HET LEVEN VAN D. L MQQDY door W. R. IAOODY wet een inleidingyan f. b. meyer H. J. Couvée. Bestemd voor de S Univ. Bibliotheek | te Leiden. § aT.'Jn'mJr/M~sJT>vrs-rr.'-rri,STsJrsST& D. L. Moody D. L. Moody. Het Leven van D. L. MOODY DOOR W. R. Moody en A. P. Fitt, MET EEN INLEIDING VAN F. B. MEIJER, B.A. UIT HET ENGELSCH VERTAALD DOOR w. van nes MET ILLUSTRATIËN ROTTERDAM J. M. BREDÉE. STOOMSNELPERSDRUKKERIJ - KOCH 4 KNUTTEL - GOUDA. Een woord vooraf. Groot is het aantal dergenen in Nederland, die iets over Moody gehoord of gelezen hebben en velen hebben de tijding van zijnen dood (hij stierf den 22sten December 1899) met deelneming vernomen. Wat hier den lezer wordt aangeboden is een kort overzicht van wat deze groote man, deze voortreffelijke Christen op godsdienstig gebied voor Amerika en ver daarbuiten gedaan heeft. Toch heeft dit boekje voor Nederlanders nog een andere beteekenis. Zelfs zij, die in Moody's leven en streven geen belang stellen — zoo die er zijn — zullen er veel uit leeren met betrekking tot het Amerikaansche Christendom, dat met het Engelsche eenige, doch met het onze, zou ik zeggen, niet de minste overeenkomst heeft, wat den uiterlijken godsdienst betreft. Niet om onze opvattingen te laten varen, die samengegroeid zijn met onzen landaard en ons geheele bestaan; maar om andere te leeren waardeeren en begrijpen is het nuttig en noodig ermede kennis te- maken en hoe zou dat beter kunnen geschieden dan door een onpartijdig waar- nemen van het optreden van een der belangrijkste personen, welke die andere opvattingen koesterden. Men leze, overwege, waardeere en .... alles onderzoekende, behoude men het goede! W. VAN NES. \ INHOUD. Bladz. Inleiding 1 HOOFDSTUK I. Eerste jeugd te Nortiifield 7 HOOFDSTUK II. Betrekking en bekeering te Boston .... 20 HOOFDSTUK III. Begin van zijn loopbaan te Chicago .... 29 HOOFDSTUK IV. Hoe hij er toe kwam den handel te verlaten. 46 HOOFDSTUK V. Zendingsarbeid te Chicago . . . 54 HOOFDSTUK VI. Hoe Moody zijn preeken maakte 63 HOOFDSTUK VII. Het tijdperk van den burgeroorlog .... 72 HOOFDSTUK VIII. Het werk in de Farwell-Hall 77 HOOFDSTUK IX. Eerste bezoek aan Engeland en iiet vaste land van Europa in 1867 80 HOOFDSTUK X. Eerste ontmoeting van Moody en Sankey . . 84 HOOFDSTUK XI. De brand te Chicago en later 90 bladz. HOOFDSTUK XII. Tweede bezoek aan Engeland, 1872 .... 97 HOOFDSTUK XIII. Groote Engelsche Veldtocht met Sankey, 1873—1875 101 HOOFDSTUK XIV. Ontstaan van de liederenboeken van Moody en Sankey 112 HOOFDSTUK XV. Terugkeer naar Amerika en de groote bijeenkomsten tusschen '70 en '80 115 HOOFDSTUK XVI. D. L. Moody als Evangelist, zijn eigenaardigheden en methoden, door D. J. scofield, D.D. 124 HOOFDSTUK XVII. Dagelijksch leven te Northfield, als burger en buurman 132 HOOFDSTUK XVIII. Bezoek aan het Heilige Land 144 HOOFDSTUK XIX. In doodsgevaar op den Oceaan 149 HOOFDSTUK XX. In den huiselijken kring 159 HOOFDSTUK XXI. Laatste evangelische Zendingsarbeid . . . 170 HOOFDSTUK XXII. Kroningsdag 179 HOOFDSTUK XXIII. Lijkdiensten 186 INLEIDING. Voor velen is de kennismaking met D. L. Moody en het komen binnen het bereik van zijne sterke persoonlijkheid van het grootste gewicht geweest voor de vorming van hun karakter en voor hun eigen optreden in de wereld. Voor dezulken is het niet gemakkelijk zich een wereld voor te stellen zonder zijn bezielende tegenwoordigheid. Vooral is het moeielijk, terwijl men nog geheel onder den indruk van zijn heengaan is, de beteekenis van dezen geboren vorst en leider juist te omschrijven. De macht, die hij over anderen uitoefende, was wonderbaar. Het is onmogelijk de levensbeschrijvingen te lezen van Dr. Andrew Bonar, Dr. A. J. Gordon, Prof. Drummond of van Dr. Dale, mannen, die in zeer veel opzichten hemelsbreed van elkander verschillen, zonder op te merken, dat allen dezelfde schatting betaalden aan de betoovering, die deze sterke, teedere, in-krachtige natuur op hen uitoefende. Ik ontmoette hem voor het eerst te York in 1873, toen hij aldaar aankwam met mevrouw Moody en zijn oudste twee kinderen, vergezeld van den heer Moody. 1 en mevrouw Sankey. Na eenige dagen bijeenkomsten gehouden te hebben in naburige kapellen, kwam hij naar de Doopsgezinde Kapel, waarvan ik de predikant was en hield daar ongeveer gedurende veertien dagen samenkomsten, waar het aantal aanwezigen voortdurend toenam en waarvan de resultaten wonderbaar mogen heeten. De schikking voor de eerste all-daymeeting l), die hij in Engeland hield, werd door ons gemaakt, terwijl wij in Coney-straat op en neer wandelden, en het was op mijn verzoek, dat de Evangelist naar dominee A. A. Rees, van Sunderland, ging, die voor het eerst bij zijn aankondiging van Moody's optreden de uitdrukking gebruikte: »de heer Moody zal het Evangelie preeken en de heer Sankey zal het zingen." Zijn beide vorige bezoeken aan Engeland hadden ten doel gehad het terrein te verkennen en in aanraking te komen met de voornaamste Christenen. D. L. Moody deed mij altijd denken aan een berg, welks woest, vervaarlijk voorkomen, door stormen gescheurd en opengereten, den reiziger doet terugdeinzen en die toch liefelijke dalen en groene weilanden, vruchtbaar gemaakt door de wateren, die den kruin doorklieven, in zijnen schoot verbergt. Hij was boven en voor alles een sterke persoonlijkheid: niets minder dan een onbedwingbare beslistheid en wilskracht zouden 1) Het woord all-day-meeting is onvertaalbaar en beteekent een reeks bijeenkomsten (3 of 4) die alle op één dag gehouden worden, waarbij de achtereenvolgens te behandelen onderwerpen onderling verband houden en samen één geheel vormen. (Noot van den Vertaler). in staat geweest zijn den ongeletterden, onopgevoeden knaap den weg te doen afleggen van de oude schuur in Chicago naar het Opera House in Londen, waar de koninklijke familie aan zijne lippen hing om de woorden te hooren, die onstuimig, op den man af en scherp als een tweesnijdend zwaard, doch eenvoudig en door gezond verstand alleen beheerscht uit zijnen mond kwamen: want de taal was de man. De bekoring, die van hem uitging, was een gevolg van zijn volmaakte natuurlijkheid. Hij was door en door eenvoudig en nederig; in mijn tegenwoordigheid heeft hij nooit den minsten schijn aangenomen van eenige gemaaktheid en het leek wel of hij zelf nimmer had hooren spreken over D. L. Moody of hij minder van hem wist, dan de meest alledaagsche courantenlezer. Hij had iets onstuimigs over zich, dat ongetwijfeld dienst deed om hem te beschermen tegen een zeer teederen en overgevoeligen geest, zooals een oester zich een sterke schelp vormt om zich te hoeden tegen de werking der golven en de scherpte der rotspunten. Hij had gezien hoe anderen werden meegesleept door de vergoding hunner bewonderaars; hij wist, dat de mogelijkheid bestond, dat de hoorder meer werd ingenomen voor den boodschapper dan voor de boodschap en hij was vast besloten alles te vermijden, wat de aandacht kon vestigen op hem in plaats van op Gods Woord, waartoe hij immer zijn hoorders bepaalde en daarom omgaf hij zich zelf met een harde schelp van schijnbaar ruwe en onvriendelijke manieren. Hij was meer bezorgd voor anderen dan eenige man, dien ik ooit ontmoette. Geen ramp kon iemand overkomen in Northfield of Moody nam er deel in; zijn welbekend rijtuigje werd steeds gezien op den weg, die leidde naar het huis, waar droefheid was en waarheen Moody ging om te verlichten of te deelen in de smart. Hij was een groot, Christelijk krijgskundige, nooit gelukkiger dan wanneer hij den een of anderen grooten veldtocht organiseerde, zooals bijv. dien, welken hij leidde tijdens de tentoonstelling te Chicago. Hij zou, om iets te noemen plannen maken voor een winterveldtocht in een stad als New-York, eenige groote gebouwen huren in het centrum der stad en daar twee of drie bijeenkomsten per dag houden, met den heelen veldtocht bedoelende de werkzaamheid en den ijver der Kerken te prikkelen, die zich onder zijn leiding geplaatst hadden. Hij kende bepaald geen vrees; hetzij hij onder een menigte stond of met iemand alleen was, hij week nooit een haarbreed af van wat hij als waar beschouwde, om een welwillenden glimlach te voorschijn te roepen of een voorhoofdfronsen te voorkomen. Tegen het einde zijns levens stelde hij veel belang in de beweging, die ontstond om het geestelijk leven onder de Christenen meer diepte te geven. Ik haalde hem over naar Keswich te komen, wat hij zeer gaarne deed en hij schreef mij: »ik zal doen wat ik kan om de Christenen tot grooter hoogte op te voeren en om hen tezamen te brengen." Zijn dood was een zegevierend heengaan en terwijl de tijding ervan van land tot land is verspreid, heeft zij duizenden harten genoopt tot een inniger en volkomener toewijding aan den dienst van Jezus Christus. Zijn stem is verdoofd, zijn hart heeft opgehouden te kloppen, hij heeft een groot ledig achtergelaten; maar hij is reeds tot hoogeren dienst geroepen en in de voorste gelederen van de kinderen des lichts werkt zijn sterke en edele geest overvloedig in den arbeid des Heeren, daar waar vermoeidheid noch smart den hemelschen gloed kan dooven of verflauwen. Ik reken het als het grootste voorrecht mijns levens hem zoo goed gekend te hebben. F. B. MEYER. ■ HOOFDSTUK I. Eerste jeugd te Northfield. «Eens zult gij in de bladen lezen, dat D. L. Moody van Oost-Northfield dood is. Geloof er dan geen woord van! Op dat oogenblik zal ik meer dan nu levend zijn. Ik zal naar hooger gegaan zijn — dat is alles; uit dit oude leemen omhulsel zal ik overgegaan zijn in een onvergankelijk huis, een lichaam dat de dood niet kan treffen, dat de zonde niet kan • 7 bezoedelen, een lichaam gelijk aan Zijn eigen verheerlijkt lichaam. Ik werd uit het vleesch geboren in 1837. Ik werd in 1856 uit den Geest geboren. Dat wat uit het vleesch geboren werd, kan sterven; dat wat uit den Geest geboren werd, zal eeuwig leven." Deze zijn de woorden van D. L. Moody — zijn eigen levensbeschrijving saamgeperst in een paar zinsneden. Tusschen zijn geboorte uit het vleesch op den 5Jen Februari 1837, en zijn heengaan om met Christus te zijn op den 22sten December 1899, ondervond hij meer en meerderlei dan de menschen in het algemeen ervaren; maar hij geloofde tot den einde toe stellig dat, nadat de poorten des Hemels voor hem geopend zouden zijn, hij slechts zou geroepen worden tot grooter en trouwer dienstbetoon aan zijn God en Zaligmaker in ongeziene werelden. Hij was door Gods genade wat hij was; maar naast God had zijn moeder een grooten invloed uitgeoefend op zijn leven. Betsy Holton werd den 5den Februari 1805 geboren. Zij stamde af van een oude Puriteinsche familie, die zich in Northfield, Massachusetts, reeds in 1673 gevestigd had. Zij huwde met Edwin Moody, een metselaar van ambacht, op den 3den Januari 1828. Zij bewoonden een net huisje in Northfield, met een paar bunders land. Zeven kinderen werden hun geboren — waarvan Dwight Lyman, geboren den 5den Februari 1837, de zesde was. Op den 28sten Mei 1841 was de jeugdige Dwight op de school. Een buurman stak zijn hoofd door het raam, vroeg of een of meer van de kinderen van Edwin Moody daar waren en vertelde, dat hun vader plotseling gestorven was. Dien morgen was hij als gewoonlijk naar het werk gegaan, maar pijn in de zijde had hem gedwongen naar huis te komen om rust te nemen. Ongeveer te één uur in den namiddag begaf hij zich, met moeite gaande, naar bed en eenige minuten later werd hij in knielende houding, als had hij gebeden, er naast dood gevonden. De dood van zijn vader was de vroegste herinnering van Dwight. Hij kon zich niets te binnen brengen omtrent de Avenue, Nortlifield. begrafenis; maar de schok van den plotselingen dood maakte een blij venden indruk op hem. De weduwe bleef achter in moeielijke omstandigheden, die echter grootendeels ertoe bijbrachten om haar degelijk en heldhaftig karakter te ontwikkelen. Haar oudste kind was nog pas dertien jaar oud. Tweelingen werden geboren een maand na den dood van haar echtgenoot. De vader was gestorven als bankroetier en de schuldeischers haalden haast alles weg. De moeder had niemand die haar een krachtige steun kon zijn. Toen de buren kwamen om haar te overreden haar kinderen op een ambacht te doen, zei ze: »Niet zoolang ik deze twee handen heb." »Wel," zei men dan gewoonlijk, »ge weet dat een vrouw geen zeven jongens kan groot brengen. Zij zullen opgroeien voor galg en rad." Zij zwoegde en geen harer kinderen kwam in de gevangenis of aan de galg. »Als ieder een moeder had als de mijne," zei Moody bij gelegenheid van haar begrafenis, »en als de wereld werd opgevoed door zulke moeders, dan zouden er geen gevangenissen noodig zijn." Eens toen het geweldig sneeuwde, moest zij de kinderen den volgenden morgen tot den schooltijd in bed doen blijven, bij gebrek aan hout om een vuur aan te maken. Zij was altijd opgewekt en vroolijk in tegenwoordigheid harer kinderen; maar het eerste jaar na den dood van haar echtgenoot, weende zij zich eiken avond in slaap. Haar verdriet bracht haar tot God en zij legde beslag op Zijne beloften voor de weezen en weduwen. In spijt van al de ontberingen, was toch het tehuis de liefste plaats op aarde voor de kinderen van Moody en zoolang die moeder in leven bleef om datzelfde huis te bewonen, maar voorzien van al de gemakken, die zij wenschen kon, werden Dwight en haar andere kinderen er heen getrokken door de sterke banden der liefde. Dwight's eerste jeugd verschilde over het geheel weinig van die der gewone jongens uit Nieuw-Engeland. Hij ging des winters naar school en leerde de gewone vakken van het lager onderwijs en een weinig algebra. In den zomer verhuurde hij zich. Het eerste wat hij deed om eenig geld te verdienen, was de koeien van een buurman te hoeden op een berghelling in de nabijheid, waarvoor hij een cent per dag kreeg. De lust tot scherts en grappen, die Moody zijn heele leven bijbleef, kenmerkte hem reeds in de jeugd. Aan het einde van een schoolcursus gaven de jongens een uitvoering. Zij zegden verzen op of hielden samenspraken. Dwight koos de toespraak van Marcus Antonius bij het lijk van Caesar. Hij bracht een doos mee, die moest dienst doen als lijkkist en zette die op de tafel. Het gehoor — waartoe behoorden de dominees van de plaats, de leden der schoolcommissie, ouders, onderwijzers en vrienden — werd onder zijn voordracht tot tranen toe bewogen. Ten slotte lichtte hij het deksel van de doos op om een laatsten blik op Caesar te slaan en.... een kater sprong er uit! »Drommelsche kat!" riep Dwight; en er kwam geen ■einde aan het rumoer en het gelach. Eenige jongens brachten een kannetje naar de appelwijnfabriek op een namiddag, maar daar zij niet gezien wilden worden, terwijl zij den wijn naar huis brachten, verborgen zij het kannetje aan den kant van den weg om het later te komen halen. Dwight had het gadegeslagen, en, toen zij weg waren, nam hij het kannetje en bracht het naar huis. Een van Dwight's broers wilde zijn deel aan de grap hebben en daarom goot hij den appelwijn uit en deed er azijn voor in de plaats. Bij het avondeten zette Dwight het kannetje op de tafel met veel vertoon en een glas vullende, zei hij: »Dit glas op de gezondheid van George Washington!" Maar hij moest zelf meelachen om de poets, die men hem gebakken had. Bij een andere gelegenheid schreef hij een convocatiebiljet voor een geheel-onthoudersvergadering op een bepaalden datum, en maakte de handteekening na van een zekeren diaken. De vergadering werd druk bezocht, maar er verscheen geen spreker. In het bestuur der school, die Dwight bezocht, waren twee partijen. De eene beweerde, dat de jongens zonder stok niet geregeerd konden worden en er werd een schoolmeester gekozen naar haar smaak; de andere partij zei, dat de jongens door liefde behoorden te worden bestuurd. De strijd duurde lang, doch eindelijk bij een nieuwe bestuursverkiezing, kreeg de laatste partij de overhand. De jongens zeiden tot elkaar, dat zij dien winter een heerlijken tijd zouden hebben. Er zou niet meer lichamelijk gestraft worden; liefde alleen zou regeeren. De nieuw aangestelde was een dame en zij opende de school met gebed. De jongens hadden dat vroeger niet zien doen en zij waren onder den indruk, voornamelijk toen zij bad, dat haar genade en kracht mocht gegeven worden om de school met liefde te besturen. Het onderwijs ging verscheidene weken een geregelden gang en er werd geen rotting gezien. Dwight, altijd de belhamel, was een van de eersten, die de orde verstoorde. De onderwijzeres vroeg hem na te bJijven. Hij dacht, dat hij weer met den stok zou krijgen en was oproerig gestemd. Zij nam hem alleen, ging zitten en begon vriendelijk met hem te praten. Dat was erger dan de stok; hij vond het niets prettig. Zij zei: »Ik ben voornemens, als ik de school niet met liefde kan regeeren, heen te gaan. Ik wil niet straffen. Indien ge van mij houdt, tracht dan volgens de regels der school u te gedragen." Liefde overwon hem en hij werd een flink bondgenoot van die onderwijzeres. Zijn oudere broeders trachtten geld te verdienen met den handel, voornamelijk in paarden en Dwight werd door dezelfde begeerte aangetast. De meest bekende transactie, die hiervan in het geheugen bewaard gebleven is, was zijn overeenkomst met een buurman om voor dezen een maand te werken, waarvoor hij als belooning de huid van een dood paard zou krijgen. Toen hij die werkelijk kreeg, was zij waardeloos. Toen hij omstreeks tien jaar oud was, gebeurde er iets, waarover hij later met dankbaarheid sprak. Een van zijn oudere broers ging naar de stad Greenfield, twaalf mijlen ver, om ineen magazijn te werken en een school te bezoeken. Hij gevoelde zich zoo eenzaam, dat hij een betrekking zocht voor Dwight. Het geheele geval