2432 PRIJS \5 CENT. | Hoe word ik j I Rechtvaardig 1 I voor God | j door Ds. M. MOOIJ TENTZENDING VOOR DE NOORDELIJKE B 72 PROVINCIËN — AFDEELING BOEKHANDEL — DRUK GEBRS. MOOIJ - HARDERWIJK. Hetzij men tol de heidenen gaat, of men in onze christenlanden verkeert, overal vindt men het zelfde arme menschenhart, dat, zoolang het niet door zondedienst verhard, of door het leven Gods vernieuwd is, angstig klopt. Vele menschen kunnen aan hun nood en jammer geen naam geven; velen zoeken door dit of dat te doen, of door dit of dat te laten, rust te vinden. Menigeen werpt zich wanhopig midden in de zonde, en zoekt in overdadigheid, hebzucht, rijkdom en aardsch genot voldoening. Maar wat men ook doet of zoekt, zoolang men daarbinnen niet heeft verkregen wat God alleen geven kan, zoolang blijft dat arme hart hongeren en dorsten. De verloren zoon (Lucas 15) vond in den vreemde niets dan zwijnendraf; en de vrouw van Sichar (Joh. 4) kon aan de Jacobsput haar dorst niet lesschen. De verloren zoon moest tot den vader wederkeeren, en de vrouw van Sichar moest het water des levens hebben. Buiten God vindt de mensch geen rust of voldoening; buiten Jezus is geen behoudenis. Het lijden, de smart, de druk. het inwendig wee, kortom: alles wat de mensch in- en uitwendig doet lijden; datgene waar de arme heiden geen naam voor weet, waar zoo menigeen onder ons geen weg mee weet, dat is: DE ZONDE. Deze is niet slechts een gebrek, maar werkt gebrek; is niet slechts eene onvolkomenheid, maar een reden van alle onvolkomenheden; is niet slechts 't gevoel van gemis, maar doet alles missen, wat den mensch in den beginne gelukkig en voldaan deed zijn. Wij kunnen slechts bij benadering vatten, wat toch eigenlijk de zonde is. Als we al de ellende der men- schen kenden en voelen konden; als we konden ondervinden wat Christus ondervond van de kribbe tot het graf; als we konden zien als God ziet, dan zouden we kunnen verstaan wat zonde is; — maar dat kunnen we niet. De zonde heeft echter haar verwoestende werking niet kunnen doorvoeren. God is tegen de zonde opgekomen en heeft haar in haren alverwoestenden loop gestuit. Geloofd zij de Keer! Hij is den mensch in zijn val tegen gekomen en heeft scheiding gemaakt tusschen verleider en verleide. Hij heeft den mensch voor den ondergang bewaard. In een kerktoren te W. staat een lam uitgehouwen ter gedachtenis aan een aandoenlijk feit. Een man was werkzaam op den hoogen toren, en het ongeluk trof, dat zijn plank brak, en hij viel naar beneden. Juist op de plaats waar hij neer kwam was een lam aan 't grazen. De man viel op dat lam, en 't lam was dood, maar hij was gered. De mensch viel. De hoogte waarop hij stond, was niet beklommen, maar daar had God hem geplaatst. Door de verleiding viel hij en hij zou zeker verpletterd zijn, indien God Zijn Zoon niet terstond onder hem gesteld had. God kwam den vallenden zondaar tegen in Zijn Zoon, die in de volheid des tijds aan 't licht bracht, wat Hij in den beginne reeds voor den zondaar was. Zoo groot is de zonde, dat Gods Zoon er om moest sterven. Maar hoe diep de mensch ook viel, hoeveel zonde hij ook gedaan heeft, de zonde is hem niet eigen. Schoon we allen in zonde ontvangen en in ongerechtigheid geboren zijn, dus in den grond verdorven, de zonde is iets, dat niet tot ons bestaan behoort. Maar men kan wel aan verkeerde dingen wennen