2431 6 88 H. J. Couvée. De Leerstellingen van het Leger des Heils. IKLEIDING. uiteengezet zullen worden, zijn: levens vormen. Bestuurder aller dingen. toekomt. Christus de Goddelijke en de_mensaaenjk 5. gelooven, dat onze eerste voorouders geschapen waren' in een staat van onschuld, maar dat zij door hunne ongehoorzaamheid hun reinheid en geluk verloren ; en dat, tengevolge van hun val, alle menschen zondaars zyn geworden, geheel verdorven, en als zoodanig billijkerwijs blootgesteld aan den toorn Gods. 6. Wfl gelooven, dat de Heere Jezus Christus door Zijn lijden en sterven eene verzoening tot stand gebracht heeft voor de geheele wereld, zoodat ieder, die wil, gered kon worden. 7. WJj gelooven, dat berouw tegenover God, geloof in den Heer Jezus Christus, en wedergeboorte door den Heiligen Geest noodig zijn tot verlossing. 8. Wfl gelooven, dat wij uit genade gerechtvaardigd worden door het geloof in onzen Heer Jezus Christus, en dat hij, die gelooft, daarvan het getuigenis in zich heeft. 9. Wij gelooven, dat de Heilige Schrift ons leert, dat om in Gods gunst en welbehagen te blijven, wij niet alleen moeten volharden in het geloof en de gehoorzaamheid aan Christus, maar tevens dat het mogelijk is, dat zij, die waarlijk bekeerd zijn geweest, wederom afvallen en voor eeuwig^nerloren gaan. 10 Wij gelooven, dat Gods gansche volk het voorrecht heeft, „geheel en-al geheiligd" te kunnen worden en „dat hun geheele geest en ziel en lichaam onberispelijk bewaard" kunnen worden „tot op de komst van onzen Heer Jezus JChristus/' Dat wil zeggen, wij gelooven, dat er na de bekeering nog neigingen*tot zonde, of „wortels der bitterheid," in het hart van den geloovige overblijven, die, tenzij zij door de Goddelijke genade onderdrukt worden, zondige daden voortbrengen: maar dat deze kwade neigingen geheel en al weggenomen kunnen worden door den Geest van God, en dat het hart, dat aldus gereinigd is van alles wat tegen Gods wil is, of geheel geheiligd, niets anders dan de vruchten des Geestes zal voortbrengen. En wij gelooven, dat aldus volkomen geheiligde personen door de kracht van God onbevlekt en onberispelijk voor Hem bewaard kunnen worden. 11. Wfl gelooven in de onsterfelijkheid der ziel; in de opstanding des vleesches; in het algemeen oordeel aan het einde der wereld; in de eeuwige gelukzaligheid der rechtvaardigen; en in de eeuwige straf der goddeloozen. DE LEERSTELLINGEN VAN HET LEGER DES HEIL.S, ten gefirnike van de Kweekscholen. DOOR DEN GENEEAAL. Bureaux van Handel en Uitgave: RAPENBURG 42-44, AMSTERDAM. Afdeeling 1. — GOD. 1. G\) verklaart in het bestaan van God te gelooven. Waarom gelooft gij daarin? Ik geloof in het bestaan van God om vier redenen. 2. Wat is uw eerste reden I Ik zie daar reeds bewijs genoeg voor in de wereld om mij heen. De dingen namelijk, die gemaakt zijn, toonen aan, dat er een maker moet geweest zijn. Bijv.: als ik een huis zie, weet ik, dat dit er niet bij toeval is gekomen, maar dat er op den een of anderen tijd een bouwer is geweest. Als ik een horloge zie, ben ik er eveneens zeker van, dat er ergens iemand moet geweest zijn, die bekwaamheid en verstand genoeg had, om dat horloge te vervaardigen; en evenzoo wanneer ik een zon, of een zee of een mensen zie, met al de wonderbare eigenschappen en hoedanigheden, die elk daarvan bezitten, ben ik overtuigd clat er een zeker wezen, met verstand, en bekwaamheid, en macht, evenredig aan het daarstellen van die zon, van die zee of van dien mensch moet geweest zijn, en mijn gezond verstand zegt mij, clat de maker van zonnen en zeeën en menschen, de 'maker is van alle dingen, die bestaan; en mijn gezond verstand zegt mij ook dat die groote Maker van alle dingen God moet zijn. 3. Wat is uw tweede reden? Omdat ik in mijn eigen ziel gevoel, dat er een u iaü } het altij'd £evoeld en ieder ander voelt het ook; slechts dwazen zeggen in hun hart ol met hunne tong, dat er geen God is, en meestal erkennen zij Hem ten laatste nog, als de dood hen de waarheid leert spreken. „De dwaas zegt in zijn hart: Daar is geen God." Ps. 53 : 2. 4. Wat is uw derde reden? Ik geloof, dat er een God is, omdat ik Hem heb voelen werken m mijn eigen ziel, mijne zonden vergevende, mijn hart veranderende, mij troostende in smart en mij verblijdende in Hem. 5. Wat is uw vierde reden? Omdat de Bijbel, dien ik weet dat een goed en waar boek is, verklaart, dat er een God is en verhaalt van Zijne wonderbare werken onder de kinderen der menschen. 6. Hoe beschryffc gfl God? Als een almachtig, eeuwig, onafhankelijk en in zichzelf bestaand Wezen, dat alles ziet en weet en volkomen wijs, goed, heilig, rechtvaardig en waar is. 7. ls er meer dan één Grod? Neen. God-zelf zegt dat. „Is er ook een God buiten Mij? Behalve Mii' is er geen God." Jes. 44 : 8. „Hoor Israël! de Heer onze God is een eenn? Heer." Deut. 6:4. ö 8. Maar gjj bidt tot Jezus Christus en tot den Heiligen Geest evengoed als tot den Vader, Waarom dat als zij geen Goden zijn? Hoewel er maar één God is, openbaart de Heilige Schrift ons, dat er op geheimzinnige wijze drie personen in de Godheid zijn: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Ieder persoon is goddelijk en moet als God aangebeden worden, en toch zijn er niet drie Goden, maar één God. 9. Hoe wordt die leerstelling genoemd? Deze leerstelling noemt men de Drieëenheid van God. 10. Kunt gjj een bewfls uit den Bybel opgeven voor deze leer der Drieëenheid? Ja, de Bijbel heeft genoeg bewijzen. Dezelfde woorden worden gebruikt om te verklaren, dat Jezus Christus God is, en dat de Heilige Geest God is, als waardoor verklaard wordt, dat de Vader God is. Dezelfde namen en titels worden aan ieder van hen gegeven, dezelfde machtige werken worden aan ieder van hen toegeschreven. Dezelfde eer, die men den Vader verschuldigd is, moet men ook volgens Gods woord brengen aan den Zoon en den Heiligen Geest. 11. Kunt gij ook een aanhaling geven uit den Bgbel, die deze leer bijzonder schgnt te bewijzen? Ja, de wijze waarop de Apostel Paulus zijnen zegen zendt aan de Corinthische Christenen. „De genade van onzen Heer Je7,us Christus en de liefde Gods, en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen. Amen." 2 Cor. 13 : 13. 12. Wat is uw verplichting aan dezen grooten en goeden God? Mijn plicht is, Hem aanhoudend en met al mijn macht lief te hebben, te aanbidden, te gehoorzamen en te dienen, en alles te doen wat ik kan, om te maken dat ieder ander dat ook doet. Af deeling 2. - JEZUS CHRISTUS IS GOD. 1 ÉÉ zegt, dat Jezus Christus /en Goddel«k persoon3 is: daarmede bedoelt gfc dat Hu God is. Hoe bewijst gij dit? Uit den Bijbel. 0 wnt een Biibelsch bewijs geren waardoor rt* beTredilS St te'n opzichte yan dit belangruk onderwerp? t n n^A 1 Hii wordt op de meest onmiskenbare w«ze God genoemd op de volgende en andere plaatsen. .Sterke God." Jes. 9: 6. "God boven allen." Rom 9 : 5. °De waarachtige God." 1 Job B . 20. De groote God." Titus 2 : 13. Zie ook: Joh. 1:1; Joh. 20 : 28'. Hand. 20 : 28; 2 Petr. 1: | 3 Noem een tweede Bijbel-bewijs op. 2 De krachten en eigenschappen die. alleen aan God toebehooren, worden ook aan Christus toe gekend. 1 Eeuwig bestaan. In Jes 9: 6 wordt gezegd dat Hij: „de Vader j&ftSfXmin den beginne bij God" Micha 5 : 1 verklaart dat: „Zijne uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid." 2. Almacht. Ih Jes. 9 : 6 wordt Hij genoemd „de sterke God." „Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde, zegt de Heer, die is, en die was, en die komen zal, de Almachtige." Openb. 1 : 8. 3. Alomtegenwoordigheid. „Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijnen naam, daar ben Ik in het midden van hen." Matth 18 : 20. „Leerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb, en zie Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld." Matth. 28 : 20. 4. Alwetendheid. „Maar Jezus zelf betrouwde hun zichzelven niet, dewijl Hij ze allen kende." Joh. 2 : 24. 5 Onveranderlijkheid. „Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid." Hebr. 18 : 8. 6. Hu bezit iedere eigenschap van den Vader. „Al wat de Vader heeft, is M$n." Joh. 16 j 15. „Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichaineiyk." Col. 2 : 9. ï. Welk derde Bi.)bei-bewijs hebt ge om aan te toonen dat Jezus Christus een Goddelijk wezen is? In de Schrift staat duidelijk, dat Hij werken verricht, die alleen door almacht kunnen volbracht worden. 1. Het werk der schepping is door Hem volbracht. „Alle dingen zijn door hetzelve gemaakt en zonder hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is." Joh. 1 : 3. „Hij was in de wereld en de wereld is door Hem gemaakt; en de wereld heeft Hem niet gekend." Joh. 1 : 10. ;;f;. „Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlgk en onzienlijk zijn, hetzij troonen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten, alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen." Col. 1 : 16. 2. Het bestuur van deze wereld is in Zijne handen. „En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende : Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde/1 Matth. 28 : 18. 3. In den Bijbel staat, dat Jezus de zonden vergeeft. „En zie zij brachten tot Hem eenen geraakte, op een bed liggende: En Jezus hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon, wees welgemoed, uwe zonden zijn u vergeven." Matth. 9 : 2. „Verdragende elkander, en vergevende de een den ander, zoo iemand tegen iemand eenige klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzoo.11 Col. 3 : 13. 4. Hij Zal de dooden opwekken en de wereld oordkelen. „Want de Vader oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel den Zoon gegeven.11 Joh. 5 : 22. „En heeft Hem macht gegeven ook gericht te houden, omdat hij des menschen Zoon is.11 Joh. 5:27. „Verwondert u daar niet over: want de ure komt in welke allen die in de graven zijn, Zijne stem zullen hooren en zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis.11 Joh. 5 : 28, 29. „En Hij heeft ons geboden, het volk te prediken, en te betuigen, dat Hij is degene, die van God verordend is tot een Rechter van levenden en van dooden.11 Hand. 10 : 42. 5. Wat is het vierde bewQs, dat gij kent in de Schrift om de Goddelijkheid van Jezus Christus te bewijzen % Goddelijke aanbidding wordt aan Christus toegebracht. 1. Apostelen en heiligen aanbaden Hem. „En het geschiedde, als Hij hen zegende dat Hg van hen scheidde, en werd opgenomen in den hemel. En zij aanbaden( Hem en keerden weder naar Jeruzalem mét groote blijdschap. Luk. 24 : 51. 52. „En zij baden en zeiden: Gjj, Heer! Gij kenner der harten van allen, wijs van deze twee éénen aan, dien Gij uitverkoren hebt." Hand,. 1 : 24. „En zjj steenigden Stefanus, aanroepende en zeggende: Heer Jezus! ontvang mijnen geest; en vallende op de knieën, riep hij met groote stem: „Heer, reken hun deze zonde niet toe. En als hij dat gezegd had, ontsliep hij." Hand. 7 ;. 59, 60. „E.n van Jezus Christus, die de getrouwe Getuige is, de eerstgeborene uit de dooden, en de Overste der koningen der aarde, Hem die ons heeft lief gehad, en ons van onze zonden gewasschen heeft in Zijn bloed, en die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en 'Zijnen Vader; Hem, zeg ik, zg de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen." Openb. 1 : 5, 6. 2. Engelen aanbaden Hem. „En als Hij wederom den eerstgeborene in de wereld inbrengt, zegt hij: En dat alle engelen Gods Hem aanbidden.11 Hebr. 1 : 6. „En ik zag én hoorde eene stem veler engelen rondom den troon, en de dieren en de ouderlingen; en hun getal was tienduizendmaal tienduizenden en duizendmaal duizenden; zeggende met eene groote stem: Het Lam dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte, en eer en heerlijkheid, en dankzegging.11 Openb. 5 :11,12. £. Alle schepselen moeten Hem aanbidden. „Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd, en heeft Hem eenen naam gegeven, die boven allen naam is. Opdat in den naam van Jezus zich zouden buigen alle knie dergenen die in den hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn. En alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heer is, tot heerlijkheid Gods des Vaders." FiL 2 : 9. 10, 11, 6. Wat is uw vijfde Brjbel-bewfls voor de Goddelijkheid van Jezus Christus? Christus zelf verklaarde, dat Hij God was. „Al wat de Vader heeft, is het Mijne; daarom heb Ik gezegd, dat Hij het uit het Mgne zal nemen en u verkondigen." Joh. 16 : 15. „Ik en de Vader zijn Eén." Joh. 10 : 30. 