wordt het best verteld in Moody's eigen woorden. »Op een kouden Novemberdag kwam mijn broer naar huis en zei, dat hij een betrekking voor mij had. Ik zei, dat ik niet gaan wilde; maar na veel over- en weer-gepraat werd er besloten, dat ik het moest doen. Die nacht duurde mij zeer lang. »Den volgenden morgen begaven wij ons op weg. Wij gingen den heuvel op eu sloegen een laatsten blik op het oude huis. We zetten ons daar even neer en weenden. Ik bedacht, dat het wel eens de laatste keer kou zijn, dat ik ooit mijn oude huis weer zag. Ik weende den heelen weg over tot aan Greenfield toe. Daar bracht mijn broer me bij een ouden man, die zoo oud was, dat hij zijn koeien niet kon melken en zijn huishoudelijke bezigheden niet kon waarnemen, zoodat ik zijn boodschappen moest doen, zijn koeien melken en naar school gaan. Ik keek den ouden man aan en zag, dat hij boosaardig was. Ik keek ook zijn vrouw eens flink in het gezicht en meende, dat zij nog boosaardiger was dan de oude man. Ik bleef daar een uur en het scheen mij een week. Ik ging naar mijn broer en zei: »,Ik ga naar huis.' », Waarom?' »,Ik heb heimwee.' »,Och kom, dat gaat met een paar dagen over.' »,Het zal nooit overgaan. Ik begeer het ook niet.' «Hij zei, ,je zult verdwalen, als je nu naar huis gaat, het wordt al donker.' »Hij bracht mij voor een winkelraam waareenige mooie messen en andere dingen lagen en trachtte mijn gedachten af te leiden. Wat konden mij die knipmessen schelen, ik wenschte naar huis te gaan, naar mijn moeder en broers; het scheen of mij het hart brak. »Op eens zei mijn broer: ,Dwight, daar komt een man, die je een cent zal geven!' ».Hoe weet je dat?' vroeg ik. »,0, hij geeft elke nieuwen jongen, die in de stad komt een cent.' »Ik veegde mijn tranen weg, want ik wilde niet, dat die man mij zou zien weenen en ik ging op het midden van het trottoir staan, waar hij mij stellig zien moest en hield mijn oogen vlak op hem gericht. O, wat had die man een vroolijk, opgewekt, zonnig \ gelaat! Toen hij vlak tegenover mij kwam, bleef hij staan, nam mijn hoed af, legde zijn hand op mijn hoofd en zei tot mijn broer: »,Dit is een nieuwe jongen in de stad niet waar?' j>,Ja, mijnheer, dat is hij; vandaag net gekomen.' »Ik keek goed toe of hij zijn hand in zijn zak zou steken. Ik dacht aan dien cent. Maar hij begon tegen mij te praten en zoo vriendelijk, dat ik heelemaal niet meer aan geld dacht. Hij vertelde mij dat God een eenigen Zoon had en dat Hij dien hier'op aarde gezonden had, en dat slechte menschen Hem hadden gedood; en de man zei, dat Hij voor mij stierf. »Hij sprak maar vijf minuten, maar hij ving mij. Nadat hij dit weinige tot mij gezegd had, stak hij zijn hand in den zak en haalde er een fonkelnieuwen, ouderwetschen cent uit, een koperstuk, dat net goud leek. Dien gaf hij mij. Ik dacht, dat het goud was en of ik het vast hield! Ik heb mij nooit, vroeger noch later, zoo rijk gevoeld. Ik weet niet, wat van dien cent geworden is. Het spijt mij altijd, dat ik hem niet bewaard heb; maar ik voel nog den druk van de hand van dien ouden man op mijn hoofd. Vijftig jaar is het geleden en nog hoor ik den klank dier vriendelijke woorden. Ik zal die daad nooit vergeten." Het duurde niet lang of Dwight raakte in moeielijkheden door het trekken aan een deurschel. Toen hij ondervraagd werd, waarom hij het gedaan had, zei hij, nooit eer een deurschel te hebben gezien en dat hij wenschte te weten of men het schellen op straat kon hooren. Toen hij zestien jaar oud was en nog steeds beschouwd werd als een kleine jongen, werd hij op een avond meegenomen naar een vereeniging tot onderlinge stichting, waar de stedelingen een twistgesprek hielden. Tegen het einde der vergadering, toen de gemoederen warm werden, stond Dwight op en toonde in eenige weinige duidelijke, voor de vuist uitgesproken stellingen aan, dat de minderheid gelijk had en zoo veranderde hij den loop der geheele bespreking. Hij werd dadelijk bij acclamatie gekozen tot spreker voor de volgende bijeenkomst en ging naar huis, zich niet weinig trotsch gevoelende. Hij koos als onderwerp voor de volgende samenkomst: »Het onrecht den Indianen aangedaan." Hij schreef een rede van tien of vijftien minuten en dagen lang hoorde zijn moeder hem heen en weer loopen in zijn slaapkamer, terwijl hij zijn toespraak van buiten leerde. Toen hij ten laatste op het platform verscheen, sprak hij een paar van de eerste zinnen uit; maar toen bleef hij in zijn opgewondenheid steken en hij eindigde botweg met de opmerking: »De Indianen gingen naar de Noordpool en bevroren daar tot ze zoo stijf waren als een stalen staaf!" Jaren daarna troostte hij een student, van wien men veel verwachting had gehad, maar die bleef steken bij het afleggen van een examen, door te Manjuanil Hall, Northfield. zeggen: »Het hindert niets, den eersten keer, dat ik probeerde, overkwam mij hetzelfde. Een volgenden keer zal het wel beter gaan." Natuurlijk zal de lezer vragen of Dwigbt eenigen bijzonderen aanleg toonde in godsdienstige richting gedurende zijn eerste jeugd. Het antwoord moet luiden: neen. Zijn moeder was een godsdienstige vrouw — zij bezat dien kalmen huiselijken godsdienst, die NieuwEngeland kenmerkt. Zij was toen een Sociniaansche, maar van de milde soort, in geloof weinig verschillend van de orthodoxe leden der Onafhankelijke Kerk (Congregationalisten), maar zij had in die dagen nog geen ondervinding van levend geloof en van de kracht van den Heiligen Geest. Northfield is niet ver van het tooneel der opwekkings-prediking van Jonathan Edwards, maar de Moody's kwamen niet onder zijn invloed. Zoowat de eenige boeken, die zich in huis bevonden, waren een Bijbel en een gebedenboek. Eiken morgen las mevrouw Moody voor haar kinderen uit deze boeken. Op Zondag werden al de kinderen naar de kerk der Unitariërs gezonden meer dan een mijl ver, en zij bleven over voor de zondagschool. Er werd nooit over gesproken of zij zouden thuisblijven. De jongens gingen gewoonlijk barvoets, hun schoenen en kousen in de hand dragende, tot dat zij de kerk in het gezicht kregen. De heer Everett, dominee van de Kerk. was zeer Moody. g vriendelijk voor de weduwe Moody in de dagen harer beproeving. Gedurende eenigen tijd was Dwight bij hem in den kost en verrichtte zijn huishoudelijke werkzaamheden. Maar hij had een hekel om naaide kerk te gaan. Dwight kon de preeken niet begrijpen. Feitelijk hielden de jongens niet van den Zondag en wanneer de zon onderging — men begon den sabbat op Zaterdagavond eveneens bij zonsondergang in die dagen — dan liepen zij zoo hard zij konden naar buiten, wierpen hun petten in de hoogte en joelden ten blijke hunner blijdschap. De eenige waterdoop, dien D. L. Moody ooit ontving, was die uit handen van den Unitariër-predikant, maar hij geschiedde in den naam van Vader, Zoon en Heiligen Geest. Zijn moeder trachtte hem te bewegen tot bidden; maar hij zei, dat hij de proef -genomen had en dat zijn gebed geen uitwerking had. Eens echter, toen hij ongeveer zes jaar oud was, viel een schutting van rasterwerk om en op hem. Hij kon er niet onder uit komen en riep te vergeefs om hulp, daar hij te ver van huis was. Maar hij dacht: «misschien zal God mij helpen" en zoo in den uitersten nood bad hij en meende, dat God op zijn angstkreet antwoordde, daar hij nu in staat was het latwerk weg te duwen. Eén les, die de moeder den jongens inprentte, was, dat hun woord, eenmaal gegeven, moest zijn onveranderbaar als een wet der Meden en Perzen. Nooit werd een verontschuldiging aangenomen voor het niet- nakomen eener belofte. De vraag, die zij altijd stelde, was: »Hebt ge gezegd, dat gij het doen zoudt?" Zij vroeg niet: »Kunt ge?" Eens toen Dwight naar zijn ouderen broeder ging en zocht af te komen van een overeenkomst om te werken voor een buurman, die hem daarvoor in den kost zou nemen, en tevens de school zou laten bezoeken, werd het geval voor de moederlijke rechtbank gebracht. De klacht van Dwight was hierop gegrond, dat hij bij negentien opvolgende maaltijden geen ander voedsel had gehad dan melk en meelspijs, soms afgewisseld door de toevoeging van harde broodkorsten, die de familie niet lustte. Maar zijn moeder vond, dat het voedsel voldoende was en Dwight werd teruggezonden om de overeenkomst na te komen. Niets van hetgeen bekend is uit zijn jeugd geeft eenige aanleiding om de groote dingen te verwachten, die Moody's latere leven kenmerken. Maar zijn geneigdheid voor een niet-boosaardige grap, zijn groote waardeering van scherts (zelfs waar hij werd beetgenomen), zijn gevoelige, medelijdende aard en zijn overwicht op zijn kameraden, dat zijn eigenaardigheden, die hem steeds in alle volgende jaren zijn bijgebleven. HOOFDSTUK II. Betrekking en Bekeeiiiig' te Boston. Toen Dwight ouder werd, haakte hij naar verbetering van zijn positie. De grenzen van zijn bestaan werden hem te eng. Hij begon de waarde van kennis te begrijpen en wilde trachten zooveel mogelijk voordeel te trekken van wat hij geleerd had. Eens op een dag in de lente van 1854, toen hij in het bosch bezig was boomen te rooien en stuk te hakken, zei hij tot zijn broer Ed, die bij hem was: »Ik ben dit werk moede. Ik blijf hier niet langer — ik ga ander werk zoeken." Hij had twee ooms, die een winkel dreven in schoenen en laarzen te Boston, bij wie hij werk 'zocht, maar zij moedigden hem niet zeer aan. Eindelijk verliet Dwight Northfield en ging naar Clinton, Mass, waar een andere zijner broeders in dienst was. Dwight kreeg een betrekking in een boek- en kantoorhandel en moest adressen schrijven op de bandjes voor de eerste courant, die in die plaats werd uitgegeven ; maar dit beviel hem niet en hij ging verder naar Boston. Daar hij geen ander werk kon vinden, probeerde hij weer bij zijn ooms en hij was vermoedelijk in een zoodanigen toestand, dat zij hem gemakkelijk de wet konden voorschrijven. Zijstemden erin toe hem in hun magazijn te nemen op voorwaarde, dat hij beloofde in den kost te gaan, waar zij het wilden, dat hij te kerk zou gaan in de Mount Vernon kerk, de zondagschool daar zou bijwonen en dat hij niet zou drinken of spelen. Dwight nam de voorwaarden aan en werd als bediende geïnstalleerd. Hij stelde zich nu ten levensdoel £ 20000 bijeen te krijgen en als koopman te slagen. Ofschoon hij weinig bekend was met de gebruiken en manieren van stedelingen, bleek het weldra, dat de jonge Moody door zijn natuurlijke geestigheid en helderheid van verstand zijn weg wel vinden zou als goed verkooper ondanks zijn gemis aan beschaafde vormen en uiterlijke hoedanigheden. Brieven, die hij in dien tijd naar huis schreef bewezen, dat zijn jongenshart nog altijd aan Northfield hing. Een naschrift, gevoegd bij een brief geschreven aan zijn moeder op den 22sten Augustus 1854 is kenmerkend voor zijn briefwisseling. Hij schreef, sprekende tot zijn oudsten broeder: »Ho, George, schrijf me eens hoe het dit jaar met het koorn staat en ook met de aardappelen." Ook hielden de »zaken" zijn aandacht niet zoo geboeid, dat zijn oude neiging en liefhebberij voor scherts uitgeroeid werden. Hij was nog niet lang in het magazijn of hij nam zich voor een grooten schoenlapper, die er werkte, eens te plagen. Eens maakte hij een scheur in de lederen zitting van den driestal, waarop die schoenmaker zat, en zette er een kom met water onder. Toen de schoenlapper ging zitten, werd hij doornat. Hij deed dit driemaal achtereen vóórdat de werkman den driestal ten onderste boven schopte om te zien, wat er gebeurd was. Dadelijk greep hij een mes, en liep op den jongen Moody toe, die bezig was klanten te bedienen in het voorste gedeelte van den winkel. Moody begreep heel goed wat er gaande was en vloog de straat op, toen hij den schoenlapper zag komen. Eens op een avond, toen Moody peinsde over een grap, trof het, dat een jonge man van zijn eigen leeftijd langs den winkel kwam op het oogenblik, dat hij eruit ging. Moody stapte naast hem voort, hem voortdurend strak in de oogen ziende. De jonge man begon hard te loopen; Moody ook. Eindelijk zette de andere het op een draven en Moody bleef naast hem, totdat de jonge man door en door beangst werd. Hij had zijn aandeel in alles wat de stad in beroering bracht. De zaak der afschaffing van de slavernij boezemde hem zeer veel belangstelling in en hij bezocht getrouw de opruiende meetings in Faneuil Hall. Hij nam deel in den aanval op het oude rechtsgebouw om den slaaf Anthony Burns te bevrijden. Hij placht te vertellen, hoe men groote planken nam om de deur in te loopen, maar hoe men zich terugtrok toen de soldaten vuurden en het kruit geroken werd. Zijn eerste heslist geestelijke ondervinding, zijn bekeering, had plaats gedurende zijn verblijf te Boston. Tot gaan naar kerk en zondagschool was hij verplicht volgens overeenkomst met zijn ooms. Maar in den beginne was dit alles niet anders dan voor den vorm. Daar waren velen Eliabs, Abinadabs of Shammahs over wie de zalving van den Geest waarschijnlijk eer zou komen dan oyer dezen David. Mount Vernon Church was geheel gericht op revival (opwekking) voornamelijk om in Boston de vurige welsprekendheid, heiligen ijver en gloeiende innigheid te behouden van Ds. Edward N. Kirk — het was een Kerk, juist zooals Moody's eigen Kerk in Chicago later werd. Maar de ernstige, goed doorwrochte toespraken van Ds. Kirk maakten geen indruk op den jongen Moody. Men vertelt, dat hij een plaats uitkoos in een van de donkerste banken op de gaanderij en dat hij, vermoeid door het harde werken in de week, meestal daar zat te slapen op Zondag. Op de zondagschool was hij geplaatst in een klas, waar het ondérwijs werd gegeven door Edward Kimball. De onderwijzer gaf hem een Bijbel en zei, dat de tekst te vinden was in Johannes. Moody nam het boek en zocht het heele Oude-Testament door naar Johannes. De andere jongelieden, waaronder eenige Harvard-studenten waren, bemerkten zijn onkunde en stootten elkander aan. De onderwijzer zag zijn verlegenheid en zocht den tekst voor hem op. »Ik maakte met mijn duim een flinke kras op die plaats," zei Moody later; »en ik zei, dat, als ik ooit weer dien tekst moest hebben, ze me dan ten minste niet meer beet zouden nemen.'' Een geval dat bewijst, hoe hij zeker zeer onwetend was in den Bijbel, maar hoe hij tevens onwrikbaar besloten was door schade en schande desnoods, wijs te worden. Moody luisterde van den beginne af eerbiedig en nauwlettend naar den onderwijzer en zijn gedrag in de klasse was erhstig, rustig en leerzaam. Zelden zei hij iets. Eens, toen de heer Kimball vertelde over Mozes, en trachtte aan te toonen, dat deze een man was vol zelfbebeersching, wijsheid en staatsmanskunst, die in elke eeuw en in elk land aan het hoofd der zaken zou gekomen zijn, vroeg Moody aarzelend: «Mijnheer Kimball, gelooft u niet dat Mozes was, wat wij smart 1) noemen?" Dit woord, ontleend aan zijn beperkten woordenschat, meegebracht uit Nieuw-Engeland drukte inderdaad de meening van Kimball uit en bewijst, hoe begeerig hij was om zijn leermeester goed te begrijpen. Kort nadat Moody was begonnen de' zondagschool te bezoeken, besloot de heer Kimball met zijn nieuwen leerling te spreken over den toestand van diens ziel. ■Hij ging eens naar den schoenenwinkel van Holton en vond Moody achter in het magazijn, bezig met schoenen in te pakken en op de planken te leggen. 