2436 THEODORÜS MATTHIJS LOOIAN HERDACHT. Op de 28ste Jaarvergadering DER Itemiging m\\ BIJ DE NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK, den IQ"1 Juli 1900 te U T Ft E C H T, UITGESPROKEN DOOK J. B E U M E R, ^óotxtMet. C.24 Niet in den handel. /rTun^X (bibliotheek \£eidej/ THEODORUS MATTHIJS LOOMAN HERDACHT. - Want Daviil, nis hij in zijnen tijd den raad Gods gediend had, is ontslapen. Hand. 13 : 36a. Mannen Broeders. Bjj het hooren van deze woorden, te dezer plaatse, staat U onwillekeurig het beeld van onzen onvergeteljjken Loomar. voor den geest. Aan welken mensch zouden wij ook, op deze acht- en twintigste jaarvergadering eer denken, dan aan den broeder, die van onze Ver* eeniging zevenentwintig jaren en van onze jaarvergaderingen vjjf-entwintig malen, de wakkere Voorzitter is geweest. Helaas! thans kan hij, zijn hartelijk welkom, altijd opwekkend, en op opgewekten toon uitgesproken, ons niet meer toeroepen. Die mond is voor altoos gesloten. Broeder Looman, als hij in zijn tijd, — zjjn langen tijd — den raad Gods gediend had, is ontslapen. Zjjn stoffelijk overschot, werd in tegenwoordigheid eener zeer talrijke schare van vrienden en vereerders, den 8sten Januari dezes jaars, aan de aarde toevertrouwd. Met vele amsterdamsche broeders hebben, behalve broeder Bremer, die toen ernstig ziek was, ook de bestuurders onzer Vereeniging, aan deze indrukwekkende plechtigheid deelgenomen. Helder spreidde, dien morgen, de zon haar licht over de aarde. Het was mij of zij ons vertellen kwam, zóó heeft Looman, in zijn tijd, als een licht geschenen, vriendelijk en vroolijk, en leven gewekt. Er zijn, in die aandoenlijke oogenblikken, bij dat graf, daar niets verzwegen of met den sluier der verontschuldiging bedekt behoefde te worden, vele woorden gesproken. Het was de taal van eerbiedige hoogachting, van oprechte dankbaarheid, van hartelijke liefde, van trouwe vriendschap, van kinderlijke vereering, die er werd gehoord. //Die Mij eeren, zal Ik eeren", dat woord kwam mg voor de aandacht, toen wij, onder den diepsten indruk, zwijgend den doodenakker verlieten. Verlieten, met het weemoedig gevoel, in het kille graf hebben wij bijgezet, het omhulsel van een broeder, wiens hart, zoolang hij zijn lang leven genieten mocht, warm was voor wat edel is en goed, voor het heil zijner medezondaren, inzonderheid voor de eer van zijn God, en het Koninkrijk van den Zoon zijner liefde. Aan de uitbreiding van dat Koninkrijk, in het vaderland en daar buiten, heeft Looman, meer dan een halve eeuw, zijn krachten en talenten gewijd. Zijn talenten waren zeldzaam. Looman toch was schrander van verstand, helder van inzicht, vlug van begrip, levendig van geest, in het bezit van een geheugen, dat hem bijna nooit in den steek liet, toegerust met uitgebreide, grondige kennis, en rijkelijk bedeeld met de gave van het woord. Hij was een man van //Singuliere gaven". Ik heb mij, broeders, niet tot taak gesteld Looman hier te teekenen ten voeten uit. In dat geval zou ik hem behooren te schetsen als mensch en christen, als ambgenoot en vriend, als godsdienstonderwijzer en bijbellezer der amsterdamsche Hervormde Gemeente, als schrijver en vertaler van kleine en groote, altijd nuttige boeken, als redacteur van periodieken — voor kinderen en volwassenen, als sprekei: in volksbijeenkomsten en op Zendingsfeesten, als stichter va. bestuurde van christelijke vereenigingen, als organisator en leider van nationale Christelijke Vergaderingen, en als Voorzitter der Vereeniging van Godsdienstonderwijzers en haar Vergaderingen. Het is U bekend broeders, in al deze qualiteiten heeft Looman, in zijn tijd den raad Gods gediend. Groot was zijn werkkracht , veelzijdig en veelomvattend zijn arbeid. En zonder vrees voor tegenspraak durf ik zeggen: wat hij deed, dat deed hij goed. In alles wat hij aanvatte bleek hij de rechte man op de rechte plaats, geschikt en bekwaam voor elke werkzaamheid in den wijngaard des Heeren. Zijn optreden was eenvoudig en beslist, bescheiden en vrijmoedig, bedachtzaam en onversaagd. Zijn stijl was klaar en welverzorgd. Zijn voordracht, mits de inhoud zulks gedoogde, kenmerkte zich door een toon van frissche vroolijkheid en — hij sprak nooit als hij niets te zeggen had. In