VOLGT JEZUS! EENE ROEPSTEM VOOR ALLEN DIE TOT JEZUS KWAMEN DOOR NEWMAN HAL Inschrijver van VREEST NIET, IK BEN HET ! KOM TOT JEZÜS! Vierde Druk GORINCHEM J. H. KNIERUM 1907. VOLGT JEZUS! EENE WEKSTEM VOOR ALLEN, DIE TOT JEZUS KWAMEN DOOR newman hall. Schrijver van Kom tot Jezus; Vreest niet, ik ben het, enz. VIERDE DRUK. GORINCHEM, J. H. KNIERUM. 1907. VOLGT JEZUS! Deze bladzijden zijn gericht tot hen, die de uitnoodiging. „Komt tot Jezus,' aangenomen hebben Gij gevoeldet u onder hen, die „belast en beladen zijnGij gaaft gehoor aan de genadige roeping van Christus en gij ondervondt de waarheid Zijner belofte: „Ik zal u rust geven. De hand uws geloofs heeft de hand Zijner liefde, die reeds zoo lang naar u uitgestrekt was om u te behouden, aangegrepen. Ij ij hoopt, dat uwe zonden vergeven zijn dat uw hart veranderd is, en dat gij in waarheid „een lid van Christus, een kind Gods en een erfgenaam van het koninkrijk der hemelen zijt." Gij zijt a]zoo, door eene persoonlijke daad des geloofs, „tot Jezus gekomen." Bidt om de hulp van den Heiligen Geest, terwijl gij de vriendelijke raadgevingen van dit boeksken overdenkt, dat geschreven is met de ernstie-e bede, dat allen die het lezen niet alleen Lot Jezus mogen komen, maar ook Jezus mocen volgen. e WAT WIL HET ZEUGEN : JEZUS TE VOLGEN? Jezus te Volgen heeft veel overeenkomst met tot Jezus te komen, evenals eene lange wandeling veel overeenkomst heeft met de eerste schrede, die men op den weg zet. Beide deze zaken zijn aan elkander gelijk, want elke daad van volgen is een op nieuw komen. Zij hebben gelijktijdig plaats, want allen die waarlijk komen, volgen ook. Maar nogtans kunnen zij in ons hart onderscheiden zijn, even als het volgen van een en gids als iets meer kan beschouwd worden dan het oogenblik, waarop men zich het eerst tot hem wendde. Wanneer de landstreek, waardoor wij reizen, moeilijk, gevaarvol en onbekend is, dan is het van belang, dat wij de hulp van een bevoegd persoon inroepen, die ons den weg wijst en ons behulpzaam is. Wij stellen vertrouwen in hem en handelen overeenkomstig zijne aanwijzingen. Wij houden het oog op hem gericht, volgen zijne schreden en gaan waar hij gaat. Wij wagen ons niet van het pad, dat hij neemt, noch blijven zoo ver achter hem, dat wij hem uit het oog verliezen; maar wij trachten ons dicht bij hem te houden, en ontdoen ons liever van alle onnoodige bagaadje dan achter te blijven. Wij hebben onzen weg in een zondige wereld verloren. Door haar loopt een pad naar eene wereld van volmaakte heiligheid en vreugde. Maar wij kunnen dit pad niet vinden, en wanneer wij liet ook al gevonden hebben, zoo kunnen wij het zonder eenen gids niet houden, (j°d zelf heeft beloofd onze leidsman te zijn. In den Bijbel wordt, wanneer wij Hem liefhebben en gehoorzamen, gesproken van een Hem te volgen. Kaleb en Jozua worden geprezen omdat zij „volhardden met den Heer na te volgt n > Wij lezen, dat David „God van ganscher harte volgde, en Elia zeide tot de Israëlieten • „zoo de Heere God is volgt Hem!" Toen Jezus Zijne uitverkorene discipelen riep, zeide ij: olgt Mij, -) en de zonen van Zebedëus verlieten hunne netten, en Mattheüs stond op en verliet het tolhuis. Zij gingen niet alleen tot Hem, maar bleven bij Hem. Hun gedrag, terwiji IJ ij nog zichtbaar op aarde was, was een zinnebeeld van hetgeen de discipelen van nristus, op eene geestelijke wijze, altijd moesten doen. Even als er van den zondaar die ernstig zijne zaligheid zoekt, gezegd wordt', at hij tot „Jezus komt," evenzoo wordt er van het volgend leven dergenen, die waarlijk bekeerd zijn gezegd, dat zij „Jezus volgen." e discipelen, die dankbaar waren voor de weldaden die zij ontvangen hadden, zich in Zijn gezelschap verheugden, en wel wisten dat zij Zijne hulp gedurig noodig hadden, volgden Hem lichamelijk, reisden, wanneer Hij ') Num. XXXII: 12. 2) Matth. IV : 18 -22. reisde, rustten wanneer Hij rustte, luisterden naar Zijn onderwijs, en bewezen Hem elke dienst, die Hij van hen verlangde. Evenzoo moeten ook zij, die ter behoudenis tot Hem gekomen zijn, voort gaan met op Hem te vertrouwen; en uit liefde tot Hem houden zij zicli in hunne gedachten nabij Hem, beoefenen Zijn Woord, volgen Zijn voorbeeld na en gehoorzamen Zijne bevelen. Dit is de beteekenis van de vermaning: „volgt Jezus. WILLEN WIJ BEHOUDEN WORDEN, DAN MOETEN WIJ ZOOWEL JEZUS VOLGEN, ALS TOT HEM KOMEN. Er zijn sommige menschen, die zich verbeelden, dat zij tot Jezus komen, en Christenen zijn, en die niettemin duidelijk toonen, dat zij Hem niet volgen. Zij denken dat zij bekeerd zijn, omdat zij zich eenen tijd herinneren, waarin hunne godsdienstige gevoelens zeer levendig waren. Eene leerrede, ot ziekte, of de dood van eenen vriend wekte hen op, om genade te bidden. Zij gevoelden zich spoedig vertroost door de hoop op vergeving, legden bij hunne komst aan het avondmaal des Heeren openlijk belijdenis af, en verzonken dan weder langzamerhand, tot hunnen vorigen staat van onverschilligheid. Zij zijn misschien nu nauwgezet op de uitwendige plichten der godsdienst, maar zij hebben niet meer innerlijke liefde voor God, ernst in hun gebed, strijd tegen de zonde, noch ijverig pogen om Christus te verheerlijken, dan vroeger. Hun eenig bewijs, dat zij Christenen zijn, ligt alleen in hun herinnering; niet in hetgeen zij nu zijn, maar van hetgeen zij meenen eens ondervonden te hebben. Het is een zeer algemeen gevoelen, dat zaligheid niets meer beteekent dan vergiffenis te bekomen, rust te vinden en naar den Hemel te gaan. Het is echter vrij wat meer. Het is de bevrijding van de zonde zelve, eene toenemende gelijkvormigheid aan God, en eene duurzame verlustiging in de gemeenschap met Hem. De zaligheid is ons niet op eens voor altijd verzekerd, zoodat wij daarna niets meer zouden behoeven te doen, omdat wij zekere bewerking ondergaan hebben, die bekeering heet, evenmin als omdat wij ons aan zekere plechtigheid, de doop genaamd, onderworpen hebben. Wij zullen niet in den Hemel komen, alsof wij er met den spoorwagen heenrijzen, waarin wij ons slechts behoeven te plaatsen, om alsdan voort te snellen, zonder eenige verdere poging van onze zijde. Het is veeleer gelijk aan eene reis te voet, die gedurige inspanningen vereischt. Wie toch zou wanen, dat hij van Londen naar Edinburg gegaan was, indien hij reeds bij het einde vau de eerste mijl was blijven staan.' 01 dat hij eenen berg beklommen had, door alleen aan zijnen voet te blijven staan, of een enkelen stap op zijne steile helling te wagen? Wanneer Christus zegt: „Komt tot Mij," dan blijft Hij niet stilstaan, maar voert de zondaars tot God. Indien wij dus tot Hem gaan, maar weigeren met hem voort te gaan, zoo worden wij achtergelaten. Ce ware bekeering is de eerste schakel, maar nog niet de keten ; het titelblad, maar niet het boek; zonder den verderen voortgang is het nutteloos, ja zelfs belachelijk. De zaligheid bevat in zich een gedurig vertrouwen op Christus, en eene geduldige volharding in weldoen. Wij moeten ons bij Hem houden, daar Hij Zijn volk voorwaarts tot reinheid en geluk leidt. Wij moeten Hem even zoo wel volgen als tot Hem komen', en wij kunnen verzekerd zijn, dat wij niet in waarheid tot Hem gekomen zijn, zoo wij Hem niet waarlijk volgen. Wij komen tot Hem ter behoudenis, maar de behoudenis is juist gelegen in Jezus te volgen! Het zijn twee namen voor dezelfde zaak, die niet gescheiden kunnen worden. Indien wij Jezus niet volgen, zijn wij geene discipelen yan Jezus, en wij worden niet behouden. Hij zegt: „Zoo iemand Mij dient, die volge Mij. (Joh. XII : 26). Zoo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zich zeiven en neme zijn kruis op en volge Mij. (Matth. XVI : 24). Mijne schapen hooren Mijne stem, en Ik ken dezelve en zij volgen Mij (Joh. X : 27). Indien gijlieden in Mijn woord blijft, zoo zijt gij waarlijk Mijne discipelen(Joh. III : 31). VOLGT JEZUS, DOOR LIEFDE AANGEDREVEN ! De navolgers van Plato, Aristoteies, Baco worden niet verondersteld door eenige persoonlijke gehechtheid aan deze philosophen verbonden te zijn. Maar de navolgers van Jezus zijn niet slechts bewonderaars van Zijne leer, maar ook beminnaars van Hem zei ven. Het Christendom is niet alleen eene geloofsbelijdenis, maar ook eene godsdienstoefening; niet louter de instemming met een godgeleerd stelsel, maar eene innige liefde voor Christus. De toestemming van het verstand moge voldoende zijn voor de aanneming van een verstandelijk leerstelsel, maar er wordt nog wat meer vereischt tot eene gedurige volharding in opoffering en moeite. Er moet zoowel een aandrang des harten als eene overtuiging des verstands zijn. Men kan het evangelie bespiegelenderwijze verstaan, verdedigen en toejuichen, en echter falen in het beteugelen zijner onheilige gezindheden. Het pad, waar langs Jezus ons leidt, kaï» klaarblijkelijk het pad der wijsheid zijn, maar, zonder liefde tot den Leidsman, zullen wij evenwel ongezind zijn zijne moeielijkheden te bestrijden. De Zoon van God nu is mensch geworden, juist opdat wij met de sterkste banden aan Hem verbonden zouden zijn. Zijn leven onder de menschen, Zijne moeiten, Zijn lijden en sterven hebben ten doel die liefde te verzekeren, die alleen in staat is de macht der zonde teffen te gaan. Hij is de nog altijd levende Christus. Hij is in den geest nog onder ons. Hij is nog steeds dezelfde en verdient nog evenzeer onze hartelijkste liefde. Indien wij op de levensvraag: „Hebt gij Mij lief?" niet kunnen antwoorden: „Gij weet dat ik U liefheb," zullen wij ons tevreden stellen met slechts door den verrekijker des verstands den weg te beschouwen, waar langs Zijn volk reist, maar wij zeiven zullen weigeren dien verder te bewandelen, dan wij zonder ongemak gaan kunnen. De liefde alleen zal ons aansporen de hobbelige steilten van dien weg te beklimmen, en zijne diepe stroomen te doorwaden; zijne moeielijkheden te boven te komen, zijne ontberingen ons te getroosten, en de ontelbare vijanden te bestrijden, die den ganschen weg onveilig maken. Vele keeren terug, omdat zij, ofschoon zij de Christelijke godsdienst bewonderen, echter niet Christus liefhebben, en daarom geene voldoende beweegreden- hebi)en om Hem in woeste en gevaarlijke plaatsen te volgen. De zinspreuk in de banier dezer pelgrims, die niet gezind zijn om voort te gaan, is: „De liefde tan Christus houdt ons terug !" De beweegreden van alle ware gehoorzaamheid is deze: „Indien gij Mij lief hebt, zoo beuaart Mijne geboden." Onder de Engelsche troepen, die zich naar de Oost inscheepten, werd eene soldatenvrouw ontdekt, in krijgsgewaad gekleed. Het was de liefde die haar drong om haren man in al de gevaren en ontberingen van den oorlog te vergezellen. Even zoo is de ziel, die zich in heilige liefde aan Christus verbonden heeft, gereed om Hem te volgen „waar Hij ook heengaat". Hoe deze liefde moet aangekweekt worden, kunnen wij uit de volgende hoofdstukken vernemen. Joh. XIV : 15; XXI : 15—17; II Cor. V : 14. HEBT JEZUS LIEF EN VOLGT 1IEM, DOOR DE HULV VAN DEN IIEILIGEN GEEST ! Indien ik Jezus niet kan volgen, tenzij ik Hem eerst liefheb, dan vraag ik hoe dit krachtige beginsel, deze werkzaamheid van Goddelijke liefde in mijn hart verwekt en onderhouden kau worden? De Apostel Paulus zegt ons door de ingeving van den Heiligen Geest, dat „de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, die ons gegeven is." De zaligheid is een werk, dat zoowel in ons als voor ons gedaan is. Wanneer wij tot Jezus komen, zoo vergeeft Hij niet alleen onze zonden, maar stort Zijnen Heiligen Geest in onze harten uit, die liefderijk in ons werkt, om onze gebreken te overwinnen en ons met liefde tot God te vervullen. Wij doen