1) Dit woord laat geen Tertaling toe, doch beteekent het summa van knapheid, handigheid, degelijkheid, geschiktheid. Kimball sprak hem van de liefde van Christus en van Zijn zelfopoffering. Blijkbaar was de jonge man rijp voor de Boodschap des Heils, ofschoon hij tot nog toe nauwelijks zich bewust was een ziel te hebben. Het licht des hemels bescheen hem en nooit weer overwon de nevel. Met hoeveel teederheid was Moody gewoon te spreken over deze kennismaking met zijnen Zaligmaker ! Bij een prediking in Tremont Tempel in het voorjaar van 1898, zei hij: »Ik kan bijna een steen werpen van Tremont Temple naar de plaats, waar ik nu veertig jaar geleden God vond. Ik zou zoo graag iets doen om eenige jonge mannen tot dienzelfden God te brengen. Ik zou zoo graag de menschen doen begrijpen, wat Hij voor mij geweest is. Hij is millioenmaal beter voor mij geweest, dan ik voor Hem was." Bij andere gelegenheden placht hij te zeggen: »Dien morgen, toen ik bekeerd werd, ging ik naar buiten en gevoelde liefde voor alles. Tk had nooit te voren de heldere zon, die onze aarde beschijnt, zoo lief. En toen ik de vogels hun liefelijk gezang hoorde zingen, werd ik verliefd op de vogels. Alles was anders geworden." De aangeboren ijver en energie van Moody zocht dadelijk uitdrukking te vinden in werk voor den nieuwen Meester, in Wiens dienst hij getreden was. Een van de eerste zaken, die hij deed, was te verschijnen voor de kerkelijke Commissie, om zich bij de Kerk aan te sluiten. Hij was toen nog pas achttien jaar en had de lessen van den heer Kimball nog slechts eenige maanden gevolgd. De Commissie bestond uit ernstige, sympathieke mannen — waaronder de heer Kimball ■— die een zeer zorgvuldig en vriendelijk onderzoek instelden, daar zij wisten, hoe weinig Moody wist en hoe aarzelend hij sprak. De vragen moesten zoodanig ingericht worden, dat zij konden worden beantwoord eenvoudig met ja of neen. Eindelijk vroeg een van de diakens: «Mijnheer Moody, wat heeft Jezus Christus voor u gedaan en voor ons allen, dat Hem bijzonder aanspraak geeft op onze liefde en gehoorzaamheid?" De vraag maakte hem verlegen. Zij was te lang en te wijdloopig om er in eens een antwoord op te geven, maar hij zei: »Ik geloof, dat Hij heel veel voor ons allen gedaan heeft; maar ik geloof niet, dat Hij iets in het bijzonder voor mij gedaan heeft, voor zoover ik weet." Uit dit antwoord bleek niet voldoende, dat eene bekeering had plaats gehad en de Commissie meende onder die omstandigheden een voorstel tot toelating als lid der Kerk te moeten uitstellen; maar drie leden werden aangewezen om meer in het bijzonder zich met hem bezig te houden en te trachten hem den weg tot God duidelijker te maken. Toen hij weer voor de Commissie verscheen, werden hem evenmin als vroeger leerstellige vragen gedaan; maar zijn ernstige begeerte om onder Gods volk te zijn en de overweging, dat het hem meer goed zou doen tot de kerkgemeenschap te worden toegelaten dan hem af te wijzen of zijne aanneming uit te stellen en de overtuiging, dat hij zeker in geen opzicht de Kerk schade zou berokkenen, ofschoon hij nog niet in staat was eenige duidelijke verklaring af te leggen omtrent zijn godsdienstige getuigenis — al deze redenen leidden er toe, dat hij werd aanbevolen voor het lidmaatschap in Mei 1856. Moody heeft zich nooit beklaagd over dit optreden der Commissie. In tegendeel, hij meende, dat zij zeer verstandig en zeer geschikt gehandeld had. In later jaren had hij veel bezwaar om personen toe te laten tot het lidmaatschap onzer Kerken, die niet werkelijk wedergeboren waren en hij richtte zijn onderzoek altijd daarheen, dat zij de vraag flink in het aangezicht hadden te zien, niet alleen of zij de goddelijke natuur deelachtig waren geworden, maar of zij ook in staat waren met Paulus te zeggen: »ik weet, Wien ik geloofd heb en ik ben verzekerd, dat Hij machtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag." (2 Thim. 1:12). Men vertelt wel eens — en de waarheid of onwaarheid van deze vertelsels is onmogelijk uit te maken, ofschoon men van sommige de valschheid zeker weet — dat er menschen waren, die den jongen Moody berispten over het spreken op bidstonden en die zijn ijver trachtten te beteugelen. Men kan echter gerust gelooven, dat hij, juist als in alle zaken, ook in den godsdienst zich met zijn geheele hart aan den arbeid wijdde. Maar de heer Kimball, wiens liefhebbende belangstelling in zijn gewezen zondagschoolleerling nimmer verminderde, zegt, dat terwijl Moody heel regelmatig de bidstonden der Kerk op Vrijdagavond bezocht, hij zich niet herinnert hem ooit te hebben gehoord dan eenige enkele keeren, dat hij door den leider der bijeenkomst werd uitgenoodigd. »Jk kan naar waarheid getuigen, en door dit te getuigen verheerlijk ik de oneindige genade Gods toebedeeld aan den heer Moody!" — schreef de heer Kimball, »dat ik weinig menschen gezien heb, wiens verstand in geestelijken zin minder duister was dan het zijne, toen hij in mijn zondagschool kwam, en zelden iemand, die minder kans scheen te hebben een Christen te worden met een helder beslist inzicht in de waarheden van het Evangelie, laat staan dan om in eenige mate zich verdienstelijk te maken door openbaar optreden." Ds. Kirk en de leden van het kerkbestuur leefden lang genoeg om God te danken voor Moody's wonderbare toename in genade en in de kennis en dienst van onzen Heer en Zaligmaker Jezus Christus. HOOFDSTUK III. Begin van zijn loopbaan te Chicago. » Chicago, 20 September 1866. Ik bereikte deze wijd-befaamde stad van het Westen een week geleden des avonds Gisteren avond bezocht ik een bidstond en zoodra ik mij bekend maakte, had ik vrienden genoeg. Na de bijeenkomst kwam men naar mij toe en men scheen zoo blij te zijn mij te zien of ik hun vleeschelijke broeder was. God is dezelfde hier als Hij te Boston was en in Hem kan ik vrede vinden Ik wenschte dat gij een paar dames hadt kunnen zien, die met mij hierheen kwamen. Ik was aan haar voorgesteld aan het station te Boston. Zij waren zulke goede Christinnen. Zij bleven hier tot Vrijdagavond en gingen toen naar het Zuiden, en ik had een gevoel alsof Christus de eenige vriend was, dien ik had in Chicago. Maar sedert dat oogenblik heb ik eenige heel aardige menschen ontmoet." Deze uittreksels zijn uit den eersten brief, dien D. L. Moody aan zijn moeder schreef na zijn aankomst te Chicago. Boston bleek te behoudend voor hem. Hij gevoelde zich niet op zijn gemak in zijn omgeving en nam voor zichzelf het besluit de plaats te verlaten, waar geen ruimte was voor een jongmensch met vuur en drang in zich om in zaken vooruit te komen. Misschien waren de teugels, die in zake godsdienst ook strak gehouden werden, mede aanleiding tot de begeerte naar eene verandering. Zijn huisgenooten waren er tegen, dat hij naar de toen zoo ver afgelegen stad Chicago zou gaan; maar hij schreef aan zijn moeder, dat indien God hem daar wilde brengen, hij zijn heele leven aan den dienst van God zou wijden. Dewijl hij hiermede bepaald niet bedoelde, dat hij zich aan de wereldsche zaken wilde onttrekken, daar zijn begeerte nog altijd was als koopman te slagen, bewijst deze mededeeling hoe bereid hij was, Gods leiding te volgen en zijn heele leven zoodanig te doen zijn, dat het getuigenis aflegde voor Christus. Na Chicago bereikt te hebben kreeg hij een betrekking in den schoen- en laarzenwinkel van Wiswall. Ofschoon zijn persoonlijk voorkomen nog tegen hem was, had hij spoedig gelegenheid zich als goed verkooper te doen kennen. Hij werd de lieveling van de mindere klasse der klanten en had gewoonlijk het meest schik erin moeielijke menschen te bedienen. Na eenigen tijd, toen Wiswall een depot verbond aan zijn magazijn, kwam Moody nog meer in zijn element. Hij had daardoor een kans voor eigen rekening zaken te drijven en zijn onvermoeide krachten te oefenen buiten de gewone winkelroutine om. Hij was gewoon naar de spoorweg-stations te gaan en in de hotels de registers der nieuw aangekomen bezoekers te gaan nazien. Als het magazijn des avonds gesloten werd, klampte hij voorbijgangers aan en probeerde dan hun borstels of andere te pas komende voorwerpen te verkoopen. Hij was altijd op de loer om klanten te winnen. Den 16den December 1856 schreef hij het volgende aan zijn broer Sam te Northfield: »Ik veronderstel, dat ge benieuwd zijt, hoe ik het maak. Wel ik maak het opperbest. Ik zal van den zomer wel eens thuis komen, zoo niet eer. Bijna was ik verleden week al op reis gegaan. Daar was iemad, die aanbood mijn reis te betalen, als ik met hem wilde meegaan om eenige goederen te koopen; maar mijnheer Wiswall had zoo dringende behoefte aan hulp, dat hij mij niet missen kon. Ik zou wel eens naar den Baai-Staat willen komen. De zaken zien er hier heel anders uit dan te Boston. Veel winkels blijven op Zondag open. De menschen gebruiken hier den vrijen dag meest om pleizier te maken." Denzelfden dag schreef hij aan zijn moeder: »lk heb elke week, nadat ik hier kwam, dertig- dollars verdiend Pas op, dat oom Samuel het niet te weten komt; maar zooals het is gegaan, had ik zeker niet beter kunnen doen dan hier heengaan. Ik heb ook heel wat uit te geven, maar ik kan hier toch meer overhouden dan in Boston. Ik zal u een •spijskaart zenden van het huis, waar ik woon en dan kan u oordeelen of ik honger lijd of niet." Een van de. grappen, die Moody altijd met heel veel plezier vertelde, gebeurde in dezen tijd. Het was gedurende de eerste verkiezing van president Lincoln, en Moody reisde door Zuid-lllinois. De trein had gestopt aan een dorpje. Een boer liep op het perron heen en weer en toen hij bij het portier kwam van het rijtuig, waarin Moody zat, vroeg deze hem of hij wist, dat Lincoln in den trein was. De man toonde groote belangstelling en zei «Neen ! Is hij erin ?" »Dat denk ik niet," antwoordde Moody. »Ik vroeg alleen maar of gij ook wist, dat hij erin was." 1) De boer zei niets, maar zette zijn wandeling op het perron voort. Toen hij weer bij het portier kwam, maakte hij de opmerking, dat er iets te doen was geweest in het dorp, een klein opstootje. »Zoo, wat dan?" vroeg Moody. »De autoriteiten wilden niet toelaten, dat eenige menschen een vrouw begroeven," antwoordde de boer. «Waarom niet?" vroeg Moody weer. »Zij was niet dood," was het lakonische antwoord. Den eersten Zondag, dat hij in Chicago was, bezocht hij de ochtend-zondagschool in de Eerste Doopsgezinde Kerk. Zijn toekomstige vrouw zat daar onder de 1) Deze grap zou er geen zijn, als Moody zich juist had uitgedrukt en dus gevraagd of de man wist of Lincoln in den trein was. (Noot van den "Vertaler.) leerlingen, een meisje van nog geen twintig jaar. Hij had een brief meegebracht voor de Plymouth Congregational Kerk, waarvan Dr. Joseph E. Roy de voorganger was en waarbij hij zich dadelijk aansloot. Hij merkte op, dat er in deze bloeiende westelijke stad vele jonge mannen waren, die evenals hij ver van huis en vrienden waren, en die er tegen op zagen om naar kerken te gaan, waar alle banken gehuurd waren. Daarom huurde hij vier banken in de Plymouth kerk en noodigde jonge mannen uit om naar de kerk te komen, in zijn banken te gaan zitten, een vorm van bediening des Woords, dien hij met ongewoon succes volhield. In dien tijd sloot hij zich ook aan bij den »Bond voor Inwendige Zending van Jonge Mannen", uitgaande van de Eerste M. E. Kerk, waarvan het doel was op Zondagmorgen de hotels en kosthuizen rond te gaan om traktaatjes uit te deelen en de menschen uit te noodigen naar de kerk te gaan. De namiddagen wijdde hij aan een kleine zendings-zondagschool op den hoek van de Chicago Avenue en de Wellsstraat. Hij bood aan een klas te nemen. De directeur zei, dat hij reeds twaalf onderwijzers had en slechts zestien leerlingen, maar dat hij welkom zou zijn, als hij voor zichzelf een klas kon vormen. Den volgenden Zondag verscheen Moody met achttien havelooze, morsige straatjongens, die hij opgescharreld had, doch die geen van allen begeerte toonden gered te worden. Deze kinderen overdragende aan Moody. 3 eenige van de andere onderwijzers, ging Moody erop uit nieuwe scholieren te zoeken, totdat hij de geheele school meer dan vol had. Hij was niet van meening, dat hij zelf kon onderwijzen, maar hij wijdde aan God dat eene talent, dat hij had om rekruten bij elkaar te trommelen, jonge mannen zoowel als kinderen voor den dienst van Gods huis. Terwijl de heer J. B. Stillson van Rochester N.Y. in dien tijd belast was met de oprichting van het oude tolkantoor te Chicago, was hij gewoon traktaatjes uit te deelen en bijeenkomsten te houden langs den kant der rivier. Eens ontmoette hij Moody, die hem trof als »een ernstig jong man met eenvoudige gewoonten en niet zeer veel opvoeding." De twee werkten samen in het verspreiden van godsdienstige lectuur onder zeelieden, in kroegen en kosthuizen en onder honderden arme gezinnen, die woonden in dat gedeelte van de stad, dat bekend is als »the Sands" aan de noordzijde der stad en zich uitstrekt van de gevangenis tot aan het meer. Uit brieven, die Moody in dien tijd naar huis zond, blijkt, dat hij reeds bekend was met de verborgenheden Gods, hoewel hij nog steeds weinig wist van de leer. Schrijvende aan zijn ouderen broeder George, zei hij den 17den Maart 1857: »Ik kan hier in een week meer geld verdienen dan te Boston in een maand. Maar dat is niet alles. Ik heb hier meer godsdienstig genot dan ik ooit in mijn leven gehad heb. O, George, ik wenschte, dat gij beslag legdet op de beloften in den Bijbel. Ik ondervind, dat ik temeer genot heb, naarmate ik beter leef en hoe meer ik denk aan God en Zijn liefde, hoe minder ik denk aan aardsche beslommeringen. George, laat niets u afhouden van het volle genot van Gods liefde. Ik geloof, dat er somtijds dingen met ons gebeuren om ons geloof op de proef te stellen en God houdt ervan te zien, dat wij ons vaster aan Hem klemmen. Zooals de psalmist ergens zegt: God houdt ervan dengene te kastijden, dien Hij lief heeft. Laat ons dan voor elkander bidden, want ik meen, dat het Christenen past voor elkaar te bidden. Ik heb u voor God gebracht in mijn gebeden en ik hoop, dat gij hetzelfde voor mij gedaan hebt." Een jaar later, den 21sten Mei 1858, schreef hij het volgende aan zijn moeder: »Ik heb een goede positie en ik ben voornemens mijn best te doen om haar nog beter te maken. Ik heb tot nog toe heel veel succes gehad en als er niets tusschen beide komt zal ik mij goed houden. Luther (zijn broer) dacht, dat het heel dwaas van mij was Wiswalls winkel te verlaten, maar ik heb hier een betrekking vijf maal zoo goed als daar. Als ik gezond blijf en God is met me, dan zal ik hier in Chicago beter vooruitkomen dan ik ooit heb durven denken. Moeder, ik hoop, dat gij niet zult vergeten te bidden hier voor uw zoon in het westen, van alle zijden omringd als ik ben door verleidingen. Sedert mijn bekeering heb ik nooit ergens gewerkt, waar zooveel goddelooze jonge mannen waren als hier zijn. Ik hoop, dat gij bij God zult pleiten, opdat ik leve als een standvastig Christen voor hen en opdat zij mij niet op verkeerde wegen leiden. Ik hoop zoo voor hen te leven, dat ik er misschien in slagen zal, hun zielen voorj Christus te winnen. Bid voor mij, lieve moeder." In den loop van 1858 begon Moody een zondagschool voor eigen rekening in een leegstaande herberg. Zijne helpers waren de heer Stillson en een zekere heer Carter, die het gezang leidde. Spoedig was er behoefte aan meer ruimte en toen de burgemeester van de stad het plan begreep om pogingen te doen tot redding van de kinderen in dit overbevolkte deel der stad, stond hij gaarne het gebruik van de groote zaal op de Noorder-Markt af voor zondagsschoolwerk. Dit was een groote zaal tegenover een markt, toebehoorende aan de stad; zij werd bijna eiken Zaterdagavond verhuurd voor danspartijen, waarbij ruim gebruik werd gemaakt van drank, ververschingen en sigaren. Maar de zaal was gemakkelijk en paste goed bij die taaie wijk, waar Moody bij voorkeur werkte. Na eenige straatjongens opgezocht te hebben die niet hielden van de zendingsschool in de Wellsstraat en daarom er van daan waren gegaan, noodigde hij hen uit om hem te helpen bij zijn nieuwe onderneming. De jongens hadden schik er in helpers te worden en waren gewillig om het werk aan te vangen. Een van deze jongens werd later postdirecteur te Chicago en opperbevelhebber van het leger der Republiek. Wanneer de zaal in orde werd gemaakt voor danspartijen werden de stoelen, de klasbanieren en andere meubelstukken, die door Moody gebruikt werden aan het eene einde der zaal op een hoop door elkaar gegooid. Moody en zijn »helpers" gingen daarom gewoonlijk te zes uur Zondagsmorgens de zaal vegen, de biervaten wegzetten, de eindjes sigaar en andere overblijfselen van het avondfeest wegruimen en de zaken weer gereed zetten voor den schooldienst, die te twee uur des namiddags begon. Den vloer vegen was in zijn oogen evengoed werken voor God als het leiden der bijeenkomst. Die zondagschoolmeetings waren geen scheppingen der routine. Het genie van Moody werd gerekend ze te besturen. De jongens gaven zich over aan alle soorten van lawaai om goed en afkeuring te toonen, terwijl er geen schijn was van klassen. Op een Zondag kwam de heer John V Farwell volgens uitnoodiging de school bezoeken. Hij vond de jongens leunend tegen de muren. Ongeveer de helft hunner kwam op hem aanloopen om zijn schoenen te poetsen. Dadelijk vroeg Moody hem om een toespraak te houden aan het einde waarvan hij met algemeene goedkeuring tot superintendent van de school gekozen werd tot zijn uiterste verbazing. Moody zei eens tot iemand: »ik zou graag willen, dat gij die lammeren onderweest." DLammeren! Wolven, bedoelt ge!" hernam de aangesprokene. Moody of een der helpers las gewoonlijk een deel van de Heilige Schrift, zong een lied, vertelde een anecdote — het een of ander om den tijd te vullen. Langzamerhand kreeg de school vijftienhonderd leerlingen en daar ook het getal onderwijzers toenam, werd er orde gebracht in den chaos. Men had in die dagen echter nog geen «Internationale Lessen" 1) en leerlingen en onderwijzers hadden hun gemeenschappelijk tekstboek, het Nieuwe Testament. Met het verschil van kerkgenootschappen werd geen rekening gehouden. Moody had zeer veel succes met zijne methoden om de school te drijven. Hij gaf uit: »obligaties van de Noorder-Markt-zondagschoolvereeniging; kapitaal 10000 dollars; 40000 aandeelen van vijfentwintig cents elk." Deze wijze stelde hem in staat aandeelen te verkoopen voor de oprichting van een nieuw gebouw. »Voor dividenden vervoege men zich aan de school eiken Zondag te 3 uur." Zijn manier om van ongeschikte onderwijzers af te komen was van zelf werkend. De leerlingen kregen van den superintendent verlof om van de eene klas naar de andere over te gaan. Het onvermijdelijk gevolg daarvan was, dat leeraars, die hun scholieren 1) De bedoeling van dat in Nederland niet bekend werk is een leiddraad voor zondagschool-onderwijzers te geven. (Noot van den Vertaler.) niet wisten te boeien, al heel gauw zonder klasse bleven. Toen hij een Indiaansche hit kocht om zich vlugger voort te kannen bewegen bij het maken van bezoeken liet hij de jongens er op rijden, terwijl hij binnen was. Meestal reden er dan drie of vier te gelijk op het dier, Hij was gewoon veel werk te maken van picnics en had dan evenveel plezier in de lichaamsoefeningen als de jongste. Hij kon in die dagen heel hard loopen. Eens bij zoo'n picnic nam hij een vaatje, dat gedeeltelijk gevuld was met appelen en al loopende hield hij het zoo, dat de appels er uit rolden; hij liep vooraan en de jongens hem achterna. Een van de knapen kwam hem echter voor en ging op den grond liggen, zoodat Moody, die op de appels lette, over hem heen viel met vaatje en al. Dertien straatjongens werd elk een nieuw pak kleeren beloofd met Kerstmis, als zij geregeld eiken Zondag tot aan het feest de school bezochten. Allen behalve één voldeden aan de voorwaarden. Moody heeft hen doen photografeeren »vóór" en »na", welke platen nog steeds bestaan met de onderschriften: »ls het de moeite waard ?" en »Het is de moeite waard." 