432 1 J. M. BREDÉE. Prijs 20 eents. Bij den XJitg-ever J. M. BREDÉE te Rotterdam, is verschenen: Dr. W. Astro. Gedachtenis N. Beets. Paulus in de gewichtigste oogenblikken van zijn leven en werkzaamheid .... Betsy. De Vorst uit het huis van David . Dr. A. W. Bronsveld. Een theologisch Klaverblad J. Irwin. Brown. Jezus . . F. Bungener. Juliën of het einde eener Eeuw . „ Bij het lijkje van mijn Kind Bijbelsch Handboek en Concordantie R. Connor. Yan Strijden en Overwinnen . Denk aan mij. Geïllustreerd Verjaardagalbum h. drummond. Het ideale leven . Fidelio Herinneringen F. Fliedner. Uit mijn leven Dr. Emil Frommel. Feestlichtstralen O. Funcke. Uit mijn levensboek „ Een woord tot rouwdragenden Ds. J. L. de Heer. Voor tijd en eeuwigheid Dr. L. Heldring. Reisindrukken in het Oosten Dr. Hornburg. Babel en Bijbel .... Dr. A. J. Th. Jonker. Een apostolische huiszesren ingen. f Q,75. geb. f « 1>50 „ „ linnen ingen. 5 ct. , 25 ex ingen. Een kinderreis door Hugo Lubenow. "W Ian Maclaren. Ou Ha „ Va; „ Boi Zie Uit „ Be Dr. H. M. v. Nes. (F H. J. Couvée. u . ,, UI I Cl- dichting _ J. W. A. Notten. De Rots der ontkoming „ Fried. Oehninger. Geschiedenis des Christendoms in den loop der Tijden in linnen Onze Gasten. Prachtwerk met illustratiën C. W. van der Pot. Kruimeltjes Dr. J. Biemens. Alles het uwe onverguld A. v. Sandijk. Morgenglans en Avondrood ingen. „ Triade „ E. Schrenk. De weg tot geluk Dr. K. Straatsma. Omtrekken „ S. Ulfers. Van eeuwige Dingen, Hen en Illen bundel . . „ ,. Sociale nooden en Zondagsrust „ „ Socialisten Poëzie „ „ De Sociale vragen en de Evangeliedienaar . . „ „ Middelen door Socialisten in het werk gesteld tot het hereiken van hun doel „ Dr. S. D. v. Veen. Voor eiken dag Vergeet mij niet. Geïllustreerd Verjaardagalbum .... T. de Witt Talmage. Spranken „ . Trouwring .. , 1,25 „ „ » n 3,75 „ „ 0,75 2,90 in leer „ 2,50 geb. „ n n 3,50 „ „ 1,25 „ „ n n 1.50 „ „ 0,60 4 ct., 100 ex. 1,25 geb. f 1,50 „ „ 0,40 1.50 „ „ n i* 1,25 0,90 1,50 „ 1,50 „ 1,50 „ 2,50 „ 1,50 „ 1,50 ., 1,50 „ 1,50 ■ „ 1,90 „ 0,90 „ 1,80 „ 3,50 in leer geb. n 5,90 verguld 1,90 geb. 1,20 „ 1,25 „ 1,25 2,50 „ 0,40 0.15 1,— , 0,50 12,50 1,25 1,90 11,75 1,25 4,50 3,90 2,90 0,90 3,90 1,75 3,50 1,90 3 ct. 1,75 1,90 1,90 1,25 1,90 1,90 1,90 2,90 1,90 1,90 1,90 1,90 2,40 1,25 2,25 3,90 3,90 0,90 6,50 2,40 1,50 1,75 2,90 1,90 1,25 1,40 2,90 IN DRAS EN SLIJK (Het werk van „Jeruel") door W. JONKER Jr. ' 1 No. 2. liet Nachtwerk in de Zandstraat te Rotterdam. Rotterdam. J. M. BREDÉE. EEN WOORD VOORAF. Voor de welwillende ontvangst van No. 1 van „In Dras en Slijk" (Jeruels tent op de Kermis) ben ik dankbaar, met name voor de zoo welwillende beoordeeling in het „Chr. Volksblad" (Ds. Laan, Brussel). Moge dit ook met deze bladzijden het geval zijn! Ik heb getracht zoo te schrijven, dat het boekske vrijelijk op de tafel kan liggen. Om dit te bereiken moest ik menige klip omzeilen. Alles wat de Zandstraat te aanschouwen geeft, elke ontmoeting die de broeders en zusters van het Nachtwerk hebben, kan en mag niet meegedeeld worden. Waarom ik op dit werk en den anderen arbeid van „Jeruel" de aandacht vestig? Laat ik vooraf zeggen, dat ik geen lid van ,,Jeruel" ben, al heb ik deze Vereeniging voor Stadsevangelisatie hartelijk lief. Ik behoor krachtens doop en belijdenis tot de Luthersche Kerk, die ik, ook met hare gebreken, vei kies boven vele andere kerken. Immers toch, vooral Luther verstond zoo de beteekenis van de rechtvaardiging door hel geloof alleen. En ook in de naar hem genoemde kerk bleef deze waarheid voortleven. Moge zij er nóg méér op den voorgrond treden! De arbeid van ,,Jeruel" schijnt mij in zoo menig opzicht de juiste te zijn.1; Haar groote doel is: het opzoeken van het verlorene; haar grondslag : Joh. 3 : 16. De vruchten van dien arbeid zijn heerlijk. Die arbeid moet gekend worden. Niet ter wille van ,,Jekuel." Maar tot eer van onzen God. De tijden zijn zoo ernstig. Alles spreekt ons van „de laatste ure." De laatste schoven moeten binnengebracht worden. Dubbele krachtsinspanning is noodig. Ik meen, dat vooral voor onze groote steden in den arbeid van „Jeruel" een vingerwijzing ligt. Ziedaar, wat ik met ,,In Dras en Slijk" bedoel. Rotterdam, Februari 1904. W. JONKER Jr. 1) Dr. J. Lammerts van Bueren schreef in de „Rotten]amsche Kerkbode" van 6 Febr. j.1.: ■ broeders van „Jeruel" werken op hunne wijze. Die wijze van werken zal men misschien met onvoorwaardelijk goedkeuren; maar zij merken. En wie den grooten nood kent verheugt er zich over dat ook zij werken, vooral waar zij dat doen gedreven door de liefde' van Christus." De Santstraat was ton dien tijde laagh moeras. Bovenstaande woorden vonden wij opgeteekend in een kroniek van de stad Rotterdam uit het jaar 1584. Dus reeds vóór dit jaar was de grond onder de Zandstraat, evenals de geheele bodem waarop de koopstad aan de Maas gebouwd is. moerassig. Voor Rotterdammers is dit. volstrekt geen nieuws en vreemdelingen zal liet al bijzonder weinig interesseeren. Waarom wij er dan melding van maken? Omdat de Zandstraat in den loop der tijden ook in figuurlijken zin een echt moeras, een poel van allerlei onreinheid, een zee van ongerechtigheid geworden is. Een straat, die met hare vele zijstraten, stegen en gangen berucht is geworden, niet alleen in ons vaderland, maar helaas ook verre over zijne grenzen; een straat, waarin zoo menige zeeman zijn anker heeft laten vallen en lichamelijk en zedelijk schipbreuk heeft geleden, na eerst geheel en al uitgeschud te zijn door de vele roovers, die op den dag, maar vooral des avonds en des nachts in deze buurt rondzwerven, als een tijger die op zijn prooi loert. Men kan ze vooral des avonds zien staan op het kruispunt van St. Laurensstraat, Roodezand en Korte Hoogstraat. Er is maar heel weinig gelaatskennis toe noodig, om al dadelijk tot de ontdekking te komen, dat deze „hyena's van de Zandstraat, ' meestal opgeschoten jongens, weinig goeds in den zin voeren. Ook van hen kan gezegd worden, dat „hun keel een geopend graf" is en dat „hun voeten snel zijn om bloed te vergieten." Hun prooi, veelal een argloozen zeeman, hebben zij al heel spoedig uitgekozen; ruzie met hem maken en vechten, waarbij gewoonlijk het mes voor den dag komt, is het werk van een oogenblik. De annalen van de politie-bureaux in den omtrek en van het Stedelijk Ziekenhuis zouden er van kunnen gewagen, hoevele bezoekers van de Zandstraat daar verbonden of aan ernstige verwondingen overleden zijn. Behoeven wij te zeggen, waaraan de Zandstraat haar beruchtheid heeft te danken? Ieder weet, dat het de talrijke bordeelen, tingeltangs en kroegen zijn, welke men hier vindt, die de Zandstraat gemaakt hebben tot wat zij is. Een wandeling reeds bij dag door dit echte wespennest, vestigt de overtuiging dat men zich hier op gevaarlijk, zeer gevaarlijk terrein bevindt; dat het ook hier geldt: ,,'t Is hier waar niets dan zonde woont," omniet eens te spreken van de vele onoogelijke huizen, nauwe sloppen en gangen, de vieze, vuile straatsteenen, de onwelriekende geuren die u te gemoet komen, de vele onoogelijk gekleede personen, welke ge overal ontmoet. Trouwens, tusschen het een en het ander bestaat een nauw en zakelijk verband. Waar de zonde haar hoogtij viert, gaat zooveel schoons en heerlijks verloren, ook en vooral in den mensch, de kroon der schepping Gods, en dan wordt zijn omgeving zoo dikwijls gelijk aan een verloren Paradijs, ja, aan nog erger. Iets te geven wat op een beschrijving van de Zandstraat bij dag gelijkt, dat zou nog kunnen. Maar van de Zandstraat bij avond en des nachts — dat kunnen, neen dat Willen, dat mogen wij niet. En enkelen mogen dit gedaan hebben, wij betwijfelen het of er een goed werk mede gedaan is. Waartoe tooneelen geschetst, die meer dan walgelijk zijn, tooneelen die met diep medelijden vervullen, tooneelen die ons de groote lankmoedigheid Gods zoo luide prediken, t Is niet noodig, al vinden schrijvers die de naakte werkelijkheid schilderen aftrek. Voorwaar, t is een bedenkelijk teeken onzes tijds, dat werken, waarin de realiteit ten top gevoerd wordt, als verslonden worden. Is 't wonder, dat vooral onder het opkomend geslacht zoovelen reeds verdronken zijn vóór zij land zien? Toch gaan wij de Zandstraat in, maar voor het oogenblik in onze gedachten. Wij gaan eenige tientallen jaren terug, toen de Zandstraat nóg beruchter was. Wat moet zij toen wel niet geweest zijn! Bij het bedenken daarvan stolt het bloed ons in de aderen, 't Was in het begin van de tweede helft der vorige eeuw toen op zekeren dag een predikant — velen zouden zeggen „toevallig" — door de Zandstraat liep. Rotterdam was zijn standplaats niet en de Zandstraat dus zijn wijk niet. Zijn arbeidsveld lag niet aan de Maas, maar aan den Amstel. Oorspronkelijk behoorde hij tot de Doopsgezinde Gemeente. Door zijn gesproken en geschreven woord is hij ons vaderland tot rijken zegen geweest en na zijn dood (aan „een gebroken hart") is hij meer gewaardeerd en beter begrepen dan in zijn leven. Onze predikant was kenbaar aan zijn ambtscostuum. Voor een der ramen van de vele huizen van ontucht zaten enkele vrouwen in licht toilet. Met den dominé wilden zij toch een grap hebben. Zij tikten tegen het raam. De predikant keek om en zag dat men hem wenkte om binnen te komen. En.... hij trad binnen, natuurlijk tot niet geringe verbazing der vrouwen. Ook bij de diepstgezonkenen is niet altijd alle schaamtegevoel uitgeschud. Zoo ook hier. „O, wij moeten u niet hebben," zeiden zij verlegen. „Maar ik moet u hebben," luidde liet antwoord. En nu verkondigde de predikant aan hen het Evangelie der reddende liefde Gods. Hij deed dit, zooals hij dit kon, met zijn ruimen blik in het Evangelie en zijn geloof in Gods allen omvattende liefde, die Zijn Zoon gezonden had tot een Zaligmaker voor allen. Immers hij, een der mannen van het réveil, hij had als 't ware opnieuw de beteekenis lioen verstaan van het eenvoudige: „Geloof in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden. Hij was een nuchter man, die wist dat er redding was voor allen, ook voor de vrouwen in wier midden hij zich bevond. Daarom kon hij zeggen . ,.ik moet u hebben", kon