j). X. jV?oody<§ %1^kl *••• • *** 'ut, de --P - 9— NIJMEGEN. - P. J. MILBORN. .28 IS BIJBEL I» II! PIACTE door D. L. MOODY. Tweede druk. NIJMEG-EN. — P. J. MILBORN. NEERBOSCH. — STOOMSNKIJPEÏISDRUKKERIJ DER WEESINRICHTING. VOORREDE. Het is mij altijd een genoegen te spreken over het onderwerp waar dit boek over handelt. Ik geloof, dat ik liever over Gods Woord preek dan over iets anders, behalve over Gods liefde; omdat ik meen. dat liet het allerbeste is wat wij hebben. Wij kunnen de beteekenis van een volkomen vertrouwd zijn met den Bijbel niet te hoog schatten. Ik tracht geen gelegenheid voorbij te laten gaan, om met alle mij ten dienste staande middelen de menschen aan te sporen tot gezette studie van dit heerlijke Boek. Indien ik door de volgende bladzijden anderen kan bereiken en hen bewegen om hun Bijbels te lezen, niet machinaal maar met een doel voor oogen en volgens een vasten regel, zal ik waarlijk dankbaar zijn. I). L. MOODY. INHOUD. Hoofdstuk I. — Nauwe gemeenschap met Gods Woord Woord eu werk. — 's Christens wapen. — Jonge bekeerlingen en Bijbelstudie. — Niet verouderd. — Voorziet in alles. Groote vrede. — Verhongerde zielen. — De wegwijzer naar den Hemel. Hoofdstuk II. Twijfel en onderzoek 10 Bewijs. - Een reuk des levens ten leven of des doods ten doode. — Het begrijpen van den Bijbel. — Vitten. — Lezen met een pennemes. — Het bovennatuurlijke. — Ingeving. Hoofdstuk III. Het Oude en het Nieuwe Testament . 25 Talrijke aanhalingen. — De verdediging der Schriften. De vervulling der Schriften. Hoofdstuk IV. „Mijn Woord zal niet voorbijgaan." De druk van de herziene vertaling te Chicago. — De verspreiding van den Bijbel. Hoofdstuk V. Vervulde profetie 34 Ouonderzoi;ht land. — Babyion. — Niueveh. — Tyrus. Jeruzalem. — Egypte. — De Joden. Blz. Hoofdstuk VI. Preeken naar een tekst en Bijbelverklaring 44 Petrus en Paulus te Jeruzalem. — Oratorische preeken. ^Ioofdstuk VIL Lezen en Bestudeeren .... 50 Huisgodsdienst. — Een woord van pas. — Nuttige vragen. Hoofdstuk VIII. Hoe men den Bijbel bestudeeren moet 55 Zichzelf voeden. — I)e beste stelregel. — Drie boeken die elk Christen behoort te bozitten. — De Bijbel op de Zondagschool. Hoofdstuk IX. Methoden van Bijbelstudie. . . 63 / De telescopische en de mikroscopische methode. — Job. — De vier Evangeliën. — De handelingen der Apostelen. — Psalm 52. Hoofdstuk X. Hoofdstukken-studie 87 Een boek tegelijk. — Hot Evangelie van Jnhannes. Hoofdstuk XI. De studie van Typen 93 Typen van Christus. — Molaatschheid een type der zonde. — Bijbel-helden. — Beteekenis der namen. Hoofdstuk XII. De Studie van Onderwerpen. . 97 Liefde. — Heiligmaking. — Geloof. — Rechtvaardigmaking. — Verzoening. — Bekeering. — Do hemel. — Opwekking. —1 Scheiding. — Genade. — Gebed. — Verzekerdheid. — Gods beloften. Hoofdstuk XIII. Woordenstudie 109 ' Het „Zalig zijn" in do Openbaring. — Het „gelooven" in Johannes. — „De vreeze des Heeren" in de Spreuken. — Sleutelwoorden. Hoofdstuk XIV. Aanteekeningen in den Bijbel '3 Bubels leenen. - De noodzakelijkheid van aanteekeningen maken. _ De voordeelen. _ Hoe en waarvan. _ vier dingen die van de kleinste der aarde zijn, doch zeer wijs » " °°ff Za' Hem zien'" - Nog eenige voorbeelden HoorosTOK XV. De Behandeling van Vragers en Zoekers. . 127 Persoonlijk werk. _ Drie soorten van bijeekomsten - Ge meenteleden. - Persoonlijke ervaring. _ Ken vrager tege U • Zij die vertrouwon missen. — Afgekeerden — Niet overtuigd van zonde. _ Diep verslagen. - De Godfan Christus- ~ Een machtig Verlosser. Hoofdstuk XVI. Overzicht der gegeven wenken. HOOFDSTUK I. Nauwe gemeenschap met Gods Woord. Woord en werk. — 's Christens wapen. — Jonge bekeerlingen en Bijbelstudie. — Niet verouderd. — Voorziet in alles. — Groote vrede. — Verhongerde zielen. De wegwijzer naar den Hemel. Green opwekking kan duurzame uitwerking Lebben, indien ze niet door Gods Woord gevoed wordt. In een van onze bijeenkomsten stond eens een man op en zeide, dat hij verwachtte aan de reeks bijeenkomsten voor zijn geheele leven genoeg te zullen hebben. Ik zeide hem, dat hij even goed kon probeeren op eens voor zijn geheele leven genoeg te ontbijten. Dat is een vergissing, die dikwijls gemaakt wordt: men gaat naar godsdienstige bijeenkomsten en meent, dat men daar genoeg aan heeft. Maar indien deze u niet in nauwere aanraking brengen met Gods Woord, zal binnen drie maanden de indruk geheel verdwenen zijn. Hoe meer gij de Schrift liefhebt, hoe vaster uw geloof zal zijn. Wie de Schrift liefheeft loopt weinig gevaar voor terugvallen in den ouden toestand. Indien 1 gij in nauwer aanraking met het Woord komt, wint ge iets duurzaams, omdat Gods Woord blijven zal. In Psalm 119 bidt de dichter negenmaal, dat God hem levend make naar Zijn Woord, Zijne gerechtigheid, Zijne goedertierenheid, Zijn recht, enz. Indien ik iets zeggen kon, dat Christenen bewoog dieper liefde voor Gods Woord te hebben, dan zou ik meenen hun daarmede den grootsten dienst te bewijzen. Vraagt gij: „Hoe kan ik er toe komen den Bijbel lief te hebben?" Ik antwoord: „indien gij er u toe zetten wilt hem te bestudeeren, en er Gods hulp bij inroept, zal Hij u zeker uw doel doen bereiken." 't Woord en het werk maken gezonde Christenen. Wie alles van 't Woord verwacht zal licht gaan lijden aan wat ik '.godsdienstige jicht zou willen noemen. Maar van den anderen kant: indien men alles van de werken verwacht en het woord verwaarloost, zal het niet lang duren of men vervalt in allerlei zonden en dwaling, zoodat men meer kwaad dan goed doet. Maar indien wij beginnen met het Woord te bestudeeren, en dan aan het werk gaan, dan zullen we gezonde, nuttige Christenen zijn. Ik heb nooit een vruchtdragenden Christen gezien of hij was een onderzoeker van den Bijbel. Wie het lezen en overdenken van den Bijbel verwaarloost mag God bidden hem in Zijn werk te gebruiken, God kan hem niet gebruiken, want er is niet veel voor den Heiligen Geest om op te werken. Wij moeten het Woord zelf hebben, dat scherper is dan eenig tweesnijdend zwaard. Wij houden zeer vaak bidstonden, maar er is iets even gewichtigs als het gebed, namelijk dat we onze Bijbels lezen; dat we hebben Bijbel-studies, en Bijbellessen, en Bijbel-lezingen, zoodat wij ons het Woord Gods geheel eigen maken. Wanneer ik bid, spreek ik \ tot God; maar wanneer ik den Bijbel lees, spreekt God tot mij; en het is waarlijk van meer belang dat God tot mij spreekt dan dat ik tot Hem spreek. Ik geloof, dat we beter zouden weten te bidden indien we onze Bijbels beter kenden. Wat kan een leger uitrichten indien de soldaten hun wapens niet weten te gebruiken? Wat zal een jonge man, die Christelijk werk onderneemt, uitrichten, indien hij zijn Bijbel niet weet te gebruiken? In een gevecht is een man, die met zeker is van zijn wapens, van weinig waarde; en ik heb nooit iemand, die in onzekerheid was omtrent den Bijbel, op Christelijk gebied veel tot stand zien brengen. Ik heb meer dan eens eene onderneming in duigen zien vallen doordat men zijn vertrouwen in dit Boek verloor. Indien jonge bekeerlingen wenschen door God gebruikt te worden, moet Zijn Woord hun voedsel zijn. Hun ervaring moge zeer goed en zeer nuttig zijn, en zij kunnen anderen helpen door haar te vertellen; maar indien ze niets anders blijven doen dan hun ervaring verhalen, zal dit weldra onbelangrijk en nutteloos worden, en de menschen zullen het spoedig moede zijn altijd weer hetzelfde te hooren. Hebben ze gezegd, hoe ze bekeerd zijn geworden, dan moeten ze zich nu met het Woord verg ter ken. Wij zijn niet zelf fonteinen, maar Gods Woord is de ware fontein. Indien we leven van Gods Woord, zal het zoo gemakkelijk zijn tot anderen te spreken; en dat niet alleen, maar we zullen gestadig in genade wassen, en anderen zullen onzen wandel en onze gesprekken opmerken. Zoo weinigen wassen, omdat zoo weinigen onderzoeken. Ik raad allen jongen bekeerlingen aan, zooveel als ze kunnen den omgang met meer ervaren Christenen te zoeken. Ik verkeer gaarne met hen, die meer weten dan ik, en ik laat me geen gelegenheid ontglippen om zooveel mogelijk profijt van hun omgang te hebben. Bestudeer den Bijbel zorgvuldig en biddend, vraag aan anderen wat deze plaats beteekent en wat die plaats beduidt; en wanneer ge eenmaal goed vertrouwd zijt met de groote waarheden, die hij bevat, zult ge minder te vreezen hebben van de wereld, het vleesch en den duivel. Het Christelijk leven zal voor u geen teleurstelling zijn. De menschen zeggen telkens: We willen wat nieuws hebben, een nieuwe leer, een nieuw denkbeeld. Geloof mij, indien gij het Woord Gods moede wordt en het zijn aantrekkelijkheid voor u verliest, dan staat ge niet meer in gemeenschap met God. Den laatsten keer dat ik in Baltimore was zag mijn venster uit op een Episcopaalsche kerk. De geschilderde kerkramen zagen er over dag koud en kleurloos uit \ maar hoe prachtig waren ze, wanneer er 's avonds de lichten door schenen! Zoo zal ook de Bijbel een nieuw boek voor u worden, indien de Heilige Geest de oogen van uw verstand aanraakt en gij Christus door zijne bladeren ziet schitteren. Een jonge dame nam eens een roman ter hand, maar vond hem vervelend en onbelangwekkend. Eenige maanden later maakte zij kennis met den schrijver, en zij werd zijne vrouw. Toen vond ze, dat er inderdaad wel iets in het boek stak; ze was van meening veranderd. De verandering had intusschen niet in het boek maar in haar plaats gehad. Zij had den schrijver leeren kennen en liefhebben. Sommige Christenen lezen den Bijbel bij wijze van plichtsbetrachting, indien ze hem al lezen; maar zoodra een man of vrouw in Christus den grootste onder tienduizenden leert zien, wordt de Bijbel de openbaring van de liefde van den Vader, en een onuitputtelijke bron van genot. Een heer vroeg aan een ander: „Leest gij dikwijls in den Bijbel?" „Neen , was 't antwoord, „ik moet eerlijk bekennen, dat ik Grod niet liefheb." „Dat deed ik evenmin," antwoordde de eerste, „maar Grod had mij lief." Vele menschen schijnen te meenen, dat de Bijbel verouderd is, dat hij zijn tijd gehad heeft en voor ons geen waarde meer heeft. Zij beschouwen hem als voortreffelijk voor de tijden van barbaarschheid en stemmen toe, dat hij hoog staat als geschiedkundig werk, maar voor de hedendaagsche menschheid is hij niet geschreven, meenen zij; wij leven in een zeer verlichten tijd en kunnen het zeer goed zonder dat oude boek stellen — wij zijn het ontwassen. Maar men kan even goed zeggen, dat de zon nu zoo lang geschenen heeft, dat ze verouderd is en niet meer voor onze behoeften berekend, en dat wie een huis bouwt geen vensters meer in de muren hoeft te plaatsen, omdat we nu nieuwer en beter licht hebben: gaslicht en electrisch licht. Dit zijn werkelijk nieuwe dingen, en al wie denkt dat de Bijbel versleten en verouderd is, raad ik aan, indien bij een huis bouwt, geen ruimten voor de vensters open te laten, maar het uitsluitend met electrisch licht te verlichten; dat is nieuw, en dat is immers wat ze verlangen! Wees er van verzekerd, dat er geen omstandigheid in het leven is, waarvoor gij in de Schrift niet een woord van troost kunt vinden. Zijt gij bedroefd, ondervindt ge tegenspoed of rampen, er zijn toepasselijke beloften voor u. Blijdschap of smart, welstand of ziekte, armoede of rijkdom, wat ook in dit leven uw lot moge zijn, Grod heeft in Zijn Woord een belofte voor u neergelegd. Men verhaalt van Richard Baxter, den schrijver van „De eeuwige rust der Heiïigen", dat hij vooral in zijne jeugd onder den indruk van de wonderen was; op rijper leeftijd voelde hij meer de beteekenis van de vervulde profetie; en in den avond zijns levens smaakte hij groote voldoening van zijn eigen rijpe ervaring van de macht des Evangelies. Zijt ge ongeduldig, ga rustig zitten en houd gemeenschap met Job. Zijt ge sterk van wil, lees van Mozes en Petrus. Zijt ge slap van knieën, zie op Eliza. Is uw hart zonder lied, luister naar David. Zijt ge een regeeringspersoon, lees Daniël. Loopt ge gevaar wereldschgezind te worden, lee3 Jesaja. Is uw hart koud, lees van den geliefden discipel. Wankelt uw geloof, lees Paulus. Voelt ge dat ge traag wordt, overdenk Jacobus. Dreigt de verwachting van een groote toekomst u te ontzinken, lees in de Openbaring over het Beloofde Land. In Psalm 119 vers 165 lezen wij deze woorden: ,,Die Uwe wet beminnen hebben grooten vrede, en zij hebben geenen aanstoot." Het onderzoek van Gods Woord verzekert vrede. Let op die Christenen, die geworteld en gefundeerd zijn in Gods Woord, en ge zult zien, dat zij grooten vrede hebben; maar zij, die hun Bijbel niet bestudeeren en dien niet kennen, worden het slachtoffer van de minste moeielijkheid, de geringste verdrukking is in staat hun gemoedsrust te verstoren, bij den minsten schijn van tegenwerking is het met hun vrede gedaan. Ik verbaas mij soms, zoo weinig als er noodig is om sommige menschen van allen vrede en gemoedsrust te berooven. Een kwaadsprekende tong is dikwijls voldoende. Maar hebben wij den vrede Gods, dien kan de wereld niet verstoren; zij kan hem ons niet geven en evenmin ontnemen. Wij moeten hem ontleenen aan een hoogere macht dan de wereld, het is de vrede, dien Christus geeft. „Grooten vrede hebben zij, die Uwe wet beminnen, en zij hebben geenen aanstoot." Christus zegt: „Zalig is hij, die aan Mij niet zal geergerd worden." Nu zult gij opmerken, zoo vaak ge een Christen ontmoet, die aan zijn Bijbel gehecht is en hem rijk met aanteekeningen voorzien heeft, en wien biddende overdenking van het Woord dagelijksch voedsel is, dat hij niet licht geërgerd wordt. Zulke lieden houden niet op te wassen en te werken. Maar zij, die hun Bijbel nooit openen, die nooit de Schriften bestudeeren, zij zijn 't, die licht geërgerd worden, en klagen en jammeren, dat ze zulk een moeilijk leven hebben. Die zijn het, die u verklaren, dat het Christendom niet beantwoordt aan de voorstelling die men er hun van gemaakt heeft, daar zij ontdekt hebben, dat het in 't geheel niet is, waarvoor wij het uitgegeven hebben. De oorzaak van het verschil ligt daarin, dat zij niet gedaan hebben wat de Heer hun opgedragen heeft. Zij hebben Gods "Woord verwaarloosd. Hadden zij het onderzocht, dan zouden ze niet in dien toestand zijn; zij zouden niet jarenlang zonder God rondgedoold hebben, terende op het wereldsche kaf. Ze zijn in gebreke gebleven het nieuwe leven aan te kweeken, zij hebben het niet gevoed, en de arme, uitgehongerde ziel komt tot zwakte en verval en wordt in dien toestand licht de prooi van den minsten tegenspoed. Wanneer een mensch uit God geboren is kan hij niet zonder God tieren. He ontmoette eens een man, die bekende, dat hij zijne ziel veertig jaar lang geenerlei voedsel gegeven had. „Wel," zeide ik, „dat is hard voor uw ziel, veertig jaar zonder voedsel!" Die man is een voorbeeld van tien duizenden van zijns gelijken; hun arme zielen lijden honger. Wij besteden alle zorg aan ons lichaam, dat we voor een tijd bewonen om dan te verlaten; we voeden het driemaal daags, wij kleedenhet, wij dekken het toe, en weldra wordt het in het graf gelegd en vergaat; maar de inwendige mensch, die voor eeuwig zal leven, krijgt noch onderhoud noch versterking. „De mensch zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord dat door den mond Gods uitgaat." Indien iemand op reis gaat, maar niet recht weet waarheen hij zich begeeft of hoe hij er komen zal, weet ge dat hij zich heel wat moeite veroorzaakt en niet zooveel genoegen van zijn tocht zal beleven als wanneer hij zich ven een spoorwegboekje voorzien had. Hij weet niet of hij aansluitingen zal hebben en kan elk oogenblik voor een teleurstelling staan. De Bijbel nu is een wegwijzer voor de reis door het leven, en de eenige, die den weg naar den Hemel wijst. „Uw "Woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad." Laat ons dan wel toezien, dat wij het licht en de hulp, die het verleent, niet versmaden. HOOFDSTUK II. Twijfel en onderzoek. Bewijs. — Een reuk des levens ten leven of des doods ten doode. Het begrijpen van den Bijbel. — Vitten. — Lezen met een pennemes. — Het bovennatuurlijke. — Ingeving. Wij verlangen van niemand dat hij in den Bijbel gelooft zonder onderzoek. Het strijdt tegen de menschelijke natuur om de dingen, die van Boven zijn, zonder tegenspraak aan te nemen. Zult ge gereed zijn om ieder, die u rekenschap vraagt van de hoop die in u is, van antwoord te dienen, dan moet ge eerst zelf een vrager geweest zijn. Maar laat er geen kwade trouw in uw twijfel zijn, laat uw hart en uw hoofd niet ontoegankelijk zijn voor afdoende bewijsvoering. Wees niet een twijfelaar uit zucht om „intellectueel" te zijn, pronk niet met uw bezwaren. „Geef ons uw overtuigingen," zegt een Duitsch schrijver, „twijfelingen hebben we zelf genoeg." Wees als Thomas, die 't aanbod van Jezus om de litteekens in Zijne zijde en Zijne handen te betasten, niet aannam; zijn hart was vatbaar voor overtuiging. Het geloof kunt gij niet met uw vingertoppen verwerven. Indien ge vervuld zijt van het Woord Gods zult ge door geen twijfel gekweld worden. Eene dame vroeg mij eens: „Heeft u nooit geen onzekerheid?" Neen, ik heb er geen tijd voor, er valt te veel werk te doen. Sommige menschen leven van twijfel. Twijfel is hun handelsvoorraad. Ik geloof dat de oorzaak waardoor er zoovele Christenen zijn, die voortleven zonder volle verzekerdheid van hun kindschap, bij wie de christelijke deugden zoo weinig spreken, hierin gelegen is dat zij den Bijbel niet gebruiken voor onderzoek en terechtwijzing. Nu zal niemand mij zeggen: „Ik wilde dat gij mi]' beweest, dat de Bijbel waar is. De Bijbel zal het u zelf bewijzen, indien gij hem er toe in de gelegenheid stelt; er is levende kracht in. „Om deze reden danken wij ook God zonder ophouden, omdat toen gij het Woord Gods ontvingt, dat gij van ons gehoort hebt, gij het niet ontvingt als het woord van menschen, maar als het Woord Gods, gelijk het ook in waarheid is, hetwelk ook onder u die gelooft vruchten voortbrengt." De Bijbel heeft minder behoefte aan verdediging dan aan onderzoek. Hij kan zich verdedigen. Hij is geen ziekelijk kind dat opgepast moet worden. Een Christen sprak eens met een twijfelaar, die zeide dat hij niet in den Bijbel geloofde. Hij las hem zekere hoofdstukken voor, maar de twijfelaar zeide weer: „ik geloof er geen woord van." De Christen ging door met lezen tot ten slotte de twijfelaar overtuigd was, en zeide toen: „Wanneer ik mij overtuigd heb van de deugdelijkheid van een zwaard, dan gebruik ik bet ook." Dat is 't waaraan tegenwoordig behoefte bestaat. Het is niet onze taak de menschen te doen gelooven; dat is de taak van den Heiligen Geest. Een man nam eens het besluit eiken avond gedurende een uur met zijne vrouw uit den Bijbel te lezen. Na een paar avonden hield hij midden onder 't lezen op, en zeide: „Vrouw, indien dit boek het bij't rechte eind heeft, hebben wij het bij 't verkeerde." Maar hij ging door met lezen en het duurde niet lang of hij hield weer op en zeide: „Yrouw, indien dit boek de waarheid bevat zijn wij verloren." In hooge mate door het boek aangetrokken en zeer bekommerd las hij weer verder, en weldra riep hij uit: „Vrouw indien dit boek de waarheid bevat hebben wij kans op redding." Met langen tijd daarna waren beiden bekeerd. Dit is het groote doel van den Bijbel, den mensch Gods groot verlossingsplan bekend te maken. Denk eens : een boek dat in staat is ons den verloren moed te hergeven, en ons naar Gods beeld te herscheppen! Het is een ontzettende verantwoordelijkheid: zulk een boek te bezitten en zijne waarschuwingen in den wind te slaan, zijne lessen te verwerpen. Het is of een reuk des doods ten doode, óf des levens ten leven. Indien God het eens wegnam en zeide: „Ik zal er u niet langer mee lastig vallen." Gij vraagt wat ge doen moet, wanneer ge voor iets komt te staan dat ge niet begrijpt. Ik dank God dat het Boek een verhevenheid heeft die ver mijn verstand te boven gaat, een diepte, die ik niet vermag te peilen: het Boek is er zooveel te kostelijker door. Had ik het kunnen opnemen en doorlezen zooals een ander boek en op het eerste gezicht alles begrijpen, dan zou ik er al jaren geleden alle geloof in verloren hebben. Een van de sterkste bewijzen dat het Boek inderdaad van G-od komt, is dat de scherpzinnigste menschen na jaren lang onverpoosd onderzoek de pen hebben neergelegd en verklaard: „Er is een diepte in die ons ten eenenmale ontsnapt". „Green Schrift", zegt Spurgeon, „is door een enkele uitlegging uitgeput. De bloemen in Gods hof zijn niet dubbel maar zevenvoudig; zij storten aanhoudend nieuwe geuren uit". G-od heeft den Heiligen Geest gezonden om ons in alle waarheid te leiden, en deze is bereid om de oogen van ons verstand te openen. Ieder weet hoe in dagelijksche zaken onze oogen soms geopend kunnen worden. Ik hoorde van een jongen, wiens ouders hem medenamen naar Florida om den winter door te brengen. Toen hij weer in de stad terugkwam verklaarde hij dat hij niets met het buitenleven ingenomen was; hij vond het eentonig en vervelend. Nu kwam hij echter onder leiding van een onderwijzer, die een hartstochtelijk beoefenaar van de plantenkunde was, en deze wist den knaap voor zijn lievelingsstudie belang in te boezemen. De knaap hoorde van orchideeën en hun merkwaardige eigenschappen. De onderwijzer bracht hem naar een kas om er eenige exemplaren van te zien. „Ge moest ze in Florida zien", zeide hij, „daar zijn ze veel schooner; maar dezen zullen volstaan om er u een denkbeeld van te geven". De knaap keek hem verbaasd aan. „In Florida?" zeide hij, „daar ben ik geweest, maar ik heb er nooit een opgemerkt." „Misschien hebt ge er niet op gelet", antwoordde de onderwijzer, „maar in 't vervolg zullen ze u niet ontgaan". De Heilige Greest is bereid om ons te onderwijzen. Misschien door middel van een preek of een boek dat eene Bijbelwaarheid uit hare schuilplaats zal te voorschijn brengen, en er eene beteekenis voor ons leven aan geven, die zij te voren niet had. Eenigen tijd geleden kwam iemand bij me met een moeilijke plaats, en vroeg: „Wat begint ge daar nu mee, Moody?" „Ik begin er niets mee". „Hoe begrijpt ge het dan?" „Ik begrijp het niet." „Maar hoe verklaart ge het dan?" „Ik verklaar het niet." „Maar wat begint ge er dan mee?" „Ik begin er niets mee". „O, maar ge gelooft 'tniet?" „Welzeker, ik geloof het". Er zijn tal van dingen, die ik niet begrijp, maar ik geloof ze toch. Ik begrijp niets van sterrenkunde, maar ik geloof er wel in. Kunt ge mij verklaren, hoe het komt, dat hetzelfde voedsel in vleesch, visch, haar, veeren, hoeven of nagels verandert, al naar gelang van het dier dat het eet ? Iemand verklaarde mij eens dat hij onmogelijk gelooven kon in iets dat hij nooit gezien had. Ik antwoordde: „Man, hebt ge ooit uw hersens gezien?" Dr. Talmage vertelt, dat toen hij eens zijn professor vervolgde met vragen betreffende onoplosbare moeilijkheden in den Bijbel, deze hem antwoordde: „Meneer Talmage, ge zult er in moeten berusten dat God dingen weet die gij niet weet." Iemand zeide eens tot een ongeloovige: „De verborgenheden in den Bijbel hinderen mij niet. Ik lees den Bijbel zooals ik visch eet. "Wanneer ik visch eet en op een graat stuit tracht ik niet haar door te slikken, maar leg haar op zijde. En wanneer ik den Bijbel lees en iets ontmoet dat ik niet begrijp, zeg ik, daar is een graat, en ga voorbij. Maar ik werp den visch niet weg omdat er graten in zijn; en evenmin werp ik mijn Bijbel weg omdat er enkele plaatsen in zijn, die ik niet verklaren kan." Pascal heeft gezegd: „Menschelijke wetenschap moet begrepen worden om