2432J 2432 PRIJS 20 CENT MIDDEN-CELEBES door Ds. JOH. RAUWS C.13 UITGAVE VAN HET ZENDINGSBUREAU, OEGSTGEEST üflill Kent U reeds het Geïllustreerd Maandblad der samenwerkende Zendingsvereenigingen? Neen? Vraagt U dan even per briefkaart een proefnummer aan bij het ZENDINGSBUREAU, Afd. Binnenlandsche Actie, OEGSTGEEST. Mêeleven met de Zendelingen doet men, wanneer men geregeld leest van hun strijd en overwinning. VOOR DE KINDEREN. De kleine vrienden en vriendinnen der Zending willen misschien gaarne aardige plaatjes van het zendingswerk verkoopen. Dan moeten zij hun ouders of onderwijzers eens vragen aan het Zendingsbureau te Oegstgeest aan te vragen een Collectekaart met 26 plaatjes. Wilt gij zoo ook meewerken om aan bruine broertjes en zusjes het Evangelie te brengen? MIDDEN-CELEBES DOOR Ds. JOH. RAUWS VIERDE, VERMEERDERDE DRUK 1919 UITGAVE VAN HET ZENDINGSBUREAU, OEGSTGEEST MIDDEN-CELEBES. I. Een deel van het groote geheel. De Edinburgsche Zendings«Conferentie van 1910 heeft een diepen indruk achtergelaten bij allen, die er aan deel» namen. Zij is van grooten invloed geweest op de zendings<= beweging over de geheele wereld, en haar invloed zou veel grooter geworden zijn, als de oorlog van 1914 niet veel goeds hopeloos had bedorven. Toch zal deze Con« ferentie als een der belangrijkste momenten in de zendings* geschiedenis naleven in de herinnering van volgende ge» slachten. Meer dan 1200 mannen en vrouwen uit alle deelen der wereld namen er aan deel; velen hunner waren zende* lingen in actieven dienst, die naar Edinburg kwamen onder den indruk van wat zij in de laatste jaren op hun arbeids* veld hadden gezien en doorleefd; de anderen waren menschen, die zich voortdurend met de Zending bezig houden en daarom door de zendings^corporaties waren af< gevaardigd. Een vergadering dus van deskundigen; en wel een vergadering, die door ernstige studie gedurende twee jaren en door den arbeid van verschillende commissies was voorbereid. Deze merkwaardige Conferentie legde de resul» taten van dat onderzoek neer in een boodschap aan de Christelijke kerken. Uit die boodschap citeeren wij de volgende woorden: »Ons onderzoek heeft ons doordrongen van de machtige »beteekenis van het huidig tijdsgewricht. Wij hoorden/van »vele kanten van het ontwaken van groote volkeren, van »het opengaan van lang gesloten deuren, en van geestelijke «stroomingen, die op eenmaal de kerk stellen voor een «nieuwe wereld, die voor Christus gewonnen moet worden. «De eerste tien jaren zullen naar alle waarschijnlijkheid een «keerpunt in de wereldgeschiedenis vormen, en kunnen van «meer beslissenden invloed zijn op de geestelijke ont» «wikkeling der menschheid, dan vele eeuwen onder gewone «omstandigheden. Indien deze jaren worden verwaarloosd, »kan een schade worden aangericht, die in geen eeuwen te «herstellen is. Worden zij daarentegen goed gebruikt, dan «zullen zij tot de heerlijkste in de geschiedenis der «Christenheid behooren.« Deze woorden zijn waard gelezen en herlezen te worden. Sober zijn ze, omdat ze zoo volkomen waar en zoo diep ernstig zijn. Wij staan voor overweldigende feiten, die de Christenheid onzer dagen tot zelfbezinning dwingen, opdat zij zich rekenschap geve van hare wereldomvattende roeping en taak. Er is een gelegenheid aangebroken om het Evan» gelie te prediken als nimmer te voren. Dat wil niet zeggen, dat alle niet*Christelijke volken thans heilbegeerig vragen om de prediking van het Evangelie. Maar wel, dat de volken van het Oosten ontwaken uit een slaap van eeuwen, en dat er daardoor roering en gisting is. Het oude be* vredigt niet langer; zij vragen naar iets anders en beters. Zij zien, dat de Westersche volken hen vooruit zijn en zij willen den achterstand inhalen. De groote vraag is nu of zij met de Westersche beschaving ook het Evangelie van Jezus Christus zullen ontvangen, waaruit die beschaving is voortgevloeid. Aan de vruchten zullen zij niets hebben, wanneer zij den boom niet bezitten, waaraan die vruchten alleen kunnen rijpen. Er is nu een vragen — en wij Christenen hooren daarin een vragen van het menschenhart naar den levenden God. Zal de gemeente van Jezus Christus antwoord geven op dat vragen? Zal zij het eenige antwoord geven, dat bevredigen kan? Zal zij den eenigen troost brengen in leven en sterven? Zullen die volken iets bemerken van die gemeente? Zal zij zich openbaren, zij die hemelsche schatten kan schenken? Die vragen zijn van aangrijpenden ernst. Beseft de ge* meente van onze dagen hare roeping in de wereld? Gaat er kracht van haar uit? Draagt zij het woord van den eeuwigen God? Zal zij, die het eeuwigheidswoord spreekt, beslag leggen op de harten, richting geven aan de geestes» stroomingen? Hoe verschrikkelijk zou het zijn, als zij deze gelegenheid verwaarloosde, als zij zich deze eens liet ont* glippen. Nu nog, zoo heeft Mott eens gezegd, zijn de volken als kneedbaar gips; straks zal het gips weer hard worden; dan is de gelegenheid om invloed te oefenen voorbij. De Nederlandsche afgevaardigden ter Edinburgsche Con* ferentie stemden van harte in met de slotsom, waartoe zij kwam. Van onze zendingsterreinen in Nederlandsch Oost» Indië kan precies hetzelfde worden gezegd. Ook daar is een «ontwaken van volksstammen, een opengaan van lang gesloten deuren«, en ook daar zijn «geestelijke stroomingen, die op eenmaal de kerk stellen voor een nieuwe wereld, die voor Christus gewonnen moet worden«. Zulke stroomin» gen treft men aan op Java: ik denk aan Boedi Oetama en Sarikat Islam. En inzonderheid onder de Animistische heidenen zijn tal van stammen, die ontwaken en onderwijs en prediking begeeren. Ook hier is niet altijd een welbewust vragen om het Evangelie, meer om onderwijs, ten einde op hooger trap van beschaving te komen. Hoe zou het ook anders kunnen? Het geloof is immers uit het gehoor, en het gehoor door het woord Gods; en hoe zullen zij ge» looven zonder die hun predikt? Van dat ontwaken zijn soms de oorzaken aan te wijzen, b.v. in de inmenging van het Gouvernement, dat rust en orde wil brengen, maar daardoor den adat verbreekt en de menschen los maakt van hun heidendom. Maar wij hooren het zuchten van het menschenhart naar verlossing, wij zien in al deze dingen een werking van Gods geest, die de harten heenleidt naar den Heiland. Die volken zijn op dit oogenblik als kneed» bare gips, zoodat wij terstond van de gelegenheid gebruik moeten maken om hen te vormen tot Christenvolken. Terstond, want als wij het niet doen, zal het Mohamme» danisme hen overweldigen en voor vele jaren onvatbaar maken voor den invloed des Evangelies. Het zijn ernstige vraagstukken, die ons ter oplossing worden voorgelegd. Is onze innerlijk zoo verdeelde Christen» heid in staat dat groote werk te doen? Wij weten het niet, maar daarom willen wij dan ook geene gelegenheid laten voorbijgaan om haar op hare roeping te wijzen en haar te herinneren aan de kracht, waarin zij die roeping kan vol» brengen. Ik denk daarbij aan een ander woord uit de boodschap der Edinburger»Conferentie: »Gods voorzienigheid heeft «ons geleid in een nieuwe wereld van gelegenheid, van ge» «vaar, van plicht. God vraagt van ons niet minder dan een «geheel nieuwen opzet van ons leven, vuriger, meer inge» «spannen en meer zelfopofferend dan voorheen. Maar wan» «neer, zooals wij gelooven, de weg van plicht de weg van «openbaring is, dan sluit deze gestrenge eisch in zich de «verzekering, dat God grooter is, meer liefdevol, dichterbij «en meer bereid ons te helpen dan iemand zich heeft kun» «nen indenken. Voorzeker, wij zijn dan geroepen tot nieuwe «ontdekkingen van Gods groote genade en almacht, voor »onszelven, voor de kerk en voor de wereld; om in de «kracht van dat hechter en stouter geloof in Hem de nieuwe «periode en de nieuwe taak met nieuwe toewijding tege* «moet te gaan.