1) Deze groep met die eenvormige kleeding werd bekend als »Moody's lijfwacht." 1) „Voor" en „na" is een uitdrukking, die natuurlijk beteekent vóór bet bezoeken en na het bezoeken der zondagschool. Het onderschrift der platen luidt in het Engelsch: does it pay? en „it does pay." (Noot van den Vertaler.) Dertien jaar later nam een vriend een kaartje aan een spoorwegloket. De beambte vroeg hem binnen te komen en zei: «Komt het u niet voor, dat ge mij kent?" »Neen, ik heb dat genoegen niet." »Ge kent toch zeker Moody's lijfwacht?" »Ja, ik heb er een gravure van bij mij thuis." »Welnu." zei de beambte, «wanneer gij naar huis gaat, kijk dan eens goed naar den leelijkste van het heele troepje en dan zult ge uw nederigen dienaar zien, die nu lid van de Kerk is en opvolger van den heer Moody in dat werk." Boekdeelen zouden kunnen worden volgeschreven met voorvallen in verband met de samenkomsten van deze leerlingen en de algemeene leiding van de school. Het was een van Moody's eerste beginselen, dat hoe slechter de jongen was, hoe meer reden er was om hem aan te nemen. Nooit werd er daarna aan wegzending gedacht. Een knaap van vijftien jaar, een echte voorvechter, was buitengemeen luidruchtig en hinderlijk en al de gewone middelen om hem te temmen mislukten. Ten laatste zei Moody tot mijnheer Farwell: «Indien die jongen vandaag zijn klas weer in de war brengt en gij ziet, dat ik naar hem toe ga en hem meeneem naar de voorkamer, laat dan de school opstaan en een lied zingen, zeer luide, tot dat ik terugkom." Het programma werd uitgevoerd, zooals het opgemaakt was. De heer Moody greep den jongen, duwde hem snel de voorkamer in vóór hij eigenlijk begreep, wat er gebeurde en sloot de deur. Hij gaf den jongen een verschrikkelijke rammeling en keerde toen terug met een rood gezicht, maar met een uitdrukking van overwinning op het gelaat. Hij zei: »ik geloof, dat die jongen gered is!" De jongen werd kort daarna bekeerd en jaren later bekende hij aan een vriend, dat hij nog de voordeelen genoot van die godsdienstoefening. De Roomsch-Catholieke kinderen uit de buurt waren een bron van zware beproeving voor Moody, daar zij zijn bijeenkomsten verstoorden en de ruiten deizaal stuk gooiden. Toen alle middelen waren uitgeput om deze jvernielzucht tegen te gaan, ging Moody een bezoek brengen aan bisschop Duggan. Toen hij aan diens huis kwam, vertelde men hem, dat de bisschop niet thuis was. »Dan zal ik op hem wachten," zei Moody. Een poosje later waren de twee tezamen en Moody diende zijn klacht in en verzocht den bisschop toezicht uitte oefenen over zijn parochianen. De bisschop kwam hem vriendelijk te gemoet; maar zei, dat iemand van zijn ijver behoorde te zijn in de ware Kérk. Moody zei, dat hij niets liever wenschte dan in de waarheid te zijn, maar dat, indien hij Roomsch Catholiek werd hij moest beginnen met zijn namiddagbidstond op te geven. »Wel neen," zei de bisschop. »Maar ik kan dan toch niet bidden met Protestanten?" »Zeker, kunt ge dat." »Dan," zei Moody, «indien dan een Catholiek kan bidden met een Protestant, Zoudt ge dan niet willen nederknielen en met mij bidden, dat God uw oogen moge openen voor de waarheid?" Zij knielden en baden te zamen en ten gevolge van het onderhoud had Moody geen stelselmatigen hinder meer van de Roomsch-Catholieke buren. Toen Abraham Lincoln tot president was gekozen, bracht hij een dag in Chicago door en bezocht de school op verzoek van den heer Farwell en op voorwaarde, dat hij niet zou uitgenoodigd worden een toespraak te houden. Toen de jongens vernamen wie hij was, kende hun geestdrift geen palen. Terwijl Lincoln opstond om heen te gaan, herhaalde Moody de voorwaarden van zijn bezoek, maar hij voegde erbij : »Indien des heeren Lincoln's hart hem dringt een paar woorden tot onze aanmoediging te zeggen, dan zullen wij natuurlijk aandachtig luisteren." Aldus aangepakt, hield Lincoln een zeer aanmoedigende toespraak, gebazeerd op ondervindingen uit zijn eigen jeugd, de knapen ernstig vermanend te letten op wat hun onderwijzers zeiden en in tóepassing te brengen, wat zij leerden, opdat aldus misschien te eeniger tijd iemand hunner President van de Yereenigde Staten kon worden. Een oudere broeder van een van de leerlingen was in het Zuiden, toen de oorlog uitbrak en toen deze vernam welken invloed Moody op zijn familie uitoefende, schreef hij naar huis, dat hij bij zijn terugkomst Moody den nek zou omdraaien. Toen hij terugkeerde, kreeg hij typheuse koortsen en Moody hielp hem verplegen. De man was zoo getroffen, dat zijn wrok verdween, dat hij zich bekeerde en een trouw vriend van Moody bleef. Eens ging een vergeetachtig of onnadenkend leerling zitten met de pet op het hoofd. Een van Moody's lijfwacht ontblootte hem het hoofd, sloeg hem een blauw oog en wierp hem spartelend op den grond met de woorden: »lk zal je leeren niet de zondagschool van mijnheer Moody binnen te komen met je hoed op." Op een keer, dat Moody er op uit was om nieuwe leerlingen te zoeken, kwam Moody in een huis waar niet alleen kinderen waren maar ook een flesch brandewijn, die de vader had gekocht als Zondagsche traktatie. Moody nam den brandewijn en gooide de flesch op straat leeg. De volgende week, toen hij terugkwam, weer met het doel leerlingen te vinden, wachtte de man hem op. Daar hij bekende, dat hij de brandewijnflesch had gebroken, trok de man zijn jas uit en wilde vechten. Maar Moody zei: »lk brak de llesch voor het welzijn van u en uw gezin. Als ik daarvoor geranseld moet worden, laat me dan voor u allen bidden vóór gij het doet." üp zijn knieën vallend bad hij ernstig voor vader, moeder en kinderen, zooals hij had geleerd te bidden onder zulke omstandigheden; en toen hij van zijn knieën opstond was des vaders woede bekoeld en Moody kreeg verlof de kinderen mee te nemen naar zijn school. Schrijvende aan een broeder te Northfield uit La Crosse, Wisconsin, op den 18den Juli 1859, zei Moody: »Hoe maakt gij het met uw zondagschool en wie is nu de superintendent er van? en hoeveel leerlingen hebt ge? Vertel mij alles. Als ik in uw plaats was, dan zou ik niet alleen des winters school houden, maar altijd door. Ik reken op een goeden tijd den volgenden Zondag als ik naar huis ga, want ik ben nu eenigen tijd weg geweest en de kinderen zijn zoo blij mij te zien, als ik terugkom. Ik geloof dat mijn school de beste is in het heele westen; in elk geval is het de grootste school aan deze zijde van New-York. Ik zou willen, dat ge haar eens zaagt." Moody — dit blijkt hieruit — hield van zijn leerlingen en de leerlingen hielden van hem. Velen hunner waren als brandhouten gerukt uit het vuur en waren aan hem verbonden door de gemeenschappelijke liefde voor God, die in hun harten was binnengekomen. Een van de leerlingen van deze school ging verhuizen naar een ander gedeelte van de stad. De kleine knaap ging voort met de school te bezoeken, ofschoon hij een groote, vermoeiende wandeling te maken had. Een vriend vroeg hem, waarom hij zoo ver ging en vertelde hem, dat er overvloed van andere even goede scholen was, veel dichter bij zijn huis. «Zij kunnen misschien voor anderen even goed zijn, maar niet voor mij," was het antwoord van den jongen. «Waarom niet?" »Omdat ze daar ginds een jongen liefhebben" antwoordde hij. »Als we de wereld maar konden doen begrijpen, dat we haar liefhebben," zei Moody, »dan zouden de kerken minder leeg zijn en een kleiner deel van ons volk zou er zijn, dat nooit een kerkdeur binnentreedt. Laat liefde komen in plaats van plicht in onze kerkelijke verhoudingen en de wereld zal spoedig geëvangeliseerd zijn." HOOFDSTUK IV. Hoe hij er toe kwam den handel te verlaten. In 1860 kwam Moody er toe den handel te verlaten en al zijn tijd te wijden aan christelijken arbeid. Behalve de zondagschool, die Moody des namiddags in de zaal op de Noorder-Markt hield, was hij gewoon des Zondagsavonds nog een dienst te houden met de jongens in een kleinere zaal bij de groote. Van den beginne af onderwees hij de noodzakelijkheid der belijdenis van Christus, van het afleggen van getuigenis met betrekking tot christelijke ervaring en ook van het deelnemen aan het werk. Later, toen de ouders belang begonnen te stellen, werden deze avondbijeenkomsten talrijker. In den loop van de week besteedde Moody ook veel tijd aan huisbezoek bij de scholieren. Tengevolge van de opwekking van 1857—'58, was in Chicago georganiseerd de Y. M. C. A. (Christelijke Vereeniging van Jonge Mannen). Er werd dagelijks een bidstond gehouden, overeenkomende met die in de Fultonstraat te New-York: Moody woonde dien bidstond gewoonlijk bij. In den eersten tijd werd er weinig algemeene belangstelling getoond; maar tot werkzaamheid opgewekt door het voorbeeld van een Schot, die eens de eenige aanwezige was, en die, hoewel alleen, het geheele programma van lied, gebed en lezing der Schrift afmaakte, begon Moody bezoekers aan te brengen en weldra werd de bijeenkomst druk bezocht. Onderwijl dreef hij zijn laarzenhandel met onverflauwden ijver en toenemend succes. Er gebeurden achtereenvolgens dingen, die van zeer veel belang waren voor zijn toekomst. Nadat hij twee jaar voor den heer Wiswall gewerkt had, vond hij een plaats als handelsreiziger voor den heer C. N. Henderson, iemand die belang stelde in het werk in de zaal op de Noorder-Markt. Daar hij voor provisie werkte, was hij nu meester van zijn tijd en daardoor had hij meer gelegenheid voor zendingsarbeid. Een brief, dien hij naar huis schreef op den Januari 1859, toont aan. hoe hij dacht over den heer Henderson : 9Bij mijn terugkeer van buiten verleden week vond ik al mijn verwachtingen den bodem ingeslagen. De eenige, op wien ik gerekend had voor hulp en raad en die getoond had meer voor mij te zijn dan vriend, was dood Die man was mijn chef, de heer Henderson. Ik zal hem zeer missen. Hij was de trouwste vriend, dien ik ooit gehad heb sedert ik het huis verliet. Hij scheen even veel belang in mijn welzijn te stellen alsof ik zijn eigen zoon geweest was." Het vertrouwen dat Moody genoot, werd bewezen, een jaar later, toen mevrouw Henderson er op aandrong, dat hij de zaken zou afwikkelen. Jonge man van drie en twintig jaar als hij was, was hij huiverig voor de verantwoordelijkheid een zaak te behandelen, waaraan £ 30000 verbonden was, maar hij schreef aan zijn moeder: »ik voel mij zeer vereerd, want de familie heeft zeer veel vrienden, die bekend zijn als flinke handelslieden. Ik ben nooit in mijn heele leven in een zoo verantwoordelijke positie geweest en ik bid, dat ik het er met eere zal afbrengen. Ik hoop, ■dat gij niet vergeten zult voor mij te bidden, want ik ben niets zonder denzelfden God, die met mij geweest is, sedert ik mijn loopbaan begon. Ge moet over deze zaak met niemand spreken, hoor!" Daarna vond hij een betrekking bij de firma Buel, Hill en Springer, terwijl hij een groot gedeelte van -eiken dag wijdde aan huisbezoek en andere werkzaamheden in verband met zijn zondagschool, en tevens de bijeenkomsten des avonds vermeerderden. Vóór dat hij een jaar verder was, liet hij geheel den handel varen. Hij moge zelf spreken: »Ik had nooit Jezus Christus uit het oog verloren sedert den eersten avond, dat ik Hem ontmoette in het magazijn te Boston; maar jaren lang heb ik inderdaad gemeend, dat ik niet kon werken voor God. Niemand had mij ooit gevraagd iets te doen. »Toen ik te Chicago kwam huurde ik vier banken in een kerk en placht op straat te gaan, jonge mannen mee te nemen en de banken te vullen. Ik sprak tot deze jonge mannen nooit over hunne zielen, omdat ik meende, dat dit het werk der ouderlingen was. Na eenigen tijd op deze wijze gewerkt te hebben, begon ik een zendings-zondagschool. Ik dacht, dat getallen iets beteekenden en zoo werkte ik om een groot getal bijeen te brengen. Zoolang het aantal leerlingen minder dan duizend was, verontrustte ik mij; en toen het tot twaalf of vijftien honderd liep, was ik trotsch. Geen ervan was nog bekeerd; er was geen oogst. Toen opende God mijne oogen. »Daar was een klas van jonge meisjes in de school, die zonder uitzondering het lichtzinnigste troepje meisjes waren, die ik ooit zag. »Op zekeren Zondag was de onderwijzer ziek en ik nam die klas. Zij lachten mij in mijn gezicht uit en ik voelde neiging ze allen buiten de deur te zetten en te zeggen, dat zij nooit weer binnen mochten komen. »Die week kwam de onderwijzer van die klas in den winkel, waar ik werkte. Hij was bleek en zag er zeer ziek uit. »,Wat scheelt u?' vroeg ik. »,Ik heb weer een aandoening van de longen gehad. De dokter zegt, dat ik niet kan blijven leven aan het Michiganmeer en daarom ga ik naar den staat NewYork. Ik vermoed, dat ik naar huis ga om te sterven! Moody. 4 »Hij scheen zeer ontroerd en toen ik naar de reden vroeg, antwoordde hij: »,Wel, ik heb nooit een van mijn leerlingen tot Christus gebracht. Ik geloof inderdaad, dat ik den meisjes meer kwaad dan goed gedaan heb!' »Ik had nooit iemand zoo hooren spreken en ik begon na te denken. »Na een poos zei ik: ,Verondersteld, dat gij tot haar gaat en haar zegt, hoe gij u gevoelt en wat gij denkt. Als ge wilt gaan, zal ik met u gaan in een rijtuig.' »Hij stemde toe en wij gingen samen uit. Het was een van de beste tochten, dien ik ooit gemaakt heb. Wij gingen naar het huis van een van de meisjes, vroegen naar haar en de onderwijzer sprak met haar over hare ziel. Nadat hij den weg ten leven had verklaard, stelde hij voor samen te bidden. Hij vroeg mij het gebed te doen. Waarlijk ik had nooit van mijn leven zoo iets gedaan als God bidden om een jong meisje tot bekeering te brengen op deze plaats en nu. Maar wij baden en God beantwoordde het gebed. »Wij gingen naar andere huizen. Hij ging de trappen op en was dan geheel buiten adem en dan vertelde hij aan de meisjes, waartoe hij gekomen was. Dan duurde het niet lang of zij bogen het hoofd en zochten redding. »Toen zijn krachten hem begaven, bracht ik hem naar huis. Den volgenden dag ging hij weer uit. Na tien dagen kwam hij naar het magazijn en zijn gelaat was letterlijk glanzend. »,Mijnheer Moody,' zei hij, ,de laatste van mijn klas heeft zich aan Christus gegeven.' »lk kan u zeggen, dat wij een tijd van verblijding hadden. »Hij moest den volgenden avond vertrekken, daarom riep ik zijn klas nog 's avonds bijeen voor een bidstond en daar ontstak God een licht in mijn ziel, dat nooit verdoofd is. Ik had tot nog toe geen hooger eerzucht gehad dan een goed koopman te zijn; en als ik geweten had, dat op dien avond op die bijeenkomst die eerzucht zou verdwenen zijn, dan was ik misschien niet gegaan. Maar hoe vaak heb ik sedert God niet gedankt voor die bijeenkomst! »De ten doode opgeschreven onderwijzer zat te midden van zijn klas en sprak met de leerlingen en las het 14lie hoofdstuk van Johannes. Wij trachtten te zingen: ^gezegend zij de band, die bindt", waarna wij nederknielden om te bidden. Ik stond juist van mijn knieën op, toen een van de meisjes begon te bidden voor haar stervenden leermeester. Nog een ander bad en nog een en vóór wij opstonden had de heele klas gebeden. Toen ik heenging, zei ik tot mijzelf: »,0 God, laat mij liever sterven dan den zegen te verliezen, dien ik van avond ontvangen heb!' »Den volgenden avond ging ik naar het station om den onderwijzer vaarwel te zeggen. Juist vóór de trein vertrok kwam een der leerlingen en het duurde niet lang of, zonder dat er iets afgesproken was, waren zij allen tegenwoordig. Wat een bijeenkomst was dat! Wij trachtten te zingen, maar wij konden ons niet goed houden. Het laatste wat wij zagen van den stervenden leermeester, was dat hij op de loopplank stond van het achterste rijtuig, den vinger hemelwaarts geheven, ten teeken voor de klas, dat hij haar in den hemel zou weerzien. »Ik wist niet, wat dit alles mij kosten zou. Ik was voortaan ongeschikt voor zaken; zij walgden mij.Ik had den smaak gekregen van een andere wereld en gaf er niet meer om of ik geld verdiende. Eenige dagen streed ik den grootsten strijd mijns levens. Zou ik den handel verlaten en mij geheel aan het christelijk werk wijden of niet? God hielp mij goed te beslissen en ik heb nooit berouw gehad over mijn keuze. O, de weelde, die er ligt iemand uit de duisternis van deze wereld binnen te leiden in het heerlijke licht en de vrijheid des Evangelies!" Het "laatste jaar, dat hij handel dreef verdiende hij £ -1000, een zeer groote som in die dagen. Het eerste jaar van zijn christelijken arbeid ontving hij niet meer dan £ 60. Maar hij heeft nooit gewankeld. Hij was in het werk van Christus en hij geloofde, dat Christus hem de middelen zou verschaffen, zoolang Hij werk voor hem had. Het beteekende, geen ander voedsel te hebben dan scheepsbeschuit en kaas, te slapen op banken in de zaal van de jongelingsvereeniging en het beteekende nog andere ontbe- ringen, maar te raidden van alles bleef hij standvastig getrouw aan de taak, die hij wist dat hem van boven was opgedragen. Toen het bekend werd, dat hij besloten had voor Jezus te werken en te leven door geloof, werd hij verheven tot den «krankzinnigen Moody". Later, toen zijn pogingen slagend waren gebleken, en hij een van de voornaamste factoren werd op godsdienstig gebied in de stad en in het Noord-Westen, werd hij «Broeder Moody." Nog later, toen zijn naam bekend was geworden over twee werelddeelen, werd zijn titel «Mijnheer Moody" en eenvoudig de heer Moody of D. L. Moody bleef hij tot aan zijn dood. Hij was nu vrij om met verdubbelde werkzaamheid de vele dingen te doen, die in verband stonden met zijn zondagschool en met zijn nieuwe liefde, de Y. M. C. A. Onder zijn leiding werd de laatste, zoowel als de eerste, een levende instelling onder het volk, waarvan de invloed weldra in de geheele stad gevoeld werd. HOOFDSTUK V. Zending'sarbeid te Cliicago. De meeste