gewaardeerd te worden; maar goddelijke wetenschap moet gewaardeerd worden om begrepen te worden." Daarin ligt de onjuistheid van de meeste beoordeelingen van den Bijbel: men verzuimt zijn hoofd ondergeschikt te maken aan zijn hart. Hebt ge wel opgemerkt dat de punten, waarover men het hevigst redetwist, juist die zijn aan welke Christus Zijn zegel heeft gehecht? Men zegt: „ge gelooft toch niet in de geschiedenis van No ach en den zondvloed, is 'twel?" Indien ik dat prijsgeef moetik het Evangelie ook prijsgeven met al de lessen van Jezus Christus. Hij geloofde in de geschiedenis van No ach en bracht haar in verband met Zijne wederkomst op aarde. „Gelijk het was in de dagen van Noach, alzoo zal de komst van den Zoon des menschen zijn." Men zegt: „Gij gelooft niet in de geschiedenis van Lot en Sodom, is 'twel?" Evengoed als ik geloof in de lessen van Jezus Christus. „Gelijk het was in de dagen van Lot even alzoo zal het zijn in den dag op welken de Zoon des menschen geopenbaard zal worden." Men zegt: „Gij gelooft niet in de geschiedenis van Lot's vrouw, is 'twel?" Christus geloofde er in: „Gedenkt aan de vrouw van Lot." „Gij gelooft niet dat de Israelieten behouden bleven door naar een koperen slang te zien ?" Christus geloofde het, en bracht het voorval in verband met Zijn kruisiging. „Gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzoo moet de Zoon des menschen verhoogd worden, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." Men zegt: „Gij gelooft met dat de kinderen Israels in de woestijn met manna gevoed werden, is 'twel?" „Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn; Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, Mozes heeft u niet gegeven het brood uit den hemel, maar Mijn Vader geeft u het ware brood uit den hemel." Men zegt: „Ge gelooft niet dat zij water dronken hetwelk uit eene rots kwam?" Christus geloofde en bevestigde het. Men zegt: „Ge gelooft niet aan de geschiedenis van Elia, die door de weduwe onderhouden werd?" Welzeker wel. Christus zeide dat er vele weduwen waren in de dagen van Elia: maar Elia werd slechts door ééne weduwe onderhouden. Christus heeft er zelf naar verwezen, Hij heeft er Zijn zegel aan gehecht. De Zoon van God geloofde het, en „zal de dienaar meerder zijn dan zijn heer?" De menschen zeggen: „Ge gelooft toch niet aan de geschiedenis van Jona en den walvisch, is 'twel?" Ik verklaar u dat ik er wel degelijk aan geloof. Eenige jaren geleden wilden eenige vrienden iemand, dien sommigen voor niet recht bij zijn verstand hielden, verhinderen van in eene bijeenkomst te spreken. Ik zeide: „Ik zal gauw te weten komen of hij bij zijn verstand is." Ik vroeg hem: „Gelooft ge dat de walvisch Jona opslokte?" „Ja", antwoordde hij, „dat doe ik. Ik hernam: „Goed, dan verzoek ik u om een toespraak.' Daaraan voldeed hij, en hij sprak over Jona. In Mattheüs lezen wij dat Jezus tweemaal om een teeken gevraagd werd; en Hij antwoordde dat het eenige teeken dat hun gegeven zou worden, het teeken was van Jona den profeet. Hij bracht het in verband met Zijne opstanding, en ik geloof inderdaad dat indien wij 't eene prijsgeven, wij het andere ook niet kunnen behouden. Wanneer men ouder wordt en allengs misschien evenveel vrienden aan gene zijde van het graf heeft als aan deze, is er geen troostrijker verhaal in den Bijbel dan het verhaal van de opstanding. Christus twijfelde niet aan de waarheid van de geschiedenis van Jona. Hij zeide dat Zijne opstanding een teeken zou ziju evenals het teeken dat aan de mannen van Nineveh gegeven werd. Jona, door de straten van Nineveh gaande, was opgestaan. Wij mogen aannemen dat de bewoners van Nineveh gehoord hadden hoe Jona overboord geworpen en door een grooten visch opgeslokt was. Ik vind het een meesterlijke zet van Satan ons aan de opstanding te doen twijfelen. Maar de moderne philosophen zeggen dat zij eene ontdekking gedaan hebben. Zij beweren dat de 2 keel van een walvisch, niet wijder is dan een vuist, zoodat het voor een walvisch een onmogelijkheid is een mensch op te slokken. Het boek Jona zegt dat God een grooten visch beschikte om Jona in te slokken. Kon Grod niet een visch maken, die groot genoeg was om Jona in te slokken? Indien God de wereld kan scheppen, kon Hij, dunkt mij, een visch scheppen groot genoeg om een millioen menschen op te slokken. Of zooals zekere oude vrouw eens zeide: „Kon Hij niet indien Hij verkoos een man beschikken die in staat was een walvisch op te slokken?" Een tweetal van deze moderne philosophen staken eenigen tijd geleden den Oceaan over, en een vriend van mij uit Schotland, die vrij goed thuis was in zijn Bijbel, was mede aan boord. Zij kwamen over den Bijbel te spreken, en een van hen zeide: „Ik ben een wetenschappelijk man; ik heb veel tijd besteed aan het onderzoek van dat Boek; en ik heb er eenige mededeelingen in gevonden die ik onwaar verklaar. Er wordt in gezegd dat de ezel van Bileam sprak. Ik heb de moeite genomen den bek van een ezel te onderzoeken, en heb bevonden dat hij zoo gevormd is dat hij niet spreken kan." Mijn vriend beheerschte zich niet zonder moeite om hem te laten uitspreken, en riep toen: „Och wat, maak gij een ezel, dan zal ik hem wel laten spreken!" "Welk een inval, dat G-od niet zou kunnen spreken door den mond van een ezel! Er is nog een andere klasse van critici. Het is zeer in de mode om te zeggen: „Ja, ik geloof in den Bijbel, maar niet het bovennatuurlijke. Ik geloof alles wat overeenkomt met mijn verstand." Terwijl zij den Bijbel lezen hebben ze een pennemes bij de hand, en snijden hier en daar wat weg. Maar indien ik het recht heb om sommige plaatsen uit den Bijbel te verwijderen, weet ik niet waarom een ander niet evengoed dat recht zou bezitten en het in praktijk zou mogen brengen. Een merkwaardigen Bijbel zou men verkrijgen indien ieder hem naar 't hem inviel kon gaan besnoeien! Een echtbreker zou alles verwijderen wat op overspel betrekking heeft; een leugenaar elke plaats waar liegen veroordeeld werd; een dronkaard alles wat hem niet beviel. Een heer ging eens met zijn Bijbel naar zijn predikant, en zeide: „Dit is uw Bijbel." „Waarom noemt ge dat mijn Bijbel?" vroeg de predikant. „Wel," antwoordde de bezoeker, „ik ben nu vijf jaar lang bij u ter kerke gegaan, en telkens wanneer ge van een plaats in den Bijbel zeidet dat ze niet echt was, knipte ik haar weg." Hij had ongeveer een derde van den Bijbel weggeknipt: het geheele boek Job, het geheele boek Prediker, de geheele openbaring, en nog veel meer. De predikant verzocht hem hem den Bijbel te laten, want hij had liever niet dat de overige gemeenteleden de verminking zagen. Maar de bezoeker zeide: „O neen! ik heb den omslag nog, daar zal ik me aan houden." En hij ging heen en hield zich aan den omslag. Indien ge naar de prediking van sommigen luisterdet zoudt ge binnen enkele maanden niets dan den omslag over hebben. Ik heb dikwijls gezegd, dat indien ik den Bijbel ga wegwerpen, ik hem meteen in zijn geheel in het vuur werp. Er is geen reden om vijf jaar te wachten met iets te doen dat ge evengoed terstond kunt doen. Ik heb nog nooit iemand gezien die, eens begonnen zijnde aan den Bijbel te tornen, hem niet in korten tijd geheel weggeworpen had. Een predikant dien ik eenigen tijd geleden ontmoette zeide tot mij: „Moody, ik preek nu niet anders meer dan uit de vier Evangeliën. Ik heb al de brieven en het geheele Oude Testament ter zijde gelegd. Ik zie niet in waarom ik niet zou kunnen preeken als Paulus en evenals hij tot de hoofdbron gaan." Het duurde niet lang of hij liet ook de vier Evangeliën los, en ten slotte gaf hij zijne bediening op. Hij liet den Bijbel los en Grod liet hem los. Een profeet, die tot eene stad gezonden was om de slechten te vermanen, had in last binnen hare muren geen vleesch te eten. Maar hij liet zich verleiden om het toch te doen door een ouden profeet, die hem zeide dat een engel hem verschenen was en hem verklaard had, dat hij vleesch met hem mocht eten. Deze profeet werd wegens zijn ongehoorzaamheid door een leeuw verscheurd. Al kwam er een engel die u iets leerde dat in strijd is met wat de Bijbel leert, geloof hem niet. Ik ben geërgerd en bedroefd dat zoovelen gewillig naar menschelijke wijsheid luisteren. Er staat geschreven: „Zoo een engel uit den hemel een ander Evangelie komt prediken, zij hij vervloekt." Meent gij dat wij, die meer licht hebben dan den profeet gegeven was, Gods Woord straffeloos kunnen minachten? Het is onzinnig te verklaren dat men het bovennatuurlijke niet gelooven kan, dat men er niets van weten wil. Indien gij het bovennatuurlijke wilt uitsluiten, kunt ge even goed terstond uw geheelen Bijbel in t vuur werpen. Wie het bovennatuurlijke uit den Bijbel verwijdert, verwijdert er Christus uit en berooft, hem van het beste van zijn inhoud. Er is geen gedeelte van den Bijbel dat geen bovennatuurlijke dingen leert. In Genesis lezen we dat Abraham op zijn aangezicht viel en God met hem sprak. Dat is bovennatuurlijk. Indien dat niet inderdaad heeft plaats gehad, heeft de schrijver van Genesis zich aan een onwaarheid schuldig gemaakt, en het geheele boek wordt van nul en geener waarde. In Exodes vinden wij de tien plagen die over Egypte kwamen. Zijn die verzonnen, dan is de schrijver van Exodus een leugenaar. In Leviticus wordt verhaald dat de twee zonen van Aaron door vuur verteerd werden. Dat was een bovennatuurlijke gebeurtenis; en indien het niet waar is, verliest het geheele boek alle beteekenis. In Nu nier i staat de geschiedenis van de koperen slang. En zoo is het met elk boek van het Oude Testament gesteld: er is er niet een, waarin ge niet iets bovennatuurlijks zult vinden. In de Evangeliën worden omtrent Jezus Christus meer bovennatuurlijke zaken vermeld dan in eenig ander gedeelte van den Bijbel; en de vier Evangeliën vormen het gedeelte van den Bijbel dat men het minst geneigd is prijs te geven. Vijfhonderd jaar voor de geboorte des Heeren kwam de engel Gabriël op aarde en verkondigde aan Daniël dat Hij geboren zou worden. „Als ik nog sprak in den gebede, zoo kwam de man Gabriël, dien ik in den beginne in een gezicht gezien had, snellijk gevlogen, mij aanrakende omtrent den tijd des avondoffers" (IX: 21). Andermaal verschijnt Gabriël te Nazareth, en verkondigt Maria dat zij de moeder van den Verlosser zou worden: „En zie, gij zult bevrucht worden, en eenen zoon baren, en zult Zijnen naam heeten Jezus1 (Lucas 1: 31). Ook lezen wij dat de engel in den tempel ging en Zacharias verkondigde, dat hij de vader zou zijn van Johannes den Dooper, den voorlooper van den Messias; Zacharias werd negen maanden lang met stomheid geslagen wegens zijn ongeloof. En toen Christus geboren was lezen wij dat engelen verschenen aan de herders te Bethlehem, hun de geboorte van den Heiland bekend makende. „Heden is u geboren de Zaligmaker, welke is Christus de Heere, in de stad Davids" (Lucas II: 11). Het feit dat de wijzen de ster in het Oosten zagen en haar volgden, is zeker bovennatuurlijk. Eveneens de waarschuwing" die God in een droom tot Jozef zond om hem te gelasten naar Egypte te vluchten. Eveneens het feit dat de Heer op twaalfjarigen leeftijd in den tempel ging en met de leeraars redetwistte en hun Zijn meerderheid deed gevoelen. Eveneens de omstandigheden die met Zijn doop gepaard gingen, toen God uit den hemel sprak, zeggende: „Deze is Mijn geliefde Zoon". Gedurende drie en een half jaar droorkruiste Jezus Palestina. Denk eens aan de vele wonderlijke teekenen die Hij in dien tijd gedaan heeft! Een keer spreekt Hij tot een melaatsche, en hij is gezond gemaakt ; een ander keer spreekt Hij tot de zee, en zij gehoorzaamt Hem. Toen Hij stierf, weigerde de zon getuige te zijn van het schouwspel; deze oude aardbol erkende Hem en schudde en waggelde als een beschonken man. En toen Hij de banden des doods verbrak en uit Jozef's graf opsteeg, was ook dit bovennatuurlijk. Christmas Evans, een groot Engelsch prediker, zegt: „Vele hervormingen sterven met den hervormer; maar deze Hervormer leeft steeds voort om Zijne hervorming voort te zetten." Gode zij dank, wij aanbidden niet een gestorven Jood. Indien wij een gestorven Jood aanbaden zouden wij niet opgewekt zijn en het nieuwe leven in onze zielen ontvangen hebben. Ik dank God dat onze Christus een bovennatuurlijke Christus is, en dit Boek een bovennatuurlijk boek; en ik dank God dat ik in een land woon waar de vrijheid onbelemmerd is en iedereen het kan lezen. Sommige menschen meenen dat wij met een verzinsel te doen hebben en misleid zijn. Nu, dan is het een bewonderenswaardig verzinsel, is het niet? Mij heeft het dertig a veertig jaar misleid, en ik denk dat het zoo zal voortgaan zoolang als ik leef, en zelfs nog wanneer ik naar eene andere wereld ga. Iemand, over Paulus lezende, zeide dat hij krankzinnig was. Nu, werd er geantwoord, indien hij het was had hij een goeden oppasser op zijn tocht, en een goed gesticht aan het einde van de reis. Ik wilde dat wij tegenwoordig ontelbaar van zulke krankzinnigen hadden als Paulus was. Toen Paulus aan Timotheüs schreef dat al de Schrift van God ingegeven en nuttig tot leering was, meende hij wat hij zeide. „Gelooft ge dan inderdaad dat al de Schrift ingegeven is ? zal men vragen. Zeker, woord voor woord; maar ik geloof niet dat al de gebeurtenissen en daden, die er in beschreven worden ingegeven zijn. Toen bijvoorbeeld de duivel een leugen sprak, was de leugen hem niet van God ingegeven, en het kwaad dat een slecht man als Achab zeide, was niet ingegeven; maar iemand heeft deze gebeurtenissen bij ingeving te boek gesteld, en zoo is dus al de Schrift van God ingegeven en nuttig tot leering. Het beste bewijs van de onfeilbaarheid der Schrift is het bewijs dat wij geven. Evenals een wettig muntstuk steeds een koopkracht heeft overeenkomstig de waarde, die er op gestempeld staat, zoo hebben ook de profetieën en beloften der Heilige Schrift steeds beantwoord aan de verwachtigen van hen die er ernstig de proef mee namen. En mochten ze in sommige opzichten schijnen te falen, dan is waarschijnlijk hun tijd nog niet gekomen. Ontegenzeggelijk zijn er ontelbaar veel Christenen die zich reeds nu zoo volkomen overtuigd hebben van de geloofwaardigheid der Schrift, dat zij bereid zijn onvoorwaardelijk te vertrouwen in hare beloften voor het toekomstige leven. Iemand vroeg aan een jongen bekeerling: „Hoe kunt gij bewijzen dat de Bijbel geïnspireerd is?" Hij antwoordde: „Omdat hij mij inspireert." Mij dunkt dat dat een zeer goed bewijs is. Geef aan Gods Woord toegang tot uw ziel en het moet u inspireeren — het kan niet anders. HOOFDSTUK III. Het Oude en het Nieuwe Testament. Talrijke aanhalingen. — De verdediging der Schriften. De vervulling der Schriften. Ik wensch aan te toonen hoe ongerijmd liet is te zeggen, dat men wel gelooft in het Nieuwe Testament^ maar niet in het Oude. Het Nieuwe Testament heeft zijne wortels in het Oude, en kan er niet uit weggescheurd worden. Het is een zeer opmerkelijk feit, dat van de negen en dertig boeken van het Oude Testament er een en twintig zijn, waaruit aanhalingen dooiden Heer vermeld worden. Hoogstwaarschijnlijk heeft Hij uit alle geciteerd, want slechts een gedeelte van Zijn woorden en daden is voor ons opgeteekend. Gij weet, dat de Apostel Johannes zegt, dat indien al de gesprekken en handelingen van onzen Heer te boek gesteld werden, een groot aantal geschriften gevuld zou worden. Omstreeks achthonderd vijftig plaatsen in het Oude Testament worden in het Nieuwe aangehaald of er naar verwezen; waarvan slechts enkele meer dan eens voorkomen. In het Evangelie van Mattheüs komen meer dan honderd aanhalingen voor nit twintig boeken van het Oude Testament. In het Evangelie van Markus vijftien aanhalingen uit dertien verschillende boeken. In het Evangelie van Lucas vier en dertig aanhalingen uit dertien verschillende boeken. In het Evangelie van Johannes elf aanhalingen uit zes verschillende boeken. In de vier Evangeliën alleen bevinden zich meer dan honderd zestig aanhalingen uit het Oude Testament. Men hoort soms iemand verklaren, dat hij niet in den geheelen Bijbel gelooft, maar wel in de leeringen van Christus in de vier Evangeliën. Welnu, wie die gelooft, moet ook die honderd zestig aanhalingen uit het Oude Testament aannemen. In den brief van Paulus aan de Corinthiërs staan drie en vijftig aanhalingen uit het Oude Testament; somtijds neemt hij geheele brokstukken over. In Hebreën staan vijf en tachtig aanhalingen, in dat boek van dertien hoofdstukken. In Galaten zestien aanhalingen. In het boek der Openbaring staan niet minder dan twee honderd vijf en veertig aanhalingen en toespelingen. Er zijn zeer veel menschen, die het Oude Testament verwerpen. Het heeft waarde als historisch werk, zeggen zij; maar zij gelooven niet dat het behoort tot Gods Woord, en beschouwen het niet als een onmisbaar werktuig in Gods verlossingsplan. De laatste brief dien Paulus schreef, bevatten de volgende woorden: „en dat gij van kindsaf de Heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tol zaligheid, door het geloof hetwelk in Christus Jezus is.' De apostelen nu bezaten geen andere Schriften dan wat wij het Oude Testament noemen. Wanneer twijfelaars de onfeilbaarheid van den Bijbel bestrijden, zeggen zij allereerst, dat zij niet alles gelooven wat in het Oude Testament staat, om zoodoende een krachtig argument ten voordeele te ontwapenen. Het is van het grootste belang, dat elk Christen niet alleen wete wat het Oude Testament leert, maar ook zijne waarheden aanneme, omdat op deze de grootste waarheid gegrond is. Petrus zegt dat de profetie der Schrift niet is van eigen uitlegging, en sprekende over de Schrift bedoelt hij het Oude Testament en niet het Nieuwe. Indien de Schriften van het Oude Testament niet waar waren, zoudt ge denken, dat Christus er dan zoo vaak naar verwezen zou hebben, en gezegd hebben: „De Schriften moeten vervuld worden." Toen de verleider tot Hem zeide, dat Hij engelen uit den hemel kon ontbieden om Hem te dienen, antwoordde Hij: „Daar is geschreven." Christus gaf zichzelven ten offer, „opdat de Schriften vervuld zouden worden." Was van Hem niet gezegd, dat Hij „met de misdadigers gerekend" zou worden? En toen Hij na Zijne opstanding met twee van Zijne discipelen sprak, die naar Emmaus trokken, zeide Hij toen niet: „Moest de Christus niet deze dingen lijden en alzoo in Zijne heerlijkheid ingaan?" En beginnende bij Mozes legde Hij hun al de Schriften uit, die op Hem betrekking had- den; want het onderwerp van het Oude Testament is de Messias. In Psalm 40 vers 8 lezen wij: „in de rol des Boeks is van Mij geschreven." „Welk Boek?" vraagt Luther, „en welke Persoon? Er is slechts één boek, de Bijbel; en slechts één persoon: Jezus Christus." Ik heb hooren zeggen, dat een reiziger nooit gevaar loopt in Venetië zijn weg te verliezen, niettegenstaande de straten nauw en de grachten talrijk zijn. Er loopt namelijk in den wal langs de grachten en in het plaveisel der straten een smalle streep van rooden steen, en deze volgende zal de wandelaar ongetwijfeld de St. Markus kerk bereiken. Zoo loopt er door geheel den Bijbel, geschiedenis, wet, poëzie of profetie, een roode streep, die naar Christus voert. Hij is het brandpunt waarop alles wijst. Christus verwees niet alleen na Zijne opstanding naar de Schriften en hun vervulling in Hem, maar wij zien in het boek der Openbaring, dat Hij er ook in den hemel gebruik van maakte. Hij sprak er over tot Johannes op het eiland Patmos, en wel juist over die gedeelten, die de menschen nu geneigd zijn te verwerpen. Hij heeft nooit op het Oude Testament afgedongen. Kon Jezus Christus het Oude Testament gebruiken, laat ons het dan ook doen. G-od verlosse ons van den eenzijdigen Christen, die alleen het Nieuwe Testament leest en het Oude bestrijdt! HOOFDSTUK IV. .,Mijn Woord zal niet voorbijgaan." De druk van de herziene vertaling te Chicago. — De verspreiding van den Bijbel. Christus, sprekende over de wet, zeide: „Niet ééne jota noch een tittel van de wet zal voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied." Op eene andere plaats zeide Hij: „De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijne woorden zullen geenszins voorbijgaan." Laat ons nu wel onthouden dat de eenige Schrift, die Christus en Zijne apostelen hadden, was het Oude Testament. Het Nieuwe Testament was nog niet geschreven. Het eerste van de boven aangehaalde gezegden slaat op het Oude Verbond: „niet ééne jota noch één tittel van de wet zal voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied van het Nieuwe Verbond zegt Christus: „hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn "Woord zal geenszins voorbijgaan." Merk nu eens op hoe dat inderdaad bewaarheid is. Er was geen snelschrijver die Hem overal volgde om Zijne woorden op te vangen en neer te schrijven; er waren geen tijdschriften om Zijne preeken in te drukken, en al waren ze er geweest, ze zouden Zijne preeken niet opgenomen hebben, want de geheele kerk en de godsdienstige wereld waren tegen Hem. Ik kan mij eenen modernen vrijdenker voorstellen, bij Hem staande en Hem hoorende zeggen: „Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn Woord zal geenszins voorbijgaan." Ik kan mij de minachtende uitdrukking van zijn gezicht denken terwijl hij zegt: „Hoor dien Joodschen boerenzoon praten! Wie heeft ooit zulk een inbeelding, zulk een dwaasheid gezien! Hij zegt dat hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar Zijn woord niet! " Welnu mijn vriend, ik vraag u eenvoudig: is het voorbijgegaan? Weet ge wel dat de zon heden op meer Bijbels schijnt dan er ooit geweest zijn? Er zijn in de laatste tien jaar meer Bijbels gedrukt dan in de eerste achttien honderd. In de eeuwen van duisternis trachtte men hem aan het volk te onthouden en binnen nauwe grenzen te sluiten; maar Grod heeft hem voor ons bewaard, en de verschillende Bijbelgenootschappen drukken nu duizenden Bijbels per dag. Indien iemand, toen de herziene vertaling van het Nieuwe Testament uitgegeven werd, voorspeld had, dat het zulk een grooten aftrek zou hebben, dat het over de geheele aardoppervlakte gelezen zou worden, zou men er geen geloof aan gehecht hebben. De herziene vertaling kwam te New-York uit op een Vrijdag, op denzelfden dag werd zij te Londen uitgegeven. Chicago wilde niet bij New-York achterstaan. In dien tijd kon de snelste trein den afstand tusschen de twee steden niet in minder dan zes en twintig uur afleggen. Het zou dus laat in den namiddag van Zaterdag zijn, voordat de afdrukken Chicago konden bereiken en dan zouden de boekwinkels gesloten zijn. Wat deed een van de dagbladen van Chicago? Het zette negentig telegrafisten aan het werk, die de geheele nieuwe vertaling, van Mattheüs tot en met de Openbaring, op Vrijdag naar Chicago telegrapheerden; het werd onmiddellijk gezet en gedrukt en den volgenden dag in de straten van Chicago verkocht. Indien iemand jaren geleden, vóórdat de telegraaf ingevoerd was, voorspeld had, dat dit gedaan zou worden, zou men het eenvoudig voor onmogelijk gehouden hebben. En toch is het geschied. De eerste proef met de pneumatische buis voor het vervoer van brieven werd in Amerika aan het postkantoor te Philadelphia genomen in 1893, in tegenwoordigheid van honderd aanzienlijke personen. De postmeester-generaal hield eene rede, waarin hij verklaarde dat het nieuwe stelsel versnelde gemeenschap over de geheele aarde zou teweegbrengen, en daarna zond hij als eerste bezending door de pneumatische buis een Bijbel, gewikkeld in eene Amerikaansche vlag, en bovendien een brief dien hij schreef. Deze luidde als volgt: „Den eersten keer dat de eerste pneumatische postbuis in de Vereenigde Staten dienst doet, vervoert zij een exemplaar van de Heilige Schrift, de gewichtigste boodschap die ooit aan de aarde gegeven werd. Om den Bijbel is een Amerikaansche vlag gewikkeld, het zinnebeeld van de vrijheid van vijf en zestig millioen gelukkige menschen." Ondanks alles wat twijfelaars en ongeloovigen tegen het oude boek zeggen, vervolgt het geregeld zijn loop. Deze tegensprekers doen iemand denken aan honden die tegen de maan blaffen: de maan schijnt er niet minder om. Atheïsten houden niet op tegen den Bijbel te schrijven; maar zij winnen niet veel terrein. Rustig en zonder trompetgeschal breidt hij zijn gebied aanhoudend uit. De vuurtoren heeft geen trompetgeschal noodig; hij zendt onvermoeid zijn licht naar alle zijden. Zoo verlicht de Bijbel de volkeren der aarde. Men verhaalt dat aan een redenaar over Secularisme eens gevraagd werd waarom hij den Bijbel niet met rust kon laten, indien hij er niet in geloofde. Het openhartig antwoord was: „Omdat de Bijbel mij niet met rust laat." De Bijbel is een van de eerste boeken, die ooit gedrukt werden; en heden wordt het Nieuwe Testament of gedeelten er van in drie honderd drie en vijftig verschillende talen gedrukt en over de geheele aarde verspreid. Waar de Bijbel niet vertaald is, bestaat ook geen letterkunde. Het zal niet lang meer duren of de woorden van Jezus Christus zullen doordringen tot de donkerste deelen der aarde, en tot de meest afgelegen eilanden van den Oceaan. Toen Christus zeide: „De Schriften kunnen niet verbroken worden," meende Hij woordelijk wat Hij zeide. Duivel en hel en menschen hebben eeuwen lang samengespannen om te trachten het Woord van God ten onder te brengen, maar ze kunnen het niet. Indien gij er uwen grondslag van maakt, hebt gij een goeden grondslag voor tijd en eeuwigheid. „Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn Woord zal geenszins voorbijgaan." Mijne vrienden, dat Woord is bestemd om te blijven, en geen macht in de hel of op aarde is in staat het weg te wisschen. Waar wij tegenwoordig behoefte aan hebben, dat zijn menschen, die er in gelooven van hun hoofdschedel af tot aan hun voetzool toe; die het in zijn geheelen omvang gelooven, zoowel de dingen die zij begrijpen, als de dingen die zij niet begrijpen. Spreek over de dingen die gij begrijpt, en laat het overige ongemoeid. Een van de oorzaken waardoor de Engelsche en Schotsche Christenen anderen zoozeer vooruit zijn, is geloof ik hierin gelegen, dat zij den geheelen Bijbel bestudeeren. Ik durf zeggen, dat er eiken avond honderden Bijbellezingen te Londen zijn. Gij weet dat er tamelijk veel Christenen zijn, die in hun Bijbel bij gedeelten goed thuis zijn, en bij gedeelten zeer slecht, omdat zij hun toewijding niet tot den geheelen Bijbel uitstrekken. 