engeland uit. Hendrik verzette zich daartegen, maar kon het op den duur ook niet met den paus vinden en stichtte eene afzonderlijke Engelsche kerk, die den naam van Anglicaansche Kerk kreeg. De leer van deze kerk bleef Roomsch, maar de koning was haar hoofd. Zijn zoon Eduard begunstigde de Hervorming; zij werd daarentegen op bloedige wijze tegengegaan door diens halfzuster en opvolgster Maria Tudor, maar vatte voor goed wortel op Engelschen bodem onder Maria's halfzuster en opvolgster Elisabeth (1558 - 1603). Zij wijzigde de Anglicaansche kerk in Protestantschen geest, doch liet vele Roomsche gebruiken bestaan. Naast de Anglicaansche Kerk bestonden de secten der Puriteinen, Presbyterianen en Indep endenten. Overal steunde Elisabeth het Protestantisme, in Frankrijk tegen de Guises, in Schotland tegen Maria Stuart, in Nederland tegen Philips II. Zij geraakte in oorlog met dezen koning, die de Onoverwinnelijke Vloot tegen haar uitzond, met noodlottigen afloop voor Spanje. Een jaar vóór deze gebeurtenis had zij Maria Staart, de Schotsche koningin, laten onthoofden. De Katholieke vorstin, in heftigen strijd met hare Protestantsche onderdanen geraakt, had toevlucht gezocht bij Elisabeth, die haar negentien jaar gevangen hield. Zij werd beschuldigd van medeplichtigheid in eene samenzwering tegen Elisabeth: daarvoor werd zij ter dood gebracht (1587). Onder het bestuur der zuinige koningin beleefde Engeland een tijdperk van bloei. Toen begonnen de Engelschen eerst goed handel te drijven en de zee te bevaren. Drake was de tweede, die een reis om de aarde maakte; de Oostindische Compagnie werd in 1600 opgericht; in Amerika werden volkplantingen gesticht; uitgeweken Protestanten uit de Zuidelijke Nederlanden brachten de nijverheid vooruit. Na Elisabeth besteeg met Jacobus /, den zoon van Maria Stuart, het huis Staart den troon, zoodat thans Engeland, Schotland en Ierland onder één vorst stonden. Jacobus is bij ons bekend, omdat hij zich heeft bemoeid met onze godsdiensttwisten tijdens het Bestand. Hij werd door de Katholieken zeer gehaat; sommigen hunner besloten zich op den koning te wreken, en wilden hem en het Parlement in de lucht laten vliegen. Dit zoogenaamde Buskruitverraad werd evenwel in tijds ontdekt (1605). Jacobus I en zijn zoon Karei I hadden een zeer hoogen dunk van de koninklijke macht en miskenden de rechten van het Parlement. Karei regeerde elf jaren zonder Parlement, en verschafte zich het noodige geld, door op eigen gezag belastingen te heffen. Wie zich tegen deze regeeringsdaden verzette, werd voor de Sterrenkamer (een gerechtshof) gedaagd; wie des konings oppermacht in kerkelijke zaken niet erkende, kwam voor de Hooge Commissie (een ander gerechtshof). Een opstand der Schotten noodzaakte hem eindelijk, toch het Parlement bijeen te roepen, dat den naam van Lange Parlement heeft gekregen. De oneenigheid tusschen den koning en dit Parlement werd zoo groot, dat het tot een burgeroorlog kwam. De aan- hangers des konings heetten Cavaliers, die van het Parlement Rondhoofden. Karei was niet bestand tegen de bekwaamheid van Olivier Cromwell en den moed van diens soldaten. Hij geraakte in handen zijner vijanden, die hem in 1649 lieten onthoofden. Cromwell kreeg nu, weldra onder den titel van Protector (1653), de macht in handen. 1509 1547. Regeering van Hendrik VIII. 1558 1603. Regeering van Elisabeth. 1603 1625. Regeering van Jacobus I. 1625 - 1649. Regeering van Karei I. § 44. FRANKRIJK VAN 1648 1789. Lodewijk XIV was in hooge mate roem- en eerzuchtig. Hij streefde er naar, Frankrijk in alle opzichten tot den voornaamsten staat van Europa te maken; daardoor werd tevens zijn eigen roem naar alle kanten verbreid. De glans van zijn hof moest dien van alle andere hoven overtreffen. Frankrijk moest aan alle andere landen de wet voorschrijven. Bekwame ministers, als Louvois en Colbert, en uitstekende veldheeren, als Condé, Turenne en Lucembourg, stonden hem ter zijde. Colbert zorgde, door den stoffelijken bloei des lands te bevorderen, voor eene gevulde schatkist; zijne generaals, aan het hoofd van het talrijkste en geoefendste leger van Europa, behaalden overwinning op overwinning. Zoo liet alles aan uiter1 ij ken glans niets te wenschen over, en zag Lodewijk zijn streven ten deele bereikt, maar ten koste van de welvaart zijner onderdanen, en in hoogen ouderdom moest hij tot zijn grievend leed nog de wisselvalligheid der fortuin ondervinden. Door vier oorlogen heeft hij groote ellende over Europa gebracht. De eerste oorlog was van 1667- 68. Lodewijk was gehuwd niet eene Spaansche prinses en maakte bij den dood van Philips IV van Spanje aanspraak op de Zuidelijke Nederlanden. Reeds had hij een deel ervan bezet, toen Jan de Witt tusschen de Republiek, Engeland en Zweden de Triple Alliantie sloot (1668), en daardoor aan zijne aanmatiging voorloopig perk en paal stelde. Daarvoor wilde Lodewijk wraak nemen en daarom begon hij den oorlog van 1672 78. De Republiek moest boeten voor haar vermetelheid. In dezen krijg werd Lodewijk in het begin bijgestaan door Engeland, Munster en Keulen; Nederland door Brandenburg, Spanje en den Keizer. De aanvang van den veldtocht was voor Lodewijk uiterst gunstig. De Republiek scheen verloren, maar weldra herkreeg zij hare oude veerkracht, en onder aanvoering van Willem III werd haar grondgebied van vijanden gezuiverd. De krijg werd daarna hoofdzakelijk in de Zuidelijke Nederlanden voortgezet, waar prins Willem III o.a. den slag bij St.-Denis leverde. Bij den Vrede van Nijmegen verloren wij niets, maar Frankrijk vergrootte zijn gebied weder ten koste van Spanje. Kort na den vrede richtte Lodewijk rechtbanken op, Chambres de Réunion (Hereenigingskamers) geheeten, die moesten nagaan, welke plaatsen wel eens behoord hadden tot die streken, welke bij de vredesverdragen van Munster en Nijmegen aan Frankrijk gekomen waren. De rechtbanken dreven de onbeschaamdheid zoo ver, dat zij bij dit onderzoek zelfs tot de tijden van Pepijn den Korte terug gingen. In vollen vrede maakte Lodewijk zich van de aangewezen landstreken meester, en het machtelooze Duitsche rijk kon de beleediging niet wreken. De Protestantsche landen van Europa joeg Lodewijk tegen zich in het harnas door de barbaarsche vervolging der Hugenoten en door de herroeping van het Edict van Nantes. Al deze daden van geweld maakten het Willem III gemakkelijker, een groot bondgenootschap tegen Lodewijk te vormen. Engeland, waar Willem in 1689 op den troon gekomen was, maakte daarvan nu ook deel uit. Toch was men in den Negenjarigen Oorlog (1688 -97) nog niet tegen Frankrijk opgewassen. Wel werd de Fransche vloot in de baai La Hogue gedeeltelijk vernietigd, maar de bondgenooten verloren te land drie slagen, o.a. bij Neerwinden (1693). In weerwil zijner overwinningen stelde Lodewijk, die het oog op Spanje gevestigd hield, te Rijswijk geen hooge eischen, en zoo kwam daar de vrede tot stand (1697). In 1702 werden de wapenen nogmaals opgevat voor een langdurigen oorlog, die aan Lodewijks roem en de welvaart van zijn land een grooten slag toebracht. Het was de Spaansche Successie-Oorlog (1702- 1713). De Spaansche koning, Karei II, was kinderloos gestorven en had den kleinzoon van Lodewijk XIV, Philips van Anjou, tot zijn opvolger benoemd. Hiertegen verzetten zich in het bijzonder keizer Leopold, Engeland en Nederland, die aartshertog Karei, den zoon van Leopold, op den troon wenschten te zien. Philips begaf zich naar Madrid, maar geweldige nederlagen, aan de Franschen door Marlborough en Eugenius van Savoye toegebracht, o.a. bij Malplaquet, maakten dat zijne zaak wanhopig stond. Zoodanig werd de overmoedige Lodewijk vernederd, dat zijn minister van buitenlandsche zaken zelf in Den Haag kwam om vredesvoorstellen te doen, die voor zijn heer zeer nadeelig waren. Maar de bondgenooten stelden overdreven eischen, en de krijg werd voortgezet. Eene plotselinge verandering had er ten gunste van Lodewijk plaats, toen de Duitsche keizer, Jozef I, stierf, zoodat nu aartshertog Karei de keizerskroon kreeg. De zeemogendheden wenschten het huis Bourbon niet overmachtig te zien, maar evenmin begeerden zij het rijk van Karei V te herstellen. Ter zelfder tijd greep in Engeland eene verandering van ministerie plaats, die veroorzaakte, dat dit land zich aan den oorlog onttrok. Zoo kreeg Lodewijk ten slotte toch zijn zin. De vrede werd te Utrecht gesloten (1713). Philips van Anjou werd als koning van Spanje erkend; maar At Zuidelijke Nederlanden kwamen aan Oostenrijk. De macht van het huis Bourbon was dus gestegen, maar Frankrijk zelf had veel geleden. De bevolking was door de aanhoudende oorlogen verarmd en in aantal verminderd, de schuldenlast vermeerderd, alle bedrijven kwijnden. Een zware slag was ook aan Frankrijk's welvaart toegebracht door de verdrijving der Hugenoten. Colbert had dit weten te verhinderen; hij beschermde deze nijvere lieden; maar na zijn dood kregen andere invloeden aan het hof de overhand. Het Edict van Nantes werd opgeheven (1685), en meer dan een half millioen gegoede en nijvere burgers vestigden zich in den vreemde, in Zwitserland, Engeland, Nederland, Brandenburg; daar ontving men hen met open armen. Lodewijk XIV werd opgevolgd door zijn tweeden achterkleinzoon Lodewijk XV (1715- 1774), onder de voogdij van Philips van Orleans, gewoonlijk de Regent genoemd. Het bestuur van den Regent was slecht, en toen Lodewijk XV zelf de regeering aanvaardde, werd de toestand niet beter. Hij was de speelbal zijner omgeving, die naar willekeur over de lettres de cachet beschikte (dit waren bevelschriften, waarop men zonder proces in de staatsgevangenis, de Bastille, geworpen werd). In weerwil van den ontzettenden schuldenlast, mengde hij zich toch nog in twee oorlogen, in den Oostenrijkschen Successie-Oorlog, die ten doel had Maria Theresia, dochter van keizer Karei VI, hare erflanden te ontnemen, en in den Zevenjarigen Oorlog, die Pruisen vernederen moest. Lodewijk leidde een zeer slecht leven. Hij bekommerde zich in het geheel niet om het welzijn zijner onderdanen en stierf, met den vloek van het volk beladen. Zijn kleinzoon Lodewijk XVI, die hem opvolgde, zou voor de zonden zijner voorgangers moeten boeten. 1643-1715. Lodewijk XIV regeert in Frankrijk. VAN RIJSENS, Alg. Qesch. 