2431 PRAKTISCHE GODSDIENST EN GEZONDE G 65 LIEFDADIGHEID. PRAKTISCHE GODSDIENST, EEN ZONDERLING LEVEN. EEN eenvoudig vertrek met niets dan de hoogstnoodzakelijke meubelen: een tafel met een paar stoelen. Eenige wandteksten met opschriften, aansporende tot daadwerkelijk geloof, wat portretten en eenige boeken geven aan de kleine kamer toch een gezellig aanzien, vooral daar alles wel geregeld is en het stempel van zindelijkheid draagt. In het aangrenzend vertrek, dat klaarblijkelijk een slaapkamer is, bevinden zich twee bedden, een waschtafel, een paar stoelen en nog eenige stukken, die zoo zijn bedekt, dat men niet recht weet of het rustbanken zijn of wat dan ook. Lichten we echter even het doek dat ze dekt op, dan zien we een paar koffers, die er uitzien, alsof ze al heel wat reisjes hadden gemaakt.. Wie toch de bewoners zijn van dit nederig tehuis? Zijn het een moeder en een dochter, die wellicht reeds vroeg uitgingen voor werkzaamheden en vóór hun vertrek hunne woning in orde maakten? Neen, die zijn 't niet. Wel hadt ge 7t kunnen raden, dat twee vrouwen of liever meisjes, deze vertrekken hun woning noemden, ofschoon 't in dit geval twee jonge mannen zijn, die er hun verblijf hebben. Twee jonge mannen ? vraagt ge. Wonen die hier dan en houden die den boel schoon? En wie zorgt voor hun eten ? Wel, dat doen ze zelf en dat met zoo weinig omhaal mogelijk, opdat ze des te meer tijd overhouden voor hun andere werkzaamheden. En wat voor werk verrichten dan toch wel twee jonge mannen, die geheel op zichzelven wonen? 't Lijkt zoo zonderling. Die werkzaamheden zijn vele en van verschillenden aard. Misschien zal 't u duidelijker wezen, als ik zeg, dat ik u heb ingeleid in de woning, het «kwartier*, van twee Heils-Officieren, een Kapitein en een Luitenant, zooals deze gevestigd zijn in de verschillende steden, waar zich korpsen van het Leger des Heils bevinden. Die Officieren kunnen ook zusters zijn of ook wel gehuwde lieden, maar allen verrichten zij een zelfde werk. Wat dat werk is, zal u in de volgende bladzijden duidelijker worden. STAALTJES VAN DEN ARBEID. *k B^^^ nu waar^jk moe te worden, Kapitein, en we zullen ons ook moeten haasten om nog intijds terug te zijn om voor de bijeenkomst wat te kunnen eten. Om half acht moet de deur open en ik zou niet graag te laat wezen. Je hebt gelijk Luit(enani), maar ik wou toch zoo graag even bij Jan van Anderen aanloopen, want ik beloofde vandaag bij hem aan te komen. Maar we zullen 't een en 't ander doen. Ga jij nu vast naar huis en maak wat klaar, dan kom ik dadelijk van Van Anderen naar 't kwartier. Wie is Jan van Anderen? Jan van Anderen is de vader van een talrijk gezin, die met zijn vrouw en kroost gelukkig leeft en schoon bij hun dagelijksch brood veelal de kaas ontbreekt, nochtans heerscht blijde tevredenheid in het gezin. Zoo is 't echter niet altijd Een Kapitein op Huisbezoek. geweest. Jan heeft tijden gehad, dat hij veel geld verdiende; maar in die dagen was Tan een liefhebber van drank en andere zonden meer dan van huiselijk geluk. Dat waren dagen dat als vader thuis kwam, de kinderen van angst wegkropen en moeder in het hartje van den winter op straat werd gejaagd, waar ze met een zuigeling op den arm den nacht in de sneeuw moest doorbrengen. «Ja,» zoo hoorden we Jan zelf eens in een bijeenkomst zeggen, «mijn kinderen kregen geen eten en als mijn vrouw over kleeren voor hen sprak, vloekte ik. Alles ging door het keelgat van Jan en de kleintjes moesten met bloote voeten loopen. Toen hadden ze geen vader, want als ze hem maar hoorden, maakten ze al, dat ze wegkwamen. «Maar als ik nu thuiskom, komen ze naar me toe, want ze hebben vader lief. Nu hebben ze kousen en schoenen en ze weten, dat vader 't meeste voor hen zorgt. Ik heb vrede en geluk in m'n huis.» In Jan's huis hadden de Officieren van het Leger des Heils gewerkt. Jan was een onverbeterlijke dronkaard en voor zijn vrouw en kinderen een beul. Als hij nuchteren was had hij wel spijt van zijn ellendig gedrag, maar dat duurde een paar uur en dan begon 't weer opnieuw. Zoo ging % totdat hij van de Heils-mannen hoorde wat godsdienst was. Die zeiden hem — ofschoon 't een heelen tijd duurde eer