3 HOOFDSTUK V. Vervulde profetie. Ononderzocht land. — Babyion. — Nineveh. — Tyrus. — Jeruzalem. — Egypte. — De Joden. Ik weet niets, dat een oprechten twijfelaar spoediger tot zwijgen brengt dan vervulde profetie. Er zijn zeer weinig Christenen die van dit onderwerp studie maken. Zij zeggen, dat de profetieën zoo geheimzinnig zijn, en de vervulling zoo onzeker. De Bijbel intusschen zegt niet, dat de profetie een duister onderwerp is 'twelk men moet laten rusten, maar veeleer dat „wij hebben het profetische Woord dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in eene duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de morgenster opga in uwe harten." Profetie is onvervulde geschiedenis; en geschiedenis is vervulde profetie. Het moeilijkste profetische boek van den Bijbel begint met deze woorden: „De openbaring van Jezus Christus, die G-od Hem gegeven heeft, om Zijnen dienstknechten te toonen de dingen die haast geschieden moeten, en die hij door Zijnen engel gezonden en Zijnen dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft; dewelke het Woord Gods betuigd heeft, en de getuigenissen van Jezus Christus, en al wat Hij gezien heeft. Zalig is hij die leest en zijn zij die hooren de woorden dezer profetie, en die bewaren hetgeen in dezelve geschreven is; „want de tijd is nabij" (Openb. 1 :1—3). Zij die de profetie veronachtzamen hebben slechts een verminkt Evangelie, of een half Evangelie; want •liet Evangelie handelt niet alleen over het lijden van Christus, maar ook over de heerlijkheid die volgen zou; niet alleen over Christus aan het kruis, maar ook over Christus op den troon; niet alleen over Christus als Man van Smarten, maar ook over Christus als Koning der Koningen, en Heer der Heeren; niet alleen over Zijne eerste komst, maar ook over Zijne tweede. Zulke lieden missen de helft van het onderricht, van de ideeën en van den troost, die God voor Zijn volk beschikbaar gesteld heeft. Toen ik een jongen was leerde ik, dat alles aan gene zijde van de Mississippi de groote Amerikaansche woestijn was. Maar toen het eerste houweel in de Comstock mijnader geslagen werd, en meer dan tweehonderd vijftig millioen gulden aan zilver gegraven werd, toen begreep de natie dat er geen woestijn was; en heden behoort dat gedeelte van Noord-Amerika — Nevada, Colorado, Utah, en andere Westelijke staten, — tot het welvarendste gedeelte van het rijk. Hoeveel bedrijvige steden en bloeiende gewesten zijn tusschen de bergen verrezen! Zoo is het ook met menig gedeeltevan den Bijbel gesteld: men denkt er geheel niet aan het te lezen. De menschen leven van enkele hoofdstukken en verzen. Het grootste gedeelte van den Bijbel is door profeten geschreven, en toch hoort men bijna nooit eene preek over profetie. Tusschen de vijf en zeshonderd voorzeggingen van het Oude Testament zijn op treffende wijze letterlijk vervuld, waarvan tweehonderd alleen op Jezus Christus betrekking hebbende. G-een lotgeval van Jezus Christus, of het is van zeventienhonderd tot vierhonderd jaar voor Zijne geboorte voorspeld. Denk aan de vier groote steden, die bestonden in de dagen toen het Oude Testament geschreven werd, en ge zult zien dat wat ten hunnen aanzien voorzegd werd, letterlijk uitgekomen is. Laat ik op enkele plaatsen uwe aandacht vestigen. Vooreerst betreffende Babyion. „Alzoo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, de heerlijkheid, de hoovaardigheid der G-aldeeën zijn, gelijk als God Sodom en Gomorra omgekeerd heeft. Daar zal geen woonplaats zijn in eeuwigheid, en zij zal niet bewoond worden van geslacht tot geslacht; en de Arabier zal daar geen tent spannen, en de herders zullen daar niet legeren. Maar daar zullen nederliggen de wilde dieren der woestijnen; en hunne huizen zullen vervuld worden met schrikkelijke gedierten, en daar zullen de jonge struisen wonen, en de duivelen zullen daar huppelen. En wilde dieren der eilanden zullen in zijne verlatene plaatsen elkander toeroepen, mitsgaders •de draken in de wellustige paleizen; haar tijd toch is nabij om te komen, en hare dagen zullen niet uitgesteld worden" (Jes. 13 :19—22). „Het woord dat de Heere gesproken heeft tegen Babel, tegen het land der Chaldeeën, door den dienst van den profeet Jeremia. Verkondigt onder de heidenen en doet hooren, en werpt eene banier op, laat hooren, verbergt het niet; zegt: Babel is ingenomen, Bel is beschaamd, Merodach is verpletterd, hare afgoden zijn beschaamd, hare drekgoden zijn verpletterd. Want een volk komt tegen haar op van het Noorden, dat zal haar land zetten in verwoesting, dat er geen inwoner in zal zijn; van de menschen af tot de beesten toe zijn ze weggezworven, doorgegaan. „Vanwege de verbolgenheid des Heeren zal zij niet bewoond worden, maar zij zal geheel en al verwoesting worden; al wie aan Babel voorbijgaat zal zich ontzetten en fluiten over al hare plagen. „Hoe is de hamer der gansche aarde zoo afgehouwen en verbroken, hoe is Babel geworden tot eene ontzetting onder de heidenen!" (Jer. 50:1—3, 13, 23). Honderd jaren voordat Nebucadnezer den troon beklom werd er voorspeld hoe Babyion verwoest zou worden; en het geschiedde. De geleerden zeggen ons dat de stad in het midden van een uitgestrekte vlakte stond. Zij was omgeven door een muur die zestig mijlen lang was. Deze muur vormde een vierkant, en in elke zijde bevonden zich twintig poorten van massief koper, en aan eiken hoek stond een sterke toren, die tien voet hoog boven den muur uitstak. De muur was zeven en tachtig voet dik, en driehonderd vijftig voet hoog. Deze getallen kunnen ons een denkbeeld geven van de beteekenis van Babyion. En toch zijn er nu niets dan puinhoopen overgebleven om van de vroegere grootheid te getuigen. Toen Babyion in al zijne heerlijkheid was, de koningin der aarde, voorspelden profeten dat de stad verwoest zou worden; en hoe letterlijk is dat vervuld! Een vriend van mij, die door het dal van den Euphraat reisde, trachtte zijn gids te bewegen de tent in de nabijheid der ruïne op te slaan; maar het was vergeefsche moeite: geen Arabier slaat er zijne tent op, geen herder wil bij de bouwvallen vertoeven. Let ook op Nineveh. „En Ik zal verfoeilijke dingen op u werpen en u tot schande maken, en Ik zal u als eenen spiegel stellen. En het zal geschieden dat allen die u zien van u wegvlieden zullen, en zeggen: Nineveh is verstoord, wie zal medelijden met haar hebben? Vanwaar zal ik u troosters zoeken?" (Nahum 3 : 6, 7). Hoe is het nu mogelijk om eene stad te begraven? Hoe kunnen „verfoeilijke dingen" over eene stad geworpen worden? En toch is Nineveh 2500 jaren lang begraven geweest, en een dikke laag gruis lag over haar uitgebreid. Maar nu zijn de ruïnes uitgegraven en naar Londen en Parijs gebracht; en kunt ge naar het Britsch Museum gaan, en dag aan dag, behalve Zondags, kunt ge er menschen uit alle deelen der aarde de overblijfselen van Nineveh zien beschouwen. Het is juist gegaan zooals de profeet voorspeld heeft. Gredu- rende 2500 jaar is de stad begraven geweest, maar nu is zij niet langer begraven. En nu Tyrus. „Daarom alzoo zegt de Heere Heere: Zie, Ik wil aan u, o Tyrus, en Ik zal vele heidenen tegen u doen opkomen, alsof Ik de zee met hare golven deed opkomen. Die zullen de muren van Tyrus verderven en haren toren afbreken; ja, Ik zal haar stof van haar wegvagen, en zal ze tot eene gladde steenrots maken. Zij zal in het midden der zee zijn tot uitspreiding van netten; want Ik heb het gesproken, zegt de Heere Heere; en zij zal den heidenen ten roof worden" (Ezech. 26 : 3—5). Coffin, die gedurende den Amerikaanschen oorlog correspondent van de Boston Journal was, maakte in 1868 toen de oorlog geëindigd was, eene reis rondom de aarde. Op een avond toen hij juist met zonsondergang op de plaats van het oude Tyrus kwam, verzocht hij zijnen gids de tent op te slaan bij de ruïnes, waar nu naakte rotsen zijn; toen haalde hij zijn Bijbel voor den dag en las de plaats waar van „uitspreiding van netten" gesproken wordt. Hij vertelde dat de visschers juist ophielden met visschen en hunne netten op de rotsen van Tyrus uitspreidden, nauwkeurig zooals het honderden en honderden jaren geleden voorspeld werd. En toen tegen deze groote steden geprofeteerd werd, waren zij als Parijs, Londen, New-York, in hun volle heerlijkheid; maar hun heerlijkheid is verdwenen! Let nu op de voorspelling aangaande Jeruzalem. „En als Hij nabij kwam en de stad zag weende Hij over haar, zeggende: Och of gij ook bekendet, ook I nog in dezen uwen dag, hetgeen tot uwen wede dient I Maar nu is het verborgen voor uwe oogen. Want daar zullen dagen over u komen, dat uwe vijanden eene verschansing rondom u zullen opwerpen, en zullen u omsingelen en u van alle zijden benauwen' (Luc. 19:41—43). Heeft Titus dat niet gedaan? Is dat niet precies wat de Romeinsche Keizer gedaan heeft? „En zullen u tot den grond nederwerpen, en uwe kinderen in u, en zij zullen in u den eenen steen op den anderen niet laten, daarom dat gij den tijd uwer bezoeking niet bekend hebt" (44). Ik las van twee Rabbi's die samen naar Jeruzalem gingen, en een vos zagen die op den wal rondliep. De eene begon te weenen toen hij dit blijk van de verwoesting van Sion zag; maar de ander glimlachte en herinnerde hem, dat dit schouwspel een bewijs was van de waarheid van Grods Woord, en dat dit een van de voorspellingen was die vervuld moesten worden: „Om den berg Sions wille, die verwoest is waar de vossen op loopen." Er is ook voorzegd dat Jeruzalem zou zijn als een geploegd veld. Deze profetie is ook vervuld. De tegenwoordige stad is zoozeer ingekrompen, dat buiten de muren, waar vroeger de oude stad zich uitstrekte, de ploeg gebruikt is. Let nu op de voorspellingen over Egypte. „Het zal nederiger zijn dan de andere koninkrijken, en zich niet meer verheffen boven de heidenen; want Ik zal ze verminderen, dat zij niet zullen heerschen over de heidenen" (Ezech. 29 : 15). Toen dit geprofeteerd werd, was Egypte op het toppunt van zijne heerlijkheid, hét was een groot en machtig rijk. Maar nu is het al eeuwen lang van allen glans beroofd; zij hebben geen inlandsch vorstenhuis meer dat over hen regeert, de man die er nu het bewind voert is geen Egyptenaar maar een vreemdeling. Dan is er profetie van Bileam aangaande de Joden, die reeds voor een gedeelte vervuld is. „Zie, dat volk zal alleen wonen, en het zal onder de heidenen niet gerekend worden. Wie zal het stof Jacobs tellen, en het getal, ja, het vierdedeel van Israël?" (Num. 23:9 en 10.) De Joden zouden niet onder de volkeren gerekend worden. Er is in het voorkomen en de zeden van dit volk iets, dat Grod nog altijd in stand houdt, zeker om hen alom tot getuigen te maken van de waarheid van den Bijbel. Het ras is zoo lang het bestaat afgescheiden en verschillend van andere naties gebleven. In Amerika zijn allerlei nationaliteiten vertegenwoordigd. Maar in het tweede of derde geslacht hebben zij hun herkomst vergeten. Ieren, Duitschers, Italianen, Franschen, allen gaan in de groote Amerikaansche natie op. Maar de Joden zijn na honderd jaar nog even Joodsch als toen zij er zich vestigden. Denk hoe het volk onderdrukt is geweest; en toch hebben de Joden de financiën van de geheele wereld in handen, zij oefenen de macht uit. Egypte, Edom, Assyrië, Babyion, Perzië, Rome, al de volkeren, die een uitgebreide heerschappij verwierven, hebben getracht de Joden ten onder te brengen. Fre- derik de Groote zeide: „Doe ze geen kwaad, want niemand die 't gedaan heeft is er wel bij gevaren." De Joodsche natie is nog dezelfde als in de dagen van Pharao, toen hij al de manlijke kinderen zocht om te brengen. De profetie is vervuld, God heeft het volk talrijk en onaantastbaar gemaakt. De tijd nadert dat God de Joden in hun rang herstellen zal. „Want de kinderen Israels zullen vele dagen blijven zitten zonder koning en zonder vorst, en zonder offer en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafim". (Hosea 3:4.) Zijn zij niet „een volk zonder land, en een land zonder volk?" Zijn zij niet onder alle volkeren der aarde verstrooid, een afgezonderde en van alle andere verschillende natie? En zij buigen zich niet voor afgoden. Hun laatsten Koning hebben zij gekruisigd, en zij zullen er nooit weer een hebben, voordat zij Hem erkennen. Het was Jezus Christus, „De Koning der Joden," zooals het opschrift op het kruis vermeldde. Wij weten het hoe het voorzegd was, dat Eli zou lijden. Hij was Gods hoogepriester, en het eenige tegen hem was, dat hij Gods Woord niet trouw en ijverig gehoorzaamde. Zooals hij was, zijn tegenwoordig tal van lieden. Hij behoorde tot die goedhartige oude menschen, die niet gaarne onaangename dingen zeggen, die men liever nooit hoort; zoo liet hij zijn twee zoons hun gang gaan en liet na ze terecht te wijzen. Hij deed precies zooals sommige predikanten. 0, laat toch elk predikant de waarheid zeggen, al preekt hij er zichzelf mee uit den spreekstoel! Twintig jaar lang bleven de zaken op denzelfden voet doorgaan; maar toen kwam de vervulling der profetie. Gods ark werd door den vijand genomen, het leger der Israelieten door de Filistijnen verslagen; Hofni en Pinehas, de twee zonen van Eli, gedood; en toen de oude man dit alles vernam, viel hij achterover van zijn stoel, brak zijn nek en stierf. Zoo ging het met Koning Achab, die den zondigen raad van Izebel opvolgde. Naboth weigerde hem zijn wijngaard te verkoopen, daarom maakten zij hem van kant. Drie jaar later lekten de honden Achabs bloed in zijn wagen op dezelfde plaats waar dat van Naboth verraderlijk vergoten was. HOOFDSTUK VI. Preeken naar een tekst en Bijbelverklaring. Petrus en Paulus te Jeruzalem. — Oratorische preeken. Ziehier een raad voor jonge mannen die het voornemen hebben predikant te worden: indien gij naar mij luistert zult ge u toeleggen niet op het preeken naar een tekst, maar op Bijbelverklaring. Ik geloof, dat wat de menschheid noodig heeft is het Woord G-ods. Er is geen boek dat de menschen zoo aantrekt, als de Bijbel. Een van de professoren aan de Universiteit te Chicago gaf eenige lezingen over het boek Job, en er was geen gebouw groot genoeg om de menigte te bevatten. Indien de Bijbel maar gelegenheid heeft om zich te doen hooren, boeit hij de menschen ook. Wij hebben meer dan genoeg van zedekundige verhandelingen. Er zou een kast vol van noodig zijn om een kind van vijf jaar te bekeeren. Iemand zeide eens, sprekende over zekere kerk, dat hij er gaarne heenging omdat de predikant twee onderwerpen nooit aanroerde: politiek en godsdienst. Niets dan zedekundige verhandelingen! — Neen, geef den mensch Gods Woord. Sommigen gebruiken den Bijbel alleen als een verzameling van teksten. Zij kiezen een tekst, en sluiten hun Bijbel. Zij stijgen op in een ballon en spreken over sterrenkunde, en komen weer neer en geven u wat van geologie; en den volgenden Sabbath gaan zij in denzelfden geest voort; en dan vragen ze zich af hoe het komt, dat de menschen hun Bijbel niet lezen! Be heb Spurgeon altijd voor den besten prediker gehouden, dien ik ooit gekend heb; maar ik had hem liever de Schrift hooren verklaren, dan dat ik luisterde naar al zijn preeken. Waardoor was het dat Dr. Hall zijn gehoor zoo boeide? Hij opende zijn Bijbel en verklaarde hem. Waardoor was het, dat de prediker Bonar te Glasgow zoo gaarne gehoord werd ? Hij had een zwakke stem, de menschen hadden moeite hem te verstaan, toch vulden twee keer eiken Zondag dertienhonderd menschen zijne kerk; en velen van hen maakten aanteekeningen en werkten ze uit en zonden zijne preeken naar alle deelen der aarde. Dr. Bonar had de gewoonte met zijne hoorders boek voor boek den geheelen Bijbel te behandelen. Er was geen enkel onderdeel van den Bijbel waarin hij Christus niet wist te vinden. Ik preekte gedurende vijf maanden te Glasgow, en waar ik mij ook begaf, overal bespeurde ik den invloed van dien man. Ik was in 1884 in Londen, en ontmoette er een advokaat, die uit Edinburg kwam. Hij vertelde dat hij een paar weken te voren een Zondag te Glasgow had doorgebracht, en gelukkig genoeg geweest was om Dr. Bonar te hooren. Den Zondag toen hij hem hoorde, behandelde deze juist het gedeelte van den brief aan de G-alatiërs, waarin wij lezen dat Paulus naar Jeruzalem opging om Petrus te bezoeken. „Daarna kwam ik na drie dagen weder te Jeruzalem om Petrus te bezoeken, en ik bleef bij hem vijftien dagen". Hij gaf zijne verbeelding den vrijen teugel. Hij zeide, dat hij zich kon voorstellen, hoe zij een dag zeer druk bezig geweest waren en nu vermoeid waren, en hoe op eens Petrus zijn bezoeker aankeek en zeide: „Paulus, zoudt gij niet lust hebben een eindje te gaan wandelen?" En Paulus antwoordde: gaarne. Zoo gingen ze dus uit en wandelden arm in arm door de straten van Jeruzalem, en over de beek Kedron. Plotseling stond Petrus stil en zeide: „Kijk, Paulus, dit is de plaats waar Hij worstelde, en waar Hij leed en groote droppelen bloeds zweette. En daar ginds is de plek waar Johannes en Jacobus in slaap vielen. En dit hier is de plek, waar ik in slaap viel. Ik geloof niet, dat ik Hem verloochend zou hebben, indien ik niet in slaap gevallen was, maar ik kon me niet langer wakker houden. Ik herinner me, dat 't laatste wat ik Hem hoorde zeggen, voordat ik insliep, was: „Vader, indien 't mogelijk is, neem dezen drinkbeker van Mij weg". En toen ik weer ontwaakte, stond er een engel, waar gij nu staat, die met Hem sprak, en ik zag groote druppels bloed uit Zijn poriën dringen en langs Zijne wangen biggelen. Met lang daarna kwam Judas om Hem te verraden. En ik hoorde Hem tot Judas zeggen, zoo vriendelijk: „Verraadt gij den Zoon des menschen met een kus?" En toen bonden zij Hem en voerden Hem weg. Dien avond, toen Hij terecht stond, verraadde ik Hem." Zoo beschreef Dr. Bonar de geheele gebeurtenis. „En den volgenden dag stelde Petrus weer aan Paulus voor om samen te gaan wandelen. En Paulus zeide: gaarne. Dien dag gingen zij naar den Calvariën-berg, en toen zij op den top waren, zeide Petrus: „Hier, Paulus, is de plaats waar Hij voor u en voor mij stierf. Ziet ge dat gat daar? Daar stond Zijn kruis. Degeloovige boosdoener hing daar, en de ongeloovige aan de andere zijde. Maria Magdalena en Maria de moeder stonden hier, en ik stond op een afstand, buiten de menigte. Den vorigen avond, toen ik Hem verloochende, keek Hij mij zoo liefhebbend aan, dat mijn hart er van brak, en ik durfde nu niet zoo dichtbij komen, dat ik Hem kon zien. Dat was het ontzettendste oogenblik van mijn leven. Ik hoopte, dat G-od misschien tusschenbeiden zou komen en Hem van het kruis afnemen. Ik luisterde, en ik verwachtte Zijn stem te zullen hooren." Zoo beschreef de prediker het geheele tooneel, hoe zij de speer in Zijne zijde staken, en de doornenkroon op zijn hoofd plaatsten, en alles wat er geschiedde. „En den volgenden dag vroeg Petrus weer aan Paulus of hij niet lust had, nogmaals eene wandeling te gaan maken. En Paulus zeide: gaarne. "Wederom gingen zij door de straten van Jeruzalem, over de beek Kedron, over den Olijfberg, naar Bethfage, en verder naar de berghelling bij Bethanië. En plotseling stond Petrus stil, en zeide: „Dit hier, Paulus, is de plaats, waar ik Hem voor het laatst zag. Nooit hoorde ik Hem zoo roerend spreken als Hij dien dag deed. Hier was 't, dat Hij ons Zijne laatste opdracht gaf, en plotseling merkte ik op dat Zijne voeten den grond niet meer aanraakten. Hij rees en steeg op. Spoedig kwam er een wolk die Hem aan ons gezicht onttrok. Ik tuurde naar den hemel in de hoop, dat ik Hem weer zou zien en weer zou hooren spreken. En twee in het wit gekleede mannen daalden neer uit den hemel en stonden bij ons en zeiden: „Gij mannen van Galilea, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, die van u opgenomen is in den hemel, zal alzoo komen gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien henenvaren." Mijn vrienden, ik wil u één ding vragen: Gelooft gij, dat deze beschrijving overdreven is? Zoudt ge denken dat Petrus Paulus tot gast had, en hem niet naar Gethsemané, naar den Calvariënberg en den Olijfberg bracht? Ik heb zelf acht dagen te Jeruzalem vertoefd, en eiken morgen ging ik heimelijk naar den tuin, waar mijn Heer groote druppelen bloeds zweette. Eiken dag beklom ik den Olijfberg, en tuurde naar den blauwen hemel, waar Hij tot Zijnen Vader ging. Ik twijfel geen oogenblik of Petrus heeft Paulus de drie plaatsen laten zien. Indien ik iemand gekend had die mij de plaats zelf kon aanwijzen, waar mijn Meester die groote druppelen bloed zweette, denkt gij dat ik hem niet verzocht zou hebben er mij heen te brengen ? Indien hij mij had kunnen zeggen, waar ik de plaats kon vinden waar mijns Meesters voeten het laatst deze zondige aarde aanraakten en Hij opgenomen werd, meent ge, dat ik hem niet verzocht zou hebben, mij den weg te wijzen? Ik weet dat er menschen zijn die zeggen dat deze manier van preeken in ons land *) „niet op haar plaats zou zijn." De menschen verlangen een sierlijke, doorwrochte rede. Ja, er is geen twijfel aan of er zijn menschen die zulke preeken wenschen te hooren; maar binnen vier en twintig uur zijn ze ze vergeten. Het is eene voortreffelijke zaak als een predikant den naam heeft van zijne hoorders voedzame kost te geven. Iemand maakte eens een kunstmatige bij, die zoo volkomen als een echte bij was, dat hij iemand anders tartte hem eenig onderscheid aan te wijzen. Zij gonsde precies en zag er nauwkeurig zoo uit, als een echte bij. De ander zeide: „Zet de nagemaakte bij en de echte bij daar neer, en ik zal u in een oogenblik zeggen welke de echte is". Hij liet een druppel honing vallen, en de levende bij ging er onmiddellijk op af. Zoo gaat het met ons ook. Er zijn een menigte menschen die voor Christenen doorgaan, maar ze zijn nagemaakte Christenen, en ze weten 't niet wanneer men hun honing geeft. De echte bijen blijven nooit in gebreke op den honing af te gaan. De menschen kunnen het zeer goed stellen zonder uw theorieën en meeningen. „Zoo spreekt de Heer" — dat is wat zij noodig hebben. *) Amerika. 