moeilijkheden met betrekking tot de toekomst, in neerdrukkende lasten van armoede en ontbering, in de hevigste beproevingen veroorzaakt door laster, in de hitte van geweldige verzoeking en vervolging, wanneer elke uitweg versperd en alle menschelijke hulp afgesneden was hebben wij ge/.ien, hoe ons volk telkens en telkens weer heerlijk werd uitgered door de hand van God, in antwoord op geloovig gebed Ik geloof riet, dat er één enkel korps van het Leger des Heils is, in dit of eeni„' ander land, waarin niet eenige dergelijke teekenen en wonderen zijn geschied. (d) En dan, hebben er ook geen wonderbare genezingen van verschillende hevige ziekten onder ons plaats gehad ? Hebben wij niet gezien, hoe mannen, vrouwen en kleine kinderen opgericht zijn van den rand van het graf, en hersteld in gezondheid en kracht, in antwoord op het gebed des geloofs? Hebben wij geen genezingen zien tot stand komen in een oogenblik, als alle menschelijke middelen beproefd waren, doch zonder eenig gevolg ? Als bloedverwanten en vrienden in volslagen wanhoop waren, en de lijders zelve tot het besluit waren gekomen, dat er voor hen geen genezing was in dit leven, is God hun toen niet verschenen en zijn zij niet van hun ziekbed opgericht geworden, om in en uit te gaan onder ons, Hem lovende ; zijn niet eenigen hunner thans nog in ons midden, en zijn anderen sinds niet heengegaan, God, Die de gebeden verhoort, bij hun zegevierend sterven verheerlijkend ? 6. Indien dit alles niet onze ervaiing geweest ware als een Leger, indien wij niet geloofden in de kracht van het gebed, en er de bewijzen van zagen, hoe konden wij dan zeggen dat wij in het spoor der Apostelen zijn? Hoe konden wij dan gelooven, ware volgelingen van Jezus Christus te zijn ? Hoe konden wij er aanspraak op maken, den Heiligen Geest te hebben ontvangen ? Dank zij God, het is waar, en wij zijn van degenen, die ten aanschouwen van eene ongeloovige wereld en eene twijfelende kerk, kunnen volhouden, dat onze God de Hoorder en Verhoorder van het gebed is. 7. En laat mij hier, in het voorbijgaan, opmerken, dat ik ten zeerste wensch, dat deze voorbeelden van Goddelijke ingrijping grootelijks zullen toenemen en vermenigvuldigen onder ons Het eers'e, het hoofddoel, waarvoor het Leger bestaat, is verloren zondaars tot God te brengen, hen op te leiden in heiligheid van hart en leven, hun te leeren om voor Hem te strijden, en hen voort te leiden in den grooten strijd met aarde en hel, totdat zij worden opgeroepen om zich aan te sluiten bij de scharen der verlosten daarboven. Dat, zeg ik, is het doel, waarvoor het Leger bestaat; maar, helaas! de wereld, die geheel opgaat in hare ijdele vermaken en plannen, bekommert zich om geen de/.er dingen; en het geschieden van zulke wonderen van geloof, als waarover ik sprak, is een krachtig middel om de aandacht te vestigen op de aanspraken van Jehova en de werkelijkheden van den godsdienst. Mannen en vrouwen, die het voorwerp geweest zijn van deze opmerkelijke openbaringen van de Goddelijke kracht, worden somtijds door ons genoemd Tropeeën van Genade. Zij zijn te vinden, zooals ik reeds zeide, in elk onzer korpsen over de geheele wereld, waar zij niet alleen de opm rkzaamheid trekken van de menigle, die zonder God leeft, maar ook dwingen tot eene zekere mate van geloof in Hem en in de eeuwige dingen. 8. Daarom, o mijne makkers, wensch ik, dat gij met alle macht zult arbeiden om zulke gevallen te vermenigvuldigen. Te dien einde smeek ik u, dat gij elkander aanspoort tot den plicht van geloovig gebed. Het gevaar voor deze eeuw ligt in de richting van het ongeloof, meer dan in die van de dweepzucht, hoe vreeselijk laatstgenoemde dwaasheid cok zij, en hoe betreurenswaardig hare gevolgen, die geleden worden door de gemeente, waar zij hare zinnelooze heerschappij voert. Te 'weinig gelooven, eerder dan te veel gelooven, is het kwaad, dat wij het meest hebben te vreezen. O, Heer, vermeerder ons het geloof! Zorgt er dus voor, mijne makkers, dat gij de noodzakelijkheid inziet om meer geloof te hebben, en streeft er naar, dag en nacht, in het openbaar en in stilte, om uzelf meer volkomen op God te verlaten, dan gij ooit gedaan hebt, bij de uitoefening van uw arbeid voor de Redding van zielen — ja, bij al wat gij denkt, en spreekt en doet — voor eene grootere vervulling van deze dringende behoefte. (a) Breng meer geloof in uw gebed. Wees niet tevreden, met enkel aan God uwe behoeften te vertellen, of uwe begeerten bekend te maken, of zelfs met uzelf in gedachtenis te brengen, dat Hij machtig en bereid is uwe behoeften te vervullen, maar grijp Zijn Woord aan, en geloof dat Hij, daar en op dat oogenblik, u datgene geeft, waarom gij bidt. (b) Breng meer geloof in uw zingen. Volg hierin denzelfden regel als dien ik u gaf voor het bidden. O, welk eene hulp behoorden onze heerlijke liederen te zijn voor het oefenen van geloof. Laat het koor telkens weer klinken; niet alleen voor de aangename opgewektheid, veroorzaakt door de herhaling van de muziek, of voor het doen ontvlammen in uw hart van heilige verlangens; maar omdat het u helpt al de onmogelijkheden van het ongeloof te vergeten, en u bijstaat in de taak van op te klimmen tot het oefenen van alles-overwinnend geloof. (c) Breng meer geloof m uwe getuigenissen. Spoor de wonderen op, die geschied zijn in uw leven, in 't verleden en in het tegenwoordige, beschrijf het vertrouwen dat gij in God stelt voor de toekomst, en vertel dat alles tot eer van God en tot aanmoediging van uwe makkers. (d) Breng meer geloof in uw spreken. Beschrijf de wonderen, waarvan de Bijbel gewag maakt, in alledaagsche taal; zoek de wonderen op, die gister en eergister onder u geschied zijn; toon wat God gedaan heeft, en wat Hij nog doet wat niemand anders dan God doen kan, voor juist zulke menschen, in juist zulke omstandigheden, en met juist zulke verzoekingen en ontmoedigingen als zij, die u hooren. Roem in den God van macht en ontferming, Die beloofd heeft hen te redden met dezelfde groote verlossing, als zij Hem vertrouwen willen Van af het platform en in de open lucht, spoor de menschen aan — Soldaten, bekeerden en onbekeerden — tot geloof in God. AFDEEL1NG II. Het misbruik dat van deze leer gemaakt wordt, 1. Van de heerlijke leer van geloovig gebed, evenals van bijna elke andere waarheid, die God aan de menschen heeft geopenbaard is groot misbruik gemaakt in verschillende deelen der wereld en op verschillende tijden, en zulk misbruik heeft dikwijls zeer ernstige gevolgen gehad — gevolgen, waarover ik zal spreken, voordat ik dit geschrift ten einde breng, en waartegen het mijn plicht is u te waar-chuwen. Men zegt wel eens: vooruit gewaarschuwd is vooruit gewapend te zijn. Ik wil u vooruit waarschuwen 2. Nu, zooals ik reeds heb opgemerkt, en zooals gij allen wee», wij Heilssoldaten hebben van den beginne af geloofd en geleerd, dat God, wanneer Hij ziet dat Hij daardoor zichzelf verheerlijken en de menschen goed doen kan, somtijds uit Zijn gewonen weg gaat door de zieken te genezen in antwoord op het gebed des geloofs, evenals Hij somtijds uit Zijn weg gaat om andere noodige gaven te schenken aan Zijne kinderen, zonder gebruik te maken van de middelen, die gewoonlijk gebruikt worden om die gaven te verkrijgen. Wij hebben dit van de daken verkondigd, en hebben het door tallooze en onwedersprekelijke feiten onder ons bewaarheid gezien, en onder den zegen Gods zullen wij voortgaan, zulks te doen. gebruik te maken van eenig middel. Evenzoo zou Hij Zijn volk, als zij ziek waren, kunnen genezen zonder het gebruik van middelen, indien Hij inzag, dat het 't beste zou zijn dat te doen. b In de tweede plaats beweren wij niet, dat God in 't verleden geen wonderbare dingen gedaan heeft voor Zijn volk zonder de tusschenkomst van middelen of door het gebruik van ongemeene en buitengewone middelen. In dezen zin heeft Hij rampen ge7onden aan hunne vijanden om hunne bevrijding te bewerken; Hij heeft geheele legers verslagen of vernietigd zonder één enkelen slag, zooals in het geval met het leger van Sanherib; Hij heeft Zijne dienstknechten bevrijd uit de gevangenis, zooals in het geval met Petrus; en Hij heeft zieken genezen, in het geval van Christus en Zijne discipelen, en anderen van Zijne volgelingen in de dagen der Apostelen. c. Evenmin beweren wij, dat God ook in onzen tijd het niet zonder middelen stelt, wanneer Hij ziet dat dit het wijst en nuttigst is. Wij hebben, zooals ik reeds in dit geschrift heb aangetoond, hiervan overvloedige bewijzen gehad. d. Het is ook van belang om in 't oog te houden, dat het niet de kwestie is, of men eenige bijzondere soort of wijze van middelen gebruikt. Dat wil zeggen, de kwestie is niet of het recht en wenschelijk is, dokters, medicijnen of eenige bepanlde geneeswijze te volgen. Het is niet het werk van den Heilssoldaat, om de handschoen op te nemen voor of tegen eenige bijzondere soort van medicijnen of eenige bijzondere school van geneesheeren. Ongetwijfeld zijn vele leden van elke geneeskundige school hoogst bekwame, toegewijde en werkzame arbeiders, naar mate zij licht hebben voor het hoogste welzijn der menschheid, al zijn er ook anderen, behoorende tot de klasse dergenen die zichzelf zoeken, die roekeloos zijn met betrekking tot het welzijn hunner medemenschen, zoolang zij er maar voordeel uit kunnen trekken 4. Maar dat is de kwestie niet. Wat wij bespreken is niet, of het recht of verkeerd is om de hulp van doktoren in te roepen of geneesmiddelen te gebruiken, maar of het goed is, eenig middel wat het ook zij te gebruiken voor de genezing van lichamelijke ziekten. En het antwoord, dat ik op die vraag geef, is, dat het verzuimen of niet gebruiken van die middelen, welke binnen ons bereik zijn, en die voor zoover wij weten geschikt schijnen om het lijden te verzachten of de ziekte te helpen ge?iezen of het leven te verlengen, eene erfistige dwaling is — eene dwaling welke in strijd is met de leer der Schrift, van de Voorzienigheid, van het gezond verstand, van de menschheid en van den waren Godsdienst. En w.it vieer is, het is een dwaling, die, daar ben ik zeker van, moet uitloopen op ernstige gevolgen voor hen, die ze begaan. 5. Laat mij trachten, dit wat meer volledig aan te toonen. Laat ons trachten elkaar wel te verstaan. Wij hebben toegestemd — ja, wij erkennen en verkondigen dit feit met blijdschap — dat God eene enkele maal het zonder de gewone middelen stelt, waardoor Hij Zijne weldadige plannen voor het menschdom volvoert. Wij zouden het niet kunnen ontkennen, ook al wilden wij. Maar wat wij wel ontkennen is, dat bij het genezen van zieken, of bij het verleenen van eenigen anderen zegen, God den mensch ontheven zou hebben van de verantwoordelijkheid om die middelen te gebruiken, welke binnen zijn bereik liggen voor het bereiken van het begeerde doel. 6. God heeft dit beginsel vastgesteld, en er zelve op zeer weinige uitzonderingen na naar gehandeld in al Zijne bemoeiingen met het menschdom. a. De verlossing; der wereld — waarschijnlijk het grootste werk door yehova gewrocht in de geschiedenis van het heelal — kwam tot stand door gebruikmaking van middelen. Bij deze handeling werkten God en de mensch samen voor onze verlossing Jezus Christus werd geboren uit eene vrouw, leefde, leed, bad, predikte, geloofde, stierf en verrees weder om onze verlossing tot stand te brengen, en leeft voor eeuwig daarboven aan de rechterhand des Vaders om voor ons te pleiten. Sommigen vinden, dat God ons had kunnen verlossen zonder gebruik te maken van middelen. Zij ontkennen de noodzakelijkheid van de vernedering, zielsangst en dood van den Zoon van God. Zij zeggen, dat het niet no >dig was, dat Hij zooveel leed. Maar ongetwijfeld wist God wat het beste was, en Hij bereidde niet alleen op deze wijze een weg tot onze verlossing, maar gaf ons terzelfdertijd eene ontzagelijke les omtrent de noodzakelijkheid en de waarde van het gebruik van middelen b. De verlossing der ziel, zooals wij Heilssoldaten door onze eigen gelukkige ervaring weten, wordt niet tot stand gebracht zonder middelen. Iemand moest ons de waarheid zeggen: wij moesten berouw hebben en onze zonden opgeven, en gelooven dat Jezus ons daar en op dat oogenblik redde, voordat de Geest met onzen geest getuigde, dat onze zonden, die vele waren, alle vergeven waren. God heeft het duidelijk zoo geschikt, dat Zijne weldadige plannen met het menschdom tot stand gebracht worden door gebruik te 7tiaken van middelen. Als wij een blik slaan op Zijn werk in de wereld der natuur, dan vinden wij overal, dat God middelen bestemd heeft voor het volbrengen van Zijn wil. Het leven, zoowel van menschen en dieren als van planten, wordt onderhouden van geslacht tot geslacht door het gebruiken van geschikte middelen Het voedsel en de kleeding voor het menschelijk geslacht worden jaarlijks voortgebracht, maar zekere middelen worden gebruikt, anders zou het zaad sterven en de oogst mislukken. En juist op dezelfde wijze worden de verbreiding der waarheid, en verlossing, en gerechtigheid, en het opbouwen van het koninkrijk van Christus tot stand gebracht door het gebruik van geschikte middelen. Menschen moeten tot andere menschen prediken; zielen moeten uit het vuur gerukt worden door andere zielen. God heeft alleen dan den wasdom beloofd, wanneer Paulus eerst geplant en Apollos nat gemaakt heeft. Wanneer wij een blik slaan over de wereld, of om ons heen in onze eigen omgeving, en de menigten menschen zien, die zonder God en zonder hoop zijn, dan hebben wij medelijden met hen, evenals onze Meester dat had, toen Hij zag op de ongeredde scharen in Zijn tijd, terwijl wij terzelfdertijd gevoelen, dat wij geen goeden grond hebben, om daarop eenige hoop voor hunne bevrijding te bouwen, afgescheiden van middelen