het kleine was hij stipt, en in het groote getrouw. Looman was een man van groote verdienste, in zijn kring een groot man. De belangrijke diensten door Looman, aan de hoofdstad, het Vaderland en daar buiten bewezen, zijn tijdens zijn leven, op onderscheidene wijzen, door hoog- en laag- geplaatsten, bij herhaling erkend. Ook wij smaakten, meer dan eens, het genoegen, bij bijzondere gelegenheden, met bewijzen van vereering en vriendschap hem te mogen begroeten. De Hollandsche Kerk in de Kaap-kolonie, bood vóór meer dan veertig jaren een predikantsplaats hem aan. En 't wil mij voorkomen, dat de Ned. Herv. Kerk, zoo zij Looman tot het ambt van herder en leeraar bevoegd had verklaard, een daad zou hebben verricht, waarop zij met een gerust geweten, het oordeel van den Heer der Kerk had kunnen inwachten. Zelfs onze geëerbiedigde Koningin, heeft door Looman's benoeming tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau, zijn verdiensten openlijk gehuldigd, 't Heeft mij verwonderd, dat na zijn verscheiden, niemand van deze Koninklijke onderscheiding melding heeft gemaakt. Anders pleegt men, na het overlijden van een ridder, dit toch wel te doen. Ik weet broeders, wij allen, zonder uitzondering stemmen van heeler harte in, met den lof broeder Looman toegebracht. En toch, hoeveel eer den //begaafden" Looman moge bewezen zijn het beste, het voortreffelijkste, was niet gelegen in zijn gaven, noch in zijn uitgebreiden arbeid. Ziet, karakter gaat boven talent, godsvrucht is meer dan kunde, deugd staat hooger dan arbeid. Niet begaafdheid, of weten, of doen, is des menschen schoonste sieraad, maar wat hij is, wat hij voor God en zijn medemenschen zijn teil, dat is het hoogste. Welnu broeders, veel meer dan door zijn gaven, en kunde, en arbeid, verdient Looman wegens zijn edelaardig karakter, zijn eenvoudig gemoed, zijn ongekunstelde vroomheid, zijn warm hart, onze eerbiedige nagedachtenis. De //zeldzaam begaafde" stond hoog aangeschreven, maar de kinderlijk geloovige Looman, met zijn blijde hoop en hartelijke liefde, die waren het geheim van zijn kracht. Hij was niet hoog gevoelende — en zjjn klein zijn voor God, heeft hem groot gemaakt bij de menschen. Dit is, meer dan iets anders, zijn onvergankelijke roem, en tevens de eer van zijn Heer, die hem tot deze genade had uitverkoren en toegerust. Looman was vooral een man des geloofs. En zijn geloot is bij herhaling en zwaar beproefd. Menig offer heeft zijn God van hem gevraagd — en heeft hij gewillig gegeven. Ook zijn weg voerde door lijden tot heerlijkheid. Maar zqn geloof is door deze beproevingen gelouterd en geoefend. Als de stormen den krachtigen, fleren eik doen schudden, hechten de wortelen nóg dieper zich vast in de aarde. Zoo was Loomans geloof: diepgeworteld, kerngezond. Deze boom kon dus hoog opschieten, zijn takken wijd uitspreiden en goede vruchten voortbrengen. Zijn geloof was als het mosterdzaad, dat wil niet zeggen , zoo klein", maar zoo kiemhrachtig, veelvermogend om voorttebrengen, als het mosterdzaad. Dit geloof schiet den mensch vleugelen aan, baant zich een weg door djjken en dammen, effent heuvelen en dalen, lacht om gevaren en roemt in de verdrukking. Dat geloof mocht hij door Gods genade het zijne noemen. En het heeft hem werkzaam gehouden, en tot het vinden van telkens nieuwen arbeid opgewekt, door die gezindheid van het gemoed, die dringt om zich aan anderen te geven, te geven met gaven en krachten, en die wij liefde heeten. Liefde, dankbare wederliefde tot zijn God en Heiland, liefde tot het verlorene, om het te zoeken en te behouden, dit was de veer, die dit edele werktuig, al de jaren dat het Gods raad gediend heeft, in geregelden gang heeft gehouden. Zijn gaven en kunde, zijn geloof en liefde te zamen, hebben Looman gemaakt (ot een man, wien een plaats toekomt in de rij der ,,mannen van beteekenis". Straks zei ik, Looman was een groot man, ik voeg er nu aan toe, hij was ook een goed mensch — en dit is hooger eer. Alleen wie zóó Looman zich voorstelt, wordt het verklaarbaar, dat van hem zóó groote kracht is uitgegaan, zijn invloed zóó ver reikte; anders gezegd //wat God door Looman heeft gedaan." En thans moeten wij dezen broeder missen. Kunnen wij het? Uit is zeker: wij zullen hem