hij hen wijzen op zijn Heiland, die gedurende Zijn omwandeling op aarde ook boetvaardige zondaressen om Zich heen zag. Hij sprak over zijn Heiland, over Jezus alleen. De wufte vrouwen luisterden; zij luisterden steeds aandachtiger. De harten werden ontsloten, en tranen van berouw werden zichtbaar. Welke de vrucht van deze Evangelieprediking bij alle vrouwen was, weten wij niet, maar wel weten wij, dat de eigenares van dit ongelukkige huis zich als een arme zondares leerde kennen, en zich zooals zij was den Heiland toevertrouwde. Uit het diensthuis der zonde tot de vrijheid der kinderen Gods gekomen, gaf zij de bij haar inwonende vrouwen de vrijheid terug en sloot het huis van zooveel ellende. De reeds vele jaren ontslapen predikant, een tijdgenoot van ds. Heldring, wist evenals deze, dat de Heiland zich ook over gevallenen ontfermt. Weinigen begrepen dit destijds, en hoewel in dit opzicht gelukkig veel ten goede veranderd is, is er helaas toch nog menigeen, die zich afwendt van wie gevallen is, en gaarne den eersten steen opneemt, om er de gevallenen mede te werpen, niet wetende welk een zware strijd en worsteling er in menige ziel plaats vindt om te ontkomen aan een vreeselijk slavenjuk. Vergeten wij toch niet, dat de zonde een macht is, een macht zoo groot, dat alleen een hoogere macht, de grootste macht, d. i. de macht Gods in staat is haar dienaren te verlossen en tot de ware vrijheid te brengen. Van strijd en worsteling spreken we. Vóór ons ligt een feuilleton van den stadsreporter van de „N. Rott. Crt." Daarin treft ons dat gedeelte waarin hij een tocht door de Zandstraat en haar nevenstraten beschrijft van de broeders en zusters, die zich aan het nachtwerk van „Jeruel" hebben gegeven. Hij sehrijtt daar o. a.: ,,Daar aan den overkant schildert in 't donker voor schijnend roode kroegeramen 'n huzarige vrouw op en neêr, 't bonkig grove gezicht bleek in weerschijn van haar blauwen omslagdoek. Vlug loopt ze op en neêr in de kou, hard stappend, terwijl zij de armen telkens kleumend in elkander slaat. „Komt u van avond eens luisteren in onze samenkomst; dan hoort u weêr 's van betere dingen." Met hare schorre stem antwoordt ze triestig: ,,'k Mot op de zaak passen; 'k kan niet sluiten." „Zeg 's, walg je nou toch zelf niet van je eigen leven ?" Angstig kijkt ze naar 't kroegedeurtje of daar niemand haar bespiedt; dan loopt ze 'n eindje verder 'n straatje in, en dan zegt ze, innig wanhopig: „Och me lieve man, als 'k je dat 's allemaal kon vertellen!".... en schuw gaat ze terug naar haar post. „Als je aan je kindsche jaren terug denkt, hè — je hadt 't nooit gedacht dat je zoo worden zou . .. ." Met een schuw gebaar wijst ze naar binnen: „Ga nou maar liever door;" en heel zachtjes vraagt ze: ,,'k Kom later wel 's .. . Waar woon je?" „Als je 't ooit in je hart mocht krijgen om eruit te willen, dan vin je daar bij ons altijd vrienden, hoor . . .." En als gaf haar dit plots 'n mooi verschiet, zegt ze, de oogen dringend om antwoord: „Zou je daar ook nog 'n betrekking kunnen krijgen, 'n mensch zooals ik V' „Zeker; de Heer zal je bijstaan." En zoo dof droevig zegt ze dan zacht voor zich uit: „Toe, ga nu verder, ik dénk liever niet.... Misschien komt er later 's 'n bui dat ik zou durven.... Och, nee, jongen da's voor mijn toch niks meer.... Ga nou maar . . . ." f En ze keert weer terug, komt 'm clan vlug achterna, (luistert m toe, hijgend opgewonden: ,,'k Heb 't heelemaal nog niet afgeslagen, hoor ... En in zich zelf weer: „Was 'ie maar 'n jaar of wat vroeger gekomen .... nou .... nee . . .." En ze gaat weer schilderen voor de deur, met n doek haar oogen bettend. Als hij haar meelijdend uit de verte blijft aanzien, gaat 'r 'n schok door haar heen, en met de handen voor 't gezicht loopt ze vlug weg, 'n eind 't donker in." Tot zoover de genoemde reporter, die ons in weinig regelen den strijd en het lijden schetst van een diep gevallene, van een vrouw die zicli ontworstelen wil aan de macht der zonde, en zich als gebonden voelt. Wij vragen u, of niet juist aan dezulken de reddende hand moet worden toegestoken ? En deze ongelukkige is niet de eenige. Vergezel ons maar op onzen tocht. Daar hebt ge bijv. een ander meisje. Uitgenoodigd om op de Samenkomst te komen, antwoordt zij: ,,'k Kom er niet graag; als ik er zit, spot ik onwillekeurig meê, maar dat stuit me dan toch tegen de borst. Want, zie je, ik ben wel slecht, maar als je een moeder hebt, die voor je bidt, dan benauwt je dat toch." Maar ze kwam toch in de samenkomst. En ze zat rustig, tenminste in het begin. Toen er van God en het eeuwige leven werd gesproken, werd zij aangevallen door een hevige benauwdheid. Zij rukte zich de kleeren van het lijf en het was of ze dood zou blijven in de handen van hen, die haar ondersteunden. „Ik stik, ik stik", steunde zii. En de anderen, die nog zoo even hadden meegelachen en meegespot — sprakeloos stonden ze om haar heen, doodstil en in de grootste spanning. Eén fluisterde: „Een jenever-beroerte, ze heeft dat wel meer." Toen ze wat bijgekomen was en een paar anderen met haar naar buiten gingen in de vrije lucht, toen ging het lied: De Geest strijdt, o zondaar, En zoekt uw behoud. De aanwezigen keken elkander aan, nog onder den indiuk dier vieeselijke oogenblikken, en ze knikten elkander toe: „ja, zoo is het toch eigenlijk." Den volgenden keer was het arme schepsel weer in de samenkomst. Er werd met haar over het geval van de vorige week gesproken en er op gewezen, hoe waar het woord is, dat God geen lust heeft in den dood des zondaars, maar daarin, dat hij zich bekeere en leve. „Zie je wel", zeide zij, „daarom heb ik er iets op tegen, hier te komen; je wordt daar van binnen zoo raar." En toen een der broeders het adres vroeg van haar moeder, die in Nijmegen woonde, en haar zeide, daar wel eens te komen, toen viel haar hoofd op den schouder van haar buurvrouw en snikkend riep ze uit: ..Moeder, o Moeder!'' Nernen we nu eens een eigenares van een bordeel. „Wel, juffrouw," zeide op zekeren nacht een der zusters, ,,als we ons niet vergissen, dan is u heelemaal niet op uw plaats hier." Groote verwonderde oogen, die zeiden: „Hoe slaat jelui zoo den spijker op den kop?" Maar de mond een twijfelachtig: „Zoo, nu, 'k weet niet." „Maar wij weten het dan wel; we zien dat maar al te goed, en als u eerlijk zegt, hoe het in uw hart is, dan geeft u ons gelijk." „Nu ja, maar wat moet je dan beginnen." En daar kwam het los, het verhaal van haar ongelukkig leven. Neen zeker, ze had het nooit kunnen denken, zoo haar leven te moeten doorbrengen. Maar .... Ook hier verborgen strijden en lijden. Gaat met ons die herberg binnen. Schrikt maar niet voor dat akelig geschreeuw, dat ge als zingen moet aanmerken. Wij zien er drie vrouwen, één achter en twee vóór de toonbank. Het kleine kereltje, het zoontje van een dier vrouwen, niet ouder dan zeven jaren, dat nog op is, hoewel de klok reeds eenigen tijd geleden twaalf sloeg, trekt zijn moeder aan den arm en zegt: „Moeder, stil toch, de zusters!" En ze keert zich om; 't is waar, een licht rood kleurt het gelaat, waai in een paar half wezenlooze, dronken oogen u aanstaren, en ze zegt tot een der zusters : „Ja, ik schaam me voor u, juffrouw." „Waarom ?" „Wel mensch, 'k weet heel goed, dat ik me niet gedraag zooals het moet. Ik ben diep gezonken in een put van verderf, maar 't grijpt me + + miin L-irwl ui' mii rtn mnpt wil7f>n 7.ip ip. dnt. dopt, pen LUOI1 «(lil, .ICIL UIJJ11 ...J , mensch toch zeer." Op deze wijze zouden we kunnen voortgaan. Het Nachtwerk in de Zandstraat geeft o zoo ontzettend veel te leeren. Wij zagen het hierboven, hoe in menige ziel een zware strijd wordt gestreden. Ook hier geldt het bekende: Niet op ieders voorhoofd staat Hoe het daar van binnen gaat. Menigwerf heeft menig hart Midden onder het lachen smart. Arme zielen! roepen wij uit. Uitgestootenen uit de maatschappij! Moet ge dan in uw zonden, in uw ellende, in uw wroeging omkomen? Ge zijt toch ook een beelddrager Gods! Ook voor u stroomde toch 's Heilands bloed van het hout van vloek en schande. Ook voor u is nog een weg ter ontkoming. Gode zij dank! Er wordt aan deze vrouwen gedacht, 't Is een kleine kring van broeders en zusters van „Jeruel", die zich hebben opgemaakt om de Blijde Boodschap der Behoudenis in de holen des verderfs te brengen. „Jeruel" is geboren, niet gemaakt; 't is geen nabootsing van ander werk uit eigen land of van vreemden bodem. De Vereeniging voor StadsEvangelisatie ,,Ji;ruel" vindt haar ontstaan in en is een vrucht van de geestelijke opwekking, waarvan ons goede vaderland ruim een kwart-eeuw geleden getuige was. Velen zullen zich met ons die heerlijke dagen nog herinneren, 't Was na de dagen van de heerlijke opwekking in Brighton, waar Pearsel Smitii de Christenen uit eigen vaderland en van het continent gewezen had op wat wij in Christus hebben. Mannen als ds. Hüet, dr. Faure, dr. Ivuyper, prof. Gunning, dr. Hoedemaker e. a. waren naar Brighton getogen en kwamen met een vollen zegen des Evangelies terug. De Heer van 't Lindenhout zette Neerbosch open om Neêrlands Christenen bijeen te vergaderen, opdat ze van het groote werk Gods zouden hooren. Daar traden mannen op als Huet, Faure, de Jonge, BaiiLER. Daar werden voor het eerst de heerlijke Sankey liederen gezongen, die door Bromet waren overgezet en uitgegeven. Die drie dagen op Neerbosch doorgebracht zijn onvergetelijk. Met nieuwe kracht aangegord trok ieder weer huiswaarts en weldra werden in verschillende steden samenkomsten tot opwekking van geestelijk leven gehouden. Ook in de stad aan de Maas. De vruchten waren heerlijk. Er ontstond een kring van broeders en zusters, die niets liever begeerden dan een zegen te zijn, en de spreuk van hun geestelijk familie-wapen werd : „Gered om te redden." Zóó werd „Jeruel" geboren. Men gevoelde vooral, dat het de groote massa was, die onbearbeid was gebleven, en tot deze massa gevoelde zij zich getrokken. De Heer zelf wees dit arbeidsveld aan. Wij zouden te ver van het ons voorgestelde doel afwijken, indien wij bij al dien arbeid bleven stilstaan. Wellicht doen we dit later. Thans wenschen wij ons bij de Zandstraat te