2440 VROUW HOUVAST OP HET Jaarfeest eener Jongedochters-Vereeniging. Samenspraak TübSCHEN VIJF PERSONEN TEN DIENSTE VAN DE CHRISTELIJKE J0NGED0CHTERS-VEREENIGI NGEN door J. KEÜNING. DERDE DRUK. E.105 OOSTWOLDE (Oldambt). - Z. J. KONING Gzn. No. 7. 1 ex. f 0.30 ; 5 ex. ƒ1.25 VROUW HOUVAST OP HET Jaarfeest eener Jongedochters-Vereeniging. ^Samenspraak TUSSCHEN VIJF PERSONEN TEN DIENSTE VAN DE CHRISTELIJKE J0NGED0CHTERS-VEREENIGI NGEN DOOR J. KEUNING. DERDE DRUK. OOSTWOLDE (OLDAMBT). - Z. J. KONING GZN. personen: 1. De Presidente. 2. De Secretaresse. 3. De Penningmeesteresse. 4. Vrouw Houvast. 5. Geertje Scherp. Vrouw HOUVAST OP HET Jaarfeest eener Jongedochters-Vereeniging. (Vrome Houvast en Geertje Scherp staan voor de geopende deur en kijken nieuws-> gierig naar binnen). Geertje Scherp (tot vrouw Houvast, haar aan den arm stootende:) Kijk, kijk! Toe, tante, zie toch eens! Wel, heb ik van mijn leven ! Daar gaat een meisje achter den lessenaar (zij wijst op de Presidente, die achter den lessenaar heeft plaats genomen.) Wel, wel! Die wil zeker een rede houden ! Gij hebt mij gezegd, dat hier niets bijzonders te zien was, maar dit is toch wel wat nieuws! Een vrouwelijke dominé ; op zijn Amerikaansch! Vrouw Houvast (tot Geertje). Ja, kind, ik kijk mij de oogen al uit het hoofd! Wat zal daarvan worden! Wat zal men zeggen van zulke nieuwerwetsche nieuwerwetsigheden. Ik houd mijn hart er over vast, kan ik je zeggen, mijn kind! De President# (tot vrouw Houvast). Wel, vrouw Houvast, zijt gij daar? Nu, gij behoeft niet voor de deur te blijven staan. Kom liever binnen! Hebt ge daar uw nicht Geertje Scherp bij u ? Vrouw Houvast. Ja, mijn lieve mensch, dat is mijn nicht Geertje. Dat heb je net geraden. Och, ja, je moet weten, dat ze alle jaren een paar weekjes bij mij komt. Nou, en ik houd zooveel van het kind, omdat ze naar mij genoemd is, kan ik je vertellen. Nou, en nu wou ze hier graag eens een kijkje nemen, moetje denken. „Tante", zei ze tegen mij, „zou je mij niet eens even naar dat meisjesspul kunnen brengen ?" Nou, toen kon ik het haar niet weigeren; anders was vrouw Houvast hier niet gekomen, begrijp je ? 't Is alleen ter wille van Geertje, dat lieve kind, weet je ? Is het niet zoo, Geertje ? Geertje Scherp. Ja, tante, dat is zoo, maar ik had niet bedoeld, dat we hier binnen zouden gaan. Ik wou alleen maar eens van op een afstand gaan zien, wat hier gebeurt. Voor het overige laat ik mij liever niet met zulke samenkomsten in. Ik heb er genoeg van gehoord, wat daarbij zoo al voorvalt. Als de helft maar waar is, is het al erg genoeg. Laten we dus liever heengaan, tante. Vrouw Houvast. Nou, kijk, Geertje, mijn beste kind, je moet nu juist niet denken, dat deze meisjes hier niet fatsoenlijk zijn! Neen, daar valt niets op te zeggen, hoor! Maar anders, nou, ze zijn alleen een beetje verwaand, net als bijna alle menschen tegenwoordig. Och, och, ik houd mijn hart vast, als ik het tegenwoordige menschengesiacht beschouw. Nou, mijn hart houd ik er over vast, daar kan je op aan! Nou, maar anders is het niemendal om hier even binnen te gaan. Nou, wat zeg je, mijn kind, zullen we eens even een kijkje gaan nemen? We kunnen er zeker ook weer uit, als 'tons niet naar onze muts gaat? Presidente. Wel zeker, vrouw Houvast, ge kunt heengaan, wanneer ge verkiest, en, als 't u goed bevalt, moogt ge hier ook den