hij naar ze luisteren wou, in plaats van ze te bespotten — dat om God te dienen, hij eerst God moest leeren kennen en dat hij Hem kon leeren kennen, omdat God wat voor hem doen kon en wilde, dat niemand anders kon doen. Dat had Jan's nieuwsgierigheid geprikkeld en hij begon met meer aandacht te letten op wat die mannen met het roode buis vertelden. Zijn slechtheid begon hij hoe langer hoe meer te gevoelen en niettegenstaande zijn groote onwetendheid, want hij kon lezen noch schrijven, werd het hem duidelijk, dat wat God voor hem doen kon en wilde, was hem bevrijden van zijn booze neigingen en hem een nieuw mensch maken. Een geheelen ommekeer kwam in zijn leven tot stand en Jan was sedert dien tijd er een levend bewijs van, dat Jezus Christus in de wereld is gekomen om zondaren zalig te maken. Dat was een vrucht van den arbeid der Heils-Omcieren. We laten den Kapitein op zijn huisbezoek bij Jan van Anderen, waar hij hem en de zijnen aanmoedigt getrouw voort te gaan, steunende op de bewarende kracht Gods DOOR EEN ONDERWIJZERES VERHAALD. vfOG zie ik haar voor me, met dat bleeke, smalle f> gezichtje en die magere armpjes, die maar zelden door warme kleeren werden gedekt, al was de kou 's winters nog zoo nijpend. Nog zie ik zoo iets als een zonnestraaltje in haar oogen komen, als 'k haar soms aanhaalde; dan werd 't leelijke gezichtje zelfs lief en 'k voelde het in die oogenblikken als bij instinct, dat het kind thuis niet door veel liefde verwend werd. Wat kon ze opschrikken, zoo dat het bloed naar 't hoofd stroomde, als het een of ander onverwacht geluid haar oor trof l Ze was zenuwachtig in hooge mate. En even zwak als het lichaam, waren haar vermogens, haar geest- en wilskracht. Eens ging ik haar thuis opzoeken, omdat ze niet op de school was wegens ongesteldheid. En toen zag ik, dat het alles waar was, wat zich in mijn gedachten gevormd had omtrent dat huisgezin, 't Was een dronkaards- kind; een van die arme schepseltjes, zooals ze bij duizenden te tellen zijn. 'k Vernam bij stukjes en beetjes de oude, oude geschiedenis, maar even verschrikkelijk en vérstrekkend in al hare gevolgen als altijd. *m De vader, die in geenen deele den naam waard was, welke zulke teedere banden moet vormen, was een nog krachtig man, bekwaam inderdaad voor zijn arbeid; verdiende veel geld, maar verdronk alles; het gezin werd zooveel mogelijk onderhouden door de opbrengst van een klein groentezaakje. 'k Weet niet, lezer, of gij ooit in aanraking zijt gekomen met zulke gezinnen, die hun volkomen ondergang MRKMiuri 1 lUHilll!jj!!!;i! 1 zoo dicht nabij zijn; maar ik heb gevoeld, hoe smartelijk het aandoet, zoo'n onopgesmukt verhaal van een groote, altijd weerkeerende ellende. Een ellende, die de krachten sloopt, den moed ontneemt, het weerstandsvermogen ondermijnt. 'k Weet niet, of gij soms hoordet van de tallooze kwellingen, die een dronkaardsvrouw heeft le verduren; hoe 't haar Buitenshuis gezet. te moede is, als haar kinderen vragen om het toch zoo noodige, en zij niet heeft om te geven; hoe zij dan de ooren moet sluiten, maar niettemin in haarhattde stem der kleinen blijft vernemen. Ook daar was 't, zooals ik u zeide, de oude geschiedenis. Meer dan eens was 't gebeurd, dat zij met de drie kinderen 's nachts buitenshuis werd gezet, en de man, meer dier dan mensch, zich doof hield voor haar smeeken en blind voor haar lijden. Denk er aan, lezer, dat ik u feiten geef! De politie hield zich op een afstand als ze hoorden dat «Piet» weer dronken was, want men vreesde zijn herculische kracht, te grooter nog, naarmate hij door drank was beneveld. Eens kwam hij in een zaal van het Leger. Nog eens, ik weet niet, of u ze kent, die samenkomsten vol van mooie liederen, van muziek, van ernst bovenal, al is veler oordeel daaromtrent anders; samenkomsten, die zulk een aantrekkelijkheid zijn voor het volk, omdat ook zij in zich de kiem hebben voor wat rein is en goed; alleen is bij de meesten hunner die kiem zoo diep verborgen, dat het schijnt, of hij niet aanwezig is. Nu, hij, Piet, kwam in zoo'n samenkomst; begreep er aanvankelijk niets van; kwam weer terug en weer, en eens was hij thuis gekomen zonder dronken te zijn. Hij wist