nooit eene heilige daad noch denken eene goede gedachte dan door de hulp van den Heiligen Geest. Wanneer wij bidden, „dan komt de Geest onze zwakheden te hulp." Hij is het, door wien wij in den dag der opstanding verzegeld worden. Hij woont in geloovigen, als eene altijd tegenwoordige Godheid in eenen heiligen, gewijden tempel, dien Hij heiligt en reinigt, en waar Hij altijd goddelijke onderwijzingen, bemoedigingen en waarschuwingen uitspreekt." Hoe! weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van den Heiligen Geest, die in u is, en dien gij oan God ontvangen helt, en dat de Geest Gods in u woont?" Daarom worden wij vermaand, dien tempel niet te ontreinigen door eenige daad, die den in ons wonenden Geest mishaagt. „Bluscht den Geest niet uit." Hij onderhoudt de vlam der goddelijke liefde in het hart, die anders weldra zou verdooven. Hij voedt haar met nieuwe brandstof. Hij giet er olie in, 0111 de pogingen van den Satan, die haar wil uitblusschen, tegen te werken. Hij blaast de hemelsche vlam gedurig aan, opdat zij meer warmte en licht moge geven, en wij in liefde en heiligheid mogen toenemen. Bluscht haar niet uit door zonde, ijdelheid, verwaarloozing van het gebed of ongehoorzaamheid aan de ingevingen eener heilige begeerte. „Bedroeft den Heiligen Geest Gods niet." Hij is een teederhartig, liefhebbend Vriend, en verlangt slechts ons goed te doen. Hij worstelt dagelijks in ons om onze liefde tot Jezus te vermeerderen, daar Hij weet, dat wij daardoor alleen zullen aangespoord worden om Hem te volgen. Laat ons dien Goddelijken Vriend niet bedroeven door Zijne liefderijke pogingen tegen te werken, of Zijne opmerkelijke raadgevingen te veronachtzamen. Laat ons nooit tegenstreven om achter te blijven, wanneer Hij ons nader tot Christus brengt. Wanneer Hij ons toefluistert, dat eenige daad zondig, of ten minste gevaarlijk is, en ons waarschijnlijk verhinderen zou om Jezus te volgen, laten wij er ons dan terstond van onthouden. Wij bedroeven Hem, wanneer wij Hem niet waardeeren, en ons op Hem verlaten. Laat ons dan met ernst om Zijne hulp smeeken in het bestrijden van alles, wat zondig is, en in het betrachten van alles, wat goed is. Maar laat ons boven alles Hem dagelijks bidden, onze harten met liefde tot Christus te vervullen. O Gij, die al onze begeerten kent, reinig de gedachten van mijn hart door den invloed van Uwen Heiligen Geest, opdatikU volkomen moge lief hebben! O Heilige Geest van God, mijn Raadsman, mijn Heiligmaker, mijnTrooster, mijn vriendelijke, wijze en machtige Vriend, maak mijn hart meer en meer tot Uwen tempel! Heilig het door Uwe tegenwoordigheid, en verdrijf ulle zonden! Maak dat de vlam der heilige liefde tot Jezus hoe langer hoe helderder brande, totdat ik door hare warmte ontgloei, en door haar licht bestraald worde. Toon mij de werken van Jezus. Openbaar mij meer en meer Zijne schoonheid. Doe mij meer en meer zien, hoeveel ik llein verschuldigd ben. Vervul mij met bewondering en dankbaarheid jegens Hem, totdat de liefde tot Hem de wet van mijn bestaan is, die mij dagelijks aanspoort om Hem, hoe langer hoe inniger te volgen, en die mij bekwaam maakt om te zeggen: „De liefde van Christus dringt mij, om niet voor mijzelven te leven, maar voor Hein, die voor mij gestorven en opgewekt is." I Cor. 111 : 16 en 17; II Cor. VI : 6; Ps. LI: 10—12; CXLII1: 10; Rom. VIII; 14—16, 20; Efez. II: 16, 18; enz. HEBT JEZUS LIEF EN VOLGT HEM DOOR EEN STANDVASTIG VERTROUWEN OP HEM ! De persoonlijke godsdienst heeft tweeërlei voorkomen, afhankelijkheid en gehoorzaamheid. Wij vertrouwen op Grod, en wij verheerlijken Hem; wij komen om alle dingen tot Hem en wij geven Hem de vruchten zijner eigene giften terug. Wij volgen Jezus door deze beide plichten in bestendige beoefening te houden. De eerste dezer plichten is behandeld in een boekje, waarvan het tegenwoordige, dat meer bijzonder over den plicht der gehoorzaamheid handelt, ]) het vervolg is. De lezer wordt daarom hier alleenlijk herinnerd, aan datgene waarop in de vermaning: „komt tot Jezus," aangedrongen werd. Indien wij Jezus zoodanig willen liefhebben, dat wij Hem volgen, moeten wij dagelijks de daad van tot Hem te komen vernieuwen. Wij hebben er eiken dag behoefte aan, dat ons nieuwe zonden vergeven worden, wij hebben eiken dag nieuwe verzoekingen te overwinnen. Wij hebben gedurig noodig, dat onze harten gezuiverd worden en het werk van den geest van Christus iti ons voorwaarts ga. Wij hebben altijd op nieuw verzekering van onze vergiffenis, onze aanneming en onze volkomene zaligheid noodig. En deze kunnen wij slechts verkrijgen niet gedurig wederom tot Christus te komen. Laat ons de overtuiging van onze eigene onwaardigheid meer en meer zoeken aan te kweeken, en onzen zwaren last van zonden dagelijks tot Jezus brengen; laat ons dagelijks zoeken met Zijn verzoenend bloed op nieuw besprengd te worden; laat ons dagelijks onze ') De schrijver doelt hier op zijn voortreffelijk werkje: Kom tot Jezus, insgelijks in het Hollandsch vertaald en bij den uitgever dezes in het licht verschenen. gebeden aan Hem, als den Grooten Hoogepriester opdragen, om wiens wil God ze alleen wil aannemen. Alzoo zal Hij, die in zich zeiven enkel liefde is, gedurig voor onze aandacht zijn en onze bewondering opwekken, terwijl de nieuwe weldaden, die wij onophoudelijk van Hem ontvangen, de vlam der dankbaarheid zullen onderhouden. Toen Bartimeüs van zijne blindheid genezen was, gevoelde hij zulk eene liefde voor zijnen weldoener, dat hij Jezus op Zijne reis volgde. Evenzoo zullen wij, naarmate wij deze geestelijke zegeningen, van Christus ontvangen, die alle lichamelijke genezingen verre overtreffen, gevoelen, dat wij niet gelukkig kunnen zijn, tenzij wij ons dicht bij Hem bevindenEn wanneer wij dan door do liefde bezield worden, die ons aandrijft om Jezus te volgen op den weg van gehoorzaamheid, laat dan het gevoel van onzen diepen nood ons aansporen 0111 Hem op den weg van onafhankelijkheid te volgen. Zouden wij Jlem niet liefhebben, van wien wij dagelijks onuitsprekelijke weldaden ontvangen? Laat ons door het geloof Hem aankleven, en in dit gelaat staren, waarin Goddelijke Majesteit en menschelijk medelijden zich zoo heerlijk met elkander vereenigen. Laat ons dagelijks Zijne heiligheid en teederhartigheid, Zijne volmaakte gehoorzaamheid en Zijn verzoenend sterven beschouwen. Laat ons eiken dag gevoelen — Jezus is mijn Zaligmaker, mijn Vriend, mijn Broeder! Voor mij was Hij vermoeid, leed en stierf Hij. Voor mij is Hij opgestaan en treedt Hij als mijn middelaar op. Hij lieeft met Zijn eigen bloed mij van mijne onreinheden gewasschen. Hij heeft wederom tot mij gezegd: „ Wees welgemoed, uwe zonden zijn u vergeven." Hij'bekleedt mij nog met Zijn wit kleed. Hij gebiedt mij al mijne bekommernissen op 'Hem te werpen. Hij verzekert mij, dat Hij mij nimmer zal verlaten. Hij belooft mij, dat Hij mij hier namaals op zal nemen, om voor eeuwig bij Hem te wonen. Indien wij aldus ons de gewoonte eigen maken van Hem te volgen door eene vernieuwde daad van tot Hem te komen, tot vervulling van onze behoeften, mogen wij dan niet verwachten, dat de Heilige Geest in antwoord op ons gebed, Zijne liefde in onze harlen zal uitstorten? Zouden wij „Hem niet lief hebben, daar Hij ons eerst heeft lief gehad?' En indien wij Hein aldus lief hebben, dan zullen wij begeerig zijn, Hem zoowel op den weg van gehoorzaamheid als van afhankelijkheid te volgen, en wij zeggen: „Wat zal ik den Heer e vergelden, voor al Zijne weldaden aan mij bewezen." Mare. X : 46—52; Luk. VII: 37—50I Joh. IV : 19; Ps. CXVI. 2 VOLGT JEZUS ALS UWEN LEERAAR ! De navolgers van Christus worden in het Nieuwe Testament als Zijne discipelen of' leerlingen aangeduid. Als wij reeds ijver bespeuren bij de volgelingen van die mannen, die als leiders van de eene ot' andere school optraden maar dikwijls persoonlijk onbekend, en ten minste aan dwaling onderhevig waren, hoeveel te meer ernst moeten wij dan niet betoonen in de school van Hem, „dien wij niet gezien maar nochtans liefhebben," en wiens onderrichtingen nooit met dwaling vermengd zijn, want Hij is goddelijk en onfeilbaar. Hij onderwijst Zijne volgelingen uit de schriften, „die door de heilige mannen Gods, door den Heiligen Geest gedreven, geschreven zijn." „De geheele schrift is van God ingegeven, en is nuttig om ons wijs te maken tot zaligheid." Hij heeft ons bevolen de schriften te onderzoeken. De Bijbel moet dus de onafscheidelijke reisgezel zijn van allen, die Jezus volgen. Ér moest nooit een dag voorbij gaan, zonder dat wij er een gedeelte van lazen; niet als eene taak, om die haastig, spoedig af te maken, maar als eenen brief van eenen geliefden vriend, die ons van Hem spreekt, ons van Zijne lietde verzekert, en ons leert hoe wij Hem zullen behagen. Laat ons er in lezen, niet om onze eigene gevoelens te bevestigen, maar om ze naar Zijne leer over te buigen. Laat ons niet alleen op prijs stellen wat met onze wenschen strookt, maar ook wat er mede verschilt, daar liet toch onze ernstige begeerte moet zijn, den wil van Jezus in alle dingen te kennen. Ook leert Hij ons door den invloed van Z-ijnen heest, bij ons verstand den Bijbel niet noodeloos te achten, of er iets bij te' voegen, maar hij maakt ons bekwaam hetgeen hij openbaart, te begrijpen en lief te hebben' Om hem zoowel met het hart als met het verstand te begrijpen, hebben wij Goddelijke onderrichting noodig. Laat ons dan ernstig udden, dat Hij ons de oogen opene, opdat " A Gi'wonderlijke dingen uit Zijne instellingen mogen aanschouwen. Mogen wij ook al voordeel trekken van predikatiën, boeken en gesprekken met goede menschen, het zal ons niet baten, zoo wij Christus niet volgen. Alle menschen kunnen dwalen. Elke kerk bestaat slechts uit menschen, die voor dwaling vatbaar zijn. Wij moeten dus Jezus volgen! Hoe veel meer eendracht zou er onder Zijne discipelen zijn indien zij, in plaats van menschen tot hunne leeraars te maken, zeggende • Ik ben van Paulus, en ik van Apolios/' wat nauwgezetter waren in het volgen van Jezus i Barmhartige Leeraar! help mij U te volgen als een nederig en ijverig leerling der waaineid. Dat Uw woord eene lamp voor mijnen voet en een licht op mijn pad zij! Leer mij den weg Uwer instellingen! Neig mijn hart tot Uwe getuigenissen! II Tim. 111:15, IR; Joh. V : 39; Ps XXV : 8, 9, 12, CIX : 12, 26, 33, 64, 68, 135. VOLGT JEZTJS ALS UAVEN BESTUURDE]! ! De volgelingen van een opperhoofd zijn zij, die zijne bevelen gehoorzamen. Evenzoo verlangt Jezus van allen die Hem volgen, onbepaalde en blijmoedige gehoorzaamheid. ,, Indien gij Mij liefhebt, zoo bewaart Mijne geboden." Wat noemt gij Mij Heere, Heere! en doet niet de dingen, welke Ik u gebied. Indien ik tot Christus gekomen ben als den oversten leidsman mijner zaligheid, zoo ben ik niet langer mijn eigen meester. Ik mag niet doen, wat mij behaagt. Ik mag er niet aan twijfelen, of ik Zijn gebod al of niet zal volbrengen. Even als de soldaten van een leger den generaal terstond gehoorzamen, ofschoon zij de reden zijner bevelen wellicht niet begrijpen, en mogelijk wel wanen, dat hij in eene dwaling verkeert; evenzoo moet ik doen, wat mijn bevelhebber gebiedt, zonder naar het waarom te vragen; zelfs wanneer mijn dwaas, ongeloovig hart mij mocht influisteren, dat het toch beter zou zijn wanneer sommige dingen anders gedaan werden. Daarenboven is alles wat ik bezit meer het Zijne dan het mijne. Ik mag mijnen tijd, mijne bezitting en talenten niet naar mijn goedvinden besteden. Ik behoor mij zeiven niet toe, maar ben tot eenen duren prijs gekocht. Ik moet niet langer vragen wat het gemakkelijkste, aangenaamste, voordeeligste of