geheelen avond blijven. Wie weet, of 't u niet meevalt. Geertje Scherp. Nu, een enkel oogenblik, een kwartiertje b.v., daar heb ik niet tegen, maar langer zou ik hier niet gaarne blijven, hoor tante. Vrouw Houvast (tot de Presidente). Nou, kijk, dan gaan we maar binnen. Maar je moet de deur niet achter ons op 't slot doen en met een kwartier moet je ons er weer uitlaten, hoor, mijn goeie mensch ! Presidente. Neen, de deur komt niet op het slot en ge kunt heengaan, wanneer ge verkiest, al is het over vijf minuten. (Ze komen binnen). Vrouw Houvast. Nou, nou, kijk eens aan! Kijk toch eens, Geertje, mijn kind, wat is hier een volk! Wel, wel, ik houd mijn hart er over vast, wat al die menschen hier doen! Presidente. Maar nu moet ik u verzoeken, vrouw Houvast, u een oogenblik stil te houden. Ik stond juist gereed, om een enkel woord tot de vergadering te richten. Gij hebt mij reeds een heel poosje opgehouden. Vrouw Houvast. Nou, nou! Ja, het leek er mij al zoo wat naar! Nou wil je zeker preeken, niet waar? Wel, mijn lieve mensch, ik houd mijn hart over je vast. Presidente. Nu, als ge uw tong nu ook maar een poosje vast wilt houden, dan is alles in orde. Of ik preeken wil, zult ge dan wel hooren. Vrouw Houvast. Dat menschdom, dat menschdom ! Wat zal er nog van worden ! Nou, nou! Maar denk er om, mijn goeie mensch, dat we over een kwartier er'weer uit willen, hoor! Nou, daarom zou ik liever willen, dat je met preeken nog een poosje wachten wildet en ons eens verteldet, wat dit spul hier beteekent. Zeg, wil je dat? G e e r t j-^ Scherp. .la, dat zou ik ook gaarne willen. Presidente. Nu, omdat ik bemerk, dat gij een geheel verkeerd begrip hebt van een jongedochtersvereeniging, wil ik aan uw verzoek voldoen. Ik moet u dan zeggen, dat we hier heden samengekomen zijn, om het jaarfeest te vieren van onze meisjesvereeniging. De Heere heeft ons als vereeniging weer een jaar gespaard en velerlei zegeningen geschonken. Die weldaden wenschen wij heden te gedpnken en den Heere er voor te loven en te prijzen. Vrouw Houvast Nou, mijn lieve mensch, ik moet je zeggen, dat ik heelemaal verbaasd was, toen je zoo even klaar stond om te gaan preeken. Maar, wat je nu zegt, staat mij beterhaan, want je hebt gezegd, dat jelui hier den Heere wilt prijzen en daar houd ik ook van. Ja, ja, dat is het ware; onzen lieven God loven, daar zou vrouw Houvast je wel in willen helpen. Presidente. Maar, vrouw Houvast, ik wilde niet gaan preeken, doch slechts een eenvoudig woord tot de vergadering richten. Vrouw Houvast. i Nou, ik houd mijn hart er over vast, mijn goeie mensch! Nou nou, je woudt dan toch werkelijk zooveel als een rede houden. Nou, ik wou je niet graag hooren. Misschien zou het mij, als ik de oogen dicht deed, wel goed bevallen, maar anders .... Presidente. Wat anders, vrouw Houvast? Vrouw Houvast.' Nou, dat kan je, dunkt mij, zelf wel begrijpen. Nou, hoort dat nu zoo, dat een meisje gaat spreken in zoo'n vergadering ? Presidente. Maar kan ik het helpen, dat ik Presidente ben ? Vrouw Houvast. Nou, wat ben je? Hoe zeg je dat? Wou je mij vertellen, dat je zoo heet? Nou, denk iraar niet, dat ik je niet ken. Nou, je moet vrouw HouvastTnaar niet voor zoo onnoozel aanzien, daar kan je op aan! Nou, wat gekke naam zou dat ook wezen! Geessie Dente ? Jij heet niet Geessie. Nou, heb ik het mis ? Geertje Scherp. Och, tante, dat