9e druk. 6 1667-1668. Eerste Veroveringsoorlog. Vrede te Aken. 1672-1678. Tweede Veroveringsoorlog. Vrede te Nijmegen. 1685. Opheffing van het Edict van Nantes. 1688-1697. Derde Veroveringsoorlog. Vrede te Rijswijk. 1702-1713. Spaansche Successie-Oorlog. Vrede te Utrecht. 1715-1774. Lodewijk XV regeert in Frankrijk. § 45. RUSLAND EN ZWEDEN VAN 1648-1789. Terwijl Frankrijk langzamerhand van zijn hoog standpunt daalde, groeide de macht van twee andere rijken buitengewoon aan. Het waren Rusland en Pruisen. Het Russische rijk is eene stichting der Noormannen. Omstreeks 860 namelijk had Rurik, opperhoofd van een stam Noormannen, Russen geheeten, het vorstendom Nowgorod aan het llmen-meer gesticht. Het breidde zich vooral zuidwaarts langs den Dnieper uit en kreeg Kiew tot hoofdstad. Omstreeks het jaar 1000 ging Wladimir de Groote tot het Christendom over en wel tot de Grieksch-Katholieke kerk, welk voorbeeld spoedig door zijne onderdanen gevolgd werd. Gedurende twee eeuwen (ongev. 1250-1450) leed Rusland onder de heerschappij der Mongolen, tot het in de 15e eeuw zijne onafhankelijkheid herkreeg. Het oefende evenwel niet den geringsten invloed uit op den loop der zaken in Europa. Zijne bewoners waren ruw en onbeschaafd; het was in één woord een barbaarsch land. Peter de Groote heeft den grond gelegd tot eene verheffing van land en volk (1689- 1725). Toen hij de regeering aanvaardde, vatte hij het plan op, Rusland in de Westersche beschaving te doen deelen. Om goed op de hoogte te komen van hetgeen zijn volk ontbrak, deed hij eene reis door Duitschland, Nederland, Engeland en Oostenrijk. Hij had eene bijzondere voorliefde voor den scheeps- bouw; zelf hielp hij in Zaandam en Amsterdam als gewoon werkman bij het aftimmeren van een paar zeeschepen. Hij lokte kunstenaars, geleerden, bekwame werklieden naar Rusland, en zond jonge Russen naar het buitenland, om daar kennis op te doen. Het Russische volk was niet gediend met Peters nieuwigheden. Maar daaraan stoorde de Czaar zich niet: met ruw geweld bedwong hij allen tegenstand. Eene machtige partij, met Peter's zoon Alexeï aan het hoofd, verzette zich en ging tot opstand over. Maar Peter behield de overhand en dempte het oproer met bloedige strengheid. Aan leger en vloot wijdde Peter vooral zijne zorgen; maar de laatste kon niet van beteekenis zijn, vóór Rusland goede havens had. De Zwarte Zee nu was in handen der Turken, de Oostzee in die der Zweden. Hij ging een verbond aan met Denemarken en met den keurvorst van Saksen, die tevens koning van Polen was. Deze vorsten werden bedreigd door den jeugdigen Karei XII van Zweden; gezamenlijk wilden zij nu aan dit land de Oostzee-provinciën ontrukken. Zweden had in 1523 de Unie van Kalmar, die sedert 1397 de drie Noordsche rijken verbond, verbroken, en was onder Gustaaf Wasa een zelfstandig koninkrijk geworden. Door de bekwaamheden van Gustaaf Adolf (1611-1632) en Karei X Gustaaf (1654-1660) had het zich langs de oost- en zuidzijde der Oostzee uitgebreid en een voorname plaats in Europa ingenomen. Door de stijfhoofdigheid van Karei XII verloor het zijn hoogen rang. Het begin van den oorlog tegen Zweden, de Noordsche Oorlog (1700 1721) geheeten, was voor de bondgenooten zeer nadeelig. Hoe jong Karei XII ook mocht zijn, hij was lang geen onbeteekenend man. Hij landde op Seeland en dwong Denemarken tot den vrede. Daarna voer hij de Oostzee over en sloeg bij Narwa met 8000 man een veel grooter getal Russen; toen wendde hij zich tegen Polen en Saksen. De keurvorst van Saksen werd als koning van Polen afgezet en eveneens tot het sluiten van den vrede genoodzaakt. Nu wendde Karei zich weer tegen Peter. Deze had den tijd, welken zijn vijand hem liet, gebezigd om zijn leger te oefenen en met ontzaglijke moeite eene nieuwe stad te stichten op het pas veroverde gebied aan den mond der Newa, St.-Petersburg. Karei trok in de richting Smolensko-Moskou Rusland binnen, maar liet zich door de schoone beloften van den Kozakkenhoofdman Mazeppa verlokken, zuidwaarts af te wijken. Daai kreeg hij gebrek aan alles en werd bij Pultawa (1709) door Peter zoo geslagen, dat hij zich ternauwernood in Turkije kon redden. Hier vertoefde Karei vijf jaar en liet zich niet door den wanhopigen toestand van zijn land (ook Pruisen had zich bij de bondgenooten aangesloten) bewegen, Turkije te verlaten. Toen het geduld van den Sultan uitgeput was, zag hij zich daartoe toch genoodzaakt; hij kwam na een dollen rit van veertien dagen te Straalsund aan, en stak toen over naar Zweden. Dadelijk deed hij, midden in den Winter, een inval in Noorwegen. Bij de belegering eener vesting werd hij gedood. Het uitgeputte Zweden sloot toen vrede, en moest aan Rusland Esthland en Lijfland, aan Pruisen de stad Stettin afstaan. Zoo had Peter zijn doel bereikt. Steeds voortgaande met verbeteringen in te voeren, overleed hij in 1725. In 1762 kwam in Rusland eene vorstin aan de regeering, die zijn voorbeeld volgde. Het was Catharina II. Zij deed veel voor handel, nijverheid en landbouw, stichtte steden en zorgde voor de ontwikkeling van het volk. In het zuiden, langs de Zwarte Zee, breidde zij haar rijk uit ten koste der Turken, in hel westen ten koste van Polen. Het koninkrijk Polen strekte zich uit van de Warthe tot ver over den Dnieper; het was naar het oppervlak de tweede staat van Europa, maar innerlijk zoo zwak, dat het zich met kon handhaven tegen zijne drie machtige naburen. Dit kwam door de ouderwetsche toestanden, welke hier heerschten. Een vrije burger- en boerenstand bestonden hier niet; er waren edelen, die allen grond bezaten, en boeren, die de lijfeigenen waren van den adel. Deze had alle macht in handen en misbruikte die ten eigen bate. Daar de koning niet erfelijk regeerde, maar gekozen werd door den adel, was het land eigenlijk een aristocratische republiek. Voortdurend waren er burgertwisten. De zelfzucht van den adel verhinderde, dat het rijk tot een krachtigen staat hervormd werd, en van zijne zwakheid maakten Rusland, Pruisen en Oostenrijk gebruik, om het geheel te vernietigen. Driemalen werd het achtereenvolgens door de genoemde mogendheden beroofd; alleen bij de tweede deeling deed Oostenrijk niet mee. Wel heeft een klein deel van de Polen, onder aanvoering van Kosciuszko, zich met wanhopigen moed verzet, maar zij moesten voor de Russische legers onderdoen. In 1795 had de laatste verdeeling plaats. Pruisen werd vergroot met West-Pruisen en Posen, Oostenrijk met Gallicië, Rusland kreeg het leeuwendeel. Het had zijne grens, die ten oosten van de Duna liep en verder zuidwaarts door den Dnieper gevormd werd, zeer ver naar het westen geschoven. In het volgende jaar overleed Catharina II. Zij werd opgevolgd door haar zoon Paul I. 1689 1725. Peter de Groote. 1700 1721. De Noordsche oorlog. Karei XII regeert in Zweden. 1762-1796. Catharina II regeert in Rusland. 1795. Laatste deeling van Polen. § 46. pruisen van 1648 1789. De grondleggers van Pruisen's grootheid zijn keurvorst Frederik Willem (1640 1688), de Groote Keurvorst bijgenaamd, en koning Frederik II, de Groote. Toen de eerste het bewind aanvaardde, bestond zijn rijk in hoofdzaak uit Brandenburg, (Oost-)Pruisen en Kleef. Bij den vrede van Munster werd het uitgebreid met Achter-Pommeren en Maagdenburg. Na het eindigen van den Dertig-jarigen Oorlog deed de Groote Keurvorst veel, om de ellende, door dien krijg veroorzaakt, weg te nemen. Hij gaf aan vreemde kolonisten land in ontvolkte streken; de landbouw begon te herleven, en de nijverheid werd bevorderd door de gastvrije ontvangst van duizende Hugenoten. Tijdgenoot van Lodewijk XIV, had ook hij zich te verdedigen tegen de veroveringszucht van dezen vorst, die bijgestaan werd door de Zweden. Zijn zoon Frederik I, die in 1701 den titel van koning kreeg, nam deel aan den Spaanschen Successie-Oorlog en verwierf bij den vrede een deel der tegenwoordige Rijnprovincie. Na den Noordschen Oorlog werd Pruisen vergroot met Stettin aan den Oder-mond. Het opkomen van den Pruisischen staat werd door de meeste Europeesche landen met leedwezen gezien. De ijverzucht groeide aan, toen Frederik II (1740 - 1786), die na den dood van zijn gestrengen vader, Frederik Willem I, in het bezit gekomen was van een flink leger en eene gevulde schatkist, Silezië aan zijn rijk hechtte. Dit geschiedde onder de volgende omstandigheden. In 1740 was keizer Karei VI gestorven, dezelfde Karei, voor wien de Zeemogendheden in den Spaanschen Successie-Oorlog gestreden hadden. Hij had geen zoon, slechts ééne dochter, Maria Theresia, en wenschte dat zij hem zou opvolgen. Hij bepaalde in een staatsstuk, dat de Oostenrijksche erflanden onverdeeld zouden blijven en, indien de mannelijke stam uitstierf, op de vrouwelijke linie moesten overgaan. Alle Oostenrijksche staten-vergaderingen bekrachtigden dit stuk, dat de Pragmatieke Sanctie heet. Met groote opofferingen verkreeg hij ook de erkenning der Pragmatieke Sanctie door de meeste Europeesche mogendheden. Toch schonden onderscheidene vorsten, die beloofd hadden zich niet tegen de opvolging van Maria Theresia te zullen verzetten, bij den dood des keizers hunne belofte. Zoo begon de Oostenrijksche Successie-Oorlog (tot 1748), waarin Maria Theresia te strijden had tegen Pruisen, Spanje, Frankrijk en Beieren, en bijgestaan werd door Engeland en Nederland. Deze ondersteuning berokkende ons een oorlog met Frankrijk. Toen de Franschen een inval deden in ons land, bewerkte dit de verheffing van Willem IV tot stadhouder van alle gewesten (1747). Bij den vrede van Aken bleef Maria Theresia in het bezit harer landen; alleen Silezië had zij reeds vroeger aan Frederik II moeten afstaan. Zij berustte evenwel niet in dit verlies en zocht naar bondgenooten, om Silezië terug te krijgen. Rusland, Frankrijk en Saksen stonden haar bij. Het doel was, om Pruisen weer tot Brandenburg te verkleinen. Frederik liet zich niet verrassen: hij wist, dat zijne vijanden zich toerustten, om hem aan te vallen. Vóór zij gereed waren, viel hij in Saksen en begon daarmede den Zeven-jarigen Oorlog (1756-1763), waarin hij door zijne groote veldheerstalenten de bewondering der gansche wereld tot zich trok. Bij Rossbach en bij Leuthen behaalde hij schitterende overwinningen, doch bij Kunersdorf (1759) leed hij eene zoo beslissende nederlaag, dat alles verloren scheen. De oneenigheid der bondgenooten verhoedde dit, en de dood zijner vijandin, Elisabeth, keizerin van Rusland, bracht uitredding. Haar opvolger, Peter III, de echtgenoot van Catharina (II), een bewonderaar van Frederik, wilde den strijd niet voortzetten, en nu gaf ook Maria Theresia toe. Bij den vrede van Hubertsburg (bij Leipzig) bleef Silezië aan Pruisen. Sedert dien tijd telt Pruisen in Europa mee als groote mogendheid. Na den krijg wijdde Frederik de Groote al zijn werkkracht en al zijn talenten aan de bevordering van de welvaart zijner onderdanen. Vooral deed hij veel tot leniging van den nood der streken, welke het meest geleden hadden. Landbouw en nijverheid werden aangemoedigd, voor eene goede rechtspleging werd gezorgd, 's lands huishouding zuinig beheerd. In tegenstelling met Lodewijk XIV, die de belangen van Frankrijk dienstbaar maakte aan zijn persoonlijken roem en de grootheid van zijn huis, meende Frederik de Groote, dat hij in de eerste plaats geroepen was, voor het heil zijner onderdanen te zorgen. De Pruisen houden daarom ook de nagedachtenis van den Ouden Frits in hooge eere. 1640-1688. Frederik Willem I, keurvorst van Brandenburg. 