7. Wat is uw zesde bewijs voor de Goddelijkheid van Jezus Christus? Hij eischte eene zoodanige liefde en toewijding van Zijne volgers, als alleen konden toegebracht worden aan een Goddelijk wezen. „Zoo iemand Mij dient, die volge Mg; en waar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn. Ën zoo iemand Mij dient, de Vader zal hem eeren." Joh. 12 : 26. Lees Matth. 10 : 27—38. 8. Wat zfln de voornaamste gedeelten uit de Heilige Schrift, die aangehaald worden door hen die de Goddelijkheid van onzen Heer Jezus ontkennen? Die, welke Zijne menscbheid beschrijven. 9. Hoe beantwoordt gy dit bewijs? Door eenvoudig te zeggen clat deze teksten alleen eene waarheid bewijzen, die wij evenzeer aannemen als -zij zeiven of anderen dat doen. Maar nevens de waarheid dat Jezus Christus werkelijk en zeker mensch is, gelooven wij, dat Hij stellig en zeker God is. Hij werd mensch, opdat Hij zou kunnen lijden, en Hij was God, opdat Hij zou kunnen verzoenen. 10. Hebt gij nog een ander bewijs voor deze groote waarheid, buiten den Bijbel? Ja; ik besluit uit mijne eigene gevoelens, van wat Jezus Christus voor mij is als Verlosser, dat Hij God en in allen deele mijne hoogste liefde, aanbidding en toewijding waardig is. 11. Heeft Hij datgene voor en in u gedaan, hetwelk alleen God kan doen? Ja, Hij heeft mijne zonden vergeven, mij verzoend met den Vader, mij bevrijd van de macht der zonde «n jdes duivels, en Hij bewaart en vertroost mij dagelijks in dezen moeilijken strijd, en geeft mij de heilige verzekering, dat Hij, wanneer ik getrouw ben, mij eindelijk de kroon des levens zal geven. 12. Gij zijt dus volkomen overtuigd, dat Jezus Christus een Goddelijk persoon, dat Hij werkelijk «n waarachtig God is, en dat Hij als zoodanig recht heeft op de aaubidding en den dienst van alle menschen ? Ja, ik ben hiervan volkomen verzekerd; en ik ben besloten alies te doen wat ik kan, om Hem die vereering en toewijding te betoonen, die Hem toekomen, en ik bid dagelijks dat Hij mij Goddelijke kracht zal geven, om mannelijk voor Zijne zaak te strijden tot het einde toe, en dat Hij 'mij dan daar zal brengen waar ik Hem aanschouwen zal m de glorie van Zijn hemelsch koninkrijk. Af deeling 3. — HOE WIJ ZONDAARS WERDEN. Ë Grij zegt, dat gij eene ziel hebt. Wat bedoelt gij daarmee ? Dat er in den mensch een geest is, afgescheiden en onafhankelijk van zijn lichaam. Een geest die denkt, wil, weet en gevoelt en waardoor hij goed van kwaad onderscheiden kan. 2. Zal deze ziel met het lichaam sterven? Neen; de ziel is onsterfelijk; dat wil zeggen, dat zij onverderfelijk is. „Dat het stof wederom tot aarde keert, als het geweest is, en de geest weder tot God keert. Die hem gegeven heeft." Pred. 12 : 7. „Want wat baat het een mensch, zoo hij de geheele wereld gewint, en lydt schade aan zijne ziel? Of wat zal een mensch geven tot lossing van zijne ziel ?" MaUh. 16 : 26. 3. Grij zegt dikwijls, dat wij allen zondaars zijn. Hoe komt dit? Schiep God de menschen als zondaars? O neen; God schiep Adam en Eva, onze eerste ouders, volmaakt rein en zeide dat zij goed waren. Hij richtte verder alles zóó in, dat zij goed en gelukkig hadden kunnen blijven, en wanneer zij dat hadden gedaan, zou de wereld nu slechts heilige, gelukkige menschen bevatten. „Alleenlijk, ziet, dit heb ik gevonden dat God den mensch recht gemaakt heeft, maar zij hebben vele vonden gezocht.11 Pred. 7 : 29. „Och, dat gij naar mgne geboden geluisterd hadt! Zoo zoude uw vrede geweest zijn als een rivier en uwe gerechtigheid als de golven der zee.11 Jes. 48: 18. 4. Hoe zijn zij dan tot dien val gekomen? God liet toe dat Adam en Eva van alle vruchten in het paradijs zouden eten, maar van één boom verbood Hij hen te eten; als zij daarvan aten, zouden zij dat met den dood ^moeten boeten. Maar Satan verleidde hen om er van te eten [en eerst luisterden zij naar zijn leugen, daarna geloofden zij hem, toen waren zij God ongehoorzaam en namen de verboden vrucht. 5. Wat waren de gevolgen van deze ongehoorzaamheid van Adam en Eva? Door deze daad verloren zij hunne reinheid en de gunst van God, werden uit Eden verdreven, kregen het vonnis des doods in hunne lichamen, kwamen onder de macht der zonde en des duivels en werden blootgesteld aan de verdoemenis cler hel. 0. Kunt gij het gedeelte uit den Bijbel opzegen waar dit bevel door God wordt gegeven? ;En de Heere God gebood den mensch, zeggendeVan allen boom dezes hots zult gij vrijelijk eten.' Maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage dat gij daarvan eet, zult gij den dood sterven." Gen. 2 : 16. 17. 7. Was de zonde, die Adam beging, niet een zeer vreeselijke zonde? Ja, daarin was de wortel van alle andere zonden. „De zonde van het ongeloof; — zij wantrouwden God en geloofden in de leugen des duivels. „De zoude der begeerlijkheid; — God had hun het vrije gebruik, van alle boomen toegestaan, uitgezonderd van één, en juist dien begeerden zij. „De zonde der ondankbaarheid; — hoewel zij zoo veel van God hadden gekregen, waren zij ontevreden en ondankbaar. „De zonde van hoogmoed; — zij wenschten gelijk te zijn aan God en onafhankelijk van Hem. „De zonde van opstand tegen Gods gezag; hoewel God zelf hun een duidelijk bevel had gegeven, durfden zij tegen Hem opstaan en deden juist wat Hij hun bepaaldelijk verboden had te doen." ^8, Welke zijn de gevolgen van Adam's zonde geweest, voor zjjn nageslacht? 1. Wij hebben de vreugde van het Paradijs verloren. 2. Wij zijn allen ontaard geworden, dat wil zeggen, verstoken van Gods tegenwoordigheid en macht in onze ziel, en dat niet alleen, maar wij zijn ook van nature zondig geworden. 2 3. Deze zondige natuur leidt tot moedwillige overtreding van Gods wet. 4. Wij zijn bijgevolg allen onder den vloek en de veroordeeling van de Goddelijke wet gekomen en daardoor blootgesteld aan de straf daarvan, welke is de eeuwige dood. „Zij zijn allen afgeweken; te zamen zijn zij stinkende geworden, daar is niemand die goed doet, ook niet één. Ps. 14 : 3. „Want zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. Rom. 3 : 23. 9. Heeft dit betrekking op alle menschen; dat wil zeggen, zijn allen zondaars en daarom allen even schuldig voor God? Ja; ofschoon de zonde zich niet bij allen in het uitwendig leven op dezelfde wijze openbaart, (d.w.z. allen maken zich niet schuldig aan Godslastering, vloeken en drinken,) zoo zijn toch allen in hun hart gelijk aan elkaar, — geheel levende tot bevrediging van hun zelfzucht en onverschillig voor Gods eischen en 't geluk hunner medemenschen. 10. Maar hoe bewijst gij, dat het voldoen aan zelfzucht de menschen zondaars doet zyn? Omdat de wortel van alle zonde zelfzucht is. Door zelfzucht bedoelt men de voldoening van zijn eigen ik zonder acht te slaan op de eere Gods of het geluk van onze naasten. In dezen zin leven dronkaards, dieven, overspelers en alle andere zondaars slechts voor eigen genot. Zij bedrijven de zonde niet omdat zij willen zondigen, — gaarne wilden zij dat xir «-» — het geen zonde was, - maar zij doen het om hun eiqen lust te bevredigen. Iemand drinkt zich met dronken of begaat eenige andere zonde, omdat hij zondigen wil, maar omdat hij er genot m vindt. In dit opzicht is de duivel de verpersoonlijkte ze fzucht: om zijn boosheid en wraakzucht tegen God te bevredigen, zou hij Hem van Zijn troon willen stooten en het geheele menschelijke geslacht willen verdoemen. 11. Wanneer men dus hiervan uitgaat, is de ware Godsdienst liefde? Ja ware godsdienst is liefde. Hij bestaat hierin, dat men zich geheel geeft om goed te doen en anderen gelukkig te maken. Dit is de godsdienst van Jehova - G°od is liefde! Dit was de godsdienst van Jezus Christus: - Gij weet de genade van onzen Heer Jezus Christus, Die, ofschoon Hij rijk was, voor ons arm werd, opdat wij door Zijne armoede rijk zouden worden. „Geliefden, laat ons elkander liefhebben, want de liefde is nit God, en een iegelijk die liefheeft is urt God geboren en kent God „Die niet lief^eft, heeft God niet gekend, want God is Liefde. 1 Joh. 4.7,8. 12. Alzoo is slechts een hart vol liefde, dat een leven vol vriendelijkheid voortbrengt, Gode welbehagelljk op aarde, en een voorbereiding voor den Hemel ? Ja- liefde is de vervulling der wet, want de liefde is uit God, en die liefheeft is uit God.geboren. Al gaf iemand al zijne goederen aan de armen en zijn lichaam om verbrand te worden en al had hij geloof, zoodat hij wonderen deed of zondaars bekeerde en alle andere gaven op den koop toe, wanneer hij niet vervuld is met liefde, is hij als een klinkend metaal of luidende schel. „Al ware het dat ik de talen der menschen en der engelen sprak en de liefde niet had, ik ware een klinkend metaal of luidende schel geworden." 1 Cor. 13 : A 13. Maar hoe kan zulk een groote verandering worden teweeggebracht? Alleen de kracht des Heiligen Geestes door 't geloof in onzen Heer Jezus Christus, kan het hart des menschen veranderen en een nieuw mensch van hem maken. 14. Is het dan gansch hopeloos om te beproeven zulk een liefdevol leven te leiden zooals God dat eischt, zonder bekeerd te zijn? Ja; het is nutteloos om te beproeven Gods heilige wet te houden met een zelfzuchtig, zondig, onheilig hart. Men moet tot Christus komen en bekeerd worden. „Indien gij u niet verandert, en wordt gelijk de kinderkens, zoo zult gjj in 't koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.11 Matth. 18 : 3. 15. Is dit dan niet juist het punt waarop vele ongeloovigen en anderen struikelen? Ja^ zij bewonderen en verkondigen het schoone en edele en noodzakelijke van een leven van zedelijkheid, deugd, vriendelijkheid en zelfopoffering, maar zij hebben geen macht om hunne slechte natuur te veranderen en zoo worden zij daardoor meegesleept en geven het eindelijk in wanhoop op. 16. Wat is hun eenige hoop? Jezus Christus, Hij is de weg, de eenige weg om goed te worden; Hij zal hen redden, met slechts van de verdoemenis, maar van de zonde m hun eigen hart en hun de kracht des Heiligen Geestes geven om hen in staat te stellen goed te doen en God en allen en alles, wat beminnelijk is, liet te hebben. Afdeeling 4. — DE VERLOSSING. 1. Wat beteekent verlossing? Verlossing beteekent loskoopen, bevrijden uit de slavernij door een offer, het lossen van een pand door het betalen van een prijs. Zoo zoekt Christus onze ziel te verlossen van den eisch der verbroken wet, van de zonde, van satan en van de hel, door de betaling van Zijn eigen bloed. 2. Wat tracht God voor het menschdom te doen door het verlossingswerk? Hij tracht ons te bevrijden van al de gevolgen van den val en ons op te heffen tot een toestand, die heiliger, gelukkiger en veiliger is dan die, waaruit Adam viel. 3. Hoe wil God dat volbrengen? Door het leven, het lijden en den dood van onzen Heer Jezus Christus en door den Heiligen Geest, Die rechtstreeks op de wereld inwerkt, en Die ook werkt door een leger van menschen, die gewasschen zijn van hunne zonden in het bloed van Jezus Christus. 4. Gij hebt gezegd, dat Jezus een Goddelijk persoon was, m. a. w. dat Hij God was; was Hij ook menschelijk, m. a. w. was Hfl een mensch? Ja; Hij was evenzeer waarachtig mensch als waarachtig God. Om onzentwil kwam Hij uit den Hemel, nanr onze natuur aan, en zoo kon Hij in onze plaats lijden. En buiten allen twijfel de verborgenheid der godzaligheid is groot; God is geopenbaard m het vleesch, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen m heerlnkheia. 1 Tim. 3 : 16. 5. Wat deed de Verlosser voor ons? 1 Hij leerde ons den wil des Vaders. 2. Was door Zijn leven ons een volmaakt voorbeeld ter navolging. 3. Gaf Zichzelf als een zoenoffer voor onze zonden door Zijnen dood. 6. Wat is zoenoffer? Zoenoffer beteekent: Offer tot verzoening tot zamenbrenging, tot wedervereeniging en duidt den weg aan, dien Jezus opende, opdat God en de mensch, tot nu toe gescheiden door de zonde, vereenigd zouden worden en één gemaakt. „Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenende en heeft het woord der verzoening m ons gelegd. 2 Cor. 5 : 19. Zoo dan gelijk door ééne misdaad de schuld gekomen is over alle menschen tot verdoemenis, alzoo komt ook door ééne rechtvaardigheid de genade over alle menschen tot rechtvaardigmakmg des levens. Bom. 8 : 25. „Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus; want Hij is onze vrede, die beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende, heeft Hij de vijandschap in Zijn vleesch te niet gemaakt, namelijk de wet der geboden in inzettingen bestaande; opdat Hij die twee in Zichzelven tot eenen nieuwen mensch zou scheppen, vrede makende, en opdat Hij dié beiden in één lichaam met God zoude verzoenen door het kruis, de vijandschap aan hetzelve gedood hebbende.11 Efeze 2: 13—16. 