tot dat doel; en daarom bidden wij, zooals Hij ons bevolen heeft te bidden, dat de Heer des oogstes meer arbeiders uitstoote in Zijnen oogst; dat is eenvoudig een gebed voor de vermeerdering van de middelen. God heeft het zoo geschikt, dat al onze menschelijke instellingen zullen onderhouden worden door het gebruikmaken van middelen. Hij gaf Zelf het voorbeeld door de instelling van het Gezin, daarna van den Stam, en later van het Volk. Het was door de werking van Zijne bekwaamheid en macht, welke wij Voorzienigheid noemen, dat de eerste groote nationaliteiten werden gevormd. De Oorsprong van alle onbetwistbare wijsheid deelde den menschen die ingeschapen neigingen mede, welke zich vormden tot de wetten en gebruiken, welke in verband stonden met de orde en het welzijn van de verschillende gemeenten der oude wereld; en wij weten, met hoeveel zorg Hij de inrichting van 't bestuur van het Joodsche volk vormde en regelde. Sommigen hebben geredeneerd tegen deze schikkingen, dat wil zeggen, zij hebben geredeneerd tegen het gebruiken van deze middelen. Zij zeggen: „weg met^de wetten en straffen, en weg met de legers en de rechters en de overheid en de politie, die noodzakelijk zijn om deze wetten kracht bij te zetten, en weg met elk ander menschelijk middel om misdaad te straffen en de orde te verzekeren. Wij hebben geen middelen noodig. Maar wij allen weten niet alleen, maar gevoelen ook, hoe onzinnig zulk spreken is. Wederom zijn er anderen, die op dezelfde wijze spreken over de middelen, die in het werk gesteld worden voor het bewaren van geluk en welvaart in het gezin. Zij zouden wenschen, dat er geen gedwongen banden waren met betrekking tot het huwelijk. -Welk nut heeft de wet," zeggen zij, „daar zij toch het hart niet kan binden ? Laat mannen en vrouwen bij elkaar komen en van elkaar af gaan, naar de ingeving van hun onbelemmerden wil." Vrije liefde is in den regel hiervan het gevolg. Maar wij hebben geen bewijsgronden noodig om ons te overtuigen van de waarde van middelen, waardoor de heiligheid van het gezin bewaard blijft; en evenmin behoeven wij te zeggen hoe zeker wij er van zijn, dat, indien geen middelen in t werk gesteld werden tot dit doel, een groot deel van het menschdom spoedig zou verzinken in een toestand, die aan den staat der wilden grenst. 7. Allerwegen wordt in het gebruik van middelen geloofd, en wordt het goedgekeurd of men er naar handelt of met, m al wat de persoonlijke belangen der menschen betreft. a Neem b. v. iemands eigen verlossing. Daar is niemand onder ons, die gelooft, dat de mensch niets te doen heeft om zijne roeping en verkiezing vast te maken. „Werkt uws zelfs zaligheid met vreeze en beven is een proefhoudende tekst in het Leger des Heils. Men zal nooit een der onzen hooren zingen: „Doen is eene doodelijke zaak," zooals men dat elders wel hoort. VV.j zeggen dat als iemand den wil van God niet wil doen, wat hij dan ook moge gelooven, hij verloren zal gaan b Voor het in stand houden van zijn lichaam, dat stemt men toe, moet de mensch middelen gebruiken. Hij moei eten, zich wasschen, zich k'leedcn en slapen om te blijven leven. . „ Van tijd tot tijd zijn er kleine groepen van menschen opgestaan, die gepocht hebben, dat God hen in leven en welzijn kon bewaren, zonder dat zij voedsel gebruikten. van dit leven weg te nemen en hem te brengen naar den hemel, die Hij voor hem bereid heef:. 4. En het wordt eene ernstige vraag, in hoeverre zij, die verantwoordelijk zijn om voor de zieken te zorgen, gerechtigd zijn om er bij hen op aan te dringen, dat zij het gebruik van wettige middelen tot hun herstel nalaten. Wanneer, zooals ik reeds zeide, de lijders zelve dit gaarne doen, dan behoort men het hun toe te staan; maar zelfs dan, tenzij het den Heer behaagt hen dadelijk te genezen zonder het gebruik van middelen, behoorden zij terug te keeren tot het gebruik er van. Kostbare levens zijn verkort geworden, zoo niet verloren, door een dwaas besluit om geneesmiddelen en eene behandeling na te laten, welke zonder twijfel geschikt waren voor het herstel van de ongesteldheden in kwestie, en waarvan de invloed niet te voorzeggen was Zij hebben niet alleen een tijdlang opgehouden ze te gebruiken, maar zijn met dat verzuim doorgegaan, zelfs toen het voor iedereen duidelijk was, dat de Heer hen niet genas. 5- Laat ons ons wachten voor dweperij en voor de zonde van aanmatiging op dit gebied. Wien God genezen wil zonder het gebruik van middelen, dien geneest Hij ; en teekenen van zulk eene genezing blijven nooit lang uit. Het gebruik van gewettigde middelen tot het tegengaan of genezen van ziekten na te laten, is eene ernstige verantwoordelijkheid op zich te laden, en komt gevaarlijk dicht bij het begaan van een groot onrecht. AFDEELING XII. Redenen tegen het verkondigen van deze dwalingen. 1. De dwalingen op het gebied van Geloofsgenezing, die beschreven zijn in dit geschriftje, moeten onder ons niet geleerd worden, omdat zij in strijd zijn met de beginselen en gebruiken van het Leger, zooals die zijn neergelegd in onze Orders en Reglementen. 2. Ieder Officier heeft deze Orders gelezen, of behoort ze althans gele7en te hebben, en is daarom bekend met de verklaringen en aanwijzingen, op dit onderwerp betrekking hebbende; en op elk Officier rust de verplichting voor God, voor zijne makkers, zijn eigen geweten, en zijn Generaal, om ze te gehoorzamen. Die gehoorzaamheid brengt mede, dat hij niets moet leeren, of anderen toelaten te leeren, wat er mede in strijd is, hetzij in den geest of volgens de letter Zij, die wellicht onkundig waren tot op dit oogenblik omtrent wat de leer van het Leger des Heils is met. betrekking tot Geloofsgenezing, hebben thans de gelegenheid om het vol ledig en duidelijk uiteengezet te zien in dit Geschrift, en zullen daarna evenzeer verbonden zijn met den Generaal, om niets te leeren wat strijdig is met de beginselen, die hierin uitgedrukt zijn. 3. De Leerstellingen, die hierin beschreven en veroordeeld zijn, moeten onder ons niet verkondigd worden, omdat zij met slechts in strijd zijn met de leer van het Leger, maar omdat zij valsch en onschriftuurlijk zijn. 4. Ik hoop, dat ik u op dit punt overtuigd heb. Ik heb mijn best gedaan om uit te drukken hetgeen ik te zeggen had in zulk een klein bestek als maar mogelijk was; anders had ik de bewijzen aanmerkelijk kunnen vermeerderen en mijne bewijsgronden grootelijks versterken. Maar ik ben kort geweest, in de eerste plaats wegens gebrek aan ruimte en tijd, en in de tweede plaats in de hoop, dat gij zoudt lezen wat ik te zeggen had. Als iemand eenige moeilijkheid over dit onderwerp heeft, van genoegzaam belang om hem zorg te veroorzaken, laat hij zich dan tot zijn meerderen Officier wenden om raad. 5. Het geloof, op zichzelf genomen, is erkend eene verborgenheid te zijn. Hoe en waarom God handelt in verband met gebed gaat boven het menschelijk begrip of menschelijke verklaring. Maar ofschoon deze zaken boven ons verstand mogen zijn, zij zijn er niet mee in strijd ; en welke moeilijkheden ook verbonden mogen zijn aan Gods medewerking in ons leven, ik ben er van verzekerd dat er geen kwestie kan bestaan, of de bladzijden der Schrift, de ervaring van Gods kinderen, en ons eigen gezond verstand, zijn alle evenzeer gekant tegen de vreemde begrippen, die in deze bladzijden worden veroordeeld 6. Deze valsche meningen van het onderwerp van Geloofsgenezing moeten onder ons niet geleerd worden, om de nadeeligc ^uitwerking, welke hunne verkondiging en verbreiding waarschijnlijk ten gevolge zouden hebben. De treurige gevolgen, waarvan ik aanstonds zal spreken, zijn elders in° verband met deze leer ondervonden; het is daarom redelijkerwijs te verwachten, dat dezelfde gevolgen, of anderen van even treurigen aard, op hunne verkondiging onder ons zouden volgen. Om te beginnen: _ a. Er kan geen twijfel aan zijn, of zij zouden leiden tot onaangename en onnutte tegenspraak. Tegenstrijdig als zij zijn met hetgeen gevoeld wordt de grondbeginselen van het Leger te zijn, waaraan onze Officieren eene besliste en verstandige instemming hebben geschonken, zou men er tegen opkomen, ze tegenstaan en tegenspreken bij elke gelegenheid, waar zij eenigermate op den voorgrond werden gesteld. Als deze inzichten onontbeerlijk waren voor de belangen van het Leger en de wereld, of inderdaad voor de redding van een eenig zondaar, dan zou dit eene zeer ernstige bedenking zijn; maar wanneer men in gedachten houdt, dat elk verstandig mensch die deze denkbeelden huldigt, toestemt dat zij slechts van ondergeschikt belang zijn; en wanneer men bovendien bedenkt, dat wij ze beschouwen als valsch en onschriftuurlijk, dan zou het toelaten er van, naar het mij voorkomt, eene onuitsprekelijke dwaasheid zijn. Nu, God heeft ons als een volk tot op heden genadig bewaard voor twisten over leerstellige kwesties, met alle daaruit voortvloeiende onaangenaamheid en bitterheden, en ik gevoel de ernstigste verplichting op mij rusten! om de invoering daarvan te voorkomen zooveel ik maar eenigszins kan. Wij zullen ze niet hebben over dit onderwerp, indien ik het kan beletten. Toe te laten, dat deze denkbeelden onder ons werden geleerd, zou aanleiding geven, denk ik, dat de aandacht van ons volk werd afgeleid van de meer belangrijke bezigheid, waarvoor het Leger in 't aanzijn werd geroepen. üe overgroote meederheid van de mannen en vrouwen en kinderen om ons heen zijn met rassche schreden op weg naar de hel. Terwijl zij eten en drinken, huwen en ten huwelijk gegeven worden met muziek en zang, verbreken zij de wetten van God, vertreden het Bloed van Christus, weerstaan de werkingen des Geestes, en lachen om de nietige pogingen, die eene zwakke kerk in t werk stelt om hen te stuiten. God heeft ons in het strijdperk geroepen, Hij heeft ons de aandacht van de in zonde omkomende millioenen geschonken, en ons bevel gegeven om de bazuin te doen hooren en de wereld op te roepen tot onderwerping en verlossing. Zuilen wij^ ter zijde wijken om te redeneeren over deze twijfelachtige kwesties — kwesties, waarover zij die ze voorstaan het zelfs niet onderling eens zijn ? God verhoede het! Voorwaarts, mijne makkers, met uw eigen heiligen kruistocht! Dringt vooruit in den veldslag en strijdt vuriger dan ooit voor de redding der verloren wereld 1 Neen, deze denkbeelden moeten niet geleerd worden onder ons; want ofschoon er weinig grond is om blijvende verliezen te vreezen onder onze makkers in het algemeen, toch zijn er altijd eenigen van de zwakkere soort, die gevaar loopen van den weg afgebracht te worden. Het is altijd zoo wanneer er een geschilpunt ontstaat. Bovendien is er altijd een zekere soort menschen, die meer gereedelijk meegevoerd worden door het denkbeeld van teekenen en wonderen. Er zijn, zooals van zelf spreekt, altijd eenigen onder ons, die aan die beschrijving beantwoorden. God verhoede, dat wij de verzoeking om te dwalen rechtstreeks op hun weg zouden plaatsen. 7. Deze denkbeelden moeten niet onder ons geleerd worden, omdat de kwade gevolgen, die elders voortgekomen zijn uit hunne verbreiding, ook 'zouden kunnen volgen op hunne verkondiging binnen onzen kring. 8 Het invoeren van valsche en onschriftuurlijke denkbeelden is als het laten uitvloeien van water. De uitkomst mag eerst, als 't ware, slechts droppel bij droppel zijn, of als een klein' zijpelend stroompje, maar het zal in omvang toenemen met de voortdurende strooming. Nooit kunnen wij gissen of voorspellen, waartoe het zal aangroeien, of tot welke ernstige gevolgen het zal leiden. Hierin, zoowel als in alle andere dingen, is het het begin van het kzvaad, waarvoor men op zijn hoede moet zijn. Ik ben verantwoordelijk, zooals geen ander dat zijn kan, voor de toekomst, en niemand kan het mij euvel duiden, dat ik op mijn hoede ben. Het binnenkomen van één verkeerd denkbeeld opent de deur van den geest, en noodigt een ander om binnen te komen. Dwaling is evenals eene eindelooze keten — neem één schakel aan, en maar al te dik.vijls verbindt die u aan anderen, en dan weer aan anderen, en nog aan anderen, terwijl elke nieuwe schakel meer doodelijk en verderfelijk is voor al wat waar en goed is, totdat gij ten laatste zijt aangeland buiten het bereik van waarheid en genade, en vastgebonden aan den troon van satan door de eigen keten, die gij voor uzelf gesmeed hebt. 9. Het is zoo gegaan met deze dwalingen in verschillende deelen der wereld. Denk eens aan het volgende als sommige van de gevolgen, waarvan ik sprak: a Het stoffelijke en tijdelijke — de dingen, die te maken hebben met dit leven — verkrijgen eene onbehoorlijke waarde in de schatting van hen, die door deze denkbeelden worden beheerscht. Wonderen, die men kan zien en tasten, hebben meer waarde en worden meei gezocht dan de dingen, die onzichtbaar en geestelijk zijn. Men heeft eene hoogere meening van de genezing van het lichaam dan van die der ziel. b Liefde tot het mystieke en denkbeeldige neemt de plaats in van hetgeen practisch is, en heeft een grootere bekoring. c. De tweede, of eene toekomstige, komst van Christus om te regeeren op aarde, heeft grootere bekoring en trekt meer de aandacht, dan Zijne komst aan het kruis, en in de kracht des Heiligen Geestes, om te regeeren in de zielen van Zijn volk. De groote practische plichten en kansen, verbonden aan de Middelaars-heerschappij van Christus heden ten dage, worden verwaarloosd ter wille van de grillige onzekerheden van eene regeering, over welks tijdstip, aard en wijze de meest geleerde en arbeidzame beoefenaars der Schrift het nooit hebben kunnen eens worden, en het waarschijnlijk ook nimmer eens zullen worden, en met betrekking waartoe velen hunner zijn verleid geworden tot het doen van voorspel lingen, die hen niet alleen belachelijk hebben