eigenlijk zelf niet, wat hem wedervoer, maar om kort te zijn, hij werd in een Leger-samenkomst bekeerd. Weet u, wat hem getroffen had? Dat er menschen waren, die zeiden, hem lief te hebben, trots zijn slechtheid, dat ze hem helpen wilden en nog veel meer. Wat u van bekeerd zijn denkt, weet ik niet, maar 'k wil u zeggen, wat ik zag. Eens ging de school weer uit en daar, bij den uit- gang, zag ik een paar kinderen op een grooten man afstormen; ze grepen zijn handen en de jongen, die er bij was, liet den man allerlei schatten zien, die hij in den zak had — ge herinnert u immers wat de broekzak van een echten Holiandschen jongen kan bevatten — Geen vrees was op die kindergezichten; Smeekend om een ander mensch te worden. vertrouwen alleen in den man, dien zij nu zoo gaarne vader noemden, straalde uit hun oogen. 't Is waar, dat hun gelaat nog bleek zag, maar de ellende en het hongerlijden en de slagen van jaren zijn in geen paar maanden uit te wisschen. Maar, het begin was gemaakt; groot was reeds de verandering in huis en ik ken ze nu als menschen, die een betrekkelijke welvaart genieten. En Piet was niet de eenige, die door middel van zoo'n Leger-samenkomst tot een ander mensch werd gevormd. In de plaats zijner inwoning ken ik er bij tientallen, die, al waren ze wellicht nog niet tot zoo'n lagen trap gezonken, zeker daar zouden terecht gekomen zijn. En nu mogen de vormen, waaronder het Leger optreedt, vreemd zijn en de middelen zoo, dat ze door het kerkgaand publiek weinig worden begrepen, genoeg is het immers, dat volkomen verandering plaats heeft bij dronkaards, misdadigers en zedeloozen. GEZONDE LIEFDADIGHEID, EEN TEHUIS. H YS Zondagmorgen acht uur. Een gezang van mannenL r stemmen treft ons oor. Zoo vroeg zingen, wat mag dat zijn? Is 't een zingen van bruiloftsgasten, die gedurende den nacht hebben feestgevierd en hun feestelijkheden nog niet staakten? Neen, daarvoor is 't gezang te geregeld en te hartelijk. Die daar zingen zijn niet dronken of buiten zichzelven; hun gezang klinkt vroolijk, opgeruimd; 't is krachtig, maar ook plechtig, 't Zijn allen mannenstemmen en 't zingen is zoo aantrekkelijk, dat men nagaan wil vanwaar het komt. In de stilte van den morgen is de plaats spoedig gevonden; een poort door komt men op een plaats, die uitzicht geeft aan een groot gebouw. Van binnen een kamer in dat gebouw klinken de stemmen ons tegen. Even houdt het gezang op en dan hoort men de woorden voorlezen: En weder zingen dezelfde stemmen. Aan de deur der kamer staande, hoort men na het zingen eenige gebeden ten hemel zenden. Daarna wordt door verschillende De moord'naar, stervend aan het kruis, Vond redding in dat Bloed; En steeds nog brengt Zjjn sterven heil Aan 't schuldigste gemoed! personen gesproken, terwijl tusschen elke toespraak korte verzen op opgeruimde wijzen met kracht worden gCNa nog meer spreken en zingen en gebed opent zich een deur en zien we een gezellig zaaltje, waar een dertigtal mannen bijeen zijn, die nu echter opstaan en zich verspreiden over de binnenplaats, waarop wy ons bevinden. Die mannen zijn de huisgenooten van de Toevlucht van het Leger des Heils, die te U. is. Wat zijn dat voor mannen? Ze zijn gewezen dakloozen, die hier onderkomen en verzorging voor werk vinden, d.w z. dat men ze in de gelegenheid stelt het voedsel en de huisvesting, die hun in de inrichting wordt verschaft te verdienen. Onder hen zijn mannen nog jong, van middelbaren leeftijd en oude, die allen een geschiedenis van kommer en jammer achter zich hebben. We laten ons door den Chef der Toevlucht eenige dezer geschiedenissen vertellen, die door hunne mteenloopendheid zoo duidelijk doen zien in welke behoeften zulke Toevluchten voorzien, dat wij er hier een kort verslag van geven. DOOR EEN JACHTGEZELSCHAP. Een jonge man wordt ons aangewezen met een net en zeer fatsoenlijk voorkomen. Ontmoet hem op den weg en 't zal geen oogenblik in uwe gedachten opkomen, dat deze jonge man een gewezen «daklooze» is. Toch is 't zoo. , . , j . Eenige heeren van de jacht huiswaarts keerende ontmoeten op een weg een man, die er allerellendigst uitziet. Zijn broek, —de lap, die om zijn beenen slobbert, kan dien naam haast