1701. Pruisen wordt een koninkrijk. 1740 1786. Frederik II de Groote, koning van Pruisen. 1756 1763. De Zeven-jarige Oorlog. § 47. DUITSCHLAND EN OOSTENRIJK VAN 1648- 1789. De kracht van het Duitsche rijk was na den Dertig-jarigen Oorlog niet toegenomen. Wel herstelde het zich langzaam van de nadeelen, in dien krijg geleden, maar de eenheid tusschen de verschillende staten ontbrak geheel, en het aanzien van het Rijk zonk meer en meer. Het was nog slechts in naam een rijk. Van den kant van Lodewijk XIV moest het menige smadelijke vernedering ondergaan; de Turken beukten het aan de oostzijde. De keizers oefenden als zoodanig dan ook weinig invloed. Maar zeer veel hadden ze te zeggen als beheerschers van Oostenrijk-Hongarije. Kort na 1648 regeerde daar keizer Leopold I, de tijdgenoot van Lodewijk XIV, Willem III en den Grooten Keurvorst. Zijne regeering was zeer onrustig. In 1683 belegerden de Turken Weenen, dat herhaaldelijk bestormd, maar gelukkig ontzet werd. Drie oorlogen voerde hij tegen Lodewijk XIV, den derden (den Spaanschen Successie-Oorlog) ten behoeve van zijn zoon, aartshertog Karei. Deze was keizer van 1711 — 1740. Hij werd in de Oosten- rijksche erflanden en in Hongarije opgevolgd door zijne dochter Maria Theresia (1740—1780), die in den Oostenrijkschen Successie-Oorlog haar erfdeel tegen tal van vijanden te verdedigen had. Zij slaagde daarin grootendeels, vooral door den bijstand der trouwe Hongaren. Maria Theresia was eene uitstekende vorstin. Gelijk hare tijdgenooten Frederik II, Catharina II, streefde zij naar de verbetering der binnenlandsche toestanden. Zij ontzag daarbij zooveel mogelijk de rechten van de standen en de zeden en gewoonten des volks, wat haar zoon Jozef II niet deed. Hij vatte het voornemen op, in al de verschillende landen van de Oostenrijksche monarchie éénheid van taal en van bestuur tot stand te brengen. De lijfeigenschap van de boeren werd afgeschaft, aan de niet-Katholieken werden vrijheid van godsdienst en gelijke rechten toegekend, als de Katholieken bezaten. Omkoopbare rechters werden zwaar gestraft. Deze maatregelen werden niet zonder hardheid en met veel overhaasting uitgevoerd, en verwekten groote ontevredenheid. In België kwam het zelfs tot opstand. Na Jozefs dood herstelde zijn opvolger de rust door toe te geven. 1740 1780. Maria Theresia. Zij wordt opgevolgd door Jozef II. 1741 — 1748. De Oostenrijksche Successie-Oorlog. 1765- 1790. Jozef II, keizer. § 48. ENGELAND VAN 1648- 1795. Na de onthoofding van Karei I was Cromwell de hoofdpersoon in Engeland. In 1653 droeg men hem, onder den titel van Protector, de hoogste macht op. De opstanden in Schotland en Ierland tegen zijn gezag strafte hij met onverbiddelijke gestrengheid. Hadden Jacobus I en Karei I zich weinig met de aangelegenheden van het vasteland bemoeid, niet alzoo Cromwell. Vóór zijn verheffing was de Acte van Navigatie uitgevaardigd: zij bevorderde den Engelschen handel, maar bracht den onzen zware slagen toe. De handelsnaijver tusschen Engeland en onze Republiek deed den Eersten Engelschen Oorlog uitbreken; daarin was het voordeel aan Engeland's zijde. Ook voerde Cromwell met geluk oorlog tegen Spanje, en overal trad hij op als beschermer der Protestanten. Hoewel dit de Engelschen streelde, was zijne regeering lang niet bemind, en alleen door de trouw van zijn leger hield hij zich staande. Zijn zoon Richard volgde hem op (1658), maar reeds in 1660 werd Karei II op den troon zijner vaderen hersteld en met groote geestdrift in Londen ingehaald. De jaren der ballingschap hadden Karei niets geleerd. Hij volgde het voorbeeld van zijn vader, door zich zoo weinig mogelijk aan het Parlement te storen; dit had de hernieuwing van vroegere twisten ten gevolge. Daar het Parlement wist, dat de koning overhelde tot het Katholicisme, nam het de Test-Acte aan, die aan de Katholieken het bekleeden van alle staatsambten verbood. Door de aanneming der Habeas-Corpus-Acte werd willekeurige gevangenneming door 's konings dienaren verboden. De aanhangers van het Parlement kregen den naam van Whigs, die des konings den naam Tories. Daar Karei altijd geld noodig had voor zijne verkwistende levenswijze, sloot hij zich, bij het Geheim Verdrag van Dover (1670), voor veel geld bij Lodewijk XIV aan, ten einde de Republiek der Vereenigde Nederlanden aan te vallen; hij had deze ook reeds van 1665-1667 (Tweede Eng. Oorlog) beoorloogd. Hevige afkeuring vond deze handelwijze bij de meerderheid van het Engelsche volk. Dit voelde namelijk wel afgunst tegen onze voorouders, maar haatte Frankrijk nog veel meer. Ook werd het wantrouwig door het begunstigen der Katholieken. Dit laatste geschiedde nog meer door Kareis broeder, Jacobus II, die het Katholieke geloof beleed. Verontrust over de toekomst, noodigden toen een groot aantal voorname Engelschen onzen stadhouder Willem III (die met Jacobus'dochter Maria gehuwd was) uit, om den Protestantschen godsdiensten de vrijheden des volks te redden. Willem verjoeg zijn schoonvader, en hij en Maria werden tot koning en koningin van Engeland gekroond (1689). Van nu af maakte Engeland deel uit van de groote verbonden, die tegen den heerschzuchtigen Lodewijk XIV optraden. Willem werd in 1702 opgevolgd door Anna, de zuster van Maria, onder wier regeering één Parlement voor Engeland en Schotland gezamenlijk werd ingesteld. Na haar dood (1714) kwam de kroon aan het huis Hannover. De vier eerste koningen uit het huis Hannover, allen George geheeten, waren onbeteekenende mannen. Van 1760 1820 regeerde George III, die gedurende den Zevenjarigen Oorlog Frederik II met geld ondersteunde. Tegelijk met dezen oorlog voerde Engeland tegen Frankrijk den Zevenjarigen Zeeoorlog (1756 -1763); daarin verloor Frankrijk Canada en zijn bezittingen in Indië. Engeland was nu de eerste mogendheid op zee en in de koloniën. Onder het bewind van George IV had Engeland het verlies zijner Noord-Amerikaansche koloniën te betreuren. Tijdens dezen voerde het tegen ons land den Vierden Engelschen Oorlog. 1653. Cromwell wordt protector. 1658. Hij sterft. 1660 -1685. Regeering van Karei II. 1685 1688. Regeering van Jacobus II. 1689. Willem en Maria tot koning en koningin gekroond. 1702. Willem III sterft. Anna volgt hem op. 1714. Het huis Hannover op den Engelschen troon. § 49. SPANJE, PORTUGAL EN ITALIË VAN 1648-1789. Philips II had bij zijn dood Spanje in uitgeputten toestand achtergelaten. Onder Philips III en IV verkwistten gunstelingen de gelden des lands, en groote sommen werden gevraagd voor het bedwingen van opstanden in verschillende deelen des rijks. Op Philips IV volgde Karei II. Toen het huwelijk van dezen vorst kinderloos bleef, werd de opvolging in Spanje het hoofdpunt van overweging voor de Europeesche staatslieden. Bij den dood van Karei II begaf zijn erfgenaam, Philips van Anjou, de kleinzoon van Lodewijk XIV, zich naar Madrid en werd daar gehuldigd. Zoo verving het huis Bourbon het huis Habsburg. Ook aartshertog Karei, de zoon van keizer Leopold I, kwam in Spanje, en daardoor werd dit land zelf het tooneel van den krijg. De beslissing viel evenwel in de Zuidelijke Nederlanden. Bij den vrede van Utrecht bleef Philips V in het ongestoord bezit van den troon. De Spaansche Bourbons verschilden weinig van de Habsburgers. Het volk bleef in vadzige rust verzonken, totdat de inval van Napoleon's legerbenden het voor een korten tijd wekte. Portugal had zich in 1640 van Spanje losgerukt, doch had zijne vroegere welvaart niet herkregen; het volk bleef in onkunde en traagheid voortleven. Uit dezen toestand trachtte de minister Pombal (ongeveer 1750) het op te heffen. Pombal slaagde niet in zijne plannen, omdat hij te veel opeens wilde hervormen en gewelddadig te werk ging. Hij hief vele voorrechten van adel en geestelijkheid op en toonde zich een vijand van de Jezuïeten-orde. Toen een aanslag op het leven des konings plaats had, werden de Jezuïeten van medeplichtigheid beschuldigd, en besloot Pombal de leden dezer orde te verdrijven. Andere Katholieke staten volgden dit voorbeeld (Frankrijk, Spanje, Napels en Oostenrijk). Nu hief de paus de orde op. Zij is in 1814 door Pius VII hersteld. Italië. Wij hebben gezien, dat in het begin der Nieuwe Geschiedenis de Spanjaarden en Franschen zich in Italië trachtten te vestigen. Ook de oorlogen tusschen Frans I en Karei V werden grootendeels op Italiaanschen bodem gevoerd. Zij eindigden met het overwicht van Spanje in Italië. Na het verval van Venetië werd de Kerkelijke Staat van de grootste beteekenis in Italië, niet door de uitgestrektheid van het grondgebied, maar door het gezag, dat de paus over de Katholieke kerk oefende. In den regel waren de pausen met Spanje verbonden. Een der merkwaardigste pausen is Sixtus V, de tijdgenoot van Philips II en Elisabeth van Engeland. Hij roeide de rooverbenden uit, die den Kerkelijken Staat onveilig maakten en bracht vele andere verbeteringen tot stand. Andere rijkjes in Italië waren Savoye (later heette het: koninkrijk Sardinië), Toskane, Parma, Modena, Napels. In de Po-vlakte behoorde Milaan aan