doen schijnen, maar smaadheid hebben gebracht over het Koninkrijk Gods. d De bewering, dat middelen riet noodig zijn voor de genezing van het lichaam, heeft telkens weder aanleiding gegeven tot geringschatting en daaruit voortvloeiende veronachtzaming van de door God aangewezen middelen voor de nog belangrijker plichten van het leven en den strijd van een Heilssoldaat. Menschen, die deze dwalingen hebben gehuldigd, zijn er toe gekomen, het niet langer als noodig te beschouwen om — Hun Bijbel te le/en. Om zelve te bidden, of iets te geven om de gebeden van anderen. Om bijeenkomsten bij te wonen en onderricht te ontvangen. Om de verzoekingen van den duivel te weerstaan. Om te arbeiden voor de redding van zielen. „Verlossing is uit God," zoo redeneeren zij ; dus, als Hij menschen gered wenscht te hebben, dan zal Hij ze redden. Ja, zelfs sommigen zijn zoover gegaan, dat zij geloofden, dat het onnoodig is middelen te gebruiken voor het onderhouden van het natuurlijke leven, en hebben in hunne verblinding tengevolge daarvan hun leven verloren. e. Het koesteren van deze denkbeelden heeft anderen er toe gebracht, om hunne eigen inwendige aandrang of indrukken en zoogenaamde openbaringen aan te nemen als de onderwijzing van den Heiligen Geest, zonder de geesten te beproeven, zooals de Bijbel voorschrijft. Dit is eene zeer gevaarlijke dwaling. Om de voorbijgaande gevoelens van het oogenblik te beschouwen als zijnde de stem van God, zonder de raadgeving van den Apostel in zulk een geval op te volgen, zal bijna zeker de ziel op een dwaalspoor brengen. Elke aandrift of openbaring, die den mensch afvoert van wat hij tot hiertoe geloofd heeft het pad van den plicht te zijn, moet behoorlijk overwogen en zorgvuldig overdacht worden. Zij behoort beproefd te worden — Door het oordeel van hen, die wij kennen als ware dienstknechten Gods. Door de onderwijzingen des Bijbels. „Tot de weten tot de getuigenis, ' zegt de Profeet; „zoo zij niet spreken naar dit Woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben." (In de Engelsche Bijbelvertaling staat ; „Zoo zij niet spieken overeenkomstig dit Woord, dan is het omdat er geen licht in hen is.") Als gemoedstoestanden, of gevoelens, of openbaringen in strijd zijn met de aangenomen lessen van dat Heilige Boek, dan moeten zij verworpen worden. Zij behoort beproefd te worden door de uitkomst van dergelijke ingevingen in het verleden. De woorden van den Heiland zijn 'hier toepasselijk : „Aan hunne vruchten zult gij hen kennen. Leest men ook eene druif van doornen, of vijgen van distelen ?" Door iemands eigen geloften. Zekerlijk, het is niet waarschijnlijk, dat de Eeuwige God ons op den eenen tijd er toe zou leiden om de geloften te breken, waartoe Hij ons op een anderen tijd heeft geleid om ze te doen ! f. En dit beschouwen van ingevingen als komende van God, hetwelk zoo algemeen in verband staat met de dwaling, welke wij bespraken, heeft somtijds geleid tot spiritisme met al zijne ontelbare kwade gevolgen. AFDEELING XIII. Besluit. Wat is dus de houding, die wij aannemen tegenover Geloofsgenezing? Laten wij God buiten de kwestie? Dat zij verre! Zekerlijk is er niets in het voorgaande, dat, hoe men het ook moge beschouwen, zulk eene vraag zou kunnen rechtvaar- digen. Maar uit vrees dat er nog eenig misverstand zou bestaan, laat mij dit Geschrift besluiten met eene korte opsomming van onze inzichten. Wij gelooven — 1. Dat God het geloovig gebed van Zijn volk hoort en verhoort.- 2. Dat Hij in antwoord op het gebed voor hen doet, wat boven de macht van menschelijke bekwaamheid gaat Hij vergeeft de zonde, verandert de harten, bevrijdt uit droefheid en verzoekingen, en geneest ziekte. 3. Dat Hij somtijds, in 't bijzonder wanneer menschelijke bekwaamheid en middelen te kort schieten, deze wonderen werkt voor Zijn volk door geen andere middelen dan gebed en geloof. 4. Dat waar Hij in Zijn Woord beloofd heeft, den zegen te schenken dien wij begeeren, wij gelooven moeten zonder verder bewijs dan hetgeen dat Woord ons verschaft. 5. Dat, ofschoon door Zijn sterven Christus niet voor den mensch de genezing van het lichaam verwierf op dezelfde wijze als Hij verlossing wrocht voor de ziel, Hij toch stierf om den mensch in zulk eene verhouding tot den Vader te brengen, dat al de waarachtige nooden van gehoorzame en geloovige kinderen Gods zullen worden vervuld. 6. Dat wij al onze ziekten tot God behooren te brengen, en in het geloof bidden, dat Hij ze wegneemt, maar altijd met volmaakte onderwerping aan den Goddelijken Wil. 7. Dat, wanneer de zieken de overtuiging hebben, door den Geest in hunne harten gewrocht, dat God bereid is hen te genezen, zij gerechtigd zijn om te gelooven, dat het werk der genezing voor hen gedaan zal worden En wanneer die overtuiging in Gods kinderen wordt gewrocht ten behoeve van anderen, die ziek zijn, dan is geloof in Hem voor hunne genezing zoowel gerechtvaardigd als bevolen. 8. Dat deze overtuiging mag verkregen worden door vasten en gebed, wanneer het niet in strijd is met den wil van God Hij zal ons leeren, wat wij vragen moeten. Zooals de Apostel zegt: „Wij weten niet, wat wij bidden zullen, gelijk het behoort; maar .... Die de harten doorzoekt, weet, welke de meening des Geestes zij, dewijl Hij naar God voor de heiligen bidt." 9. Dat, waar wellicht de gave der genezing aan iemand geschonken is, deze behoort uitgeoefend te worden tot eer van God, en niet tot verheffing van den mensch, en in volkomen ondergeschiktheid aan het meer belangrijke werk van genezing en heiliging der ziel. 10. Dat wij altijd medegevoel moeten hebben voor zieken, in het geloof bidden om hun herstel, en terzelfdertijd alle middelen, die te verkrijgen en gewettigd zijn, aanwenden om de ziekte tegen te gaan, het lijden te verzachten en het leven te verlengen. 11. Dat, in gevallen waarin het God niet behaagt het gebed des geloofs te verhooren, en den zieke voor wien gebeden is te herstellen zonder het gebruik van middelen, men behoort terug te gaan tot het aanwenden van die middelen, welke in de voorzienigheid Gods de gebruikelijke en geschikte voor die ziekte zijn. 12. Dat wij er naar moeten streven, door de aldus gebruikte middelen heen te zien tot God, en erkennen, dat indien er eenige kracht in eene medicijn gelegen is, het is door de kracht van God; en indien er eenige bekwaamheid is in een geneesheer, deze hem gegeven is door God, om gebruikt te worden voor anderen. „Want uit Hem, en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid." 13 Dat, wanneer ziekte, lijden, smart ofdood door Gods voorzienigheid over ons beschikt schijnen te zijn, of over degenen die wij liefhebben, en wanneer, nadat wij den Heer in onderwerping en geloof gesmeekt hebben, deze bezoekingen te laten voorbijgaan, het Hem niet behaagt ze weg te nemen of ze ons te besparen, wij ons behooren te onderwerpen aan Zijn wil, toonen dat Zijne genade ons genoeg is, en aldus, hetzij wij leven of sterven, God verheerlijken in onze lichamen, die Zijn eigendom zijn. i4. Dat „niemand van ons leeft zichzelven en niemand sterft zichzelven. Want hetzij dat wij leven, wij leven den Heere; hetzij dat wij sterven, wij sterven den Heere; hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren." H. J. Couvée. GEL00FSGENEZ1NG DOOR DEN GENERAAL. TWEEDE DRUK. Bureau van Handel en Uitgave, Rapenburg 42—44, Amsterdam. VOOF(WOOPvD onderwerp, waaraan de volgende hoofdstukken zijn gewijd., Wji is, tot groote schade van de kerk van Christus, te vaak met den een of anderen vorm van dweepzucht verbonden. Een gevolg daarvan is geweest, dat in een eeuzu, waarin misschien meer dan in eemge andere van de geschiedenis der wereld het getuigenis van het geloof in God voor de menschheid van het hoogste belang is gezveest, door vele ernstige en oprechte menschen een groot gedeelte van het veld voor de oefening van dat geloof, als verboden grond is beschouwd. In enkele woorden, omdat theoriën over Geloofs- of Goddelijke genezing door verschillende dwepers tot onzinnige uitersten zijn doorgetrokken, zijn vele nadenkende, zoowel als beschroomde en vreesachtige leden van allei'lei kerken er toe gekomen om voor alle leer omtrent dit onderwerp terug te schrikken. En dit, geloof ik, is niet alleen de kerk en de wereld tol schade gezveest, maar 't is ook God-onteerend. Het doel van de korte verhandeling op de volgende bladzijden is, ten minste voorzoover dit het Leger des Heils betreft, deze dwaling te herstellen. Ik ben overtuigd dat een juist inzicht in dit onderwerp een groote aansporing zal zijn tot een beslister en standvastiger geloof in den God onzes heils en een meer volkomen toewijding en overgave aan Zijn Heiligen wil. Doch reeds bij den aanvang van het onderzoek ben ik gestuit op een moeilijkheid. Aan alle geestelijke zvaarheden ons door God geopenbaard, hetzij door Zijn Woord, hetzij door de rechtstreeksche leiding van den Heiligen Geest, zijn twee zijden, de Goddelijke en de menschelijke. In alle betrekkingen, die bestaan tusschen God en den mensch. zijn tzvee deelen — Zijn deel en ons deel. Het veronachtzamen van dit feit is altijd een van de hoofdoorzaken van alle ellende onder de kinderen Gods gezveest. De eene school heeft uitsluitend of bijna uitsluitend den nadruk gelegd op Gods deel; dat is op het werk van Zijn kracht, Zijn wil, Zijn genade, Zijn liefde, Zijn Woord, Zijn leiding en s menschen verplichtingen heeft zij uit het oog verton n. De andere school heeft uitsluitend of bijna uitsluitend den nadruk gelegd op den plicht der menschen, hun verantwoordelijkheid, hun berusting, hun gehoorzaamheid, hun geloof en hun volhardingsvermogen, den Goddelijken Werkmeester, zonder Wien wij niets vermogen, ter oneere. Nu meen ik goed te doen door zoo duidelijk mogelijk te verklaren, dat dit geschrift bijna uitsluitend gewijd is aan de menschelijke zijde der vraag waarover het spreekt. Zij. die het met aandacht lezen, zulten, hoop ik, er iets ui vinden dat hun vertrouwen in God als een huidige, wonderdoende macht zal versterken, met een aanmoediging om met meer vrijmoedigheid dan ooitvooi de vervulling van al hun nooden tot Hem te gaan. Hoof dzakelijl is het gewijd aan de zijde des menschen, dat wil zeggen, lut spreekt over het geloof dat geoefend worden moet om deze zegeningen te verkrijgen. In deze dagen schijnt mij dat een zijde van de waarheid toe, die vaak misverstaan en misbruikt is en die daarom een zorgvuldige afbakening en leiding behoeft. Maar om die reden moet niet gezegd of gedacht worden dat ik de Goddelijke macht en liefde niet begrijp of hoog genoeg stel. Later biedt zich misschien een gelegenheid aan, om aan hetgeen ik over dit onderwerp geschreven heb, nog wat toe te voegen. Men kan de belangrijkheid er van niet overschatten. De grootste van alle huidige gevaren is wel dat men te weinig, dan te veel gelooft. Maar waarheid is zelfs van grooter belang dan geloof. Niets is van geloof een doodelijker vijand dan dwaling. Dat gij, lieve makkers, moogt bewaard blijven voor de jammerlijke verdraaiing der waarheid omtrent deze vraag, die zich ook aan ons opgedrongen heeft en dat gij, de gehcele wijde wereld over, tot een grootii en eenvoudiger gelocf in den dierbaren Heiland geleid moogt worden, is de voortdurende bede van uw Generaal. Internationaal Hoof dkwartier. LONDEN. GELOOFSGENEZING- AFDEELING I. Wat het Leger hieromtrent leert. r. Het onderwerp van Geloofsgenezing, of Goddelijke Genezing, zooals zij soms genoemd wordt, is in den laatsten tijd nog al op den voorgrond getreden, en er zijn zekere inzichten verkondigd met betrekking tot deze zaak, welke in strijd zijn met onze Orders en Reglementen en in tegenspraak met de leer der Schrift, en die, als zij onder ons werden aangenomen, er op berekend zouden zijn om oneenigheid te verwekken en zoodoende den vrede, de kracht en den vooruitgang van het Leger in den weg te staan. 2. Opdat Officieren een duidelijker begrip mogen hebben van wat onze inzichten omtrent dit onderwerp zijn, kwam het mij voor, dat het goed zou zijn om thans op duidelijker wijze en uitvoeriger, dan zulks gedaan kon worden in de „Orders en Reglementen," uiteen te zetten wat de leer van het Leger is over deze zaak, en wat die niet is. 3 Ik zal beginnen met de voornaamste stellingen aan te halen, welke vervat zijn in de Orders en Reglementen voor Veld-Officieren over dit onderwerp (Deel I, Hoofdst. IV, Afd. 2) en dan voortgaan met het geven van zoodanige verklaringen, als noodig zullen blijken. a. Door Geloofsgenezing, of Goddelijke Genezing, moet men verstaan : het herstellen van personen, die door ernstige ziekten waren aangetast, door de kracht van God, in antwoord op geloof en gebed, zonder het gebruik van gewone middelen, zooals dokters, medicijnen en dergelijke. b Dat God zieken op deze wijze zou genezen, is in volkomen overeenstemming met de begrippen en de ervaring van het Leger des Heils van het begin af. Niets wat hiermede in tegenspraak is, is ooit op ons gezag verkondigd en talrijke voorbeelden van Geloofsgenezing zijn in den loop van zijn bestaan in het Leger des Heil» voorgekomen. c. De leer van den Bijbel is ten gunste van deze wijze van genezing. De volgende teksten, op zichzelf genomen, bewijzen dit: — Is iemand krank onder u, dat bij tot zich roepe de ouderlingen der gemeente, en dat zij over hem bidc en, hein zalvende met olie in den Naam des Heeren , En het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heer zal hem oprichten, en zoo hij zonden gedaan zal hebben, het zal hem vergeven worden." (Jac. 5 : 14 15-) Als er geen andere waren, dan zou deze tekst alleen reeds voldoende zijn; maar er zijn een aantal teksten in den Bijbel met dezelfde strekking. d Het genezen van zieken door de kracht van God is van den beginne af verbonden geweest aan de bediening der profeten, priesters, leeraars apostelen — en inderdaad van allen, die, onder wat voor naam ook, de werktuigen zijn geweest, waardoor God werkte op aarde. e Toen Jezus Christus Zijne apostelen uitzond, ga ij hun macht, niet alleen om te prediken, maar ook om kranken te genezen f Niettemin, van het begin af kan er geen twijfel aan zijn, of het heeft God ook behaagd, ziekten en kwalen te eenezen door het gebruik van geschikte middelen. Hij heeft het is waar, in sommige gevallen verkozen, mens'chen gejond te houden zonder het gebru.k van voedsel; maar in den regel, als iemand gezond wil blijven, moet hij geschikte middelen aanwenden. Kn het is evenzoo met het herstel van de gezondheid, wanneer men die verloren heeft. 