verdienstelijkste zou zijn, maar wat het meest met den wil van Jezus overeenkomt. Ik moet bereid zijn tot het doen van eenige opoffering, en het mishagen mijner beste vrienden, liever dan Hem ongehoorzaam te zijn! Ik moet trachten naar Zijne bevelen te handelen, niet alleen bij groote gelegenheden, maar in alle kleine omstandigheden van het dagelijksche leven. Ik moet bedenken dat indien Hij altijd bij mij is om mij wel te doen, Hij ook mijn gedrag gadeslaat, en proeven van mijne getrouwheid en liefde verwacht, liet moet daarom gedurig de taal van mijn hart zijn — „Heere, wat wilt gij, dat ik doen zal? Leer mij Uwen wil te doen, want Gij zijt mijn God/ Uw goede Geest geleide mij in een effen land. Geef mij verstand, opdat ik Uwe geboden moge bewaren, ja ik zal ze met mijn gansche hart opmerken. Geef, dat ik op den weg Uwer geboden moge wandelen, want daarin heb ik een vermaak!" Om ons in de gehoorzaamheid aan Hem behulpzaam te zijn heeft Jezus ons zijn eigen voorbeeld gegeven. En hierop wordt de aandacht van den lezer bepaald in de volgende schriftuurplaatsen. Matth. VII : 2 L; XXV : 2; Luk. VII: 40 49; I Cor. VI: 20; I lJetr. I : 13 —19. VOLftT JEZUS ALS UW VOORBEELD! I)e volgelingen van een kunstenaar zijn zij, die zijnen stijl navolgen. Jezus „heeft ons een voorbeeld nagelaten, opdat wij Zijne voetstappen zouden volgenDaar alle instellingen beter begrepen worden, wanneer zij van voorbeelden vergezeld gaan, zoo is Hij op deze wereld gekomen om eene verklaring te geven van de volmaakte wet van God. In het menschelijk leven van Christus zien wij de heiligheid der Godheid in de betrekkingen, plichten en moeielijkheden van het menschdom ontwikkeld. Laat ons dat leven bestudeeren. Een schilder plaatst een fraai voortbrengsel van zijns meesters kunst voor zich, en beschouwt het dagelijks, totdat de vormen en kleuren op zijn eigen doek zijn overgebracht. Zijne eerste proeven mogen ook al zeer ruw zijn, en zoo verre beneden het oorspronkelijke, dat het moeielijk zou zijn er eenige gelijkenis in te ontdekken, hij meent het echter ernstig, en met volhardende pogingen maakt hij dagelijks eenige vorderingen in de volmaaktheid, waarnaar hij streeft. Laat ons aldus het , leven van Christus voor ons plaatsen en beproeven iets dergelijks voort te brengen. Hoe meer onze aandacht op Hem gevestigd is, hoe beter het ons zal gelukken. Wij moeten den blik daarvan niet afwenden, zelfs niet om op het voorbeeld van goede meuschen te staren. Hunne uitnemendheid is slechts eene onvolmaakte schets van het Goddelijk oorspronkelijke. Wanneer wij menschen tot ons voorbeeld nemen, dan loopen wij gevaar om zoowel hunne gebreken als hunne deugden na te volgen. Laat ons dus liever dadelijk op den Meester zeiven zien. Laat ons doen gelijk Hij deed, en laat ons ingeval van twijfel bedenken, hoe Hij waarschijnlijk zou gehandeld hebben, indien Hij in onze omstandigheden geweest ware. Het is een verheven doel, maar hoe hooger het w^t staat, des te hooger zal de pijl vliegen, ofschoon hij ook al niet zoo ver moge komen als wij wel gewenscht hadden. Onze eerste pogingen in het navolgen van Christus mogen wellicht zeer grof zijn, zoodat onze medemenscheu mogelijk niets in onze arme schilderij zien, dat naar het volmaakte voorbeeld voor ons gelijkt; Jezus zal nochtans elke oprechte poging liefderijk aanmoedigen, ons werk niet veroordeelen, omdat het slechts broddelwerk is, maar ons dagelijks helpen 0111 eenige vorderingen te maken, totdat wij eindelijk ,,Hem gelijk zullen worden want wij zullen Hem zien gelijk Hij ir." Dierbare Heiland! lielp mij het volmaakte voorbeeld van Uw heilig leven na te volgen. Geef dat ik naarstig acht geef op Uwe voetstappen als mijnen gids, opdat ik die moge drukken, mij nooit wage, waar Gij niet gegaan zijt, en nooit aarzele te gaan, waar Gij mij leidt. Maak mij aldus bekwaam om Uw volgeling te zijn, niet slechts in belijdenis, maar in dagelijksche gelijkvormigheid aan Uw eigen voorbeeld! Joh. XIII : 15; I Petr. II : 21. VOLGT JEZUS IN HET WEDEKSTAAN VAN VERZOEKINGEN ! Dit leven is bestemd om vol beproeving te zijn. De verzoekingen van den Satan, beleedigingen van menschen en droefheden van God zijn beproevingen des geloofs, welke niet gekend zullen worden in die wereld, waar de strijd in de overwinning zal opgelost zijn. Christus heeft ons een voorbeeld gegeven in het ondergaan van elke soort van beproeving. Bij het aanvaarden Zijner bediening wrerd Hij door den duivel verzocht, als om te toonen, dat de tegenpartijder, die „omgaat als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden," de ziel vooral dan aanvalt, wanneer zij een begin maakt om Jezus te volgen. De eerste verzoeking was ongeloof, de tweede ijdel vertrouwen, de derde wereldsche eerzucht. Er zijn drie trappen van verzoeking. De jeugdige Christen wordt eerst verlokt van zijnen plicht af te wijken wegens deszelfs moeite en gevaren; vervolgens, om, hoogmoedig op zijne krachten, het gevaar op te zoeken; en eindelijk om zijne geestelijke roeping te vergeten, en wereldsche dingen na te jagen. Toen de Heere Jezus in de woestijn blijkbaar door honger gefolterd was, werd Hij verzocht om de zorg van Zijnen hemelschen vader te betwijfelen, en dit lijden te ontvluchten door steenen in brood te veranderen. Maar Hij keerde de verzoeking af met de tegenwerping, dat „de mensch bij brood alleen niet leven zal, maar bij elk woord Gods." Wanneer wij dus in eene woeste plaats van tijdelijke droefheid of geestelijke moeielijkheidzijn, zoekt de Satan ons dikwijls te dóen twijfelen aan de liefde van God, en er ons toe te verleiden, om langs den best mogelijken weg in onze eigene behoeften te voorzien, om de moeielijkheden van een godsdienstig leven te ontwijken, door onwettige daden onaangename omstandigheden te vermijden, en aldus in brood te veranderen, wat God wilde, dat steenen zouden zijn. Maar de volgeling van Jezus zegt — „Gemak is voor mij niet noodig, ja roem, vriendschap, het leven zelfs is niet noodig. Maar op de gunst van God alleen komt het aan! Zijn woord en wil alleen geeft liet brood zijne voedende kracht, en indien Hij, wiens woord zoo machtig is, mij tot een vriend is, dan kan ik niet in gevaar zijn. Ik kan zalig worden zonder in aangename omstandigheden te verkeeren, maar niet zonder gehoorzaamheid aan den wil van God. Ik kan wel zonder brood, maar niet zonder Christus. Indien ik Hem volg, zoo zal Hij wel voor mij zorgen, en mij uit de woestijn weldra in eene heerlijke plaats brengen. Maar zoo niet, dan ben ik veiliger en gelukkiger met Hem vastende in de woestijn, dan zwelgende met den Satan te midden van den overvloed." Toen Jezus vast stond tegen het ongeloof', zocht de Satan Hem tot het andere uiterste van ijdel zelfvertrouwen te verleiden. Ja! gij kunt zonder brood leven God kan u bewaren zonder de voorzorgen, waaraan anderen behoefte hebben. Betoont voorts uw geloof, door u zeiven van de hooge tinne des tempels te werpen met de verzekering, dat gij ongedeerd den grond zult bereiken. Maar Jezus, die er nooit aan getwijfeld had, dat Hij in de woestijn, waar Hij door God geroepen was, ondersteund werd, weigerde zich in 't gevaar te begeven, waartoe 11 ij door den Satan verlokt werd. Ik mag zonder twijfel, als ik het bevel des Heeren volbreng, ook aan de belofte gelooven, maar er staat geschreven: nGij zult den Heere uwen God niet verzoeken, en ik moet Zijne zorg voor mij niet op de proef stellen met mij onbedacht in gevaar te begeven. Wanneer de Satan ons dus niet in den poel van vertwijfeling kan storten, maar ons tot de tinne van ijdel zelfvertrouwen voert, en ons verzekert, dat wij door Gods genade beschermd worden, dat wij ons in gevaren mogen begeven, die voor anderen schadelijk zouden zijn, laat ons dan in navolging van Jezus, antwoorden: „God zal mij op den weg van plicht behoeden, welke gevaren of moeielijkheden mij ook omringen, maar ik moet mij zei ven niet in gevaren begeven, waartoe ik niet bijzonder geroepen ben; ik moet toezien dat ik mij niet in verzoeking begeef. Ik kan niets van mij zei ven doen en Hij heeft slechts beloofd mij te helpen, zoo lang ik volg waar H ij mij leidt. Ik moet den Heere mijnen God niet verzoeken !" (lelijk de Satan verder beloofde, Christus al de koninkrijken der aarde te geven, indien Hij hem wilde aanbidden, zoo ook gaat nauwelijks een dag voorbij, waarin de volgelingen van Jezus niet verzocht worden tot het verkrijgen van wereldsche voordeelen of persoonlijke geschenken, door tegenkanting tegen het geweten en tegen het woord Gods, t geen altijd meer of minder eene nederbuiging voor den Satan is. Laat ons, als volgelingen van Jezus, terstond tot den ver- leider zeggen: „Ga weg achter Mij." De wereld zon te dunr gekocht zijn voor de geringste hulde aan u bewezen! Gij zijt mijn ergste vijand, en elke gift van u verstrekt haren bezitter tot vloek. Ik buig mij alleen voor Christus neder; van Hem alleen wil ik geschenken ontvangen; ik aanbid den Heere mijnen God, en Hem alleen wil ik dienen." Jezus wees de verzoeking terstond af. Hij zag niet naar de verboden vrucht. Zij die beginnen met er naar te zien, eindigen zelden met ze slechts te begeeren, maar gaan verder om ze te plukken en te eten. Indien wij niet willen eten en sterven, zoo moeten wij onze ooren sluiten en er ons van afwenden. Aldus deed Jezus. Het „zwaard des geestes, hetwelk is Gods woord," was zijn overwinnend wapen, en „Er staat geschreven," weerde elke verzoeking van den grooten vijand af. Laat ons alzoo het woord Gods in onze harten bewaren, opdat wij niet tegen Hem zondigen. Laat ons dit uitnemend zwaard blank houden door gedurig gebruik. Laat ons „de geheele wapenrusting Gods aandoen, opdat wij kunnen wederstaan in den boozen dag." Dan zullen wij de waarheid der belofte ondervinden: ,, Wederstaat den duivel, en hij zal van u vlieden," en wij zullen in de vertroostingen van onzen Goddelijken Leidsman deelen, van wien wij lezen, dat toen de verzoeking ophield „de engelen kwamen en Hem dienden." Hij, de Heer der engelen, zal allen, die Hem volgen en den booze dapper wederstaan, helpen en vertroosten. Matth. IV : 1—11; Efez. VI: 10—18. VOLGT JEZUS IN HET VERDRAGEN VAN BELEEDIGINGBN! Wij zijn onophoudelijk aan kwade bejegeningen blootgesteld. Vele daarvan hebben wij ons zeiven te wijten. Vele ook zijn wellicht onverdiend. Onze bezittingen worden ons wellicht ontnomen, ons gedrag belasterd, onze vrede verstoord. Wij zijn tot wedervergelding geneigd, niet slechts bij groote verongelijking, maar ook bij geringe gevallen van het dagelijksche leven. Een haastig woord, een blik zelfs is genoeg om iemands wraak gaande te maken. Een bitter woord, een trotsche blik worden terstond terug gegeven. Wij zijn geneigd, om terstond boos te worden, om het ergste van onze vijanden te denken en traag om te vergeven. Het gedrag van Jezus was geheel anders. Zijn gansche leven door was Hij van de menschen veracht en verworpen, en nochtans ging Hij het land door goed doende. Hij beleedigde niemand, ofschoon Hij gedurig het slachtoifer van haat en beleediging was. Hij trachtte steeds hen te behouden, die Hem zochten te beleedigen en te dooden. En aan het kruis bad Hij voor zijne moordenaren, zeggende: „Vader vergeef het hun, want zij treten niet wat zij doer.." Zijn gedrag is in dit opzicht tot onze navolging duidelijk opgeteekend. Indien gij verdraagt, als gij' weldoet, en daarom lijdt, dat is genade bij God. Want hiertoe zijn wij geroepen, dewijl ook Christus voor ons qeleden heeft, ons een voorbeeld nalatende, opdat wij Zijne voetstappen zouden navolgen; die, als Hij gescholden werd, niet weder 'schold, en als Hij leed, niet dreigde. (I Petr. II : 