4 HOOFDSTUK VIL Lezen en Bestudeeren. Huisgodsdienst. — Een woord van pas. — Nuttige vragen. Den Bijbel alleen te lezen, dat is niet wat G-od van ons verlangt. Telkens worden wij in de Schrift aangemaand om te „onderzoeken." „En deze waren edeler dan die te Thessalonica waren, als die het Woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzoo waren." (Hand. 17, 11.) „En zij lazen in het boek, in de wet Gods, duidelijk; en den zin verklarende, zoo maakten zij dat men het verstond in het lezen." (Neh. 8, 9.) Wij moeten de Schrift grondig onderzoeken, alsof het ons te doen was om eene groote waarheid te vinden. Indien een vriend mij zoekende in een huis zagrondloopen, en bij mij komende zeide: „Moody, waar zoekt ge naar, hebt ge wat verloren?" en ik antwoordde: „Neen, ik heb niets verloren, ik zoek niet bepaald ergens naar," me dunkt hij zou me zeer vreemd vinden en mij mijn gang laten gaan. Maar indien ik antwoordde: „Ja, ik heb een goudstuk verloren," nu, dan zou hij mij waarschijnlijk helpen zoeken. Leest den Bijbel mijn vrienden, alsof gij naar iets van groote waarde zoekt. Het is veel beter een enkel hoofdstuk een maand lang ernstig te bestudeeren, dan een maand lang vluchtig in den Bijbel te lezen. Er is een tijd in mijn leven geweest dat ik vast zooveel hoofdstukken s daags las; verzuimde ik de vastgestelde hoeveelheid te verorberen, dan was 'tmij alsof ik onverschillig werd en achteruitging. Maar had iemand mij twee uur later gevraagd, wat ik gelezen had, dan had ik 't hem niet kunnen zeggen, ik was t bijna alles vergeten. Toen ik een jongen was, moest ik onder anderen op eene boerderij het land wieden, en ik deed het, in mijn wensch om zooveel mogelijk land klaar te hebben, zoo slecht, dat ik 's avonds een stok in den grond moest steken, om den volgenden morgen te weten, waar ik opgehouden had. Q-eheel op dezelfde wijze vliegt men door zooveel hoofdstukken 's daags. De man vraagt: „Vrouw, heb ik dat hoofdstuk al gelezen? „Ik weet het waarlijk niet," antwoordt zij. Green van beiden weet 't zich te herinneren. Misschien leest hij hetzelfde weer voor. En dat noemen ze Bijbelonderzoek. Ik geloof dat er geen boek ter wereld is, dat zoo verwaarloosd wordt als de Bijbel. Wanneer 'ge nu den Bijbel leest bij den huisgodsdienst of tot uw eigen stichting, zoek dan eerst een geschikt hoofdstuk. Wat dunkt u van een predikant die op Zondag den preekstoel zou bestijgen en zijn Bijbel op goed geluk openslaan en beginnen te lezen? En dat is toch wat de meeste menschen doen bij den huisgodsdienst. Men kon precies even goed naar een apotheker gaan, en het eerste het beste drankje opslikken waar het oog op valt. Kinderen zouden meer belang stellen in den huisgodsdienst, indien de vader de moeite wilde nemen om met het oog op bijzondere omstandigheden een passend hoofdstuk uit te kiezen. Gaat bijvoorbeeld eenig lid van het huisgezin opreis, lees psalm 121. Zijn er moeilijkheden, lees psalm 91. Toen bij de reis over den Atlantischen Oceaan in 1892 het ontzettend ongeluk met de Spree plaats had, en niemand aan boord verwachtte bij het aanbreken van den volgenden dag nog in leven te zullen zijn, hielden wij een bidstond, waarbij ik een gedeelte van den 107 den psalm las: „Die met schepen ter zee afvaren, handel doende op groote wateren, die zien de werken des Heeren en Zijne wonderwerken in de diepte. Als Hij spreekt, zoo doet Hij eenen stormwind opstaan, die hare golven omhoog verheft. Zij rijzen op naar den hemel, zij dalen neder tot in de afgronden; hunne ziele versmelt van angst. Zij dansen en waggelen als een dronken man, en al hunne wijsheid wordt verslonden. Doch roepende tot den Heere in de benauwdheid die zij hadden zoo voerde Hij ze uit hunne angsten. "ffij doet den storm stilstaan, zoodat hunne golven stilzwijgen. Dan zijn zij verblijd, omdat zij gestild zijn, en dat Hij ze tot de haven hunner begeerte geleid heeft. Laat ze voor den Heere Zijne goedertierenheid loven, en Zijne wonderwerken voor de kinderen der menschen." Later kwam een van de aanwezige dames tot mij en beweerde dat ik het voor de omstandigheid pasklaar gemaakt had! Hier volgt een stel vragen die u behulpzaam kunnen zijn om uit elk vers en elk hoofdstuk van den Bijbel nut te trekken. Zij kunnen gebruikt worden bij den huisgodsdienst, of bij het bestudeeren van de Zondagschoolles, of bij een bidstond, of wanneer men voor zichzelf leest. Het zou een goed ding zijn, indien vragen als deze voor in eiken Bijbel geplakt werden. 1. Over welke personen heb ik gelezen en wat heb ik over hen vernomen? 2. Over welke plaatsen heb ik gelezen en wat heb ik daarover gelezen? Wordt de plaats niet genoemd, kan ik dan uitmaken welke bedoeld wordt? Weet ik haar op de kaart aan te wijzen? 3. Heeft het hoofdstuk betrekking op eenig bijzonder tijdperk in de geschiedenis van de kinderen Israels, of van een groote persoonlijkheid? 4. Kan ik uit het hoofd opzeggen wat ik juist gelezen heb? 5. Zijn er parallel plaatsen of teksten die licht werpen op het gelezene? 6. Heb ik iets gelezen over God den Vader? of over Jezus Christus? of over den Heiligen Geest? 7. Wat heb ik over mijzelf gelezen? over's menschen zondigen aard? over de wedergeboorte? 8. Is er eenige plicht dien ik moet waarnemen? eenig voorbeeld te volgen? eenige beloften aan te grijpen ? eenige aansporing die mij van nut kan zijn ? eenig gebed dat ik na kan zeggen? 9. Welke leerstellige waarde heeft deze plaats ? welke waarde voor berisping? voor terechtwijzing? voor onderwijs in gerechtigheid? 10. Bevat het de Blijde Boodschap rechtstreeks of zijdelings ? 11. Wat is het hoofdvers van dit kapittel? Kan ik het uit het hoofd opzeggen? HOOFDSTUK VIII. Hoe men den Bijbel bestudeeren moet. Zichzelf voeden. — De beste stelregel. — Drie boeken die elk Christen behoort te bezitten. — De Bijbel op de Zondagschool. Vier dingen moeten in practijk gebracht worden wanneer men den Bijbel bestudeert. Vooreerst moet men zijne echtheid vooropstellen; vervolgens zich onderwerpen aan zijne leering; ten derde hem in zijn hoofd verwerken, en ten vierde zijne schatten aan anderen mededeelen. Indien het Christelijk leven u blijkt begeerlijk te zijn, maak er dan ook anderen gelukkig mee. Nu zal ik u zeggen hoe ik den Bijbel bestudeer. Niet iedereen kan vechten in de wapenrusting van Saul, en misschien zult gij mijne methode niet kunnen toepassen. Toch zal ik misschien enkele wenken kunnen geven, die u van nut zullen zijn. Spurgeon placht Zaterdag avond zijne preek voor Zondag morgen gereed te maken. Dat zou mij onmogelijk zijn. Hoe sneller ge leert u zelf te voeden, hoe beter. Ik heb innig medelijden met mannen en vrouwen, die vijf, tien, ja twintig jaar ter kerk gegaan zijn, en nog niet geleerd hebben zich zelf te voeden. Q-e weet dat het in een gezin als een groote gebeurtenis beschouwd wordt, wanneer een kind zich zelf begint te voeden. Het wordt op een hoogen stoel aan tafel gezet, en in 't eerst zal het misschien zijn lepel bij het verkeerde einde nemen, maar allengs leert het hem goed gebruiken, en moeder, of misschien een zuster, klapt in haar handen en roept uit: „Kijk, baby begint al alleen te eten!" "Welnu, wat wij als Christenen noodig hebben, dat is in staat te zijn ons zelf te voeden. Hoe velen zitten hulpeloos en lusteloos te luisteren, met open monden, hongerig naar geestelijke dingen, en de predikant moet trachten hen te voeden, terwijl de Bijbel een toebereid feestmaal is, waaraan zij niet durven deelnemen! Er zijn er velen die twintig jaar lang Christenen geweest zijn en nog met een kerkelijken lepel gevoed moeten worden. Hebben ze toevallig een predikant die voedende kost geeft, nu, dan gaat het vrij goed met hen; maar hebben ze er zoo geen, dan worden ze in't geheel niet gevoed. Indien ge werkelijk een kind Gods zijt blijkt dit hieruit, dat ge Gods Woord liefhebt en het tot uw dagelijksch voedsel maakt. Gaat ge in uw tuin en werpt er wat zaagsel neer, dan zullen de vogels er geen notitie van nemen, maar strooit ge er broodkruimels, dan zult ge ze terstond zien neerstrijken om ze op te pikken. Zoo weet ook het ware kind Gods om zoo te zeggen het onderscheid tusschen zaagsel, en broodkruimels. Vele zoogenaamde Christenen leven van het zaagsel der wereld, in plaats van zich te voeden met het Brood dat nit den hemel komt. Niets kan de behoefte der ziel bevredigen dan het Woord van den levenden God. De voornaamste stelregel voor het Bijbelonderzoek is: volharding. De psalmist zegt: „Ik kleef vast aan Uwe getuigenissen." Gezette studie van het Woord zal leiden tot inwendigen bloei en uitwendige vruchtbaarheid. Sommige menschen zijn als sneltreinen; zij vliegen zoo snel voort dat zij niets zien. Ik ontmoette eens een advokaat te Chicago, die mij vertelde, dat hij twee jaar lang een enkel vraagstuk bestudeerd had; hij was er op uit een testament ongeldig te doen verklaren. Al wat hij machtig kon worden dat op testamenten betrekking had, las hij. Eindelijk kwam de zaak voor het gerecht, en hij sprak twee dagen lang over dat testament; hij was er vol van; hij kon over niets anders spreken dan testamenten. Zoo behoort het met den Bijbel te gaan; bestudeer hem punt voor punt, totdat gij hem geheel in u opgenomen hebt. Lees den Bijbel zelf, geef niet al uw tijd aan commentaren en leiddraden. Indien iemand zijn kracht zocht in het lezen over de chemische bestanddeelen van brood en melk, zou hij weldra van honger omkomen. Er zijn drie boeken die ik christenen steeds aanbeveel te bezitten. Het eerste is natuurlijk de Bijbel. Ik hecht waarde aan het gebruiken van een goeden Bijbel, met grooten, duidelijken druk. Ik ben weinig ingenomen met die kleine Bijbeltjes, die ge vlak onder uw oogen moet honden om de letters te kunnen onderscheiden; en is het ongelukkigerwijs wat donker in de kerk, dan kunt ge zelfs niet meer naar de woorden raden. „Ja," zegt misschien iemand, „maar een grooten Bijbel kunt ge niet in uw zak dragen." Goed, draag hem dan onder uw arm, en indien ge een tocht van vijf mijlen hebt te maken, zult ge tegelijk een preek houden van vijf mijl lang. Ik weet van een man, die overtuigd is geworden door het gezicht van iemand, die zijn Bijbel onder zijn arm droeg. Grij schaamt u niet gezangboeken en gebedenboeken te dragen; en de Bijbel is meer waard dan al de gebeden- en gezangboeken ter wereld samen. Indien ge u een flinken Bijbel aanschaft zult ge er waarschijnlijk meer zorg voor hebben, en hoe fraaier hij is, hoe dierbaarder hij u met de jaren worden zal. Maar wacht u wel van er een te nemen, die zoo mooi is, dat ge er geen aanteekeningen in durft maken. Ik houd niet van Bijbels verguld op snede, die er uitzien alsof ze nooit geopend worden. Vervolgens zou ik u aanraden u een concordance aan te schaffen. Ik ben ongeveer vijf jaar lang een Christen geweest zonder ooit van een concordance gehoord te hebben. Te Boston kwam ik in aanraking met een twijfelaar. Ik wist eigenlijk niets van den Bijbel af, maar trachtte toch den Bijbel en het Christendom te verdedigen. Hij citeerde, naar hij meende, iets uit den Bijbel, maar ik beweerde dat het er zoo niet stond. Dagen lang zocht ik er naar. Had ik eene concordance bezeten, dan had ik het terstond kunnen vinden. Het is aangenaam voor een predikant de menschen op een nuttig boek opmerkzaam te kunnen maken. Indien ge eene concordance ter hand neemt kunt ge in een oogwenk elk vers en elke plaats in den Bijbel vinden. Ten derde, een Tekst-boek *). Deze boeken zullen u helpen om met vrucht het Woord G-ods te bestudeeren. Bezit ge ze niet, schaf ze u dan terstond aan; elk Christen behoort ze te hebben. Ik oordeel dat Zondagschoolonderwijzers een grooten misslag begaan indien ze niet den geheelen Bijbel voor hun leerlingen brengen. Al zijn de kinderen nog zoo jong, ze moeten leeren begrijpen dat het één boek is, dat er niet twee boeken zijn — het Oude Testament en het Nieuwe zijn één. Laat ze toch vooral niet denken dat het Oude Testament niet evenveel gezag voor ons heeft als het Nieuwe. Het is voor een jongen of een meisje enorm veel waard, dat ze goed met hun Bijbel overweg kunnen. Wat is een leger waard, welks soldaten de wapens niet weten te hanteeren? Ik spreek hierover met veel aandrang, omdat ik Zondagscholen ken waar geen enkele Bijbel te vinden is. Men gebruikt er vragenboekjes. Daarin staan vragen, en de antwoorden staan er vlak onder; zoodat ge uw les niet behoeft voor te bereiden. Dat is een heerlijke uitvinding voor *) Tekst-boeken zijn onder Engelsch sprekenden algemeen verspreide stichtelijke boekjes, in vorm en inhoud overeenkomende met onze Christelijke Scheurkalenders. luie onderwijzers om bij bun lessen te gebruiken. Ik heb er soms een de klas binnen zien komen met een vragenboek, dat hij onderste boven voor zich neerlegde terwijl hij tot de leerlingen sprak, tot hij zijne vergissing ontdekte en weer opnieuw begon. Ik heb een ondervraging bijgewoond ongeveer als volgt: „Jan, wie was de eerste mensch?" „Methusalem." „Neen, ik geloof niet; laat eens zien. Neen,'t is niet Methusalem. Denk nog eens na." „Eliza." „Neen." „Adam." „Juist mijn jongen, goed zoo. Je moet je les flink bestudeerd hebben." Nu zou ik wel eens willen weten wat een jongen aan zulk een onderwijzer of aan zulk onderwijs heeft. Deze manier van onderwijs geven is te eenenmale waardeloos en draagt geen vruchten. Meen nu echter niet dat ik het gebruik van hulpmiddelen veroordeel. Integendeel, men gebruike al het licht dat men krijgen kan. Maar waar ik wel op aandring, is, dat ge, wanneer ge voor uw leerlingen verschijnt, voldoende voorbereid zijt om de les te verklaren, zonder het gebruik van een concordance. Neem het Woord G-ods mee; neem het levende Boek. Ge zult in menig huisgezin een Familie-Bijbel vinden, maar de moeder is zoo bevreesd dat de kinderen hem zullen beschadigen, dat zij hem op een veiïige plaats bewaart, en als een groote uitzondering mogen de kinderen hem bij bijzondere gelegenheden zien. Wat hun het meeste belang inboezemt, dat is het familieregister, wanneer Jan geboren is, wanneer vader en moeder getrouwd zijn, enz. Versch van het platteland kwam ik te Boston en ging er Bijbellessen bijwonen, waar ook eenige studenten kwamen. Ze gaven me een Bijbel aan en zeiden dat de les uit Johannes was. Ik zocht door het geheele Oude Testament naar Johannes, maar kon het niet vinden. Ik zag de studenten elkaar aanstooten: „Een groene van het platteland." Nu had ik juist den leeftijd waarin men niet wenscht voor groen aangezien te worden. De onderwijzer zag mijn verlegenheid en gaf mij zijn Bijbel aan. Ik besloot dat ik mij nooit weer zou laten betrappen. Hoe komt het dat zooveel jongemannen van tusschen de achttien en twintig jaar er niet toe gebracht kunnen worden Bijbellessen bij te wonen ? Niets ter wereld is zoo aantrekkelijk en onderhoudend als degelijke Bijbellessen. Het komt doordat zij niet willen dat hun onwetendheid gezien wordt. Zij weten niet waar Mattheüs, zij weten niet waar de brief aan de Ephesiërs staat, zij weten de Hebreën niet te vinden noch eenig ander boek in den Bijbel. Ze hebben niet geleerd den weg in hun Bijbel te vinden, en dit kan gedaan worden door Zondagschool-onderwijzers, indien ze op hun scholen den Bijbel invoeren en er zich ernstig op toeleggen. Een Bijbel kunt ge voor een kleinigheid krijgen. Zondagscholen zijn niet zoo arm dat ze geen Bijbels kunnen aanschaffen. Eenigen tijd geleden kwam het op een talrijk bezochte Bijbelbespreking voor, dat eene vraag geopperd werd, waarvoor men besloot den Bijbel te raadplegen, maar men bevond, dat er onder de aanwezigen niet een was, die een Bijbel bij zich had! Eene Bijbelbespreking zonder Bijbel! Dat staat gelijk met een dokter zonder geneesmiddelen, een leger zonder wapens. Ze gingen naar de banken, maar vonden er geen. Ten slotte gingen zij op den preekstoel en namen den Bijbel, die daar lag en beslisten het vraagstuk. Wij leven in een tijd van buitengewonen vooruitgang, niet waar? Alle hulpmiddelen om het bestudeeren der lessen gemakkelijk te maken, zijn nuttig en geoorloofd; maar gaan ze de Bijbels uit de Zondagschool verdringen, laat ons dan veel liever alle hulpmiddelen wegdringen. HOOFDSTUK IX. Methoden van Bijbelstudie. De telescopische en de mikroscopische methode. — Job. De vier Evangeliën. — De Handelingen der Apostelen. — Psalm 52. Er zijn twee tegenovergestelde methoden van Bijbelstudie. De eene bestaat daarin, dat wij hem bestudeeren met een telescoop, trachtende een algemeen overzicht van het geheele boek te verkrijgen om er Gods plan in te ontdekken. De andere, met een microscoop, vers voor vers nemende om het te ontleden en te analyseeren. Zoo is Genesis het uitgangspunt van den geheelen Bijbel; het spreekt ons van Leven, Dood, Opstanding ; de geheele verdere Bijbel vloeit er uit voort. Een Engelschman zeide eens tot mij: „Meneer Moody, hebt ge wel eens opgemerkt dat het boek Job de sleutel is van den geheelen Bijbel? Wie het boek Job begrijpt, begrijpt den geheelen Bijbel." „Neen," zeide ik, „dat is me nieuw. Job de sleutel tot den geheelen Bijbel! Hoe komt ge daartoe?" Hij antwoordde: „Ik verdeel Job in zeven gedeelten. Het eerste is: Een volmaakt man onbeproefd. Dat is wat God van Job zeide; dat is Adam in Eden. Hij was volmaakt toen God er hem plaatste. Het tweede is: Beproefd door tegenspoed. Job viel, evenals Adam in Eden viel. Het derde is: De wijsheid der wereld. De wereld trachtte Job in zijn rang te herstellen; de drie wijze mannen kwamen hem helpen. Dat is de wijsheid der wereld, door deze drie mannen vertegenwoordigd. Ge zult nergens ter wereld," zeide hij, „waar ge ook zoekt, zulke welsprekende taal of zooveel wijsheid vinden als deze drie mannen hier ontvouwen; maar van genade wisten ze niets af, en daarom konden ze Job niet helpen." Dat is wat de menschen altijd trachten te doen, maar genie zonder resultaat; de wijsheid der menschen heeft nooit een mensch beter gemaakt. Deze drie mannen hebben Job niet geholpen; zij maakten hem ongelukkiger dan hij was. De eerste nam hem onder handen en beurde hem een eind in de hoogte; en de tweede en de derde deden hetzelfde; elk beurde hem een eind in de hoogte, en per slot van rekening lagen ze alle vier in het stof. „Dan, in de vierde plaats," vervolgde mijn Engelschman, „komt de Dagenman, dat is Christus. In de vijfde plaats, spreekt God, en in de zesde, leert Job zijne les: „Met het gehoor van het oor heb ik U gehoord, maar nu ziet U mijn oog. Daarom verfoei ik mij en ik heb berouw in stof en assche." „Zoo kwam Job op den mesthoop. Het zevende punt is, dat Ood hem herstelt." Gode zij dank, zoo gaat het met ons ook, ons laatste is beter dan ons eerste. Laat ons nu eens de vier Evangeliën doorloopen. Wij beginnen met Mattheüs. Ik hoor soms iemand zeggen: „Zorg dat ge dien en dien in het bestuur krijgt, want hij heeft niets te doen, hij heeft overvloed van tijd." Ik antwoord dan: „Neen, dank u; ik heb liever niet iemand, die niets te doen heeft. ' Christus vond Mattheüs zittende in het tolhuis. De Heer nam iemand, die aan 't werk was, en hij ging er mee door en hield niet op te werken. We weten niet veel af van wat hij deed, behalve dat hij dit Evangelie schreef. Maar welk een boek! Waar Mattheüs vandaan kwam weten wij niet; wat er van hem werd weten wij niet. Zijn oude naam, Levi, verdween met zijn oude leven. De Sleutel — De Messias der Joden, en de Verlosser der Wereld. Men veronderstelt dat het het eerste Evangelie was dat geschreven werd, omstreeks twaalf jaarna den dood van Christus. Het behelst het beste relaas van het leven van Christus. Gij zult opmerken dat het -de laatste boodschap van God aan het volk der Joden is. Hier gaan wij van het oude verbond over in het nieuwe. Mattheüs spreekt niet over de opstanding van Christus, maar laat Hem op de aarde (28 vs. 20). Marcus geeft Zijn opstanding en hemelvaart. (16 : 19). Lucas geeft Zijn opstanding, hemelvaart, en de belofte van een Trooster (24 vs. 49). Johannes gaat nog een stap verder, en zegt dat Hij terugkomt. (14 vs. 3; 21 vs. 22). Er zijn meer citaten in Mattheüs dan in een der drie andere Evangeliën; ik geloof dat er omstreeks honderd zijn. Hij tracht de Joden te overtuigen dat Jezus, de zoon van David, de rechtmatige Koning was. Hij spreekt vaak over het Koninkrijk, zijne geheimenissen, het voorbeeld van het Koninkrijk, het genezen van zieken enz., de beginselen van het Koninkrijk, uiteengezet in de bergrede; ook, het verwerpen van den Koning. Wanneer iemand een Koningschap aanvaardt, maakt hij de beginselen bekend naar welke hij het gaat regeeren of besturen. Laat mij nu uwe aandacht vestigen op vijf groote redevoeringen. Deze geven u een goed overzicht over het geheele boek. 1. De Bergrede. Merk op hoe veel, dat Hij rondom zich waarneemt, Jezus in deze rede te pas brengt: zout, licht, kaars, mantel, regen, binnenkamer, mot, roest, dieven, oog, vogels, leliën, gras, honden, brood, visch, poort, druiven, doornen, vijgen, distels, rots, enz. Iemand die in Palestina reisde zeide te gelooven, dat er in dat land niet een enkel ding was waar Christus niet tot toelichting gebruik van gemaakt had. Zoo menigeen is tegenwoordig huiverig om gewone hulpmiddelen te gebruiken; maar zoudt ge niet denken dat het beter is uitdrukkingen te gebruiken die iedereen begrijpt, dan zoo te spreken dat men u niet volgen kan? Iedere vrouw begrijpt 't wanneer over een kaars gesproken wordt, en voor eiken man is een rots een duidelijk beeld, vooral in een rotsachtig land als Palestina. Christus bediende zich tot toelichting van alledaagsche zaken, en sprak zoo, dat iedereen Hem kon begrijpen. Eene vrouw, die op 't platteland woonde, zeide eens dat Christus uit haar streek was, maar men verklaarde haar dat Hij een Jood geweest was. Ze hield vol dat zij het zeker wist, omdat Hij zoo sprak dat zij Hem begrijpen kon. Christus deed zich niet vergezellen door een snelschrijver die niet van Zijne zijde week, maar alles opschreef om Zijne preeken te laten drukken; en toch herinnerden de menschen ze zich. Bekommer u niet om afgeronde zinnen en goed ontwikkelde perioden; maar leg er u op toe uw preeken helder en duidelijk te maken, zoodat ze doordringen tot het hart. Gebruik lokspijs die uw hoorders aangenaam is. De Wet werd op een berg gegeven; en hier legt Christus Zijne beginselen neer op een berg. De wet van Mozes is van toepassing op het uiterlijk doen en laten ; maar deze rede is van toepassing op het innerlijke leven. Evenals de zon helderder schijnt dan eene kaars, zoo is de rede op den berg een helderder licht dan de wet van Mozes. Zij zegt ons wat voor Christenen wij zijn moeten: lichten in de wereld; het zout der aarde; stil in ons handelen, maar rijk aan uitwerking. „Ik zeg u," komt twaalf maal in deze rede voor. 2. De tweede groote rede wordt in het tiende hoofdstuk tot de twaalf apostelen gericht. Onophoudelijk zult ge gezegden uit deze rede hooren aanhalen, zooals „schudt het stof van uwe voeten;" „Gij hebt het om niet ontvangen, geeft het om niet;" enz. 3. De rede in de open lucht. Het moeiebjkste preeken is liet preeken op straat. Wat ge zeggen wilt moet ge in een levendigen, aantrekkelijken vorm geven, indien ge verwachten wilt dat men naar u luistert. Grij moet leeren om staande te denken. Een jonge man preekte eens in de straten van Londen, toen een ongeloovige kwam en uitriep: „De uitvinder van het gas heeft meer voor de menschheid gedaan dan Christus!" De jonge man wist niets te antwoorden, en de toehoorders lachten. Maar een andere man antwoordde voor hem: „Iedereen heeft natuurlijk het recht zijn eigen opvatting te hebben, en wanneer hij sterft zal hij zeker zijn gasfitter laten komen; maar ik geloof dat ik bever den predikant zou roepen om me het veertiende hoofdstuk van Johannes voor te lezen, en versloeg den ongeloovige met zijn eigen wapen. Deze rede bevat zeven gelijkenissen. Het zijn even zoovele paarlen. 