7. Kunt gy nog duidelijker beschrijven op welke wijze wij door den dood van Christus worden gebaat? Wel, de Vader had medelijden met ons toen Hij ons onder den vloek en tot den eeuwigen dood veroordeeld zag en wilde ons zoo graag vergeven en weder gelukkig maken, maar Hij moest rekening houden met het geluk van anderen en met de eer der wet, die wij overtreden hadden. Als Hij ons vergeven had, zonder het zoenoffer van Zijn Zoon, dan konden de bewoners van andere werelden, en de engelen m den Hemel gezegd hebben: „Het komt er niet op aan of men Zijne wetten al overtreedt; men behoeft alleen maar te zeggen, dat men berouw heeft en dan is alles weer in orde." En zoo zou men niets geven om de heilige wetten van God, en daarom kwam Jezus, ofschoon Hij de eenige Zoon des Vaders was, en leed als een offer voor ons en voldeed zoo aan den eisch der wet, die wij overtreden hadden, en opende ons daardoor den weg tot bevrijding van haar straf. 8. Wordt de dood van Jezus soms niet beschreven als ter „voldoening" aan de Goddelijke gerechtig» heid? Ja. De dood van Christus voldeed aan de goddelijke gerechtigheid, want — 1 Onze zonden verdienden den dood. 2. Christus stierf vrijwillig in onze plaats. 3. Krachtens Zijn waardigheid als God en Zijn reinheid als mensch, b ?zat Zijn offer eene oneindige verdienste en voldeed ten volle aan de eischen der wet en rechtvaardigde God in het opheffen der straf en het vergeven van allen, die berouw hebben en in Hem gelooven. 9. Welke teksten kunt gij aanhalen, waarin deze leerstelling wordt onderwezen ? 1. Die waarin wordt gesproken van Christus als een rantsoen voor allen. Het woord rantsoen beteekent de prijs, clie betaald moet worden voor de bevrijding van een gevangene. Deze beteekenis heeft het in: „De Zoon des menschen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, om Zijne ziel te geven tot een rantsoen voor velen.'" Matth. 20 i 28. „Die Zichzelven gegeven heeft tot een rantsoen voor allen, zijnde de getuigenis te Zijner tijd." 1 Tim. 2 : 6. In dezen tekst beduidt rantsoen de prijs die betaald wordt voor het leven van een gevangene, met het leTe£ van een ander; in beide gevallen is het plaatsvervanging of voldoening. 2 De teksten, welke spreken van Christus als de Bevrijder van het menschdom. Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zjjt uit uwen ijdelen wandel, die u van de vaderen overgeleverd is; maar door het dierbaar bloed van Christus als van een onbestraöelijk en onbevlekt Lam." ï Petr.J: 19. Want gij zijt duur gekocht. 1 Cor. 6 .20. "in wien wü hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade.1 Efeze 1 : 7. Weid de gemeente Gods, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed:1 Hand. 20 : 28. Want Gij zijt ieslacht en hebt ons Gode gekocht met üw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie." Openb. 5 : 9. 3. Die waarin gezegd wordt clat Christus een plaatsvervanger is voor de zondaren. En gii bedenkt niet, dat het ons nut is, dat één mensch sterve voor het volk, en het geheele volk niet verloren ga." Joh. 11 : 50. ^ „Maar God bevestigt Zijne liefde jegens ons dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren." Rom. 5 : 8. , , Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus is gestorven voor onze zonden naar de Schriften. 1 Cor. lo . ö. -Want de liefde van Christus dringt ons, als die dit oordeelen, dat indien één voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn; en Hij is voor allen gestorven, opdat degenen, die leven met meer ziehzelven zouden leven, maar dien die voor hen gestorven en opgewekt is." 2 Cor. o : 14, lo. Die Ziehzelven gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zoude uit deze tegenwoordige, booze wereld naar den wil van onzen God en Vader. Gal\LL\ï\ zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die een weinig mindej dan de engelen geworden was, vanwege het lijden dezes doods, opdat Hjjdoor de genade Gods voor allen den dood smaken zou. Hebr. 2:9. .. , Want Christus heeft ook eens voor de zonde geleden Hii rechtvaardig voor de onrechtvaardiger opdat' Hij ons tot Goddon brengen; die wel is gedood in het vleesch, maar levendgemaakt door den Geest. 1 Petr. 3 : 18. 4 Die teksten waarin gesproken wordt van Christus als door Zijn dood de menschen met God verzoenende. En al deze dingen zjjn uit God, Die ons met Ziehzelven verzoend heeft door Jezus Ctoto» ^ bediening der verzoening gegeven heeft. Want Uod was in Cnristus de wereld met Ziehzelven verzoenende bunne zonden hun niet toerekenende en heeft het woord der verzoening m ons gelegd 2 Cor 5 ,18 1». Want indien wij, vijanden zgnde, met God verzoend zim door den dood Züns Zoons, veelmeer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door Ziin leven; en niet alleen dit, maar wij roemen ook in God, door onzen Heer Jezus Christus, door Wien wij nu de verzoening verkregen hebben.11 Rom. 5 : 10, 11. 10. Leerde de Heiland zelf, dat Hij kwam om een zoenoffer te zijn voor het menschelijk geslacht! Ja- Hii verklaarde den plaatsvervangenden aard van Zijn werk, toen Hij Zichzelf vergeleek met de slang waarop de Israëlieten zagen en verlost werden. En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzoo moet ook de Zoon des menschen verhoogd worden.11 Joh. 3 t 14. 1. Toen Hij verklaarde, dat Hij Zijn leven gaf als een rantsoen voor velen. „Gelijk de Zoon des menschen niet is gekomen, om gediend te worden maar om te dienen, en Zijne ziel te geven tot een rantsoen voor velen.11 Matth. 20 : 8. 2. Toen Hij tot de schare zeide, dat zij Zijn vleesch moesten eten en Zijn bloed drinken, dat Hij geven zou voor het leven der wereld. „Ik ben dat levend brood, dat uit den hemel neergedaald is; zoo iemand van dit brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. En het brood dat ik geven zal, is mijn vleesch, hetwelk ik geven zal voor het leven der wereld. De Joden dan streden onder elkander zeggende: „Hoe kan ons deze zijn vleesch te eten geven?11 Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, zeg Ik ulieden: Tenzij dat gij het vleesch del Zoons des menschen eet, en Zijn bloed drinkt, zoo hebt gil geen leven in uzelven. Die Mijn vleesch eet en Min bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven- en Ik zal hem opwekken ten uiterste dage. Want Mijn vleesch is waarlijk spijs en Mijn bloed is waarlijk drank:1 Joh. 6 : 51-55. 3 Toen Hij zeide, dat Hij de goede Herder was, die Zijn leven stelt voor de schapen. „Ik ben de goede Herder; de goede Herder stelt Zijn leven voor de schapen.11 Joh. 10 : 11. 4 Toen Hij verklaarde, dat Zijn bloed werd gestort voor velen tot vergeving van hunne zonden. Want dat is Mijn bloed, het bloed des nieuwen testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt tot vergeving der zonden.11 Matth. 16 : 28. 11 Zijn niet al de profetieën, die de komst van den Messias beschreven als een zoenoffer voor de zonden, in Hem vervuld geworden 1 Ja het geheele 5be hoofdstuk van Jesaja kan niet1 anders& opgevat worden dan als Hem besctogvende als een zSenoffer en vooral het 5e en 6e vers. „Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf die ons den vrede aanbrengt was op Hem, en door Zijne striemen is ons genezing geworden. Wrj dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zgnen weg; doch de Heer heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen. Jes. 5ó : o, o. Afdeeling 3. — DE OMVANG VAN HET VERZOENINGSWERK. 1. Kunnen allen de voordeelen van het verzoeningswerk deelachtig worden? Ja, zij zijn verkregen en ze zijn bestemd voor de geheele wereld, d.w.z. voor allen, die geleefd hebben in het verleden, voor allen die nu leven en voor allen, die later zullen leven. 2. Hoe bewijst gij, dat Christus stierf voor aUen ? 1. Door hetgeen wij weten van de goedheid Gods, kunnen wij verwachten, dat Hij het geheele menschelijke geslacht in Zijne Genade insluit. Het zou ons zeer wreed toeschijnen, om een enkele buiten te sluiten. 2. Er is niet een enkele tekst in den Bijbel waarin gezegd wordt, dat Hij niet voor alle menschen gestorven is. 3. Er zijn in den Bijbel vele teksten waarin staat, dat Hij voor allen stierf. „Die ziehzelven gegeven heeft tot een rantsoen voor allen, zijnde de getuigenis te Zijner tijd." 1 Tim. 2:6.^ „Want hiertoe arbeiden wij ook, en worden gesmaad, omdat wij gehoopt hebben op den levenden God, die een behouder is aller menschen maar allermeest der geloovigen.11 1 Tim. 4 : 10. „Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, die een weinig minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou." Hebr. 2 : 9. 4. De Bijbel zegt ook. dat Christus stierf voor de wereld, voor de gansche wereld. „Want alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." Joh. 3 : 16. „Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt." Joh. 1 : 29. „Deze is waarlijk de Christus, de Zaligmaker der wereld." Joh. 4 : 42. „En het brood dat Ik geven zal is Mijn vleesch, hetwelk ik geven zal voor het leven der wereld." Joh. 6 : 51. 3. Hoe redeneeren de Calvinisten tegen deze teksten ? Door te zeggen dat hier de uitverkoren wereld wordt bedoeld, n.1. alle uitverkorenen. Maar in den geheelen Bijbel staat niets van een uitverkoren wereld en wij laten niemand toe de genade en liefde van God te beperken door zulke verzinsels. 4. Wat staat er nog meer in den Bijbel als bewijs, dat Christus stierf voor allen? ledereen is het er over eens, dat Christus gestorven is voor hen, die behouden worden; maar de Bijbel verklaart ook stellig, dat Hij stierf voor hen die verloren gaan en daarom moet Hij voor allen gestorven zijn. „Maar indien uw broeder om der spijze wil bedroefd wordt, zoo wandelt gij niet meer naar liefde. Verderf dien niet met uwe spijze voor wien Christus gestorven is." Rom. 14 i 15. „En zal de broeder die zwak is, door uwe kennis verloren gaan, om welken Christus gestorven is?" 1 Cor. 8: 11. „En er zijn ook valsche profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valsche leeraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen invoeren zullen, ook den Heer, die hen vrijgekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over ziehzelven brengende." 2 Petr. 2 : 1. 5. Hebt gij nog een ander bewijs? Ja; als Christus niet voor allen is gestorven, hoe zouden wij dan alle zondaars kunnen aansporen om te gelooven, dat Hij .voor hen is gestorven? Als Hij niet voor allen stierf, zou niemand zeker zijn of Hij voor hem gestorven is, noch zou iemand veroordeeld kunnen worden, noch zichzelf veroordeelen als hij dat niet geloofde, waarvan hij geen zekerheid had. Maar Christus is voor allen gestorven en ieder moet het gelooven, of hij loopt gevaar voor eeuwig verloren te gaan. 6. Is er nog een ander bewijs? De Bijbel zegt, dat wij allen menschen de genade moeten aanbieden, maar hoe kunnen wij dat doen en aan iedereen zeggen dat hij verlost kan worden, als Christus maar voor een gedeelte van de menschheid is gestorven? „En Hij zeide tot hen: Gaat henen in de geheele wereld, predikt het evangelie aan alle creaturen." Mark. 16 : 15. „Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u ruste geven." Matth. 11 § 28, „En op den laatsten dag, zijnde de groote dag van het feest, stond Jezus en riep zeggende: Zoo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke." Joh. 7 : 37. „En de Geest en de Bruid zeggen: Kom! En die het hoort zegge: Kom! Èri die dorst heeft kome; en die wil, neme het water dés levens om niet." Openb. 22: 17. 3 Afdeeling 6. HET VOLTOOIDE WERK VAN CHRISTUS. 1. Soms hoort gij de menschen spreken over het voltooide werk van Christus, Wat bedoelt men daarmede 1 Dat Christus, toen Hij aan het kruis stierf, Zichzelf stelde in de plaats des zondaars en de juiste hoeveelheid straf droeg, die deze verdiend had, aldus feitelijk de schuld betalend, die de zondaar aan het goddelijk recht schuldig was. En dat, zoo de zondaar dit slechts gelooven wil, hij voor altijd vrij is van de eischen der wet, en nooit m de verdoemenis kan komen, noch hier, noch hiernamaals. 2. Is dat zoo? Wij meenen van niet. 3. Wat brengt u er toe te denken, dat het niet zoo zou zgn? Als het zoo ware, als Christus waarlijk aldus de schuld betaald had, kon God niet tweemaal betaling vorderen en tengevolge daarvan zou niemand naar de hel gezonden worden en zouden allen gered worden. 