Oostenrijk. Deze toestand werd geheel gewijzigd door de komst der Franschen onder Napoleon. § 50. NEDERLAND. De landstreek, die thans de twee koninkrijken Nederland en België omvat, was in de Middeleeuwen verdeeld in tal van kleine staatjes, onder verschillende heeren staande. In het begin der 16de eeuw kwamen zij alle onder het bestuur van Karei V, die de rijke gewesten voor zijn stamhuis poogde te bewaren. Dit mocht niet gelukken. Zijn zoon en opvolger Philips II trachtte met gestrenge hand de Hervorming, die hier te lande ingang had gevonden, uit te roeien. Hij wilde onbeperkt regeeren en kwam ook daardoor in botsing met de Nederlanders, die hunne oude voorrechten wenschten te behouden. Bij zoo ongelijke gezindheid tusschen vorst en volk kon een strijd niet uitblijven. Toen de landvoogd Alva door maatregelen van geweld het plan van zijn heer wilde verwezenlijken, barstte een oorlog uit, die 80 jaren zou duren (1568- 1648) en de aandacht der geheele wereld op dit kleine hoekje land vestigde. De aanzienlijkste edelen stierven op het schavot, vreeselijke moordtooneelen hadden plaats; maar de Nederlanders versaagden niet, en ten slotte zegevierde hun onbedwingbare moed, gesteund door de kracht van den godsdienst, op Spanje's geduchte legerbenden. Grooten dank zijn de Nederlanders verschuldigd aan Willem van Oranje, die alles voor hen opofferde, en eindelijk zelfs zijn leven voor hunne zaak gaf. Meer dan eens stond de kans hachelijk. In het begin van den opstand streed voor eene korte poos het Katholieke Zuiden aan de zijde van het Protestantsche Noorden, maar toen Parma landvoogd werd, hield dit op. Hij wist het Zuiden, bij de Unie van Atrecht (1579), te bewegen, tot de gehoorzaamheid aan Philips terug te keeren. Wel sloot het Noorden zich daarop bij de Unie van Utrecht (1579) nauwer aaneen, maar men was ondanks alle inspanning, niet tegen Parma bestand. Toen Willem van Oranje in 1584 door sluipmoord viel, zag het er wanhopig uit. Antwerpen werd belegerd en moest zich het volgende jaar overgeven; tal van steden in het Noorden waren in Spaansche handen, en wanneer Philips zijn veldheer had ondersteund, zou naar alle menschelijke berekening de opstand bedwongen zijn. Maar Parma's troepen werden gedeeltelijk naar Frankrijk gezonden, terwijl wij in Maurits een uitstekend veldheer kregen. Toen keerde de kans. Maurits opende de rij zijner schitterende krijgsbedrijven met de verrassing van Breda (1590), en sloot ze met den slag bij Nieuwpoort (1600). Zijn broeder Frederik Hendrik nam 's-Hertogenbosch en Maastricht en verzekerde afdoende de veiligheid der Republiek. Het afgestreden Spanje erkende ons land als een onafhankelijken staat (1648). De Republiek mocht zich op allerlei gebied in grooten bloei verheugen. De handel, in het bijzonder die op Indië, bracht schatten in het land; dichters, schilders en geleerden verhoogden den roem der natie. Zelfs werd zij voor korten tijd de toongeefster in Europa, waartoe de verbazende rijkdom van Holland haar in staat stelde. In den tijd van Jan de Witt (1650—1672) en Willem III werd geen zaak van belang beslist, of onze regeering werd daarin gekend. De Ruyler handhaafde op schitterende wijze onze eer tegen de Engelschen en Franschen; de staatsmanstalenten van De Witt hielden Lodewijk XIV voorloopig in zijne veroveringen tegen. Willem III (1672—1702) bestreed dien heerschzuchtigen vorst met de wapenen; onder zijn stadhouderschap was de Republiek de verdedigster van het Protestantisme en het staatkundig evenwicht in Europa. Na hem daalde zij van haar hoog standpunt. De handel ging achteruit, en de gebreken in de Unie deden zich meer en meer gevoelen. De band tusschen de Zeven Provinciën was niet innig; elk gewest trachtte zijn eigen gang te gaan, en alleen in tijden van gevaar vergat men de onderlinge twisten. Daarbij kwam nog het verderfelijk streven der regeerende personen in de steden, om de ambten in hunne familiën erfelijk te maken. Hierdoor werd de ontevredenheid van een deel des volks opgewekt, dat zich ten slotte tegen het eens zoo geliefde Oranjehuis keerde en de hulp van den vreemdeling inriep, om, gelijk men hoopte, tot de ware vrijheid en gelijkheid te komen (1795). Met de komst der Fransche troepen begon voor ons een bijna twintigjarig tijdvak van ellende. Zwaar leed het land onder Napoleon's ijzeren vuist. Maar juist deze druk had ook gezegende gevolgen. Vroeger stond elke stad, elke provincie op zich zelf en dacht in de ëerste plaats aan eigen welzijn, zonder zich om dat van het geheele land te bekommeren. Thans leed men gemeenschappelijk; gemeenschappelijke verdrukking verbroederde de menschen, en toen de vrijheid herkregen was, kwam uit de beproeving niet de bond der onderling naijverige provinciën, maar een éénsgezind vaderland te voorschijn. Willem I werd souverein over het nieuwe rijk, dat vergroot werd met België. Dit scheidde zich in 1830 evenwel weer af. In 1840 deed Willem 1 afstand van de regeering, in 1849 stierf Willem 11 en beklom Willem III den troon. Deze overleed in 1890 en werd opgevolgd door Wilhelmina, tijdens wier minderjarigheid de regeering werd waargenomen door hare moeder, koningin-weduwe Emma. § 51. DE FRANSCHE REVOLUTIE. Door de oorlogen van Lodewijk XIV, de pracht zijner hofhouding en de verkwistingen van Lodewijk XV was de staatsschuld in Frankrijk tot eene ontzettende hoogte gestegen. Dientengevolge rustten zware lasten op het volk, en de onbillijke verdeeling daarvan deed den druk zooveel te meer gevoelen. Adel en geestelijkheid, die de voorname ambten bekleedden, betaalden weinig, en dus kwam bijna alles op den derden stand neer. Vooral waren de bewoners van het platteland te beklagen. Zij moesten, boven de gewone belastingen, nog tienden aan de geestelijkheid betalen en allerlei diensten aan den edelman en het rijk bewijzen. Zij werden uit hun werk opgeroepen, om aan wegen en dijken te arbeiden, om kazernes te bouwen of behulpzaam te zijn bij het vervoer van troepen. Zij betaalden weggeld en marktgeld; hun koren moest gemalen worden in den molen van den heer; hun brood in zijn oven gebakken; hunne druiven in zijne pers geperst worden. Alles tegen betaling natuurlijk. De ontevredenheid, hierdoor ontstaan, werd aangewakkerd door bekwame schrijvers, die hunne aanvallen richtten tegen de bevoorrechte standen. De macht des konings moest beperkt worden; volgens hen kwam alle macht eigenlijk alleen aan het volk toe. Kerk en Christendom werden door hen bespot, en verachting van allen godsdienst zag men niet alleen in Frankrijk, maar ook zeer veel in andere landen. Toen de geldelijke toestand onhoudbaar geworden was, droeg Lodewijk XVI (1774—1792) aan Necker (een bankier, uit Genève afkomstig) het bestuur der financiën op. Deze aanvaardde die taak onder voorwaarde, dat de koning de StatenGeneraal bijeenriep. 300 edelen, 300 geestelijken en 600 afgevaardigden van den derden stand kwamen te Versailles samen. Spoedig ontstond er oneenigheid tusschen _hen, en de derde stand verklaarde daarop, dat hij alleen de natie vertegenwoordigde. Hij noemde zich daarom de Nationale Vergadering en verklaarde, dat hij niet uiteen zou gaan, vóór hij Frankrijk eene grondwet gegeven had. Alisnoegd over den loop der zaken, verzamelde de koning troepen bij Versailles en ontsloeg Necker. Het verwoede volk bestormde en sloopte toen de beruchte staatsgevangenis, de Bastille, en op het platteland werden vele kasteelen van den adel in de asch gelegd. De Nationale Vergadering, waarin de welsprekende Mirabeau de hoofdpersoon was, vernietigde thans alle voorrechten van adel en geestelijkheid. Zij voerde gelijkheid van belasting in voor alle standen, bepaalde, dat ieder ambten mocht bekleeden en schafte de heerlijke rechten en de tienden af. De kloosters werden opgeheven, de geestelijke goederen tot staatseigendom gemaakt. Men verklaarde dat alle burgers gelijk waren voor de wet en tevens, dat de hoogste macht bij het volk berustte. Duizenden verlieten het land, en ook de koning, die door eene woeste bende volks van Versailles naar Parijs gevoerd was, ging op de vlucht. Hij werd evenwel door een postmeester herkend en naar Parijs teruggevoerd. Thans was het met zijn gezag geheel gedaan. De woede des volks steeg nog, toen de hertog van Brunswijk, aan het hoofd van een Duitsch leger, naar Parijs oprukte (1792). Het gepeupel, versterkt door het uitschot van andere steden, bestormde de Tuileriën en de koning zocht zijn toevlucht bij de volksvertegenwoordiging. VAN RIJSENS, Alg. Gesch. 9e druk. 7 Hij werd van zijne waardigheid vervallen verklaard, en eene andere volksvertegenwoordiging, de Nationale Conventie geheeten, kwam bijeen, om over den nieuwen regeeringsvorm te beraadslagen (1792). Meer en meer geraakte het gezag in handen van het gemeen en van partijhoofden, die niets ontzagen om zich staande te houden. Ontrust over de nadering van het vijandelijk leger besloot men zich van de gevangenen te ontdoen, en duizenden dezer ongelukkigen werden door de onmenschelijke revolutionairen in den kerker gedood. Dit zijn de beruchte September- moorden (1792). De Nationale Conventie besloot, dat Frankrijk eene republiek zou zijn. Daarna hield zij zich bezig met het proces des konings; hij werd ter dood veroordeeld en onthoofd (1793). Kort hierop barstte in de Conventie zelf de strijd los tusschen de gematigde Qirondisten, die meenden, dat men tot een ordelijken toestand moest terugkeeren, en de hevige omwentelingsgezinden, de Jacobijnen, die nog meer veranderingen wenschten. Aan hun hoofd stond R^obespierre. De partij der Oirondisten werd vernietigd en de meesten hunner ter dood gebracht. Ook Maria Antoinette, de koningin, besteeg het schavot, eveneens Danton, een der hoofdpersonen van de omwenteling. Nu rekende niemand zich meer veilig, de gevangenissen waren propvol, en dag aan dag werden karren vol gevangenen naar de guillotine gevoerd. Men noemt dezen tijd het Schrikbewind. Niets mocht meer aan het oude herinneren. De Christelijke godsdienst werd afgeschaft, de gewone tijdrekening door eene nieuwe vervangen, welke met den 22en September 1792 aanving. Eindelijk vatten de vijanden van Robespierre moed, den strijd tegen hem te beginnen. Hij werd op last der Conventie gevangen genomen en stierf op het schavot, nadat eene