4. De rede in Mattheüs 23. Christus' laatste beroep op het Joodsche volk. Vergelijk dit achtmaal herhaalde „wee" met de negen zabgsprekingen. Gij merkt op dat deze aaneenschakeling van bedreigingen eindigt met de aandoenbjkste uiting van Christus' geheele loopbaan. „ Uw huis wordt u woest gelaten." Tot op dat oogenblik was het geweest: „Mijns Vaders huis," of huis". Maar nu is het „uw huis." En het duurde niet lang of Titus kwam en maakte het met den grond gelijk. Abraham had Izaak niet vuriger lief dan Jezus het Joodsche volk. Het was bitter voor Abraham Izaak te moeten afstaan; maar nog bitterder voor den Zoon van God Jeruzalem prijs te geven. 5. De vijfde rede was tot Zijne discipelen gericht. Hoe weinig begrepen zij Hem! Toen Zijn hart brak van droefheid, vestigden zij Zijne aandacht op de gebouwen van den tempel. De eerste rede werd op den berg uitgesproken; de tweede en derde te Kapernaüm; de vierde in den tempel; de vijfde op den Olijfberg. Er is niets in de hel, den hemel, de aarde, de zee, de lncht, of het graf, dat in het Evangelie vanMattheüs niet bijgebracht wordt om te getuigen dat Christus Gods Zoon is. Duivelen roepen op Zijn woord; visschen kamen door Zijn invloed in de netten; winden en golven gehoorzamen Hem. Wij hebben dus in Mattheüs: Negen zaligsprekingen; acht bedreigingen; eene reeks van zeven gelijkenissen; eene andere van tien wonderen; vijf redevoeringen; vier voorzeggingen van Zijn dood. De vier Evangeliën zijn onafhankelijk van elkaar opgesteld; geen van de vier is een navolging van een ander. Elk is een aanvulling van de drie overige; en wij ontvangen vier gezichten op Christus, zooals de vier zijden van een huis. Mattheüs schrijft voor Joden. Markus schrijft voor Romeinen. Lukas schrijft voor bekeerde heidenen. In Markus vindt ge geen lange toespraken. De Romeinen waren levendig en bedrijvig, hij moest dus kort zijn om hun belangstelling te wekken. Gij zult het woord „terstond" een-en-veertig maal in dit Evangelie ontmoeten. Behalve het eerste, zevende, achtste en veertiende beginnen alle hoofdstukken met „en," alsof er geen pauze in Christus' loopbaan was. Lukas vertelt dat Christus kinderkens „tot Zich riep:" maar Markus zegt „Hij omving ze met Zijne armen." Dat is een veel liefelijker voorstelling, niet waar? Het spannendste hoofdstuk is misschien het vijfde. Hier worden drie zeer ernstige gevallen — duivelen, ziekte, en dood — voor menschen hopeloos, door Christus genezen. Het eerste geval was een man met een onreinen geest. Zij konden hem niet binden, noch boeien, noch temmen. Waarschijnlijk verspreidde hij alom schrik en waren de menschen doodelijk bevreesd voor hem. Zelfs bij dag zijn de menschen bang voor een kerkhof; deze man leefde in de graven en was van duivelen bezeten! Hij zeide: „Wat heb ik met U te doen, Jezus, Gij Zoon Gods des Allerhoogsten? Ik bezweer U bij God dat Gij mij niet pijnigt." Maar Jezus was gekomen om hem een weldaad te bewijzen. Vervolgens de vrouw met den vloed des bloeds. Had ze in onzen tijd geleefd, dan zou ze zeker alle mogelijke kwakzalversmiddelen aangewend hebben. Wij zouden haar geval voor hopeloos uitgemaakt en haar naar het ziekenhuis gezonden hebben. Maar er was meer geneeskracht in den rand van Jezus' kleed, dan in den geheelen voorraad geneesmiddelen van Palestina. Zij raakte Hem slechts aan, en werd genezen. Honderden raakten Hem aan, maar het had geene gevolgen voor hen. Dat is het verschil tusschen de geloovige aanraking en de onverschillige aanraking der menigte. Ten derde, de opwekking van het dochtertje van Jaïrus. Gij ziet dat de macht van Jezus in toenemende mate geopenbaard wordt; want toen Hij kwam was het kind dood, en hij bracht haar tot 't leven terug. Ik twijfel niet of het was in de geheime raadslagen deieeuwigheid vooruit beslist dat Hij juist op dat oogenblik aan zou komen. Ik herinner me dat ik eens verzocht werdt eene lijkrede te houden, en de vier Evangeliën doorzocht naar een lijkrede van Christus; maar er is er geen, Hij heeft er nooit een gepreekt! Elk sterfhuis dat Hij binnentrad verkeerde in een feestzaal. De dooden ontwaakten wanneer ze Zijne stem hoorden. Nu komen we aan het Evangelie van Lukas. Ge zult opgemerkt hebben dat zijn naam niet voorkomt in dit boek noch in de Handelingen der Apostelen. Gij zult hem slechts driemaal vinden in Colossensen, Timotheüs en Philemon. Hij houdt zich op den achtergrond. Ik ontmoet zoo dikwijls arbeiders in Gods koninkrijk die hun zaak geheel bederven door zich op den voorgrond te plaatsen. Wij weten niet of Lucas een Jood of een heiden was. Het eerst zien wij hem optreden in Handelingen 16 vs. 10: „Als hij nu dit gezicht gezien had, zoo zochten wij terstond naar Macedonië te reizen, besluitende daaruit dat ons de Heer geroepen had om denzelven het Evangelie te verkondigen." Hij zegt niet dat hij een ooggetuige van Christus' omwandeling op aarde geweest is, evenmin een van de zeventig. Sommigen meenen dat hij het was, maar hij zeil geeft er zich niet voor uit. Men veronderstelt dat zijn Evangelie de vrucht is van Paulus' prediking, evenals dat van Markus van Petrus' werkzaamheid. Het wordt ook genoemd het Evangelie aan de Heidenen, en wordt verondersteld geschreven te zijn terwijl Paulus te Rome was, omstreeks zevenentwintig jaar na Christuslitf Een derde van dit Evangelie staat niet in de andere Evangeliën. Het begint met een uitdrukking van blijdschap: „En u zal blijdschap en verheuging zijn, en velen zullen zich over zijne geboorte verblijden;" en eindigt in denzelfden toon: „En zij aanbaden Hem, en keerden weder naar Jeruzalem met groote blijdschap. En zij waren te allen tijde in den tempel, lovende en dankende Grod." Een bekend theoloog heeft aangetoond, dat wij in Lukas een zevenvoudig Evangelie hebben. 1. Het is een Evangelie van lof en zang. Wij vinden hier de zangen van Zacharias, Elizabeth, Maria, Simeon, de engelen en andere. Iemand heeft op een schoone wijze de geschiedenis van Simeon als volgt beschreven. „AVat Simeon wenschte te zien was de Christus des Heeren. Het ongeloof moest hem doen denken: „Simeon, gij zijt een oud man, uw dagen zijn bijna geëindigd, de sneeuw des ouderdoms is op uw hoofd, uw oogen worden zwak, uw voorhoofd is gegroefd, uw gang is wankelend, de dood heeft u bijna gegrepen; en waar zijn de teekenen van Zijne komst? Gij laat u misleiden door uw verbeelding, Simeon, uw hoop is volkomen ongegrond." „Neen," antwoordde Simeon, „ik zal den dood niet smaken voordat ik den Christus des Heeren gezien heb; ik zal Hem zien voordat ik sterf. Ik kan mij Simeon denken op een schoonen morgen wandelende in een van de schoone dalen van Palestina, peinzende over het groote onderwerp, dat al zijn gedachten innam. Daar ontmoet hij een vriend. „Vrede zij met u; hebt gij het wonderlijke nieuws gehoord?" „Welk nieuws?" vraagt Simeon. „Kent gij Zacharias den priester?" „Zeker, wat dan?" „Overeenkomstig de regeling van de bediening van den tempel, was het zijn beurt om wierook te branden in den tempel des Heeren, en een groote menigte stond buiten te bidden. Op t oogenblik dat hij wierook ging branden verscheen hem een engel, staande ter rechter zijde van het altaar, die hem zeide dat hij een zoon zou krijgen, wiens naam Johannes genoemd zou worden; een die groot zou zijn voor den Heer, die voor den Messias zou henengaan en den Heere bereiden een toegerust volk. Die engel was Gabriël, die voor God staat; en omdat Zacharias niet geloofde, werd hij met stomheid geslagen." „Ah, zeide Simeon, „dat vervult de profetie van Maleachi. Dat is de voorlooper van den Messias; dat is de morgenster; de dageraad is niet ver meer af, de Messias is in aantocht. Hallelujah! De Heer zal spoedig tot Zijnen tempel komen!" De tijd vliegt voorbij. Ik kan mij Simeon denken wederom door een buurman aangesproken. „Wel Simeon, hebt gij het nieuws gehoord?" „Welk nieuws?" „Een zonderlinge geschiedenis doet de ronde. Een troep herders hielden de nachtwacht over hun kudde in de vlakte van Bethlehem. Het was midden in den nacht en duisternis heerschte alom. Plotseling verlichtte een schitterende glans de omgeving der herders, een glans grooter dan die van de middagzon. Zij keken op, en vlak boven zich zagen zij een engel, die tot de ontstelde herders zeide: „Vreest niet, ik verkondig u groote blijdschap die al den volke wezen zal." „Dat is de Christus des Heeren! riep Simeon uit, „en ik zal den dood niet smaken zonder Hem gezien te hebben." En hij dacht bij zichzelf: „Zij zullen het kind naar den tempel brengen om het te besnijden. Dag aan dag ging Simeon nu naar den tempel in de hoop Jezus te zullen zien. Misschien fluisterde het ongeloof hem toe: „Ik zou bij dit natte weer maai thuis blijven; ge zijt al zoo dikwijls vergeefs gegaan, met eens weg te blijven loopt ge geen gevaar Hem te missen." „Neen," antwoordde de Geest, „ga naar den tempel." Simeon zocht zeker een plaats uit waar hij den ingang goed kon overzien. Zie met hoeveel aandacht hij het oog op de deur gevestigd houdt! Hij bespiedt het gezicht van elk kind dat door zijne moedei gebracht wordt om besneden te worden. „Neen, zegt hij, „dat is Hem niet." Eindeüjk ziet hij de Maagd verschijnen, en de Geest zegt hem dat het de lang vei wachte Verlosser is. Hij neemt het kind in zijn armen, drukt het aan zijn hart, looft God, en zegt: „Heere, nu laat Gij uwen dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord. Want mijne oogen hebben Uwe zaligheid gezien, die Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle de volkeren; een licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van uw volk Israël." 2. Het is een Evangelie van dankzegging. Zij verheerlijkten God toen Jezus den zoon der weduwe te Naïn opwekte, toen de blinde ziende gemaakt werd, enz. 3. Het is een Evangelie van gebed. Wij vernemen dat Christus bad toen Hij gedoopt werd, en bijna elke groote gebeurtenis in Zijne loopbaan werd voorafgegaan door gebed. Wenscht ge dat God tot u spreken zal, dan moet ge het op uw knieën zoeken. Er zijn in Lukas twee gelijkenissen betreffende het gebed: de vriend te middernacht, en de onrechtvaardige rechter. 4. Het Evangelie van Lukas onderscheidt zich als een Evangelie der vrouwen. Alleen Lukas vermeldt vele schoone dingen die Christus voor vrouwen gedaan heeft. Het rijkste juweel in Christus' kroon is wat Hij voor vrouwen gedaan heeft. Iemand trachtte mij eens aan het verstand te brengen dat Mahomed meer voor de vrouw gedaan heeft dan Christus. Ik antwoordde hem dat indien hij ooit in Mahomedaansche landen geweest was, hij zich schamen zou over zulk een bewering. Ze hebben meer zorg voor hun ezels dan voor hun vrouwen en moeders. Iemand maakte eens de opmerking dat toen God het leven schiep, Hij begon met de laagste vormen van dierlijk leven, en opsteeg tot Hij een man gemaakt had; maar toen was Hij nog niet geheel tevreden, en schiep daarom de vrouw. Zij werd het hoogst opgeheven, en toen ze viel, viel ze het diepst. 5. Het is het Evangelie der armen en geringen. Wanneer ik op straat tot onbeschaafde lieden spreek, spreek ik gewoonlijk uit Lukas. Daar vindt men de herders, den landman, en de geschiedenis van den rijken man en Lazarus. Dit Evangelie vertelt ons dat Hij de plaats vond waar geschreven was: De Geest des Heeren is op Mij — om den armen het Evangelie te verkondigen. Het is bedenkelijk met eene kerk gesteld indien ze meent niets met de geringen te doen te hebben. Whitefield arbeidde onder de mijnwerkers, en Wesley onder het volk. Wenscht ge de armen te bereiken, dan moet het ook duidelijk zijn dat gij wenscht dat ze komen zullen. 6. Het is een Evangelie voor de verlorenen. De vrouw met de zeVen duivelen, de moordenaar aan het kruis zijn hiervan voorbeelden. Ook de gelijkenis van het verloren schaap, de verloren penning en den verloren zoon. 7. Het is een Evangelie van verdraagzaamheid. „Hij die zielen wint is wijs." AVenscht gij er te winnen? Treed niet op met bedreigingen en boetredenen. Tracht niet hun dwaalmeeningen te verwijderen voordat gij hen tot de waarheid leidt. Sommige menschen schijnen te denken dat zij de steigers moeten wegnemen voordat zij met bouwen beginnen. Een predikant verzocht eens een jongen ambtsbroeder voor hem te preeken. Deze hield een boetpreek, en thuisgekomen vroeg hij den predikant of hij voldaan was. Maar het antwoord luidde dat hij een oude koe had, en als hij een flinke hoeveel- heid melk wilde hebben, gaf hij haar goed voer, maar kwelde haar niet. Christus bereikte de tollenaars doordat alles wat Hij van hen zeide in hun voordeel was. Denk aan de gelijkenis van den pharizeër en den tollenaar, Christus zeide dat de tollenaar naar zijn huis ging meer gerechtvaardigd dan de trotsche Pharizeër. Hoe bereikte Hij de Samaritanen? Denk aan de gelijkenis van de tien melaatschen. Slechts een keerde terug om Hem voor de genezing te danken, en dat was een Samaritaan. En de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan. Die heeft meer bijgedragen om onder de menschen liefdadigheid en vriendelijkheid jegens de armen te bevorderen, dan iets dat gedurende zesduizend jaar op aarde gezegd is. G-a naar Samaria, en ge zult zien, welk een opgang die geschiedenis er gemaakt heeft. Iemand is naar Jeruzalem geweest en heeft het hooren vertellen, en thuis gekomen vertelt hij het aan iedereen, en iedereen zegt: „Indien die profeet ooit hier komt, zullen we Hem een warme ontvangst bereiden." Indien ge menschen wilt bereiken, die met u van meening verschillen, neem dan niet een knuppel om ze neer te vellen en daarna op te beuren. Wanneer Christus met dwalenden en zondaars te doen had, was Hij zoo teeder met hen als met een kind. Een kind zeide eens tot zijne moeder: „Mama, u spreekt nooit van iemand kwaad. U zoudt zelfs goed spreken van den Satan." „ïvh, zeide de moeder „je zoudt ten minste zijn volharding kunnen navolgen." l Johannes wordt verondersteld de jongste discipel geweest te zijn, en de eerste, dien Christus riep om Hem te volgen. Hij wordt genoemd „de discipel, dien Jezus liefhad." Iemand maakte er aanmerking op dat Christus partijdig was. Ik twijfel niet of Christus had Johannes meer üef dan de anderen, maar dat kwam doordat Johannes Hem het meest liefhad. Me dunkt dat Johannes tot den besten rang wist op te klimmen, en dat kunt gij ook indien ge 't wilt. Christus houdt de deur open en wij hehben maar binnen te gaan. Ge zult opmerken, dat de inhoud van zijn Evangelie bijna geheel nieuw is. De acht maanden die Christus in Galilea doorbracht zijn er uitvoerig beschreven. Mattheüs begint met Abraham; Markus met Maleachi; Lukas met Johannes den Dooper; maar Johannes met God zeiven. Mattheüs verkondigt Christus als den Messias deiJoden. Markus als den Bedrijvigen Werker. Lukas als een Mensch. Johannes als een Persoonlijken Heiland. Johannes stelt Hem voor als komende van den Vader. De grondgedachte van zijn Evangelie is het bewijs van de Godheid van Christus. Als ik aan iemand wil bewijzen dat Christus God is, breng ik hem terstond naar dit Evangelie. Het woord bekeeren komt er niet eenmaal in voor; maar het woord gelooven komt er acht-en-negentig maal voor. De Joden twistten nog over de Godheid van Christus en Johannes nam zijne pen op en schreef dit Evangelie om het zijne bij te dragen tot de beslechting. Zevenvoudig is het getuigenis van de Godheid van Christus. 1. Het getuigenis van den Vader. „De Vader die Mij gezonden heeft getuigt van Mij." 2. Het getuigenis van den Zoon. „Jezus antwoordde en zeide tot hen: Hoewel Ik van Mijzelven getuig, zoo is nochtans Mijne getuigenis waarachtig, want Ik weet vanwaar Ik gekomen ben en waar Ik henenga; maar gijlieden weet niet vanwaar Ik kom en waar Ik henenga." 3. Christus' werken getuigen. „Indien Ik niet doe de werken Mijns Vaders, zoo gelooft Mij niet; maar indien Ik ze doe, en zoo gij Mij niet gelooft, zoo gelooft de werken; opdat gij moogt bekennen en gelooven dat de Vader in Mij is en Ik in Hem." Niemand kan mij doen gelooven dat Jezus Christus een slecht man was, want Hij bracht goede vruchten voort. Hoe iemand na achttien eeuwen van toetsing er aan kan twijfelen, of Hij de Zoon van God was, is mij een raadsel. 4. De Schriften. „Indien gij Mozes geloofdet, zoo zoudt gij Mij gelooven; want Hij heeft van Mij geschreven." 5. Johannes de Dooper. „En ik heb gezien en heb getuigd dat deze de Zoon Gods is." 6. De discipelen. „En gij zult ook getuigen, want gij zijt van den beginne met Mij geweest." 7. De Heilige Geest. „Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, dien Ik u zenden zal van den Vader, namelijk de geest der waarheid die van den Vader uitgaat, die zal van Mij getuigen." Er zijn natuurlijk nog vele andere getuigen, die Zijne Grodheid bewijzen; maar ik geloof dat deze volstaan om haar aan wien ook te bewijzen. Indien ik een proces voerde en zeven getuigen bijbracht die onweerlegbaar waren, mij dunkt dat mijne zaak niet kwaad zou staan. Let op wat Christus zegt dat Hij is. „Ik ben van boven." „Ik ben niet van deze wereld." „Voordat Abraham was, ben Ik." „Ik ben het Brood des Levens." „Ik ben het Licht der Wereld." „Ik ben de Deur." „Ik ben de goede Herder." „Ik ben de Weg." „Ik ben de Waarheid." Pilatus vroeg. „Wat is waarheid?" En daar stond de Waarheid vlak voor hem! „Ik ben de Opstanding en het Leven.'' In het Evangelie van Johannes vinden wij acht giften voor den geloovige: het brood des levens; het water des levens; het eeuwige leven; de Heilige Greest; liefde; blijdschap; vrede; Zijne woorden. Een onderwerp dat overwaard is bestudeerd te worden, is, hoe in het geheele boek der Handelingen nederlaag in overwinning verkeert. Toen de eerste Christenen vervolgd werden, verstrooiden zij zich overal heen om het Woord te prediken. Dat was eene overwinning, en zoo ging het voortdurend. Het Evangelie van Lukas is ingenomen door Chris- tus ia Zijne vernedering deed, in de Handelingen wat Hij in Zijne verheerlijking deed. Het werk van de meeste menschen eindigt met hun dood; maar bij Christus begint het dan pas. „Grooter werken dan deze zult gij doen, want Ik ga henen tot Mijnen Vader". Wij noemen dit boek de „Handelingen der Apostelen"; maar het is in werkelijkheid de „Handelingen der kerk" (Christus' lichaam). Gij zult den sleutel tot het boek vinden in hfdst. 1:8: „Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, die over u komen zal, en gij zult Mijne getuigen zijn, zoo te Jeruzalem als in geheel Judea en Samarië en tot aan het uiterste der aarde." Wij zouden niet veel van de worstelingen dier jeugdige Kerk afweten zonder Lucas' arbeid. Vier rivieren stroomden uit het Paradijs; hier hebben wij vier Evangeliën, die in een stroom bijeenkomen. De Handelingen laten zich gevoegelijk in drie deelen verdeelen: I. De stichting der Kerk. II. De toeneming der Kerk. III. De uitzending van zendelingen. Ik geloof dat hoe strenger wij ons houden aan de"* wijze van Evangelieverkondigen der apostelen, hoe meer succes wij zullen hebben. > Nu zijn er tien groote preeken in de Handelingen; en ik geloof, dat indien gij in deze goed thuis zijt, gij een goed inzicht in het boek zult hebben en een goed begrip van de beste manier van preeken. Vijf er van werden door Petrus uitgesproken, een door Stephanus, 6 en vier door Paulus. De uitdrukking „Wij zijn getuigen," is op elke bladzijde van het boek te lezen. Tegenwoordig zeggen wij: „Wij zijn welsprekende redenaars." Wij schijnen boven het getuigen verheven te zijn. I. De rede van Petrus op den Pinksterdag. Nu zijn er omstreeks drie duizend preeken noodig om een Jood te bekeeren; maar toen werden er drie duizend bekeerd door ééne preek. Toen Petrus van Christus getuigde en verkondigde, dat Hij gestorven was en weer opgestaan was, gaf Grod Zijn zegen, en Hij zal voor u hetzelfde doen. TT. Petrus preekt in Salomo's voorhof. Dit was een korte rede, maar zij werkte krachtig. Zij kwamen er niet vóór drie uur, en ik meen dat de Joden iemand niet na zonsondergang konden gevangen zetten; en toch werden er in dat korte tijdsverloop vijfduizend bekeerd! Wat preekte hij? Luister: „Maar gij hebt den Heilige en Rechtvaardige verloochend, en hebt begeert dat u een man die een doodslager was zoude geschonken worden; en den Vorst des levens hebt gij gedood; welken Grod opgewekt heeft uit de dooden, waarvan wij getuigen zijn. „Betert u dan en bekeert u, opdat uwe zonden mogen uitgewischt worden, wanneer de tijden der verkoeling zullen gekomen zijn van het aangezicht des Heeren." HL Petrus preekt voor den Hoogepriester. Zij hadden Petrus en Johannes gevangen genomen, en vroegen: „Door wat kracht of door wat naam hebt gijlieden dit gedaan?" „Door den naam van Jezus Christus .. . staat deze hier voor u gezond. Toen men aan Bunyan zeide dat hij vrijgelaten zou worden indien hij niet weer zou preeken, antwoordde hij: „Indien gij mij vrijlaat, preek ik morgen weer." IV. Petrus' getuigenis voor den Raad. Men gelastte hun ganschelijk niet te spreken, noch te leereninden naam van Jezus. Ik weet niet wat ze begonnen zouden hebben indien ze zich daaraan gehouden hadden. Tegenwoordig zouden sommige predikanten volstrekt niet in verlegenheid komen, ze zouden 'tbest zonder kunnen stellen. Nagenoeg alles wat de discipelen wisten was wat zij in die drie jaren met Jezus geleerd hadden, Zijne woorden hoorende en Zijne wonderen ziende. Zij wisten dat wat ze gezien en gehoord hadden waar was; en toen de Heilige Geest op hen neerdaalde konden ze niet nalaten het bekend te maken. \. De rede van Stephanus. Zijne redevoering is de langste die in de Handelingen opgenomen is. Dr. Bonar zeide eens: „Hebt ge wel opgemerkt dat toen de Joden Stephanus beschuldigden van lasterlijke woorden te spreken tegen Mozes, de Heer aan zijn aangezicht een glans gaf als waarmee dat van Mozes schitterde ?" Een oude Schotsche koster waarschuwde eens den nieuwen predikant: „Preek zooveel als ge wilt over de zonden van Abraham, Izak en Jacob, maar bepaal u daartoe, en kom