niet dragen, — is tot aan de knieën opengescheurd. Stukken oud leer, die tezamen hangen voor zoo lang 't duurt, vervullen de plaats van schoenen. Het gezicht van dat wezen vervult hun hart met medelijden en zij vragen zich af wat met zoo iémand is te doen. Voor zulken is het Leger des Heils en zich herinnerende, dat in de plaats hunner inwoning een Toevlucht voor Dakloozen is, geven zij den man den raad zich daarheen te begeven. Hij heeft zoo lang geloopen en is zoo op, dat de moed en krachten hem bijna geheel ontzonken zijn. Maar hij luistert naar den gegeven raad en sleept zich voort tot aan de aangegeven plaats. Zoo spoedig hij in de stad komt wordt hij het onderwerp van den spotlust der jeugd, zoodat wanneer hij zich aan de Toevlucht aanmeldt, hij vergezeld is van een vijftig jongens. 't Is Vrijdag en al laat op den dag. Nu heeft een Toevlucht, evenals alle andere ordelijke instellingen, vaste regels, die voor het goed loopen der inrichting noodzakelijk zijn. Een dezer regels is, dat op Vrijdagavond geen mannen worden opgenomen. Liefdadigheid is enkel dan goed, als ze het betrokken schepsel helpt zichzelf te helpen. De genomen regel is om te voorkomen, dat mannen uit luiheid zich zouden aanmelden om Vrijdagsavonds te worden opgenomen, om dan voor een halven dag werken, — Zaterdag is als overal een korte werkdag in de Toevluchten, — twee dagen en drie nachten voeding en huisvesting te verkrijgen, n.1. van Vrijdagavond tot Maandagmorgen. Maar regels bestaan om den arbeid te helpen en niet om hinderlijk te zijn in de bevordering van het groote doel. Er is dus a|n de chefs of directeuren der inrichtingen groote elasticiteit toegestaan in het handhaven van deze regels. Aan D. werd de bestaande regel bekend gemaakt en, zoo zei hij later, 't was of de grond onder mijn voeten wegzonk, toen de kans om onderkomen te vinden vervlogen scheen. Maar de Chef had den jongen man waargenomen en gaf hem te kennen, dat een uitzondering zou worden gemaakt en dat hij mocht binnenkomen. Drie maanden lang had hij eiken nacht onder den blooten hemel geslapen en in veertien dagen had hij geen Aan 't werk gezet. ander voedsel gehad dan broodkorsten, gezocht uit de vuilnisbakken langs de huizen; maar nu vindt hij dadelijk goed voedsel en een tehuis. Van top tot teen moest hij worden gereinigd, kleeren werden hem gegeven en een plaats werd hem aangewezen onder de andere mannen. Houtjeshakken werd zijn werk, maar 't ging hem de eerste dagen slecht af. Bijl en hout kon hij nauwelijks vasthouden. Na veertien dagen was echter een groote verandering merkbaar. De uitdrukking van smart en wanhoop op zijn gelaat had plaats gemaakt voor die van tevredenheid en blijdschap en van dag tot dag maakte hij zulke vorderingen, dat spoedig hem anderen arbeid kon worden toevertrouwd. Thans verricht hij administratieve werkzaamheden en betoont zich een ijverig en zeer oppassend man. Hoe was de man tot zulk een ellende vervallen ? Om met een enkel woord te antwuorden: Hij was een verloren zoon geworden. Ouders had hij vaarwel gezegd en hij had zich in de wereld begeven, waar hij volop dacht te genieten en zooveel genoot, dat hem ten laatste niets overgebleven zou zijn dan van honger om te komen. Niet alle verloren zonen hebben een vader, die wacht om hen bü terugkomst van hunne booze wegen welkom te heeten; zoo ook in dit geval. Maar het Leger des Heils nam 's vaders plaats in, en juicht thans over hem, die verloren was, maar is wedergevonden. Vorderingen gemaakt. BROODELOÖS DOOR ZIEKTE. Niet allen zijn zelf de oorzaak van hun val of komen door slecht gedrag aan lager wal. R. was van beroep bakker. Hij begon aan de oogen te lijden, wat zoo ver ging, dat hij zijn broodwinning moest laten varen. Hij zocht op alle manieren, maar ander werk vond hij niet. Het overgespaarde geld was spoedig opgeteerd en de man stond op straat. Als gevolg van zijn zwerven en zijn voortdurend logeeren op politiebureaux, werd hij opgenomen en naar een rijks-werkinrichting gezonden. Daar paste hij goed op en toen zijn tijd om was, werd hij ontslagen. Met blijdschap ging R. de vrijheid weer in; maar de oude geschiedenis herhaalde zich: hij kon geen werk vinden. Weer