18—25). Dezen geest zocht Hij al Zijnen navolgers in te prenten. „Zalig zijn de zachtmoedig en. Zalig zijn de vreedzamen." „Hebt uwe vijanden lief, doet wel dengenen, die u haten en 'bidt voor degenen, die u geweld aandoen, en die u vervolgen." Aldus leerden ook Zijne Apostelen zeggende: „Zoo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, zachtmoedigheid, lankmoedigheid, verdragende elkander en vergevende de een den ander, gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzoo." (Col. III: 12, 13). „Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen," (1 Petr. IIJ : 9j. Vergeldt niemand kwaad voor kwaad; icreekt u zelven niet, beminden. Indien dan. uw vijand hongert zoo spijzigt hem; indien hem dorst, zoo geeft hem te drinken. (Rom. XII : 19, 20j. W ij stemmen toe, dat een navolger van Jezus den naaste geen onrecht moet aandoen, hem niet moet bedriegen, te kort doen, vertoornen of belasteren. Maar hoe dikwijls vergeten wij, dat wij Hem moeten navolgen in het verdragen van beleedigingen! Wanneer een Christen toegeeft aan een opstuivend en onvergevensgezind gemoed; wanneer hij bij elke onaangenaamheid boos wordt, en bij dé minste beleediging opstuift; wanneer hij vlug is in het wreken en langzaam in het vergeven van eenen misslag, hoe zeer moet dan de geest van Christus bedroefd, zijn eigen gemoed beleedigd, en zij, die het opmerken, eerder afgeschrikt dan aangetrokken worden door eenen godsdienst, die zoo geheel verkeerd voorgesteld wordt. Zachtmoedige Jezus! help mij Uw voorbeeld na te volgen; niet slechts mij te onthouden van elke beleediging jegens anderen, maar onder verkeerde behandeling geduldig te zijn; liever te willen lijden, dan onvriendelijkheid aan te doen; traag tot wraak te zijn; goed voor kwaad te vergelden; gereed te zijn om te vergeven; en alzoo aan iedereen te toonen, dat ik U in waarheid volg! Math. V; Rom. VIII: 17—21; I Cor. XIII; Gal. V : 14—26; Efez. IV : 31, 32; Col. III: 12—14. VOLGT JEZUS IX UWE WEDERWAARDIGHEDEN! Wij moeten door vele verdrukkingen in het Koninkrijk (Jods ingaan. Christus zegt tot Zijne navolgers: In de wereld zult gij verdrukking hebben." Zij, die Hem het oprechtst dienen, zijn dikwijls de grootste lijders. „ Wien de Heere liefheeft kastijdt Hij." Wanneer de beproevingen komen, zijn wij zoo ligt gereed de trouw van God, te betwijfelen. Het ongeloof fluistert ons in: „God heeft mij vergeten, of opgehouden mij lief te hebben." Zijne beloften feilen. Wat is het wreed van Hem, mij zoo te bedroeven! Ik heb kwellingen op kwellingen. Waarom worden anderen met zooveel meer zachtmoedigheid behandeld? Dit dient waarlijk nergens toe, en veroorzaakt slechts ellende en moedeloosheid. Ik mag waarlijk wel inurmureeren. Het is mij niet mogelijk langer geduldig te zijn. Mijn gebed en geloof, alles is te vergeefsch geweest. Ik ben er niet beter aan toe dan zij, die nooit op God betrouwden, ja wat meer is, deze goddeloozen zijn veel gelukkiger en voorspoediger dan ik." Maar de geest van Christus fluistert zijnen waren navolgers in, om in antwoord hierop te zeggen : „Zal ik het goede van den Heere ontvangen, en niet het kwade? Is niet zelfs het kwade goed wanneer Hij het ons toezendt? Mag ik niet vezekerd zijn, dat het mij met een liefderijk doel toegezonden wordt? Het zij om mij van de wereld te spenen of mij tot Hem te trekken, mijn geduld te oefenen, mijn geloof te versterken of mij gelegenheid te geven om een stillen en zachtmoedigen geest aan te kweeken ? Heelt niet al Zijn volk weder waardigheden ondergaan? Mij geschiedt dus niets vreemds Ik mag meenen, dat mijne beproevingen te zwaar zijn, of dat anderen niet zooveel te lij den hebben ; weet Hij echter niet wat het beste voor mij is ; De aard, de maat en de duur der moeiten het is alles door Hem geregeld die met dwalen kan noch liefdeloos handelen. Moest ik daarom niet aan Zijnen Wil onderworpen zijn, en bedenken, dat ik slechts een dwaas kind ben, die meer getuchtigd moet worden, om mij voor den Hemel voor te bereiden, en dat, gelijk een vader zijne kinderen liet heeft de Heere alzoo lief heeft die Hem vreezen? Hoe handelde Jezus? Ofschoon Hij met, even als wij, beproevingen noodig had om van zonden gereinigd te worden, zoo was jij n leven nochtans eene gedurige reeks van moeiten en ontberingen. Hij kwam om den wil Zijns Vaders te volbrengen, en ofschoon Zijne gevoeligheid voor lichamelijk en zieleJ n waarschijnlijk nooit is geëvenaard geworden, zoo zeide Hij toch: „Den drinkbeker, dien de T ader mij gegeven heeft, zou ik dien niet drinken! En toen Zijn angst in den hol zoo groot werd, dat Hij groote droppelen bloeds zweette, en Hij ernstig bad, dat die bittere beker van Hem mocht voorbijgaan, voegde Hij er bij: „Niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede! Laat ons Jezus volgen! Het wordt ons 3 niet verboden onze beproevingen te gevoelen. Dit is natuurlijk. Dit is menschelijk. Christus gevoelde, en klaagde, en bad 0111 opheffing. Maar laat ons altijd Gods wil boven den onzen verkiezen. Laat ons Hem onze nooden bekend maken, en dan zeggen: „Niet mijn wil maar de Uwe geschiede!" En indien de drinkbeker, dien wij te drinken hebben, zeer bitter is, laat ons dan bedenken, dat hij niet zoo bitter is, als die van Hem was, dien wij volgen. Dat verzoet den onzen. En wanneer de oneindige liefde en wijsheid ons bitteren droesem van zorgen ingeschonken heeft, laat ons dan met Jezus zeggen: „Dm drinkbeker, dien mij de Vader gegeven heeft, zal ik dien niet drinken!" Matth. X X VI: 36—46; Joh. XIV. XV, XVI; Hebr II: 10—18; XII: 1—12. VOLGT JEZUS IN UWE DAGEIJJKSCHE EN E11NSTIGE GEBEDEN ! Jezus van Nazareth wandelde met God, maar in veel hooger beteekenis dan Henoch. Hij was op verborgene wijze één met den Vader, maar Zijn menschelijke geest had onophoudelijke gemeenschap met Zijn Goddelijken geest. Behalve Zijnen gewonen gemoedstoestand wijdde Hij bijzondere tijden tot aanbidding, en bracht gansche nachten in het gebed door. Hij leerde Zijne discipelen „altijd te bidden, en niet te vertraqen," bemoedigde hen met de belofte: „Bidt en u zal gegeven worden," en liet hen alle menschen ieeren om „aan te houden in de gebeden." Het gebed behoort tot het wezen van de godsvrucht. Uit ons zeiven kunnen wij niets doen. Geene vlek kan gereinigd, geene verzoeking wederstaan, geen plicht volbracht worden, tenzij God ons, in antwoord op ons gebed, met Zijne barmhartigheid en genade in tijd van nood te hulp komt. De godsdienst is, zonder het gebed, een koude, doode vorm Het vuur der goddelijke liefde verdooft, tenzij het gebed het met nieuwe brandstof voede Wij verdorren als eene rank aan den levenden wijnstok, tenzij wij door het gebed in Christus blijven. Laat ons dan te allen tijde eenen geest des gebeds aankweeken, en vermijden wat ooit zou kunnen strekken dien tegen te werken. In alles wat wij doen' hetzy wij lijden of goedsmoeds zijn, laat ons op (xod het oog gericht houden. Het hart kan bidden ofschoon de lippen stil zijn. Te midden van het gewoel kunnen verzuchtingen tot het oor en hart van onzen Vader opstijgen. Niets dat ons betreft, mag te beuzelachtig zijn om ten onderwerp des gebeds e verstrekken. „Laat uwe begeerten in alles door bidden en smeeken met dankzegging bekend worden bij God." Maar wij moeten ook bijzondere tijden voor onze godsdienst-oefening hebben. Het openbaar en gemeenschappelijk gebed is een heilige plicht en gezegend voorrecht. Maar wanneer wij gevaar loopen van voldaan te zijn met de bloot uiterlijke verrichttingen, laat ons dan vooral zorgen, dat onze harten met elke bede instemmen. Het afzonderlijk gebed is veel noodzakelijker, en loopt meer gevaar verwaarloosd te worden. Jezus zegt: „ Wanneer gij bidt, ga in uwe binnenkamer, en de deur gesloten hebbende, bidt uwen Vader die in het verborgen is." Ieder Christen moest er op gesteld zijn, eiken dag met God alleen te zijn. Dit moest als de eerste van alle plichten beschouwd worden, het voornaamste van alle voorrechten. Hiervoor moest men alles over hebben. Hoevele bezigheden wij ook mogen hebben, en hoe weinig tijd ons ook overblijft, laat ons nooit een dag zonder het gebed doorbrengen. Indien wij er geen tijd toe hebben, zoo moeten wij er tijd voor maken, hetzij wij dien aan onze vermaken, aan onze werkzaamheden, aan onze gezelschappen of aan onzen slaap ontnemen. Laat ons niet bidden op eeue overhaaste, vormelijke wijze, om het geweten te bevredigen, in de meening dat nu eene noodzakelijke taak afgedaan is; maar om als kinderen onze harten te openen voor een liefhebbend Vader, en om kracht te zoeken, ten einde moeiefijkheden te kunnen verdragen, plichten te vervullen, en de zegeningen van eiken dag dankbaar te genieten. Wij worden nooit zalig, wanneer wij liet gebed verwaarloozen, maar zijn gelijk aan een man zonder zijne wapenrusting, aan alle pijlen van den vijand blootgesteld. Eiken dag, dien wij zonder ernstig gebed doorbrengen, verlaten wij Christus in plaats van Hem te volgen. Zij, die geheel terugkeeren, beginnen hun verval in de godsdienst met verwaarloozing van het gebed. Heere, leer mij bidden — bidden en niet vertragen — bidden zonder ophouden — met God wandelen — en alzoo een navolger van U zijn! Matth. VI: 5—13; XVI: 23; XXVI: 41; Luk. XVIII: 1—14; Rom. XII: 12 ■ Efez. VI: 18; Fil. IV : 6. VOLGT JEZUS IN DB VOLBRENGING DER PLICHTEN VAN UW BEROEP ! Sommigen hebben gemeend, dat zij God beter konden dienen, met hunnen gansclien tijd in een klooster door te brengen, dan dien in de gewone plichten van het dagelijksche leven te besteden. Doch Jezus heeft ons een voorbeeld gegeven van een leven des gebeds, met werkzaamheid gepaard. De aanbidding, die Hij God toebracht, stelde Hem des te beter in staat, Zijne verbindtenissen met de menschen te vervullen. Als kind „was Hij Zijnen ouderen onderdanigwaaruit wij kunnen leeren, dat wij overeenkomstig- de plichten van onzen stand moeten handelen, hoedanig die stand ook zij. Als kinderen moeten wij „onzen vader en onze moeder eer en," als ouders moeten wij „onze kinderen niet tot toom verwekken, maar hen opvoeden in de vreeze en vermaning des Heer en," als meesters moeten wij hun, die onder ons zijn, geven wat recht en billijk is; als dienstknechten moeten wij onzen heeren gehoorzaam zijn, niet met oogendienst als nienschenbehagers, maar als dienstknechten van Christus. De Christelijke godsdienst, wel verre van ons van de plichten dezes levens te ontslaan, beveelt ons ze te volbrengen, als noodzakelijk tot eene ware navolging van Jezus. Jezus bleef tot Zijn dertigste jaar bij Zijne moeder en haren man, die een timmerman was, wonen en deelde ongetwijfeld in zijnen arbeid. Gedurende al die jaren heeft Hij getoond, dat nuttige arbeid eervol is, en door Zijn eigen voorbeeld geeft Hij ons nadrukkelijke lessen van ijver, van nederige gehoorzaamheid en verheerlijking van God in het verborgene. Als Zijne navolgers moeten wij onze godsdienst met onze dagelijksche plichten verbinden. Om onze liefde te betoonen, is het juist niet noodig, dat wij iets groots verrichten, eene daad van boete bedrijven, of om de verkondiging van liet evangelie onzen stand in de maatschappij laten varen. Wij kunnen God verheerlijken door tevredene en blijmoedige bezigheid, en hoe nederig en duister ook ons lot zij, zoo moeten wij toch gevoelen, dat arbeiden ook godsdienst is, als het maar geschiedt met de begeerte om Hem te behagen. Alle Christenen dus, hoe hoog of laag van staat, moeten Jezus dagelijks volgen in volmaaktheid, naarstigheid, oprechtheid, blij moedigheid, en in den ganschen geest en op de gansche wijze, waarop zij hunne gewone plichten volbrengen. Laat niemand meenen, dat het gebed alleen de plaats