verstaat gij heelemaal verkeerd. Zij zegt, dat zij Presidente is. En een presidente is zooveel ais een voorzitteres; die moet de vergadering leiden ; die is zoo wat hft hoofd van het heele spul. Vrouw Houvast. O zoo ! Nou, dat is wat anders ! Maar, mijn goeie sloof van een Geesiedente, jij bent dan hier het hoofd van het spul. Nou, maar wat voor spul is dat dan hier eigenlijk ? Wil je mij dat niet zeggen ? Presidente. Ja, vrouw Houvast, wat voor „spul" bedoelt gij nu eigenlijk. Geertje Scherp. Wel, Presidente, tante wil vragen, wat zoo'n meisjesvereeniging toch beteekent. Daar ben ik ook wel een weinig nieuwsgierig naar. Men hoort er wel eens rare geruchten van. Vrouw Houvast. 't Is net, zooals je zegt, mijn kind. Presidente. Op geruchten kunt ge niet afgaan. Ik zal u zeggen, wat een meisjesvereeniging wil. Gij stemt mij zeker toe, dat meisjes ook van gezelligheid houden, evenals alle menschen ? Geertje Scherp. Ja, hoor, dat heb ik bij ondervinding. Presidente. Nu, onze vereeniging biedt haar de gelegenheid, om gezellig samen te wezen. Geertje Scherp. Maar daar behoeft ge geen meisjesvereeniging voor op te richten. Ik zit ook niet altijd in huis en ben toch geen lid van zulk een vereeniging. Vrouw Houvast. Nou hoor ik het al! Het is een spul van zulke wildzangen van meisjes, die niet thuis willen blijven, maar liever mooi gekleed en opgedirkt de straat opgaan. Nou, mijn goeie sloof, ik moet je zeggen, zoo'n spul deugt niet. Niemendal, hoor! Toen ik zoo jong was, als jelui hier, moest ik maar tehuis blijven, hoor ! Daar kan je op aan ! 's Zondags tweemaal naar de kerk, één keer in de week naar de cathechisatie en een enkelen keer naar een oom of tante, dat was alles, hoor! Nou, wij hadden er eens van moeten praten, om naar zoo'n wildzangersspul té gaan. Och, och, ik houd mijn hart er over vast, wat we dan wel badden moeten hooren van vader en moeder beiden. „Stop jij je kousen maar, Geerteman, en schil je aardappelen en doe je andere dingsiglieden, en praat me niet van dat gefladder! Mijn huis is geen duiventil, waar men maar zoo uit-en invliegt!" Dat zou vader gezegd hebben. En het was goed ook van den man ! Nou, ik was er niet altijd over tevreden, maar het was toch goed, want ik ben geen wildzang geworden. Nou weet je, hoe ik er over denk, hoofd van het spul! Geertje Scherp. Maar tante is ook wel wat al te stijf. Neen, ik houd wel van uitfladderen; doch dit kan ik wel doen zonder een meisjesvereeniging. Presidente. Maar, vrouw Houvast, gij waart er toch niet best over tevreden, dat gij altijd in huis moest zitten, nietwaar? Vrouw Houvast. Nou, mensch, wat zou ik! Neen, ik was in mijn jonkheid net zoo'n wild ding als jelui allemaal. Presidente. Maar als er nu eens een middel was, om de meisjes de gezel- ligheid te geven, waaraan zij behoefte hebben, zonder ze tot wildzangen te maken, zooals gij het noemt; ja, ze een gezelligen omgang te geven, die haar zeiven en anderen tot voordeel was, wat zoudt ge daarvan zeggen ? Vrouw Houvast. Nou, wat ik daarvan zeggen zou? Nou, ik zou zeggen: daar heb ik niets tegen; nou, daar ben ik voor, want vrouw Houvast is voor alles, wat goed is. Daar meen ik mede, alles wat bevorderlijk is aan den dienst van God. — Presidente. / Nu, onze meisjesvereeniging wil zulk een middel zijn, en kan het ook zijn. Vrouw Houvast. Nou, daar sta ik van te kijken. Ik beschouw zoo'n spul heel anders. Geertje Scherp. 