door ze te doen. Daarom, die de zonde doet, is er een dienstknecht van, en wordt ten stotte er zoodanig één mede, dat hij, waar hij bestemd was een kind van God te wezen, een kind des duivels wordt. Het is goed, mijn lezer, dat gij u eens onderzoekt, of gij bij het kwade genot of smart smaakt. Is het kwade uw lust geworden, dan bestaat er niet veel hoop voor uw redding; maar hebt gij smart, terwijl gij 't kwade doet of deedt, dan is er veel hoop voor uw redding en gij zult gered worden, wanneer gij met uw toestand, wanneer gij op de rechte plaats komt. Staat u de zonde in den weg? Is het u tot smart dat gij tegen God gezondigd hebt? Gevoelt gij dat gij schuldig voor God zijt? Dan hebt gij behoefte om den weg te weten waarlangs, en het middel waardoor gij weer te recht kunt komen. Dan vraagt gij: Hoe zal ik rechtvaardig verschijnen voor God? Ik wil trachten u een wegwijzer te wezen. Gelijk Gods Geest over de woeste en ledige aarde zweefde, broedde, om wat daarin leefde op te wekken, en voor het woord Gods ontvangbaar te maken, zoo is ook Gods Geest bezig den zondaar te bearbeiden en voor het Woord Gods, voor Christus, den Zaligmaker, ontvankelijk en toegankelijk te maken. God had den mensch gemaakt naar Zijn beeld; maar de mensch viel. God zond Zijn Zoon in de wereld voor de gevallen wereld, haar zoekende en zaligmakende; en nu is Gods Geest uitgegaan, om den zondaar bij den Zaligmaker te brengen. Deze Geest van God werkt aan de harten der menschenkinderen door alle mogelijke omstandigheden, 't Zij vreugde of smart ons treft, verlies of winst ons deel is, Hij zoekt ons door alles tot Christus te leiden. Hij gebruikt de gezanten van Christus, om door hen tot de menschen te spreken. Door hun woord tracht Hij tot het hart ingang te verkrijgen. Hoe meer men zich dus met het Woord Gods inlaat, hoe meer Gods Geest op ons kan inwerken, want Hij heeft zich aan het Woord gebonden. Zonder dat komt Hij niet tot een mensch. Hoe meer men ernstig onder de prediking des Evangelies komt, hoe meer men Hem in de gelegenheid "stelt, om op het hart Zijn invloed uit te oefenen. Ten einde den zondaar te winnen, doet Hij spreken van de liefde Gods tot de menschen. Die komt het sterkst uit in de overgave van Christus tot in den dood des kruises. Wie naar die prediking luistert, zal onwillekeurig vragen: voor wien stierf de Christus? En dan getuigt Hij door het Woord, dat gij hoort, dat Hij in u spreekt: VOOR U. Als iemand vertelt, dat hij 100.000 gulden voor u betaalde, dan zou dat niet alleen zeggen, dat hij, die het deed, zoo goed was om het te doen, maar ook, dat gij zulk een som schuldig waart. Indien gij van uw schuld wildet weten, en u die schuld tot Last was, dan zoudt gij vroolijk juichen: Betaald, betaald. Maar indien gij de schuld niet wildet erkennen, dan zoudt gij boos worden, en zeggen: Dit neem ik niet aan, dit geldt mij niet. In de prediking van Christus komen dus twee dingen in helder licht. Eerst: Gods oneindige en onuitsprekelijke liefde in Christus. Dan: De groote schuld van den zondaar. Het eerste zult gij niet erkennen, als gij het tweede wilt loochenen. Daarom, indien gij de liefde Gods zult erkennen, dan moet gij uw zonden willen bekennen. in dit licht komt men noodzakelijk tot schuldbelijdenis, of tot schuldontkenning. Hoe staat dit nu met u, mijn lezer? Erkent gij schuldig te