2438 L___ HOOP DER 1 TOEKOMST LiederenbnndeL PERDE pRUK. ^/__—_____———— NIET IN DEN HANDEL. I ! H. J. COUVÉE I I ♦ ♦ HOOP DER TOEKOMST LlEDÏKENBÜNDEL Zr. umv\ bibliotheekvleiden/ INHOUD. EERSTE GEDEELTE. BLADZ. Aan het werk 39 Als de levensstormen woeden 33 Als g' in nood gezeten . 20 Bethlehems ster, zoo schoon van glans . . 4 Beveel gerust uw wegen 29 Daar boven is een heerlijk oord ..... 42 Daar boven juicht een groote schaar ... 44 Daar ruischt langs de wolken 1 De genade van den Heer Jezus Christus .ft. 45 Den Heiland der zielen is niemand te slecht. 38 Door een blik op het kruis is er leven en heil 21 Een vaste burg is onze God 32 Qod, enkel licht 25 God is mijn licht en heil . . . . . ,;I .24 Heer, ik hoor van rijken zegen . . . . . 22 Heerlijk klonk het lied der Eng'len. ... 3 Heiland, wil ons helpen 19 Heiige Jezus, mij ten leven 34 Hoe zal ik U ontvangen . • ! • . . 1 Houd Gij mijn handen beide . . .t. . . 19 Ik heb den vasten grond gevonden. ... 26 Jezus, dat Uw heilig leven . !f . . . . %. 34 BLADZ. Jezus, dien mijn ziel bemint 14 Jezus neemt de zondaars aan 16 Komt, kinderen, zingen wij dankbaar en blij. 6 Kom tot uw Heiland, toef langer niet ... 15 Komt tot Mij allen gij, die dorst 36 Laat ons loven, laat ons juichen 9 Laat ons verheugd op dezen dag .... 11 Meer liefde, o, dierbre Heer 27 Naar huis, o naar huis /.fïi 43 O, had 'k een hart volkomen rein . . i . 36 O, Hoofd, bedekt met wonden . . . - ' . . Ontsluit, o Heer, ontvlam ons hart . . ^^ . 8 Plechtig zwijgen, zoete vrede 9 Rots der eeuwen, aan Uw voet . . . . . 12 Troost toch allen, die bedroefd zijn. ... 41 Van U zijn alle dingen . 28 Veilig in Jezus' armen 13 'k Verlang te zijn als Jezus. . . i . . . 18 Waar liefde woont .......... 45 't Was nacht in Bethlems dreven . . . / 4 Wat toch was de kracht der helden uit Gods Woord . . . ....tl. . . . 31 'k Weet niet, waarom Gods liefdemacht . 37 Welk een vriend is onze Jezus 17 Werk, want de nacht komt dalen . . . f1 38 Wie vaart daar ten hemel vol luister en eer. 10 TWEEDE GEDEELTE. BLADZ. Als wij ons gaan scharen ... . ,. . . 53 Bij 't heengaan vragen w' U, o Heer ... 83 Daar met de gordijnen voor vensters en deuren 58 Dan leven wij eerst waarlijk vrij 52 Een man, een man, een woord, een woord . 71 Eens lag er een leeuw gevangen ..... 78 Er trekt door de wereld een tallooze schaar. 63 Geeft acht ..... 52 Gij hebt wel eens gehoord van de Zilvervloot 65 Gij hebt wel gehoord van die Zilvervloot. . 59 Gij kunt wel genieten ook zonder den drank. 67 Gij, strijders tegen sterken drank . . . . 53 God heeft ons Vaderland verlost. . . . 'W. 49 Hoera voor 't helder water . ^ 69 Hoezee, de geestdrift stijgt ten top .... 56 In ons vrije, dierbre Neerland . % . . . . 48 Jongens en meisjes, o helpt ons bij ?t strijden. 55 Kent gij dat volk vol heldenmoed ... 53 Kent gij een volk, zich zelf bewust .... 49 Kleine waterdropp'len . 72 Komt gij allen, laat ons trouw. 75 Komt jongens, meisjes ons te saam. ... 46 Komt, jongens, helpt mee aan 't beleg van Schiedam............ 60 BLADZ. Machtig God, wij naadren tot U 47 Neen, nooit wil ik hem drinken 73 O diepe zee, o wijde plas . . . j . j| . 57 Te wapen, op te wapen . . .... . . 54 U zij de dank, de lof, de eer v* 83 Vrij van alle banden . 7° Was de drank de wereld uit . . \ . %f; 76 Wat is me zoo'n droppeltje water toch klein 61 WTat is 't verderf van 't Vaderland 79 Wat mag dat voor een vaartuig zijn? ... 77 Wat zouden die woorden beduiden .... 69 Wie het goed zal gaan, moet den drank laten staan . . . . . . . • i|r • • • • ^ Wie is vaardig, wie wil meedoen. . . . . 74 Wie wijs van hart wil wezen 67 Wij hebben 't dikwijls al gehoord . . . § 64 Wij kind'ren wilden gaarne . . . . • | 61 Wilt gij vrij en vroolijk, door dit leven gaan 63 'k Wil U, o God, mijn dank betalen ... 84 Zij steekt van wal de reddingsboot .... 56 Zou dat enk'le glas mij schaden . . . . . 80 ^ERSTE pEDEELTE, No. i. (O. B. i) 4-) Daar ruischt langs de wolken een lieflijke naam, Die hemel en aarde vereenigt te saam. Geen naam is er zoeter en beter voor 'thart, Hij balsemt de wonden, en heelt alle smart. Kent gij, kent gij dien naam nog niet? Dien naam draagt mijn Heiland, mijn lust en mijnlied. Die naam is naar waarheid mijn Jezus ook waard, Want Hij kwam om zalig te maken op aard; Zoo lief had Hij zondaars, dat Hij voor hen stierf, Genade bij God, door Zijn zoendood verwierf. Kent gij, kent gij dien Jezus niet, Die om ons te redden den Hemel verliet? Nu buigt zich ook alles voor Jezus in 't stof En engelen zingen voortdurend Zijn lof. O, mochten w'om Jezus verheerlijkt eens staan; Dan hieven wij juichend den jubeltoon aan: Jezus, Jezus, Uw naam zij d' eer! Want Gij zijt der menschen en Engelen Heer! No. 2. (Gez. 270.) Hoe zal ik U ontvangen, Hoe wilt Gij zijn ontmoet? O, 's werelds hoogst verlangen, Des stervlings zaligst goed! i) O. B. Oude Bundel Dat ons Uw Geest verlichte! Houd zelf den fakkel bij, Die, Heer, ons onderrichte Wat U behaaglijk zij! Uw Sion strooit U palmen • En twijgen voor den voet; En ik breng U in psalmen Mijn jubelenden groet; Mijn hart zal ?t feestkleed dragen Van altijd jèugdig groen, En van Uw lof gewagen, Zooveel mijn lied kan doen. Wat deed uit 's hemels