niet dichter bij onzen tijd indien gij uwe plaats wilt behouden. Stephanus begon met hen, maar hij doorliep de gansche geschiedenis, tot op de kruisiging die pas had plaats gehad, en bracht een groote beroering teweeg. \I. Petrus' laatste preek, de eerste tot de heidenen. Merk op dat hetzelfde Evangelie aan de heidenen en aan de Joden verkondigd wordt, en dezelfde uitwerking heeft. „Dezen geven getuigenissen alle de profeten, dat een iegelijk die in Hem gelooft vergeving der zonden ontvangen zal door Zijnen naam. Als Petrus nog deze woorden sprak, viel de Heilige Greest op allen die het Woord hoorden." Nu komt de hoofdrol in andere handen, Paulus verschijnt. VII. Paulus' rede te Antiochië in Pisidië. Een oude kennis zeide eens tegen mij: „Waar preekt ge tegenwoordig over? Toch niet altijd dezelfde oude kost? Ja, G-ode zij dank, ik verkondig nog altijd het oude Evangelie. Wilt ge dat de menschen u komen hooren,. hef eenvoudig Christus op. Hij zeide: „Ik, zoo wanneer Ik van de aarde verhoogd ben, zal ze allen tot Mij trekken." „Zoo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door dezen u vergeving der zonden verkondigd wordt. ' VIII. Paulus rede tot de Atheners. Te Athene preekte hij met vrucht door hetzelfde oude Evangelie aan de philosophen te verkondigen. IX. Paulus' rede te Jeruzalem. X. Paulus'' verdediging voor Agrippa. Ik vind dit de indrukwekkendste rede die Paulus ooit gesproken heeft. Hij verkondigde hetzelfde Evangelie voor Agrippa en Festus als hij te Jeruzalem gedaan had. Hij verkondigde overal de groote waarheid dat Grod Christus gaf als. een losprijs voor de zonde, dat de wereld gered kan worden door op Hem te vertrouwen. „Dan, hulpe van God verkregen hebbende, sta ik tot op dezen dag, betuigende beiden klein en groot, niets zeggende buiten hetgeen de Profeten en Mozes gesproken hebben dat geschieden zoude: namelijk dat de Christus lijden moest, en dat hij de eerste uit de opstanding der dooden zijnde, een licht zoude verkondigen aan dit volk en aan de heidenen." Laat mij duidelijk maken wat ik bedoel met de microscopische methode door u op het derde vers van Psalm 52 te wijzen. „Wat beroemt gij u in het kwade, o gij geweldige ? Gods goedertierenheid duurt toch den ganschen dag." Dit vers vervalt vanzelf in twee deelen; aan de eene zijde staat de mensch, aan de andere God. De mensch — het kwade; God — goedertierenheid. "Wordt het woord gericht tot iemand in het bijzonder? Ja: tot Doëg den Edomiet, zooals de inleiding tot den psalm aantoont. Ge kunt de historische toelichting tot dit vers derhalve vinden in 1 Sam. 22 vs. 9. Neem nu een concordance en de verdere hulpmiddelen die u ten dienste staan, en bestudeer het onderwerp „beroemen." Welke woorden beteekenen hetzelfde als „beroemen"? Een is zich verhoovaardigen. Wordt beroemen altijd veroordeeld? Waarin verbiedt de Schrift ons zich te beroemen? Waarin worden wij aangespoord ons te beroemen? „Zoo zegt de Heere: Een wijze beroeme zich niet in zijne wijsheid, en de sterke beroeme zich niet in zijne sterkte; een rijke beroeme zich niet in zijnen rijkdom: maar die zich beroemt, beroeme zich hierin, dat hij verstaat, en Mij kent, dat Ik de Heere ben, doende weldadigheid, recht en gerechtigheid op aarde; want in die dingen heb Ik lust, spreekt de Heere." Behandel het woord „het kwade" op dezelfde wijze. Vraag dan: zal dit beroemen, dit kwade, altoos duren? Neen: „het gejuich der goddeloozen gaat voorbij, en de vreugde des huichelaars is voor een oogenblik. „Ik heb gezien eenen gewelddrijvenden goddelooze, die zich uitbreidde als een groene inlandsche boom; maar hij ging door en zie, hij was er niet meer: en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden." De tweede helft van den tekst geeft aanleiding tot de beschouwing van goedertierenheid (of genade) als eene eigenschap van God. Hoe wordt zij tijdelijk en geestelijk geopenbaard? Welke plaatsen in den Bijbel kunnen ons omtrent haar inlichten? Is G-ods goedertierenheid voorwaardelijk ? Komt Gods goedertierenheid in tweestrijd met Zijne rechtvaardigheid? En daar het doel van Bijbel-studie, zoowel als van preeken, is menschen te redden, vraag: Is de Blijde Boodschap in dit vers letterlijk of overdrachtelijk vervat ? Let op Romeinen 2 vs. 4: „Veracht, gij den rijkdom Zijner goedertierenheid, en verdraagzaamheid, en lankmoedigheid, niet wetende dat de goedertierenheid Gods u tot beheering leidt." Hier brengt het vers dus in onmiddellijke aanraking met het onderwerp bekeering, en na dit vers bestudeerd te hebben zijt ge dus gereed om een korte preek te houden die het middel kan zijn tot iemands bekeering. HOOFDSTUK X. Hoofdstukken=studie. Een boek tegelijk. — Het Evangelie van Johannes. Ik ken sommige menschen, die nooit een Bijbelboek onder handen nemen voordat ze den tijd hebben om het geheel door te lezen. Wanneer ze aan Leviticus of Numeri of eenig ander boek komen, lezen ze het aan een stuk uit. Zoo krijgen zij een overzicht over het geheel, Gn dan beginnen zij het hoofdstuk voor hoofdstuk te bestudeeren. Dean Stanley was gewoon een boek driemaal te lezen; eerst om het verhaal, dan om de gedachte, en eindelijk om den letterkundigen vorm. Het is zeer goed telkens een afzonderlijk boek onder handen te nemen. Zoudt ge meenen te mogen verwachten een verhaal of een wetenschappelijk boek te zullen begrijpen indien ge er hier en daar een hoofdstuk uit laast? Dr. A. T. Pierson zegt: „Vijf dingen die tot recht begrip van een boek geweten moeten worden, zijn: waar is het geschreven, door wien, voor wie, met welk doel, en wanneer." Het is nuttig om van elk hoofdstuk het belangrijkste van den inhoud op te merken. De bedoeling wordt duidelijk gemaakt door het volgende voorstel dat ik aan de leerlingen van de Mount Hermonschool en van het ÏTorthfield Seminarie deed om hun belangstelling te wekken. Het doet een middel aan de hand om de Schrift in het geheugen op te nemen, zoodat men steeds over een tekst beschikken kan wanneer men hem noodig heeft. Ik zeide op een morgen tot de leerlingen : „Morgenochtend zal ik niet als gewoonlijk een gedeelte uit de Schrift lezen; maar we zullen het eerste hoofdstuk van het Evangelie van Johannes nemen, en gij zult mij uit het hoofd zeggen wat er in staat, en ieder leert van buiten wat hem het meest aantrekt." Op deze wijze behandelden wij het geheele boek, en leerden uit elk hoofdstuk een of meer verzen van buiten. Wij zochten van elk hoofdstuk de grondgedachte, en zie hier den uitslag. Hoofdstuk I. De roeping der vijf eerste discipelen. Het was ongeveer vier uur in den namiddag toen Johannes Jezus tot zich zag komen en zeide: „Zie, het Lam Gods." Twee van de discipelen van Johannes volgden Jezus toen; een van hen, Andreas, ging en bracht zijn broeder Simon. Toen vond Jezus Philippus, toen Hij naar Galilea vertrekken wilde; en Philippus vond Nathanael, den twijfelaar. Toen hij met Christus gesproken had, waren zijn ongeloovige gedachten verdwenen. Leer van buiten de verzen 11 en 12: •5Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen; maar zoovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijnen Naam gelooven." Grondgedachte: Ontvangen. Hoofdstuk II. Dit hoofdstuk gaf ons aanleiding tot nuttige overdenking van Gehoorzaamheid, dat er de grondgedachte van is. „Zoo wat Hij ulieden zal zeggen, doet dat." Hoofdstuk III. Dit is een hoofdstuk over Wedergeboorte. Wij hadden meer dan een dag noodig om het te behandelen. Wij zien er een deftigen zondaar, en hoe Jezus met hem handelt. Leer van buiten vers 16: „Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." Grondgedachte: Gelooven. Hoofdstuk IV. Een ondeftige zondares, en hoe Jezus met haar handelde. Hadden wij met haar te doen gehad, dan zouden wij haar misschien gezegd hebben wat Jezus tegen Nicodemus zeide; maar Hij verkoos haar te ontmoeten op een terrein waar ze thuis was. Zij kwam om een kan waters te putten, en, Gode zij dank, zij kreeg een geheele bron. Grondgedachte: Aanbidden. Leer uit 't hoofd vers 24: „God is een geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en in waarheid." Hoofdstuk V. De Godheid van Christus. Leer van buiten vers 24: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, die Mijn woord hoort, en gelooft Hem die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven." Grondgedachte: Genezen. Hoofdstuk VI. Dit noemden wij het .Broodhoofdstuk . Wilt ge degelijk goed brood hebben, neem het uit dit zesde hoofdstuk. Indien ge u met dat brood voedt, zult gij eeuwig leven. Grondgedachte: Christus het Brood des Levens. „Ik ben het levende brood dat uit den hemel nedergedaald is: zoo iemand van dit brood eet, die zal in O eeuwigheid leven 5 en het brood dat Ik geven zal is Mijn vleesch, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld." Hoofdstuk VII is het Faierhoofdstuk. Hier vindt ere levend water, en Christus' uitnoodiging aan iedere dorstende ziel om te komen drinken. „Zoo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke." Grondgedachte: Drinken. Hoofdstuk VIII. Het LicMioofdstuk. „Ik ben het Licht der wereld." Grondgedachte: Wandelen in het licht. Maar wat baat u het licht, indien ge geen oogen hebt om het te zien? Zoo komen wij aan Hoofdstuk IX. Het (7e,eic7*d. „Berouw, een verandering van gezindheid — een nieuwe gezindheid tegenover God. „Wedergeboorte, een verandering van natuur — een nieuw hart van God. „Bekeering, een verandering van leven — een nieuw leven voor God. 8 „Aanneming, een verandering van gezin — een nieuwe betrekking tot God. „Heiligmaking, een verandering van dienst — scheiding naar God. „ Verheerlijking, een nieuwe toestand — een zijn met God." In dezelfde hand vond ik ook deze regels: „Jezus alleen. Het licht des hemels is het aangezicht van Jezus. De blijdschap des hemels is de tegenwoordigheid van Jezus. De muziek des hemels is de naam van Jezus. Het thema des hemels is het werk van Jezus. De bezigheid des hemels is de dienst van Jezus. De volheid des hemels is Jezus zelf. De duur des hemels is de eeuwigheid van Jezus." Een oud schrijver zeide dat sommige boeken geproefd moeten worden, sommige doorgeslikt, en sommige gekauwd en verteerd. De Bijbel is een boek dat ge nooit kunt uitputten. Hij is een bodemlooze bron; gij zult altijd weer nieuw licht uit zijne bladzijden zien stroomen. Vandaar het hoogst aantrekkelijke van onverpoosde en gezette Bijbelstudie. Vandaar ook de wenschelijkheid van uwen Bijbel zelf met aanteekeningen te voorzien. Tenzij ge een ongewoon sterk geheugen hebt, kunt ge de schoone dingen die ge hoort niet onthouden. Indien ge alleen op uw oor rekent, zullen ze u in een dag of twee ontschoten zijn; maar indien ge uwen Bijbel met aanteekeningen voorziet en de hulp van uw oog inroept, zult ge ze niet weer vergeten. Hetzelfde geldt voor wat ge leest. Indien het goed gedaan wordt verstompt het 't geheugen niet maar versterkt het, omdat het maakt dat sommige plaatsen terstond in 't oog springen, zoodat ge ze herhaaldelijk leest en ten slotte van buiten kent. Het helpt u om een tekst thuis te brengen. Het bespaart u de moeite een schets van uw toespraken te maken. Wat eens op den rand staat is altijd bij de hand. Ik heb een Bijbel dien ik al jaren lang overal meeneem. Ik ben zeer aan hem gehecht, en ik zal u zeggen waarom: omdat ik bij zooveel teksten aanteekeningen gemaakt heb, dat ik steeds in staat ben een toespraak te houden. Ik heb hier en daar bij korte woorden aanteekeningen gemaakt, en elk vertegenwoordigt een preek voor mij. Of ik spreken moet over Geloof, Hoop, Liefde, Verzekerdheid, of welk onderwerp dan ook, die aanteekeningen brengen mij een menigte gedachten voor den geest, en hoe onvoorziens ik ook verzocht word op te treden, ik ben altijd gereed. Elk kind Gods behoort als een soldaat te zijn, altijd gereed voor den strijd. Maar wij kunnen niet gereed zijn indien wij den Bijbel niet bestudeeren. Wanneer ge dus maar iets goeds of schoons hoort, schrijf het op, want indien het nuttig voor u is, zal het ook nuttig zijn voor een ander; en we behooren de hemelsche munt te laten circuleeren evengoed als de aardsche doet. De menschen verklaren me soms dat ze niets te zeggen hebben. „Uit den overvloed des harten spreekt de mond." Word vol van de Schrift, dan zult ge niet kunnen nalaten te spreken. Houd de wereld uit uw hart door het met iets beters te vullen. Iemand trachtte een vliegmachine te maken. Hij voorzag haar van vleugels die hij met gas kon vullen. Hij zeide dat hij nog niet heelemaal vliegen kon, maar het gas was lichter dan de lucht, en het maakte zijn taak veel gemakkelijker. En zoo ook met deze hemelsche waarheden: ze zijn lichter dan onze aardsche dampkring en kunnen ons over vele moeilijkheden heen helpen. Door uwen Bijbel met aanteekeningen te voorzien, wordt hij een nieuw boek voor u. Indien er in de nabijheid van uw ouderlijk huis een witte berkeboom gestaan heeft, zult ge 'tu uw geheele leven herinneren. Wat men ziet maakt een blijvender indruk op het geheugen, dat wat men hoort. Maak aanteekeningen in uw Bijbel, en indien gij hem nu droog en vervelend vindt, zal hij een boeiend boek voor u worden. Er zijn vele stelsels van aanteekeningen. Sommige menschen bedienen zich van zes of acht gekleurde potlooden of soorten geklearden inkt. Zwart voor teksten, die betrekking hebben op zonde, rood, voor alle die betrekking hebben op het kruis; blauw, voor die betrekking hebben op den hemel, en zoo verder. Anderen verzinnen symbolische teekens. Heeft een plaats betrekking op het kruis, dan zetten ze een op den rand. Op de Blijde Boodschap, dan schrijven zij „B". Er is hierin gevaar voor overdrijving, men kan ten slotte de aanteekeningen sprekender maken dan de Schrift. Is het stelsel ingewikkeld, dan wordt het een last, dan is het moeilijker de beteekenis der aanteekeningen te onthouden dan de teksten zelf. Zwarte inkt beantwoordt volkomen aan het doel. Ik gebruik geen andere, of 't moest roode zijn om de aandacht te vestigen op „het bloed". De eenvoudigste manier is de woorden te onderstrepen, of een streep te maken aan den rand langs het vers. Een andere goede manier is met uw pen de gedrukte letters dikker te maken. Dan komen de woorden te staan, alsof ze met vette letters gedrukt waren. Handel op deze wijze met het woord „immers"' in Psalm 62. Indien een woord of zinsnede in een hoofdstuk of boek dikwijls voorkomt, nummer de plaatsen dan met een cijfer op den rand. Zoo vinden wij in het tweede hoofdstuk van Habakuk vijf keer „wee" gezegd tegen vijf zonden: 1 in vers 6, 2 in vers 9, 3 in vers 12, 4 in vers 15, 5 in vers 19. Nummer de tien plagen op dezelfde wijze. Komen er meerdere beloften of andere dingen in één vers voor, dan is het beter kleine cijfers te plaatsen tusschen den tekst bij elke belofte. Zoo is er een zevenvoudige belofte aan Abraham in Genesis 12 : 2 en 3 ; 1 „Ik zal u tot een groot volk maken; 2, en u zegenen; 3, en uwen naam groot maken; 4, en gij zult een zegen zijn; 5, en Ik zal zegenen die u zegenen; 6, en vervloeken die u vervloekt; 7, en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden." In Spreuken 1:22 hebben wij 1, onverstandigen, 2, spotters, en 3, zotten. Plaats een kruisje op den rand bij dingen, die niet algemeen bekend zijn; bijvoorbeeld, bij het verbod betreffende het dragen van manskieeren door vrouwen en het voorschrift betreffende het nesten uithalen in Deutr. 22 : 5 en 6; of de tegenstelling van den slaap des armen en des rijken in Prediker 5: 12. Ik vind het ook nuttig op de volgende punten te letten. 1. Verwijzingen. Schrijf bij G-en. 1:1: „Door het geloof, Hebr. 11:3", omdat wij daar lezen: „Door het geloof verstaan wij dat de wereld door het Woord Gods is toebereid". Schrijf bij Gen. 28: 12 : „Een gebedsverhooring, Gen. 35 : 3". Bij Matth. 6 : 33, „1 Kon. 3 : 13" en „Lucas 10 : 42", welke plaatsen voorbeelden geven van eerst het koninkrijk Gods zoeken. Schrijf bij Gen. 37 : 7, „Gen. 50 :18", waar de vervulling van den droom staat. 2. Dtvarsstrepen, fijne strepen over een blad om twee plaatsen te verbinden. Verbind in Daniël 6: „verlosse u" in vs. 17 met „kunnen verlossen" in vs. 21 en „heeft verlost" in vs. 28. In Psalm 66, „komt en ziet" in vs. 5 met „komt, hoort toe" in vs. 16. 3. In sommige gevallen geeft het Hollandsch niet de volle beteekenis van het oorspronkelijke weer, zooals in de namen van God: „Elohim" in Gen. 1:1; „Jehovah Elohim" in Gen. 2:4; „El Shaddai" in Gen. 17 :1, en andere. 4. Ongelukkige indeeling in hoofdstukken. Het laatste vers van Joh. 7 luidt: „En een iegelijk ging henen naar zijn huis." Hoofdstuk 8 begint: „Maar Jezus ging naar den Olijfberg." Hier behoort geen scheiding te zijn. 5. Schrijf een kort overzicht van den inhoud aan het begin van elk boek, zooals in sommige Bijbels boven elk hoofdstuk staat. 6. Sleutel-woorden en sleutel-verzen. 7. Maak een aanteekening bij eiken tekst die een godsdienstige crisis in uw leven vertegenwoordigt. Ik hoorde den predikant B. Meijer eens preeken over 1 Cor. 1:9, en hij verzocht zijne toehoorders in hun Bijbels te schrijven, dat zij dien dag „geroepen waren tot de gemeenschap van Zijnen Zoon Jezus Christus, onzen Heere." Wanneer de predikant zijn tekst opgeeft, zet er een streep bij; schrijf gedurende de preek enkele woorden op den rand, sleutelwoorden die u de geheele preek weer voor den geest zullen brengen. Dank aan die gewoonte van kantteekeningen te maken, kan ik me nu nog preeken herinneren, die ik jaren geleden gehoord heb. Iedereen behoort eenige opmerkingen en gedachten van den predikant over te nemen, en uit te gaan in de wegen en heggen en ze aan anderen mee te deelen. Wij behooren twee paar ooren te hebben, een voor ons zelf en een voor anderen. Komt ge dan eens in een nieuwe omgeving en hebt niet anders te zeggen, dan vertelt ge eenvoudig: „ik hoorde iemand eens dat en dat zeggen;" en men zal altijd met genoegen naar u luisteren, indien gij hemelsch voedsel geeft. De geheele menschheid hongert er naar. Eenige jaren geleden hoorde ik een Engelschman te Chicago naar een zonderlingen tekst preeken, nam. Sp. 80:24—28: „Deze vier zijn van de kleinsten der aarde, doch zij zijn wijs, met wijsheid wel voorzien." „Nu," dacht ik bij mijzelf, „wat zal hij met die „kleinsten" beginnen. Ik heb ze dikwijls genoeg gezien." Hij las verder: „De mieren zijn een onsterk volk, evenwel bereiden zij in den zomer hare spijs." Hij zeide „G-ods kinderen zijn als de mieren." „Nu", dacht ik, „ik heb ze duizenden malen gezien, maar nooit een, die op mij geleek." „Ze zijn als de mieren," zeide de spreker, „omdat ze zich een schat vergaderen in den hemel, en voor de toekomst zorgen; maar de wereld spoedt blindelings voort en vergeet Gods bevel om onvergankelijke schatten te vergaderen." „De konijnen zijn een machteloos volk, nochtans stellen zij hun huis in den rotssteen." Hij zeide: „De konijnen zijn zeer zwakke dieren, met een stok kunt ge ze doodslaan; maar ze zijn wijs, want ze bouwen hun woning in de rots, waar ze nergens gevaar voor loopen. En Gods kinderen zijn zeer wijs, ofschoon ze zwak zijn; want zij bouwen op de Eeuwige Rots, en die Rots is Christus." „Nu," dacht ik, „dan ben ik zeker als de konijnen." Hij vervolgde : „De sprinkhanen hebben geen koning, nochtans gaan zij allen uit, zich verdeelende in hoopen." Ik vroeg mij af wat hij daar wel van zou maken. „Gods kinderen," zeide hij, „hebben op aarde geen koning; de wereld zegt: „Caesar is onze koning;" maar hij is niet onze koning; onze Koning is de Heer der heirscharen. De sprinkhanen gaan uit in hoopen; Gods kinderen ook. Er is een afdeeling Presbyterianen en een afdeeling Episcopaalschen, en een afdeeling Methodisten, en zoo voorts; maar eenmaal zal de groote Koning komen en al die verschillende afdeelingen samen brengen, en zij zullen allen één zijn, één kudde en één Herder." En toen ik deze verklaring koorde, dacht ik: daarin moesten we liever niet zijn als de sprinkhanen. Ik ben dit sectenwezen zoo hartelijk moe, mijne vrienden, dat ik wou dat er eens voor al een einde aan kon komen. ^u' hij ging verder: „De spinnekop grijpt met de handen, en is in de paleizen der koningen." Toen hij aan de spin kwam, dacht ik: „dat bevalt me heelemaal niet; ik word liever niet vergeleken met een spin. „Maar," zeide hij, „indien gij in het paleis eens konings komt, zult gij aan den zolder de spin in haar web zien, met minachting en geringschatting neerziende op de vergulde pracht beneden; zij houdt zich vast aan het hoogste. Zoo moet dus elk kind Gods zijn als de spin, en zich vasthouden aan de onzienlijke dingen Gods. Gij ziet dus, mijne broederen, dat wij, Gods kinderen, zijn als de mieren, de konijnen, de sprinkhanen en de spinnen, gering, maar zeer wijs." Dat schreef ik op den rand van mijn Bijbel, en de herinnering er aan doet mij nog evenveel goed, als toen ik het 't eerst hoorde. Een van mijn vrienden hoorde, toen hij te Edinburgh was, een van de voornaamste Schotsche Presbyteriaansche predikanten. Hij had gepreekt over den tekst: „Alle oog zal Hem zien", en eindigde zijne toespraak met deze woorden: „Ja, alle oog. Adam zal Hem zien; en als hij Hem ziet zal hij zeggen: „Dit is Hij, die mij beloofd werd dien noodlottigen dag toen ik viel;" Abraham zal Hem zien, en zal zeggen : „Dit is Hij, dien ik van verre zag, maar nu van aangezicht tot aange- zicht;" Maria zal Hem zien, en zij zal met nieuw vuur dien lofzang zingen. En ik, ook ik zal Hem zien; en als ik Hem zie, zal ik juichen van blijdschap en aandoening. Sla eens op Exodus 6:5—7. In deze verzen vindt ge zeven toezeggingen: Ik zal ulieden uitleiden van onder de lasten der Egyptenaren. Ik zal u redden uit hunne dienstbaarheid. Ik zal u verlossen door een uitgestrekten arm. Ik zal ulieden tot Mijn volk aannemen. Ik zal u tot eenen God zijn. Ik zal ulieden brengen in dat land (Kanaan). Ik zal het ulieden geven tot een erfdeel. En Jesaja 41 vs. 10: „Vrees niet, want Ik ben met u; wees niet verbaasd, want Ik ben uw God; Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met de rechterhand Mijner gerechtigheid." Zie wat God zegt: Hij is met Zijn dienstknecht. Hij is zijn God. Hij sterkt hem. Hij helpt hem. Hij ondersteunt hem. En Psalm 103 vs 2: „Loof den Heer, mijne ziel, en vergeet geene van Zijne weldaden.'' Kunt ge ze niet alle onthouden, onthoud tenminste wat ge kunt. Merk in de drie volgende verzen vijf dingen op: Die al uwe ongerechtigheid vergeeft. Die al uwe krankheden geneest. Die uw leven verlost van het verderf. Die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden. Die uwen mond verzadigt met het goede. Uit dezen psalm kunnen wij ook het een en ander omtrent Gods goedertierenheid leeren, die zoo groot is als de hemel hoog is boven de aarde en van eeuwigheid tot eeuwigheid duurt. Psalm 23. Ik denk dat ik meer goede preeken over Psalm 23 gehoord heb, dan over eenig ander zestal verzen in den Bijbel. Ik wou dat ik veel vroeger begonnen was er aanteekeningen van te houden, al toen ik de eerste hoorde. Wanneer men eens boven de vijftig is, beginnen oude indrukken te verzwakken. Laten jonge mannen dus zonder uitstel aan 't werk gaan. Met mij, „de Heer." Onder mij, „grazige weiden." Naast mij, „stille wateren." Voor mij, „een tafel." Rondom, mij, „mijne vijanden." Achter mij, „het goede en weldadigheid." T oor mij, „het huis des Heeren." „Gezegend is de dag, roept een oud,godgeleerde uit, „toen de drie-en-twintigste Psalm geboren werd!" Hij wordt meer gebruikt dan misschien eenige andere plaats in den Bijbel. Vs 1. — Een gelukkig leven. Vs 4. — Een gelukkige dood. Vs 6. — Een gelukkige