« God roept. God geeft ook de kracht om aan die roep* stem te gehoorzamen. In die verzekerdheid willen wij een en ander vertellen omtrent de nooden van Midden«Celebes. Dat Midden«Celebes is maar een betrekkelijk klein stukje op de wereldkaart, maar toch geldt daarvan in zeer bizondere mate wat wij omtrent de zendingsgelegenheid over de geheele wereld gehoord hebben. II. Het land en zijn bevolking. Het eiland Celebes behoort tot de groep der Groote Soenda«eilanden; naar de oppervlakte is het een derde van den Oost'Indischen archipel. Eigenaardig is de vorm, die denken doet aan eene spin, die met de schiereilanden als pooten in het water ligt. Het eiland rust op een onderzeesch plateau. Hoewel het grootendeels door bergen wordt ingenomen en de omringende zeeën zeer diep zijn, vertoont de kust weinig diepe en veilige bochten. Groote handelsplaatsen zijn er daardoor weinig (Makassar, Gorontalo, Menado). Wel doet de Paketvaartmaatschappij meer plaatsen aan, maar daar vindt men open reeden of door koraalriffen onveilig gemaakte baaien. Het bergland bestaat uit een aantal ketens, die evenwijdig aan elkaar loopen. Over het algemeen zijn de bergen niet hoog; slechts enkele toppen verheffen zich 2000 Meter boven den zeespiegel. Grootendeels zijn zij met bosschen bedekt, hier en daar afgewisseld door uitgestrekte gras» of alang»alang velden. De kennis van dit eiland is nog betrekkelijk gering. In de Oudheid en in de Middeleeuwen werd het minder be» zocht dan Java en Sumatra. De Islam kwam er veel later dan daar. Ook in de dagen der O. 1. Compagnie werd het weinig gekend blijkens de kaarten uit die dagen, die een geheel onjuisten vorm aangeven, en de beschrijvingen van Valentijn e. a. De kennis, die wij thans bezitten, danken wij grootendeels aan de reisbeschrijvingen der gebroeders Sarasin, die het doorkruisten. Enkele deelen werden meer bekend door de berichten van de zendelingen en ambtenaren. Inzonderheid denken wij hier aan de Minahassa, het N. O. gedeelte van het eiland, jarenlang den roem der Nederlandsche Zending. Riedel, Schwartz, Wilken en vooral Graafland maakten zich in dit opzicht verdienstelijk. Door de reizen van Schwartz en De Lange werd ook Bolaag»Mongondou beter bekend. De toenmalige assistent»resident Van Hoëvell publiceerde belangrijke gegevens over Gorontalo en andere staatjes aan de bocht van Tomini. Voor Zuid*Celebes maakte Matthes zich verdienstelijk. En uit den laatsten tijd zijn vooral te noemen Dr. Alb. C. Kruyt en Dr. N. Adriani, die de resultaten hunner onderzoekingen hebben saamgevat in een standaardwerk over de Bare'e»sprekende Toradja's. Aan dit werk ontkenen wij voor dit boekje verschillende gegevens. Over het klimaat, de planten, de dieren, de delfstoffen enz. willen wij thans niet spreken, hoe belangrijk die ook kunnen zijn om de leefwijze der menschen te leeren kennen en begrijpen; onze ruimte laat het echter niet toe. Wij willen ons meer in het bizonder met de bevolking van Midden*Celebes bezig houden. Het totale bevolkings»cijfer bedraagt volgens een zeer globale schatting anderhalf a twee millioen zielen. De cijfers berusten op gissingen, eenige zekerheid is vooralsnog niet te verkrijgen. De woonplaatsen der verspreide stammen van Midden»Celebes worden vooral bepaald door de bergruggen en de rivieren. Op het Noord»Oostelijk schiereiland vinden wij de To Laina of To Loindangi. Op en iets ten Noorden van het Zuid=Oostelijk schiereiland wonen de To Mori. Langs de golf van Bone de Loewoeërs en de Wadjoreezen. Tusschen deze volksstammen in wonen tal van kleine stam» men, die alle aan elkaar verwant zijn en op eenzelfde afkomst bogen, de Toradja's. Deze naam is saamgesteld uit to = »mensch« en radja, een ouden vorm van adja = »boven«; dus «bovenlanders». Al deze stammen vormen een taaleenheid, maar hun ge» woonten, zeden en legenden wijzen er op, dat zij van verschillende kanten het land zijn binnengekomen. Kruyt verdeelt hen in drie groepen: I. De Posso'schesTodjo'sche of Oost*Toradja'sche groep; II. de Parigi'sche»Kailische of West'Toradja'sche groep; III. de Sadang.groep. De beide eerste groepen zijn blijkbaar van het Noorden gekomen. In het brongebied van de Tawaelia«rivier naderen de drie groepen elkander het dichtst. Daar vindt men de To Saloe Moaoge van groep I, de To Bada van groep II en de To Leboni van groep III. De Posso'sch=Todjo'sche groep wordt ook de Bare'e» sprekende genoemd, naar het woord, dat zij voor »neen« gebruiken: bare'e. Zij woonden oudtijds allen om het Posso» meer. Zij hebben zich verspreid over het stroomgebied van de Possomvier en van de Laa en de Kalaena, terwijl velen hunner uitweken naar het Noordoostelijke schiereiland, Todjo. Reeds zeer vroeg moet er een druk verkeer hebben plaats gehad tusschen de Bare'e*Toradja's en deToNapoe, wier taal aan de hunne verwant is. Evenzoo bestaan er nauwe familiebetrekkingen tusschen de Toradja's van Posso met de Saoesoeërs en de Parigiërs, die volgens afkomst tot groep II (de Berg*Toradja's) behooren. De Sadang»Toradja's zijn het minst bekend; zij.bevolken het stroomgebied van de Sadang» en Karama«rivieren en het brongebied van de Koro of Lariang (de To Leboni en de To ri Rampi). De verschillende groepen ontwikkelden zich gedurende eeuwen, zonder voeling met elkaar te hebben. Vandaar, dat hunne talen en gewoonten veel van elkaar verschillen. Ook is er verschil in voorkomen. De Toradja s der tweede groep zijn forscher gebouwd dan die der eerste, en hebben een grooter onafhankelijkheidsgevoel, maar ook zijn ze ruwer. Dit verschil moet worden toegeschreven aan hunne woonplaatsen. De Berg»Toradja's wonen op hooger, kouder gelegen plaatsen dan de Bare e»Toradja s. De eerstgenoemden hebben ook een soort van algemeene landschapshoofden, en wat de godsdienstige praktijken betreft, vereeren zij de zielen van gestorven voorouders en buiten dezen vreezen zij alleen boomgeesten, terwijl de Bare e«Toradja s een vrij uitgebreid getal natuurgoden bezitten. Het westelijk deel van Midden»Celebes bestaat uit woest bergland, dat voor woonplaats van menschen ongeschikt is. Vandaar, dat de stammen der Berg»Toradja's zich moesten vestigen op de vlakten, die door inzinking tusschen de bergen zijn gevormd. Verschillende kleine stammen vindt men op zulke afgezonderde vlakten, de To Bada, To Besoa, To Napoe, To Lindoe, To ri Rampi, To Koelawi. Tusschen die bewoonbare vlakten heeft men groote stukken on= bewoonbaar bergland. Meer naar het Oosten vindt men ook verschillende kleine stammen, die door onbewoon* Gewapend Toradja. baar bergland van elkaar gescheiden zijn. In het midden is de streek der Posso»rivier meer regelmatig bewoond, terwijl enkele stammen aan de kust gevestigd zijn. Er zijn dus groote uitgestrektheden, die onbewoond zijn: men kan soms twee a drie dagen reizen, zonder menschen tegen te komen. De bevolking van Midden*Celebes is schaarsch. Gevolg hiervan is, dat er overvloedig gelegen* heid is voor roofbouw, en de Toradja's een vrij onbe» kommerd leven leiden. Roofbouw wil zeggen, dat zij nu hier en dan daar