poging tot zelfmoord mislukt was (1794). Thans keerde alles langzamerhand tot eene meer geregelde orde van zaken terug. § 52. NAPOLEON BONAPARTE. Terwijl in Parijs op zoo vreeselijke wijze huisgehouden werd, en verschillende deelen des lands in vollen opstand waren, toonde Frankrijk naar buiten eene bewonderenswaardige kracht. Bijna geheel Europa had zich tot de Eerste Coalitie (1793) verbonden, om de Revolutie den kop in te drukken. Deze en latere pogingen werden alle verijdeld door den moed der Fransche soldaten en het talent van verschillende veldheeren, vooral van Napoleon Bonaparte. Hij was in 1769 op Corsica geboren en had te Brienne zijne opleiding als officier genoten. Bij de belegering van Toulon, dat door de Engelschen bezet was, en bij een opstand in de straten van Parijs, had hij reeds zijne bekwaamheid getoond. Als belooning voor het bedwingen van dezen opstand kreeg hij het commando in Italië. Hier toonde hij dadelijk zijne grootheid als veldheer. Een ontmoedigd leger, dat aan alles gebrek had, wist hij te bezielen, en bij den vrede van Campo Formio (1797) moest Oostenrijk afstand doen van de Zuidelijke Nederlanden en Noord-Italië. Engeland bleef nog volhouden. Napoleon vatte nu het avontuurlijke plan op, van Egypte uit Engelsch-Indië te veroveren. Als door een wonder ontsnapte hij aan Nelson's vloot. Na den slag bij de Pyramiden (1798) viel Egypte in zijne handen, maar de poging om Syrië te veroveren, mislukte. Terwijl Napoleon met zijne keurbenden in het verre Oosten streed, had de Tweede Coalitie (1798) den krijg tegen Frankrijk vernieuwd en wel met zeer gunstigen uitslag. De veroveringen der Franschen in Duitschland en Italië gingen alle weer verloren. Plotseling verscheen Napoleon, die uit Engelsche dagbladen den stand van zaken vernomen had, met enkele getrouwen in het zuiden van Frankrijk. Hij snelde naar Parijs, liet de volksvertegenwoordiging door de bajonetten zijner grenadiers uiteenjagen en wierp zich zelf op tot hoofd van Frankrijk, met den titel van Eersten Consul (1799). Nu moest de vijand bedwongen worden. Op het voorbeeld van Hannibal trok hij met een leger over de Alpen en verpletterde de Oostenrijkers bij Marengo (1800). De vrede van Luneville, die daarop tot stand kwam (1801), was voor de Franschen voordeelig. Engeland sloot in 1802 den vrede van Amiëns. In hetzelfde jaar werd Napoleon tot consul voor het leven benoemd, om in 1804 deze waardigheid te verwisselen voor die van keizer der Franschen. § 53. HET FRANSCHE KEIZERRIJK 1804-1815. Op zoo groote hoogte staande, maakte eer- en heerschzucht zich geheel van Napoleon meester. Hij wilde gansch Europa voor zich doen bukken en offerde duizenden menschenlevens op tot bereiking van dit doel. Europa wilde zich niet schikken in de Fransche overheersching. Engeland vormde door zijn geld de Derde Coalitie (Engeland, Rusland, Oostenrijk, 1805). Vóór de Oostenrijkers er op bedacht waren, stond Napoleon aan den Donau, nam generaal Mack bij Ultn gevangen, bezette Weenen, en toen daarop de verbonden Russen en Oostenrijkers in den Driekeizersslag bij Austerlitz vernietigd werden (1805), zag keizer Frans zich genoodzaakt den nadeeligen vrede van Presburg te sluiten (1805). Napoleon's bondgenooten, Wurtemberg, Beieren en Baden werden beloond, later ook Saksen. Deze - en vele andere staten maakten zich los van het Duitsche rijk en sloten met elkander het Rijnverbond, dat Napoleon tot Protector koos. Nu legde Frans II de Duitsche keizerskroon neer; er werd geen nieuwe keizer gekozen, en het Duitsche Rijk hield op te bestaan (1806). Thans vatte ook Pruisen, herhaaldelijk door Napoleon getergd, vol zelfvertrouwen de wapenen op. Maar het bleek, dat geen Frederik de Groote de Pruisen aanvoerde. Op één dag werden zij bij Jena en Auerstadt geslagen (1806), en hetzelfde lot onderging een Russisch-Pruisisch leger in 1807 bij Friedland. Bij den vrede van Tilsit moest Pruisen het land tusschen Elbe en Rijn afstaan. Hieruit en uit andere streken werd het koninkrijk Westfalen gevormd, dat Napoleon's broeder Hierónymus (Jéröme) tot koning kreeg. Ook voor andere bloedverwanten werd goed gezorgd; Lodewijk werd koning van Holland (1806) Jozef, eerst koning van Napels, verwisselde dit met Spanje (1808). In zijne plaats kwam Murat, Napoleon's zwager. Zoo moest ieder voor den geweldigen man bukken of zijne vriendschap zoeken. Engeland deed geen van beide. Woedend over de vernietiging zijner vloot bij kaap Trafalgar, vaardigde Napoleon te Berlijn het Continentaalstelsel uit (1806), dat allen handel van het vasteland met Engeland verbood. Om Engeland geheel af te sluiten, was het bezit van Spanje gewenscht. Wel slaagde Napoleon hierin gedeeltelijk, en zetelde Jozef te Madrid, maar de Spanjaarden zetten den kamp voort, die de Fransche legers jaren lang bezig hield. Toen Napoleon zelf in Spanje was, waagde Oostenrijk nog eens de kans. Tevergeefs. Naden verloren slag bij Wagram (1809) moest keizer Frans opnieuw vrede sluiten en zijne dochter aan Napoleon ten huwelijk geven. Eindelijk voerde Napoleons onverzadelijke heerschzucht hem ten val. De Russische keizer Alexander I, opvolger van Paul I, was in de laatste jaren met Napoleon bevriend geweest, maar dit veranderde, toen Napoleon de volkomen aansluiting van Rusland bij het Continentaalstelsel verlangde. Met een leger van een half millioen soldaten trok hij het uitgestrekte rijk binnen (1812). De Russen weken steeds terug, zoo den vijand dieper in het binnenland lokkende. Bij Smolensko leverden zij slag, daarna bij de Moskwa, en nu trok Napoleon het ontruimde Moskou binnen. Hij had er op gerekend, hier den Winter door te brengen; maar dit faalde, doordat de Russen hunne oude hoofdstad in brand staken. Nu begon de terugtocht der Franschen, die met ontzettende ellende gepaard ging. Voor den honger,. de koude en het zwaard der Kozakken bezweken duizenden, en slechts een klein overschot kwam ongedeerd in Polen terug. Deze tegenspoed deed de hoop der onderdrukte volken herleven. Pruisen en Oostenrijk sloten zich bij Rusland aan. Wel won Napoleon met zijne ongeoefende recruten nog meer dan één slag, maar in den Volkerenslag bij Leipzig (1813) werd hij beslissend geslagen. De bondgenooten trokken nu Frankrijk binnen, en na in den veldtocht van 1814 zijne krijgstalenten nog eens in het volle licht te hebben doen schitteren, zag Napoleon zich genoodzaakt afstand van den troon te doen. Hij werd naar het eiland Elba gevoerd, en Lodewijk XVIII, de broeder van den onthoofden Lodewijk XVI, werd koning van Frankrijk (1814). De Mogendheden kwamen thans te Weenen samen (Weener Congres), om de kaart van Europa te herzien. Tijdens de beraadslagingen van het Congres, die zich niet door groote eensgezindheid kenmerkten, ontvluchtte Napoleon Elba en trok zonder slag of stoot Parijs binnen. Dadelijk sloegen de bondgenooten de handen weer ineen. Maar Napoleon besloot hen te voorkomen. Hij snelde naar België en versloeg de Pruisen onder Blücher bij Ligny. Twee dagen later evenwel leed hij tegen het Engelsche-Nederlandsche leger onder Wellington, door de onverwachte komst der Pruisen op het slagveld, eene beslissende nederlaag bij Waterloo (18 Juni 1615). Nogmaals tot afdanking gedwongen, stelde de keizer zich in handen der Engelschen, die hem naar het eiland St.-Hélena brachten, waar hij in 1821 overleed. Gedurende een 15-tal jaren was hij de geesel der volkeren. Maar ook heeft hij veel goeds verricht. Hij heeft de Revolutie bedwongen, terwijl hij hare voordeelen bevestigde. Orde en rust werden gehandhaafd, wetgeving en rechtspraak geregeld, onderwijs, binnenlandsch verkeer en nijverheid bevorderd. 1789. De Fransche Revolutie. 1792. Frankrijk wordt eene republiek. 1797. Vrede van Campo Formio. 1799. Napoleon Bonaparte wordt consul. 1800. Hij wint den slag bij Marengo. 1804. Hij wordt keizer. 1805. Hij wint den slag bij Austerlitz. 1806. Hij verslaat de Pruisen bij Jena en Auerstadt. 1807. Hij verslaat de Pruisen en Russen bij Friedland. 1809. Hij verslaat de Oostenrijkers bij Wagram. 1812. De tocht naar Rusland. 1813. Napoleon bij Leipzig verslagen. 1814. Het Weener Congres. 1815. De slag bij Waterloo. § 54. FRANKRIJK VAN 1815 TOT HEDEN. Lodewijk XVIII besteeg thans ten tweeden male den troon. De uitgeweken edelen en geestelijken waren met hem teruggekomen. Zij wenschten het herstel van de toestanden, die vóór 1789 bestonden, en kregen gedeeltelijk hun zin. Meer geschiedde dit onder Lodewijk's broeder, Karei X (1824-1830). Aan adel en geestelijkheid werden weder zoo groote voorrechten gegeven, dat de ontevredenheid van het volk toenam en zich eindelijk uitte in een opstand, de Juli-revolutie geheeten. Karei X vluchtte naar Engeland. Hij werd opgevolgd door Lodewijk Philips (1830-1848), wiens regeering zeer onrustig was. Herhaaldelijk werden er aanslagen op zijn leven gedaan; tal van oproeren hadden plaats; twee malen poogde Lodewijk Napoleon, zoon van Lodewijk, den vroegeren koning van Holland en neef des grooten keizers, zijn troon omver te werpen. Lodewijk Philips gunde alleen het welgestelde deel des volks invloed op de regeering, wat de meerderheid der natie van hem vervreemdde. De verovering van Algerië mocht het meerendeel des volks niet met zijn bestuur verzoenen, en in 1848 barstte te Parijs de Februari-revolutie uit. De koning werd verdreven en Frankrijk tot eene Republiek verklaard. President werd bovengenoemde Lodewijk Napoleon, die in 1851 zich door moord en meineed de alleenheerschappij verschafte en in 1852 keizer werd, onder den naam van Napoleon III. Achttien jaar heeft hij over Frankrijk geregeerd. Parijs werd buitengewoon verfraaid; de welvaart der onderdanen nam toe, maar ook de staatsschuld groeide zeer aan. Napoleons gezegde, dat het keizerrijk de vrede zou zijn, werd niet bewaarheid. De nederlaag van zijn oom en de minachting, waarmee de Russische keizer Nicolaas hem behandelde, wilde hij wreken; daarom verklaarde hij reeds in 1853, invereeniging met Engeland en Turkije, aan Rusland den oorlog, die slecht voor dit rijk afliep. In 1859 hielp hij Italië's eenheid tot stand brengen. In 1861 mengde hij zich in de aangelegenheden van Mexico, maar moest, op aandrang van de Vereenigde Staten, smadelijk terugtrekken. Evenmin verhoogde het Napoleons