zijn voor God? Zoo ja, dan zal dit, waar Gods Geest u daarop ernstig wijst, tot smart worden; en uw schuldbesef zal groeien, als gij de zonde betreurt, BEROUW. Onder het Evangelie komt men tot kennis, ja tot overtuiging van zonde. Overtuigen kan niemand doen dan God; maar Hij heeft het ook gedaan. Jezus sprak: Die Geest gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel. Menigeen, die het Evangelie gehoord heeft, is onder die prediking van zonde overtuigd geworden. Maar overtuiging op zichzelf geeft niets. Wat helpt ons dat? Wij moeten ons dus met overtuigd te zijn niet tevreden stellen. Op overtuiging van zonde volgt belijdenis of loochening, volgt hartelijk leedwezen, of spijt zonder berouw. Het is een wonderlijk verschijnsel, maar 't is zoo. Een mensch kan feiten, waarvan hij zedelijk overtuigd is, loochenen. Wie zijn zonde bedekt zal niet voorspoedig zijn, maar wie ze belijdt en laat, zal barmhartigheid verkrijgen. Wil men niet belijden, dan vloeit dat voort uit liefde tot het kwaad, of uit hoogmoed, omdat men niet zoo min wil schijnen als men is. Van daar de zucht om op alle mogelijke manieren het begane kwaad te bedekken. Dan is er wel spijt daarover, dat het feit er ligt, maar geen berouw over het kwaad, dat men gedaan heeft tegen God. Zal de kennis van zonde iets beteekenen, dan moet zij overgaan in hartelijk berouw. Waar waar berouw is, bestaat verlangen naar vergiffenis, en om die deelachtig te worden moet men komen tot BELIJDENIS VAN ZONDE. Ik heb menschen doodsbenauwd gezien over hun zonde, die toch maar niet tot belijdenis kwamen. In Psalm 32, de berijming er van, lezen wij een leerrijk gedeelte: „Maar ik beleed na ernstig overleg, mijn booze daan. Gij naamt die gunstig weg". Er komt veel tegen op, als men belijden zal. Niet alleen de vraag: „Wat zal men dan van mij denken?" Maar ook: „Hoe zal ik het daarna maken? Want heb ik zonde beleden, dan moet ik ze ook laten ?" De booze speelt daarbij ook zijn spel. Hij zal al het mogelijke doen om u van de belijdenis terug te houden; want, hebt gij de zonde beleden, dan zijt gij uit zijne macht weg. Zoolang gij de zonde houdt, houdt de booze u. Zoodra gij uw zonde beleden hebt, heeft hij geen vat meer op u. Overleg ernstig. Wat wilt gij? Wilt gij met uw zonde blijven tobben, of wilt gij er van af? Wilt gij een zondaar blijven, of wilt gij zalig worden? Wilt gij onder de menschen in uw verbeelding nog wat lijken, of wilt ge het ook voor de menschen weten, dat gij een zondaar zijt? Wilt gij uwe zonden bedekken, en als een verborgen kanker laten voortwoekeren, of wilt gij, terwijl er nog redding is, een ietwat pijnlijke operatie ondergaan? Wilt gij als Ezau en Judas weenen en sterven in de zonde; of wilt ge met Petrus weenen aan Jezus' voeten, en daar ervaren, dat Hij uwe zonde wegneemt? Gij moet hier een stap doen. Als gij op een zinkend schip zijt, en de kapitein verklaart: „Nog enkele minuten en het schip zinkt in de diepte", en er is een reddingsboot om te kunnen ontkomen, dan helpt uw overtuiging dat het zoo is als de kapitein zegt, u niets; gij moet dan een stap doen. Overleg ernstig. Wilt gij met uw goederen, met uw gewaanden goeden naam, met uw zonden en lasten, met uw honger ■" en smart omkomen, of wilt ge — schoon anderen met u spotten — schoon het tegen uw natuur ingaat — schoon gij er haast niet toe komen kunt, — schoon