werd hij zwerver, totdat hij een onderkomen vond in de Toevlucht van het Leger des Heils. Daar vond hij werk en loon ervoor, wat hij bewijst te waardeer en door zijn taak getrouw te volbrengen. Zoodra eene gelegenheid zich voordoet, wordt R. in eene hem passende betrekking geplaatst. EEN KOSTGANGER. Een ander geval is dat van E., een reeds bejaard man, toen hij werd opgenomen. Voorheen was E. een rijk man, maar een dronkaard. Zijn fortuin raakte een heel eind op, totdat de familie begon in te zien, dat, tenzij maatregelen werden genomen om zulks te voorkomen, de man spoedig geheel geruineerd zou zijn en ten hunnen laste zou komen. Men wist dus te bewerken dat het overblijvende geld werd vastgezet, zoodat E. slechts het deel kon trekken voor zijn onderhoud noodig, en to*n wendde men zich tot de Toevlucht van het Leger des Heils om den man daar te plaatsen als kost- ganger. Hopende aldus een gelegenheid te hebben iets ter verbetering van den man te doen, werd aan het voorstel voldaan en E. nam zijn intrek in de Toevlucht van het Leger des Heils. Voor drinken was er nu geen kans meer, want allen die huisvesting hebben bij het L. d. H. moeten zich van het gebruik van sterken drank geheel onthouden. Aanvankelijk scheen 't alsof geen invloed op den man kon worden uitgeoefend en moei¬ lijk was 't daaromtrent iets te weten te komen, omdat E. een man van zeer weinig woorden was. Maar dat die invloed heilzaam voor den man was geweest bleek later. E. werd ziek en moest ter verpleging naar een ziekenhuis. Daar wenschte hij Waar het fortuin bleef. dagelijks door de Officieren te worden bezocht. Zijn ziekte was ernstig en spoedig werd openbaar dat hij sterven moest. In de laatste dagen zijns levens sprak E. zijn gevoelens uit en toen bleek wat zijn verblijf in de Toevlucht van het Leger des Heils voor hem gedaan had. Hij stierf na eenigen tijd als fatsoenlijk mensch; neen meer — hij stierf als Christen. EEN EENIGE ZOON. Maar één zoon, de hoop zijner moeder. Maar hij heeft zin in den dienst en er is niets aan te doen, moeder moet hem laten gaan. Dus Willem wordt soldaat, hij teekent voor zes jaar. Niettegenstaande de vele verzoekingen van het soldatenleven blijft zijn gedrag goed, hij leert ijverig en maakt promotie. Aan 7t eind van zijn diensttijd valt hem een erfenis ten deel van twaalfduizend gulden. 't Zijn sterke beenen, die de weelde kunnen dragen en helaas! Willem's beenen bleken niet sterk genoeg voor het gewicht van zijn fortuin. Hij verliet den militairen dienst, leefde er goed, te goed van en erger nog, van lieverlede ging dat «goede» leven over tot losbandigheid. Hij kwam in betrekking bij een voornaam photograaf; maar werken stond Willem niet aan, zoodat hij uit zijn betrekking wegliep. Als sneeuw voor de zon smolt zijn geld op en na enkele jaren was Willem straatarm. Hem bleef niet anders over dan zwerven, want niemand kon zoo'n verloopen man gebruiken. Ten einde raad klopte hij aan de Toevlucht van het Leger des Heils aan; daar werd hij aangenomen, niettegenstaande het feit, dat zijn val het gevolg van eigen schuld was. Maar wat helpt 't iemand, die gevallen is, te zeggen, dat 't zijn eigen schuld is en dat hij zijn verdiende loon heeft ? Dat leidt tot niets dan tot wanhoop. Daarom dus met voorbijzien van oorzaken de liefderijke hand aan allen toegestoken. Dus Willem kwam in de Toevlucht. Vol schaamte zag hij daar in hoe slecht zijn verleden geweest was en aangemoedigd door de Officieren der Toevlucht maakte hij een nieuw begin. Ware hem deze weg ter ontkoming niet geopend, zijn einde zou zeker ellendig geweest zijn en waarschijnlijk ware een zelfmoordenaars-graf het zijne geworden. Nu echter bewandelt hij het pad der deugd en is hij dan nog maar op de onderste sporten van de ladder, hij klimt en er is alle kans, dat hij nog eens tot een nuttige positie zal stijgen. GEEN ONDERSCHEID. Men maakt wel eens de opmerking dat het Leger des Heils zoo sterk gekleurd is. Dat is dan ook volkomen waar; onze uniform is rood, en zoo beslist als de kleur onzer uniform, is ook de kleur van ons werk. We zijn een godsdienstige organisatie. Maar dat zegt niet, dat die zich tot ons wendt om hulp eerst