eeuwigheid. Neem Psalm 102 vs. 7 en 8: „Ik ben een roerdomp (of pelikaan) der woestijn gelijk geworden, ik ben geworden als een steenuil der wildernissen. Ik waak, en ben geworden als een eenzame muscli op het dak." Dit lijkt vreemd, totdat ge bedenkt dat de pelikaan zijn voedsel met zich meeneemt; dat de uil zijn oogen 's nachts open houdt; dat de musch alleen waakt. Zoo moet de Christen zijn voedsel — den Bijbel — bij zich dragen, en zijne oogen openhouden en alleen waken. Sla Jesaja 32 op, en onderstreep vier dingen die God in vs. 2 belooft: „En die man zal zijn als eene verberging tegen den wind, en eene schuilplaats tegen den vloed; als waterbeken in een dorre plaats; als de schaduw van een zwaren rotssteen in een dorstig land." Daar hebben we dus: 1, een verberging tegen den wind, 2, een schuilplaats tegen den vloed, 3, waterbeken, en 4, de Rotssteen onzes heils. In het derde en vierde vers van hetzelfde hoofdstuk: „En de oogen dergenen die zien, zullen niet troebel zijn; En de ooren dergenen die hooren zullen opmerken; En het harte der onbedachtzamen zal de wetenschap verstaan; En de tong der stamelenden zal vaardig zijn om bescheidenlijk te spreken." Oogen, ooren, harten en tongen, alle dus bereid om den Koning der Gerechtigheid eer te bewijzen. Neem nu liet Nieuwe Testament, Joh. 4 vs. 47—53. De hoveling hoorde van Jezus, ging tot Hem, bad Hem, geloofde Hem, en bekende dat zijn verzoek ingewilligd was. En Mattheüs 11 vs. 28—30: „Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Neemt Mijn juk op u en leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart, en gij zult ruste vinden voor uwe zielen. Want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht." Iemand heeft de opmerking gemaakt dat deze verzen de eenige beschrijving bevatten, die wij van Christus' hart hebben. Te doen — tot Jezus gaan. Af te werpen — uw last. Op te nemen — Zijn juk. Te vinden — rust voor uwe ziel. En Joh. 14 vs. 6: „Ik ben de weg, de waarheid; en het leven." De weg — volg Mij. De waarheid — leer van Mij Het leven — blijf in Mij Koop geen Bijbel dien ge niet zoudt willen gebruiken voor aanteekeningen. Een met wit doorschoten Bijbel biedt meer ruimte voor aanteekeningen. Wees nauwkeurig en bondig; bijv. Neh. 13 vs. 18: „Een waarschuwing uit de geschiedenis." Schrijf nooit iets over alleen omdat ge het in den Bijbel van een ander vondt. Indien het bij u geen weerklank vindt, indien ge het niet begrijpt, neem het niet over. Stap nooit over een moeilijkheid heen zonder te trachten haar op te lossen, en maak een aanteekening van het resultaat. HOOFDSTUK XV. De Behandeling van Vragers en Zoekers. Persoonlijk werk. — Drie soorten van bijeenkomsten. — Gemeenteleden. — Persoonlijke ervaring. — Eén vrager tegelijk. — Zij die vertrouwen missen. — Afgekeerden. — Niet overtuigd van zonde. — Diep verslagen. — De Godheid van Christus. — Een machtig Verlosser. Niemand kan zeggen hoevelen voor het Koninkrijk Gods verloren zijn gegaan bij gebrek aan persoonlijke bewerking nadat zij het Evangelie gehoord hadden. Het is treurig zoo weinig gemeenteleden als er in staat zijn om vragers voort te helpen, en dat is toch juist het werk waarin zij den predikant het nuttigst kunnen bijstaan. Het is gewoonlijk niet door de prediking van den predikant dat de menschen bekeerd worden, maar de persoonlijke toespraak na de prediking levert de meeste kans om hen tot Christus te brengen. Zij worden misschien onder de preek opgewekt; maar God bedient zich dan gewoonlijk van iemand anders om huil den weg der zaligheid aan te wijzen en den dorstende tot een besluit te brengen. Sommige menschen kunnen geen heil zien in bijeenkomsten waar iedereen het woord kan nemen, en meenen dat het wat nieuws is en niet op grond van de Schrift verdedigd kan worden. Maar het is geen nieuwigheid. Ze komen in den geheelen Bijbel voor. Toen Johannes de Dooper predikte werd hij in de rede gevallen. Het zou zeer goed zijn indien de menschen den predikant in den loop van een metaphysisch betoog nu en dan in de rede vielen en vroegen wat hij bedoelde. Het eenige middel om zich te vergewissen of de menschen begrijpen wat hij zegt, is hen in de gelegenheid te stellen vragen te doen. Ik weet niet wat sommige sprekers, die hun geheele toespraak op schrift voor zich hebben, zouden doen indien iemand opstond en vroeg: „Wat moet ik doen om zalig te worden?" En toch zouden zulke vragen meer goed uitwerken dan lijdelijke oplettendheid. Ze zouden een geest van onderzoek in 't leven roepen. Sommige van Christus' schoonste gezegden werden uitgelokt door vragen. Er behoorden in de kerk drie soorten van bijeenkomsten te zijn; een om den Heer te aanbidden en in 't gebed voor Zijn aangezicht te komen; een voor onderwijs, waar geen woord voor onbekeerden behoeft gesproken te worden, (ofschoon sommigen geen bijeenkomst, van welken aard ook, ooit sluiten zonder de Blijde Boodschap te brengen) maar alleen bedoeld voor de geregelde kerkgangers; en ten derde voor de verkondiging van het evangelie. Zondag morgen is het geschiktst voor onderwijs, maar Zondagavond is de aangewezen tijd om het eenvoudige Evangelie van den Zoon Gods te verkondigen. Wanneer ge dat gedaan hebt en de macht der onzienlijke wereld zelf gevoeld hebt, en er zielen zijn, die op 't punt staan zich over te geven, zeg dan niet, zooals ik goede predikanten heb hooren zeggen: „Indien er bijgeval iemand is die in zorg is omtrent het heil zijner ziel, dan ben ik Vrijdag avond in de consistoriekamer te vinden, en zal hem met genoegen ontvangen." Er is alle kans dat tegen dien tijd de indruk uitgewischt is. Spreek met hem den avond zelf, vóórdat de duivel het goede zaad heeft kunnen wegrukken. Wanneer het Evangelie gepredikt wordt, moest men altijd onmiddellijke resultaten verwachten; indien dat gedaan werd zou de Kerk van Christus in een voortdurenden toestand van genade zijn. „En als de Synagoge gescheiden was, volgden velen van de Joden en van de godsdienstige Jodengenooten Paulus en Barnabas; welke tot hen spraken en hen vermaanden te blijven bij de genade Gods." Wat zouden Paulus en Barnabas tot stand gebracht hebben, indien zij den zegen uitgesproken en deze menschen van zich hadden laten gaan ? Het is om over te schreien dat er duizenden en duizenden gemeenteleden zijn die voor de uitbreiding van het Koninkrijk Gods niets bijdragen. Ze hebben verstand van bazaars en loterijen en naaikransjes; maar verzoekt ge hen met een man of vrouw te spreken om hem of haar den weg naar het Koninkrijk Gods te wijzen, dan zeggen zij: „O, daar ben ik niet toe in staat. Laat de predikant dat doen of een 9 ouderling of iemand anders." Dat is glad verkeerd. De gemeente moet noodzakelijk tot een ander inzicht komen. Er is een groot aantal gemeenteleden, die alleen op krukken kunnen rondhinken. Ze hebben het juist zoo ver gebracht, dat ze weten verlost te zijn, en verbeelden zich dat dat alles is wat tegenwoordig van een Christen kan verlangd worden. Maar anderen helpen, de gedachte komt zelfs niet bij hen op. Ze meenen dat indien ze zelf maar veilig zijn, dat het dan al mooi is. Ze bevroeden volstrekt niet wat de Heilige Geest door hen wenscht te doen. Het doet er niet toe hoe zwak ge zijt, God kan u toch gebruiken; en ge kunt niet weten welk een stroom van genade ge in beweging zult zetten. Johannes de Dooper was een jonge man toen hij stierf; maar hij bracht Andreas tot Christus, en Andreas bracht Petrus, en een eindelooze stroom volgde. Ik erken, dat men voor de behandeling van vragers geen regels kan geven, die in alle gevallen opgaan. Looden soldaten zijn onderling allen gelijk, maar menschen niet. Mattheüs en Paulus waren zeer verschillend. De menschen met wie wij te doen krijgen zijn dikwijls ook zeer verschillend. Wat den een genezing zal aanbrengen, zou den ander vergiftigen. In Lukas 15 zijn de oudste zoon en de jongste elkanders tegenbeeld. Wat een goede raad voor den een zou geweest zijn, ware voor den ander verderfelijk geweest. God maakt nooit twee menschen, die er precies hetzelfde uitzien. Hadden wij menschen te maken, dan zouden we ze waarschijnlijk allen volgens één model maken, al moesten we bij de bewerking bier of daar een paar beenderen vermorzelen, om ze in den vorm te krijgen. Maar dat is Gods stelsel niet. In de schepping heerscht eindelooze verscheidenheid. De stokbewaarder te Philippi eischte een bijzondere behandeling. Christus handelde met Nicodemus geheel anders dan met de vrouw bij de bron. Het is een groote dwaling wanneer men met zoekenden en vragenden te doen heeft, zijn eigen ervaringen te vertellen. Te zijner plaatse kan dat nuttig zijn, maar ik geloof niet, dat het hier op zijn plaats is. "Want het laatste wat de persoon met wien ge spreekt verwacht, is uw ervaringen te hooren. Hij heeft met uw ervaring niets noodig. Hij wenscht er zelf eene te hebben. Stel eens dat Barthimeüs naar Jeruzalem gegaan was, om den blindgeborene te spreken, en hem gezegd had: „Vertel mij nu eens, hoe de Heer u genas." De man uit Jeruzalem kan geantwoord hebben: „Hij spuwde op den grond en zalfde mijn oogen met het slijk." „Och kom!" zegt Barthimeüs, „ik geloof niet eens, dat ge blind geweest zijt. Wie heeft ooit meer van zulk een behandeling gehoord! Wel, iemands oogen met slijk bestrijken is goed om hem blind temaken!" Beiden waren blind geweest, maar ze werden niet op dezelfde wijze ziende gemaakt. Vele menschen blijven buiten het koninkrijk Gods, doordat ze op de ervaringen van iemand anders hopen, de ervaring die hun grootmoeder had, of hun tante, of eenig ander familielid. Ik heb een vriend, die wanneer hij ziek is, altijd warm water drinkt en naar bed gaat; hij weet zeker, dat dat hem altijd genezen zal. Den vorigen zomer was ik eens niet wel, en toen zeide hij tegen mij: „Drink wat warm water en ga naar bed, en ge zijt in een omzien weer beter. Wat ge ook mankeert, daar is niets tegen bestand." Zoo gebruiken vele menschen den Bijbel; ze weten een of twee verzen, die hun van nut geweest zijn, en die houden ze iedereen voor. Iemand was bekeerd onder een spoorwegbrug, en zijn raad aan alle dorstigen luidde: „Ga onder die brug neerknielen, en de Heer zal u verhooren en u verlossen. Hij heeft het mij gedaan!" Verder is het wenschelijk met één zoekende tegelijk te spreken. Een dokter geeft niet levertraan voor alle kwalen. „Neen," zegt hij, „ik moet voor ieder afzonderlijk zien, wat hij noodig heeft." Hij bekijkt de tong en vraagt naar de ziekteverschijnselen. De een blijkt koorts te hebben, een ander roodvonk en een derde misschien de tering. Men moet dus in zijn Bijbel gelezen hebben, maar ook de menschelijke natuur weten te lezen. Men doet niet verstandig met van den een naar den ander te gaan, overal woorden van aanmoediging uitdeelende. Een of twee op een middag of avond is genoeg. Wij werken voor de eeuwigheid en kunnen er onzen tijd voor nemen. Dan zal het niet oppervlakkig zijn. Het zal de taak zeer veel gemakkelijker maken, indien men de vragers zooveel mogelijk in klassen verdeelt, en elke klasse in verband brengt met een plaats uit de Schrift. Allereerst is er de klasse van de menschen die ver- trouwen missen. Ze zijn gemeenteleden, maar er zijn evengoed in de gemeente menschen die behoefte hebben aan voortgeholpen te worden als daar buiten. De Eerste Brief van Johannes werd speciaal geschreven om deze klasse van onzekere geloovigen te helpen, en men vindt ze overal. Een dame zeide eens: „Is het niet verwaand te zeggen dat ik weet verlost te zijn?" Ik antwoordde haar dat het verwaand was er aan te twijfelen, daar God het gezegd heeft. De Eerste Brief van Johannes werd met dit doel geschreven: de menschen van hun twijfel af te helpen, en hen te doen begrijpen dat ze mogen weten verlost te zijn. Frances Ridley Havergal zeide eens: „Ik ben den drukkenden last van onzekerheid kwijt. Tot nu toe kon ik niet inzien waarom ik verlost zou zijn; nu zie ik niet in waarom ik niet verlost zou zijn indien Christus voor zondaars stierf. Dat woord heb ik aangegrepen, en daar houd ik mij aan vast." Vervolgens de klasse der afgekeerden. Men zal altijd zien dat waar Christenen opgewekt worden een groot aantal zich weer af keeren, en men vraagt zich af hoe met hen te handelen. Zij doen zeer veel kwaad. Een hunner doet meer kwaad dan twintig Christenen weer goed kunnen maken. Onbekeerde menschen zeggen: „Daar hebt ge nu iemand die met dat leven de proef genomen heeft. Indien het zooveel genoegen biedt als gij beweert, hoe komt het dan dat zoovelen teleurgesteld worden en weer tot de wereld terugkeeren?" Dat argument is moeilijk te weerleggen. Het is dus van groot belang deze struikelblokken uit den weg te ruimen. Wanneer ik met zulke lieden te doen heb, gebruik ik bij voorkeur het boek Jeremia. Sommigen gebruiken alleen het Nieuwe Testament; maar ik stel het Oude Testament gelijk met het Nieuwe. Het is alsof het geheele boek Jeremia voor afgekeerden geschreven is. „Gij dan, gord uwe lendenen en maak u op, en spreek tot hen alles wat Ik u gebieden zal." Het is God die spreekt door Jeremia. „Zoo zegt de Heere: Wat voor onrecht hebben uwe vaders aan Mij gevonden dat zij verre van Mij geweken zijn?" Wat heeft Christus u aangedaan dat gij Hem verlaten hebt ? Heeft Hij u ooit bedrogen, verongelijkt, verlaten? Die vraag heb ik zeer dikwijls aan afgekeerden gesteld; altijd erkennen zij dat Hij het nooit deed. Gewoonlijk zeggen ze: „Iemand die zich voor een Christen uitgeeft heeft me misleid, belasterd." Ach, uw oogen zijn niet meer op uw Meester gericht! Stoor u niet aan wat anderen doen, blijf op Hem zien; op de menschen zien heeft nooit iemand gebaat. „Wat voor onrecht hebt gij in Mij gevonden?" Geen hoegenaamd. Ge hebt alleen over uzelf te klagen. Ik herinner me dat ik eens met een afgekeerde sprekende, zeide: „Indien ge met Christus deedtzooals ge met eiken aardschen vriend zoudt doen, zoudt ge Hem nooit verlaten." „Hoe dan?" „Gelooft ge dat het ooit voorkomt dat een afgekeerde in zijne binnenkamer gaat en neerknielt, den Heer zegt dat hij Zijn dienst moede, is, afscheid van Hem neemt, en naar de wereld terugkeert? Wanneer ge een vriend verlaat neemt ge toch afscheid, niet waar? Dan doet ge met Christus zooals ge met geen aardschen vriend zoudt doen." „Mijn volk heeft twee boosheden gedaan: Mij, de springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken die geen water houden." (Jer. 2 vs. 13.) Dat# spreekt tot het hart van eiken waren afgekeerde. Velen zijn geen echte afgekeerden; zooals een oud predikant zeide, zij hebben zich niet eens naar Jezus toegekeerd. Zij hebben zich vastgehecht aan een kerk, een gemeente, een predikant, maar ze hebben zich niet bekeerd. Maar iemand die den Herder werkelijk gekend heeft, — ach, hij zal Zijn stem hooren! Spreekt ge met een echten afgekeerde, een die den Heer gekend en Hem liefgehad heeft, breng hem dan regelrecht tot het Woord: „Mijn volk heeft zichzelven bakken uitgehouwen, gebroken bakken." En vraag hem dan: „Is dat niet met u ook de zaak? Bevredigt de wereld u? Lescht het water van deze wereld uwen dorst?" En is hij een waar kind Gods, dan zal hij met schaamte en smart antwoorden „Neen." „Uwe boosheid zal u kastijden, en uwe afkeeringen zullen u straffen; weet dan en zie dat het kwaad en bitter is, dat gij den Heer uwen God verlaat en mijne vreeze niet bij u is, spreekt de Heere, de Heere der heirscharen." (Jer. 2 vs 19.) Ik weet gevallen waarin het ontrouw worden van het hoofd van een gezin, het verderf der zijnen geweest is, want ze zijn allen gaan twijfelen. Indien ge dezen tekst aan zulk een afgekeerde voorleest, zegt hij: „"VVat! Zegt de Bijbel dat? Dat is met mij ook het geval. Duisternis en leed zijn voor ons allen gekomen." Niets werkt krachtiger op deze menschen dan het Woord Gods. „Vergeet ook eene jonkvrouw haar versiersel, of eene bruid hare bindselen? Nochtans heeft Mijn volk Mij vergeten, dagen zonder getal." (Jer. 2 vs. 32). Indien ge een oorring verloort zoudt ge hem zeker zoeken tot ge hem vondt. Maar uw hoop als Christen kunt gij verliezen zonder er maar naar om te zien. Indien ge een diamanten ring verloort, hoe zoudt ge ernaar zoeken! Ik heb zeer veel afgekeerden op deze wijze terecht gebracht. Ik herinner me dat ik eens tot eene dame zeide: „Mevrouw, ge geeft meer om dien oorring dan ge om het Koninkrijk Gods geeft, weet ge dat wel?" „Och neen!" „Gerust, indien ge hem verloort, zoudt ge hem dan niet overal zoeken?" „Zeker." „Hebt ge hetzelfde gedaan met den vrede dien ge verloren hebt? Gij hebt den vrede Gods verloren, en tegelijkertijd de blijdschap in uw verlossing. Hebt ge er naar gezocht?" Zoo kunt ge ze tot inkeer brengen. Luister hoe de Heer de afgekeerden tracht te overreden : „Bekeer u, gij afgekeerde Israël, spreekt de Heere, zoo zal Ik Mijnen toorn op ulieden niet doen vallen; want Ik ben goedertieren, spreekt de Heere, Ik zal den toorn niet in eeuwigheid behouden." (Jer. 3 vs. 12). Dat las ik eens een bedroefden afgekeerde voor. „Wat!" zeide hij, „staat dat in den Bijbel? Is dat alles wat God van mij verlangt?" Lees den aanhef van Hosea 14: „Bekeer u, o Israël, tot den Heer uwen God, want gij zijt gevallen om uwe ongerechtigheid. Neemt deze woorden met u en bekeert u tot den Heere; zegt tot Hem: Neem weg alle ongerechtigheid en geef het goede. „Ik zal hunne afkeering genezen, Ik zal ze vrijwillig liefhebben; want Mijn toorn is van hen gekeerd." Dan verhaalt gij hun de geschiedenis van den verloren zoon ; ook de verloochening van Petrus, hoe hij na een ernstige daad van ontrouw weer aangenomen werd, en zelfs toegelaten tot den zegen van het Pinksterfeest. Maar er is een bijzonderheid met de afgekeerden. Zij moeten aan dezelfde zijde uit de gracht komen als waar ze er in gevallen zijn. „Bekeer u, en doe de eerste werken." „Keert weder van uwe afkeeringen." „Keert weder van uwe zonde." Neem denzelfden wear O om tot Christus terug te keeren. Maar ze moeten niet verwachten weer dezelfde ervaring te zullen hebben. God herhaalt zich niet. Dat is voor zoo velen een onoverkomelijke moeilijkheid: zij wenschen weer dezelfde ervaring te hebben. Maar God zal hun een nieuwe ervaring geven, en misschien een betere. Een andere klasse: zij die niet van zonde overtuigd zijn geworden. Wanneer wij het Woord prediken valt het in allerlei soorten van aarde, en wij moeten voortgaan met prediken, onverschillig hoe de aarde is. De eene landbouwer bebouwt vette aarde, maar de ander moet doen wat hij kan met dorren grond indien zijn land dien nu eenmaal oplevert. Wij mogen niet menschen die ons moeilijk te bewegen toeschijnen veroordeelen en zeggen: „Deze menschen zijn niet waard dat men hun het Evangelie aanbiedt." Onze taak is het Évangelie aan iedereen aan te bieden. Wij moeten zaaien bij alle wateren. Maar waar het op overreden aankomt, is het geheel verkeerd aan iemand die niet van zonde overtuigd is geworden, zekere teksten te geven die niet voor hem bedoeld zijn. Wat hij noodig heeft is de wet. Er is geen aanleiding om woorden van vrede tot hem te spreken indien hij niet weet dat er krijg is; het is nutteloos hem geneesmiddelen aan te bieden indien hij niet weet dat hij ziek is. Tracht eerst eene wond te maken. Biedt hem niet den troost des Evangelies aan voordat hij inziet en weet dat hij schuldig is voor God. We moeten zooveel van de wet geven als noodig is om alle eigengerechtigheid weg te nemen. Ik beklaag den man die slechts een zijde der waarheid verkondigt: altijd het Evangelie, en nooit de wet. Zonder zelfverzaking laat God zich niet vinden. De Phariseër was nog zoo ver van God af als hij maar met mogelijkheid zijn kon. De tollenaar werd tot aan den drempel van het Koninkrijk gebracht voordat God hem tegemoet kwam. Deze twee mannen zijn typen van twee klassen van vragers. Geef den eerste de wet, niets dan de wet. Geef hem geen vertroostende plaatsen. Ik zou niet tegen hem zeggen: „Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt." Hij is niet vermoeid en belast. Hij houdt zijn hoofd zoo hoog, dat hij gevaar loopt achterover te tuimelen, zoo vol van eigenwaan en eigengerechtigheid is hij. Die man heeft de wet noodig. „Er is er niet een rechtvaardig; neen, niet een." „Wij dwaalden allen als schapen." Zet hem beschrijvingen van zijn eigen hart voor, en laat hem zichzelf zien zooals God hem ziet. Maar weet wel dat het de taak van den Heiligen Geest is om overtuiging teweeg te brengen. Gij moet eenvoudig de waarheid voorhouden, en laat den Heiligen Geest zijn werk doen. „En die gekomen zijnde zal de wereld overtuigen van zonde." Er is nog een andere klasse van vragers: zij die in groote verslagenheid zijn over hunne zonden. Voor hen is allereerst geschikt Matth. 11 vs. 28—30: „Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uwe zielen. Want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht." Dit maakt een machtigen en weldadigen indruk op iemand die opgewekt is. Neem dan andere teksten die zeggen: „Kom." Dit woord „.kom" komt 1900 maal in den Bijbel voor. Het begint al in Genesis en is overal te vinden tot in het laatste hoofdstuk van de Openbaring — „Kom," „Kom." Spreekt ge met een onbekende, spreek dan zoo eenvoudig mogelijk. Soms zeg ik iets als het volgende: „Kom," is het eerste wat een moeder tot haar kind zegt. Wenscht ze het te leeren loopen, dan zet ze het tegen een stoel en gaat op een afstand staan, en zegt „Kom," en het kleine ding duwt den stoel voort om bij zijn moeder te komen. Dat is wat „komen beteekent. Kunt ge niet komen als een heilige, kom dan als een zondaar. Meent ge te voelen dat uw hart te hard is, dat ge niet waard zijt te komen, God wenscht u te hebben precies zooals ge zijt. „En Ik zal u een nieuw hart.geven, en zal een nieu- wen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het steenen hart uit uw vleesch wegnemen, en zal u een vleeschen hart geven." (Ezech. 