bepalen. Zien wij hoe daar de broeders en zusters werken. Als men des avonds door de Wagenstraat zich laat medevoeren door den stroom van menschen en wagens, die van af de Hoogstraat binnengolft, tusschen de vele winkels aan weerszijden, als door een langen, verlichten tunnel, dan hoort men boven het gebrom der menschelijke stemmen uit en het geraas van haastig voorbijrollende wagens, het rumoer uit het kamp van den satan, die daar in de groezelige buurten van de Zandstraat en omgeving e'ken avond zijn hoogtij viert. Vlagen van lichtzinnige orgelmuziek jagen van uit de donkere stagen de Wagenstraat binnen, Gezang van drankwaanzinnige slachtoffers van den duivel komt er langzaam van uit de duisternis aandrijven in de verlichte straat. Gegil van in de poelen der zonde wegzinkende zielen breekt voor een wijle de gesprekken der haastige voorbijgangers af. Vloeken en razen van twistende stemmen, die elkander den giftbeker nog benijden, die satan hun te drinken geeft. De kermis der ijdelheid, erger nog dan Bunyan's beschrijving. Het voorportaal van Dante's hel. Een modderpoel, gevaarlijker nog dan de moerassen van Frankrijk's kust, waar de drabbige bodem zijn slachtoffers al maar dieper inzuigt. Een modderpoel! Maar een met vele parelen, die er in zijn geworpen met moedwillige hand en die, zoo ze slechts gereinigd zijn van slijk en modder, weer hun ouden glans herkrijgen. Waarvan er reeds velen schitteren in hemelsche kronen. En de Jeruelbroeders en zusters zijn de parelvisschers. Midden in de branding staat hun gebouw, als een baken aan den ingang van de hemelhaven; als een vuurtoren, vanwaar eiken avond de stralenbundels van het hemelsche zoeklicht, het Evangelie, worden uitgespreid, om in de dichte duisternis, die over de stormende zee van hartstocht en dierlijkheid hangt, de arme schipbreukelingen op te zoeken. Wij begeven ons naar de Korte Wagenstraat, een nauwe, onoogelijke en vuile straat en een der verbindingswegen tusschen de Weste Wagenstraat en de Zandstraat. Wij blijven stilstaan voor „de Klok" (bij de vrienden van ,,Jeruel" meer bekend als ,,de Ark"), een logement .voor den gaanden en komenden man, voor lui die nergens en toch ook weer overal thuis behooren, voor zwervers, die geen ander dak hebben, dan de hemel boven hen, En in „de Klok" kunnen ze heel goed voor 10 cents per nacht logeeren. Er wordt een druk gebruik van gemaakt, maar natuurlijk begrijpen onze lezers wel, dat de uitgaven de inkomsten overtreffen. Niet zonder reden is deze ark — waar reeds menige zwerver leerde schuilen in de Arke der Behoudenis — die er zoo degelijk en aantrekkelijk uit ziet, hier gebouwd. Wij zullen er nu geen beschrijving van geven, ook niet een en ander vertellen uit het leven der stamgasten en andere gasten, 't Zijn belangrijke levensgeschiedenissen. ,,De Klok" vormt als 't ware liet hoofdkwartier van het Zandstraatwei;k. De verschillende broeders en zusters die aan dit werk deelnemen, komen hier bij elkander. Zij hebben geen salaris en zij zouden dit ook niet gaarne willen hebben. ,,Gij hebt het ontvangen om niet, geeft het om niet", is hun leus. De liefde van Christus dringt hen, Daardoor staan zij sterk tegenover de anderen, want nu kunnen zij zeggen: „Wij moeten ook de wereld in, om te leven " Anders zou hen zoo licht toegevoegd worden: „Jawel, als je met preêken geld genoeg verdient, kan je gemakkelijk fatsoenlijk leven." Wij treden „de Klok" binnen, en gaan dooi' de ruime gezelschapskamer en een binnenvertrek naar een daarachter gelegen kleine zaal, die er rein uitziet en goed verlicht is. Hier en daar aan de helderwitte muren in het oog vallende teksten, waarvan de hoofdinhoud is, dat onze God niets liever dan behouden wil. In het zaaltje zijn net geschilderde banken en een klein platform. Tegen half 12 komen hier de broeders en zusters, gemiddeld 8 a 10, bijeen. Men buigt de knieën en vraagt 's Heeren zegen over dezen zoo moeielijken arbeid. Daarna ontvangt ieder traktaatjes, enkele exemplaren van de „Blijde Boodschap" (uitgave der Evangelisatie-drukkerij te Brussel) en introductiekaartjes, aldus luidende: UlTKOODIG-ING- tot een KOFFIE-SAMENKOMST voor Vrouwen en Meisjes, heden nacht 1 uur, in het lokaal „JERUEL", Viervindenstraat. Zóó gesterkt en gewapen 1 verlaat men dit zaaltje aan de achterzijde, uitkomende in de Vierwindenstraat, waar al dadelijk met liet werk begonnen wordt tot aan de Zandstraat, waar het gezelschap zich in tweeën splitst. Vóór eenige jaren is met dezen arbeid een aanvang gemaakt. Toen de broeders en zusters er voor het eerst op uittrokken, waren ze lang niet zoo rustig als nu. Met hun tienen gingen zij de Zandstiaat in en al spoedig openbaarde zich de bittere vijandschap, üe liederlijkste taal werd uitgebraakt en de kleeren gehavend. Meer clan eens werd dreigend opgetreden en van de zusters hebben er verscheidenen haarspelden over het gelaat gehad, zoodat het bloed er uitliep. En nog is de ontvangst in de huizen van ontucht altijd niet even vriendelijk. „Weg met die blaadjes," klonk het nog niet lang geleden; ,,moet ik daar zoo'n hooge belasting voor betalen en zoo'n hooge vergunning." Eerst langzamerhand is men de broeders en zusters gaan begrijpen; er is vertrouwen gekomen, we schreven haast waardeering. 't Is, naast God, te danken aan het tactvol optreden, aan het levendige bewustzijn dat men in den grond toch niet beter is. „Alle roem is uitgesloten," dat gevoelen ook zij, die deze verlorenen opzoeken, en deze gevoelen als bij intuitie: het is goddelijke liefde die ons opzoekt. Bij eiken lichtplek in de Zandstraat en nevenstraten gaan de broeders en zuster, binnen. De glazen deuren zijn besmuikt dicht gestopt meest met roode gordijntjes, maar forsch pakken de broeders en de zusters de glazen deuren beet aan de kruk en gaan naar binnen, tusschen de groene gordijnen, deelen hun geschriften uit en wisselen met dezen en genen een vriendelijk woord. Hoe de ontvangst tegenwoordig is? Deze laat in den regel niets te wenschen over. De portiers groeten beleefd, de eigenaars en eigenaressen dezer schandhuizen ontvangen deze brengers van goede boodschap vriendelijk en de vrouwen nemen de aangeboden lectuur gretig aan, terwijl menige muzikant beleefd bedankt. Ook de zeelui nemen de tractaten aan. Wonderlijk is dit werk Gods onder deze verlorenen. Zij gevoelen dat men het wèl met hen meent. Wat wij gezien hebben — aldus schreven wij elders 1) — zullen wij niet mededeelen; dit zou het gevoel kwetsen; maar van wat wij hoorden, willen wij toch iets vertellen. Een bordeelhouder nam dankbaar eene ,,Blijde Boodschap" aan en zeide, dat zijn 1) In de „Nederlander" van 25 Dec. 1903. vrouw al 'Ie verzen die zij in dit blaadje vond, overschreef; zij had al een heel boek vol en hij zou dat een volgenden keer eens laten zien. Een bordeelhoudster verdedigde haar zaak; zij had een „fatsoenlijk" huis en de vier bij haar inwonende meisjes waren „brave" meisjes, die zij zoo maar niet op straat kon zetten. En in ditzelfde bordeel hebben de broeders en zusters vrijheid de inwonenden en de bezoekers toe te spreken, en een lied te zingen en van de piano gebruik te maken. Weer een andere „juftrouw" zeide, dat haar „meisjes" van nacht op de samenkomst mochten komen. Eén kastelein wierp de deur dicht met de woorden: „Ik heb geen geloof noodig." Alsof het een handelsartikel gold! Hoe gul weg zeide menig meisje: „We komen van nacht ook!" Op zekeren nacht trad men het grootste danshuis van de Zandstraat binnen en aan den waard werd gevraagd of men een lied mocht zingen. „Wel zéker, waarom niet; met plezier." Een wonderlijke goedaardigheid hebben sommigen van die lui over zich. Vrouwen en meisjes in opzichtige kleeren stoeiden en dansten met zeelui. Tabaksrook en jeneverlucht maakten de atmosfeer onverdragelijk. Om de broeders vormden zich een kring van dansers en danseressen; sommigen vroegen wat men beliefde te drinken! Maar toen kwamen de waard en de waardin er bij en zeiden dat men moest ophouden. Een der broeders sprak een vriendelijk-ernstig woord en er werd aandachtig geluisterd. Daarna ging men op het tooneeltje staan; de kortrokkige chanteuses schikten op zij, de speelmannen schoven achteruit en de pianist stond aan een van de broeders de kruk af. Een ander broeder nam zijn piston en een paar van de zusters gingen de zaal •in om liederenboekjes uit te deelen. Nieuwsgierig werd liet lied opgezocht, dat gezongen zou worden. Het kwartet hief heel melodieus een lied aan, begeleid door piano en piston. Toen het uit was, bleef het een oogenblik stil in de zaal; de deur wei d opengezet en een paar honderd menschen stonden te luisteren, toen het lied herhaald werd: Komt gij allen, komt tot Hem! Zondaars komt! wat zou u hind'ren? Jezus roept u, hoort Zijn stem, Hij maakt zondaars tot Gods kind'ren. De politie wist niet, hoe zij 't had, en kwam aanloopen uit vrees, dat men de broeders en zusters kwaad zou doen. Maar na afloop kwamen er verscheidenen met tranen in de oogen, om hun dank uit te drukken. In 't afgeschoten portaal van een danshuis — aldus de bovengenoemde reporter — staat achter 'n loketje in 'n houten schut de baas zelf, 'n witharige, buikige Duitscher; ijverig steekt hij z'n kop door 't luikje, in de hoop op 'n entree.... „Ach so, sind sie es?" zegt ie dan met iets van teleurstelling maar toch wel verwelkomend. „Liebes mann, die affaire geht so schlecht! Ist heutenabend doch noch niemand hier gewesen !" En achter 't loketje om trekt hij voor den broeder de deur open. De leege gele dansvloer ligt te glimmen tusschen de kale muren met wachtende banken; de achterwand wordt, als in een kerk, geheel beslagen door een hoog pijporgel... . En in 'n hoek naast den ingang zit bovendien nog 'n orkest; 'n geestig klein jodevrouwtje, heel eenvoudig in 'n zwarte gladde japon . . . en 'n blinde pianist. Vreeselijk zijn sommige ontmoetingen ! Ja, toen ze nog op de Zondagsschool ging was het al te zien — het arme kind. ze was driekwart, zoo niet geheel idioot. En de moeder? Vreeselijk als een moeder een onmensch is, als een moeder den naam van moeder niet waard is. Haar kinderen moesten haar voordeel opbrengen. Haar oudste jongen was misvormd, daar was dus allicht wat aan te verdienen, vooral in den kermistijd, en haar meisjes — nu dat zou van zelf wel gaan. En het ging — het gaat van zelf' en maar al te goed. En daar liep ze — of loopen ? 