't Zal ook wel anders wezen, tante, 't Wordt veel te mooi. Ik deltk, dat we nu de mooiste kant van de vereeniging te zien krijgen. Als het ding eens omgekeerd werd, zou het er wel anders uitzien. Vrouw Houvast". Nou, dat geloof ik ook, Geertje, mijn kind. Wat zouden ze denken ? Nou, ik ken dat volkje wel ! Als ze bij elkaar zitten, dan babbelen ze over jan en alleman, en ovei* hoedjes en mantels en al die andere prullen, die ze tegenwoordig, aan 't lijf hangen. Ik houd mijn hart er over vast! En als er bijgeval eens den een of anderen melkbaard voorbij gaat, nou, dan liggen ze allemaal met den neus tegen't venster. Nou, daar heb je den heelen winkel. Presidente. Vrouw Houvast, als ik niet wist. dat ge het goed met ons meent, dan zou ik boos op u worden. Gij hebt het geheel mis, hoor! Wij zijn niet volmaakt, dat lijkt er niet naar, maar het doel van onze vereeniging is een geheel ander. Om u dit duidelijk te maken, zal het goed zijn, dat onze secretaresse u eens vertelt, wat wij zoo al doen. Dan zult ge wel tot een andere beschouwing komen. (De secretaresse staat op). Vrouw Houvast. Wie is dat ? Hoe zeg je dat ? Och, och, wat heb je hier rare kunsten! Nou, nou! Heeft die ook al weer zoo'n vreemde naam? Ik houd mijn hart over jelui vast. Nou, lieve menschen, bedrieg mij maar niet; vrouw Houvast kent jelui allemaal wel. Geertje Scherp. Maar, tante, een secretaresse is ook een van het Bestuur. Die moet alles opschrijven, wat ze doen en wat er zoo al gebeurt. Vrouw Houvast. O zoo! Nou, dan is het wat anders! Nou, dat wist ik niet, neem mij dat niet kwalijk, lieve menschen ! Nou, mijn goeie opsehrijfster, wat had je ons te vertellen ? Secretaresse. Ik wilde u in korte woorden zeggen, wat onze vereeniging doet, vrouw Houvast, opdat ge beter van het nut er van moogt overtuigd worden. Wij houden elke week eenmaal vergadering. Geertje Scherp. Maar eenmaal ppr week? Dat geeft ook niet veel! Ik had gedacht, dat ge iederen avond samenkwaamt. Vrouw Houvast. Nou, Geertje, mijn kind. dat moet ge niet zeggen. Eenmaal in de week is genoeg, als ze het eiken avond deden, zouden ze veel te uithuizig worden. En als ze dan later trouwden, zouden ze ^ ook niet in huis kunnen blijven en slechte huisvrouwen worden, zooals er zoovelen zijn. Och, och, ik houd mijn hart er wel eens over vast! „De vrouw en de kat behooren in huis," placht mijn vader te zeggen. Nou, mijn- goeie opsehrijfster, hou je dus maar aan één keer in de week. Woral niet vaker ho'ar! Nou, dat zou ik afkeuren. Secretaresse. Dat zijn we goed met u eens, vrouw Houvast. Nu elke ver-' gadering wordt geopend met gebed en psalmgezang en met dankzegging gesloten. Vrouw Houvast. Nou, daar doe je wél aan, hoor! Dat is goed! Ja, ja, bidden en danken met woorden en daden, dat is het ware leven ! Secretaresse. Nu, vrouw Houvast, we zijn dan verder gezellig samen, maar om niet te vervallen in die zaken, welke gij straks genoemd hebt, zoeken wij bezigheden, die voor ons zeiven en anderen nuttig kunnen zijn. Vrouw Houvast. Nou, het staat mij goed aan, dat jelui hier niet zoo verwaand zijt, als ik eerst dacht. Jelui bekent toch, dat je ook vatbaar zijt voor allerlei ijdelheid. Nou, dat is goed. Secretaresse. Wel zeker, vrouw Houvast! Wij weten, dat onze zondaarsharten ons licht tot allerlei ijdelheid zouden vervoeren; daarom