4. Maar meenen zij, die gelooven dat Christus feitelijk en letterlijk al de schuld der zondaren aan het kruis betaalde, niet eveneens, dat die kwn> lotveï* aUeen tCn g0ede komt aan hen> Ê geJa; maar als een schuld betaald is, is zij betaald en des zondaars ongeloof doet niets af aan het feit toot^ITEV ^ s«g..ben en een ander het Ir nipf L alt', kunnTen m«ne schuldeischers mij de schn7d hPtVArn Ig6nVIk, b.*n buiten geva^, omdat ae scnuld betaald is, of ik 't geloof of niet. rfA^aar W0Tdt hier niet °P ^antwoord, dat zoo z««Taaaar-yerl0ren -is' het niet is «""dat $ een zondaar is, aangezien z^ne zonden door Christus gedragen z«n, maar omdat hy het feit niet ™ n gelooven? En haalt men hierbH niet aan • Vil ïtM Z8Ï ?e^eB' Zal zaU* wor«?nrmanie'S geloofd zal hebben, zal verdoemd worden»? «ohniVi^f i6^er ^bepijpen, dat indien al de ff rt- z°ndaars betaald ^. de zonde des ongeloof s daaronder begrepen is, hoe kan anders ziin ZePfneff ongeloof-vergevr zi->n;en 200 a" m ongeloof verzoening gedaan is, dan kan hij daar- 2 LiTnfm als l00r eeniSe andere zonde, naar de nel worden gezonden. 6. Hoe kan iemand deze leerstelling van de letterlijke voldoening der schuld volhouden? ,jlenCl?ts,door de heerlijke waarheid te verwerpen dat Christus voor allen gestorven is Zii die aan het denkbeeld eener beperkte verzoening vasthouden zijn ten minste konsekwent, omdat zij zeggen, dat Christus de schuld van een zeker aantalbetaald heeft, en daarom is hunne redding zeker wat zij ook doen, omdat Christus niet te vergeefs kan gestorven zijn. 7. Maar is deze leer niet onbestaanbaar voor hen, die gelooven dat Christus voor allen gestorven is* ja zeker. Omdat als Christus eens ieders schuld betaald heeft, iedereen gered zal worden, en zoo leidt deze leerstelling tot eene algemeene zaligheid. 8. Maar is het niet waar, dat Christus onze schuld betaalde, toen voor ons stierf 2 Niet in denzelfden zin, als schulden op aarde betaald 'worden. Anders zijn, zoo als wij zagen, degenen voor wie Christus gestorven is, voor eeuwig vrij en kunnen handelen zooals zij verkiezen, omdat de 'betaling niet tweemaal kan gevorderd worden. 9. Maar welk is het juiste begrip van verzoening! Dat hebben we reeds uitgelegd in Afd. 4. De Schrift leert ons, dat Christus toen Hij aan het kruis Zijn leven gaf, uithoofde van de waardigheid van Zijn persoon, de vrijwilligheid van Zijn offerande, en de grootheid van Zijn lijden, een offer van oneindige waarde ten behoeve van arme zondaren bracht. Verder dat deze offerande het aan God mogelijk maaktè, Zijn liefde en medelijden uit te storten over het menschelijk geslacht, en al diegenen, die berouw hebben en zich vol vertrouwen tot Hem keeren, te vergeven, omdat door die offerande aan het gansche heelal het vreeselijke kwaad der zonde, door den mensch bedreven, en het gewicht van de wet, door hem verbroken, getoond was. 10. Droeg Christus dan juist die hoeveelheid lijden, die de zondaren zouden hebben moeten verduren i Wij weten niet wat onze gezegende Heiland leed, en wij zullen het nooit kunnen beseffen, maar wij weten, dat door Zijn offer den bewoners van het heelal een dieper eerbied voor de wet en rechtvaardigheid Gods wordt ingeboezemd, dan indien het geheele menschelijke geslacht ter helle gezonden ware. 11. Kan iemand iets doen of lijden, of vóór of na zflne bekeering, om op eenige wjjze de zaligheid te verdienen? Neen. De eenige grond of verdienste van onze verlossing is van het begin tot het einde toe te schrijven aan de liefde Gods, zooals zij uitgedrukt is in het werk en offer van Jezus Christus. „En alle schepsel, dat in den hemel is, en op de aarde, en onder de aarde, en die in de zee zjn, en alles wat in dezelve is, hoorde ik zeggen: Hem, Die op den troon zit en het Lam, zij de dankzegging, en de eer, en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid.'" Openb. 5 : 13. Afdeeïing 7. — UITVERKIEZING. 1. Kimt gij verklaren, wat door de Calvinisten geleerd wordt omtrent de leer der uitverkiezing! Ja; de Calvinisten leeren, dat God uitsluitend naar Zijn welbehagen en tot Zijn eigene verheerlijking, van den beginne af, een deel van het menschdom heeft uitverkoren of gekozen, om gered te worden en Zich verbonden heeft hen in den hemel te brengen, zonder ook maar eenigszins acht te slaan op het geloof of het gedrag van de personen zelve. 2. Doch wat leeren zij omtrent het plan van God met betrekking tot diegenen, die niet aldus zijn uitverkoren? De Calvinisten leeren dat God van den beginne af naar Zijn eigen welbehagen en zonder eenigszins rekening te houden met hun gedrag, het overige deel der menschheid verworpen heeft en overgegeven tot eeuwige verdoemenis. 3. Waarom worden deze inzichten Calvinistisch genoemd? Wijl zij onderwezen \» den met grooten ernst en bekwaamheid door een Zwitserach Hervormer, genaamd Johannes Calvïjn. 4. Wanneer werden deze Calvinistische leerstellingen voor 't eerst in de Kerk onderwezen! In de geschriften van geen enkel Christenleeraar worden zij gevonden, tot op 300 jaar na Christus ongeveer. 5. ZJjn er niet sommige plaatsen in den Bijbel, die den schijn hebben van deze leer te verkondigen en waarop de Calvinisten inzonderheid steunen? Ja, er zijn sommige plaatsen in de Schrift, die tot deze inzichten schijnen over te hellen, doch dit is alleen, wijl zij onjuist overgezet zijn, of niet recht begrepen worden. Noch van eene enkele plaats, noch van meerdere, kan men veronderstellen, dat zij eene beteekenis zouden hebben tegengesteld aan het gansche boek, en de Bijbel, over zijn geheel genomen, is zeer uitdrukkelijk tegen de leerstellingen van het Calvinisme. 6. Noem ons enkele teksten, waarvan men meent, dat zij ten gunste van deze inzichten zijn. „Den uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: genade en vrede zij u vermenigvuldigd." 1 Petr. 1 : 2. /P; Maar dit beteekent niet, dat sommige menschen, terwijl zij nog onbekeerd zijn, uitverkoren worden om geheiligd te worden, doch dat zij door en uit hoofde van de heiliging door den Geest, tot de uitverkorenen behooren, d.i. aangenomen zijn door God. Doch hunne eindelijke aanneming blijft afhankelijk van hunne volharding tot het einde. Daarom is deze uitverkiezing strikt voorwaardelijk^ en hoewel zij plaats grijpt onder de voorkennis van God, zoo is zij toch een handeling Gods, die in dezen tijd geschiedt, en is de bedoeling er van, dat zij zal leiden tot standvastige gehoorzaamheid en tot een voortdurende bewustheid van de besprenging van het bloed van Christus. Deze uitverkiezing is daarom voorwaardelijk. Inderdaad, een andere is er niet. 7. Noem een anderen tekst op, dien men aanhaalt om deze inzichten te staven. „Maar wij zijn schuldig altijd God te danken over u, broeders! die van den Heer bemind zijt, dat u God van den beginne verkoren heeft tot zaligheid, in heiligmaking des Geestes, en geloof der waarheid; waartoe Hij u geroepen heeft door ons evangelie, tot verkrjjging der heerlijkheid van onzen Heere Jezus Christus." 2 Thess. 2 : 13, 14. Men beweert, dat de Apostel hier met de uitdrukking „van den beginne" heeft willen te kennen geven, dat deze Thessalonische Christenen gekozen of uitverkoren waren geweest tot zaligheid vóór de schepping der wereld. Terwijl de Apostel eenvoudig verwijst naar het feit, dat zij geloofden en dientengevolge gered waren en gekozen om de zaligheid te bezitten reeds bij hel begin of den aanvang der .prediking van het Evangelie in die streken. 8. Welke andere tekst wordt aangehaald ten gunste van deze leer? De laatste volzin van de gelijkenis, voorkomende m het eerste gedeelte van het 22ste hoofdstuk van. Mattheüs: „Want velen zijn geroepen^ maar weinigen uitverkoren." Deze tekst wordt verondersteld te keren, dat, terwijl aan velen de roepstem tot zaligheid wordt gebracht, er slechts weinigen uitverkoren zijn, om gehoor aan die roepstem te geven. 9. Is dit de juiste beteekenis van de gelijkenis? Neen, juist het tegendeel. De gelijkenis zegt, dat een aantal menschen uitgenoodigd waren op een bruiloft. Eene algemeen bekende voorwaarde om toegelaten te worden bestond in het dragen van zeker kleed. Een der gasten weigerde niet alleen dat kleed aan te trekken, doch beleedigde den Koning bovendien, door zonder bruiloftskleed op zijn feest te verschijnen, en werd daarom, volkomen) rechtvaardig, uitgeworpen. Hij was tot het feest uitgenoodigd, doch de voorwaarde, waarop hem toegestaan was er aan deel te nemen, was het dragen van dit bijzondere soort van kleed. Hij weigerde aan die voorwaarde te voldoen en werd dientengevolge niet gekozen om aan het feestmaal deel tenemen. Op dezelfde wijze gaat de uitnoodiging tot verlossing uit tot menigeen, doch slechts weinigen voldoen aan de voorwaarden, welke zijn: berouw jegens God, geloof in onzen Heer Jezus Christus en gehoorzaamheid aan de waarheid, en zijn dientengevolge niet uitverkoren om de zegeningen, die God voor Zijn volk heelt bereid, te genieten en te bezitten. 10. Welke audere tekst wordt aangehaald om de leer der uitverkiezing: te staven? Als nu de heidenen dit hoorden, verbljjdden zg zich en prezen het woord des Heeren; en er geloofden zoovelen, als er geordineerd waren tot net eeuwige leven.11 Hand. 13 : 48. Deze tekst, zooals zij hier staat, zegt ons waarlijk dat sommigen in de vergadering geordineerd waren of uitverkoren om voor eeuwig gered te zijn. Maar de werkelijke vertaling luidt niet aldus. Doddridge, een Calvinist, en beroemd om zijne kennis van de Grieksche taal, vertaalt dezen tekst aldus :BZ.o ovelen als het eeuwige leven besloten deelachtig te worden, geloofden." Dat is juist wat wij ook leeren. Als iemand besluit om de zonde op te geven en ui Jezus Christus te gelooven, dan zal hij uitverkoren, gekozen worden om zalig te worden. 11. Houden de Calvinisten het er niet voor, dat het 9e hoofdstuk van den brief aan de Romeinen deze leer bevestigt? Ja; maar als men het goed begrijpt leert het iets anders; de'uitverkiezing, waarvan hier gesproken wordt, doelt alleen op het Godsbesluit, waarbij aan Jakob en zijn nakomelingen het bezit van godsdienstige en andere voorrechten wordt toegezegd, en heeft geenerlei betrekking op onvoorwaardelijke persoonlijke voorbeschikking tot het eeuwige leven. 12. Hoe moet men het elfde vers verstaan? , Want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds oi kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve niet uit de werken, maar uit den roepende." Rom 9 : 11. Dat Gods voornemen of keuze om een groot volk uit Jakob te vormen, uitgevoerd zou worden, en anders niets. 13, Hoe moet men vers dertien verstaan ? „Gelijk geschreven is: Jakob heb ik liefgehad, maar Ezau heb ik gehaat." Rom. 9 : 13. Dat God Ezau en zijn zaad met minder welgevallen aanschouwde dan Jakob, in zoo ver het hunne positie als volk betrof; wat geheel iets anders is, dan hem te bestemmen tot de eeuwige verdoemenis, vóór dat hij geboren was of gelegenheid had om kwaad van goed te leeren onderscheiden. 14. Hoe legt gij vers vijftien uit? „Want Hy zegt tot Mozes: Ik zal mij ontfermen, diens Ik mjj ontferm, en zal barmhartig zijn, dien Ik barmhartig ben." Rom. 9 : 15. Dit vers, evenals bijna het geheele hoofdstuk, is een argument tegen de zelfzucht en bekrompenheid der Joden, die er zich tegen verzetten, dat de heidenen door het Evangelie met hen dezelfde voorrechten zouden genieten; en de Apostel beredeneert hier dat God, het recht hebbende Jakob te verkiezen voor dit bijzondere voorrecht en Ezau te verstooten, nu eveneens het recht had om de Joelen op grond van hunne ontrouw te verwerpen en de heidenen in hunne plaats te stellen. Al hetgeen volgt is in denzelfden geest geschreven. „Zoo ontfermt Hij zich dan, diens Hij wil, en verhardt, dien Hij wil." Rom. 9 : 18. 15. Wat verstaat gfl door de voorkennis Gods! Onder voorkennis versta ik, dat God vooruit ziet en weet wat er gebeuren zal. 16. Wat beteekent voorbeschikking l De Calvinisten verstaan onder voorbeschikking, dat God alles, wat er gebeuren zal in de toekomst, vooruit beschikt en verordend heeft. 17. Wat is het onderscheid tusschen voorbeschik* king en voorkennis? Voorkennis is eenvoudig vooruit te zien dat zekere voorvallen gebeuren zullen; maar zekere gebeurtenissen vooruit te beschikken is te maken, dat M geschieden met besliste zekerheid. 