't Was waggelen — "t was geleid worden. Waarheen? Dat behoeft men niet te vragen, dat was al te duidelijk, We zullen niet alle tooneelen schetsen, die bij het bezoek in de Zandstraat en zijstraten worden waargenomen. Wij keeien liever terug naar de Vierwindenstraat, naar de samenkomst die daarna wordt gehouden en die meestal viij goed bezocht wordt. Van een ontmoeting op een dier samenkomsten verhaalt een zuster ons het volgende, dat ons weer bij vernieuwing bevestigt in onze overtuiging, dat het niet waar is, dat prostitutie en armoede in nauw verband tot elkander staan. „We wilden, na onzen omgang — aldus verhaalt de zuster — de zaal binnengaan, en daar stond aan de deur reeds een vrouw te wachten, wier houding en gebaren de vrouw uit de groote wereld deden kennen, Met een defiigep groet vertelde zij door een der zusters voor dezen avond te zijn uitgenoodigd. En nauwelijks binnen gekomen begon zij haar levensgeschiedenis te vertellen: ze had een goede opvoeding genoten. In een onzer groote steden was haar vader directeur eener gasfabriek geweest, en zij had onderricht ontvangen in een der beste scholen. Haar moeder was vroeg gestorven, en, zeide ze, terwijl tranen haar het spreken bijna beletten: ,,Een kind zonder moedei' is al half verloren." En ging ze voort: ,,toen heb ik een dwaas huwelijk gedaan, ik zag dat toen niet in, nu zooveel te beter. En toen — toen was het voor goed uit met het weinigje geluk, dat ik in mijn leven gekend heb. Ik zocht vergetelheid in den drank. Dat gelukt — voor oogenblikken, maar straks, o, dan is de ellende zooveel te vreeselijker." " Op zekeren avond was er een meisje in de samenkomst, die het noodig vond zoo nu en dan een spottende opmerking ten beste te geven. Ken enkele blik was wel voldoende haar voor een oogenblik tot stilzwijgen te brengen, maar toch, ze had het nog al druk. Bij het uitgaan sprak een der zusters haar aan. „Zeg, zoo klonk het, weet ge wel waarom gij zooveel te zeggen hadt van avond, en waarom ge telkens hebt gelachen? Die stem daar van binnen, maakt je het zoo benauwd." „Hoe weet ge dat?" „Zeg eens, dat ik ongelijk heb, als ge ten minste kunt. ,,Nou, dat zal 'k nog niet zeggen, 'k Weet het beter, daar hebt u gelijk in. Maar waarom zou ik me veranderen." „Omdat God je zoo liefheeft, en omdat je met zoo'n leven God zoo'n verdriet doet." „Wat zegt ge daar? God mij liefhebben? Dat is een leugen. Niemand heeft mij lief, niemand geeft om mij: God mij liefhebben?! Dat kan niet." ,,En toch is het waar." O, konden zij dat maar één oogenblik gelooven, ze zouden gered zijn. Maar nu? Hopeloos, troosteloos gaan ze door het leven, en dat met de heerlijkste hoop, met de grootste troost vlak onder haar bereik. Het is alsof er een drenkeling verongelukt, vlak aan den kant, waarop een kostelijke reddingsboei gereed ligt, maar ongebruikt, omdat niemand hem die toewerpt. Een dezer samenkomsten was zeer druk bezocht. Daar waren er die lachten om hetgeen ze hoorden, of liever die probeerden te lachen. Gij kent wel het zonnetje, dat water gaat halen? Nu, zoo was die lach. En de tranen bleven bij enkelen niet uit. Niet, dat wij zoo bijster veel aan tranen hechten : Niet uw tranen, gebeden, bekeering, berouw, Maar Zijn bloed wrocht verzoening voor u. Toch zeggen die tranen, dat er iets in haar werkt. Eén vooral snikte het uit, en toen een der zusters haar vroeg of ze dan zoover afgezakt was, snikte zij: ,.0, ja, zoo vreeselijk erg!" „Leeft je moeder nog?'' „Ja." „Waar?" ,,In Oud-Beijerland." „Wil je dat leven van zonden verlaten?" ,,0 ja, want het is zoo vreeselijk." Doch haar buurmeisje stootte haar aan en trachtte ze tot het „werkelijke" (?) leven terug te brengen; en toen de samenkomst was afgeloopen, ging ook zij. ,,Ga je nu weg?'- werd haar gevraagd. „Ja," antwoordde ze, met haar schouders eenigszins boos trekkend. ..Waarom doe je dat nu, kom je de volgende week terug?'' En alsof ze spijt had van haar norschheid van zoo even, keerde ze zich om en zeide met viiendelijken stem, en iets trouws in de oogen: „Ja, terugkomen, dat wel, dat in ieder geval." Een fabrieksmeisje, heel povertjes in de kleeren, een lief onschuldig bleek kindergezichtje, heeft een glans van extase in haar grijsblauwe oogen; zij vindt het wondermooi en goed wat zij hoorde; 't was haar als een gouden droom; en toen een der zusters haar aanzag, lachte zij al haar dankbaarheid haar toe in het even knippen om een traan. En een afge- leefde vrouw uit de Schavensteeg wreef zich met de knokkels het nat over het gelaat, dat al vlekkeriger rood en groezeliger werd. En men zong: Jezus neemt u, zondaars, aan, Ja, ook mij, zooals ik ben. „Hoort ge 't wel," zegt een der broeders: „Zooals ik ben; — daar komt 't op aan, en dat is zoo. En nu zijt ge lang niet gelukkig, gelooft gewei?" En nogmaals zongen zij, hard als van ongeschoolde koristen, na het liefelijk lied eener soliste: Ja, ook mij, zooals ik ben, Maakt Zijn bloed van zonden vrij. Luisteren wij naar het volgende schrijven van Zuster Persis: „Wonderlijk zijn toch vaak de leidingen Gods! We zouden er s nachts op uitgaan, we waren van plan Nachtsamenkomst te houden, en terwijl we een en ander daarvoor klaar maakten, kwam er uit Arnhem een brief met verzoek, eens rond te zien naar een meisje uit die plaats, die nu in de Zandstraat verblijf moest houden. Dat kwam juist bijtijds, dat verzoek, zoo dachten we, en met het stellige voornemen, dat meisje op het aangegeven nommer op te zoeken, begonnen we des avonds onzen tocht. Evenwel, het bleek al neel spoedig: we hadden buiten den waard gerekend, in dit geval beter gezegd: buiten de waardin. Want daar stonden ze, die twee groote cijfers, en ze zeiden het ons: Blijf hier buiten hoor, en we herinnerden ons, hoe we nog eens daar binnen hadden willen gaan om een meisje te spreken, en we zagen weer die dreigende vuist, en we hoorden weer die vreeselijke taal. En of we daarvoor vreesden? Neen, dat nu juist niet, maar we begrepen, dat ons bezoek geheel te vergeefs zou zijn, en dat we door binnen te gaan, het ook voor een anderen keer zouden bederven. Wat is het toch heerlijk als men in zulke oogenblikken, als men zoo graag zou willen en niet kan; als men wat ivil doen en men moet wachten, als men dan mag gelooven: de Heer zelf doet het werk. Hij treft, op het oogenblik, dat wij durven spreken van „verloren tijd" voorbereidende maatregelen. Een oogenblik stonden wij vol spijt voor die in dubbele beteekenis gesloten deur, maar spoedig kwamen wij er toe, het over te geven aan Hem, die voor alles den besten tijd weet. We hadden een wonderlijke samenkomst. Twee meisjes beleden onder tranen haar schuld voor God. Dat wil niet zeggen : Kwamen tot bekeering. Helaas, helaas, dat is volstrekt niet hetzelfde. We zien God's Geest soms zoo machtig werken aan de harten der meisjes, maar worden tegelijkertijd meer dan eens overtuigd van het vreeselijk feit, dat ondanks een zoo krachtige werking, toch nog de mogelijkheid bestaat zich te verharden. Het is niet alleen in «len tijd van Mozes, dat Farao zegt: Bidt vuriglijk voor mij (Ex. 8:28b) en eenige verzen later (: 3'2) „Doch Farao verzwaaide zijn hart Dat gaat nog door. En het blijkt, dat nog altijd door HffrT k" J6 , s-ap gecIaan m0et Worden waarvo°r alleen bij den Heer de kracht te verkrijgen is. J We beloofden die beide meisjes hen den volgenden dag op te zoeken Een daarvan woonde enkele huizen van het bewuste nommer af. Ze waren niet eig verblijd over ons bezoek daar. Het meisje scheen nog eens den ÊnSi« het te ^ T AP°stel-ziJ'n" en het scheen haar te duur. , let te verwonderen, dat we met vragen in het hart de trin vin «7 Si rjNeen'""™«e„v,rhod,ermp.„™ leermeester de vade 11 'T" m6n er aan denkt' dat haai' oooo vriLrïï zjrsz "ntnlS™ T"J"' P'"*t! teft geha" Z°° sch«»ba» ™ 7nniiacr n i hooiden of zagen niets meer van haar tot snelt tót op de Üt Z6..KanSch onv«!'wachts in de morgensamenkomst en samenkomst bliift UJe? e,n.zet z!cl' daar neer- Gedurende de gansche van vorén H i Lt luisteren" HiJ bezet mij van achter en Heer voor haai- ® ^ ^ °P mlJ> Dat Was de boodschaP van den Na afloop maakte ze zich op om we" te saan waoa.„ o t , moeten." Teruc ia dat un k •• T weer terug in Rotterdam en in die n- L i TJPen- k n°g een Dflkstraat dat huis! ' Dijkstiaat een Reddingshuis! God zegene En toen ze zich daar veilig voelde, en dat was zij eigenlijk al op weg J uQ£.n tnon kwam het los de gedachten, die zich den laatsten tijd in 'haar hadden vermenigvuldigd. Het was zóó begonnen. Een lange mijnteer was haar herberg binnen gekomen en hij had haar een courantje r> o 'srlullio- had ze het aangenomen en werktuigelijk open gegeven, ^ ^ ^ mMller bWl „ na«v hnvr-n alleen en ze moest dat courantje le/.en, en ze ki ,e„ Ttg' tp kwaad en de tranen kwamen. En ook de volgende «lagen was het mis met haar. Belangstellend vroeg haar eigenares, wat er jian scheelde, maar ze wilde niet onder woorden ^^^iXn "ze^in^den hare ,iel. E„ de gedachte kwam .» haar ^ J,t Je topta»MrTewer,r'«»nt r tfaws ™"l»r,ten|«.fe°M.Va.tze hadder, windenstraat, en toen ik nu van mülSen 0 , , ik mij zachtjes werd en opeens recht overeind op mijn bee..en stond, heb k J_ J aangekleed en ben ,1e deur uitgeloopen vlug naa, «t ^hj^ echter gesloten en op haar kloppen dat m het huw n.e f, kwam kreeg ze geen antwoord. Men ned haar aan om £ lo°Pen^ k;ul ik (le ze terecht in het logement ^de Korte ^ ,.In (,e Jan juffrouwen van het zaaltje vind.^ „eantw001.(i. „Dat was een van Loonslaan, in de samen om ' Loonsiaan; maar aan eiken hoek moeilijke naam, zoo zeide Z1J • ' Loonslaan En zoo ÏÏ.