vervangen kan van nijverheid en oprechtheid; en dat, wanneer iemand slechts de uiterlijke vormen der godsdienst in acht neemt, hij overigens in de gewone dingen dezes levens traag, of onachtzaam wezen kan. De ware godsdienst moet den ganschen dag ons gedrag regelen. Wij moeten „niet traag zijn in het benaarstigen, vurig van geest zijnde en den Heere dienen" — indien wij in alles Jezus willen volgen. Luk. II : 51, 52; Rom. XII : 11 ; Efez. V : 21—33 ; VI : 1—9. VOLGT JEZUS IN 11ET WELDOEN VAN ANDEREN! Het gansche leven van Christus op aarde was een onvermoeid weldoen. „Hij ging het land door goeddoende." Terwijl Hij het groote werk der verlossing volbracht, was Hij nog altijd gereed, om in de kleinere nooden en zorgen van menschen te voorzien. Niets was te gering of te laag voor Zijn medelijden. Hij betoonde niet alleen Zijne barmhartigheid aan hen, die Hij op den weg ontmoette, maar Hij zocht de meest bedroefden op om hen te troosten, en de meest goddeloozen, om hen tot berouw te brengen. Hij leerde, dat het „zaliger is te geven dan te ontvangen." In de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan toont Hij ons, dat allen, wien wij bijstand kunnen verleenen, onze naasten zijn, en dat wij „onzen naaste moeten liefhebben als ons zeiven." In de gelijkenis van de talenten en ponden wordt ons geleerd, dat alles wat wij bezitten, ons slechts als rentmeesters toevertrouwd wordt, waarvan wij op den oordeelsdag aan den grooten Meester rekenschap moeten geven, als wanneer niet alleen de openbare goddelooze, maar ook „de onnutte dienstknecht van voor Zijn aangezicht zal verdreven worden. In de beschrijving van het laatste oordeel spreekt Hij van hen, die den hongerige niet gespijzigd en den naakte niet gekleed hebben, als hadden zij verzuimd dit aan Hem te doen. De Apostelen, door Zijnen Geest verlicht, geven dergelijke voorschriften aan de Kerk : — „Helpt elkanders lasten dragen." „ Weent met den weenende." „Zijt niet traag in het weldoen.'1 „Indien het mogelijk is, houdt trede met alle menschen." „Zoo wie nu het goed der wereld heeft en ziet zijnen broeder gebrek hebben, en sluit zijn hart toe voor hem-, hoe blijft de liefde Gods in liem ? ' „ Geliefden! indien God ons alzoo lief heeft gehad, zoo zijn wij ook schuldig elkander lief' te hebben." Als navolgers van Jezus moeten wij Hem gehoorzamen en navolgen in het behartigen van de tijdelijke en eeuwige belangen der menschen, al zijn die ook nog zoo gering. Zei Is een beker koud water zal aangenomen worden, wanneer wij niets meer hebben te geven. Een enkel woord, of een stilzwijgende blik, die van goedwilligheid getuigt, wordt, wanneer wij niets meer kunnen doen, met goedkeuring door onzen Leidsman gadegeslagen. Gelegenheid en vermogen zijn de voldoende vereischten en onze eenige gedragslijn. Indien ik kan, dan moet ik ook als Christen het geluk van andere zoeken, de bedroefden opbeuren, de behoeftigen ondersteunen, de gevallenen oprichten, zondaars van hunnen dwaalweg terug brengen. Jezus verlangt van •Jne discipelen, dat zij niet slechts Zijne gaven zullen ontvangen, maar ze ook zullen mededeelen. Wanneer ik dus slechts een zelfzuchtig leven leid, en hoegenaamd geene pogingen aanwend, om mijne medeschepselen gelukkiger en heiliger te maken, hoe kan ik uan een van Zijne navolgers zijn1.'1 Matth. Y : 42; VI: 1—4; Luk. X : 29—37 ; 2 Oor. IX; 1 Tim. VI : 17—19; Jak. 1:27; II : 14—18; 1 Joh. III : 10—24. VOLGT JEZUS IN HET OPENBAREN VAN DEN GEEST, GELIJK DIE IN JEZUS WAS ! Wij liebben gezien, hoe het gemoed van Christus zich in verschillende uitwendige daden vertoonde. Het bestek van dit boekje is te kort om ze allen op te helderen. Maar alles is vervat in het navolgen van Zijnen geest; want indien onze inwendige gedachten en gevoelens de Zijnen gelijkvormig zijn, zoo zullen onze uitwendige woorden en daden even eens zijn. Zijn geest was nederig. De Apostel Paulus zegt: „ Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was . . . die zich zeiven heeft vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende." Hoogmoed is de wortel van ontelbare zonden. Hooge gedachten van onze verdiensten bij God of menschen veroorzaken ongeduld, misnoegen, wrangunst, toorn, twist en allerlei liefdeloosheid. — Heere ! geef mij een nederig hart! Ik heb alles verbeurd, dat wreet ik, maar geef, dat ik blijdschap met dankbaarheid, en droefheid met onderwerping moge ontvangen. Help mij in nederigheid des gemoeds anderen uitnemender te achten dan mij zeiven, en mijnen roem te stellen in meerdere nederigheid boven mijne broederen, en geef dat ik met zachtmoedigheid verdrage wat er hoogmoedigs in hen zij. Doe mij^met toegevendheid hunne behandeling verdragen, en bedenken, hoe ik dagelijks kastijdingen verdien om mijne zonden tegen U! Zoo zal ik een navolger worden van Hem, die „zachtmoedig was en nederig van hart." Hij was rein van gemoed. Hij was niet alleen „onbevlêkt en afgescheiden van de zondaren; maar in Zijne ziel huisvestte geene zonde. Wij kunnen niet veronderstellen, dat Jezus eene kwade begeerte zou hebben aangemoedigd. Hij onthield zich niet slechts van toegevendheid, maar zelfs van alle gedachten daaraan. Heere! schenk mij de gelukzaligheid van de „reinen van hart!" Leer mij ijdele gedachten haten. „ Wend mijne oog en af, dat zij geene ijdelheid zien." „Schep in mij een tein hart; en neem Uwen Heiligen Geest niet van mij. Maak de fontein zuiver, opdat de stroom ook zuiver zij. „Reinig de gedachten van mijn hart door den invloed van Uwen Heiligen Geest!" Zijn ^ geest was beminnelijk en minzaam. bommige menschen, die voorgeven zeer rein te zijn, zijn toch dikwerf zeer stuursch. Maar Jezus vereenigde reinheid en liefelijkheid in zich. Er was niets terugstootends' in Zijn gemoed en gedrag. De grootste der zondaren kon Hein zonder vrees naderen. Hij had voor allen een vriendelijken blik en een woord van bemoediging, behalve voor den geveinsde. Zijne tegenwoordigheid verspreidde overal eenen liefelijken glans. De wet der liefde was op Zijne lippen, en de wijze, waarop Hij eene gunst verleende, was een even sterk bewijs van Zijne welwillendheid als de gunst zelve. O, laat ook die geest in ons zijn! Geef Heere, dat het aan mij blijke, hoe Uwe dienst de menschen zoowel aangenaam als rein maakt. Laat de vroomheid mij aanlokkelijk zijn. Laat de liefde tot U mij blijkbaar met liefde tot mijne medemenschen bezielen. Geef, dat ik zoowel te huis in mijn gezin als in de wereld, zoowel met mijne gemeenzaamste vrienden als met vreemden in die kleine woorden, blikken en daden, die bet grootste gedeelte van het leven uitmaken, moge doen blijken, hoe beminnelijk Gij zijt! Laat een gemelijk humeur, een stuursche blik, een onvriendelijke toon, een terugstootend voorkomen of aanmatigende houding verre van mij zijn. Help mij, als Uw navolger, niet alleen die dingen aankweeken, welke waar en recht zijn, maar ook die, welke liefelijk zijn en welluiden. Matth. XI: 39; Fil. II: 5—8; IV : 8; Hebr. VII: 26 enz. VOLGT JEZUS IN HET OPNEMEN VAN UW KRUIS ! In het navolgen van Jezus voorbeeld, in de vorige bladzijden vermeld, zullen wij ook gedurig onze vleeschelijke begeerlijkheden te bestrijden hebben. Dit is dikwijls wel een moeielijke en pijnlijke strijd, maar zelfverloochening of het dragen van het kruis is eene noodzakelijke en onvermijdelijke voor-, waarde van het volgen van Jezus. Dit heeft Hij Zijnen discipelen dikwijls en allerduidelijkst voorspeld. „Zoo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zich zeiven, en neme zijn kruis op, en volge Mij." (Luk. IX: 23.) „Zoo wie zijn kruis niet op zich neemt en Mij navolgt, is Mijns niet waardig(Matth. X : 38.) Een veroordeelde misdadiger op zijn weg naar het kruis werd gedwongen het dwarshout van zijn eigen kruis te dragen. Dit was een teeken van schande, gelijk het tegenwoordig voor een misdadiger, die naar het schavot ging, zijn zou, wanneer hij de koord moest dragen, waaraan hij moest worden opgehangen. Het dragen daarvan was dus moeilijk en zwaar, vooral daar de veroordeelde reeds door geeseling verzwakt en doorploegd was. Het is blijkbaar, dat wij geene Christenen kunnen zijn zonder zelfverloochening. Het evangelie maakt ons zalig door ons van zondige neiging te verlossen, en derhalve is het opgeven van die neiging eene zelfverloochening, die in den aard der zaligmaking ligt opgesloten. Een zieke, die gezond wil worden, moet zijn kruis opnemen in het drinken der bittere geneesmiddelen, in het ondergaan van pijnlijke kunstbewerkingen, en zich bepalen tot den spaarz&men leefregel, hem door zijn geneesheer voorgeschreven. En het is onmogelijk, dat wij door den Geneesmeester der ziel kunnen behouden worden, zonder alles te laten varen wat schadelijk zou kunnen zijn. Hij behoudt ons in ziekte, maar alleen om ons er uit te verlossen, en daarom moeten wij ook alles nalaten, wat daaraan voedsel kan geven. Zondige gewoonten, hoe ook ingeworteld of ons tot eene tweede natuur geworden, moeten uitgeroeid worden. Christus leert ons, hoe zwaar en echter noodzakelijk zulke zelfverloochening is, wanneer Hij zegt: „Indien uire rechterhand u ergert, houwt ze af, en werpt ze van u: want het is u nut, dat één uwer leden verga, en niet uw geheele lichaam in de hel rjeworpen wordeWij moeten Christus tot eiken prijs volgen en gehoorzamen. Wanneer hij het verlangt, moeten wij gereed zijn onze bezittingen, vrienden, goeden naamj ja zelfs het leven op te ofleren. En indien wij daartoe niet bereid zijn, zoo toonen wij, dat wij andere dingen liefhebben boven Jezus, en Hij zegt ons, dat wij alsdan niet Zijne discipelen kunnen zijn. In vorige tijden werden Zijne navolgers menigmaal tot het ondergaan van zware vervolgingen geroepen. Yele verkwijnden in de gevangenis; andere werden gepijnigd, „de aangebodene verlossing niet aannemende," indien de verloochening van den Heer eene voorwaarde van die verlossing was; wederom andere stierven op den brandstapel en verheerlijkten Jezus, terwijl zij door de vlammen gefolterd werden. En ofschoon wij nu wel niet aan zulke vervolgingen blootgesteld zijn, zoo hebben wij echter, bij een getrouw volgen van Hem, bespotting en haat te wachten; wij znllen onze wereldsche belangen benadeelen, hen van wie wij afhankelijk zijn, vertoornen, en onze beste vrienden van ons vervreemden. Het kruis, dat wij te dragen hebben, moge ons somtijds zeer zwaar vallen, wij moeten nochtans niet aarzelen het op te nemen. Het is zeker, dat de wegen der wijsheid „wegen der liefelijkheden zijnliefelijkheid bij uitnemendheid; maar bovenal van dien aard, dat zij alleen gekend kunnen worden door hen, dié bereid zijn het kruis op hunne levensreis te dragen. Ieder navolger van Jezus kan zich stellig verzekerd houden, dat hij op zijnen weg naar den hemel dikwijls op zijn kruisdragenden Zaligmaker zal moeten zien, ofschoon tijden en omstandigheden ook al eens mogen verschillen. Doet alsdan geene moeite om een aangenaam pad te ontdekken, waarop gij minder zwarigheid zoudt ontmoeten. rLaten uwe oogen recht uit zien!" Bijpaden zijn onveilig. Een weg zonder kruis moet u terstond verdacht voorkomen als zijnde niet de rechte weg. Slechts de smalle en enge paden voeren naar den Hemel, en wanneer het kruis op onzen weg ligt, moeten wij gereed zijn het op te nemen, en het niet onwillig achter ons aan slepen. Dit zou onzen Heer mishagen, en ons ten laatste inderdaad meer moeite veroorzaken. Laat ons het veeleer vaardig op de schouders nemen, en er achter Jezus mede voortsnellen. Hij leerde Zijnen discipelen, dat zij „de kosten moesten berekenen" van Hem te dienen. Dat hebben wij gedaan, en wij zijn tot de stellige overtuiging gekomen, dat de eer van Hem