een stuk bosch omkappen en uitbranden om er rijst te planten. Zij blijven daardoor niet op dezelfde plaats hunne akkers bewerken, maar zwerven rond. Onder de redenen voor de schaarschheid der bevolking noemt Dr. Kruyt allereerst den oorlog. Die stammen leef» den vroeger geregeld op voet van oorlog; enkele zijn geheel uitgedelgd. Ook komt verhuizing naar het grond* gebied van andere stammen nogal eens voor. Verder de zucht om zijn eigen stam grooter te maken en de groote kindersterfte. De toe* of afname der bevolking is aan sterke schommelingen onderhevig. III. Uit en over het leven der Toradja's. Wanneer men in het schoone boek van Dr. N. Adriani en Dr. Alb. C. Kruyt aan het lezen is, komt als vanzelf de lust op om daarvan een en ander over te vertellen aan degenen, die dat dikke en betrekkelijk dure boek niet in hun bezit hebben. Welk een voortreffelijk werk hebben die beide zendelingen daarmee gedaan, dat zij dit volk op zoo nauwkeurige wijze beschreven. Nu wordt het mogelijk te zien, hoe de levenskrachten van het Evangelie op zulk een volk inwerken, en wat zij er van maken. Eene beschrijving wordt gegeven van den aard van het volk, zooals die zich door de omstandigheden heeft ge* vormd. Hun godsdienst, waarover wij thans spreken, heeft daar niet veel invloed op geoefend. »Veel beginselen hou» den zij er niet op na, en er is weinig in hun godsdienst, dat zedelijken invloed oefent op hun karakter. Hunne goden staan niet boven hen in zedelijk opzicht, maar naast hen: die goden bezielen zij met dezelfde gewaar* wordingen als welke zij zeiven voelen, en daarom zijn die goden niet anders dan eene afschaduwing van het volk zelf.« De meest tegenstrijdige eigenschappen vindt men dan ook bij de Toradja's, alle schakeeringen van deugden en ondeugden. Van het bestrijden der ondeugden hebben zij geen begrip; zij verontschuldigen ze, daar ze zijn aange* boren. De omstandigheden, waaronder zij leven, hadden natuurlijk wel invloed op hun karakter. De Berg*Toradja's, die altijd in den strijd overwonnen, zijn anders dan de Bare'esToradja's, die steeds het onderspit dolven. De com< munistische leefwijze en de groote invloed van het dorps* hoofd zijn ook van beteekenis in dit opzicht, zooals hier* onder zal blijken. Een van de meest in het oog loopende karaktertrekken is hun eenvoud, hun natuurlijkheid, hun ongedwongenheid, hun onergdenkendheid. Daar waar slaven gehouden worden, als bij de To Lage en To Onda'e, To Napoe en To Bada, is dat anders, daar de vrijen zich tegenover de slaven eenig zelfbedwang moeten opleggen. IJdel zijn de Toradja's in hooge mate en een uiting daarvan is de zucht tot groot* spreken. Inzonderheid wordt hun goed verstand geroemd, dat voor een deel berust op hun goede geheugen. Door vrees voor de voorouders of andere geheime machten heb* ben de Toradja's in betrekkelijken zin een afkeer van liegen, tenminste de Bare'e*Toradja's. De Berg*Toradja's zijn in hooge mate onbetrouwbaar. Zoo staat het ook met de eerlijkheid; de Bare'e*Toradja's zijn eerlijk, terwijl men met de Berg«Toradja's erg moet oppassen. Over het alge* meen zijn zij uiterst beleefd, ook jegens elkander, maar uit allerlei dingen is op te maken, dat die beleefdheid ontstaan is uit vrees tegenover elkaar. De Toradja's wonen te zamen in huizen en dorpen. Het gezin woont in één huis. Trouwt eene dochter, dan komt de schoonzoon bij zijn schoonouders inwonen; zoo krijgt men enkele gezinnen dikwijls onder één dak. Later gaan de gezinnen uiteen en vormen zij een dorp. Werd een dorp te groot, dan zwermde een deel uit om een nieuw dorp te vormen. De verschillende dorpen samen vormen den stam, welks leden dus door den band der bloedsge* meenschap worden bijeengehouden. Wordt de stam te groot, dan splitst hij zich in enkele kleinere stammen. In den stam is het gemeenschapsgevoel sterk ontwikkeld, zóó sterk, dat het alle uitingen naar buiten beheerscht. De leden van den stam hangen als een klit aan elkaar; allen denken hetzelfde, voelen hetzelfde. De individualiteit is er nog weinig ontwikkeld. Hoofd wordt men niet door erfopvolging, of door keuze; degene, die door zijn kennis van den adat, door zijn adviezen, door zijn houding indruk maakt en zich een zeker gezag verwerft, wordt als vanzelf als hoofd erkend. Bij de leiding, die hij geeft, is het hoofd geheel gebonden aan de voor» vaderlijke inzettingen, den adat. Hij is min of meer de plaatsvervanger van de overleden voorouders. Onder de dorpshoofden waren er ook weer, die meer op den voorgrond traden door dapperheid, welbespraakt» heid; deze werden de vraagbaak voor hunne collega's. De vorst van Loewoe, die de Toradja s schatplichtig maakte, verleende aan enkele hoofden een hoogere waardigheid; men kon dezen echter min of meer beschouwen als ver» tegenwoordigers van Loewoe; zij zorgden, dat de schatting werd opgebracht. De begrippen aangaande recht en straf, die geheel ge» grond zijn op de overwegingen van den natuurlijken mensch, komen bij de verschillende Toradja»stammen van Midden»Celebes volkomen met elkander overeen, in die mate, dat ook de Islam die niet heeft kunnen uitroeien bij de Mohammedaan geworden Parigiërs, Saoesoeërs en Todjoërs. Recht bestaat voor iederen Toradja in vergelding van aangedane beleediging of schade, hetzij men daarmede alleen bedreigd is geworden, hetzij die beleediging ot schade werkelijk heeft getroffen. Voor ieder onaangenaam gevoel, bij den Toradja verwekt, acht hij zich gerechtigd vergoeding te vragen en hij doet dit ook, zoodra hij daartoe den moed heeft of er kans toe ziet. De straf aan een be» leediger opgelegd, dient dus in de eerste plaats om het onaangename gevoel bij den beleedigde te doen verdwijnen, of met andere woorden: om zijn rechtsgevoel te bevre» digen. »Nimmer laat men een beleediging, hoe gering ook, ongewroken. Alleen vrees beweegt den Toradja het beleedigd gevoel aan kant te zetten zonder vergelding te eischen.« Niet alleen de beleedigde persoon acht zich te kort gedaan, maar alle dorpsgenooten (= familieleden) voelen zich gesmaad. Dit nu brengt de Toradja over op zijne goden, de geesten zijner afgestorvenen. Al zou hij dus genoegen nemen met een »zich bij de zaak neerleg* een«, zoo vreest hij toch altijd, dat genoemde geesten zulks niet goed vinden en deze wreken zich dan niet op den beleediger, maar op den beleedigde, hun nakomeling. Daar komt dan nog bij het sterk ontwikkeld eergevoel. IV. De Godsdienstige voorstelling der Toradja's. De Toradja's behooren tot de Animistische heidenen. Het Animisme leert men kennen uit het groote werk van Zend. Alb. C. Kruyt, »Het Animisme in den Indischen Archipek, of uit »Die Lebenskrafte des Evangeliums« door Dr. Joh. Warneck; of uit «Christendom en Animisme« door A. Winckel, dat een samenvatting is van de beide eerstgenoemde boeken, ten behoeve der zendings*studie* kringen. Ook het reeds meer aangehaalde werk van Dr. Adriani en Dr. Alb. C. Kruyt biedt een zeer belangrijk hoofdstuk over »de geestelijke en godsdienstige begrippen«. (I, bl. 245). »De Indonesische volken, ook de Toradja's, hebben twee benamingen voor het woord »ziel«, en met deze twee namen duiden zij twee van elkaar verschillende zaken aan. De eene speelt alleen in dit leven op aarde een rol; zij komt zoowel onpersoonlijk voor als de levenskracht, welke de geheele natuur bezielt, als persoonlijk. De tweede ziel speelt alleen een rol in het leven na dit leven; de eerste verdwijnt dan en de tweede ziel treedt op als een aftreksel van den mensch zelf. De eerste ziel wordt ter onder* scheiding van de tweede »zielestof« genoemd. Zielestof is dus de geestelijke substantie, die den mensch bezielt ge* durende zijn leven op aarde. In haar onpersoonlijk karakter kan de mensch te weinig zielestof hebben; dan moet hij zielestof daaraan toevoegen, ontnomen aan menschen, dieren, planten en voorwerpen; in haar persoonlijk karakter wordt zij toegesproken en geleid. Na den dood des menschen be< zielt de zielestof weer een ander stuk der natuur. De ziel echter, die zich na den dood van den mensch afscheidt, leeft voort in een geestenland, dat gelijk is aan de aarde. Deze ziel sterft ook eenige malen en wordt dan ten slotte weer zielestof.