zalen, O Heer der heerlijkheên! Op aard' U nederdalen? Uw groote liefd' alleen, Uw eindeloos erbarmen Met onzen groote n nood, Dat als met zeeg'nende armen En reddend ons omsloot! Nog eenmaal zal Hij komen Als Richter van 't heelal, Die 't moede hoofd der vromen Voor eeuwig kronen zal. Nog is die dag verborgen; Wacht hem geloovig af, Terwijl de groote morgen Reeds schemert boven 't graf! No. 3. (H. W. S. 103.) Heerlijk klonk het lied der Englen, In het veld van Ephrata: Eere zij God in den hooge, Looft den Heer, Halleluja! Vrede zal op aarde dagen. God heeft in den mensch behagen, Zalig, die naar vrede vragen, Jezus geeft dien, hoort Zijn stem. Jezus daalt op aarde neder, Als een kindje, klein en teer; Maar hoe arm Hij ook moog wezen, Hij is aller scheps'len Heer! Vrede zal, enz. In een kribbe ligt Hij neder, Weldra wordt een kruis Zijn troon Ja, om zondaars te bevrijden Droeg Hij spot en smaad en hoon Vrede zal, enz. Als het Lam van God gegeven, Leefde en stierf Gods lieve Zoon; Maar nu klinkt ook in den hemel 't Halleluja om Zijn troon. Vrede zal, enz. Leer ons bij Uw kribbe buigen, Leer ons knielen bij Uw kruis; Leer ons in Uw naam gelooven, Neem ons eens in 't Vaderhuis. Vrede zal, enz. No. 4. (S *) 214). Bethlehem's Ster, zoo schoon van glans, Lieflijk schijnt g'aan 's Hemels trans, Wijzen snellen aan van ver. Sterre van Beth'lem, lieflijke ster, {bis) Bethlehems Ster, lieflijke Ster, Sterre van Beth'lem, lieflijke, lieflijke Ster. Bethlehems Ster! schijn ook voor mij. Breng mij 't Godlijk Kind nabij; Wachtend, zoekend, kom 'k van ver. Sterre van Beth'lem, lieflijke Ster, Sterre van, enz. Bethlehems Ster! Gij blinkt zoo schoon, Licht dat schijnt van 's Hemels troon, Licht voor heid'nen heind' en ver. Sterre van Beth'lem, lieflijke Ster, Sterre van, enz. Bethjehems Ster! God's liefdelicht, Voor wiens glans het duister zwicht, Leid de kind'ren, ook van ver, Leid hun tot Jezus, lieflijke Ster, Sterre van Bethlehem, enz. *) S Sankey Bundel. No. 5. (O. B. 13). 'tWas nacht in Bethlems dreven, Een schoone, stille nacht, En trouwe herders bleven ) g: Bij hunne kudde op wacht. ) Zij hoopten saam, de vromen; Zij wachtten immer voort, Of Jacobs star zou komen, ) |g Naar !$ oud profetisch woord.) En ja, juist in die stonde In dezen zelfden nacht Werd hun door Eng'lenmonden) jd| Het blijdste nieuws gebracht. »De Heiland is gekomen »In Bethlems kleinen stal, »Die voor millioenen vromen ) ^ »Een Herder wezen zal.« ) Want d' allerbeste Herder, Die toen op aard verscheen, Voert Zijne schaapjes verder ) ^ Dan Herders hier beneên. ) Hij wil Zijn kudde leiden, Zij 'took door leed en kruis. Tot d' eeuwig groene weiden* ) jgg = Van 't heerlijk Vaderhuis. ) No. 6. (O. B. 14.) Komt kinderen! zingen wij dankbaar en blij, De Heer werd geboren voor ü en voor mij. Daar lag in de kribbe met doeken omhuld Het kind, dat de hope der vad'ren vervult, Jezus! Jezus! Gods lieve Zoon, Verwisselt den hemel voor smaadheid en hoon. Daar lag Hij, zoolang door de vromen verwacht, Schoon nietig van aanzien, vol Godlijke kracht. Genade en waarheid spreekt weldra zijn mond, Zijn oogen, zoo vriendlijk, gaan zoekende rond. Zoekend, zoekend, wien toch zoekt Hij? Den grootsten der zondaars, ook u en ook mij. Die Jezus roept u ook met lieflijke stem, O, kinderen! luistert toch ernstig naar Hem. Om u te verlossen van zonde en smart Kwam Jezus op aarde — geeft Hem dus uw hart. Komt dan, komt dan, toeft langer niet: 't Is Jezus, die waarlijk verlossing u biedt. Waar Jezus u kent als een schaap Zijner wei, Zet daar toch, mijn kind, alle vreeze op zij; Eens voert dan de Heiland, getrouw tot den dood, U in Zijnen hemel, die 't kruis u ontsloot. Amen! Amen! wat groote schat Hield eenmaal de kribbe van Bethlem omvat. No. 7- (Gez. 271). O, Hoofd, bedekt met wonden, Belaan met smart en hoon! O, Hoofd, ten spoc omwonden Met eene doornenkroon! Eertijds gekroond met stralen Van meer dan aardschen gloed, Waarlangs nu drupplen dalen! 'kBreng zeegnend U mijn groet! U zij den dank mijns harten, U, Jezus, dierbre vriend! Voor 't doorstaan van die smarten, Alleen door mij verdiend! Och, blijv', — wat troost ik derve, De hoop op U mij bij, Opdat, wanneer ik sterve, In U mijn einde zij! Als rk -eens van d' aarde scheide, Och, wijk dan niet van mij! Als ik den doodsnik beide, Och! sta dan aan mijn zij! En wordt mijn strijd het bangste, Laat dan in angst en pijn Uw doorgeworsteld' angste Mij tot vertroosting zijn. Verschijn dan aan mijn sponde; Schenk laafnis in mijn nood! Wijs m' in mijn laatste stonde Op Uw verzoeningsdood! 