kinderen, die de zondagschool op de Noorder-Markt bezochten, kwamen voort uit gezinnen, waarin, van christelijken invloed of leiding geen sprake was. Moody voelde — zooals hij zich uitdrukte — dat hij de kinderen één uur per week had en dat de duivel hen den overigen tijd had. Dat bracht hem er toe de avondbijeenkomsten op Zondag te beginnen en toen de belangstelling toenam, was hij genoodzaakt en niet onwillig om eiken avond eene bijeenkomst te houden. Nu was het noodig ruimer lokalen te vinden en hij huurde een hoekhuis, dat voor herberg gediend had, knapte het netjes, op en hield eiken avond bijeenkomsten voor gebed en vermaning. De stroom nam dagelijks toe en toen het getal bekeerlingen vermeerderde, werd het een ernstig punt van overweging wat met hen te doen. Moody deed pogingen hen over te halen zich aan te sluiten bij bestaande Kerken, maar de mindere klasse voelde zich zoo vreemd en misplaatst in de mooie gebouwen. Daarenboven, zij hadden een zekere liefde voor de minder voorname kamer, waar zij den eersten zegen ontvangen hadden; en de minder beschaafde, meer op den man afgaande methodes van Moody pasten hun beter dan de meer overwogen en geregelde manieren van den dienst in de gewone Kerken. De meeste bekeerlingen hadden nooit tot eenige Kerk behoord en hadden ook geen voorkeur voor de een of andere richting. De band, waarmede zij aan de Zending verbonden waren, kon niet bestaan jegens eenige Kerk. Daarom was het onvermijdelijk, dat de een of andere blijvende organisatie gesticht werd en Moody ondernam de taak een gebouw te krijgen geschikt voor hun behoeften. Men kwam terecht in de Illinoisstraat-Kerk, die werd pasklaar gemaakt voor zondagschoolwerk zoowel als voor kerkelijke doeleinden. Er konden vijftien honderd menschen in de groote zaal en daarbij waren er verscheidene schoolkamers. De inwijding had plaats in het voorjaar van 1864 en de nieuwe Kerk werd een van de meest bloeiende en werkzame in de stad. Moody was voorganger, maar diakens en leden werden even hard aan het werk gezet. Behalve de gewone diensten werden er ook bijzondere bijeenkomsten gehouden voor mannen, jongelingen en jongens; voor moeders en jonge dochters; bijbellezingen, evangelisatie, dank- en bidstonden en getuigenisbijeenkomsten; zonder nog te spreken van bijzondere gelegenheden, zooals heele en halve nachten van gebed en dankzegging. Daar kwam nog bij, dat huiselijke bijeenkomsten werden gehouden in de woningen der leden en ook bijeenkomsten in de open lucht. Het kerkgebouw was bijna voortdurend in gebruik en Moody zelf hield alles levendig en in beweging. Het was het tooneel van onophoudelijke opwekking en ijver. »Men neemt aan," schreef een bezoeker van Chicago, die deze kerk bezocht, »dat indien de hel bereikbaar was, Moody er binnen een week heen zou gaan om er een zendingsarbeid te beginnen." Het werd een gewoonte van Moody om des Zondagsmorgens den dienst te leiden en te preeken en daarna in den namiddag de zondagschool te houden, die meer dan duizend leerlingen telde. 'Des avonds herhaalde hij nog eens, wat hij des morgens gesproken had in de Farwell-zaal, waarop dan een bijeenkomst met vragen volgde, terwijl de een of andere dominee of vriend de godsdienstoefening in de kerk leidde. De gelukkige eigenaardigheid, die Moody in hooge mate bezat om anderen aan het werk te zetten, bracht hem in nauwe aanraking met de meeste van de voornaamste Christenen, die naar Chicago kwamen waaronder genoemd mogen worden Dr. Marley Punshon en John Darby. Eens, dat Moody zijn huis verliet om een vergadering bij te wonen, ontving hij een brief van Harry Moorehouse, een Engelschman, die zich noemde den ))Jongens-predikant", waarin deze mededeelde, dat hij op weg was naar Chicago en aanbood voor hem te preekèn. Aan Moorehouse werd behoorlijk de gelegenheid gegeven en op Zondagmorgen preekte hij over Johannes III: 16: »Want alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." Groot was de belangstelling, die opgewekt werd en deze werd nog vermeerderd, toen de predikant des avonds over denzelfden tekst preekte. De diakens noodigden hem uit de geheele week den dienst te leiden en groot was hun verbazing — niet grooter dan hun zegen echter — toen hij avond aan avond over dienzelfden tekst preekte, en deze slotwoorden sprak: «Indien ik van nacht moest sterven en naar den hemel gaan en den engel Gabriël ontmoeten, die in tegenwoordigheid van God staat; en als ik hem dan zou vragen, hoezeer God de zondaars bemint, dan geloof ik, dat de engel zou zeggen: »Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve maar het eeuwige leven hebbe." Toen Moody in de stad terugkwam en hoorde wat gebeurd was, was dit een openbaring voor hem van de onuitputtelijkheid der Schrift, zooals hij die nog niet gekend had. Yan dien tijd af begon hij ijveriger den Bijbel te bestudeeren. Hij vroeg Moorehouse hoe hij studeeren moest en noodigde vrienden bij zich voor de eerste «bijbellezingen", die in Amerika gehouden werden. Al deze jaren werd hij voortdurend weer gevraagd om op te treden als spreker op zondagscholen en op jongelingsvergaderingen. Hij overrompelde zijn hoorders als met den stormpas, hield zich aan geen enkelen regel, met het gewone resultaat, dat de helft van de keeren de heele vergadering vergeten werd en een echte opwekkingsbijeenkomst gehouden werd. »Ik ben de laatste acht maanden eiken avond op twee na op een bidstond geweest," schreef hij aan zijn moeder reeds den 5den Juli 1861. »De Heer zegent mijn arbeid en ik geloof, dat gij zoudt zeggen: .God zegene u, ga maar door' De heele verleden week ben ik naar zondagschool-vergaderingen geweest. Deze week moet ik alweer er heen en de heele volgende week, ge ziet dat ik het drukker heb dan ooit in mijn leven. Ik heb volle zalen overal waar ik kom. Verleden week was de zaal vol en de menschen vulden het trottoir buiten, zoodat er een andere kerk moest geopend worden en ik moest in twee zalen spreken. De Heer zegende mij bijzonder en er kwam een ernstige opwekking, daarom zonden zij nog eens om mij. O, moeder, als gij hier kondt zijn, dan zoudt ge nooit verdrietig zijn, dat ik de zaken er aan gegeven heb; want als ik dat niet had gedaan, dan zou ik misschien alles verloren hebben, wat ik had, want alle schoen- en laarzenhandelaars op twee na zijn bankroet gegaan... In een stad wilde hij logeeren bij den slechtsten man in de buurt. Men zond hem bij een timmerman. Moody vroeg hem: »Weet je, dat Jezus van Nazareth timmerman was?" De man begon zoo levendig belang te stellen, dat hij bekeerd was, vóór zijn gast het huis verliet. Vele anecdoten zouden kunnen aangehaald worden om te doen zien hoe onverhoeds hij de menschen op het lijf viel met godsdienstige vragen. Eens op een avond, naar huis gaande, zag hij een man, die tegen een lantaarnpaal leunde. Op hem toe stappende en hem de hand op den schouder leggende, zei hij: »Zijt ge een Christen?" De man werd woedend, balde den vuist en wilde Moody in de goot werpen. Moody zei: »Het spijt me, als ik u beleedigd hebt, maar het leek mij toe, dat ik u een gepaste vraag deed." «Bemoei je met je eigen zaken!" bromde de andere. »Dat zijn mijn zaken," antwoordde hij. Ongeveer drie maanden later op een bitter kouden morgen tegen het aanbreken van den dag, klopte iemand aan Moody's deur. »Wie is daar?" vroeg hij, »en wat wenscht ge?" »Ik wil Christen worden," was het antwoord. Moody opende de deur en tot zijn verbazing stond daar de man, die hem had gevloekt, omdat hij hem aansprak, toen hij tegen den lantaarnpaal stond. De man zei: »ik heb sedert dien avond geen rust gehad. Uwe woorden spookten om mij heen en maakten mij onrustig. Ik kon gisteren nacht niet slapen en ik bedacht, dat ik tot u moest gaan en u vragen om met mij te bidden." Het gevolg was, dat de arme man Christus aannam en op hetzelfde oogenblik, dat hij het deed, vroeg: «Wat kan ik voor Hem doen?" Hij onderwees in de zondagschool tot de oorlog uitbrak, toen nam hij dienst en was een van de eersten die vielen, maar vóór hij stierf, gaf hij een duidelijke getuigenis voor God. Een andere jonge man, die niet lang geleden van buiten was gekomen, werd door Moody aangesproken op de straat ongeveer op dezelfde wijze : »Zijt ge Christen?" »Dat is uw zaak niet," antwoordde hij. »Toch wel." »Dan moet ge D. L. Moody zijn," zei de vreemdeling. Een al te ijverig criticus, die geen bovenmatige werker was, nam Moody onder -handen over zijn slechte spreken, in den eersten tijd van zijn optreden. »Ge behoordet niet in het openbaar te spreken," zei hij, »ge maakt zooveel taalfouten." »Ik weet, dat ik fouten maak," was het antwoord, »en mij ontbreken zeer veel dingen; maar ik doe zooveel mogelijk met wat ik heb. Maar, ziehier vriend, gij hebt taaikennis genoeg; welk gebruik maakt gij ervan voor Jezus?" Bij een zekere gelegenheid was Moody een van een groot aantal sprekers op een vergadering. Een predikant, die op hem volgde, maakte van de gelegenheid gebruik om in zijn rede hem te critiseeren, zeggende dat zijn toespraak was samengesteld uit courantenknipsels enz. Toen hij ging zitten, stapte Moody weer naar voren en zei te weten, dat het zoo was; dat hij bekende ongeletterd te zijn en geen mooie toespraak te kunnen schrijven; hij dankte den dominee, dat deze gewezen had op zijn tekortkomingen en vroeg hem voor te gaan in een gebed, dat God hem mocht helpen om beter te worden. Men vertelt, dat Moody eens iemand hoorde zeggen: »De wereld wacht nog altijd om te zien, wat God kan doen met en voor en door en in een man, die geheel en onvoorwaardelijk aan Hem is overgegeven. Deze verklaring trof hem. Hij dacht bij zich zelf: »die man zei niet een groot man, of een geleerd man, of een rijk man, of een welsprekend man, of een knap man; eenvoudig een man. Welnu, ik ben een man. Het hangt van den man zelf af of hij die volle en onvoorwaardelijke overgave doen wil. Ik zal mijn uiterste best doen om die man te zijn." Die geest bezielde hem blijkbaar. Brieven, geschreven in die periode zijns levens legden zijn innerlijke gedachten bloot. »Zeg aan al mijn vrienden," schreef hij naar huis den 12Jen Februari 1861, »dat erj niets gelijk is aan den godsdienst van Jezus Christus. Ik hoop, dat het familie-altaar brandend is tehuis...." »Ik hoop, dat gij alles doen zult voor uw Zaligmaker wat gij persoonlijk doen kunt," schreef hij aan zijn broeder Samuel, den 13den Februari 1865. ^Spreek voor Hem, bid tot Hem, werk voor Hem en doe alle dingen voor Hem; en de goede Heer zal u nooit verlaten. Lees dikwijls het 14de hoofdstuk van Johannes." De ruimte van zijn liefderijk hart blijkt uit zijn gedrag jegens een man, die gewoon was de middagbidstonden in de open-luchtbijeenkomsten bij te wonen met het doel die te verstoren. Zelfs Moody kon hem niet in bedwang houden. Eens toen hij aan de deur stond om den menschen, die den bidstond hadden bijgewoond de hand te drukken, kwam die man hem voorbij. Na een oogenblik geaarzeld te hebben, stak Moody de hand uit, en zei: »Ik veronderstel, dat indien Jezus Christus wel het Avondmaal kon gebruiken met Judas Iscariot, ik wel behoor u de hand te drukken." HOOFDSTUK VI. Hoe Moody zijn preeken maakte. Jaren lang heeft Moody in het geheel niet gedacht, dat hij ooit iets meer zou doen in zake preeken dan een toespraak van vijf of tien minuten voor de kinderen van zijn zondagschool. Al spoedig kocht hij een Topical Textbook (een zakelijk woordenboek) als een hulp bij zijn bijbelstudie en begon hij een toespraak gereed te maken uit den Bijbel. Dit was de grondslag bij zijn eerste proefneming tot een bijbellezing. Zijn methode was eenvoudig en voldeed aan de behoefte van het oogenblik. Hij vroeg gewoonlijk iemand onder de hoorders een zekeren tekst te lezen. Daardoor had hij gelegenheid zijn gedachten te ordenen en na het lezen sprak hij eenige woorden of vertelde een verhaal om den tekst duidelijk te maken. Wanneer hij het onderwerp had uitgeput, liet hij een anderen tekst lezen en sprak naar aanleiding daarvan op dezelfde wijze. Toen het getal zijner hoorders toenam, zoodat hij zelf den tekst moest lezen, moest hij zich van te voren meer voorbereiden, daar er minder gelegenheid was voor uitlegging voor de vuist. Het duurde niet lang of Moody ontving een uitnoodiging van Ds. . Goodwin, voorganger van de Eerste Onafhankelijke (Congregational) Kerk te Chicago om een van deze bijbellezingen in zijn kerk te houden. »Ik wreef mijn oogen uit," zei hij, »om te zien, wie ik was!" Hij had nooit vermoed, dat hij het zoover zou brengen in de openbare bediening des Woords, De bijbellezing, die hij hield in de kerk van Ds. Goodwin was over den Heiligen Geest — toen een verwaarloosd onderwerp, maar dat nu, grootendeels ten gevolge van het optreden van Moody, een zeer belangrijke plaats bekleedt in de studie en de gedachten van hen, die den Bijbel bestudeeren over de geheele wereld. Daarna ontving Moody een uitnoodiging om een bijbellezing te houden in de Derde Presbyteriaansche Kerk; en langzamerhand werd zijn naam bekend in de geheele stad en daarbuiten. Hij veranderde inderdaad nooit zijne methode om preeken te maken, welke de volgende was: Wanneer hij een onderwerp of een tekst gekozen had, dan was het eerste wat hij deed eenige groote envelloppen te nemen en op de buitenzijde van elk schreef hij een omschrijving van den inhoud, zooals bijvoorbeeld: »Hernel" — »Psalm 23" —Afvalligen" — »De goddelooze verlate zijn weg" — «Hoe te spreken met weetgierigen." In deze envelloppen verzamelde hij uittreksels nageschreven uit preeken, en verklaringen, knipsels uit nieuwsbladen, anecdoten en verklarende verhalen uit zijn eigen ervaring 5 sti ookjes schrift van alle soorten, die maar eenigszins betrekking hadden op het onderwerp, dat hij behandelen wilde. Honderden van deze envelloppen had hij in zijn studeerkamer — vele ervan waren propvol en droegen blijken van veelvuldig gebruik, maar velen ook, die nog onvoltooide preeken inhielden. Wanneer Moody nu wenschte te preeken over een zeker onderwerp, dan doorliep hij den inhoud dier envelloppen en koos zulke punten en anecdoten als hij wenschte te gebruiken. Hij maakte dan een ruwe schets van de preek, nam blaadjes postpapier en schreef daarop herinneringswoorden, waarna hij de blaadjes met elastieken bandjes aan zijn Bijbel bevestigde. Moody begint een preek over »Berouw" door beschouwing van tegenwerpingen. Eerste: »ik ben niet veidiietig over mijn zonden." Deze tegenwerping stelde hij zich voor te ontzenuwen door Ezechiel XXXIII : 11 aan te halen; daarom knipte hij dat vers uit een grooten platenbijbel en plakte het op het betreffende blaadje papier om niet noodig te hebben de aanhalingen op te zoeken. Een poosje later voegde hij er bij »mijn zonden hinderden mij niet", om hem te herinneren aan een vaak voorkomende verontschuldiging, die hij gehoord had bij Moody. 5 het spreken met onbekeerde personen. Het woord «gehoorzamen", dat er later in potlood werd bijgevoegd, herinnerde hem er aan, dat de Bijbel niet gevoelens, maar gehoorzaamheid eischt. Tweede tegenwerping: »Hoe lang en hoe zeer moet ik mij verdrietig gevoelen over mijne zonden?" Deze tegenwerping bestreed hij met 2 Cor. VII: 9 en 10; ook met het bevel van Jesaja 55: 7: »de goddelooze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekeere zich tot den Heere." »Ik heb veel meer berouw gehad, nadat ik tot Christus kwam dan vóór dien tijd," schreef Moody daarna, om zich te herinneren aan een gedachtengang, dien hij zeer gaarne te pas bracht, namelijk dat berouw en wedergeboorte slechts het begin zijn van een ervaring, gedurende welke de Christen voortdurend behoefte heeft aan berouw over zijn zonde en slechts steunt op hulp van den Zaligmaker. Hij vond, dat deze wijze van preeken-maken vele voordeelen opleverde. Zij gaf ruimschoots gelegenheid tot gebruik maken van invallende gedachten, daar de spreker niet gebonden is aan een van woord tot woord te volgen handschrift. Vele van de beste en meest aangehaalde gezegden van Moody zijn dan ook invallende gedachten. Hij drukte er altijd opT dat wat de Kerk noodig heeft, mannen zijn, »die staande kunnen denken." Er wordt door vermeden, dat een preek, meer dan eens voorgedragen, eentonig wordt. »De menschen zeggen, dat ik meer dan eens dezelfde preek houd," zei Moody. «Natuurlijk doe ik dat, en daar ben ik heel blij om. Sommige dominees zijn bang, dat zij hun reputatie zullen verliezen, als zij tweemaal dezelfde preek houden. Laat die reputatie varen en ge zult zonder haar goed uw werk doen! Indien ge een preek hebt, die door God gezegend is, wees dan niet bang en gebruik haar telkens weer. Moody moet eenige van zijn preeken honderden malen gebruikt hebben; maar zij klonken den hoorder altijd als nieuw. Het geheim lag ongetwijfeld gedeeltelijk in den aard van zijn onderwerpen ; niemand kan volhouden te luisteren naar een man, die altijd hetzelfde voordraagt zonder eindelijk de belangstelling te verliezen, maar de Bijbel, die telkens hetzelfde op andere wijze zegt, blijft een voortdurende bron van belangstelling. Gedeeltelijk lag het geheim in de forschheid der voordracht; maar veel moet ook toegeschreven worden aan deze wijze van preeken maken, die in de schets zelf een verscheidenheid toeliet, welke kon leiden tot onophoudelijke frischheid in de samenstelling van zijn toespraak en in de volgorde der punten van behandeling en der anecdoten. Er zijn drie boeken, die Moody eiken Christen aanried zich aan te schaffen: een goed volledig exemplaar van den Bijbel, met flinke, duidelijke platen; een Concordance van Cruden en een zakelijk woordenboek van den Bijbel. We hebben reeds gezien hoe hij gebruik maakte van het laatste, wanneer hij zich voorbereidde voor een Bijbellezing. Hij had