« Die onpersoonlijke zielestof heet bij de Toradja's tanoana, wat »menschje« beteekent. Door de kruin van het hoofd gaat de zielestof in en uit het lichaam. Ook door de ge* wrichten kan de zielestof dit doen, waarom deze in dagen van ziekte met bandjes worden omwonden om de zielestof het weggaan te verhinderen. Wanneer de zielestof het lichaam verlaat, wordt de mensch ziek. Evenzoo staat het niezen met het in* en uitgaan der zielestof door den neus in verband, wat aanleiding geeft om uit het niezen ver» schillende voorteekenen af te leiden. De zielestof kan in allerlei gedaante verschijnen, bv. als regenworm of als slang, als vuurvlieg of als muis. De zielestof wordt het lichaam uitgedreven vooral door schrik, ook door een sterk ver» langen naar iemand. Het droomen geldt als een der beste bewijzen, dat de zielestof het lichaam uitgaat; zij waart dan rond en ziet alles, wat er zooal in het droomenland te zien is; daarom wordt groote waarde gehecht aan droomen. De zielestof van dieren is gelijkwaardig aan die van den mensch. Dit blijkt uit tal van verhalen, die onder het volk leven. Vooral de krokodil speelt een belangrijke rol bij de Toradja's. De krokodillen treden op als wrekers der goden; zij vallen de menschen aan, die iets op hun ge* weten hebben. Op reis zijnde mag men niet dan in zeer hoffelijke bewoordingen over krokodillen spreken. Vooral in de beenderen, het bloed en het speeksel der dieren zit veel zielestof. Ook de planten hebben zielestof, die gelijkwaardig is aan die van den mensch. Planten met taaie levenskracht bevatten de meeste zielestof. De wijze, waarop de rijst, het voorname voedingsmiddel, behandeld wordt, is in dit op* zicht zeer leerrijk. Onder de boomen is het vooral de kokos* palm, die een persoonlijke zielestof bezit. Uit het gebruik, dat men er van maakt, blijkt dat ook voorwerpen zielestof kunnen bezitten. Zij worden dan ook gevoed, bv. het landbouwgereedschap. Men draagt harde voorwerpen, of laat ze de kinderen dragen, opdat hun zielestof even hard worde als die der voorwerpen. De Toradja's kennen verschillende namen van goden en geesten, maar veel meer kennis dan de namen alleen is bij het gewone volk niet aanwezig. De rechte kennis is meer het bizonder eigendom der priesteressen. In den vroegeren tijd was er meer verkeer tusschen goden en menschen, maar de goden hebben zich hoe langer hoe meer terug getrokken. Er zijn ook goden van lageren rang en geesten, die op aarde wonen. Daar weet het volk meer van, want die be* volken de toppen der bergen en de bosschen, of wel zij wonen in de rivieren. Aan deze goden en geesten worden offers gebracht om ze te vriend te houden; doet men het niet, dan heeft men niets dan kwaad te vreezen. Het meest wordt echter gerekend met de geesten der afgestorvenen. Bij het overlijden van den mensch gaat zijn ziel naar het schimmenrijk onder de aarde. Zoolang echter Dorpstempel (lobo). niet alle vleeschdeelen zijn vergaan, mag zij de dooden* stad niet binnengaan, want dan riekt zij nog. Is het ont» bindings»proces voltrokken, dan wordt zij door de priesteressen binnengeleid. Voor dien tijd echter kan de ziel telkens naar de aarde terugkeeren; zij verwijlt dan bij het lijk, dat zij verliet. De ziel behoudt de gedaante van het lichaam, dat zij had; zij ziet er echter zwart uit. Er zijn zielen, die niet naar het zielenland gaan, die blijven op aarde rondzwerven; zij zijn zeer gevreesd. Men vreest de afgunst van de zielen der afgestorvenen, omdat zij het erg onaangenaam moeten gevonden hebben het leven te verlaten. Nu is alles er op berekend zich tegen die afgunst te wapenen en de zielen te misleiden. Toch ook heeft men de hulp der voorouders noodig voor het welslagen van den oogst, voor het overwinnen in den strijd, enz. Ook zien de voorouders er streng op toe, dat de vroeger ingestelde zeden worden gehandhaafd. De voorouders bemoeien zich alleen met hunne na» komelingen, niet met de lieden van een anderen stam, dus ook niet met vreemdelingen. Het kwaad, dat dezen doen, wordt op de stamgenooten gewroken. Voor de vereering der voorouders gebruiken de Toradja s geen medium (zooals b.v. de Papoea s), maar zij roepen de geesten rechtstreeks aan. Het meest hebben zij te maken met de zielen van menschen, die in den krijg zijn gesneu* veld. Die hadden hun zielestof nog niet verbruikt; en hunne zielen zijn daarom levenskrachtig. Zij zijn woedend op den vijand, die hen van het leven beroofde, en zullen dus in dagen van strijd krachtige hulp bieden. Deze geesten wonen in den dorpstempel en worden blijkbaar als de beschermgeesten van het dorp beschouwd. De dorpstem* pels (lobo) dienen tevens tot verblijf voor de vreemdeling gen; zij zijn op eigenaardige wijze versierd en menigmaal het middelpunt der feesten. Zooals reeds werd opgemerkt, heeft het Mohammeda* nisme zicli reeds gezetelcl aan den zuidkant der Xoixiini" bocht. Meer het binnenland in treft men het nog maar zelden aan. De Mohammedaansche landschappen zijn: Todjo, Saoesoe, Parigi en het dorp Mapane. De invoering geschiedde geleidelijk, vooral door huwelijk van de Mohammedaansche kooplieden met dochteren des lands. De Mohammedanen langs de kust behandelen de Toradja s uit de hoogte, maar dezen worden er niet boos om ; zi) hebben de handelaren noodig, omdat die zoo welwillend zijn hun op krediet te verkoopen. Naar het oordeel van zendeling Kruyt moet de reden, dat de Islam nog niet meer veroveringen gemaakt heeft, gezocht worden in de ongereptheid van het Heidendom door het sterke stam* verband in Midden»Celebes. Deze massieve klomp conser» vatisme laat geen vreemd element in zich toe, maar werpt dit dadelijk uit. De eenlingen, die tot het Mohammedanisme overgingen, konden in de heidensche gemeenschap niet blijven, maar moesten uittreden en aan het strand gaan wonen. Dit is voor ons op het oogenblik een gunstige omstandigheid, maar het kan verkeeren; er zijn reeds tee* kenen hier en daar van meer toenadering tot het Mohamme* danisme. Bij de strandbevolking heeft de Islam zich geheel aan* gesloten bij de heidensche voorstellingen. Het voornaamste kenteeken van Mohammedaan*zijn is dan ook het niet eten van varkensvleesch. Over Mohammed en den Koran heeft men zonderlinge verhalen en voorstellingen. Maar — Prof. Snouck Hurgronje heeft er ons aan herinnerd — het gaat er niet om in hoeverre een bevolking getrouw is in het nakomen van hare godsdienstplichten, maar in hoeverre zij aan dien godsdienst gehecht is. Dit Mohammedanisme aan de kusten moge in menig opzicht een ander uiterlijk dragen dan b.v. op Sumatra en Java, zonder gevaar is het niet, vooral niet in dezen tijd van roering en gisting. V. De aanvang der Zending en de inmenging