ÏÏ Hef'ï-e „aar •rsr'X» der politie, maar gevaarlijk was het toch a j ^ » al,erlei sdielfl. ook enkele dagen later daarna ij o ® . •; er ons bij vernieuwing woorden „aar het ^"f^nT.n 'naken. over, hoe wondeihjk de Heer ee S r V|.ienden, vergeet niet, In dit werk hebben wij reden . ^ • verliest, dan dat er ook gebeden moet worden Want ^ te winnen. Tlï\fZ°nUZiï aan een^ kant, waar wij hem het minst zouden ai zuu iiij „ „ui. Varrrppt. ons dus met. verwatiiten. *0— n nrTJc:,e Tot zoover het schrijven van Zustei ersis. Dit schrijven brengt ons tevens, waar wij zijn willen: bij de vruchten van dezen arbeid. Want 't gaat toch om de vrucht. Evenals met allen ai beid in Gods Koninkrijk, is het een zaaien in hope, een zoeken van het verlorene, een terechtbrengen van het afgedwaalde, opdat het weder kome, waar het wezen moet. Wat dit werk betreft, wordt bedoeld niet alleen de in zonden levenden terug te voeren in de maatschappij, maar vooral en in de eerste^ plaats terug te voeren aan Gods liefdehart. Het Nachtwerk van „Jeruel is geen maatschappelijk werk, geen werk der humaniteit in de eerste plaats. Neen, het gaat vóór alle dingen om de zielen der diepstgezonkenen, opdat zij komen tot het nieuwe leven in Christus Jezus. Het is om hunne bekeering te doen. En laat ons beginnen met te zegcen, dat deze arbeid geen ploegen op rotsen is, dat er vrucht aanschouwd wordt. Dit kan trouwens ook niet anders. De broeders en zusters wijzen voortdurend zoowel op het vreeselijke der zonde in de oogen Gods en de smart daardoor aan Zijn Vaderhart veroorzaakt, als op den éénigen weg ter ontkoming: Jezus Christus. Zij gelooven, dat de Heiland gekomen is ook om prostituees te zoeken en zalig te maken. Daarom zijn zij uitgegaan in de heggen en stegen, en daarom staan zij sterk en doen zij blijmoedig dit werk. Er is vrucht aanschouwd, zeggen wij. Er zijn verschillende diepgevallenen niet alleen teruggekeerd in een welgeordende samenleving, er zijn er die de goede belijdenis hebben gedaan, die beleden hebben dat zij den Heiland toebehooren. En als wij dit ter neder schrijven, dan weten wij, dat er zullen zijn, die achter deze woorden een vraasrteeken zullen plaatsen en bedenkelijk hun schouders ophalen. Velen hechten zoo weinig waarde aan zulke belijdenissen en zeggen, flat het niet goed is, ,,zoo maar belijdenis te doen."' Gaarne stemmen wij liet toe, dat er velen zijn, die ,.zoo maar belijdenis doen Wij denken bijv. aan die breede schare van duizenden jonge menschen, die jaarlijks in de verschillende kerken belijdenis doen. Ach, hoe weinig zijn de meesten zich bewust van wat zij belijden ! 't Is hier de plaats niet om over belijdenis doen uit te weiden. Alleen willen wij er op wijzen, dat er alle grond is om te gelooven, dat zeer vele meisjes, die door het Nachtwerk van .,Jeruel' uit een poel van zonden en ongerechtigheid verlost werden, van ganscher harte de goede belijdenis gedaan hebben en . . . dit toonen door een godzaligen wandel. Nog slechts kort geleden werd de broeder, die door den Heer bij het noodzakelijke van dezen arbeid bepaald werd, door een meisje staande gehouden, met de vraa°" .. o „Mijnheer, mag ik u dit voor het werk in de Zandstraat geven?" En het meisje gaf f 10. \\ie zij was? Een meisje, die zelve in de beruchte straat in de vreeselijke zonden geleefd had, doch op de Nachtsamenkomsten in het hart gegrepen was en verlossing in het bloed des kruises gevonden had. Sedert twee jaren heeft zij haai zondig leven verlaten en als dienstbode geeft zij alle reden tot tevredenheid. Zij is dankbaar, uit haar vorigen wandel verlost te zijn en denkt met weemoed aan hen die hun kostbaar leven in den dienst der zonde verslingeren. ,.Och, mijnheer!" -vervolgde zij, „wil toch vooral denken aan... (hier noemde zij een vroegere vriendin uit de Zandstraat). Doe toch uw best, dat zij ook uit dit leven verlost worde. Ik zou zoo gaarne haar willen opzoeken, en haai- willen zeggen, hoe gelukkig ik nu ben en dat zij dit ook kan worden. Maar ik kan in de Zandstraat niet. meei komen. Voor eenigen tijd sprak in een der Nachtsamenkomsten de Amerikaansche predikant Rollf.r. Hij sprak over des profeten woord: „Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol" (Jes. 1 : 18). Onder de hoorderessen bevond zich een 24jarig meisje uit een der bordeelen in de Zandstraat. Zij behoorde tot het volk der Joden en had reeds een kind der schande van 1'/2 jaar, terwijl zij andermaal moeder moest worden. Het woord zonk het meisje in het hart. Tranen stroomden over haar wangen. O, zij wilde zoo gaarne het zondige leven verlaten, maar waarheen? Waarheen met haar kind en in zulk een toestand? Natuurlijk werd haar de weg gewezen naar „Bethanië" in de Dijkstraat. En werkelijk, den volgenden morgen stond zij reeds om half acht aan de deur van „Bethanië", waar zij werd opgenomen met haar kind, dat spoedig een vriendelijke opname vond bij een Christelijk echtpaar te Dordrecht, dat kinderloos was. En zij zelve? Zij is tot waarachtige bekeering gekomen. „Bethanië" is het eigenlijke Reddingshuis van ,,Jeruel". Het staat in de "Dijkstraat 32. Uiterlijk ziet het er uit als een gewoon woonhuis. Men krijcrt niet den indruk dat het een gesticht is. 't Is hoogst eenvoudig, echt huiselijk ingericht. Wij denken bijv. aan de keuken, de huiskamei en naaikamer. Dat „Bethanië" staat altijd open, dag en nacht, voor ieder meisje, dat den weg der zonde wil verlaten. Er kunnen ongeveer 20 meisjes gehuisvest worden en in den regel zijn bijna alle plaatsen bezet. ° Veelal komen de meisjes er in ellendigen toestand aan. Onreinheid is in den regel liet kenmerk. Zoo kwam er eens een 18jarig meisje. Alleen om haar hoofd te reinigen had zuster Michielsen drie uren tijd noodig. En eenmaal in „Bethanië" gekomen, worden de meisjes aan allerlei werk (rezet en wordt er naar een geschikte werkkring gezocht. Gelukkig gevoelen zij zich er thuis, al is er wel een enkele, die toch weer naar het vorige leven verlangt en ontvlucht. Eén meisje kón zelfs niet langer gehouden worden, en toen zij met haar kind van een jaar het huis verliet, antwoordde zij, toen een der meisjes haar nog waarschuwde en vroeg wat er van haar kind moest worden: ^ „O, dat jong verz. . . ik, en ik zal mij wel redden." Gelukkig zijn dit uitzonderingen. In een der Nachtsamenkomsten zat een meisje van lo (zegge vijttien) jaren. Op den dag verkocht zij kachelhoutjes of bloemen en den nacht bracht zij door in een publiek huis. Haar moeder had haar man verlaten en was publieke vrouw geworden. Zoo was liet meisje uit Alten gekomen en had intrek genomen bij een oom, die een kroegje bad in een der zij- straten van de Zandstraat. Maar het kind verdiende niet genoeg naar zijn zin en daarom wilde oom haar niet langer houden. Nu wist zij geen raad meer. Daar zat zij nu schreiende in de samenkomst, waar zij met een publieke vrouw heengetogen was. Ook nu weer de vraag: waarheen? Maar ook hier weêr het antwoord: naar „Bethanië''. Daar bleef het onopgevoede, lompe meisje eenige maanden, en nu? Nu is zij een trouwe, beschaafde, flinke dienstbode in haar vroegere woonplaats. Met „Bethanië" houdt zij voortdurend briefwisseling en zij is o zoo dankbaar daar geweest te zijn. Zoo ging het niet met de jeugdige weduwe van een officier van gezondheid van het Ned. Ind. leger. Haar man had de hand aan zijn leven geslagen. Daar stond zij, verre van haar vaderland, en zij viel van de eene zonde in de andere, totdat zij eindelijk terecht kwam in een bordeel te Rotterdam. De broeders en zusters vonden haar daar en wisten haar te bewegen het huis te verlaten en naar „Bethanië" te gaan. Vervuild kwam zij daar aan. Blijmoedig werkte zij en bezocht de samenkomsten in de Jan van Loonslaan. Alles deed liet beste verwachten, totdat de jonge vrouw plotseling verdwenen was. Sedert hoorde men niet meer van haar. Gelukkiger werd de levensloop van een jongedochter uit een boerendorp, moeder van twee kinderen, die door middel van de Nachtsamenkomsten den weg der zonde verliet en met beslistheid de goede keuze deed. En terwijl wij dit schrijven hooren wij nog van een 30jarig meisje, dochter van zeer gegoede ouders uit een onzer provinciale hoofdsteden. Zij heeft niet alleen op maatschappelijk, maar ook op geestelijk gebied betere dagen gekend. Helaas! het werd anders met haar: zij gaf zich over aan prostitutie en thans is zij als arme zwervelinge opgenomen in „Bethanië". .,Zij die gelooven haasten niet;" men verstaat dit in den arbeid in de Zandstraat. Vandaar geen overhaasting, geen ondoordacht ingrijpen, geen opdringen, maar een voortdurend getuigen, het opmerken van den juisten tijd, een vrijwillig laten kiezen tusschen God en de wereld. Het is Gods werk; in alles is dit zichtbaar. En als men Gods werk niet vooruitloopt, kan men ook den zegen verwachten en zal men menige verrassing ondervinden. Aan verrassingen is dit Nachtwerk rijk. Trekken wij weer eens de Zandstraat in. Op een der nachten gaan een paar broeders een bordeel binnen. Aan een der bezoekers wordt een tractaatje gegeven. De jongeman schrikte hevig en ontvluchtte het huis, maar kwam even later terug en vertelde diep ontroerd ongeveer het volgende: „Het is de eerste keer. dat ik kom in deze slechte omgeving; nog nooit is mij dit overkomen; ik heb wel gewild maar niet gedurfd, omdat ik weet, dat mijn moeder nooit vergeten zal voor mij te bidden. In de gewone drankhuizen heb ik het ook al benauwd en menigmaal achtervolgt de gedachte aan mijn moeder mij zoo, dat ik geen moed heb te blijven zitten. Nu ik van nacht voor het eerst in deze verschrikkelijke omgeving ben, is het alsof God mij is tegengekomen en mij zegt: , Tot hiertoe en niet verder." O, ik durf niet langer te wachten, ik zal mij als zondaar aan den Heere Jezus geven en pleiten op Zijn genade. Ik beloof plechtig, dat ik naar mijn schip ga en voor mijn kooi op mijn knieën zal zinken en 'roepen om genade, en niet te zullen rusten vonr ik weet vergeving van zonden te hebben ontvangen en een nieuw leven te zijn begonnen.'' Dit was een heerlijk oogenblik. Na een paar dagen is zijn schip vertrokken en nooit meer is iets van hem noch van zijn schip vernomen; hel was zijn laatste reis! Evenals' vorige jaren, werd ook nu weder ter gelegenheid van hel Kerstfeest een buitengewone Nachtbijeenkomst gehouden. Aan de meest trouwe bezoeksters der samenkomsten waren uitnoodigingen uitgereikt. De kleine zaal van ,,de Klok" was ook nu voor deze bijeenkomst bestemd. Telkens werd een kloppen op de deur gehoord en liet de dorpelwachter