gebruiken wij, onder opzien tot den Heere, de middelen, die Hij ons gegeven heeft, om daarvoor bewaard te blijven en tevens nuttig voor anderen te zijn. Geertje Scherp. Op een klein beetje na volmaakt! Vrouw Houvast. / Nou, het gaat goed! Vertel maar verder, mijn kind, mijn goeie opsehrijfster! Secretaresse. Nu, om voor ons zeiven nuttig te zijn, lezen we een gedeelte van Gods Woord en daar spreken wij dan met elkander over. Ook lezen we wel andere boeken, maar altijd dezulke, die betrekking hebben op den godsdienst. Vrouw Houvast. Nou, dat staat mij aan, hoor! Den bijbel, ja, dien kunt ge nooit genoeg lezen ; daar kunt ge den dierbaren Heiland in zien. Nou, ik hoop dat jelui allemaal Hem gevonden moogt hebben. Geertje Scherp. Maar, tante, het lijkt mij toch raar, dat ze met mekaar den bijbel uitleggen, 'tls net, of ze dominéés zijn. ►- V r® u-w Houvast. Nou, mijn goeie opsehrijfster, wat zeg je daarvan ? Secretaresse. Daar zeg ik dit van : we trachten er naar, dat we zoo goed . mogelijk verstaan, wat we lezen. Dat zal niemand kunnen afkeuren. Verder wijzen we elkander er op, welk nut wij er voor ons zeiven uit trekken kunnen. Vrouw Houvast. Nou, dat zeg ik ook; den bijbel moet je vooral goed leeren verstaan, mijn kind. Geertje Scherp. Nu, ik zal er ook geen kwaad van zeggen. Secretaresse. Maar ik moet u ook zeggen, wat we nog meer doen. Praten en werken kunnen wel samengaan; daarom zijn we tegelijker tijd bezig met naaien en breien. Geertje Scherp. Om nog een centje te verdienen ? De lui zijn zuinig, hoor! Vrouw Houvast. Nou, ik houd wel van zuinigheid en vlijt, mijn kind. Secretaresse. Maar wij werken niet voor ons zeiven; de kleedingstukken, welke wij vervaardigen, worden uitgedeeld aan armen en behoeftigen. Er zijn zoovelen, die, vooral in den winter, geen voldoende kleeding kunnen krijgen ; het is een genot, hun dan een doelmatig kleed te kunnen geven. Hun dankbaarheid beloont ons ruimschoots voor onze moeite. Konden wij maar alle behoeftigen helpen. Vrouw'Houvast. Nou, nou! Ik houd mijn hart vast van verwondering over jelui. Dat is net als Dorkas uit de Handelingen der Apostelen deed. Nou, die Dorkas was een goed mensch, een vrome vrouw, dat weet ik. Je kunt er op rekenen kind, dat de arme weduwen daar wat om geschreid hebben, toen ze dood was. Geertje Scherp. Och, tante, wat zijt ge gauw met zoo'n ding in de wolken. Ik neem de zaak veel koeler op. Vrouw H o u v a st. Nou, maar Geertje, mijn kind, dat weet ik nu juist niet. Ik houd mijn hart soms vast over die arme menschen, vooral als 't koud is. Nou, 'tis goed, dat dit meisjesspul Dorkas wil navolgen, en de arme stumperts wil helpen kleeden. Onze goede Heere Jezus heeft gezegd, dat Hij het zal rekenen aan Hem gedaan te zijn. De naakte armen kleeden, dat is den naakten Heere Jezus kleeden, weet je dat wel? Nou, wie zou zich zeiven niet de kleeren van het lijf rukken, om ze den dierbaren Heere Jezus aan te trekken, als Hij naakt is! Secretaresse. Dat vind ik ook, vrouw Houvast. Wij ondervinden daarbij ook, dat vele handen den arbeid licht maken. Zoo gemeenschappelijk werkende, kunnen wij nog al wat afdoen in een jaar. Ik zal u maar niet opnoemen, hoeveel wij in het afgeloopen jaar vervaardigd hebben; het zou kunnen schijnen, alsof ik er op wilde gaan roemen. Vrouw Houvast. Nou, dat behoeft ook niet, mijn goeie opschrijfster; ga