aanzien, dat hij Pruisen in 1866 niet belette, de eerste macht in Duitschland te worden. Het getal republikeinen in de volksvertegenwoordiging werd grooter, en daaruit bleek hoe de afkeer van het huis Bonaparte toenam. Tevens groeide de vijandschap der Franschen tegen Pruisen, en geloofden steeds meerderen in de beide landen, dat een oorlog onvermijdelijk was. Deze oorlog werd de oorzaak van zijn val (1870). De aanleiding was, dat de Spanjaarden in 1870 Leopold van Hohenzollern (dit huis regeert ook in Pruisen) tot koning kozen. Napoleon verklaarde zich hiertegen. Maar toen prins Leopold bedankt had, was de Fransche keizer nóg niet tevreden, en eischte hij van koning Willem I van Pruisen de belofte, dat deze in de toekomst aan prinsen van zijn familie het aannemen der Spaansche kroon zou verbieden. Dit wilde koning Willem niet. De I ruisische minister Bismarck liet deze weigering toen in scherpe woorden door de dagbladen bekend maken. Nu werden de Franschen zeer opgewonden, hun regeering liet zich daardoor meeslepen en verklaarde aan Pruisen den oorlog. Deze nam dadelijk voor Frankrijk eene ongunstige wending. Mac Mahoti werd bij Woerth verslagen, Bazaine door den slag bij Gravelotte binnen de vestingwerken van Metz opgesloten, de keizer zelf moest zich bij Sédan met 90000 man overgeven. Eene geweldige opschudding ontstond er te Parijs op het vernemen dezer treurmare. Het huis Bonaparte werd van den troon vervallen verklaard en de Republiek uitgeroepen. Men bereidde zich op eene hardnekkige verdediging toe. De advocaat Qambetta, minister van binnenlandsche zaken, regeerde eigenlijk als dictator over Frankrijk en formeerde het eene leger voor, het andere na. Maar geen dier legers kon Parijs ontzetten, en toen Bazaine Metz met 130000 man overgaf, was het lot van Parijs beslist. Na eene heldhaftige verdediging van vier maanden bezweek het. Weldra kwam nu de vrede tot stand (te Frankfort 1871). Frankrijk moet Elzas-Lotharingen afstaan en vijf milliard francs oorlogskosten betalen. Na den oorlog barstte in Parijs een hevige opstand van het mindere volk uit, dat door het beleg en ophitsende geschriften in een staat van hevige opwinding was gebracht. In een oogwenk was het meester van Parijs. De gemeenteraad (Commune) wilde geen opperste gezag erkennen en verklaarde zich souverein. Na eene wanhopige worsteling en het bedrijven van vele gruwelen werd de Opstand der Commune gedempt. De eerste president der republiek werd Thiers. Zijne naaste opvolgers waren Mac-Mahon en Gre'vy. Qambetta had in hun tijd veel invloed. Meer dan eens heeft Frankrijk op het punt gestaan weder den oorlog tegen Duitschland te beginnen, om wraak te nemen voor de nederlagen van 1870 en '71. Alles scheen op een spoedig uitbreken daarvan te wijzen, toen Boulanger minister van oorlog was (1886- 1887), maar door het beslist verzet van Grévy is dit voorkomen. Boulanger moest zijn post neerleggen en is spoedig daarop van het tooneel verdwenen. Tijdens het presidentschap van Carnot werd Frankrijk zeer in beroering gebracht door onthullingen in zake de Panamaonderneming. Ferdinand de Lesseps, die het kanaal van Suez heeft gegraven, had ook de leiding van de doorgraving der landengte van Panama. Het bleek toen, dat de hoogstgeplaatsten in het land zich niet ontzien hadden het volk te bewegen, steeds opnieuw geld voor de onderneming te storten, hoewel het met deze hopeloos stond. De Dreyfuszaak bracht aan het licht hoe het verderf, dat Frankrijk aantast, ook op het leger is overgeslagen. Door dit alles en door het aannemen van wetten, waaruit een vijandige verhouding blijkt tusschen de Fransche regeering en de Katholieke kerk, is de inwendige verdeeldheid zeer toegenomen en daarmee Frankrijk's aanzien in Europa verzwakt. Carnot werd in 1894 dooreen Italiaansch anarchist vermoord en opgevolgd door Casimir Périer, die na enkele maanden zijn ambt neerlegde. In zijne plaats werd Faure gekozen. Deze ontving in 1894 czaar Nicolaas II in Parijs. Met groot gejubel werd deze door de Franschen ingehaald, daar zij hoopten in hem een bondgenoot tegen het gevreesde Duitschland te vinden. Waarschijnlijk is het verbond in 1897, bij het bezoek van Faure aan den czaar, tot stand gekomen. De onrustige geest der Franschen vindt eenige afleiding in expeditiën naar vreemde werelddeelen, welke ten gevolge hadden, dat in de laatste kwarteeuw Tunis, Tonkin en Madagascar veroverd werden. 1830. De Juli-revolutie te Parijs. 1848. De Februari-revolutie aldaar. 1852. Napoleon III, keizer der Franschen. 1870. Hij verklaart Pruisen den oorlog; hij wordt afgezet; Frankrijk eene republiek. 1871. De opstand der Commune. 1882. Dood van Gambetta. § 55. PRUISEN EN OOSTENRIJK VAN 1789 TOT HEDEN. De nieuwe denkbeelden over de macht des volks hadden overal ingang gevonden. In vele landen haakte men naar verandering, en in de dagen na Moskou, toen de vorsten hunne onderdanen noodig hadden, om het vreemde juk af te schudden, waren zij vrijgevig geweest in beloften. Nu de geweldenaar evenwel op St-Helena zat, waren de beloften vergeten. Dit zette kwaad bloed bij de volken, en de ontevredenheid openbaarde zich af en toe. De Juli-revolutie verwekte betrekkelijk weinig beweging buiten Frankrijk. België stond op en maakte zich los van koning Willem I; Polen trachtte tevergeefs zich van Rusland te bevrijden. Anders was het met de Februari-revolutie; zij schokte geheel Europa. In Weenen, waar het volk eene grondwet verlangde, brak een oproer uit; de minister Metternich, die langen tijd in alle landen den invloed des volks op de regeering had tegengegaan, moest wijken; eveneens de keizer. De Hongaren verlangden scheiding van Oostenrijk, en toen deze niet onvoorwaardelijk werd toegestaan, stonden ook zij op. Met de grootste inspanning zegevierde de regeering. Weenen moest zich aan den keizer overgeven; de Hongaren werden, na dappere verdediging en eerst nadat 100.000 Russen den Oostenrijkers te hulp gekomen waren, onderworpen (1849). In later tijd is aan den wensch der Hongaren gehoor gegeven. Ook te Berlijn streed men in 1848 in de straten, en was het voordeel in het eerst aan den kant van het oproer. Later kreeg de regeering hier, als in Weenen, de overhand. Toch kwam Pruisen in het bezit eener grondwet, maar de regeering en de Tweede Kamer waren het dikwijls oneens over de toepassing. De verstandhouding werd niet beter, toen Bismarck als hoofd van het ministerie optrad (1862). De Kamer weigerde de legerhervorming goed te keuren, welke de koning noodig achtte, en welke hij zelf had ontworpen: men achtte de kosten veel te hoog. Bismarck voerde de hervorming nu tóch in en regeerde zonder Tweede Kamer. Spoedig zou het blijken, waartoe een sterk leger Pruisen moest dienen. In 1864 geraakten namelijk Pruisen en Oostenrijk met het kleine Denemarken in oorlog over de opvolging in SleeswijkHolstein. Denemarken moest de beide hertogdommen aan Oostenrijk en Pruisen afstaan, die weldra twist kregen over de verdeeling van den buit. Hieruit ontstond een oorlog (1866). Bij deze gelegenheid zou tevens de vraag opgelost worden, wie hunner de eerste in Duitschland zou zijn. Het was Bismarck, die de zaken in deze richting geleid had. Oostenrijk, bijgestaan door een groot deel van Duitschland (Pruisen werd door Italië geholpen) leed eene beslissende nederlaag bij Königgratz, waar de kroonprins en Moltke de Pruisen aanvoerden. Bij den vrede te Praag (1866) kwamen Sleeswijk-Holstein, Hannover, Hessen-Kassei en de stad Frankfort aan Pruisen. Al de staten ten noorden van den Main sloten zich nauw aaneen tot den Noord-Duitschen Bond, aan welks hoofd Pruisen stond. Oostenrijk moest aan Italië, Pruisen's bondgenoot, zijne laatste bezitting in Italië afstaan, namelijk Venetië. Frankrijk kon Pruisen's machtsvergrooting niet verkroppen, en nu brak in 1870 de krijg uit, die door Moltke met talent geleid, door Duitschland- met groote geestdrift en groot geluk gevoerd werd. De oorlog bevorderde zeer de eenheid van het Duitsche volk, en in 1871 werd te Versailles het Duitsche Keizerrijk hersteld en Willem I van Pruisen tot Duitsch Keizer uitgeroepen. Sedert dat tijdstip is Duitschland de machtigste staat in Europa. In 1888 stierf Willem I, in hetzelfde jaar zijn zoon, keizer Frederik III, die opgevolgd werd door keizer Willem II. In 1890 trad Bismarck van het staatstooneel af. Duitschland, Pruisen en het Pruische koningshuis hebben aan hem de grootste verplichting. Gelijk Frankrijk, gaat ook Duitschland steeds voort met zijne wapening te voltooien, vooral sedert het bleek, dat het niet meer op Rusland kon vertrouwen. Daarom sloot Duitschland in 1879 een verbond met Oostenrijk, waarbij Italië zich in 1883 aansloot. Het Drievoudig Verbond is later vernieuwd en dus is de dam, die zich van Kiel naar Messina, tusschen Frankrijk en Rusland uitstrekt, opnieuw bevestigd. Duitschland is in de laatste jaren zeer vooruitgegaan op het gebied van handel en nijverheid. Tot meerdere uitbreiding daarvan strekken de vestigingen in Afrika, Nieuw-Guinea en China. In de nijverheid is het reeds een ernstige concurrent van Engeland. Dit bewaakt dan ook met scherpe oogen de koloniale politiek van Duitschland en de vergrooting der Duitsche vloot. 1861-1888. Regeering van Willem I. 1862. Bismarck wordt minister. 1864. Pruisen en Oostenrijk strijden tegen Denemarken. 1866. Pruisen, bijgestaan door Italië, strijdt tegen Oos¬ tenrijk en zijne bondgenooten. Vrede te Praag. 1870. Oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk. 1871. Het Duitsche Keizerrijk hersteld. Vrede te Frankfort. 