er altijd een bij de hand in zijn studeerkamer en ook een concordance. Hij was reeds vijf jaar Christen vóór hij hoorde van zulk een boek. Een scepticus in Boston sprak met hem kort na zijn bekeering en de jonge Moody trachtte den Bijbel en het Christendom te verdedigen. De scepticus maakte een verkeerde aanhaling. Moody zei, dat dit niet in den Bijbel stond en zocht dagen en dagen om het ongelijk van den scepticus te bewijzen. In later jaren kwam hij tot de ervaring, dat hij de bedoelde passage in een paar minuten had kunnen vinden, indien hij een concordance had gehad. De Bijbels van Moody behooren tot de kostbaarste schatten, die hij heeft nagelaten. Hij had een groot aantal — meer dan twintig — in voortdurend gebruik. In zijn studeerkamer kan men verscheidene zien, die bijna geheel versleten zijn; losse bladen, gescheurde punten, maar onschatbaar in waarde wegens de aanteekeningen en opmerkingen, die geschreven zijn op de witte randen en open ruimten. Hij had een dozijn Bijbels met witte bladen doorschoten, zoodat naast elke bladzijde een witte was aangebracht om aanteekeningen en verklaringen op te schrijven over de Schrift. Moody zag in, dat aanteekenboekjes en uitknipsels al heel gauw te talrijk worden en dat men daardoor gevaar loopt ze ter zijde te leggen en nooit meer op te slaan; daarom nam hij deze Bijbels met wit doorschoten, waar de aanteekeningen altijd bij de hand waren. Uit deze gaf hij gewoonlijk op zijn bijeenkomsten «lievelingsverzen" op en wanneer vrienden een Bijbel van hem leenden, om eenige aanteekeningen over te nemen, dan verwachtte hij, dat zij, alvorens ze hem terug te geven er een paar versjes in zouden schrijven. «Wees niet bevreesd om Bijbels te leen te geven of te nemen," placht hij te zeggen. »Eenigen tijd geleden wenschte iemand mijn Bijbel mee naar huis te nemen om er een paar zaken uit over te schrijven; en toen het Boek terugkwam, vond ik er de volgende aanteekening in : //Jezus alleen: Het licht des hemels is het gelaat van Jezus. De vreugde des hemels is de tegenwoordigheid van Jezus. De melodie des hemels is de naam van Jezus. De harmonie des hemels is de lof van Jezus. Het onderwerp des hemels is het werk van Jezus. Het gebruik des hemels is de dienst van Jezus. De volheid des hemels is Jezus zelf. De duur des hemels is de eeuwigheid van Jezus." Hij placht te zeggen, dat een goede gedachte duizend mijlen loopens waard was. Met welk een stiptheid luisterde hij naar andere sprekers om mooie gedachten en verklaringen bijeen te zamelen; en hoe plooide zich zijn gelaat tot een glimlach, wanneer hij het aanteekenboekje uit zijn heupzak haalde om een mooi gezegde op te teekenen! Hij spoorde elkeen aan om al de treffende dingen, die men hoorde of las op te teekenen, want hij meende, dat daardoor de belangrijkheid van den Bijbel dagelijks grooter werd. Moody studeerde onvermoeid in den Bijbel. Des zomers stond hij gewoonlijk met zonsopgang op, om twee of drie uren voor zich alleen te hebben met zijn Bijbel en zijn God, terwijl zijn geest frisch was en vóór dat de werkzaamheden van den dag zijn aandacht kwamen afleiden. De muren van zijn bibliotheek waren van den vloer tot den zolder bedekt met boekenplanken. Onder de boeken, die hij het hoogst schatte was een groote kanselbijbel met het volgende inschrift: Mr. D. L. Moody. Van mevrouw C. H. Spurgeon, als teeder aandenken aan den geliefde, die naar huis ging tot God. Deze Bijbel is gebruikt door mijn dierbaren echtgenoot, en wordt nu met oprecht genoegen gegeven aan iemand, in wiens handen de gezegende werking ervan zal voortduren en uitgebreid worden. S. Spurgeon. Westwood, London, 20 November 1892. Dit is de origineele Bijbel, waarin C. H. Spurgeon zijn preeken noteerde, in de orde, waarin zij gedrukt werden. Door middel van aanteekeningen inrooden inkt op den witten rand der bladzijden wist hij dadelijk in welk deel of maandblad een bepaalde preek was te vinden. Uit den Bijbel, dien Spurgeon dagelijks gebruikte, trok mevrouw Spurgeon de inscriptie over en plakte het zoo op het schutblad van het exemplaar, dat zij aan Moody gaf. Dit inschrift luidt: C. H. Spurgeon 1856. Het licht van mijn studeerkamer. Het licht is even helder als ooit. 1861. O, dat mijne oogen meer geopend werden. 1867. Geheel versleten, opnieuw gebonden 1870. De lantaarn gerepareerd en het licht even vroolijk voor mijne oogen als altijd. Sedert de Bijbel van Spurgeon in Moody's bezit kwam (en tevens een volledig stel van zijn preeken) was Moody gewoon, altijd eerst na te zien of Spurgeon had gepreekt over den een of anderen tekst, dien hij bezig was te bestudeeren. HOOFDSTUK YII. Het tijdperk van den burgeroorlog1. Bij het uitbreken van den burgeroorlog openden zich voor Moody nieuwe gelegenheden tot christelijke werkzaamheid. Hij was een voorstander van de afschaffing der slavernij van zijn verblijf te Boston af en hij stelde levendig belang in den gang der zaken. Op den dag dat Lincoln soldaten opriep, was Moody op een zondagschool-vergadering te Sycamore, Illinois. Zich tot een vriend wendende, zeide hij: »We zullen moeten optrekken, maar we zijn nu hier. Laat ons doen, wat we kunnen om hier van daag vele zielen te winnen voor Christus." Het bezoek van Lincoln aan de school op de Noorder-Markt had de vaderlandslievende gevoelens der leerlingen geprikkeld en vijfenzeventig hunner gaven gehoor aan de oproeping. Natuurlijk volgde Moody's hart hen in den dienst. Er werd een kamp aangelegd dicht bij de zuidelijke grenzen van Chicago, Kamp Douglas, waarheen later tienduizend gevangen oproerlingen werden heengezonden op hun eerewoord. Dadelijk werd in de \. M. C. A. een leger- en vlootcommissie georganiseerd. Hierin werd opgenomen de Noord-Westelijke afdeeling van de Christelijke Commissie der Vereenigde Staten, nadat de zustervereeniging was opgericht, den 16den November 1861. Moody dacht er niet aan zich te verbinden aan die Christelijke Commissie, daar hij vreesde, dat zulk een verbintenis hem zou belemmeren bij zijn andere werk, waarin hij zeer veel succes had en om dezelfde reden wilde hij zich niet als prediker aan een regiment verbinden, hoe vaak daartoe uitgenoodigd. In een brief aan zijn moeder, gedateerd 19 November 1861, schreef hij: »Ik denk, dat ge gaarne onze bijeenkomsten inde zaal op de Noorder-Markt zoudt bijwonen. Ze zijn zeer groot en belangrijk. Het gebeurt soms, dat op één avond vijftien of twintig opstaan om te bidden... Ik ben nu zeer veel werkzaam onder de soldaten. Ik had een goeden tijd in Kentucky. De jongens wilden, dat ik hun veldprediker zou worden, maar mijn vrienden wilden mij niet laten gaan, zoodat ik in de stad zal blijven... Ik zou u graag allen eens zien en met u spreken over onzen Zaligmaker, Die mij soms zoo nabij schijnt. O, wat zou het leven zijn zonder Christus ! Ik word soms neerslachtig als ik zie op deze duistere wereld van zonde, maar wanneer ik op Jezus zie, dan word ik weer opgeruimd." Een van zijn broeders — Warren — werd soldaat en dit feit deed hem nog hartelijker belang stellen in de legers. Schrijvende aan zijn moeder op den dertienden September 1862, vroeg hij nauwkeurig op de hoogte gehouden te worden van de bewegingen van Warren om hem boeken te kunnen zenden. »Ik houd eiken avond bijeenkomsten met de soldaten in het kamp. Velen hunner verlaten hunne dwaalwegen. Zeg aan George en Ed (twee broeders te Northfield) dat zij dien bidstond niet moeten laten verloopen. Bidt voort. Zij hebben nu groote reden om te bidden. God schijnt te verwachten, dat dit volk tot Hem zal roepen. Ik hoop, dat deze meetings zullen blijven bestaan en dat Gods vrienden niet moede zullen worden, en, moeder, gij moest eens met Warren over zijn ziel spreken. Zeg hem, dat gij eiken dag voor hem zult bidden en God zal uwe gebeden beantwoorden. Zeg hem, dat hij niet moet kaartspelen, want dat leidt tot verslaafdheid aan het spel en die verslaafdheid voert naar de hel." Moody trachtte de soldaten voor Christus te winnen door prediking van het Evangelie, door bidstonden, door het zingen van liederen (godsdienstige en vaderlandsche), door het uitdeelen van Bijbels, boeken en traktaatjes en door persoonlijk bezoek. Hij organiseerde de Christenen, die belijdenis hadden gedaan in «Broederbonden", die de «Banier van Christus" bij zich moesten dragen en trouw moesten zijn aan elkander en aan de zaak, die zij beleden. Het 72ste Illinoisregiment werd eerst genoemd het Y. M. C. A. regiment met de gedachte een regiment van Ironsides te hebben, waarvan elk man in de gelederen Christen was. Moody was zeer blijde met de overvloedige gelegenheid, die de samenkomst der troepen hem gaf tot christelijken arbeid. Negen maal ging Moody naar het slagveld — eenige malen als lid van de Christelijke Commissie om godsdienstoefeningen te houden met de soldaten, andere keeren op verzoek van de gezondheidscommissie of het burger-comité van Chicago, om de gewonden te verzorgen na den strijd. Hij was in het veld ter geestelijke verpleging van de gewonden na de slagen van Fort Donelson, Pittsburgh Landing, Shiloh en Murfreesboro, bij het leger te Cleveland en Chattanooga en hij was onder de eersten, die Richmond binnentraden. De soldaten mochten hem heel graag en zij achtten hem zeer hoog om zijne zelfopoffering. Eiken avond, als hij in het leger was, verzamelden zich de jongens om een kampvuur en luisterden met liefde naar zijn ernstige toespraken. Het was zijn gewoonte tenten binnen te gaan en ernstig met de soldaten te spreken, hen berispende, die zich overgaven aan spotternij. Daar hij velen van de soldaten in de verschillende regimenten kende, was hij persoonlijk bezorgd voor hun welzijn en bad God hun de overwinning te geven over de zonde, den booze en de opstandelingen. Zijn stem werd dikwijls gehoord in gebed oprijzende uit de teuten der ongeloovigen. Terwijl hij diende onder het bevel van Generaal O. O. Howard, die bijzondere sympathie koesterde voor zijn werk, was zijn bediening des Woords vooral vruchtbaar. In vele opzichten waren de ervaringen tijdens den oorlog dienstig aan de voorbereiding van Moody voor zijn grooteren arbeid. Het bracht hem op den voorgrond voor het geheele land. Zijn middagbidstonden te Chicago werden een vereenigingspunt, waar hij en zijn mede-arbeiders elkander ontmoetten en met elkaar spraken bij hun veelvuldige bezoeken aan de legerplaatsen. Menschen uit het verre Noord-Westen zonden verzoekschriften in bij deze bijeenkomsten om te bidden voor echtgenooten, broeders, zoons. Moody leerde door het spreken met de stervenden, hoe gevaarlijk het is uit te stellen in zake de eeuwige zaligheid en zoodoende werd zijn begaafdheid om met de ongeredden zonder omhaal van woorden, op den man af, te spreken, ontwikkeld. Hij leerde kostbare waarheden, in betrekking tot den troost des Evangelies^ tot de gewilligheid van God gebeden te hooren en te verhooren en de waarde Zijner beloften. Zijn eigen geloof vermeerderde. Behalve dat, verzamelde hij een fonds van anecdoten en voorvallen, waarvan hij later veel dienst had bij het maken van zijn preeken. HOOFDSTUK VIII. Het werk in de Farwell-Hall. De toenemende bloei van de Y. M. C. A. onder de ijverige leiding van Moody deed weldra de behoefte ontstaan aan ruimere lokalen. Het bestuur dacht na, maakte plannen en bad om een eigen gebouw — het deed alles behalve de handen uit den mouw steken. Eindelijk werd er voorgesteld, dat de heer Moody, die juist zoo goed geslaagd was in de oprichting van de Illinoisstraat-kerk, tot president zou gekozen worden en John V. Farwell tot vice-president. Maar daar men Moody beschouwde als te radikaal om president te wezen, werden de rollen omgekeerd. Terwijl men met het verkiezingswerk bezig was, ging Moody er op uit om inschrijvingen te krijgen en voor den avond had men de zekerheid van een gebouw, dat een zaal zou bevatten met plaatsgelegenheid voor drie duizend personen en daarbij ruimten voor kleinere vergaderingen en kantoren. Het was stellig het voornaamste gebouw der Jongelingsvereeniging in Amerika. De inwijding op den 29sten September 1867 was een merkwaardige gebeurtenis in de geschiedenis van den godsdienst. George H. Stuart, president van de Christelijke Commissie der Vereenigde Staten (U. S. Christian Commission) reisde achthonderd mijlen om er bij tegenwoordig te zijn. De zaal was propvol, verscheidene bezoekers waren overgekomen uit andere steden en staten. Het kleurlooze karakter der Y. M. C. A. bleek uit de aanwezigheid van dominees van alle gezindten — en dit in een tijd, toen haar werk pas begon en naijverige oogen er op loerden of zij misschien een mededingster van de Kerken zou worden. De toespraak, die Moody dien avond hield, verhaalde hoe goed God was geweest door hen te brengen van zoo'n klein begin tot hun tegenwoordige invloedrijke positie. Hij pleitte voor een krachtigen aanval op de sterkten der zonde, zeggende dat men reeds al te lang verdedigend was opgetreden. Hij profeteerde, dat het werk nog slechts in zijn kindsheid was. Men was voornemens de zaal te noemen naar Moody, ter eere van zijn volhardende en geslaagde pogingen te haren behoeve; maar toen het geschikte oogenblik kwam, betrad Moody het spreekgestoelte en drukte in korte, hartstochtelijke woorden den wensch uit, dat de naam zou zijn Farwell-Hall, ter eere van den man, die voorzitter was van de bouwcommissie en die mildelijk gesteund had. Het voorstel werd bij acclamatie aangenomen. Moody bracht voortdurend gelden bijeen voor de oprichting van kerken, voor zendingscholen en voor gebouwen voor de Y. M. C. A. in Groot-Brittanje en Amerika, maar hij wenseh'te geen eer te ontvangen voor zijn aandeel in het werk, en trachtte altijd te beletten, dat men zijn naam gebruikte. De maand Januari daarop brandde het gebouw af, hetgeen veel schade berokkende, daar het slechts gedeeltelijk verzekerd was. Moody nam even wel zoo spoedig zijn maatregelen, dat men wel eens zeide, dat hij giften voor een nieuw gebouw had, voordat de brand gebluscht was. Het volgende jaar werd de nieuwe Farwell-Hall, in menig opzicht de eerste overtreffend, voltooid en ingewijd. Dit tweede gebouw volgde het eerste bij den grooten brand van 1871. Twee jaar lang was Moody president van de Y. M. C. A. HOOFDSTUK IX. Eerste bezoek aau Engeland en het Vaste land van Europa in 1867. In 1867 gaf de dokter den raad een zeereis te maken ten behoeve van mevrouw Moody, die een afmattenden hoest had. Daar Moody een ernstige begeerte had om dominee Spurgeon en den heer George Muller te hooren en te ontmoeten, werd er besloten tot een reis naar Engeland. Zij vertrokken den 22sten Februari van dat jaar. In dien tijd was Moody nog onbekend in Engeland, behalve aan die vrienden, welke Amerika bezocht hadden. Tot deze laatsten behoorde Fountain J. Hartley, secretaris van de Londensche Zondagschoolvereeniging, die den heer Moody verzocht te spreken op een jaarfeestvergadering in Exeter Hall. Moody was aangewezen om een dankbetuiging voor te stellen aan den voorzitter van den avond, die bij die gelegenheid was de welbekende Graaf van Shaftesbury. Tegen het sluiten van de meeting stond de voorzitter zijn plaats af aan den ondervoorzitter, opdat zulk een voorstel kon gedaan worden. De ondervoorzitter deelde mede, dat zij blij waren hun »Amerikaanschen neef, den weleerwaarden heer Moody uit Chicago te kunnen verwelkomen," die nu een «voorstel wilde doen tot dankbetuiging aan den edelen graaf," welke bij deze gelegenheid had gepresideerd. Deze wijze van optreden strookte geheel niet met de gewoonten van Moody. Met groote vrijmoedigheid en volstrekt verzuim van conventionalisme en loutere plichtplegingen, barstte Moody over de vergadering los met de stoute mededeeling: »De voorzitter heeft twee vergissingen gemaakt. Om te beginnen, ben ik in het geheel niet de weleerwaarde beer Moody. Ik ben eenvoudig Dwight L. Moody, een zondagschoolonderwijzer. En dan ben ik niet uw »Amerikaansche neef." Door Gods genade ben ik uw broeder, die met u belang stelt in het werk van onzen Vader voor Zijne kinderen.. »En nu wat aangaat mijn voorstel tot dankbetuiging aan den «edelen graaf," omdat hij van avond onze voorzitter was. Ik zie niet in, waarom wij hem juist meer dankbaar moeten zijn dan hij ons. Toen bij zekere gelegenheid men voorstelde onzen Lincoln te bedanken voor het presideeren van een vergadering in Illinois, maakte hij een einde aan de bespreking. Hij zei, dat hij geprobeerd had zijn plicht te doen, terwijl zij trachtten den hunnen te doen. Hij meende, dat men van beide kanten gelijk stond." Dit optreden benam vrijwel den adem aan Moody's Moody. 