gij niet weet hoe het 'vervolgens gaan zal — u overgeven met belijdenis van zonde, in de armen van Jezus? Gij moet van tweeën één: öf uw zonden bedekken, waarvan gij overtuigd zijt, en eindelijk in wanhoop sterven, öf gij moet uw zonde belijden, met het voornemen des harten om — 't kost wat 't kost — nooit weer in de zonde terug te keeren. Zijt gij daartoe beslist, komt gij tot deze daad, dan zult gij de wonderbare liefde Gods ondervinden. Eer gij belijdt, kunt gij Gods vriendelijk aangezicht niet zien, en den troost van God niet smaken, want dan is uw zonde nog een scheidsmuur tusschen u en uwen God. Maar, belijdt gij, dan valt dat geweven gordijn, en dan ziet gij de teedere Vaderoogen; dan valt gij Hem in de armen, die op uw wederkeeren heeft gewacht, en Hij zal geven: sieraad voor asch, vreugdeolie voor treurigheid, en het gewaad des lofs voor een benauwden geest. Hij zal uw zonden weg doen. (Micha 7 : 19.) Al waren uw zonden als bergen zoo hoog, Hij zal ze in de diepten der zee werpen. Er zijn hooge bergen, tot om en bij 30000 voet, maar de zee is dieper. De hoogste berg is gemeten, maar de zee is nog nimmer gepeild. Zoo is 't ook met de zonde. Hoe groot de zonde is, blijkt uit de betaling, die Christus heeft volbracht; maar de zee van Gods liefde is dieper, dan de hoogste berg van zonden. Indien gij slechts wilt belijden, God zal wegnemen. God zal u doen wat die Vade'r zijn wederkeerenden Zoon deed (Luc. 15). Hij zal u het beste kleed laten aantrekken, en u schoenen aan uw voeten en een ring aan uw vinger laten doen. Hij zal een feestmaal voor u aanrichten, en zich over u verblijden, omdat gij wederkeert. Dan zal God u RECHTVAARDIGEN. Hoe dat mogelijk is, beschrijft Paulus in Rom. 3 : 21 — 28. Na in Rom. 1 — 3 :20 aangetoond te hebben, dat alle menschen, Joden en Heidenen, verdoemelijk voor God zijn, toont hij aan, dat, schoon van een zondaar een rechtvaardige te worden, een afgesneden zaak is aan 's menschen zijde, het evenwel toch mogelijk is. Schoon het geen eigen werk is, het toch bewerkt is, en wel door God in Christus. Schoon wij de gerechtigheid niet uit eigen verdienste, maar als een geschenk toegerekend krijgen, die gerechtigheid duur verworven is door den zoendood Christi. Schoon het genade is, nochtans op grond van recht, door betaling en straffing der zonde in Christus. Schoon door het geloof, als in den weg waarlangs Christus, onze gerechtigheid, ons eigen wordt, toch alleen ter eere Gods, wijl de heele verlossing uit God Is, en het geloof niets verdienstelijks is, maar alleen 't aan God mogelijk maakt, om het verdiende ons toe te dienen. Door uw best te doen, werdt gij niet beter. Door uw zonde te bedekken, gingen ze niet weg. Door uw schuld te ontkennen, was ze niet opgeheven. Door 't voornemen om ze niet weer te doen, waren de voorgaande zonden niet weggedaan. Al uw eigen werk was vergeefsch. Gij moet belijden wat gij misdaan hebt. En dat belijden doet ieder, die het in waarheid doet, op zijn eigene wijze. Adam zeide: „Ik heb gegeten", David beleed: Ik heb gezondigd". De tollenaar sprak beschaamd: 0\ God, wees mij zondaar genadig". Het kan zijn dat gij geen woord kunt vinden, maar dan zegt de Heer: Toon mij uwe gedaante en laat mij uwe stem hooren. Vraagt gij nu nog: Hoe word ik rechtvaardig voor God? Uit de werken der wet en uit de wettische werken