4 Uit het voorgaande zal men zien, dat wij nooit Officieren', Soldaten of iemand anders afgeraden hebben de tusschenkomst van God te zoeken door geloovig gebed, hetzij voor de gezondmaking van hun lichaam, hetzij voor e w S nemen van welke andere smart ook die zij geroepen werden te lijden. Juist het tegendeel is het geval geweest Met ons gansche hart nemen wij aan, dat God de Verhoorder is van geloovig gebed. Als iemand zich werpt op Zijne beloften, en de daaraan verbonden voorwaarden vervult, dan beantwoord Hij aan zoo iemands geloof, heden ten dage, evenals voorheen, door hem zijn zonden te vergeven, zijn hart te reinigen, he te troosten in zijn droefheid, en hem te verlossen uit de verschillende tegenspoeden die hem ten deel vallen; en wanneer Hij ziet, dat het voor iemands welzijn en voor Zijn eigen eer zal zijn, dan gelooven wij ook, dat Hij het gebed des geloofs verhoort door het genezen van ziekten. r Als voorbeeld van Gods goedheid voor ons in dit opzicht, is het Leger vol van opmerkelijke verhoonngen van wat men noemt het gebed des geloofs, en ik ben vo trouwen, dat wij nog veel merkwaardiger dingen zullen zien geschieden door Zijn almachtigen arm in de toekomst. De kolommen van onze verschillende Strijdkreten hebben van tijd tot tijd honderden, neen duizenden voorbeelden vermeld, die aantoonen, dat het God genadiglijk behaagd heeft, in antwoord op geloovig gebed, uit Zijn gewonen weg te gaan om wonderen te doen ten behoeve van ons volk. Sommige van deze voorvallen zijn zoo treffend en zoo onmiskenbaar het werk van God geweest, dat geheele gemeenten er zich over verbaasd hebben. Onder andere opmerkelijke dingen van dezen aard zijn: — (a) De bewuste vergiffenis van mannen en vrouwen, die lange jaren geleefd hebben in het toegeven aan de laagste soorten van zonde. Is dit niet het wonderbare werk van God geweest? Want „wie kan de zonden vergeven dan God alleen ?" (b) Verlossing van de slavernij van de meest verlagende slechte gewoonten, zooals — De vloek van dronkenschap, die menschen heeft doen zinken tot het peil van 't redelooze dier. De macht van onreine begeerten en hartstochten, die hen nog lager hebben doen zinken. De verschrikkelijke heerschappij van bedwelmende middelen en onwettige lusten, welke hen tot slaven heeft gemaakt zonder een straal van hoop. De macht van haat en wraakzucht, die hen bijna in uitwendige daden gemaakt had, wat zij reeds waren in hun hart, n.1. moordenaars op aarde, gereed om booze geesten te worden in de hel. En nog vele andere even verderfelijke en doodelijke zonden. Dit zijn kwalen geweest, welke geen menschelijke macht kon veranderen of genezen. Overheidspersonen, gevangenissen, dokters, menschelijke sympathie en liefde, de vaste besluiten, en inderdaad elke andere vorm van aardsche geneesmid leien, die de menschen kennen, bij elkaar genomen, hebben gefaald — maar God is er in geslaagd, de geivenschte genezing tot stand te brengen. (c) Bevrijding uit tijdelijke nooden, zooals armoede, vervolging en andere dergelijke beproevingen. Ik betwijfel het zeer, of er wel ooit een volk geweest is, sedert de dagen der Israëlieten van ouds, dat meer begunstigd is geweest met wonderbaarlijke openbaringen van Gods macht in het verlossen van makkers uit moeilijkheden van den een of anderen aard in tijdelijke zaken, dan waarvan wij het voorrecht hebben gehad, getuige te zijn. In zaken betreffende droefheden in het gezin, in duistere 3. Maar er zijn in den laatsten tijd, buiten de rangen van ons Leger, denkbeelden verkondigd over Geloofsgenezing, die valsch, misleidend en verderfelijk zijn Tegen het aannemen daarvan wensch ik u te waarschuwen — niet alleen omdat ze onwaar zijn, maar omdat ik weet dat zij gevaarlijk zijn, en k\yade gevolgen hebben voor hen, die deze denkbeelden omhelzen, en omdat ik dus niet kan toestaan, dat zij onder ons geleerd worden, hetzij in onze Leger-Uitgaven, in onze bijeenkomsten, of aan ons volk in welken vorm ook door Officieren, Soldaten of ietnand anders. 4. Ik zal deze verkeerde opvattingen zoo duidelijk beschrijven, als dit mogelijk is in de kleine ruimte waarover ik beschikken kan in dit korte geschrift; en opdat ik niet verkeerd begrepen zou worden, zal ik ze een voor een behandelen. Ik heb reeds gezegd wat de inzichten van het Leger zijn over Geloofsgenezing, en aangetoond, wat Officieren en Soldaten daaromtrent onder ons mogen leeren. Ik zal nu duidelijk en beslist uiteenzetten, welke meeningen niet geleerd moeten worden over dit onderwerp AFDEELING III. Ziekte niet altijd een bewijs van zonde. 1. Er moet niet geleerd worden in het Leger des Heils, dat ziekte noodzakelijk een bewijs is van de aanwezigheid van zonde in de personen, die er door aangetast zijn. 2. Nu is het volkomen waar, dat in sommige gevallen ziekte een gevolg is van zonde, hetzij van de zonden der aangetaste personen zelve of die van anderen. Maar om te zeggen, dat alle ziekte het gevolg is van de aanwezigheid, het bedrijven van, of het vasthouden aan zonde door den lijder op dat bepaalde tijdstip, is een valsch onschriftuurlijk en wreed denkbeeld. Laat mij dit zorgvuldig uiteenzetten. 3. Zulk een opvatting wordt weersproken door hetgeen wij dagelijks opmerken. Als het waar was, dan zouden de grootste lijders overal de grootste zondaars zijn. En het behoeft nauwelijks betoog, dat dit niet zoo is. a. Als het waar was dan zouden de arme schepselen, die de bedden der ziekenhuizen beslaan, grootere zondaars zijn dan de gezonde, Godvergetende menigten, die voorbij wandelen onder de vensters van die paleizen der smart; of dan de menschen, die drinken en vloeken in de schouwburgen en in de huizen der goddeloosheid in diezelfde stad ; of dan zij, die de gerechte straf ondergaan voor hunne verfoeiclijke misdaden in de gevangenis daar dichtbij. b. Als dit waar was, dan moet de verlaten, aan tering lijdende bewoner der achterbuurten, die de smaak voor sterken drank met de moedermelk heeft ingezogen — die van zijne eerste levensdagen af werd opgekweekt in ziekte en uitspatting, en van de wieg af als 't ware veroordeeld was tot een leven van schande en lijden — beschouwd worden als een grooter zondaar dan de Verloren Zoon, die, terwijl hij alle kansen heeft gehad om verlossing te vinden, opzettelijk gezondigd heeft tegen het licht, dat hij had, en in harteloozen opstand zich verheven heeft tegen God en tegen zijne godvruchtige ouders, in weerwil van medelijden en liefde c. Als dit waar was, dan moeten de kleine kinderen, die in de kampementen van Zuid-Afrika gestorven zijn aan besmettelijke ziekten of door ontbering, beschouwd worden als grooter zondaars dan zij, die ontkomen zijn aan de vreeselijke epidemieën, die daar gewoed hebben d. Als dit waar was, dan zijn de menigten in EngelschIndië die door de pest en hongersnood werden getroffen, die, geboren in armoede, opgevoed in honger en ontbering, zich eindelijk hebben neergelegd in hunne aarden hutten en hunne oogen hebben gesloten om te sterven, zonder dat iemand hen beklaagde of met hen bad — dan zijn zij grooter zondaars dan de kinderen der weelde, die het leven doorgaan in ledigheid, en sterven zonder eene gedachte aan God, in een land dat vol is van Christelijke temptls en genootschnppen van barmhartigheid ! c Als dit waar was, dan zouden zij, die verrotting en rachitis (z.g. Engelsche ziekte) overerven van hunne ouders en grootouders, grooter zondaars zijn dan zij, die hun eigen lichaam ziekelijk maken door het toegeven aan slechte gewoonten. ƒ. En als dit waar was, in plaats dat wij medelijden moesten hebben met zieken en lijdenden, zouden wij hen moeten veroordeelen, daar hunne ziekte hen doet kennen als zondaars, die in het bijzonder Gods ongenade ondervinden. Zulk een begrip komt niet alleen in opstand tegen ons begrip van rechtvaardigheid, maar strijdt geheel tegen ons gezond verstand 4. Voorts, het denkbeeld dat ziekte een blijk is van de aamvezigheid van zonde in den lijder, vindt geen steun in den Bijbel-, integendeel, het wordt uitdrukkelijk veroordeeld door ae rechtstreeksche leer van deti Heer Jezus-Christus. a. Het gebeurde eens, gedurende den tijd dat onze Heer op aarde was, dat twee verschrikkelijke ongelukken plaats hadden in Jeruzalem. Het eene was het instorten van den toren van Siloam, waardoor eenige menschen, die in de nabijheid waren, gedood werden ; en in het andere geval kwamen eenige oproerlingen, om offeranden te offeren in den tempel, denkende dat Pilatus, de Romeinsche stadhouder, die heilige plaats zou eerbiedigen, maar in plaats daarvan gaf hij bevel aan de soldaten om zich op hen te werpen, en hun bloed werd vermengd met dat van de offers, die zij gebracht hadden op het altaar. Nu schijnt het, dat sommige Joden, die de meening toegedaan waren, waar wij juist over spraken, tot den Heiland kwamen met het bericht van deze twee treurige gebeurtenissen, terwijl zij er over redeneerden, welke groote zondaars zij, die dit leden, moesten geweest zijn. Maar Jezus Christus sprak rechtstreeks en beslist deze dwaze opvatting tegen, zeggende: „Meent gij, dat deze Galileeërs zondaars zijn geweest boven al de Galileeërs, omdat zij zulks geleden hebben? Ik zeg u: neen zij; maar indien gij u niet bekeert, zoo zult gij allen desgelijks vergaan." b. En wederom, toen de Discipelen een man zagen, die blindgeboren was, en Hem vraagden: „Meester, wie heeft er gezondigd, deze of zijne ouders dat hij blind zou geboren worden?" antwoordde Jezus: „Noch deze, noch zijne ouders," — dat is te zeggen, het lichaamsgebrek, waaraan hij leed, stond niet in verband met zijne eigen zonden of die zijner ouders, en was op zichzelf geen bewijs van de aamvezigheid van zonde in deti een of in den ander. 5. Maar mogen wij niet zeggen, dat onze eigen ervaring genoegzame bewijzen oplevert om deze opvatting voldoende te weerspreken? In plaats dat zij, die het zwaarste lijden, de zondigsten zijn, is dikwijls het tegendeel het geval geweest binnen den kring onzer waarneming In mijne eigen familie, bijvoorbeeld, mijne meest zelfopofferende, op Christus gelijkende zuster was van kindsbeen af altijd lijdend, en stierf toen zij eene nog heel jonge vrou v was, na jaren van voortdurende pijn. Maar ofschoon zij het meeste leed, was zij zeker niet de grootste zondaar van ons kleine troepje ! En wat waar was in het tehuis mijner kindsheid, heb ik gelegenheid gehad op te merken, dat zulks het geval was in tallooze andere familiekringen. Het is inderdaad eene bijna algemeen erkende Waarheid in het familieleven, dat de liefelijkste en beste geesten van het gezin vaak besloten zijn in zwakke en lijdende stoffelijke omhulsels. AFDEELING IV. Ziekte en de wil van God, i. Er moet niet geleerd worden onder ons, dat alle ziekte in Zijne kinderen, tegen den wil van God is. a. De Bijbel leert ons duidelijk, dat God somtijds toelaat dat zijne kinderen ziek worden, of hen werkelijk ziekte toezendt — somtijds tot hun bestwil, opdat zij Zijne heiligheid mogen deelachtig worden; somtijds als een kastijding voor hunne ontrouw, of ongeloof, of hunne zonden. Herhaaldelijk zien wij voorbeelden, in de geschiedenis van Zijn volk van ouds, dat Hij hun kwalen zendt om hunne afgoderij en goddeloosheid Omdat zij Zijne inzettingen veronachtzaamden, Zijne geboden braken, zich verbonden met Zijne vijanden, of zich overgaven aan afgoderij, zond Hij hun slangen, en droogte, en ziekte, en hongersnood en vreemde vijanden met vuur en zwaard. En wanneer zij berouw hadden, hunne zonden beleden en tot Hem wederkeerden, bevrijdde Hij hen en nam hen weder in Zijne gunst aan. b. Ongetwijfeld brengt God nog alijd lijden in verband met zonde. Wij hebben daarvan tal van bewijzen om ons heen heden ten dage. Maar omdat de dronkaard, en de speler en de ontuchtige lijden tengevolge van hunne misdadige gewoonten, en omdat rampen en kwalen den alvallige treffen en den geredde, die Christus van verre volgt, is het daarom billijk om aldus te redeneeren, dat elk jong meisje, dat wij met een blosje van tering op de wangen zien, en iedere geloovige die op zijn sterfbed ligt, en ieder Officier, die koorst heeft opgeloopen door zijn werk in de achterbuurten of zijn arbeid in eene moerassige streek, daardoor blijk geeft van de aanwezigheid van zonde? en dit te bestempelen als «de vinger van den duivel» is niet alleen onschriftuurlijk, maar eenvoudig dwaas; wat meer is, men zou het bijna beslist slecht kunnen noemen. 