1888. Willem I sterft; Frederik III sterft. Willem II volgt hem op. 1898. Bismarck sterft. § 56. ENGELAND VAN 1789 TOT HEDEN. Een ruim 20-jarige oorlog tegen de Revolutie en het Fransche keizerrijk had Engeland schatten gekost. Na den vrede wisten bekwame ministers vele verbeteringen in den binnenlandschen toestand aan te brengen. De kieswet werd veranderd, zoodat thans niet meer, zooals soms gebeurde, drie kiezers over twee plaatsen in het Parlement konden beschikken, en steden met 100.000 inwoners geen enkelen afgevaardigde daarheen mochten zenden. De nieuwe kieswet noemt men de Reformbill (1832). De slavernij in de Engelsche koloniën werd afgeschaft (1833), en eveneens de belasting, die het buitenlandsche koren altijd duurder maakte dan het binnenlandsche. Het was de minister Robert Peel, die in 1846 de graanwetten ophief; hij trok in 1849 ook de Acte van Navigatie in. De welvaart nam steeds toe, dank zij den ondernemingsgeest der Engelschen en den rijkdom van den bodem aan ijzer en steenkool. In 1830 werd de eerste spoorweg aangelegd, terwijl men al vroeger stoommachines in de fabrieken had ingevoerd. De nijverheid ontwikkelde zich buitengewoon, en in de afgelegenste deelen der wereld werden nieuwe markten gezocht. Met zijne ontzaglijke vloot beheerscht Engeland de zeeën. Maar ook is op alle punten der aarde waakzaamheid noodig, opdat zijne belangen geen schade lijden. Het had onder de regeering van koningin Victoria (1837—1901) te strijden tegen China, Rusland, Afghanistan, Abessynië, Egypte, waar het Suez-kanaal beschermd moet worden, en de Transvaal. Tegen Rusland voerde het den Krimoorlog (1853—1856), die ten doel had de uitbreiding van dit rijk in de richting van Constantinopel tegen te gaan. Nog altijd bewaakt Engeland angstvallig de bewegingen van Rusland op het Balkan-schiereiland en in de buurt van Engelsch-Indië. Hier dempte het met veel moeite in 1857 een opstand van zijn inlandsche soldaten. Steeds boezemt de toestand in Ierland de regeering groote zorg in. De leren, sedert de tijden van Cromwell en Willem III hard behandeld, wenschen thans eene eigene regeering en een eigen parlement te Dublin. Sommige middelen, waarmee zij hun doel trachten te bereiken, verdienen te worden afgekeurd. Nadat het voorstel van minister Gladstone, om aan de Ieren zelfbestuur toe te staan, werd verworpen, is de kans op vervulling hunner wenschen vooreerst niet zeer groot. Van 1899-1902 voerde Engeland een zwaren oorlog met de Bóeren-Republieken in Afrika. Onze oude volkplanting, de Kaapkolonie, was in 1814 aan Engeland gebleven, maar kon zich moeilijk onder het Engelsche bestuur schikken. Een deel der bevolking trok in 1835 noordwaarts: dit is de Oroote Trek. Hierdoor ontstonden de Bóeren-Republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat. Op de eerste legde het begeerige Albion in 1877 de hand en lijfde het land in, doch in 1881 bevochten de Transvalers hunne onafhankelijkheid. Doch toen later goud in den bodem gevonden werd, streefde Engeland opnieuw naar inlijving. Dit heeft in 1899 tot een oorlog geleid, waarin Engeland al zijn macht moest ontvouwen. In het eerst streden de Boeren met geluk bij Glencoe, Colenso en aan de Modderrivier, doch op dit blijde begin volgden groote rampen. Cronjé moest zich met 4000 man overgeven, de hoofdsteden Bloemfontein en Pretoria werden bezet. Toch werd de strijd met buitengewone volharding voortgezet onder De Wet, Botha en de la Rey, gesteund door den onverzettelijken Steyn, president van den Oranje-Vrijstaat (Krüger, de president van Transvaal, was naar Nederland ontweken). Engeland voerde den oorlog op barbaarsche wijze. De boerenplaatsen en dorpen werden in brand gestoken, het vee weggevoerd en gedood; de vrouwen en kinderen werden in kampen opgesloten, waar 25000 stierven. De geheele uitroeiing van het dappere volk stond te vreezen, en daarom teekenden de Boerenafgevaardigden in 1902 te Pretoria den vrede, die het verlies der onafhankelijkheid inhield. 1830. De eerste spoorweg aangelegd. 1832. De Reformbill aangenomen. 1837. Victoria wordt koningin. 1846. De graanwetten opgeheven. 1857. Engeland bedwingt een opstand in Engelsch- Indië. 1899—1902. Oorlog tegen de Bóeren-Republieken. § 57. ITALIË EN SPANJE VAN 1789 TOT HEDEN. Napoleon had Italië eene groote verandering doen ondergaan. Een deel van Italië werd bij Frankrijk ingelijfd; een ander deel kreeg den naam van koninkrijk Italië, met Napoleon als koning; in het zuiden was het koninkrijk Napels, eerst onder Jozef, toen onder Murat, Napoleon's zwager. Na den val van Napoleon werden zooveel mogelijk de oude toestanden hersteld. Oostenrijk kreeg het Lombardisch-Venetiaansch koninkrijk, en de vroegere vorsten kwamen weer in het bezit van hun voormalig gebied. De paus zetelde weer in Rome; de Bourbons kwamen in Napels terug. Aan adel en geestelijkheid werden groote voorrechten toegekend; het volk liet men buiten allen invloed op het bestuur. Ook hier openbaarde zich het misnoegen door opstanden, die wel door toedoen van Metternich gedempt werden, maar waardoor geen betere gezindheid des volks ontstond. Meer en meer bleek het, dat de Italianen één streven hadden: verdrijving der gehate Oostenrijkers en het herstel van Italië's eenheid. Het Sardiniscke vorstenhuis stelde zich aan het hoofd der beweging. In 1848 verklaarde Karei Albert den oorlog aan de Oostenrijkers. Hij voerde dien met groot nadeel en was genoodzaakt, afstand van de regeering te doen ten behoeve van zijn zoon Victor Emanuel. Deze zette de plannen zijns vaders voort, geleid door den bekwamen minister Cavour. Cavour wist de hulp van Napoleon III te verkrijgen, en in 1859 kwam het tot een oorlog tusschen Sardinië en Frankrijk eenerzijds en Oostenrijk anderzijds. Na de slagen bij Magenta en Solferino moest Oostenrijk afstand doen van Lombardije; het behield nog Venetië. Toskane, Parma en Modena vereenigden zich met Sardinië; Garibaldi veroverde aan het hoofd zijner vrijscharen Sicilië en Napels, en ook deze staten sloten zich bij Victor Emanuel aan. Zoo was Italië's éénheid al grootendeels tot stand gebracht en weldra geschiedde er meer in die richting. Toen in 1866 de krijg tusschen Pruisen en Oostenrijk losbrak, was Italië Pruisen's bondgenoot. De Italianen verloren een paar slagen (bij Custozza en bij het eiland Lizza), maar de overwinning der Pruisen bij Königgratz deed alles ten goede keeren: Italië werd met Venetië vergroot. Rome ontbrak nog aan het nieuwe rijk; deze stad werd beschermd door Fransche troepen. In de bange dagen van 1870 werden deze teruggeroepen en dadelijk door de soldaten van Victor Emanuel vervangen. Thans was Italië, dat na den val van het West-Romeinsche rijk altijd verbrokkeld was geweest, weer één staat. Rome werd de hoofdstad van het nieuwe rijk, dat tegenwoordig tot de zes groote mogendheden wordt gerekend. In 1878 is Victor Emanuel door Humbert opgevolgd. Onder hem is Italië tot het Drievoudig Verbond toegetreden, wat het jonge koninkrijk door versterking van leger en vloot geldelijke verplichtingen oplegt, welke het ternauwernood kan nakomen. De pogingen om in Oost-Afrika een koloniaal gebied van beteekenis te vermeesteren, zijn bijna geheel mislukt. De koning viel in 1900 onder den dolk van een anarchist en werd opgevolgd door Victor Emanuel III. Evenals in Italië, keerde men in Spanje tot het oude regeeringsstelsel terug. Het volk bleef dus van allen invloed op het bestuur verstoken. De ontevredenheid hierover uitte zich VAN RIJSENS, Alg. Gesch., 8e druk. 8 in een opstand, die spoedig door koning Ferdinand \ II, gesteund door een Fransch leger, werd gedempt (1823). Hij werd opgevolgd door zijne dochter Isabella (1833 lböb), die door hare levenswijze de achting des volks verbeurde en verjaagd werd. Spanje werd toen eene republiek. In 1870 boden de Spanjaarden Leopold van Hohenzollern de kroon aan, wat (gelijk wij gezien hebben) aanleiding gaf tot den FranschDuitschen oorlog. In 1875 kwam met den zoon van Isabella, Alphonsus XII, het oude huis Bourbon weer op den troon. Sedert 1885 is zijn zoon Alphonsus XIII koning. In den aanvang dezer eeuw verloor Spanje bijna al zijne bezittingen in Amerika (Mexico, Peru, Venezuela e. a.). Ook Cuba trachtte zich in 1897 vrij te maken. Bij het bedwingen van den opstand ging Spanje zeer hardhandig te werk. Toen nu de Vereenigde Staten voor de Cubanen optraden, ontstond hieruit een oorlog, waarin Spanje niets dan tegenspoed had: het moest Cuba, Portorico en de Philippijnen aan Amerika afstaan (1898). 1849. Karei Albert regeert in Sardinië. Hij wordt opgevolgd door Victor Emanuel. 1859. Krijg van Sardinië en Frankrijk tegen Oostenrijk. 1860. Vele Italiaansche staten komen onder Victor Emanuel. 1866. Venetië aan Italië. 1870. Rome wordt de hoofdstad van het rijk. 1S78. Humbert volgt Victor Emanuel op. 1900. Victor Emanuel III volgt Humbert op. 1815. De Bourbons keeren in Spanje terug. 1820. Opstand in Spanje. 1868. De Republiek uitgeroepen. 1875. Alphonsus XII wordt koning. 1898. Cuba verloren. § 58. RUSLAND EN TURKIJE VAN 1789 TOT HEDEN. Tijdens Napoleon I regeerde in Rusland keizer Alexander I, een tijd lang de vriend, later de vijand van Napoleon. Hij werd in 1825 opgevolgd door zijn broeder Nicolaas, die de Russen met harde hand bestuurde. In tegenstelling met Peter den Groote en Catharina II ging hij den invloed van het Westen in zijn land tegen. Wel volgde hij hun voorbeeld, door te trachten Rusland uit te breiden en daartoe sloeg hij het oog op Turkije. Dit land was in den loop der tijden al zwakker en zwakker geworden. In 1829 had Griekenland zich aan het Turksche juk ontworsteld, en Nicolaas stelde nu aan Engeland voor, samen den sultan den genadestoot te geven. Toen Engeland weigerde, ging Nicolaas alleen zijn weg. Hij eischte van den sultan, hem als beschermer over alle Qrieksche Christenen in diens rijk te erkennen. Deze eisch werd afgeslagen, en de Kr'un-Oorlog begon (1853- 1856). De sultan kreeg krachtigen bijstand van Engeland en Frankrijk. De krijg werd in hoofdzaak in de Krim gevoerd, waar de bondgenooten de sterke stad Sebastopol belegerden en innamen. Tijdens het beleg stierf Nicolaas, en zijn zoon Alexander II sloot nu vrede. Eene der vredesbepalingen hield in, dat Rusland geen oorlogsschepen in de Zwarte Zee mocht hebben. In 1871 heeft het zich van deze beperking weten te ontslaan. In 1877 kwam Rusland opnieuw met Turkije in oorlog. De Christenen werden door de Turken voortdurend slecht behandeld, hetgeen in 1875 een opstand in Herzegówina en Bosnië ten gevolge had. Servië en Montenegro kozen partij tegen de Turken, maar leden de nederlaag. De onmenschelijke handelingen, waaraan de overwinnaars zich nu vooral in Boelgarije schuldig maakten, verwekten bij de Russen, die evenals de meeste Christenen van het Balkan-schiereiland tot den GriekschKatholieken godsdienst behooren, eene groote opgewondenheid, waardoor czaar Alexander genoodzaakt werd, Turkije den oorlog te verklaren. Rusland ondervond meer