van het Nederlandsche Gouvernement. Het was op een dag in de maand Februari van het jaar 1892, dat de toen nog zeer jeugdige zendeling Alb. C. Kruyt op het strand van Posso werd neergezet. De assi< stent«resident van Gorontalo had er hem gebracht, maar die vertrok spoedig, nadat hij door bemiddeling van een tolk aan de menschen had gezegd, dat deze man voortaan onder hen wonen zou. Toen bleef zendeling Kruyt daar alleen achter; het stoomschip verwijderde zich hoe langer hoe verder en verdween eindelijk uit het gezicht. En daar* mede werd voor hem de gemeenschap afgebroken met de beschaafde wereld, ook met zijne vrouw, die in Gorontalo was achtergebleven. Alleen achter? Neen, een groep van een paar honderd gewapende mannen omringde hem; met levendige gebaren onderhielden zij zich in een taal, die hij niet verstond; hij wist niet wat zij zeiden, maar begreep toch wel, dat zij het over hem hadden. En het gevoel van eenzaamheid werd nog grooter. Toch was hij niet alleen. In de kleine hut, die voor hem was opgeslagen, boog hij zijne knieën voor God, voor dien God, dien hij in het ouderlijk huis te Modjo= warno had leeren kennen; voor dien God, die hem ge» roepen had tot den zendingsarbeid en die het hem aan wijsheid en kracht niet zou laten ontbreken bij het vol» brengen zijner taak. Gelukkig was hij zich niet bewust van de gevaren, die hem bedreigden, en van de moeilijkheden, die hem wachtten. Daarom kende hij geen vrees en werd hij niet neergedrukt door teleurstellingen. Dankbaar heeft hij daarin steeds Gods bewarende hand trouw erkend. Had hij de moeilijkheden geweten, hij zou er voor zijn teruggeschrokken, maar God leidde hem en liet hem later dan zien, door welke gevaren Hij heengeleid heeft. Merkwaardige dingen heeft zendeling Kruyt daarover meegedeeld in een vroeger nummer der Lichtstralen, dat tot opschrift heeft »De beteekenis der kleine dingen in de Posso*Zending.« Wij hebben reeds iets gezegd over het leven en de ge* dachten der Toradja's. Zij vormen als het ware een groot huisgezin, waarvan alle leden hetzelfde denken, hetzelfde willen, en dat denken en willen is geheel gelijk aan het denken en willen hunner voorvaderen. Een vreemd element wordt in die samenleving slechts toegelaten als slaaf of door huwelijk. Maar hier komt nu een vreemdeling, die het een noch het ander wil, en die zich toch met hunne aan* gelegenheden gaat bemcieien. Instinctmatig gevoelt men, dat men zich daartegen moet verzetten. Dat hebben de Toradja's dan ook gedaan. Eerst door pogingen om schrik aan te jagen; later door pogingen om den zendeling van het leven te berooven en door toovermiddelen. Maar God bewaart hem en zijne vrouw en zijne kinderen. Anderhalf jaar na de vestiging van zendeling Kruyt kwam Dr. Adriani op Posso, als taalgeleerde in dienst van het Nederl. Bijbel*Genootschap. In heerlijke eendracht hebben die beide mannen en hunne voortreffelijke vrouwen samengewerkt. Zij begrepen elkaar; zij waren eens geestes; zij hadden de Toradja's lief en konden daarom de liefde Gods nader brengen tot de harten. Met hoeveel geduld hebben zij getracht die Toradja's te leeren verstaan in hun innerlijk leven. Behalve het straks genoemde boekje moet men daarover ook lezen de voordrachten van Dr. N. Adriani over: »De Zending in Midden»Celebes«, die in Onze Eeuw (1908) zijn verschenen, maar later afzonderlijk uit» gegeven en op ruime schaal verspreid. ') Daar ziet men de zendelingen eerst als de minderen, dan als de gelijken, eindelijk als de meerderen van de Toradja's. Naar mate zij de taal beter leerden kennen, wonnen zij het vertrouwen. En naar die mate drong het Evangelie door en werd het heidensche volk opgevoed tot een Christelijk volk. Daartoe werkte ook een andere omstandigheid krachtig mee, namelijk de inmenging van het Nederlandsche Gouver» nement. Tot nog toe was er weinig aanraking met de Toradja's geweest. Nu en dan werden in de tweede helft der 19de eeuw de streken aan de Zuidkust der Tomini» baai door Gouvernementsambtenaren aangedaan, maar het bleef bij een uitwendig contact. Dit veranderde, toen de heer Baron Van Hoëvell, destijds assistent*resident te Gorontalo, zich meer met de Toradja's ging inlaten, om» dat zij in hooge mate zijn belangstelling trokken Hij was het, die in 1890 het Ned. Zend. Gen. adviseerde onder de Toradja's den zendingsarbeid aan te vangen. Daar kwam bij, dat in 1890 eenige Australische goud» zoekers naar Posso waren getrokken. Het Gouvernement werd toen bevreesd, dat de Engelschen in deze onbeheerde streek invloed zouden gaan oefenen. Derhalve werden aan enkele hoofden contracten uitgereikt, waarbij dezen hun land aan het Gouvernement afstonden. Toen moest er ook iets komen, dat meer dan een schijn van gezag had. Een controleur werd te Posso geplaatst, maar met de opdracht de politiek van onthouding te voeren. Nauwelijks werd de aanwezigheid der regeerings»ambtenaren bemerkt, en de Possanen dachten er niet aan hen in hunne zaken te be» trekken. Nadat de zendelingen nu eenige jaren onder dit volk hadden geleefd, kwam er in 1901 een ambtenaar, de heer ') Thans is een 3c druk verschenen. Het boekje wordt uitgegeven door het Zendingsbureau te Oegstgeest (f0.40). Engelenberg, die aan de politiek der onthouding een eind maakte en zich met de binnenlandsche aangelegenheden der verschillende landschappen ging bemoeien. Hij maakte een reis door het land en sprak met de hoorden over het koppensnellen. Het bespreken van allerlei zaken ging goed met die hoofden, die reeds eenigen tijd onder den invloed der Zending hadden gestaan. Door dit optreden van den heer Engelenberg werd een groot deel der Posso*streek op vreedzame wijze tot gehoorzaamheid aan het Gouvernement gebracht. De omliggende stammen werden later door de troepen, soms met geweld, tot onderwerping gedwongen. Het zou ons te ver voeren dit alles in bizonderheden te gaan vertellen. Genoeg zij het, dat het Gouvernement overal orde en rust bracht, en dat dit voor een aanzienlijk deel daaraan te danken was, dat de zendelingen het vertrouwen van de bevolking bezaten. Op voortreffelijke wijze hebben het Gouvernement en de Zending, elk op eigen terrein blijvend, samengewerkt in het belang der bevolking. Daardoor werd een nieuwe toestand geboren. De 1 oradja s bleven niet langer schatplichtig aan Loewoe, maar konden zich als vrije stammen ontwikkelen. De bevolking was in menig opzicht losgemaakt van den ouden adat, en door allerlei bevelen en inzettingen maakte het Gouvernement haar er hoe langer hoe meer los van. Maar de Zending was er om iets te geven in ruil voor wat verloren werd; iets, dat veel beter en zegenrijker was. Zonder dat zou het een wreede marteling zijn geweest, maar nu werd het een weldaad. , , De hoofden werden opgevoed voor hunne taak door het gevoel van verantwoordelijkheid bij hen aan te kweeken. Koppensnellen, oorlogsvoeren, godsoordeelen, heksenproces* sen werden verboden. De oude dorpen, meestal ontoe* gankelijke vestingen op heuveltoppen, moesten worden ver* laten en op toegankelijke plaatsen aan de nieuwe wegen moesten nieuwe dorpen worden aangelegd. In de meeste dier dorpen staat nu een school, die tevens voor kerk dient en een huis voor den inlandschen onderwijzer. Rondom de dorpen worden, waar dat mogelijk is, natte rijstvelden aangelegd. Zij dwingen de menschen tot een meer gezeten leven, en een ander voordeel is, dat de voorouders ze niet gekend hebben, zoodat niet