2. Denk er eens een oogenblik aan, indien dit zoo ware, wat daarvan de gevolgen zouden zijn. a. Velen van de besten van Gods kinderen, in alle eeuwen en tot op dezen dag toe, moeten zich dan vergist hebben in de meening, dat hunne smarten van Hem kwamen, en verdragen moesten worden als zijnde Zijn wil-, dat wil zeggen dat zij geschiedden, of; (I) door de toelating van hun Hemelschen Vader, of (II) door Zijne toezending. Job zelf — het grootste voorbeeld van menschelijk geduld in lijden, waarvan God ons de geschiedenis heeft bewaard in Zijn woord — moet, volgens deze opvatting, het volslagen mis gehad hebben toen hij zeide op het toppunt van zijn lijden : „Ja, zouden wij het goede van God ontvangen, en het kwade niet ontvangen ?" en toen hij te midden van zijne smart over den dood zijner kinderen uitriep: „De Heere heeft gegeven, en dc Heere heeft genomen: de naam des Heeren zij geloofd !" b. Indien deze leerstelling waar was, «lan heeft de kostbare gave van berustig geen plaats in «Ie hamers van meiisclielük lijden, en de zieke en stervende kinderen Gods hebben zich allen vergist met te zeggen en te denken: „Dit is Gods weg; Zijn wil geschiede." Zulk eene leer treft den wortel zelve van alle ware vereeniging met God, en maakt bijna het gebed van den Heer Jezus zelf verkeerd, toen IIij iu Zijne hevige lichamelijke, zoowel als geestciyke smart, in den hof van Getliséinané uitriep : „Vader als het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan: doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gy wilt." AFDEELING V. Ziekte en het Verlossingswerk, 1. Er moet niet geleerd w o r d e n, d a t J e z us Christus, door Zijn verzoenend sterven het lichaam heeft verlost, juist zooals Hij de ziel heeft verlost. Of, met andere woorden, dat Hij gezondheid voor het lichaam in dit leven heeft verworven in dezelfde beteekenis als Hij verlossing voor de ziel heeft verworven. 2. Er wordt gezegd door sommigen van hen, die de inzichten zijn toegedaan, waarover ik sprak, — ofschoon niet door alle, want er is een aanmerkelijk verchil van meening onder hen over dit onderwerp — datjezus Christus, hetzij door Zijn leven of door Zijn dood — de een zegt het een, de ander het andere — bevrijding verwierf van eiken vorm van lichamelijke ziekte en pijn, en dat al wat nooaig is om volkomen vrij te blijven van beide is, door het geloof die bevrijding aan te grijpen. 3. Nu, deze meening is valsch, en er op berekend om hen die haar toegedaan zijn, in ernstige moeilijkheden te brengen; wat meer is, velen van de ernstigste kinderen Gods zijn daardoor gebracht in de dikke duisternis van het ongeloof. 4. En laat ons in de eerste plaats beschouwen, wat misschien genoemd kan worden de wortel, waaruit veel van deze moeilijkheid ontsproten is, namelijk het begrip dat Christus verlossing voor het lichaam in dit leven heeft gewrocht, in denzelfden zin als Hij verlossing voor de ziel heeft teweeg gebracht. 5. Er is geen enkel woord in de Schrift te vinden, om zulk eene bewering te staven. Integendeel, er zijn daar onwederlegbare, bewijzen om juist het tegendeel te bevestigen: a. Zoowel Jezus als de Apostelen spraken gedurig van den dood als iets, dat zeker was voor ieder mensch. Er zijn inderdaad vele uitspraken, die toonen dat de Apostelen verlangden te sterven, opdat zij door hun dood het getuigenis van hun leven mochten bezegelen met hun bloed. Maar de heerlijkheid van het werk van Christus voor de ziel was juist, dat Hij haar vrijmaakte van de zonde en van den dood; dat de dood, de bezoldiging der zonde, geen macht, geen zegepraal over haar zou hebben. Om dus te zeggen, dat Hij de lichamen Zijner heiligen verloste, evenals Hij hunne zielen verloste, terwijl Hij ze liet vergaan tot verrotting en dood, even goed als de lichamen der snoodste zondaars, is vol te houden hetgeen onzinning is. b Maar spreekt Paulus niet uitdrukkelijk van „de verlossing onzes lichaams?" Ja, en hij spreekt daarvan uitdrukkelijk als iets, dat niet ervaren zal worden in dit leven, maar waarop men moet hopen in het toekomende. In zijn brief aan de Romeinen zegt hij: „Want wij weten, dat het gansche schepsel te zamen zucht, en te zamen als in barensnood is tot nu toe. En niet alleen dit, maar ook wij zei ven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zeiven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing onzes lichaams." Met andere woorden, de geheele schepping is in een toestand van lijden — onderworpen aan pijn, en ziekte, en dood — en wij ook, die door Christus den Geest van God in onze harten en levens hebben, zuchten in onszelven van wege de kwalen die wij te lijden hebben even goed als het geheele menschdom. Maar daar is een groote hoop voor ons — een betere tijd, die zal aanbreken, wanneer, evenals onze zielen bevrijd zijn geworden van den last der zonde door de kracht van het offer van onzen Heiland, zoo ook onze lichamen zullen bevrijd worden door de kracht Zijner Opstanding van al deze lichamelijke ellenden, en zullen worden opgewekt uit de dooden. En als om elke mogelijkheid te voorkomen van de vergissing, waartoe sommige menschen zijn vervallen, namelijk dat de verlossing des lichaams in dit leven moet komen, gaat Faulus voort in de onmiddellijk daaropvolgende verzen: — „Want wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu, die gezien wordt, is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? M.iar indien wij hopen, hetgeen wij niet zien, zoo verwachten wij het met lijdzaamheid." Dat wil zeggen, daar wij eene welgegronde hoop op deze groote verlossing en eindelijke overwinning hebben, kuncen wij er geduldig op wachten tot den tijd, dien God bestemd heeft voor de eindelijke opstanding en het herstel aller dingen Maar om te zeggen, dat wij hopen op hetgeen wij reeds hebben, is belachelijk. Om dus te redeneeren, dat deze verlossing des lichaams voor ons, de volgelingen van Christus, nu in dit leven te verkrijgen is, is hetzelfde als de besliste verklaring van den Apostel botweg tegen te spreken, en onze nietige menschelijke inbeeldingen in lijnrechten tegenspraak met het ernstige woord van God den Heiligen Geest te stellen. 6. En men zal natuurlijk gemakkelijk inzien, dat indien de verlossing des lichaams betrekking heeft op wat Paulu» noemt het „Geestelijk lichaam" of het opstandingslichaam, en niet op wat door hem genoemd wordt ons „natuurlijk lichaam,"' hetwelk, zooals hij uitdrukkelijk zegt, bestemd is om te sterven, dan kan het niet eerlijk volgehouden worden, dat Jezus Christus bevrijding van lichamelijke ziekte en pijn verwierf, in denzelfder zin als Hij verlossing van zonde teweegbracht voor hen, die op Hem vertrouwen. 7. Maar het kan misschien nuttig zijn, dit oogpunt van de kwestie een oogenblik op zichzelf te beschouwen. Het is een oogpunt, met betrekking waartoe groote vergissingen gemaakt zijn. En laat mij hier er u nogmaals aan herinneren, dat ik in het geheel niet de macht van Christus om zieken te genezen in twijfel trek, noch Zijne bereidwilligheid om dat te doen, wanneer Hij ziet dat het in overeenstemming is met Zijne bedoelingen. Ik twijfel er niet in 't minst aan, dat Hij groote werken van genezing onder het volk volbrengt, met en zonder middelen. Wat ik tracht u aan te toonen is, dat het niet waar is om te zeggen, dat Hij ons vrijmaking van ziekten heeft beloofd in denzelfden zin als Hij vrijmaking van zonde befoofd heeft. Dat, zeg ik, is een dwaling, die niet verkondigd moet worden onder ons. 8. Maar zegt Mattheüs niet, terwijl hij den Profeet Jesaja daarbij aanhaalt, dat „Hij (Jezus) onze ziekten heeft gedragen?'' Ja, dat zegt hij; maar dat bewijst niet, dat Christus de genezing gekocht heeft van al onze lichamelijke ziekten, in' dat Hij voor Zijn volk bevrijding van alle lichamelijke pijn heeft verworven, evenmin als het leert, dat Hij door Zijn dood voor ons vrijstelling van alle andere gevolgen der zonde verkreeg Laat ons dezen tekst eens nauwkeurig beschouwen: — a En laat ons eerst den geheelen tekst lezen. De juiste woorden zijn : „Opdat vervuld zou worden, dat gesproken was door Jesaja, den Profeet, zeggende: Hij heeft onze krankheden (in het Engelsch staat er infirmities d. i. gebrekkigheden of gebreken) op zich genomen, en onze ziekten gedragen." Nu, wanneer beweerd wordt door hen, die de leer in kwestie prediken, dat het dragen van onze ziekten, waarvan hier sprake is, beteekent het geheel wegnemen van alle kwalen en ziekte en pijn uit de lichamen van Zijne kinderen, dan moet het ook beteekenen, dat Hij onze gebreken evenzeer wegnam. Dat is te zeggen, dat niet alleen ziekten van het lichaam, maar gebreken van ons oordeel, gebrekkigheid van ons geheugen, verlies van moed, al te groote gevoeligheid voor pijn, het terugdeinzen voor smart, en inderdaad ai de andere gebrekkigheden van onze natuur, volgens deze theorie „door Jezus voor ons werden weggedragen in Zijn eigen lichaam aan het kruis." Het is onmogelijk, wat meer zegt, het is oneerlijk om de woorden van God te scheiden, om hier en daar een gedeelte van een tekst te gebruiken tot ondersteuning van eene opvatting, die niet in overstemming is met den geheelen tekst; en wanneer een gedeelte van dit vers gebruikt moet worden om te leeren, dat Christus alle pijn, alle lijden, en lichamelijke smart wegdroeg, dan moet het andere deel genomen worden om te bewijzen, dat Hij alle zwakheid, alle dwaling en alle gebrekkigheid wegdroeg. Maar ga eens na, wat dit zou beteekenen: — I. Er zou uit voortvloeien, dat geen enkel waar volgeling van Christus, die op Hem vertrouwde, in staat zou zijn eenige vergissing te begaan, want zich vergissen is een gebrek van den menschelijken geest. II. Er zou uit voortvloeien, dat er geen gebreken van oordeel meer konden zijn De geloovige rechter zou geen verkeerd vonnis meer kunnen vellen! De geloovige dokter zou nooit tot eene verkeerde diagnose van de ziekte kunnen konen! De geloovige Evangeliedienaar zou nooit tot eene dwaling in leerstellingen kunnen vervallen! De geloovige koopman zou nooit eene fout kunnen maken in zijne zaken! De geloovige dienstbode zou nooit vergissingen kunnen maken in zijn of haar werk. III. Er zou uit voortvloeien, dat geen gebrek aan geheugen of tekortkomingen in wijsheid meer konden voorkomen bij den waren geloovige. Eene afspraak of een adres te vergeten, een langzamen trein te kiezen wanneer het beter zou geweest zijn een sneltrein te nemen, of een katoenen kleedingstuk te koopen als het verstandiger zou zijn geweest een wollen te koopen, zouden dan altemaal teekenen worden, dat wij niet volkomen leefden in de gunst van God; dat Jezus niet onze volkomen Verlosser was! Zulk eene leer behoeft slechts vermeld te worden, om te doen zien hoe ongerijmd zij is. Zij is geheel en al het tegenovergestelde van de leer van den Bijbel, die op duizenderlei wijzen doet zien, dat een van de heerlijkste zaken van het Evangelie is, dat het zegeviert in weerwil van menschelijke zwakheid. „Wij hebben dezen schat" zegt Paulus, „in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit onsen „hoewel onze uitwendige mensch verdorven wordt, zoo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag." Het is genade, door het arme, zwakke, gebrekkige, vergaande aarden omhulsel heenschijnend, die inderdaad eere toebrengt aan den Goddelijken Gever. Maar wat wordt bedoeld met „onze ziekten ?" De grootste van alle kwalen, waaraan het vleesch onderworpen is, is verval. Het is verval in den een of anderen vorm, dat ten grondslag ligt aan een groot deel der ziekten van het menschdom. Blindheid is het verval van de gezichtszenuwen. Doofheid is het verval van de gehoorzenuwen. Krankzinningheid is het verval van de hersen-weefsels. Verlamming is het verval van zekere zenuw-middelpunten. Beroerte is het verval, trapsgewijze of plotseling, van de kleine vaten aan de buitenzijde der hersenen. Hartziekte is het verval van de hartkleppen. Tering is het langzame vergaan van de cellen en weefsels der longen. Ziekten in het bloed zijn het gevolg van het verval van zekere uiterst kleine deeltjes van het bloed (bloedlichaampjes). Kanker is het vergaan van zekere spier- of beenderweefsels, die terwijl zij tot bederf overgaan, andere deelen om hen heen aansteken en verwoesten, en zoo voort, en zoo voort. Maar alle leven is verval. De mensch is nauwelijks geboren — ja, menigmaal zelfs voordat hij de levenslucht begint in te ademen — begint dit proces van verval. Wordt nu verondersteld, dat Jezus Christus Zijn volk redt van het verval hunner natuurlijke krachten? Wij hebben daarvan nooit eerder gehoord, behalve in het geval van eenige buitengewone dwepers, die daarom voorgesteld hebben om te leven zonder het gebruik van voedsel en andere natuurlijke middelen, op grond dat, daar Christus hen redde van verval, zij ook geen voedsel noodig hadden om dat tegen te gaan. Van welk nut is het dus, te spreken van gered te zijn van ziekten, wanneer het verval, de wortel van ziekte, nog steeds met ons is? Maar lichamen zonder ziekte, zonder lijden en zotider verval zonden nooit sterven. Slechts enkelen, zelfs van degenen die beleden hebben de verlossing des lichaams in dit leven aan te grijpen, hebben bevrijding van den dood durven verkondigen. En toch schijnt het redelijk zulks te doen, wanneer men eenmaal toestemt, dat verlossing van ziekte en verval een deel uitmaakt van de verlossing van Christus. Ik kan inderdaad geen verschil in beginsel zien tusschen de beide aanspraken. Als de verlossing der ziel iets beteekent, dan beteekent zij de vrijmaking der ziel van den dood; en wanneer men spreekt van de verlossing van het lichaam in dit leven, dan leidt dit in waarheid tot de theorie van de vrijmaking van het lichaam van ziekte, verval en evenzeer van den dood. En welk eene groote dwaling is dit! Hoezeer in tegenspraak met de leer van Christus, Die uitdrukkelijk voorzegde, dat Zijn volk zou sterven I Hoe ver verwijderd van de lessen der Zendbrieven, die telkens en telkens weer van den dood spreken, als het eindgetuigenis gevende aan een leven van geloof en gehoorzaamheid, en leeren dat in de vernedering en angst van den doodstrijd wij Christus slechts volgen tot een leven van vreugde en overwinning aan gindsche zij. I. Denk aan de wonderbare woorden van Paulus aan de Corinthiërs over het lichaam en de begrafenis der geloovigen. „Het" (het