tekst en uitleg moet geven van zijn godsdienstige opinies en gevoelens, of dat als loon voor verleende hulp men zich moet aansluiten bij het Leger des Heils. De vraag voor ons is : Is hulp noodig en zal hulp welbesteed zijn? Over het laatste valt niet altijd dadelijk te oordeelen. Die niet werken wil, zal ook niet eten, is een beginsel, dat door ons wordt gehandhaafd. Dus de groote vraag is eerst: «Is hulp noodig», en wie of wat de hulpbehoevende dan ook is, zoo 't slechts eenigszins in ons vermogen is, wordt in den nood voorzien. «Mijn dochter is erg ziek, kom ons te hulp», zoo was de boodschap van een moeder aan een der Officieren van Barmhartigheid, de zusters, die in de achterbuurten der groote steden werken. De vrouw behoorde tot een kerkgenootschap; maar daar bekommerde zich de Officier niet om. Hare hulp werd ingeroepen en schoon ze reeds genoeg te doen had, aarzelde ze niet, maar ging. In een schijnbaar nette woning vond ze een meisje te bed. De Hulp verleenende aan het ziekbed. schijn van netheid viel spoedig weg toen de Officier wat dieper in den toestand der zieke doordrong. Het arme kind was vervuild en onrein. Dadelijk ging onze zuster aan 't werk om haar patiënt te behandelen. Met beleid en vastberadenheid begon Een kijkje in een Achterbuurt. zij het reinigings proces en moeder, die de hulp had gevraagd, liet haar stil begaan. Spoedig begon de zieke vooruit te gaan en de dokter, die het meisje als geneeskundige onder behandeling had, wenschte zichzelf en de ouders er geluk mede, dat het gevaar was afgewend. Ware de hulp niet dadelijk gekomen, dan had zich volgens 's dokters verklaring een besmettelijke ziekte ontwikkeld, die waarschijnlijk de ergste gevolgen zou hebben gehad. Wat die zusters in de achterbuurten zien en ervaren is bijna niet te gelooven voor hen, die nimmer de achterbuurten betraden. Hoevele malen zijn zij de reddende engel voor kinderen, ja zelfs voor geheele huisgezinnen ! Geen wonder is het, dat ze bemind worden door de menschen, het volk, wier leed en smart ze deelen en zoeken te lenigen. Ze zijn hun verzorgers en raadslieden; in uren van droefheid hun troost en bij tegenslag zijn zij 't, die tot nieuwe pogingen aanmoedigen. Jammer, dat geldgebrek hen belet altijd afdoende hulp te verschaffen. AAN LAGER WAL Langs een gladde helling komt men o zoo gemakkelijk en ongemerkt naar beneden en meestal doet men de onaangename gewaarwording van zoo heel diep gezonken te zijn eerst op, als het te laat is. Zeker onderwijzer in een der oostelijke provincies van ons land, werd niet plotseling van voorlezer in de kerk en onderwijzer tot een bewoner der Toevlucht. Neen, bijna ongemerkt ging hij naar beneden; de macht van het kwade had den weg zoo gemakkelijk gemaakt; eerst bijna ongemerkt hellend, maar toen sneller, al sneller naar omlaag. Eerst een matig drinker; «op z'n tijd een glaasje», maar toen al meer begeerend, steeds dorstiger, totdat onze L. afgezet werd als voorlezer, totdat hij onbekwaam werd lessen te geven, totdat in één woord, hij een dronkaard werd. Er was nog zooveel schaamte in hem, dat hij niet in de plaats zijner inwoning zijn ellendig leven wilde voortzetten ; hij trok vandaar naar Friesland en toen het hem ook daar spoedig te eng werd, ging hij naar Amsterdam Geldgebrek noodzaakte hem af te zien van fijnere dranken en bracht hem tot het gebruik van spiritus, waaraan hij zich van nu aan te buiten ging. Reeds toen kwam hij eens, door het gezang aangetrokken, in een onzer bijeenkomstzalen. Was het wonder, dat hij luisteren moest naar die oudbekende melodiën, welke hem z'n jeugd in herinnering brachten en de uren, waarin hijzelf gesproken had tot zijn leerlingen over Jezus en Zijn leer? Maar deze gevoelens van teere herinnering brachten nog geen ver- Gevolg van «op z'n tijd andering & het zoo treurig bestaan. een glaasje.» ee* tweede maal kwam hij in aanraking met het Leger, toen hij met ledige maag aanzat aan het Kerstmaal, dat den armen werd aangeboden en waartoe hij een uitnoodiging had weten machtig te worden. Kort nadien werd hij op een nacht door een politieagent-heilssoldaat in een kar slapende gevonden; deze leidde hem na zijn ontwaken naar de