jelui maar zoo voort, en denk dan vooral aan de arme weduwen en haar wurmpjes van kinderen. Och, och, ik houd mijn hart er over vast, zoo ellendig ze somtijds ziin. Geertje Scherp. Maar, tante, het kwartier is reeds lang verstreken. Zullen we nu heengaan ? Vrouw II o u v a s t. Wel, wel, is het kwartier nu nl om? Ik houd mijn hart er over vast, zoo gauw als de tijd voorbij gaat. Ja, mijn kind, wij zullen aanstonds heengaan, hoor, maar ik zou nog gaarne van onze goeie opschrijfster weten, waarvan a.1 de kleeren voor die stumperts en wurmpjes betaald worden. Secretaresse. Dat kan de Penningmeesteresse u beter vertellen, vrouw Houvast. Die gaat over het geld. (Dp penningmeesteresse staat op). Vrouw Houvast. Nou, zoo! Is daar weer een ander voor? Nou, maar al die deftige namen staan mij niet aan hoor, daar kan je op aan! Waarom kan je niet net zoo goed zeggen Centenmeisje ? Dat kan immers iedereen begrijpen ! Geertje Scherp. Foei, tante, hoe komt ge er bij ! Wat rare naam is dat? Penningmeesteresse. Nu, de naam doet er weinig toe. Ik wil u gaarne inlichtingen geven, vrouw Houvast. Ik ben aangesteld, om het geld in te beuren en uit te geven. Eerst moet ik u zeggen, waar ik het geld vandaan krijg. Alle leden van onze vereeniging betalen een vaste contributie, die ... . Vrouw Houvast. Ho, Centenmeisje, wat zeg je daar ? Kontrebulie ? Nou, je mocht wel een ekster wezen, om zoo iets te kunnen nazeggen. Geertje Scherp. Maar tante, zij zegt contributie. Dat zal zeker zooveel zeggen willen als een vaste bijdrage. Vrouw Houvast. Nou, dat is wat anders! Nou, Geertje, mijn kind, wat ben ie geleerd! Nou, ik houd mijn hart over je vast! Penningmeester e ss e. Ja, vrouw Houvast, uw nicht heeft het goed gezegd. Ieder lid betaalt maandelijks een vaste som. Geen groote som, geen rijksdaalders, doch slechts enkele stuivers. Maar vele kleintjes maken één groote, dat weet ge wel. Vrouw Houvast. Nou, nou, mijn goeie Centenmeisje ! Jelui betaalt er dus zeiven ook aan ? Nou, dat staat mij goed aan, hoor! Maar daar kunne jelui toch niet veel voor koopen, dunkt me. Penning meesteresse. Dat zegt ge wél, vrouw Houvast! Maar er zijn ook verscheidene goede menschen, die ons helpen. Omdat ze ook mede willen helpen de armen te kleeden, geven ze ons een jaarlijksche bijdrage. Die menschen noemen wij onze begunstigers en begunstigsters. Dezen kunnen zulle een vereeniging een flinken steun geven. Geertje Scherp. De begunstigers zullen wel voor het grootste deel jongeheeren zijn, veronderstel ik. Vrouw Houvast. Nou, mijn goeie Centenmeisje, pas mij toch op met die jongens, hoor! Ik houd mijn hart er over vast. Penning meesteresse. Och, vrouw Houvast, uw nicht zegt dat maar om een weinig te schertsen, maar het spreekt van zelf, dat we geen bijdragen mogen afwijzen, onverschillig van wien ze afkomstig zijn. Hoe meer begunstigers en begunstigsters wij hebben, hoe meer wij voor de armen kunnen koopen, en hoe meer leden onze vereeniging telt, hoe meer wij samen kannen afwerken. Vrouw Houvast. Nou, zoo! Was het maar een grap van Geertje! Dat is wat anders ! Och ja, dat jonge menschdom, dat jonge menschdom ! Ze nemen je altijd beet. Penningmeesteresse. En waar wij ons geld laten, behoef ik u zeker niet meer te zeggen ? Of zal ik u ook nog even opnoemen, wat we dit jaar ingebeurd en uitgegeven hebben ? Dan kunt ge zelf nagaan, hoe