'k Houd dan in stervenssmarte Den blik naar 't kruis gericht, En klem dan vast aan ?t harte : Zoo valt het sterven licht! No. 8. (Gez. 119.) Ontsluit, o Heer! ontvlam ons hart, En wil ons kracht verleenen! Wij denken aan uw lijdenssmart, " Aan uwe liefd' en weenen; Wat wondren van barmhartigheid, È Hebt Gij voor ons ten toon gespreid, En aan het kruis bewezen! Uw liefd' en trouw, die 't al volbracht, Hiér nooit genoeg door ons herdacht. Zij eeuwiglijk geprezen! Gij sterft, en laat dien troost ons na: De zonden zijn vergeven; Gij hebt voldaan op Golgotha, Dit geeft ons kracht ten leven; Uw zoendood lenigt onze smart; Verkwikt, vertroost, versterkt ons hart. Niets heeft zoo groot een waarde. Uw zoendood zij mijn steun in nood, Mijn heil in druk, en in den dood Mijn laatste troost op aarde. No. o. (O. B. 16). Laat ons loven, laat ons juichen, Nu de Heer is opgestaan; ^ Alles moet voor Hem zich buigen, Die voor zondaars heeft voldaan. Laat ons juichen (bis) Nu de Heer is opgestaan. Voor het eerste morgendagen Rees Hij heerlijk uit het graf. Dood en hel heeft Hij verslagen, Die voor ons Zijn leven gaf. Laat ons juichen: (bis) Hij rees heerlijk uit het graf. Jezus leeft en nu zal leven Ieder die in Hem gelooft. Jezus zal ons nooit begeven, Dat heeft Hij ons zelf beloofd. Laat ons juichen, (bis) Dat heeft Hij ons zelf beloofd. No. ïo. (O. B. 17.) Plechtig zwijgen, zoete vrede Heerscht er nog om 's Heilands graf. Op Zijn laatste legerstede, Op Zijn laatste legerstede, Dalen Eng'len zachtkens af, Dalen Eng'len zachtkens af. 2 En Maria snelt ten grave Eer de dageraad nog bloost, Met haar liefd' en kostbre gaven., Met haar liefd' en kostbre gaven, Specerijen van het Oost, Specerijen van het Oost. Juich thans, Maria! Uw Heer is verrezen! Juich thans, o christen! de Godd'lijke leeft! Meld het alom, dat Zijn liefd' onvolprezen, Meld het alom, dat Zijn liefd' onvolprezen, Ook aan de zijnen het leven hergeeft, Het leven hergeeft, het leven hergeeft, Ook aan de zijnen, de zijnen, het leven hergeeft, Het leven hergeeft, het leven hergeeft! No. ii. (O. B. 18.) Wie vaart daar ten Hemel, vol luister en eer? 't Is Jezus, der zondaren Redder en Heer! 't Is Jezus, de Koning van 't gansche heelal, Die is, en Die was, en Die komen eens zal. Loof Hem, loof Hem, loof Hem, mijn ziel, ) ^* Dat alles wat ademt, voor Jezus eens kniel! ) Hij kwam uit den Hemel, werd mensch, ja werd kind, Zoozeer heeft Hij menschen en kind'ren bemind, Om ons te verlossen van zonde en schuld, Verdroeg hij de bitterste smart met geduld. Prijst Hem, prijst Hem op hoogen toon; ) Laat 't feestlied weerklinken tot voor Zij nen troon.) O Jezus! Die eens voor ons zondaren stierft, En ons door uw lijden vergeving verwierft, Zie uit Uwen Hemel in liefd' op ons neer, En leer ons U dankbaar te prijzen, o Heer! Schenk ons, schenk ons den Heilgen Geest, ) Wij bidden het U op Uw Hemelvaartsfeest. ) No. 12. (O. B. 19). Laat ons verheugd op dezen dag, Hem loven niet ons lied, Die op elk kind, dat tot Hem gaat, Zijn besten zegen giet. Koor. Daal op ons neer, doop ons met vuur, O, dierbre Heil'gé Geest! Stort Jezus liefd' uit in ons hart, Op 't heerlijk Pinksterfeest. Ja 't zelfde heil is ons beloofd, Door Hem, die eeuwig leeft, En die ons alles op 't gebed Met zooveel mildheid geeft. O, wie maar wil, geeft Hij om niet, Dat beste, hemelsch goed, Voor elk tot Jezus vluchtend kind Verworven door Zijn bloed. No. 13. (H. W. S. 31.) Rots der eeuwen, aan Uw voet Zoek ik hulp in nood en lijden, Wil bij Jt stijgen van den vloed, Van den doodsangst mij bevrijden. 'k Sla mijn armen om U heen, Gij geeft rust mij, Gij alleen! Gij, o Heiland, zijt die rots, Toevlucht ons van God geschonken; Boven storm en golfgeklots, Heeft Uw stem mr in 't hart geklonken; 'k Sla mijn armen om U heen, Gij geeft rust mij, Gij alleen! 'k Breng U niets dan zond' en smart, Niets dan zwakheid en gebreken, Maar Uw Godlijk liefdehart Luistert naar mijn angstig smeeken. 'kSla mijn armen om U heen, Gij geeft rust mij, Gij alleen! Nu is al mijn leed gesust, 7k Heb den vasten grond gevonden; 'kLeef en sterf in Hem gerust, Die mij vrijkocht van mijn zonden; 'k Sla mijn armen om U heen, Gij geeft rust mij, Gij alleen! No. 14. (S. 19.) Veilig in Jezus' armen, Veilig aan Jezus' hart; Daar in Zijn teer erbarmen, Daar rust mijn ziel van smart. Hoor! 't is het lied der eng'len, Zingend van liefde en vreê, Ruischend uit 's hemels zalen, Over de glazen zee. KOOR. Veilig in Jezus' armen, Veilig aan Jezus' hart, Daar in zijn teer erbarmen, Daar rust mijn ziel van smart. Veilig in Jezus' armen, Vrij bij mijn Heer en Borg, Vrij van 't gevlei der wereld, Vrij van verdriet en zorg, Vrij van de vrees en twijfel, Vrij van der zonde kracht, Nog slechts een weinig lijden, Nog slechts een korte nacht. Jezus, mijn dierb're Toevlucht, Jezus, Gij stierft voor mij! Dat op die Rots der eeuwen Eeuwig mijn hope zij! Heer laat mij lijdzaam wachten, Totdat het duister vliedt, En 't oog aan gindsche kusten Uw heillicht gloren ziet. ' No. 15. (S. 42.) Jezus, dien mijn ziel bemint, 's Levens stormen loeien, Heer! O, beveilig mij, Uw kind, Leg mij aan Uw boezem neêr, Als de golven woedend slaan Tegen rotsen^op en neer, Laat mij aan Uw zij' dan staan, Tot de storm voorbij is, Heert And're toevlucht ken ik geen; Hulploos kom i^ tot U vliên; Laat, o laat mij niet alleen, Wil mij steeds Uw hulpe biên. Als de zondelast mij drukt, Zend mij Uw verlossing neêr; Ben ik zwak en neêrgebukt, Schenk mij dan Uw kracht, o Heer. Gij, o Heiland, zijt mijn kracht. Gij mijn hoog vertrek, o Heer! Gij sterkt zwakken door uw macht, Gij geeft blinden de oogen weêr, Heilig, driemaal heilig, Gij! Zie ontfermend op mij neêr; Niets dan zwakheid vindt Ge in mij Schenk mij Uw gena, o Heer! Volheid van gena, o Heer! Woont steeds in uw priesterhart. Stort den stroom des levens neêr In mijn ziel — neem weg mijn smart Gij zijt 's levens Heilfontein, Gij geeft zondaars zaligheid: Wasch mij, Heer! en houd mij rein, Nu en tot in eeuwigheid! No. 16. (S. 24.) Kom tot uw' Heiland, toef langer niet, Kom nu tot Hem, die redding u biedt, Die ook voor u den hemel verliet, Hoor naar Zijn' roepstem: »Kom!