te volgen en de weldaden, die Hij bewijst, alle verstand te boven gaan. Zij zouden reeds ontzaglijk goedkoop zijn, indien wij de geheele wereld en duizenden levens moesten geven, om ze te bezitten. Hoe gereed moesten wij dan niet zijn, de geringe kosten te betalen, die het geloof ons somtijds afvordert! In zulk een dragen van het kruis hebben wij het voorbeeld van Jezus. Toen Hij voortging om gekruist te worden, droeg Hij Zijn kruis, totdat Hij onder dien last bezweek. En dit was slechts een zinnebeeld van Zijn leven, dat eene gedurige loopbaan van zelfverloochening was. Het kruis, dat wij dragen, is onafscheidelijk verbonden met onze zaligheid. Ofschoon de liefde tot Jezus ons moet bezielen om het te dragen, zoo worden er echter onze eigene belangen door bevorderd. Maar het kruis, dat Hij droeg, was voor ons nut, niet voor het Zijne. Hij smaakte reeds de volmaaktheid der hoogste gelukzaligheid, vóór Hij op aarde kwam om onder ons te wonen. Het was voor Hem niet noodig, zoo als het voor ons is, dat heiligheid en gelukzaligheid door een leven van zelfverloochening moeten verkregen worden. Het was alleen om onzentwil, dat Hij dat zware kruis droeg; om onze zonden te verzoenen, en ons aan te sporen het kwade te overwinnen. Zijn kruis was oneindig zwaarder dan het onze. De ongerechtigheid van ons allen was op Hem gelegd! En hoe blijmoedig droeg Hij het nochtans! Ons kruis, hoe zwaar ook, is door het Zijne lichter en gemakkelijker geworden. Laat ons dan het oog gevestigd houden op onzen kruisdragenden Zaligmaker, en niet murmureeren of verwonderd zijn, dat wij ook ons zeiven moeten verloochenen. Laat ons veeleer er eiken dag op voorbereid zijn. Laat ons gevoelen, dat wij niet op den rechten weg zijn, wanneer wij daarin vreemdelingen zijn. Zelftevredenheid en Christendom kunnen niet samen gaan, want, om nog eens de woorden 4 van Jezus aan te halen: „Zoo wie zijn kruis niet op zich neemt en Mij navolgt, is Mijns niet waardig." Zie Matth. V; VI; VII; X : 16—39 ; XVI: 24—27; XVIII: 8, 9; XXVII: 27—50; Mark. IX: 43—50; Luk. XIII: 23—30; Joli. XIX: 17; Tit. II: 11—14; enz. VOLGT JEZUS TE ALLEN TIJDE! Sommige menschen volgen Jezus slechts nu en dan. Tusschenbeide zijn zij godsdienstig, doch niet altijd. Somtijds schijnen zij met spoed achter Jezus voort te snellen, en blijven dan weder geheel stilstaan. In hunne vurigheid, schijnen zij den langzamen stap van anderen te veroordeelen; en nochtans is het waar, dat zij, die geduldig voortsloven, veel grooter vorderingen maken en hen weldra ver achter zich laten. Want zij, die slechts nu en dan volgen, hernieuwen hunne reis niet van de plaats, die zij reeds vroeger bereikt hadden, maar van een veel afgelegener punt. Terwijl zij meenden, dat zij slechts stil stonden, zijn zij eigenlijk teruggeslopen. Onze godsdienst moet eene gestadige vlam zijn, die altijd brandt en licht geeft, en geen flikkerend luchtverschijnsel, dat voor een oogenblik de aanschouwers verblindt, maar spoedig verdooft. Wij moeten eiken dag van ons leven al voortgaande, Jezus bedaard volgen, zonder eenig oponthoud: en nooit denken, dat wij kunnen stilstaan, omdat wij eenigen tijd geleden een langen weg 'afgelegd hebben, of omdat wij voornemens zijn, later onzen verloren tijd in te halen. Hét zijn niet eenige buitengewone daden, eenige zeer lange dagreizen, die Jezus verlangt: maar Hij wil, dat wij eiken dag eenige vordering maken, eiken dag nader tot Hem komen, en Hem meer gelijkvormig worden. Sommige menschen zijn zeer godsdienstig, wanneer de wederwaardigheden komen. Teleurstellingen, verliezen, moeielijkheden sporen hen tot godsdienst aan. Van het ziekbed zenden zij menige ernstige bede op. Bij het grai, waar zij een geliefden vriend ter aarde besteld hebben, zijn zij met ontzaglijk godsdienstige gevoelens bezield. Deze verdwijnen nochtans met de droefheid, die ze had doen ontstaan. Maar de ware Christen volgt Jezus met allen ernst, zoowel in tijden van vreugde als van droefheid, in den zonneschijn des voorspoeds zoowel als in den storm der beproevingen. Anderen wederom schijnen te denken, dat er in de godsdienst tijden zijn, die naarstig besteed moeten worden, en ook nog andere tijden, waarin men niets te doen heeft. Wij behooren zeer dankbaar te zijn voor bijzondere godsdienstige voorrechten; en afgezonderde tijden voor rechtstreeksche aanbidding, zoowel openbare als afzonderlijke, moeten als de kostbaarste uren van ons leven geschat worden; maar laat ons daarom nooit meenen, dat, wanneer onze harten, op de rustdagen of gedurende bepaalde uren van aanbidding, onder een heiligen indruk verkeeren, Jezus op andere uren geheel en al uit ons gemoed kan verdreven worden. Wij moeten Hem altijd in het oog houden, en wij moeten trachten alle dagen en te allen tijde in Zijne voetstappen te treden. Dit onderwerp zal in het volgende hoofdstuk nader ontwikkeld worden. Ps. XXXIV : 1; Luk. XVIII : 1; Joh. XV : 1—10; Kom. XII: 11, 12; Col. 111:17—23. VOLGT JEZUS IN ALLE PLAATSEN ! De godsdienst wordt meermalen beschouwd, alsof zij wezenlijk onderscheiden was van ons beroep, van de staats-aangelegenheden, van onschuldige vermaken en andere wereldsche bezigheden. Voor hare verrichtingen wordt slechts eene zekere ruimte aangewezen, terwijl alle andere plaatsen aangemerkt worden als buiten haren wettigen werkkring te liggen. Maar Christus verlangt van ons, dat wij Hem overal zullen volgen: niet slechts in de kerk, maar ook op de beurs, het kantoor, in den winkel, de gezelschapkamer, de keuken, niet slechts daar, waar wij door medediscipelen omringd zijn, maar ook in openbare gezelschappen en in den kring dergenen, die Hem met kennen en Hem onteeren. Wij moeten overal ons ware karakter vertoonen en ons zeiven gelijk, blijven. Indien dan de godsdienst een deel van ons zeiven geworden is, en met ons gansche wezen is vermengd, dan voeren wij ze overal waar wij gaan met ons mede. Maar is zij slechts iets uitwendigs, een geloot, eene belijdenis, eene heiligheid van zekere bepaalde tijden, zoo zal zij ter zijde gelegd worden, even als iemand een overkleed uittrekt, wanneer het hem hindert. Helaas! er zijn velen, die hunne zondao-sche godsdienst gedurende de week ter zijde lewen even als sommigen doen met hun zondagsge waad. Zoo is het niet met den waren navolger van Jezus. Liefde tot den Zaligmaker is de heerschende neiging van zijn hart, en daarom zal zij in elke plaats op zijn gedrag invloed hebben, en hem „deze wereld doen gebruiken als niet misbruikende;" hem ieeren daarin te verkeeren zonder er toe te nehooren, en er door te trekken, niet slechts vrij van besmetting, maar zelfs in staat om op haar eene reinigende kracht uit te oefenen Maar veronderstelt nu eens, dat wij op een pad wandelen, waar wij te vergeefs trachten, Jezus te volgen — veronderstelt, dat onze omstandigheden ons op eenen weg gebracht hebben, die geen spoor van de voetstappen van onzen Leidsman vertoont — hoe moeten wij in zulk een geval handelen? Terstond dat pad verlaten! Het kan geen veilig pad zijn. Wij moeten het tot eiken prijs laten varen. Ieder Christen moet bij al zijne beroepsbezigheden, bij al zijne maatschappelijke genoegens, zich zeiven afvragen: kan ik Jezus hier volgen? Kan ik hier Zijn zegen vinden? Kan ik hier Zijn naam verheerlijken? Wij moeten dit voor ons zeiven vragen zonder naar anderen te zien. Ik behoef niet te onderzoeken of mijn naaste op zekeren weg Jezus kan volgen, maar of ik het kan. De weg, die voor hem veilig is kan voor mij gevaarlijk zijn. Er is geen Christen, wiens voorbeeld mij zou kunnen verontschuldigen, zoo ik ook slechts eenen enkelen dag een pad bewandeld had, waarop ik Jezus niet volgen kon. En wanneer wij ooit twijfelen, laat ons dan terstond stil staan op onzen weg. Zoo wij niet zeker zijn of Jezus ons voorgaat, zal het in geen geval verkeerd zijn, zoo wij geen stap verder gaan. Wij zouden ons zeiven menige verzoeking besparen, zoo wij in plaats van te vragen: ,.Is dat bepaald zondig," ons eerlijk afvroegen: „Kan ik hier Jezus volgen, en mij verheugen in Zijne tegenwoordigheid en genade ? Zoo niet, dan zal ik het niet wagen, eene schrede verder te doen!" Dan zal geen wereldsch voordeel of genoegen ons eenen weg doen kiezen, dien Jezus niet bewandeld heeft, nog gevaar of moeite, van welken aard ook, ons doen aarzelen, als Hij ons wenkt voort te gaan. Mochten wij tot degenen behooren, die verlost zijn van uit het midden der menschen, die niet verleid worden door eene zondige toegevendheid, en waarvan geschreven staat: „Zij volgen het Lam waak het ook heen gaat." Gen. XII : 8; XIII : 18; Ps. GXIX : 46; Matth. VIII : 19—22; Rom. XIY ; 21—231 Oor. X : 31, 32, 33. ALS DE WEG HOBBELIG EN GEVAARLIJK IS. Er is in den weg des Christens veel verscheidenheid. Somtijds is hij effen en met bloemen bezaaid; zonnige plaatsen en schaduwrijke oorden wisselen elkander af, en de ziel wordt als vervoerd door zijne bekoorlijkheid. Er zijn tijden, wanneer geene twijfelingen den geest kwellen, en de omstandigheden des levens in overeenstemming zijn met onze verplichtingen, zoodat de rechte weg een gemakkelijke weg is. Dit is evenwel eene uitzondering. Dikwijls is de weg steil, hobbelig en bezet door vijanden. Somtijds ziet men overal bergen van moeielijkheden en Apollyon staat gereed zijne vurige pijlen op den armen pelgrim af te schieten. Dan bekoort ons zoo iigt een of ander zijpad, dewijl de Satan niet vergeet ons in te fluisteren, dat zulk een doornige en moeilijke weg de ware weg niet zijn kan. Christus heeft evenwel nimmer beloofd, dat Hij ons steeds in liefelijke plaatsen leiden zou. Het is niet noodig, dat wij ons altijd verheugen, maar wij moeten altijd volgen. De weg moge hobbelig of glad zijn, wij moeten volgen, „waar Hij ook heen gaat." Somtijds schijnt het ons toe, dat wij onmogelijk dien weg gaan kunnen; nochtans blijft ook dan onze plicht dezelfde. Als Christus ons voorgaat en roept, mogen wij niet aarzelen. Laat ons slechts gehoorzamen, zoo zullen de onmogelijkheden verdwijnen, naar mate wij voortgaan. Toen de kinderen Israëls door Pharao werden nagejaagd, en ingesloten waren door het gebergte aan de eene en de zee aan de andere zijde, beval Jehovah hun „voort te trekken". Maar hoe? naar de zee, die zij immers niet kunnen oversteken! „ Voorttrekken!" sprak Jehovah, en zij deden het. Eerst toen werd de onoverkomelijke zee eene vlakke en gemakkelijke weg. Laat ons eveneens „voorttrekken" in het aangezicht van datgene, wat ons onoverkomelijk toeschijnt. Grod zal iedere plicht voor ons uitvoerbaar maken. Christus zal ons in staat stellen iederen weg te gaan, waarop Hij ons leidt. En zoo wij eenen verkeerden weg inslaan, zullen de moeielijkheden al grooter en grooter worden, daar toch de rechte weg, hoe hobbelig hij moge schijnen, en welke vijanden hem ook bedreigen mogen, toch altijd de alleen veilige weg is. Gen XXI: 1-14 ; Exod. XIV ; Dan. III; 6 ; Matth. XXIV : 9-13; Hand. IV : 18-23. ALS DE WEG EENZAAM IS. De kracht der gewoonte is groot en het is aangenaam met een groot gezelschap te reizen. 