dezelfde formaliteiten in acht behoeven te worden genomen als bij het vroegere zaaien en oogsten. Ook worden andere gewassen aangeplant, als koffie, boontjes, kapok. Een uitnemende zaak is ook, dat de lieden belasting moeten opbrengen; dit geld moeten zij door arbeid verdienen. Zoo zien wij de bevolking in geestelijk en maatschappelijk opzicht vooruit gaan. VI. De tegenwoordige stand van het zendingswerk. Langen tijd heeft het geduurd, eer de zendelingen in Posso het teeken des Doops toedienden. Zij hebben er niet op aangedrongen de lieden te doopen, en de bevol= king vroeg er niet om. De ervaring op andere terreinen heeft geleerd, dat de eerstelingen, die uit een volksstam gedoopt worden, het menigmaal zeer hard te verduren hebben; zij worden als vanzelf uit den kring der samen* leving gestooten, omdat zij niet meer met allerlei heidensche gebruiken kunnen meedoen, en deze gebruiken beheerschen het geheele bestaan van den inlander. In Posso heeft men daarom zoolang gewacht, totdat de algemeene opinie er zich niet meer tegen zou verzetten, dat enkelen den dienst der voorvaderen vaarwel zegden om een nieuwen gods» dienst aan te hangen. De gedachtenwereld der Possanen werd in de bedding van het Christendom geleid. Dat geschiedde vooral door de scholen. Daar het al of niet schoolgaan van de meer of mindere lust der kinderen afhing, begonnen die scholen heel klein. De ouders zagen het nut van die nieuwigheid niet in; de kinderen zouden den adat verlaten; en ook al hadden zij het nut ingezien, zij hadden immers geen gezag over hunne kinderen om ze te zenden. Maar de kinderen kwamen, in toenemend aantal. En zij zijn het, die geheel in Christelijken geest opgevoed, meer nog dan de ouders vatbaar zijn voor de prediking van het Evangelie. Wij hebben reeds gezien, welke de positie der hoofden is in deze samenleving. Daarom wilden de zendelingen met den Doop der eerstelingen wachten, tot een der invloedrijkste hoofden het voorbeeld zou geven. Hunne verwachting was gevestigd op Papa i Woente, wiens naam onder ons genoegzaam bekend is uit zijne levensbeschrijf ving door zendeling Kruyt. Zendeling en mevrouw Hofman (in 1903 in Posso gekomen) weten ook treffende dingen Eerstelingen in Posso, van hem en inzonderheid van zijne vrouw Ine i Maseka te vertellen. Langen tijd aarzelde Papa i Woente; eens bij een ziekte viel hij zelfs tijdelijk tot het heidendom terug door de hulp der priesteressen in te roepen. Maar op een Zondag greep een prediking van zendeling Hofman over Zacheus hem zoo aan, dat hij den beslissenden stap deed. Op het Kerstfeest van 1909 werd hij met 167 van zijn landgenooten gedoopt, waaronder 63 kinderen. Niet lang daarna werden deze eerstelingen ook tot het Heilige Avondmaal toegelaten. De zendelingen konden dit met vrijmoedigheid doen, omdat zij reeds geruimen tijd Christenen waren, voor zij het teeken des Doops ontvingen. Met kleine groepen zijn ze sedert gekomen, zoodat ^ de zendelingen en hunne helpers overvloedig ge* legenheid hadden om dooponderricht te geven. Thans is het getal lidmaten al ver over de duizend. En steeds meer worden verwacht. Men leze de jaarverslagen der Posso» zendelingen in het tijdschrift »Mededeelingen«, en in de Maandberichten van het Ned. Zend. Gen. Kleine gemeenten worden nu gevormd. De zielen, die aan het heidendom ontrukt, het nieuwe leven in Christus deelachtig worden, kunnen niet los naast elkaar blijven bestaan. Zij trekken elkaar aan door gemeenschap van ervaringen, door gemeenschap van levensdoel. Zij vormen eene gemeente, die zich naar buiten openbaart. Of zooals Dr. Brouwer het gezegd heeft in zijne lezing op de Zen» dmgs«Conferentie in 1912: »elke ziel, die zich van het geheel van het heidendom afscheidt, is een levend orga* nisme, en elk levend organisme trekt onmiddellijk andere organismen van hetzelfde type en karakter aan om zich daarmede te verbinden. Dit is de organisatie van de Christelijke kerk op het zendingsveld.« Het is bizonder leerrijk om dit ontwikkelingsproces op het zendingsveld gade te slaan. Hoevele vraagstukken doen zich daarbij voor. Evenals de ouders bij de opvoeding der kinderen telkens voor nieuwe, soms onverwachte vraagstukken komen te staan, komen ook onze zendelingen bij de opvoeding van dit geheele volk met allerlei vragen in aanraking. Een van de vraagstukken, die het meest naar voren komen, is dat van de opvoeding dier jeugdige gemeen= ten tot zelfonderhoud, of wil men tot offervaardigheid, waardoor het zelfonderhoud mogelijk wordt. Het heidendom heeft den menschen heel veel gekost. Het is daarom noo» dig, "at zij dadelijk gevoelen, dat ook de nieuwe gods* dienst offervaardigheid eischt, dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor de voorziening in hunne geestelijke bfh°e[|e"t Het nut hiervan springt terstond m het oog. Het kost echter veel moeite de menschen te leeren geven voor iets, dat nu niet direct met hun eigenbelang verband houdt. Bij voorkeur wordt daarom ook bij het collecteeren de aandacht gevestigd op een bepaald doel. Ze zien.dan waar het geld blijft en wat er mee bereikt kan worden. Een der vormen van dat geven is. het afzonderen van een klein gedeelte van den oogst; een andere het aanleggen en onderhouden van tuinen (klapper», koffie* e rifsttuinen) in vrijwilligen arbeid, opdat uit de opbrengst de kosten van de scholen bestreden worden Daartoe dient ook een speciale heffing van schoolgeld die een zeker percentage van de jaarlijksche belasting bedraagt Het eigenaardige daarvan is, dat niet alleen de g doopten daartoe bijdragen, maar ook zij, die nog heidene zijn Gebruik is gemaakt van het communistisch voelen der bevolking, waardoor allen helpen meedragen de ge- ZaDenlmkeLSen 'hier in Holland klagen wel eens over het vragen voor de Zending. Zij zouden dat niet doen als zij wat meer van den zendingsarbeid afwisten. Dan zouden zij veeleer verwonderd zijn, dat met zoo betre <= keliik weinig geld zoo ontzaglijk veel wordt gedaan. En Tij zouden geheel voldaan zijn, als zij opmerkten hoe van het begin af de inlandsche Christenen worden opgevoed tot voorziening in hunne geestelijke behoeften en welke resultaten daarmee bereikt worden. Natuurlijk vraagt het zendingswerk geld. De zendelingen, die wy uitzenden, moeten immers van ons hun levensonderhoud ontvangen. En in het begin moeten wij het werk bekostigen Maar op den langen duur worden de lasten minder. Na verloop van tijd zullen de Europeesche indelingen overbodig zijn geworden; dan onderhoudt de kerk op het zendingsveld zichzelf. Dan kan onze kracht ddnwnden aangewend; er zijn nog vele stammen die wachten. Maar behalve dit, zijn er nog tal van andere vraag» stukken ik kan ze slechts even aanstippen. De Confe rentie der zendelingen moet uitmaken, welke eischen zullen worden gesteld alvorens te doopen; hoe de doop= vragen zullen luiden, die natuurlijk in overeenstemming moeten wezen met de bevatting der menschen; hoe het H. Avondmaal zal worden gevierd. Dan de organisatie der gemeenten. Aan deze mag natuurlijk geen Westersche or» ganisatie worden opgelegd; dat zou onnatuurlijk zijn en het leven in zijn groei en ontwikkeling belemmeren. De organisatie moet beantwoorden aan de wetten van eigen leven; en die moeten worden nagespeurd. Men is thans zoover, dat op enkele plaatsen kerkeraden kunnen worden gevormd. Aan de hoofden, die tot de gemeenten behooren, wordt eenige medezeggenschap in de kerkelijke organisatie gegeven; dit