« Koor. Heerlijk, heerlijk, klinkt de vreugdetoon Van de zaal'gen, juichend bij Gods Zoon; Als zij vergaad'ren rondom den troon, Daar waar Gods eng'len staan. »Laat kind'ren komen«, klinkt nog Zijn'stem. Spring op van vreugd, verblijd u in Hem. O, luister naar die lieflijke stem: VToef langer niet, maar komU Wil toch bedenken: Hij is nabij. Volg dan Zijn' stem, ook u maakt Hij vrij, Luister, Hij spreekt tot u en tot mij: »Kom tot mij, zondaar, kom!« No. 17. (Gez. 39.) Jezus neemt de zondaars aan! Roept dit troostwoord toe aan allen, Die van 's levens rechte baan Op den dwaalweg zijn vervallen: 't Rechte pad leert Hij hen gaan, Jezus neemt de zondaars aan! Geen genade zijn wij waard; Maar in d' Evangeliebladen Heeft ons God Zijn gunst verklaard; Dat wij, hoe met schuld beladen, Dan geloovig tot Hem gaan! Jezus neemt de zondaars aan! Komt gij allen, komt tot Hem! Zondaars, komt! wat zou u hindren? Jezus roept u, hoort zijn stem. Hij maakt zondaars tot Gods kindren; Vrij moogt gij tot Jezus gaan, Jezus neemt de zondaars aan! O! dit geeft mij nieuwen moed Bij de grootheid van mijn zonden, Door zijn godlijk offerbloed Heeft Hij mijn rantsoen gevonden; Nu kan ik er vast op gaan, Jezus neemt de zondaars aan! Jezus neemt de zondaars aan, Mij. ook heeft hij aangenomen, Mij den hemel opgedaan; 'kMag vertrouwend tot Hem komen; 'k Juich dan, zelfs aan 't eind der baan: Jezus neemt de zondaars aan! No. 18. (S. 16.) Welk een vriend is onze Jezus, Die in onze plaats wil staan! Welk een voorrecht, dat ik door Hem Altijd vrij tot God kan gaan. Dikwijls derven wij veel vrede, Dikwijls drukt ons zonde neer, Juist omdat wij 'tal niet brengen, In 't gebed tot onzen Heer. Leidt de weg soms door verzoeking, Dat ons hart in 't strijduur beeft, Gaan wij dan met al ons strijden Tot Hem, die verlossing geeft. Kan een vriend ooit trouwer wezen, Dan Hij, die ons lijden draagt? Jezus wil ons steeds genezen. Hij alleen is 't, die ons schraagt. Zijn wij zwak, belast, beladen, En terneergedrukt door zorg! Dierb're Heiland! onze Toevlucht! Gij zijt onze Hulp en Borg. Als soms vrienden ons verlaten, Gaan wij biddend tot den Heer. In Zijn armen zijn wij veilig; Hij verlaat ons nimmermeer. No. 19. (S. 83.) 'k Verlang te zijn als Jezus, Zoo needrig en zoo zacht; Nooit sprak Hij een onvriendlijk woord, Hoe ook vervolgd, veracht. 'k Verlang te zijn als Jezus, Hij vond zijn waar genot, Bij dag of nacht, op berg of strand, In 't biduur, met Zijn God. 'k Verlang te zijn als Jezus, Die veler harten won; Opdat van mij ook waar mag zijn: deed hetgeen -§ kon. Zij zij Helaas; 'k ben niet als Jezus, 'kGeef daarvan menig blijk, O, dierbre Heiland! geef gena, En maak me U meer gelijk. No. 20. (O. B. 44.) Heiland, wil ons helpen In den zwaren strijd, Zij geheel ons leven Aan Uw dienst gewijd. U zij al ons denken, Al ons doen tot eer, Wil daartoe ons schenken Uwen Geest, o Heer. Houd ons als Uw kind'ren Needrig steeds en klein, Weer wat U moog' hind'ren, Maak ons harte rein. Leer ons waken, bidden, Houd ons aan Uw zij; Woon Gij in ons midden, Blijf Gij ons nabij. No. 21. (H. W. S. 4.) Houd Gij mijn handen beide Met kracht omvat; Geef mij Uw vast geleide Op 't smalle pad. Alleen kan ik niet verder, Geen enk'le tree, Neem, trouwe Zielenherder, Mij, arme, mee. Op de ongewisse baren Van d' oceaan, In stormen en gevaren, Grijp, Heer, mij aan. Ik zie Uw aanschijn blinken In duist'ren nacht; Behoed mij daar voor zinken Door Uwe macht. Heb deernis, heb ontferming, Heb medelij'! Verleen mij Uw bescherming, Sta aan mijn zij; Al waar ik op wou steunen Bezweek en viel, Ai, laat mij op U leunen Met heel mijn ziel. No. 22. (H. W. S. 34.) Als ge in nood gezeten, Geen uitkomst ziet, Wil dan nooit vergeten: God verlaat u niet. Vrees toch geen nood! 'sHeeren trouw is groot, En op 't nachtlijk duister Volgt het morgenrood. Schoon stormen woeden, Ducht toch geen kwaad; God zal u behoeden, Uw toeverlaat. God blijft voor u zorgen, Goed is de Heer, En met eiken morgen Keert Zijn goedheid weêr. Schoon ge in 't verdriet Geen uitkomst ziet, Grooter dan de Helper Is de nood toch niet. Wat ons ontviele, Redder in nood! Red slechts onze ziele Uit zonde en dood. No. 23. (S. 44.) Door een blik op het kruis is er leven en heil, Is er leven voor u en voor mij. Zie geloovig op Hem, word behouden en leef, Want verlossing biedt Jezus u vrij. Zie, zie, zie en leef: Door een blik op het kruis is er leven en heil, Is er leven voor u en voor mij.; O, waarom dan droeg Jezus de zond' en den smaad, Als uw schuld niet op Hem werd gelaan? O, waarom heeft het bloed uit Zijn zijde gevloeid, Als uw schuld niet door Hem werd voldaan ? Zie, zie, zie en leef: enz. Niet uw tranen, gebeden, bekeering, berouw, Maar Zijn bloed wrocht verzoening voor u; Werp op Hem dan 't gewicht van uw zonde en schuld; Vlied tot Jezus, o zondaar, vlied nu! Zie, zie, zie en leef : enz. Neem nu aan in 't geloof en met vreugde het heil, Neem