6 toehoorders. De nieuwheid ervan was verrukkelijk en van dat oogenblik af was Moody meester van zijn gehoor. Hij ging al heel gauw over tot de Y. M. C. A. in Aldersgatestraat en zijn ervaringen in Evangelisatie te Chicago vertelde hij met een frischheid en kracht van uitdrukking, die op allen, welke hem hoorden, beslag legden. De eenige en oorspronkelijke manier waarop hij zijn opzienbarend werk verrichtte onder de ruwe en ongeregelde kinderen van Chicago schilderde hij met trillenden gloed. Moody had een onderhoud met Spurgeon, maar hij slaagde er niet in, hem over te halen tot een uitstapje naar Amerika. Hij ging ook naar Bristol. »Bristol," zoo schreef hij aan zijn moeder, »is waar de groote weesinrichtingen van George Muller zijn. Hij heeft vijftienhonderd kinderen in zijn inrichtingen, maar vraagt nooit iemand een cent geld om hem te steunen. Hij doet een beroep op God en God zendt hem het geld. Het is wonderbaar te zien, wat God kan doen door een man van gebed." Vóórdat hij afzeilde van New-York had een vriend hem aangeraden vooral niet te verzuimen den veteraan der zending, Dr. Duff te gaan bezoeken en ook het werk van Dr. Guthrie te Edinburg. Daarom ging Moody er heen, en hoewel zijn bijzonder doel mislukte, had hij gelegenheid een avond te spreken in de Free Assembly Hall, en velen der voornaamste godsdienstige leiders te ontmoeten. De eenige andere plaats van meer dan gewoon belang, die Moody op zijn reis bezocht, was Parijs, waar hij met zijn vrouw een week heenging om te ontkomen aan het onaangename klimaat van Engeland. Hij bracht den tijd door met rondkijken; men was toen juist bezig de Parijsche tentoonstelling in orde te maken. Hij liet een blijvenden indruk achter op het Engelsche godsdienstleven door de instelling van een twaalfuursbidstond in de Y. M. C. A. in Aldersgatestraat, overeenkomende met dien bidstond te Chicago. »Ik heb u een verslag gezonden van den dagelijkschen twaalfuursbidstond, dien ik eindelijk hier ingevoerd heb gekregen" schreef hij aan zijn moeder.. »Het is een groot succes en zij beginnen er nu mee in verschillende deelen der stad. Ik hoop, dat er veel goeds uit voort zal komen. Men begint er ook mee in onderscheiden gedeelten van het koninkrijk." HOOFDSTUK X. Eerste ontmoeting van Moody en Sankey. De naam van Moody is over de heele wereld nauw verbonden aan dien van Ira D. Sankey. Door velen wordt aan die twee als aan een en denzelfden persoon gedacht. Zij ontmoetten elkander voor het eerst in 1870, op de internationale vergadering van de Young Men's Christian Association, gehouden te Indianapolis, Indiana. Zij hadden wel van elkander gehoord, maar nooit elkaar ontmoet. Sankey was reeds bekend door zijn aanleg om zielen te winnen door het zingen van liederen; maar geen van beiden trad op den voorgrond als leider der werkzaamheden op de vergadering. In dien tijd was de heer Sankey gouvermentsambtenaar New-Castle, Pensylvania, en was geplaatst bij den Internationalen Inkomstendienst. Hij was dertig jaar oud en waS geboren te Edinburg, Lawrence Co, Pa, op den 28sten Augustus 1840. Hij was lidmaat van de Methodistische-Episcopaalsche Kerk, maar hij had zich alleen in zijn vrije uren met godsdienstige werk- zaamheden bezig gehouden en had van jongs af zich voornamelijk als zanger doen kennen. Hij had genoeg van Moody gehoord om hem gaarne te willen zien en hooren spreken en toen hij naar de vergadering te Indianapolis ging, begon hij dadelijk uit te zien naar den jongen man uit Chicago. Toch ontmoetten zij elkander eerst na ongeveer een dag te Indianapolis te zijn en dan nog wel onder eenigszins vreemde omstandigheden. Er was aangekondigd, dat de heer Moody uit Chicago op Zondagmorgen een bidstond zou leiden te zes uur in een Doopsgezinde Kerk op eenigen afstand van de Academie voor muziek, waar de vergadering gehouden werd. Niettegenstaande het vroege uur besloot de heer Sankey van de gelegenheid gebruik te maken om den man te zien en te hooren, dien 'hij tot dien tijd toe niet had kunnen vinden. De afstand tot de Kerk was veel grooter dan hij gedacht had en de dienst was reeds halverwege, toen hij aankwam en een plaats koos dicht bij de deur. Na een langdradig gebed verzocht een vriend, dominee Robert M' Millen den heer Sankey om dadelijk een lied in te zetten, daar het scheen dat niemand de leiding van den zang had. Zonder dralen stond de heer Sankey op en zong: Er vloeit een stroom van heilig bloed Voor arme zondaars vrij; Des Heilands bloed, dat wondren doet, Gestort voor u en mij. De vergadering viel in. Toen de bijeenkomst afgeloopen was, vroeg dominee M' Millen Sankey naar voren te komen om voorgesteld te worden aan Moody. Toen Sankey naderbij kwam, nam Moody die hem herkende als dengeen,»die het lied had ingezet, hem bij de hand en zeide: »Waar komt gij vandaan?" »Pensylvania," antwoordde Sankey. «Gehuwd ?" »Ja, ik heb een vrouw en twee kinderen." »Welk is uw middel van bestaan, als ge thuis zijt?" »Ik heb een gouvernementsbetrekking." Al dien tijd had Moody Sankey's hand vastgehouden. Hem strak in het gelaat ziende, zei hij: »Wel, ge zult die betrekking moeten opgeven." De heer Sankey stond verbaasd en verkeerde in onzekerheid over Moody's bedoeling met het zeggen, dat hij moest opgeven, wat voor hem een goede positie was en hem een goed brood gaf. Hij was een oogenblik zoo verbluft, dat hij geen antwoord kon geven. Moody verklaarde zich nader. »Ge zult uw gouvernementsbetrekking moeten opgeven en met mij mee gaan. Gij zijt de man naar wien ik de laatste acht jaar uitzie. Ik wensch, dat ge met mij mee zult gaan en mij helpen bij mijn werk in Chicago." Sankey was nu weer eenigszins tot zich zelf gekomen van zijn verbazing; maar de gedachte een goede positie te verlaten voor iets onzekers was te veel en hij vroeg tijd om zich te bedenken. Moody vroeg hem een zaak van gebed ervan te maken, en uit beleefdheid zei Sankey, dat hij het doen zou. Dit gebeurde op Zondag. Dien heelen dag en den volgden nacht dacht Sankey over Moody's woorden, maar den volgenden morgen was hij nog zeer geneigd in zijn betrekking te blijven, die hem elke maand zijn vast salaris verzekerde. Juist op een oogenblik, dat hij begon te wankelen, werd een correspondentiekaart binnen gebracht. Het was van Moody, waarin deze hem vroeg om dien avond hem te ontmoeten op den hoek van een zekere straat, om te zingen. Sankey schreef op de rugzijde van de kaart een toestemmend antwoord en zond dit terug aan Moody. Met eenige vrienden ging hij naar de aangewezen plaats op den vastgestelden tijd en binnen eenige oogenbiikken kwam Moody er aan. Zonder een oogenblik te blijven stilstaan, liep Moody een winkel binnen en vroeg verlof om een groote winkelkist te mogen gebruiken als preekstoel. Toen hem verlof daartoe gegeven was, rolde Moody de kist naar buiten tot den hoek van de straat, klom erop en vroeg Sankey een lied te zingen. Nadat een of twee liederen gezongen waren, begon Moody te preeken. De werklieden waren juist op weg naar huis uit hun fabrieken of magazijnen en in korten tijd was een groote menigte bijeen. Sankey zegt, dat Moody dien avond daar op die winkelkist preekte, zooals hij nooit te voren iemand had hooren preeken. De menigte stond betooverd zooals de woorden stroomden, van Moody's lippen met wonderlijke kracht en radheid. Nadat hij ongeveer vijftien minuten gesproken had, sprong hij van de kist af, kondigde aan, dat hij een bijeenkomst ging houden in de MuziekAcademie en noodigde de menschen uit daar met hem heen te gaan. Sankey en zijn vrienden marcheerden de straat af in rijen van vier, zingende: «Zullen we eens al te zaam daar vergaadren Op het strand van de zee van kristal?" Er waren maar weinige minuten noodig om de benedenverdieping van de muziek-Academie geheel te vullen. Moody zag, dat de werklieden in hun gewone kleeding gezeten waren vóór hij het platform beklom om te spreken. Zijn tweede toespraak was even pakkend als die hij op den hoek der straat gehouden had en eerst toen de afgevaardigden aangekomen waren voor de avondzitting van de Conventie, werd de meeting tot een eind gebracht. Sankey was nog niet beslist toen Moody weer de vraag van hun samenwerking op het tapijt bracht. Toch was de indruk, welke deze twee diensten op zijn geest gemaakt had zoo groot, dat na een tijdperk van ongeveer tien maanden hij een uitnoodiging aannam om een week bij Moody in Chicago door te brengen en vóór die week om was, had hij zijn aanvrage om ontslag ingezonden aan den secretaris der schatkist. Van dien tijd af tot den dag van Moody's dood werkten Ira. D. Sankey. ■ zij samen in onafgebroken eensgezindheid en overeenstemming. De opinie van Moody wat betreft de waarde van het gezang bij godsdienstoefeningen was zeer beslist. Kort voor zijn overlijden zei hij : »Ik ben er zeker van, dat verreweg de meeste menschen van zingen houden en ik ben van plan bij al mijn godsdienstoefeningen er een ruim gebruik van te maken. Het helpt om een gehoor op te bouwen — zelfs als de preek droog is. Indien er zoodanig gezongen wordt, dat het hart wordt getroffen, dan zal de kerk altijd vol zijn. Hij placht te zeggen, dat er in den Bijbel veel meer geschreven staat over lofzangen dan over gebeden en dat muziek en zang niet alleen alle schriftuurlijke opwekkingen vergezelden, maar den grondslag uitmaakten van de verheffing van het geestelijk leven. »Wij danken eenige van onze beste liederen aan tijden als die, waarin zoowel in het gezin als in de kerk, op de werkplaats en op de straat, de groote waarheden van het Evangelie in een lied gehoord worden. Zingen is minstens even goed als preeken om het Woord Gods den menschen in te prenten. Gedurende de veertig jaren, die verliepen sedert God mij voor het eerst riep, is de belangrijkheid van het danklied mij steeds grooter voorgekomen." Hij heeft steeds ervoor geijverd om in kerk en huis goed, hartelijk gezang te bevorderen. HOOFDSTUK XI. De brand te Chicago en later. Het jaar 1871 was van groote beteekenis in de loopbaan van Moody. Het werd hem meer en meer duidelijk, hoe weinig geschikt hij was voor zijn werk door persoonlijke ervaringen en bekwaamheden. Een sterk hongeren en dorsten naar geestelijke kracht werd in hem opgewekt door de daad van twee innig vrome vrouwen, die gewoonlijk zijne bijeenkomsten bezochten en dan vlak vooraan zaten. Hij kon aan de uitdrukking van haar gelaat zien, dat zij voortdurend baden. Aan het einde der bijeenkomst zeiden zij wel eens tot hem: »Wij hebben voor u gebeden." «Waarom bidt gij niet voor de menschen ?" vroeg Moody eens. »Omdat gij behoefte hebt aan de kracht van den Heiligen Geest," zeiden zij. »Ik behoefte hebben aan die kracht! Wel," zei Moody, in later jaren over dit voorval sprekende, »ik meende kracht te hebben. Ik had de meeste menschen in mijn kerk in heel Chicago en velen bekeerden zich. Ik was in zekeren zin voldaan. En toch bleven die vrome vrouwen maar altijd voor mij bidden en haap ernstig spreken over de zalving voor bijzonderen dienst bracht mij aan het denken. Ik vroeg haar eens met mij te komen praten en wij knielden neder. Zij stortten hare harten uit en baden voor mij, dat ik vervuld zou worden met den Heiligen Geest. Toen kwam er een groote honger in mijn ziel. Ik wist niet, wat dit was. Ik begon te weenen, zooals ik nooit te voren gedaan heb. De honger vermeerderde. Ik gevoelde werkelijk, dat ik niet langer begeerde te leven, indien ik niet deze kracht tot den dienst kon ontvangen." Terwijl Moody in dezen verstandelijken en geestelijken toestand was, werd Chicago in den asch gelegd. De groote brand begon op den 8sten üctober 1871 en vernielde zoowel Farwell Hall als de kerk in de Illinoisstraat. Moody had juist vijf achtereenvolgende avonden in Farwell Hall gepreekt over het leven van Christus. Hij schetste den Zaligmaker van de wieg tot in de gerechtszaal en dien avond maakte hij, naar hij meende, de grootste fout, die hij ooit in zijn leven beging. Een brandsignaal klonk luide door de stad, maar hij lette er niet op. Men hoorde zoo dikwijls dat sein en men was gewoon er niet veel om te geven. Moody eindigde zijn preek met de woorden: »Wat zal ik doen met Jezus?" en zei tot de hoorders: »Nu, ik wensch, dat gij de vraag mee naar huis zult nemen en er over zult denken, en dan wensch ik dat gij aanstaanden Zondag terug zulk komen en mij zult zeggen, wat gij voornemens zijt met Hem te doen." »Wat een vergissing!" zei hij later; »het schijnt, dat satan mij bezielde, toen ik datzeide. Sedertdien tijd heb ik nooit een gehoor een week tijd durven geven om over de vraag der Zaligheid na te denken. Indien de daar tegenwoordigen waren omgekomen dien nacht, zouden zij misschien op den oordeelsdag tegen mij getuigd hebben. »Ik herinner mij, dat Sankey zong en hoe zijn stem doordrong, wanneer hij kwam tot deze pleitende regels: Kom tot Jezus heden 't Heil is bereid; Kom nu tot Hem, en leef In eeuwigheid. Na de bijeenkomst ging Moody huiswaarts; hij zag den gloed der vlammen en begreep, dat zij de verwoesting van Chicago beteekenden. Omstreeks één uur was Farwell Hall afgebrand. Weldra viel ook zijn kerk in puinhoop. Tegen middernacht scheen de felheid van het vuur te verminderen en men dacht, dat de brandweer de overhand zou krijgen, zooals dat den vorigen nacht was geweest. Het gezin ging te bed; maar eer een uur voorbij was, werden al de bewoners der straat opgeroepen om zoo spoedig mogelijk hunne huizen te verlaten. Het vuur had zich over de rivier een weg gebaand en maakte snelle vorderingen. Het was te laat om eraan te denken, iets anders te redden dan wat men in de handen kon meenemen. Een buurman nam de twee kinderen van Moody in zijn toch reeds propvol rijtuig en ontvluchtte noordwaarts. Een paar zilveren voorwerpen en. eenige geliefde vriendschaps-cadeaux werden haastig in een kinderwagen gepakt. Maar er was een voorwerp, op de redding waarvan het hart van Mevrouw Moody gesteld was. Het was een portret in olieverf van Moody, geschilderd door Healy en dat aan den muur van de spreekkamer hing. Het was een geschenk van den kunstenaar aan Mevrouw Moody na den terugkeer van de eerste reis naar Europa is 1867, toen door de vrienden van Chicago dit huis, volledig gemeubileerd, aan Moody in vrij gebruik werd afgestaan. Dit portret was Mevrovw Moody meer waard dan al het andere, wat in het huis was. Een vreemdeling die in huis was gekomen, hielp om het van den muur te nemen. Zijn vrouw riep Moody en drong er op aan, dat hij het voor haar zou dragen. De lachwekkende kant van de zaak viel hem dadelijk in het oog ondanks den angst van dien akeligen nacht. »Ik mijn eigen schilderij dragen!" zei hij. »Wel, dat zou grappig wezen. Verondersteld, dat wij op straat vrienden tegenkomen in denzelfden vreeselijken toestand als wij, en dat zij zeggen: ,Zoo, Moody, blij dat gij ontsnapt zijt; wat hebt gij daar uit den brand gered, dat ge zoo teeder omklemt?' — zou dat dan niet aardig klinken als ik antwoordde: ,0, ik heb hier mijn eigen portret' ?" Geen smeeken kon Moody bewegen; maar het doek werd in alle haast uit de zware vergulde lijst genomen en door Mevrouw Moody zelf meegenomen. De arme vrouw kreeg een blauw oog en een opgezet gelaat voor de moeite; want toen zij eenmaal op straat kwam, was er een voortdurende strijd tussehen de draagster van het paneel en den vreeselijken wind om het bezit van de schilderij. Liefde overwon, maar alleen na onafgebroken kamp. Dat portret hangt nu aan den muur in het huis te Northfield en houdt daar de herinnering levendig aan dien nacht van de vuurproef, die menige ziel deed smelten. Zoodra zijn vrouw en kinderen onder dak waren bij vrienden, ging Moody erop uit om te helpen. Weldra ging hij naar de oostelijke Staten om geld bijeen te brengen voor de van alles beroofden en ook voor een nieuwe kerk. G-eorge H. Stuart en John Wanamaker van Philadelphia en andere vrienden in het Oosten brachten £ 600 bijeen en een tijdelijk gebouw van 60 bij 100 voet werd onmiddellijk ingericht op een plaats niet ver van de vorige kerk. Den 24sten December 1871, juist twee maanden en 15 dagen na den brand werd dit gebouw (bekend als de Noorder Tabernakel) ingewijd. 1) Maar dat bezoek aan het oostelijk deel van Am erika 1) De naam was eigenlijk North Side Tabernacle. fï was in ander opzicht van nog grooter zegen voor hem. De honger naar meer geestelijke kracht was nog steeds in hem werkend. De brand doofde de begeerte niet. »Mijn hart was niet bij het bedelen", zei hij. »Ik kon niet goed vragen. Ik riep al den tijd tot God om mij te vervallen met Zijn Geest. Welnu, op een dag, in de city van New-York — o, wat een dag! — ik kan hem niet beschrijven, ik spreek er zelden van, het is bijna een te heilige openbaring om er een naam aan te geven. Paulus ondervond iets, waarvan hij veertien jaar lang niet sprak.. Ik kan alleen maar zeggen, dat God Zich aan mij openbaarde en ik had een zoo sterk bewijs van Zijn liefde, dat ik hem Zijn hand moest vragen om staande te blijven. Ik ging weer preeken. De preeken waren niet anders dan vroeger; ik verkondigde geen nieuwe waarheden en toch kwamen honderden tot bekeering. Ik zou nu niet terug willen keeren tot mijn toestand van vóór die heerlijke ervaring al zoudt ge mij de geheele wereld willen geven — het zou zijn als het kleine stofje aan de weegschaal." Toen hij naar Chicago terugkeerde, werd zijn zendingswerk in den nieuwen tabernakel zeer gezegend. Er kwam een vernieuwde herleving, welks vuur lang en helder brandde. Binnen een jaar werden stappen gedaan om een blijvend gebouw op te richten. Het terrein, waarop de tegenwoordige kerk staat, werd aangekocht. Van alle zijden kwamen bijdragen in, duizenden zondag- schoolleerlingen gaven elk vijf cents om steenen te koopen. Twee jaar lang stond op het fondament van het tegenwoordige gebouw een tijdelijk dak en werd de kerk in die gestalte gebruikt voor bijeenkomsten en eindelijk, zooals wij straks zullen zien,werden de middelen verkregen voor de voltooiing van het gebouw, dat sedert dien tijd bekend is als de Chicago Avenue kerk of Moody's kerk. HOOFDSTUK XII. Tweede bezoek aan Engeland, 1872. Hoewel de Noorder-Tabernakel druk bezocht werd en de bijeenkomsten zeer veel vruchten afwierpen, was het onmogelijk voor Moody om eenig huisbezoek te doen, daar er geen huizen waren binnen bereikbaren afstand. De brand had de stad in een wijden kring om den Tabernakel in de asch gelegd. Het was onbegrijpelijk, waar de menschen van daan kwamen om de bijeenkomsten te bezoeken. Er waren wel eenigen, die hutten bouwden te midden der puinhoopen, maar die verhuisden elk oogenblik. zag daarom in, dat hij in Chicago kon gemist worden en daar hij begeerde meer van den Bijbel te leeren aan den voet van Engelsche bijbelkenners, besloot Moody den oceaan weder over te steken. Hij ging op reis in Juni 1872. Dit bezoek eischt bijzondere aandacht wegens één voorval, dat