niet; want door de wet, die God aan Israël gaf, moesten de Joden tot kennis van zonde komen, omdat zij meenden, dat zij God konden dienen. Hadden de Joden bij de wetgeving gezegd: Heere, vC'ij kunnen niet, tenzij gij ons een nieuw hart geeft, en dan zullen wij Uw gehoorzaam volk zijn; dan zou God hun een nieuw hart en een nieuwen geest gegeven hebben. Maar Israël heeft dit, op enkele uitzonderingen na, in 15 eeuwen der wet niet geleerd. Ook door uw eigenwillig wettisch werken wordt gij niet rechtvaardig. Alleen door een daad Gods. God is het die rechtvaardigt. Wij maken de schuld. Tegen God is het kwaad bedreven. Derhalve kan Hij alleen vergeven. Ons kwaad is onrecht, ongehoorzaamheid tegen God. Dat kromme kunnen wij niet weer recht maken. Dat kan God alleen. Wat nu der wet onmogelijk was, dat heeft God ge- daan. De wet eischte voldoening, maar kon die niet geven. De wet zegt: „Als gij zondigt, dan moet ge sterven; want de bezoldiging der zonde is de dood." Nu kan de wet 't wel eischen, maar niet geven. Ten einde hetgeen ons onmogelijk was, en der wet onmogelijk was, ons toch deelachtig te maken, heeft God Zijn Zoon gegeven, die ons in alles gelijk werd, uitgenomen: zonde te hebben. Gelijk het mogelijk bleek, dat één mensch zonde o.ver allen bracht, zoo is het volgens de wet van gelijkheid mogelijk, dat ook één mensch de zonde van allen wegneemt. De zonde is een klove, die wij niet kunnen dempen, maar ook een berg, dien wij niet kunnen slechten. Nu is Christus tot zonde geworden, en heeft in Zijn persoon de zonde saamgevat en werd die berg zelf. Den zondedood stervende, daalde Hij in die klove neer, en dempte die. Zoo werd de zonde te niet gedaan, in Zijn priesterlijke bediening de zonde op zich nemende, en in Zijn offerdood de zonden wegdragende in die klove. In Christus is nu de zonde opgeheven, te niet gedaan; de berg geslecht, de klove gedempt. Ziedaar de de weg uit uw val tot God. Deze weg is Christus zelf, die ons van God geworden is: wijsheid, gerechtigheid, heiligmaking en verlossing. (1 Cor. 1 : 30) Dit heeft God laten prediken (zie 2 Cor. 5:11—21).. Die deze prediking gelooft, wordt door God gerechtvaardigd. Wij willen wat doen. Welnu. Dit is het werk dat wij moeten werken, zegt Jezus, dat wij gelooven in Hem, dien Hij gezonden heeft. Meer kunnen we niet, meer hoeven we niet. Dat hebben we te doen, en God rechtvaardigt ons. Overleg nu ook. Het rechtvaardigen is niet ons werk, maar Gods werk. Nu moet gij niet beoordeelen of dat te veel of te weinig is; want dan stelt gij u in Gods plaats. Gij hebt enkel te doen wat Hij zegt. Nu moet gij niet beoordeelen of dat wel rechtvaardig is, God heeft het zoo geopenbaard, en nu hebt gij het eenvoudig zoo aan te nemen. God heeft Christus tot zonde gemaakt in onze plaats, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Hij heeft Christus tot zonde gemaakt, tot betooning van Zijne rechtvaardigheid. Nu kan Hij rechtvaardig zijn als Hij ons vergeeft, omdat in Christus voldaan is; en Hij kan nu den zondaar rechtvaardigen, die in Christus gelooft. Uw gelooven is de daad, die Hij u toerekent, als hadt gij al de rechten der wet vervuld. Die daad is dus door Zijne genade de samenvatting geworden van alles wat van den mensch tot zaligheid geeischt wordt. Meer behoeft niet, met minder kan het ook niet toe. Indien gij niet gelooft, dan zal God