geschiedt zelfs, als zij nog heidenen zijn; de bevolking vindt dit natuurlijk, want die bevoegdheid had» den de hoofden vroeger ook; zij waren niet alleen hoofden in het maatschappelijk, maar ook in het godsdienstig leven, welke beide trouwens door elkander waren heengeweven. Wij moeten oppassen voor strijd tusschen de »burgerlijke« en »kerkelijke« overheden. Van groote beteekenis is ook de onderwijzers (die tevens voorgangers zijn) uit de zonen des volks te recru» teeren. Tot nog toe is dankbaar gebruik gemaakt van de hulp van Minahassische goeroes en die voldeden over het algemeen goed. Maar toch is het gewenscht, de eigen zonen des lands tot deze werkzaamheden op te leiden. Zij toch zullen vermoedelijk beter dan vreemdelingen het Evangelie tot het hart der Toradja's kunnen brengen; hun invloed zal op den duur grooter zijn. Daarom is in het begin van 1913 eene kweekschool gesticht, onder leiding van zendeling Kruyt, op diens standplaats te Pendolo. Het ligt in de bedoeling, dat zendeling Kruyt althans tot 1920 aan die school verbonden blijft. De school begon met 15 leerlingen, thans zijn er 27. In 1917 zijn de eerste jonge mannen klaar gekomen en als hulpgoeroe werk» zaam gesteld om na verloop van tijd aan het hoofd eener school te worden geplaatst. In 1917 is er weer een nieuwe eerste klas gevormd. Deze kweekschool zal hoe langer hoe meer een belangrijke factor blijken in de ontwikkeling van het zendingswerk op Midden«Celebes. Aan eene goede ziekenverpleging wordt eveneens de aandacht gewijd. De zendelingen en hunne vrouwen hou» den geregeld 's morgens kliniek, reiken medicijnen uit, zoeken de zieken in hunne huizen op, enz. De goeroes werken op dezelfde manier. In het ressort Koekoe ver» rezen kleine ziekenhuisjes te Koekoe en te Tentena. Twee huisjes werden opgericht, een voor mannen en een voor vrouwen, elk met tien kamertjes. De patiënten betalen iets, en wanneer zij daartoe in staat zijn, leeren zij het rotan» vlechtwerk, dat dan later ten bate van het ziekenhuis wordt verkocht. Bizondere zorg wordt natuurlijk aan het onderwijs besteed. Er zijn nu tusschen de 30 en 40 scholen; enkele hebben reeds meer dan 100 leerlingen. Op dit oogenblik zijn er 9 zendelingen vanwege het Ned. Zend. Oen. in Posso, benevens Dr. Adriani, de taalgeleerde van het Ned. Bijbel*Genootschap, die met de vertaling van enkele bijbelboeken bezig is. Zooals wij reeds vroeger hebben meegedeeld, begon zendeling Alb. C. Kruyt het werk in 1892. In 1894 kwam Dr. Adriani. Eerst in 1903 kregen zij een helper in zendeling Hofman, die in 1910 helaas wegens ernstige ongesteldheid naar het vaderland moest terugkeeren. Onder leiding van Br. Hofman was het dorp Kasigoentjoe ge* sticht door het samenbrengen van vier dorpen. Hij werd opgevolgd door zendeling Wesseldijk. Zendeling Kruyt had zich na Hofman's komst meer naar het Oosten begeven en zich te Koekoe gevestigd. Na de komst van twee jeugdige zendelingen in 1908, liet hij dat ressort aan één hunner, zendeling Schuyt, over en trok hij meer Zuidwaarts, waar hij zich te Pendolo vestigde. Zendeling Ten Kate werd bestemd voor het werk onder de Berg*Toradja s in Napoe, Bada, Besoa en Tawaelia. In 1918 is deze belast met de leiding van het maatschappelijk werk in Posso. Dien arbeid mocht hij echter niet lang verrichten. Op 29 No* vember 1918 werd hij na kortstondige ongesteldheid tot hooger leven opgeroepen. Zendeling Woensdregt, in 1913 uitgezonden, nam Bada en Besoa als eigen terrein over en neemt nu ook Napoe waar, totdat daarvoor een nieuwe zende» ling is gekomen. In 1913 kwamen de BB. Van Eelen en Ritsema. De eerste werkte eenige maanden in Mori, maar moest om gezondheidsredenen naar het vaderland terug, vanwaar hij nu naar Deli is gegaan. De tweede nam Onda e over en zal eerlang met het nieuwe ressort Malili worden belast. In 1916 kwam zendeling J. Kruyt Jr. in zijn geboorteland terug, waar hij den zendingspost Mori overnam. Ten slotte moeten we nog noemen Br. Zuppinger, die een tijd in het Paloedal werkzaam was, en nu als hulp*zendeling Br. Schuyt ter zijde staat in het beheer der ziekenhuizen. Br. Homan, in 1917 afgevaardigd, hoopt uit te gaan, zoodra de vaart naar Indië weer normaal wordt en dan Onda e van Br. Ritsema over te nemen. Op de Ned. Zend. School worden weer twee nieuwe zendelingen voor dit arbeidsveld voorbereid. VIL De zendingsgelegenheden van het oogenblik. Op wonderbare wijze gaat de Posso,Zending voort. Alle brieven, die van dat arbeidsveld worden ontvangen, gewagen van vooruitgang. Men vergelijke maar eens de verslagen der verschillende jaren. Het meest verwondering wekt wel de toename van belangstelling onder de Berg-Toradja's. Eerst ging het angzaam. In korten tijd zijn er echter in dien werk. kring 59 scholen opgericht met meer dan 3607 leerlingen. • nU r\ ovfra^ rondom ons terrein van arbeid is er be« WuMing'j °veral een vragen naar onderwijs, ja onder verschillende stammen ook een welbewust vragen naar de prediking van het Evangelie. Gaan wij van Napoe uit meer Westelijk, dan vinden wij daar het Paloedal, en Zuidelijk daarvan Koelawi en Lindoe. In het Maandbericht van het Ned. Zend. Gen van Juni 1913 kan men belangrijke mededeelingen lezen.' Zendeling Schuyt, die deze streken bezocht, schrijft, dat tot i ^ Koelawi 12 dorpen worden gerekend, met pl.m. 400° inwoners; in het Zuiden behooren tot dit res» sort de To Pipi Koro (een verzamelnaam van enkele stam» men), 11 dorpen met 3200 inwoners. In het Westen behoort er toe het gebied der To Bakoe, 7 dorpen met pl.m. 700 inwoners In het Noordoosten ligt het Lindoe.gebied, dorPen en 660 inwoners. In het geheel dus pl.m. 8500 menschen. Deze zijn daar bloot gesteld aan het Mo» hammedanisme, indien de Zending zich niet spoedig onder hen komt vestigen. De Heeren Zuppinger en Samson, die tot de Witte» Kruis»Kolonie te Kalawara»Napoeti behooren, hebben zich het lot dezer menschen aangetrokken. Op eenvoudige wijze hebben zij het Evangelie gepredikt, waar zich maar de gelegenheid voordeed. Door zang en lichtbeelden vertelden <.ij van den Heiland van zondaren. In grooten getale zijn de menschen tot hen gekomen en zij begeerden het teeken des Doops. Besloten werd aan dezen wensch gehoor te geven Zoo werden er eenige honderden gedoopt, terwijl er in het geheel nog een vijf» of zes duizend worden ver» wacht. De geestelijke verzorging kan niet tot haar recht komen, tenzii er meer arbeidskrachten beschikbaar worden ge^eld Van 45 paal afstands komen er menschen met de vraag Vinnne kampongs te bezoeken en er te prediken. Het Leger d?s Heils heeft er met zijn arbeid een aanvang «Wt Het werk van de Broeders der Witte,Kruis,Kolonie heeft het overgenomen. Zooals reeds werd medegedee d ging Rr ZuDDineer over in dienst van het Ned. Zend. Gen. Gaan wij Zuidelijker, dan komen wij bij de Sadang» t rlia'c Onk onder hen is een vragen naar onderwijs, eiT'de begeerte is zoo sterk, dat zij eigener beweging reeds fs?ii?is@ÉÉë breidt " ch uit. De Geref. Zending*o^^d^e^eds streek zond het Ned. Bijbel Genootschap Dr. H. van der VVerte hebben wij nog de: aandacht.te vestigen op^de ^1^^der^evarf r^üdlenfCelebes^krad^ige^pogingen heeft op drie plaatsen ^f^yS^dThuip van het Ned. ruimen tijd geleden is ™et aaJ\ geroepen,maar het was heen te :e„de„. EVreten wfdSfd^r'cflebï 'Se™ naar het Oosten dJ komen wij ten Znid.Oost "orhe" Zuid.Ooste1[^clieSand (in Roembia en Kerkgang te Mantok. Poleang) heeft de