18. Wordt niet dikwerf beweerd, dat de voorhennis Gods der gebeurtenissen bewast, dat deze gebeurtenissen zfln voorbeschikt door Hem en dat zjj door Hem geschieden? Ja, maar dit is niet het geval, De voorkennis welke God van een voorval heeft maakt Hem evenmin tot den bewerker daarvan, als de nakenms mij er de bewerker van doet zijn. ■ Sterrekundigen kunnen voorzien, dat is, vooruu weten dat er een zonsverduistering op handen is en weten met groote nauwkeurigheid het uur en de bijzondere omstandigheden te beschrijven; maar dit, men zal het mij toegeven, heeft niets te doen met voorbeschikking of het bewerken van de eklips zelf. Juist zoo heeft de voorkennis Gods van eens menschen al of niet aannemen van verlossing niets te maken met Zijne handeling in de eene of de andere richting. 19. Hoe verklaart gij Romeinen 8 : 30? „En die Hg te voren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen; en die Hg geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt/ Rom. 8 : 30. Door het vers, dat er aan voorafgaat, te lezen: „Want die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij' ook te voren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te worden, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broeders.11 Rom. 8 : 29. Dat wil zeggen, dat God voorzag wie Zijn Zoon ' h^3.* somW menschen voor eeuwig tartteworden? * m°geliJkheid van ™" : ,|26. Welk ander bewfls hebt g over dez« zaak Het is hun bepaalde meening, dat men niet heiïiogemaakt kan worden in dit leven; maar dat men voort moet gaan met zondigen en berouw hebben tot den dood toe; terwijl zij toch toegeven dat wij heilig moeten zijn, voordat wij den hemel binnen -kunnen gaan. 2. Hoe kunt gij bewyzen 4at deze Heiligheid kan verkregen worden in dit leven? Mijn eerste reden is de waarschijnlijkheid Het is hoogstwaarschijnlijk, dat God het noodige doen zou tot de algeheele en onmiddellijke verlossing des menschen van de zonde. Als een kind vergift naar binnen gekregen had, dan zijn wij er zeker van dat de vader zoo spoedig mogelijk alles in het werk zou stellen om niet alleen een gedeelte, maar al het vergitt uit het lichaam te verwijderen. Evenzoo vermeenen wy dat het waarschijnlijk is, dat God ai net mogelijke zou doen om het doodelijk vergift der zonde geheel uit 's menschen ziel te verwijderen 3. Maar mag men, in antwoord hierop, niet vragen, waarom God dan Zijn volk niet verlost van al hunne zorgen? Ja; maar dat is geheel iets anders, omdat zorgen niet altijd verkeerd voor den mensch zijn; integendeel zij zijn dikwijls, zoo niet altijd, van grooten zegen voor hen die God liefhebben; terwijl de zonde slecht, altijd slecht is, hatelijk in Gods oogen, en een vloek voor degenen die haar koesteren. 4. Hoe zoudt gy verder kunnen bewijzen, dat God verlangt den mensch in dit leven van al zflne zonden te verlossen? Dooi* de volgende duidelijke onderwijzingen des Bijbels, die dezen toestand in Verschillende beelden en op verschillende wijzen beschrijven als de mogelijke, ervaring der geloovigen: É Als een rein hart; — dat is een hart gereinigd van alle zonde. „Schep mg een rein hart, o God, en vernieuw in het binnenste van mg een vasten geest." Ps.51:: 12. „Zalig zgn de reinen van hart, want zg zullen God zien." Matth. 5 : 8. ||| „Dan zal Ik rein water op u sprengen en gg zult rein zgn." Ezech. 36 : 25. „Maar het einde des gebods is liefde nit een rein hart, en uit een goed geweten en uit een ongeveinsd geloof." 1 Tim. 1 : 5. 2. Een hart, dat bevrijd is van (die afgoderij. „. .... van al uwe onreinigheid en van al uwe drekgoden zal Ik u reinigen." Ezech. 36 : 25. 3. Als volkomenlijk afgescheiden van het kwade en aan God gewijd. * „En de God des vredes zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest, en ziel, en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onzen Heer Jezus Christus.'" 1 Thess. 5 : 23. n 4; £lt Z!llk een vlekkeloos leven leidende, dat hod Zelf niets te veroordeelen zal vinden. „Opdat gij moogt onberispelgk en oprecht zijn, kmieren Gods zgnde, onbestrarTelp in het midden ^an een krom en verdraaid geslacht; onder welke grj schnnt als lichten in de wereld." Filipp. 2: 15 „Welke God u ook zal bevestigen tot het einde toe, om onstrafTeljjk te zgn in den dag van onzen Heer Jezus Christus." 1 Cor. 1 ; 8. 5. Als volkomen overgegeven aan God, om door üem m bezit genomen en gebruikt te worden. „Ik bid u dan broeders, door de ontfermingen C*ods, dat gij uwe lichamen stelt tot eene levende, heilige en Gode welbehageljjke offerande, welke is uw redelijke godsdienst." Rom. 12 : 1. 6. Als de wet vervullende. „De liefde doet den naaste geen kwaad. Zoo is dan de liefde de vervulling der wet." Rom. 13 : 10. 7. Deze toestand wordt door den Bijbel als volmaaktheid beschreven, (dat is volmaakt m de liefde). „Weest dan gijlieden volmaakt, gelgk uw Vader, die in de hemelen is, volmaakt is." Matth. 5 : 48. Dat wil zeggen, dat als wij ons naar ons vermogen volkomen nebben overgegeven aan een leven van liefde en rechtvaardigheid in onzen kring, gelijk onze Hemelsche Vader dat is in Zijn kring, dan nullen wij volmaakt zijn voor Hem. „Opdat de mensch Gods volmaakt zg, tot alle goed werk volmaakteigk toegerust." 2 Tim. 3 : 17. 7JGg zgt getuigen, en God, hoe heilig, en rechtvaardig, en onberispelgk wg u, die gelooft, geweest zgn." 1 Thess. 2 ; 10. „. . . te allen tg de strgdende voor u in de gebeden, opdat gg staan moogt volmaakt en volkomen in al den wil van God." Col. 4: 12. 8. kW volkomenlijk den Heer volgende. Jozua en Kaleb déden dit en gingen Kanaan binnen. „Doch mgn knecht Kaleb, omdat een andere geest met hem geweest is, en hg volhard heeft Mg na te volgen: zoo zal Ik hem brengen tot het land, in hetwelk hg gekomen was, en zgn zaad zal het erfelgk bezitten." Num. 14 j 24. 9. Als der zonde gestorven zijnde, — als den ouden mensch gekruisigd (dat is gedood) hebbende, — als verlost van de zonde, — als Gode levende. „Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vleesch leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van 'God, die mij liefgehad heeffc, en ziehzelven voor mij overgegevén heeft." Gal. 2 : 20. „Dit wetende, dat onze oude mensch met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde te niet gedaan worde, opdat wg niet meer de zonde dienen. Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde." Rom. 6 : 6, 7. 10. Als volkomen goed gemaakt. „Of maakt den boom goed en zijne vrucht goed, of maakt den boom kwaad en zijne vrucht kwaad ; want uit de vrucht wordt de boom gekend." Matth. 12 : 33. „Want onze roem is deze, namelijk de getuigenis van ons geweten, dat wg in eenvoudigheid en oprechtheid Gods, niet in vleeschelgke wgsheid, maar in de genade Gods, in de wereld verkeerd hebben, en allermeest bg ulieden." 2 Cor. 1 : 12. „En hierin oefen ik mgzelven, om altgd een onergerlgk geweten te hebben bg God eh de menschen." Hand. 24 : 16. „Maar het zg verre van mg dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onzen Heer Jezus Christus; door Welken de wereld mg gekruisigd is, en ik der wereld." Gal. 6 : 14. 11. Als vervuld zijnde met den Geest, en volkomen toegerust voor Zijn dienst. „Weest mede mijne navolgers, broeders! en merkt op degenen, die alzoo wandelen, gelgk gg ons tot een voorbeeld hebt.... Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wg ook den Zaligmaker verwachten, namelgk den Heere Jezus Christus." Filipp. 3:17,20. „Maar gelgk geschreven is: Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des menschen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien, die Hem liefhebben; maar God heeft het ons geopenbaard door Zgnen Geest; want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods." 1 Cor. 2 : % 10. „En bekennen de liefde van Christus, die de kennis te bovengaat, opdat gg vervuld wordt tot al de volheid Gods." Ejeze 3 : 19. 12. Als in staat gesteld om een beeld te worden van het karakter van onzen gezegenden God Zeiven. „Hierin is de liefde bg ons volmaakt, opdat wg vrgmoedigheid mogen hebben in den dag des oordeels, namelgk dat gelgk Hg is, wg ook zgn in deze wereld-" 1 Joh. 4 : 17. Afdeeling 16. — HEILIGMAKING. ZIJ KAN BEREIKT WORDEN. 1. Op welke andere wyze leert de Bijbel, dat Heiligmaking bereikbaar is in dit leven? De Bijbel belooft Heiligheid aan hen die daarnaar zoeken. „Indien wij onze zonden belgden, Hg is getrouw en rechtvaardig, dat Hg ons de zonden vergeve, en ons reinige van alle ongerechtigheid." 1 Joh. 1 : 9. „De God nu des vredes, Die den grooten Herder der schapen, door het bloed des eeuwigen testaments, uit de dooden heeft wedergebracht, namelgk onzen Heere Jezus Christus, Die volmake u in alle goed werk, opdat gg Zgnen wil moogt doen: werkende in u hetgeen voor Hem welbehagelgk is, door Jezus Christus; Denwelken zg de heerlgkheid in alle eeuwigheid. Amen." Hebr. 13 : 20, 21. „Dewgl wg dan deze beloften hebben, geliefden! laat ons onszei ven reinigen van alle besmetting des vleesches en des geestes, voleindigende de heiligmaking in de vreeze Gods." 2 Cor. 7:1. 2. Geeft de Bpel nog op een andere wflze te kennen dat deze ervaring te verkrijgen is? Ja; de Bijbel gebiedt Gods volk heilig te zijn. „Maar gelgk Hij, Die u geroepen heeft, heilig is, zoo wordt ook ggzelve heilig in al uwen wandel, daarom dat er geschreven is: Zijt heilig, want Ik ben heilig.11 1 Petr. 1 : 15, 16. „Mijne kinderkens, ik schrijf u deze dingen opdat gg 'niet zondigt. En indien iemand gezondigd heeft, wg *" hebben eenen Voorspraak bg den Vader. Jezus Christus, den Rechtvaardige.11 1 Joh. 2 : 1. „Te weten dat gg zoudt afleggen, aangaande den vorigen wandel, den ouden mensch die verdorven wordt door de begeerlgkheden der verleiding en den nieuwen mensch aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid." Efeze 4 : 22, 24. „Want dat Hg gestorven is, dat is Hg der zonde eenmaal gestorven; en dat Hg leeft, dat leeft Hg Gode. Alzoo ook gglieden, houdt het daarvoor, dat gg wel der zonde dood zgt, maar Gode levende zgt in Christus Jezus, onzen Heer." Rom. 6: 10, 11. 3. Toont de Bpel nog op eenige andere wyze aan, dat de mensch volkomen geheiligd kan worden? Christus en de schrijvers van den Bijbel, die door Gods Geest gedreven werden, bidden dat Gods kinderen alzoo heilig zijn mogen. wooH^f« Zr ,in ÜWG w^eid: Uw woord is de waarheid. Jo#. 17 : 17. f. Op welke andere wijze drinfft de Biib^l nn volkomen Heiligmaking aan ? y 0p De Bijbel verklaart dat de verlossing van dp Chdstuït ^ hGt leVen en ^erv^an^ezas ïif*4É3 SVul* zSnen naam heeten .W; want Hii 1:21 zall^maken van hanne zonden." Matth. „Die Ziehzelven voor ons gegeven heeft ondat Hii "IZ^t21:U. Z°U reiDigen' in *oede V6el te- meer zal het bloed van Christus Die door den eeuwigen Geest Ziehzelven Gode onstraftV lök opgeoflferd heeft, uw geweten reinigen van doode werken, om den levenden God te dienen/' T: li. opdat' m6*?6 V* ?00n ™n »od geopenbaard, l Joh. F? 8 68 dnivels ^breken zou." heeft' "J61^ °?k Christus de gemeente liefgehad TT: ,Zlchz1elTen voor haar heeft overgegeven metathS\haar/eiligr Z7' ^ ge«inigd Sende met het bad des waters door het Woord 0Ddat Hii haar Zxchzelven heerlgk zou voorstellen eene' «? lX maar ÏT °lTpel heeft 5fö H Z°U h6lllg Z»n en onberispelfil." 5. Hebt gij nog verdere bewijsgronden oin aan te toonen, dat Gods kinderen rein van hart kunnen aijtt in dit leven? Ja; de ervaring van Gods kinderen toont dit aan. (>. Kunt gij eenige namen opnoemen van Bijbelsche personen, die deze ervaring schijnen gehad te hebben? Ja; Henoch, en Mozes, en Job, en verscheidene anderen; maar wij noemen eenvoudig den apostel Paulus, en geven zijn getuigenis in zijn eigen woorden. „Het levea is mg Christus, en het sterven is mg .gewin." Fïlipp. 1: 21. „Weest mgne navolgers, gelgkerwgs ook ik van Christus.1' 1 Cor. 11 : 1. gfe „En in Hem bevonden worde, niet hebbende mgne rechtvaardigheid die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelgk de rechtvaardigheid die uit God is door het geloof/1 Filipp. 3 : 9. wGg zgt getuigen en God, hoe heilig en rechtvaardig en onberispelgk wg u, die gelooft, geweest zgn.11 1 Thess. 2 j 10. „Want ik word nu tot een drankoffer geofferd, en de tgd mgner ontbinding is aanstaande. Ik heb den goeden strgd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden: voorts is mg weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mg de Heer, de rechtvaardige Eechter, in dien daK geven zal, en met alleen mn, maar ook allen die Zgne verschoning liefgehad hebben." 