de kloppenden binnen. Zoo kwamen er niet minder dan vijf-en zeventig bezoeksters, en er waren 80 uitnoodigingskaarten uitgereikt! Dat cijfer 75 had dus heel wat te zeggen, en had men al de vrouwen, die men gedurende den tocht van den avond in het donkerst Rotterdam ontmoette (wij spreken hier alleen van de Zandstraat en aangrenzende straten), dan was de zaal te klein geweest. Dit getal is niet te bepalen. Treurig voorwaar. Daar zaten zij dan bij den Kerstboom, die 75 diepgevallenen, kenbaar aan hun haartooi, hun lichte kleeding, hun onbeschroomden blik. Er waren zéér jonge meisjes en er waren er die al een behoorlijken leeftijd hadden. Doch laten wij geen verdere beschrijving geven. Alleen zij gezegd _ en dit zegt zooveel — dat zij zich hier op hun gemak gevoelden. Er werd gebeden en gezongen. Velen kenden de liederen. Wat zal er in menig hart wel zijn omgegaan bijv. onder het zingen van „Er ruischt langs de wolken" of ,,Eere zij God". Want, helaas, ook zij die als kinderen de Zondagsschool bezochten of die als onderwijzeres of helpster de Zondagsschool hebben gediend, verdwaalden in de Zandstraat. Die meene te staan, zie toe flat hij (of zij) niet valle en wie zonder zonden is, neme eerst den steen op om die naar dezulken te werpen. Die enkele traan, die werd weggepinkt, getuigde toch zeker van berouw. Wat zal ,er wel zijn omgegaan in het hart van haar, die zoo nu en dan haar gelaat in haar zakdoek verborg? Arme ziel, dachten wij. En toen er lichtbeelden vertoond werden en daarbij op zoo uitnemende en heerlijke wijze de geschiedenis verhaald werd van een gevallen meisje, toen was het alsof men deze of gene als 't ware hoorde zeggen: zoo ging 't ook mij. En telkens als iemand sprak, werd er aandachtig geluisterd. Hoe menigeen had misschien vroeger als kind ook onder den vellichten Kerstboom gezeten of aan haar moeder's schoot van 's Heilands geboorte hooren vertellen. En nu? Ach, hoe geheel anders is hun heden. Wie zal ons zeggen, hoe gaarne velen met het leven der zonde wel zouden wdlen breken,' maar niet kunnen. Want de zonde is een macht. En toch, het Zandstraat-werk getuigt, dat de macht der zonde zwicht voor de macht deiliefde Gods, dat menige boetvaardige zondares een Magdalena is geworden. Die 75 afged waalden gevoelden dat er hier liefhebbende harten waren. Zij zagen liet. Zij ontvingen versnaperingen. Er werd chocolade geschonken, er werd speculaas gepresenteerd. Ieder ontving een bijbelsche plaat en een allerliefst schilderijtje, voorstellende o. a. de goede Herder, de kloppende Heiland enz. Een liefdehand had op de passe-partouts een passenden tekst of spreuk geschreven en ze versierd met vriendelijk groene takjes. Het hart, dat nog niet verhard was, moest de liefde, die uit alles sprak, voelen. En bij het naar huis gaan ontving men nog bovendien een groote speculaas en een zakje met bruidsuikers, dichtgemaakt met een blauw lintje. En toen de klok van de St. Laurens 3 ure sloeg, was deze nachtelijke feestviering afgeloopen. Met een lied en na dankzegging gingen de bezoeksters een ieder haars weegs. Er was weer gezaaid, en waar gezaaid wordt, daar zal ook geoogst worden. Gods Woord keert niet ledig weer. * * * ,.God doet groote dingen in deze dagen!" zal menigeen uitroepen bij het lezen van deze bladzijden. En zoo is 't ook. Zijn Naam zij geprezen ! Hij opent meer dan ééne deur. Wij zien het in het Nachtwerk in de Zandstraat. Luisteren wij naar wat het ,,Maandblad van Jeruël" van Januari 1902 hieromtrent schrijft: ,,Telkens wanneer wij in den nacht de vrouwen en meisjes uit de holen der zonde halen en in onze zaal bij een warme kachel en een kop koffie uitnoodigen, kwamen er kellners op ons af, die vroegen of wij niets voor hen konden doen. Dat herhaald vragen konden wij niet langer aanhooren en wij besloten in den loop der week de eerste Nachtbijeenkomst te houden voor kellners, muzikanten en caféhouders." En men heeft de hand aan den ploeg geslagen. Of dit werk noodigis? Niet minder noodig dan de arbeid in de voorgaande bladzijden beschreven, want ook de kellners, muzikanten en caféhouders uit de Zandstraat en aangrenzende straten leven in een moeras, zóó vuil, zóó bedwelmend, als men zich maar kan voorstellen. Allerlei onzedelijke handelingen zien zij avond aan avond, nacht aan nacht, de gruwelijkste vloeken en liederlijkste taal bereiken hun oor. Zij leven midden in de branding van de nachtbuurt, wanneer de walgelijkste nachttooneelen de vuile straat belieerschen. Van God en Zijn dienst hebben zij niet gehoord, tenzij misschien een enkele in zijn jeugd. Dag in dag uit, nacht in nacht uit leven zij in een omgeving en zien zij toestanden, die alle beter gevoel moeten verstikken. En toch .... ook in dit dras en slijk vindt men parelen. Verplaatsen wij ons even in het meergenoemde zaaltje achter „de Klok''. Eenige vrienden van „Jeruel" zitten daar bij elkander en met hen eenige schipbreukelingen, die door het bootje van „Jeruel" in veilige haven gebracht zijn. 't Is een bont allegaartje, dat zich één gevoelt. Men is gelukkig en dankbaar, en vertelt elkanders ervaringen. Natuurlijk ieder op zijn wijze. Aan den vorm ontbreekt dikwijls heel wat, maar.... God ziet het hart aan en dat is c'e hoofdzaak. Een oude kellner uit de Vierwindenstraat is aan het woord, een klein, oudachtig mannetje, aangeduid als een die vroeger een verstokte dronkaard en godslasterlijke zondaar was, en zei: „Al wat ik heb, dat heb ik van mijn Vader, en al wat ik doe, dat doe ik voor mijn Heer. En wat 't mooiste is, broeders ik hou óver. Ja, ik hou over! — En wat was 'k een leelijke zwerver vroeger; al wat ik verdiende ging na Janmaat, en toch kende ik den Heer van kindsbeen af. Maar ik werd gestuurd van 't kassie na de muur, al maar door mekaar geslingerd; — 't werd welletjes langzamerhand, want als dat zoo nog een paar jaar met me was voortgegaan, dan was 't voor goed mis geworden. En Jezus is er meê uitgeschejen. Nou ben ik Zijn trouwe dienaar, en nou heb ik altijd zat in overvloed. In vier weken heb ik geen cent verdiend, en ik heb toch genoeg, want ik heb nou altijd een Baas, en die woont hierboven. Ik heb brood zooveel we maar lusten, en moeder de vrouw zet nooit de pot leeg op, en morgen is 't weer waschdag, en dat gaat alles maar z'n gangetje, en als één van de broeders of zusters 't soms niet heeft, dan kan ie bij mij altijd nog wel 'n happie vinden . . . ." Vriendelijke lezer en lezeres, wij stemmen u toe: dit is niet de taal van een welopgevoed man, maar 't is ongekunstelde taal, taal uit het hart, dat zich niet anders uiten kan en toch zijn dankbaarheid wil uitspreken. Wij zouden het onnatuurlijk vinden wanneer zulk een man anders sprak, 't Is een ruwe diamant, 'die in de werkplaats van „Jeruel" bewerkt wordt. Niet alle in deze bladzijden beschreven huizen veroorloven zich de weelde er „heusche kellners" op na te houden, die een frak dragen en een laag uitgesneden vest, die bij het onberispelijk witte boord een dito strikje hebben en de scheiding van het haar in het midden dragen. Zulke kellners zijn in de Zandstraat witte raven; maar ze zijn er toch. In de meeste huizen treft men een knecht of bediende aan, dikwijls in een boezeroen of overhemd de klanten bedienend; hier is het de „baas" zelf, die het doet, daar de „juffrouw", terwijl elders de bezoekers maar naar buffet of toonbank loopen om wat te gebruiken. Of de consumptie van de beste is? Wij durven het niet zeggen, ook niet van wat verkocht wordtin de zoogenaamde zuur- en eier- en vischhuizen. Toch hebben deze laatste drukke nering, zoo bijv. de vischwinkel (waar ook oliekoeken gebakken worden), waar een verbazend groot fornuis midden in ,,de zaak'' staat, en waar heele schelvisschen en andere visch in groote braadpannen in de olie liggen te braden, heel vertrouwelijk naast een pot met olie voor oliekoeken. De vloer rondom het fornuis is met olie doortrokken en de oliegeur (!) vervult het heele vertrek, 't Schijnt een goed zaakje De baas is vriendelijk tegenover .de broeders en zusters, en met een zekere hartelijke vertrouwelijkheid vertelde hij, dat zijn gezin weer met een kleintje vermeerderd was, dat zijn vrouw wel zwak, maar naar omstandigheden wel was. En wat was zijn 13- a 14jarig dochtertje, dat ook al meehielp, blijde met het nieuwe broertje! En hoe vriendelijk keek ook zijde Jeruel-vrienden aan! Vindt men niet overal kellners, muzikanten des te meer. Onze lezers begrijpen we], dut het peen oud-leerlingen zijn van de Muziekschool te Rotterdam of van het Koninklijk Conservatorium te Leipzig, dat de naam van Bacii hun even vreemd in de ooren klinkt als die van Mendelssohn ! Maar toch, t zijn muzikanten, al staat er een den ganschen avond tot s nachts één ure aan een orchestrion te draaien, wier harde muziek de halve Zandstraat doorklinkt, indien haar geluid ten minste niet wordt opgelost in andere muziek. Orchestrions vindt men hier genoeg; één neemt nagenoeg de geneele breedte en hoogte van een danszaal in. Zulke huizen behooren tot de „voornaamste'', evenals die waar men er een heel orchest op na houdt en de musici op een estrade zitten. Allerlei blaas- en strijkinstrumenten zijn er vertegenwoordigd, gewoonlijk met een piano, die betere dagen gekend beeft. Waar de zaken minder „florisant" gaan, behelpt men zich met een harmonica, welke muziek hier en daar geaccompagneerd wordt door een viool (natuurlijk geen Stradivarius 1) Maai* er is dan toch overal muziek, wier helsche tonen — een ander woord kunnen wij er op t oogenblik niet voor vinden — u van verre tegenklinken. tls een treurige, maar ook een sobere broodwinning 't Is de stakkers aan te zien. Al wil een enkele den indruk maken van musicus te zijn, het gros ziet er povertjes uit. Van muzikale kennis en intellectueels ontwikkeling is geen sprake en het kleed is sober. Men treft er aan, die in hun boezeroen op een bankje tegen den muur zitten te musiceeren. En de kroeghouder? Treedt met ons een kroeg binnen. Een der bezoekers zit halfdronken naast een meid, die hem aanstoot en zegt: „Mag ik nog 'n glaassie; tóe. tracteer d r is;, je drinkt zelf óók niet." En de waard achter het buffet wordt wakker en heel familiaar door de meid aangesproken: „Janus, nog twéé. De baas staat op, draait zich om achter het buffet, schenkt twee glaasjes bier in en schuift ze op de toonbank met een „asjeblieft". De meid haalt de glaasjes en 't is weer stil in het kroegkamertje, totdat de baas zich weer eens vermant, en in het kacheltje pookt, en, nu hij tóch eenmaal op gang is, meteen even door het gordijntje naar buiten kijkt. „Stilletjes vanavond," zegt hij, en geeuwend gaat hij zitten dutten. „Stilletjes vanavond ! ' — maar dan toch een stilte, waarbij u het hooren en zien vergaat! Aan deze categorie van Zandstraat-bewoners heeft „Jeruel" ook gedacht. Men begon met het drukken en rondbrengen van kaartjes in de holen dei ellende. De kaartjes waren uitnoodigingen „uitsluitend voor caféhouders en kellners en muzikanten." Dat de toegang vrij is, spreekt wel van zelf. De achterzijde dezer kaarten is als volgt bedrukt: „Want alzoo lief heett God de wereld gehad, dat hij zijnen eeniggeborenen Zoon gegeven eeft, opdat een iegelijk die in hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. (.Ion. 3 : 16.) Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage 't geen door liet lichaam (geschiedt), naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad (2 Cor. 5 : 10.) Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de> zonden vergeve, en ons reinige van alle ongerechtigheid. (1 .Ion. 1:9.) En men heeft aan die uitnoodiging, om te komen luisteren naar de boodschap der genade, voldaan. Er zijn samenkomsten waarin wel tachtig mannen komen. Veertig a vijftig is regel. Luisteren wij eens naar wat zuster D. K. van dit werk zegt. .Eenmaal geboren maakt dat men tweemaal sterft; tweemaal geboren doet maar eenmaal sterven. Aan het eerste gedeelte van dit oude spreekwoord moeten wij zoo dikwijls denken, als wij straat in straat uit gaan, om onze vrienden (want dat zijn ze toch) uit te nood.gen tot de kellnerssamenkomst. O, wat ziet men ze naar lichaam en ziel wegsterven! Maaiden Heer zij prijs, we mogen hun aanzeggen, (lat er mogelijkheid is, maai éénmaal te sterven en van nu aan voor eeuwig te leven. Het gevoel van onvoldaanheid zit er bij ieder al even diep in, en zoodra de Heer ook deze verloren zonen tegemoet treedt door Zijne kinderen, merkt men c 1 maai al te goed; enkelen willen zoover hun nuchterheid het toelaat, gaarne redeneeren. Toen wij ergens, waar het vol was, binnenkwamen om onze tractaten te geven en hen uit te noodigen. hoorden wij zeggen: Neemt ze niet aan jongens, want je heele avond is verp. ... Hoewel de samenkomsten hoofdzakelijk voor meergenoemde personen bestemd zijn. komen er toch ook dikwijls schippers en vreemdelingen, uie door het gezang zijn aangetrokken. Hoe menigmaal herinnert wat zij ei hooren, hen aan hun jeugd en wanneer dan de beboette zich open baai t om weer eens te bidden als voorheen, dan juist is het zoo heerlijk te weten, «lat de Heer ook dit gebed niet versmaadt. Er was een Enkhuizer boertje, die onder tranen beleed, den Heer gediend te hebben, en nu door invloeden van buiten en van binnen, den vrede voor zijn hait verloren te hebben en nu het leven der zonde was ingegaan ; dat eenvoudig gebeil van hem, de Heer heeft het aangenomen. Daar is een pianist, niet jong meer, niet eenmaal wordt hij in de samenkomst gemist, hij gaat er geheel in op; wat weerhoudt hem den Heer te kiezen? Is het vrees voor de toekomst, voelt hij zich Inei m de buurt niet meer op zijn plaats te zijn? De Heer geve Hem licht en brenge hem verder. . . . . Op een anderen avond zit daar een man, oproerig, onrustig, wat mj eigenlijk wil ? Zonder dat liet hem gevraagd wordt, zegt hij: wel andeis te° wiilen, als er maar iemand is, die hem leiden wil, en telkens hoort men van hem. als hij met het naar huis gaan meeloopt: „Geel gij mij leiding leiding heb ik noodig. Ik ben jaloersch 0[> een oud moedeitje. dat z°oo vroom met haar kerkboek opgaat, maar ik kan niet gelooven. Men zag hem de volgende week nog eens, daarna niet meer; de Hee zal hem zelf leiden. Hij die liet honderdste schaap zocht, totdat llij Aan leiding hebben de honderden verloren schapen in dit stadsgedeelte behoefte. En de vrienden van ,,Jeruel" willen niet liever dan opzoeken en leiden. Week in week uit dobbert liaar bootje op de onstuimige golven van de Zandstraat om de drenkelingen op de groote levenszee op te pikken en in veilige liaven te brengen. En dat bootje is hecht en sterk, 't is nog niet op strand gezet, lek geslagen of tegen de rotsen verbrijzeld. Wel hebben de Zandstraat-stormen al hun kracht er op uitgeoefend en de nood steeg wel eens, maar toch — het bootje leed nog geen schipbreuk. De bemanning kan altijd opgewekt zingen : Wij hebben 's Vaders Zonn aan boord En 't veilig strand voor oog, En waar Jezus komt, daar zegent Hij. Wij lazen nog dezen morgen de wonderschoone geschiedenis uit Matth. 14, waar ons verhaald wordt hoe de jongeren des Heeren op het meer van Gennezaret met hun scheepje in grooten nood verkeerden en ieder oogenblik dreigden te vergaan, totdat de Heer aan boord kwam, die den storm deed bedaren. Met Hem aan boord kwam men behouden aan land. ,,Met Jezus," dat staat als 'tware met groote letters geschreven in de vlag van deze reddingsboot, die op den achtersteven de spreuk te lezen geeft: „Gered om te redden." Dat „met Jf.zus" is de kracht en het geheim van het Nachtwerk in de Zandstraat. ,,Ons staat de rechte Man ter zij," zingen onze vrienden met den geloofsheld, die niet bevreesd was al waren re in Worms zooveel duivels als pannen op de daken. Zonder Jezus zou de kracht ontbreken en de moed ontzinken. Gaan wij maar weer eens naar een samenkomst met kellners, muzikanten en kroegbazen. Onwillekeurig wordt onze aandacht getrokken dooi- enkele opgeschoten jongens, die noch kellner, noch kroeghouder, noch minder muzikant zijn. Wij hebben ze al in de eerste bladzijden aangeduid als de „hyena's van de Zandstraat." De naam waarmede zij bestempeld worden klinkt in de ooren van een oningewijde al heel zonderling; 't zijn „pollen". Hoe ze aan dezen naam gekomen zijn, is ons geheel onbekend en wij zullen naar den oorsprong geen onderzoek instellen; misschien is deze zelfs niet op te diepen. Een „pol" doet juist het tegenovergestelde werk van „Jf.ruel". Hij lokt vooral den zeeman naar kroeg, bordeel en danshuis, en is dus de handlanger van de houders dier schandhuizen. 't Is heusch geen liefdedienst! De „pol" bekommert zich niet om het genoegen van den zeeman of de welvaart van anderen! Zijn doel is, om zonder werken aan den kost te komen. Men ziet hem op den dag en in den nacht lanterfanteren in de Zandstraat en omgeving; vooral vindt men deze „loodsmannetjes" en ,,lokvogels" aan het begin en het einde van de beruchte straat, loerende wie zij in hun net kunnen vangen. Met zijn slachtoffer treedt hij de holen des verderfs binnen en drinkt met hem in gezelschap van anderen. Men drinkt en danst en joelt, maar te midden van de pret zoekt een of ander pol ruzie met zijn argloos slachtoffer, dat weldra de deur wordt uitge- smeten en daarna beroofd. Zoo vindt de „pol" zijn „middel van bestaan." De pol is kenbaar, hoewel hij geen distinctief draagt. Men behoeft nog geen Lavater te zijn, om uit gelaatstrekken en houding van den pol tot de slotsom te komen, dat men hier te doen heeft met iemand die tot alles in staat is en niets ontziet, en die met zwarte kool staat aangeteekend op het politiebureau in de Pauwensteeg of den politiepost op de Coolvest. De geheele persoonlijkheid teekent alles wat laag, slecht, gemeen is; een fotografie van den mensch, door Paulus beschreven in Romeinen 1 : 28—31. Wanneer zij des avonds en 's nachts hun jachtveld hebben afgejaagd, hun vischwater hebben afgevischt en het loon hunner ongerechtigheid in ongerechtigheid hebben verbrast, zoeken zij een goed onderkomen. 'Je een gaat op roof uit, een tweede zwerft langs den weg, een derde gaat naar huis en een vierde zoekt nachtverblijf in een of ander goedkoop logement. Er zijn er echter ook, die in gezelschap van een der bezoekers van de hier bedoelde Nachtsamenkomsten koers zetten naar het zaaltje in de Yierwindenstraat, misschien alleen maar omdat zij niet weten waar zij anders zullen heengaan, in geen geval, om wat goeds te hooren. Zij zijn dan ook juist niet de bepaald gewenschte bezoekers, en toch, ook deze zwervers komen onder de beademing van het Evangelie. Hoe onverschillig zitten zij daar ter neder. Hoe onverschillig zit het kleed aan het lijf. Het een is in overeenstemming met het ander. Van frissche, jonge krachten is geen sprake, 'tls een verlept leven, dafc geen ander doel kent dan zingenot, een jagen naar wat niet verzadigen kan. Een groote pruim tabak vult sommiger mond; anderen hebben hun hoofd op de armen liggen, welke op de leuning van de voor hen staande bank rusten en doen hun dutje; weer anderen zitten meer of minder luid te spreken of spotten met wat gesproken wordt, zoodat een der broeders hun van tijd tot tijd een zachte vermaning geeft. En als er gezongen wordt — in „Jeruel" houdt men gelukkig van zingen — dan is het soms of de koeien van Bazan aan het loeien zijn, of heeft men de „aardigheid" het refrein telkens en telkens te herhalen. Maar noch het een, noch het ander brengt de broeders van de wijs. Zij kennen hun volkje wel en met opgewektheid gaan zij voort te getuigen niet alleen van zonde, gerechtigheid en oordeel, maar ook van verlossing en redding en van eeuwige zaligheid. Zou 't een ploegen op rotsen zijn? Laat ons wachten op den dag des oogstes. Neen, die „pollen" vormen geen dankbaar gehoor; wat natuurlijk op zicli zelve niets bewijst. Met de andere hoorders is het heel anders. De muzikanten, kellners en portiers •— de groote danshuizen en bordeelen honden er portiers op na — geven nog eenigen indruk van „denj man naar de wereld." Daar, aan de deur van dat groote bordeel, staat een portier; de vijftig is hij reeds lang gepasseerd. Met een hartelijke vriendelijkheid en beleefdheid, als gold het zeelui die pas zijn aangemonsterd of met een gevulden buidel zijn gaan passagieren, neemt hij den hoed af, reikt vertrouwelijk de gulle hand toe en haalt