het leven, dat Jezus u geeft! Wees verzekerd, dat nimmer de dood u meer treft, Daar de Heer, uw Gerechtigheid, leeft. Zie, zie, zie en leef: enz. No. 24. (S. 7.) Heer! ik hoor van rijken zegen, Dien Gij uitstort keer op keer; Laat ook van dien milden regen Dropp'len vallen op mij neer! Ook op mij, ook op mij, Dropp'len vallen ook op mij! Ga mij niet voorbij, o Vader! Zie hoe mij de zonde smart, Trek mij met Uw koorden nader: Stort Uw liefd' ook in mijn hart! Ook in mij, ook in mij, Stort Uw liefde ook in mij. Wil m', o Heiland! niet voorbijgegaan Doe mij leven U nabij; Zie mij zuc itend aan Uw zij staan, Roept Gij and'ren, roep ook mij; Ja ook mij, ja ook mij, Roept Gij and'ren, roep ook mij. Heil'ge Geest, wil niet voorbijgaan; Gij geeft blinden de oogen weer; Wil, o wil nu bij mij stilstaan, Werk in mij met kracht, o Heer; Ook in mij, ook in mij, Werk ook door Uw kracht in mij! Liefde Gods, zoo rein, zoo krachtig, Bloed van Jezus, rijk en vrij, Gods genade, sterk en machtig, O, verheerlijk U in mij; Ook in.mij, ook in mij, O, verheerlijk U in mij, Ga mij niet voorbij, o Herder! Maak mij gansch van zonden vrij; Vloeit de stroom van zegen verder, Zegen and'ren^ maar ook mij; Ja ook mij, ja ook mij, Zegen and'ren, maar ook mij! No. 25.. (K.1) 64.) God is mijn licht en heil. 'k Weet Hij regeert. Hij blijft dezelfde steeds, Bij al wat keert. Niets is er dat geschiedt, Zonder dat Hij het ziet. 'k Weet Jezus mint ook mij, Dit maakt mij blij. Koor. ezus laat nooit alleen, neen, o neen Zeeën als bergen hoog, Stilde de Heer, Vijanden, groot en sterk, Velde Hij neer, Zelfs in de woestenij, Baant Hij een weg voor mij, Wie, die op Hem vertrouwt, Heeft 't ooit berouwd ? Loeit, stormen, dan maar vrij, 'k Ben niet vervaard; Jezus is aan mijn zij, Die mij bewaart. 'k Leg 't moede hoofd terneêr, Aan 't hart van mijnen Heer. 'k Weet Jezus zorgt voor mij, Dit maakt mij blij. *) K. m Krijgsliederen. No. 26. (Gez. 83.) God, enkel licht, Voor wiens gezicht Niets zuiver wordt bevonden, Zie ons bevlekt, Met schuld bedekt, Misvormd door duizend zonden. Der sterren pracht Is bij Hem nacht, Hoe hel zij schitt'ren mogen. En wij, belaan Met euveldaan, Wat zijn wij in Zijn oogen? Heer! waar dan heen? Tot U alleen, Gij zult ons niet verstooten: Uw eigen Zoon Heeft tot Uw' troon Den weg ons weêr ontsloten. Ja, Amen! ja, Op Golgotha Stierf Hij voor onze zonden; En door Zijn bloed Wordt ons gemoed Gereinigd van de zonden. Wil, U ter eer, Steeds meer en meer 't Geloof in ons versterken! Dan zullen wij, Gereed en blij, Uit liefde 't goede werken. No. 27. (L. B. i) 39.) Ik heb den vasten grond gevonden, Waarin mijn anker eeuwig hecht, Den grond in Jezus' bloed en wonden, Vóór 's werelds aanvang reeds gelegd. Die grond zal onverwrikt bestaan, Schoon aard' en hemel ondergaan. Het is Gods eindelooze liefde, Nooit door 't verstand genoeg geschat, Die, hoe de zonde haar ook griefde, Den zondaar altoos houdt omvat; Die liefde wil ons gadeslaan, Hetzij wij volgen of weêrstaan. God wil niet dat wij gaan verloren, En schonk tot redding ons Zijn Zoon. Hij werd een mensch, Gods Eengeboren, En nam bezit van 's Vaders troon; Ja, daarom, met ons leed begaan, Klopt Hij gedurig bij ons aan. *) L. B. = Luthersche Bundel. Op dezen grond slechts wil ik bouwen, Zoolang ik op deez' aarde woon; Blijft dit de rots van mijn vertrouwen, Dan juich ik eens voor 's Hoogsten troon Om 't heil, door Christus mij bereid: O diepte van barmhartigheid! No. 28. (S. 168.) Meer liefde o dierb're Heer, In 't hart tot U; Verhoor, o God verhoor Mijn bede nu. Dit is ft wat ik begeer: Meer liefde tot U, Heer. Tot U, o Heer! Steeds meer en meer. . Eens zocht ik hier beneért Mijn levensvreugd; Uw liefde alleen is 't nu Die mij verheugt. Dit is mijn bede nu: Meer liefd', o Heer! tot U, Tot U, o Heer! Steeds meer en meer. Wat ook mijn lot hier zij: 't Zij smart of pijn, Uw liefd', o Heer! zal mij Tot troost steeds zijn. Dit blijft mijn bede nu: Meer liefd', o Heer! tot U. Tot U, o Heer! Steeds meer en meer. Ja, tot aan 't eind der reis, Verblijd ik mij In Uwe liefd', o Heer! Zoo rijk en vrij. Dan blijft mijn beê, als nu: * Meer liefd', o Heer! tot U. Tot U, o Heer! Steeds meer en meer. No. 29. (Gez. 194.) Van U zijn alle dingen, Van U, o God! alleen, Van U de zegeningen, O Hoorder der gebeên! Uw liefd' en trouw omringen Mijn wankelende schreên, En wat w' ooit goeds ontvingen, Het is van U alleen. Gij kent steeds mijne nooden, Waarin gij trouw voorziet! Gij geeft geen steen voor brooden, Een slang voor visschen niet! Wie komt tot U gevloden, Dien Gij geen hulpe biedt? Gij laat den zondaar nooden, Nog eer hij tot U vliedt. Reeds vóór wij U iets vragen, Voorkomt Gij onze beê; Gij hoort ons, als wij klagen, Gij schenkt aan 'thart uw vreêt Gij heelt zelfs in Uw plagen, Giet balsem uit in 'twee; Gij helpt niet enkel dragen, Maar draagt ons zeiven meê. O mocht ik U beminnen, Gelijk Gij mij bemint, En heiige vrees van binnen Mij leiden als uw kind! Mocht ik dien rijkdom winnen, Dien roest nog mot verslindt, En werden nooit mijn zinnen Door ijd'len glans verblindt. No. 30. (L. B. 30.) Beveel gerust uw wegen, Al wat u 't harte deert, Der trouwe hoede en zegen Van Hem, die 'tal regeert: Die wolken, lucht en winden Wijst spoor en loop en baan, Zal ook wel wegen vinden, Waarop uw voet kan gaan. Den Heer moet gij vertrouwen, Als het u wel zal gaan, Op Hem uw hope bouwen, Als uw werk zal bestaan; Door geen bekommeringen, Geen klagen en geen pijn Laat God zich iets ontwringen: Hij wil gebeden zijn. Uw trouw en Uw genade, O Vader, weet zoo goed. ^Vat onze ziel tot schade Of winste worden moet. En wat Gij hebt verkoren Brengt Gij tot stand, o Held! Geen raadslag gaat verloren, Dien G' U hebt voorgesteld. Een weg hebt G' allerwegen, Geen middel, dat U faalt! Uw doen is louter zegen, Uw gang met licht omstraald; Nietslkan Uw werk verhindren, 't Blijft rustloos voorwaarts spoên, Als Gij, wat voor Uw kindren Het heilzaamst is, wilt doen. Schoon alle helsche machten Hem, woedend, stout en stug, Weerstaan met alle krachten, — God wijkt geen stap terug. Wat Hij heeft voorgenomen, Wat Hij volbrengen wil, Daar moet het toch toe komen: Voor Hem zwijgt alles stil. Laat Hem besturen, waken; 't Is wijsheid wat Hij doet. Zóó wel zal Hij het maken. Dat g' u verwondren moet, Als Hij, die alle macht heeft Met wonderbaar beleid De zaak ten eind gebracht heeft, Waarom gij thans nog schreit. No. 31. (S. & O. 1 Wat toch was de kracht der helden-uit Gods Woord, Van wier werk en wonderdaan nog heden wordt gehoord ? Allen overwonnen in des Heeren kracht; 't Was geloof, 't geloof alleen, ja, dat was hun macht. Koor. Durf dan God vertrouwen, neem Hem op Zijn Woord, God betoont zich altijd sterk aan 't hart, dat Hem behoort. Wat toch maakte Daniël moedig, onversaagd? Vreezend zelfs geen leeuwenmuil, heeft hij 't met God gewaagd! Wat toch hielp een Mozes door de Roode Zee? 't Stil vertrouwen in Gods Woord, dat bracht verlossing mee. *) Liederen van Strijd én Overwinning. Zie die groote schare, juublend voor God troon, Meer dan overwinnaars nu, door Jezus, Godes Zoon, Wat toch was hun schild, wijl strijdend hier beneên? 'tWas 't geloof, Jt geloof in God, dat was hun schild alleen. No. 32. (Gez. 264.) Een vaste burg is onze God, Een toevlucht voor de Zijnen! Al drukt het leed, al dreigt het lot, Hij doet zijn hulp verschijnen! De vijand rukt vast aan Met opgestoken vaan: Hij draagt zijn rusting nog Van gruwel en bedrog, Maar - zal als kaf verdwijnen! Geen aardsche macht begeeren wij; Die gaat welras verloren; Ons staat de sterke Held ter zij', Dien God ons heeft verkoren. Vraagt gij Zijn naam? zoo weet, Dat Hij de Christus heet, Gods Eengeboren Zoon, Verwinnaar op den troon! De zeeg' is ons beschoren! No. 33. (s. m-) Als de levensstormen woeden, Rondom mij op zee of land, Dan zal ik mijn toevlucht zoeken In de schaduw van Gods hand. Koor. Hij bedekt mij! Hij bedekt mij! En geen kwaad komt ooit nabij mij. Hij bedekt mij! 'k rust dan veilig In de schaduw van Gods hand. Wil Hij ons beproeving zenden? Is het dat ik smart hier lijd? Niet Zijn gramschap, maar Zijn liefde Toont Hij, als Hij mij kastijdt. Hoe de vijand ook moog' zoeken Mij te kwellen in 't gemoed, God zorgt dat ook zelf het kwade Meêwerkt tot mijn eeuwig goed. Ja, zoolang ik 't kruis hier drage, Door den ruwsten storm of wind, Wil de Heiland voor mij zorgen, Hij beschermt Zijns Vaders kind. No. 34- (O. B. S.) Jezus, dat Uw heilig leven, Gansch van alle vlekken vrij, Ons, en ieder van Uw strijders, Tot een ernstig voorbeeld zij! Sluit onz' oogen voor het kwade, , Doe ons met een vasten wil, Al wat lieflijk, al wat rein is Zoeken, nederig en stil. Maak ons spreken, als het Uwe, Vriend'lijk, rein en waar altijd; Zoo moog' al ons leven toonen, Welk een vriend Gij voor ons zijt. Met zoo menig medestrijder, Rein door U, van hart en hand, Mogen w' eeuwig U aanschonwen In het hemelsch Vaderland! No. 35. (Gez. 62.) Heiige Jezus! mij ten leven, Ter heiligmaking mij gegeven, Hoe. heerlijk zijt G' in heiligheid! Hemelsch voorbeeld! al de luister Van Englenheiligheid wordt duister, Bij 't licht van Uwe heiligheid; O^Gij! zoo onbesmet, Gij zijt mijn Hoofd en wet: HeiPge Jezus! O, heilig mij! Dat ik als Gij In hart en wandel heilig zij. Gijr o Jezus! Gij, onschuldig, Verdroegt het scherpste leed geduldig, Gij scholdt niet weder, wie u schold; De eer Uws Vaders aan te randen Mocht Uwen ijver doen ontbranden, Gij zweegt, wanneer 't Uw eere gold; Geen terging stoorde Uw rust: Vergeving was Uw lust: Lieve Jezus! O, heilig mij! Dat ik als Gij Zachtmoedig, graag vergevend zij. Heiige Jezus! vorm mijn leden, Mijn krachten en begeerlijkheden, Dat aan mij alles U gelijk', 't Oog in 't zien, de voet in 't wand'len; Dat in mijn denken, spreken, handlen, In alles Uwe beelt'nis blijk', Hervorm vooral, volmaak Mijn hart naar Uwen smaak; Heiige Jezus! O, heilig mij! Tot ik als Gij Geheel volmaakt en heilig zij. No. 36. (L. «) 137.) O had 'k een hart volkomen rein Van iedre zondesmet, Waarop des Heeren liefdegeest Zijn stempel heeft gezet! Een hart zachtmoedig, needrig, stil, Mijns Heilands tempelwoon, Waar slechts Zijn stemme wordt gehoord, Waar Jezus zit ten troon. Een needrig en eenvoudig hart, Geloovig, waar en rein, Dat zelfs de dood niet machtig is Te scheiden van het Zijn'. Een hart, geheel en al vernieuwd En van Zijn liefd' vervuld, Volmaakt en rein en waar en goed, Als 't Zijne, vol geduld. O dierbre Jezus, daal nu neer, Maak mij Uw beeld gelijk, Schrijf op mijn hart Uw nieuwen naam, Van liefde, vrij en rijk! No. 37. (G. S. 2) 186.) Komt tot Mij allen gij die dorst, 'k Schenk levend water u. J) L. = Leger des Hellsbundel. 