2 Tim. 4 : 6, 7 8. aJt' w Cr nof1.een. ander bew«s om «"»te toonen, dat het mogelijk is om zich in het bezit van deze ervaring te verheugen? Ja; wij onderstellen dat alle Christenen zullen erkennen dat in die oogenblikken, waarin zij het meest de nabijheid Gods ervaren, zij ook den sterksten drang van den Geest gevoelen om hunne ichamen te stellen tot een levende, heilige en Gode welbehagehjke offerande. Afdeeling 17. — HEILIGMAKING. DE VOORWAARDEN. 1, Welke zijn de voorwaarden tot algeheele Heiligmaking? Overtuiging, Afstand doen, Toewijding en Geloof. 2. Geef een uitlegging van het eerste. Met overtuiging voor den zegen bedoelen wij, dat een mensch zijn behoefte aan heiligheid moet gevoelen; hij moet de afzichtelijkheid zien van de zonde, die nog in hem is en waarvan. God hem verlossen wil; hij moet ook overtuigd zijn, dat indien hij met zijn geheele hart verlossing zoekt, hij die vinden zal. Tenzij iemand zijne behoefte aan den zegen inziet en gelooft dat hij dien verkrijgen en genieten kan, zal hij er niet met zijn gansclie hart naar zoeken. 8. Welke is de tweede voorwaarde tot Heiligmaking ? Het afstand doen of opgeven van alle bekende zonden en van alles wat twijfelachtig schijnt. Er moet gewilligheid zijn om afstand te doen en voor altijd afscheid te nemen van alles, waarvan de ziel !at J"? Slecht is en van alles> waarvan zit behoort v^ezen, dat het niet is zooals % *-ZouatSÜ iemand die den zegen zocht en VST** en dr0nk' aanraden z«n pijp en glas on te geven • Ja dat zou ik zeker; omdat in onzen tijd en vooral m t Leger des Heils weinigen kunnen rooken of drinken, zonder te gevoelen, dat het beide verfzwisienae, schadelijke en onreine gewoonten zijn • en oif if*1J ?e .al-, zoodanig beschouwen, of indien zij siecnts in twijfel zijn omtrent hunne geoorloofdheid i?»LU*°e\ he}jehrü;ik dadeüjk opgegeven worden* want die twijfelt is aireede veroordeeld. o. Zijn er teksten in den Bijbel die aautoonen* dat deze gewoonten verkeerd zijn, en geheel en al een navolger van Christus onwaardig! Ja, een groot aantal. Wij noemen er drie- maar de geheele strekking van den Bijbel en de geheela geest van het Christendom is er tegen. „Daarom gaat uit het midden van hen en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal uheden aannemen, en Ik zal u tot een Vader zrjn, en gjj zult Mjj tot zonen en dochteren zrjn, zegt de Heer de Almachtige." 2 Cor. 6 : 17, 18. „Vertrekt, vertrekt, gaat uit van daar, raakt het onreine niet aan, gaat uit het midden van hen, reinigt u, gjj die de vaten des Heeren draagt." Jes. 52:11 6. Meent gij dat iemand die den zegen zoekt, gewillig moet zgn om zwierige en opzichtige kleeding op te geren? Ja; al degenen die dicht bij den Heer wenschen te leven, moeten ernstige twijfelingen hebben aangaande overtollige en onnoodige versierselen; en zoo er eenige ernstige twijfel bestaat omtrent de geoorloofdheid eener gewoonte, dan kan men die niet behouden zonder zich veroordeeld te gevoelen; en hetzij het in kleeding is, of in zaken, of in familieomstandigheden, of in iets anders, als men reden heeft om te denken, dat iets verkeerd is en onwelgevallig aan God, dan moet het opgegeven worden. 7. Kunt gij uit de Schrift bewijzen, dat God tegen opzichtige en door de mode beheerschte kleeding is? „Voorts zegt de Heer : Daarom dat de dochteren van Zion zich verheffen, en gaan met uitgestrekten hals, en lonken met de oogen, steeds al trippelende daarhenen treden, en alsof hare voeten gebonden waren: Zoo zal de Heer den schedel der,dochteren Zions kaal maken, en de Heere zal hare schaamte ontblooten." Jes. 3 : 16. 17. „Desgelyks ook dat de vrouwen, in een eerbaar gewaad, met schaamte en matigheid zichzelve versieren, niet in vlechtingen des haars, of goud, of paarlen, of kosteljjke kleeding, maar, (hetwelk de vrouwen betaamt die de godvruchtigheid belgden) door goede werken." 1 Tim. 2 : 9. 10. 8. Zijn wg niet verantw oordei ijk voor den invloed, dien onze gewoonten ten opzichte van spijs, drank, kleeding en andere zaken op hen hebben, die om ons heen zijn? Zeer zeker. Niets is duidelijker in den Bijbel uitgedrukt, dan de verplichting om ons te onthouden niet alleen van die zaken en gewoonten, die op zichzelf genomen slecht zijn, maar ook van die welke, hoewel onschuldig, en voor ons misschien schadeloos, toch verkeerd op anderen kunnen werken. „Maar ziet toe, dat deze uwe macht niet eenigerwjjze een aanstoot worde dengenen die zwak zgn. En zal de broeder die zwak is door uwe kennis verloren gaan, om welken Christus gestorven is ? Daarom indien de spijze mjjn broeder ergert, zoo zal ik in eeuwigheid geen vleesch eten, opdat ik mgnen broeder niet ergere." 1 Cor. 8 : §, 11, 13. „Het is goed geen vleesch te eten, noch wgn te drinken, noch iets, waaraan uw broeder zich stoot, of geërgerd wordt of waarin hg zwak is." Rom. 14 : 21. „Hetzij dan dat gg lieden eet, hetzij dat gg drinkt, hetzg dat gg iets anders doet, doet het al ter eere Gods." 1 Cor. 10 : 31. Afdeeling 18. — HEILIGMAKING. DE VOORWAARDEN (TOEWIJDING). 1. Wat is de derde voorwaarde tot Volkomen Heiligmaking? De feitelijke, oogenblikkelijke overgave aan God van ons geheele wezen, en van al wat wij bezitten. 2. Wilt gij dit duidelijker verklaren? Ja, gaarne, omdat er ernstiger vergissingen plaats hebben omtrent dit pimt, dan omtrent eenig ander in den praktischen godsdienst. K Beschrijf zoo gij wilt, om te doen zien wat waarachtige toewijding of overgave is, het gedrag van Adam, hetwelk ongelukkiger wijze deze «oodig heeft gemaakt. Adam verliet een leven van algeheelen en voortdurenden dienst van God, en begon een nieuw leven onafhankelijk van Hem. Hij hield op een dienstknecht van Jehova te zijn, en gin?, om zoo te zeggen, zaken drijven voor eigen rekening, als zijn eiqen meester. Hij hield op met Gode in alles welgevallig te zijn en begon te leven om zichzélf te behagen. é. Wat wordt er dan vereischt yan den opvolger van Adam, die ongelukkiger wflze in den toestand verkeert waarin Adam verviel, om weder terug te komen tot dezelfde plaats in het vertrouwen en het welgevallen Gods, waarin Adam zich vóór den val mocht verheugen? Hij moet opgeven zijn eigen meester te zijn, en te leven voor eigen genoegen en voordeel; en hij moet tot God terugkeeren met al wat hij bezit, hetzij veel of weinig, en zichzelf aan de voeten van Jehova nederleggen, bereid om uitsluitend te leven om Hem te behagen en te verheerlijken. 5. Welke is de groote fout die velen maken met betrekking tot Toewijding? Dat het geen werkelijkheid voor hen is. Zij beweren dat zij God alles geven, — hunne kinderen, hun geld, hunne bezittingen, hun tijo' en hun goeden naam; maar dit is slechts in hunne verbeelding, in hun gevoel. Het is niet in werkelijkheid. God en Zijn zaak zijn er niet beter aan toe, daarna dan daarvóór, en den volgenden dag handelen deze menschen, die den vorigen avond verklaard hebben, dat zij alles wat zij bezaten aan God overgaven, volgens het beginsel dat alles wat zij hebben het hunne is, om voor hun eigen genoegen en in hun eigen voordeel gebruikt te worden, juist zooals zij dat te voren deden. 6. Kunt gy die toewijding — dat is te zeggen die overgave — welke God wenscht, door een voorbeeld ophelderen? Heel lang geleden was er in Engeland een strijd tusschen den koning en hét parlement, en het grootste deel van het volk koos de zijde van het parlement en de koning werd zeer in het nauw gedreven. Toen was Het niets ongewoons, dat een edelman of een rijke bij den koning kwam en zeide: „Ik ben er verdrietig en beschaamd over, dat Uwe Majesteit, op deze wijze van den troon verdreven zou wordenr en al deze vernedering en beschimping zou dragen,, en ik wensch Uwe Majesteit te helpen om uwe rechten te herwinnen; zie, ik ben gekomen met. mijn zonen en mijn dienstknechten om ons zwaard en ons leven te uwer beschikking te stellen. Ik heb eveneens mijn landgoed verpand en mijn kleinoodiën. verkocht, en de opbrengst medegebracht om Uwe Majesteit te helpen den strijd voort te zetten." Nur dat was een volkomen overgave aan dien koning. Het was het nederleggen van leven en bezitting aan zijnevoeten. Als het met den koning goed ging, zouden ook zij voorspoedig zijn, maar indien dit niet zoowas, indien de koning alles verloor, dan verloren, ook zij alles. Nu is dit juist dezelfde toewijding die God wenscht,. maar deze gaat nog verder. Hij is van Zijn troon verdreven uit de harten van velen; Zijn naam wordt als iets kwaads verworpen, en de .menschen weigeren over 't algemeen om Hem over hen te laten heerschen. Nu wenscht Jezus Christus het Koninkrijk voor Zijn Vader in bezit te nemen, en roept getrouwe soldaten op, die Hem willen helpen om in deze groote onderneming te slagen, en Hij wenscht, dat gij het strijdperk zult binnentreden in denzelfden geest als deze mannen in den ouden tijd deden voor hun aardschen koning, toen hij in dien wan- hopigen toestand verkeerde, — dat gij zult komen, jzeggende: rIk breng mijn bezittingen, mijn invloed, mijn goeden naam, mijn familie, ja, mijn leven. Ik wil geen persoonlijke belangen meer hebben: gebruik al wat ik heb en ben om den strijd voort te zetten, -zoodat mijn Koning Zijn eigendom zal ontvangen en Zijn troon bevestigd worde." Dat is toewijding in werkelijkheid en dat alléén. Dat is het wat Jezus ^Christus leerde toen Hij zeide: „Zoek eerst het Koninkrijk Gods." Dat is het, waarvan Jezus Christus een voorbeeld gaf door Zijn leven en sterven. Dat is het fwat Paulus en de eerste Apostelen deden; «en als gij een waar Christen wilt zijn, dan moet gij tl op dezelfde wijze toewijden aan God. „Of weet gij niet, dat ulieder lichaam een tempel is van den Heiligen Geest, Die in u is, Dien gg van God hebt, en dat gjj uws zelfs niet zgt? Want gg zgt duur gekocht: zoo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uwen geest, welke Godes zgn." 1 Cor. 6 \ 19, 20. 7. Dan heeft ware Toewijding of Overgave den aard van een offerande? Zekerlijk, toewijding is werkelijk een offer. Het is een overgeven of wegschenken van al wat wij bezitten aan God; niets meer ons eigendom te noemen, wat wij tot hiertoe als zoodanig beschouwden, maar alles te doen overgaan in Gods handen, om door Hem geordend en geschikt te worden, zoodat wij -eenvoudig de plaats van dienstknechten innemen, om slechts datgene terug te ontvangen wat Hij verMest. Als dit zoo in t werkelijkheid is, dan is-het, zooals men wel begrijpt, geen gemakkelijke taak en kan het alleen in de kracht des Heiligen Geestes gedaan worden; maar als het geschied is, als alles op het altaar is gelegd — lichaam, ziel, geest, bezittingen, goede naam, alles, alles, alles, — dan daalt het vuur neder en vernietigt alle onreinheid en elke smet, en vervult de ziel met brandenden ijver en liefde en kracht. „Ik bid u dan broeders, door de ontfermingen Gods, dat gjj uwe lichamen stelt tot eene levende,, heilige en Gode welbehagelgke offerande, welke is uw rederijke godsdienst; en wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat g{j moogt beproeven,, welke de goede en welbehageljjke, en volmaakte wil van God zij." Rom. 12 : 1, 2. 8. Heeft waarachtige Toewijding 11 iet iets gemeen met kruisiging? Ja, zonder twijfel; toewijding is een ware kruisiging. De kruisiging was een schandelijke, pijnlijke dood; en toewijding beteekent het sterven aan al die vermaken en genoegens, die voortkomen uit onbehoorlijke eigenliefde, de bewondering der wereld,. het bezitten van rijkdommen en de buitensporige liefde voor bloedverwanten en vrienden, die alle samen genomen het leven en de vreugde uitmaken van den natuurlijken mensch. Het is altijd een pijnlijke taak om dit te doen en toch moeten wij met Christus gekruisigd zijn om met Hem te kunnen leven. „Ik ben met Christus gekruist ; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mjj; en hetgeen ik nu in het vleesch leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Ziehzelven voor mij overgegeven heeft. Gal. 2 : 4i>. Maar het zij verre van mjj dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onzen Heer Jezus Cnristus; door Welken de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld." Gal. 6 : ié. IN WIE IS DAN GEWILLIG OM ZICHZELF HEDEN AAN DEN DIENST TAN GOD TOE TE WIJDEN l 9. Op welke wijze meent gij, dat iemand al zijne bezittingen en al zijn geld aan God moet geven? Mij dunkt, dat iemand zijn geld en bezittingen gebruiken moet om het Koninkrijk Gods uit te breiden op die wijze, als God hem van dag tot dag aanwijst als de beste om dat doel te bereiken. Als de belangen van Gods rijk het beste gediend wor•den door zijn eigendommen te verkoopen en zp kapitaal uit te geven, dan moet hij zoo handelen; maar indien de Heer hem aantoont, dat nij net werk van Christus beter kan vooruit helpen door het kapitaal te laten staan en de inkomsten die het afwerpt te gebruiken, dan moet hij het laten «taan, en de interest er van gebruiken. 