het met onze kas staat. Vrouw Houvast. Och, neen, mijn goeie Centenmeisje. Rekenen kan ik toch niet zooveel, dat laat ik aan jou over. Of je nu geld overhoudt of te weinig hebt, dat weet ik niet en behoef ik niet te weten, maar ik denk toch: hoe meer geld je hebt, hoe meer armen je kunt helpen kleeden. (Zij tast in den zak en geeft een rijksdaalder aan de penningmeesteresse). Wil je dan ook een paar stuivers van mij aannemen voor die arme stumperts? En als je soms later ziet, dat er meer noodig is, kom dan maar even bi] mij, hoor Centenmeisje! Penningmeesteresse. Wel, vrouw Houvast! Daar verrast ge mij ! Hartelijk dank, hoor, voor uw vrijwillige en milde gave voor de arme menschen. Dat had ik waarlijk niet gedacht, toen ge hier binnen kwaamt. Geertje Scherp. Ik had het ook niet gedacht. Tante, tante! wat zijtgetoch een zonderling mensch ! Het wordt tijd, dat we van hier gaan; anders beleven we nog meer vreemde dingen. Ik vrees, dat ge op uw ouden dag ook nog lid wilt worden van dit meisjesspul. Vrouw Houvast. Nou, ik had het ook niet gedacht, maar nu ik weet, dat jelui hier zoo'n spul hebt, is het wat anders. Voor de armen van den Heere Jezus heb ik wel wat over. Penningmeesteresse. Nu, lid van onze vereeniging zal voor u niet meer gaan, vrouw Houvast, maar begunstigster zoudt ge toch kunnen worden ? Vrouw Houvast. Nou, ik heb immers gezegd, dat ge maar eens bij mij moest komen. Secretaresse. Dus zal ik uw naam maar op de lijst onzer begunstigers plaatsen, vrouw Houvast. Y r o u w Houvast. Och, mijn goeie opschrijfster, waar ge mijn naam zult schrijven, wat weet ik daar van? Maar het Centen meisje moet maar eens bi] mij aan komen wippen. Penningmeesteresse. Ik hoop het te doen, vrouw Houvast. Vrouw Houvast. Nou, zal ik jou eens wat zeggen, Geertje, mijn kind ? Als je mijn dochter was, of altijd bij mij woonde, nou, dan zou ik zeggen : je moet ook maar meedoen aan dat meisjesspul. Den bijbel lezen en bidden en danken en dan nog dat werk doen van die goeie, vrome Dorkas uit de Handelingen, nou, ik zeg, dat staat mij goed aan. Geertje Scherp. Nu, tante, ik zal er ook geen kwaad van zeggen, maar gij zijt toch wel wat haastig in deze zaak. Vrouw Houvast. Hoor eens, mijn kind, en onthoud deze les van je tante: als je eenmaal weet, dat het voor den Heere Jezus is, nou, moet je je niet langer bedenken, maar dadelijk zeggen : ik doe ook mee, hoor! G e.e r t j e Scherp. Zullen we nu heengaan, tante ? y rouw Houvast. Ja, ja, Geertje, mijn kind. Maar ik zou nog wel eens willen weten, wat ze hier nu dezen avond nog meer doen willen. Geertje Scherp. Och, ze houden feest, hebben ze straks reeds gezegd. Presidente. Wel, vrouw Houvast, dat wil ik u gaarne zeggen, maar eerst moet ik er mijne blijdschap over uitspreken, dat ge nu ons meisjesspul zoo gunstig gezind zijt. Gij hebt wel getoond, dat vrouw Houvast wel haar hart telkens vasthoudt, maar niet haar geld, als het voor den Heere Jezus gebruikt moet worden. Wie weet, of anderen uw voorbeeld nog niet volgen. Vrouw Houvast. Nou, je moet mij niet beginnen te prijzen en niet zooveel kompelmenten maken ; daar houd ik niet van. Presidente. Nu, ik zal u zeggen, wat we dezen avond verder wenschen te doen. Deze avond is een feestavond voor ons, waarop we gedenken aan het goede, dat de Heere ons heeft geschonken, en waarvoor we Hem hopen te prijzen! Vrouw