Ned. Zend. Vereen, den arbeid aange. vangen. Zij heeft daartoe in het eind van 1915 Br. H. van ' wij^hngs^de Oostkust in Noordelijke richting, dan ToiJn p onder de To Mori, die Oostelijk van het oorspronkelijk arbeidsveld van het Genootschap wonen. Met deze menschen hebben de ;tend«l.ngen des Genootschaps reeds voortdurend aanraking. In 1913 heett Genootschap den arbeid geheel van de Indische kerk overgenomen. Het verving de Amboneesche foaots doot Minahassische, die beter voor hun moeilijke taak zijn be- "Nog Noordelijker gaande, komen wij op het schiereiland Todio. Ook daar is beweging. Vooral op het meest Oostelijk schiereiland, dat Balantak heet De Balantaks waren vroeger zeeroovers. Zij waren onderhoorig aan den Sultan van Banggai, een Mohammedaan, vazal van den Sultan Z Ternate. Banggai is het boofd.eiland van een groep, die daarnaar genoemd is. De geheele kuststreek op den vasten wal van Celebes tegenover Banggai, was aan den vorst van dat eiland onderworpen. Zoo behoorde het dan ook vroeger tot de residentie Ternate. De hoofdplaats (d i de zetel van den assistent*resident) was vroeger Loewoek, dat bij Balantak ligt, maar thans is de assistent* resident op Boeton geplaatst. w-ii;,,®. Omtrent dit landschap schreef de heer Kelling. »Er wordt in dit landschap overal, ook in het binnen, land tot aan de grenzen van Posso, veel gesproken over Mantok (de plaats waar de beweging naar het Chn Jen dom is ontstaan) en over den grooten vooruitgang, die daar plaats heeft. Mohammedanen hoorden niets dan lof over dit werk en vele heidenen voelen zich door dien arbeid aangetrokken tot het Christendom.* mpn,chen De heer Kelling doopte reeds meer dan -500,men®c^ terwijl uit verschillende plaatsen aanvragen om den Doop hem bereikten. Op verschillende plaatsen zijn nu schole geopend en goeroes geplaatst. De Indische kerk heef fhans een hulpprediker te Loewoek geP^tst, ^ Ned Zend. Gen. overweegt den arbeid in het Westelij deel'van Todjo (aan de Tominibocht) te beginnen. VIII. Van een grooten oogst en weinig arbeiders. Heerlijk zijn al die berichten uit Celebes. Beangstigend heerlijk. Dat klinkt vreemd, maar toch is het zoo; als men zich rekenschap geeft van de nooden van Midden=Celebes, dan wordt de blijdschap verdrongen door de zorgen. Hoe zal daarin door de gemeente worden voorzien? Zal zij een genoegzaam aantal arbeiders kunnen uitzenden om dezen rijpenden oogst binnen te halen? Er zijn zendelingen noodig om dit werk te doen. Er is geld noodig om hen tot hun werk in staat te stellen. Gelukkig zijn er moedgevende verschijnselen. De zendings* corporaties spannen hare krachten in om zendelingen en goeroes te plaatsen en verschillende streken zoo goed mogelijk te bezetten. Zij beseffen, dat de gelegenheid moet worden aangegrepen, nu zij zich aanbiedt. Maar zij ver* mogen niets, als de gemeente, die achter haar staat en wier werk zij doet, niet krachtig steunt. Het zal voldoende duidelijk zijn, dat wij niet pleiten voor steun alleen aan een dezer corporaties, maar voor steun aan allen, die op Midden»Celebes arbeiden of gaan arbeiden. Het gaat in deze dingen niet om eenige zendings* corporatie; maar hierom alleen, dat aan de bevolking van Midden«Celebes het Evangelie gebracht wordt. Hoe eer hoe beter, opdat wij haar behoeden voor de doodelijke omarming van het Mohammedanisme. Voor dat werk vragen wij mannen en vrouwen, uwe zonen en uwe dochters. Het Evangelie plant zich alleen voort door levende getuigen. Voor dat werk vragen wij aller belangstelling. Niemand in de gemeente mag van deze dingen onkundig zijn. Ieder heeft er recht op te weten, dat God hem of haar roept om aan dat groote werk deel te nemen. Want Christenen zijn niet geroepen om met elkander over allerlei beuze» lingen te twisten, maar om door hunne eenheid aan de wereld Gods liefde te laten zien en gevoelen, en dan een wereldomvattende taak te vervullen. De volkeren moeten worden onderwezen. De gansche aarde moet van de kennis • S jreeren worden vervuld. Zoolang er nog eenige stam is, die het Evangelie niet kent, mag de gemeente niet rusten. En hoevele duizenden en millioenen menschen zijn er nog, aan wie nimmer het Evangelie gepredikt werd. Voor dat werk vragen wij aller gebed. Waar belang* stelling is, rijst het gebed als vanzelf op. Waar gebed is neemt de belangstelling hoe langer hoe meer toe. En dan offervaardigheid. Maar daarover spreken wij niet Als er gebed is en belangstelling, wordt het geven een vanzelfsheid. Dan is het niet langer een plicht, maar een voorrecht Een voorrecht, dat God ons de genade schenkt van het vele dat Hij ons7 fa^01ntnkriik^eld afzonderen voor de uitbreiding van Zijn KoninRrijK. oeia is er genoeg. Het komt er maar op aan het goed te bes^den. Waar het op aan komt, is gebed en nog eens gebed. ZoT was tt m de dagen van den He,land en zoo U * - groot, maar de arbeiders zijn weinige, ,rue;ders in »Bidt dan den Heer des oogstes, dat Hij arbeiders Zijnen oogst uitstoote.« Geregeld kleine gaven geven voor de Zending in een Zendingskerkje zooals U hier ziet afgebeeld, maakt het mogelijk een groot werk te doen Gratis verkrijgbaar ZENDINGSBUREAU Afd. Binnenlandsche Actie CVEGSTGEEST. DE MACHT VAN HET KLEINE. Postzegels, Zilverpapier en Theelood ontvangen wij gaarne voor de Zending. Men doet echter goed met anderen (op school, vereeniging, krans enz.) samen te verzamelen en als er een héél groot pak of een baal is het ons op te zenden, anders geeft men meer voor verzendingskosten uit dan de waarde van het gezondene bedraagt. VERKRIJGBAAR BIJ HET ZENDINGSBUREAU, Afd. Binnenlandsche Actie, OEGSTGEEST: Midden=Celebes, door Ds. Joh. Rauws. Vierde druk . . . f 0.20 Wegstervend Heidendom, door Joh. A. F. Schut „ 0.20 Onze Eerstelingen onder de Possanen, door Ph. H. C. Hofman. Vierde druk „0.10 De Zending in Midden=Celebes, door Dr. N. Adriani. Vierdedruk » 0.40 Prentbriefkaarten. Drie series van Posso. Per serie van 5 kaarten 0-10 Van slaaf tot Evangelist. „Petrus Kafiar", door F. J. F. van Hasselt. Naverteld door J. L. D. v. d. Roest 0.20 Herinneringen uit den Zendingsarbeid op Halmahera, door J. L. ü. v. d. Roest „ 0.15 Prentbriefkaarten. Uit den arbeid der Samenwerkende Zendingscorporaties. 4 kaarten „0.10 Prentbriefkaarten. Uit den arbeid van het Ned. Zend. Oen. op Oost-Java. 4 kaarten » 0.10 De Zendingsklok, een verhaal uit de Rijnsche Zending op Nias, door J. N. Bieger „0.20 De Nederlandsche Zendingsschool, 1905—1915, door Prof. Dr. H. M. van Nes »0.20 Album van de Ned. Zend. School. 10 prentbriefkaarten. „0.50 Hoe de gemeente Mepa een kerkklok kreeg, door Joh. A. F. Schut • • »O-15 Wat kan ik doen? „0.05 De Evangelieverkondiging aan de menscheneters van N.=W. Europa, door Prof. Dr. F. Pijper „0.15 De eerste schreden. Bladzijden uit de Oud-Holl. Zending, door Dr. A. M. Brouwer 0.40 Hoe te prediken voor Heiden en Mohammedaan, door Dr. A. M. Brouwer, ingen. f3. — , gecart „3.25 De Protestantsche Zending, Ren reeks monographieën, door Dr A M. Brouwer, Dr. J. W. Gunning, A. Limburg, G.' Simons, Prof. Dr. J. J. P. Valeton Jr. De 10 brochures (voorheen f3.-), thans '■ Maandblad der Vier samenwerkende Zendingscorpo* raties. Abonnementsprijs per jaar minstens „ 1.—■ „Mededeelingen". Tijdschrift voor Zendingswetenschap. Onder Redactie van Dr. A. M. Brouwer, Dr. F.J. Fokkema, Dr. J. W. Gunning en Ds. Joh. Rauws. Verschijnt viermaal per jaar, in afleveringen van 96 bladzijden. Abonnementsprijs per jaar 2A0