Toevlucht van het Leger des Heils. Hier vond de uit- . geworpene een welkom, de zwakkeling een krachtige hand tot steun. Hier werden de eerste stappen tot een nieuw leven gedaan. Hij gaat vooruit, zegt de Chef van de Toevlucht, en eenmaal hoopt hij met Gods hulp weer in een werkkring te komen, waarvoor hij goede geschiktheid heeft. Denkt geniet,dat U ■ '1 deze zwerver dankbaar was voor de Op weg naar de Toevlucht. nog eens «geopende deur»? Gij ziet hem wellicht achter de karren met bosjes hout of den meubelwagen, maar 't was voor hem een schuilplaats, in waarheid een «Toevlucht». OOK EEN «MARIA MAGDALENA». Met welk een onuitsprekelijke angst zag ze de geboorte van haar kleintje tegemoet. Daar was geen liefhebbende echtgenoot, die allerlei zorg en vriendelijkheid voor haar had; geen bezorgde moeder, zuster of vriendin, die haar iedere moeite besparen en in alles haar helpen wilde. Och neen, eerst, zoo lang mogelijk, had ze het, liegend en huichelend, verborgen kunnen houden wat er gaande was, maar eindelijk was het niet meer te loochenen ; zij moest het moeder bekennen, toen mevrouw deze komen liet. Ach, dat arme meisje! Schuldig zeer zeker, maar nog zoo jong, zoo onbeschermd, verleid door een gewetenloos man, die vrouw en kinderen verwaarloosde en dit meisje in het verderf stortte. De arme moeder, zelve behoeftig en slechts met groote moeite in staat voor zich en de andere kinderen een stuk brood te verdienen, kon haar niet bij zich iprnen, maar mevrouw kende de Zuster van het Leger, en door haar bemiddeling kreeg de ongelukkige een plaats in het zoogenaamde Reddingshuis, een tehuis voor de arme gevallen schepsels, uitgestootenen door de wereld, die in angst en smart zich wenden tot het Leger des Heils. Nadat ze eenigen tijd bij de Reddings-Officieren was geweest, werd haar dochtertje geboren. Arme kleine! Haar intrede in de wereld werd niet verlangd; zij zou haar moeder slechts tot last zijn, en het was toch/zoo'n lief gezond kindje. Acht maanden oud was ze, toen ik haar eens op mijn arm had en ze mij vriendelijk toelachte. De vader had er zich nooit meer om bekommerd; de moeder had haar kindje wel lief, maar was toch ook niet in staat, ervoor te zorgen. Zij had zich zoo goed gedragen in het Reddingshuis, dat ze spoedig weer een flinke betrekking kreeg. Haar vrije avonden en Zondagen bracht ze „thuis" door, d. w. z. bij de Officieren en bij haar kleintje. Ze was toch niet meer zoo alleen, want ze had in Jezus een Vriend en een Leidsman gevonden, Die door Zijn kracht haar weg gemakkelijk maakte en haar zorgen met haar droeg. De kleine meid werd na eenigen tijd naar het Kinderhuis te Ermeloo gebracht, waar zij zich in een goede omgeving naar lichaam en ziel ontwikkelen kan en opgroeien tot Gods eer. Maar lezer, ge weet het, 't is niet mogelijk onze gevallen zusters weder op te helpen en te steunen, de kleine verworpelingen, zoo wreed betiteld als „onechte kinderen" op te nemen en te verzorgen zonder geld. Geld om onze inrichtingen tot stand te brengen en te onderhouden. Meer geld, en er zou meer gedaan kunnen worden en de arbeid zou uitgebreid kunnen worden. Jezus zeide, „wat gij den minsten Mijner broederen gedaan hebt, dat hebt ge Mij gedaan." Wilt ge dan niet een bijdrage schenken, als 't kan, een milde, tot opheffing der gevallenen? Zie slechts in die armen den Heiland, en het zal u niet moeilijk vallen te bepalen, wat Hij van u verwacht. BESLUIT. 4DRAKTJSCHE GODSDIENST en GEZONDE LIEFr DADIGHEID. Wij hebben gewenscht den lezer een blik te doen slaan in de beide groote afdeelingen van het Leger des Heils, die, ofschoon tezamen één werk vormende, toch elk geheel op zichzelf staan. Praktische Godsdienst is een Godsdienst die zich openbaart in menschendiznst, dat is in liefde tot de menschen. Liefde is het, die er ons toe drijft het Evangelie van verlossing aan allen te verkondigen, liefde, die ons instaat stelt allen alles te worden, opdat wij er eenigen — dat is zoovelen als eenigszins mogelijk is — behouden mogen. Die liefde ligt aan allen arbeid ten grond, hetzij het die van de broeders en zusters is, die in de korpsen werken of die van hen, die de achterbuurten bearbeiden of die zijn