36 vs. 26.) Zijt ge vermoeid en belast, kom, en de Heer zal u zegenen. Ik herinner me van een man in het Noorden van Schotland die in de handen viel van een goeden werker, een Schot. Hij zeide dat hij zich met een keten gebonden voelde, zoodat hij niet tot God kon gaan. „Wel, mail," zeide de Schot, „waarom gaat ge niet met keten en al?" ,,'t Is waar, ik heb er nooit aan gedacht!" antwoordde hij. En hij ging. Een tekst die u zeer nuttig zal blijken is Joh. 6 vs. 47: „Voorwaar voorwaar, zeg Ik u, die in Mij gelooft heeft het eeuwige leven." Een andere Joh. 6 vs. 37: „Die tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen." De duivel gaat op tweeërlei wijze met de menschen te werk. Hij tracht zoo lang als hij kan hun blik van hun eigen harten afgewend te houden, voornamelijk door hen op hun naasten te doen zien, en als dat niet langer gaat zegt hij: „O, ge zijt zoo slecht, dat de Heer niets van u weten wil". Toon dezulken aan dat het juist de slechten zijn, die Christus kwam verlossen. „Komt aan en laat ons te zamen richten, zegt de Heer; al waren uwe zonden als scharlaken, zij zouden wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen wit worden als witte wol." (Jes. 1: 18.) Hoe donker de kleur ook is, het bloed van Jezus Christus kan het wit wasschen. „Ik, Ik ben het die uwe overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet." (Jes. 43:25.) „Ik delg uwe overtredingen uit als een nevel, en uwe zonden als een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost." (Jes. 44:22.) Breng hun aan het verstand dat het gedaan is. Voor zeer velen is de Godheid van Jezus Christus een struikelblok. Zeer vaak wenschen zij over het vraagstuk te redetwisten, maar ga er niet op in. Ik heb het nooit tot iets goeds zien leiden; gewoonlijk is men aan het slot van het gesprek nog verder van elkaar verwijderd dan aan het begin. Ik kwam eens in aanraking met een twijfelaar. Hij had Christus zoeken te vinden met behulp van zijn verstand. „Ge hebt getracht uw doel te bereiken met uw hersenen. Maar het is niet een zaak voor de hersenen, het moet een openbaring zijn." Geef zulken vragers den Bijbel. Indien die en de Heilige Geest hem niet te recht brengen, weet ik niet hoe hem te helpen. Er zijn verscheidene teksten die juist voor dit doel geschikt zijn. „De eerste mensch is uit de aarde, aardsch; de tweede mensch is de Heere uit den hemel." (1 Cor. 15:47.) Dit is het getuigenis van Paulus. Soms vragen ze: „Waar heeft Christus gezegd dat Hij God was?" „En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt." (Joh. 17 vs. 3). En Zijn getuigenis voor den hoogepriester : „Zijt Gij de Christus, de Zoon des gezegenden Gods? En Jezus zeide: Ik ben V' (Joh. 14 vs. 61). Dit getuigenis was liet dat Jezus het leven kostte; want de raad verklaarde Hem schuldig aan Godslastering, en volgens de Joodsche wet stond op dat misdrijf de dood. Hij verklaarde dat Hij meer was dan mensch. Ik stel dezen zoekers de vraag: Wat moeten wij van Hem denken? Gij zegt dat Hij een goed mensch was; maar hoe kan Hij dat zijn, indien Hij trachtte ons te bedriegen? Indien Hij niet was datgene waarvoor Hij zich uitgaf, moet Hij een bedrieger geweest zijn. Hoe kunt ge Hem dan een goed mensch noemen, indien Hij gedoogde dat men Hem aanbad? Mozes en Elia heb- ö O ben dat nooit gedaan, en was Hij minder goed dan zij? Is Hij een slecht man geweest, dan is het zeer bevreemdend dat Hij van alles afstand gedaan zou hebben voor het kruis van een moordenaar. Hij verklaarde dat Hij Gods gelijke was. Mozes en Elia zouden zoo iets niet hebben kunnen zeggen. „Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven; niemand komt tot den Vader dan door Mij." (Joh. 14:6.) Geen mensch heeft ooit zoo iets gezegd. En een ander vers: „En Jezus bij hen komende, sprak tot hen zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.' (Matth. 28 vs. 18). Wie heeft dat ooit kunnen zeggen? Toen Hij den geraakte genezen had, vroegen de omstanders: „Wat spreekt deze aldus Godslastering? Wie kan de zonden vergeven dan alleen God?" Tot Christus kwam heeft nooit iemand op dit recht aanspraak gemaakt. En Hij gedoogde dat men Hem aanbad. Geen goed mensch, geen engel, heeft ooit toegelaten dat men hem aanbad. Iemand die dat gedaan had zou niet langer een goed mensch hebben genoemd kunnen worden. De blinde die het gezicht teruggekregen had, zeide: Heere, ik geloof! en aanbad den Heiland. Christus wees hem niet terecht. „En ik, Johannes, ben degene die deze dingen gezien en gehoord heb. En toen ik ze gehoord en gezien had, viel ik neder om te aanbidden voor de voeten des Engels die mij deze dingen toonde. En hij zeide tot mij: Zie dat gij het niet doet; want ik ben uw mededienstknecht." (Openb. 22 vs. 8 en 9). Toen Paulus en Barnabas den kreupele te Lystre genazen kwamen de scharen met offeranden en wilden hen als goden aanbidden; maar zij gedoogden het niet. Christus intusschen liet toe dat men Hem aanbad. „Die nu in het schip waren kwamen en aanbaden Hem, zeggende: Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon." (Matth. 14 vs. 33). Hij berispte ze niet. „En zie, een melaatsche kwam en aanbad Hem, zeggende: „Heere, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen." (Matth. 8 vs. 2). In de geschiedenis van de Kananeesche vrouw: „En zij kwam en aanbad Hem, zeggende: Heer, help mij!" (Matth. 15 vs. 25). En zoo zijn er vele andere plaatsen. Maar ik haal deze aan om te toonen dat Christus inderdaad aangebeden werd, en dat Hij het nooit afwees. Hij beweerde dat Hij God-mensch was. Hij beweerde dat Hij bestond voor de schepping der menschheid. „Voordat Abraham ,,was, ben Ik." Hij was „de eeniggeboren Zoon die in den schoot des Vaders is." En hoe de menschen den Bijbel knnnen lezen en dit niet inzien, is mij een raadsel. Ik weet niets dat heilzamer kan zijn voor twijfelaars dan het Woord Gods. Hebt ge met iemand te doen die twijfelt aan de Godheid van Christus, dan moet ge niet verontwaardigd zijn en hem veroordeelen, en hem aan zijn lot overlaten. Er zijn menschen die zoo iemand in een Christelijk gezelschap ziende, zeggen: „Neen maar, die man gelooft niet dat Jezus Christus goddelijk is! Hij is een heiden! We willen niet eens met hem spreken." En dat is geheel verkeerd. Christus sprak voortdurend met menschen die ook op dat standpunt stonden. Hoe teederlijk en vriendelijk ging Hij met hen te werk! En hoe anders zullen we iets van hen gedaan krijgen dan door ze Christus als den Grod-mensch voor te houden? Soms is het de menschelijke zijde van Zijn wezen die wij zien, soms de goddelijke. Toen Hij de wateren gelastte te zwijgen en den wind stil te zijn, sprak Hij als G-od. Toen Hij riep: „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" sprak Hij als mensch. Vele menschen zijn bevreesd dat ze niet zullen volhouden. Tracht hun duidelijk te maken dat niet zij Christus behoeven vast te houden, maar dat Christus hen vasthoudt. „Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijne hand rukken." (Joh. 10 vs. 28.) „Uw bewaarder zal niet sluimeren." (Ps. 121 vs. 3.) „Ik weet wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd dat Hij machtig is mijn pand bij Hem weggelegd te bewaren tot dien dag." (2 Tim. 1 vs. 12.) „En de Heere zal mij verlossen van alle boos werk, en bewaren tot Zijn hemelsch Koninkrijk." (2 Tim. 4:18.) Indien ons leven in Christus geborgen is, hoe kunnen de machten der duisternis er dan bij ? 0, hoe groot is de veiligheid van hem die in Christus gelooft; indien wij maar m Hem vertrouwen, dat is al wat noodig is, en gelooven dat Hij in staat is om ons te bewaren. In 2 Cor. 1 vs. 10 vinden wij drie keer van verlossen gesproken: „Die ons uit zoo grooten dood verlost heeft, en nog verlost; op welken wij hopen dat Hij ons ook nog verlossen zal." "V ele menschen maken zich ongerust over de toekomst. God zal voor de toekomst zorgen. Wat zij moeten cloen is Hem heden vertrouwen. Jonge bekeerlingen zeggen soms: „Ik vrees dat ik weer gezondigd heb, ik zal nooit een Christen worden." Wijs hun dan op 1 Joh. 2 vs. 1: „Mijne kinderkens, ik schrijf u deze dingen opdat gij met zondigt. En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben eenen voorspraak bij den Vader, Jezus' Christus den Rechtvaardige." Ik wensch volstrekt niet de zonde als iets onbeduidends voor te stellen, maar het is voor mij eene geruststellende gedachte, dat mijn Meester de mogelijkheid van mijn zondigen in aanmerking neemt. Johannes schreef dit toen hij oud was, toen hij uit eigen ervaring wist of Christenen zondigen of niet. 10 Een ander klasse van menschen klagen dat ze geen kracht hebben. Wel, zooveel te beter. Hoe zwakker we zijn, hoe beter. Wat is geloof? Onze zwakheid steunende op Gods kracht. Het is goed met iemand gesteld wanneer hij tot de ontdekking komt van zijn eigen zwakheid. Hoe zwakker ge zijt, hoe meer Gods genade verheerlijkt kan worden. Ik herinner mij dat we te New-York een reeks bijeenkomsten hadden. Eens was er een arme ongelukkige man, en eene goede Christin sprak met hem. Toen ze hem den weg uitgelegd had nam hij Christus aan en hij ging naar huis. In dien tijd hadden we voor pasmunt papieren geld, en die man zijn hand in zijn zak stekende vond er vijfentwintig cent. Jaren lang was hij niet in staat geweest zooveel geld in zijn zak te houden. AVas hij in het bezit van geld en kwam hij een drankhuis voorbij, dan voelde hij zich onweerstaanbaar gedreven om het tot den laatsten cent aan drank te besteden. Hij nam het stukje papier uit zijn zak, en bad dat de Heer hem in staat mocht stellen om vierentwintig uur lang die vijfentwintig cent te houden, dan zou hij niet langer twijfelen dat de Heer in staat was om hem te bewaren. En hij hield het geld. Den volgenden dag kwam hij op de bijeenkomst, vertelde de geschiedenis, en vertoonde het papier als een bewijs dat God hem bewaarde. Eiken keer als ik in NewYork kom, vraag ik: „Hoe gaat 'tmet den kwartjesman?" Wat is het dat dien tengeren wingerd tot zeventig of honderd voet boven den grond ondersteunt? Alleen kan hij zich niet staande houden. Het is de groote eik waaraan hij zich vastklemt die hem ondersteunt. Indien gij u aan het Kruis vastklemt zal Christus u ondersteunen. Iemand vertelde mij het volgende antwoord, dat een kleine jongen in een havelooze school eens gaf. De onderwijzer had gesproken over Christus, de Rots waarop wij staan, en zeide: „Maar wat baat mij een Rots, als ik een arme bevende zondaar ben?" Een haveloos knaapje antwoordde: „Mijn voeten kunnen beven op de Rots; maar de Rots zal niet beven onder mij." Dan is er een klasse van menschen die zeer bezorgd zijn ten opzichte van hun gevoel. Ze vreezen dat ze niet genoeg voelen, of niet voelen wat ze voelen moeten. Zoo raken ze aan het tobben, en de duivel laat ze eenigen tijd tusschen hemel en aarde zweven, om ze ten slotte weer naar zijn domein neer te trekken. Laat ik hun zeggen dat er in de Schrift geen woord over gevoel staat met betrekking tot verlossing, 't Is niet „Hij die voelt," maar, „Hij die gelooft." Ik moet vaak iets doen dat niet met mijn gevoel strookt. Gehoorzamen beteekent zijn plicht doen zonder zijn gevoel te raadplegen. Geloof en gevoel zijn zeer verschillende dingen. Wat heeft den slaven hun vrijheid gegeven? Hun gevoel? Stel eens dat ze getracht hadden vrij te worden door zich vrij te voelen, dat ze zich voorgesteld hadden dat ze vrij waren en dienovereenkomstig gehandeld hadden; ze zouden dra de zweep van den opzichter hebben hooren knallen. Neen; 't was Abraham Lincoln's proclamatie. De proclamatie van het Evangelie is: „Hij die gelooft heeft het eeuwige leven." Ik herinner me hoe ik jaren geleden om het rechte gevoel placht te bidden. Ik meende dat geloof gevoel was; en dat een verrassend nieuw gevoel plotseling mijn deel zou worden. Maar dat was een groote vergissing. Eindelijk vond ik dezen tekst en hij was mij een ware openbaring: „Het geloof is uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods." We moeten niet op gevoel wachten. Ik hoorde eens van een man vertellen, die op een zeer kouden dag onder een boom lag; iemand vroeg hem wat hij daar uitvoerde. Hij antwoordde: „Ik wacht tot ik warm genoeg ben om op te staan, en dan zal ik dezen boom omhakken." Was hij niet gaan liggen maar onmiddellijk aan het hakken gegaan, dan zou hij spoedig genoeg warm geworden zijn. „Maar," zegt de vrager, „ik hoor Christenen vertellen wat ze voelen." Dat komt later; dat zult ge ook ondervinden wanneer ge bekeerd zijt. Telkens wanneer Christus een gebrekkige genas, kwam het allereerst op handelen aan, daarna kwam het voelen. Tot den man met de dorre hand zeide Hij: „Strek uwe hand uit." De man nam niet den tijd om zich af te vragen of hij geloofde met geheel zijn hart of met zijn halve hart. Hij strekte eenvoudig zijne hand uit en de Heer genas hem terstond. Hij zeide tot Zacheüs: „Kom af." Zacheüs zeide niet: „Heer, mijn gevoel is niet in den haak." De Heer had gezegd: „Kom af.' Wat God verlangt is gehoorzaamheid. Wat de mensch moet doen is zijn wil overgeven, doen wat God gelast, en zich niet bekommeren om zijn gevoel. Nog een andere klasse. Sommige menschen zeggen: „Ik kan niet gelooven." Zegt iemand dat hij niet gelooven kan, dan komt 't hierop neer dat hij den Heer niet gelooft; daar moet dan de nadruk op gelegd worden. Ik tart den ongeloovige een belofte op te noemen die God niet gehouden heeft. Zes duizend jaar lang heeft de duivel gevlast op een gebroken belofte van God. Welk een gejubel zou er heden in de hel opgaan, indien er geconstateerd werd dat God Zijn woord gebroken had! Heeft Hij Zijn woord niet gehouden aan Adam, en aan Abraham, en aan Mozes? Is niet elke Jood een levend getuigenis van de onwankelbaarheid van Gods woord? Zeg: „Kom, mijn vriend, weet ge er één voorbeeld van dat Hij Zijn woord gebroken heeft?" Daarmee kunt ge den ongeloovige gemakkelijk in 't nauw brengen. Iemand zeide eens tot mij: „Ik vind de leer die gij verkondigt de onzinnigste die ik ooit gehoord heb." „Wat dan?" „Wel, ge verkondigt die verderfelijke stelling dat iemand zalig wordt eenvoudig door te gelooven." „Ja," zeide ik, „God zij gedankt dat ik het doe. Het is overeenkomstig de Schrift, en ik tracht overeenkomstig de Schrift te leeren." „Maar," zeide de man, „het strijdt met de rede." „Ik kan er niets aan doen. God staat boven de rede." „Ik begrijp niet," vervolgde de man, „hoe iemand die geen onzin wil verkoopen aan zijn toehoorders durft verzekeren dat zij zalig worden door eenvoudig te gelooven, terwijl wat iemand gelooft mogelijk geheel zonder invloed blijft op zijn leven." „Is dat uw bezwaar?" zeide ik. „Ik kan u onmiddellijk aantoonen dat wat ge gelooft wel degelijk een merkbaren invloed op u heeft. Indien plotseling iemand uitriep dat er brand in dit gebouw was, en gij en ik geloofden het, dan zouden we zoo spoedig mogelijk maken dat we weg kwamen, niet waar?" „Zeker." „Dan kunt ge immers niet ontkennen, dat wat ge gelooft invloed op u oefent ?" Zoodra iemand in dit Boek gelooft, verandert het zijn leven sneller, dan iets anders kan doen. Soms zal iemand zeggen: „Ge kunt me niet overtuigen dat een mensch plotseling verlost kan worden." "Welnu, als ik mijn Bijbel opsla zie ik niet in hoe anders een mensch verlost kan worden. „De bezoldiging der zonde is de dood; maar de genadegift Gods is het eeuwige leven door Jezus Christus onzen Heere." Wanneer ge een gift ontvangt, moet er een oogenblik zijn waarop ge de gift nog niet, en een waarop ge haar wel ontvangen hebt. Er moet een bepaald oogenblik zijn waarop ge haar ontvangt. Wanneer ge van een land in een ander overgaat moet er een oogenblik zijn waarin ge de grenslijn overschrijdt. Toen Petrus te Caesarea tot den overste en zijn gezin en zijne vrienden gesproken had, werden zij allen dienzelfden dag bekeerd en gedoopt. Zoo dikwijls ontmoet men menschen die zeggen: „Ik hoop zeker eens een Christen te worden, maar nu nog niet." Een jonge man zal van zijne jeugd willen genieten. „Dwaalt niet, God laat zich niet bespotten. Want zoo wat de mensch zaait, dat zal hij ook maaien." Wie in lichtzinnigheid zaait moet niet verwachten dat het zaad niet opkomt. Wie zonde zaait zal er de wrange vruchten van plukken. Dring er dus bij zulke lieden op aan dat zij onmiddellijk een besluit nemen. „Eaest u heden wien gij dienen zult." Joz. 24 vs. 15. „Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden." (Matth. 6 vs. 33.) „Nu is het de welaangename tijd." (2 Cor. 6 vs. 2.) Een andere mogelijkheid. Zeer vaak zal een jonge bekeerling uitgaan met een licht hart, vol blijdschap en opgetogenheid. Maar binnen vier en twintig uur treft ge hem aan in de grootste duisternis. Hij meent dat hij niet bekeerd geworden is. Indien gij uwen Bijbel niet weet aan te wenden, en niet weet wat in hem omgaat, zult ge hem in de duisternis moeten laten. Maar ik merk dat er twee oorzaken zijn, het is altijd door een van deze twee, dat hij weer in dienstbaarheid teruggevallen is. De eene is dat hij zich schaamt om i n zijne omgeving Christus te belijden; de andere, dat er iemand is wien hij iets niet vergeven wil. Het is me nog nooit gebeurd dat dit niet uitkwam. „Indien gij met uwen mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw harte gelooven dat God Hem uit de dooden opgewekt heeft, zoo zult gij zalig worden. Want met het harte gelooft men ter rechtvaardigheid, en met den mond belijdt men ter zaligheid. Want de Schrift zegt: Een iegelijk die in Hem gelooft zal niet beschaamd worden." (Rom. 10 vs. 9—11.) Indien iemand zich schaamt komt er duisternis; en hij zal niet weer in het licht komen voordat hij bereid is om Jezus Christus te belijden. In de bergrede verkondigt onze Heiland de groote leer der vergiffenis. Indien de Heilige Geest mij duidelijk maakt dat er iemand is die iets tegen mij lieeft, of dat ik iets tegen liem lieb, en ik ben onwillig om te vergeven, dan komt er natuurlijk duisternis. Het kan voor jonge bekeerlingen dus zeer nuttig zijn hen te wijzen op het achttiende hoofdstuk van Mattheüs in zake vergiffenis, en op Romeinen 10, in zake belijdenis van Christus. Men heeft veel bereikt wanneer men iemand bewegen kan neer te knielen; maar laat hij het niet doenvoordatjiij gereed is. Ge zult misschien twee uur lang met hem moeten praten, voordat gij het zoover brengt. Maar denkt ge dat hij inderdaad gereed is, zeg dan: „Willen we God niet verzoeken om licht te geven in deze zaak?" Soms heeft een gebed van enkele minuten meer waarde voor iemand gehad dan een gesprek van twee uren. Als de Geest Gods hem gewillig gemaakt heeft om u met hem te laten bidden, dan is hij niet zeer ver meer van het Koninkrijk verwijderd. Vraag hem zelf te bidden. Wil liij dat niet, laat hem dan een Bijbelgebed gebruiken; beweeg hem er een na te zeggen; bijvoorbeeld: „Heer, help mij!" Zeg hem: „Indien de Heer die arme heidensche vrouw hielp, zal Hij u ook helpen indien gij hetzelfde van Hem bidt. Hij zal u een nieuw hart geven, indien gij met uw hart bidt." Zeg hem niet dat hij thuis ga bidden. Thuis behoort hij natuurlijk ook te bidden; maar in uwe tegenwoordigheid moet het eerste gebed van zijne lippen komen. Het is uitmuntend voor iemand zijn eigen stem een gebed te hooren uitspreken. Het zal hem goed doen wanneer hij uitroept: „O God, wees mij armen zondaar genadig!" Zeg iemand nooit dat hij bekeerd is. Zeg hem nooit dat hij verlost is. Laat de Heilige Geest hem dat openbaren. Gij kunt zien wanneer iemand het eeuwige leven ontvangt. Gij moogt niet het gevaar loopen van iemand in deze ernstige zaak te misleiden. Maar ge kunt zijn geloof en vertrouwen ondersteunen, en hem o±< den rechten weg helpen. Wees voorbereid voor persoonlijk werk wanneer ge vragers en zoekers gaat te Avoord staan. Toen de Fransch-Duitsche oorlog uitbrak, was Moltke op alles voorbereid. De tijding van de oorlogsverklaring werd hem 's avonds laat gebracht, toen hij reeds te bed was. „Goed," zeide hij tot den boodschapper, „de derde portefeuille links," en hij ging weer slapen. Doe het werk op onbeschroomde wijze. Kies geen personen die van een hoogere maatschappelijke positie zijn dan gijzelf, en bij voorkeur uw gelijken. Evenmin zonder noodzaak iemand die niet van hetzelfde geslacht is als gij zijt. Laat dit het groote doel van al uw pogen zijn: voor arme worstelende zielen deze alles beheerschende vraag te beantwoorden: „Wat moet ik doen om zalig te worden?" HOOFDSTUK XVI. Overzicht der gegeven wenken. Ik wensch in dit slothoofdstuk kortelijk de wenken te herhalen die ik meer of minder uitdrukkelijk in de voorafgaande bladzijden gegeven heb. 1. Heb om steeds ter hand te kunnen nemen een handigen Bijbel, een concordance, en een tekstboek. 2. Draag altijd een Bijbel of Testament bij u; en schaam u niet om er in 't openbaar in te lezen, in treinen of anderszins. 3. Aarzel niet om er onderstrepingen of aanteekeningen in te maken. Onderstreep teksten die beloften, aansporingen, waarschuwingen tot zondaars en tot Christenen, de Blijde Boodschap voor onbekeerden, enz. bevatten. 4. Bestem minstens een kwartier per dag voor studie en overdenking. Dit weinige zal groote resultaten heb- ben, en ge zult nooit wenschen, dat ge het anders gebruikt hadt. 5. Richt uw hart om de wet des Heeren te zoeken, en te doen. (Ezra 7 : 10.) 6. Bidt God steeds dat Hij de oogen uws verstands opene, opdat gij de waarheid moogt zien; en verwacht dat Hij uw gebed verhooren zal. 7. Werp eiken last van twijfel op den Heer. „Hij zal niet toelaten dat de rechtvaardige bewogen worde." Vrees niet, u rekenschap te vragen van de hoop die in u is. 8. Geloof in den Bijbel als Gods openbaring aan u, en handel dienovereenkomstig. Verwerp niets omdat het iets bovennatuurlijks bevat, of omdat ge het niet begrijpen kunt. Eerbiedig de geheele Schrift. Denk aan Gods eigen uitspraak : „Gij hebt van wege uwen ganschen naam uw woord groot gemaakt." 9. Leer dagelijks minstens één vers van buiten. Verzen die ge van buiten kent zullen van groot nut zijn in het dagelijksch leven. „Uw Woord heb ik in mijn hart bewaard, opdat ik niet tegen u zondige." Sommige Christenen weten beter uit de groote dichters te citeeren dan uit den Bijbel. 10. Zijt ge predikant of Zondagschoolonderwijzer, tracht dan vóór alles uwen Bijbel meester te worden. Gij behoort hem beter te kennen dan iemand in uw gemeente of klas. 11. Streef naar nauwkeurigheid bij het aanhalen uit de Schrift. 12. Kies een of ander stelselmatig plan om den Bijbel te bestudeeren; naar onderwerpen, als : „Het Bloed", of „Het Gebed", „De Hoop" enz; ofboeksgewijze, of eenige andere behandeling in het voorafgaande aangegeven. 13. Zie dat ge weet met welk doel en voor wie elk boek van den Bijbel geschreven werd. Breng het Oude Testament met het Nieuwe in verband. Bestudeer samen Hebreën en Leviticus, de HandeUngen der Apostelen en de Brieven, de Profeten en de historische boeken van het Oude Testament. 14. Streef er naar door uw Bijbelstudie in nauwer gemeenschap met God te wandelen; en een kennis van de Schrift te verwerven, die u bekwaam maakt om anderen tot Christus te leiden. Een oud predikant placht te zeggen, dat het geroep van verwaarloosde teksten steeds in zijne ooren klonk, vragende waarom hij niet aantoonde hoe belangrijk zij waren. 15. Stel u niet tevreden met eenvoudig dagelijks een hoofdstuk te lezen. Bestudeer de bedoeling van minstens een vers. Uitgaven van P. J. MILBORN te Nijmegen. QLAUCIA, de Qrieksche Slavin. EEN VERHAAL UIT DE EERSTE CHRISTENGEMEENTE TEN TIJDE VAN PAÜLU8. Naar het Engelsch van EMMA LESL/E. Pr\js ƒ 1.20; in prachtband ƒ1.60. VALERIA, of KEIZERIN EN SLAVIN. T'IT DEN VREEMDS VERTAALD EN MET KKNE INLEIDING VOORZIEN doob J. P. G. WESTHOFF, Luth. Pred. te Amsterdam. Prijs f 0.75; gebonden f 1.—. ISAE€I1.ILA9 Eenc Diacones nit het oude Rome. UIT DEN VREEMDE VERTAALD EN MET EENE INLEIDING VOORZIEN doob J- I». G-. WESTHOFF. Tweede Deuk. Prijs ƒ0.75; geb. fl.—. EEN VERHAAL UIT DE VERVOLGINGSTIJDEN DER EERSTE CHRISTENEN. Naar het Duitsch van A. STEEN. Prijs ƒ1.20; geb. fl.tO. 2>0 Slaven van SaSinus. JOOD EN HEIDEN. "CTi't Ixe-t Engrelsola. Trouaa. CHARLOTTE M. YONGE. Prjjs fl.—; in gtempelband ƒ1.30. RIJKSKINDEKEK. Een verhaal uit de Nieuwe Wereld. Naar —het Engelsch. (Under the southern crosa). Prfls ƒ 1.PO; in stempelbiuid ƒ1.90. o— 't Was maar «en Boureiiiiinmisi EEN VERHAAL UIT DE BETUWE. DOOB J. VAN 'T LINDENHOUT. Zesdb Dkük. Prijs fl.—; geb. ƒ1.25. .<«•-- ||akob (sn |kjö0sjp. EEN BLADZIJDE UIT DEN STRIJD DE8 CHR. OER. KERK IN NEDERLAND DOr*B J. VAN 'T LINDENHOUT Tweede Druk. Prijs fl.—; gebonden ƒ1.25. Uit de "Portefeuille. KLEINE SCHETSEN UIT EIGEN LEVENSERVARING. DOOB J. VAN 'T LINDENHOUT. Pr(js ƒ1.20; geb. ƒ1.60. Onbekende Martelaren. DOOR J. VAN 'T LINDENHOUT. Prijs ƒ1.—; geb. ƒ1.25. PH1LANT1IR0PIA. DOOrt J. VAN 'T LINDENHOUT. Prijs ƒ1.—; geb. ƒ1.25. looi Anneke en andere Verhalen. DOOK J. VA N T LINDENHOUT. TWKfcÜfi Dül'K Fjtüïs fV.Vo, gob. f i.—. _— Mijntje van den Esscheboom. De Geschiedenis van Boer Hèert DOOB I DOOB J. VAN 'T LINDENHOUT. ! J. VAN *T LINDENHOUT. DEBDE DBUK. | | TWEEDE DBUK. Prijs ƒ1.—; geb. ƒ1.25. II Prijs ƒ1.-, geb. ƒ 1.25 IN ÉÉN BUNDEL. MARTHA. EEN ZESTAL NOVELLEN VERHAAL VOOR JONGELIEDEN DOOB DOOB C. VAN KOETSVELD CEzn. C. VAN KOETSVELD CEzn. prijs /l.— ; gebonden /1.30. Prij3 35 Cent.