de roode gordijnen weg opdat de broeders daar binnen hun roeping kunnen volbrengen. „Portier, je komt van avond toch?" ,,Ik denk dat liet van avond niet gaan zal heeren, het zal laat worden. Maar als ik even kan, beloof ik te komen." En als dan het huis verlaten wordt, grijpt de man u bij den arm en zegt, met het oog op den drempel en het zeer smalle trottoir: „\oor- zichtig, mijnheer!" Ziet "6 daar die groote danszaal? Daar gaan de zaken helaas zoo goed, dat de eigenaar zich genoodzaakt heeft gezien, het groote perceel dat aan het zijne "grenst te koopen, en nu wordt het afgebroken en met zijn huis tot één geheel opgetrokken. Voortdurend loopt het af en aan. Onder de bezoekers treft men niet zelden witgeboorde en gemanchette nakomelingen van Cham aan, die zich per rijtuig naar de Zandstraat laten brengen. Ook hier een portier. Hij is een zoon van Abraham. Hij ziet er voor portier wel wat sjofel uit. Met de binnenkomenden spreekt hij vertrouwelijk: nu eens Duitsch of Engelsch, dan weer Noorsch of Fransch. „Kom je nou van avond bij ons, portier ? ' . Meneer," is het antwoord, ,,ik zal wel eris komen, maar van avond niet. Als je hier den heelen avond tot 1 uur aan de deur staat, verlang je naar vrouw en kinderen. Voor m'n plezier sta ik hier niet. Ik doe 't voor mijn brood." ... • * >> Maar je moest nu toch eens komen, we zagen je in langen tijd niet. "ja, maar ziet u, dan laat 'k mij weer^ verleiden om zoo lang te blijven en dan wordt 't voor mijn vrouw te laat. In dien tusschentijd gaan een paar broeders met hun invitaties naai binnen en zet een het gesprek met dezen Israëliet voort, die ,,in zijn godsdienst wilde sterven" en geloofde dat ,,men ieder in zijn godsdienst moest ï especteeren." Maar — achting had hij voor het werk van „Jeruel en, naar hij getuigde, hij kwam gaarne in de Samenkomsten. 01 hij een Nathanaël is? Wij durven het niet te zeggen. Ook met van dien jongen, netten, vriendelijk uitzienden Israëlietischen muzikant, die daar met een kunstbroeder, een pianist, tegen 2 uur de zaal binnenkomt. Beiden zijn beleefd en voorkomend. Blijkbaar gevoelen zij zich onder de „pollen niet thuis. Op de voorste bank nemen zij plaats en m?t de meeste bescheidenheid nemen zij een kop koffie aan, die hun evenals de andeie bezoekers wordt aangeboden. Raadselachtig verschijnsel; een zielkundig vraagstuk. Met het Janhagel kunnen ze niet op één lijn geplaatst worden en toch komen zij vrijwillig daar waar dit gespuis ook komt en is hun broodwinning verre van fashionabel. Wij voelden iets voor dit tweetal. Zij behooren tot de trouwste comparanten van de Nachtbijeenkomsten en zitten belangstellend, haast schreven we: eerbiedig te luisteren. En a& dan ter afwisseling gezongen wordt ,,Veilig in Jezus armen of „Uit is het Evangeliewoord," dan zet onze jonge Israëlietische vriend zich met zijn cornet-a-plston heel broederlijk naast den broeder-organist en blaast blijmoedig zijn lied. Wij zijn niet muzikaal genoeg aangelegd om zijn spel te beoordeelen, maar toen een zuster het zoo ernstige lied van Sanke\ zong. De Geest strijdt, o zondaar ! En zoekt uw behoud; Hij klopt aan uw harte, Zoo hard en zoo koud. Weersta dan dien Geest niet, Die heden nog slaat; Wellicht is het morgen Voor eeuwig te laat. en deze zang door het orgel geaccompagneerd werd, toen blies de jonge man mede op een wijze, die ons niet behoefde te doen vragen: „Verstaat gij ook hetgeen gij speelt?" Er zat in elk geval gevoel in zijn spel. God zegene dezen beminde om der vaderen wil, en leere hem zijn instrument ten minste voor de Zandstraat aan de wilgen te hangen. Ziet gij daar dien knappen, frisschen jongen man, blijkbaar een schipper, de zaal binnentreden? Wellicht is hem door een der broeders of zusters een uitnoodiging ter hand gesteld, waaraan hij gevolg heeft gegeven. Met aandacht luistert hij naar wat die Duitsche broeder zegt. Deze broeder kwam met een paar anderen uit Bannen. In deze zendingsstad bij uitnemendheid had men gehoord van „Jeruel's" Nachtwerk en men kwam naar Rotterdam om dit werk te leeren kennen. Men gevoelde de noodzakelijkheid er van ook voor Barmen. En zoo trad deze Duitsche broeder, de heer Diedricii, wiens woorden vertolkt werden, voor dit gehoor op. Wij zouden zijn woorden o zoo gaarne hier willen mededeelen. Onze lezers zouden met ons tot de overtuiging koinen, dat de heer Diedricii hier de rechte man op de rechte plaats was en de rechte woorden op de rechte wijze sprak. Laat ons volstaan met te zeggen, dat hij, naar zijn eigen getuigenis, als een brandhout uit het vuur was gerukt, dat hij overal en op alle wijzen geluk en blijdschap had gezocht, maar het nergens vond, totdat bij door den Heer Jezus gevonden werd en aan diens roepstem gehoor gaf. Toen werd hij gelukkig. Hce luisterde de hierboven bedoelde jonge man. 't Was alsof hem geen woord ontging en hij wilde zegcren: „Zoo gaat 't ook mij; ik heb geen vrede gevonden in de wereld." Of onze Duitsche broeder dit in zijn oogen las? Misschien wel, misschien ook niet. Maar dit is zeker, dat toen de vergadering geëindigd was, onze jonge vriend geen haast maakte. 'tWas hem aan te zien, dat hij wat op het hart had. En onze Duitsche broeder sprak met hem, en onze jonge vriend vertelde, wat er in ziju hart was omgegaan en nog omging, en men boog met elkander de knieën voor Gods aangezicht, 't Was een plechtig oogenblik in deze stille nachtelijke ure, nu alle helsch leven in de omgeving had opgehouden en de onrust had plaats gemaakt voor rust. En wij dachten aan 's Heilands woord, dat er blijdschap zal zijn onder de Engelen Gods in de hemelen over één zondaar die zich bekeert, meer dan over negen-en-negentig rechtvaardigen, die de bekeering niet van noode hebben. In Dras en Slijk. (Het werk van Jeruël). Ons werd onder dezen titel van de hand van W. Jonker Jr. No. 1 toegezonden van heto-een onder vervolgstukjes zal worden openbaar gemaakt van het bekende werk van Jeruël in Rotterdam': „JeruèTs Tent op de llotterdamsche Kermis en nog wat , een terugblik op JeruèTs werk met het Jeruël-devies „Gered om te redden ... parelen uit dras en slijk op te rapen en te reinigen van het aanklevend vuil. — Zulks doende met die blijde verzekerdheid des geloofs die 't hun geeft aan te vatten als meer dan overwinnaars door Hem die ons heeft liefgehad. Men leze de ruim 13 pagina's, die voor 12Vï et. verkrijgbaar zijn, niet uit plaatselijk oogpunt alleen, maar ook om iets meer te weten te komen van de zoogenaamde „tentevano-elisatie" — in Duitschland, Amerika, enz. — JeruèTs tent is afgebroken en opgeborgen voor een volgende kermisgelegenheid; maar wie de Jeruëls geest en stemming wil leereu kennen, leze ook uit meer zielkundig oogpunt deze schets, die niet zonder zorg en talent is opgesteld. Chr. Volksblad, l)s. Laan, Brussel, 19 Dec. 1903. In dras en slijk (het werk van Jeruël) door W. Jonker Jr. No. 1. Jeruel's tent op de Rotterdamsche kermis en nog wat. liotterctam. Stegman's boekhandel. , . , , Met veel belangstelling hebben wij deze bladzijden gelezen. Zij verhalen van d o-ezeo-enden arbeid van Jeruël op de llotterdamsche kermis en ontwikkelen het plan om met "de tent, waarin Jeruël toen evangeliseerde, het vaderland rond te reizen. Wij verheugen ons, dat op zoo verschillende wijzen de strijd tegen de zonde worc aangebonden. Ook naar dezen methodistischen trant kan veel vrucht gewekt worden voor de eeuwigheid. Al is de schaduwzijde en het gevaar van te weinig diepte met uit het oogte verliezen, — wij wenschen hier bovenal te denken aan de waarschuwing: liet met te verderven daar er een zegen in ligt. (Nederlander, No. 3 J. TER PERSE: No. 3 Zwervers uit den Bosehhoek. No. 4. In de Ark. No. 5. Evangelisatie in eene groote Stad. Bij A. H. ADRIANI te Leiden verschijnt: Tffi VLOEK DER MAATSCHAPPIJ. Prijs: f 1,50. „Een zeer te waardeer en bijdrage tot de kennis van het droeve vrostitutie-vraagstuk." De Nederlander. igygE°~ Te bekomen in eiken Boekhandel en op ontvangst van bed ra ff direct van den litgever. SAMUËL Nieuwe Zondagsschool-Bibliotheek ■voor Tek.stkaa.rtjes en Boekjes. Prijs van het Lidmaatschap f 2,50 per jaar. — 2e JAARGANG. l)e leden ontvangen GBATIS 1 stel van alle nieuwe Cekstkaarijes en Zondag$$cboolboekje$ welke in deze Bibliotheek worden opgenomen, en hebben het recht die VOOR DE HELFT van de daarvoor per stuk gestelde prijzen na te bestellen. De verdere voordeelen aan deze Bibliotheek verbonden, bestaan hierin, dat de leden mede het recht hebben, de boeken met een * voor den naam van den schrijver gemerkt, tot halven prijs te bekomen. (Voor de banden wordt echter de volle prijs berekend.) Het lidmaatschap loopt van 1 October—30 September. De leden die contribueeren voor f 2,50, ontvangen gratis voor het abonnementsjaar 1 October 1003—30 September 1904: 1 ex. Manna. (Tekstenkastje) sierlijk uitgevoerd 1 „ M. C. 0. TJit den doolhof der zonde gered 1 „ Gaston Bonnefort. Het Kerstgeschenk des Keizers 1 „ Herman. Het vijfde gebod 1 „ Herman. Een ferme jongen 1 „ Voi.lmar. Twee kinderen die den Hemel zoeken (2e dr 1 „ C. Brouwer. Johannes Calvyn 1 „ Betsy. De "Vorst uit het huis van David 12 BREnÉE's Kinderprenten 10 Pakjes Zondagssehoolkaartjes 1 BredÉe's Familie-Kalender Prijs 65 Cent. » 20 )! n 20 „ 20 „ „ 10 » ■) „ 10 „ „ 40 „ n OO „ n 35 „ „ 300 „ 40 ^ f 6,20 Waarde Door het uitgebreid fonds van Zondagsschool-artikelen is het van zelf niet mogelijk dat de leden die f2,50 'sjaars contribueeren, van alle nieuwe uitgaven 1 exemplaar zouden bekomen. Om hierin nu zoo veel mogelijk te voorzien bestaat er ook gelegenheid een abonnement ad f 5,— te nemen, en ontvangt men boven het hier genoemde een waarde vertegenwoordigend van f 6,20; bovendien: 1 stel teksten KI 4 X 15 , 0,60 1 „ „ JF 4 X 20 „ 0,80 X „ JS 4 x 20 „ 0,80 1 „ „ LN 4 X 20 „ 0,80 1 „ ,, KÏÏ6X 25 „ 1,50 Totale waarde f 10,70 De bedoeling van den uitgever is in deze „BIBLIOTHEEK" het beste en fraaiste te geven, met ruime hand, hetwelk alleen mogelijk is, zoo een voldoend aantal onderwijzers en onderwijzeressen van onze Zondagsscholen zich als abonné doen inschrijven. Hiertoe wordt vriendelijk uitgenoodigd. Botterdam, 1904. J". IVL. BREDEE.