Toevlucht-Chef en Reddingshuis-Officieren. Waar de toewijding ontbreekt is het onmogelijk met zulk werk voort te gaan, want de aanmoediging die uitzicht op stoffelijk voordeel, of roem en eer in andere werkkringen moge geven, ontbreekt hier ten eenenmale geheel; al zulke dingen zijn in de loopbaan van een Officier van het Leger des Heils buitengesloten. Gezonde Liefdadigheid! voorwaar een uitdrukking die veel zegt. Ja, maar de bewijzen zijn geleverd, dat de betoonde liefdadigheid aanspraak mag maken op de hoedanigheid: gezond. Help uzelf is een heerlijke, is de beste raad. Maar iemand op weg te leiden en hem bekwaam te maken zichzelf te helpen is de daad bij den raad voegen, en dat is noodig. Dat is wat het Maatschappelijk Werk doet en met dat doel bestaan de verschillende inrichtingen. Naast hetgeen reeds bestaat, zal straks een Tehuis voor Ontslagen Gevangenen zijn verrezen, waar ongelukkigen, zoodra zij de gevangenis verlaten een thuis zullen vinden en weer op de been zullen worden geholpen; terwijl een groot goedkoop volks-logement met daaraan verbonden gaarkeuken en toevlucht reeds te Rotterdam in orde wordt gebracht. En nu de strekking van dit boekje. Het is een verzoek, een bede om hulp en steun voor de instandhouding en uitbreiding van dit werk. 't Is waar, reeds veel wordt gevraagd voor allerlei doeleinden, j Maar de nooden der ongelukkigen in het land blijven groot en deze zullen toch zeker niet achterstaan in uwe overweging, 't Is dan ook met vrijmoedigheid, dat we een beroep doen op uwe hulpvaardigheid en we vertrouwen op eene bijdrage wel te mogen rekenen. De winter nadert snel en met den winter zullen de verzoeken om hulp, die nu reeds zeer vele zijn, nog aanmerkelijk meerder worden en door u daartoe instaat gesteld, hopen wij met Gods hulp aan die verzoeken te voldoen. Vriendelijk verzoeken wij u op bijgaand inteekenbiljet het bedrag uwer bijdrage in te vullen en dat biljet met de bijdrage in te sluiten in bijgaande enveloppe, die door een persoon, voorzien van een volmacht, zal worden teruggehaald. Giften kunnen ook direct worden gezonden aan: Kommandant U. COSANDEY, Damstraat 20, Amsterdam. Het Leger des Heils telt thans over de geheele wereld i 7358 Korpsen en Buitenposten, 15311 Officieren en Employé's (d.w.z. personen, die al hun tijd wijden aan den arbeid van het Leger), 616 Maatschappelijke Inrichtingen, waarin 33000 personen ooname vinden. ■ In de gezamenlijke Reddingshuizen voor Gevallen Vrouwen is plaats voor 5000 personen. In de gezamenlijke Tehuizen voor Ontslagen Gevangenen is plaats voor 1500 personen. Yan 1 October 1901 tot I October 1902, werden in Nederland IO0556 Nachtverblijven verstrekt en 475587 Maaltijden; 30871 Bijeenkomsten gehouden; 103847 uren aan Huisbezoek besteed. Mocht iemand wenschen den arbeid van het Leger des Heils bij uiterste wilsbeschikking te gedenken, dan verzoeken wij vriendelijk de volgende formule daartoe te gebruiken: Aan de Stichting het Leger des Heils, opgericht bij akte voor den Notaris F. G. P. Boterhoven de Haan, te Amsterdam den L2bsten Januari 1896 verleden, ter beschikking van haar bestuurder of bestuurders, etc. etc Adressen van de Maatschappelijke Inrichtingen in Nederland : Toevluchten: Haarlemmer Houttuinen 39, Amsterdam. Oost Peterstraat 27, Arnhem. Riedijk 38, Dordrecht. Zeestraat 24, 's Gravenhage. Bierhaven 17, Rotterdam. Nicolaasdwarsstraat, Utrecht. Papiersorteering : Jacob Catskade, Amsterdam. Volkslogement en Volksgaarkeuken : „De Metropool", Warmoesstraat 136, Amsterdam. Landkolonie : „Groote Batelaar", Lunteren. Repdingshuizen : Amsterdam, (Watergraafsmeer) Hoogeweg 74 — 76 Den Haag, Zwarteweg 77. Rotterdam, Kerkstraat, Hillegersberg, Kinderhuis : Ermelo, (Geld.) Barmhartigheidsposten : Amsterdam, Schoolstraat 4 (Overtoom). Den Haag, Lage Nieuwstraat 285. Utrecht, Nootenboomlaan. Utrecht, Bethlehemweg 65. Leiden, Oranjegracht 85. Een „Volkslogement" met „Volksgaarkeuken" zal binnen enkele weken worden geopend op den Sehiedamschen Dijk te Rotterdam. J Een „Tehuis voor Ontslagen Gevangenen" is in aanbouw op de „Groote Batelaar" te Lunteren. GASSNELPE RSDRUKKERIJ Ij KOK K D K S H K I Jj S, RAPENBURG 44 - AMSTERDAM.