7 ,, »vo^9m de groote menigte om kwaad te < oen. Anderen gaan gaarne „gezamenlijk op naar het huis Gods." Sommigen, die Christenen schenen te zijn, zoo lang zij door zekere menschen omgeven waren, betoonden zich vrienden der wereld, zoodra zij zich bij anderen bevonden, waardoor zij beweren, dat zij niet zoo als zij voorgaven, Jezus volgden, maai' degenen met wie zij verkeerden. Zelfs de ware discipelen des Heeren zijn in gevaar van den moed te verliezen, wanneer „de wegen Sions treuren. Als de ongerechtigheid de overhand neemt, en het iets zeldzaams wordt, een ernstig Christen te vinden; als wij gevoelen, dat wij bijna alleen zijn, ja, dan worden wij zoo ligt kleinmoedig. Laat ons daarom niet vergeten, dat de waarheid van het Christen' om niet afhankelijk is van het aantal zijner aanhangers; en dat het smalle pad nooit door de groote menigte wordt bewandeld, daar wij uit den mond van Jezus hooren: „ Weinigen zijn er die het vinden." Dierbare Heiland! laat het mij genoeg zijn, zoo Gij op den weg mij voorgaat! Waarom zou ik wachten of steunen op anderen, als ik U voor mij heb! Help mij, o Heere! dat ik U volge, al zouden ook allen, die mij omringen, een anderen weg kiezen. Het is genoeg, zoo Gij U zeiven aan mij wilt openbaren; nooit zal de weg eenzaam zijn, zoo lang ik zeggen kan: „Gij zijt niet mij. Uw stok en - Uw staf, die vertroosten mij." Matth. VII : 13, 14; Joh. VI : 66—68; 2 Tim. IV : 16—18. ALS DE WEG DONKER IS. Somtijds is de weg zeer duister. Dit kan voortkomen uit de natuurlijke gesteldheid of uit eene of andere ziekte, waardoor het zenuwgestel is aangedaan. Vele Christenen schrijven in dergelijk geval, aan het ongenoegen Gods of aan hunne eigene boosheid toe, wat eigenlijk de geneesheer door medicijnen moet trachten te herstellen. Het uitwerksel is echter hetzelfde en de weg wordt, waardoor dan ook, verduisterd door de „schaduwen des doods". Deze duisternis kan ook ontstaan door eene verkeerde wijze van zien, door een zwak geloof, of door de vaderlijke kastijding van God. Wij worden, tot ons eigen welzijn, dooreenen weg van vernedering geleid. Juist daarin is Jezus ons voorgegaan; toen hij uitriep: „Mijn God, Mijn God, waarom hebt gij Mij verlaten!" Laat ons Hem volgen. De duisternis is wel pijnlijk, maar zij kan ons niet schaden. Wij kunnen door de duisternis heen, tot het licht komen. Zoo wij dan in duisternis zijn en geen licht hebben, laat ons vasthouden aan onzen God en achter Jezus voorwaarts streven. Dikwijls is de weg donker, naardien wij niet weten, wat voortaan onze plicht zal zijn. De bergweg is vaak verborgen in diepe gleuven en achter vooruitstekende rotsen. Niet zelden is hij door nevelen bedekt, zoodat wij nauwelijks ééne schrede vooruit kunnen zien. Menigeen staat dan stil, ten einde te ontdekken, waarheen de weg hem leiden zal; zelfs wil hij, alvorens verder te gaan, weten welken weg hij morgen nemen moet. Dit kan evenwel de moeielijkheden niet wegnemen. Gaat voort in de duisternis en zij zal wijken. De weg is nergens zoo duister, dat wij niet ten minste ééne schrede kunnen doen, en zoodra wij die doen, zien wij ook de volgende: De langste reis is toch altijd schrede voor schrede gemaakt. Een reiziger, die zijnen weg honderd mijlen ver overzien kan, zal dien niet spoediger afgelegd hebben dan hij, die slechts eene el voor zich uitziet, maar gestadig voortgaat. Laat ons van te voren gelooven, dat wij van stap tot stap zullen weten, waarheen wij onze schreden te richten hebben. Het doen leidt tot liet weten. „Ik ben het licht der wereld; die Mij volgt zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben." Jes. I : 10; Hos. VI : 3; Joh. VIII : 12, XXI : 18—22; Hand. I : 6—8. VOLGT .TBZTJS MET MOED ! Wij hebben Jezus niet slechts te volgen op den dikwijls hobbeligen, gevaarlijken, duisteren en eenzamen weg; maar wij moeten dit ook doen met het vaste vertrouwen, dat Hij ons in staat zal stellen, alle moeielijkheden te overwinnen, iederen vijand te verslaan. Daar is een moed, die uit vertwijfeling ontstaat, maar de heldenmoed des Christens stijgt nog veel hooger. Zelfs wanneer wij zeer weinig hoop hebben van te zullen slagen, voegt ons nog altijd deze taal: „De weg der heiligheid is de ware weg, de rechte weg, de eenige weg, waarin ik kan wandelen, overeenkomstig de bestemming, waartoe ik geschapen ben. Mijn verstand, mijn geweten, het Woord van God, alles zegt mij, dat ik dien weg moet kiezen, omdat het de weg van mijnen plicht is. Ook is het mijn lust. Jezus verdient mijne volkomene onderwerping. Zoo ik hoegenaamd geene hope heb, bij Hem tot aan het einde der reis, dan wil ik Hem toch volgen, zoo vei- mogelijk. Het is beter een klein eind met Hem te reizen en dan om te komen, dan eenen anderen leidsman te kiezen; en met Gods üiilp zal ik dezen weg bewandelen tot mijn dood toe! J Maar wij zullen tot dit uiterste niet komen. r ; l eenen }lelm „de hope der zaligheid! Wij volgen Hem die „gestorven is om ons van alle ongerechtigheid te verlossen." j jn u'erk zoude niet volmaakt zijn. Hij zou den naam van Zaligmaker van zondaren niet verdienen. Hij zou niet goddelijk zijn, zoo een enkele zijner oprechte volgelingen konde omkomen. Hij zegt zelf: „Zij zullen niet vergaan, niemand zal ze uit mijne hand rukken." „ Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging of honger of naaktheid, of gevaar, oi zwaard. Neen! m dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, die ons heeft liefgehad A\ij zullen met slechts ten laatste zalig worden maar wij zullen overwinnaars zijn , niet slechts den slag winnen, maar noeiets meer/ Wij zullen Je Sion komen met gejuit i. Xiet slechts zullen wij daar binnen hebben1.' W°r ' maar eenen puimen toegang" Dit vaste vertrouwen op de algenoegzaam- heid van Jezus 0111 ons te doen volharden tot den einde toe is het geloof, „dat bergen verzetten kan." Ja, zij verdwijnen als rook voor den standvastigen en moedigen reiziger. Hoe menigmaal zagen wij een berg, waar slechts wolken wqiren, die dan ook verdwenen zoodra wij naderden. Anderen zinken weg onder onze voeten, als wij ze bestijgen willen. ISrullende leeuwen vinden wij geketend, of zien wij vluchten, zoodra wij voorwaarts gaan; of zij vallen dood aan onze voeten bij den eersten steek, dien wij ze toebrengen met het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord; zoodat vreesachtige discipelen dikwijls verbaasd staan over hunne eigene daden, die dan ook alleen door deze groote waarheid te verklaren zijn : „Niet ik, maar de genade Gods, die met mij was!" Zonder Hem kunnen „wij niets doen," maar „wij vermogen alle dingen door Christus, die ons kracht geeft!" „Wie zijt gij, 0 groote berg? voor Zerubbabel zult gij vlak worden." Laat ons dan voorwaarts streven, niet alleen met het vertrouwen, dat wij wel zullen slagen, maar ook met het vaste besluit om te gehoorzamen. Onder het bestuur en de bescherming van Jezus kan niets hopeloos zijn. „De Heer der Heirscharen is met ons, de God Jacobs is ons een hoog vertrek; daarom zullen wij niet vreezen!" Ps. XXVII, XLVI; Joh. X: 27—33; Kom. VIII: 31—39 ; Hebr. XI. VOLGT JEZUS MET BLIJMOEDIGHEID! De godsdienst wordt somtijds voorgesteld, als iets zeer sombers, waarvoor men allé vreugde vaarwel moet zeggen. Treurige dwaling, voorzeker. Wat wij overgeven is volstrekt niet waardig, dat wij het behouden, wat wij daarentegen terug bekomen is oneindig meer waard, dan de geheele wereld ons zou kunnen geven. Is de liefde van Ohnstus, en de vreugde van Hem te volgen met beter dan ieder ander genot? Laat nooit de wereldling denken, dat wij hem benijden. een! wij zijn er heter aan toe dan hij ! Onze vreugde is reiner, ons genot is verhevener en duurzamer. Gij weet niet welk wezenlijk geluk wij smaken. Gij ziet wel wat wij verliezen, maar niet wat wij winnen. Evenmin bespeurt gij den angel, die daar schuilt tussciien datgene, wat uwe vreugde uitmaakt. Daarom beklagen wij u, maar benijden u geenszins. De ellendigste onder de menschen, is gelukkiger dan gij zijt, zoo hij namelijk een Christen is. O Heere Jezus! help mij, opdat ik u vrolijk vo ge. Dat het blijke, dat de weg mij niet verdriet, en dat ik mij niet slechts aan U verbonden heb uit gevoel van plicht of in de boop der vergelding, maar omdat ik, al was ook geoorloofd geen ander volgen wil dan U alleen. Laat mij met ernstige vreugde U volgen waar Gij mij ook henen leidt, en het kruis aannemen zooals Uwe hand het mij oplegt. Dan zal ik waarlijk Uwe wegen kunnen noemen „wegen der liefelijkheid, en al Uwe paden, paden van vrede." Spreuk. III : 17; Philip. IV : 4; I Petr. 1: 8. VOLGT JEZUS VAN NABIJ ! In den nacht, waarin Jezus verraden werd, volgde Petrus Hem „van verre." Wat was er het gevolg van 1 Petrus verloochende Hem ! Ware hij Jezus van nabij gevolgd, van den hof tot aan het paleis van den hoogepriester, hij zou niet aldus gevallen zijn. Velen meênen dat zij wel op zekeren afstand kunnen volgen, zoo zij Christus slechts in het oog houden. In hoe groot een gevaar men zich door zulk volgen begeeft, zien wij uit hel aantal dergenen, die van den weg afdwalen. Hoe spoedig wordt Jezus uit het oog verloren, en dan dwaalt men van het spoor en men verkeert in twijfel en gevaar. Het kon gebeuren, dat wij nooit den weg wedervonden. En zoo dat ook niet het geval is, dan verliezen wij toch het genot Zijner nabijheid. Zij, die Jezus van nabij volgen, hebben het liefelijke genot van alles te kunnen liooren wat hij zegt, terwijl degenen, die van verre volgen, daarvan natuurlijk verstoken zijn. Wat verhindert wel deze nauwe verbinding aan den Heer? Is het de zware last, of zijn het de belemmerende tooisels der zondige begeerlijkheid of inschikkelijkheid jegens de wereld, die ons doen achterblijven'!' 0, laat ons deze dingen dan terstond wegwerpen, opdat wij Jezus van nabij mogen volgen. Wij moeten zoo dicht bij Hem zijn, dat wij Hem kunnen aanraken, Zijne hand vatten en op Hem steunen! David zegt: „Mijne ziel kleeft U achteraan, Uwe rechterhand, ondersteunt mij." Ja, zoo moeten wij Christus aankleven, dat wij gevoelen, dat Zijne rechterhand ons ondersteunt. O gij, die gezegd hebt: „Zonder mij kunt gij niets doen." help Uwen dienstknecht, dat hij'door U gedragen en ondersteund, U zoo volge. Laat er toch geen verwijdering plaats grijpen tusschen U en mijne ziele. Doe mij steeds gedenken, dat ik nooit veilig zijn kan, als ik niet op Uwen machtigen arm steun. Houd mijne gangen in Uwe sporen, opdat mijne voetstappen niet wankelen. Ps. LXIII: 9; Math. XXVI: 58—75; Mark. X: 50; Johann. XV : 1—8 Filin ITT ■ 1 O 1 1 iiup. VOLGT JEZUS OPENLIJK ! Het moet geen geheim zijn. dat wij Jezus volgen. Onze godsdienst moet van dien aard zijn dat zij niet verborgen blijven kan. Het leven van den waren discipel des Heeren, verschilt zoozeer van dat der wereldsgezinden, dat het in het oog moet loopen. Wanneer een gezelschap van reizigers door de stad trekt, zult gij wel verschil opmerken tusschen hen en de inwoners der stad. Wij zijn ook reizigers naar het hemelsche Jeruzalem. Onze schat is daarboven. Jezus is onze leidsman. Wij hebhen hier geene blijvende plaats. Zoo wij waarlijk oprecht zijn, moet het dan ook niet blijken, dat wij „niet van de wereld zijn ?" Het moet niet noodig zijn, dat wij dat 'juist door woorden te kennen geven Ons geheele leven en gedrag, onze drijfveeren, onze smaak, onze gewoonten, ons verkeer, alles moet het luide uitspreken. Wij behoeven niet te zeggen, dat eene roos welriekend is, die alreeds het geheele vertrek met haren liefelijken geur vervuld heeft. Zoo moet ook eens Ohristens getuigenis van zijnen Heer, wel is waar bescheiden, maar toch beslist zijn. Daarenboven is het plicht Christus uitwendig te belijden, door ons bij Zijne discipelen te voegen, en alzoo gemeenschap der heiligen te oefenen, als ook door de verkondiging van den dood des Heeren aan het heilig Avondmaal. Wij moeten dit doen uit gehoorzaamheid aan Zijn bevel; tot openbaring onzer liefde; tot verkrijging van de geestelijke weldaden, die wij nog door middel van dit sacrament kunnen deelachtig worden; tot versterking van onze liefde, waakzaamheid en gebeden voor de broeders, en tot nauwe verbinding met degenen die, ondanks al hunne gebreken, mede getuigen van de liefde van Christus, en Zijn dierbaar evangelie aan de wereld verkondigen. Dat