10, Wat is de vierde voorwaarde? Geloof, of Vertrouwen. Heiligmaking wordt op dezelfde wijze door het geloof verkregen als vergiffenis. 11. Wat is het geloof dat heiligt? Het is die daad van eenvoudig vertrouwen, die op «rond van Christus' woord zegt: „Het bloed van Jezus Christus reinigt wij nu van alle inwendige sonde en maakt mij rein van hart voor Hem; en hier o-eef ik mij in dit oogenblik aan Hem over, geloovende dat Hij mij aanneemt, en dat Hij mij voortdurend heilig zal bewaren, zoolang ik aldus op Hem mijn vertrouwen stel." 12. Als iemand op zoodanige wijze op God vertrouwt, zal hy dan in ieder geval gereinigd worden? Ja, altijd - dat is als een mensch, die de zekerheid heeft, dat hij alle hem bekende en twijfelachtige verkeerdheden volkomen opgeeft en zich in alles aan Gods wil onderwerpt, alzoo vertrouwt op b-od voor volkomen reiniging, dan mag hij op gezag van Gods Woord gelooven dat het werk xn hem volbracht is wat hij dan ook gevoelen moge; en hij moet vasthouden aan dat geloof, totdat het gevoel komt. Indien wij slechts onze zonde belijden, ia getrouw (aan Zijne eigene belofte) en rechtvaardig (tegenover het lijden en den doodsstrijd van Zijn Zoon, waar-, door Deze dien zegen voor ons kocht) om ons te\ reinigen van alle ongerechtigheid. 1 Joh. 1 : 9. 18, Wat wordt bedoeld met volhouden; tot het gevoel komt? Somtijds beproeft God het geloof gedurende een korten.tijd, en alhoewel de mensch het getuigenis bezit dat hij zijn offer op het altaar heeft gelegd, dat hij volkomen toegewijd is en het getuigenis in zich heeft, clat hij gelooft dat God het aanneemt, toch moet hij soms nog, evenals Abraham in den ouden tijd, op het vuur wachten, dat hem niet alleen inwendig doet gevoelen en weten, dat God zijne ziel reinigt; maar als hij waakt over zijn offer en eenigen tijd wacht, dan zal het vuur zekerlijk komen. 14. Is het goed om iemand die reiniging zoekt te vertellen, dat zoo hQ gelooft, dat het werk der reiniging geschied is, het ook in waarheid gebeurd is? Neen; maar het is goed, en dat wel op grond van den Bijbel en de ervaring van Gods kinderen, om te gelooven, dat zoo de ziel op God vertrouwt, dat het'kostbaar bloed zijn reinigend werk zal doen, God ook op het oogenblik dat dit geloof wordt betracht, de gezegende verandering te weeg brengt en de bewarende kracht meedeelt. 15. Zijn er niet velen die dezen zegen zoeken, zonder dien te vinden? Ja, tal van menschen, en omdat zij dien niet vinden, zeggen zij dan dat hij onbereikbaar is. 16. Kunt gij eenige redenen noemen, waarom zoo velen zoeken, zonder dien zegen te vinden ? In het algemeen is het, omdat zij het Koninkrijk Gods niet zoeken met hun geheele hart. 17. Zijn er ook niet velen die er niet in slagen den zegen te verkrijgen, omdat zQ weigeren zich volkomen over te geven? J\V U. . ;, > i ryW ffaan g;oed vooruit, totdat zij tot het punt Ja; zij gaan ëoe" vu£ ' ptpri hreneen van een komen, waar zij ^jfZfVbvenk zal doen aan hun aZ&od, of als -yj^^f dat het bete* goeden naam, of wanne®*^aïzi; hebben om het Lnt ^ koninkrijk vooruit te neipeu, llen vreezen raken. 18. Maar z*n er niet veleadie struikelen over de eenvoudigheid van het geloot? ••f„i „olm -enen van welken wij reinigt. ZiJ tornen a t ja ^ van anes en E! 2 durven dm «rfaj, met te doen. 19 Zeggen niet velen van dezulken, dat zij toch wfl gelooven, en toch niet verder komen? la lil ze-gen dat zij gelooven; en kg ja, zij ziCöB^11 „ö«riiiiaheid en macht, maar zij iets omtrent Gods ^hghem en ;rdaad WM gelooven met dat God ™r^£ri° en hen tot ïïnigt fVen tóbrenoen • en als 11 waarlijk God dit punt zien te Drenten, , t dan zult gij 8 20. Worden degenen die Heiligmaking zoeken, niet evenals zij, die vergeving zoeken, zeer gehinderd door op hun ge roelens acht te geven? Ja, dat is zoo; en gij moet ook altijd tegen dezen hinderpaal op uw hoede zijn. Breng er hen toe, om van zichzelf en hunne gevoelens af te zien, en alleen t^t God op te zien. Gij kunt er hen niet te duidelijk en te dikwijls op wijzen dat het God is Die redt: dat het hun werk is om op God te vertrouwen, en Gods w*rk om hen te redden — dat zij eerst moeten gelooven en daarna gevoelen. 21. Is het van gewicht, dat de ziel dit feit duidelijk inziet, dat het God is Die reinigt, en dat geloof en toewijding de eenige voorwaarden zijn, waarop God werken kan? Ja ; het is van veel gewicht dat de ziel begrijpt, dat het Gcd is Die redt, — dat toewijding en geloof de voorwaarden zijn, waarop Gods reddende, heiligende genade gegeven wordt. Afdeeling 19. — HEILIGMAKING. TEGENWERPINGEN. aegen. Hoe komt dat? Zij weten er mets ^J^^^S^ er over gesproken van de n«01 ge we_n godsdienstige Wen of ^^\&&Tom zijn er menschen bezitten d «a ze en overspreken. aoo yeel over in staat I Omdat zij r^^^tfK; dat het ^fÖte^oTOielteWe leeren, zijn wegteksten, die het tegenoverg . ^ heeft uitge. niTakrTa^ifXteheel anders beteekenen. K ZHn er aiet vele ijverige Christenen, die deze leer ten zeerste bestrijden? den, dan wanneer zij redeneeren ten gunste van het voortdurend bestaan van een of andere kleine zonde in hunne zielen. 4. Wat veronderstelt ge dat de reden is van dit heftige gevoel van tegenstand tegenover zulk eene kostbare en Gode verheerlijkende waarheid* Eene reden is, dat de Christenen, welke zij kennen, niet belijden dat zij dien zegen bezitten, en beslist zeggen dat ook niemand anders dien bereiken kan in dit leven. 5. Hoe bewijst gij, dat deze tegenwerping ongegrond is? Door aan te toonen, dat hetgeen God in den Bijbel heeft bevolen en beloofd de maatstaf is, waarnaar de Christenen hunne ervaring hebben in te lichten, veeleer dan naar hetgeen bereikt is door hen, die belijden Zijne kinderen te zijn. Ik heb mijzelve.te regelen naar hetgeen God zec,t, en niet naar hetgeen Zijne ontrouwe volgelingen doen. „Tot de wet en tot de getuigenis! Zoo zjj niet spreken naar dit woord, het zal zgn, dat zjj geen dageraad zullen hebben." Jesaja 8:20. „Want wij durven onszelve niet rekenen of vergelijken met sommigen die zichzelve prjjzen ; maar deze verstaan niet, dat zjj zichzelve met zichzelve meten, en zichzelve met zichzelve vergeleken." 2 Cor. 10 :12. ti. Welke andere tegenwerping wordt er gemaakt tegen deze leerstelling? tpapnstanders verwarren die in hun eigen beïip met ferkeerde en aanmatigende denkbeelden omtrent Zondelooze Volmaaktheid, en zonder stiUe sUan om te onderzoeken en te onderscheiden beiSSden S denkbeelden, die inderdaad met bestaan. 7. Zijn er nog andere tegenwerpingen? Ja Anderen verwerpen haar ijlings, omdat twee of drie afzonderlijke bijbelteksten, uit.^hnn verklarend verband gerukt, deze ervaring schijnen tegen te SPHetenvoornaamste bewijs der tegenstanders is 1 Joh. 1 : 8. Indien wij zeggen, dat wg geen zonde hebben, zoo vXden wf onszelve en de waarheid is m ons niet." » Maar wat bedoelt Johannes als hij zegt ^„Indien wM zeggen, dat w« ge ene zonde hebben, foo^verleiden wij ons zelve, en de waarheid is in ons niet." Deze tekst kan op twee wijzen verklaard worden en is toepasselijk op twee soorten van menschen I Zij bereekent, dat, als. iemand zegt gelijfc menigmaal voorkomt, dat hij geen *°?d*ar^,d»t hy nooit kwaad gedaan heeft en dat er mets 4n5irooor hii vergeving noodu heeft, en dat mj uus het'bloed van een' Heiland niet noodig heelt, zulk een mensch datgene loochent wat ieder in zijn hart gevoelt waar te zijn, — namelijk, dat hij van nature en door zijn daden een zondaar is, die genade behoeft; en door deze loochening bewijst hij, dat hij zich zelve verleidt en dat de waarlieid in hem niet is. ït. Deze tekst geeft ook eene beschrijving van en is toepasselijk op hen, die, erkennende dat zij eiken dag en elk uur zondigen, zichzelve niettemin misleiden door het denkbeeld, dat hunne zonden Christus worden toegerekend en dus niet voor hunne rekening komen. Hiermede bedoelen zij dat hoe wereldsch, zelfzuchtig of zelfs duivelsch zij in werkelijkheid mogen zijn, Christus hunne zonden op zulk eene wijze op Zich genomen heeft, dat zij hun niet toegerekend worden, en dat zij dientengevolge, vol zonden zijnde, toch zonder zonde zijn. Inderdaad is deze leer bekend onder den naam van „volmaking in Christus"; en zij verklaart, dat als God neerziet op Zijne kinderen, Hij hen aanziet door Zijnen Zoon, en dus hunne zonden niet kan zien, of ziet of wil zien; dat Hij evenmin eenige rekenschap daarvan vordert, noch hen daarvoor verantwooi delijk stelt; dat Hij (God) hen ziet, niet zooals zij zijn, doch zooals zij behooren te zijn, en met hen dienovereenkomstig handelt. Nu zegt Johannes in dezen tekst tot hen die deze inzichten deelen: „Als eenig mensch zegt, dat hij geene zonde heeft, terwijl hij in werkelijkheid wel zondigt, — of als eenig mensch zich inbeeldt, dat, als hij zondigt, hij het niet is, die zulks doet, doch eenige andere natuur in hem, èn dat God hem daarvoor niet toerekenbaar houden zal, — of indien hij op eenige andere wijze zegt, dat hij geen zondaar is, als hij zulks wel is, — zoo verleidt hij zich zeiven en de waarheid is niet in hem" 9. Doch wat is dan de ware beteekenis van dezen tekst? Die beteekenis is reeds vermeld — namelijk, indien de menschen zeggen, dat zij rechtvaardig zijn, terwijl zij leven in hun bekende zonde, zoo verleiden zij zich zelve; doch indien wij onze zonden belijden, zoo is God getrouw aan Zijne eigene belofte van verlossing, en rechtvaardig jegens Zijnen Zoon, die ons met Zijn bloed kocht, om ons onze zonde te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid, 10. Indien aan een mensen al zflne zonden zijn vergeven, en hij van alle ongerechtigheid gereinigd is, zal er dan nog iets verkeerds overig Wijven Neen; gewis niet. 11. Alzoo is een mensch, op die wijze vergeven en gereinigd, zonder zonde? Ja; zonder zonde. 12. Kan God hem zonder zonde honden? Ja ; Hij heeft beloofd hem vlekkeloos te bewaren tot den dag van Zijne komst, 13. Welke andere tegenwerpingen worden nor gemaakt tegen deze leer van Heiligmaking? De tegenstanders beweren, dat zij nimmer een heilig persoon gezien hebben, d.i. iemand, die zonder zonde leeft. . Welke andere teksten halen zij aan.* Die in den Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven." Daarmede beweert men, dat zoo iemand eenmaal gelooft, hij daarmede eene handeling verricht die hem de verzekering geeft van het eeuwige leven' wat er ook gebeure. 7. Wat is de beteekenis van dezen tekst ] De woorden: „Die in den Zoon gelooft", betee7 -m werkelijkheid: j& die aanhoudt in het geloof*) m den Zoon, waardoor het duidelijk wordt dat zoo hij niet aanhoudt in het geloof, hij ook niet kan voortgaan het eeuwige leven te bezitten of te verkrijgen. ' 8. Hoe komt het toch, dat deze en soortgelijke teksten zoo dikwijls verkeerd worden opgevat? . °5ldatDm1en1 er Seen acht op slaat, dat de beloften m oen Bijbel met gedaan worden aan bijzondere personen^doch wel aan bijzondere karakters. God belooft bijvoorbeeld het eeuwige leven te schenken üfj1 i?' Zljne schaPen zijn, die getrouw zijn, die volharden, maar Hij veroordeelt zoo duidelijk en krachtig mogelijk hen, die ophouden Zijne schapen te zijn doordat zij ontrouw blijken en ophouden riem te volgen. 9. Welke andere bewijsgrond wordt aangevoerd ten gunste van de volharding der heiligen? Die welke gegrond wordt op de leer der Uitverkiezing, behandeld in Afdeeling 7. np*nnDiifnrH ™ yert?'in{l van den Griekschen tekst. (Zie Dean Alford en de uitstekendste beoefenaars van de Urieksche taal.) m Afdeeling 23. DE DOOD EN HET HIERNAMAALS. 1. Wat gebeurt er met den Heilssoldaat bij zijn sterven? Indien hij getrouw blijft aan God en het Leger, dan sterft hij als een held, in volkomen zegepraal, omringd door zrjn bekeerd gezin en zijne deelnemende kameraden en gesteund door zijn verheerlijkten Verlosser. 2. Wat gebeurt met hem na den dood? Zijne kameraden geven hem een plechtige begrafenis, terwijl het verhaal van zijn heilig leven en o-elukkig sterven zijne makkers opwekt om den strijd met nog meer beslistheid dan ooit voort te zetten, en vele zielen er toe brengt om zich aan God te geven. 