u ook niet rechtvaardigen ; want er is geen andere weg waarin Hij rechtvaardigt, dan in den weg des geloofs. Indien gij u niet laat rechtvaardigen door God, dan moet Hij u verdoemen. En dit is niet Zijn wil. Alles wat Hij doen moest om u te rechtvaardigen, heeft Hij gedaan. Het hangt nu van u af. O, laat u bewegen Indien gij onder den invloed des H. Geestes hongerig en dorstig geworden zijt naar de gerechtigheid, zie hier. hoe God gezorgd heeft, dat gij verzadigd moogt worden. Indien gij waarlijk hongerig en dorstig zijt, dan zult gij ook toetasten. Laat er u nu niet afhouden! God wil dat gij neemt en eet en drinkt. Hij zegt zelf: Alle gij dorstigen, komt tot de wateren. Het hoeft u niets Te kosten; het is om niet. Geef niet langer geld uit voor 't geen geen brood is. Arbeid niet langer voor 't geen uw ziel niet verzadigen kan. Gelooft gij nu? . . . . Hoor dan wat het Evangelie zegt: Die in den Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven. Wij worden om niet gerechtvaardigd, uit Gods genade, door de verlossing die in Christus Jezus is. Vrees niet, geloof alleenlijk. Indien gij geloofd hebt, dan heeft God u gerechtvaardigd. Zoodra gij nu u dat bewust zijt geworden, ziet gij u geroepen, om, gerechtvaardigd zijnde, ook een RECHTVAARDIGE te zijn. Om dit door een beeld duidelijk te maken : Het geloof is op zedelijk gebied, wat crediet op maatschappelijk gebied is. Iemand, die crediet heeft, heeft ge ld, al heeft hij geen penning. Door dat crediet, dat hij heeft, kan hij handelen alsof hij tonnen bezat. Als gij gelooft, dan kunt gij u alle heerlijke schatten des eeuwigen levens toeëigenen; want den geloovigen wordt alles gegeven. De begeerte, die gij vroeger hadt om de wet te vervullen, was niet verkeerd; maar gij kondet er met aan voldoen. Gij moest eerst gerechtvaardigd wezen van uw vorig leven, en vernieuwd zijn van hart, zoudt gij in staat zijn, om Gods wil te kunnen volbrengen. Aan de eischen der wet heeft Christus voldaan, dat konden wij niet; maar aan het recht der wet moeten wij wel degelijk voldoen; want de wet is niet atge- SC 1*1 ^ft Omdat wij gezondigd hebben eischte de wet onzen dood. Daaraan voldeed Christus in Zijn sterven. Het recht der wet, waarvan Paulus in Rom. 8:4 spreekt, is de zedelijke strekking der wet, om matig, rechtvaardig en godzalig te leven. Dit is mogelijk van stonde aan, als men gerechtvaardigd is door 't geloof. Nu is de vraag: Hoe word ik een rechtvaardige voor God? .. Er komt eens een dag waarop wij voor God zullen staan. Dan worden allen geoordeeld. Dan zal het zijn rechtvaardigen en o/zrechtvaardigen. Niet, gerechtvaardigden en niet gerechtvaardigden ; maar rechtvaardigen en goddeloozen. Dan zal elk ontvangen naar zijne W£fR-Qfl • Zoolang men niet door God gerechtvaardigd is kan men geen rechtvaardige worden. Het gerechtvaardigd worden dOor God, uit het geloof, gaat aan het rechtvaardig zijn vooraf. Die onrecht doet, is een onrechtvaardige. Die het recht doet, is een rechtvaardige. Maar men moet eerst .gerechtvaardigd zijn zal men een rechtvaardig worden. Het Evangelie leert ons, dat dengenen, die gelooven, de H. Geest beloofd is. Door dien Geest worden we in staat gesteld Gods wil te kennen en te doen. Hebt gij geloofd, dan zijt gij ontvankelijk voor den H. Geest en bovendien is u die beloofd. Maak gebruik van die belofte, en bid den Heer