2) G. S. — Gezangen $hns. Erkent mij als de Levensvorst En volg Mijn roepstem nu. Zoo sprak de Heer, zoo klinkt Zijn Woord Van liefde steeds ons toe: Zoo gij Zijn stem dan heden hoort Gaat kind'ren blij te moe. gjjg Niet één wees ooit de Heiland af, Die tot Hem hulp'loos kwam. Voor allen, ja voor u ook gaf Hij zich als offerlam. No. 38. (Onth. B. 17.) 'k Weet niet waarom Gods liefdemacht Op mij zoo liefd'rijk zag, Waar duizenden ik om mij heen Zie vallen dag aan dag. Koor. 't Is genade, Gods genade alleen, Geen stof van roem vond ik in 't minst'in mij Zijn liefde heeft mijn voet bewaard, Roem, mijn lied, Zijn medelij'. Maar weet wat God van mij nu wacht Voor Zijn genadegift; Zijn geest heeft in mij liefdes wet Onwischbaar ingegrift. No. 39. (Lied 1.) Den Heiland der zielen is niemand te slecht, Dien allen ontwijken, dien wijst Hij terecht; Die nergens kan komen, tot Hem kan hij gaan, Dien allen verachten, trekt Jezus zich aan. Koor. Jezus, Jezus! U looft ons lied! Het zingen van zondaars verwerpt Gij toch niet! Wie blijft ons nabij, als ons alles verlaat? Wie gaat met ons rneê, waar geen vriend met ons gaat? Wie leidt aan Zijn hand, ons door 't leven op reis? Wie geeft ons een plaats in Zijn hemelsch paleis? Wien zullen wij zingen, wien wijden ons lied? Maar kent gij den eenigen Heiland dan niet? Wie meerder en eerder dan Hij is het waard, Dat zondaars Hem prijzen en loven op aard. No. 40. (S. 72.) Werk, want de nacht komt dalen. Werk in het morgenuur! Werk eer uw licht gaat falen: 't Licht is kort van duur. Werk in de zonnestralen, In 't licht dat God nu geeft; Werk, want de nacht zal dalen, Die geen dag meer heeft. Werk, want de nacht zal dalen, Werk, wijl g' in 't zonlicht staart Laat nooit de moed u falen Voor uw taak op aard; Dan zal u 't licht bestralen, Als God Zijn rust u geeft Werk, want de nacht komt dalen, Die geen dag meer heeft. 't Werk door den Heer bevolen, Is, dat g' in Hem gelooft, Wil niet in twijfling dolen, Neem wat hij belooft. Hij wou uw schuld betalen, Jezus, die u 't leven geeft! W7erk, en geen nacht kan dalen, Waar uw ziel dan leeft. No. 41. (S. 272.) Aan het werk! aan het werk! In den dienst van den Heer; Als wij dóen naar Zijn wil, Geeft Hij kracht meer en meer; In den Heer zijn wij sterk En bekwaam tot den strijd; Hij blijft ons steeds nabij Met Zijn Geest, t" allen tijd. ï\ Koor. Houdt steeds aan, waakt en bidt. Houdt steeds aan, waakt en bidt. Houdt steeds aan, waakt en bidt. Hondt steeds aan, waakt en bidt. Jezus brengt Zijn loon, En Hij geeft een kroon. Houdt aan totdat de Meester komt. Aan het werk! aan het werk! Er is werk voor elkeen: Wordt Gods rijk uitgebreid, Dan vliedt duisternis heen: En Gods Naam wordt verhoogd, En Gods volk is dan blij, Als het woord klinkt alom: God maakt ons zondaars vrij! Hoort Gods woord, zondaars hoort, »Komt tot mij« spreekt uw Heer. Hij verlost van den dood, En gij sterft nimmermeer. Zondaars hoort, 't is Gods Woord, Neemt het heil, dat Hij biedt, O, gelooft nu Zijn Woord, Hij verlost u om niet. No. 42. (S. & O.) Troost toch allen, die bedroefd zijn, Want de dagen gaan voorbij. Help vermoeiden, die verdwaald zijn, Want de dagen gaan voorbij. O, vertel aan groot en klein, Dat de Heer hun vriend wil zijn, Help hen, die gevallen zijn, Want de dagen gaan voorbij. Koor. Want de dagen gaan voorbij, (bis) Werk, zoolang gij werken kunt, Want de dagen gaan voorbij. Geef geen tijd aan ijdTe zorgen, Want de dagen gaan voorbij, Laat uw licht zijn als de morgen, Want de dagen gaan voorbij. O, deez' aard is vol van pijn, Vol van smart van groot en klein, Help hen, die gevallen zijn, Want de dagen gaan voorbij. Alles, wat ons houdt gebonden, Wijl de dagen gaan voorbij, Wordt toch langzaam weer ontbonden, Wijl de dagen gaan voorbij; Maar het zaad door ons verspreid, Draagt zijn vrucht voor de eeuwigheid, Sterk uw harte tot den strijd, Wijl de dagen gaan voorbij. 4 No. 43. (S. 55.) Daar boven is een heerlijk oord, O zoo schoon! O zoo schoon! Daar wordt het Eng'lenlied gehoord! O zoo schoon! O zoo schoon! Geen zonde kent men daar omhoog, De blijdschap fonkelt in het oog Des zondaars, die voor Jezus boog; O zoo schoon! O zoo schoon! Geen donk're wolk bedekt de lucht, Heerlijk land! Heerlijk land! Geen boezem slaakt daar ooit een zucht; Heerlijk land! Heerlijk land! Daar gloeit de liefd' in elk gemoed, De Heer is daar het hoogste goed, Hij, die vergoot Zijn dierbaar bloed. Heerlijk land! Heerlijk land! En schoon het hart is vol van schuld, Jezus stierf! Jezus stierf! Schoon vloek en smart en angst het vult, Jezus stierf! Jezus stierf! Komt vallen w'aan Zijn voeten neêr, Hij kroont ons met Zijn liefde weêr, En brengt ons in die plaats van eer. Jezus stierf! Jezus stierf! No. 44- (H. W. S. 28.) Naar huis, o, naar huis! Gij zijt moe, u is bang: Ach, de weg was zoo lang, Koud en guur is de wind. Arm, afgedwaald kind! Naar huis, o, naar huis! Naar huis! Kom toch naar huis! Naar huis! o, naar huis! Voor de poort, in