tegenstand, dan het verwacht had. In het bijzonder verdedigde Osman-Pacha zich hardnekkig bij Plèwna. Toen generaal Goerko evenwel over den Balkan trok, sloten de Turken vrede, en op het Congres van Berlijn (1878) werd de toestand van het Balkan-schiereiland geregeld. Turkije werd geducht gehavend. Griekenland kreeg uitbreiding van grondgebied; een nieuwe staat, Boelgarije, weid gevormd; Servië, Rumenië en Montenegro zouden geheel onafhankelijk van den sultan zijn, en het was alleen de ijverzucht der groote mogendheden, die hem het overschot van zijn gebied in Europa deed behouden. & De meer beschaafde Turken voelden zich even gegriefd over de dwingelandij van sultan Abdoel Hamid als de Christenen; ook vonden de eersten het vernederend, dat de groote mogendheden op de regeering van hun land zooveel invloed hadden. Daarom stond in 1908 het leger tegen den sultan op en dwong hem van zijn onbeperkte macht afstand te doen. In het volgende jaar werd Abdoel Hamid afgezet, omdat hij probeerde met geweld den ouden toestand te herstellen. Nu heeft Turkije een regeering, ongeveer gelijk aan die van de meeste landen in Europa. Het schijnt wel, dat het land nu wat krachtiger zal worden. Rusland zelf had uit den oorlog weinig voordeel getrokken. In andere streken daarentegen hadden zijne wapenen meer geluk. Het breidde onophoudelijk zijne macht in Azië uit, niet alleen naar den kant van Afghanistan (het stootkussen tusschen Rusland en Engelsch-Indië), maar ook in het verre Oosten. Doch weldra zou het blijken dat het daar heeft rekening te houden met Japan, welk rijk in een oorlog met China (1894) toonde eene sterke mogendheid te zijn en in 1895 bij den vrede het eiland Formosa verkreeg. De duidelijk gebleken zwakheid van China moedigde Rusland, Duitschland en Engeland aan, elk ook een brok van het Hemelsche Rijk te nemen. Nochtans strekt de invloed der westerlingen zich niet veel verder uit dan over de kuststi eek. In de eerste jaren zijner regeering was Alexander II zeer bemind, waartoe vooral de opheffing der lijfeigenschap veel bijdroeg; toen werd aan de boeren tevens eenig grondbezit toegekend. Ook andere goede maatregelen werden genomen. Later is Alexander in deze richting niet verder gegaan, en zag het volk, tot zijne teleurstelling, geen toenemende verbetering in zijn toestand. De partij der Nihilisten stak nu het hoofd op. Zij willen eene geheele omkeering in de maatschappij tot stand brengen en pogen door gewelddadige middelen hun doel te bereiken. Sluipmoord is vooral het wapen, waarvan zij zich bedienen. Onderscheidene hooggeplaatste personen zijn door hunne handen gevallen, in 1881 keizer Alexander zelf. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Alexander III, die bijna als een gevangene te midden zijner onderdanen leefde. Thans regeert Nicolaas II, die een voorstel deed tot vermindering van de strijdkrachten der Mogendheden. Een Congres kwam daartoe in 1899 in Den Haag bijeen. Het resultaat was gelijk nul. Enkele maanden na de Haagsche conferentie toch woedde de oorlog in Zuid-Afrika, iets later in China zelf, en in 1904 en 1905 had Rusland tegen Japan een oorlog te voeren, die het lang heugen zal. Hoofdoorzaak van dezen strijd was Rusland's uitbreiding in Mandsjoerije en Korea, welke landen Japan ook noodig had voor den overvloed zijner bevolking en den afzet zijner waren. De Russen werden te land bij Moekden (1905) geslagen; hunne vloot werd bij Tsjoesima in den grond geboord, zoodat het zich genoodzaakt zag Mandsjoerije en Korea te ontruimen. Na den vrede waren oproer, plundering, muiterij en werkstakingen aan de orde van den dag. De czaar heeft het volk eenigen invloed op het bestuur en verbetering der ellendige toestanden beloofd, maar de hartstochten zijn nog niet tot bedaren gekomen. 1829. Griekenland wordt onafhankelijk. 1853- 1856. De Krimoorlog. 1861. De opheffing der lijfeigenschap in Rusland. 1877 1878. Oorlog van Rusland tegen Turkije. 1894. Nicolaas II in Rusland aan de regeering. 1899. Het Vredescongres in den Haag. 1904-1905. Oorlog tusschen Rusland en Japan. § 59. AMERIKA. Sedert het jaar der ondekking werd Amerika het veld, waar de zeemogendheden van Europa zich trachtten te vestigen. Spanje veroverde groote landstreken in Midden- en Zuid-Amerika; Engeland, Nederland, Frankrijk legden volkplantingen aan in NoordAmerika. Brazilië kwam, na gedurende korten tijd voor een deel in het bezit van Nederland geweest te zijn, weer aan Portugal. Naden Zeven-jarigen Zeeoorlog (1756 1763), waarbij Frankrijk Canada verloor, had Engeland het overwicht in Noord-Amerika. Zijne koloniën mochten zich in eene groote mate van vrijheid verheugen. Dit veranderde onder Oeorge III (1760 1820). Toen werden de Amerikanen door het Engelsche Parlement belastingen opgelegd, o. a. op de thee. Zij weigerden die te betalen, en te Boston werd eene hoeveelheid thee, op Engelsche schepen aangevoerd, in zee geworpen. Dit gaf het sein tot den NoordAmerikaanschen Vrijheidsoorlog (1775 1783). Voor Engeland ging deze krijg met groote moeielijkheden gepaard, wegens den verren afstand van het oorlogstooneel en de woestheid des lands. Maar ook voor de ongeoefende Amerikanen braken gevaarvolle tijden aan, en in het begin streden zij ongelukkig. Het talent van hun bevelhebber Washington en de hulp van Frankrijk, waar Franklin de belangen van Amerika bepleitte, deden hen ten slotte de zege behalen. Bij den vrede van Versailles moest Engeland de Republiek der Vereenigde Staten, kortweg de Unie genoemd, als onafhankelijke mogendheid erkennen. Washington werd de eerste president. Van nu af nam de Unie buitengewoon in bloei toe. Millioenen landverhuizers stroomden uit Europa naar de Nieuwe Wereld. De bevolking, die tijdens den onafhankelijkheidskrijg ongeveer drie millioen telde, bedraagt nu ongeveer 90 millioen. Toch was ook hier naast de lichtzijde een schaduwkant. In het zuiden der Unie leefden vier millioen slaven, die op de suiker-, koffie- en katoenplantages werkten. De landheeren waren niet geneigd hun de vrijheid te geven, omdat het een zwaar geldelijk verlies zou zijn. Anders was het in het noorden. Men meende daar, dat een land, hetwelk goed en bloed voor de vrijheid had opgeofferd, moeilijk de slavernij binnen zijne grenzen dulden kon. De twist tusschen beide partijen werd voortdurend heviger, en toen Lincoln, die vóór de afschaffing der slavernij was, tot president der Unie gekozen werd, besloot het Zuiden zich af te scheiden en eene afzonderlijke republiek te vormen. Dit veroorzaakte een burgeroorlog van geweldigen omvang (1861 -1865). Het Noorden had op zijn meest 1.500.000 man onder de wapenen, het Zuiden 600.000. Toen het Noorden Grant aan het hoofd zijner legers plaatste, zegevierde het. Tot verbazing van Europa, dat onder zoo zware oorlogslasten gebukt gaat, dankte de regeering in een jaar tijds één millioen soldaten af, die zich nu op de werken des vredes konden toeleggen. Spoedig herstelde het land van de slagen, en gedurende eene lange rij van jaren heeft het groote sommen afbetaald van de schuld, door den oorlog gemaakt. In 1898 geraakte de Unie met Spanje in oorlog en veroverde op dit land Cuba, Portorico en de Philippijnen. Uit Cuba trok zij hare troepen terug, waarna het eiland eene zelfstandige republiek werd. Is in vele opzichten de toestand in Amerika beter dan die in de Oude Wereld, toch ontbreken ook hier minder gunstige toestanden niet. De heerschappij van het geld, van «koning dollar", jacht naar ambten en pensioenen, omkoopbaarheid der ambtenaren, gebrek aan werk in het land, dat zoolang het toevluchtsoord der Europeesche arbeiders is geweest, de weinige toenadering tusschen het blanke en zwarte ras, zijn verontrustende verschijnselen in de anders zoo krachtvolle Unie. 1775 1783. De Onafhankelijkheidsoorlog tegen Engeland. 1861 -1865. De Burgerkrijg. 1898. Oorlog tusschen de Unie en Spanje. INHOUD. OUDE GESCHIEDENIS. Bladz. § 1. INLEIDING 5 § 2. DE AEQYPTENAREN 6 § 3. DE BABYLONIËRS EN ASSYRIËRS 8 § 4. DE PHOENICIËRS 9 § 5. DE ISRAËLIETEN 10 § 6. DE MEDEN EN PERZEN 12 DE GRIEKEN. § 7. DE GRIEKEN IN DE OUDSTE TIJDEN 14 § 8. SPARTA. LYGURGUS 15 § 9. ATHENE. SOLON 16 § 10. DE PERZISCHE OORLOGEN 18 §11. DE PELOPONNESISCHE OORLOG 21 § 12. DE HEGEMONIE VAN SPARTA, DIE VAN THEBE, DIE VAN MACEDONIË 22 § 13. ALEXANDER DE GROOTE 24 DE ROMEINEN. § 14. ROME IN DE OUDSTE TIJDEN; DE TWISTEN TUSSCHEN PATRICIËRS EN PLEBEJERS 25 §15. DE OORLOGEN DER REPUBLIEK OM DE VEROVERING VAN GEHEEL ITALIË 27 bladz. § 16. de eerste punische oorlog 28 § 17. de tweede punische oorlog of de oorlog van Hannibal 29 § 18. rome in het bezit der wereldheerschappij . . 31 §19. de gracchen 33 § 20. Marius en Sulla 34 § 21. caesar. pompejus. crassus 35 § 22. antonius. octavianus. lepidus 36 § 23. het'keizerrijk 37 § 24. de volksverhuizing -38 de middeleeuwen. § 25. het oost-romeinsche rijk 40 § 26. het rijk der franken. karel df. groote. . . 41 § 27. het leenstelsel 43 § 28. het rijk der arabieren 45 § 29. de kruistochten 47 § 30. duitschland van 843 tot het einde der middeleeuwen § 31. hendrik iv en gregorius vii 51 § 32. vervolg. duitschland 52 § 33. frankrijk van 843 tot het einde der middeleeuwen 54 § 34. de honderd-jarige oorlog. lodewijk xi. . . 56 § 35. engeland tot het einde der middeleeuwen . 58 § 36. italië en spanje tot het einde der middeleeuwen 60 NIEUWE GESCHIEDENIS. Bladz. § 37. HET OVERGANGSTIJDPERK 62 § 38. DE TIJD DER ONTDEKKINGEN 63 § 39. DE TIJD DER KERKHERVORMING. DUITSCHLAND VAN 1492 TOT 1648 66 § 40. DE DERTIG-JARIGE OORLOG 69 § 41. SPANJE VAN 1492 TOT 164S 71 § 42. FRANKRIJK VAN 1492 TOT 1648 73 § 43. ENGELAND VAN 1492 TOT 164S 76 § 44. FRANKRIJK VAN 1648 TOT 1789 78 § 45. RUSLAND EN ZWEDEN VAN 1648 TOT 1789 ... 82 § 46. PRUISEN VAN 1648 TOT 1789 85 § 47. DUITSCHLAND EN OOSTENRIJK VAN 1648 TOT 1789 88 § 48. ENGELAND VAN 1648 TOT 1789 S9 § 49. SPANJE, PORTUGAL EN ITALIË VAN 1648 TOT 1789 . 92 § 50. NEDERLAND 93 § 51. DE FRANSCHE REVOLUTIE 96 § 52. NAPOLEON BONAPARTE 99 § 53. HET FRANSCHE KEIZERRIJK 100 § 54. FRANKRIJK VAN 1815 TOT HEDEN 103 § 55. PRUISEN EN OOSTENRIJK VAN 1789 TOT HEDEN. . 107 § 56. ENGELAND VAN 1789 TOT HEDEN 110 § 57. ITALIË EN SPANJE VAN 1789 TOT HEDEN . . . .112 § 58. RUSLAND EN TURKIJE VAN 1789 TOT HEDEN. . .115 § 59. AMERIKA 118