3. Doch wat wordt er van zijne ziel? Zijn verheerlijkte geest komt in den hemel op 't oogenblik dat hij het lichaam verlaat, en wordt verwelkomd door God en de engelen en de door het bloed gewasschen soldaten, met welke hij bier beneden streed. In den hemel wordt hij ongetwijfeld gebruikt in den een of anderen dienst voor zijn Koning, waartoe zijne militaire opleiding hier op aarde hem bijzonder geschikt gemaakt heeft, a 4Y^ar, ^7°^ er van h«t lichaam na den dood? Herleeft dat? Ja; op den morgen van de opstanding worden de lichamen van Gods kinderen opgewekt en volmaakt gemaakt en hereenigd met de ziel, waarvan zij bij den dood gescheiden werden, en dan, volkomen verlost van alle gevolgen der zonde, wordt de heerlijke dienst van God voor immer aanvaard. Evenzoo zullen de lichamen der zondaren terzelfder tijd opgewekt en hereenigd met de geesten, die hunne metgezellen m de zonde op aarde waren, deelen in de straf, van welke zij door God niet wilden gered worden. ö 5. Is het niet eenigszins moeilijk te verklaren, hoe deze opstanding kan plaats grijpen? Ja zeer moeilijk; doch geene moeilijkheid, hetzij om haar te verklaren of haar te begrijpen is in staat het feit aan te tasten of te wijzigen. Moeilijk valt het te verklaren en te begrijpen, hoe een graankorrel m de aarde kan vallen en sterven en herleven en daarna opschieten in schoonheid en volmaaktheid doch het feit is niet te loochenen. „Alzoo zal ook de opstanding der dooden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelpheid, het wordt opgewekt m onverderfelijkheid; het wordt gezaaid m oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid; het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht. Een natuurljjk lichaam wordt er gezaaid, «en geestelijk lichaam wordt er opgewekt. Er is een natuurlijk licuaam en er is een geestelijk lichaam. Alzoo is er ook geschreven: De eerste mensch Adam is geworden tot eene levende ziel, de laatste Adam tot eenen levendmakenden geest:' 1 Cor. 15 :42-45. 6. Wat zijn uwe inzichten omtrent den Dag des Oordeels l Dat er aan het einde der wereld een algemeen oordeel zal plaats vinden over alle menschen; alsdan zullen de rechtvaardigen erkend, gerechtvaardigd en beloond werden en de boozen zullen ontdekt, veroordeeld en gestraft worden. 7. Zal alsdan de wereld vergaan? Ja. 8. Wat gelooft het Leger aangaande de Tweede Komst van Christus' Wil gelooven, dat in het laatste der dagen Christus op nieuw komen zal, op gelijke wijze als Hu heen ging, volgens Zijne eigene woorden, d.i., „op ae wolken dis hemels, ia de heerlijkheid Zijns Vaders, met de heilige engelen". — De bazuin zal slaan en de dooden zullen onverderfelijk opgewekt worden en wf zullen veranderd worden." 1 Cor. 15 : 52. 9. Doch hoe denkt het Leger hierover: Zal Christus bij Zijn Tweede Komst persoonlijk de aarde regeeren? Het Leger matigt zich geen besliste uitspraak aan over een onderwerp, waarover zooveel verschil van gedachte heeft bestaan en nog bestaat. Doch wij hellen over tot de meening, dat Hij niet zal komen vóór den laatsten dag des oordeels, en verheugen er ons in te weten, dat indien Hij eerder komt, zulks zooveel heerlijker dan onze verwachting zijn zal. 10. Welke zijn uwe gedachten omtrent den Hemel? Dat God ergens een heerlijke wereld heeft, werwaarts Hij ten laatste al Zijne getrouwe soldaten voeren zal, en waar zij voor eeuwig heilig, nuttig* en gelukkig zullen zijn. „In het huis Mjjns Vaders zjn vele woningen; anderszins zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden." Joh. 14 : 2. Afdeeling 24. — DE HEL. 1. Gelooft gij in de hel* Ja. 2. Wat verstaat gij door de hel.' De plaats van bestraffing, waarin God de boozen na hunnen dood overlevert. 8. Gelooft gij dat deze bestraffing eeuwig duren zal? Ja, voor eeuwig. 4. Zijn er niet sommigen, die ontkennen, dat deze straf eindeloos zal duren? Ja; op twee verschillende wijzen wordt dit ontkend. 5, Welke zijn dat? Er bestaat eene klasse van menschen, die gelooft, dat, hoewel de mensch bij zijn dood of eenigen tijd na zijn dood naar de hel gezonden wordt, toch de straf een zoodanigen verbeterenden invloed op hem heeft, dat hij in de hel gered en voor den hemel geschikt gemaakt wordt, en ten slotte daarin wordt opgenomen; zoodat ten laatste de duivel met al de verloren zielen, de niet gevallen engelen en de door het bloed gereinigde heiligen voor Gods troon zullen ontmoeten. Dit wordt genoemd: de leer der herstelling. 6. Welke bedenkingen hebt gij tegen deze leer? 1. Zij is in lijnrechte tegenspraak met den Bijbel, waarin duidelijk staat, „zoo wie eenig woord zal gesproken hebben tegen den Zoon des menschen, het zal hem vergeven worden, maar zoo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende." „Hg, die vuil is, dat hg nog vuil worde; en die rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaardigd worde." Openb. 22 : 11. 2. Zij stelt de pijnen der hel voor als zijnde meer afdoend en krachtdadig tot redding en reiniging der zondaren, dan het bloed van Christus en de werking van den Heiligen Geest, en zij is dus in lijnrechte tegenspraak met de woorden van den Heiland, toen Hij sprak: „Indien zij Mozes en de profeten niet hooren, zoo zullen zij ook, al ware het dat er iemand uit de dooden opstond, zich niet laten gezeggen." (Luk. 16 : 31.) 7. Wat is de andere beschouwing, welke ontkent, dat de straf der hel eeuwig duren zal? De andere klasse van tegenstanders zegt, dat na een zeker tijdperk van bestraffing, de ziel te niet gedaan — d.i. vernietigd wordt, 8. Is deze leerstelling niet valsch? Ja, zeer zeker. 9. Doch hoe kunt gij bewijzen, dat de straf der Hel eeuwig duren zal ? Omdat alle rechtzinnige Christenen — d.i. zij, die werkelijk gelooven in de Goddelijkheid van en de verzoening door Jezus Christus — zulks steeds geloofd hebben; en wij zijn van meening dat de Heilige Geest, Wiens werk het is in de kerk van God de leer rechtzinnig te bewaren, niet zoude hebben geduld,-dat zij al dien tijd omtrent een zoo belangrijk onderwerp in eene dwaling verkeerden. 10. Welke andere bewijzen hebt gij voor deze leer ? Omdat zij eene duidelijke leerstelling uit den Bijbel is. „Maar den vreesachtigen, en ongeloovigen, en gruwelnken, en doodslagers, en hoereerders, en toovenaars, en afgodendienaars, en al den leugenaars, is hun deel in den poel, die daar brandt van vuur en sulfer; hetwelk is de tweede dood.11 Openb. 21 : 8. „En de rook van hunne pijniging gaat op in alle eeuwigheid." Openb. 14 : 11. „Én zullen gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid." Openb. 20 : 10. 11. Zijn er nog eenige andere bewijsgronden ? Ja, juist dezelfde woorden, waarmede de Heilige Geest den tijdduur beschrijft van het geluk en de vreugde der gezaligden, worden gebezigd om den tijdduur te omschrijven van de straf van hen die verloren gaan. „En dezen zullen gaan in de eeuwige pjjn, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven." Matth. 25 : 46. Afdeeling 25. — DE BIJBEL. gj Wat is de beteekenis van het woord: Bijbel? Het beteekent: HET BOEK - d.i. het Boek der boeken; alle andere zijn slechts boeken; maar dit is: „Het Boek". 2. Terklaar wat gij er mede bedoelt, als gij zegt, dat de Bijbel het Woord Gods is? Hiermede bedoelen wij, dat God Zijn gedachten over onze verlossing, onze plichten, en onze bestemming heeft doen neerschrijven en in dit boekdeel doen bewaren, zoodat dit boek in werkelijkheid de verklaring bevat van Zijn oordeel en wil aangaande het menschdom, en het dus het Woord Gods is of de openbaring van Zijn gevoelen over dit onderwerp. 3. Hoe openbaart de Bijbel de meening Gods ? Doordat hij bevat: 1 Een groot aantal boodschappen onmiddellijk door God in vervlogen tijden tot de menschen gericht, door middel van de profeten en apostelen, en middellijk door hen tot ons en tot allen, wien zij aangaan. 2 De geschiedenissen, levensbeschrijvingen en feiten uit den Bijbel openbaren juist hoe God over de menschen in dergelijke omstandigheden denkt en zijn dientengevolge eene openbaring van de meening Gods. 3. Dit is inzonderheid waar met betrekking tot het leven, den dood en het onderwijs van Jezus Christus. 4. De Bijbel is vol van. Gods gedachten omtrent alle mogelijke toestanden van den mensch in den tijd en in de eeuwigheid. 5. Hij werd geschreven onder de onmiddellijke leiding of ingeving van den Geest Gods. „Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens menschen, maar de heilige menschen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zgnde, hebben ze gesproken." 2 Petr. 1 : 21. 4. Op welke wijze werden deze menschen door die leiding of ingeving in staat gesteld om den Bijbel te schrijven? De Heilige Geest bewaarde deze heilige mannen niet alleen voor misvatting, en stelde hen in staat om de stipte waarheid te vermelden betreffende de feiten, die zij beschreven hebben, doch Hij stelde hen ook in staat, aan ons de bedoeling en den wil van God mede te deelen. 5. Welke bewijzen hebt gij om aan te toone% dat de Bijbel Goddelijk is, behalve het beweren van de schrijvers zelve, dat zij door ingeving schreven I Het karakter van het boek bewijst zulks: ï. De Profetieën die het bevat van gebeurtenissen,, die plaats grepen honderden jaren nadat zij geschreven waren. 2. De Wonderen, die het vermeldt, ten uitvoer gebracht door de schrijvers en door anderen in vereeniging met hen. 3. De hooge Zedelijkheid, die het gansche boek door geleerd wordt. 4. De Aanspraak op Ingeving, die in het boek zelf wordt gemaakt. 5. De Openbaring, die het bevat van de toekomst. 6. De Stijl van het boek, zoo gansch anders als die van elk ander. 7. De Invloed van het onderwijs van het boek op alle personen en natiën, die het in den een of anderen vorm aangenomen hebben. 8. Het boek moet geschreven geworden zijn bf door slechte, bf door goede menschen. Slechte menschen zouden zulk een goed boek niet hebben kunnen schrijven, al zouden zij het gewild hebben; en een boek, dat hen op zulk een wijze veroordeelde, zouden zij niet hebben willen schrijven, al hadden zij het ook gekund. Goede menschen zouden geen boek geschreven hebben waarvan zij wisten, dat het onwaar was wanneer zij voorgaven, door God geïnspireerd te zijn. Daarom moet het geschreven zijn door goede menschen, die zelve persoonlijk getuigen waren, in bijna alle gevallen, van de groote wonderen, door hen vermeld, waarvan elk op zichzelf reeds een voldoend en ontegenzeggelijk bewijs vormt voor den goddeiijken oorsprong van het geheel. 6. Is de kennis van en het geloof aan de woorden van den Bijbel, op zichzelf genomen, voldoende voor de redding van een mensch? 0. neen! De Bijbel is slechts een middel om tot het doel te geraken. Hij is eenvoudig eene boodschap van Gocl aan de menschen, waarin Hij hun meedeelt, dat zoo zij Hem zoeken, vertrouwen en gehoorzamen, zij gered zullen worden, en geheiligd en verheerlijkt. ö i 7' JSSS kan ik ~~ een Soldaat van het Leger nes Heils — het beste gebruik van mijnen Bijbel maken ? * 1. Lees hem op uwe knieën. 2. Lees niet te veel op eens. 3. Lees in het geloof, elk woord geloovende dat gij leest. ' 4 Vertrouw op den Heiligen Geest om aan uwe siel de juiste beteekenis te openbaren. 5. Leer de meest geschikte gedeelten van buiten. 6. Verklaar wat gij leest voor het volk met woorden en beelden, die zij kunnen begrijpen. 8. Hechten niet sommige menschen eene onjuiste waarde aan den Bijbel ? Ja, sommigen schatten hem te laag en verzuimen bijgevolg er in te lezen en door het onderwijs er in vervat geleid te worden; terwijl anderen hem te hooge waarde toekennen, door hem te beschouwen als het eenige middel, waardoor God tot den mensch spreekt. 9. Deelt God Zijn wil dan nog op andere wijze aan den mensch mede dan door het geschreven Woord? Ja. Door Zijn Geest spreekt Hij onmiddellijk tot het hart en ook door dien zelfden Geest tot den eenen mensch door den anderen. 10. Op welke wijze zoudt gij dit kunnen aantoonen? Op twee wijzen. — 1, Van den beginne af aan is het Zijne gewoonte geweest, profeten te verwekken, die Zijne wenschen onmiddellijk aan de menschen moesten mededeelen. 2. De Heiland beloofde, dat de Heilige Geest, de Trooster, aan Zijn volk zoude gegeven worden om hen in alle waarheid te leiden. „En Ik zal den Vader bidden, en Hg zal u een anderen Trooster geven, opdat Hg bij u bljjve in der eeuwigheid." Joh. 14:16. 11. Is deze belofte op ons van toepassing, en mogen wij de vervulling er van verwachten? Gewis. Het begrip, dat de vervulling van deze belofte beperkt was tot de Apostolische tijden, is eene 10 weiW fSohhPiM • T voorname oorzaak van zoo God en v«n m de eTVaring van de ken"is van Koninkrijk^^d??litT.n5ge r&re^ om «et inZ^mnt tlr breiden. De ta,ew