lichaam) zegt hij „wordt gezaaid in verderfelijkheid," dat is, in een toestand van bederf en verrotting, het eindpunt van jaren van verval; „het wordt opgewekt in onverderfelijkheid," dat is, veranderd in een nieuw lichaam naar de gelijkenis van Christus. „Het wordt gezaaid in oneer," dat is, vernederd tengevolge van de zonde, en beroofd van leven, gezondheid en schoonheid; „het wordt opgewekt in heerlijkheid," dat is in schoonheid en gezondheid. „Het wordt gezaaid in zwakheid," dat is, ziekte, verval en dood hebben er over gezegevierd; „het wordt opgewekt in kracht," om niet meer onderhevig te zijn aan zwakte, aan ziekte, aan verval, aan dood. Waarom dit alles? Waarom werd niet de heerlijkheid, en de schoonheid, en de gezondheid, en het eindelooze leven hier beneden er aan geschonken? Luister naar zijn antwoord — het maakt een einde aan vele tegenwerpingen : — „Dit zeg ik, broeders, dat vleesch en bloed het koninkrijk Gods niet beërven kunnen, en de verderfelijkheid beërft de onverdeifelijkheid niet." II. Op eene andere plaats spreekt Paulus dezelfde gedachte uit: — „Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus, Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat het gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen." Bevrijding ligt dus in het vooruitzicht, zelfs voor ons vernederd vleesch en bloed. Wij kunnen die nu niet hebben; maar de bazuin zal weerklinken, en dan zal Christus wederkomen in Zijne heerlijkheid en ons gelijkvormig maken aan Zijne eigen Goddelijke natuur, en aan de onsterfelijke natuur, en de schoonheid die Hemzelven eigen zijn. Wel mocht Paulus uitroepen: „Het sterven is mij gewin!' AFDEELING VI. Dood en Ongeloof. i. Er moet niet geleerd worden, dat wanneer ziekte, niet genezen wordt in antwoord op het gebed, of wanneer de dood intreedt als een gevolg van de ziekte, dit het gevolg is van het ongeloof van den 1 ij der. 2 De bewering van hen die deze zienswijze zijn toegedaan, luidt ongeveer als volgt: Vrijwaring van ziekte of de genezing er van waar zij reeds aanwezig is, is door Christus voor de Zijnen verworven Zij is voor hen bereid; al wat vereischt wordt is, dat de lijder ze in 't geloof aangrijpt. Zij is reeds daar voor hem; als hij slechts gelooft, zal zij hem geschonken worden. Ais hij ze daarom niet heeft, is dit een bewijs, dat hij Zijn Heer niet *il vertrouwen. Als hij de ziekte verduurt, zeggen zij, verduurt hij ze in ongeloof; en als hij tengevolge daarvan sterft, dan sterft hij in ongeloof. Nu dit is eene zeer ernstige zaak, want de Bijbel leert ons duidelijk, dat alle ongeloof zonde is; en Christus zeide: „indien gij in uwe zonden sterft, zoo kunt gij niet komen, waar Ik ben " Maar op dit bezwaar kan men antwoorden, dat ongeloof in Gods kinderen, in zulk een geval als ik beschrijf, in duizenden gevallen onwillekeurig zou zijn; dat is, zij zouden he.niet kunnen helpen Heeft God dan de gezondheid Zijner kinderen afhankelijk gemaakt van eene handeling, die boven hunne macht staat om te volbrengen? Zulk een leer zou geschikt zijn om het geloof te verwoesten in plaats van het te vermeerderen, en om een afkeer in te boezemen aan de menschen zelve, waarvoor zij tot een zegen moest zijn. „ Ale ik van mijne moeder een slechte spijsvertering of eene ruggeg.aatrtering heb geérfd, of als ik in mijne kindsheid het ongelukkig slachtoffer van een pijnlijk ongeval ben geweest, of aan toevallen ben gaan lijden in den tijd toen iV tanden kreeg, moet ik dan verontrust worden, telkenma.e ais mijne kwaal mij hindert of terneerdrukt door de gedachte, dat het eene bezoeking van den duivel is, die mij heeft aan gegrepen; en dat, ofschoon ik er van bevrijd kon worden door te gelooven, ik onmachtig ben om te gelooven? c En brengt deze leer ook niet een nieuwen vorm van kwelling in de harten van die oprechte zielen, die te strijden hebben met ziekte in den een of anderen vorm — en waar is de man of de vrouw, die dat niet heeft? Voegt het niet eene nieuwe zielesmirt bij die, welke de achterblijvenden hebben te lijden, als zij staan bij het graf van hunne dierbaarste schatten, of wanneer zii in later jaren in den eeest terueeaan naar de onuitsprekelijke pijnen in het stervensuur geleden door hunne geliefden ? Als zij, die ik het langst, het teederst en het meest heb liefgehad, mij achtergelaten hebben om het overige van mijn aardschen strijd alleen te strijden, moet dan de hartbrekende overtuiging mij altijd neerdrukken, dat, zoo de gestorvene slechts geloofd had, of zoo ik zelf slechts geloofd had, de dierbare nog heden aan mijne zijde zou zijn? Welk eene verbazende tegenstelling vormen zulke door menschen gemaakte leerstellingen met de gezegende leer van het Woord van God. „Hetzij dat wij leven," zegt Paulus, „wij leven den Heere; hetzij dat wij sterven, wij sterven den Heere; hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren." „Zalig zijn de dooden," zeide de stem welke Johannes hoorde, „die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hunnen arbeid, en hunne werken volgen met hen." AFDEELING VIL Getuigenis. I. Er moet onder ons niet geleerd worden, dat zij die geloof oefenen in God voor genezing, genezen zijn, wanneer het blijkbaar is, dat z ij dit niet z ij n. Dit is eene ernstige dwaling, waaruit onnoemelijke ellenden kunnen ontstaan. In vele gevallen is het onredelijk. Natuurlijk, als de kwaal bestaat in de een of andere zenuwachtige aandoening, zooals eene onnatuurlijke vrees ten tijde van gevaar — bij voorbeeld, bij een storm op zee, of de vrees voor den dood, of een of andere ziekte waarvan men geen bewustheid heeft ten tijde dat men het geloof oefent, dan kan het volkomen wijs en gepast zijn, om te wachten op het bewijs dat men genezen is, en voort te gaan met daarvoor te vertrouwen; maarte belijden te gelooven, dat eene lichamelijke ziekte genezen is, welke klaarblijkelijk niet genezen is, is eene handelwijze, die er rechtstreeks op berekend is, om de lijders tot teleurstelling en wanhoop te lijden, om alle geloof in een slechten reuk te brengen, en het ongeloof te versterken van hen, die geen geloof hebben. Hoeveel mdeel toegebracht is aan de zaak van Christus door zulke voorgegeven genezingen, is moeilijk, zoo niet onmogelijk, te berekenen. Wanneer gij er toe geleid wordt, op God te vertrouwen voor genezing, dan zal het u dikwijls kunnen helpen dat geloof uit te spreken; en wanneer God u geneest, of iemand anders, door middel van u of door middel van iemand anders, maak het dan bekend en draag zorg, dat gij Hem daarvoor alle eer geeft. Maar weerhoud uwe hand, en uwe tong, en uwe pen om te melden, dat er eene genezing heeft plaats gehad, totdat gij voldoende bewijs hebt voor het feit, waarvan gij getuigt. AFDEELING VIII. Geloof en het Gebruik van Middelen, 1. Er moet niet geleerd worden onder ons, dat het in strijd met Gods wil is om middelen te gebruiken voor het herstel van zieken. 2. Dit is ook eene ernstige dwaling en die openlijk verkondigd wordt door velen van hen, die verkeerde denkbeelden hebben over dit onderwerp — en voor hetgeen ik met betrekking hiertoe te zeggen heb, vraag ik uwe zorgvuldigste aandacht. 3. Bij het beschouwen van deze zijde van ons onderwerp, denk ik dat het verstandig zal zijn, in de eerste plaats nauwkeurig na te gaan, welk standpunt het Leger inneemt met betrekking tot het gebruik van middelen. Het Leger is, zooals eii allen zeer goed weet, sterk op het punt van geloof;^maar het is ook over de heele wereld bekend, dat wij sterk zijn op het punt van werken. . , , Welk standpunt neemt nu het Leger in met betrekking tot het gebruik van middelen in verband met het gebed des geloofs voor het genezen van het lichaam? Laat mij u dit aantoonen: — _ , , a In de eerste plaats, wat wij beweren is met, dat bod Het niet buiten middelen kan stellen bij het volvoeren van Zijne weldadige plannen met den mensch. Hij zou ongetwijfeld de geheele bevolking der wereld kunnen voeden, indien Hij dat wei.schte, zonder dat iemand daarvoor eene hand behoefde uit te steken. Hij zou andere middelen kunnen vinden dan die, waarvan thans gebruik gemaakt wordt, of Hij zou het kunnen doen zonder Maar zij hebben het niet heel lang uitgehouden. Iemand vertelde mij onlangs van eene sekte, die in eene zekere plaats ontstaan was, welke er zich op beroemde, dat zij voor eeuwig zouden leven. Zij noemde zich Engelieten, en de eigenaardigheid van hun geloof en gebruiken bestond hierin, dat zij dikwijls een voetbad van heet water met mosterd namen, en zich onthielden van voedsel! Toen ik vroeg wat er van hen werd, verwonderde het mij niet te hooren, dat zij spoedig uitstierven! „Als iemand niet wil werken, die zal ook niet eten," zegt de Apostel; en als iemand niet wil eten, dan weten wij, dat hij niet zal blijven leven. Waarom zou dan, zoo vragen wij, de genezing van het lichaam eene uitzondering maken op dezen zoo goed als algemeenen regel? Waarom zouden natuurlijke middelen niet even noodig, even godsdienstig, en evenzeer in overeenstemming met het Goddelijk plan zijn voor het herkrijgen van de gezondheid als voor het in stand houden er van z3 8. Het natuurlijk instinct van de menschen stemt toe dat ■het voegzaam en tioodig is, dat middelen gebruikt worden tot leniging en wegnemen van menschelijk lijden, uit welke bron dit ook moge voortspruiten. Oveial vindt men in den mensch een geest, die zegt: „Dóe wat in uw vermogen is om ziekte te genezen, om pijn te verzachten, en het leven te behouden." Wanneer er eene schipbreuk plaats heeft en de zeelieden, halfverdronken, door de reddingsboot aan land worden gebracht; wanneer ergens brand is, en vrouwen en kinderen, half dood van verschroeiïng of brandwonden of verstikking, uit het reddingstoestel worden gesleept; als ergens een veldslag heeft plaats gehad, en men de soldaten vindt liggen met verminkte aangezichten en ledematen door de kogels en bommen, wat stellen mannen en vrouwen, vriend en vijand, dan voor? Zou de menschelijkheid, het gezond verstand, of het Christendom bij zulke gelegenheden zeggen: „Laat ons niets anders doen dan hen neerleggen, en bidden en gelooven, en op God wachten, opdat Hij al dit lijden verzachte en geneze?" Neen, iedereen weet, dat het antwoord van allen, hetzij vriend of vreemdeling, zou zijn: „Maak gebruik van middelen — zulke middelen als gij bij de hand hebt. Heb geloof in God, terwijl gij ze gebruikt, maar gebruik de middelen, die de meeste kans hebben van de lijders te helpen — en doe dat dadelijk." 9. Wanneer dan, zooals wij gezien hebben, het gebruik van middelen de algemeen aangenomen regel van handelen is, zooals dit wordt aangewezen in de Voorzienigheid Gods, en in het instinct zelve van den mensch, waarom zou er dan eene uitzondering gemaakt worden op dien regel met betrekking tot de genezing der zieken of het wegnemen van die lichamelijke ongesteldheden, waaraan zij lijden? Waarom? vraag ik. Kunnen wij eenige gegronde reden ontdekken, waarom hiervoor eene uitzondering zou worden gemaakt? AFDEEL1NG IX. De Bijbel over het Gebruik van Middelen, 1. Men kan echter ten antwoord geven, dat deze kwestie eene zuiver geestelijke zaak is. Men kan zeggen, dat het genezen van zieken door Jezus Christus geschiedde buiten de werking van die natuurlijke wetten om, welke in verband staan met eten en drinken en dergelijke. Maar wij hebben altijd gemeend, dat deze zaken juist evenveel te maken hadden met het welzijn van Gods kinderen als het genezen van hunne ziekten. Het in stand houden der gezondheid, als men die bezit, moet minstens even belangrijk zijn als het herkrijgen er van, wanneer men haar verloren heeft. Maar wij gaan verder en onderzoeken, wat de Schriit leert omtrent deze kwestie En dan beweren wij: — 2. Dat er niets in den Bijbel staat, hetwelk in strijd is met, of verbiedt: het gebruik van middelen tot het bereiken van zulke doeleinden, als God wenscht. De Bijbel is geheel vol met onderricht omtrent de middelen, die gebruikt behooren te worden tot bevordering van de eer van God en het welzijn van het menschelijk geslacht, de wijze om deze middelen te gebruiken, en de treurige gevolgen hier en hiernamaals, welke het verzuim van die middelen zal hebben. fa.) De Geboden in den Bijbel zijn grootendeels Gods Orders en Reglementen, welke het gebruik van de rechte middelen bevelen en het gebruik van verkeerde middelen verbieden, (b) De zegeningen, in den Bijbel beloofd, zijn voor hen, die een goed — dat wil zeggen een geloovig en gehoorzaam gebruik van middelen maken. Wij beweren menigmaal, waar wij spreken tot de menschen in onze bijeenkomsten — en toch niet menigvuldiger en nadrukkelijker dan wij zulks moesten doen — dat elke belofte, in den Bijbel vervat, eene daaraan verbonden voorwaarde heeft. Voordat wij rechtens aanspraak kunnen maken op de goede zaken, in den Bij e beloofd, is daar aan de belofte de een of andere plicht verbonden, hetzij verzwegen of uitgedrukt, welken wij hebben te volbrengen. Zij die het goede deden, zouden eten van de vruchten des lands, onder het Oude Verbond, en hun, die de Woorden van Christus bewaren, zal het wèl gaan onder het Nieuwe. (c.) De bedreigingen in den Bijbel zijn tegen hen, die het gebruik van middelen veronachtzamen. Zij die op de Instellingen van Jehova geen acht sloegen (en deze omvatten vele wetten met betrekking tot de gezondheid) zouden afgesneden en door Hem vergeten worden in de Eerste Bedeeling. Zij, die in latere dagen de woorden van Christus hooren en ze niet doen, zullen met vele slagen geslagen worden. Men zou kunnen aanvoeren, dat dit betrekking heeft op het weigeren te gelooven. Ongetwijfeld is dat zoo, maar zooals wij verder zullen aantoonen, is het Geloof zelve even werkelijk en zeker een middel als de Werken. En al was dat zoo niet, dan sluit het