ontwijfelbaar een nieuw keerpunt was in Moody's loopbaan. Hij was besloten geen enkel werk te ondernemen Moody. q ' indien hij' er buiten kon; maar eens ging hij naar den bidstond te Old Basley en aan het einde van den dienst vroeg dominee Lessey, voorganger van een kerk in het noorden van Londen, hem om den volgenden Zondag voor hem te preken. Moody stemde erin toe. De plaats scheen geheel dood en koud bij de morgen-godsdienstoefening. De menschen schenen niet veel belang te stellen. Het leek hem toe of hij voor stoelen en banken gesproken had en hij had een gevoel alsof het een verloren morgen was. De daaropvolgende dienst was te halfzeven 's avonds, en terwijl hij preekte scheen het hem toe of de lucht zelf vervuld was van den Geest van God. Daar kwam een gesuis van den hemel neer op de menschen, wat bewees, dat God zoekende was naar hunne harten. Hij had dien dag niet veel gebeden en begreep er niets van. Toen hij zijn preek geëindigd had, vroeg hij allen, die Christen wilden worden op te staan, opdat hij voor hen mocht bidden. Over de geheele kerk stonden zij op bij honderden — het scheen of niemand bleef zitten. Moody zei lot zich zelf: «Deze menschen begrijpen mij niet. Zij weten niet, wat ik er mee bedoel als ik hen vraag op te staan." Hij had er in Amerika nooit zooveel zien opstaan en wist niet wat te doen, daarom voegde hij er bij: »Nu, allen, die Christenen willen worden, verzoek ik in de kerkekamer (enquiry-room) te komen." Zij gingen erin en de kamer werd zoo vol, dat er stoelen moesten worden gehaald om hen te doen zitten. De dominee was verbaasd en Moody evenzeer. Geen van beiden had zulk een zegen verwacht. Zij hadden geen geloof genoeg om aan te nemen, dat God de menschen kan zaligmaken bij honderd en duizend te gelijk, zoowel als bij een en twee. Toen Moody nog eens vroeg, dat zij, die werkelijk wenscbten Christen te worden zouden opstaan, rees weer de geheele vergadering op. Hij wist niet, wat te doen, zoodat hij zeide, dat allen, die in ernst waren den volgenden avond bij den dominee weer daar moesten komen. Den volgenden dag vertrok hij naar Dublin; maar op Dinsdagmorgen ontving hij een telegram, hem vragende om terug te komen, en de mededeeling inhoudende, dat er op Maandagavond nog meer menschen gekomen waren dan den avond te voren. Hij ging terug en hield tien dagen lang bijeenkomsten en vier honderd lidmaten werden in die Kerk aangenomen. Na eenigen tijd werd het geheim van deze wonderbare openbaring opgehelderd. Er waren twee zusters, welke tot die Kerk behoorden. De eene was sterk, de andere was bedlegerig. Eens, toen de zieke vrouw' weeklaagde over haren toestand, kwam de gedachte in haar op dat zij tot God kon bidden, en zij begon Hem te vragen de Kerk, waarvan zij lidmaat was, tot opwekking te brengen. Dag en nacht steeg haar gebed tot God, maar de Kerk bleef steeds koud en dood. Eens las zij in een courant een verslag van eenige bijeenkomsten, die Moody in Amerika gehouden had en ofschoon zij hem niet kende, begon zij God te bidden hem naar haar Kerk te zenden. Haar zuster kwam dien zondag thuis, nadat Moody gepreekt had en zei: »Wie denkt ge wel, dat van morgen gepreekt heeft?" Zij noemde de namen van eenigen met wie haar voorganger nog al eens placht te ruilen. Eindelijk zei haar zuster: »Het was mijnheer Moody, uit Amerika." De bedlegerige vrome werd bleek en zei: «Ik weet, wat dat beteekent. God heeft mijn gebed verhoord." Zij bracht den achtermiddag door vastend en biddend en des avonds kwam het antwoord in vuur van den hemel. Moody geloofde, dat deze herleving oorzaak was, dat hij het volgend jaar weer naar Engeland ging. Als een gevolg ervan kreeg hij nu uitnoodigingen van dominee William Pennefather, rector van St. Jude's, Mildmey Park, Londen en den heer Bainbridge, een voornamen Methodistischen leek van Newcastle aan de Tyne om bijeenkomsten te leiden. Maar hij was niet voorbereid op een langdurig verblijf en zoo keerde hij na drie maanden naar Amerika terug en kwam tehuis, echter met dringende uitnoodigingen om het volgende jaar weer in Engeland te komen. HOOFDSTUK XIII. Groote Engel,sche Veldtocht met Sankey, 1873-1875. Moody besloot de uitnoodiging aan te nemen, die men hem herhaaldelijk gedaan had en wachtte op de fondsen, die men beloofd had te zenden voor de reis over den oceaan. Hij maakte schikkingen met den heer Sankey, die toen leider van het koor was in Moody s kerk en zondagschool, om hem te vergezellen. \ oor de beide gezinnen werd passage genomen op een stoomschip, maar er verliepen weken en de beloofde gelden kwamen niet aan. Moody begreep er niets van. Eindelijk, meenende dat Gods leiding stellig naar Engeland heenwees, was hij verplicht naar een vriend te gaan, wien hij juist ongeveer £ 90 in bewaring had gegeven om te beleggen gedurende zijn afwezigheid en nam dat geld terug. Een andere vriend, die niets afwist van den waren toestand, overhandigde hem een wissel van £ 100 den dag voor hij Chicago verliet. Het grootste gedeelte van deze beide sommen werd betaald voor den overtocht van het gezelschap. Zij kwamen te bestemder tijd te Queenstown. Daar ontving Moody een bericht, waardoor het uitblijven van het beloofde geld verklaard werd. De twee hartelijke en toegewijde christenvrienden, op wie hij rekende voor zedelijken en financiëelen steun, waren beiden in het graf. Na den brief gelezen te hebben, zei Moody tot Sankey: »God schijnt de deur gesloten te hebben. Wij zullen zelf geen andere openen. Als Hij de deur opent, zullen we binnen gaan; zoo niet, dan keeren wij dadelijk naar Amerika terug." Bij hun aankomst te Liverpool, den 17;omdat" zei hij, »hij nimmer over een verloren ziel kon spreken zonder tranen van christelijk mededoogen in zijn oogen." Eenige van de onmiddellijke resultaten van de Engelsche reis mogen worden opgesomd als volgt: Duizenden ongeredden en duizenden afvallige Christenen werden tot nauwer gemeenschap met God gebracht. Een Evangelische geest was ontwaakt en is niet weer uitgebluscht. Een groot getal stichtingen van inwendige zending en andere strijdende stichtingen werden georganiseerd. Het verschil in richting werd tot op een merkwaardige hoogte vernietigd. Dominees van alle kerkgenootschappen werden tot samenwerking genoopt op een gemeenschappelijken grondslag — de redding van het verlorene. Men heropende den Bijbel en er was een zeer groote prikkel tot bijbelstudie. Lang bestaande vooroordeelen werden ter zijde gezet. Nieuw leven werd gegoten in alle methoden van christelijke werkzaamheid. Geen poging werd gedaan om proselieten te maken, maar bekeerlingen werden gewezen op bestaande Kerken tot opkweeking en terechtwijzing in de zaken des Heeren. Lord Shaftesbury zei eens, dat al had Sankey niets meer gedaan dan het lied: «Behoud uw werk, o Heer!" aan de menschen geleerd, hij toch reeds een onschatbare weldaad aan het Britsche Rijk zou bewezen hebben. Een voornaam Schotsch predikant schreef in 1896: »\an het oogenblik af, dat Moody drie-entwintig jaar geleden den Oceaan is overgestoken, is de Amerikaansche prediker hier welkom geweest." De Tribune van New-York gaf als hoofdartikel het volgende verslag over het werk in Engeland: »Er kan slechts één meening zijn met betrekking tot de oprechtheid van de heeren Moody en Sankey. Zij zijn geen geld-makers, zij zijn geen kwakzalvers. Het fatsoenlijke, conservatieve Engeland, dat zoowel hun werk als de manier, waarop het verricht wordt, afkeurde, hield maanden lang uitvorschend de oogen op hen, en kon in hen geen enkelen beweeggrond ontdekken, die niet zuiver was." Na eenige weken te midden van vrienden doorgebracht te hebben in Wales, waarin zij alleen van tijd tot tijd eens optraden, hield Moody een afscheidspreek in Liverpool op den 3den Augustus 1875 en vertrok den volgenden dag naar Amerika. HOOFDSTUK XIV. Ontstaan van (le liederenboeken van Moody en Sankey. Een andere episode, die getuigenis aflegt van Moody's volharding en geloof was het ontstaan en de bloei van de «Liederen van Moody en Sankey." Het groote zendingswerk, dat deze boekjes hebben gewrocht door niet alleen de harten van millioenen met de vreugde des Evangelies te vervullen, maar ook door het gebruik, dat er van gemaakt werd en nog wordt in tal van groote inrichtingen van opvoeding en opleiding tot bijbelkennis, is een van de belangrijkste bladzijden uit de geschiedenis van godsdienst en koophandel. Toen Moody en Sankey in Engeland kwamen, vonden zij daar een soort van liederen, die geheel verschilden van die, waaraan zij gewoon waren en die geheel ongeschikt bleken voor hun doel. Sankey kon zijn solo's zingen maar om de geheele vergadering te doen meezingen was een boek met Amerikaansche liederen gebiedend noodig. Geen uitgever liet zich echter vinden om zich met de uitgave te belasten. Er scheen geen kans te bestaan, er iets mee te verdienen. Sankey zelf had ei geen verwachting van en zelfs mevrouw Moody geloofde niet in succes. Daarom was Moody, geheel alleen staande, hoewel nimmer weifelend, verplicht geheel voor eigen risico en rekening te laten drukken. Hij stak al het geld, dat hij over had (ongeveer £ 20) in een kleine uitgaaf van liederen, en wel woorden zonder muziek. Die boekjes werden op de bijeenkomsten verkocht voor één stuiver per stuk. De voorraad was spoedig uitverkocht. Nu was er dadelijk een uitgever te vinden om de risico van een tweede uitgaaf op zich te nemen en tevens een betrekkelijk groot honorarium te betalen. Moody nam dit aan met de gedachte, dat er gedeeltelijk de onkosten mee zouden kunnen gedekt worden, waarvoor hij zelf borg was gebleven. Zoo groot was echter de belangstelling, die voortdurend toenam, dat er niet gedacht werd aan de zaak der honoraria, welke hij maar liet oploopen, totdat het inderdaad de vraag werd wat met het totaal moest gedaan worden ? Aan het einde van den Londenschen veldtocht en kort vóórdat de families Moody en Sankey naar Amerika terug zouden keeren, toonde de rekening van den uitgever aan, dat Moody niet minder dan £ /OüO van hem te vorderen had. Moody stelde dit bedrag ter beschikking van de Londensche Commissie om het te gebruiken voor zoodanigen christelijken arbeid, als zij geschikt zou achten, verklarende, dat hij van dit geld niets voor zich zelf wilde hebben. Moody. g De Commissie weigerde het fonds aan te nemen, bewerende, dat het persoonlijk eigendom van Moody was en zij kon niet voorstellen toe te laten, dat Moody een zoo groote som betaalde voor het voorrecht, dat hij gehad had voor hen te preeken. Het was een moeielijk geval — geld, dat geen eigenaar kon vinden. Een van de bestuurders van de Chicago Avenuekerk te Chicago, die van deze moeielijkheid hoorde, stelde aan de Londensche Commissie voor, de som naar Chicago te zenden ter voltooiing van die kerk. In verband met de paniek van 1873—74 waren de inschrijvingen voor de oprichting van het gebouw waai deloos geworden en men had moeten ophouden met het werk, toen nog pas de eerste verdieping — of de zaal voor voorlezingen — gereed was. Een tijdelijk dak was erop gezet en twee jaarlang werden in dien toestand bijeenkomsten gehouden. Het voorstel werd aangenomen, het geld overgezonden en de »kerk van Moody" werd voltooid. Zoo zeer is de verkoop van de achtereenvolgende liederboeken geweest, dat het bedrag der honoraria in Amerika alleen ongetwijfeld tot een milhoen dollars is opgeloopen; maar geen enkele cent ervan is ooit terecht gekomen in de zakken van Moody ofSankey. Het is alles beheerd door commissarissen ten voordeele van Y. M. C. A., kerken, en (in later jaren) voor de scholen van Moody te N'orthtield. HOOFDSTUK XV. Terugkeer naar Amerika en de g-roote Bijeenkomsten tusschen 70 en 80. Het is bezijden de waarheid te zeggen, zooals sommigen gedaan hebben, dat Groot-Brittanje D. L. Moody «ontdekte". Toen hij het merkwaardige derde bezoek aan Engeland bracht was hij reeds een wijdvermaard en zeer geëerd arbeider in den wijngaard des Heeren. Maar wel is het waar, dat toen hij naar Amerika terugkeerde, zijn roem zeer veel vergroot was. De vertooning van zijn krachten (hem van nature eigen en door God gegeven) op een zoo de aandacht trekkend tooneel, en de grootschheid der verkregen resultaten, hadden diepen indruk gemaakt op de geheele christelijke wereld. Inderdaad dateert de wereldwijde bekendheid van Moody van dien tijd. Natuurlijk volgden zijn eigen landslieden zijn tocht door de drie koninkrijken met de meeste aandacht en de grootst mogelijke belangstelling. De verslagen der nieuwsbladen over de ongeëvenaarde bijeenkomsten in Londen, Liverpool, Birmingham, Manchester, Glasgow, Belfast en Dublin, wekten in de geheele uitgestrektheid der Vereenigde Staten de begeerte naar en het geloof in een groote opwekking, wanneer Moody er toe kwam naar zijn geboorteland terug te keeren. De verwachting van zegeningen maakte — zij, die de geschiedenis der »revivals" bestudeerden, weten dit — de atmosfeer geschikt voor de wedergeboorte. Maanden vóórdat het werk in Engeland een einde nam, ontving Moody stroomen van brieven, die hem naar Amerika riepen, dat geheel voor hem open lag. Met zijn onfeilbaar veldheerstalent deed hij een keuze. »Groote steden," zeide hij, »zijn de middelpunten van invloed. Het water stroomt van den heuvel af en de hoogste heuvels in Amerika zijn de groote steden. Als we die in beroering kunnen brengen, zullen we het geheele land beroeren." En zoo begon hij die reeks bijeenkomsten, waarvan de godsdienst-geschiedenis van dit land de gelijke niet kent, wat betreft aantal, kracht en resultaat. Hij bracht het godsdienstig vuur in New-York, Philadelphia, Baltimore, St. Louis, Cincinnati, Chicago, Boston en later in de minder belangrijke steden. Overal verzekerde hij zich den steun van de beste leeken. De bekwaamste mannen van zaken gaven niet alleen geld voor de noodzakelijke kosten van het werk, maar ook zich zelf. Zij voelden zich aangetrokken tot deze sterke, overheerschende persoonlijkheid en volgden blijmoedig zijn leiding. Tot aan het einde van zijn leven behield Moody het onbegrensde vertrouwen der mannen van zaken. Op een middagmaal te New-York, minder dan een jaar vóór zijn dood, zei een der gasten tot een groot spoorwegmagnaat, die mede aanzat: »Hoe komt het toch, dat terwijl gij en uw gelijken voor ieder ongenaakbaar zijt, verborgen achter gesloten deuren en heel beleefde maar niemand toelatende persoonlijke secretarissen, D. L. Moody u altijd be* zoeken kan ?" »Hij is een der onzen", was het antwoord. Bij deze groote bijeenkomsten kwamen de gaven van Moody ten volle uit. Zijn methode bestond in een vereeniging van beleg en aanval. Hij besteedde, zooals in Baltimore en Saint-Louis soms maanden in een plaats aan het bestudeeren van de gesteldheid met onfeilbare scherpzinnigheid, de geheele stad overdekkende met bijeenkomsten, waarin hij de dominees en leeken-helpers liet optreden en dikwijls, voornamelijk tegen het einde, de hulp inroepende van mede-evangelisten en zangers van verre en nabij. Zijn doel was niet alleen onmiddellijk resultaat door bekeeringen — ofschoon dit, zooals licht te begrijpen is, steeds de eerste plaats innam, — maar ook de blijvende opwekking van het kerkelijk leven en vooral de bevordering van bijbelstudie. Steeds werd van den beginne af daarop aangedrongen. Moody gebruikte de namiddagbijeenkomsten voor bijbellezingen, en niemand, die hem ooit hoorde zal vergeten hoe frisch, oorspronkelijk en diep geestelijk zijn voorstellingen waren. Maar de bijeenkomsten zelf, waren bij slot van rekening de wonderbaarste van alle uitingen van kracht in dezen gedenkwaardigen veldtocht. Geen kerk of zaal kon de duizenden bevatten, die samenstroomden. Daarom bediende men zich van de grootst mogelijke overdekte ruimten, die te vinden waren. In New-York werd het onmetelijk Hippodromegebouw voor de bijeenkomsten gebruikt. Oorspronkelijk gebouwd voor spoorwegstation en daarna ingericht als paardenspel, leende het zich werkwaardig voor bijeenkomsten als die van Moody en Sankey. In onderdeelen verschillend op de onderscheiden plaatsen, waren de bijeenkomsten overal ongeveer gelijk. De volgende belangrijke beschrijving door Nathaniël P. Babcock, een ooggetuige van de tooneelen in het Hippodrome, welke hij beschrijft, moge dienen om een zuiver denkbeeld te geven van het werk van Moody in de jaren tusschen 70 en 80: «Naar het Hippodrome!" zoo riep de geheele protestantsch-godsdienstige wereld van New-York gedurende de eerste maanden van het jaar 1876 — nu vierentwintig jaar geleden; en toch is de vreemdheid van die dagen, waarin over de groote wereldstad een atmosfeer hing, bezwangerd met de electriciteit van godsdienstijver nog versch in mijn geheugen. »Naar het Hippodrome!" De woorden werden uitgeroepen van den preekstoel van menige kerk — eerst als raad- geving, toen als bevel — door de dominees tot de kerkgangers. »Naar het Hippodrome!" Gij hoordet den kreet in de omnibussen, in de hotels, soms te midden der dagelijksche bezigheden. Men zag uit de ochtendtreinen, die van de omliggende plaatsen aankomen, de vrouwen bij hondertallen uitstappen, met mandjes vol etenswaren voor den middag, aangetrokken naar de city, niet door de voorjaars-uitstalling van de winkels, maar door het shibboleth, dat weerkaatste in myriaden van christenharten: »naar het Hippodrome!" Moody en Sankey, bijgestaan door vele plaatselijke geestelijken en bonden van vrijwillige christenwerkers, hadden de taak ondernomen New-York in het vuur te zetten van den geestdrift voor de zaak van Christus. Hoezeer zij slaagden kan beoordeeld worden naar het feit, dat er dagen waren tusschen den 7den Februari, het begin der opwekking en den 19e tabernakel rust daar, wachtende op de stem van den aartsengel en de bazuin des Heeren.