wij ons toch nooit schamen, Christus voor de menschen te belijden. De uiterlijke belijdenis kan op zich zelve genomen, ons wel niet tot Christenen maken; maar het is onze dure verplichting dien overeenkomstig te leven. Laat ons dan veel bidden, dat wij in staat mogen gesteld worden door ons geheele leven, geloofwaardige getuigen te zijn van de waarheid des evangeliums, „levende brieven van Christus, gekend en gelezen door iedereen." Matth. V : 14—16; X • 32' Mark. VIII: 38; Hand. 11:41,42; Rom! X:9, 10; 1 Cor. XI: 23—29; 1 Joh. IV : 15. VOLGT JEZU6 EN SPOORT OOK ANDEREN AAN HEM TE VOLGEN! Op onzen weg naar de eeuwige zaligheid ontmoeten wij gewoonlijk eene schare van lediggangers, of liever gansche gezelschappen van reizigers die den weg slechts op en neder wandelen. Zullen wij hen met onverschilligheid behandelen en niets zeggen om hen te bewegen deelgenooten te worden Van onze vreugde? Misschien zijn zij onbewust van hun gevaar! Zou het niet onmenschelijk zijn hen te laten verloren gaan! Misschien zijn zij juist onzeker, of zij hunnen weg al of niet zullen veranderen en hebben zij een woord van aanmoediging noodig. Behoort het niet wel degelijk tot onze roeping, als volgers van Jezus ook anderen aan te sporen, dat zij Hem volgen? \\ ij moeten naar gelang van onze middelen de godsdienstige ondernemingen van den dag zooveel mogelijk ondersteunen en door het vermijden van onnoodige uitgaven, bijdragen tot zendeling-, bijbel-, traktaat- en andere genootschappen. Green Christen behoort tevreden te zijn, zoo lang hij niet mede deel heeft in deze edele pogingen, om het evangelie te verspreiden. En men moet het hierbij niet slechts laten aankomen op den indruk van preeken en redevoeringen. Nog minder moeten wij ons laten besturen door hetgeen anderen geven, of door de verwachtingen, die men in dit opzicht van ons koestert. Wij moeten het als eenen duren plicht voor God beschouwen, een gedeelte van ons inkomen af te zonderen om zondaren, die buiten ons bereik zijn, tot het volgen van Jezus aan te sporen. Hoe gering onze gaven ook zijn mogen, Jezus zal haar even gaarne als de grootste aannemen, indien zij slechts uit een gewillig hart voortkomen. Intusschen moeten wij niet meenen, dat wij God kunnen dienen bij wijze van aanbesteding. Groote genootschappen, hoezeer ook geschikt om goed te doen, zullen echter een groot kwaad te weeg brengen, indien hunne medeleden meenen, dat zij van alle verantwoordelijkheid voor de zielen hunner medemensehen ontslagen zijn, zoodra zij hunne jaarlijksche bijdragen betaald hebben. Integendeel, geldelijke'bijdragen, hoe groot zij ook zijn mogen, maken slechts het geringste deel uit van hetgeen Jezus van ons _ verwacht. Wij moeten zeiven persoonlijk arbeiden, om anderen te bewegen Hem te volgen. Ieder Christen moest een zendeling zijn in zijnen eigenen kring, trachtende velen tot gerechtigheid te leiden. Wel is waar, dit is hoofdzakelijk het werk der evangeliedienaren, maar het is toch niet uitsluitend, en ieder waar evangelieprediker zal zich verblijden, wanneer hij ziet, dat de leden van zijne gemeente met hem samenwerken, om te trachten zielen tot Christus te brengen. Gij kunt mede behulpzaam zijn in eene zondagschool, gij kunt uwe arme en zieke naburen bezoeken; gij kunt godsdienstige traktaatjes verspreiden ; gij kunt dagelijks de gelegenheid aangrijpen, om een wijs 'en vriendelijk woord voor Christus en de waarheid te spreken, ten einde zondaren te waarschuwen voor hun gevaar, en hen aan te manen zich tot God te bekeeren. Iedereen kan op een of andere wijze nuttig zijn, en wel met beter uitslag dan iemand anders in die omstandigheid of op die wijze het zou kunnen zijn, daar een ieder het best geschikt is voor zijnen eigenen kring. Onze Christelijke belangstelling moet eens ophouden bij het einde der wereld, maar zij moet beginnen in ons eigen huis. Het allereerst moeten wij ernstig bidden voor en arbeiden aan de zaligheid van onze naaste betrekkingen en vrienden. Geen dag moet er voorbij gaan, zonder dat wij eene poging gedaan hebben, om eene onsterfelijke ziel wel te doen. O welk eene zaligheid is het niet, wanneer God ons in staat stelt anderen tot Jezus te leiden en met ons mede te trekken! Welke wereldlijke onderneming is zoo zeer onzen ijver waardig! "VVelke andere arbeid kan zulke gewichtige en duurzame gevolgen opleveren! Wie een zondaar bekeert van de dwaling zijns icegs, zal eene ziel behouden van den dood en eene menigte van zonden bedekken. Dan. XII: 3; Ps. LI: 12, 13; Luk. VIII: 39; Joh. I: 41—45 ; Hand. VIII: 4. VOLGT JEZUS IN LIEFDE TOT AL UWE MEDEREIZIGERS ! De pelgrims op den weg naar de eeuwigheid wandelen dikwijls in verschillende gezel- schappen. Zij hebben eene verschillende marsch-orde, verschillende wachtwoorden, verschillende banieren en verschillende zangwijzen, waarin zij hunne vreugde uitboezemen. Nochtans zijn het dezelfde gezangen, en hoe onderscheiden de spreuken ook mogen zijn, die op hunne banieren geschreven staan, het is toch hetzelfde kruis, dat op de spits van al deze standaarden prijkt. De punten van verschil zijn vergelijkenderwijs onbeduidend, dewijl de weg, de leidsman en de toekomst voor alle pelgrims dezelfde zijn. Laat ons hen dan allen beminnen, niet naarmate zij ons, maar naarmate zij Christus volgen. Zijn er ook, die ons niet als hunne medereizigers willen erkennen, laat ons daarom niet weigeren, hun onze liefde te betoonen. Indien wij zien dat zij het beeld van Christus dragen en Jezus als hunnen leidsman en zaligmaker volgen, moeten wij hen als onze broederen erkennen, al is het ook dat zij op andere plaatsen en op andere wijzen dan wij, hunne godsdienst oefenen. Laten wij ons verheugen in hunne heiligmaking en nuttigheid, altijd gereed zijn hun als broederen onze liefde te betoonen. Zien wij, dat sommigen van hen zoozeer in dwaling verkeeren, dat zij daardoor op hunne reis grootelijks verhinderd worden, dan moeten wij hun dit aantoonen, niet met bitterheid, nijd of afgunst, maar met blijkbare liefde tot Jezus en hunne zielen. Evenzoo moeten wij ook bereid zijn dergelijke vermaningen en waarschuwingen van hen te ontvangen, en wij moeten deze wisseling van gedachten als een bewijs van onderlinge liefde aanmerken. Wij moeten al onze medepelgrims helpen en onzen broeder nooit een struikelblok in den weg leggen. De sterken moeten de zwakken dragen, en deze moeten te zamen voorttrekken, zich in de liefde tot elkander en tot Jezus verblijdende. Yan hoe naderbij wij Hem volgen, des te minder zal onze toegenegenheid alleen tot ons eigen kerkgenootschap of tot onze eigene partij beperkt zijn, en des te hartelijker zullen wij den zegenwensch: Genade zij met hen allen, die onzen Heer Jezus Christus in oprechtheid liefhebben, niet alleen koesteren, maar ook in vervulling trachten te brengen. Mare. IX : 38—40; Jolf XIII: 35 ; XV : 17; Kom. XIV . 1—13; Efez. VI: 24; 1 Joh. III: 14. VOLT JEZUS IN DE HOOI> VAN ALTIJD BIJ HEM TE BLIJVEN. Hoe zouden wij ooit van Jezus kunnen gescheiden worden ? Zoo wij Hem in dit leven achterna volgen, zal Hij ons dan bij den dood aan ons zeiven overlaten ? Zal een getrouw leidsman degenen, met wier zorg hij zich belast ziet, daar verlaten, waar zijne tegenwoordigheid het onmisbaarst is ? Zal een waar vriend hem, die op zijne liefde rekent, verzaken, als hij zich in den grootsten nood bevindt? Is dat niet juist de tijd waarin hij het meest van hem verwacht? Jezus zegt: „Zoo gij door het water gaat, Ik zal met u zijn. ' En zoo Hij ons helpt Hem hier te volgen, ondanks onze zwakheid, aanvechtingen en zonden, zullen wij Hem dan niet veel meer daar volgen, waar geene bezwaren geene moeilijkheden, geene vijanden meer zijn? Ja, wij zullen Hem volgen, waar Hij ook heengaat, en daarom zullen wij Hem volgen naar den Hemel. Hij zegt: „Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, zij ook bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt! Dat waar Ik ben, zij ook zijn mogen'; —- deze Zijn wensch zal vervuld worden. Alzoo zullen wij altijd met den Heer wezen. Daar zullen wij al onze medereizigers ontmoeten; zij die ons zijn voorgegaan, en zij die ons nog volgen zullen. Onze lang betreurde vrienden zullen wij daar terugvinden om nooit weder van hen te scheiden. Welk eene vreugde zal het zijn, met hen zich de gebeurtenissen te herinneren, die op weg hebben plaats gehad en op te merken, hoe ons pad door genade en liefde ons was afgebakend. Hoe verkwikkelijk zal ons de rust zijn na de vermoeienis, de veiligheid na het gevaar, de overwinning na den strijd! En dan zullen wij Jezus voor altijd gezamenlijk volgen. Hij zal ons in zeer frissche weiden brengen, en ons tot steeds hoogere mate van kennis, heiligheid en gelukzaligheid opvoeren. Geene vleeschelijke lusten zullen ons meer vervoeren, noch zondige gewoonten ons aankleven; het vleeseh zal niet langer strijden tegen den Geest, geene vijanden zullen den weg meer bezetten, om ons te verstrikken of onzen voortgang te beletten. Wij zullen Jezus voor altijd volgen, om steeds nieuwe schoonheden in Zijn wezen op te merken, om steeds nieuwe heerlijkheid in Zijn bestaan te ontdekken, om steeds op nieuw verzadigd te worden door Zijne liefde. Verzadiging der vreugde is bij Zijn aangezicht, liefelijkheden zijn in Zijne rechterhand eeuuiglijk. Gezegende Heiland! laat deze heerlijke hope van eenmaal voor eeuwig bij U te zijn, mij nu op mijne reis bemoedigen. Gij leidt mij tot de onsterflijkheid, die ik met U zeiven doorleven zal. Iedere stap, dien ik doe, brengt mij nader tot dien staat van volkomene heiligheid en onuitsprekelijk geluk! Met welk eene vreugde, welken ernst, met welke nauwgezetheid, volharding en liefde, moest ik Uwe liefderijke stern niet altijd gehoorzamen, die mij toeroept: Kom, neem uw kruis op en volg Mij! Joh. XIV : 1—3, XVII: 24; 1 Cor. XV; II Cor. V : 1; Filip. 1 : 23; 1 Thess. IV : 13—18; Openb. VII: 13—17. GEZANG CVII vers 6, 7. Wie zou Hem geen dank bewijzen, Hem niet prijzen, Hem niet loven? wie zich niet Aan dien Herder overgeven, Die Zijn leven Voor Zijn schapen niet ontziet? Wie Hem niet tot Heer begeeren, Hem niet eeren, Die ons van 't verderf behoedt, Ons gekocht heeft door Zijn bloed? 't Lust ons naar Zijn welbehagen, Steeds te jagen Naar de hoogste heiligheid; 't Lust ons Hem met vaste schreden Na te treden, Daar Hij ons ten Hemel leidt; 't Lust ons Hem het oor te leenen, Ons te spenen Van de wereldsch' ijdelheên, Hem te dienen, Hem alleen. r Bij den uitgever dezes is mede verkrijgbaar: J. J. L. ten Kate. Moeders en Kinderen. Een boek voor vrouwen. Eigen Haard. Gulden woorden voor al de leden van het huisgezin. Van de Krib tot de Kroon. Evangeliebladen in proza en poëzie. Bij brood en beker Stemmen des avondinaals. Na arbeid en strijd. Lectuur op den len dag der week. Stemmen van het stervend jaar. Proza en poëzie. Wij zullen elkander wederzien. Woorden des levens bij den dood onzer dierbaren 5e druk. De mensch in den strijd des levens. Woorden van raad en bestuur. 2e druk. Dicht bij het Vaderhuis. Lectuur aan den avond des levens 2e druk. Palmbladen en Dichtbloemen. J. P. Hasebroek. Leer ons bidden. Gebeden voor het huisgezin. De prijs dezer Werken is: Ingenaaid 90 CtS., in fraai vergulden prachtband f 1.40. . Bij den Uitgever dezes is mede verkrijgbaar : LEER ONS BIDDEN. gebeden voor het huisgezin DOOK J. P. HASEBROEK. 2e Druk. Prijs ingenaaid . . . . f -,90. gebonden in Prachtband . „ 1,40. --no n - - VREEST NIET, IK BEN HET! 01' DE STEM VAN JEZUS IN DEN STORM. DOOR newman hall. 8e Druk. Prijs 30 'cents. 25 Exempl. f t> -i :■ Kom tot Jezus! EENE ROEPSTEM AAN ALLEN door newman hall, I6e Druk. Prijs 30 cents. 25 Exempl. f li.