toch altijd werken in zich, welke inderdaad middelen in werking zijn. (d.) Het geloof, waarop de Bijbel aandringt, is het geloof, dat werkt door middelen. Jacobus zegt dat het geloof zonder de werken nutteloos en dood is, en licht de beteekenis van dit gezegde zoo toe, dat men er zich bijna niet in vergissen kan. »Wat nuttigheid is het, mijne broeders," vraagt hij, «indien iemand zegt, dat hij het geloof heeft en de werken niet? Kan dat geloof hem zalig maken? Indien er nu een broeder of zuster naakt zouden zijn, en gebrek zouden hebben aan dagelijksch voedsel, en iemand van u tot hen zou zeggen: Gaat henen in vrede, wordt warm, en wordt verzadigd; en gijlieden zoudt hun niet geven de nooddruftigheden des lichaams, wat nuttigheid is dat?" Evenzoo heeft hij, die neerknielt en gelooft, dat zijn buurman genezen, of verzadigd, of in het bezit van een of andere goede zaak gekomen is, zonder zulke werken te doen — dat is zonder zulke middelen te gebruiken — als binnen zijn bereik zijn om hem de dingen, die hij noodig heeft te schenken, slechts een dood geloof — zooals de Apostel verder zegt: »Alzoo ook het geloof indien het de werken niet heeft, is bijzichzelven dood." 3. De wonderen in deti Bijbel, in plaats dat de lessen die zij leeren, m tegenspraak zijn met het gebruik van middelen, spreken veeleer voor het gebruik er van. a De wonderen, gedaan door de profeten in den ouden tijd, evenzeer als die, welke Christus en Zijne Apostelen deden, zijn niet in strijd met het gebruik van middelen, maar schijnen te bewijzen, door den aard der bijkomende omstandigheden of door dien der wonderen zelve, hetzij dat alle middelen, die binnen het bereik der betrokken personen lagen, tevergeefs door hen beproefd waren, of dat de zegeningen, waar zij om vroegen — of dit genezing van ziekte of iets anders was -- - geheel en hopeloos buiten het bereik van menschelijke hulp waren. Neem Naaman als een voorbeeld van de wonderbare gevallen van genezing in het Oude Testament Wij vinden uitdrukkelijk vermeld, dat de gunst van een der machtigste vorsten van het Oosten, en de bekwaamheid en rijkdom van zijn groot volk, machteloos waren tegenover de melaatschheid, waaraan hij leed. Alle bekende middelen hadden gefaald. Als daar eenig middel geweest ware, waardoor hij had kunnen genezen worden, zou hij zich dan vernederd hebben om bevrijding te zoeken uit de hand van een onbeduidend profeet, die tot een veracht volk behoorde ? Zeer zeker niet. Neem de vrouw, die genezen werd van den vloed des bloeds als een voorbeeld van de wonderen, opgeteekend in het Nieuwe Testament. Er wordt ons uitdrukkelijk meegedeeld, dat zij haar alles had uitgegeven aan dokters, en dat zonder eenigszins baat te vinden. Maar zij werd noch veroordeeld om die reden, noch vermaand om hen in 't vervolg te mijden. Zij vond eenvoudig erbarming en genezing. De tusschenkomst van God door Zijne profeten, of door Jezus Christus zelve, kon niet ten doel gehad hebben een blaam te werpen op zelf-hulp. Dat zou veeleer schadelijk dan voordeelig voor den mensch geweest zijn. Het doel van God, bij al het wonderbare werk dat van Zijnentwege gedaan is, was, dat men tot Hem de toevlucht zou nemen in die uren en onder die omstandigheden van lijden en moeilijkheden, als alle menschelijke hulpbronnen volslagen machteloos waren, en tegelijkertijd om onwederlegbare blijken te geven van Zijn eigen bestaan, Zijne macht en Zijne liefde. (b.) Maar zijn niet enkele wonderen, die in den Bijbel vermeld worden, verricht zonder behulp van eenige middelen ? Ja, ongetwijfeld was dat met vele het geval. Maar wij redeneeren niet tegen wonderen. Wij zeggen eenvoudig, dat er niets in den Bijbel is of in de wonderen van onzen Heiland of van de profeten, dat het gebruik van middelen veroordeelt. 4 Maar ik ga verder, en ik beweer dat, in plaats dat de wonderen van het verleden het gebruik van middelen veroordeelen, sommige van de belangrijkste er van gewrocht werden in verband met het gebruik van middelen. Neem, als een voorbeeld, de wonderbare overwinning van Gideon over de Midianieten. Het handjevol manschappen onder bevel van Gideon moest aan 't werk gaan in de stilte en duisternis van den nacht, wanneer de legermacht van Midian sliep en weinig droomde, dat de vijand zoo dichtbij was. Zij moesten op een gegeven teeken hunne kruiken stuk slaan, hetgeen op zichzelf een schrikaanjagende en verontrustende verwarring zou teweegbrengen. Zij moesten een luid geroep doen hooren. Zij moesten hunne lichten heen en weer bewegen. Het was op dat oogenblik, dat de in verwarring gebrachte legermacht, door vrees aangegrepen, op elkander aanviel in de duisternis en opschudding, en vlood, terwijl Gideon en de zijnen hen achternajoegen. 5. Ik beweer niet, dat deze onbeduidende handelingen geëvenredigd waren aan de algeheele nederlaag, welke volgde op de aanwending er van. Ik toon alleen aan, dat de tusschenkomst van God niet ten doel had, het gebruik van middelen af te keuren, maar het tegendeel. En ik denk, dat men zal ontwaren, dat God de grootste zorg heeft gedragen, om het beginsel dat hierin opgesloten ligt, te bewaren in al de werken door Hem gewrocht, waarvan men zeggen kan, dat zij van wonderbaren aard zijn. AFDEELING X. De Apostel Jacobus over het Gebruik van Middelen. 1. En laat ons nu den bepaalden tekst in Jacobus beschouwen, welke meer dan eenigen anderen eene aanmoediging voor ons bevat, om tot God te gaan met onze lijdende makkers en bloedverwanten en Hem te vragen, hen te genezen. Op dezen tekst steunen zij, die de leer voorstaan, dat geen middelen gebruikt behooren te worden, wanneer men genezing zoekt uit de hand van God. Laat ons dezen tekst eens beschouwen. Er staat: — „Is iemand krank onder u? dat hij tot zich roepe de ouderlingen der Gemeente, en dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie in der. Naam des Heeren: „En het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heere zal hem oprichten, en zoo hij zonden gedaan zal hebben, het zal hem vergeven worden. Belijdt elkander de misdaden, en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt; een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel." 2 Hierbij moet ik er u opnieuw aan herinneren, dat de kwestie, die ons nu bezighoudt, niet is, of eenige bepaalde klasse van tusschenpersonen — zooals dokters of verpleegsters 0f eenige bijzondere soort van middelen zooals medicijnen, pappen of dergelijke — gebruikt mogen worden, maar wel of eenig middel, wat het ook zij, vereenigbaar is met het oefenen van geloof voor de genezing der zieken. Want wanneer men toestemt dat de hulp van ééne soort tusschenpersonen mag ingeroepen worden, wanneer ziekte het gestel aantast en de dood nabij schijnt te komen, dan is het ook gewettigd, gebruik te maken van eene andere soort; en wanneer men de eene soort van geneesmiddelen mag aanwenden, dan kan ook het gebruik van eene andere soort, ofschoon verschillend van aard, niet verkeerd zijn in beginsel. 3. Nu zult gij inzien dat, in plaats dat Jacobus de middelen veroordeelt of verbiedt, hij ze inderdaad voorschrijft! W.it brengt het voorschrift van den Apostel mede ? a. De zieke moest de Ouderlingen tot zich roepen. Als de genezing tot stand moest komen door het geloof alleen, zonder het gebruik van middelen, waarom dan de Ouderlingen er bij te roepen? In dat geval zou de mensch, wiens lichaam niet in orde was, eenvoudig vermaand zijn in Christus te gelooven voor de genezing van zijn lichaam, evenals men dat van hem eischt, wanneer het verkeerd is met zijne ziel. Wanneer iemand zich driftig heeft gemaakt of tot zonde is vervallen onder eene sterke verzoeking, dan eischt ge niet van hem, dat hij den Sergeant-Majoor of den Zondaarsbank-Sergeant laat komen, en het aan hen belijdt, maar gij zegt tot hem, dat hij zich moet verootmoedigen voor God, Dien hij beleedigd heeft, dat hij Hem zijne zonde moet belijden en dadelijk gelooven, dat Hij Zijne ziel geneest. b. Maar dat is alles niet. Hij moet niet alleen de Ouderlingen er bij roepen — zij moeten met hem bidden. Kn wie kan het in twijfel trekken, dat hij eveneens voor zichzdve moet bidden ? Hier is nog een middel: c. Maar hij moet niet slechts de Ouderlingen tot zich roepen, en gezamenlijk met hen bidden, maar hij moet ook gelooven. Wanneer men zou vragen: „Kan het geloof gerekend worden, een middel ter genezing te zijn ?" dan antwoord ik: „Zeer zeker." Nu moet men hierbij in gedachten houden, dat ik niet de vraag behandel van het gebruiken van middelen, die toereikend zijn om het wonder tot stand te brengen, omdat, indien de middelen toereikend waren in zulk een geval, wij het in't geheel geen wonder zouden noemen. Indien bij voorbeeld Jezus Christus den blinde geboden had zijne oogen te zalven met zalf, die gemaakt was van de klei, die voor Zijne voeten lag, en deze zulks gedaan had en genezen was geworden, dan zouden zulke middelen niets afgedaan hebben van het feit, dat het openen van de oogen des blinden een wonder was — aangezien er in die klei op zichzelf geen kracht was om de genezing tot stand te brengen. Niettemin zou het toch het rechte gebruik van middelen geweest zijn. Evenzoo is het met geloof. God zegt: „Het gebed des geloofs zal den zieke behouden"; het is God, Die hem behoudt — het geloof is een van de middelen. 4. Maar de zieke moet nog verder gaan in het gebruik van middelen. Hij moet gezalfd worden met olie. 5. Laat ons nu duidelijk zijn met betrekking tot de beteekenis van het woord „zalven." De algemeene opvatting van dit woord is, dat het een bloote vorm, een uitwendig zinnebeeld van een of anderen aard, of het teeken van eene uiterlijke bediening is, zooals toen het in den ouden tijd werd gedaan bij de wijding van Priesters of de kroning van Koningen. In deze beteekenis hebben- wij het woord gebruikt in onze Orders en Reglementen; maar het heeft ook verscheiden andere beteekenissen. 6. Bij voorbeeld, zalven kan beteekenen het uitgieten van olie op het hoofd, of het inwrijven daarmede van een bepaald lichaamsdeel of over de geheele oppervlakte van het lichaam, of de gebruikmaking er van bij eene wonde of op andere dergelijke wijzen. Het is van belang, dat men dit in het oog houdt, omdat het zalven, waarvan hier sprake is, zal verschillen in verschillende gevallen, en de aard der zalving zal bepaald worden door de bijzondere soort van ziekte, waaraan de patiënt lijdt. 7. En nu komen wij tot de beschouwing van het doel der zalving, waarvan wordt gesproken. Het moet zeker eenige wijze oogmerken ten doel gehad hebben. Welke waren dat? De voorstanders van Geloofsgenezing zonder het gebruikmaken van middelen, verlangen toch zeker niet de theorie te verkondigen, dat het niets anders dan een zinnebeeld was, en zoodoende eene beweegreden te verschaffen voor de instelling van een nieuw sacrament. Zij zijn er tegen, dat de Roomsch-Katholieken dezen tekst beschouwen als eene voldoende rechtvaardiging voor de instelling van het sacrament van het Laatste Oliesel.. In dat geval wordt deze verordening gezegd alleen van nut te zijn in geval van sterven. Zekerlijk zal men niet willen redeneeren, dat men hier een sacrament heeft, dat bevrijding van den dood verzekert. 8. Wat is dan de beteekenis en wat waren de voordeelen, die voortvloeiden uit dit zalven? Laat mij trachten dit aan te toonen. 9. Olie was een van de nuttigste en meest algemeen gebruikte geneesmiddelen, die in het Oosten bekend waren. Zij wordt nog altijd zeer veelvuldig gebruikt bij de behandeling van ziekten, zoowel uit- als inwendig. In den ouden tijd werd olie beschouwd als wat Geloofsgenezers zouden noemen een medicijn, en het gebruik er van als een middel tot genezing was zeer uitgebreid. In den een of anderen van de vele vormen, waarin zij bereid wordt, met inbegrip van dien van zalf, wordt olie aangewend voor de genezing van de meeste ziekten, daar zij gebruikt wordt door al degenen, die zich bezighouden met de behandeling van ziekten van welken aard ook. Misschien komt olie er het dichtst bij, om een universeel geneesmiddel te zijn, van alle mogelijke bestaande stoffen. 10. Wat is dus meer natuurlijk, dan dat de Apostel als eenvoudigen maatregel zou aangeven, dat in plaats van naar de dokters van dien tijd te loopen, die maar weinig beter waren dan de ,,medicijnman" van de Indische stammen, de leden der eerste Christengemeente hunne makkers zouden samenroepen om te bidden, en dat zij door het inwrijven of baden van het lichaam of van zoodanig deel er van als in 't bijzonder door de ziekte was aangetast, met olie, dit eenvoudige en algemeen erkende geneesmiddel zouden toepassen? 11. Over dezen tekst maakt Dr. Adam Clarke, een geleerd en heilig beoefenaar der Schrift, de volgende opmerkingen: — „Dat Jacobus noch de een of andere bezwering, noch eenig soort van wonder bedoelt, zal voldoende blijken uit deze beschouwingen: „1. Hij was een heilig man, en kon daarom niets voorschrijven dan hetgeen heilig was. „2. Als er een wonder bedoeld was, dan kon dat even goed tot stand gebracht zijn zonder als met de olie. „3. Er wordt niet gezegd, dat zelfs deze zalving den zieke moet genezen, maar het gebed des geloofs, (vers 15.) „4. Wat hier voorgeschreven wordt, moest gedaan worden als een natuurlijk middel om de gezondheid te herstellen, hetwelk zij niet moesten verzuimen, terwijl zij baden en smeekten tot God. „5. Olie was in Judea vermaard om hare gezondmakende eigenschappen; zoodat men daar bijna nooit op reis ging zonder olie met zich te nemen (zie in het geval van den Samaritaan) waarmede men het lichaam zalfde, wonden en kneuzingen genas, enz. „6. Olie werd, en wordt nog in het Oosten menigvuldig gebruikt als een middel tot genezing bij zeer gevaarlijke ziekten; en in Egypte wordt zij menigmaal aangewend tot genezing van de Pest. Zelfs in Europa is zij met groot succes gebruikt bij de behandeling van waterzucht. En zuivere olijfolie is uitstekend bij versche wonden en kneuzingen, cn ik heb ze op deze wijze zien aanwenden met het beste gevolg. „7. Maar dat het bij de Joden gebruikelijk was, om olie aan te wenden als geneesmiddel, en dat Jacobus op dit gebruik doelt, blijkt niet alleen uit het geval van den gewonde, die door den barmhaitigen Samaritaan verpleegd werd (Lukas 10 : 34), maar ook uit de gewoonten der Joodsche Rabbi's. In Midrash Koheleth (fol. 73 I.) wordt gezegd : „Chanina, de broeders-zoon van den Rabbi Jozua, ging zijn oom in Knpernaüm bezoeken; hij werd ziek, en Rabbi Jozua ging tot hem, en zalfde hem met olie en hij herstelde. Zij namen dus de toevlucht tot olie als tot een natuurlijk geneesmiddel ; en wij vinden, dat ook de discipelen er op deze wijze gebruik van maakten om de zieken te genezen, niet bij het uitoefenen eener wonderdadige macht, maar in gevallen, waarin natuurlijke middelen geen uitwerking hadden. 