Houvast. Nou, dat zou mij wel bevallen. En dan zingen jullie zeker ook psalmen, denk ik. Presidente. Ja, vrouw Houvast, die zingen we ook. Vrouw Houvast. . Weet je wat, Geertje, mijn kind? We moesten hier maar blijven, want het is me altijd zoo'n genot, om mede Gods genade groot te maken. Nou, als je er niet tegen hebt, willen we hier maar blijven. Geertje Scherp. Als ik er u pleizier mêe doen kan, tante, zal ik er mij in schikken. Maar we zullen daar wel wat voor betalen moeten. Vrouw Houvast. Nou, dat is niemendal mijn kind! Penningmeester esse. Ik geloof, vrouw Houvast, dat ik van u geen geld mag vorderen voor de bijwoning van het feest. We zijn veeleer uw schuldenaars en het zal zeker een zegen voor ons allen zijn, als we in de stemming van vrouw Houvast dezen avond mogen doorbrengen. Vrouw Houvast. Nou met dat geld komt het wel terecht, Centenmeisje. Nou, dan blijven we hier, hoor! Maar ik moet toch eerst even naar huis ; anders zou Stoffel, mijn ouwe man, wel zeggen : „Geerteman, Geerteman, waar blijf je weer!" Nou, ik kom gauw weer hoor! Ik moet hem even zijn boterham geven; dan kan hij naar bed gaan, als het hem verveelt. Blijf jij maar dadelijk hier, hoor, Geertje, mijn kind ! (Zij gaat heen en zegt onder het heengaan:) Nou, nou, wat is mij dat spul meegevallen. Ik houd mijn hart er over vast. (Allen treden af). Bij den Uitgever dezes zijn mede verkrijgbaar de navolgende samenspraken Voor Jongedochters-Vereenigingen: 1. J. KEÜNING. De waarzegster. 2e dr. 1 ex. f 0.30 ; 4 ex. /"1.00. 2. EFFIE. Man en vrouw gelijk? 1 „ -0.25; 5 „ -1.00. 3. T. BOKMA. Een lastige mevrouw. 1 „ -0.25; 3»„ -0.60. 4. G. HOGE WEG. Laster of de gevolgen van kwaadspreken. 1 „ -0.30; 5 „ -1.25. 5. B. A. K. Sientje de bijgeloovige. 1 „ -0.25; 5 „ -1.00. 6. F. DE JONG. Ernst en vroolijkheid. 1 „ -0.25; 3 „ -0.60. 7. J. KEUNING. Vrouw Houvast op het jaarfeest eener Jongedochtersvereeniging. 3e druk. 1 „ - 0.30 ; 5 „ - 1.25. 8. F. A. TERPSTRA. Het spook. 1 „ - 0.25 ; 3 „ - 0.70. 9. J. KEUNING. Stijntje Snap. 2edruk. 1 „ -0.30; 3 „ -0.75. 10. „ De zuinige tante. 2e druk. 1 „ - G.30 ; 4 „ -1.00. 11. „ Twee kostschooljuffers en een boerendeern. 2e druk. 1 „ - 0.30 ; 3 „ - 0.80. 12. -T. VERHAGEN Jr. Het dansen. 2e druk. 1 „ - 0.25 ; 4 „ - 0.80. 13. G. C. HOOGEWERFF. De dansclub. 2e druk. 1 „ - 0.30 ; 5 „ - 1.25. 14. „ Slecht humeur. 2e druk. 1 „ -0.30; 5 „ -1.25. 15. J. te KIEFTE. Kanaan of Moab. 1 „ - 0.25 ; 3 „ - 0.60. 16. G. HOGEWEG. De heldin van Haarlem. 1 „ -0.25; 5 „ -1.10. 17. NELLY. Voorheen en thans. 1 „ -0.25; 3 „ - 0.(50. 18. D. KEUPER, Op Thee-visite. 1 „ -0.25; 5 „ -1.00. 19. F. A. TERPSTRA. Oorijzer of los haar? 1 „ - 0.30 ; 4 „1.00. 20. J. KEUNING. Meisjesgekibbel. 1 „ -0.30; 4 „ -1.00. 21. G. HOGEWEG. Onze dienstboden. 1 „ -0.30; 5 „ -1.25. 22. J. KEUNING. Op de fiets! 1 „ -0.30; 4 „ -1.0C. 23. „ De huwelijks-advertentie. 1 „ - 0.30 ; 3 - 0.80. 24. „ Het lekt hier. 1 „ -0.30; 4 ,. -1.10. 25. „ Zoo zijn er! 1 „ -0.30; 4 .. -1.10. 26. J. SCHOUTEN. '„Poste restante." 1 „ -0.30; 5 „ -1.35. 27. „ Twee adellijke Jonkvrouwen. 1 „ -0.30; 6 -1.50. 28. J. KEUNING. Oorlog aan de mannen! 1 „ -0.35; 3 „ -O.^u. 29. F. de JONG. Ook schuld. 1 „ - 0.25 ; 3 , - v, -5. 30. J. SCHOUTEN. Op den tweesprong. 1 „ -0.30; 4 „ -1.00. 31. „ Op eigen beenen. 1 „ -0.30; 5 „ -1.25. 32. H. B. De Kookschool. 1 „ -0.30; 8 „ -1.90.