den nacht Houdt een Vader de wacht, Die u teeder bemint. Arm, afgedwaald kind, Naar huis, o, naar huis! Naar huis! Kom toch naar huis! Naar huis! o, naar huis! Daar is deernis en brood, Waar het Welkom u noodt, Waar de Hemel begint! Arm, afgedwaald kind^ Naar huis, o, naar huis! Naar huis! Kom toch naar huis! No. 45- (Z & Z. ») 20.) Daar boven juicht een groote schaar Van kindren, om Gods troon, Verlost van zonde en van gevaar, Zij zingen 's Vaders Zoon. Koor. Nu klinkt hun lied, den Heer zij prijs, Die aan het kruishout stierf, En in Zijn hemelsch Paradijs, Een plaats voor ons verwierf. Hoe kwamen z' in dat heerlijk oord? Zij hoorden Jezus stem. Geloofden in Zijn dierbaar woord En gaven 't hart aan Hem. Zij hoorden hier op aarde reeds Den lieven Heiland toe. Zij minden Hem en vroegen steeds: Wat wilt Gij, dat ik doe. Wij wenschen ook daarheen te gaan, Naar 't oord van vreugde en vreê. Och, lieve Heiland, neem ons aan, Dan zingen we eenmaal meê. *) Z. & Z. — Liederen voor Zondagsschool Zendingbidstond. No. 46. Waar liefde woont Gebiedt de Heer den zegen. Daar woont Hij zelf, Daar wordt Zijn heil verkregen En 't leven tot in eeuwigheid. No. 47. (Voor Huis en School.) De genade van den Heer Jezus Christus en de liefde des Vaders en de gemeenschap des Heil'gen Geestes zij met ons allen, met ons allen. Amen! yWEEDE pEDEELTE. No. i. (H. W. S. 134.) Komt jongens, meisjes, ons te saam Verbonden tot den strijd. En in de kracht van ' Heeren naam Ons land van drank bevrijd. Die drank, die reeds zoo menigeen In lijden heeft gebracht; Hij wordt door ons, al zijn we kleen, Geweerd met alle macht. Koor. Gij makkers, die van ver blijft staan, Komt, helpt ons in den strijd; Komt, schaart u onder onze vaan, En 't hart den Heer gewijd. Wie kent er onze leuze niet? Zij is: Wacht u voor den drank. Hij brengt ellende en verdriet, Den Heer zij onzen dank, Die ons zoo jong reeds leerde zien, Hoe groot die vijand is! Hoe hij degeen, die tot hem vliên, 'j& Stort in verderfenis. De Heer staat ons ter zij; Hij zegt ons in Zijn dierbaar Woord, Vertrouwt en steunt op mij. TTn wnrHt Hf» «ïf-riiH «mme Viuncr pn 7*aI's een dapper held te noemen l« Dapper streedt gij, beste vrind! Maar doe meer nog dan gij heden Door 't ontvlieden hebt gedaan, Sluit u bij de drankbestrijders, Allerbeste Peter! aan. Word nu lid van ons genootschap Tot verbanning van den drank! Peter deed het... en zijn moeder, Ook zijn zusje zei hem dank. No. 42. Wijze : Gezang 181. Bij 't heengaan vragen w' U, o Heer, Zie zeeg'nend op ons, kindren, neêr, Wil onze Leidsman wezen. Als Gij ons steunt, als Gij ons hoedt, Gaan wij zoo veilig en zoo goed; Dan is er niets te vreezen. Amen! Amen! Help ons streven, Vroom te leven. Breng ons nader Tot Uw Troon, o Hemelvader. No. 43. Wijze: Psalm 36. U zij de dank, de lof, de eer, U zij de roem, de kracht, o Heer, Daar Gij aan ons woudt denken. Gij hebt ons strijden goedgekeurd, Dat in Uw naam en kracht gebeurt, Gij wilt Uw zegen schenken. O, stel tot zegen ons steeds meer. Wees gij nabij ons, keer op keer, Bewaar ons. Wil ons schragen. Dat overal, waar zondemacht Den mensch nog hult in donkren nacht, Uw Morgenlicht moog' dagen. No. 44. Gezang 180 : 1 en 5 'k Wil U, o God! mijn' dank betalen, U prijzen in mijn avondlied; Het zonlicht moge nederdalen, " Maar Gij, mijn licht! begeeft mij niet: Gij woudt mij met uw gunst omringen, Meer dan een vader zorgdet Gij, Gij, milde Bron van zegeningen! Zulk een ontfermer waart Gij mij. Ik weet, aan wien ik mij vertrouwe, Al wisselen ook dag en nacht; Ik ken de rots, waarop ik bouwe, Hij feilt niet, die uw heil verwacht. Eens, aan den avond van mijn leven. Breng ik, van zorg en strijden moe', Voor eiken dag, mij hier gegeven, U hooger, reiner loflied toe. ENKELE SPREUKEN, die als 2-stemmige Canons kunnen gezongen worden. J) i. Hij, die met ons meê wil gaan, Moet den drank maar laten staan. 2. Vrindjes,- neemt een kloek besluit: Bant den drank de wereld uit. >■» j' Heer, heilig alle vreugd en smart, Stort Uwen vrede in ons hart. 4- Ziet toe, waar gij uw voeten zet, En let ook op uws broeders tred. 5- Laat ons strijden, laat ons strijden, Strijdt gij meê? Strijdt gij meê? Bannen wij den vijand, bannen wij den vijand Uit ons land, uit ons land. Laat ons strijden (bis) Hand aan hand! (bis) Worden wij onthouders, (bis) Drank aan kant. (bis) 1) Voor de melodie zie men den Ouden Bundel. 6. Pas op uw zak! Dat doet gij niet, Wanneer g' uw geld den kroegbaas biedt. Pas op uw zak! Dat doet gij niet, Wanneer gij meezingt 't drinkerslied. Pas op uw zak! Dat doet ge niet, Als gij niet flink den drankflesch vliedt. 7- Als men u een borrel biedt, Zeg dan: »neen, dien neem ik, Neen, dien neem ik niet.« 8. Sterke drank is ongezond, Bant hem van het wereldrond. Sterke drank doet heel veel kwaad, Waarom ik een borrel haat. I Eén alleen is maar verdrietig, Kom en zing met mij wat mee; Twee aan twee, dat klinkt wel aardig, Kom, wij zingen met ons twee. Eén alleen is maar verdrietig, Kom ik zing wat met u mee. Laat ons daarom zouder dralen, Vroolijk zingen, twee aan twee. Electrisehe Handelsdrukkerij. Van Hofwegen & Genneken. — Rotterdam. Electrisehe Handelsdrukkerij. Van Hofwegen & Genneken. — Rotterdam.