er om. in 't geloof, dat Hij zeker den H. Geest geeft, dengenen, die er Hem om bidden. Zoodra gij dien ontvangen hebt, zijt gij door dien Geest in staat om het recht der wet te vervullen. Rom.8. Hij werkt niet alleen in u het willen, (zie het antwoord op de eerste vraag Heidelb. Cathechismus) maar ook het kunnen. Hij maakt u van harte ee\villig en bereid. Wanneer gij nu naar de inspraak van den Geest luistert, dan is er voor u geen verdoemenis, geen beschuldiging. geen verdoemende werking der wet; want het recht der wet wordt vervuld in hen, die niet naar het vleesch wandelen, maar naar den Geest. Deze Geest leert u bidden, spreken, getuigen, arbeiden. Hij leidt u dan in al de waarheid. Hij bidt u voor, zooals God de Vader wil dat gij bidden zult, en gij zult uwe gebeden verkrijgen. Zoodra gij er op ingaat, zult gij ervaren, dat, al kost het eerst zelfverloochening, daar het leven begint: een leven door Christus dood bereid, een leven tot in eeuwigheid. Uit 't geloof inde schuldvergeving moei het komen tot geloof in overwinning over de zonde. Dit is het geloof, dat de wereld overwint, dat wij gelooven. dat Christus den booze heeft overwonnen, onze zonde heeft te niet gedaan, en ons als onze levende Heiland in staat stelt, om alle dingen, die God van ons wil, in Zijne kracht te doen. Hoe schoon stelt Paulus dat voor in Efezen 1. Dezelfde kracht, zegt, hij, waardoor Christus opgewekt is uit de dooden, werkt in hen, die gelooven. Maar die kracht moeten wij laten werken door ons geloof. Uit eigen kracht kondet gij niet zalig worden, en evenmin kan men uit eigen kracht heilig worden. Maar de kracht Gods is het, die werkt in u, die gelooft. Denk dit in, en bid God dit recht te vatten. Nu is het de tijd, dat wie rechtvaardig is, gerechtvaardigd worden moet door een heiligen wandel; want de vuilen zijn vuil, en blijken het steeds meer te zijn. Het kenmerk, dat men een ander mensch geworden is, is EEN ANDER LEVEN Waar gij vóór het geloof door beheerscht zijt geworden, is na het geloof in uw macht; zoodat de vermaning dan tot u gericht kan worden: Dood uwe leden, die op de aarde zijn. Leg af alle kwaadheid. Sta in de vrijheid waarmede Christus u vrijgemaakt heeft, en word niet weer door het juk der dienstbaarheid bevangen. Dood de zonde, of zij doodt u. Hebt gij recht verstaan: „Zonder Jezus kan ik niets doen", dan hebt gij ook gevat: „Ik vermag alle dingen door Christus die mij kracht geeft". Maar gij moet den heilsiv^ langs, zult gij het heil deelachtig worden, en tot een geheiligd leven geraken. Christus is onze gerechtigheid. Door het geloof wordt Hij ons deel. Zonder geloof onzerzijds, blijft gij een zondaar, en blijft de Zaligmaker u vreemd. Dit is zoo, en blijft zoo, omdat God dat zoo heeft geopenbaard. God rechtvaardigt u als gij gelooft. Hij moet u verdoemen, als gij niet gelooft; want er is geen ander slachtoffer voor de zonde, dan Christus, en geen andere weg waarin Hij uw deel wordt, dan de weg des geloofs. Men bestelle aan den TentzendingsBoekhandel të FRANEKER: S. D. GORDON — „Rustige gesprekken over de Wederkomst van onzen Heer." Ds. URQUHART — „Wonderen der Profetie." Bovenstaande werken zijn keurig gebonden en bevatten ieder plm. 20§ bladz. Prijs f 1.— per exempl. Pastor E. MODERSOHN — „De Wapenrusting," prijs f 0,60. STEEDS VOORRADIG WANDTEKSTEN IN GROOTE VERSCHEIDENHEID