missen — maar niet vergeten. Hem vergeten, neen! dat mogen wij niet., dat willen wij niet, dat kunnen wij niet. Wij bleven hem gedenken, met dankbaarheid, in liefde, voor zijn leering en leiding, zijn trouw en vriendschap; in 't bijzonder voor alles wat hij voor onze Yereeniging is geweest en heeft gedaan. Hij droeg der Yereeniging een warm hart toe, en gaf aan haar een ruim deel van zgn tqd. Wat was de grijsaard van 83 jaren kinderlik blijde, over de zeldzame eenstemmigheid, waarmede in onze jongste jaarvergadering het ontwerp tot wijziging van ons Keglement werd aangenomen. //God heeft mijn gebed verhoord" sprak hij vrooljjk tot zijn medebestuurders, ra de vergadering. Broeders, ook wij hebben reden er ons in te verheugen, dat deze wijziging nog juist bijtijds is tot stand gekomen. Want van een wijziging — die toch op den duur niet uitblijven kon — na zjjn dood, zou het noodwendig gevolg zijn geweest, dat Loomans naam, van al onze officiëele stukken zou moeten worden afgevoerd. //Het deed mij zoo pijnljjk aan" zei onze Secrelaris in de laatste bestuursvergadering, //toen ik den naam Looman van de ledenlijst schrapte". Welnu, voor ons allen, zou het dubbel smartelijk zijn geweest, zoo we, gelijk nü zqn persoon, weldra ook zijn naam hadden moeten missen. Thans kunnen we dien, vooreerst althans, behouden. Hij bljjve, ook in dezen zin, onder ons lang in eerbiedig aandenken. Tot een Broeder, onder Loomans bestuur in de hoofdstad werkzaam, sprak hij, bij het afscheid, enkele dagen voor zijn overlijden: //wees getrouw". Het waren zjjn laatste woorden tot dien Broeder. Ze teekenen Looman zelf, in geheel zjjn leven en arbeid. Hij is, zijn werken getuigen het, 9teeds gaarne getrouw geweest; ook hierin is hij ons allen een voorbeeld. Het worde ons gegeven zjjn navolgers te wezen. Aan het einde onzer vorige jaarvergadering zei „vader Looman //Ik leef bij den dag; ik gevoel dat mijn krachten afnemen; ik denk //niet dat mij veel tijd des levens hier op aarde meer geschonken zal //worden. //Ik weet wien ik toebehoor; ik weet door 's Heeren genade waar ik //heenga; maar ook dan als ik opgeroepen zal zjjn tot hooger en heerlijker //leven, zegene God de Vereeniging en stelle hij ze tot een zegen. //De Heer breide onze Vereeniging uit, en geve u allen Vrede. //Amen! Daarna sloot hij, met een hartelijk, diep ootmoedig dankgebed, het recht broederlijk samenzijn. Tot zoover Broeders, had ik geschreven, toen ik mij zelf in de reden viel: //Als een bybelschrijver over Looman geschreven had, zou die het hebben gedaan, gelijk gij ? Hoe zou hij het hebben gedaan?" Ik stel mij voor, dat hij ongeveer het volgende getuigenis zou hebben afgelegd: //En zie er was een mensch te Amsterdam in Nederland, wiens naam was Looman. En hij was godzalig en vreezende God met geheel zijn huis; wandelende in de geboden des Heeren, onberispelijk. En hij geloofde en verstond de Schriften, die wijs kunnen maken tot zaligheid; en hij verwachtte de vervulling van al de beloften Gods. En hg deed vele werken en was gedurig biddende; en hij verkondigde het Evangelie van den Heere Jezus Christus met alle vrijmoedigheid, beide aan kleinen en grooten; en men hoorde hem gaarne. Ook bad hjj bijzondere vrienden, en een goed getuigenis bij de Broederen en bij het volk. En toen zijn Heer kwam om zijnen dienstknecht tot zich te nemen was hjj bereid, en hij stierf in vrede, 83 jaren oud. En zijn beengaan werd door velen betreurd." En nu Broeders, Looman is ingegaan in de eeuwige rust, en wjj zijn nog werkzaam ten einde de opgelegde taak te volbrengen. Hij behoort tot de //wolk der getuigen", en wij loopen nog in de loopbaan. Hij is gesierd met de kroon der overwinning, en wij kampen nog in het strijdperk van dit leven. Hij heeft, in zijn tijd den raad Gods gediend, en wij zijn nog bezig dezen dienst te vervullen. Mannen broeders, laat ons dat doen, gewillig, blijmoedig, standvastig, eenparig, met toewijding en trouw. Laat ons dat doen in het gevoel onzer diepe afhankelijkheid; ziende op den Oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus. Laat ons dat doen gedurig biddende om de verlichting des Heiligen Geestes. Die Geest leide ons ook op dezen dag. Zoo zjj het. Hierna zong de Vergadering Ps. 89 : 7, 8.