12. Nu, wanneer het gebruik van de eene soort van middelen wordt toegelaten, waarom dan niet de andere ook ? Ik voor mijzelf geloof zeer sterk in de goede uitwerking van het gebruik van water bij bijna iedere soort van ziekte. De aanwending daarvan reinigt de huid, opent de poriën, doet de koorts bedaren, leidt het bloed af van het hoofd of van andere deelen, waar het zich wellicht heeft opgehoopt, en komt de natuur te hulp in het uitwerpen van het vergif, waardoor de ziekte wordt veroorzaakt. Voor een Westersch klimaat zou ik denken, dat water, hetzij heet of koud, nog nuttiger is dan olie. Maar olie was toen en is ook nu nog, daar twijfel ik niet aan, waarschijnlijk meer van nut en gemakkelijker te krijgen in Palestina, dan water. Mogen wij dan niet aannemen, dat, indien de apostel het gebruik van olie voorschreef voor de zieken in zijn tijd, hij niets tegen het gebruik van water zou hebben in onzen tijd ? Ik zou niet denken, dat hij er iets tegen had. 13. Bij gelegenheid van een mijner bezoeken aan de Vereenigde Staten kwam ik, op mijne reis door dat uitgestrekte vasteland, te Colorado Springs, eene prachtige stad in het Rotsgebergte, ongeveer halverwege tusschen den Atlantischen en den Stillen Oceaan Bij mijne aankomst leed ik aan een hevigen aanval van influënza; een heftige pijn woedde in mijn hoofd en ik kon nauwlijks op mijne beenen staan. Toen ik aangekomen was in het huis, waar ik zou logeeren, begaf ik mij dadelijk te bed. Men liet een dokter halen, die mij eenvoudig meedeelde, dat ik alle verder reizen moest opgeven en dat bijeenkomsten geheel buiten kwestie waren. Ik antwoordde: „Ik ben aangekondigd voor eene bijeenkomst hier vanavond. De menschen verwachten mij, en uw werk is niet, mij te verbieden mijn plicht te doen, maar mij in staat te stellen de overeenkomst na te komen, en morgen mijne reis naar San Francisco voort te zetten." Hij ging aan het werk — gaf bevel om wat spiritus uitwendig te gebruiken, gaf mij medicijnen voor inwendig gebruik, en trok toen zijn jas uit. Spoedig bracht men een grooten emmer vol heet water, waarmede hij mijne voeten en beenen een vol half uur baadde. Als een gevolg daarvan kon ik den volgenden dag mijne reis voortzetten met een hoofd zonder pijn en een hart vol dankbaarheid. Ik schreef mijne genezing niet toe aan de spiritus-oplossing of aan de medicijnen, maar aan den zegen van God op de toepassing van het ouderwetsche, grootmoederlijke geneesmiddel van heet water. 14 Maar wanneer olie en water kunnen worden toegestaan, waarom dan geen andere middelen, waarvan het bewijs geleverd is, dat zij waarde hebben voor de zieken om ons heen? Zie bij voorbeeld eens op de wonderbare genezingen van ziekte, welke onder den zegen Gods verkregen zijn door een zorgvuldigen leefregel. Tenzij wij het eten moeten opgeven en afstand doen van het voedsel als een middel om het leven te onderhouden, hetgeen tot nu toe alleen voorgeslagen is door een enkelen dweper hier en daar, waarom zou men denken, dat het in strijd is met geloof in God, wanneer een zieke zoo zijne leefwijze regelt, dat hij daardoor zijne genezing bevordert ? 15. Als het gebruik van olie rechtmatig was en het gebruik van water gewettigd is, waarom dan niet bruin brood in plaats van wit, en melk in plaats van thee, en vruchten in plaats van vleesch ? En als het middel om ziekte te genezen gevonden wordt in den eenen vorm van voedsel, waarom dan niet in een anderen ? „Gebruik een weinig wijn," zei Paulus tot Timotheüs, „om uwe maag en uwe menigvuldige zwakheden." Maar als een weinig wijn gewettigd was (hij was ongetwijfeld niet gegist) als een middel om Timotheüs te genezen van eene slecht werkende maag, waarom dan niet een weinig zuiveringszout of ander geneesmiddel van dien aard ? 16. Maar scheen het niet, alsof God Zijn misnoegen uitdrukte over het gebruik van middelen in het geval van Asa, den Koning van Juda? Hier is de korte opsomming van zijn geval, genomen uit het Boek der Kronieken : „Asa nu werd, in het negen en dertigste jaar van zijn koninkrijk, krank aan zijne voeten; tot op het hoogste toe was zijne krankheid; daartoe ook zocht hij den Heere niet in zijne krankheid, maar de medicijnmeesters." 17. Maar dit voorbeeld toont niet aan, dat het gebruik van middelen verkeerd is. God had op de meest opmerkelijke wijze den koning opgedragen, zekere middelen aan te wenden om zijne vijanden op het slagveld te verslaan Asa volgde de aanwijzingen op, hem door Jehovah gegeven, en het gevolg was een zeer merkwaardig welslagen. Als het gewettigd was om middelen te gebruiken om de vijanden van zijn volk te verslaan, waarom dan niet evenzeer om de vijanden van zijn lichaam ten onder te brengen? Wat betreft zijne ziekte, is het zeer waarschijnlijk, dat Asa aan de jicht leed, veroorzaakt door eene zeer weelderige leefwijze, en in plaats van zich het tafelgenot te ontzeggen, zich te zalven met olie, en zijne toevlucht te nemen tot vasten en gebed en geloof in God, wendde hij zich tot eenige Egyptische kwakzalvers, die noch het verstand, noch den moed bezaten om aan te dringen op de zelfverloochening, welke zijn geval vereischte, en die niet genoeg godsdienst hadden om hem er op te wijzen, dat hij berouw moest hebben van zijne zonden en op God vertrouwen. Asa's zonde kan geweest zijn — (er wordt niet beslist gemeld, dat hij zondigde) — hetgeen helaas maar al te algemeen is in onze dagen, en tot welks verdediging wij geen enkel woord willen zeggen — het gebruiken van middelen zonder geloof in God. 18 Met betrekking tot Asa zegt Dr. Whitby, een groot schrijver over de geschiedenis van het Oude Testament: — „Het was geen misslag van Asa, dat hij de hulp der geneesheeren begeerde, maar wel, dat hij meer op hunne bekwaamheid vertrouwde dan op de goedheid en macht van God, welke hij niet uitriep; maar hij ging voort met zijne vroegere fout om zijn vertrouwen in den mensch te stellen. En evenzoo denkt Grotius, dat Asa niet zondigde in het zoeken van hulp bij de Syriërs, maar daarin, dat hij meer op hen vertrouwde dan op God, en hen huurde met dingen, die aan God waren toegewijd. Dr. Alix is van meening, dat deze geneesheeren heidenen waren; want wij lezen nergens van geneesheeren vóór dien tijd in de gewijde geschiedenis, behalve onder de Egyptenaren; en de heidensche geneesheeren van die dagen waren eene soort van bezweerders." 19. Wat is dan de groote les, die er te leeren is uit dit gebruik van middelen? Is het niet deze, dat God de eerste groote oorzaak van alle genezing is? Dat, hetzij de zieke genezen wordt door middel van rechtstreeksche Goddelijke tusschenkomst of door den invloed van medicijnen, of van water, of voedsel, of olie, God achter al deze invloeden en middelen isi> Alles wat er goeds is in ieder geneesmiddel is van Hem en door Hem. Laat ons Hem dan onbevreesd erkennen in al onze wegen. AF DEELING XI. Geloof en Middelen samengevoegd door God. 1. Maar ik ga nog verder, en verklaar dat God het oefenen van geloof met een gehoorzaam gebruik van middelen goedgekeurd en samengevoegd heeft. a. Moet men vooronderstellen, dat de geneesmiddelen, voorgeschreven op rechtstreeksch bevel van God, en neergelegd in den Bijbel, voor melaatschheid en andere ziekten van den ouden tijd, op eenigerlei wijze in strijd waren met geloof in Hem? Het geheele stelsel van gezondheidswetten, dat men vindt in de boeken van Mozes, was gegrond op geloof in Jehovah als de Heelmeester van Zijn volk, en toch zegt Hij hun uitdrukkelijk, dat Hij, in plaats van hen te genezen, hun de ziekten zal zenden, die zij het meest vreesden, als zij de middelen verwaarloosden, die Hij voorschreef. b. Er is eene wonderbaar veelzeggende zinspeling in de profetiën van Jeremia op de geneeskracht van een bijzonder kruid, dat in een deel van het Heilige Land groeide, en op de bekwaamheid van hen, die dat kruid aanwendden. Waar hij klaagt over de geestelijke krankheid en het verval van zijn volk, barst de Profeet plotseling uit met de vraag : „Is er geen balsem in Gilead ? Is er geen heelmeester aldaar?" Het is eene treffende, hoewel zijdelingsche erkenning van de kracht van een zeker welbekend geneesmiddel voor lichamelijke kwalen, en een roerende kreet om iets dat even krachtdadig geneest, en om iemand, die een even wijs Geneesmeester is voor de zielen van het volk, als hetgeen Gilead kon verschaffen voor hunne lichamen. Is het mogelijk, dat zulk een tekst kon voorgekomen zijn, als God altijd tegen het gebruik van „balsem" en tegen den raad van geneesheeren was? c. Onder de meest in 't oogvallende bevelen om middelen te gebruiken bij ziekte, is dat hetwelk gegeven werd aan Koning Hizkia, wien bevel gegeven werd om eene pap van vijgen te leggen op de zweer, waardoor zijn leven werd bedreigd. Hizkia gehoorzaamde, en de Heer herstelde hem. Was het daarom te minder God, Die hem redde uit de klauwen des doods, omdat Hij het gebruik van geschikte middelen tot dat doel beval ? 2. Neen, het is een feit, dat het gebruik van middelen in geval van ziekte in het geheel niet in strijd is met het geloof — maar zelfs behulpzaam daartoe ; en terwijl zij, die gevoelen dat zij God kunnen vertrouwen en het buiten middelen stellen, vrij mogen zijn om zulks te doen, zoo zij slechts genezeyi worden, kunnen wij niet toelaten, dat er tegen het gebruik van middelen wordt gesproken, of dat het niet gebruiken ervan eenigermate tot de voorwaarde wordt gemaakt voor het uitoefenen van Gods genezende kracht. 3. Maar moet ik, bij het zoeken van genezing of eenigen anderen zegen, nooit ophouden gewone middelen te gebruiken r — dat is, moet ik in geen enkel geval uitsluitend steunen op de bovennatuurlijke tusschenkomst van God ? Dat is eene belangrijke vraag, die, vrees ik, meer ruimte en tijd vereischt om haar volledig te beantwoorden, dan ik nu tot mijne beschikking heb. Ik wil echter zoo uitvoerig zijn als ik kan. Moet ik, bij het zoeken van de genezing van mijn lichaam, in antwoord op het gebed, nooit ophouden zulke middelen te gebruiken, als gewoonlijk in zulke omstandigheden worden aangewend ? Ik antwoord daarop : a Wanneer iemand gelooft eene rechtstreeksche openbaring van God te hebben ontvangen, dat Hij hem zal genezen, indien hij daarvoor op Hem vertrouwt, dan kan ik begrijpen, dat zoo iemand vrijwillig dadelijk ophoudt met alle menschelijke pogingen, en zichzelf geheel aan God toevertrouwt. Maar beide, het leven en de gezondheid, zijn heilige, ons toevertrouwde panden, en als er eenige hoop verbonden is aan het voortgezette gebruik van middelen, dan is er eene ernstige verantwoordelijkheid verbonden aan het opgeven er van, aangezien die mensch zich misschien vergist heeft in zijne indrukken. Vooronderstel, om een voorbeeld te gebruiken, dat een godvruchtig mensch door een ongeval in het water is gevallen. Hij kan zwemmen, maar de stroom is hem tegen, en zijne kracht is bijna uitgeput. Vooronderstel verder, dat plotseling een gevoel over hem komt, dat God hem redden zal, en hij vertrouwt op Hem, dat Hij het doen zal. Wanneer hij echter gevoelt, dat er kans is dat hij zichzelve redt, als hij de worsteling volhoudt, dan zou ik denken, dat het gewaagd zou zijn, als hij het opgaf en niets deed, eenvoudig op grond, dat hij zich wellicht vergist heeft in zijn gevoelen. Maar hoe hij ook handelt, de verantwoordelijkheid van zijn besluit is voor hemzelf, en op zijn eigen hoofd zullen de gevolgen grootendeels neerkomen. Maar als deze zelfde man kapitein is van de bemanning van eene reddingsboot, en een schip in nood wordt geseind in 't gezicht van de haven, waar zijne boot ligt; en als, in plaats van bevel te geven tot het in zee brengen van zijne boot en plaats te nemen aan het roer en door de branding heen te snellen tot redding van de schipbreukelingen, hij naar bed gaat en de arme stakkers op het wrak laat omkomen, terwijl hij zich rechtvaardigt met de verklarii g, dat hij eene openbaring had gehad, dat God de verdrinkende zeelieden zou redden, zonder de tusschenkomst van zulke middelen als een reddingsboot, dan denk ik dat de menschen in de omgeving zich sterk zouden verzetten tegen zulk een afschaffen van middelen, en ik ben er zeker van dat ik dat ook zou doen. Wanneer iemand, die aan ziekte onder een of anderen vorm lijdt, zichzelf en hen die in zijne omgeving zijn kwelt met pogingen om te gelooven voor herstel, of zich veroordeeld gevoelt omdat het herstel niet komt in antwoord op zijn gebed en geloof, dan kan dit eene ernstige en gevaarlijke vergissing zijn Eene vergissing, aangezien hij niet met zekerheid kan zeggen, of het misschien de wil van zijn Hemelschen Vader is, dat de ziekte een langeren tijd zou duren, of dat zij het door Hem aangewezen middel is om hem uit de droefheden